Harpijen.
Naam,
etymologie.
Harpijen, in het Engels heet het harpy, in Frans harpie wat stamt van Latijns harpeia en dit van Grieks harpyi wat verbonden is met harpazein: snappen of pakken.
Naar
Hesiodus zijn het de mooie gevleugelde dochters van Thaumas en de Electra en
zusters van Iris. Ze zijn van vleugels voorzien en sneller dan de wind. De
namen geven aan dat het personificaties zijn van dwarrelwinden en stormen,
Ocypete: snel gevleugelde, Kelaino of Geleno: duisternis, en Aello: snelle
storm. Van hen stammen de edelste paarden als de Podarge van Homerus en
Zephyros van Achilles.
Bij
Homerus zijn het snel voortijlende storm- en doodsgodinnen, meestal afgebeeld
als roofvogels met scherpe klauwen. Zij hadden echter het gezicht van een oude
vrouw en een vuil onderlijf. De dichter Virgilius noemt een der harpijen
Celaeno en plaatst haar woning op de Strophadische eilanden, aan de ingang van
de onderwereld zodat Nederlandse dichters wel eens van hel-harpije spreken.
Eerst
later verschijnen ze als wraakgodinnen waarna ze beschreven worden als
roofvogels met maagdelijk aangezicht, menselijke armen, scherpe klauwen
etc.
De
harpij wordt ons geschetst in de regels van Virgilius:
“ Haar hoofd gelijk een maagd,
verhongert, bleek van muil
Haar nagels gekromd, haar drek
is wondervuil’.
Haar
naam betekent de ‘Duistere”, haar vleugels verduisteren de lucht voor een
storm.
Het
is een beest met het lichaam van een bronzen vogel en het gezicht van een heks
en even dodelijk als de klauwen waarmee ze je grijpt. Ze heeft de rondachtige
oren van een beer, maar over haar schouders tussen het fonkelende messing van
haar pluimage valt het haar dat de kleur heeft van de maneschijn, dik en
jeugdig rond het kwaadaardige menselijke gezicht. Ze schittert, maar als ze
naar je kijkt is het alsof het leven uit je wegvlucht.
Ze
worden meestal als hatelijke tweeslachtige wezens afgebeeld. Dit is te zien op
het zogenaamde harpijenmonument, een graf gedenkteken uit Xanthos die in het
Brits Museum te zien is. Op vaasafbeeldingen komen ze ook als tweeslachtige
wezens voor, een combinatie van roofvogel en jonkvrouw, reden waarom de
heraldische jonkvrouwen-adelaar abusievelijk als harpijen worden aangezien.(zie
adelaar)
De
harpij zou vermetelheid verzinnebeelden. Aan de andere kant maant ze tot trouw
en toegeeflijkheid, verenigd met de overwinnende kracht en wijsheid van de adelaar.
‘Macbeth’ IV, 2,3; ‘harper cries’. Is dit een harpij? mogelijk is,
naast de kat en de egel een werkelijk dier genoemd en kan het de naam zijn van
de bruine kiekendief.
Uit
Maerlant; ‘Harpij, zoals Adelinus ze kende, is een vogel van verre landen, in
de woestijn te Strapidos plegen harpijen te zijn. Met honger zijn ze altijd
verladen, nauwelijks mag men ze verzadigen. Ze hebben klauwen krom en wreed en
te grijpen gereed. Het aanschijn hebben ze naar de man, maar luttel deugheden
zijn er aan [wie betekent beter de harpij dan de God vermalijde! woekeraar, die
nacht en dag gaapt en niet te verzadigen is en al is hij gelijk de man, er is
geen mensheid aan] De harpij pleegt en twijfelt niet en de eerste mens die het
zo ziet wandelen in de grote woestijn vermag het en zo slaat het die dood, als
ze te water komen nadien waar ze zichzelf mag zien en ze ziet dat ze van
aanschijn haar gelijke gedood heeft wordt ze hoe langer hoe meer droevig omdat
ze haar heer gedood heeft en zo dat ze daarom zelf wel dood blijft en immer
voorts bedrijft ze rouw. Soms gebeurt het, hoor ik luiden, dat men harpijen tam
gemaakt heeft en die ook spraken naar de
man, maar er is geen bescheid aan’.
Als plaaggeesten verschijnen ze
in de geschiedenis van de blinde ziener Phineus wiens voedsel ze opeten of
verontreinigen.
Aan
de westkust lag het rijk van de Thracische koning Phineus. Apollo had hem als
teken van zijn gunst de zienersgave geschonken. Aan velen kon hij de toekomst
openbaren en goede raad geven. Maar hij werd overmoedig en maakte aan de mensen
meer van Zeus wil bekend dan hem toegestaan was. Daarvoor moest hij vreselijk
boeten. Zeus ontnam hem het licht van de ogen. Bovendien zond hij hem twee
harpijen, afschuwelijke wezens, half vrouw, half roofvogel en met klauwen aan
de hand en voeten. Kreeg de blinde koning voedsel voorgezet en begon hij te
eten dan schoten onmiddellijk de harpijen neer uit de lucht. Ze rukten hem met
hun kromme snavels en scherpe klauwen het eten uit de mond en hand en bevuilden
het overige met hun ondraaglijk stinkende uitwerpselen zodat het oneetbaar
werd. Uitgehongerd sleepte Phineus zich voort, een geraamte met holle ogen en
kaken. Maar hij bleef in leven, want onverbiddelijk liet Zeus zijn kwelling
voortduren en vergunde hem niet te sterven.
Door
zijn profetische gave wist hij dat er eens een eind aan zou komen. Zo gauw op
zijn kust een schip landde met Griekse helden zouden de gevleugelde zonen van
de noordenwind, Boreas, zijn kwelgeesten verjagen en zou hij in vrede mogen
sterven. En zie, de Argonauten landden bij zijn stad. Ontroerd en in gespannen
verwachting hoorde hij hen komen want zijn geestesoog wist dat dat zijn redders
waren. Wankelend strompelde hij naar buiten en viel voor hun voeten neer. Vol
verwondering en medelijden keken de jonge mannen naar die uitgeteerde gestalte
in bevuilde, kostbare kleren. Ze luisterden aandachtig naar zijn droevig relaas
en op het horen van hun namen sprongen de zonen van de noordenwind, Zetes en
Kalais, dadelijk naar voren en boden hun diensten en bescherming aan.
Er
werd een maaltijd voor hun allen opgediend en nauwelijks had Phineus zijn eten
aangeraakt of daar schoten de harpijen op hem af. Maar op hetzelfde ogenblik
schoten Zetes en Kalais op hen toe met het zwaard in de hand en joegen de
ondieren de lucht in. Ze joegen hen na, net zo snel als hun vader Boreas, na
een wilde jacht door het luchtruim en haalden hen in. Bijna raakten ze hen met
de punten van hun zwaarden toen Iris, als bode van Zeus, tussenbeide kwam en
riep: ‘Zonen van Boreas, doodt de harpijen niet, het zijn de jachthonden van
Zeus. Maar wees gerust, ze zullen nu weer terugkeren naar zijn grot in de
bergen van Kreta en Phineus niet meer kwellen.’
Neophron percnopteros, (neophron betekent iemand die
op zeldzaam bescheiden wijze tot de jongeren behoort, die zich jong voelt en
nederig afwacht wat de oudere wijzere goedvinden. De bijnaam percnopteros slaat
op de vleugels die zwartblauw gevlekt zij) nis maar een kleine, bescheiden
aasgier. Hij staat op een afstand geduldig te wachten totdat de andere dieren
verzadigd zijn. Haast gedwee ziet hij eruit. Het bescheiden dier wordt wel ‘de
kip van de Farao’ genoemd. Maar het mengt zich in alle vuil en takelt zich zo
walgelijk toe dat het stinkgier genoemd wordt. Hij staat als een bedelaar te
wachten bij de openbare slachthuizen. Hij is nog verdraagzamer dan andere
gieren. Daarom zie je vaak wel een vijftig bij elkaar, daar waar wat te halen
valt.
Ze
naderen de mens zeer dicht, vooral waar mestvaalten zijn, en eten zelfs
menselijk drek.
Bij de weerzinwekkende aas- of
stankgier komt de herinnering te boven aan de door de klassieken als walging
wekkende mythische vogels, de harpijen, op. Ze behoorden tot de vogels, waren
half mens, half dier, storm- en doodsgodinnen met vogellichamen en maagdelijk
hoofd.
Vondel,
Den Gulden Winckel der konstlievende Nederlanders LXIX’;
‘De
moordachtige Harpy gesteld tot ieders bek
Hoe
het verslagene bloed in ’t einde roept om wraak
’t
Zwaard u in de schede steekt, want wie daarmee slaat
In ’t
einde daar in valt, en jammerlijk vergaat
De
moorddadige harpijen zich zelve daar mee vet mesten’.
‘Als
ik vernam, van achter een geschal
Van
spokerij en spook, aan alle zijden
Aanruisende,
als verwaten harpijen
Van
wie men droomt en dicht door bijgeloof
Dat
zij verhit en zot zijn op tafelroof
De
verse kost met kromme klauwen plukken
En
gulzig het die blinde vorst ontrukken..’
‘De
prins werd vriendelijk aangekwispeld door een leeuw
De
vloeken weken hem en bleke razerijen
Men
zag de lucht geveegd van krom geklauwde Harpijen
Geen
raadsel breiende Sphynx legde op ’t verslinden toe
Chimeren
waren voorts het vonken spuwen moe
Geen
Gorgonen piepte meer, geen Hydra’s nijdig bliezen
Geen
Scilla blaatte meer, de Phytons staakten ’t biesen
Elk
ingezetene had liefde en vrede tot zijn wit’.
De
harpij nu is een van de kolossaalste van de Amerikaanse valken, Thrasyaetus
harpyia of Harpia destructor (=Harpia harpyja) Men heeft ze zo genoemd om hun
menselijk gelaat.
Een van
de eerste beschrijvers van Amerika, Fernandez, verhaalt dat de harpij bijna zo
groot is als een schaap, om onbeduidende reden de mens aanvalt, zelfs wanneer
zij getemd is, voortdurend een woeste en vijandige aard vertoont maar toch
gemakkelijk voor de jacht afgericht kan worden. Voorts verzekerde men dat een
enkele snavelhouw van de harpij voldoende was om de schedel van een mens te
verbrijzelen. Harpy eagle.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/