Kraken.
Vorm.
De
inktvis met zijn in- en uittrekkende armen heeft aanleiding gegeven tot het
zeemonster, de Kraken, (Noors Krake)
die met zijn armen schepen omver trekt. Een Scandinavisch fabeldier met enorme
afmetingen dat in de zee leeft. Naar men zegt is het waargenomen voor de kust
van Noorwegen en die van Groenland. Ook is het monster terechtgekomen in de
verbeelding van mensen langs de Noord-Amerikaanse kusten.
De
meeste inktvissen wonen in de zee, aan de kusten en in grote dieptes.
Ze
kruipen en zwemmen zeer goed en sommigen hebben zelfs zeer grote lichamelijke
kracht. Van de wervelloze dieren zijn het wel de geweldigste
en sterkste roofdieren De meeste blijven
klein, sommige vormen van de diepzee bereiken echter geweldige afmetingen.
Velen
worden gegeten en wordt van sommige een verfstof gewonnen, sepia.
De
koppotige bezitten als de hoogst ontwikkelde onder de weekdieren niet alleen
een duidelijke kop met twee grote ogen en een mond die voorzien is van een
krachtig, snavelvormige kaak en door vangarmen omgeven is, ze bezitten zelfs
binnen de kop een kraakbenig weefsel dat als het begin van een geraamte mag worden
beschouwd.
De
romp is door een zakvormige mantel omgeven die er aan de rugzijde mee vergroeid
is. In de mantelruimte zitten kieuwen en daarin monden ook het darmkanaal, de
geslachtsorganen en de opening van de sepia zak in uit en ze staat door twee openingen
in contact met het water. Die opening die zich in de kegelvormige voet, de
trechter, bevindt dient om het water met uitwerpselen te verwijderen en door de
andere opening dringt er water in.
De
dieren ondergaan plotselinge kleurveranderingen, op geelachtige grond ontstaan
in vlugge opeenvolging bruine, gele, rode of blauwe vlekken.
Als
men ze uit het water haalt maken ze een geluid dat op het knorren van een zwijn
lijkt.
=Sepia officinalis, (geneeskrachtig) is de
verst verspreide en talrijkste vertegenwoordiger van de soort. Het is de gewone
inktvis die aan onze kust bekend is
onder de naam zeekat.
Die
is een meer dan 50cm lang.
Een
sepia kan verschillende kleuren aannemen als het boven een wier zwemt is het
dier groen wat naar bruin kan gaan als de ondergrond die kleur heeft. De
kleurveranderingen kunnen zeer snel gaan en van het ene moment van wit tot
zwart overgaan. Ze zwemmen in scholen die allen tegelijk dezelfde
kleurverandering ondergaan.
Het
zwemmen gaat rustig maar door de trechter aan de onderkant van hun lichaam
kunnen ze soms zeer snel gaan. Daar wordt water uitgestoten die het dier met
kracht naar achteren, zijwaarts of naar voren drijft, afhankelijk van de stand
van de trechter, het is een soort straalaandrijving.
Verborgen
in rotskloven of tussen het zeegras loert hij op naderende zeedieren. De mond
is omgeven door acht kortere en twee langere vangarmen. Die armen zijn van
talrijke zuignappen voorzien die zich vast hechten aan de omstrengelde prooi.
Inwendig
in de mantel aan de rugzijde bevindt zich een langwerpig ronde en platte
kalkschaal, het is de rugplaat die ook sepiabeen
heet. Het dier bezit verder een sepia-zak die met een donkerbruine vloeistof
gevuld is, de inkt, die het naar willekeur kan uitspuiten om het water ondoorzichtig
te maken en zo aan zijn vervolgers kan ontkomen.
Er
wordt verteld dat de vrouwtjes licht geven tijdens de paring. Ze worden dan
gevangen met fakkellicht. Soms neemt men het wijfje gevangen aan een haak die
door het water wordt getrokken en daar komen de mannetjes op af die het
vrouwtje willen omhelzen, ze worden van elkaar afgetrokken en het vrouwtje
wordt weer aan de haak door het water getrokken op weg naar de volgende
omhelzing.
Octopus
vulgaris, onder loerend en boven zwemmend, links een schelp van Nautilus
pompilius.
Octopus
vulgaris,
(gewoon) de gewone achtarm, kraak of zee poliep bereikt met armen waaraan
honderd twintig paar zuignappen aan voorkomen, soms een lengte van een meter.
Hij
kruipt tamelijk vlug op het strand en zwemt vooruit door met de vangarmen te
roeien en achteruit door een waterstraal met kracht uit de trechter te spuiten.
Hij kan deze waterstraal ook gebruiken om er kleinere dieren op het strand mee
te treffen. Ook kan hij een inktwolk uitspuiten om zijn achtervolgers te laten
verdwalen.
Zijn
eieren zijn met een korte steel tot trossen aan elkaar gehecht en zijn onder de
naam zeedruiven bekend.
’s
Nachts straalt hij soms, als veel van
zijn verwanten, een zwak fosforescerend licht uit.
Hij
voedt zich met schelpdieren, krabben en vissen die hij met zijn vangarmen
grijpt.
Deze
inktvis komt ook aan onze kust voor.
Argonauta argo, (wit)(argo
is de naam van het schip waarin de Argonauten zaten) de papiernautilus of schippertje.
Het
wijfje bezit evenwel een schelp die teer perkamentachtig is en op een
slakkenhuis lijkt.
Het
dier is niet met de schelp vergroeid, die wordt vastgehouden door twee armen
die aan het uiteinde schijfvormig verbreed zijn. Die armen zorgen ook voor haar
groei en herstelling van beschadigde plekken, zie argonauta.
Nautilus
pompilius, (zeeman
en pronkend) de paarlemoer-nautilus, parelboot, Duitse Nautilusschnecken of Perlboote, (Nautilus umbilicatus is de navelboot) bezit een vast paarlemoerachtige schelp
die in een vlak spiraalvormig gewonden is. Die schelp is verdeeld in een aantal
kamers waarvan de voorste en grootste door het dier bewoond wordt. Alle kamers
staan door een buis met het dier in verbinding.
De
mond is omgeven door talrijke en draadvormige armen zonder zuignappen.
Dit
dier komt zelden aan de oppervlakte en wordt dan ook weinig gevangen.
Architeuthis dux
(Grieks archi; hoofd, baas,
teuthis; inktvis), reuzenpijlinktvis, reuzenpijlinktvis, Duits Riesentintenfische, giant squid, heeft tien armen waarvan de twee echte
grijparmen de overige nog ver in lengte kunnen overtreffen. De armen zijn bezet
met vele zuignappen die op hun beurt weer voorzien zijn met op haken lijkende
tandjes waarmee ze een glibberige huid vast kunnen pakken. De zuignap trekt
door een aantal spieren het middelste deel omhoog zodat dit luchtledig en vast
gehouden wordt. De prooi wordt verscheurd met een paar hoornkaken als snavels.
Aan weerszijde van het lichaam heeft hij een paar vinnen waarmee hij zich snel
door het water beweegt. Een beweeglijke sipho of
straalpijp stuwt het geweldige lichaam voor of achteruit, een soort
straalaandrijving en zou zo 40km per uur kunnen halen. Aan de kust van
Noorwegen is er eens aangespoeld met een lengte van 5 meter, de vangarmen waren
12 meter lang. In 1933 spoelde er een bij de kust van Cove van Newfoundland.
Van de punt van de staart tot het uiteinde van de langste vangarm was het
vrijwel 22m lang. Het lichaam had de omvang van een auto.
Enteroctopus
dofleini, (Grieks entero; darm, octopus) reuzenkraak is wel de grootste. Er is een
gewogen van 71kg.
Naam.
Men
verdeelt ze wel naar de armen in Tetrabranchaiata: vier armen. Dibranchiata: twee armen of vertakt. Octopoda: acht armen en Decapoda: tien armen.
De
oude Grieken en Romeinen noemden de hen bekende koppotige ‘veelvoeten’, polypus of polypous, dit werd polpo in Italië en poulpe in
Frans, in Engels polyp en poliepen bij ons.
Mogelijk
is de voorstelling van de Gorgone Medea, die een
hoofd had met slangen, een vorm geweest van de octopus.
De
poliep is een symbool van verandering, dit vanwege zijn kracht om van kleur te
veranderen. Dit is een karaktertrek van de Dibranchiata
waartoe ook de Octopus, Sepia en Argonauto behoort. Die hebben kleurcellen die
in staat zijn de kleur van het dier of op die van de omgeving af te stemmen.
Dit wordt al vermeld bij Aristoteles en herhaald door middeleeuwse schrijvers.
Velen
inktvissen zijn volkomen naakt, anderen hebben in een huidzakje een vlak, veer-
of lancetvormige plaatje dat uit chitin bestaat dat
door kalkafzettingen hard wordt en vandaar dat het in gewone taal sepienknoken genoemd wordt en schelp, Os sepiae. Dit was vroeger een medicijn voor de mensen. Het
zeeschuim, de inktvisschelp, werd voor allerhande doeleinde gebruikt. De dames
uit het oude Rome lieten het fijnstampen en bepoederden er hun gezicht mee. Het
wordt nu gebruikt in vogelkooien om de zangers in goede vorm te houden. Het is het
zeeschuim dat ook als polijstmiddel gebruikt wordt. Door de zilversmeden wordt
het gebruikt tot het maken van vormen en waarvan men ook een nuttig artikel bij
het schrijven maakt.
Van
de vloeistof wordt de bruine kleurstof vervaardigd die als sepia bruin in de
handel komt.
Het
vlees van oude inktvissen is slecht, dat van jonge dieren wordt vaak gegeten.
Shakespeare, ‘2 King Henry IV’, ii, 4, 139; “An you play the saucy cuttle with me”,
De cuttle vis is een soort zeevis met een puntige snuit
waarmee ze schepen doorsteken zodat die zinken in de Atlantische Oceaan.
Uit Maerlant;‘ Sepia, zegt Plinius
me, is een vis die in de zee ligt. Hij en zij, dat is te menige keer, ze gaan
tezamen te alle stonde. Wordt ze gewond met enig ding, zoals met een harpoen,
dan staat hij haar te hulp, maar wordt hij geraakt, dan gaat ze schuiven en vliedt en zo denkt ze
aan hem niet weer. Worden ze ook beide tezamen enig slecht vooruitzicht gewaar,
dan spuwen ze een zwarte stof uit en maken het zo donker daar omtrent dat ze
ontvlieden als het ware nacht. Die zwarte stof heeft zo’n kracht dat doet men
het in een heldere lamp en ontsteekt er in een lont bij wat dat daarbij is,
zoals ik hoor, wordt alzo zwart alsof het ware een Moor. Immer zijn ze in de
zee in genot tezamen twee’. Zijn inkt is zo sterk dat als het op een lamp
gegooid wordt de mensen Ethiopiërs lijken.
Het
ontvangt door de mond als de viper.
Uit
Maerlant; ‘Polipus, zoals Plinius zegt, is een vis
die te zijn pleegt bij Venetië in dat meer. Zijn hoofd dat is groot om te weren
en zijn staart is in tweeën gespleten. Twee armen heeft het zo als wij het weten,
waar het met zijn kracht een man, die het niet verwacht, mee haalt overboord en
eet hem dan en versmoord omdat het vlees heeft uitverkoren. Zo vast kleeft het
aan de rotsen dat men kan het er niet vanaf trekken kan. Op het land gaat het
als hij het gebiedt diegene die het van de rotsen wil brengen, doe hem iets aan
met enige stinkende dingen, dan valt het eraf, want het haat stank. En als het geniet, zo is zijn gang, dat het
ruggelings de andere ontmoet. Zittende broedt het zijn eieren. Boven het jaar leeft
er geen zeggen de meesters algemeen.’
Uit
Maerlant; ‘Kilox, spreekt Aristoteles mede, is een
vis van zulke zede dat hij vast aan rotsen kleeft. De schelp, waar hij in ligt
is hard en scherp in zijn manieren. Deze vis heeft vier voeten en met de achterste
twee kleeft het vast aan de steen. Met de voorste, alsof het handen waren,
vaart hij waar hij wil varen. Mocht het iets overwinnen daar terstond, in het
midden zijn mond van twee manieren, als ik het lees. Groot en klein, vindt men
deze, de ene zout men om lang te houden, de ander is zo sterk gespikkeld en van
boven wit, van venijn is wel deze. Beide zo waren ze te eten fel’.
En een weekdier, een Octopus, pijlinktvis of kalmar, Loligo
vulgaris, (Latijn loligo:
laster en venijn, hun naam voor de inktvis)
Duits Kalmar, Frans encornet
en calmar, Engels common squid. Calmar van calamarius; schrijfriet.
Uit
Maerlant; ‘Lolligo, zegt Plinius, is een vis en heet
dus. Zelden leeft het, voor waar, iets langer dan twee jaar. Ze vliegen
opwaarts uit de zee, als schichten min of meer, twee voeten hebben ze waarmee
ze in hun mond steken, dat is hun zede. De voeten zijn hard en een deel breed
waarmee ze gelijk vechten, hun buik en hun hoofd is tussen de voeten, wat men
gelooft. In het land van Mauritanië, in de zee, laat men verstaan, waar Lixus valt in de zee vindt men ze en nergens meer. Zoveel
zie je er vliegen dat ze de schepen, zonder liegen, laten verdrinken in die
zee. Kiramidarium boek zegt me, het is een vis zegt
die, zonder schubben en als een storm de zee zal kwellen vliegt hij uit het
water gelijk en vliedt de storm en vaart op het land, en zijn tong, laat hij
weten, die is bij hem in tweeën gespleten’.
Uit
en.wikipedia.org
Plinius
spreekt over de poliep van Carteia die een kop had
met een inhoud van 500 liter. Albertus Magnus verhaalt over de zeeslang die
anderhalve mijl lang wordt en over de Kraak die zo groot is dat de zeevaarders
het dier voor een eiland houden en hun anker erin uitwerpen waarop het beest
met zijn lange armen het schip geheel omslingert en naar de diepte trekt.
Volgens hem beweerden de vissers van de Noorse kust dat er in de rotsen en
holen van de kust in de buurt van Bergen een slang schuilt die ruim zestig
meter of meer lang en zes meter dik is. Hij gaat er ‘s nachts bij maanlicht op
uit om kalveren, lammeren of varkens te eten. Op zee eet hij poliepen, garnalen
en andere zeevissen. Zijn nek is bedekt met een haarbos van een halve meter.
Hij is zwart en heeft scherpe schubben en vlammende ogen. Hij brengt groot
onheil toe aan de scheepvaart omdat hij zich op de schepen stort en alles met
zich mee sleurt. Hij verheft zich recht omhoog om diegenen die in het schip
zijn op te eten. Het is in dat land een slecht voorteken als men hem ziet en
zegt dat het de dood van een vorst zou betekenen. In het jaar dat er een
zeeslang in het Mjosenmeer verscheen, 1552, werd
koning Christiaan II uit Denemarken verdreven.
Als de
zeeslang de boot geheel omcirkeld had, moest je zo snel mogelijk proberen onder
een van de vele kronkels door te varen. In ieder geval niet tussen twee
kronkels door want als de slang zijn lichaam opheft zal de boot kapseizen.
Volgens bisschop Pontoppidan, bisschop van Bergen, in
zijn boek over de Natuurlijke Historie van Noorwegen uit 1755, namen de
schippers steeds bevergeil mee. Hiervan gooien ze wat overboord als het monster
nadert, de ervaring heeft hun geleerd dat die hiervoor vlucht. In 1555 schreef
Olaus Magnus in een boek over de geschiedenis van de Scandinaviërs over een
vreemd monster. De bisschop van Nidaros vond een
kraken op de kust, maar dacht dat het een rots was. Hij zette een altaar op de
rug van de kraken en begon met de mis. Het monster wachtte totdat de bisschop
daarmee klaar was en gleed toen zachtjes in zee en verdween in de diepte.
Soms
meenden zeelieden een groep eilanden te zien. Als zij dichterbij voeren, bleken
de eilanden te bestaan uit een massa hoofden, horens en zwaaiende tentakels,
die zelfs de grootste schepen konden vastgrijpen en laten zinken. Ook zegt men
dat als de kraken duikt, hij een schip kan meetrekken in de enorme draaikolk
die daarbij zou ontstaan.
Op de
drie figuren ziet men hoe de schepelingen op een soort walvis met twee
hoornachtige uitgangen op de kop een anker gegooid hebben. Ook hebben ze, net
als Sindbad de Zeeman, een vuurtje op zijn rug
gemaakt. Het monster is van een soort klauwen voorzien en van geweldige
hoektanden. Het valt nu het schip aan dat blijkbaar geen bemanning meer heeft.
In de tweede figuur komen dergelijke monsters op het schip af met het doel dit
om te keren. Er is echter een redmiddel, op een horen blazen, zoals de man op
het achterschip doet en lege vaten in zee te werpen.
Op het
derde plaatje is het verschrikkelijke zee monster die Ziphius
genoemd wordt, bezig een zeehond op te eten, terwijl een ander monster hem van
terzijde aanvalt. (De ziphius is een
Fabeldier. Het is zo groot als een walvis met een V-vormige snavel en een
enorme mond. Het valt elk schip aan dat in de buurt komt. Later werd de ziphius is de naamgever van de spitssnuitdolfijn Cuvier ,Ziphius cavirostris.)
Steeds
kwamen onbekende monsters uit de zee.
De
Kraken zijn beroemde en reusachtige zeedieren die naar de berichten van de
Noorse bisschop Pontoppidan de grootte van een klein
eiland hebben, schepen zouden als ankerplaats dienen. Met zijn armen trekt hij
schepen om. Er worden twee mogelijkheden genoemd die verband houden met twee
verschillende inktvissen:
Het
monster is bedacht naar aanleiding van waarnemingen van de werkelijk bestaande
reuzenkraak (Enteroctopus dofleini).
Het is
ontleend aan de werkelijk bestaande reuzeninktvis die nog groter kan worden dan
de reuzenkraak. Dit is een soort pijlinktvis die alleen in de diepzee voorkomt,
maar soms ook dood aanspoelt.
De kern van deze fabels waren de
buitengewoon grote inktvissen (met wat van de walvis) die een zwartbruine vloeistof van zich geven
dat op het water drijft. Een kleine hoeveelheid is voldoende om het dier met
een donkere wolk te omhullen waardoor het voor zijn achtervolgers plotseling
onzichtbaar is geworden. Op die eigenschap berust de onjuiste naam
‘inktvissen’. Het is het symbool van dit dier dat daardoor verbonden is met
duistere machten. Dit dier komt uit de diepzee aan de oppervlakte van de zee en
verschijnt soms aan stranden.
Wetenschappelijk
heten ze kopvoeten of koppotige omdat men de armen die om de kop zijn
aangebracht als voet van het weekdier zag of vanwege hun voortbewegen daarmee.
Deze dieren komen soms voor bij Zweden, Ierland, IJsland, Japan en soms nog bij
Nieuw-Zeeland.
De
grootste is een zes meter lang en heeft armen van twaalf meter lengte, de armen
zijn zo dik als een mensendij. Zo’n dier zou tien ton en meer kunnen wegen. De
doorsnede van een zuignap aan de armen gaat tot vijftien cm.
De
kraken behoren tot het Kalmar lijkende geslacht
Architeuthis. Mogelijk hebben ze ook aanleiding gegeven tot de fabels van de
reuzenzeeslang.
In de
grote oceaan werd bij Alaska bericht van een reusachtige Onychoteuthis
met een lichaamslengte van twee meter zestig.
Bij de
Octopus ligt de lengte hoofdzakelijk in de armen terwijl het lichaam klein
blijft.
Om
aan de vervolging van grote vissen te ontkomen springen ze boven de
waterspiegel uit en stranden hierdoor dikwijls op boten of aan de oever. Zo’n dier zal inderdaad een
gevaarlijke tegenstander zijn.
In
1873 zouden twee vissers in hun boot gegrepen zijn door ongehoorde armen van
zo’n beest. Door het afhouwen van de armen konden ze gered worden. Ook in het
Zuidzee-eiland St. Paul is zo’n beest van zeven meter lang gestrand. Men vindt
ze soms in de maag van de potvis.
Zo
trof het Franse schip Alecton in 1861 in de buurt van
Teneriffe een polyp aan die
de oppervlakte zwom en zonder de acht met zuignappen bezette vangarmen zes
meter lang was. Hij was steenrood, zijn lichaam was spoelvormig en in het
midden sterk gezwollen. Zijn gewicht werd op twee duizend kg geschat. Men
streed drie uren lang met schietwapens en trachtte hem met strikken te vangen
maar men kon slechts enkele delen van hem machtig worden.
Op 5
uur van de morgen juli 1874 zagen de opvarenden van het stoomschip Strathowen dat een kleine schoener van 150 ton, de pearl, door zo’n grote inktvis werd aangevallen. De
kapitein James Floyd zou op het dier hebben geschoten, het dier was
schoksgewijs naar de schoener toe gekomen en liet het bootje kapseizen.
De
Franse natuuronderzoeker Velain trof in 1875 bij het
eiland St. Paul een inktvis die van het eind van het lichaam tot aan de
vangarmen zeven en een halve meter groot was. De Indianen zijn altijd bang dat
deze monsters de kano’s laten zinken door er hun armen over te slaan en houden
daarom altijd een bijl in gereedheid om die gevaar dreigende armen af te
kappen.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/