Nachtkraai.
Het is een nachtvogel, een
nachtegaal, een soort uil of de
nachtzwaluw. (zie uil)
Er zijn
er die beweren dat het een dier is en geen vogel. Het is een geit met
paardenpoten en een bek zo groot als een half openstaande brake, waarmee de
hennep gebraakt of gebroken wordt. Anderen verzekeren dat het een gems is met
vleugels. Men schrijft het geluid toe aan een klein paardje, de ronnekemere,
onder Winterswijk denkt men aan de Berndekesjacht. De moeder verhaalt haar kind
van de boze bisschop, Berendje van Geulen.
Slechts
aan weinigen is het gegund hem te zien. Ook in het noorden is hij bekend.
In
west Europa werd het beschouwd als een vogel van duisterheid wiens treurende
gekraai een teken van kwaad was. Het is een alpdamon die in de vorm van een
nachtvogel de nachtschade brengt en de dood aankondigt.
‘s
Nachts komt de nachtkraai met zijn hatelijk geluid en
verkondigt de dood van de mens. Hij heeft een menselijke stem. De nachtschaduw
is een woord dat een gevaarlijke - demonische macht aanduidt. Het oud-Hoogduitse nahtscata gold voor de
nachtelijke duisternis, het werd op geheimzinnige nachtelijke dieren
overgedragen. Die dieren verbergen een “schaduw” zijde in zich, een zwarte
schade dat is een vijand in zich.
In Shakespeare ‘Much Ado About Nothing’ II iii 84,
verwijst Benedick snijdend naar Balthasars gezang: “I pray God his bad voice bode no mischief. I had as lief have heard the night-raven,
come what plague could have come after is’. ‘Als het een hond geweest was, die zo gehuild zou hebben, dan zouden zij
hem opgehangen hebben’ en ik bid God, dat zijn schorre stem geen onheil
aankondig! Ik had even lief de nachtraaf horen krassen, welk ongeluk daar ook
op gevolgd ware”.
‘III King Henry VI’, v, 6, 45;
“A deadly groan, like life and death’s departing’. ‘Toen schreeuwde de uil, een
onheilspellend teken’.
....Breng fort h that fatal screech-owl to our house’. ..De
nachtraaf kraste, een boze tijd verkondigend’.
Storm loeide en velde bomen,
honden huilden’.
De eksters krijsten oordovend
saam”.
Zelfde,
2,6,56 ‘Breng hier die boze nachtuil van ons huis ‘.
That nothing sung but death to us and ours’. Die niets dan dood voor ons en
de onze kraste’.
Now death shall stop his dismail threatening sound’. Nu stuit de dood zijn aak’lig
dreigend lied’.
And his ill-boding tongue no more shall speak’. En de onheilstaal van zijn tong
verstomde’.
Maerlant; ‘Nocticorax mag in
Latijn, maar in Dietsche een nachtraaf zijn. En is een manier van uil die men
bij nacht hoort dwalen en denk ik te verstaan dat mag zijn een auerhaan.
Een bosvogel al in en uit en is
geveerd naar de schavuit (Bubo) ‘s Nachts vliegt hij in velden en in huizen en
leeft van prooien van muizen, daartoe bemint hij de mensendrek. Krom heeft hij
klauwen en bek en op de dag ziet men het zelden of niet omdat hij de heldere
zon vliedt’.
‘Geleek
in een woestijn
De
pelikaan heel stuur
Of
de nachtrave in de muur’
Vondel,
Adam in ballingschap
‘Spelonk
en omweg, bos en galerij, en haag
Bedekken
allerbest het nachtspook, dat bij dag
Ongaarne
wordt gezien’.
Megenberg; ‘Nocticorax heet een uil en is in Latijn alzo veel gesproken
als een nachtraaf, zoals Adelinus spreekt, en heet ook noctua in Latijn. De vogel
heeft de duistere nacht lief en vliegt met opgerichte borst en schreeuwt erg
duister. Het leeft van menselijke onzuiverheid en zingt weer slecht, echter dat
zingen heet beter greinen en wenen. Het haat dat licht en begint te waken
wanneer andere dieren slapen gaan en zoekt in de nacht zijn voeding. Want vloog
het op de dag zo schieten alle andere vogels hem aan en laten hem geen rust
hebben. Het heeft een groot hoofd en dat is niet geschikt zoals andere vogels
hoofden. Het heeft ook een kromme snavel zoals een sperwer en heeft hakende
tanden erg scherp aan de voeten. De uilen hebben erg slimme strijd met andere
vogels want, zoals Plinius spreekt, wanneer ze de mens of een andere vogel
beledigen wil dan valt ze op de rug en weert zich met de snavel en met de
voeten. Echter de havik helpt haar vaak en scheidt de strijd van de
eigenschappen zijn natuur. Wanneer de uil komt in een eiland, heet Kreta, dan
sterft ze gelijk. Haar vlees is goed de zwakke leden die de paralis geslagen
heeft. Bij de uilen verstaan we alle boze kwaad doende lieden zoals dieven,
rovers, echtbrekers, die haten dat licht der waarheid zoals onze heer spreekt:
wie kwaad werkt die haat dat licht.’
Uit
Megenberg.
Striges:
bijtebauwen, (kindermelkers) dit is een graag gevogelte dat niet van die slag
is die Phineus eten van de dis roofden, (harpijen) maar een bastaard gebroed
daar van. Zij hebben grote koppen en stijf staande blikken, scherpe
gierenbekken, grijze veren en scherpe, kromme krauwels. Bij nacht vliegen ze en
snorren naar kindertjes waar een min bij is en rukken de bloedjes uit de wieg
en schenden de lichaampjes. Men zegt dat ze de ingewanden van de zuigelingen,
als ze vol met melk zitten, uitzuigen en zelfs de hals vol bloed zwelgen.
Naar
het volksgeloof waren het uilachtige heksen die ‘s nachts rond zwierven, de
zuigelingen het bloed uitzogen en giftige melk uit hun eigen borst bij hen
inbrachten.
Een empusa is een nachtelijk spook en een
duivel met ezelspoten waarmee men de kinderen bang maakte. Tot de empusa rekent
men ook de lamien of lamia en mormolyken die het bloed van mooie jongelingen
uitzuigen en hun vlees eten. Alle dergelijke schrikbeelden als Akko, Alphito,
Gorgo etc. vatte men samen onder een naam van Mormolyten.
Strix
uit Megenberg.
Er is
een ander soort van nacht-raaf of de nacht-kraai die in Engelse night-crow
heet. Die vogel is zwart met de grootte van een duif en een platte kop waaruit
drie grote veren groeien, net zoiets als bij een kievit. Zijn poten zijn grijs
en hij gebruikt een schelle stem wiens onaangekondigd verschijnen dood
betekent. Hij leeft van muizen, wezels en dergelijke venijnige dieren. In Noord
Saksen weet men te verhalen van een bijzonder grote raaf, die nachtraaf heet,
en wiens nachtelijk geroep ‘har, har of wark, wark’, oorlog voorspelt.
Nycticorax,
kwak.
Nycticorax nycticorax, L. (Grieks nyx: nacht,
corax: raaf, nachtraaf) is bij ons bekend als kwak, nachtraaf of nachtreiger, het is
de Duitse Nachtreiher, de Engelse black crowned night heron en Franse heron
bihorau.
Een
reigersoort van zestig cm hoog. een wit voorhoofd met zwarte kop met een paar
lange witte sprieten, de rest is zwart met een wat witte onderkant. Het nest is
in kolonies bij bomen in het moeras of in het riet. Meest vier groenblauwe
eieren die drie weken bebroed worden.
Die
is overdag rustig en wordt met de schemering actief. Dan laat hij zijn ‘kwakh’
horen, hees en rauw. Als nachtdier vliegt het onhoorbaar als een uil.
Of
zijn familielid is de schuldige, de roerdomp, wiens geschreeuw op die
van een raaf lijkt.
Het
is een antimiddel tegen bijen, wespen en horzels.
De
nachtkraai houdt van de nacht, vliegt en zoekt zijn voedsel ‘s nachts, roept en
zoekt. Hun gekraai is hatelijk en afschuwelijk voor andere vogels. Ze eten duiven-
en kauweieren en vechten met hen. Deze vogel heet Noctua, ‘s nachts wordt hij
gezien, maar als de zon komt wordt zijn gezicht minder. Kreta heeft deze vogel
niet en als ze uit andere landen binnenkomen sterven ze direct. Dit soort vogel
heeft hondenpoten en is bedekt met haar, hun ogen zijn als glinsterend ijs.
Tegen de dood gebruiken ze een vreemde schreeuw.
Er is
een verwijzing van Plinius waardoor sommigen dit woord voor een uil vertalen.
De
nacht kraaien zouden een soort uil zijn. Aristoteles onderscheidt de nachtraaf
van de gewone uil en zegt dat de geoorde uil door sommigen nachtraaf genoemd
wordt. Vandaar dat in de Septuagint het woord gebruikt wordt om zekere
Hebreeuwse namen voor de uil te vertalen. Het Hebreeuwse ‘lilit’, de nachtgeest
of nachtelijke, het kan een vrouwelijk spook, een soort van vampier of empioeza
aanduiden, wat herinnert aan het bijgeloof van de Semieten in het algemeen.
Meestal wordt het in de Joodse literatuur aangeduid als een vrouwelijke demon, waarvan men aannam,
dat ze kinderen stal, meenam, verleidde etc. Jerome nam dit woord aan in de
Vulgate. Van die tijd af aan tot de 16de eeuw is het woord synoniem
met uil.
Jes.
34:14 ‘..veldgeesten ontmoeten elkander, ja, daar zal het nachtspook verwijlen
en een rustplaats voor zich vinden’. Ook in Leviticus 11:16.
Volgens
de sage was het de eerste vrouw van Adam waar hij demonen bij verwekte.
De
sluieruil, kerkuil wordt wel genoemd, behoort tot familie van Strigiformes.
Strix
caprimulgus (geitenmelker) wordt wel
genoemd waar Aldrovandi het versje van Ovidius op betrekt. (dat wel zal slaan
op de uil)
“De Strix is groot van hoofd,
onwrikbaar zijn sijn ooghen
Sijn vederen zijn grijs, sijn
klauw en bek geboghen”.
Hij
begint met te vertellen dat men in de oudheid meende ‘dat ze ‘s nachts in de
wieg het bloed ontsoogen, of van de jonge kinderen de melk op de lippen
uitmolken, ‘ja, dat sy met haar lichaam mette nagelen scheurende en de doot
aanbrachten’. Hij meent dat ze voornamelijk in Kreta leven en daar in de geitenstallen
de geiten de melk uitzuigen. De geiten die ze uitgezogen hebben worden met
blindheid geslagen.
Er
zijn zekere vogels die geitenzuigers genoemd worden vanwege hun zuigen aan
geiten, dan is de melk verspild en verloren en als ze zo’n geit hebben gevonden
en gezogen, wordt die direct blind.
De
geitenmelker heet in Duits Ziegenmelker, het is de nachtzwaluw die zo genoemd
is omdat ze het liggende melkvee lijkt te melken als ze de vliegen van de uier
wegpikt.
Caprimulgus, geitenmelker.
Voor afbeelding zie geitenmelker.
Caprimulgus europaeus, L. (Capra; geit, mulgere:
melken, Europees) de nachtzwaluw, ratelaar, geitenmelker, vliegend pad of boomkikker, heet
in Duits Nachtschwalbe en Ziegenmelker, in Engelse nightjar en in Franse
engoulevent d’Europe. De vogel behoort tot de schreeuw- en klimvogels waarvan men de spechten het beste
kent.
Caprimulgus
betekent letterlijk geitenmelker. Bij zijn nachtelijk bedrijf wordt hij namelijk beschuldigd
van allerlei ongeregeldheden. Als je naar zijn bek kijkt weet je al dat hij
schuldig is, het is een geweldig grote rode spleet die omlijst is door een
harige snor. Met die bek zou hij in de nacht geiten melken zodat de boer ‘s
morgens niets had.
Die
bek is er echter alleen voor om ‘s nachts met een flinke hap insecten te
pakken, de poten en dekschilden worden hierbij gelijk afgeklapt zodat die
buiten de snavel vallen.
Stel je
voor dat je op een donkere avond, vroeger was er geen licht, buiten op de heide
bij een jeneverbosje staat, die heeft al wat geheimzinnigs, ze hebben de vorm
van rovers. Dan hoor je een raadselachtig snorren alsof een dode spinster haar
wiel laat draaien alsof de wilde heir langs de hemel vliegt waar de meute
gefloten wordt en de lange jagerszweep klapt. Dat alles komt op rekening van
deze vogel al roept hij nog zo nadrukkelijk: ‘erreur !’. Het ratelen is niet
het enige geluid van deze zwaluw. Hij ontvlucht je soms met de groet ‘dag’ en
dat midden in de nacht. Ook heeft hij klanken die iets op dat van een
steenuiltje lijken en daarom al een angstige stemming teweeg brengt. Door zijn
kleur zal je hem overdag al vrijwel niet zien en ‘s nachts helemaal niet. Dan
vliegt hij geruisloos langs de bomen op zwaluwmanier, geleid door zijn sterk
gehoor en gevoel wat hem de takken laat ontwijken, maar wel de insecten weet te
pakken. Hij zit vaak onder een jeneverbesstruik en niet dwars maar in de
lengterichting van de tak. Hij zit dan dicht bij de stam en is zo vrijwel niet
te herkennen. Alleen als je er bij toeval te dicht bij komt laat hij zich
vallen en is meteen weg.
De
liefde beroert hen ook en men verneemt van ver hun roep die door enigen met het
mekkeren van een geit vergeleken wordt.
In
Zuid Duitsland wordt het voorjaar aangekondigd door de Habergeisz, een gele
vogel met een stem,’ mackerende’. In Gelderland zou men zeggen mekende als een
geit. Die geeft bij zijn baltsvlucht een luid geklaag die bij de Germanen aan
het mekkeren van een geit herinnerde, vandaar de Angelsaksisch naam
haeferblaete waar haefer een bok betekent.
Gallinago,
watersnip.
Uit
Martinet.
Er zijn
er echter ook die geloven dat het geen wonderdier is maar een mannetjes
watersnip, =Gallinago gallinago, L.. Latijn gallina: hen.
Tijdens
de paar- en broedtijd verheft de watersnip zich tot een aanzienlijke hoogte in
de lucht en stort van tijd tot tijd met gekromde vleugels en de staart
uitgespreid en opzij gebogen een vier a vijf meter naar beneden en laat daarbij
een eigenaardig geluid dat door de Duitse jagers ‘meckeren’ genoemd wordt
horen. Het geluid is zonderling, het schijnt niet uit de stembanden maar uit de
snel trillende beweging van de staart- en slagpennen voortgebracht te worden.
Het
is de Engelse snipe, de Duitse Habergeisz of Bekassine en de becassine van de
Fransen. Het is de hemelgeit, de haverbok of de watersnip. Snip naar zijn
snebbe, de spitse snavel.
De
watersnip is van boven zwart met een groene glans en geelachtige lengtestrepen.
De kop is bruinzwart met een lichte streep op de schedel en van onderen wit met
zwarte dwarsbanden op de buitenste staartveren. De snavel is recht en lang, de
ogen staan ver naar achteren waardoor het dier een karakteristieke uitdrukking
krijgt. Lengte is zeven en twintig cm.
De
schuilkleur en het werken met zonsondergang, bijna op de wijze van de
nachtvogels met een uiterlijk dat aan uilen doet denken, maakt dat men ze
vrijwel niet te zien krijgt.
Hij
vliegt snel in zigzag lijn.
In
de winter trekken ze naar het zuiden.
De
roep is ‘tsjoek tsjoek of ‘tsjek tsjek, agstroep ‘kretsj’.
Ze
broedt in april een zestien dagen op vier geelachtige of grijsgroene eieren met
bruine en donkergrauwe vlekken. Het nest is een kuiltje in gras, elzen- of
wilgenstruiken.
Ze
leven van wormen die ze door eigenaardig trippelen van de pootjes omhoog laat
komen in de drassige grond.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/