Snip.
Uit Martinet.
Gallinago gallinago, L. Latijn gallina:
hen.
Tijdens
de paar- en broedtijd verheft de watersnip zich tot een aanzienlijke hoogte in
de lucht en stort van tijd tot tijd met gekromde vleugels en de staart
uitgespreid en opzij gebogen een vier a vijf meter naar beneden en laat daarbij
een eigenaardig geluid dat door de Duitse jagers ԭeckerenՠgenoemd
wordt horen. Het geluid is zonderling, het schijnt niet uit de stembanden maar
uit de snel trillende beweging van de staart- en slagpennen voortgebracht te
worden.
Het
is de Engelse snipe. Het is de hemelgeit, de haverbok
of de watersnip. Snip naar zijn snebbe, de spitse snavel., trommelaar, snep,
poelsnip, Duits Habergeisz, Gemeine Bekassine of gemeine Sumpfschnepfe, Engelse common snipe,
Franse becassine de marais.
Bij
het neerdalen laat het mannetje een soort blatend geluid horen, vandaar de
Duitse naam hemelgeit.
De
watersnip is van boven zwart met een groene glans en geelachtige lengtestrepen.
De kop is bruinzwart met een lichte streep op de schedel en van onderen wit met
zwarte dwarsbanden op de buitenste staartveren. De snavel is recht en lang, de
ogen staan ver naar achteren waardoor het dier een karakteristieke uitdrukking
krijgt. Lengte is zeven en twintig cm.
De
schuilkleur en het werken met zonsondergang, bijna op de wijze van de
nachtvogels met een uiterlijk dat aan uilen doet denken, maakt dat men ze
vrijwel niet te zien krijgt.
Hij
vliegt snel in zigzag lijn.
In
de winter trekken ze naar het zuiden.
De
roep is ‘tsjoek tsjoek of tsjek tsjek, agstroep
iretsj.’
Ze
broedt in april een zestien dagen op vier geelachtige of grijsgroene eieren met
bruine en donkergrauwe vlekken. Het nest is een kuiltje in gras, elzen- of
wilgenstruiken.
Ze
leven van wormen die ze door eigenaardig trippelen van de pootjes omhoog laat
komen in de drassige grond.
Gallinago megala,
(groot) is de bossnip of Siberische snip. Engels Swinhoeճ snipe, forest snipe of Chinese snipe, 27-29cm lang met vleugelspan van 38-44cm en 120gram
gewicht. Broedt meestal in centraal en zuid Siberi.
Scolopax rusticola, L. (Grieks skolopax; een
grote snip bij Aristoteles; een paal om te spietsen, naar de scherpe snavel, en
landelijk) is de houtsnip,
wildsnip, weerlam of hemelgeitje, de woodcock van de Engelsen, de Duitse Waldschnepfe
en Franse becasse des bois.
De Ԫuffers met het lange gezichtՍ
vanwege de lange snavel en de naar achter staande ogen, snipverkouden?
Die
is van boven roestbruin en van onderen grijsbruin en overal met zwarte en
geelachtige vlekken en bandjes getekend. Door de kleur vrijwel onzichtbaar.
De
rechte snavel is meer dan twee maal zo lang als de kop.
De
lengte is zeven en dertig cm, inclusief de zeven cm lange snavel.
De
roep is ‘tsjek tsek’. Het weerlam of hemelgeitje geeft een blatend geluid Zijn
baltsvlucht gaat schokkend omhoog alsof hij trappen beklimt en maakt daarbij
een tjokkend geluid, hij roept ‘sik, sik, sik.’ Daarop klinkt het antwoord als
een langgerekt hheh,’ Dat antwoordt komt van hemzelf,
maar op een andere manier, via de buitenkant van zijn lichaam. Uren kan hij zo
doorgaan. Terwijl hij zijn oefening houdt, hoort men zijn broedende vrouw
verzuchtingen van verbazing slaken over de virtuositeit van haar man.
Overdag
houdt hij zich rustig gaat er tegen de avond op uit.
Ze
houden van moerassen en meestal vochtige, open terreinen. Ze leven van
regenwormen, insecten en dergelijke dieren die ze met de lange snavel oppikken.
Snippen
hebben een eigenaardige vlucht. Ze gaan rechtstandig omhoog, tussen de takken
door om dan zijdelings weg te strijken.
Ze
broeden op de grond, een graspol of in dichte vegetatie. Daar komen een vier
wat olijfbruine eieren met donkere vlekken in. Na een twintig dagen broeden
door het vrouwtje komen ze uit, de jongen rennen vrijwel meteen achter moeder
aan. Als ze twee weken oud zijn kunnen ze al vliegen en groeien zeer snel,
eerst zijn het bruine balletjes die vrijwel niet opvallen. Er wordt vermeld dat
ze de jongen op de rug draagt.
De
houtsnippen worden in november en december gejaagd. Dan hoort men de jager
roepen ‘hiro, houtsnip,’ Tiro
komt van het van Fran tire haut:
‘zeg hoog aan.’
Shakespeare, ‘Hamlet,’ v, 2, Why, as a woodcock to
mine own springe.’ Als een snip in mijn eigen strik gevangen.’
‘Taming of the Shrew,, 2; Aՠthis woodcock ! what an ass it is.’
‘Much Ado About
Nothing,’ V, 1,158 ‘zal ik ook niet een houtsnip
vinden?’ Dat was Benedict, die zich door de prins en Claudio had laten
verstrikken. Snippen hebben geen hersens was een gezegde. De houtsnip probeert
zijn lange snavel te verbergen en denkt dat niemand hem dan ziet.
Het zou
een beest zonder gal zijn.
‘Winters
Tale,’ 4,3, 35 Als de strik toe wil schieten, is de
snip mijn.’
Bestiarium.
Uit Maerlant;’Nepa denk ik
de snip te wezen, die zo scherp hoort, zoals wij het lezen als het in schriften
is gezet dat ze haar oor op de aarde legt en hoort aardig goed daarbij of er
enige wormen in de aarde zijn, dan steekt het zijn bek, die is lang, in de
aarde en haalt ze uit haar dank. Op de dag is het in de hagen bedekt, maar
tegen de avond trekt het er op uit en in de morgenstond al vroeg, hierbij
worden ze gevangen zo. Vlees van de snip is gezond want het wordt verteerd in
korte tijd.’
De nepa kennen wij
als de snip, een vogel die zo’n scherp gehoor heeft dat ze met haar oor op de
grond kan horen of er wormen in de aarde zitten. Dan
steekt ze haar lange snavel in de grond en trekt ze de wormen eruit. Overdag
verschuilt ze zich in de struiken, tegen de avond en vroeg in de ochtend komt
ze te voorschijn. Dat is het moment waarop de snip gevangen kan worden. Het
vlees van deze vogel is gezond doordat het zo licht verteerbaar is.
Vondel in zijn Ԃijschriften
op de twalef maandenլ
schrijft bij januari:
‘Wien ‘t lust, dat die ten ijs met sleen om snippen vaar
Դ Is best dat grootvaar thuis den dis en haard
bewaar,’
De onfortuinlijke houtsnip wordt als een heerlijke
maaltijd gezien. De boeren in het Romeinse Campagna
hebben een simpele methode om deze vogel te vangen. Ze binden ճ nachts een
klokje om hun middel en gaan er met netten in de hand op uit. Het vee dat
graast op de moerasachtige weilanden draagt ook zulke klokjes en de vogels zijn
aan het klingelen gewend, zo heeft de boer alle tijd want de houtsnip maakt
geen aanstalten om weg te vliegen en denkt dat die veilig is. Als de boer dicht
genoeg is gooit hij het net over de vogel.
Verder
is er de dubbele snip, Gallinago media,
Latham. (Capella media, Lath). (middelste) de middelste geit, dubbele poelsnip, grasvogel, grassnip,
Duitse Doppelschnepfe of grosse Bekassine
of grosse Sumpfschnepfe, Engelse great
snipe en Franse becassine
double, die veel meer blauw is aangelopen en groter is, hoewel niet zo groot
als de houtsnip.
De middelste geit is als de watersnip maar zonder
dwarsbanden op de staart.
Lengte is iets meer dan de watersnip, zeven en
twintig cm.
Roep ‘hhee,’
Hun minnespel wordt aldus beschreven: ‘Alle mannetjes
uit de omtrek gaan lopend naar een bepaalde plaats en stellen zich in een lange
rij op. Dan begint de eerste van de rij te zingen en als hij klaar is neemt
zijn buurman het over en zo gaat het door tot ieder geweest is.’
De
kleine is Lymnocryptes minimus, Brunnich. (Grieks limme; poel, kruptein: verbergen,
de kleinste) de kleine watersnip, bokje, lapper, doverik, pink hearsnip, Duitse Zwergschnepfe of
kleine Sumpfschnepfe, Engelse Jack snipe en Franse becassine sourde.
Ze heet doverik omdat het niet spoedig opvliegt. De
jagers denken aan drie soorten. De watersnip heet volle snip. Ze spreken van
een halve snip of doverik waarmee ze het geel aangelopen bokje bedoelen, de
lapper of ronnekemeer in Groningen, dat hier ‘t
winters uit het hoge noorden aankomt. Bokje, afkomst van die naam is niet
bekend, het blaat in ieder geval niet.
Dit is de kleinste snip die een negentien cm lang
wordt met een korte snavel van vier cm.
Langs de bruin/zwarte kop loopt een lichtere streep.
Een goede vlieger die graag vlak bij de grond vliegt
en ook zigzagbewegingen maakt. Die vlucht doet denken aan de vleermuis, Fledermausschnepfe.
De wad- en moerasvogel is het symbool van
behoedzaamheid omdat hij zijn voedsel behoedzaam en voorzichtig bij de
beschermende schemering tot zich neemt.
Calidris alpina, L. (Mogelijk
van Grieks chalix: kleine steen, naar zijn
verblijfplaats, Alpen)is de grote bonte strandloper,
strandbokje of bunte gril, Duitse Alpenstrandlaufer,
Engelse dunlin, van dun; dof bruin, ling, bezorgd ermee, en Franse becasseau
variable.
Het winterkleed van de bonte strandloper is een
bruingrijze mantel met lichte randen. Het zomerkleed heeft de rug roestbruin.
De snavel en poten zijn blauwzwart. De lengte is twintig cm.
Roept; crie-eeՠen
de angstroep is ‘trrri,’ de minnezang is’ tru tru tru.’
De kleine vorm, Tringa alpina, schinzi,
van achttien cm lang, komt het meest voor.
Het nest is in het zand. Vier groenachtige eieren
met donkere vlekken.
Calidris alpina schinzii, Br.
Is de kleine bonte strandloper, zuidelijke bonte
strandloper.
Calidris maritima (van de zee))Arquatella
of Erolia) is
de paarse strandloper, Duitse Seestrandlaufer,
Engelse purple sandpiper,
Franse becasseau violet.
Calidris ferruginea (roestkleurig) (Calidris testacea) (met geelrode
tekens) is de krombek strandloper, Duitse Bogenschnabliger Strandlaufer,
Engelse curlew sandpiper,
Franse becasseau cocorli.
Calidris
canutus, L. (naar
canus: grijs, of de Engelse vorm knot) de kanoetstrandloper,
knot, mients of zaagpen,
Duitse Islandischer Strandlaufer,
Engelse knot, Franse becasseau maubeche
of Maubeche canut.
Dit is de grootste.
Zijn winterkleed is een parelgrijze rug met lichte
randen. Het zomerkleed heeft een roodbruine kop en nek. De snavel en poten zijn
blauwzwart. De lengte is drie en twintig cm.
Roep is ‘twiet twiet.
Deze vogel loopt gewoonlijk langs de waterlijn en
springt bij iedere roller een eindje terug, vandaar de naam.
Calidris minuta, Leisl, (zeer klein)kleine strandloper, Duitse Zwergstrandlaufer,
Engelse little stint,
Franse becasseau minute.
Calidris alba, (Crocethia alba, Pall. (Grieks kroke, een
door de golfslag afgerond steentje, de verblijfplaats, en wit) Drieteen zandloper of moddersnip, Duitse Sanderling, Engelse sanderling,
Franse sanderling des sables
of becasseau sanderling.
Heft geen achterteen. De
jonge vogels, die men hier meestal ziet, zijn van boven geelachtig grijs met
donkere vlekken. In de zomer is kop, hals, borst en bovendelen hebben dan een
roestrode, kaneelkleurige ondergrond met zwarte vlekjes op de veren. Linnaeus
noemde die dan Charadrius calidris, dezelfde vogel in
de winter noemde hij Tringra arenaria, hij wist dat
niet.
Tringa glareola, L. (Bij Aristoteles komt een tryggas / trungas voor, Latijn glarea:
kiezelzand) bosruiter
of liewietje, graspikker en tuultje,
Duitse Bruchwasserlaufer, Engelse wood
sandpiper, Franse chevalier
sylvain.
Tringa erythropus, Phall, (rode voeten) de zwarte ruiter, Duitse Dunkler Wasserlaufer, Engelse spotted redshank, Franse chevalier arlequin.
Tringa nebularia, Gunn, (nevelig) groenpootruiter,
groenpoot of strandsnip, zeetuut, Duitse Grunschenkel of Heller Wasserlaufer,
Engelse greenshank, Franse chavalier
a pattes vertes of chavalier
aboyeur, dit naar zijn groene poten.
Uit Martinet.
=Tringa ochropus, L. (geel/bleke voeten) het witgatje, witvod, poalske snip, Duitse Walswasserlaufer,
Engelse green sandpiper, Franse chevalier
cul-blanc.
Uit Martinet.
Actitis hypoleucos, L, (Grieks
hypo: onder, leukos: wit) de oeverloper of steenvink, Duitse Flussuferlaufer,
Engelse common sandpiper, Franse chavelaier
guignette.
Tot de snippenfamilie behoort ook;
Uit Martinet.
=Himantopus himantopus, L (Grieks himan;
riem, topus; dun) . steltkluut,
Duitse Strandreiter of Stelzenlaufer,
Engelse black winged stilt, Franse echasse blanche.
Een vogel van 35cm lang met loopbeen van al 12.5cm.
Zwarte vleugels en rug steken af tegen het overige wit, snavel is iets
omgebogen.
Komt voor in brak water.
Iets grotere eieren dan de kluut en wat grover
gevlekt.
Komt meer voor in zuidelijke gebieden.
Recuvirostra avosetta, L. (Latijn recurvus: terug gebogen, rostrum: snavel, van Italiaans avocette)
de kluut of sluifhaan, Duitse Sabelschnabel
en Avosette, Engelse avocet,
Franse avocette a manteau noir.
Zijn geroep is een fluitend kluu
kluu. De Duitsers noemen hem soms Pluitje,
naar zijn geroep, ook Verkerhtschnabel, Schustervogel
en Wassersabler.
Dit is een zomervogel die hier van februari/maart
tot september is.
De kluut heeft een lang omhoog gebogen snavel en een
wit en zwart verenkleed. Loodkleurige poten.
Ze legt vier bruingele eieren met donkere vlekken.
De kluut komt voor op overstroomde velden langs de
rivieren en de wadden.
Donkere vlekken. Broedtijd is 3.5 weken.
Ze trekken al in juli en in februari-april komen ze
terug.
Phalaropus fulicarius, L (Grieks phalakros: kaalkop, fuligo: roetzwart) is de rosse franjepoot, Duite Plattschnabeliger Wassertreter, Engelse grey of red
phalarope, Franse phalarope
dentele.
De rosse franjepoot is zo
groot als een spreeuw.
Heeft een roodbruine onderkant, tenminste in de
zomer, in de winter is dat wit, de rug is blauw/grijs.
Aan de tenen heeft gelobde huidplooi en kleine
zwemvliezen, een goede zwemmer.
Phalaropus lobatus (gelobd) is de grauwe franjepoot, Duitse
Schmalschnabeliger Wassertreter,
Engelse rednecked phalarope,
Franse phalarope lobe,
heeft een wat smallere snavel dan de vorige en is wat kleiner.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/
en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/