Elft.
Alosa:
van oud Frans
alose, van laat Latijn alausa, elft.
1-3
Thymallus vulgaris, 4 Alosa fallax en 5 Alosa alosa uit W. Grote.
De
sprot en ansjovis zijn neven van de elft, Alosa alosa, en de fint, Alosa fallax. (misleiden)
Elft,
ook wel meivis, in die tijd wordt het in de rivieren gevonden. Elft, uit Latijn
albus witte vis.
Fint,
van schijnbeweging of list, uit Italiaans finta, van Latijn fingere, veinzen,
doen alsof. Naar de stippen op de flanken wordt het ook wel gestipte
reuzenharing genoemd. Engels shad.
De
elft wordt een zestig cm lang. De fint is een tien cm kleiner. Het is een king
of the herrings, haringkoning, vanwege de grootte.
Ze
hebben een diepblauwe rug en zijdelings samengedrukte zijden die bedekt is met
zilveren schubbetjes en aan de kieuwspleet een zwarte en onregelmatige vlek.
Hun
tanden zijn onzichtbaar, de onderkaak is langer dan die van de haring.
De
elft bewoont de zeeën van Noordelijk Europa en Amerika.
Het
komt in het voorjaar in talrijke scharen die de stroom opzwemmen, dit vooral in
de Rijn en de Elbe. In de eerstgenoemde rivier zwemt hij niet hogerop dan tot
Wezel. Pas in de rivieren wordt zijn vlees echt goed, als hij in de zee
gevangen wordt is hij droog en onsmakelijk.
Alle
beide trekken de rivier op om te paaien, dat is door de vervuiling steeds
moeizamer gegaan. In 1852 werden er op de Merwede nog drie en twintigduizend
per uur gevangen. In 1938 nog een miljoen per jaar.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/