Haring.
Clupea
harengus.
Naam, etymologie.
Latijn
clupea; sardien, van Clupeus; schild, naar de schalen van de vis.
Haring. In midden-Hoogduits was het
Haerinc, oud-Hoogduits en midden-Nederlands hebben harinc, Angelsaksisch
haering (nu herring) Het is een west
Germaans woord (in oud-Noors sild, verwant met zeelt) Uit het Germaans
is in de zesde eeuw het Latijnse Haringa ontleend en daaruit stamt het Franse
hareng.
Haring
heeft zijn naam misschien van het Grieks woord Tarichos omdat hij gezouten werd
waarom we hem ook pekelharing noemen.
De
familie zit ingewikkeld in elkaar, de namen verwarren. De haringen behoren tot
de familie der Clupeoidae. Hiertoe behoren ook de sardien, Sardiena pilchardus,
en de sprot, Sprattus sprattus. De elft, Alosa alosa en de fint, Alosa finta
(Alosa fallax, (misleidend) ook de ansjovis behoort hiertoe.
De
haring komt bijna in heel Europa voor. Er wordt onderscheid gemaakt naar zijn
paaiplaats, de plaats waar de haring elk jaar weer terugkeert. Er is
Noordzeeharing, maar ook Oostzeeharing, elk met zijn eigen kenmerken.
Een
eerstejaars heet bliek en een jaar later wordt het een toter. Na drie jaar is
de ideale grootte bereikt en heet het de maatjes. Dan wordt die aangevoerd als
Hollandse Nieuwe. Die werd vroeger vlak voor de terugkeer naar de haven
gevangen, licht gezouten en direct verkocht en is bekend als de groene haring.
Dat wordt de laatste jaren niet meer gedaan omdat er een parasitaire haringworm
in kan blijven leven die de haringwormziekte bij de mens kan veroorzaken.
De
maatjesharing heet alleen zo als die gevangen is vlak voor dat die kuit of hom
ontwikkelt, dan is die lekker vet. Vandaar dat het woord afkomstig is van
maagdekensharing. Dit vet kan wel tot 20% oplopen.
Maatjesharing
komt uit uit maeghdekens haerink, dus een zeer jonge haring, het was de Duitse
Madchen of Jungfernhering en heet nu Matjeshering.
Een
volle haring heeft de geslachtsdelen goed ontwikkeld. Die wordt gekaakt en
ingezouten. Kaken is een insnijding onder de linker kieuw waar die ontdaan
wordt van een deel ingewanden en kieuw.
Die
wordt meestal warm gerookt en gestoomd en heet dan bokking, strobokking of
Harderwijker. Zeer licht gerookt heet die bakbokking. Bokking. In
midden-Nederlands was het bockingh, boksharing of buckem, in midden-Noord Duits
buckink en nu Bucking. Het woord is een afleiding van bok, naar de onaangename
geur, met een eindiging ing zoals in wijting en haring.
Het
is een gezouten en daarna gerookte haring.
Opengesneden
en licht gerookt is het een kipper.
Koud
gerookt en sterk gezouten is het een spekbokking, bij de Engelsen heet het dan
kipper.
Na
het paaien wordt het een ijle haring. Die heeft weinig vet, 1 %, en is geschikt
om in te maken en dan is het de zure haring of, opgerold met een augurk, de
rolmops. Rolmops, van oprollen en de hondensoort mops, vanwege de gelijkenis
tussen de opgerolde haring en de vorm van de hond.
Ga je
zelf iets maken met die volle haring dan spreek je van panharing.
Shakespeare, ‘King LearIII’, 6, 33 ‘twee witte
haringen’.
De
haring is aan Thor gewijd omdat die haring at. Hij zelf zegt het in het
Harbardsliodh der Edda “Eer ik uitvoer,
at ik in rust
Haring en havergort”.
Toen
Thor voor het overvaren de veerman het overschot van zijn ontbijt, dat uit
haring met haverbrei bestaan had, aanbood, werd door die schamper opgemerkt dat
hij wel geen bezitter van drie hoeven scheen te zijn. Ook dat hij veel op een
berenleider leek omdat hij geen broek aan had. In ieder geval was het wel een
bewijs dat de vis al in de oudheid bekend was.
Op de
Perchtendag, 6 januari of 30 december, is het de geestdag van Bertha of vrouw
Holle die dan rondgaat of de meisjes hun spinrokken afgesponnen hebben, dan
moet er vis met meelballetjes of haring
met havergort of gierst op de tafel staan. Bertha wordt boos als die spijzen er
niet staan.
Die
haring eet heeft gedurende een heel jaar geld en geluk.
De
Romeinen aten al haringus.
Sinds
de middeleeuwen heeft de haringvisserij een belangrijke rol gespeeld in de
geschiedenis van de Nederlandse gewesten. Al in de achtste eeuw worden er
haringen gevangen als blijkt uit Engelse charters uit die tijd. Zoals uit
verscheidene wetten en keuren van Vlaamse graven blijkt, was dit bedrijf al in
de tiende en elfde eeuw een bron van welvaart voor de Vlaamse steden. Later
verdween het hier en in Zeeland begonnen de bewoners in de twaalfde eeuw
schepen uit te rusten waar Zierikzee tot in de achttiende eeuw een belangrijke
haringhandel heeft gehouden. Omdat de Zeeuwen in de Spaanse en Franse oorlogen
meer belang hadden bij de kaapvaart verminderde hun concurrentie op het gebied
van haringvangst. In 1164 werden er vanuit de Hollandse gebieden de eerste
geregelde visserijen uit Den Briel begonnen. In de dertiende eeuw komt haring
in tollijsten van Augsburg voor. In 1285 kregen de Hollanders en Friezen van de
Engelse koning Eduard privilege om langs de kusten van zijn rijk te vangen.
Reeds voor de dertiende eeuw hadden de burgers van Kampen en Harderwijk
dezelfde vrijheid op de kusten van Scandinavië. De Amsterdammers visten ten
zuiden van Zweden en kregen in 1390 van de Hollandse graaf, hertog van Beieren,
verlof om in Schonen een voogd voor hun bedrijf aan te stellen. Toen in 1472 de
haringscholen plotsklaps ophielden om in grote menigte aan deze kust te
verschijnen kozen de Hollandse vissers algemeen de Shetland eilanden, de kust
van Schotland en Engeland als arbeidsveld. Op een afstand van tien mijlen uit
de kust was het vangen geoorloofd. Willem Beukelszoon uit Biervliet vond in
1386 het ‘kaken’ uit waardoor een veel smakelijker en duurzamer product werd
verkregen. Vanouds was Harderwijk beroemd om het roken van haring tot bokking.
Daarom worden de burgers bokkingkoppen genoemd. Als een bijzonderheid meldt de
geschiedenis nog dat in Hoorn het eerste haringnet is gebreid in 1416.
Na de
Spaanse overheersing kreeg de uitgehongerde bevolking in 1574 bij Leidens
ontzet haring en wittebrood.
De
belangrijkheid in de zestiende eeuw blijkt uit de haar toegekende naam ‘Groote
Visscherij’ die voor het eerst voorkomt in een plakkaat van Willem I,
gedagtekend 27 april 1582. Sinds die tijd werd het gebruikt op alle plakkaten
van de Staten van Holland wiens doel was ‘ de maintenue van de hoofdnering,
welvaart en principaalste mijne dezer landen’. Dat trachtte men te bereiken
door de visserij en handel in een nauw keurslijf van bepalingen en reglementen
te dwingen. Men mocht alleen Nederlandse havens aandoen van waaruit ze waren
uitgezeild, zo ook het verkopen of kopen in het buitenland, buitenlandse
vissers aannemen of een buitenlands schip etc. Sir Walther Raleigh schatte het
aantal Hollandse buizen op drie duizend. In de zeventiende eeuw was de
haringvangst op zijn hoogste trap van bloei. Gemiddeld voeren er toen per jaar
duizend en in 1601 zelfs vijftien honderd buizen uit onze havens en verschafte
dit bedrijf, naar men berekende, honderd duizend mensen werk. Later kwamen de
Noren op, de Engelsen en Schotten. In 1812 waren er maar drie buizen meer die
vertrokken. Veel oude visserssteden voeren de haring in hun wapen, zie
bijvoorbeeld Enkhuizen.
Het
werd de belangrijkste van de Christelijke vastenspijzen. Bij de aanvang van de
vasten werd in vele streken een haring die aan een staak bevestigd was plechtig
rondgedragen.
Keuren
kwamen er en oude vuile haringen werden
verbrand.
‘Twelfth
Night’ iii,1,40; ‘and fools are as
like husbands as pilchards are to herrings, the husband’s the bigger’. En narren gelijken op echtgenoten als
ansjovissen op haringen’, waar een pilchard een kleine haring is.
Uit Maerlant; ‘Allec, is de
harings naam, een visje schoon en bekwaam, alzo als Liber Rerum zegt. Die het
allermeest te wezen pleegt en de beste, is bekend, tussen Noorwegen en
Engeland. In de tijd dat men ze vangt, zegt men, dat er alles vis staat (zie onder)
en is in zijn seizoen te besten. In de herfsttijd gaat hij ten westen zoals ook
de vogels doen. Al is hij klein, hij is waard en goed, vers is hij goed ter
genezing. Gezouten mag hij langer goed blijven. Van water leeft hij alleen,
anders nuttigt hij veel of weinig’. Vier schepselen hebben hun leven elk van
een van de pure elementen, de kameleon van lucht, de mol van aarde, de vis
haring van water en de salamander van vuur.
Maerlant; ‘De mildheid van God
te goede stond zendt ons deze al ongegrond met menigte zo ontzettend groot dat
er menigeen omkomt ter dood. In de wintertijd gaan ze zich bedekken en in de
zeegrond wegtrekken’.
Haring,
die welgemaakte vis met zijn wit blinkende en fraai geschikte en langwerpig
ronde schubben die over zijn blauwe rug en witte lichtende zijden die bij nacht
een weerschijn van zich geven. De ogen van de haring schijnen in de nacht als
een licht in de zee, maar die kracht sterft met de vis. Als je ooit een licht
ziet boven het water dan zwemmen daar de haringen in scholen. Verwonder je dat
de lucht en zelfs het water die optocht in de Noordelijke zeeën aankondigt.
Megenberg;
‘Allec heet een haring. De vis heeft alleen die aardt erg dichtbij onder alle
andere vissen dat het maar van water leeft en mag uit het water een stonde niet
leven want het sterft gelijk wanneer het boven dat water komt. Zijn ogen
schijnen ‘s nachts in de zee net zoals een licht, echter de kracht der ogen
sterft met de vis. Waar de haring in de zee een licht zien boven het water daar
verzamelen ze zich heen in grote scharen en met die kennis brengt men ze in de
netten. De beste haring gaan bij Schotland en de aller slechtste bij Duitse
landen.’
De
heraldische haring is te onderscheiden van andere vissoorten door de hangende
druppel uit de bek. Hij leeft toch van water. Daarbij is deze vis vaak gekroond
afgebeeld en wordt zo gevoerd door de familie Harinck.
(215) Voor de volkeren in de omgeving
van de Noord- en Oostzee is de haring de belangrijkste zeevis, vandaar dat we
dit vroeger de ‘grote visserij’ noemden, de walvis- en kabeljauwvangst was de
kleine visserij.
De
haring houdt verblijf aan de Poolzee en maakt vandaar onder aanvoering van
koningen (mogelijk de riemvis, Regalecus glesne, die voor de haring uitzwemt)
tochten naar het zuiden. Die tocht neemt een aanvang bij Groenland en de
haringen verdelen zich in de grote scholen bij IJsland waarvan het ene deel
westwaarts naar Amerika trekt en de ander oostwaarts naar Noorwegen. Bij de
verschillende eilanden verdeelt die groep zich weer zodat er voor iedereen
genoeg is.
De
komst wordt aangekondigd door grote zwermen meeuwen en eenden, vinvissen,
dolfijnen en haaien. De haringen trekken heen en weer zonder duidelijk doel. Ze
leven van plankton, schaaldieren, wormen en jonge visjes. Ze volgen meestal de
bewegingen van het plankton zodat ze overdag dieper en ‘s avonds hoger zitten
omdat het plankton dan stijgt.
In
april beginnen de haringen te verschijnen in de wateren van de Schotse eilanden
en tegen het einde van juni komen ze elders in talloze zwermen aan die brede en
dicht opeengedrongen massa’s van verscheidene mijlen lengte vormen en een dikte
van vele honderden voeten hebben. Ze werpen hun kuit onderweg en dit kuit die
de oppervlakte van de zee over een grote uitgestrektheid bedekt lijkt van verre
op houtzaagsel. Spoedig daarna verspreiden ze zich aan de kusten van Schotland
en Engeland.
Tegen
de achtste juni vertonen ze zich in ongelooflijke getale en zwemmen in scholen.
De vissers van onze vaderlandse buizen, die bijtijds uitgerust en voor de
vangst gereed zijn, staan klaar om te vertrekken van hun havens als Enkhuizen
en Marken. Dat is de zogenaamde
Buizen-Biddag waarop leraren en een grote toevloed van mensen na een gedane
toepasselijke rede met de daar tegenwoordig zijnde zeelieden de Allerhoogste
plechtig bidden om een rijke vangst. Ook om behouden thuiskomst van volk en
schepen.
De
buiszang:
‘Zwem
met ganse legerscharen
Zilv’ren
haring, in ons net
Dat
in wemelende brane
Dag
en nacht wordt uitgezet’.
Na
dit statige werk gaat men snel naar de schepen en zeilt naar de Schotse kust.
Tijdig aangekomen werpt men in de nacht van 24 juni, na gedaan gebed, de netten
uit. Vroeger mag niet vanwege de plechtig gezworen eden aan de overheid. Hun
kundig oog ontdekt in de morgenstond, aan het slaken van de zee, de scholen
haringen. Men herkent de school aan de weerschijn van de door haar verlichte
lucht. De haringen zijn tijdens hun trekken zo dicht opeengehoopt dat de boten
die te midden van de school komen in gevaar verkeren en boten die zich er te
midden van bevinden worden door de dicht op elkander gedrongen dieren
opgelicht. Men kan de vissen met een schop uit ‘t water scheppen in het schip
werpen. Een lange roeiriem die in deze levende massa wordt gestoken blijft er
rechtop in staan. We lezen in het verhaal aan Karel VI, koning van Frankrijk,
door Philippus van Mezieres, dat deze laatste in een zee-engte van vijftien mijlen lengte en twee mijlen
breedte, tussen Denemarken en Noorwegen, de haringen zo dicht bij elkaar zag
dat men ze met het zwaard kon doorhakken. In deze zee-engte waren veertig
duizend vissersboten en ieder met acht vissers bemand die niets anders deden
dan de gevangen haringen inpakken en inzouten.
Met
algemeen gejuich worden de netten opgehaald en begint men de oude kunst die
door Willem Beukelsen van Biervliet in 1325 is uitgevonden de kunst van het vis
kaken en te zouten in tonnen. Dit is de pekelharing. Die wordt zo gauw mogelijk
in snel zeilende vaartuigen geplaatst die jagers genoemd worden, de
jagersharing of St. Jansharing en naar de havens gebracht waar de allereerste
de hoogste prijs krijgt. Door liefhebbers worden ze gegeten, de nieuwe haring,
en naar de hoven van de Duitse vorsten ten geschenke gestuurd. Zo gauw de
vangst algemener wordt gaat onze hele natie eraan te gast. Het is de Hollandse
Goudmijn. In een zomer komen driemaal honderd duizend tonnen vis binnen waarin
ruim acht miljoen haringen gekuipt zijn.
De
haring op zijn tocht wordt in zijn vaart door Engeland gestuit. Dan gaat hij
zich in twee partijen verdelen, de ene gaat ten westen naar Ierland en de ander
ten zuidwesten naar het Kanaal. Hij loopt zo de Schotten, Ieren en de Engelsen
in de mond. Onze vissers gaan in het najaar en vangen ze in diep water om hem
te roken tot bokking, waarvan dezelfde diepwatervis zijn naam heeft. Dit is de
panharing. Dan komt hij ook in de Zuiderzee, maar dan wel vol hom en kuit. Dit
is een gedeelte die aan de grote vangst in Engeland ontsnapt is. Toch zwemmen
er miljoenen, ze schijnen niet te verminderen.
Men
schat het aantal haringen dat jaarlijks aan de Europese kusten gevangen wordt
op honderd miljoen stuks (rond 1900) De ontstellende vermeerdering van de
haringen hoeft ons niet te verwonderen wanneer wij weten dat een enkel wijfje,
van middelmatige grootte, zestig duizend eieren heeft.
Op
Helgoland bestond een bijzondere ceremonie. Een kruis dat een bijzondere
invloed op de haringvangst uitoefende werd jaarlijks in een grote processie om
het eiland rondgedragen. Tijdens een omgang kwam eens het bericht dat er haring
gezien was. Iedereen vloog naar de boten, het kruis, dat de drager liet vallen,
brak in stukken. Enige vrouwen die nog gehecht waren aan het oude geloof,
verzamelden de stukken en droegen die in de kerk. Te vergeefs. De haring was
verdwenen.
Haringkoppen
werden aan dieren gegeven zodat ze niet behekst werden.
Wat
te doen als je een zere keel hebt? Een zoute haring op de keel binden tot hij
zwart wordt. Dat laatste is een bewijs dat de haring de ziektestof in zich
heeft opgenomen. Behalve een haring wordt ook aanbevolen om een levende vis
tegen de keel aan te binden, de kuit van haring of rauwe mosselen.
De
haring helpt tegen de beten van een dolle hond en van een zeedraak.
Exocoetus.
Exocoetus
volitans, (Grieks exo; van buiten, koite; nest, holte
en beweeglijk, fladderen) zwaluwvis. Hierundo is de zwaluw. In de
M. Zee komt die voor en wordt een 30cm lang. Ze komen met de haring overeen,
vandaar vliegende haring. Blue flying fish.
Uit
Maerlant, ‘Irondo, zoals Plinius zegt, is een vis die in de zee ligt en is naar
de zwaluwen genaamd want hij vliegt als de zwaluw op het land en hij is
nochtans gelijk min of meer. Deze vis voedt zich in de zee en als hij lust
heeft in de vlucht boven in de hoge lucht, een deel naar de zwaluwen manier.
Deze vis, waarvan ik vertel, betekent wel goede lieden die men in deze felle
wereld gelijk naar de zeebaren wandelen ziet en varen, want als zij plaatsen
winnen vallen ze soms in hun gebeden en vliegen opwaarts met het hart en
begeren zeer naar Onze Heer’.
Ik
moet er haring of kuit van hebben. =Ik wil weten waar ik aan toe ben. Een
visser spreekwoord die zegt dat ze geen haring kunnen vangen voordat er enig
kuit in hun netten geweest is.
Zijn
haring braadt niet aan. =Men ziet hem liever gaan dan komen. Letterlijk, men
braadt geen haring voor hem en biedt hem geen eten aan.
Dokter
aan de kant’. =Oud vaderlands gezegde als de eerste haring aan land kwam ‘om de
heilzame uitwerking op de volksgezondheid’.
Men
moet geen haring roepen voordat hij in het net is. =Niet juichen voordat de
moeilijkheden over zijn.
Geen
haring zo mager of men braadt er vet uit (G. Gezelle) =Elk baantje levert wel
enig voordeel op.
Ze
zitten als haringen in een ton.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/