Karper.
Cyprinus,
van kupris, bijnaam voor Aphrodite, naar de vruchtbaarheid van de vis. Karper. In
midden-Nederlands was het carper, in oud-Hoogduits Charpfo en nu Karpfen, in
Engels carp. Vanwege zijn voorkomen in de rivieren van het Alpengebied denkt
men aan een voor Indo-Germaanse taal, te vergelijken is Albanees karpe: rots,
zie Karpaten.
Uit
fish.dnr.cornell.edu
De
karper is een lange, eironde en tezamen gedrukte vis met grote schalen.
De
karper heeft een brede muil en dikke
lippen met twee baarddraden in de hoek van de bek, samen vier, en sterke en
lange vinnen.
Hij
is geelgroen op de rug tot brons op de kanten en geelachtig van onder.
Het
is een zoetwatervis.
De
karpers telen het derde jaar voort en hun vruchtbaarheid wordt met ouderdom
verbazend. Men vond in het lichaam van een karper die vijf pond woog meer dan
zeven honderd duizend eieren. In de tijd van kuit schieten, mei/augustus,
ontwikkelt het mannetje op de kop, de wangen en kiemdeksels vele kleine en
witachtige wratjes. De karper komt in de vloed dan omhoog en het vrouwtje dat
gewoonlijk door meerdere mannetjes vergezeld wordt legt de eitjes op vochtige
en dicht begroeide plaatsen. In de loop van de dagen legt ze soms meer dan
honderdduizenden eieren. Het jonge broed wordt meestal door andere vissen
opgegeten.
Het
eerste jaar worden ze een acht tot twaalf cm lang, het tweede tot dertig cm en
derde jaar zijn ze volwassen en planten zich voort.
Vele
karpers blijven steriel wat zich tekent door de grotere hoeveelheid vlees.
Als
zinnebeeld van vruchtbaarheid was de karper aan Venus gewijd.
Vroeger
werden ze hier wel gefokt die tot ontelbare massa’s vermeerderden. Onder deze
vijvers was die van het huis te Swieten bij Leiden zeer beroemd. Men zegt dat
hierin exemplaren van twee tot drie honderd jaar oud geleefd hebben. Ze
bereiken een hoge leeftijd van wel honderd of honderd vijftig, zelfs van twee
honderd jaren. Er zijn zelfs vermeldingen van vijf honderd jaar.
Bij
een lengte van een meter wegen ze een vijftien tot twintig kg. Er zijn
vermeldingen van reuzen van anderhalve meter met een gewicht van vijf en dertig
kg. Frederik I van Pruisen zou er een gevangen hebben van vier en dertig kg.
Koi,
Japanse naam, is een geteelde vorm van de gewone karper.
Shakespeare, ‘All’s Well That Ends Well’, v, 2,20;
‘Here is a purr of fortune’s, sir, or of fortune’s cat, but not a muskcat, that
has fallen into the unclean fish-pond of her displeasure, and, as he says, is
muddied withal; pray you sir, use the carp as you may’. Dat daar is gespin van fortuin
heer, of van fortuin’s kat, maar van geen civetkat, die in de groezelige
visvijver van haar ongenade is gevallen en naar hij zegt, er geheel door
bemodderd is. Ik bid u heer, doe met de karper, wat gij goed vindt’ .
Uit Maerlant; ‘Carpeta, is een
vis van manieren, beide in moerassen en in rivieren, goed geschubd en gelijk.
Zijn voeding neemt het in de grond en als die zo zijn gading zoekt doet haar de
overlast van zaden en daaraan wrijft elk de ander, dan geeft hij bij de navel
melk, dat ontvangt ze in de mond en daarna in korte tijd schiet ze haar zaad af
bij hem, de andere van haar partij, aldus in dergelijke manieren worden ze
voort telend in de rivier en komt de een dus van de andere. Boven alle vissen
die wij noemen groeien karpers hersenen het meest en men waant met de maan in
elke maand’. Zijn hersens zouden groeien en verkleinen als de maan groeit en
afneemt.
Maerlant;
‘Het is een vis die niet goed is te vangen, want lustig is hij in het ontgaan,
hij weet vier of vijf streken om het lijf mee te ontgaan’. Deze vis heeft veel
list zodat die het net ontwijkt. Want als hij het net binnengaat zwemt hij rond
en zoekt een opening en kan hij die niet vinden probeert hij over het net heen
te springen om de vrijheid weer te krijgen. Men spreekt dan ook van de karpersprong.
Soms zoekt het een toevluchtsoord onder het net en soms houdt het een
waterplant in zijn mond op de bodem van het water zodat het net erover heen
gaat en hij ontsnapt. Soms komt hij met kracht naar beneden en bevestigt zijn
kop stevig in de modder zodat hij op die manier ontsnapt. De karpers zijn
moeilijk te vangen omdat ze zich in holen zetten en dus buiten het sleepnet
blijven.
Maerlant; ‘Een zware vis is het voor
vele lieden, hij wordt ook bedorven door te veel koken. Een goede drank en saus
heet het zal men het verteren direct’.
De
karper is een vis met schalen als goud die leeft in rivieren of meren. Ze
hebben een mond met een tandeloze kaak en hun verhemelte is bezet met een
dichte en weke, zeer prikkelbare zelfstandigheid die onder de naam karpertong
bekend is. Hun strot is inwendig met grote punten of tanden voorzien die het
voedsel zo tegen elkaar als tegen de zogenaamde karpersteen in een groeve achter
het achterhoofdsbeen fijn kunnen maken.
Ze
laten zich africhten om op het luiden van een klok en komen naar een bepaalde
plek aan de oever waar ze voedsel ontvangen. Gewoonlijk brengt men in een
karpervijver een of twee snoeken die de al te sterke vermeerdering tegen gaan
en ook nuttig zijn om oude karpers tot een beetje levendigheid te prikkelen.
Ze
leven langer buiten het water dan enige andere vis. Hun taaie leven begunstigt
de handel. Men kan ze, in mos verpakt, levend ver zenden.
De
spiegelkarper die ook wel de koning der karpers genoemd wordt, is zeldzaam. Hij
heeft deze bijzonderheid dat er op zijn lijf twee ruime plekken zijn die niet
door schubben gedekt worden maar hij heeft daar een harde huid. Hij is zwart
aan de rug en op de zijde en bij de navel goudkleurig.
Vijf
dingen lijken in het bijzonder voor de mens gemaakt te zijn. Bij de bomen is
dat de druif, bij de kruiden de kool en bij de viervoetige beesten het paard,
bij de vogels het hoen en bij de riviervis de karper.
De
karper groeit vanzelf zo dat als je een vijver graaft en die vers water kan
krijgen zonder dat daar veel vis in zit zal er na drie tot vier jaar in
dezelfde vijver veel karpers zitten. Hij teelt ook zeer voort als in jongen als
in eieren, ‘hy schiet driemael ‘s jaers’.
Haer kuyt in de boter gesnerckt, helpt een man te paerd’. Ze werden in
Latijn Ciprini geheten’
De
half maansgewijze steen die boven het oog van de karper groeit wordt geprezen
in de trillingen die aankomt met trekking van de spieren die boven de ogen zijn.
Carassius.Uit fr.wikipedia.org.
Carassius auratus, (goudkleurig)
De goudvis
of goudkarper (met zijn vormen) is een kleine en
uit China ingevoerde karper soort die het sieraad van de vijvers uitmaakt en
vaak in grote glazen kommen wordt gehouden.
Deze eerst zwartachtige vis neemt
geleidelijk aan het mooie goudkleurige rood aan dat hem kenmerkt, men vindt ook
wel zilverglanzende en zelfs zulke dieren die drie kleuren, zilver- goudglans
en rood vertonen. Ook zijn ze in geheel wit, blauw en groen gekleurd.
Door in juni wat kuit op te
scheppen en dit in een glazen bol te doen kan men gemakkelijk de ontwikkeling
van de visjes en de kleur zien.
Ook zijn er schubloze vormen,
Shubunkin, die wat doorzichtige schubben bezitten. Ook zijn er sluierstaarten
en andere vervormingen.
Men kan ze gemakkelijk in de winter overhouden, mits men ze
iedere week vers water geeft en ze niet met de vingers aanraakt en vooral geen
ogenblik droog laat liggen. Ze leven van watervlooien en andere kleine
diertjes, eendenkroos en algen.
Het mannetje heeft in de paartijd wratjes op de kieuwen en
borstvinnen en het vrouwtje wordt dan dikker. Tegen juni/augustus komen de
eitjes die aan waterplanten kleven. Ze kunnen een vijf en twintig jaar oud
worden, een 40cm lang.
In China heet deze vis kin yu. De goudvis zou al in 960 na
Chr. tussen andere vissen uitgehaald zijn en verder gekweekt. Sommige van deze
karpers hebben namelijk wat rood of goud bij zich. Een paar eeuwen later hield
men ze al in een goudvissenkom. In Japan kwamen ze rond 1500, de eerste kwam
hier in Engeland in 1692 en in 1750 te Frankrijk en in 1780 in Duitsland. Job Baster, 1711-1775,
bracht deze vis bij ons, hij woonde in Zierikzee.
Volgens anderen zouden ze al door de Romeinen naar Zuid
Europa gebracht zijn en in de middeleeuwen door de kloosters over een groot
deel van Europa verspreid worden en zo Engeland al in de vijftiende eeuw
bereikt hebben.
De telescoop karper heet zo naar zijn uitpuilende ogen met
zwarte appel en gele ring. Die behoort ook in de wateren van China thuis. Zijn
gehele lijf en de grondkleur van zijn vinnen is schitterend bloedrood,
donkerder naar de rug en lichter naar de buik toe.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/
en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/