Kemphaan.
Philomachus pugnax, L. (Machetes pugnax) heeft een
Latijnse toevoeging die strijdlustig betekent. Ook de Griekse voorgaande uitdrukking
betekent strijd. Het eerste deel, philo, betekent minnaar van en het tweede
deel is strijder of oorlogsvoerder. Macha in Grieks is namelijk strijd of
gevecht. De Franse naam chevalier combattant versterkt die indruk, een
strijdende ridder. De kemphaan, kemp van kampen, heet in Duits Kampflaufer of
Kampfhahn, en in Engelse ruff waarbij het vrouwtje reeve heet. De Friezen, die
het echtpaar wel het vaakst te zien zullen krijgen, noemen ze haontsje en
hintsje. In Groningen heet hij kappertje, op Terschelling kraagman en op Texel
kragenmaker, ook kemper, hoanstje en hintsje, foddebosk, meisnip.
Uit
en.wikipedia.org
De
snavel is zo lang als de kop, maar niet zo lang als de poten, het is een hoog
potige steltloper. De snavel is recht en aan de spits iets verlaagd, over het
gehele lengte zacht. De voet is hoog en slank, van de drie voortenen is de
middelste met de buitenste door een spanvlies verbonden. De hoog aangehechte
achterteen raakt de grond niet.
De
vleugels zijn middelmatig lang en spits, de staart is kort en uit twaalf pennen
samengesteld.
Het
oog is bruin en de snavel groenachtig of groenachtig geel. De voet is in de
regel roodachtig geel. Totale lengte van het mannetje is negen en twintig tot
twee en dertig cm, van het wijfje vier en twintig tot zes en twintig cm., de
staartlengte is acht cm.
De
kemphaan is fraai vanwege zijn halsveren die hem als een kraag over de
schouders vallen, zijn kleur is niet te beschrijven. Want onder de duizenden
vogels die er zijn zijn er nauwelijks twee die in pluimaadje overeenkomen. Ze
zijn evengoed allen zeer mooi van veren. De grondkleur is grauw en gesprenkeld
en afgezet met plekken, de borst en buik is wit, de kragen van de mannetjes
zijn verschillend, geel, wit of zwart, bont en grijs. Maar de kleinere wijfjes
hebben zoveel verscheidenheid niet.
Kemphaan
is zo genoemd om zijn verwoed kempen of vechten. Het zijn echte ridders, ze
strijden om de gunst van de dames. Ze hebben prachtig gevoerde gewaden met
bonte kragen en lange lansen om op elkaar in te stormen. Ze gaan net zo lang
door tot de ander opgeeft. Ze vechten altijd, zelfs om niets en vechten op elk
uur van de dag.
De
mannetjes zoeken vochtige weilanden en heide op en nemen elk een stukje van een
halve vierkante meter in bezit, de honk, de bezitters zijn de honkmannen. ( In
Fries ‘rid’ of ‘haantjerid’) Ze komen pas op de toernooiplaats als de veren van
de kraag zich ontwikkeld hebben. Wanneer de mannetjes als de strijdbaarste
kampioenen van alle vogels ter wereld op het gevechtsterrein aankomen dan
steken ze de halsveren of hun kraag op en daarop begint de strijd. Het mannetje
dat het eerst op het terrein aankomt kijkt verlangend uit naar een tweede bezoeker
en als die toevallig geen zin in het vechten heeft wordt de komst van de derde
of vierde afgewacht en al gauw vangt de ruzie aan. Ze schieten op elkaar toe,
vechten een poosje en gaan dan uitgeput naar hun oorspronkelijke standplaats
terug om nieuwe krachten te verzamelen. Hun gekibbel loopt altijd uit op een
tweegevecht, nooit is er een algemeen gevecht. Soms lopen enkele duellerende
paren tegen elkaar op en dan levert het tegen elkaar op springen van de vogels
zulk een zonderlinge vertoning op dat een toeschouwer ze voor dol en bezeten
zal houden. Als twee mannetjes met elkaar in strijd raken dan zie je ze trillen
en met de kop knikken, daarna buigen ze de borst zo ver omlaag dat het
achterste deel hoger komt te liggen en richten de snavel op elkaar, zetten de
borst en rugveren op en breiden de nekkraag bovenwaarts uit en geven aan de
halskraag de vorm van een schild. Zo uitgerust springen ze op elkaar af en
gebruiken de snavel als degen.
Het
hangt van de meer of mindere vechtlust van beide strijders af hoeveel
schermutselingen er op gang komen, die
wordt door een lange pauze gevolgd. Slechts zelden zie je bloed vloeien of valt
er een veer, het grootste nadeel lijkt te zijn dat een van de partijen de ander
bij de tong pakt en die heen en weer sleurt.
De
wijfjes blijven onverschillig en zoeken naar wormen en insecten en kijken niet
op of om. De burchtvrouwen zijn in de schoonmaaktijd. Af en toe kijken ze eens
om hoe de een of andere Don Juan het doet. De zwakke mannetjes vallen af,
vluchten en de sterkere verzamelen een zeven tot acht vrouwtjes om zich heen
die ondertussen naderbij gekomen zijn.
Het
nest is een ondiep kuiltje waar een mannetje met een paar vrouwtjes baar
toegaat, of een vrouwtje met verscheidene mannetjes. Het nest is meestal in de
buurt van water en dikwijls een iets hogere plek in het moeras. Meestal zijn er
vier eieren van aanzienlijke grootte die op olijfbruinachtige ondergrond
roodachtig bruine of zwartachtige vlekken hebben. Het wijfje broedt alleen en
een zeventien tot negentien dagen achter elkaar.
In
juni komen de kleinen en dan bergt de ridder zijn kraag op tot het volgende
jaar. Verder kunnen ze het goed met elkaar hebben.
Kemphanen,
voor ruzie zoekende jongens of voor wie overal tegen in gaat.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/