Kraanvogel.
Grus
grus L.
Kraanvogel, die wordt in Limburg koenekraan genoemd. In midden-Nederlands was het crane en kraan, in oud-Hoogduits Chranuh en Krano, in midden-Hoogduits Kranech en Krane, (nu Kranich) Angelsaksisch cranoc en cran (nu crane).
Dit
woord stamt uit West Germaans kranuka, een vogelnaam die oer verwant is met
Armeens krunk, de grondvorm betekent huilen of schreien, naar het geluid dat de
vogel maakt, ‘gruh, kruh’. Of naar de vorm van de hals die op een kraan,
werktuig om lasten op te lichten, werd genoemd. Vergelijk Frans grue; windas,
Engelse crane, midden hoog Duits krane, kraan om lasten mee op te lichten.
Het
Griekse geranos werd in Latijn garrulus: de pratende of schetterende, tot grus.
In Frans heet het grue cendree. Het woord ‘congres’ is ontleend aan Latijn
congressus; samen komen als kranen.
Uit
Martinet.
De
hoofdkleur van de volwassen vogel is fraai asgrauw. Wit zijn echter de wangen
en de zijden van de hals. Zwart zijn de teugels, de keel en een groot deel van
de onderhals, een grote vlek in de nek, de handpennen en de spitsen van de
achterste armpennen (die sikkelvormig verlengd en grotendeels losbaardig zijn).
Het voorhoofd en de kruin zijn met zwarte, haakvormige veren bekleed. Het
achterhoofd is nagenoeg kaal en rood.
De
ogen zijn bloedrood en de snavel grijsgroen, maar de wortel van de ondersnavel
heeft in het voorjaar een roodachtige tint. De poten zijn zwartachtig.
Totale
lengte honderd veertig cm met een staartlengte van een en twintig cm.
Hun
voedsel bestaat uit wormen, slakken, kikkers, slangen, hagedissen, muizen en
zaden en bessen.
De
kraan bezoekt soms ons land op doortrek in de herfst, oktober, november en soms
ook in het voorjaar, februari tot mei. Ze bewonen en broeden in een brede
gordel van de oude wereld, van midden Siberië tot Scandinavië tot midden
Europa. Van uit Siberië trekt hij door China tot Thailand en India. Uit Europa
tot Midden en West Afrika.
Zonder
schuw te zijn is hij toch buitengewoon voorzichtig en laat zich niet
gemakkelijk in de val lokken. Nooit verliest hij de zorg voor zijn veiligheid
uit het oog, ieder gezelschap zet wachten uit die nauwgezet hun taken
vervullen. De vogel zal nooit terugkeren naar een plaats waar het eens
verstoord is geweest, zonder vooraf verspieders uit te zenden
Gevangen
is hij aan zijn meester gehecht. Met uitzondering van de schranderste
papegaaien is er geen enkele vogel die op gelijke wijze als hij met de mens
omgaat. Hij leert diens gebaren begrijpen en weet zich zo verstaanbaar en
dienstbaar te maken. Hij beschouwt zijn meester niet alleen als verzorger, maar
ook als vriend en beijvert zich dit te tonen. Gemakkelijker dan iedere andere
vogel raakt hij gewoon aan het erf, aan het huis van zijn heer en leert hier
elke kamer en elke ruimte kennen, de tijd te bepalen en de verhoudingen te
beoordelen waarin andere mensen of dieren tot zijn gastheer staan. Ze worden
tam gemaakt en wanneer men ze in een hoenderhof houdt weten ze zich weldra als
heren over al het andere gevogelte te laten gelden, ze bewaken de orde en halen
de strijdende uit elkaar, hoeden het vee als de hond, zonder dat zulks hen
gelast wordt. Ze gaan met de ganzen op het veld en verdedigen en hoeden ze en
brengen ze ’s avonds wederom naar huis terug. Hij straft door berispend
geschreeuw of gevoelige snavelbeten en beloont door vriendelijke gebaren,
buigingen en danspassen. Hij sluit vriendschap met mensen die hem genegenheid
betonen en zoekt hun gezelschap. Hij duldt echter geen belediging en toont
maanden, ja zelfs jaren lang wrok over een ongepaste bejegening. Gezelligheid
schijnt voor hem een behoefte te zijn, hij is ook keurig gezelschap. Hij voert
‘ein strenges, gerechtes Regiment’, aldus een Duitse schrijver.
De
echtgenoten zijn elkaar onveranderlijk trouw en voor hun kinderen voelen ze de
warmste genegenheid. Aan soort-, geslachts-, en familiegenoten betonen deze
vogels een soort hoogachting. Soms in de minnetijd ontstaat er wel eens woede
tussen verschillende soorten, maar dat vaak in dierentuinen.
Het
geluid is een ver hoorbaar en schetterend, trompetachtig geluid. Gewoonlijk is
het een schetterend, soms juichend en soms een ratelend klinkend ‘groe, groe’
of ‘koer’. In moerassen of open plekken in het woud brengen ze ook een geluid
voort waardoor iemand, die het voor de eerste maal hoort, verschrikt kan worden
omdat het dikwijls veel lijkt op hulpgeschreeuw.
Ze broedden
regelmatig in Engeland gedurende de middeleeuwen, tot de 17de eeuw
en was toen lang een wintergast. Het dier werd beschouwd als een goed voedsel
in die tijd.
Ze
vallen niet op omdat ze zich in de broedtijd zeer geheimzinnig gedragen.
Kraanvogels kunnen niet in bomen zitten. Ze nestelen het liefst in lage en
moerassige weiden. Onmiddellijk na aankomst nemen ze bezit van de plaats en
dulden geen tweede paar binnen een zekere kring, hoewel ze iedere voorbij
trekkende zwerm met luid geschreeuw begroeten. Pas als de moerassen groener
worden en de struiken in het blad komen beginnen beide vogels een nest te
bouwen. Veel moeite doen ze hier echter niet voor. Dorre rijsjes worden op een
droge graspol gelegd er worden wat droge halmen opgestapeld en in het midden
wat uitgehold. In dit kuiltje legt het vrouwtje twee grote, 90 bij 62mm,
langwerpige eieren met een dikke, grofkorrelige schaal die gevarieerd gevlekt
is. Ze broeden een maand om beurten. Ook hun kroost verdedigen ze gezamenlijk
tegen een naderende vijand. Toch zijn deze grote vogels opvallend onopvallend
in het moeras en zal je ze met moeite kunnen vinden. Er wordt dan ook vermeld
dat ze zich met het slijk van het moeras bestrijken zodat hun kleur een wordt
met de ondergrond.
In de winter gaan ze meestal
zuidelijk. Voordat ze hun reis naar het zuiden aanvangen komen ze, evenals
ooievaars, op bepaalde plaatsen bijeen. Ze blijven tot een zwerm bijeen.
In de
lucht kan je ze vergelijken met pelikanen en grote gieren. Ze hebben een
vleugelwijdte van twee en een halve meter en vliegen met uitgestrekte nek en
uitgestrekte benen. De vlucht is krachtig maar hun opvliegen gaat wat moeilijk.
Deze
vogel is beroemd door zijn tochten die hij in de herfst van het noorden naar
het zuiden en in de lente in andere richting maakt. Ze vliegen in V vorm met gestrekte
hals. Aan de spits van de vlucht staat een leidsman van de trekvogels die van
tijd tot tijd een geroep laat horen dat door de ganse troep achter elkaar wordt
beantwoord.
De
verschillende buigingen van hun stem en de wijze van hun vlucht werden door de
oude Grieken, wiens land de hoofdweg voor de tochten van deze vogels is, als
een teken van lucht- en weersveranderingen gezien.
Alle
bewegingen van de kraan zijn fraai en getuigen van meer dan gewone begaafdheid.
Flink van afmetingen en samenstel, behendig, scherpzinnig en verstandig als hij
is dragen al zijn handelingen de stempel van een door grote talenten
gerechtvaardigd zelfvertrouwen. Met lichte en sierlijke, maar toch statige tred
stapt hij voort, gewoonlijk loopt hij bedaard en fier alleen in tijd van nood
rent hij haastig. Zonder inspanning verheft hij zich met een of twee sprongen
boven de bodem en een paar ver uitgestrekte slagen met de krachtige vleugels
brengen hem op vereiste hoogte, rustig en zonder overhaasting, maar toch met
flinke vaart, de hals naar voren en met de poten naar achteren vliegt hij recht
op het bepaalde doel af. Toch ziet men de vogel zich vaak vermaken met vrolijke
sprongen en dartele gebaren, zonderlinge standen en echte danspassen. Daarbij
slaat hij met de vleugels en maakt buigingen, draait zich telkens om en werpt
met de snavel stokjes en steentjes omhoog.
Vooral
in de broedtijd vertonen ze een opwindende dans. Met korte en stijve pasjes
lopen ze met half uitgespreide vleugels om elkaar heen, soms buigend en zich
weer uitstrekkend. Hoe hoger ze opspringen hoe sneller de dans gaat. Soms
vliegen ze wel vijf meter op om dan weer langzaam naar beneden te zakken. Soms
slaat en hele groep aan het dansen, ook de jongen.
Grus
virgo, (maagd) (Anthropoides virgo)
de Numidische
kraanvogel
of juffer van Numidië wordt door de Fransen demoiselle geheten wegens de
bevallige gelijkheid van zijn vormen, de smaakvolle schikking van zijn veren en
het aangenaam contrast van zijn lichtere en donkere tinten van grijs, zwart en
wit. Hij heeft een soort van losse kuif op de kop die sierlijk golft bij de
minste beweging van de vogel. Demoiselle
crane.
Hij
onderscheidt zich van de gewone kraanvogel door de kortere en ronde snavel, de
geheel beveerde en van achter met twee lange pluimen versierde kop. Behalve de
veren van de onderhals zijn ook de bovendekveren van de vleugel verlengd. Ze
zijn niet losbaardig of gekroesd, maar steken eenvoudig ver voorbij de overige
uit. Hun verenkleed is bijzonder fijn en grotendeels licht loodkleurig grijs,
de voorhals met zijn afhangende pronkveren is donkerzwart, de kuifveren zijn
zuiver wit, de slagpennen grauwzwart.
Het
oog is karmijnrood, de snavel aan de wortel vuilgroen en bij de spits
hoornkleurig, de spits is zelf lichtrood. De poten zijn zwart. De lengte is
vijf en tachtig cm.
Het
is een trekvogel maar komt hoogstens tot Constantinopel. Zijn geboorteland is
de noordelijke kust van Afrika.
Grus
leucogeranus, (witte ooievaar) is de witte kraan., Duitse weisse Kranich,
Engelse Siberian crane. Die is wel eens in Europa geschoten.
Met
uitzondering van de zwarte stuurpennen is die schitterend wit. De naakte kop is
bloedrood, het oog licht geel en de snavel lichtrood, de poten licht
karmozijnrood.
Deze
vogel is honderd twintig cm lang.
In
Japan en China wordt deze vogel in hoge eren gehouden. Je ziet hem op Japanse
schilderijen waar hij meestal op de takken van een den zit vaak afgebeeld.
Balearica
pavonina, ((uit
de Balearen en pauw) de gekroonde kraanvogel of zwarte kroonkraan die ook de
namen draagt van kroonreiger, koningsvogel, Balearische kraanvogel en Indische
pauw, Engelse black crowned crane, is
een mooie Afrikaanse soort van zeer slanke bouw.
Zijn
veren zijn van boven asgrauw, zwart aan de buik en wit aan de vleugels. Zijn
kam is zwart en hij draagt een prachtige rechtopstaande gele kuif die uit bijna
baardloze veren bestaat die hij naar welgevallen kan samen trekken en als een
zon uitspreiden.
Deze
vogel heeft een schetterende stem als een trompet. De klank van zijn stem wordt
door de Arabische naam ‘ rharnoek’ tamelijk juist nagebootst. Dat is in het
woud op twee km afstand te horen.
Homerus
vermeldt dat ze trots zijn, Ilias II 469. In III 8 wordt het optrekken van de
legers der Grieken en Trojanen beschreven. Tegenover de zwijgend opgetrokken
Grieken worden de Trojanen gesteld die op schreeuwende kraanvogels lijken. De
indruk wordt gewekt van ‘veel geschreeuw, weinig wol’. Men zegt dat hij Palamedes vogel genoemd
wordt omdat die in de Trojaanse oorlog de slagorde van de kranen geleerd heeft.
Plinius
zegt dat ze vrolijk en speels zijn wanneer ze getemd zijn. Aristoteles zegt dat
ze zeer intelligent zijn. De stem van deze vogels drukken de Latijnen uit door
het woord clangere of clamare: roepen, schreeuwen, omdat ze met groot geweld
roepen. Aristofanes noemt ze geranos krozufan, een ander panuphthongos omdat ze
een lang en uitgestrekt geluid geven.
Aristoteles
vermeldt dat de kraanvogels als ze over zee naar het zuiden trekken een
driehoek vormen. De top van de driehoek doorsnijdt de lucht en de twee
opstaande zijden van de driehoek lijken in zoverre op de zijden van een schip
dat de vleugels van de kraanvogels hier de rol vervullen van roeiriemen. Van
achteren blaast de wind in de driehoek zoals hij bij het schip in de zeilen
blaast. Iedere kraanvogel legt bij het vliegen de hals en kop op de rug van de
vogel die voor hem vliegt. De voorste wordt spoedig moe omdat hij op geen
andere kan steunen en vliegt, als hij vermoeid is naar het uiteinde van de
troep om daar uit te rusten. Een andere vogel neemt de leiding over en zo
wisselen ze steeds van plaats.
Homerus
zegt dat ze de leeftijd van acht jaar bereiken. Een ander heeft ze veertig
jaren achter zijn huis gehouden. Aristoteles wil dat de veren bij ouderdom
zwart worden. Solinus zegt dat ze blinkend geel worden.
Dat
ze hun soortgenoten bijzonder beminnen en dat ze elkaar zo trouw zijn dat
wanneer ze enige van hun makkers verloren hebben of weten dat ze afgedwaald
zijn, ze met geschreeuw oproepen en zoeken. Dat ze zichzelf met biezen
klisteren en van achteren zuiveren. Dat de wijngaarden haar ondergang en vergif
zijn.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria
d’ Amour, rond 1250; ‘dan moest ik gedaan hebben zoals de kraan doet die de
ander behoedt. Want als kranen tezamen vliegen en wanneer zo de ander slaapt
dan waakt er een. En gewoonlijk waakt die een nacht totdat die om komt. En
diegene die waakt, zodat ze niet inslaapt, zo neemt ze kleine steentjes onder
de voorste voet omdat ze dan vaster zal staan en ze zo beter waken mag. Want
kranen die slapen al staande en als ze niet vast mogen staan dan mogen ze ook
niet slapen, daarom heeft ze die kleine steen onder de voorste voet zodat ze
niet slapen zal. Nu behoedt haar voorzienigheid haar wil zo te bedwingen dat de
andere zinnen niet zoveel geloven dat ze daarmee bedrogen wordt en die alzo
gedaan hebben die hebben geen nood gehad.’
Uit Maerlant, ‘Grus is in Dietse
een kraan. Elk jaar pleeg het zijn vaart van oost naar West te maken en komt
tegen de winter uit zijn nest en schept dan zijn schaar alsof het een letter
ware. Als ze hun weg scheppen, dan hebben ze er een die ze beschermt en als hij
roept volgen ze hem na en kennen zijn heldere geluid, wordt hij hees dan komt
er mede een ander roepen in zijn plaats. En waar ze stoppen bij nacht zetten ze
hun schildwacht zo dat de tiende waken moet. Dan houden die wachters in de voet
een kiezeltje, dat hem wee doet en die vast zit en als hij de voet beweegt
ontvalt hem die kiezel dan en dan roept hij dat zij het alle horen.
Vondel,
Bespiegelingen van Godts wercken;
‘..
de stomme en stille kranen;
Met
keien in de bek, tot zwijgen ons vermanen
En
waken op de wacht’.
Een
wakende kraan is bij de Egyptenaar een symbool van voorzichtigheid, maar de
vliegende kraan een symbool van een wijs man die met zijn verstand hemelhoog
zweeft. De waakzaamheid draagt in de rechterhand een boek en in de linker een
roede en een lamp. Naast haar staat een kraanvogel met een steen in zijn
opgeheven poot. Die steen wordt in het Duits Storchsteine genoemd omdat, zoals
men zegt, de storch zo’n steen vast houdt om wakker te blijven. Het boek duidt
op waakzaamheid van de geest en de roede op die van het lichaam. De brandende
lamp is een teken dat de waakzaamheid ook op haar hoede is tijdens de
nachtelijke uren. De kraan is ook het symbool van waakzaamheid omdat de ouden
haar het vermogen toeschrijven dat ze een voorgevoel bezit voor komende grote
gebeurtenissen.
Volgens
Plinius en andere klassieke schrijvers plaatsen de kraanvogels wanneer ze
tijdens hun grote trek uitrusten schildwachten rondom de plaats waar ze zich
verzameld hebben. De kraanvogel bewijst een grote intelligentie bij zijn reis
en verschillende legenden groeiden hier mee op. De kraan rustte op een poot en
hield in de ander een stuk steen en zo gauw als haar zinnen ingeslapen waren
viel die met een klap op de grond waardoor ze wakker werden en waardoor ze
altijd klaar is om zich te verdedigen tegen haar vijanden. Dit wordt gemeld
door Aelianus en herhaald door Isidorus. Zodoende is een kraanvogel die een
steen draagt een teken van waakzaamheid.
Maerlant; En als ze een verre
vlucht willen doen dan vliegen ze hoog in de lucht omdat ze ver willen zien in
het land waar ze willen heen willen. Experimentator die zegt het dat de kraan
pleegt te roepen als het een net natte zwerk ziet, hij wil dat de andere alle
beseffen en zich haasten na hun eten en als om hun dingen beten. Hun leider
staat in de hoede alom te zien als om te bevroeden, dan roept hij luid als hij
een mens ziet en waarschuwt de anderen dan. Als ze van verre landen komen heeft
men vaak wel vernomen dat ze dan stenen uitwerpen waar men goud uit purgeren
kan, want als ze ver zullen vliegen, weet men voor waar zonder liegen, dat ze
zand en stenen inzwelgen en in hun voeten hebben ze menige kiezels, dit is hun
zin om zwaar te zijn in het begin en dat niet te snel maar gestadig vliegen met
goede stade en dat ze stenen voeren in de voeten weten scheepslui die ze ontmoeten
want waar ze over de schepen glijden is geschied te menige tijden dat ze er zo
vele lieten vallen dat ze nauwelijks mochten ontkomen. De uitgeruste helpen de
moede, van de oude wil ik bevroeden, dat de zwartste hebben de meeste jaren.
Dat zeg ik al voor waar dat men kleine lieden vindt die bij namen heten
Pygmeeën die tegen de kranen strijden en vrede hebben als ze dan verdwijnen.
Zijn vlees is zwart en zwaar en beide raadt men aan voor waar dat het beste
ware dat hij in de zomertijd twee dagen lag en in wintertijd dagen drie, want
aldus zo vermurwt het’ .
Een
ander verhaal dat ontkend wordt door Aristoteles maar verzekerd door Aelianus
was dat voordat een lange vlucht begon de kraan een steen als ballast in zwolg.
Deze steen werd geprezen als een toetssteen voor goud. Of, de kraanvogel heeft
een steen in de maag en als die in vuur gebrand wordt verandert in goud. Plinius zegt dat als de kraanvogels
over de Zwarte Zee willen vliegen eerst naar een pas tussen de kapen
Criumetopon en Carambis gaan en zich daar met ballast bezwaren. Op het midden
van de weg werpen ze dan de steentjes weg die ze in de poten gehouden hadden en
als ze aan land komen spuwen ze ook het zand uit. (Een gelijk geloof was er met
bijen, Aristoteles denkt dat met grote winden de bijen kleine stenen in hun
mond dragen om hun lichamen te verzwaren zodat ze niet te ver van de korf
gevoerd zullen worden) De kraan draagt een steen in zijn muil als ze over de
bergen vliegen anders maken ze lawaai. De
tong van een verliefde moet zo ook altijd een steen dragen.
Zijn
luid klinkende stem gaf gelegenheid tot veel bijgeloof. De sage verhaalt van
een zegenrijk gevecht over de Pygmeeën. Bij de Kalmukken geldt hij vanwege zijn
kale schedel voor heilig. De Mongolen vereren hem en bij de Japanners geldt hij
als brenger van het geluk en lang leven, ze sieren met zijn beeld de wanden des
tempels, woningen en werktuig.
Vondel,
Vermaeckelijcke Inleydinghe XIII;
Van
den Wolf en de Kraen;
‘De
wolf, de schapen vrees, door al te gulzig slikken
Aan
een verzwolgen been schier meende te stikken
Zo
had hij zijn hoop gesteld op en de lang gehalsde Kraan
Met
veel beloften heeft hij er toe bewogen, hem van zijn leed te ontslaan
De
Kraan, op winst verzot, heeft stout en onverschrokken
Uit
de opengesperde keel des Wolfs het been getrokken
Maar
als zij nu om loon, wel verdiend, getaald
Heeft
met dit antwoord haar ’t geholpen dier betaald
Wat
plompheid kleeft je aan, dat je nog eist een beloning
Of
is het niet loon genoeg de erbarmelijke verschoning
Zo
dadelijk betoont? Die ik, hoe wreed geaard
Uw
keel in mijn keel meedogende hebt gespaard?
Dus
gaat uws wege, gaat hene uwer straten
En
’t leven hebt ter loon, dat ik u heb gelaten
De
weldaad en deugd die aan hem is besteed
Zich
zelf kent hij niet, blijft trots, stout en hovaardig
’t Komt, denkt hij, het hem toe
en is toch meerder waardig’.
De
sage verhaalt hoe een bot in het keelgat van de wolf was blijven steken. Hij
had het er maar moeilijk mee en kwam ten einde raad uit zijn hol naar het
water. Geen dier wilde hem helpen, men was te bang voor de wolf. Een kraanvogel
had medelijden. Hij wilde wel helpen mits de wolf zijn bek niet sloot als hij
in zijn muil naar het botje zocht. Dat werd beloofd, de kraan pakte het botje
en waagde daarbij zijn leven. Als dank zei hij: ‘je mocht me hiervoor wel
belonen’. De wolf antwoordde: ‘de beloning heb je al gehad, je leeft toch nog’.
De moraal is: ‘verwacht van een boos iemand geen dankbaarheid.’
Ibycus
van Rhegium was een Grieks lierdichter die enige tijd aan het hof van
Polycrates te Samos woonde. Op een reis naar Corinthië werd hij door
struikrovers gedood, terwijl een zwerm kraanvogels over zijn hoofd heen vloog,
die hij aanriep om zijn dood te wreken. Toen nu kort daarna weer een zwerm
kraanvogels tijdens een feest over de schouwburg van Corinthië vloog riep een
van de moordenaars onwillekeurig uit: “de kraanvogels van Ibyscus!” Waardoor de
schuldigen ontdekt en gestraft werden.
De
kraanvogel wordt in de heraldiek afgebeeld met een steen in de snavel en een
enkele keer met een ring. Dit omdat hij zich op zijn nachtelijke tochten zo
stil mogelijk zal houden om zijn tegenwoordigheid niet aan zijn vijanden kenbaar
te maken. Hij is het voorbeeld van buitengewone begaafdheid en orde zin en
geldt als het symbool van waakzaamheid en de verkondiger van grote
gebeurtenissen.
Het
verhaal is bekend dat tijdens een algemene vogelvergadering de kraanvogel op
wacht stond. Hij was bang in slaap te vallen en nam daarom een steen in de
snavel. Wanneer de slaap hem zou overvallen zou de steen op de grond komen en
zou hij door het gerucht ontwaken. Daarom zinspeelt ook de wapenspreuk van de
familie Wachter op de kraanvogel in haar wapen: ‘Industria et vigilantia’,
‘door arbeidswaakzaamheid en waakzaamheid’. Hij komt tevens voor met een steen
in de opgetrokken poot in plaats van snavel.
Jeremia
’s ‘agur’ wordt meestal vertaald als kraan. Op twee plaatsen komt de kraan voor
in de Gewijde Bladen. Jesaja 38:14, Gelijk een kraan (of) zwaluw, zo piep ik’
Jeremia 8:7: ‘Zelfs de ooievaar aan de
hemel weet zijn gezette tijd, en een tortelduif, kraan, en zwaluw nemen de tijd
van hun komst waar, maar mijn volk weet het recht des Heer niet’. In Jeremia wordt het vermeld als trekvogel,
zijn geluid komt voor in Jes. Dat wordt wel vertaald als luidruchtig of getier.
De kraan behoort niet tot de verboden dieren en werd mogelijk door hen gegeten.
Vondel,
Vermaeckelijcke Inleydinghe VII;
De
Vos ende Kraen;
‘De
lang gebekte Kraan was bij de schalkse Vos te gast
De
Vos, die op de komst van zijn vriendinne paste
Zette
de spijze recht aan, in ’t plat van een platteel
Dus
Juffrouw Kraan keek dat aan, maar Reintje kreeg zijn deel
Het
heeft haar tot in het hart verdroten en gespeten
Toch
heeft ze ’t ongemerkt voor suiker opgegeten
Tot
het tijd was om haar leed te wreken, was ze gereed
En
Reintje ook genood en haar tafel heeft bekleed
Maar
Kranen loosheid heeft hij snel vernomen
Toen
hij de smalhalzige fles met wat spijs ter dis zag komen
De
smullende waardin spreekt ’t loze Voske aan
Wel
Reinaard, eet je niet, laat je mijn eten staan?
Hoe
smaakt mijn disgerecht? De Vos die spreekt van ’t beste
Die
met een ander spot, wordt zelf bespot ten leste
Want
wie met een ander schimpt en houdt zijn spotpraat
Verwacht
niet dat hij ooit bespot worden zal’.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/