Krekel.
Gryllus campestris:
van het veld, veldkrekel.
Krekel, kriekske, midden-Nederlands crekel,
midden Noord Duits Krekel, vergelijk Engels cricket van to creak; kraken, een
klanknabootsend woord.
Cricket,
uit oud-Frans criquet, zie creak.
Grillen,
oud-Hoogduits Grillo; hersenschim, zou in de oren kruipen en zo naar de hersens
en daar schade aanrichten, zie grol, komt uit Latijn gryllus; sprinkhaan,
Grieks grullos; sprinkhaan.
Heempje,
in Gelderland iem, in Groningen eimke en in Friesland iemerke, in Duits
Heimchen, midden-Hoogduits Heime, oud-Hoogduits Heimo, midden-Nederlands heme,
Angelsaksisch hama van Germaans haima, vergelijk huis of heim, het huisdier,
“qoud tempore hiemali cantat in stupis”. Grieks tettix, Latijn cicada.
De
huiskrekel, house cricket,=Acheta
domesticus, (Grieks
acheta, achetas, iemand die tjilpt,
domesticus; van ’t huis) is bekend als trouwe gast in de bakkerijen en
vooral op het platte land bij de haard, dus op warme plekjes.
Overdag
houdt hij zich rustig verborgen. ‘s Nachts komt hij uit zijn schuilhoek te
voorschijn om allerlei eetwaren als voedsel te zoeken, ze zijn verlekkerd op
suiker. De mannetjes laten daarbij een scherp en eentonig gezang horen waardoor
ze zeer lastig worden.
De veldkrekels, Gryllus
campestris,
(van het veld) zijn zeer algemeen op
droge plaatsen waar ze kleine holen graven en aan wiens ingang de mannetjes hun
gezang laten horen.
Ze
leven van gras en andere kruiden en vangen ook insecten.
Het
geluid brengen ze voort door de leerachtige voorvleugels die aan de onderzijde
van eigenaardige gewonden uitstekende ribben zijn voorzien tegen elkaar te
wrijven. Ze lijken wat op sabelsprinkhanen.
Musiceren.
Hiemken
zijn de bekende huis- of schoorsteenkrekels die op warme plaatsen in de
woningen en liefst in de muren bij de kachel en de oven leven. ‘s Avonds en ‘s
nachts weten ze niet van ophouden en musiceren de hele tijd door. Ze brengen
geluk aan en mogen dus niet gedood worden. Je moet lijdelijk hun gezang aan
horen. Het is het liefdeslied van de mannetjes waarop de vrouwtjes, door een
andere vorm van het dekschild, niet antwoorden kunnen.
Mythologie.
Volgens de sage was de broer van
de Trojaanse koning, Tithonos, de geliefde van Eos, de godin van de dageraad.
Ze vroeg Zeus om hem het eeuwig leven te geven, maar vergat daarbij de eeuwige
jeugd te vragen. Ze vond echter een middel uit om die veroudering te verzachten
en veranderde hem in een krekel. Om de kracht van zijn jeugd weer te verkrijgen
had hij niet anders nodig dan van vel te veranderen. Een gestileerde cicade is
zo het symbool van onsterfelijkheid, ook van beginselvastheid.
Bilderdijk
zingt ze toe:
“Gij
draagt de gunst der mingodin
Der
Heliconiaden
Apol
verleende u in de snuit
Een
zoet en zangerig geluid
Waar
aan geen jaren schaden
En
matig, en benijdingvrij
In
altijd vrolijk zingen
Bereikt
ge, o kleen en bloedloos dier
Den
staat der hooge Goden schier
En
spot met stervelingen’.
De Grieken
hadden wel ontdekt dat alleen de mannetjes zingen. De dichter Xenarchus merkt
dan ook ondeugend op: ‘Gelukkig is het leven van de cicaden, want hun vrouwen
zijn stom’. Als Anakreon de Cicaden gelukkig noemt omdat ze stomme wijfjes
hebben dan bedoelt hij de krekels. Volgens Plato zijn het omgevormde mensen die
zo verdiept in muziek waren dat ze hun eten en drinken lieten staan (zie
sprinkhanen). Isidorus laat ze ontstaan uit het speeksel van de koekoek.
Callimachos noemt het een zinnebeeld van fijne dichtkunst.
Dikwijls
voorspelt ze de dood. In Duitsland zegt men van iemand die er slecht uitziet
dat hij een hiemke heeft gegeten, dat hij een gezicht heeft als een oorwurm.
Beide insecten staan nauw met elkaar in verband.
In
Frederik van Eedens’ s kleine Johannes zien we dat hij bij de school van de
krekels gebracht wordt waar een grote en dikke krekel de meester was. Hier
worden de dieren verdeeld in springende zodat de krekels dus bovenaan stonden,
de kikkers kwamen er vlak achter aan. Dan volgden de vliegende, die waren voor
hen het teken van afschuw en werden als zeer schadelijk gezien. De kruipende
kwamen daar achteraan. Ook de mens werd besproken als een groot onnuttig en
schadelijk dier. Het kon niet vliegen of springen, maar was gelukkig zeldzaam.
Een klein krekeltje kreeg drie slagen met een rietje omdat hij de mens per
vergissing onschadelijk noemde.
Shakespeare, ‘1 King Henry IV’ ii, 400; “as merry
as crickets”,
‘Cymbeline’
2,210; ‘De krekel zingt, de mens, van arbeid moe,
Herstelt
door rust zijn geest’.
Uit
Maerlant, ‘Cycada, is de krekels naam. Soms vindt men ze schoon en bekwaam, ze
zingen schoon en helder achter velden en hier en daar en van de dauw leven ze
alle tezamen. Als hij haar zal geven te genieten, ligt ze opwaarts dan en hij
gaat er aan, zij die zo zingt, zoals Plinius zegt, en hij pleegt hier te
zwijgen. Een andere soort vindt men mede die altijd hun plaats in huis en in
warme dingen hebben die mede zoet zingen,
maar die hebben geen vleugels zoals de andere in het algemeen hebben.
Een derde soort vindt men mede die men in sommige plaatsen vliegend hert noemt
en in het Latijn die alle gevleugeld zijn, lange horens, als wij het weten,
tanden in tweeën gespleten. Men doet hem het hoofd af, het leeft lang nadat de
buik het begeeft’.
Nederrijns
moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250;
‘Een
zelfde reden is genomen in de natuur van de krekel. Want zijn natuur is zulke
dat ik het wel gewaar ben geworden en die onzalige die zingt zo graag dat hij
in zijn zang sterft en verliest zijn eten en laat zichzelf bejagen. En daardoor
heb ik me gerealiseerd dat mijn eigen zingen me zo weinig opgeleverd heeft, dat
ik er onmogelijk mijn vertrouwen op zou kunnen stellen zonder mijzelf daarmee
te gronde te richten zodat mijn gezang me nimmer te hulp zou kunnen komen.
Sterker nog, mijn ervaring wijst uit dat
juist op de momenten dat ik met de mooiste stem de schoonste liederen zong het
mij het aller slechtste verging. Precies zoals bij de zwaan.’
De
krekel is een klein beest, geesteloos en machteloos, diefachtig en venijnig met
prikken en tanden. Het beest gaat achteruit en zaagt en wroet in de aarde,
werkt ‘s nachts. Wordt gejaagd door een mier en gebonden met een haar en zo in
z’n hol geworpen, het poeder ervan wordt eerst weggeblazen en tenslotte
verbergt de mier zichzelf erin en zo wordt hij betrokken bij de liefde van een
mier.
Uit
bestiary.ca
In Duitsland
zegt men dat de mens voor zijn geboorte met de vlinders vliegt. Ook bijen,
kevers en vooral de huiskrekels of heimpjes golden voor zielen. Daarvoor hield
men al zulke dieren die in huis leven en zacht uit de aarde komen en er even
stil weer in verdwijnen.
Als
Holle of Perchta op aarde komt voert ze een gouden ploeg die ze onder de aarde
gebruikt, getrokken door de hiemken. In de nacht voor Driekoningen ging een
wagenmaker naar huis. Aan de oever van een meer ontmoette hij Perchta met een
gebroken ploeg waar vier hiemken klagend omheen stonden. Ze riep de verschrikte
man toe: ‘help ons als je gereedschap bij je hebt’. Hij hielp zo goed en kwaad
als hij kon. Tot loon werden hem enige spaanders aangeboden. Hij weigerde ze
door te zeggen dat hij die thuis genoeg had. Thuis gekomen vertelde hij zijn
avontuur, maar men wilde hem niet geloven. ‘Gelukkig’ zei hij, ‘heb ik nog zo’n
spaander in mijn schoen en die steekt behoorlijk. Hij deed zijn schoen uit en
er viel een glinsterend goudstuk op tafel.
De
hiemken wonen in een groot berghol die door 1 karbonkel verlicht wordt alsof
het daglicht is. Er is een grote weide in waarin zilveren bomen en bloemen van
edelstenen staan. Gras en distels zijn van kristallen gemaakt. Een meisje, dat
in het hol gelokt was moest gouden schapen hoeden.
Het
was een krekel, die de hele dag aan het zingen was en de uil verweet hem dat
die haar ‘s avonds wakker hield. ‘Ik pluk de dag en ga niet slapen als het
licht brandt, dat doen alleen maar gekke dieren’. De uil, ook niet van
gisteren, sprak de krekel toe; ‘jij kan zo mooi zingen, vooral als ik net met
mijn middagslaapje begin. Dan zing je zo fraai dat ik opblijf om dit te horen.
Waarom, mijn lieve krekel, kom je straks niet eens bij mij thuis dan kan ik je
bedanken voor die vele klanken die telkens als ik slapen wil kan aanhoren’. De
krekel, vol trots, neemt dit aanbod aan, maar nauwelijks is hij bij de uil of
hij zingt nooit meer. De moraal van dit verhaal; ‘als je iemand om zijn manier
van leven plaagt bemerk je te laat dat hij dat niet verdraagt.’
De
krekels zongen de hele zomer door. De mieren waren hard aan het werk om in de
winter iets te eten te hebben. Toen het dan ook winter geworden was konden de
mieren in leven blijven terwijl de krekels gebrek hadden. De moraal van dit
verhaal is dat wie in zijn jeugd niet hard wil werken op zijn oude dag gebrek
heeft.
Een
vogelaar die een krekel hoorde dacht een grote buit te kunnen vangen. Hij mat
zijn vangst af aan het gezang. Toen hij tenslotte alleen maar gezang binnen
haalde beschuldigde hij de Schijn ervan om te mensen tot een vals oordeel te
brengen. De moraal is dat nietsnutten vaak groter lijken dan ze werkelijk zijn.
Uit
dreager1.com
Orator
mantis. Orator; redenaar, mantis
biddende positie, Engels praying mantis.
De orator
mantis wordt ook wel kameelkrekel genoemd. Hij wordt in de meeste warme
gedeelten van Europa aangetroffen, hij is groen van kleur. In zijn zittende
houding steekt hij beide voorpoten, zacht gebogen, omhoog als of hij bidt.
Vandaar dat het volk dit dier als heilig heeft beschouwd terwijl er tevens
belachelijke volkssprookjes bestaan dat, wanneer een kind of reiziger van de
weg gedwaald was en hij dit insect in de hand vatte hij weer op het rechte pad
zou komen door de koers te volgen die het dier hem met de voorpoten aanwees.
Vondel,
Vermaeckelijcke Inleydinghe XII;
Van
de Mier ende Krekel;
‘De
magere Krekel, nu van ’s winters koude besprongen
Zocht
bij een kloek Miertje heil, te bedelen gedrongen
En
met hese stem viel het bij ’t diertje aan
Erbarm
u, Juffrouw Mier! En om een weinig graan
Mij
ongetroost niet laat gaan, noch hongersnood bezuren
Mijn
armoede wat vervult, en opent uw schuren
Maar
’t wakkere beestje, vrij van kommer en ellende
De
krekel heeft aldus zijn traagheid voorgewend
Draagt
nu de verdiende straf, draagt nu ’t vermalijde
Die
de hele zomer sleet in lust en verblijden
Die
de aangename tijd en zegen heeft veracht
En
slempende zijn oogst verbrast en doorgebracht
Is
de altijd vliedende tijd, die heden omgekomen
Niet
morgen wederkeert, wijs is hij van beraad
Die
des tijds gelegenheid beoogt en gade slaat
Die
op geen weelde steunt, noch die, hoe hoog gezeten
De
aanstaande zwarigheid lichtvaardig gaat vergeten’.
Spreekwoorden.
Stapelgek.
=Dat is volslagen gek. Men denkt daarbij aan een opgestapelde dwaasheid,
waarschijnlijk is het zo gek als een stapel, dat is een krekel. De krekel is
spreekwoordelijk bekend om zijn zorgeloosheid, de mier verzamelt voor de
winter, maar de krekel zingt de hele zomer door. Misschien zit het hem in het
zingen zelf dat onverstaanbaar is.
Het
woord stapel komt nog bij Kiliaen voor in de 16de eeuw.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/