Motten.
Tinea: Latijn voor bederven, verzwakken of verderven.
Mot. In midden-Nederlands was het motte, in midden-Hoogduits
Mott (nu Motte, Engels moth) oud-Noors motti. Dit stamt van een Indo-Germaans
woord dat een knagend, bijtend ondier betekent. Via de Lutherbijbel, Mattheus
6: 19, etc. werd het mot.
Dit
is een groep van vlinders die om hun geringe grootte en tere bouw de naam van kleinvlinders verkregen hebben.
Daartoe
behoren de bladrollers wiens larven in door haar zelf samengerolde bladeren
leven, daarvan eten en er zich in verpoppen.
De
eikenbladrollers kunnen zelfs behoorlijke schade aan eiken toe brengen doordat
de rupsen knoppen en bladeren afvreten.
Bergmann’s
bladroller doet veel kwaad aan rozen wiens knoppen door de rupsen vernield
worden
De lichtmotten hebben wormvormige larven met
acht paar poten.
Sommige
leven in vet, aan huiden en dergelijke als bijvoorbeeld de grote meelmot,=
Pyralis farinalis (van het vuur en in meel
voorkomend) Ze verbergen zich daarbij onder
een spinsel. Flour moth.
De
vlindertjes zijn zeer klein en van boven geelachtig en beneden asgrauw
gekleurd. Hiertoe behoort ook de wasmot, Galleria mellonella, wiens larven gangen graven in honinggraten, zich met was
voeden en soms de ondergang van zo’n volk zijn.
De
rups van de koolzaadmot vreet de hauwen van koolzaad uit.
Zeer
rijk aan soorten is het geslacht van de motten wiens zestien potige larven ook
op wormpjes lijken. Sommige van deze rupsjes zijn zo klein dat ze zoals
bijvoorbeeld de rozenmijnrups in het inwendige van de bladeren spiraalvormige
gangen uitvreten zonder de opperhuid aan beide zijden te beschadigen.
Tinea pellionella (kleren, pelzen) In onze
huizen maakt de pelsmot of kledermot zich zeer gehaat. Engels clothes
moth. Haar rupsen knagen gaten in wollen
goederen, leer en in bontwerk. Ze vervaardigen uit de afgeknaagde haren kokers
om het lichaam dat ze met zich meedragen. De haren dienen tevens als voedsel.
Heeft
op de vleugels wat donkere vlekken.
Nemapogon granella (Tinea granella,) (granen) de rupsen van de witte korenmot, Engels
grain moth, gespikkeld kroeskopje, vreten als ‘witte korenworm’ de
graankorrels op de graanzolders uit en spinnen die bij elkaar. Nadat ze
volwassen geworden zijn spinnen ze draden over het graan, maar verpoppen zich
meestal in reten en kieren van vloer en balken nadat ze een cocon in de vorm
van een graankorrel vervaardigd hebben. De naam krroeskopje
verwijst naar de kopbeharing, die ten eerste prominent aanwezig is en vooral
boven de ogen nogal krult (kroes).
Andere
motrupsen leven van bladeren zoals de spinselmotten die na overwinterd te
hebben een aantal bladeren met haar spinsel omgeven en die afvreten waarna ze
andere takken opzoeken om hetzelfde te herhalen. Ze laten alleen de nerven en
de opperhuid aan een kant over. Ze worden wel trekmaden genoemd.
Bij
de vedermotten, Pterophoridae, zijn de bovenvleugels in twee
en de ondervleugels in meerdere delen gesleten die op witte veertjes lijken. De
rupsen leven op verschillende bomen en struiken. Ze worden meestal niet
schadelijk omdat ze slechts in gering aantal voorkomen.
Job
13:28: ‘door overmacht is mijn hulsel ontredderd. Het hangt om mij
heen als mijn onderkleed’, het is door motten gegeten. Het Hebreeuwse woord
voor de mot is ‘ash’. De schade ontstaat door de wormen. Jesaja 51:8: ‘Want
als een kleed verteert hen de mot en als wol verteert hen de worm’.
Gelijk
een mot zelf uit laken groeit wanneer het in dikke en mottige lucht hangt en er
geen wind onder speelt en niet wordt uitgeslagen alzo groeit uit een goed werk
de mot van ijdele glorie. Hij wordt verdreven door welriekend gebed. De mot eet
langzaam. Bij Jesaja 50:9 en 51:8 wordt door het zinnebeeld van de knagende mot
een langzaam oordeel te verstaan gegeven.
Shakespeare ‘Coriolanus’, i, 3, 94;
“Yet, they say, all the yarn she spun in Ulysses
absence did but fill Ithaca full of moths’. ‘Maar men zegt dat al het garen dat zij in Odysseus
afwezigheid spon Ithaca alleen al van motten vervuld heeft”.
De
mot is een worm van kleren, het wordt gebroed uit vergane kleren als die te
lang in dichte luchten zijn. En vooral als er geen wind blaast of ontvouwen
zijn in pure lucht. En toch is het een gevoelig beest, hij verbergt zichzelf in
het kleed zodat hij niet gezien wordt.
Het
is al vanouds een verderfelijke gast, voor gewaden en papieren. Horatius:
‘Die
zijn spreien aan de motten geeft ten beste.
Tot
ze eindelijk in de kift verrotten op het leste’.
Martialis:
‘Hoe
veel geleerden geven.
Het
voedsel aan de mug en mot, waar van zij leven!’
In
Grieks wordt het blattarum genoemd.
‘Zo
gij mij niet geeft vast gebonden boeken.
Zo
plaats ik hen in afgelegen hoeken.
Tot
voedsel voor de mug en mot.’
De
boeken moesten dus ingebonden worden of in kastjes bewaard.
Symbool
van ijdele glorie en te veel verbeelding van zichzelf.
Bladen van de bittere, kruidige
sterk riekende dingen als laurier, ceder, cypres, polei, alsem, kamfer,
citroenappelen en andere kruiden die tussen de kleren en boeken gezet worden
voorkomen het eten van motten. Motten broeden in kleren, zo veel gauwer moet er
een spin ingesloten worden.
Diegene
die kleren verkopen zijn gewoon om die om de vogel te wikkelen die king fisher,
ijsvogel, genoemd wordt of hangen die in de winkel als een geheim middel tegen
motten. Kleren die gelegd zijn op een leeuwenhuid zullen nooit geen motten
hebben.
Shakespeare, ‘The Merchant of Venice’;‘Thus hath the candle sing’d the moth’. ‘Zo heeft de kaars de mot verzengt’.
Maerlant; ‘Cariste, zegt ons
Solijn, dat een soort vogel is die vliegen mag door een vuur en
dat de vlammen hem niet
hinderen, nog aan veren, nog aan pluimen, schaden mag en schuimen’.
Maerlant bij vliegen, ‘Plinius
spreekt zonder bedriegen dat men in Cyprus vliegen vindt van vier voet lang
engroter met zijn allen dan de onze zijn en heten pyralus en deze wonen in een
oven en vliegen en maken geschal zonder schade midden in het vuur en dit is te
verwonderen hier, alzo lang als ze zijn in de brand zijn ze levend en gezond,
vliegen ze iets uit verder mede, ze blijven dood daar ter plaatse’.
Vondel,
‘Het Pascha.III’;
‘Mij
dunkt gelijk de Muggen
Gij
om de kaarse zwermt, tot dat gij Bedel-plugghen (bedelbendes)
U
vleugels verbrand’.
De
Heerlijckheyd van Salomon;
‘Ik
heilige vuurvliege (=de pyraustes) in haar vlamme leve en zweve
Een
nieuwe zomeruil, te stout in ’t licht gesmookt (een zomeruil is een soort
vlinder)
Van
hare lampkens ik mijn vlerkens te ere verschroock’( =verschroei)
Ooit was er eens een insect die
pyrausta genoemd werd. Het smelt als was in vuur en toch leeft het in de
vlammen. Oiseau de feu.
Aristoteles
sprak over een gevleugeld schepsel die hupt of kruipt door het vuur en sterft
als die van het vuur weggenomen wordt. Hier geeft hij geen naam. Plinius
herhaalt dit maar noemt het schepsel pyrallis (een woord dat Aristoteles voor
een vogel gebruikte) ‘Vliegend te midden van de vlammen zien we kleine
gevleugelde schepsels. Dit zijn de Pyrallis of Pyrotocon die ook gevonden wordt
in de kopermijnen van Kreta: “pyrallis appellantur, a quibusdam pyrotoca, quae
et in Creta’. Ze lijken wat op draken, maar hebben vleugels als insecten’.
Pyrallis
komt op dezelfde manier voort als de meeste insecten. Het trekt zijn voeding
van de vlammen en kan alleen blijven bestaan in het vuur’. Hij vliegt gelijk
een mug om de kaars. Dan sterven ze. Waar vandaan; ‘hij zal nog eens in de
kaars vliegen, hij vliegt gelijk een mug om de kaars’ ‘Die vliegt met kracht naar het minnevuur.
Die volgt de vlieg in haar zwier.’ Dat wordt ook gezegd van het beestje Pyrausta,
Aeschylus: ‘Magnopere metuo stultum pyrauste exitium’, ‘ik vrees het dwaze lot
van de vuurvlieg te ondergaan’. Men heeft een spreuk wegens de korte vreugde
van voorbijgaande wellust, ‘gaudium pyrauste gaudes; ‘uw vreugde duurt zo lang
als die van een vuurvlieg’. Men brengt het over tot te driftige lusten en
liefde in welke strikken iemand verstrikt is en door de hitte en vlam wordt
verteerd zodat de wellust in het algemeen die te driftig is een overmatig
iemand verteert.
Het
insect waar naar verwezen wordt is onbekend. De pyraustes is een insect die op
een mot lijkt en over een verlichte kaars vliegt. Aelianus beschrijft de
pyraustes als opbrandend boven het vuur waarin het vliegt en citeert Aeschylus”
Ik vrees het gekke noodlot van de pyraustes”. Het is waarschijnlijk een gewone
mot.
‘Zo
springt in het brandende vuur
de
vlieg peraustes met zijn vlammende vleugels
Zonder
vuur sterft het, erin heeft het vreugde’.
Het
leeft in dat waar alle andere dingen in vernietigd worden’. Naar Du Bartas.
Het
purpermotje wordt Pyrausta purpuralis genoemd.
Er is
een soort vlinder dat midden door de vlammen heen vliegt zonder de vleugels te
verbranden; aldus kan ook een ziel, die zich met kloekmoedige besluiten wapent,
in de wereld leven zonder dat zij de geest der wereld aanneemt.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/