Mussen.
Passer: Latijn, het woord komt van
patiendo: lijden, omdat deze vogel vanwege zijn geilheid en steeds vermenging de
vallende ziekte heeft en daarom slechts twee jaren leeft.
Mus. In midden-Nederlands was het
mussche, in midden-Hoogduits Mussche dat van Latijn muscio is afgeleid dat
eigenlijk vliegenvanger betekent en zo van het Latijnse musca: vlieg, is
afgeleid, vergelijk de Hoogduitse naam Grasmucke.
Huismus
of mus die ook wel straat-, steen-, of potmus en in Fries mosk wordt genoemd.
In
Duits Sperling wat wel verbasterde tot Spatz (mogelijk in verband met Spass,
het is een schelm onder de vogels) in midden-Hoogduits was het Sparwe, een
woord dat voorkomt in plaatsnamen als Sparenburg, Sparnberg, in Angelsaksisch
was het spearwa wat in Engels sparrow werd dat van een bronwoord stamt dat
kleine vogel betekent, het Latijnse parra betekent een vogel van een slecht voorteken,
het Griekse sporgilos betekent een mus.
In
het Frans heet het moineau (franc) wat men met de bruine pij van een moine:
monnik, in verband brengt. Maar het woord komt van muscio: klein vogeltje. De
volksmond noemt haar pierrot.
Uit
Martinet.
De
tjilpende huismus, Passer domesticus,
L. (niet tam,
maar van het huis, ze laat zich moeilijk temmen) is een onstandvastige
vogel met geluid en lawaai.
De
veren van de voorkop en in het midden van de kruin zijn bruinachtig grijs met
een wegsmeltende roodbruine zoom aan de top. De nek en de brede streep die zich
van het oog over de slapen en de zijden van de hals tot in de nek uitstrekt,
zijn kastanjebruin. De mantel en schouder lichter, maar met brede zwarte
overlangse strepen getekend, en er zit een vlekje aan de achterrand van het
oog. De wangen, de oorstreek en het voorste gedeelte van de hals zijn wit. De
teugel, de rand van het oog en de mondhoekstreek en een groot schildvormige
vlek die de kin, de keel en de kropstreek bedekt, zijn zwart. De overige onderdelen
zijn wit en aan de zijde asgrauwachtig.
Het
oog is bruin, de snavel zwart, in de winter lichtgrijs met donkere spits en de
poot bruinachtig geel. Het wijfje is lichter van kleur, vooral de borst is veel
lichter.
Ze
zijn soms wit van kleur en zeer gezellig.
De
lengte bedraagt met dertien cm en zeven mm, de staart is zestien cm.
Het
zijn langslapers en komen pas na de andere vogels en gaan al ter ruste ruim
voordat de zon onder is.
Ze
kunnen als ze jong zijn tam gemaakt worden en eten tussen en met de hoenderen
mee.
Een
mus zou zeer oud kunnen worden. Men gewaagt van een mus die in het vier en
twintigste jaar van haar gevangenschap stierf.
Hoe
plomp de mus bij de eerste aanblik ook mag lijken, toch is ze zeer begaafd.
Haar wijze van huppelen is log, maar toch tamelijk vlug. Ze vliegt met
inspanning waarbij haar vleugelslagen een gonzend geluid maken en in de regel
volgens een zwak gekromde booglijn, over een grote afstand bijna rechtuit.
Voordat ze zich neerzet blijft ze een ogenblik zweven. Hoewel ze van
hooggelegen zitplaatsen houdt stijgt ze niet graag ver omhoog. Ondanks haar
schijnbare onbeholpenheid weet ze zich goed te redden. Het vrouwtje en jongen
vliegen niet zo gauw op als het mannetje. Ze komen vaak voor in streken met
korenbouw.
In
een opzicht kan deze overigens zo aantrekkelijke vogel ons niet behagen. Het is
een onuitstaanbare babbelaar en een erbarmelijk zanger. Ze zingen andere vogels
na maar spreken ook een eigen taal die zij alleen verstaan.
Zijn
loktonen, ‘sjiel sjelm piep’ of ‘filip, filip’, hoort men tot vervelends toe.
Wanneer de mussen zich tot een talrijk gezelschap verenigd hebben wordt het
gemeenschappelijk geroep van ‘tell tell sielb dell dieb sjiel’ volkomen
onverdraaglijk. Hoewel het mannetje ook nog een zacht ‘duurr’ en ‘die’ laat
horen om de tedere gevoelens die hem bezielen aan het wijfje kenbaar te maken,
kan zijn gezang onze goedkeuring niet verwerven. Het hevig ratelende
waarschuwend sein ‘terr’ en de angstkreet bij plotseling opkomend gevaar, ‘tell
derer tell tell tell’ doet het oor zelfs pijnlijk aan. Vangt men er een, dan
roepen en schreeuwen allen alsof ze de gevangene willen ontzetten en ‘dief,
dief’, dief roepen zonder ophouden. Het tsjilpen hoor je vooral ’s morgens en
’s avonds.
Mussen
leggen vele eieren en zijn druk bezig hun kroost groot te brengen. Ze houdt
haar nest schoon en gooit het vuil van de jongen uit het nest en vertelt tegen
de jongen dit uit het nest te gooien. Ze broedt al vroeg in het jaar en broedt
in de loop van de zomer drie- tot viermaal. Elk broedsel bestaat uit vijf of
zes en soms meer zeer van elkaar afwijkende eieren. Meestal zijn ze blauwachtig
bruin of roodachtig wit en bruin en asgrauw gevlekt, gesprenkeld, gestippeld.
De beide ouders broeden om beurten. Na dertien tot veertien dagen komen de
jongen uit. Ze begeleiden ze nog enige dagen na het uitvliegen. Ze worden
gevoed met wormen en vliegen. Ze eten venijnige zaden als het bilzekruid zonder
gevaar, maar daarom hebben ze wel wat last van de vallende ziekte. En andere
jonge vogels die andere mussen verloren zijn voedt ze op alsof het haar eigen
zijn. Mocht een van hen in een valstrik lopen roept die om hulp en een
hoeveelheid mussen trekt op naar diegene die gevangen is genomen en haasten
zich met alle macht.
Uit Maerlant; ‘Passer is de mussen
naam, in huis te broeden is hem bekwaam. Veel denk je dat ze zijn dol als ze
genieten en broeden. De heetste vogel is het van naturen die men vindt in de
schriften. Die men hier ziet leven langer dan diegene wil men zeggen en zien.
Aristoteles die zegt dat die hier alleen nimmer langer dan een jaar te leven
pleegt. Dat mag zijn in de landen daar, maar hier is het niet, zoals wij
bevroeden, ik waan het dat ons koude land dat doet. In sommige steden wil men
roepen dat ze van het dak afvallen, maar Aristoteles die zegt dat is omdat de
mus pleegt te eten dat bilzekruid en daarvan overkomt hun dat kwaad’. De mussen
vallen dood van het dak. Zo warm is het. Oorspronkelijk; de mossen vallen dood
van het dak. Op de oude boerderijen werd het mos droog met hitte en had dan
kans om op de grond te vallen.
Maerlant; ‘Als de jongen
uitvliegen willen de ouden ze niet bedriegen, zij vliegen mee en hun buren en
beschermen ze, dit is hoofse naturen. Dus zou de sterke en de dappere de
zwakken nemen in zijn hoede en beschermen en bekeren, beide van schande en
oneer’.
De
mus is wat harder van vlees dan lijsters. Het is een hete vogel en wellustig,
zijn vlees wordt vaak als voedsel genomen om lichamelijke liefde op te wekken.
‘De
kunst van vrijen zal u die zijn voorgeschreven?
Van
een mus? Zult gij naar hare wetten leven?’
Daarom
zegt Sappho dat Venus door mussen gevoerd of voortgetrokken werd. Als ze piepen
of tsilpen en een soort van geschreeuw over zich hebben, noemt men de mus
titissare of pipilare. Zo worden geile bokken bij Persius titi genoemd.
De
Arabische geneesmeesters verbieden ze vanwege hun korte leven en geilheid ‘dat sy seven mael in eene uyre af-steken’.
Een rijk koopman verzekert dat een mus zeventien gangen na elkaar deed en dat
in een tijd van vier en twintig uur, maar dat ze de vleugels en staart ‘dapper liet hangen en seer besweet was’.
Wat ook door anderen bevestigd werd.
Chaucer
vertelt in de proloog over de man van ’t gericht;
‘Die
had een vuurrood cherubijnengezicht’.
Want
opgezet was ‘t en zijn ogen klein’.
Hij
was zo heet en geil als mussen zijn.’ As hoot
he was and lecherous as a sparwe’.
Ze
maken ze ook de mensen zo die ze eten. In Lev. 14 wordt geboden om de
melaatsen, als ze gezuiverd zijn, twee mussen te offeren hoewel zoiets in geen
offerande plaats heeft. Sommigen menen dat dit hier gebeurt omdat de melaatsen
hun geilheid gelijk met de mussen offeren. Ze offeren alle wellust van de
wereld zodat ze hun vorige en toekomende leven zullen overdenken.
Kama,
de Hindoe god der liefde wordt voorgesteld al rijdende op een mus. In zijn hand
houdt hij een boog die met bloemen versierd is en vijf pijlen, de zintuigen.
Megenberg; ‘Passer heet een mus. De vogel heeft die aard wanneer het op
de aarde zit en vliegen wil zo stoot het de aarde met de voeten en verheft zich
dan in de lucht. Hij wordt erg snel vertoornd, echter de toorn duurt niet lang
zoals een vorser spreekt. De mussen zijn meer hetere natuur dan alle andere
vogels en daarom ontsteekt het dat bloed en maakt het uitwellend en daarvan
zijn ze ook erg onkuis. Daarom hebben ze de naam in Latijn passer, dat is een
lijder, want welk dier die de gloed van de onkuisheid veel beroert dat heeft
veel lijden, daarom spreken de wijzen: ‘minnaar, martelaar’. De vogelmest is
erg heet aan het uitwerpen, echter het wordt erg snel koud en betekent die
lieden die een klein tijd geloven en gelijk weer vallen zoals de bekeerde
Joden. Het betekent ook al kort berouwde lieden die aan een preek heet wenen en
gelijk weer vallen. De mus kookt erg schier in de maag zijn eten en daarom
wordt ze zelden vet. Ze lijden ook in ettelijke landen dat vallende leed. Dat
geschiedt allermeest daarvan dat ze eten de zaden van Hyoscyamus, dat heet
bilzenzaad. Ze beroven de duiven hun nesten. Wanneer de jonge mussen uitvliegen
het eerste dan helpen hem de andere oude mussen die nabij hem genest hebben en
volgen hun vaders en moeders recht als trouwe buren die ziet de ene de andere
eer en nut verheugt en helpen de jonge mussen te voeren zodat ze niet falen’.
Bij
het reinigen van de melaatse en reiniging van een huis en in oude rites
beschreven, Leviticus 14, wordt het woord tsippor gebruikt dat meestal vertaald
wordt als mus, een musachtige vogel zou er moeten staan. Tsippor betekent een
kleine vogel of het woord is afgeleid van ‘hij is weggevlogen, heeft zich
gehaast’. Of van tzippor, tsippor, ‘de dageraad en morgenstond’, wanneer die
vogeltjes tsjilpen en hier en daar heen vliegen. Het is ook een vrouwennaam,
Zippora, vrouw van Mozes: vogeltje.
In de
gehele oudheid is het nestelen van vogels bij heiligdommen als iets
aantrekkelijks gedacht. Vogels die bij een godheid hun toevlucht zoeken moeten
beschermd worden volgens de wetten van gastvrijheid. Men heeft te Athene wel de
doodstraf geëist tegen iemand die de nesten bij de tempels plunderde. Zie Psalm
84:
‘Zelfs
vindt de mus een huis
en
de zwaluw een nest voor zich
waar
ze haar jongen neerlegt
uw
altaren….’
Een
musachtige komt een veertig maal voor. Psalm 102: 8 wordt het meestal vertaald
als een eenzame vogel, omdat een mus zelden alleen voor komt;
‘ik
ben gelijk een pelikaan in de woestijn
ik
ben als een steenuil temidden der puinhopen
ik
ben slapeloos
ik
gelijk op een eenzame vogel op het dak’ .
De
laatste hoeven we niet te vertalen als een mus maar als een andere kleine
vogel, de blauwe rotslijster, de Duitse Blaumerle en de Engelse blue rock
thrush of merle blue, Monticola solitarius, L. (alleen levend)(Saxicola
solitarius) de eenzame rotsverblijver, maar in Spreuken 26:2; ‘gelijk
een mus weg fladdert’.
Er
zijn vijf aparte verwijzingen naar de tsippor die gevangen genomen wordt, Psalm
124:7,. De bijnaam ‘baal kanaph”, voor al wat vleugels heeft’ is maar eenmaal
gebruikt, Spreuken 1:17.
Zeker
in het gezicht van het gespreide net wordt ‘oph’ gebruikt dat het meer gewone
woord voor vogels is die meestal groot en onrein zijn. Verder zie je het vangen
in Job 18:8-10.
Het
N.T. heeft voor mus een Grieks woord namelijk ‘strouthion’, dat ook struisvogel
kan betekenen. Dit woord komt vier maal voor. Nog worden musachtige vogels op
de markten verkocht, vinken, mussen en leeuweriken om gegrild te worden. Toch
was het nodeloos roven van vogels verboden, Deuteronium 22:6, zodat oudere
vogels weer kunnen broeden..
Lucas 12:6: ‘Worden er geen vijf
mussen verkocht voor een penning? Mattheus 10:29: ‘Worden er geen twee mussen
verkocht voor een penning? Mattheus 10:29 ‘En niet een daarvan zal ter aarde
vallen zonder uw Vader...Wees dus niet bevreesd; gij gaat vele mussen te
boven’.
Later zal Hamlet citeren: “There’s a special
providence in the fall of a sparrow’.
Vondel,
Brief aan den Drost van Muyden;
‘’t
Ene diertje ’t ander lekt
Duif
en doffer trekkebekt
Knort
en krolt en onbeteuterd
Mus
en kneu tsjilpt en kneutert’.
Shakespeare, ‘King John’ i, 1, 231;
“Philip! sparrow! James’. ‘Philip, noem
een mus zo, Philip, phip’. Deze naam werd meerdere malen gebruikt om de
tjilpende mussen aan te duiden.
Midsummer
Nights Dream iii, 1, 132.
‘Musken,
voedsterkind, te minne
Bij
de beminnelijke maagd
Vleiertje
van uw vriendinne etc..’
Catullus
heeft een zeer mooi gedicht gemaakt over het musje, waar hij het gestorven
musje van zijn geliefde beklaagt:
“Passer mortuus est meae puellae
Passer, deliciae meae puellae etc’.
Het
musje van mijn meisje is gestorven
ach,
het musje, de lieveling van mijn meisje
die
zij meer dan haar ogen beminde
Alleen
tegen haar piepte het almaar als tegen een moeder’.
De
mus komt overal voor waar mensen zijn, het is de huismus. Ze werden in
Australië ingevoerd. Men verwachtte daar voordeel te vinden bij het verdelgen
van insecten. Nu zijn er zat. Toch zijn daar plaatsen waar geen mus te vinden
is. Dat zijn dan ook plaatsen waar ook geen mensen zijn. Dat ze ontbreken in
het dorp Sorah bij Bautzen wordt door een sage verklaard:
“ De Wenden,
die daar woonden deden de zigeuners veel goeds. Als beloning zouden de
zigeuners de bevolking door geheimzinnige machten van de mus afhelpen’.
Als
een mus gaat baden in water of zand, neem dan je paraplu mee.
Als
iemand zijn hand wit wil maken laat hem de mest
van mussen mengen in warm water en was de hand daarmee of kook de
wortels van brandnetels in dat water en was de hand ermee .
Het
zijn grote dieven in de tuin en zeer listig maar vergoeden dit met hun
levendigheid en getjilp. Men heeft gezien dat een paar mussen wat jongen had in
een week drie duizend drie honderd zestig rupsen ophaalde.
In
Friesland heeft men ze met openbare plakkaten de oorlog aangedaan en gaf men
een beloning aan hen die een zeker aantal ter dood bracht, ze plukken namelijk
de jonge kiemplantjes. De nuttigheid van de mus is altijd een vraag gebleven,
vernielen ze meer of doen ze goed? Vandaar de uitdrukking ‘blij zijn met een
dode mus’.
De
kers is een heerlijke vrucht en een traktatie voor vele mensen zo ook voor
Frederik de Grote die dan ook met lede ogen toezag dat de mussen er ook van
houden. Hij gaf dan ook bevel om de mussen te vangen en voor elke gedode mus
gaf hij zes penningen wat de staat dan in vier jaar tijd vier duizend thaler
kostte. Toen zag men geen mussen, maar ook geen kersen meer en ander fruit.
Vele bomen waren vrijwel ontbladerd door rupsen en insecten. De koning herriep
dan ook zijn bevel en liet zelfs mussen van elders invoeren.
In de
16de eeuw heeft men de keurvorst van Saksen in de arm moeten nemen
om een eind te maken aan de hinder die men in de kerk van Dresden van mussen
had. Ze maakten de dienst ongenietbaar. Zelfs wordt in de 17de eeuw
gewag gemaakt van een formele mussenveldslag te Philipsburg.
In
een oorlog lieten de Duitsers om alle verlies van eten te voorkomen de
strengste wetten tegen deze klaplopers uitroepen. De nesten moesten worden
verwoest en de oude vogels met netten of hagel gedood. Beloningen werden
ingesteld op het inleveren van kop en poten, de schutter mocht het eetbare
eten. Zo’n maatregel werd al in 1824 genomen toen tussen Wezer en Rijn ieder
naar de grootte van zijn land vier en twintig mussen of een deel van dit aantal
had in te leveren. Voor Emden waren de bepalingen minder, maar nog in 1905 is
iemand daar door de schepenen veroordeeld omdat hij op dit punt nalatig was.
Ook bij ons op de Reiderpolder werden in lastige mussenjaren wel eens hoge
premies op het doden van mussen gesteld.
Doordat
ze granen eten verwoesten ze de akkers. Diodaras, 1ste eeuw v. Chr.
vermeldt dat de Meden moesten verhuizen omdat de mussen al hun graan opgegeten
hadden.
(190)
In Edam was men
bezig karrenvrachten vol zware, lange balken het stadje in te brengen. De
balken lagen echter dwars op de wagen en konden natuurlijk de poort niet door.
Goede raad was duur! De karrenvoerders stonden naast hun wagen en krabden zich
achter het oor. Daar zag een van hen een mus vliegen met een strootje in de
bek. Het vogeltje had zijn last aan het einde vast en droeg hem in de lengte
voor zich uit. Dat was een goede gedachte! En dadelijk laadden de mannen hun
balken af en stapelden ze die in de lengte op de wagen. Zegevierend trokken ze
daarna Edam binnen en ... bezorgden alle Edammers de bijnaam van mussen.
Een
sage verhaalt dat een haas door een adelaar was gepakt voor de ogen van een
mus. Die riep het dier toe: ‘waarom ging je er niet als een haas vandoor?’ Nog
was hij aan ‘t praten toen een valk verscheen en hem pakte. Hoog in de lucht
hoorde de angstige mus de zieltogende haas zeggen: ‘ik lach me dood’. De moraal
van het verhaal is; als je je zelf nauwelijks redden kan, geef dan een ander
ook geen raad’.
Als
de Russen hun rumoerig getjilp horen op Witte Donderdag, de dag voor Goede
Vrijdag, zegt men dat ze zich met de Joden verheugen over Judas verraad. De
sage laat hen dan ook de nagels bij Jezus kruisiging aanbrengen die de zwaluwen
weer weghalen.
Als
men iemand wil uitbeelden die hulp en bescherming zoekt en gered hoopt te
worden en daarna niet geholpen maar onderdrukt wordt dan tekent men een mus die
zich tot de nachtuil wendt want als men jacht op haar maakt dan vlucht ze naar
de nachtuil door wie zij onderdrukt en afgemaakt wordt.
De
eenzame mus die het woud tot verblijfplaats kiest heeft men als een zinnebeeld
van de Muzen gesteld, de godinnen van de letteroefeningen. De studiën en
uitgekookte gedachten hebben stilte, eenzaamheid en rustige plaatsen nodig die
ver liggen van het gewoel van aanspraken. ‘Sylva placet musis’, ‘de
zanggodinnen minnen het woud’.
De
mussen die van het een naar het ander vliegen kan men toepassen en overbrengen
op hen die steeds reizen uit vermaak, of omdat ze verdreven worden. Ook op
heiligen als reizigers die hier geen vaste plaats hebben, Hebreeërs 13, wiens
reizen en trekken niet altijd vermaak is.
Passer
montanus, L. (van de bergen) bergmus,
ringmus,
ringeltje, veldmus, katriel of ringeldust, de Duitse Feldsperling, Engelse tree
sparrow en Franse moineau friquet.
De
ringmus trekt meer rond dan de gewone mus. Bij afwezigheid van bergen zie je ze
hier meer in het struweel en bos.
Met
de niet gesloten witte ring om de hals en het bruine kapje van de Franciscaner
trekken ze de aandacht.
Hun
lied is mooier en hun ‘knut, knut, knut’ herinnert meer aan de lokroep van de
kneu dan aan het getjilp van gewone mussen.
Ze
broeden op vijf tot zes eieren, zelfs drie broedsels komen voor. De eieren zijn
groen-wit, blauwwit of rood-wit met asgrauwe stipjes en bruine vlekken.
Ze
leven van insecten en zaden, vooral van de brandnetel.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/