Ratten.
Uit
Buffon.
Rat. In midden-Nederlands was het ratte of rot, in oud-Hoogduits rato (nu Ratte) in oud-Engels raet. (nu rat) Oorspronkelijk was het de naam voor de zwarte rat of pestrat. In Germaans betekent het woord een knaagdier en is verwant met Latijnse rodo: (rodere, radere) ik knaag, dit van oud-Indisch radati: hij krabt of knaagt.
Rattus rattus, (Mus rattus) de zwarte rat, huisrat, dekrat of scheepsrat, black rat, is kleiner en slanker dan de bruine rat. Hij is zestien tot drie en twintig cm van de ene punt tot de achterkant waarbij dan nog een vijf en twintig cm bij komt voor de vrijwel kale staart.
Het
gewicht is verschillend, om en nabij twee ons.
De
oren zijn fijn behaard, de pootjes roze.
De
kleur is verschillend, van geheel zwart tot bruin en wat witachtig of grijs van
onderen.
Het is een waterbewoner en het liefst in warme streken. Het meest komen ze voor bij havens en de wateren die daarmee in verbinding staan.
Het
is een nachtdier en goede klimmer, komt boven in de graanpakhuizen voor.
Eet
alles wat eetbaar is.
Het
dier is niet smerig en poetst zichzelf geregeld.
Ze planten zich wel het hele jaar door voort. In het nest dat opgebouwd is uit stro, papiersnippers en dergelijke werpt het vrouwtje drie tot vijf maal per jaar vijf tot tien jongen. Na een draagtijd van een en twintig dagen worden de zacht roze jongen geboren, doof, blind en onbeholpen. Maar een drie maanden later zijn ze geslachtsrijp.
Deze rat komt over de gehele wereld voor. Komt een rat in de sagen voor, dan is het deze rat. Ze kwam in Europa niet in het wild voor en wordt pas eerst in de middeleeuwen vermeld. Zwarte ratten kwamen uit het oosten en gingen over Azië naar Europa en bereikten Engeland in de Middeleeuwen en brachten de plaag met zich mee, mogelijk met de kruisvaarders. Maar waarschijnlijk waren ze er al eerder met de Romeinen. Ze waren al aanwezig in Mesopotamië, lang voor de ziekte bij de Filistijnen. Waarschijnlijk kwamen ze met schepen mee uit India. Ook in de Ilias worden ze al vermeld samen met de pest.
De rat werd eerst pas door A. Magnus als Duits dier beschreven. De zwarte rat komt meestal voor in de woningen, stallen en bergplaatsen. Gessner noemt haar een dier dat menigeen beter kent dan hem lief is. Vooral op de oude, houten schepen waren ze een ramp. Gedurende lange zeereizen vermenigvuldigden ze zich dikwijls op ontzettende wijze, vooral als ze genoeg voedsel konden vinden zodat het verblijf op het schip bijna ondraaglijk was.
Uit Buffon.
Rattus norvegicus (uit Noorwegen, onduidelijke naam) is de
bruine of waterrat, brown rat.
Die is veel groter dan de zwarte, veertig tot vijftig cm, inclusief de twintig cm lange staart bij een gewicht van vierhonderd tot vierhonderd vijftig gram.
Hij heeft een kortere staart en oren dan de huisrat, borstelig geelachtig haar dat op de rug met zwart dooreen gemengd is en bleker wordt naar het onderlijf.
De bruine- of waterrat heet in vroeg Hoogduits Wasserratz, het is onze waterrot, Engelse waterrat, een woord wat overgedragen werd op mensen omdat hij een goede zwemmer is, een waterrot, een ervaren zeeman, vergelijk landrat.
Dit dier blijft aan de kanten van de sloten, grachten en staande wateren, riolen die veilige schuilplaats en voldoende voeding bieden. Hij nestelt in riolen en achter beschoeiingen.
Hij is vlug in het zwemmen, duikt wel en vangt vis, maar eet ook wortelen en kruiden en is vooral een liefhebber van druiven.
De waterrat kwam uit Perzië, via de Kaspische Zee en zwom in grote massa’s, men spreekt van legers, in 1717 bij Astrakan over de Wolga en verspreidde zich binnen enkele jaren over het westen, bereikte in 1750 Oost-Pruisen, in 1809 Zwitserland. Toch tekende Gessner er al een in zijn dierenboek die in 1553 verschenen is. Hij werd in 1732 over Indië naar Engeland gebracht.
De tocht wordt ook in de naam weerspiegeld. In Duits heet die ook wel Wanderratt, in Kymrisch is het Ilygoden ffengig: Franse muis, nieuw-Iers heet het francach en galluch: Gallische muis.
Overal ontstond de strijd tussen de nieuwe bruine en de zwarte rat, de laatste verloor meestal. De bruine vermenigvuldigde zich op plaatsen waar ze rijkelijk voedsel en beschutting vond op schrikbarende wijze.
In het noorden is het de rot die we tot de trekdieren moeten rekenen. Die gaan alle achttien of twintig jaar ten velde en maken paden in de grond, twee vingers diep. Die gaan ze in een standvastige rechte lijn zonder af te wijken. Komen ze bij een rots gaan ze er omheen en vervolgen de weg aan de andere kant weer in een rechte lijn. Als ze een hooiberg ontmoeten gaan ze er in een rechte lijn onderdoor en vervolgen hun weg. Een meer wordt recht overgestoken.
Jesaja 2:20: ‘ te
dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had
om daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, bij zijn
vlucht in de rotsholten en in de bergspleten’.
In Hebreeuws betekent het woord akbar of achbar een muis, een afeter van de akkers, Leviticus 11:29, 1 Samuel 5:6, Jesaja 66:17, een soort van dieren die niet gegeten mochten worden, Leviticus 11:29. Het is wel een algemeen begrip, het kan voor een hele groep van knagers gelden, van muizen tot ratten, zelfs hamsters.
Het verbod van Leviticus 11:29 zal wel voornamelijk slaan op de zwarte rat, de drager van gevaarlijke ziektes, de vernietiger van eten en goederen. Vele eeuwen later sprak Jesaja over de straf van hen die zwijnenvlees aten, gruwelijke beesten, en muizen’, Jesaja 66:17. Dan komt de muis nog voor in Samuel 6:4. Dit hoofdstuk verhaalt het terugbrengen van de Ark door de Filistijnen na de dodelijke ziekte, builen, dus mogelijk builenpest bij de Filistijnen. De genoegdoening die ze Hem moesten geven: ‘Naar het aantal van de stadsvorsten der Filistijnen, vijf gouden builen en vijf gouden muizen, want eenzelfde plaag treft allen, ook uw stadsvorsten’. In deze passage worden ratten niet als de schuldige aangewezen, maar het lijkt toch dat ze het verband zien want ze zonden toch de ark met de gouden modellen van ratten en builen terug. De muizen zullen hier wel zwarte ratten geweest zijn. De bacillen die verantwoordelijk zijn voor de plaag werden pas in 1894 geïdentificeerd en een paar jaar later werd de vreemde methode van vervoer gevonden. Het is voornamelijk een ziekte van zwarte ratten die overgebracht wordt door vlooien die op hen zitten. De vlo die op ratten leeft, Xenopsylla cheopis, verlaat de rat als die sterft, hetzelfde als de kattenvlo die zonder gastheer onmiddellijk de mens aanvalt en bijt. De rattenvlo komt bij de mens, wat op zich niet zo erg is, maar er is een kans dat hij de builenpest meedraagt, een bacterie die de ratten infecteert. De rat sterft, de vlo verdwijnt van de rat en springt op een langskomende mens, die wordt gebeten en geïnfecteerd, wordt ziek, de vlo springt….…. In de middeleeuwen was er veel straatvuil en veel ratten, ook veel pest. De muis neemt gauw de pestbacillen over en aan hun kadavers infecteren ratten zich. Hun verspreid liggende kadavers zijn al eeuwen in de Oriënt het teken dat de builenpest in aantocht is. De herkenning en samenhang tussen ratten, (muizen) en pest is zeer oud, ze zijn de boden van de pestbrengers waarvoor in Indië Rudra en Sjiwah, in Griekenland Apollo en in Noord Europa Uller (Haller) gold. Herodotus verhaalt van een schaar muizen waardoor Sanherib op de vlucht geslagen werd. Mogelijk was dit ook de ‘Plaag’.
In
Parijs werden er in de tijd van vier weken meer dan tien duizend ratten in een
enkel slachthuis doodgeslagen. In een vilderij vlak bij die stad verslonden ze
in een enkele nacht vijf en dertig lijken van paarden zodat er alleen beenderen
over bleven. Napoleon met zijn gevolg moest op 27 juni zonder ontbijt blijven omdat ratten de vorige nacht de
keuken binnen gedrongen waren en alles opgegeten hadden. Terwijl hij een andere
keer aan de dis zat kwamen ze in de eetzaal, de bedienden moesten letterlijk
oorlog voeren om de gerechten van de tafel te kunnen nemen. Het plan om
hoenderen op zijn eiland te vestigen moest opgegeven worden, de ratten haalden
ze ‘s nachts uit de bomen.
In een stal waar paarden gevoerd werden leefde ratten ook van dit voer zodat er vele waren. In een vakantie werden de paarden in de stal opgesloten met een grote hoeveelheid voer. Toen dit wat lang duurde, waardoor de ratten vrijwel uitgehongerd waren, deed een knecht op een gegeven moment de staldeur open en werd aangevallen door de uitgehongerde meute die hem spoedig doodde en niets van hem over liet.
Tussen beide soorten bestaat grote vijandschap. De minder sterke zwarte delft het onderspit en vermindert in getal. Er is zo weinig vrees meer voor een grote rattenplaag zoals die in 1522 in Frankrijk geheerst heeft. Die maakte zelfs een vervolging door de burgerlijke rechter nodig. De rattenvangers van de oude tijd hebben geen werk meer. In 1404 werden op last van de Hertog van Gelre vijf honderd zeven en zestig ratten gevangen door een rattenvanger op een korenzolder. Hij kreeg daarvoor elf gulden. In 1440 werd er in Kleef twaalf kronen uitbetaald voor het doden van ratten.
Bij Postdam waren er in 1608 zoveel ratten, vooral in de stadsmolen, dat men geen raad meer wist. Een vreemd man vervoegde zich bij de raad en bood aan ze voor een beloning van tien thaler te verdrijven. Hij ontving er dadelijk twee, legde iets in de molen, de volgende morgen liepen alle ratten er uit en sprongen in de nabijgelegen beek. Een jaar daarna haalde hij de overige acht thaler op, sindsdien zijn er geen ratten meer in het stadje, noch in de molen.
Op een klein eilandje bij Rugen kwam ook een vreemd man die aanbood de zeer vele ratten te verdrijven. Voor een goede som gelds lokte hij ze allen weg en bracht ze door het water naar een ander eiland dat sindsdien Rattenort heet.
Aarde van het graf van de H. Ulrich verdrijft ratten (zie muizen). Dit werd op de proef genomen om de vele ratten uit Mosskirch te verdrijven. Dit mislukte. Toen bood zich in 1538 ook weer een onbekende man aan die het wel lukte.
In Mecklenburg zijn er twee manieren. De eerste is heel gemakkelijk. Op de hoofddeur van je woning schrijf je in de nacht van St. Medardus, 8 juni, de naam van die heilige en alle ratten lopen weg. De tweede is wat omslachtiger. De linkerachterpoot van een mannetjesrat trek je uit het levende dier en maak er een fluitje van. Blaas je er op dan komen alle ratten bijeen en kan je ze doodslaan.
De bisschop van Autun sprak in het begin van de 15de eeuw een banvloek over hen uit.
De wilde heir, de wilde jacht of de razende schaar, Engelse herlathing, is zo genoemd naar de mythische koning Herla die in noordelijk Frankrijk ‘de mesnee d’hellequin’ heet, naar Hell, de godin van de dood. Die wilde jacht was in de middeleeuwen wel bekend als Cains Jacht of Herodes jacht. Men geloofde dat deze twee laatste aanvoerders geen rust konden krijgen wegens de schandelijke moorden op Abel, op Johannes de Doper en op de Heilige Onschuldige. Men geloofde dat de ziel ontsnapte uit het lichaam in de vorm van een muis. Omdat Odin de aanvoerder was van de wilde jacht werd hij in de middeleeuwen vereenzelvigd met de rattenvanger van Hameln.
Een fluitspeler in veelkleurige kledij wilde het op zich nemen om de plaats te zuiveren van de vele ratten. Toen hij de voorwaarden had vastgesteld begon hij door de straten te spelen en wel zo dat al de ratten uit hun gaten werden gelokt totdat ze een aaneengesloten stoet vormden. Er was iets in de melodie die hen dwong mee te gaan totdat ze eindelijk de rivier de Weser bereikten en allen in het water verdronken. Toen ze allen dood waren weigerden de mensen van Hameln de beloning te betalen. Het was hem te gemakkelijk gegaan dus hij moest met minder genoegen nemen, nam hij dit niet aan zou hij in de gevangenis worden geworpen. Hij nam dit aan maar verscheen op de 26ste juni opnieuw in de stad, ditmaal in jagerskostuum om nu al fluitende de kinderen uit de huizen te lokken met de vreemde melodieën van de toverfluit die vrolijk de fluitspeler volgden. De burgers waren niet bij machte het treurspel te voorkomen en toen zij als door toverkracht verlamd stonden voerde de speelman de kinderen uit de stad naar de Koppelberg die miraculeus openging om de stoet te ontvangen en zich niet eerder sloot dan dat het laatste kind van de honderd dertig binnen was.
Deze legende deed blijkbaar de zegswijze ontstaan ‘de speelman betalen’. De kinderen heeft men nooit meer gezien. Tot herinnering aan dit algemene onheil zijn sindsdien alle officiële besluiten gedateerd, ‘zoveel jaren na het bezoek van de Rattenvanger’.
(187A) Als je in Hameln komt zie je een rijk geornamenteerde, in renaissance stijl opgetrokken gebouw uit het jaar 1602. Naar de Bingelose straat toegekeerde zijde zie je dit inschrift:
‘Anno 1284
Am Dage Johannis et Pauli
War
der 26 Junii
Dorch
einen Piper met allerley Farve bekledet
Gewesen
CXXX Kinder verledet
Binnen
Hameln geborn
To
Calvari bi den Koppen verloren’.
Naar een latere omwerking van de sage zou Gottfried die bijgestaan werd door de trouwe Eckhart de beschermer en helper van de jeugd (zie Goethe’s gedicht ‘Der getreue Eckhart’) binnen de berg gekomen zijn om de rattenvanger te doden door hem een kruik voor de voeten te werpen waarin de tranen van de bedroefde ouders verzameld waren om daarna de kinderen terug te brengen in de armen van de overgelukkige ouders.
Er zijn er die de sage afleiden van de nederlaag van de burgers van Hameln bij het dorp Sedemunder in het jaar 1259 en hun gevangenneming door de bisschop van Minden. Een verkeerd begrepen gedenkteken aan de Koppelberg zou dan misschien aanleiding hebben gegeven tot dit verhaal.
Anderen brengen het in verband met de zogenaamde kinderkruistocht in het jaar 1211. Maar de huizen uit Hameln dateren uit het midden van de 16de eeuw, terwijl de sage een drie honderd jaar daarvoor speelt.
Merkwaardig is het dat enige jaren daarvoor, 1280, te Drancy-les-Nouis, een dorp bij Parijs, iets dergelijks heeft plaats gevonden. Toen was het een Kapucijner monnik Angiomini die ut zijn mantelzak een kleine demon en een boekje nam waarmee hij aan het werk ging. In een ogenblik verzamelde zich een onnoemelijk aantal van die dieren bij hem. Hij voerde ze naar de rivier, trok zijn kleed uit en sprong in het water. Ze kwamen hem na en verdronken. Toen het beloofde loon hem niet gegeven werd haalde hij een kleine hoorn voor de dag en blies er op. Alle koeien, varkens, schapen, paarden, geiten, noem maar op, kwamen bij hem en volgden hem. Hij bracht ze weg en niemand weet waarheen.
In deze mythe is Odin de speelman, de tonen van zijn fluit verbeelden de fluitende wind, de ratten vertegenwoordigen de zielen van de doden die hem vrolijk volgen. De holle berg waarin hij de kinderen voert verbeeldt het graf. Zo wordt ook de Melkweg of het Pad der Zielen bij de Slaven het muizenpad genoemd en is Eckhart dezelfde als de ‘Warner’ die aan de Wilde Heir vooraf gaat om iedereen te waarschuwen, vooral kinderen, om uit de weg te gaan. Zie in Goethe’ s Erlkonig waar het zieke kind de Erlkonig meent te horen als in het ‘durren Blattern sauselt der Wind’. De Wodansjacht, de Wilde Jacht waarin de zielen met stormen komen aanzetten.
(209) Een andere Germaanse legende die haar oorsprong dankt aan dit geloof is het verhaal van bisschop Hatto. Er heerste armoe en hongersnood. Het volk kwam bij hem om wat te vragen van de massa die hij in zijn schuren had opgeslagen, hij gaf niets. Hij stuurde ze naar een schuur waar ze geen graan in zouden vinden waarop hij de schuur in brand stak. Ze werden als ratten verbrand waarop ze volgens zijn zeggen leken. ‘Hoor de graanmuizen eens piepen, nu zal het gebedel wel uit zijn of anders mogen de muizen mij bijten’ zei hij. Nauwelijks had hij deze duivelse woorden gezegd of duizenden ratten kwamen uit de brandende schuur te voorschijn. Het kasteel werd bestormd door een groot aantal ratten. Dit zouden de zielen van de vermoorde boeren zijn geweest die de gedaante van ratten hadden aangenomen. Zijn pogingen tot ontvluchten was tevergeefs. Ze achtervolgden hem tot midden in de Rijn waar een stenen toren stond waarin hij trachtte te ontkomen aan hun tanden. Ze knaagden de stenen door en verslonden de bisschop. Men meent dat de rode gloed van de zonsondergang, boven de muizentoren bij Bingen aan de Rijn, de spiegeling is van het helse vuur waarin de slechte bisschop langzaam wordt geroosterd als straf voor zijn gruwelijke misdaad. Volgens andere stierf hij in 970 een natuurlijke dood en het verhaal zou verspreid zijn door wraakzuchtige monniken die hij gedwongen had te werken. Maar nog altijd spookt het bij Bingen’ s muizentoren.
In talrijke, meest in water staande torens in verschillende Europese landen zie je dit bijgeloof. In de tijd van hongersnood weigert een hardvochtige koning zijn onderdanen voedsel. Dat is in Polen koning Popiel, in Denemarken Snio, Bisschop Hatto in Bingen en andere koningen die door muizen achtervolgd op een hoge door water geïsoleerde toren vluchten en daar gepakt en opgegeten worden door de muizen.
De vorm van Hatto komt in de 14de eeuw voor terwijl die van koning Popiel al een twee eeuwen eerder bekend was. In een van de oudste door Giraldus Cambriensis, (gestorven in 1220) verhaalde versie moest een door ontelbare kikvorsen vervolgde man op een kale boom vluchten waar hij verhongerde. Hieruit concludeerde men dat het waarschijnlijk een oude legende was. Dit zou een al bij Ammanius Marcellinus van Bourgondië en in de Ynglinga saga van de Scandinaviërs voorkomend volksgebruik zijn om tijdens hongersnood een voorname koning aan een kale boomtak op te hangen die als offer gebruikt werd. Dit zou de oorsprong van die verhalen zijn.
Hun staart zou venijnig zijn.
Shakespeare Macbeth,
1, 3; ‘Een zeemanswijf had in haar schoot kastanjes,,
en
snakte en snakte en snakte! Geef, zei ik,
Vort,
oude heks! Riep dat gemeste kreng.
Haar
man is schipper van de Tijger, na Aleppo,
Maar
in een zeef, als rat zonder staart,
Zeil
ik hem na, ik volg zijn vaart.
Ik
doe het, ik doe het, ik doe het’.
Waar
de heksen de gedaante kunnen aannemen van een rat zonder staart.
Shakespeare;
‘Tempest, i, 2, 147;
‘Waar zelfs de
ratten instinctief de oude boot verlaten hebben’.
Ratten verlaten het schip en voorspellen zo een scheepsramp. Omgekeerd heet het een goed voorteken te zijn.
Ratten dragen dan ook de zielen van de overledenen bij zich en weten zo wat er gaat gebeuren. Verlaten ze het huis, dan zal dit zeker instorten. Komen ze in grote getale binnen, dan zal er een sterfgeval plaats vinden.
De liefde van de ouden jegens de jongen munt uit, ze durven zich dan zelfs tegen een kat te weer te stellen. De liefde van de jongen ten opzichte van de ouderen is ook zeer opmerkelijk. Een rot zag men eens een andere rot die oud en blind was bij het oor in een kamer leiden en bij hetzelfde gat blijven waaruit ze gekomen waren om in geval van onraad veilig weg te kunnen vluchten. Voor deze oude rot verzamelde zich de ziende die verzameld had wat er van de tafel gevallen was en dit bij haar brachten om te voeden waarna ze die rot weer aan het oor naar de gang leidde.
De jongere ratten brengen voedsel naar de ouderen omdat die een te groot en lomp lichaam gekregen hebben.
Maerlant; ‘Van muizen is een andere manier en heten ratten, maar die dieren zijn zo kwaad, als ze met wulpsheid ontsteken, horen wij spreken. Valt hun urine op iemands huid, al dat vlees moet uitrotten’. Als hun urine op een kale plaats van een mens valt maakt het dat het vlees tot de botten toe gaat rotten.
Maerlant; ‘Soms wel, zegt men, dat ze die staarten samen gaan in grote partijen en samen sterven ze algemeen’. Soms vindt men een grote ratten, soms wel dertig, die met hun staarten in elkaar gevlochten zijn zodat ze zich niet meer bevrijden kunnen, dat is de rattenkoning, hoewel dit ook door sommigen niet geloofd wordt Op Rugen spreekt het volk van een rattenkoning die een gouden kroon draagt, maar men gelooft niet dat het een dier is, het zou de duivel zijn. Van uit dit dier bestuurt de rattenkoning zijn rijk.
Door Gessner is de rattenkoning in 1563 beschreven als een bijzonder grote rat die zich onderhield door andere ratten te eten. Deze voorstelling ligt aan de reformatorische scheldwoord ten gronde bijvoorbeeld voor de paus, zo eerst in 1524. Shakespeare, Coriolanus 1,1,160: ‘Rome en zijn ratten raken weldra slaags’. Later kwam de betekenis van oude ratten die zich met de staarten in elkaar draaien en zich zo door hun jongen verplegen laten.
Het Tillermeer in Tirol is grenzeloos diep. Hierin is een huis verzonken. Aan de oever zat eens een boertje en klaagde bij zichzelf dat hij geen kinderen had. Twee ratten kwamen uit het water, de een gaf hem een rood kroontje voor hemzelf en de ander een wit voor zijn vrouw. Het huwelijk werd met kinderen gezegend en man en vrouw leefden nog lang en gelukkig. Het sprookje meldt niet waar de kronen vandaan kwamen, wel dat er zielen (kinderen) kwamen.
Rotten hebben schubbetjes op de staart waartussen enige haartjes uitkomen. Ronde, doorschijnende oren en een donkerbruine huid. De achterste poten zijn langer dan de voorste en zo beter geschikt tot het maken van holen en gaten. Hun aard is zeer roofzuchtig, in nood eten ze zelfs elkaar.
Uit
Isaack van Waesberge, 1633.
‘Die lekker wil altijd wellustig
leven,
Wordt
te eender tijd tot ongeval gedreven.
Van
de huisrat en de oester.
Een
huisrat dik en vet, met spijzen overvloedig
Wel
lekker gevoed in allerlei wellust,
Die
evenwel zich noch niet vond goede rust,
Een
nieuw gerecht, voor haar te zoeken was ze spoedig,
Om
dat te krijgen ze met zinnen gelijkmoedig
Vertrok
uit haar oponhoud en zo ’t geval vernieuwt
Die
nieuwe lucht heeft bij haar nieuwe lust
vermeerderd,
Toekomend
ongeval was weinig dat ze verhoedde.
Nu
komend op het strand zag ze met blijde zinnen
Een oester die om lucht te scheppen open was:
Gij
zijt het die ik zoek, sprak ze op dezelfde pas,
Niet
wanend dat ze zich zo gauw bedrogen zou vinden,
Maar stekend haar hoofd in de oester met verblijden:
Zich
haastend van vrees dit beetje te zijn ontbloot,
Sluit
zich de oester toe, de dwaze rat bleef dood,
Door
geile gulzigheid, dit ongeluk moest ze lijden.
Verklaring.
Alzo
gebeurt het veel die hun wellustig wennen,
Te
leven in de weelde, vol vuile gulzigheid,
En
wanneer ze mogen goed voldoen hun dartelheid,
Van
deze wereld ze zich de gelukkigste kennen.
Maar
al die hun ziel van dit Grieks vuur zijn ontsteken,
En
die in overvloed deze dwaasheid volgen na,
Dezen vrezen God niet, door hun beestachtigheid voorwaar
Hun ziel, hun lijf, hun goed in ongeluk breken’.
Met
rattenmest genezen de dokters het afvallen van haar.
Vondel,
Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXV;
De
Kat en de Ratten;
‘Een
stokoude Katten vel met kreupelheid behangen
Van
oudheid Ratten noch Muizen kon vangen
’t
Langstaartige gebroed als hier de snuif van kreeg
Haar
honger boeten aan ’t meel en aan het deeg
Dit
heeft de oude Kol tot in het hart verspeten
Om
dat ze haar wakkerheid door de oudheid heeft vergeten
Maar
evenwel bedacht ze een raad vol arg en list
Ze
voegde zich bij ’t meel en verschool zich in de kist
Die
dieren, die bij nacht naar gewoonte kwamen
Zij
de een na de ander heeft verslonden al te samen
En
in bittere nood en angst veel listen zoekt
Al
hetgeen in weelde niet in onze gedachten kan roeren
Weet de armoede noch
in nood scherpzinnig uit te voeren’.
Vondel,
Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXII;
De
Vorsch, Ratt ende Adelaer;
‘De
groene Vorsen leger bestond zeer fel te woelen
En
met de Ratten krijg te voeren om de poelen
Doch,
eindelijk afgemat, besloten tot een vre
De
Vorsenkoning, noch de oorlog niet vergeten
De
Veldenvorst belaagde en noodde hem te eten
Die,
peinzende om geen wraak, schreed over de Vorse rug
Op
dat hij over ’t meer hem strekken mocht geen brug
Maar
midden in de stroom gezwommen en gekropen
De
Vors uit oude haat de Veldrat heeft verzopen
’t
Welk als de Arend zag, die deze buit heeft beloerd
En
Vors en Rat omhoog tot hare roof gevoerd
De moordenaars
nimmer meer haar straffe ontvluchten mogen
De
straf treedt altijd de boze onder ogen
Zij
volgt hem waar hij gaat, gelijk de schaduw ’t lijf
En
altijd komt hem voor zijn goddeloos bedrijf
’t
Vergoten bloed roept wraak, waar hij is gevloden
Ter
tijd de levende is begraven bij de doden’.
Vondel,
Vermaeckelijcke Inleydinghe LXVIII;.
Huysratte
en oester;
‘Een
Huisrat niet vergenoegt dat ze leefde als een vrije
En
in een koopmans hadde alle lekkernije
Van
suiker en banket, van wild en gebraad
En
alles wat de is van een handelaars beslaat
Zo
is ze van dartelheid beraden besloten te verhuizen
Aan
’t dorre en vochtige strand waar steeds de baren bruisen
Maar
komende aan het meer en aan het natte zand
Dat
alzins ligt verwaait, zij fluks een oester vand
Die
gretig naar de vis van binnen heeft gegrepen
Maar
de Oester heeft de schelp zachtkens dichtgeknepen
En
’s Ratten hoofd verplet, zo dat het zwarte beest
Op
staande voet verworgt, zeer deelrijk gaf den geest
Zijn lusten niet
bedwingt, maar toch naar iets nieuws wil streven
Door
dartelheid bekoort, al zelden wel bekijft
Uit
ongebondenheid die hem tot weelde drijft’.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/