Schipvertrager.
Remora; Latijn voor obstakel, vertraging.
Remora
remora (Echeneis remora)
Veel literatuur is er over de kleine vis die de Grieken echenis (schiphouder) en de Romeinen remora (vertrager) noemen.
Het zijn namen voor de zogenaamde zuigvissen die zichzelf vasthechten door middel van een discusachtige zuiger op grotere vissen of scheepsbodems. Engels suckerfish of sharksucker.
Alle zuigvissen hebben dezelfde levenswijze, ze hechten zich vast aan andere voorwerpen, bij uitzondering aan rotsen en stenen en in de regel aan schepen en haaien. Deze laatst genoemde ziet men zelden zonder deze begeleiders en zijn er soms letterlijk mee bedekt. Met de haaien en schepen reizen ze uitgestrekte delen van de zee en komen op plaatsen waar ze eigenlijk niet thuishoren. Zo komen ze uit de M. Zee met de schepen naar Engeland. Zelfs na hun dood blijven ze nog stevig aan voorwerpen vast hangen.
De werking van de zuigschijf komt overeen met die van het bekende zuigleertje. Na het neerleggen van de talrijke dwarsplooien wordt de nu effen vlakte stevig aangedrukt tegen die waaraan ze moet hechten. Door vervolgens de dwarsplooien weer op te richten ontstaat er tussen beide vlakken een lege ruimte en wordt het uiteenwijken door de volle druk van het water tegen gewerkt.
Toch kunnen ze ook naast de haai of het schip zwemmen. Dan ook zal je ze niet snel met andere vissen verwarren want tijdens het zwemmen zien ze eruit alsof hun buik naar boven gericht is. Hun krachtige gebit wijst op roofzuchtige aard.
De Indianen van Cuba en Jamaica wisten van deze eigenschap partij te trekken door tamme remora’s te houden waarmee ze visten. De remora werd aan een lijn en ankerboei vast gemaakt en dan in het water geworpen, waarna het zich onmiddellijk vast hechtte aan de eerste de beste vis die voorbij zwom.
Uit Maerlant; ‘Echinus, spreekt Jacob van
Vitri, dat een wonderlijke vis zij. Hij is maar een halve voet lang en geen
schip zo snel of zo goed als het er aan blijft kleven, en geen wind of storm
die dat kan, noch zeil die het mag brengen gaande, het blijft staan als een
rots gelijk alsof het een berg ware en die het port het hier en daar nochtans
dat het anders geen anker heeft, dan dit visje dat aan het schip kleeft. Dit is
een ongelooflijke zaak, nochtans ligt deze zaak. Aristoteles en Plinius en die
grote Basilius, Ambrosius en Jacob van Vitri en Isidorus daarbij, noem ik u
deze bij namen omdat de meeste tezamen de beste schrijvers zijn van de natuur en ze geloven wel in verbetering. Al is
dit niet wijs in onze zin wanneer deze kracht er in zulke visjes komt dat het
zo’n groot schip in zijn geweld houdt. Waar is nu de grote filosofie, waar is
nu die sterke ketter die ons de wet willen beroven wat we bij boven naturen
geloven? Wie zou het wonderlijker denken dan zo een maagd een kind hebben mag
zonder man, zo een visje van een halve voet lang een schip kan tegen houden
omdat het er alleen aan kleeft? Zeggen zij wat hen het hart ingeeft, ze zullen
zeggen, naar mijn waan, dat waar is en reden doet verstaan hoe die vis dat
schip dus vasthoudt dan hoe de maagd had een kind. Merries, patrijzen en gieren
en andere beesten in veelvoud, spreekt Ambrosius, zoals wij het vinden, die
ontvangen met de wind zonder het plegen van hun echtgenoot. Maar dit alles is
een wonder groot boven allen die het draagt in privilegie, de zuivere maagd,
want ze droeg en volbracht die het al wilde en mocht. Dit is de reden waarbij
het mag wezen, maar Echinus heeft van deze altijd geen redenen, want het is
zwak en klein. Recht is het naar de schriften dat God onder zijn creaturen de
wonderlijke God heet want dus blijven de wijzen zot en de simpele, die wel
geloven, zullen met hem zijn daarboven.
Een overdreven idee groeide in oude tijden dat een enkele vis de snelheid van een schip kon tegenhouden. Aristoteles noemde die schiphouder, maar verklaart de naam niet. Isidorus ging zo ver om te zeggen dat bij de sterkste wind en de geweldigste storm het schip op de plaats bleef waar die was alsof die vast geworteld was in de zee. ‘Een kleine vis, niet langer dan een halve voet is in staat een schip vast te houden, ja, het houdt trotse en mooie schepen vast als gevangene’. Deze kleine vis hield Caligula’ s schip vast. Zo gauw als het schip, als enigste in de vloot, stil hield ontdekte men dat een van deze vissen zich vastgezogen had aan het roer. Hij was zeer verbaasd, ook omdat het beest zich aan het schip vast gezogen had en het vast hield, maar ook omdat het in het schip gebracht en neergelegd niet werkte.
Plinius vertelt de wonderen van deze kleine vis en roept uit: “ Zie de ijdelheid van de mens! Alaas, hoe gek zijn we om dit alles te doen als een kleine vis die niet langer is dan een halve voet, in staat is het schip vast te houden en te bedwingen, yea, en houdt gevangen jullie goede, lange en trotse schepen’. Hij verzekert dat Marcus Antonius het zeegevecht verloor van Actium omdat op het kritieke moment zijn schip vertraagd was door een van deze zuigvissen. Ook dat ze in de Rode Zee gevonden worden en met zo’n kracht dat ze de schepen van Antonius en C. Princeps onder volle zeilen in de loop hebben gestopt.
Plinius: “Daar zijn kleine, onbelangrijke vissen die zich graag aan de steenklippen houden. Zij worden Echini genoemd. Wanneer zij zich achter de schepen begeven laten zij die schepen langzamer gaan zodat ze de naam hebben gekregen dat ze schipbeletters zijn. Deze vissen worden niet voor eten gebruikt en Aristoteles zegt dat de vlotvinnen hen in plaats van voeten gegeven zijn. Mutianus houdt het voor stekelslakken, maar zij hebben niet zo’n scherpe bek, maar een gladde en effen mond en als ze zich daarmee aan een schip vast zetten kunnen zij het in volle wind stil houden, wat gebeurde met het schip waar de gezanten van Periander op waren.
Tiberius Niger zegt dat de scheepbeletters een voet lang zijn en vijf vingers dik en dat ze niet alleen van die natuur zijn dat ze een schip kunnen ophouden, maar dat ze ook, wanneer ze ingezouten zijn, het goud uit diepe putten kunnen trekken als ze met een koord om het lijf daar in gelaten worden. Deze vissen worden ook Remoraas genoemd’. In Duits worden ze Beletter genoemd.
Mulder:
De echinus, zoals hij hier wordt beschreven, dankt zijn bestaan voor een
deel aan een interpretatiefout van Thomas van Cantimpré, die de eigenschappen
van de zeeëgel (echinus) en de remora of zuigvis (echeneis) in
één dier verenigde. De zeeëgel is bezet met stekels en verankert zich volgens
Plinius als er storm op komst is aan een rots; de zuigvis houdt schepen vast
(‘remora’, Lat.: oponthoud). Plinius boekstaaft in zijn Natuurlijke Historie
dat de galei van Antonius tijdens de slag bij Actium werd opgehouden door een
remora en dat een soortgenoot van dit dier Caligula’ s schip tot stilstand
bracht, in weerwil van de inspanningen van vierhonderd roeiers. De remmende
werking van de remora kon ook worden aangewend om rechtszaken op magische wijze
te vertragen en om voortijdige geboorten te voorkomen. In werkelijkheid is de
remora een vis die zich aan haaien of andere grote vissen vastzuigt.
Uit Vondel: ‘T kleen visken Remora kan
lichtelyk terstont
Bekrygen een groot
schip, en stooten ‘t in de grond’.
En:
“Het visken Remora
al lang eenen halven voet
Heeft eenen hoorn in ‘t hoofd daar ‘t groot gewelt met doet
Want het Anthonys groot Galjoen licht kon beletten
Daar ‘t opgeblazen quam met volle zeilen zetten
In ‘t Adriatische meer, en boorde ‘t schier in de
gront’.
Oppianus verstaat er het zeewezeltje voor, anderen de lamprei. Rondeletius zegt het gezien te hebben.
Aelianus karakteriseert de aktie van de vis met de beteugeling van een fier paard met bit en toom.
Vandaar vinden we het in 16de en 17de eeuwse schrijvers voor verschillende literaire doelen. Rabelais gebruikt het om wetsvertragingen voor te stellen.
Maerlant; ‘Geklauwd
zijn ze, zoals men zegt, alzo als de kreeft pleegt, geverfd of ze van glas
zijn,
gelijk de schorpioen te waren, in de
mond, die hem in het midden staat, hebben ze dorens zeer kwaad. Vele lieden
geven de echinus vijanden te nuttigen voor venijn, want die het eet, hij blijft dood. Als er komt een tempeest groot, kleeft het aan een grote steen
en dan vervoert de wind er geen’.
Het
dier heeft scharen als een kreeft die van glas lijken te zijn als bij de schorpioen.
Zijn bek bevindt zich midden in zijn lichaam en staat vol gemene stekels.
Er
zijn mensen die gebruik maken van de echinus om hun vijanden te vergiftigen
want ieder die van dit visje eet is ten dode opgeschreven. De remmende werking
van de remora kon ook worden aangewend om rechtszaken op magische wijze te
vertragen en om voortijdige geboorten te voorkomen.
Wanneer
er een hevige storm op komst is hecht de echinus zich aan een grote steen.
Zelfs de zwaarste storm kan hem dan niet meer van zijn plaats krijgen.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/