Sprinkhanen.
Sprinkhaan,
in midden-Hoogduits was het Spranke of Sprinke. In Angelsaksisch gaers-hoppa,
grasshopper en Locusta. (uit Latijn voor sprinkhaan) Het Duits heeft ook
Heuschrecke, schrecken: springen en zo werd het ook Heuhupher en Heupferde.
=Tettigonia viridissima, (diep groen) van de sabelsprinkhanen is de groene sabelsprinkhaan de
grootste en meest bekende. Great green
busch cricket
Hij
komt slechts in enkele exemplaren voor, vliegt weinig en kruipt langzaam, maar
kan geweldige sprongen maken, hoewel minder dan de veldsprinkhaan.
Hij
wordt soms door kinderen in een huisje gehouden en met gras en bladeren gevoed.
De
mannetjes hebben een muziektoestel aan de wortels van de voorvleugels. De
linker bovenvleugel bezit van onderen een getande en stevige nerf, die wordt
over een kringvormige nerf van de rechtervleugel gewreven waartussen een dun
vlies is gespannen.
De
wijfjes leggen met behulp van de sabelvormige legboor een tien tot
twaalf eitjes in een kleine holte in de grond. In de herfst sterven de
volwassen exemplaren door de koude, alleen de eieren overwinteren. De in het
voorjaar uitkomende jongen bezitten reeds in het klein de gedaante van de
ouderen, bij de derde huidwisseling komen de vleugels voor de dag, in juni
hebben ze hun volle grootte bereikt.
Vangsprinkhaan.
Uit
listas.20minutos.es
De
vangsprinkhanen zijn echte roofinsecten.
Ze
bewonen slechts de warmere gewesten. In Z. Duitsland komt de biddende
vangsprinkhaan al voor.
Door
zijn dunne lichaam en groene kleur lijkt die op een tak, met daaraan zittende
bladeren.
Hij
zit meestal onbeweeglijk loerend met opgericht borststuk en opgeheven voorpoten
die tot roofwerktuigen zijn ingericht.
Hun
scheen is snijdend scherp en kan tussen een paar eveneens scherpe ribben van de
dij teruggeslagen worden als het lemmet van een knipmes.
Met
deze poten grijpt en doodt het andere dieren, zelfs zulke die hem in grote
overtreffen. Zo vrat een gevangen exemplaar niet alleen vliegen en sprinkhanen,
maar ook jonge kikkers en een kleine hagedis.
Decticus
verrucivorus
(wrat) de Zweedse boeren gebruiken de wrattenbijter om wratten af te bijten. Ook in
Duitsland worden de wratten verdreven door het gele bijtende vocht die ze boos
geworden in hun bek afgeven, wrattenbijter, Warzenbeiszer, Engels wart biter
cricket.
We
zien dat sprinkhanen of liever cicaden zich voeden met dauw. Het aardige
verhaal van Socrates wordt hierbij gebruikt. Die vertelde aan Phaedrus een
verhaal onder een plataan bij de oevers van de rivier Iseus omstreeks de middag
toen het warm werd en de sprinkhanen geluid maakten. Hij nam die gunstige
gelegenheid waar om hem een sprookje te vertellen, hoe sprinkhanen eens
studenten waren, muzikanten en poëten voor de Muzen geboren waren en dat ze
leefden zonder voedsel of drank. Daarom werden ze door Zeus veranderd in
sprinkhanen.
Dit
komt niet geheel overeen met wat Plato vertelde, daar is het nadat de Muzen
waren geboren en dat ze zo met vermaak bezig waren dat ze vergaten te eten en
te drinken.
Aristoteles
vertelt dat de tettix of cicada als enigste van alle schepsels geen mond
hebben, maar een tongachtig iets waardoor ze van dauw leven en van dauw alleen.
Dit geloof is zo oud als Hesiodus.
Tithonus
was een schone Trojaanse jongeling die bemind werd door Aurora. Ze vroeg de
goden om hem onsterfelijk te maken maar vergat om jeugd en kracht te vragen
zodat hij spoedig oud en vervallen werd. Toen het leven hem ondraaglijk werd
verzocht Aurora hem van de aarde weg te nemen, dit kon ze echter niet en
veranderde hem in een sprinkhaan.
Uit
dreager1.com
Orator
mantis. (Orator; redenaar, mantis
biddende positie). Engels praying mantis.
De orator
mantis wordt ook wel kameelkrekel genoemd. Hij wordt in de meeste warme
gedeelten van Europa aangetroffen, hij is groen van kleur. In zijn zittende
houding steekt hij beide voorpoten, zacht gebogen, omhoog als of hij bidt.
Vandaar dat het volk dit dier als heilig heeft beschouwd terwijl er tevens
belachelijke volkssprookjes bestaan dat, wanneer een kind of reiziger van de
weg gedwaald was en hij dit insect in de hand vatte hij weer op het rechte pad
zou komen door de koers te volgen die het dier hem met de voorpoten aanwees.
Shakespeare, ‘Romeo and Juliet’ i, 4, 60;
“Her waggon-spokes made of long spinner’s legs’. De raderspaken
zijn van spinnenbenen’.
The cover, of the wings of grasshoppers’. Van fijne sprinkhaanvleugels
zijn de teugels’.
The traces, of the smallest spider’s web’. Van maanschijnstralen is het
tuig, de zweep’.
The collars, of the moonshine’s watery beams’. Is van
krekelscheen en biezenpluis’.
Het whip, of crickets bone; the lash, of film’. Haar voerman is
een mug, in ’t grijs gekleed’.
Her waggoner, a small grey-coated gnat’. Niet half zo groot als ’t ronde
wormpje, dat’.
Not half so big as a round little worm’. In ’t vingertopje huist van luie meisjes’.
Prick’d from the lazy finger of a maid’. Haar
rijtuig is een holle hazelnoot’.
Her chariot is an empty hazel-nut’. Gemaakt door meester Eekhoorn of
baar Wurm’.
Made by the joiner squirrel or old grub’. Van oudsher reeds der elfen
wagenmakers’.
Time out o’mind the fairies coach-makers’. En met dit span bezoekt ze nacht
op nacht’’.
And in this state she gallops night by night’. Het brein van minnaars, die
alsdan van liefde’.
Thorugh lovers brains, and they dream of love’. De knie van
hoov’lingen, die dan buigen’.
De
hand van procureurs, die van kosten’.
De
mond van meisjes, die van kussen dromen”.
Uit
Maerlant, ‘Locusta, zegt Jacob van Vitri, dat is een viervoetig dier, het heeft
het hoofd vet en groot en is goed te eten in nood, alzo als Augustinus wist, en
zo at Johannes de Doper dit dier.
Andere
zeggen dat hij dat niet deed en zeggen dat een kruid mede locusta heet dat hij
at, maar liever volg ik op deze plaats de glossaria en Sint Augustinus’. (773) Locusta is een viervoetig dier
wat Jacobus zegt. Het leeft in de landen tegen zonsopgang aan de Jordaan. Ze
zijn klein en hebben een grote kop, ze zijn vlezig en eetbaar. Daarom leest men
van St. Johannes in het evangelie dat die van de locust leefde. De dieren leven
in groepen. Vandaar dat men zegt, de locusten hebben een koning. Dat is niet zo
bij de sprinkhanen die in Latijn ook Locusta heten. De sprinkhanenboom of St.
Johannesbroodboom wordt nergens in de Bijbel vermeld. In de wildernis van
Johannes zouden nog steeds enige sprinkhanenbomen, Engelse locust, groeien
waarvan de monniken de mensen verzekeren dat dit dezelfde zijn als die waarvan
Johannes de Doper gegeten zou hebben. “De Roomsgezinde pelgrims, die niet
wijzer durven wezen dan zulke blinde leidsmannen, zamelen de vruchten daar van
in en dragen ze met veel devotie weg”. Het zou de vrucht van Johannes geweest
zijn en de wilde honig zou de pulp ervan zijn. Calvijn meende ook dat dit het
voedsel was van de verloren zoon dat hij deelde met de varkens.
In
het Hebreeuws betekent hagavim: sprinkhanen, en haroevim is de
Johannesbroodboom. Waarschijnlijk is er verwarring opgetreden doordat in de
uitspraak de woorden sterk op elkaar hebben geleken.
Maerlant;
‘Viervoetig zijn deze diertjes en alzo groot als het konijn lijkt het te zijn
en wandelen tezamen bij scharen. Aristoteles die vertelt dat een wijf een locusta hield omdat het jong en klein
was, daarna omdat ze lang alleen was werd het dragende zonder echtgenoot en dit
was een wonder groot’. (773) Aristoteles
zegt van de locusta dat een huisvrouw er in haar huis een grootbracht. En toen
het dier groot was dan vond de vrouw die op een dag zwanger van zichzelf zonder
het bijzijn van een mannetje.
En
bij de viervoetige dieren; ‘Locusta, als ik het hoor vertellen, is een krekel
van manieren. Zijn hoofd is gemaakt als een paard en lange schenkels heeft het
achterwaarts, groen en springend achter velden en vliegend met geweld. Plinius
zegt het en Adelinus, in de herfst legt hij zijn eieren die de winter overgaan
en in de zomer komen er creaturen van zulke als de zijne is geweest, de moeder,
die eieren legt, sterft kort daarna. Egypte was zwaar geplaagd met deze wormen,
zoals ik het vond, noch zo vindt men ze in menig land waar ze veel schade
veroorzaken die met hun menigte zijn verladen en dan laten ze daar in geen doen
geen loof en geen groen’.
Uit Maerlant; ‘Brucus adlacta,
zijn dieren, van al zulke manieren zoals wij de krekels zien want ze plegen te
springen. En alle hebben ze gemeen, kort van voren en vanachter lange benen.
Brucus, dat is een krekel klein, daar wel bij Egypte algemeen God deed plagen
en kwellen en zoals ons noch Mozes boeken vertellen. In sommige landen ziet men
ze bij jaargangen de grote en dappere komen en als ze komen, ze eten alles het
groene dat staat op berg en in dal en daar is geen middel tegen. Deze plaag
denk ik plegen kwaadsprekers, die in hun doen verteren en verbijten het groen,
dat is de goede lieden weldaad en vernemen ze dat het zo te groeien staat, dan
gaan ze knauwen en slijten en verteren en verbijten wat alle goede lieden goed
doen en keren het weer in een vals sermoen’.
Brucus
zijn voelersnuitkevers waarvan honderden soorten zijn. Er is een erwtenkever, bonenkever,
wikken en linzenkever. Ze overwinteren in die vruchten en komen daar in het
voorjaar weer uit. Ze lopen vrij snel en vliegen nu en dan. Maar naar de
omschrijving hebben we hier wel met sprinkhanen van doen.
Ze
verlaten nooit hun plaats of zeer zelden. Als ze dat doen zijn ze altijd zeer
stil en zingen niet meer zo veel, ze houden zo veel van hun eigen plekje.
Als
klei niet op de juiste tijd gespit wordt komen er sprinkhanen uit.
Vaak
voorspelt hun komen en zingen het goed gaan van vele zaken Als er veel
sprinkhanen zijn op het eind van het voorjaar is het een voorteken dat er een
ziek jaar aan komt. In een jaar dat er weinig gezien worden, is het voedsel
duur en schaars.
De sprinkhaan neemt een
belangrijke plaats in. Dat blijkt uit het feit dat ze onder een tien namen in
totaal een vier en vijftig maal vermeld worden. Er is een Griekse naam,
‘acris’.
Van
de sprinkhanen wordt gezegd: ‘zij hebben
geen koning, nochtans gaan ze allen uit, zich verdelende in hopen. De
woorden ‘in hopen’ staan in de Statenvertaling tussen haakjes, dus komt dit in
de grondtekst niet voor. Een juistere vertaling is dan ook; ‘nochtans trekken ze er tezamen wel geordend
op uit’, of ‘toch trekken zij
gezamenlijk in goede orde op, vers 27. De sprinkhanen hebben geen koning,
er is niemand die hen aanvoert zoals bij de mieren, maar elke groep heeft zijn
eigen wel omschreven door de wetten van het instinctleven geregelde taak.
Mozes
steekt zijn roede uit over Egypte, een dorre wind waait een dag en een nacht en
brengt ‘s morgens ontelbare sprinkhanen.
Van
onze jeugd af aan kennen we de achtste van de tien plagen der Egyptenaren en de
verwoesting die door de sprinkhanen werd aangericht. Bij Plinius en Pausanius
komen berichten voor van door sprinkhanen aangerichte verwoestingen. Om het
ratelende geluid dat ze geven heten ze klappersprinkhanen.
Deze
sprinkhanen horen in het Oosten thuis en moeten niet verwisseld worden met onze
groene sprinkhaan die in ons land en de buurlanden voorkomt. Dit is een ander
soort die toch ook verwoestingen kan veroorzaken.
De
verwoestende sprinkhanen moeten gezocht worden in de familie der
veldsprinkhanen, Acrididae, het Grieks acris is de sprinkhaan.
De
veldsprinkhanen hebben korte sprieten en smalle, harde voorvleugels en grote
achtervleugels die in rust waaiervormig geplooid zijn onder de voorvleugels. De
achterpoten hebben lange, sterke dijen die voor het springen dienen. De
mannetjes maken geluid door de achterdijen die aan de binnenkant van een rij
tandjes voorzien zijn te wrijven over de uitstekende randader van de
voorvleugels.
De schade wordt aangericht door
een bepaalde groep uit deze familie, de treksprinkhanen. Vooral de Afrikaanse of
Egyptische treksprinkhaan,
Schistocerca
gregaria
(Latijn schisto; splijten, Grieks kerka; lange poten) of woestijnsprinkhaan,
desert locust. (Ook de Europese treksprinkhaan, Locusta migratoria ) (locusta; voorzien van
gewrichten, migreren) wordt ook in vele vormen gevonden).
Er
zijn twee fasen in de ontwikkeling, namelijk een solitaire- en een zwermfase.
Die verschillen voornamelijk in kleur- en levenswijze. De solitairen leven
alleen, de anderen verenigen zich in enorme zwermen die gezamenlijk voedsel
zoeken en zich verplaatsen en dan als een eenheid optreden.
Als
er hier en daar een eikapsel gelegd
is zullen de jonge dieren in het solitaire stadium leven. Die larven zijn
grijsgroen.
Wanneer
ze in grote aantallen dicht bij elkaar
gelegd zijn ontwikkelen ze zich tot zwermstadium. Die hebben een zwart/gele
kleur. Het verplaatsen gebeurt onder invloed van de heersende winden die de
sprinkhanen naar geschikte plaatsen brengen om weer eieren te leggen. Het
ontstaan van zwermen is geheel afhankelijk van de juiste tijd van regenval. Is
die te laat dan vindt de aankomende generatie geen geschikte, voldoende
vochtige bodem en de cyclus wordt onderbroken.
Dat
ze zeer groot waren, Exodus 10:14, komt omdat ze volwassen waren. Ze zijn vijf
tot zeven cm lang, de mannetjes iets kleiner dan de wijfjes. De ondervleugels
zijn vijf en een halve cm lang en op de breedste plaatsen twee en een halve cm
breed. De vleugels worden waaiervormig uitgespreid, zijn doorzichtig als fijn
glas en glinsteren als zilver. De bovenvleugels zijn zes cm lang en anderhalve
cm breed en hebben een vastere bouw. Verschillende aderen geven aan de vleugel
de nodige steun. Op deze vleugels komen eigenaardige zwarte tekens, punten en
strepen voor waardoor een sprinkhanenzwerm een donker aanzien heeft. Als een
geheimzinnig schrift ziet die tekening er uit. De inboorlingen hebben ook voor
dit schrift een betekenis weten te vinden. Zij zeggen dat het schrift in
Koptisch en twee Arabische woorden ‘Min Allah’, dat wil zeggen ‘van God’
betekent. Zo verklaart het volksgeweten deze plaag des hemels waartegenover
elke menselijke macht machteloos is, als een straf die van God komt.
Alles
wordt bedekt met hun grote lichamen zodat er letterlijk niets groens meer
overblijft. Er zijn er vaak zoveel dat de zon verduisterd wordt. Ze trekken in
een zwerm van enkele kilometers over steden en velden en laten overal sporen
van spijsvertering achter.
Tot
ze neerdalen en hun gevreesde eieren neerleggen. Dat is de tijd van de
bruiloftsvlucht die de middagzon verduistert, Joel 2:2. In de nacht zetten ze
hun eieren af en die komen na vijftien tot veertig dagen uit. De uit het ei
komende larve is ongeveer wit en niet groter dan een vlieg zonder vleugels.
Bijna dadelijk worden de larven in de lucht zwart. De eerste dagen eten ze nog
niet veel en knagen wat aan zachte gewassen maar met de dag neemt de vraatzucht
toe, hoewel nog steeds van zacht blad. Ze vormen dan colonnes die op en over
elkaar kruipen.
Na
een tweede vervelling krijgen ze een groen/gele kleur en hun verwoestingen
worden erger. Als een groene wals gaan ze over de bodem. ‘Als de hof van Eden is het land voor hen, en achter een ledige
woestenij’ Joël 2:2b.
Na
een derde vervelling vertonen ze al duidelijk vleugelstompjes. In deze periode
leggen ze lopend al aanzienlijke afstanden af. Zelfs in warme nachten hoort men
ze knagen. Langzamerhand worden ze trager, dan hangen ze aan boomtakken en
dergelijke.
Daar
maken ze hun vierde vervelling door. Ze zijn nu volwassen. In het algemeen is
het lichaam roze of vleeskleurig met hier en daar een donkere schaduw. Ook de
vraatzucht is teruggekomen. In grote zwermen verspreiden ze zich over het land
dat nu droger is geworden zodat de bomen het moeten ontgelden. In 1889 was een
zwerm de Rode Zee over gestoken en bedekte twee duizend vierkante mijl. Net als
vele andere insecten hebben ze maar betrekkelijk weinig controle over hun
vleugels, de wind zal meestal bepalen waar ze naar toe gaan, Psalm 109:23: ‘als
een sprinkhaan word ik afgeschud’.
Ze
worden wel gegeten, Mattheus 3:4, Marcus 1:6. Ook de wet staat het toe,
Leviticus 11:22. Je kookt ze met zout en water en dat zou dan een goede
vervanger zijn van garnalen. Of droog ze in de zon, haal kop, vleugels en poten
eraf en stamp de rest. Dit meel wordt met gewoon meel vermengd en tot brood
gebakken. Dat smaakt wat bitter zodat men er honing aan toevoegt, Mattheus 3:4.
Shakespeare’ s ‘Othello’, I, 3,354;’wat hem nu zoet smaakt als sprinkhanen,
wordt hem alras zo bitter als kolokwint’. De sprinkhanen konden wel een
lekkernij zijn voor een Barbarijse Moor, het wordt wel vertaald als honing.
Spreuken
30:24,28, de sprinkhaan wordt toch bij de wijste van de dieren gerekend. Deze
vier zijn de kleinste op aarde, doch zijn bovenmate wijs; de mieren zijn een
volk zonder kracht, toch bereiden zij hun spijs in de zomer, de klipdassen zijn
een machteloos volk, toch maken ze hun woning in een rots; de sprinkhanen
hebben geen koning, toch trekken ze gezamenlijk in goede orde op, de hagedis
kan men met de hand grijpen, toch is zij in des konings paleizen’.
Hun
plaats in de bijbel kan het best verdeeld worden in drie afdelingen;
1. De veroorzakers van de achtste
plaag, dit wordt negen maal vermeld. Er wordt vanuit gegaan dat de ongewone
hevige regenval het begin was van de plaag en zo een geschikte gelegenheid
vormde voor de broedende en uitzwermende sprinkhanen
2. Een vernietiger, literatuur en
zinnebeeldig wordt vijf en twintig maal vermeld. Joel 2:25: ‘Ik zal u vergoeden
de jaren, toen de sprinkhaan (alles) opvrat, de verslinder en de kaalvreter en
de knager, mijn groot leger dat ik op u afzond.’ Ze worden door God gestuurd
als een straf, Deuteronium 28:42, van al uw geboomte en veldvruchten zullen de
sprinkhanen zich meester maken. Zie ook 2 Kronieken 7:13, Amos 4:9.
3. Als een bron van voedsel worden ze
zes en negentig maal vermeld. Leviticus 11:20: ‘al het wemelend gedierte met
vleugels, dat op vier poten gaat, die zijn onrein omdat die beesten meestal
op de grond leven, kevers, krekels en dergelijke, vele van hen voeden zich met
kadavers of huishoudelijk afval, vandaar dat het eten ervan wat link is. Vervolgens komt er een toevoeging,
dezelfde tekst als voorgaand, met: die boven zijn voeten dijen heeft om
daarmee over de grond te springen’. Het zijn deze springers, als een
volwassen exemplaar rust dan steken zijn benen ver boven zijn lichaam uit als
een grote omgekeerde v. Waarschijnlijk hebben ze deze sprinkhanen in de
woestijn gegeten. Tekeningen in het paleis van Asurbanipal, 8ste
eeuw v. Chr., laten sprinkhanen aan stokjes zien die naar een koninklijk buffet
worden gedragen. Diodorus, 2de eeuw v. Chr. en anderen verwijzen
naar de Acridiphagi of sprinkhaaneters uit Ethiopië. Ook de Moslims mogen ze
eten, men wil dat Mohammed ze zelf gegeten heeft. Johannes de Doper at ze met
honing, de honing gaf koolhydraten in de vorm van suiker, de sprinkhanen
bevatten proteïnen, vet en calorieën, met minerale zouten, ze hebben echter
weinig vitaminen.
De
overblijvende zestien verwijzingen komen in een verspreid gebruik voor, meestal
zinnebeeldig.
Naar
de voedsellijst van Leviticus 11:22 zijn arbeh, solam, chargol en chagab
verschillende soorten. Het zijn planteneters, dus geschikt voor de
voedsellijst, zo sprinkhaan, kale sprinkhaan, kever en sprinkhaan.
Er is
een andere lijst, zie Joel 1:4, de sprinkhanenplaag als aankondiging van de Dag
des Heren waar het lijkt dat arbeh, gazam, yeleq en chasil verschillend zijn.
Dit kan vertaald worden als palmworm, sprinkhaan, kankerworm en rups. De
palmworm werd in de Geneva bijbel gebruikt, 1560, en betekent een processierups,
het woord is ontleend van palmer: een pelgrim die uit het H. Land terug keerde
met een palmtwijg. Kankerworm was eens, 16de eeuw, de naam voor
vernietigende rupsen.
Sommige
commentatoren vermoeden dat het de respectievelijke ontwikkelingen van de sprinkhaan
is.
De
namen arbeh, yeleq, gazam, en chasil betekenen dan de verschillende
ontwikkelingsstadia van een en dezelfde soort en wel van de vernielende soort,
de Egyptische treksprinkhaan.
1. ‘Arbeh’ is de volledig
ontwikkelde sprinkhaan en de aanduiding van de soort in het algemeen. Het is
het meest gebruikte woord en de enige die bij de achtste plaag voorkomt. De
naam arbeh komt mogelijk van een Arabische stam ‘rb, die ijverig, bekwaam of
listig zijn betekent.
2. ‘Yeleq’ (jeleq) is de sprinkhaan
in zijn laatste ontwikkelingsstadium, als de stompjes van de vleugels al
zichtbaar zijn.
3. ‘Gazam’ zou dan de eerste
periode van ontwikkeling zijn, als hij zich voedt met zachte blaadjes, die het
als het ware afknaagt. Het woord betekent dan ook ‘afsnijder’ van bladeren. Het
is de vorm die in Amos 4:9 voorkomt ‘...en
uwe vijgen- en olijfbomen vrat de knager’. Als knager kent men het dier in
Palestina nog in deze vorm.
4. ‘Chasil’ zou dan de volledig ontwikkelde sprinkhaan
zijn die de laatste overblijfselen van het gewas laat verdwijnen om dan met de
wind meegevoerd te worden. Het woord zou vertaald kunnen worden als
‘voleinder’. Het einde van de plaag met arbeh aan het begin en de soortnaam.
Dit komt overeen met 1 Koningen 8:37 waar arbeh en chasil als een van de
oordelen Gods voorkomen.
5. Tenslotte komt nog de naam
‘tselatsal’ in Deuteronium 28:42 voor. De Statenvertaling heeft boos gewormte.
Het woord komt van een stam tselal die ‘geluid maken of klinken’ betekent (1
Samuel. 3:11, Jeremia 19:3) Krekel zou niet juist zijn omdat hier van ernstige
schade sprake is die door hen niet aangericht wordt.
6. ‘solam’ wordt vertaald als kale sprinkhaan wat
gebaseerd is op de verwijzingen van de Talmoed en Rabbijnen dat zijn hoofd glad
en kaal is van voren. Dit is mogelijk een soort van de Tryxalinae, een familie
met lange en gladde hoofden, verder zijn het gewone sprinkhanen.
7. ‘chagab’ is een uitzondering.
Hoewel het van een wortel kan komen die ‘verbergen’ betekent, is het drie maal
gebruikt en betekent iets kleins en onbetekenends, Numeri 13:33: ‘Ook zagen
wij daar de reuzen Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als
sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen’. Elders verschijnt het
als een insect die gegeten mag worden en eenmaal als een bedreiging voor de
voedselgewassen. Mogelijk verwijst de naam naar een kleiner soort die niet in
groepen leeft.
8. ‘chargol’ komt alleen in
Leviticus 11:22 voor. Soms wordt het vertaald als kever of krekel, hoewel dit
niet goed lijkt te zijn. Ze zijn niet geschikt als voedsel. Krekels worden ook
meestal verbonden aan menselijke nederzettingen.
In
1748 bracht een zwerm die uit Hongarije overkwam schrik aan in West Europa tot
Frankrijk en Engeland toe.
Een
honderd vijftig jaar geleden werd een gedeelte van West Pruisen door een sprinkhanenplaag
verwoest. Toen ze plotseling ophielden schreef het landvolk dit toe aan een
krachtige bezweringsformule van een priester waardoor het ongedierte in een
meer gejaagd werd en verdronk. De herinnering zal er nog geweest zijn aan
meerdere heiligen als Stephanus, Benedictus en Gregorius die een dergelijke
plaag hadden laten ophouden. In de 5de eeuw riep Severin, bisschop
van Passau, het volk in de kerk bijeen om van sprinkhanen verlost te worden.
Allen kwamen op behalve een boer die ze zelf wel van de akker zou jagen. Zijn
koren werd alleen door het gedierte verwoest. Zo bleef dit geloof bestaan, zelf
na verandering van het oude geloof. In vele streken van Duitsland zochten
gereformeerden geregeld hulp bij een katholieke priester waaraan een soort
goedaardige toverkracht werd toegeschreven. Wil men een schat vinden of een
duivel uitbannen dan haalt men zo’n priester omdat hun eigen dominee die kracht
niet bezit of verloren heeft. Zo geven de boeren vaak gewijde kruiden aan hun
vee omdat hun eigen priester het wijden niet verstaat.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/