Steur.
1.
Acipenser ruthenus, 2, huso en 3, glaber uit W. Grote.
Acipenser
sturio uit W. Grote.
Acipenser
sturio.
(Latijn acipenser; steur, verwant met Grieks akkipesios)
Steur. In midden-Nederlands was het steur of store, in
oud-Saksisch en oud-Hoogduits Sturio of Sturo, (nu Stor) oud-Frans esturgeon,
oud-Engels styr(i)a (nu sturgeon) en oud-Noors styrja. Het betekent mogelijk in
het slijk woelende vis, het storen of wroeten in de bodem.
Vorm.
De
fraaie steur van drie tot zes meter lang worden die men hier op de IJssel zelfs
ter zwaarte van honderd kg vindt. Op de markt te Delfzijl werd er een gebracht
op 15 juni 1851 die twee meter zeventig lang was en twee honderd kg zwaar,
elders zijn er meldingen van vijf honderd kg. Lang geleden werden er bij
Dordrecht nog van 4m gevangen, in de Weichsel ving men tot 1900 nog 27 ton
steur. Als een steur in Engeland de rivier opzwemt is het automatisch een
‘Royal Fish’ en dus bestemd voor de koning en die de London Bridge voorbij
gingen waren voor de burgemeesters van Londen, de laatste keer was in 1832.
De
steuren zijn grote en sterke dieren die gemakkelijk tegen de zwaarste
stromingen van het water opzwemmen. Ze hebben zo’n geweldige kracht dat hij
mensen omver en zelfs benen in stukken kan slaan. Evenals de zalmen zwemmen ze
in het voorjaar van zee af de grote meren op om daar hun eieren te leggen,
welke getal ontzettend groot is. In het lijf van een wijfje dat rond zeventig
kg woog vond men er anderhalf miljoen, in een ander van zeven honderd kg wogen
de eieren twee honderd kg. De gewone
steur komt in april de grote stromen op tot aan Schaffhausen en in de Donau tot
aan Zwaben. Zo talrijk waren ze destijds dat men er te Geertruidenberg in een
jaar er negen duizend ving. De jonge steuren die in zoet water ter wereld zijn
gekomen proberen de zee te bereiken en blijven daar tot rijpere leeftijd.
Hun
voedsel bestaat uit makrelen, haringen en zalmen en soms woelen ze met de snuit
in het slijk rond om er wormen en weekdieren te zoeken. Dan gaat de bek
eroverheen als een soort stofzuiger en zuigt het op want de steur heeft geen
tanden.
Zijn
snuit loopt spits toe, maar volwassen steuren hebben een brede snuit. De in
vijf rijen staande schilden zijn zeer sterk en stekelig. Het zijn
kraakbeenvissen, ze hebben geen schubben, maar enkele rijen beenplaten.
Hun
kleur is blauwachtig grauw.
Voor
de bek hangen aan de onderkant vier baarddraden.
Huso
huso,
(Acipenser huso) (Middeleeuws Latijn, van Oudhoogduits hūso; verwant aan
het Noorse dialect huse fish skull, oud Noors hauss skull, oud Engels hȳd
hide, huid; waarschijnlijk van het gepantserde hoofd) De huso, beloega
of beluga, ,
is het reusachtigste lid van de familie die wel vijftien meter lang en duizend
a zestien honderd kg zwaar, zelfs 2700kg,
kan worden, meestal 9 meter. Maar de beluga leeft in de Kaspische- en
Zwarte Zee. De vrouwelijke steuren zijn na 16 tot 18 jaar geslachtsrijp en
zwemmen de rivier op om hun eieren af te zetten. Dat zijn er enorm veel. Bij
een huso van veertien honderd kg woog het kuit vier honderd kg, van 1200 kg met
145kg eitjes. De vrouwtjessteur kan in de paaitijd wel een 15% van haar
lichaamsgewicht aan eitjes, kaviaar, bezitten. Ze zijn de vruchtbaarste van
alle bekende vissen. De onvolgroeide eitjes worden over een zeef gewreven en
met zout bewerkt en na nog enkele bewerkingen zijn ze klaar om als kaviaar
verkocht te worden.
In
Rusland zijn de drie bekendste soorten.
a)
Sevruga
of snuitsteur, Engelse starry sturgeon, de
Duitse Gewruga, Scherg, Acipenser stellatus, (stervormig) die twee meter lang is en 25-80kg zwaar.
b)
Gewone
steur of osetr, diamantsteur,
Donausteur, Engelse Russian sturgeon, de Duitse Osseter, Esther of Mardick, Acipenser gueldenstaedtii, (genoemd naar Johann Anton Güldenstädt (1745-1781), die twee tot
vier meter lang is, 125kg.
c)
Beluga,
Engelse beluga sturgeon, de Duitse Haufen, Huso huso. Die laatste kan zeer
groot en oud worden. Men verhaalt van honderd jaar bij een duizend kg, of acht
meter lang en zestien honderd kg zwaar.
De
steur leeft in het zoute zeewater, maar de geslachtsrijpe vrouwtjes zwemmen de
zoetwaterrivieren op om kuit te schieten. En daar wachten de vissers die de
trage vissen uit het water halen. Ook in Amerika kwam de steur voor, in het
Great Lake district. Door overbevissing is die daar vrijwel uitgestorven. De
handel verlegde zich naar Rusland waar nu vrijwel alle steur en kaviaar vandaan
komen.
Het
vlees van alle steuren werd hoog geschat en in Engeland en Frankrijk behoort
het tot de voorrechten van de vorsten om steuren voor eigen gebruik te houden.
Maerlant noemt vier vormen, de
eerste is de beluga; ‘Belua heten in Latijn, dieren die groot en wonderlijk
zijn en van vreselijke manieren, maar duidelijk zijn het zeevissen dieren.
Plinius spreekt, die meester fijn, dat ze in de zee van India zijn en soms van
lijven zo groot dat ze de zee zulke beweging maken dat ze zulke baren laten
rijzen alsof het grote zeestormen waren en vliegen met de baren mede opwaarts
met grote menigte zo dat hij zegt dat Alexander, die wonderlijker was dan een
ander, daartegen voer met zijn schipheren en vocht er tegen met grote
dapperheid’.
Als tweede wel de gewone steur;‘Accipender,
zoals Plinius zegt, is een vis die zijn schubben tussen hoofd en staart
verkeerd staande pleegt te hebben en naar achteren’.
Donauzalm
noemt Maerlant met de huse of steur;
‘Esox, dit mag men vertrouwen, is een vis in de Donau die men hues noemt in
Zwaben. Al waar hij al slecht geschapen, hij is slecht genoeg, als wij het
horen, want hij heeft scherpheid of dorens en hij is pijnlijk klein of groot,
maar zacht en zeer blode. Het kan zich verweren of ontgaan de steken van de
kleine vissen. De steur speelt graag tegen deze als die goed gewreven wil wezen
en als de steur voelt dat zijn vel hem te scherp en te fel is vliedt hij in zijn hol dan die
hij in de oever maken kan. Maar de steur jaagt te eten en dan vliedt hij voort
en achter de ander aan zodat vissers ze gewaar worden en vangen ze beide in de
school. Als de huse gevangen zijn geeft men hem melk en wijn te drinken zodat
men ze ver vervoeren kan. Een heeft gesproken die zulks zag dat hij wel drie
sester wijn drinkt zodat hij dronken te wezen denkt. Zo groot vindt men ze dat
voor niet ver drie paarden trekken het op een kar. Men vindt geen beter
smakende vis, want hij heeft er maar een graat en weinig been, alleen in het
hoofd alleen’.
En
de steur die bij ons voorkomt; ‘Sturio, dat is de steur. Een vis is het die
zijn natuur neemt in grote rivieren. Nauwelijks op enige manier nuttigt hij
spijs dan de lucht. Sterk is hij en van grote vlucht, naar zijn grootte zijn algemeen
zijn z’n darmpjes klein. Zijn lever is zeer zoet, tenzij men ze bitter ontmoet
door de gal die er aan kleeft dat zo het eten bederft. Een rond gat heeft hij
staande in zijn hoofd en geen mond, met zuidenwind wordt hij vet. Van melk
leeft hij bijna beter dan hij ware in de rivier. Vers gegeten, naar zijn
manier, voedt hij beter dan vis, nee geen, dat is zijn recht, al ineen. Zijn
vis is is slecht te houden want gelijk wordt hij erger’.
Gebruik.
Hun
zwemblaas dient om er een zuivere witte en geleiachtige massa van te maken die
onder de naam vislijm bekend is. Met kandijsuiker gekookt wordt uit de blaas de
zogenaamde mondlijm gemaakt.
Het
vlees van deze vissen is aangenaam en smaakt naar kalfsvlees. Het best is deze
vis in de zomer als de vis lang in zoet water is geweest. Een kostelijk onthaal
en geschikt voor vorstelijke tafels en kan op allerlei wijze bereid worden,
ingezouten, in azijn bereid, gebraden aan het spit of gestoofd.
Steur
wordt dan ook waterpauw genoemd, de Romeinen plachten hem niet anders op tafel
te brengen dan met kransen, ja, zelfs die hem droegen hadden kransen op.
Men
maakt uit hun kuit in het noorden een zeer gezochte spijs die onder de naam
kaviaar bekend is. Van de gezouten eieren van de steur wordt een spijs gemaakt
die de Italianen caviaro noemen die aangenaam van smaak is en lust tot eten en
drinken opwekt. In Russisch wordt het ikra genoemd. Eet het niet met zilveren
of metalen lepels, die beïnvloeden de smaak. Het moet puur gegeten worden.
Op
Usedom, Pommeren, stond voor jaren het klooster Grobe. Toen er eens grote
schaarste in het land was en de mensen in het klooster gebrek begonnen te
lijden zwommen op wonderbare wijze twee grote steuren uit de baai tot het
klooster. Een werd er gevangen en de ander zwom met grote spoed weer weg. De
gevangen steur was zo groot dat ze er een tijd van eten konden. Het volgende
jaar kwam de weg gezwommene met een ander terug en zwom weer weg zo gauw die
gevangen was. Dat ging jaren achtereen zo door totdat de hebzuchtige monniken
beiden vingen. Toen hield het wonder op en werd er nooit meer een steur
gevangen.
De H.
Ludger was in Friesland geboren, omstreeks 744. In 805 werd hij bisschop van
Munster. Hij was de opvolger van Bonifatius. Hij slaagde wel waar de
vreemdeling faalde, ook wel door de steun van Karel de Grote. Hij kwam naar
Leer om in de kerk te preken die hij daar vroeger gesticht had. Hij vroeg aan
de vissers hem een steur te vangen. Zij antwoordden dat de tijd al lang voorbij
was om steuren te vangen. Maar Ludger zei vol vertrouwen dat zij zouden
heengaan en doen wat hun gezegd was. De vissers wierpen hun netten uit.
Plotseling zagen zij een grote vogel nederdalen uit de hemel die er uitzag als
een vis. Zij stonden stijf van verbazing en schrik toen deze vogel, die een vis
was, in ‘t water viel met zulk een kracht dat de golven tegen beide oevers
sloegen. En toen zij hun netten ophaalden lag er een zeer grote steur in die ze
naar de Godsman brachten aan wie ze het wonder verhaalden dat hun geschied was.
In de
boomgaard van haar ouders had de jonge Amelberga een kapelletje met altaar
gemaakt. Daar offerde ze God bloemen, reukwerk, granaatappels en noten. Dat
mishaagde de boze die eens dat zij bloemen en vruchten naar het kapelletje
droeg haar armen lam maakte. Maar die werden weer gezond door de gebeden van
haar ouders. De Heilige was heel sober, haar maaltijd bestond uit kers
(Nasturtium officinalis) en droog brood. Eens dat ze haar dienstmaagd belastte
om kers van de kant der Zenne (om aan de vervolging van Karel, zoon van Pepijn,
te ontkomen was ze naar Vilvoorde gekomen) te plukken zag de dienstmaagd een
grote en vervaarlijke vis die naar haar sprong. De maagd riep overluid om hulp
en vluchtte. Amelberga vroeg wat er was. De dienstmaagd vertelde het gebeurde
‘en was ik niet weggelopen was ik verslonden’. En Amelberga gebood: ‘Ga en vang
hem, hij is ons door God geschonken’. En zij ving de vis die niet meer onder
water kon. De Heilige Maagd loofde de Heer voor zijn weldaad en omdat ze de
armen beminde deelde ze de vis uit.
(202)
De Kamper steur. Het stadsbestuur zal een
groot feestmaal aanrichten als de koning op bezoek komt. De koning wordt ziek
en het bezoek wordt afgezegd.. Voor dit feest hadden ze een geweldige steur
gevangen, wat moest men daar nu mee? Goede raad was duur. Om de vis toch goed
te houden werd besloten om die in de IJssel terug te zetten. Om altijd te weten
waar die is kreeg de steur een belletjes aan de hals. Er zijn nog steeds
burgers die over de brugleuning hangen. Ze luisteren of de steur er nog zwemt.
Spreekwoorden.
Een
spreekwoord van diegenen die weinig eten, “ hij slacht de steur, hij leeft van
de wind’.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/