Valken.
Naam,
etymologie.
Valk. In midden-Nederlands was het valke, in oud-Hoogduits Falc(h)o (nu Falke) oud-Frans fauc en faulcon (Engels falcon) dat uit Latijn falco komt wat een zeis betekent naar de kromme klauwen of snavel, het is de sikkeldrager. De stam k van het woord is er een met vaal, de valk heet zo naar zijn grauwbruine veren.
Giervalk
heette in midden-Nederlands ghervalke en ghiervalke, in oud-Noors Geirfalki
waar geer een punt of speer betekent en de valk, de vogel is genoemd naar de op
donkere schachtstrepen lijkende pijlpunten op de helwitte veren. (zie gier)
Een
synoniem is Griekse Cenchreis of cerchne’s, een klanknabootsing van de vogel
die met zilveren geluidjes ‘kli kli’, of ‘kri kri’ bij het nest roept.
Diegenen,
die valk voor een oorspronkelijke Germaans jachtterm houden verbinden het met falka en gaan van een grondbetekenis „de
glanzende” of „de glans- ogige” uit.
Valkenier, naar Frans fauconnier
„valkenier”.
Ook noord Hoogduits falkenier. Kiliaan valckenaer, midden Nederlands valkenaer.
Uit
Martinet.
Spierkracht
en behendigheid, moed en jachtlust en een edel voorkomen zijn eigenschappen die
men hun niet ontzeggen kan.
Zijn
romp is zeer gedrongen gebouwd, de kop groot, de hals kort en de snavel
betrekkelijk kort, maar krachtig, de washuid heeft geen veren en de snavelrug
is sterk afgerond.
De
bovenkaak loopt uit in een scherp naar beneden gebogen haak en is achter deze
zijrand ook nog met een meer of minder hoge ‘tand’ gewapend.
De
klauwen zijn naar verhouding groter en forser dan bij enig andere roofvogel. De
schenkel is dik en gespierd, de poten kort en de tenen zijn zeer lang.
De
veren zijn dicht en hard en vooral de pennen zijn dik.
De
staart is gewoonlijk afgerond.
Het
mannetjes, is naar de wijze van de roofvogels, kleiner dan het vrouwtje.
Zijn kruin en andere gedeelten zijn wat
meer blauw aangelopen.
Kenmerkend
voor de valk is een naakte plek om het oog, die aan dit belangrijke zintuig de
grootst mogelijke werkingskring verschaft en door zijn levendige kleur in het
oog valt.
De
valk is bruin op de rug en wat roze van veren.
Ze
vliegen voortreffelijk en omdat ze een buitengewone snelheid kunnen behalen en
niet gauw vermoeid worden en een zeer grote behendigheid vertonen. De valk legt
een zeer grote afstand in korte tijd af en stort zich bij de aanval op zijn
prooi soms van een aanzienlijke hoogte met zo’n snelheid naar beneden dat men
zijn vorm niet meer onderscheiden kan. De meeste valken blijven vaak geruime
tijd met trillende vleugelslagen ‘zwemmend’ of ‘biddend’ op dezelfde plaats in
de lucht ‘staan’ Hij bidt met zijn ogen open, wat hij ook lang volhoudt en
langer dan de meeste mensen. Hij hangt alsof er een onzichtbare draad aan hem
gespannen is en dan bewegen de trillende vleugels snel. Dat gaf hem in
Friesland de naam rode wiekel. Vooral de torenvalk ‘bidt voor het eten’.
In de
voortplantingstijd verheffen valken zich tot een onmetelijke hoogte en
beschrijven prachtige kringen, zweven dan lang heen en weer en voeren tot hun
eigen vermaak en ten pleziere van de wijfjes hoog in de lucht een soort dans
uit. Ook op de trek vliegen zij hoog en overigens blijven ze op een hoogte van
zestig tot honderd en twintig meter boven de grond. Bijna altijd vangen ze hun
prooi in de lucht als vogels en insecten. De buit wordt meestal vervoerd naar
een plaats die een vrij uitzicht toelaat of op doorzichtige wijze gedekt is en
hier geplukt wordt of gedeeltelijk gevild en dan verslonden. De torenvalk leeft
van muizen en sprinkhanen en niet van kippen. Daar is hij alleen voor de
parasieten van het kippenvoer, de muizen en ratten en mogelijk een mus of iets
dergelijks.
De
valken jagen meest ‘s morgens en ‘s avonds. Gedurende de middag zitten ze
gewoonlijk met gevulde krop op een hoge rustige plaats bewegingloos en stil,
met ruige veren en half sluimerend en zijn bezig met de spijsvertering.
Hij is
netjes, zijn toilet is steeds op orde. Hij weet zich schoon te houden.
Hij
bouwt zijn nest in bosjes en oude gebouwen waar hij uitzicht heeft.
Ze
dulden geen andere roofvogel naast zich en hebben een haat tegen elke arend of
uil.
De valken
bouwen hun horst op verschillende wijze, het liefst in geschikte holten van
steile rotswanden en op hoge gebouwen en op de top van de hoogste bomen. Waar
die ontbreken nestelen ze ook op de naakte grond. Zeer graag nemen ze een nest
van een andere vogel en vooral die van de raaf
in beslag. De drie a zeven eieren zijn rondachtig met een iets oneffen
schaal en zijn in de regel op een licht roodachtige bruine grond dicht bezet
met donkerder fijne stippels en grote vlekken van dezelfde kleur. Het wijfje
broedt alleen.
Op
ooievaarsmanier worden welkomstklanken geuit als hij met buit thuiskomt. Haar
dood is in die tijd de dood voor de jongen. Het eten mondklaar maken kan alleen
de moeder.
=Falco subbuteo, L.
(onderbuizerd) is de boomvalk hoewel hij veel sierlijker en
sneller is dan de buizerd. Heeft de grootte van een duif, drie en dertig cm,
maar valt grotere vogels driest aan. Willem de Vogelaar heeft zelfs gezien dat
deze valk op een kraanvogel gestoten heeft. Hij is er geheel op gericht om
vliegend de vogels te vangen en zelfs de zwaluw is voor hem niet veilig.
Is
vrijwel even groot als de torenvalk maar is van boven leigrijs en niet
roodbruin met een zwarte streep onder de ogen.
Bidt
nooit, maar jaagt in sierlijke vlucht en laag in open vlaktes. Het mannetje
voert het vrouwtje tijdens het broeden die de jongen eten geeft wat het
mannetje niet kan. Na een maand vliegen de jongen uit en worden nog door het
wijfje gevoerd. Het wijfje vliegt op de rug en wordt gevoerd.
Geeft
korte ‘gick gick ‘ geluiden en langere ‘kli kli’ tonen die op die van de
torenvalk lijken.
Dit
waren de kleinere valken die voor de vrouwen waren bij de valkenjacht.
De boomvalk
heet in Friesland blauwe wiekel omdat die ook bidt of wiekelt, wat hij toch
niet gauw doet, baillet, stootvalk en Friese beamfalk, Duitse baumfalke,
Engelse hobby en Franse faucon hobereau. Duitse Baumfalke, Engelse hobby en
Franse faucon hobereau. Door de valkeniers wordt hij baillet en tertsel
genoemd. De Duitsers noemen hem ook Lerchenfalke en verder is er een synoniem
alaudarius die van alouda, de leeuwerik is afgeleid, in het Franse alouette, de
leeuweriken havik of dwergvalk. Waarschijnlijk wel omdat hij vroeger gebruikt
werd om leeuweriken, patrijzen en kwartels te vangen.
Falco columbarius, L. (de naam dankt hij aan
de duiven)(Falco aesalon)
Het
is het smelleke of snelleken die in Friesland
blauwe gier wordt genoemd, ook dwergvalk, steenvalk, smalfalk. In Duits is het
Schmerl, in oud-Hoogduits Smirle, Italiaans smerlo of smeriglio en Franse
emerillon wat uit smerillon of esmerillon ontstaan is. Het is de merlin valk,
de Engels merlin, de Duitse Merlinfalke, vergelijk Merlijn en in Frans faucon
emerillon.
Die
is iets kleiner dan de torenvalk, een zeven en twintig cm. en het mannetje is
nog kleiner. Hij heeft een blauwgrijs bovenkleed en een rossig bruine onderkant
en hals met donkere strepen. De staart heeft een zwarte eindband.
De
roep is ‘kikikiki’ en vrijwel gelijk als
de torenvalk.
Hij
komt voor op open en lage velden en jaagt op kleine vogels.
Het
nest bevindt zich meestal op de grond wat fel verdedigd wordt. Meestal is het
een kuiltje die matig bekleed wordt. Hierin komen een vier eieren waarop beide
broeden. Na vier weken komen de jongen. Het mannetje voert het vrouwtje, ook in
de lucht. Na een maand kunnen de jongen vliegen en na enkele weken kunnen ze
zichzelf kunnen bedruipen.
Een
zeer scherpziende vogel, zodat naar de Hebreeuwse naam en Arabische
equivalenten dit de vogel zou kunnen zijn van Job 28:7.
Uit Martinet.
=Falco columbarius ssp. subaesalon, C.L. Brehm. (Falco candicans, (wit) IJslandse smelleke. Icelandic
merlin.
Uit Martinet.
Falco peregrinus, Tunstall. (vreemd, buitenlands, vergelijk het Franse pelerin wat bij ons
pelgrim werd) slechtvalk (slecht in de betekenis van
eenvoudig of gewoon) die ook trekvalk genoemd wordt en in Z. Holland passagier,
in Friesland Noorse valk, ook sljuchtfalk. Hij komt over de hele wereld voor,
het is de Duitse Wanderfalke, Engelse peregrine falcon en Franse faucon
pelerin.
Chaucer spreekt over:
‘a faucon peregryn thanne semed she’
‘k
gelove dat ze een pelgrimsvalk was’.
De
pelgrimsvalk heet zo omdat men nooit haar nest heeft gevonden.
Wordt
een drie en veertig cm groot, het vrouwtje is groter dan het mannetje.
Heeft
een brede zwarte baardstreep die contrasteert tegen de witte keel. De bovenkant
is grijsachtig met donkere banden, de onderkant is wit met zwarte banden.
Geeft
een herhaald ‘wietsjouw’ of een helder ‘giggig’.
Ze
sluiten een altijd durende levensband en gebruiken meestal hetzelfde nest.
Meestal is dit op steile rotsachtige plaatsen die slecht bereikbaar zijn. Daar
komen een vier eieren in die met een tussentijd van een paar dagen gelegd
worden. Na een maand komen de eieren dan ook een paar dagen na elkaar uit. Het
nest wordt met kracht verdedigd. Het mannetje haalt het eten voor het vrouwtje
die de jongen voert. Na zes weken verlaten ze het nest maar blijven nog enige
tijd afhankelijk van de ouders
Het
is een der beste vliegers onder de vogels, de snelheid zou zelfs vier honderd
km per uur zijn en is daarom over de gehele aarde verspreid. Zijn verbazend
snelle vlucht maakt hem zo overmoedig dat hij bijvoorbeeld een door een jager
pas geschoten eend onder de neus wegkaapte en die hoog in de lucht wegvoerde.
In de
lente zie je hem in Egypte waar hij de beroemde vogel van de hiëroglyfen is,
het embleem van de god Horus, de zoon van Osiris. In Egypte is de vogel zo in
eer geweest dat op het doden van de vogel de doodstraf stond.
Het
is de moordenaar van klein en groot gevogelte, ook wel insecten, ratten en
muizen, maar meestal toch van vogels, kippen en duiven. Bij het uithalen van
een valkennest vond men twee en twintig duivenringen. Die waren van postduiven
afkomstig. Is gemakkelijk te temmen en was populair bij de valkeniers, maar
minder dan de giervalk.
Uit C. Bree and sons, www.BioLib.de,
Falco rusticolus, L. (landelijk) giervalk, Duitse Gerfalke, Engelse gyr
falke en Franse faucon gerfaut.
Die
wordt nog groter, meer dan vijftig cm. en heeft ook een lange staart en spitse
vleugels, maar geen baardstreep.
Aan
de bovenkant is hij grijsbruin en van onderen lichter met dwarsvlekken. Zijn
veren vertonen zwarte plekken op een witte ondergrond.
De
slechtvalk die met de IJslandse witte giervalk vooral getemd werd om voor de
jacht te worden afgericht. De witte grote jachtvalk kwam vroeger hier zo veel
voor dat de gemeente Vries er jaarlijks een moest leveren aan de bisschop van
Utrecht. De eigenlijke jachtvalk is iets groter dan de trekvalk. Hij bewoont
IJsland, Groenland, Noorwegen en Siberië en kiest zijn slachtoffers meestal
onder de talrijke watervogels aan de kust.
Uit
Martinet.
Falco tinnunculus, L.(schel klinken) de torenvalk of zwemmer die in Zuid Holland
roodvalk of muizenvanger, in Friesland rode wiekel en in Limburg krijter wordt
genoemd, Duitse Steenschmetzer of Windwanner en Turmfalke, Engelse kestrel en
Franse faucon crecerelle of cresserelle. Het is een van de vertrekkende vogels
en zou dan voorkomen in Job 39:29, ‘de havik als die in de herfst naar het
zuiden vertrekt.’
Het
mannetje is kastanjebruin met grijze en zwarte vlekken en een grijze kop, het
vrouwtje is meer roodachtig bruin met zwarte strepen en banden en roodbruine
kop. Ze zijn beiden even groot, vier en dertig cm.
Hij
jaagt op open terreinen en langs wegen. Daar ‘bidt’ hij en kan zich vandaar op
zijn prooi storten. Hij kan zich verdedigen door op zijn rug te vliegen om zo
zijn klauwen aan de indringer te laten zien. Houdt van kleine dieren, kleine
vogels en insecten. Ook zit hij wel op een paaltje om de omgeving te
inspecteren.
De
roep is ‘kie kie’.
Ze
broeden op een verhoging en maken geen nesten zodat ze er een veroveren. De
witte eieren met rode stippen worden om de paar dagen gelegd. Na een maand
komen ze uit, het mannetje brengt meestal het voedsel aan. Na vier weken kunnen
ze vliegen maar worden nog lang gevoerd.
Falco vespertinus,
L (avond) avondvalk, roodpootvalk, Duitse
Rotfussfalk, Engelse red footed falcon, Franse faucon
kobez. In hoofdzaak een insecteneter.
Een
adelaar zat vastgeroest op de tak Lerad en tussen zijn ogen zat de valk
Vedfolnir, die zijn doordringende blikken in de hemel en naar de aarde en
Niflheim zond en vertelde al wat hij zag. De Germanen hebben aan de sterke en
moed onvergelijkbare vogel in hun dichtingen steeds de prijs der helden
gegeven, lang voor de in het morgenland inheemse vogeljacht bij hun gekomen is.
Daarvoor getuigen de vele mannennamen in vele oude volkeren en het Angelsaksische
Westerfalca.
Freya
was ook de trotse bezitsters van een
valkengewaad die diegene die ze droeg het vermogen schonk om als een vogel door
de lucht te vliegen. Dit kleed was zo onschatbaar dat het tweemaal door Loki
werd geleend. Door Freya werd het zelf gebruikt om Odin, die weg was, te
zoeken.
“Op
zeek’ren dag
Deed
Freya aan valkenvleug’len en schoot door de lucht
Noordwaarts,
zuidwaarts zocht zij
Haar
geliefden Odin”. (Frithiof Saga)
Iduna
die door Thlassi de stormreus gevangen genomen was werd daar uit gered door
Loki die zich in een valk veranderd had. ‘Vlug’ riep hij, ‘neem het kistje met
gouden appelen der jeugd en hou je goed vast en wat er ook gebeurt, vetrouw op
mij’. Verlangend sprong Iduna op en sloeg haar mantel om, greep het kistje wat
ze stijf tegen haar borst drukte en riep uit: ‘O, gezegende vogel die uit de
zonnige en lichte wereld komt, ik ben gereed. Als je me veilig naar Asgard
brengt zal de valk voor eeuwig de vriend der Asen en bewoners der Midgard zijn,
de vogel die geen mens kwaad zal doen.’
Een
oeroud en heilig symbool. De valk verschijnt in de mythologie gewoonlijk als
goddelijk en is tegen de duivel.
Indra
verschijnt vaak in de vorm van een valk en doodt zo zijn vijandige demonen en
brengt de mensen de godenspijs.
De
valk heeft gewoonlijk een glanzende gestalte en treedt vaak op in tegenstelling
tot de duistere adelaar (Krimhilde’s droom). Naar Homerus was de valk de snelle
bode van Apollo, hij zou kunnen genezen en waarzeggen. Hij heeft de bekwaamheid
om te profetiseren, klaagt over een lijk en begraaft hen die onbegraven zijn.
Hij leeft zeven honderd jaar en heeft vele genezende krachten.
In
Egypte was het een heilige vogel, het symbool van Hathor. Osiris vinden we met
een valkenkop. De vogel verlamt de dieren zoals het aangezicht van de pharao de
vijanden. De gevlekte tekening onder het oog vergroot optisch zijn blik zodat
het alziende oog dan ook het symbool was van wijde blik.
Ook
in de Slavische oudheid werd de valk vereerd en in de goddelijke bossen
gezegend.
De
valk was ook het veldteken van Attila.
In de
middeleeuwen was de valk het teken van de ridders en vandaar komt het ook op
grafstenen voor. Volgens een wet van 818 mochten de overwonnen zwaard en valk
niet ontnomen worden. Dat duidt tevens op jagerstalent.
Valk
heet in het Hebreeuws ‘ayyah’. (naar zijn soort) Er zijn wel een twintig
soorten van kleinere vleeseters waar maar een paar namen voor zijn. Het zijn
namen voor algemeen gebruik, de afzonderlijke vogels zijn te onderscheiden maar
de namen zijn niet genoeg voor al die soorten. Dit werd voor de ‘ayyah’ en
‘nets’ (havik of sperwer) opgelost door de toevoeging, ieder naar zijn soort.
Het
zou kunnen dat het apocriefe boek Baruch 3:17 over valkenjacht spreekt als het
gewaagt van koningen die met vogelen des hemels spelen. Dat zou een jachtspel
kunnen zijn.
‘The
Taming of The Shrew’ IV,1,193: ‘mijn valk, met lege maag’. Petruccio
gebruikt inderdaad dezelfde middelen als voor het temmen van valken gebruikt
worden, vasten en slapeloosheid. ‘Troilus and Cressida’ III, 2,55; ‘valk en
tersel’. Tersel is de mannetjes jachtvalk. Die is een derde kleiner dan het
vrouwtje en vandaar werd het tiercelet dat bij ons tersel werd.
‘Much
Ado About Nothing’, 3,1, 30:
‘Neen,
waarlijk, Ursula, ze is al te honend’.
Ik
ken haar aard, ze is even schuw en heftig’.
Als
’t wilde valkenwijfje’.
‘King
Henry VI’, 2,1,10:
King
Henry tot Gloster;
‘Wat
nam uw valk, mylord, een vaart naar boven’.
En
steeg ver boven die and’ren op’.
Hoe
toont zich God in al zijn creaturen’.
Ja,
mens en vogel, alles stijgt liefst hoog’.
Suffolk:
‘geen wonder, met verlof van uw hoogheid’.
Dat
des protestors valken zo goed stijgen’.
Zij
weten, dat hun heer liefst boven is’.
En
met zijn geest nog hoger stijgt dan de valken’.
In
het droevige ‘Macbeth’ II, 3,14 gebeuren er verschrikkelijke dingen:
‘’t
Is alles ‘.
Gelijk
die vloekdaad, onnatuurlijk. Dinsdag’.
Werd,
op het hoogste van zijn vlucht, een valk’.
Gegerepen
door een muizenuil, gedood!’
En
Duncans paarden, vreemd, zeer vreemd, doch waar’.
….Men
zegt dat zij elkaar verslonden’. Bij Duncans moord aten zijn prachtige paarden hun eigen
vlees. Zo ook de uil die een valk eet.
Uit Maerlant; ‘Falco, dat is de
valk in het Latijn, waar acht soorten van zijn, alzo als de klerken schrijven,
dus weinig behoort tot mijn werk want het is genoeg gezegd door de leken die ze
houden en strijken en roepen en hokken, beide laat ik hen gebruiken. Doch wil
ik twee soorten van de valken u geven zoals de onedele valk doet met de reiger
die hij neerslaat en laat de reiger dan een aal uitgaan, de onedele valk grijpt
er naar en laat die reiger heen vliegen, dus zo laat hij zich bedriegen, maar
de edele valk doet dat niet en als die zulke schalksheid ziet dan doet hij de
reiger temeer pijn om de zijn schalksheid en laat niet hem ontgaan eer hij de
reiger heeft gevangen. De onedele valk, dat verstaat, betekent de heren onedele
daad zoals hij wettelijk heeft verstaan dat zijn lieden misdaan hebben dan,
laat hij ze vrij om het geld, dus wordt hij van de eer geveld en wordt hij van
het onedele kwaad goed, trekt voor en bemint die in zijn gemoed, maar dit doet
niet de edele valk, hij vangt, hij slaat en velt die schalk en doet elk naar
die wet die in zijn land is gezet’.
Uit
Maerlant. Van de giervalk spreekt Maerlant; ‘Erodius, zoals de glossaria zegt
die op de fraaie bijbel ligt, is de vogel,
zoals ik het weet, die bij ons giervalk heet. En is onder de edele
vogels de edelste die vliegt met vleugels. Zo sterk is hij en zo groot dat hij
de arend dood slaat. Ziet hij ook in verte scharen waar veel kranen heen varen
of vele andere vogels en men ze uitwerpt in het vederspel, hij velt ze alle met
zijn kracht, de een na de ander in de jacht eer hij omkeert van zijn vlucht,
dan is er een hond die er toe deugt, die de vogels, als ze vallen, hen de hals
afbijt met allen. Zijn aas moet vers zijn en levend en als hij het schudt al
bevende dan meent hij dat die prooi hem behaagt en waar zijn moed hem toe
draagt, mist hij, hij wordt zo kwaad dat hij opvliegt hoog en ver en nauwelijks
wil terugkeren tot zijn plaats weer. Meesters zeggen in het algemeen, dat de
beste wel de bruine zijn’.
De
valk is een koninklijke vogel en vindt het heerlijk om te jagen en is gewend om
op de hand te zitten van hem die hem draagt. Het is een trotse en sterke vogel.
Getemd en geleerd dient hij tot vermaak van de vorsten.
Hij
heeft weinig vlees in vergelijking tot zijn lichaam want hij heeft vele veren
en kan daarom licht vliegen. Hij heeft een groot hart en als hij op zijn eerst
vlucht jaagt en mist dat hij in de tweede vlucht wraak op zichzelf neemt. Als
hij wild is zoekt hij die dag geen prooi meer en als hij tam is lijkt hij hetzelfde
te doen en vliegt weer in de lucht en komt dan zonder iets op de handen van
zijn baas terug. Want hij vindt zichzelf te groot als hij die vogel niet gepakt
heeft die hij zou moeten pakken.
Onder
alle vogels heeft deze weinig liefde en besteedt weinig zorg aan zijn jongen.
Als
een giervalk maar een paar druppels bloed verliest, dan sterft die daaraan,
neem daartoe enige druppels was en doe dit op de wond zodat dit stopt.
Giervalk
uit Bartholomaeus Anglicus.
Het
leven van de valken is van zeer lange duur. Men ving eens in de achttiende eeuw
aan de Kaap een valk die een halsketting droeg met het opschrift dat die vogel
in het jaar 1610 aan koning Jacobus I van Engeland had behoord. De vogel was zo
honderd tien jaar oud en toch was hij nog sterk en vlug.
Een
valk had een nachtegaal gevangen en bracht de arme zanger in zijn klauwen tot
hoog boven de wolken. Daar begon het beestje trillend van pijn en angst te
piepen. De valk keek naar hem en zei toen wreed: ‘Ach, waarom schreeuw je? Ik
ben toch veel sterker en of je nu piept of niet, ik doe toch met jou wat ik
wil. Ik laat je vrijuit vliegen of eet je op. Alleen een domme dwaas beweent
zijn lot en oogst naast tranen schande’.
Al
400 v. Chr. richtten de Indiërs valken af. De Thraciërs jagen met valken, 75 na
Chr. In het oosten werd de valkenjacht in het groot bedreven. Marco Polo, 1290,
vertelt van tien duizend valkeniers en verzorgers die de tsaar van China op
jacht meenam
In
480 n .Chr. deden de Romeinen nog weinig aan de valkerij. Volgens Apollinaris
was Hecidicius, de zoon van de Romeinse keizer Avitus, de eerste die in zijn
land het vluchtbedrijf ingevoerd zou hebben. De liefhebberij hiervoor nam
echter in korte tijd zo toe dat in het jaar 506 de kerkvergadering te Agda het
nodig achtte de geestelijken het jagen met jachtvalken en jachthonden te
verbieden. Omstreeks het jaar 800 vaardigde Karel de Grote een wet uit die
betrekking had op de jacht met afgerichte haviken, valken en sperwers: “Wie een
havik steelt of doodt zal er een moeten teruggeven die even goed als diegene
was en zes schellingen en dan nog drie schellingen die de vogel gevangen zou
hebben. Wie een sperwer of een andere vogel, die op de hand gedragen wordt
steelt of doodt moet er een teruggeven die even goed is, als diegene was en een
schelling extra’. Hij verbood ook alle onvrije.
Keizer
Frederik Barbarossa richtte zelf valken paarden en honden af. Keizer Hendrik IV
was eveneens een grote liefhebber van de valkenierskunst.
Voor
de valkenjacht wordt het vrouwtje gebruikt die veel groter en sterker is dan
het mannetje en die de wouw, reiger en kraai meester kan worden.
In
Pruisen richtte Konrad von Jungingen in 1396 een valkenierschool op. Keizer
Frederik I richtte zelf valken af en Frederik II als bekwame en
hartstochtelijke valkenier schreef er een boek over “De arte venandi cum
avibus”, 1596 ‘over de kunst om met vogels te jagen’.
Bij
de belegering van Akko vloog een fraaie valk van Philips August, de koning van
Frankrijk, weg zodat hij de Turken voor het teruggeven van deze vogel
tevergeefs duizend goudstukken bood. Omstreeks 1270 schreef Demetrius in de
Griekse taal een boek over de valkerij dat in 1612 te Parijs gedrukt werd.
Tijdens Frans I van Frankrijk was de valkenjacht in de hoogtijdagen. Hij had
een oppervalkenmeester waaronder vijftien edelen en vijftig valkeniers stonden.
Hij had drie honderd valken. Toen Bajazet in 1396 de hertog van Nevers en vele
Franse edellieden gevangen had genomen sloeg hij ieder losgeld dat geboden werd
af. Toen hem in plaats van geld twaalf witte valken geboden werden gaf hij
onmiddellijk bevel om de hertog en zijn vrienden in vrijheid te stellen
Keizer
Karel V beleende de Johannieter orde het eiland Malta, op voorwaarde dat zij
jaarlijks een witte valk zouden leveren.
Eduard
III van Engeland strafte het stelen van een havik met de dood en liet iedereen
die een haviksnest uithaalde voor een jaar en een dag in de gevangenis
zetten.Jacoba van Beieren hield zich tijdens haar verblijf op het slot
Teilingen bij Sassenheim graga bezig met deze sport
Nadat
aan de geestelijken van Engeland eindelijk met goed gevolg het uitoefenen van een
vluchtbedrijf verboden was, bleven de baronnen nog het recht handhaven om hun
valken gedurende de godsdienstoefening op het altaar neer te zetten.
De beste valkeniers kwamen uit
Valkenswaard, ook in Valkenburg waren er vroeger valkeniers. Ze haalden de
vogels uit Noorwegen en IJsland. In alle najaren kwamen zeer veel valkeniers
van meest alle Europese koningen, zelfs uit Spanje, met hun valken naar het
dorp om daar de jacht te beoefenen. Toen kostte een goede valk zes- tot acht
honderd gulden. Vooral door de grote Franse omwenteling raakte de sport geheel
in verval, toen konden ze alleen nog naar Engeland. Door koning Lodewijk I
kreeg ze weer een opleving via het Loo. Deze werd weldra met inlijving van onze
staat in het Franse keizerrijk verplaatst naar Fontainebleau waar ze
geleidelijk aan verviel. In de 18de eeuw raakte de valk uit de mode
door het geweer, maar bleef nog lang in het Engelse Bedford, Didlington Hall en
Norfolk.
‘..als
of men hemelwaarts
Een
valk zag, van omlaag, op zijn wakkere pennen
Zich
begeven in de lucht, eer hem de reigers kennen
Die
sidderen van schrik, in ’t bos bij een beemd
Zodra
het hoge nest daar die vijand verneemt
De
reiger schreeuwt en stijgt, en bang voor vijands poten
Verwacht
hem op de bek, om door de borst te stoten
Van
onder, als hij ploft van boven op de buit’.
Onze
valkeniers hadden nog steeds mogelijkheden in Engeland. De daar weinig
overgebleven reigerbossen werden geleidelijk aan uitgeroeid. Daarom werd er in
1836 een verzoek gericht van onze valkeniers aan Engelse liefhebbers om verlof
te vragen aan de koning van de Nederlanden om in de nabijheid van het Loo, bij
het grote Soerense bos, waar duizenden reigers broeden met de valk te mogen
jagen. Dit voorstel leidde tot de vorming van een club onder voorzitterschap
van prins Alexander. Uiteindelijk ging dit ook achteruit zodat die in 1853
opgeheven werd. Koning Willem III had op het Loo nog een fauconnerie.
De
schuwe reiger ziet de valk en probeert boven hem te komen, wat meestal niet
lukte. De valk kon door hem gepakt worden. Greep de valk de reiger dan konden
beiden op de grond terecht komen. Dan moest men er gauw bij zijn om de reiger
te redden die dan geringd werd. Sommige reigers hadden wel zes ringen en werden
dan los gelaten. Uit die ringen heeft men ook op kunnen maken dat reigers wel
50 jaar oud kunnen worden.
Vondel,
Byschriften op de twalef maenden;
Hoimaent;
‘De
zeisen gieren door ’t gras, de huismannen naarstig hooien
En
’s weimans valk, om hoog, de reiger grijpt en bijt
Een
ieder vlamt op winst; om winst is al de strijd’.
Vondel,
Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXV;
‘De
Valcken en Gieren verscheurende Vogels
‘De
Sperwer overviel al meer d’onnozele Duiven
En
wist geen zoeter aas noch vogelen te kluiven
De
Duifkens om ’t ontgaan van zijn hongerige krop
De
Valk tot haar voogd en Koning wierpen op
Maar
’t ging haar als diegene, die om een klip te ontglijden
Verzeilt,
weer schipbreuk op een andere droogte te lijden
Want
in beschermings plaats heeft hen de Valk geplaagd
En
tot ’t gebeente d’een na de ander opgeknaagd
Een
Koning de hulde opdraagt en scepter van gebieden
Men
onder ’t juk geraakt van een strenge Vorst
Die
naar ’t bloed van zijn volk en onderdanen dorst
Veel
prinsen zweren veel, en houden niet met allen
En
leven met hun volk naar eigen welgevallen’.
Vondel,
Gezang, op het Latijnsche woordt: Tarhit sua quemque voluptas;
‘D’
Een trekt met de angelhoek
Nu
een baars op, dan een snoek
Dan
een spiering, dan een voorn
‘d
Ander acht dit tijd verloren
en
beloert de vogels schalk
nu
in ’t net, dan met een valk’.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/