Voorn.
1
Rutilus rutilis, 2 Leuciscus meidingeri, 3 Scardinius erythrophthalmus, 4-5
Leuciscus viro uit W. Grote.
Grieks
phoxinos; zekere riviervis.
Elzenvoorn
of elrits, de Duitse Elrise wijst op
verwantschap met de els. Engels minnow. Duits Rotauge, opvallende rode ogen.
Engelse roach voor rode ogen was rond 1200 voor de rog wat je ziet in Frans
gardon rouge of gardon de roche. Voorn, oud Hoogduits forhana, Angelsaksisch
forn. Latijn perca; met de oorspronkelijke betekenis de gespikkelde, bonte.
Shakespeare,
‘Love’s Labour Lost’, 1,1,251; ‘dit gering kleinjantje van uwen spotlust’. ‘that
base minnow of thy mirth’.
De
minnow is een klein visje en tot de vorens te rekenen, bij ons elzenvorentje
geheten en is minder bekend dan het alvertje of nesteling. Geen van deze namen
stelt dadelijk een nietig wezentje voor de ogen als het Engelse minnow.
Mogelijk wordt ook wel het winterkoninkje bedoeld.
De
voorn heeft een cilindrische vorm met fijne groenzilveren schubbetjes, de buik is
helemaal van zilver en getekend met donkere banden en roodachtige vinnen.
De
lengte is een tien cm.
Deze
vis leeft in wat stromende wateren.
In
de paartijd, rond juni, wordt het mannetje meer donkerder waarbij de mond roder
wordt.
Scardinius
erythrophthalmus, (Grieks ho scaros: een zeevis
in de oudheid, en he dine, dineuein;
omwoelen, erythro; rood, phtalm; oog. De rietvoorn, ruisvoorn of
roetvoorn, mogelijk is de naam van riet gevormd.
Komt
overal voor in Europa. Engels rudds; roodachtig. Duits Rotfeder.
Kan
vijf en twintig tot dertig cm lang worden en vijf tot acht honderd gram zwaar,
soms zelfs veertig cm, bij twee kg gewicht.
De
bovendelen zijn gewoonlijk bronsgroen, de zijden glanzig messinggeel en de
onderdelen zilverwit met goud- en roodachtige weerschijn. Elke schub is aan
zijn wortel donkergroen en bovendien hebben die van de zijdestreep ieder een
olijfkleurig tipje. De rugvin, staartvin en borstvinnen zijn groenachtig en
vaak met een karmijnrode spits. De aarsvin en de buikvinnen zijn geheel
karmijnrood.
Het oog
heeft een gouden iris.
De
karakteristieke rode kleur kan ook verbleekt zijn of donkerder.
Het is
vlug van beweging, voorzichtig en schuw van aard.
Zijn
voedsel bestaat uit waterplanten, insecten en wormen.
Rutilus
rutilus (Leuciscus rutilus) (geelrood) de blankvoorn of voorn. Duits Rotauge, de
rode vlek in de iris, Engels roach.
Die
lijkt op de vorige, zijn romp is echter lager en dikker en de zijdestreep
minder gekromd, de snuit sterker afgerond en wat groter en de rugvin wat meer
naar voren geplaatst. Maar in vorm en kleur kunnen veel verscheidenheden
optreden die soms met de woonplaats in verband staan. De lengte bedraagt zelden
meer dan vijftig cm, het gewicht hoogstens anderhalve kg, meestal rond een
halve kg.
Is
wat minder rood en heeft meestal geen bruine rug en gouden weerschijn aan de
kanten.
Het
oog heeft een rode iris.
De
blankvoorn is een van de meest voorkomende vorens van onze wateren. Bij
voorkeur houdt het zich op bij riet en aan de oevers waar het water met kroos
en andere planten bedekt is. In de winter trekken ze zich naar diepere waters
terug.
Alle
twee komen voor in scholen en soms zoveel dat ze de kleinste boven het water
uitduwen. Dan zouden ze zelfs een sissend geluid maken wat veroorzaakt zou
worden door de wrijving.
Uit
W. Grote.
=Rhodeus amarus (Rhodos,
type locatie en bitter) (Rhodeus
sericeus, (zijdeachtig)
de bittervoorn is mogelijk zo genoemd naar
zijn bittere smaak. Engels bitterling,
Duits Bitterling
De
bittervoorn is grijsgroen van boven en zilverachtig zijn de zijden. Het
mannetje heeft prachtige kleuren in de paartijd, iriserend in alle kleuren
De
mannetjes krijgen tegen de voortplantingstijd een wittige wratachtige uitslag
op de kop. De eieren worden in april/juni op met gras begroeide plaatsen gelegd
die hij met grote waakzaamheid en zorg gadeslaat. De eieren komen gauw uit en
de jongen blijven erin tot hun ei voorraad opgebruikt is. Dan gaan ze in
scholen op zoek naar voedsel. Dan ook worden ze achtervolgd door vele rovers,
van libellen tot vissen. Groter vorens worden weer gegeten door de snoek en
soms door de grotere ruisvoorn.
De
voorn komt veelvuldig voor in onze rivieren, sloten en meren en is dan ook
algemeen bekend. Men schrijft het een zo grote mate van onnozelheid toe dat men
het daarom elders het waterschaap heeft genoemd, in tegenstelling met de karper
die men om zijn sluwheid de bijnaam riviervos gaf.
Zijn
veronderstelde gezondheid heeft de aanleiding tot een Engels spreekwoord
gegeven dat luidt: ‘zo gezond als een voorn’. Een soortgelijk spreekwoord
heerst er ook in de Franse taal.
Omdat
zijn vlees in zeer vele streken van weinig waarde is komt het niet veel op de
markt en wordt doorgaans als aas voor de snoek gebruikt en soms als
varkensvoer.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/