Walrus.
Uit Buffon.
Odobenus
rosmarus, (paard
van de zee) Odobenus; tand en lopen, dus hij die met zijn tanden loopt.
Walrus, Duitse Walros of Morse, de monsterachtigste
van alle robben, in hoog-Duits Walross en Walreuss, in Engels walrus in 1625, in Noors hvalross en Zweeds valross.
De
naam walrus is ontstaan door omzetting van Scandinavisch (h)ross-hval
: paardwalvis, vergelijk het oud-Engels horschwael van ca. 893, nog eerder Duits Rosswal en oud-Frans rohal. Het
is een volks etymologisch verbastering van ros(t)m-hvla
dat op zijn beurt als anagram vervormd werd uit Laps morsha,
een klanknabootsing naar het gegrom van het dier. In Engelse heet het morse of sea horse, in oud-Frans mors, dat van oud Laps morsha komt. Het is de Noorse rosmar
en bij de Lappen morske.
Er
zijn een paar ondersoorten, de Pacific en de Atlantische vorm, ze verschillen
echter maar weinig. De Pacific is wat langer en zwaarder.
In
geheel volwassen toestand heeft dit kolossale dier een lengte van drie en een
halve meter, soms wel vijf meter met een omvang van twee en een half tot drie
meter, zelfs wel van vier meter. Zijn gewicht kan wel duizend tot vijftien
honderd kg bedragen. De vrouwtjes zijn kleiner, twee meter zestig bij zes
honderd tot duizend kg. Een volwassen mannetje kan in de winter wel vier
honderd kg vet bezitten.
Net
als bij de zeehonden is het langwerpige lichaam in het midden op zijn dikst
maar vermindert naar achteren toe minder dan de zeehonden.
Uit
de kolossale beesten steken de ledematen als grote lappen naar buiten en
onderen uit zodat de ellenboog- en kniegewrichten duidelijk zichtbaar zijn. De
voorpoten lijken op roeiriemen, de achtervinnen zijn
veel korter en zeer breed maar hebben niet veel kracht. De staart is een
onbeduidende huidplooi.
Opmerkelijk
is de betrekkelijk kleine ronde kop. Die is door twee bolvormig gevormde
tandkassen tot een monstrueus geworden.
Aan
weerszijden van de snuit staan de snorborstels, de grootste zijn zo dik als de
schacht van een ravenpen en tien cm lang. Er zijn wel honderden van.
De
neusgaten zijn halvemaanvormig en de ver naar achteren geplaatste kleine en
glanzende ogen worden door vooruitstekende oogleden beschermd.
De gehooropeningen,
waaraan zelfs het geringste spoor van een gehoorschelp ontbreekt, zijn op het
achterste van de kop gelegen.
Voor
aan de snuit staan twee kolossale hoektanden die ver buiten de bek steken. Die
worden een tachtig tot negentig cm lang en wegen dan gemiddeld twee en een half
tot drie kg, soms wel drie en een halve kg. Er zijn wel berichten van zeven a
acht kg. Die worden gebruikt als enterhaken op het ijs, om vooruit te komen, om
ademgaten in het ijs te kappen en om naar voedsel te graven.
De
bijna volkomen onbehaarde huid is zeer dik, geplooid en zeer taai. Het is
gerimpeld en roodbruin tot roze, bij de vrouwtjes bruin.
Ze leven van mosselachtige
dieren, slakken en zeekokkels. Ondanks hun logheid
komen ze even snel vooruit als een jager kan rennen, schiet dus niet te midden
van een kudde, de slagtanden kunnen je doorboren en zelfs een houten schip
doorsteken of een boot laten kapseizen.
Ze
leven in kuddes van een honderd dieren, wijfjes en jongen, het wijfje wordt dol
als je haar jongen doodt.
De
paring is in april/juni, na een jaar wordt het jong geboren op een ijsschots,
die is dan al een ruime meter lang met een gewicht van een vijftig kg. Het kan
onmiddellijk zwemmen, hoewel nog niet geheel volleerd en volgt direct zijn
moeder. Vaak rijdt hij mee op de rug van de moeder. Eerst heeft het zilvergrijs
haar wat na een paar maanden donkerbruin wordt. Ze worden een paar jaar door de
moeder verzorgd en zijn met een vijf jaar geslachtsrijp, de vrouwtjes met vier
jaar.
De
walrus wordt gejaagd door de ijsbeer, (de kleinere walrus) en orca’ s, waar ze
zeer bang voor zijn, en de mens. Het is een
belangrijk dier voor de Eskimo’s.
Shakespeare, ‘Love’s Labour
Lost ‘v, 5,2, 332.: ‘to show his teeth as white as whales-bone’. En toont daarmee zijn elpen
tandenpracht’,
wat op walrustand zou slaan.
Uit Maerlant, ‘Equus marinus,
dat is min of meer in Dietsche het paard van de zee.
Dit wonder is sterk en groot en bijt menig vis dood. Aristoteles doet gewag dat
het buiten het water niet mag en de eerste die op het land komt gelijk dood
blijft. Een deel lijkt op het paard van voren, maar achterwaarts, als wij het
horen, is het naar de vis gestaard en geen voeten achterwaarts. Vissen
verteren, dat is zijn recht, vreselijk is het in het gevecht, tegen de man
strijdt het niet graag omdat het die het allermeest ontziet’.
Mogelijk
vermeldt Maerlant hier de walrus naar zijn loeien. Of Cottus
bubalis, vierstekelige zeedonderpad die zeer
vraatzuchtig is, ook afval van schepen eet.
Verder:
‘Foca, (phoca) dat is de
stier van de zee. Experimentator zegt het mee dat het sterk is en graag verblijft
in die gebieden waar het pleegt te varen. Een dapper dier is het en niet zacht
en dat alles mag het op zijn geslacht. Want Aristoteles die zegt het dat het
eeuwig te vechten pleegt op zichzelf en op zijn echtgenoot totdat dood die
blijft. Een ander neemt hij daar ter plaatse en doet haar datzelfde mede, die
doodt hij vanaf dat hij begint totdat er een is die hem zo overwint. Dit dier
voedt zich in het water en prooit alles wat het
verteert’.
Historie.
Reeds
sinds eeuwen is de walrus door afbeeldingen en beschrijvingen bekend die hem
echter niet in zijn juiste gedaante voorstellen en ook zijn levenswijze onjuist
afbeelden. A. Magnus gaf in 1265 een met vele fabels en overleveringen gekruide
beschrijving waaraan de Noorse bisschop Olaus Magnus een dertig jaar later
weinig wist toe te voegen. Een bisschop van Drontheim
liet in 1520 een kop van het dier inzouten en stuurde die naar Paus Leo X te
Rome. Hiervan werd een afbeelding gemaakt die Gessner in 1665 zo juist kon
beschrijven. De eerste indruk die de walrus op de mens maakt is dan ook niet
gunstig. De oudste zeevaarders vinden hem even afschrikwekkend en lelijk als
onze tegenwoordige reizigers. Hij verdient de naam monster door zijn uiterlijk,
door zijn demonische stem en inborst. Zijn stem lijkt op het loeien van een koe
en soms op het zware, grove geblaf van een hond, met toorn kan het echt gebrul
heten. Gedurende de paartijd verneem je dat op grote afstand zodat kapitein
Cook hierdoor bij nacht en nevel steeds wist hoe ver hij van de kust af was en
bijtijds de richting konden veranderen om een botsing met het ijs te voorkomen.
Vroeger
hield men de walrus voor de grootste vijand van de walvis en beweerde dat hij
hem vaak de tand door het lijf boorde. Dat schijnt ongegrond, de Groenlanders
zien de walrus als een voorbode van de walvis aan.
Als
ze zich op het strand bevinden zijn ze weinig te vrezen omdat ze te onbeholpen
zijn om mensen aan te vallen. In het water zijn ze zeer behendig met een
reusachtige kracht. Soms vallen ze zonder enige aanleiding de mens aan en
dwingen die tot een vaak niet gewenste strijd. Als het er maar een is valt het
nog wel mee, maar die geeft meestal een alarmgeschreeuw waarop de rest aan komt
zwemmen. Ze halen een boot in die met vijf roeiers bemand is en proberen uit
nieuwsgierigheid of verbittering binnen te komen. De brullende bende nadert de
boot zodat afschieten het enigste verweer is, dat wakkert ook weer hun woede
aan en dan is het de boot of de walrus. Door hun gewicht zal de boot gaan
kantelen of door hun tanden zal de boot beschadigd worden.
De
huid, het vet en de tanden worden gebruikt. De huid wordt gelooid, het vet
uitgekookt, de tanden tot ivoor verwerkt. Het vlees wordt in nood gegeten, de
tong wordt als een smakelijk gerecht beschouwd. Voor de volken van het hoge
noorden is elk deel zeer bruikbaar en nuttig. Van de huid maken ze riemen,
touwen en visnetten, bekleding van hun zomerverblijven, van de beenderen worden
werktuigen gemaakt, de pezen dienen als naaigaren. Het spek komt bij de spijsbereiding
of als brandstof van pas.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/