Zeemeeuwen.
Larus cinerarius uit Martinet.
Meeuw, midden
Nederlands mêwe zo ook midden Noord Duits, Noord Hoogduits möwe waarnaast 1. Angelsaksisch mâew
(Engels mew) 2.
Oud Noors mâr (meervoud mâvar) Fries heeft mean, mieu”. Als oorspronelijke
betekenis van Germaans maiwô, maiwa„de
donkerblauwe” aannemend, heeft men hieruit verklaard oud
Ierse mécaka
„donkerkleurig, donker blauw”.
Vormen.
De meeuwen zijn goed gebouwde en krachtige vogels van zeer verschillende grootte. De kleinste heeft nauwelijks de grootte van een kauw, terwijl de grootste de arend evenaart. Men onderscheidt een vijf en tachtig soorten die over de gehele aarde verspreid zijn en alle zeeën verlevendigen. Weinig soorten verwijderen zich ver van het land en zij die het doen keren altijd weer terug. Het zijn dus kustvogels. Voor de schipper zijn ze de betrouwbaarste voorboden van land en als ze om een vaartuig heen vliegen is het land niet meer veraf.
Vele soorten behoren tot de trekvogels en verschijnen in het noordelijk gelegen vaderland als de lente komt en verdwijnen weer in de herfst. Anderen zwerven min of meer geregeld rond. Dat zijn vaak de vissers onder hen, de anderen zijn vaak insectenvangers die in de winter gedwongen zijn te vertrekken. Ook leven ze van aas als gieren en gaan achter levende buit aan als roofvogels en zoeken op het strand naar voedsel zoals duiven doen. Kortom, ze zijn even veelzijdig als raven, maar gretiger en vraatzuchtiger dan die. Ook zij schijnen, naar het schijnt, door een voortdurende honger gekweld en zijn letterlijk niet te verzadigen.
Hun romp is goed ontwikkeld, de snavel middelmatig lang en zijdelings sterk samengedrukt en tot aan het midden van de rug recht en dan flauw haakvormig naar beneden gebogen.
De middelmatige hoge voet heeft een slanke loop en zwemvliezen tussen de voortenen.
De vleugel is groot en lang en breed, hoewel smal toegespitst.
De middelmatige lange en brede staart bestaat uit twaalf pennen en is aan de top recht en zeldzaam ondiep uitgesneden.
Het zeer dichte, maar zachte verenkleed heeft op de onderdelen het voorkomen van een vacht. Het vertoont tere en aangename en over het algemeen overeenstemmende kleuren die in de zomer en winter bij jongen en ouden meestal verschillen.
Aangenaam zijn haar gestalte en kleur, lieftallig zijn haar bewegingen. Hun houding op vaste grond noemen we edel, omdat ze een zekere fierheid verraadt, ze gaan goed en betrekkelijk snel.
Ze zwemmen zeer goed, licht als ballen schuim rusten ze op de golven.
Ze vliegen met langzame vleugelslagen, maar wisselen dit vaak langdurig af met het drijven op de wieken. Ze doen dit zonder merkbare inspanning en herinneren ons dan door lichtheid en schoonheid van houding aan breed vleugelige valken.
Wanluidend is hun stem die krijsende of krassende tonen in verschillende toestanden met meer of minder kracht uitgestoten en bij hevige gemoedstoestand eindeloos vaak herhaald worden.
Alle meeuwen zijn schrandere en verstandige vogels die de omstandigheden goed weten te beoordelen en hun handelingen daarvan laten afhangen. Ze tonen een trouwe liefde voor gade en kroost. Over het algemeen heerst onder hen de beste verstandhouding wanneer het erop aan komt zich te verzetten tegen gevaar dat allen bedreigt. Roofvogels, roofmeeuwen en raven of kraaien worden door alle meeuwen uit de buurt gezamenlijk aangevallen en gewoonlijk op de vlucht geslagen.
Gedurende de
broedtijd verzamelen de leden van ieder soort zich tot troepen die niet zelden
tot ontelbare zwermen uitgroeien.. Er zijn ook bij ons ‘meeuwenbergen’ die door
verscheiden honderden paren bewoond worden en in noordelijke streken tot
ontelbare aantallen aangroeien. Ze bedekken vaak hele rotswanden of bergen en
maken gebruik van elke holte of opening en plaatsen het nest dicht bij een ander
zodat de broedende ouders dicht opeen gedrongen zitten.
Het nest is vaak
zo eenvoudig mogelijk. Het bevat meestal twee tot vier grote eieren. De dikke
grofkorrelige schaal is op vuilgroene bruingroene of groenachtig bruine
ondergrond asgrauw en zwartbruin gevlekt. Het mannetje en vrouwtje broeden
beurtelings gedurende drie a vier weken, bij slecht weer ijveriger dan met
zonnig weer. De jongen komen in een dicht, gevlekt en donzig kleed uit de
eierschaal. Op plaatsen waar dat mogelijk is verlaten ze vrijwel direct het
nest en houden zich aan het strand op. Anderen, die op rotspunten zijn geboren,
blijven hier tot hun eerste slagpennen verschijnen. Aanvankelijk krijgen ze
half verteerd voedsel dat de ouders voor hen uitbraken, later krijgen ze verse
stoffen. Na het uitvliegen blijven ze nog enige tijd bij hun ouders, verlaten
ze dan en verstrooien zich in alle richtingen.
Naam, etymologie.
Stercorarius skua,
Brunnich.(Latijn
stercoreus; drekkig of vuil, skua, geluid nabootsend woord) is de grote jager, grote roofmeeuw, bruine strontjager, greate
skraits, Duitse Grose Raubmowe, Engelse great skua of bonxie skua en Franse
skua of grand labbe. Engels skua komt van de Faeröer naam skugvur met het
eiland Skuvoy bekend vanwege de kolonie van die vogels.
Zwarte snavel en poten, veren zijn donker roodbruin en wat gevlekt.
De lengte is vijf en vijftig tot zestig cm, dus groter dan de zilvermeeuw en zwaarder gebouwd
Broedt op IJsland en Faeröer en leeft van roof. Door voortdurend te achtervolgen weet hij grote vogels er toe te brengen hun prooi prijs te geven, die hij dan pakt voor het in water valt. Kleinere vogels verbrijzelt hij de kop. Voor een jachtvalk of arend heeft hij geen vrees.
uit www.ontfin.com
Stercorarius
pomarinus, Brunn .(appelachtig) is de middelste
jager, Duitse Mittlere Raubmowe, Engelse pomarine skua, Franse
labbe pomarin.
40cm. Die is bruin met een zwarte schedel en van onderen grijs.
De lengte is vijftig cm en minder zwaar gebouwd.
Een bewoner van het hoge noorden, komt nog minder voor dan de grote jager.
=Stercorarius
parasiticus, L. (een klaploper of parasiet) is de kleine jager, Duitse Schmarotzer Raubmowe, Engelse arctic
skua, Franse labbe parasite.
Die is roestbruin.
De lengte is vijf en veertig cm.
Komt in het noorden voor en zelf in N. Schotland, is een doortrekker en is hier een van de bekendste. Ze nemen andere vogels de gevangen vis af, gaan andere dieren te lijf, roven eieren en jongen.
Stercorarius
longicaudus, Vieill, (lange staart) is de kleinste
jager, Duitse Langschwanzige Raubmowe, Engelse long tailed skua,
Franse stercoraire de buffon.
Die is van boven roestbruin en van onderen asgrauw.
De lengte is veertig cm, zonder de uitstekende lange veren van de staart die bijna 20cm lang kunnen worden.
Komt voor in het hoge noorden, soms langs onze kust.
Het is een muizen en lemmingjager die ook in het binnenland gezien kan worden.
De jagers hebben
de gewoonte om andere meeuwen zolang te achtervolgen tot die vermoeid of door
angst, hun vaak reeds half verzwolgen en half verteerde prooi uitwerpen en die
dan met grote behendigheid op te vangen
Van het noorden
uit komen ze tegen november naar lagere en warmere gebieden en vermengen zich
met andere meeuwensoorten. Dan ontmoeten ze hun andere familieleden als de
tengere en slankere sternen, iksterns of visdiefjes. Het zijn hun lastige
vijanden, de roofmeeuwen of zogenaamde ‘jagers’ volgden hen zuidwaarts al
hebben ze van hen niet zoveel meer te vrezen als in de broedtijd. Daar zijn de
weerloze jongen met moeite te verdedigen. ‘s Winters daarentegen geldt de roof
slechts de een of andere door hen veroverde buit.
Shakespeare,
‘Tempest ii’, 2, 176; ‘en ik haal u
soms’.
Nestmeeuwen van de rots’. Young scamels from the rock’.
De onreine vogel van Levit 11 en Deut. 14; 15, mogelijk is het een naam voor zeevogels in het algemeen en zeemeeuwen in het bijzonder.
De naam ‘shachaph’ staat voor zeemeeuw of koekoek in de Bijbel, zo men wil is het van tering en dood mager af geleid.
Larus argentatus, Pontoppidan. (Grieks laros; gulzige zeevogel, en zilverachtig) de zilvermeeuw heet in Groningen wel kaap en kobbe, kokmeeuw, zeemeeuw, het is de Duitse Silbermowe, Engelse herring gull en Franse goeland argente.
De zilvermeeuw heeft een donkergekleurde en blauwachtig grijze mantel en vleugels. De schouderveren en bovenvleugeldekveren zijn aan het eind wit gezoomd. De beide eerste handpennen zijn geheel zwart.
De snavel is geel en de voet geelachtig vleeskleurig.
Totale lengte is vijf en zestig cm met een staartlengte van achttien cm.
In de winter zijn kop en hals grijsbruin gevlekt.
De roep is ‘kliau’.
De zilvermeeuw broedt soms in massale kolonies, meren, plassen en moerassen. Het nest is vaak een graspol. Er zijn een twee tot drie groenachtige en met grijze en bruine vlekken getekende eieren. Ze broeden samen een zes en twintig dagen. De jongen zijn bruin gevlekt wat steeds minder wordt tot ze na vier jaar geheel volwassen zijn.
Het is de meeuw die de boot volgt en op vuilnishopen voorkomt. Deze meeuw rooft ook van collega meeuwen de eieren en zelfs van andere vogels maar ook muizen en kikkers. Toch is het een kustdier die zijn voedsel tussen de schelpen zoekt en in het water duikt. Door zijn grootte en grijze rug en vleugels is het gemakkelijk van andere meeuwen te onderscheiden.
Uit Maerlant; ‘Larus, zoals de glossaria
zegt die op Mozes boeken ligt, is verboden in de oude wet
te eten. Van hem is
gezet dat hij prooi vangt in zijn vlucht, beide in het water en in de lucht. En
betekent de duivel wel die immer hen allen is te fel die een heilig leven
willen lijden waarom ze met God zijn verheven zoals vogels die in de lucht
vliegen of weer ze zich laten bedriegen in dit wankele aardse goed, dat
betekent de vloed op hen allen, op groot en klein zet hij zijn prooi algemeen,
de helse Larus als die ze allen wil brengen in zijn val’.
Uit Martinet.
Larus canus,
L. (grijswit, lichtgrauw) de kleine
zeemeeuw heet ook wintermeeuw, zeekob of stormmeeuw,
in Duits Sturmmowe, de Engelse common gull en Franse goeland cendre.
Bij stormachtig weer komt ze diep landinwaarts. Ze volgt ook graag de ploeg en verslindt ook muizen.
Is maar vijf en veertig cm met een staartlengte van veertien cm.
Het is een kleine uitgave van de zilvermeeuw.
De roep is ‘kia’.
Uit Martinet.
Larus marinus,
L. (van de zee) is de grote mantelmeeuw
die in Groningen zeekaag en op Texel kokmeeuw genoemd wordt, ook sjouwerman en
mantelman, Duitse Mantelmowe, Engelse great black backed gull en Franse goeland
marin.
Die is in schitterend wit gekleed maar van boven donker gekleurd, een zwarte mantel met soms witte einden. De jonge vogel is grauw/bruin en sterk gevlekt.
Het oog is zilvergrijs en de oogring vermiljoenrood.
De snavel is geel met een helrode vlek aan de onderkaak, voor de spits, de bovensnval steekt over de onderste heen.
De voet is licht grijsgeel, met zwemvliezen tussen de drie voortenen, forse poten.
Totale lengte is drie en zeventig cm met een staartlengte van twintig cm.
Zijn stem klinkt diep en hees als ‘ach-ach-ach’ en in opgewonden toestand als ‘kjau’ met verschillende intonaties.
De mantelmeeuw rooft eieren en eet vis en dode dieren, ook zwakke dieren en kleine dieren aan het strand. Als de schaal te hard is vliegt ze ermee omhoog en laat het dan te pletter vallen.
Vliegt tegen de sterkste wind op. Onverteerbare stoffen worden als braakballen uitgeworpen
Uit Maerlant; ‘Platea, zoals Plinius zegt,
is een vogel die dit pleegt dat hij de duikers opwacht in de zee en doet hen
dan zo wee dat hij hun prooi ontdraagt. Ook leest men, dat hij het verdraagt
met mosselen die hij geheel opzwelgt en als hij ze heeft verteerd voor een deel
werpt hij de schellen weer uit en laat het ander neervallen’.
Larus fuscus,
L. (donker bruin) de kleine
mantelmeeuw, in Fries de kleine sjouwerman, Duitse Heringsmowe,
Engelse lesser black backed gull, Franse goeland brun.
Is even groot als de zilvermeeuw maar de donkere mantel en gele poten vallen op. Jong zijn ze ook bruin.
Larus ridibundus,
L. (Chroicocephalus) (Latijn ridere; lachen) is de kapmeeuw,
bruinkop, vismeeuw, kokmeeuw of lachmeeuw die in
Friesland kob genoemd wordt, de Duitse Lachmowe, Engelse blackheaded gull en
Franse mouette rieuse. Vroeger werden die tot de kieviten gerekend, mogelijk
naar zijn geluid, vandaar de naam puet.
De kapmeeuw heeft de kop en voorhals roetbruin en zo ook het oog, de snavel en voet zijn karmijnrood. In het winterkleed ontbreekt de kap. De kleur van de kap wisselt met het jaarseizoen.
Wordt een acht en dertig cm groot en is een van de talrijkste en bekendste meeuwen. Hij is te herkennen aan de zwarte slagpennen.
Het geluid is een vaak herhaald ‘krrie ah en koter kok kok
kok’.
Het is de meeuw van het binnenland.
Ze broeden op moerassige plaatsen in het binnenland en soms met duizenden bij elkaar. Ze broedt in april een achttien dagen op twee tot drie groene, gele of bruinachtige eieren in riet en biezen. Na de broedtijd komen ze naar zee.
Larus hyperboreus,
Gunn.( bewoner
van het hoge noorden) (Larus
glaucus, L. (blauwachtig) De burgemeester,
in Fries iiskob, Duitse Eismowe, Engels glaucous gull, Franse goeland
bourgmestre.
Een 70cm lange meeuw, lijkt op de zilvermeeuw maar heeft geen zwart in de slagpennen. Vliegt langzaam en zwevend, als een arend, deze vergezelde als echte veelvraat walvisvaarders.
Gulls en sterns. De laatste zijn wat kleiner en sierlijker, het zijn de zeezwaluwen.
Maerlant,
mogelijk een jager als Stercorarius skua (Stercorius catarrhactes, Brunnich);
‘Carchates, zoals
Aristoteles zegt, is een vogel die te wezen pleegt bij de zee, want hij voedt
zich met vissen die hij daar verteert. Kleiner dan de havik is hij en in het
water is hij alzo vrij dat hij er in blijven kan alzo lang als een man.
Wandelen mag het een mijl, doch moet hij weer na die tijd in de lucht zijn adem
ontvangen of zijn leven was gedaan. Ay mij!, merk naar dit woord, gij die in
zonden bent versmoort, al is al lang verdronken uw moed in de aardse weelde, in
het aardse goed, gij blijft verloren daar in, ga en keert naar God uw zin en
gij van die van Hem de lucht ontvangt. Ay, vergaf God hun die het alzo staat
die de aardse zonden bedekken dat hij voor zijn dood opwaarts zijn hart moest
trekken en God volgen voor de zeebaren hem verzwolgen’.
Uit Maerlant; ‘Meauca, dat is de meeuwen naam, een onbekwaam vogel is het, al is ze zo gepluimd wel. Naar haar macht is ze zo fel, van vissen leeft het zo in de zee, maar geen ding begeert ze meer te eten dan van een verdronken man, ze begint zo aan de ogen en als een storm naken zal, dan roepen ze en maken geschal en dat komt hen al van vreugde omdat ze hopen op prooi’. Meeuwen leven van zeevis, maar er is geen prooi waar ze meer op belust zijn dan drenkelingen die ze altijd eerst de ogen uitpikken. Als er storm op komst is krijsen ze verheugd bij het vooruitzicht van prooi. Meeuwen lijken sprekend op rijke vrekken die reikhalzend uitzien naar de dure tijden waardoor de armen geteisterd worden. Ze wrijven zich in hun handen bij het vooruitzicht van grote winsten, maar uiteindelijk zullen ze zelf ten prooi vallen aan de duivel.
Burgemeester
bij Megenberg.
Dan
zijn er nog meeuwen die in de winter aan de kust komen.
Hydrocoloeus minutus (waterblauw en klein) (Larus minutus, Pall. (klein) de dwergmeeuw is een kokmeeuw in het klein, Duitse Zwergmowe, Engelse little gull, Frans mouette pygmee.
De mantel is blauwgrijs, de snavel zwart en voeten rood. In de zomer zijn kop en hals zwart.
Lengte acht en twintig cm.
Rissa tridactyla,
L. (Rissa is een stad in Noorwegen en drietenen) de drieteenmeeuw, de achterteen is achtergebleven, Duitse
Dreizehnmowe, Engels kittiwake, Franse mouette tridactyle.
Heeft de mantel asblauw, iets groter dan de kokmeeuw. Nestelt op Helgoland tot diep in het Noorden in vogelbergen.
De lengte is negen en dertig cm.
De roep is ‘kedeke he he’.
Uit Martinet.
Pagophila eburnea,
Phipps, (Grieks pagos; ijs, phileo;
houden van, en ivoor) ivoormeeuw, Duitse Elfenbein Mowe,
Engelse ivory gull, Franse mouette senateur.
Is geheel wit, geelachtige snavel en zwarte poten. Broedt in het Noorden.
In het Comomeer trokken zekere vissers in de winter hun netten aan land waarin een groot soort zeemeeuwen zaten. Ze leken dood en waren aan elkaar verbonden met hun snavels of bekken in de ander zijn taille, toen ze in warmte kwamen bleken ze te leven.
De spierwitte zeemeeuw die zo groot is als een gans en een zwarte rug en slagpennen heeft en wit aan de tippen blijft op Texel, ze leggen er honderd duizend eieren die zo goed smaken dat ze zelfs, ten geschenken en handel, naar binnen Holland verzonden werden. Ze hebben op een deel van dat eiland de naam van Eierland gegeven.
Meeuwenveren vervangen bij arme bewoners het eiderdons van ganzenveren als vulsel van de bedden. Jonge meeuwen worden wel gegeten. Overal echter wordt meer prijs gesteld op de eieren dan het vlees. Menig Noors landeigenaar berekent bij het voordeel dat zijn goederen afwerpen, ook de opbrengst aan meeuweneieren en veren. In enkele streken wordt het vlees wel gegeten, maar bijna overal is men het over eens dat dit te ‘vissig’ is om lekker te wezen.
Als men een bed van veren van de kokmeeuw heeft samengesteld dan zal men ondervinden dat als de zee opzwelt en onstuimig wordt, ook het gemaakte bed zal opzwellen. Maar wanneer de zee weer bedaart en de winden en baren gaan liggen dat het bed weer neerzinkt wat toch iets vrij zeldzaams zou wezen.
Het is een vogel die veel bolheid heeft van zijn veren en zo groot is als een hen maar met zo weinig vlees als een kraai. Men verhaalt dat hij vanwege de veelheid van zijn uitgezette veren en zijn licht lijvigheid zeer door de winden wordt voortgeslingerd en onrustig in zijn vliegen is. Dat hij op het zeeschuim zeer verzot is en door de kinderen met voorwerpen en aanvoeren van zeeschuim gemakkelijk wordt gevangen zodat hij een zotte of simpele vogel is. Uit deze opmerking zegt men van een jongeling die een hoer najaagt dat hij als een kokmeeuw het schuim najaagt. De zotheid van iemand wordt door deze vogel uitgebeeld, cepphi turtures; ‘zotte onnozele’. Een onnozele die zich door flauwekul zoals een kokmeeuw door schuim vervoeren en verleiden laat.
Een schokkebast en veelvraat die doorgaans broodmager en nooit verzadigd en altijd hongerig is noemt men met recht ‘gavia larus hians’ wat men ook op gierigaards die nooit verzadigd zijn, toepast. In zijn onvaste gang zodat hij door de winden slingerend wordt bewogen omdat hij geen zwaar gewicht heeft, beschouwt men de zeemeeuw als een schilderij van onvaste mensen die door allerlei wind heen en weer gevoerd worden. En dit geslacht van opgezwollen en winderige mensen zwetst het meest en het sterkst terwijl ze met wind bezwangerd zijn en ijdelheid voortbrengen, waarvan dan veel geschreeuw en weinig wol, veel veren en weinig vlees.
Dat
deze vogels door hun geschreeuw boden van onstuimigheid van de lucht en
zeebaren zijn heeft Virgilius al beschreven.
De kokmeeuw zowel als het sterntje komen in de heraldiek voor.
De laatste heet in de volksmond van Vlaanderen malefijt of stormvogeltje en stormzwaluw.
De zeezwaluwen zijn kleiner dan meeuwen en zijn in staat duikend de vis uit het water te halen.
Hydroprogne caspia (Hydrochiledon caspia, Pallas.) (Grieks
hydro; water en progne; zwaluw, en Kaspisch) Reuzenstern
of reuzen zeezwaluw, greate klikstrins, Duitse Raubseeswalche, Engelse Caspian
tern, Franse sterne caspienne.
Lengte 55cm. zwemvliezen met drie tenen. De kop heeft het zwarte kapje van de veel kelinere lachtstern, verder een zware rode snavel.
Broiedt bij de Kaspische zee. Vliegt boven de zee en duikt, komt met een haring weer boven. Zijn geluid lijkt op een reiger, krek krek.
Chlidonias
leucopterus, Temm, (Grieks
chlidonias; zwaluw,
wit en vleugel) witvleugelstern,
Duitse Weissflugelige Seeschwalbe, Engelse white winged black tern, Franse
guifette a ailes blanches.
Lijkt op de vorige maar heeft het zwarte aan de binnenkant van de vluegels. Komt voor in Z. O. Europa.
Chlidonias niger,
L, (zwart) zwarte stern, rietzwaluw, blauwstar,
zwarte visdief, venkraai, meertik, skierstirn, wettersweal, Duitse Schwarze
Seeschwalbe, Engelse black tern, Franse guifette noir.
Die komt overal voor waar het nat en moerassig is.
Ze broedt in gras en riet en op drijvende rommel. Leeft van waterinsecten.
Gelochelidon nilotica,
Gm. (Grieks gelao; lachen, chelidon;
zwaluw, en aan de Nijl levend) Lachstern
of lachzeezwaluw, naar zijn he-he geroep dat aan het lachen van een mens doet
denken, Duitse Lachzeeschwalbe, Engelse gull billed tern, Franse sterne hansel.
Heeft wel vleugels van 30cm lang, terwijl hij zelf maar 35cm haalt.
Thalasseus sandvicensis (van Grieks thalassa; zee, en van Sandwich
in Kent) (Sterna
cantiaca, Gmel. (van Nederlands
woord stern en uit Kent) (Sterna sandvicensis van de Sandwicheilanden) is de grote
stern, grote ikstern, kliefstern of krijtstern, grote zeezwaluw,
zwartbekkige zeezwaluw, klikstirns, Duitse Sandseeschwalbe, Engelse sandwich
stern, Franse sterne caugek.
De kop is zwart en zo ook de poten en de snavel, maar die met een grauwgele punt. Verder is alles grijs met wit. Duikt dieper in het water dan de andere sterns, storm en branding maken hem niets uit.
De lengte is veertig cm .
De roep is ‘kieriek’.
Ze broedt in juni een twintig dagen op twee tot drie geelwitte met grijs en bruine gevlekte eieren. De grote stern levert smakelijke eieren op.
Sterna hirundo, L. (Latijn, zwaluw) visdiefje, sterntje, ikstern, splitstaart, starre, pijlstaart, fiskefanger stins of kobus, heet in Duitse Flusseeschwalbe, in Engels common tern en in Franse sterne Pierre-Garin of sterne ordinaire. (Storm petrels zijn wel bekend als mother’s carey’s chickens, dat van mater cara: geliefde moeder. Er is een gebed aan de Maagd die gebruikt wordt door mariniers als ze bedreigd worden door rampen, de beginwoorden zijn ’beloved mother’. Een andere naam is little Peter vanwege zijn gewoonte om over het water te scheren alsof hij erover wandelt.
Hij wiekelt voor hij op de prooi valt en zwemt goed. Hij trotseert de felste storm en scheert langs het vlak van de golven, soms zweeft hij boven de toppen en beschut zich dan weer tegen de rukwind door tussen de baren te dalen. Hij zet zich niet als een eend op het water neer, maar plaatst er vaak zijn poten op terwijl hij zich steunt met behulp van zijn uitgespreide vleugels en intussen zijn voedsel oppikt. Hierop zinspeelt zijn Franse naam petrel, wat zoveel als Petrusje of kleine Petrus betekent, de Petrusvogel, immers hij lijkt op het water te wandelen als de apostel Petrus deed die de patroon van de vissers is.
Grote scharen van deze vogels volgen soms dagenlang de schepen en eten alles wat overboord gegooid wordt. De matrozen weten veel bijgelovigs van deze vogel te vertellen en houden zijn verschijning voor een zeker teken dat er binnen enkele uren een storm zal opsteken.
Het nest is een holte op het strand. Daar komen een twee tot drie geelachtige, met paarsgrauwe en bruine eieren in. De broedtijd is zeventien dagen.
Sterna paradisaea,
Pontoppid. (paradijsachtig mooi)
(Sterna macrura, Naum) Noordse stern, Duitse Kusten
Seeschwalbe, Engelse Arctic stern, Franse sterne arctique.
Is iets kleiner dan het visdiefje, is meer grauw.
Komt noordelijk voor
Die is als het visdiefje maar zonder de zwarte punt aan de snavel.
Ze legt twee tot drie eieren op het strand of korte gras.
Sterna dougallii, Mont. (Dougall’s )Dougall’s stern, Duitse Paradies
Seeschwalbe, Engelse roseate stern, Franse sterne de Dougall, komt zuidelijker
voor.
Uit Martinet.
Sterna minuta,
L. (de kleinste) (Sterna albifrons, Pall, wit voorhoofd) is de dwergstern of starreklikkie, kleine stern, kleine of
dwergzeezwaluw, kleinstoar, klikkertr, Duitse Zwergseeschwalbe, Engelse little
tern, Franse sterne naine.
24cm groot, albifrons betekent een wit voorhoofd.
Die broedt hier en daar langs onze kusten op het strand. In het nest zijn twee tot drie blauwgrijze eieren die bruine vlekjes hebben.
De stormvogels zijn typische oceaanvogels die zich alleen in broedtijd bij het land ophouden. De grootste zijn de pijlstormvogels die de grootte hebben van een zilvermeeuw. De kleinste zijn zo groot als een gierzwaluw.
Alle soorten leggen ieder jaar een en meestal wit en niet gevlekt ei dat tussen de rotsblokken en zelf gegraven holen gelegd wordt, soms ook open en bloot. Ze hebben dikwijls een nachtelijke levenswijze.
Ze stonden van oudsher bij de zeevarenden in hoog aanzien omdat men geloofde uit hun wijze van doen het naderen van de storm te kunnen voorspellen.
Hydrobates pelagicus (Grieks
hydros; water en baino; lopen, waterloper, Grieks pelagikos; behorende tot de
zee) (Oceanodroma
leucorrhoa, Veill. )(Grieks okeanos; oceaan, dromos ; loper, en wit) stormvogeltje, Fries stoarmsweal, Duitse Gabelschwanziger
Schwalbensturmvogel, Engelse leach’s fork tailed petrel, Franse oceanodrome de
leach.
Ter grootte van een spreeuw met zwemvliezen aan de poten, kokertje aan de snavel waarin de neusgaten uitmonden.
Een typische zeevogel die het zwaarste weer trotseert, komen ze aan land is dat meestal hun ondergang. Ze vliegen zo laag over het water alsof ze er op lopen.
Uit
Martinet.
Puffinus puffinus, Brunninch. (Latijn van Frans puffin) is een van de gewoonste
soorten. Het is de Noordse pijlstormvogel, de Duitse
Schwarzschnabel Sturmtaucher, Franse puffin des Anglais, Engelse manx
shearwater, Manx Shearwater werden in de 17de eeuw Manks puffins
genoemd, puffin is een Angelsaksisch, Noors woord, in midden Engels pophyn voor
de genezen pijlstormvogels in hun nestn.
Die bereikt een lengte van veertig cm en trekt soms in scharen die op wolken lijken.
Half vliegend en half over de oppervlakte van het water lopend maken deze vogels jacht op kleine vissen, weekdieren, kwallen en schaaldieren. Ze houden zich graag op waar walvissen verblijven en verraadden die aan de vissers. Op de overblijfselen van de gevangen en van spek en baleinen ontdane reuzendieren vallen ze als gieren aan. Door de Nederlandse walvisvaarders werden ze mallemuk genoemd.
Ze hebben gemeenschappelijke broedplaatsen op randen en langs hellingen van de rotsen aan de kust. Ze worden ijverig gejaagd omdat veren en vlees gebruikt worden. Dit laatste is zo tranig dat men verhaalt, dat men slechts een draad katoen door het lichaam hoeft te trekken heeft om het als lamp te kunnen gebruiken.
Meeuwen aan land, storm voor de hand.
In Friesland: ‘zeevogels op het grien, (weiland) het weer gemien.
Ook, zeevogels op de bouw (bouwland) het weer getrouw.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/