11 november.
Klik hier voor inleiding
heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of tijdsbepaling,
weerspreuken, bloemen.
11 november, 4 juli (verheffing relieken) (189A, 187A) (195 a)
Advent:
komst, het is
de voorbereiding voor Kerst.
De
profeet Malachias voorspelde de Verlosser als de Zon der Gerechtigheid die zou
opgaan voor de godvrezende (Malachias 4, 2) Nauwelijks is Christus op aarde
verschenen of Simenon noemt Hem het Licht tot verlichting van de heidenen
(Lucas 2,32) Christus zelf zal zich het Licht der wereld noemen, (Johannes
8,12) De liturgie verwelkomt Hem in de laatste dagen van de advent: ‘O Oriens,
splendor lucis aeternae, et sol justitiae, veni et illumina sedentes in
tenebris, et umbra mortis. ‘O Morgenster, glans van het eeuwige licht en zon
der gerechtigheid, kom en verlicht hen, die zitten in de duisternissen en de
schaduwen van de dood.’. In de Juliaanse kalender vangt nu de winter aan.
Opvallend is dat het feest aanvangt na de vette dag van St. Martinus, net
zoals na carnaval de grote vasten begint.
Ook het kerkelijke jaar vangt aan met de advent en was vroeger 5 weken
lang. Paus Gregorius VII bracht die op 4 weken zodat de adventsvasten op 11
november begint. Die vier weken zijn het symbool van de vier tijdperken, van
Adam tot Noe, Van Noe tot Abraham, van Abraham tot Mozes en van Mozes tot
Christus. Of 4 zondagen omdat men de komst van Christus als viervoudig
beschouwde, een komst in het vlees in het hart der gelovige, tot de dood en tot
het oordeel.
De
priesters dragen paars als symbool van boetvaardigheid en berouw, uitgezonderd
de feestdagen van de heiligen, ook wordt er bij de mis geen gloria en excelsis
gezongen. Alleen met een bijzondere vergunning kon er getrouwd worden en de
huiselijke feesten moesten zoveel mogelijk vermeden worden. Bijzonder is de
Adventskalender in de vorm van een kapel waarom heen vier gesloten vensters
zijn. Op elke adventszondag opent men een der vensters waaruit telkens een
engel tevoorschijn komt. Op Kerstavond wordt de deur geopend waarna het
kerstkind met het kerstboompje in de hand tevoorschijn komt.
De hele
periode van St. Maarten tot Kerstmis, de adventstijd in zijn ruimste zin, heeft
de naam van St. Maartensvasten. De H. Perpetuus, bisschop van Tours in de Vde
eeuw, bepaalde al dat er drie dagen per week gevast moest worden, maandag,
woensdag en vrijdag gebruikte men geen overtollige spijzen.
Het
oudste spoor vinden we bij de Synode van Macon in 581. De quatertemperdagen:
van quatuor tempora: vier tijden, (vier maal 1 week in het jaar) zijn ouder dan
de advent. Deze vastentijden zijn in vier jaargetijden geplaatst,
1,
de eerste zondag van de grote vasten.
2,
in de Pinksterweek.
3
na de feestdag van de kruisverheffing, 14 september en
4
na de derde zondag van de advent.
In die
vier weken onthoudt men zich woensdags, vrijdags en zaterdags van overtollige
spijzen. Oorspronkelijk waren het dankdagen na de oogst. Het vasten was geen
boete, maar een dankbaar ten offer brengen van hetgeen de aarde had voortgebracht,
namelijk koren, wijn en olie. Later zijn ze met de advent samengevloeid. De
belangrijkste van deze vier maal drie dagen is de quatertemperwoensdag voor
kerst op welke dag dan ter ere van Maria een plechtige Mis gecelebreerd wordt
die bekend staat als gulden mis of schippers mis. Dit omdat schippers en
reizende niet zullen verzuimen die bij te wonen om duidelijke reden: ‘wie in de
gulden mis gaat, krijgt geen ongeluk.’
Vroeger werd een nagemaakte duif over Maria neergelaten, vandaar wel
Duvekedaels messe ofwel de mis van de nederdalende duif.
11 november, H. Bertuin: Germaans bert: Գchitterend,
glanzend of stralendլ en win: Զriendլ dus ongeveer, de schitterende of
stralende vriend.
Bertuin
is geboren in Engeland en werd monnik te Othbell en missiebisschop in N.
Frankrijk en Z. Belgi in het gebied van de Sambre. Hij is de stichter van de
abdij en kerk van Malonne in Belgi, overleden waarschijnlijk rond 698 te
Malonne.
11 november; Sint Maarten (van
Tours): oorspronkelijk vaak de naam van
slaven, later vooral van martelaren, verkleinvorm van Martius: van Mars, de god
van oorlog. De naam Mars hangt samen met Grieks marnamai: ‘ik strijd,’ en
Aramees mart: ‘strijd.’ Niet minder dan 19 heiligen heten zo.
St.
Maarten is een van de zogenaamde ‘rijdende heiligen.’ Wij kennen het St.
Maartensfeest. Dit is een gekerstend heidens gebruik, de feestdag vond zijn
oorsprong in oude gebruiken wat samengevoegd werd met de kerk.
Hij werd geboren in het
Hongaarse Pannonhalma (Sabaria) op de heuvel die nu dus Martinusberg wordt
genoemd. Een plek waar zo’n duizend jaar geleden de vader van Stefan, de latere
eerste koning van Hongarije, een beroemd Benedictijnenklooster stichtte. Hij is
geboren rond 316 of 306 of de zoon van een Romeins tribuut uit Pavia of groeide
daar verder op. Bezocht de Christelijke school te Pavia en moest op last van
zijn vader als krijgsman dienen onder Constantius en Julianus en vertrok
vervolgens naar Gallië waar hij gedoopt
werd en zich onderscheidde door een deugdzame wandel. Rond 339 vroeg hij
toestemming om het leger te mogen verlaten met de woorden; ‘ik ben een soldaat
van Christus en het is mij niet toegestaan te vechten.’ Op de beschuldiging van
lafheid bood Maarten aan om ongewapend tussen twee vechtende legereenheden
plaats te nemen. In elk geval mocht hij zijn onderdeel verlaten, trok door Italië
en Dalmatië voor hij zich terugtrok als kluizenaar op een eiland voor de
Liguriaanse kust. Hij woonde enige jaren als monnik en ging naar Pannonia
(Hongarije) waar hij ook zijn moeder liet intreden in het Christendom, maar
werd door de Arianen gegeseld en verbannen. Toen hij voorts te Milaan
vervolgingen van bisschop Auxentius verduren moest vertrok hij naar het eiland
Gallinaria in de Ligurische Zee en vestigde zich later te Poitiers waar hij
vele aanhangers vond. In 360 werd hij door Sint Hilarius geroepen en stichtte
Maarten het eerste klooster in Gallië. Nadat hij zes stille jaren in het
klooster geweest was stierven gelijktijdig de bisschoppen van Tours en
Poitiers. De gelovigen van Tours kozen hem eenstemmig tot hun nieuwe bisschop
en dwongen hem met list het ambt aan te nemen in 372. Hij bleef als een arme
monnik leven nabij Tours waar al snel een nieuw klooster ontstond, Marmoutier.
Het diocees Tours was groot. Het christendom had alleen in de stad vaste voet
gekregen. In de wouden heersten de druden. Met Gods hulp won hij het vertrouwen
van de boeren zodat steeds meer zich lieten dopen. Zijn enthousiasme en
ondersteuning leidde tot de stichting van tal van andere kloosters in de wijde
omgeving. Maarten was een uiterst actieve geloofsverkondiger wiens preken
ondersteund werden met tal van ‘honderen.’ Doden opwekking en wonderbaarlijke genezingen
als de gave van voorspellen werden hem toegeschreven. Met voortvarendheid trad
hij op tegen niet-christelijke heiligdommen en schuwde geweld niet om deze te
vernietigen. Maarten verzette zich samen met paus Siricius en de heilige
Ambrosius van Milaan tegen de doodstraf die keizer Maximus uitvaardigde voor
Spaanse christensektes als de Priscilianen. In zijn latere jaren ontmoette
Maarten veel tegenstand, in het bijzonder van Sint Brice.
Wegens zijn ascetische
levenswijze en goedheid werd Maarten al tijdens zijn leven als een heilige
vereerd. De faam van de vader van het Franse kloosterleven krijgt een
belangrijke impuls toen nog tijdens zijn leven zijn vriend Sulpicius Severes
een biografie en drie brieven over hem schrijft. Zijn krachtig inspirerende
geloof was sterker dan het ‘onuitspreekbaar bloeddorstig geweld ‘van graaf
Avitiaan die van plan was de stad Tours met bewoners en al plat te branden.
Verzwakt door ziekte onderneemt de reeds tachtig jaar oude Maarten een reis
naar de graaf en weet Avitiaan te doen afzien van zijn voorgenomen barbarij
tegen Tours. Een jaar later sterft Sint-Maarten op verzoeningsreis te Landres
te Candes op 8 november 397, 81 jaar oud. Als een koning huldigde men de dode
toen hij in zijn bisschopsstad terug keerde. Hij werd door de paus in 650
heilig verklaard. Zijn lichaam werd teruggebracht naar Tours en op 11 november
begraven. Die datum wordt zijn feestdag.
Maarten was een van de eerste
heiligen die niet als martelaar stierf en toch de volkse verering als heilige
ten deel viel. Zijn graf werd al snel een oord van wonderen. In 500 roept
koning Clovis bij zijn doop Martinus uit tot beschermheilige van het Frankische
volk. De kap of mantel van de H. Martinus diende de Frankische koningen als
legervaan, zonder die trokken ze niet te velde. Maartens beroemde halve mantel
werd als belangrijk relikwie in een speciale kapel bewaard.
Hij is een van de eersten
geweest aan wie de R.K. Kerk openlijke verering toekende. De heilige die zich
door zijn ijver voor de uitbreiding van het christendom in Frankrijk even
verdienstelijk heeft gemaakt als hij algemeen geerd is om zijn nederigheid en
deugd. Meer dan 1 legende heeft zich dan ook aan zijn naam gehecht. Van toen af
verspreidde zijn verering razendsnel.
Hij
komt voor in krijgsuitrusting, te paard zittend, dringt met het kruisschild des
geloofs de draak van het ongeloof terug.
Op
de verbeelding van het volk werkt vooral het verhaal over de helft van zijn
mantel die hij toen hij nog Romeins soldaat was aan de stadspoort van Amiens
aan een bedelaar gaf. De legende zegt dat Christus hem de volgende nacht, met
de helft van dit kleed bedekt, verscheen. Maartens beroemde halve mantel werd
als belangrijk relikwie in een speciale kapel bewaard. Een kapel, midden-Latijn
cappella, betekent eigenlijk manteltje (afgeleid van cappa) wat oorspronkelijk
de mantel van St. Maarten was die door de Frankische vorsten bijzonder vereerd
werd als relikwie en bij uitbreiding werd het een ‘kerkgebouw’ waarin die
relikwie door de Merowingen en Karolingen werd bewaard, een nationaal heiligdom
en vandaar daarom heet Aken in Frans Aix-la-Chapelle. De betekenis klein
kerkgebouw komt omstreeks 800 in gebruik. De geestelijke die belast werd met de
zorg voor de heilige capella was de kapelaan. Veel later kwam de overdracht op
muzikale inrichtingen die oorspronkelijk met de kapellen en godshuizen
samenvielen. In de 16de eeuw kwam Italiaans cappella:
muziekgezelschap en kapelmeester.
Hij
sticht in 360 het eerste Franse klooster bij Poitiers waar hij, omringd door
engelen, de mis opdraagt.
In
370 bij zijn wijding als bisschop van Tours.
Hij
bestrijdt het bijgeloof bij de burgers van Tours. Op zekere plaats had Martinus
een tempel van de heidenen omver geworpen. Tevens wilde hij een hoge pijnboom
vellen die de duivel was toegeëigend. De heidenen verboden hem zulks te doen en
een van de stoutste sprak: wij schijnt groot vertrouwen in uw God te hebben,
welnu wij zullen de boom omhakken op een voorwaarde, gij zult de vallende boom
tegen houden, op uw schouders nemen en wegdragen.’ Martinus aanvaardde het
voorstel. Zij bonden de voeten van de heilige aan elkaar vast zodat hij niet
zou weglopen en kapte de boom. Martinus stond daar als een beeld zonder zich te
verroeren. De boom begon te wankelen, zich te buigen en Martinus zag dat de
boom met veel gedruis naar hem toeviel, hief zijn armen op en maakte het
kruisteken. Terstond keerde de boom zich om naar de andere zijde en
verpletterde bijna de heidenen die verbaasd toekeken. Die werden christenen.
Hij
spreekt de vloek uit over een afgodsbeeld dat daarna instort.
Hij
wekt bij Chartres een gestorven kind op.
Hij
geneest een bezetene die stom is door hem de vinger in de mond te steken.
Hij
wordt te Parijs gehuldigd waar hij aan de naar hem genoemde Porte St. Martin
een melaatse geneest.
Hij
verkeert in zijn cel in tweestrijd over de kettermoord die hij wilde
verhinderen en wordt hierin bijgestaan door engelen.
Hij wordt verzocht door de duivel die hem een
hoorn met bloed toont en zegt: ‘waar is uw macht? Ik heb een van de uwen
gedood!’ (een boer werd namelijk door een os geveld) Hij geeft de absolutie van
de Verlosser die op de wolken woont.
Hij
wordt andermaal door de boze bezocht die in blinkend gewaad tot hem komend en
zich als Christus aankondigt. Hij zegt dat Christus nooit een vorstelijk kleed,
wel wonden droeg, waarop de duivel verdwijnt en Christus verschijnt.
Hij
is gast van keizer Maximus en wordt, aanzittende aan de koninklijke dis, door
de koningin bediend.
Hij
bezoekt, op zijn pelgrimstocht naar Rome te Saint Maurice een Thebaans slagveld
waar het gras bloed uitdauwt wat hij in kruiken verzamelt.
Hij
sterft op 80jarige leeftijd. De duivel vlucht, waarop Christus verschijnt om de
geloofsheld op te nemen.
De
Noormannen, die de stad Tours belegeren, vluchten bij het zijn van zijn relikwieën
die door de bewoners rond de wallen wordt gedragen.
St.
Maarten verschijnt met zijn opvolger St. Bricius aan մ ziekbed van de Luikse
bisschop Hildrik die hij geneest.
De
bisschop van Luik sticht uit dankbaarheid een kerk die hij aan St. Maarten
wijdt.
Een
legende verhaalt dat St. Thomas, beter bekend als de ongelovige Thomas die
weigerde te geloven in de onbevlekte ontvangenis, verlangde dat haar tombe
geopend zou worden. Dit werd gedaan en het werd gevonden geheel gevuld met leliën
en rozen, verder was die leeg. Dit mirakel werd ook volbracht om de twijfels
van St. Martin weg te nemen die dacht de Maria niet uit de doden was opgestaan.
Hij zag haar schemerend in de lucht en toen ze verdween liet ze hem haar gordel
na.
Naar
het snijden van zijn mantel is hij het symbool van naastenliefde en
vrijgevigheid. Ook als bisschop wordt hij voorgesteld met mijter en kromstaf
met vaak een of meer bedelaars aan wie hij iets geeft. Minder vaak zie je hem
met een hostie van vuur boven zijn hoofd die verscheen toen hij de mis las. Hij
is zo beschermheilige van vele beroepen.
Overal
werden er kerken aan deze heilige toegewijd en tal van plekken sierden zich met
Maarten ‘s naam. Natuurlijk zijn het Caribische eiland Sint-Maarten, Sint
Maarten en Sint Maartens(vlot)brug in Noord Holland, Sint Maartensdijk op het
Zeeuwse eiland Tholen en het Utrechtse Maartensdijk allen vernoemd naar deze
heilige. De Utrechtenaars werden vroeger St. Maartensmannen genoemd. Dat hij de
belangrijkste heilige in het bisdom Utrecht werd kwam door doordat St.
Willibrord, de eerste bisschop van Utrecht, zijn bisdom onder zijn bescherming
stelde. St. Maarten zie je afgebeeld op
de domkerk van Utrecht. In de driehoekige boven ruimte van de zich in de gangen
bevindende boogvensters zijn een negental taferelen uit het leven van Martinus
weer gegeven. Boven op de domtoren kun je hem te paard zien zitten waar hij als
windvaan dienst doet. Martinus is dikwijls de katholieke vorm, bijvoorbeeld te
Bolsward waar hij patroon van is. De oudste kerken in ons land zijn eraan
gewijd, bijvoorbeeld de Martinitoren te Groningen.
De Christelijke kerk zette op de
plaats van de oud heidense dankoffers het oogstdankbaarheidsfeest dat vroeger,
in ieder geval tot 1836 op de zondag van Michaelis, 29 september, gevierd werd.
De gans wordt in Engeland op St. Michaelis geslacht op 29 september, de
Michaelmass-goose, op 11 november komt de Martinmass-beef, gerookt vlees, op
tafel. Op deze dag ontving de geestelijkheid tevoren tienden van hoenders en
ganzen zodat het lange tijd de gewoonte was om op deze dag een gebraden gans op
tafel te zetten.
De
oude Germanen kenden hoogtijdagen. Men vierde vier offertijden en om het offer
groepeerden zich dan de overige feestelijkheden, 2 winterfeesten, lente- en
zomerfeest. Het eerste winterfeest begon met de opening van het Germaanse jaar,
de nachtevening van september. In de Juliaanse kalender valt het begin van de
winter op 10 november. Zo kreeg door die verschuiving de Martinidag zijn
betekenis.
Mogelijk is hij de vervanger van
de heidense Odin waar hij veel mee gemeen had als bijvoorbeeld de vliegende
mantel, het zwaard en paard.
Bij de
boeren gold die dag als begin van de winter, met hem loopt het pachtjaar, het
koren ligt in de schuur en zo werd deze dag met feesten gevierd. Ook als
patroon van de hoeders geld hij omdat hij vroeger een boerenknecht die zich
verhangen had tot leven wekte. Omdat hij de hoeder van het vee is, dat werd in
die tijd van de weide gehaald, krijgt de hoeder zijn loon. Dit gaat gepaard met
allerhande oude gebruiken.
St.
Maarten is een rijdende heilige. De viering van zijn naamdag viel op de 11de
november. In die tijd waren de Germanen met de herfst- of oogstfeesten aan de
gang. Dan waren de schuren vol met graan, de nieuwe wijn lag in de kelder en
het vette vee werd geslacht. Daarbij stroomde de jonge most. Lofliederen
weergalmden ter ere van de schenker van die zegeningen. Op berg en dal laaiden
de vuren ter ere van Wodan. Dat werd nu St. Maarten. In Vlaanderen geeft hij
lekkers en doet zijn ronde langs huis en hof en met de vraag: ‘Zijn alle
kindjes braaf?’ opent hij de deuren en gooit versnaperingen. De avond voor 11
november is het strooiavond, hij komt dan in de kamer met mijter, staf en
knecht Nocodemus. Daar is het net als onze St. Nicolaas. De kinderen zetten een
schoen met wortel. Op 11 november gaat de jeugd vroeg naar bed om de volgende
morgen er vroeg bij te zijn om de cadeaus in ontvangst te nemen.
Sint-Maarten
staat aan het begin van het Joeltijdperk, het tijdperk van vruchtbaarheid en
bevruchting gedurende welke tijd genoten en gegeven wordt en nieuwe gaven van
de aarde verwacht worden, die sluimert onder het blanke dekkleed van de sneeuw.
Men toonde zich dankbaar voor het genotene, men bracht het eerste winteroffer,
maar genoot ook en vierde feest met uitgelaten vrolijkheid. De oogst is binnen,
men geniet van de rust na de arbeid en de eerste grote slachttijd is daar. Zo
vindt men dan ook in de Joeltijd dan ook de meeste smuldagen en de meest
verschillende gebaksvormen, zo worden de kinderen op allerlei snuisterijen
onthaald, voorgesteld als hemelse gaven. Sint-Maarten en Sint Nicolaas rijden
deze gaven, rijden is gelijkwaardig met geschenken geven.
Boerengilden
plachten hun geliefde patroon Sint-Maarten te paard het dorp rond te leiden uit
dankbaarheid dat hij een jaar lang het vee tegen ziekte en het gewas tegen ongedierte
had beschermd. De deelnemers zamelden daarbij geld en levensmiddelen in
‘Hij
is zo mild als Sint Maarten, zegt een oud spreekwoord. Men dacht natuurlijk aan
de geschiedenis met de mantel. En het was een oude gewoonte, dat de armen op Sint-Maarten
goed bedeeld werden. Geen mocht die dag gebrek lijden. In Utrecht werd
jaarlijks met klokgeklep verkondigd, dat van stadswege elk ‘arm mensche, dat
daar koomt, eenen Hollandschen penning of een Hollandsch penningbrood kon
ontvangen.’ De oogstvuren waren ontstoken.
De
oudste vermelding van een kinderommegang op Sint-Maarten brengt Thomas
Naogeorgius in zijn Latijnse hekeldicht Regnum papiticum, 1533 te Bazel
verschenen. Hij beschrijft daar hoe de kloosterscholieren op Sint-Maarten met
hun meester voor de huizen gingen zingen en met een ganzenboutje werden
beloond. Sint-Maarten is zo ook een kindervriend. Ook hij rijdt in sommige
streken, dat is, hij werpt zijn gaven door de schoorsteen. Hij vervangt daar Sint-Nicolaas.
Ook is
Sint-Maarten uitgerust met een roede of gaarde. Die staat ook met het
vruchtbaarheidsbeginsel in verband. Die roede wordt op 10 nov. door de herder
aan zijn meester ter hand gesteld, achter de staldeur gestoken beschut zij het
vee in de winter en in de lente drijft men er de koeien mee naar buiten. De
roede is de vruchtbaar makende levensroede, met die roede werd het vee ook in
het voorjaar naar buiten gedreven, het vee werd er mee geslagen.
Omdat
hij de hoeder van het vee is, dat werd in die tijd het vee van de weide
gehaald, dan krijgt de hoeder zijn loon. Dit gaat gepaard met allerhande oude
gebruiken, hij gaat met de wacholder-, berken of hazelroede, zogenaamde
martinsgerte van huis tot huis en zegt bij elke boer een kortere of langere
spreuk op.
Allerlei
oogstgebruiken werden nu op Sint Maartensdag geconcentreerd. De ganzen die in
november slachtrijp zijn, of beginnen te trekken, werden nu ter ere van de
heilige genuttigd en heten nu Sint Maartensganzen. Reeds sinds eeuwen wordt de
heilige met een gans afgebeeld, op Noorse runenkalenders vindt men 11 november
door een gans aangeduid evenals op Tiroolse boerenkalenders. Vanouds is 11
november de dag geweest, een getaldatum, om de ganzen te slachten, dit heeft
niets met de heilige te maken. Dit was net zo’n gebruik als op Vastenavond, de
carnavalsavond. Men smulde op St.
Maarten van de ganzen want het was de avond voor de tweede vasten, de
adventsvasten die de dag erna begon. De meester en de dominee kregen een gans
thuis gestuurd, de kinderen kregen vakantie. De gans was de aan Wodan geheiligde
vogel die mee vloog in de wilde jacht. Bij de oogstfeesten der Germanen werd
steeds een gans geofferd en bij offermaaltijden gegeten. Uit het borstbeen werd
door de priesters de toekomst voorspeld. Was dit rood, dan volgde er een harde
winter, was het wit en doorschijnen dan kwam er een zachte winter.
Volgens
de legende zouden de ganzen Martinus gestoord hebben bij het preken zodat hij
ze liet slachten en opeten. Of omdat hij gekozen zou worden tot bisschop
verstopte hij zich in een ganzenstal maar het gesnater van de ganzen verraadde
hem en de afgezanten ontdekten hem. Sinds die tijd is de gans de vogel van Sint-Maarten,
een martinigans. Een derde vertelt dat Sint-Maarten gestorven is omdat hij
teveel ganzenvlees had gegeten. Ook het dak van de St. Maartenskerk te Worms
draagt een gans.
Hier
en daar bleef na de reformatie de ’Papistische grouwel,’Ӡvan het gans eten
voortbestaan
Dieren
werden geslacht, zie het alom bekende liedje. St. Maarten had een koe, die
moest naar de slager toe. Ook waren er dankoffers voor de oogst bijvoorbeeld in
de Eifel en in het Rijndal en werd op deze dag een met stro omwonden korf
brandend en wel van de berg afgerold. Mogelijk waren deze oorspronkelijk gevuld
met de vruchten van de herfst. Het oud-Germaanse herfstvuur heet nu Sint
Maartensvuur dat tot op einde 18de eeuw nog op straat brandde. De
Sint Maartensvuren waren er nog lang in Limburg. De jongens maakten potten
waarin turf en hars voor een wierook zorgen, de rook was het zuiveringsgebruik.
In de potten zijn gaten geprikt en door die rond te slingeren krijgen we die
tegen de donkere avondlucht ze als vuurcirkels te zien.
Voorts
wordt verhaald dat keizer Maximus aan een gastmaal de drinkbeker het eerst zou
hebben laten reiken aan Martinus om hem daarna uit diens hand te ontvangen.
Hieraan heeft de heilige Դ wellicht te danken dat hij verheven werd tot
schutspatroon van de drinkers. Op deze dag werd vroeger door maaltijd en
drinkgelag uitbundig gevierd. Hiermee in verband staat de naam, die de Fransen
geven aan onpasselijkheid die meestal voortkomt aan onmatig gebruik van sterke
drank, ‘Le mal de St. Martin.’ Er is dan nieuwe wijn.
Onder
de genoegens die de arbeiders na volbrachte invoer van de oogst door de bazen
bereid werd, was het gebruikelijke oogstbier. Verder was er een dansfeest waar
de arbeiders de oogstkroon of krans overreikte aan de bazen. In november werden
de druiven geperst en werd de most tot wijn. ‘De Germanen zijn bij de dorst
niet matig,’ schreef Tacitus. Bij de oogstfeesten stroomde de nieuwe wijn ter
ere van Wodan, de schenker van Դ goede. Toen het Christendom kwam werd het St.
Maarten de schenker van al մ goede. Zo werd St. Maarten patroon van wijnbouwers
op zijn feestdag opende men nieuwe vaten dronk men nieuwe wijn. De historische
Martini-dronk, die de naam van Sint-Maarten minne draagt, wordt nog steeds
gesproken. De Wodansdronk werd een Maartensdronk.
‘Doet
dan een dronk
Een
goeden dronk
Een
Maartensdronk
Negen
teugen en beide bakken vol.’
De
eerste dronk was ter ere van St. Maarten. En dan werden er nog wel meer dan 9
teugen gedaan. In het zuiden gold het een schande op Sint-Maarten niet dronken
te zijn. Een synode verzette zich in 590 tegen die woeste feestgelagen. Sint-Maarten
en de wijn waren voortaan niet meer te scheiden. In Dordrecht werden de Franse
wijnen op Sint-Maarten gekelderd. De Saracenen overrompelden Jaffa op Sint
Maartensavond toen geen der Duitse kruisvaarders nuchter was. De Schutters
kregen in ons land op die dag van stadswege wijn. Maar in Utrecht werd bij een
keur van 1413 reeds melding gemaakt dat hij die zich aan verzuim schuldig
maakte geen wijn zou hebben op Sint Maarten. De beschermer bij het drinken, ‘s
morgens meed en ‘s middags wijn, dat is ter ere van Sint Martijn,’ aldus een
oud rijmpje. Hij kwam ook voor op vele herbergen. Hij deelde, met St. Juliaan
in Frankrijk en St. Joris bij ons, de roem om zijn gasten goed te onthalen. ‘Avoir
lՠhotel Saint Martin’ is hetzelfde
als ‘avoir lՠhotel St.
Julien’ en bij ons ‘hij is bij St. Joris in de kost geweest.’ In Duitsland is
hij nog de beschermheilige van de wijnbouw.
Een
Gronings lied:
‘Sunt,
Sunt Meerten
Kalver
droagen steerten
Koyen
droagen horens
Kerken
droagen torens
Torens
droagen klokken
Ol
wieven zitt’ in hauken
Bakken
spekpankouken
Hier
woont ain rieke man
Die
ons wel wat geven kan
Veul
ken hai geven
Laank
zal hai leven
Zalig
zal hai sterven
‘t
Hemelriek beerven
Geef
miet ‘n appel of ‘n peer
Koom
van ‘t haile joar nait weer.’
In
Fries:
‘Road,
road feugeltsje
Sinte
Mettens sleugeltsje
Road,
road rokje
Sinte
Mettens stokje
De
froului drage rokken
De
manlui drage broeken
De
katten drage staarten
Fan
avond is ‘t Sint Maarten.’
Drenthe:
‘Eip
kap kuvel
Mien
moeke is ain duvel
Mien
voader is ain rotzak
Daar
bin ik ain kind van
Geef
mie ‘n appel of’nծ peer
Kom
ԫ hier ‘n haile joar nait weer
Loat
me hier nait lange stoan
Kan
‘ik wel ain huuske verder goan.’
In
Roden gingen ze wel als oude mensen verkleed, hun gezichten met zwart aangezet
en handen met roet om niet herkend te worden.
Twente.
‘Sunte
Mertens voggelken
Har
zo’n rood, rood koggelken
Har
zoծ rood, rood roksken an
Hei
Sunte Mertens man
Laat
mi’ hier nich langer staon
Ik
mot vanoavond noa Munster goan
Muenster
is hier zo wied vandan
Woar
’ nich good meer kommen kan
Hier
woont zonծen rieken man
De
zo volle geven kan
Appelkes
geven, keukskes geven
Zoalig
zal e sterven
Den
hemel zal ԥ erven.’
In
Elburg.
‘Sonde,
sonde Marten
De
kalvers draogen starten
De
konen draogen horens
Rieke,
rieke torens!
Hier
woont een rieke man
Die
veul geven kan
Veul
zal ie geven
Zalig
zal ie leven
Stook
vuur, stook vuur
Sonde
Marten is zo guur
Geef
me een holtien om an te warmen
Met
mien kolde darmen
Stook
vuur, stook vuur
Sonde
Marten is zo guur.’
N.
Holland.
‘Sintre,
Sintre Maarten
De
kalveren dragen staarten
De
koeien dragen horens
De
kerken dragen torens
De
torens dragen klokken
De
meisjes dragen rokken
De
jongens dragen broeken
Ouwe
wijven schorteldoeken
Hier
woont een rijk man
Die
veel geven kan
Lang
zal hij leven
God
zal hem lonen
Met
honderdduizend kronen
Met
honderdduizend lichies an
Daar
komt Sinte Maarten an
Sinte
Maarten had een koe
Die
moest naar de slager toe
Was
ie vet of was ie mager
Even
goed moest ie naar de slager
Hooi
de booi! Hooi de booi
Wat
is Sinter Maarten mooi.’
In
Andijk is er ook een St. Maartensveugeltje.
‘Urf
en de murf en de maan die schijnt
Het
komt van Sinter Maarten
Holland
dat uveltje
Dat
is zo’n mooi rood duveltje
Het
heeft een mooi rood rokje an
Hei
Sinter maarten
De
brand is in de lantaarn
En
de vonken vliegen eruit
De
jongens lopen om sigaren
De
meisjes om beschuit.’
N.
Brabant, waar om hout gevraagd wordt, of een vergoeding.
‘Vandaag
is Sunte Marten
En
morgen Sunte Kruk
We
komen uit goeie harte
Em
hadden zo gerne een stuk
Soldaatjes
staan te beven
Hout,
hout, turf of hout
‘s
Winters is het altijd koud
Dan
gaan we naar de doele
Daar
gaan we ons verkoele
Een
buske met zwavel, een buske kruit
Hier
hangt de goeie engel uit.’
Limburg.
‘Sint
Meerten met den kalen kop
Leg
stro en hout er op
Leg
geer ouch get op het Sint Meertensvuur.’
Of;
‘Heej
woent unne riekman
Doe
veul gaeve kan
Veul
zalle gaeve
Lang
zalle laeve
Honderd
joar en einen dag
Elk
kapelke de kop er af.’
In een
getijdenboek vond St. Martinus een zaadje. Hij plantte het. Het groeide en werd
de bekende meelplant die men daarom boekweit noemt, dat is tarwe van het Boek.
Richerius,
1135, vertelt dat jonkvrouwen op zijn feestdag gedurende de mis, rozen, leliën
en kransen opofferden.
Voor
1843 stond er te Meise (Brabant) een dikke linde. Ze mat 5.5m in omtrek. Het
was de St. Martinslinde, omdat, onder een klein afdak een schilderij hing die
de heilige voorstelde. De schilder was vader Vervloet die omstreeks 1800
bestuurder der Mechelse Academie was. In 1843 werd de boom geveld en ter
plaatse een kapel gebouwd.
De St.
Martensblomme is de chrysant, de St. Martenspeer, poires de St. Martin.
De
boom van zijn dag is een pijnboom, Pinus strobus, zijn bloem is de vuurpijl,
Tritomia uvaria.
Weerspreuken.
In het
begin van november heeft men altijd enkele heldere, zonnige dagen. Dat is de
Allerheiligenzomer en wat later de St. Maartenszomer. Tot straf voor zijn
weldadigheid werd Sint Martinus naakt aan een boom gebonden om gegeseld te
worden. Toen kreeg hij het erg koud, de goede God had medelijden met hem en
zond een weldoende zonnestraal. Sinds die dag zijn er omstreeks die tijd altijd
enkele zonnige dagen aanwezig.
Bij de
Fransen heten de herfstdraden ook wel St. Maartensdraden, fils de St. Martin.
Dit staat wel in verband met het verhaal van het doorsnijden van de mantel
waardoor natuurlijke raden uitrafelden.
Een
donkere Sint-Maarten, een lichte kerst. Ook:
Als op
Sint Merten de ganzen op Դ ijs staan, moeten ze met Kerstmis door Դ slijk gaan.
Ook:
Staat
met Sinte Maarten op Դ ijs de gans, dan houdt ze met kerstmis in Դ water een
dans.
De
misse van Sint Merten brengt ons de winter in ‘t herte.
‘As
‘t donkere lucht op Sint Martijn
Zo
zal ‘t een zachte winter zijn
Maar
is die dag het weder helder
De
vorst dringt door in menig kelder.’
‘Zo
‘t loof niet valt voor Sint Martijn
Dan
zal ‘t een harde winter zijn.’
Nevels
in Sint Maartensnacht, brengen winters kort en zacht.
Sinte
martinus, warmte en regen, brengt het zaad geen grote zegen.
Wolken
met Sint Merten geven onbestendige winter aan.
Zo
Դ loof niet valt voor Sint Martijn, dan zal ‘t een harde winter zijn.
Sint
Maartenszomer, de dagen rond deze dag die over het algemeen helder en warm
zijn. Deze naam zal ontstaan zijn onder invloed van het Franse l’ate de la
Saint-Martin.
Al
moet Sinte Merten een mantelken dragen, hij moet toch nog wandelen in zomerse
dagen.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/