16 maart.
Klik hier voor inleiding
heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of tijdsbepaling,
weerspreuken, bloemen.
16
maart, Abraham, (Hebreeuws
Avraham, Arabisch Ibrahim): waarschijnlijk, ‘de (goddelijke) vader is
barmhartig.’ In het O.T. uitgelegd als ‘vader van een menigte volken.’ De
oorspronkelijke vorm was Abram, Gen. 11:26 ‘de (goddelijke) vader is verheven.’
Oudtestamentisch figuur die rond 1700 v. Chr. Leefde in de
stad Ur te Mesopotamië.
Abraham is een man die voorkomt in de Tenach van de
Joden, de Bijbel van de christenen en de Koran
van de moslims. In deze boeken wordt hij gezien als de aartsvader van
Joden en Arabieren in letterlijke zin, en voor christenen en moslims in
overdrachtelijke zin. Vandaar dat het jodendom, christenen en moslims ook wel Abrahamitische religies worden
genoemd. Hij is volgens velen een persoon die echt heeft bestaan, terwijl Adam
en Eva en Noach als mythisch gezien worden. De stamvader van de Hebreeërs en de
met die vermaagschapte Arabische stammen.
Volgens het Bijbelse verhaal trok hij met zijn neef Lot
uit Mesopotamië naar Kanaän en vestigde zich in het zuidelijke deel van het
land waar hij bij verdrag enige eigendommen verwierf, bewaarde er de vrede met
de inboorlingen en strekte zijn tochten tot Egypte uit. Daar sloot Jahwe een verbond met Abraham,
toen nog Abram genoemd, zijn bejaarde en tot dan toe kinderloze vrouw zou een
zoon baren en zijn nageslacht zou talrijk worden. Later wordt Abrahams geloof
op de proef gesteld, op Gods bevel moest hij zijn zoon Isaac offeren op de berg
Moria. De diepbedroefde Abraham begaf zich met offermes en vuurpot op weg
terwijl de jonge Isaac het brandhout droeg en zich erover verwonderde dat er
geen offerdier meegenomen werd. Toen Abraham zijn zoon op de brandstapel had
vastgebonden en het mes hief, hield een engel hem tegen. Een ram die met zijn
horens in het struikgewas vastzat werd in de plaats van Isaac geofferd.
Hoewel hij een geschiedkundig persoon kan wezen geeft zijn
naam (vader van vele volkeren) reeds te kennen dat we het hier te doen hebben met
het verhaal van omzwervingen van herdersvolken dat ons in de vorm van een
familietafereel wordt medegedeeld, terwijl zich uit die zwervende stammen het Israëlitische
volk zich heeft ontwikkeld. Van dat volk is Abraham de vertegenwoordiger,
inzonderheid wat de godsdienst betreft. Hij is een toonbeeld van
aartsvaderlijke deugd, een gelovig dienstknecht van Jahwe die hij door
offeranden en gehoorzaamheid huldigt zodat hij zelfs in het N. T. als een
geloofsheld wordt geprezen. Ook de Mohammedanen noemen hem Chalil Allah, ‘de
vriend van God’ en stellen hem voor als man des geloof, terwijl ze hem de
stichting toeschrijven van Mekka en van de Kaaba. Zowel bij hen als bij de Israëlieten
is hij de bezitter van wijsheid en de uitvinder van het letterschrift. Niet
zonder reden hebben geleerden van de jongere tijd hem vereenzelvigd met
Zoraster en Brahma.
Bij hem zie je de eerste maal het verschil tussen het een
godendom en de natuurreligie en de aanspraken van Israël op het grondgebied van
Kanaän en dat het stamteken van het besnijden wordt ingevoerd.
Op de eerste nieuwjaarsdag, ‘Moosch Haschanah ‘of als het
dan sabbat is, op de tweede, begeeft men zich naar een stroom of beek waarin
vissen leven en zegt daarbij staande de laatste verzen van het boek Micha op
die op zonden betrekking hebben, een symbolisch uiting met de gedachte in de
daar voorkomende woorden: ‘moogt gij al hun zonden in de diepte der zee werpen.’.
Velen hebben bij die gewoonte de gelegenheid om stukjes brood of andere dingen
in het water te werpen. Dit gebruik heet in het Hebreeuws ‘Taschlichպ,’gij zult
werpen,’ Micha VII: 19, hoewel hier meerdere uitleggingen van zijn.
De Joodse geleerde Maharil wijst op de gewoonte van de
bedevaartgangers naar Mekka die voordat ze een laatste maal om de Kaaba trekken
zich in het dal Mina het hoofd moeten scheren en de nagels knippen (dat wordt
in het dal begraven) nadat ze met tussenpozen drie maal zeven stenen hebben
geworpen naar de drie in het dal aanwezige obelisken. Ze noemen dat de ‘steniging
van de duivel.’ Men brengt die gewoonte terug tot de aartsvader Abraham met wie
de gehele omgeving van Mekka in verband staat en waarvan men zelfs beweert dat
hij de Kaaba gebouwd zou hebben. Toen Abraham, zoals te lezen staat in ‘Hepher
Hajasjar,’ op weg naar Moriah was om zijn zoon te offeren kwam de satan Iblis
in de gedaante van een oude man hem tegemoet en trachtte hem van die vrome daad
af te houden. Op raad van de engel Gabriël dreef de aartsvader de duivel met
stenen op de vlucht. In verband hiermee wordt het stenen werpen in het dal Mina
nog altijd beschouwd als een herinnering aan Abraham ‘s overwinning op het
boze.
Evenwel is het stenen werpen al veel ouder dan de Islam.
De zgn. ‘Hermen,’ van de Grieken zijn steenhopen waarbij iedere voorbijganger
een steen wierp of een plengoffer bracht in de hoop dat Hermes (Mercurius) de
reiziger veilig zal begeleiden, vgl. de Irminzuil.
Het werpen met brood op nieuwjaarsdag heeft niets met
stenen werpen te maken, noch iets met de oude Grieken van doen. Misschien wordt
het gedaan met hoop op zegen in het nieuwe jaar terwijl men gedachtig is aan
het woord van de Prediker XI: 1, waar die zegt: ‘werp uw brood uit op het water
en gij zult het terug vinden na vele dagen,’ dat wil zeggen, elke goede daad
vindt haar loon. Graan en brood als gaven Gods, het symbool van geluk en
voorspoed. Waarom er dan vissen in het water moeten zitten? De Kabbalistische
verklaring is hiervoor dat de vissen geen wenkbrauwen of oogleden hebben en zij
hun ogen dus wijd geopend houden waardoor de vis het symbool is van het wakende
oog dat, met andere woorden, de ‘bewaarder is van Israël die niet sluimert of
slaapt’ over zijn volk. De vis is trouwens het symbool van vruchtbaarheid die
altijd op nieuwjaarsdag bij de Joden op tafel ligt. Bij sommige Joodse
huwelijksfeesten is het een gebruik dat het jonge paar zeven maal over een
schotel met vis loopt.
Traditioneel wordt hij voorgesteld op het ogenblik dat hij
gereed is zijn zoon Isaac te slachten en daarvan weerhouden wordt, Abrahams
offerande. Soms zie je hem met drie engelen die verwijzen naar de drie gasten
die hij ontving bij de eik van Mamre en die hem meedeelden dat Sara een zoon
zou baren. Heel soms zie je hem met lange baard en in zijn schoot staan kleine
mensjes die zielen voorstellen, dat naar het evangelie van Lucas 16:19-25
waarin de vrekkige rijkaard vanuit de hel de arme Lazarus ziet rusten in
Abrahams schoot. De latere sagen voegen er nog vele cultuurverdienstelijke
eigenschappen aan toe, het onderwijzen der Egyptenaren in mathematiek,
astronomie en filosofie, uitvinder van het letterschrift en
droomvoorzeggingskunst, het stichten van de Kaaba te Mekka etc.
Ook een kluizenaar bij Edessa in de 4de eeuw is
er van die naam.
De kuisboom, Vitex agnus-castus, heet wel Abrahamsstruik.
16 maart, H. Heribertus van
Keulen, (Heribert,
Herbert): Germaans her, ‘heer: leger,’ bert: ‘glanzend stralend of
schitterend,’ dus ongeveer uitblinkend in het leger.
Hij is ca 970 geboren als zoon van graaf Hugo van Worms en
opgevoed in het benedictijnenklooster te Gorze. Na verschillende functies werd
hij in 994 tot priester gewijd en kanselier voor Italië onder Otto, kanselier
voor Duitsland in 997 en in 999 aartsbisschop van Keulen in daar was hij
aanwezig in het jaar 1000 bij de opening van het graf van Karel de Grote in
Aken. Hij verzette zich tegen de opvolger van Otto III, Hendrik II, en werd
gevangen genomen, erkende hem tenslotte en werd een van zijn raadgevers. Hij
was zeer vroom en menslievend, stichtte in 1002 een Benedictijner klooster en
een kerk te Deutz, daar werd hij ook begraven in 1021. In 1075 werd hij heilig
verklaard.
Hij wordt als bisschop afgebeeld met een kerkmodel in de
hand en een geknielde koning, Hendrik II. Ook met een zwaard naar zijn adellijke
afkomst en een duif die verschenen zou zijn boven zijn hoofd bij een
bidprocessie te Keulen waarna het meteen begon te regenen en wordt aangeroepen
tegen droogte. Ook zie je hem wel met een boomstam, toen de arbeiders niet aan
voldoende hout konden komen voor de bouw van het klooster zag hij een kruis
verschijnen in een perenboom in de boomgaard. Hij liet die kappen en als
bouwmateriaal gebruiken. Patroon van Deutz-Keulen.
16
maart H. Hilarius:
Latijn hilaris, Grieks hilaros: ’vrolijk, opgeruimd of opgewekt,’ vgl.
hilariteit.
Hilarius was de tweede bisschop van Aquileia, martelaar in
de 1ste eeuw.
16 maart, H. Julianus van
Anazarbus: Latijn
Iulius, naam van een Romeins geslacht waartoe Gauis Iulius Caesar behoorde.
Mogelijk van Grieks ioulos: ‘de wollige eerste baardharen,’ dus ‘de jeugdige,’
of van Jovilius: ‘aan Jupiter gewijd.’ In het N.T. als hoofdman die Paulus naar
Rome moet brengen, Handelingen 27. De vrouwelijke vorm Julia als die van een
christin in Romeinen 16:15. Verschillende heiligen zijn er van deze naam.
Julianus was martelaar in Sicili tijdens Diocletianus. In
de middeleeuwen werd hij zeer vereerd.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/