16 november.
Klik hier voor inleiding
heiligen met relikwien, biecht, aflaat, chrisma, era of tijdsbepaling,
weerspreuken, bloemen.
16
november, H. Gertrudis
(Gertrudis van Eisleben, Gertrudis de Grote, Geertrui, Geertruid, Gertrude of
Gertruud): Germaans ger: ‘speer,’
Geertrui betekent ‘speer-jonkvrouw,’ het tweede deel kan verwant zijn met Duits
drude: ‘tovenares’ en daarmee ook met de naam van een Walkure, een van de
godinnen van het slachtveld en de overwinning. In dit geval is de
oorspronkelijke betekenis ԫrachtՠmogelijk, of van Duits traut: ‘geliefd,’
uit oud-Hoogduits trut.
Gertrudis was de grote zieneres van Duitsland, te Helfta.
Door haar geschriften is ze de lerares van de mystiek, de Heer leefde in haar.
Geboren 6 januari 1256 te Thringen, gestorven 13 november
1302. Al op vijfjarige leeftijd was zij door haar ouders aan het cisterciënzer
klooster Helfta bij Eisleben overgedragen. Haar leermeesteres in het geestelijk
leven, de heilige en zeer ontwikkelde abdis Gertrudis von Hackeborn, koesterde
en verzorgde zorgvuldig het sprankelend talent van het jonge meisje, dat al in
haar jeugd het Latijn vloeiend beheerste en met hartstochtelijke liefde de
schone kunsten en wetenschappen toegedaan was. Op een lange adventsavond - zij
was toen 25 jaar - kwam er een merkwaardige onrust over haar, een niet te
stillen gevoel dat haar streven tot dan toe onvoldoende was geweest. Meerdere
maanden liet de Heer haar in die toestand van bange twijfel, om haar te ontdoen
van elk verlangen naar wereldse eer. Toen, op de vooravond van het feest van
Maria Boodschap, verscheen de Heiland haar, nam haar rechterhand en sprak tot
haar: Ҋe heil is op komst. Waarom ben je zo treurig? Heb je dan geen raadgever,
dat je in verdriet ineenkrimpt? Tot nu heb je met mijn vijanden stof gegeten en
honing gezocht tussen de doornen. Kom nu weer tot Mij terug, Ik wil je opnemen
en je dronken maken met de stroom van mijn goddelijke zaligheid.ӠVan dat
ogenblik af is Gertrudis genezen van alle ijdelheid van een geleerde. Ze keert
terug tot de basiskrachten van het genadeleven, tot inkeer en gebed. In plaats
van de Latijnse klassieken is nu de H. Schrift haar tot Ҩoningzeem in de mond,
orgelklank in het oor en geestelijke jubel in het hart.ӠDoor Hem verlicht,
beschouwt zij, meestal in aansluiting op de liturgische feesten, de geheimen
van het geloof en de eisen die God aan de mensen stelt, in beelden en
gelijkenissen vol van helderheid en kracht. Zij vraagt, en Christus antwoordt.
Zij bidt, en Christus geeft. Haar hart is als was, waarin Jezus zijn zegel
drukt, de tekens van zijn vijf wonden. De Heer schenkt haar alle graden van de
mystieke aanschouwing en Hij belooft haar onschatbare genadegaven voor haarzelf
en voor allen, die zich van haar voorspraak bedienen. Zo boven alles verheven
door haar hemelse Bruidegom, schreef Gertrudis op zijn bevel een deel van haar
geschiedenis zelf op. Diep ontroerd, was het haar onmogelijk koel en zakelijk
te vertellen. Terwijl zij schreef, nam iedere zin de vorm aan van een mystiek
gebed; ze sprak niet tot de mensen, ze sprak met God.
Andere boeken van haar voornaamste werk heeft ze
waarschijnlijk tijdens haar veelvuldige ziekten aan haar medezusters
gedicteerd; ze zijn in een rustiger, onpersoonlijker vorm gehouden en bewegen
zich uitsluitend om de vijf grote onderwerpen van gedachten: eucharistie,
lijden, Jezus, kerkelijk jaar, Maria en vagevuur. Zij was de eerste Duitse
afgezant van het goddelijk Hart. De verering van het Heilig Hart in de
middeleeuwen heeft hier, in de kloostertuin van Helfta, geleid tot de eerste en
fraaiste bloei. Nog eeuwen later heeft de grote Spaanse mystica Teresa van
Avila op de gedachten van Gertrudis teruggegrepen. Met moederlijke genegenheid
erbarmde zij zich over de nood van vreemden, niemand hield zij voor te slecht
en niet te bekeren, ook voor joden en heidenen vergoot zij in slapeloze nachten
menig traan uit medelijden. Liever onderbrak zij haar bruidsdialoog met Jezus,
dan dat zij daarvoor de minste plicht van naastenliefde verzuimd zou hebben. In
haar nederigheid beschouwde zij zich als de geringste maagd van het klooster,
ze zocht met gesloten ogen onder de afgedankte kleden van de nonnen en hielp in
de keuken, de kelder en de tuin. Haar dag was van de morgen tot het vallen van
de nacht gevuld met werk - en toch vond zij tijd om verschillende gedeelten van
de Heilige Schrift in de volkstaal te vertalen, opdat iedere pachter en knecht
het woord van de Heer zou kunnen verstaan. Niemand hoorde ooit een klacht van
haar. Veertig jaren was zij volgens haar eigen woorden een ҫanaal, waardoor God
zijn genade naar de mensen zendtӮ Daarop baseert zich haar kinderlijke
vrolijkheid, haar absolute heilszekerheid en haar vrijheid van hart, die over
haar hele omgeving uitstraalde en haar ook voor ons mensen van de 21ste
eeuw sympathiek maakt. In de winter van 1302 lag zij op haar sterfbed en ging
zonder doodsstrijd de eeuwigheid in.
Haar geschriften: Heraut van de goddelijke Liefde en
Geestelijke Oefeningen zijn echter al vroeg, door vele handen overgeschreven en
als kostbare schat behoed, hun weg van klooster tot klooster, van pastorie tot
pastorie, begonnen. Daaruit zijn nieuwe volksdevoties ontstaan, en de stem van
de Heiland, die tot de non van Helfta sprak, heeft een weerklank in talloze
harten van mensen en in de aanroepingen van de Litanie van het H. Hart
gevonden. Gertrudis zelf heeft lange tijd haar zending niet begrepen en zich
ertegen verzet, de notities van haar visioenen onder de mensen te laten komen,
omdat zij de deemoed en bescheidenheid zelf was. Toen zij het boek eindelijk
uit handen gaf, riep zij de Heiland tot getuige, dat het alleen gebeurde uit
zielenijver en uit verlangen naar zijn eer. Haar hele leven was immers aan de
eer van God gewijd.
Ze wordt afgebeeld als abdis en zwart habijt. Op haar
borst heeft ze een hart waarin zich het kind Jezus bevindt. Aan de hand heeft
ze soms 7 ringen die verwijzen naar de zeven grote gebeurtenissen in haar leven
die ze opschreef in het boek ԧeestelijke oefeningenծ
16 november, H. Otmar van Sankt
Gallen, (Audemar,
Audomarus, Odmar, Otmar of Othmar): Germaans
od: ‘erfgoed,’ mar: ‘beroemd,’ dus ongeveer, door zijn erfbezit beroemd.
Otmar is geboren rond 689, vermoedelijk in de omgeving van
St. Gallen, van Allomaanse afkomst. Hij kreeg zijn priesterwijding in de
domschool van Chur. Vanwege zijn roep werd hij door Waltram von Thurgau
toevertrouwd om de door de Ierse monnik H. Gallus (Gallatius) gestichte
hermietencellen te beheren om ze voor verval te behoeden. Hij reorganiseerde
dat, beindigde het kluizenaarsleven daar en liet de monniken in een klooster
leven waar hij een kloosterregel invoerde en werd in 719 abt van dat klooster,
Skt. Gallen. Het klooster kwam later onder invloed te staan van de Franken en
door druk van Pepijn werd de Benedictijnenregel ingevoerd. Ondanks de
spanningen tussen de Karolingers en Alemannen beleefde het klooster onder Otmar
zijn eerste bloei. Het was hem veel aan het geestelijk leven van de monniken
gelegen, de zorg voor zieken en armen. Hij liet een armenherberg invoeren en
een ziekenhees voor niet geneesbare zieken en melaatsen. Waarschijnlijk
resulteerde zijn charitatieve werken in een volksverbondenheid van de Alemannen
die, samen met de zelfstandigheid van het klooster, wat ergernis opwekte bij de
graven Warin en Ruthard die zich tussen de landsstrijd tussen graven en
klooster manifesteerde. Daarbij kwamen spanningen vanwege aanspraak op het
klooster, het ging te goed met het klooster, door bisschop Sidonius van
Konstanz die het klooster in zijn bisdom hebben wilde. Dat voerde tot gevangen
nemen van Otmar in 759. Hij werd onder tal van valse aanklachten, zedelijkheid,
echtbreuk, voor het gerecht gesteld en tot dood door verhongering in Bodman
veroordeeld, de straf werd verminderd en daarna werd hij op het eiland Werd
opgesloten. Door de graven Warin en Ruodhart werd hij in 745 gevangen gezet en
op 16 november 759 stierf hij op het eiland Werd in Eschenz bij Stein am Rhein,
nog steeds in gevangenschap. Ofschoon hij de stichter van St. Gallen is draagt
die niet zijn naam. In de geschiedenis van de theologie kan hij als voorganger
van de ordenbewegingen gezien worden van
de 12de en 13de eeuw die verkondiging van het evangelie,
het zelf leven in armoede, armenhulp en algemene zorg voor het gewone volk
hebben.
Hij wordt als Benedictijner abt afgebeeld met staf en
wijnvat. Dat komt door de legende van de overzetting van zijn lichaam 10 jaar
na zijn dood waar de boot bij een storm niets meer bevatte en de pelgrim fles
met wijn niet leeg werd. Naar een andere legende werd zijn fles niet leeg,
hoeveel hij daarvan ook aan de armen uitdeelde of er zelf uit dronk.
Schutspatroon van belasterden, kinderen zieken en zwangere vrouwen.
De plant van de dag is de Europese Euonymus.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/