17 november.
Klik hier voor
inleiding heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of
tijdsbepaling, weerspreuken, bloemen.
17
november, H. Gregorius de Wonderdoener; Grieks gregorios: ‘de waakzame,’ vgl. Latijn Vigilius. Naam van
verschillende heiligen.
Gregorius Thaumaturgus (ho Thaumatourgos; de
wonderdoener) is ca. 213 te Pontus, NeoCaesarea of Klein Azië. Hij heette
eigenlijk Theodorus (gift van God) en had heidense adellijke ouders. Na de
vroegtijdige dood van zijn vader op zijn veertiende werd hij met zijn broer
Athenodorus naar de school te Beiroet gestuurd om wetten te leren. Ondertussen
werd zijn zwager taxateur te Palestina en hadden ze daarom de gelegenheid hun
zuster te bezoeken te Caesarea, Palestina. Met de aankomst in die stad hoorden
ze dat de vereerde leraar Origenus daar aanwezig was. Nieuwsgierigheid leidde
er toe dat ze hem wilden horen en spreken en zijn onweerstaanbare charme deed
de rest. Al gauw vergaten ze alles over Beiroet en Romeinse wetten en werden
geleidelijk aan christen. Gregorius nam zijn
studie van filosofie weer op en theologie werd er daarna bijgevoegd met
de hoop dat de christelijke religie de enige ware en goede filosofie is. Zeven
jaar onderging hij de mentale en morele disciplines van Origenes. In 238 of 239
gingen de broers terug naar Pontus en Gregorius bedankte Origenes openlijk. Hij
werd de eerste bisschop van zijn nog heidense geboortestad NeoCaesarea (Pontus
in Klein-Azië) die hij 40 jaar regeerde. Hij zou begonnen zijn met een kleine
gemeenschap van 17 christenen en bij zijn dood waren er nog 17 heidenen over.
Overleden in 274.
De legende verhaalt dat hij een berg verplaatste om
bouwterrein te hebben voor zijn kerk. Rond het jaar 250 tijdens de vervolgingen
werd Decius achterna gezeten door soldaten. Die wisten dat hij met zijn diaken
naar een berg was getrokken. Op die berg troffen ze echter alleen maar twee
bomen aan. Hun commandant geloofde er niets van: op die berg stonden geen
bomen. Ze gingen terug en zie: daar waren Gregorius en Decius. De commandant
erkende de macht van God en bekeerde zich tot het katholicisme.
Later ‘de Wonderdoener’ geheten, vanwege de spectaculaire
aan hem toegeschreven wonderen. Enkele authentieke geschriften van hem zijn
bewaard, o.m. een Symbolum (Geloofsbelijdenis), aangehaald in de Vita
Gregorii Thaumaturgi (Leven van Gregorius de Wonderdoener) van Gregorius
Nyssenus.
17
november, H. Hugo.
Hugo was een vorstenzoon. Zijn historie begint met
een romantische vrijage met een zeer vrome maagd. Daarna werd hij een dolende
ridder, weerstond al de verzoekingen van Veneti, had talloze avonturen waar die
van de baron van Monnikhuizen maar wissewasjes bij waren. Eindelijk werd hij na
vele verkwikkingen martelaar onder de regering van keizer Diocletianus. Een
poosje had hij, na in een schipbreuk al wat hij bezat verloren zien te gaan,
zijn kost met schoenmaken verdiend. Omdat hij aan zijn gildebroeders niets
anders kon nalaten legeerde hij zijn gebeente. Die zorgden er dan ook voor dat
toen hij gehangen was hem van de galg te nemen en hun legaat tot schoenmakers
gereedschappen te verwerken die dan ook St. Hugo ‘s gebeente genoemd wordt.
17 november, H. Hugo van Avalon
of van Hugh van Lincoln is geboren rond 1135-1140 op het kasteel van Avalon in Bourgondië.
Zijn vader, heer van Avalon, was afkomstig uit n van de
meest vermaarde Bourgondische huizen. Van zijn moeder Anna is maar weinig
bekend. Toen zij stierf trad zijn vader Guillaume in bij de Augustijnen in
Villard Benoit, bij Grenoble, en nam zijn zoon Hugo mee. Hugo trad net als zijn
vader officieel in en werd diaken gewijd op de leeftijd van negentien jaar.
Rond 1159 werd hij benoemd tot prior van St. Maximin, een priorij niet ver van
zijn geboorteplaats Avalon, waar zijn oudere broer Guillaume zijn vader had
opgevolgd. In Saint-Maximin werkte Hugo als diaken. Hij preekte en verrichtte
werk in de omliggende parochies. Omdat het verlangen naar een volledig
contemplatief leven in hem groeide bezocht hij samen met de prior van
Villard-Benot La Grande Chartreuse, het moederhuis van de Kartuizers. In die
tijd was Dom Basilius de eerwaarde vader van de Grande-Chartreuse, en aan hem
vertrouwde Hugo zijn verlangen toe zich onder de regel van de Kartuizers te
stellen. Om zijn roeping op de proef te stellen bood Basilius hem geen enkele
bevestiging of aanmoediging, en Hugo ‘s eigen Augustijner prior riep hem
onmiddellijk terug naar Villard-Benot, bang om de ster van zijn communiteit te
verliezen! Hij dwong hem zelfs een gelofte af elke gedachte aan het
kartuizerleven los te laten. Hugo gaf in alle oprechtheid en zuiverheid toe,
maar moest deze gelofte later toch breken toen het hem duidelijk werd dat hij
deze gelofte onder emotionele druk van de prior onbesuisd en overhaast had
gedaan.
Hij keerde dus in 1153 terug naar La Grande-Chartreuse en
werd Kartuizer. Al snel na zijn professie vertrouwde de Eerwaarde Vader hem de
zorg over een bejaarde medebroeder toe, die hem voorbereidde op de genade van
het priesterschap. Hij moet ongeveer op zijn 30e gewijd zijn, de
leeftijd die toen volgens het canoniek recht vereist was. Toen hij tien jaar in
de kartuizer was, werd hem opgedragen het verantwoordelijke ambt van procurator
oftewel econoom op zich te nemen. Dat bleef hij tot 1180, toen hij naar
Engeland werd gestuurd om prior te worden van Witham, het eerste
kartuizerklooster daar, gesticht door Hendrik II om goed te maken dat hij niet
ter kruistocht was gegaan, wat hem was opgelegd na de moord op de heilige
Thomas Becket. De eerste twee priors waren bezweken aan de primitieve
omstandigheden in de nieuwe stichting waar de monniken nog niet eens een dak
boven hun hoofd hadden. De koning had toen speciaal gevraagd naar Hugo, wiens
kwaliteiten hem ter oren waren gekomen door gesprekken met een edelman uit
Maurienne. De eerste zorg van Hugo was vanzelfsprekend fatsoenlijke gebouwen te
laten neerzetten. Omdat het terrein door de koning geschonken was, eiste Hugo
daarbij dat alle pachters die gedwongen werden te vertrekken door het hof
schadeloos zouden worden gesteld. Dat vertraagde de bouw wel enigszins, maar
uiteindelijk kreeg hij toch zijn zin. Het gebouw dat er uiteindelijk kwam was
een gigantisch project, namelijk een exacte kopie van La Grande-Chartreuse. De
koning had veel vertrouwen in Hugo en bezocht hem regelmatig. De kartuizer was
gelegen aan de rand van n van Henryճ favoriete jachtterreinen, het woud van
Selwood. De verstandhouding bleef goed, ondanks dat de prior hem bij
voortduring genadeloos op zijn fouten wees, in het bijzonder wanneer Henry de
rechten van de Kerk met voeten trad, wat hij nogal eens deed. In mei van het jaar
1180 riep de koning in de abdij van Eynsham een vergadering bijeen om over
verschillende staatszaken te beslissen. Er werd beslist over de bezetting van
verschillende vacante bisschopzetels (eerder door de koning verhinderd om de
inkomsten van die diocesen in eigen zak te steken) en onder andere ook in
Lincoln werd de kanunniken opgedragen een verkiezing te houden. Na enige
discussie kozen ze Hugo, maar deze weigerde omdat de verkiezing onder druk van
de koning had plaatsgevonden, nota bene in diens privé kapel. Een tweede
verkiezing werd gehouden, nu in Lincoln zelf en met precieze inachtneming van
het kerkelijk recht, en viel de keuze op Hugo. Hij weigerde opnieuw met het
excuus dat hij toestemming van zijn overste nodig had. De koning stuurde een
gezant en zo kwam de zaak uiteindelijk in orde, ongetwijfeld tot groot verdriet
van Hugo, die immers juist zo’n moeite had gedaan om monnik te kunnen worden.
Hij werd geconsacreerd in de abdij van Westminster te
Londen op 21 september van het jaar 1158 door Baldwin, aartsbisschop van
Canterbury en op 29 september in Lincoln geïnstalleerd. Onmiddellijk en
onvervaard toog hij aan het werk. Hij bemoeide zich met de onrechtvaardige
jachtwetten en excommuniceerde zelfs ճ konings hoofdboswachter. Ook weigerde
hij n van Henry ‘s hovelingen te benoemen aan wie de koning een prebende had
beloofd. De koning ontbood hem in Woodstock om verantwoording af te leggen,
maar de heilige nam de koning voor zich in met zijn spitsvondigheid, haalde hem
over in te stemmen met de excommunicatie van de boswachter en de geweigerde
prebende. Al snel werd Hugo befaamd vanwege zijn vrijgevigheid jegens de armen,
en men herinnerde zich nog lang daarna hoe hij gewoon was melaatsen eigenhandig
te verzorgen. Hij was het levende voorbeeld van een goede bisschop. Hij verliet
zelden zijn diocees, kende zijn priesters persoonlijk, ging regelmatig op
canonieke visitatie en koos zijn geestelijken met zeer veel zorgvuldigheid uit
liefde voor de aan hem toevertrouwde zielen. Zijn kanunniken waren verplicht in
Lincoln te blijven, en als dat eens onmogelijk was moesten ze zich laten
vervangen bij het heilig Offer. Eens per jaar ging hij op retraite om zich aan
gebed te wijden, ver van de woeligheid van zijn uitgestrekte diocees. In juli
van 1188 ging hij mee met een gezantschap naar de koning van Frankrijk en hij
was daar toen koning Henry stierf. Het volgende jaar keerde hij terug en hij
was aanwezig bij de kroning van koning Richard I. Hugo liep voorop in de
bescherming van de Joden, waarvan er veel in Lincoln woonden. Zij werden
vervolgd tijdens het begin van Richards regering, en Hugo bedaarde op
verschillende plaatsen de woede van het opgezweepte volk. Koning Richard was
voor Hugo een grotere uitdaging dan Henry, door zijn formidabele
persoonlijkheid. De bisschop was echter zeer principieel in zijn protest tegen
onrechtvaardige eisen van de koning. Tijdens een beraad in Oxford in 1198 vroeg
de justitiaris, aartsbisschop Hubert, van de bisschoppen en baronnen een grote
som geld en ridders voor de buitenlandse oorlogen waarin de koning verwikkeld
was. Hugo weigerde met het argument dat hij geen geld en manschappen hoefde in
te zetten voor oorlogen die ver weg werden gevoerd. Zijn voorbeeld werd gevolgd
door Herbert van Salisbury, en de Justitiaris moest inbinden. De koning kreeg
een woede uitbarsting en beval Hugo’s bezittingen te confisceren, maar niemand
durfde er een vinger naar uit te steken. De heilige reisde naar Chateau
Gaillard in Normandië waar de koning op dat moment verbleef. Hij gaf de vorst
ongenadig de wind van voren en oogstte niet diens woede, maar juist
bewondering. ‘werkelijk,’ schijnt Richard later te hebben gezegd, ‘als alle
prelaten van de kerk zo zouden zijn als hij, zou geen koning in
tegenwoordigheid van een bisschop het hoofd durven heffen.’
Het zou niet de laatste keer zijn dat deze twee grootheden
tegenover elkaar staan. Toen er opnieuw
een grote som geld werd geist, nu van het Lincolnse kapittel, reisde de
bisschop opnieuw naar Frankrijk. Toen hij daar aankwam, was Richard echter
stervende, en Hugo kon niets meer doen dan zijn begrafenis bijwonen in de abdij
van Fontefraud. Hij woonde in mei 1192 de kroning van John bij, maar vertrok
even later weer naar Frankrijk om de koning bij te staan met staatszaken. Hij
bezocht de Grand-Chartreuse in de zomer van 1200 en werd daar, zoals overal,
met eerbied en liefde ontvangen. Op de terugreis naar Engeland kreeg hij
koorts. Hij stierf een jaar later in ‘The old Temple,’ 16 november 1200), het
bisschoppelijke paleis van Lincoln. De aartsbisschop van Canterbury las zijn
uitvaartmis en de koning was n van de dragers die hem naar zijn laatste
rustplaats brachten, in het noordertransept van de kathedraal. Hij werd
bijgeschreven op de lijst der heiligen door paus Honorius II in 1220 en zijn
relieken werden plechtig verheven en in een gouden schijn in het zuidertransept
geplaatst. Daarmee werd Lincoln het drukst bezochte bedevaartsoord in het
Noorden van Engeland.
Het is niet bekend wat er van de relieken is geworden in
de tijd van de reformatie. Het kostbare schrijn zal in ieder geval een
uitgelezen hapje zijn geweest voor de hebzucht van Henry VIII die het goud,
zilver en de edelstenen ervan confisceerde. Hij wordt afgebeeld met een zwaan.
17 november, H. Gregorius van
Tours (Gregoor, Gregoire).
Die is geboren ca. 538 uit een Romeinse senatorenfamilie
te Clermont-Ferrand (vroeger heette dat Averna) en heette eigenlijk Georgius
Florentius, werd later Gregorius genoemd naar de oom van zijn moeder, de H.
Gregorius van Langres. Werd opgevoed door zijn oom de H. Gallus, bisschop van
Langois, en trad in de geestelijke stand. Verscheidene van zijn familieleden
waren eerder al bisschop van steden als Lyon, Langres, Clermont en ook Tours.
Gregorius claimde zelfs dat bijna alle bisschoppen van die stad in meer of
mindere mate verwanten waren. Hij had een broer die Petrus heette en die diaken
was in Langres tot hij in 572 vermoord werd.
Hij werd in 573 bisschop van Tours en had als zodanig
grote invloed in de tijd van de Merovingen en schreef over die tijd een ‘Historias
Francorum,’ (Decem Libri Historiae) (tien boeken over de geschiedenis
van de Frankische Merovingers) en hun koninkrijken, beginnend bij de schepping
van de wereld (steunend op andere, oudere bronnen) tot en met het jaar 592.
Gregorius van Tours heeft daarnaast ook nog een verzameling heiligen levens
aangelegd, namelijk het Liber vitae patrum (Boek met heiligenlevens)
geschiedenissen van martelaren, van de wonderen van de H. Martinus etc.
Vele bisschoppen uit die tijd waren naast geestelijke
leiders ook politieke leiders van de steden waarin zij zetelden. Als bisschop
van Tours bekleedde Gregorius een belangrijke positie in binnen het politieke
leven. Hij was dan ook in staat om belangrijke gebeurtenissen uit zijn eigen
tijd (zoals zijn eigen conflicten met de Merovingische koningen) vaak uit
eerste hand op te tekenen. Gregorius was zeker een strijdvaardig man, die
opkwam voor de zaak van de Kerk van Rome tegen alles wat haar in die bewogen
tijd bedreigde. Dat geldt voor alles heidens was of heidens geweest was. Ook
over het arianisme dat in zijn tijd nog een grote rol speelde in het
Visigothische koninkrijk had hij weinig goeds te melden. Ook over de Joodse
gemeenschap was hij niet al te positief, al moeten opmerkingen daarover ook in
het juiste tijdsbeeld gezien worden. Wegens zijn vroomheid en geleerdheid werd
hij door de Frankische koningen Sigbert, Guntram en Childebert II zeer geschat,
trad de gewelddadigheden van Chilperich krachtig tegemoet en behoedde hertog
Guntram en Chilperich ‘s zoon Merovaus tegen konings vervolgingen. Als een man
van uitstekende vroomheid en van degelijk karakter stond hij in hoog aanzien
bij de Frankische koningen Siegbert, de gemaal van Brunhilde, bij Gontram en
bij Childebert II, hij verdedigde met moed de belangen van de Kerk tegen
Chilperic en Fredegonde. Overleed de 17de november 584 in Tours.
tussen 592-596) Zijn opvolger Pelagius als bisschop van Tours wordt vermeld in
het jaar 596 in een brief van paus Gregorius de Grote en zijn overgeleverde
werken werden in 592 beëindigd.
Hij wordt afgebeeld als bisschop met schriftrol,
ganzenveer, relikwiekast of een vis. Hij zag in een droom hoe hij zijn bader
kon genezen met de gal van een vis, net zoals de jonge Tobias. Hij ontdekte de relikwieën
van Martinus van tours, hij liet ook een onweer ophouden met de relikwieën kast
die de overblijfsels van Martinus bevatte.
17 november St. Hilda van Whitby (Hild, Hilda van Streaneshalch): Germaans hild: ‘strijd,’ naar
Brunhilde in Germaanse mythologie.
Hilda is geboren in 614 als tweede dochter van Hereric,
neef van Edwin, koning van Northumbria, en zijn vrouw Breguswith. Haar oudere
zuster Hereswith trouwde met Athelric, broer van koning Anna van East
Anglia..Haar vader werd in verbanning vergiftigd toen ze nog een kind was aan
het hof van de Britse koning van Elmet (nu West Yorkshire) er wordt aangenomen
dat ze op het hof van koning Edwin opgevoed werd te Northumbria. Op 12 april
627, Pasen, werd ze te York met het Northumbrische koningshuis gedoopt. Dat
werd gedaan door H. Paulinus die uit Rome kwam met Augustinus en begeleidde
Ethelburga, een christelijke prinses, toen ze naar Kent kwam om met koning
Edwin te trouwen. Die werd later gedood in de slag van 633. Haar klooster is
niet bekend, het zou aan de noordkant van de rivier Wear gelegen hebben.
Hier leerde ze de Keltische tradities die uit Iona kwamen.
Ze werd in 649 abdis van het klooster Hartlepool en in 657 stichtte ze en
klooster te Whitbey (toen bekend als Streonshalh of Streaneshalch) en bleef
daar tot haar dood als abdis. Ze wordt beschreven door Beda in 731 die acht
jaar na haar dood geboren is. Hij beschrijft haar als een vrouw met veel
energie die een goede leraar en administrateur was. Ze kreeg zo’n reputatie van
wijsheid dat koningen en prinsen haar advies vroegen, zorgde ook voor het
gewone volk, zoals Caedmon. Hij was en herder bij het klooster die in een droom
geïnspireerd werd om verzen van God te zingen. Hilda herkende zijn gave en
moedigde hem aan het te ontwikkelen. Ze moet een sterk karakter gehad hebben
die genegenheid opwekte. Beda schrijft dat allen die haar kenden noemden haar
moeder vanwege haar devotie en gratie. Ze leed de laatste zes jaren van haar
leven aan koorts, maar werkte door tot haar dood op 17 november 680. Het
laatste jaar zette ze nog ene nieuw klooster op bij Whitby te Hackness. De legende zegt dat op het moment van haar
overlijden de klokken van Hacknes tolden. Een non, Begu, zou getuige geweest
zijn dat haar ziel in de hemel gebracht was door engelen. Een lokale legende
zegt dat als zeevogels over de abdij vliegen ze hun vleugels buigen ter ere van
de heilige. Een ander legende zegt dat Hilda een plaag van slangen veranderde
in stenen, wat een uitleg is voor de ammonieten fossielen aan de kust, de
ammoniet Hildocras heeft zijn naam naar haar.
Men zegt nog dat bij een bepaalde lichtval door de boog
van een leeg raam dat men haar kan zien: ‘The very form of Hilda fair /
hovering upon the sunny air.’
Ze wordt in zwart habijt afgebeeld met abdissenstaf en een
kloostermodel in de hand, een kroon verwijst naar haar hoge afkomst, ook wel een
slang bij haar die ze in stenen veranderde. Ook wel met vogels omdat ze eens
voorkwam dat de vogels een veld kaalvraten.
17 november, H. Siard van
Maringaard: (Siardus) Germaans
sigi: ‘zege of overwinning,’ hard: ‘sterk of stevig,’ dus ongeveer de sterke
overwinnaar.
Hij is geboren in Friesland als zoon van een gegoede
familie en trad op jeugdige leeftijd in het norbertijnenklooster Maringaard te
Hallum, Ferwerderadeel, bij Leeuwarden in waar hij door de heilige abt Friedrich
van Hallum, stichterabt, opgenomen werd. Hij was een eenvoudig man die op de
velden werkte en zich bekommerde om de armen van Friesland. Bekend werd hij
door de genezing van een blinde. Hij werd in 1194 vijfde abt van dit klooster
bij Hallum, (het eerste klooster van deze orde in Friesland dat in 1163
gesticht en in 1571 verwoest werd) en weigerde een bijzondere positie en leefde
bescheiden onder zijn gelijken, bekommerde zich zeer om de armen. Ook aan de
arbeid van de gemeenschap nam hij deel en bouwde dijken. Hij is gestorven op 13
november 1230 in de geur van heiligheid te Mariëngaarde.
Al gauw na zijn dood zette zijn verering in. Tijdens de
godsdiensttroebelen werden zijn relikwieën naar Hildesheim in Duitsland
overgebracht. Doordat zijn relikwien overgebracht zijn op 6 juli 1617 door de
prelaat Stalpaerts naar het premonstratenzer abdij te Tongerlo, bij Geel in België,
kwam zijn naam daar in gebruik. Tijdens het Franse schrikbewind werden ze weer
verborgen en op 16 november 1860 plechtig in de nieuwe abdijkerk teruggebracht.
Zijn cultus werd in 1728 door paus Benedictus XIII bevestigd.
Hij wordt afgebeeld als preamonster abt met gesel en
roede, schop of kruis of korenaren of ook brood die hij aan de armen uitdeelt.
Beschermheilige van jonge moeder en hun baby’s, ook patroon van de landbouwers.
De bloem die met hun dag verbonden is, is de Guinese
Sansevieria.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/