18 juli.
Klik hier voor inleiding
heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of tijdsbepaling,
weerspreuken, bloemen.
18
juli of 14 juli, H. Camillus van Lellis: de naam is waarschijnlijk
via Etruskische vormen camitlnas of catmilna en van Grieks kadmiloi ontleend: ;dienaren
in de cultus der Kureten,’ de beschermers van Zeus en Rhea, vgl. ook de naam
kadmos en de Indo-Germaanse stam kadh: ‘beschermen of dienen.’
Camullus was de zoon van een officier van Karel V en is op
25 mei 1550 bij Chieti in de Abruzzen geboren. Zijn vader was officier in het
leger en wenste voor zijn zoon een zelfde loopbaan. Hij leidde als soldaat een
losbandig leven en verkwistte zijn hele bezit. In 1569 en 1574 nam hij deel aan
de oorlogen van Venetië tegen de Turken. Hij verloor al zijn bezit en ging in
1574 werken bij de bouw van een Kapucijnerklooster in Manfredonia. Door een
ongeneeslijke beenwond, opgelopen tijdens zijn militaire loopbaan, werd
zijn verzoek om opgenomen te worden bij de Kapucijnen, tot twee maal toe
afgewezen. In 1575 werd hij lid van deze orde. Zelf door ziekte gekweld ging
hij naar het St. Jacobsziekenhuis in Rome om daar verzorgd te worden. Daar
heersten toestanden die zijn medelijden met de zieken opwekten en hij ondervond
er de geestelijke nood onder de lijdende. Hij besloot na zijn genezing daar te
blijven om te helpen waar nodig was. Door zijn kennis en inzet werd hij benoemd
tot ziekenhuisleider. In deze periode leerde hij Philippus Neri, apostel van
Rome, kennen. Daarop liet hij zich in 1584 tot priester wijden. Na zijn
priesterwijding stichtte hij de Orde van de Camillianen (daarmee was hij reeds
in 1582 gestart en ook bekend als de Vaders van de Goede Doodt). Het was zijn
streven om ziekenhuizen te stichten en de zieken aldaar te verplegen. In het
jaar 1586 werd de gemeenschap door paus Sixtus V bevestigd en 5 jaar later, in
1591 werd de gemeenschap door paus Gregorius XIV tot orde verheven. Tijdens de
afschuwelijke pestepidemie heeft hij samen met Jozef van Calasanza de zieken
verzorgd en begraven. Na 1607 wijdde hij zich geheel aan de zieken. Met zijn
hervormingen in de ziekenverpleging en het ziekenhuiswezen was hij zijn tijd
ver vooruit.
Hij stierf te Rome in het jaar 1614. Op 29 juni 1746 werd
hij door paus Benedictus XIV heilig verklaard. Paus Leo XIII verhief hem tot
patroon van de zieken en ziekenhuizen en liet zijn naam opnemen in de litanie
voor de stervenden. Paus Pius XI gaf hem en Johannes de Deo tot patroon aan
alle ziekenverplegers. Het graf van Camillus de Lellis ligt in de kerk van de
H. Maria Magdalena te Rome. Hij is patroon van de ziekenhuizen, verplegers en
stervenden..
Hij wordt afgebeeld met zwarte soutane en rood kruis, vaak
slaat hij een arm om een zieke en drukt een kruisbeeld tegen zijn borst. Verder
met engel en doodshoofd. Ook wel geknield voor een kruisbeeld waar Christus
zijn armen losmaakt en die naar hem uitstrekt. Wat gebeurd zou zijn in een
kamer waar Christus hem beloofde te helpen.
18
juli, H. Arnout: (Arnoldus
van Arnoldsweiler)
Germaans aran: ‘adel,’ wald: ‘heersen,’ als een adelaar heersend, vgl. Arnhem.
Arnout kwam, volgens de legende, als citerspeler uit
Griekenland in het hof van Karel de Grote en kreeg van hem als schenking het
Burgelwald in het land van Kleef. Plots ging hij op bedevaart naar Santiago de
Compostella en gaf onderweg een aalmoes aan een vrouw die en vis droeg. De vis
spuwde een ring uit die Arnoldus ooit van Karel de Grote gekregen had en die
hij in het water had geworpen omdat zich van het hofleven wou afkeren en boete
doen voor zijn zonden. Op het moment dat hij zijn ring zou terugkrijgen zouden
zijn zonden vergeven zijn. zie voor net zo’n verhaal H. Arnoldus.
Is begraven te Arnoldsweiler bij Duren.
Hij wordt afgebeeld als muzikant of pelgrim met een harp
of citer, in de ene hand houdt hij een ring. Patroon van de citermakers en
musici.
18 juli, H. Frederik I: (Fredericus) in Utrecht op 8 november.
Germaans frede: ‘vrede of bescherming,’ rijk: ‘,machtig,’ vgl. rik, dus
ongeveer, de machtige beschermer. Al vanouds is de naam hier gebruikt.
Het is de naam van 4 Utrechtse bisschoppen van wie
Frederik I, ca. 820-836, heilig verklaard werd.
Frederik was de achtste bisschop van Utrecht. Hij was
waarschijnlijk van Friese, adellijke afkomst, kleinzoon van koning Radboud,
zoon van Aldgillus of Adgillis II, de eerste Friese koning met Christelijk
geloof. Geboren in het dorp Sexber,
(Sexbierum?) niet ver van de stad Franeker. Hij werd van jongs af aan
door zijn moeder Kronovella onder de tucht en opvoeding van godvruchtige mannen
gesteld en zo ook bij Rixfridus, bisschop van Utrecht en ook Fries van
geboorte. Na de dood van de laatste werd hij door keizer Lodewijk tot bisschop
van die kerk aanbevolen. Daar was Fredericus zeer tegen omdat hij zich
onwaardig vond. Maar het volk riep eenparig dat hij het moest worden en heeft
tenslotte toegestemd en is in aanwezigheid van de keizer gewijd. De keizer
vermaande hem toch om met al zijn kracht de overblijfsels van afgoderij te
zuiveren en vooral te Walcheren en vuile bloedschande uit te roeien. Hij zond
leraars naar de Noordelijke gebieden om de werken des duivels en dolingen van
het heidendom uit te roeien, zo ook te Walcheren. Hij werd zeer geholpen door
de H. Odulfus die in Oorschot woonde en door een Engel gemaand werd om naar
Fredericus te gaan om hem bij te staan.
In 829 wordt hij vermeld als een bezoeker van een synode
te Mainz. Volgens een vita uit de 11de eeuw verzette hij zich sterk
tegen het huwelijk van keizer Lodewijk de Vrome met Judith van Beieren wie hij
haar losbandig leven verweet. Waarschijnlijk werd hij daarom vermoord. In 838
werd hij na het opdragen van de mis aan de voet van het altaar in zijn liezen
gestoken en gedood. Men meent dat hij uitgeroepen zou hebben; ‘ik ben vermoord
om de waarheid, om de zachtzinnigheid en gerechtigheid,’ en dat hij ook voorspeld
zou hebben hoe dat de Denen de stad Utrecht zouden overrompelen en de Bisschops
hof zouden plunderen. Daarop ging hij naar een onderaardse grafkelder waar hij
zich plat ter aarde wierp onder het zingen van een versje uit de psalmen van
David. Is gestorven op 18 juli 838.
Hij werd gehouden voor een tweede Johannes de Doper en om
gelijke oorzaak gedood zou zijn. Hij is wel gedood door twee handlangers van
Lodewijk door het ophitsen van Judith, dochter van Welso, hertog van Beieren
omdat hij haar bestraft zou hebben over de bloedschande gepleegd met Bernaard,
graaf van Languedoc en over ongeoorloofde trouw met keizer Lodewijk die tegen
de kerk ingingen. Het zou ook kunnen dat hij net zoals Bonifatius door heidenen
gedood is. J. Mabillon zegt op een plaats waar hij hem zeer roemt; Het Friese
volk daar Fredericus het geestelijke bewind over had niet alleen door woorden
van preken, maar ook door het vergieten van bloed tot het Christelijke geloof
heeft gebracht. Dat zou ook kunnen van het eiland Walcheren waar hij vele
vijanden had gemaakt. Dat zou gebeurd zijn op de plaats van de Utrechtse Sint
Jan de Doperskerk die zich na het gebeurde onmiddellijk met een heerlijke aroma
vulde, de geur van heiligheid. Niet lang daarna werd hij heilig verklaard. Zijn
gebeente lag eeuwenlang begraven in de Utrechtse St. Salvatorkerk. Wordt
aangeroepen als geneesheer. In 1362 op 18 juli werd de kerk verbouwd en heeft
Volkerd, bisschop van Giblet, Frederiks
graf plechtig geopend. Het hoofd van de
heilige werd van de romp gescheiden en met goud en zilver beslagen in een
reliekhouder geplaatst waar het nog een aangename geur van zich geeft
Hij wordt als bisschop afgebeeld met twee zwaarden en vaak
ook met twee martelaarspalmen, soms met een gapende wonde in de buik waaruit de
ingewanden tevoorschijn komen. Wordt aangeroepen tegen doofheid.
18 juli, H. Symphorosa: Grieks ‘de meedragende, ‘nuttige of
goede.
Symphorosa was een martelares te Rome die met haar zonen
gedood zou zijn rond 120. Hadrianus, de keizer, had een tempel laten bouwen en
wilde die door de priesters laten inwijden. Toen die nu het offer slachtte
schreeuwden boze geesten; ‘de weduwe Symphorosa met haar zeven zoons kwellen
ons elke dag door het aanroepen van hun God, zij en haar zonen zullen ons
offeren en we zullen al je verzoeken inwilligen.’ Symphorosa had de rijke Getulius als man gehad die een ijverige
christen was en steeds bezig was anderen in hun geloof te versterken en
heidenen voor Jezus te winnen. Daarom liet keizer Hardianus hem grijpen en
samen met zijn broer Amantius berechten. Zijn vrouw Symphorosa stond nu alleen
met haar zeven kinderen in de wereld en ze zag vooruit dat men haar ook niet
meer lang zou laten leven en bereidde zich op de naderende dood voor. Ze was
alleen bang dat haar jonge kinderen het niet vol zou houden om aan Jezus trouw
te blijven waarom ze naar een afgelegen oord vertrok. Toch werden ze gepakt en
veroordeeld. ‘Offer met je zonen aan onze God of ik offer uzelf met uw zonen.’
Rustig antwoordde Symphorosa; ‘wat een geluk is dat voor mij om als offer voor
God te dienen. Uw Goden kunnen mij niet als offer aannemen, als ik voor
Christus verbrand wordt worden daardoor de demonen nog meer gekweld.’
Hadrianus; ‘kies een van beiden, of offer aan mijn God of je zal vreselijk
sterven.’ ‘ge gelooft dat mijn ziel bang voor je is, terwijl het mijn enigste
wens om bij mijn man te rusten die u voor de naam Jezus Christus gedood hebt.’
De keizer gaf bevel haar naar de tempel van Hercules te brengen, daar tot
bloedens toe te slaan en aan haar haren op te hangen, ze gaf niet toe. Dan
beveelt de keizer haar met een grote steen om de nek in de vloed te werpen.
Euchenius zocht haar lichaam, haalde die eruit en begroef die eervol. De
volgende dag beval Hadrianus de zeven zonen bij hem te brengen, die ook
standvastig bleven. De keizer gaf bevel om zeven palen bij de tempel van
Hercules op te richten waaraan ze gehangen werden, de oudste, Cresentius, werd
de keel doorsneden, Julius werd de borst ingedrukt, Nemesis het hart doorboord,
Primitivus zijn onderlijf doorsneden, Julius met sabelsteken geslagen en zijn
kruis gebroken, Strakteus werd zijn zijde geopend en Eugenius werd van boven
tot beneden gespleten. Tijdens de martelingen riepen ze uit; ‘broeders hou vol,
denk aan vader en moeder, gauw zullen we bij ze zijn!’ Hun lijken werden nog
door de heidenen in het graf bespot, werden van christenen opgegraven en rusten
nu in Rome.
18 juli, H. Bruno,
Germaans, wat we terugvinden in Gotisch brunjo: ‘borstharnas of pantser,’
daarnaast is oorspronkelijk de betekenis bruin mogelijk, in sommige talen ook
met de betekenis glanzend.
De heilige Bruno stamt uit het geslacht der heren van
Soleria in Piemont. Hij werd canonicus te Asti, in 1077 monnik in het klooster
te Monte Casino en in 1107 abt aldaar, kwam later aan het hoofd van het bisdom
Segni waar hij in 1123 overleed. Na een conflict met paus Paschalis II verliet
hij Monte Cassino en keerde naar zijn bisdom terug. Bruno was een vurig
verdediger van de hervorming ideeën van paus Gregorius VII en wordt beschouwd
als n van de beste Middeleeuwse exegeten. Hij is heilig verklaard in 1183.
18 juli, H. Marina: van de zee.
Bij een vrome man met de naam Eugene was zijn vrouw
gestorven maar ze had wel een kind achter gelaten, een dochter. Hij wilde niet
meer trouwen, het liefst ging hij in een klooster, maar ja, de dochter. Op
zekere dag vond hij een mogelijkheid, zijn wens om monnik te worden te
verwezenlijken en tegelijk zijn kind bij zich te houden. Hij had voor Marina,
zo heette ze, jongenskleren gekocht en prentte haar in zich voortaan als jongen
te gedragen, dan mocht ze mee het klooster in. Hij vond een abt die de vader en
de gelijknamige zoon in hun gemeenschap opnam. Vader en zoon Marinus tekende
zich door vroomheid en vriendelijkheid. Niemand vermoedde dat zich onder de
ruwe monnikspij een meisje stak. Toen ze rond haar 27ste kwam stierf
de vader. Hij loofde zijn kind vanwege zijn deugden en vroeg haar zijn geheim te bewaren. Marinus bleef ook na
de dood van de vader een dienst ijverige monnik. Vanwege zijn trouw mocht hij
werk verrichten dat hem uit de kloostermuren weg voerde. Daartoe behoorde ook
een opdracht om ver in het woud hout te halen. Omdat die weg lang en moeilijk
was overnachtte ze in een boerderij bij een vrome boer. Die man had een
aardige, maar wat lichtzinnige dochter. Ze hield van een ridder en kreeg van
hem een kind. Toen de vader vertoornt naar de naam van de vader vroeg noemde
zij Marinus. Al gauw hoorde abt dat zijn kloosterbroeder van het pad der deugd
afgeweken was en vader zou worden. Verrast en ongelovig riep hij de
beschuldigde bij zich. Ze ontstelde diep. Moest ze zich nu bekend maken en haar
belofte breken? Ze twijfelde niet lang en nam de schuld op zich. De broeders
banden de zondaar uit het klooster. Maar ze bleef in de onmiddellijke omgeving
en voedde zich karig van de gaven die haar medelijdende broeders haar aan de
poort reikten. Toen het kind een paar jaar oud was bracht de gewetenloze moeder
het naar de aangeklaagde zodat die zich om dat kind moest bekommeren. 2 jaar
lang hadden ze het samen moeilijk, dan erbarmden de broeders zich over de
boetende. De abt beval de boerdendochter het kind weer bij zich te nemen. De
monnik mocht weer in het klooster terug komen als ze zich bereid verklaarde
alle nederige arbeid te verrichten. Broeder Marinus keerde naar de geestelijke
heren terug en was gelukkig weer een huis te hebben. Zonder klagen deed ze
deemoedig alles wat haar opgedragen werd en verrichtte vele goede werken.
Eindelijk beviel het de Heer de monnik te halen. Marinus stierf. De broeders
besloten hem, die ze toch nog steeds verachten wegens haar daad, op een eenzame
plaats in een minder graf te moeten zetten zodat ook na de dood zijn fouten
verborgen zouden blijven. Toen ze de dode wassen wilden zagen ze tot hun schrik
dat de pij een vrouw bedekt had. Ze erkende nu hoeveel onrecht ze deze dappere
gedaan hadden en snelden naar de abt. Dan begroeven ze Marina met alle eer en
baden de dode om vergeving voor hun liefdeloosheid. De boerendochter echter,
die eerst die zware beschuldigen uitgesproken had, werd waanzinnig en vond
eerst genezing toen ze aan het graf van Marinus kwam. Het bericht van dit
wonder verspreidde zich snel onder het volk. Velen kwam en baden de heilige om
hulp.
Ze wordt in monnikspij met een kind afgebeeld.
18 of 28 juli of 19 augustus,
Arnoldus van Metz. (Arnulfus,
Arnuphus, Arnulf)
Hij is geboren rond te Lay-St-Christophe (bij Nancy). Hij
was een belangrijk hofmeier onder Theodebert II en besloot tot een
kloosterleven in Lerins. Ook zijn vrouw werd kloosterlinge. Voor zijn vertrek
daarheen werd hij in 614 tot bisschop van Metz gekozen. In die hoedanigheid gaf
hij vaak raad aan Pepijn I van Landen. Zijn zoon Ansegisel trouwde met St Begga
van Andenne, een dochter van Pepijn, uit welk huwelijk Pepijn II van Herstal
werd geboren, de stichter van het Karolingische huis. Hij trok zich in 629
terug in de Vogezen als kluizenaar bij Remiremont. Hij volgde hier zijn vriend
St. Romaricus op en kreeg onder meer gezelschap van Sint Germanus van
Granfelden die hier zijn religieus leven begon. Hij is overleden ca 18 juli 641
te Habendum (Remiremont). Hij werd in Metz opgevolgd door St. Goricus en nog
later door zijn zoon St. Chlodulphus van Metz. Ligt begraven in de naar hem
genoemde kerk in Metz.
Patroon van Metz; van bierbrouwers en molenaars;
aangeroepen voor het terugkrijgen van verloren voorwerpen. Wordt afgebeeld als
bisschop en soms met wapenuitrusting eronder, een verwijzing naar zijn hoge
afkomst en vroegere leven, mijter en staf (bisschop); hond of wolf, die
voorzagen hem van voedsel, vis met een ring in de bek, toen hij nog leek was
gooide hij een ring in de Moezel en zei: ‘mijn zonden zijn pas vergeven, als ik
deze ring terugkrijg.’ Later vond men de ring in de buik van een vis, dezelfde
legende wordt verteld over Arnoldus de Citerspeler die op dezelfde dag feest
heeft, twee bijenkorven terwijl hij advies geeft aan Pepijn I van Landen, soms
samen met St. Cunibertus van Keulen. Op vroegste afbeeldingen is hij
blootshoofds en met tonsuur, in kazuifel of reismantel met staf. Later in
misgewaad met mijter, staf, pallium en boek als bisschop. Op losse afbeelding
als kluizenaar voor het crucifix de voeten wassend van een zieke of voor zijn
kluis biddend, de zieken genezend, doop
van een heidense Germaan of genezing van een knaapje. Beschermheilige van
bierbrouwers en molenaars en wordt aangeroepen om verloren voorwerpen terug te
vinden.
Hun bloemen zijn de schone chrysant, C. coronarium, de
grote zonnebloem, Helianthus annuus, de groene munt, de kroezemunt Mentha
gentilis en M. viridis en M. crispa, en de gewone gamander of wilde salie
Teucrium scorodonia.
Hondsdagen, dat deel van Դ jaar waarin Sirius
tegelijk met de zon opkomt was 23 juli tot 23 augustus omdat Sirius of de Hondsster
dan te zien was bij op- en ondergaande zon, is nu van half juni tot half juli. In
ons land worden ze geplaatst tussen 19 juli en 18 augustus, elders weer tussen
3 juli en 11 augustus.
Դ Kan brandend heet zijn in die tijd, maar ook alle dagen
regenen.
Hondsdagen helder en klaar betekenen een goed jaar of
vruchtbaar jaar.
Komen de hondsdagen met veel regen, dan gaan we slechte
tijden tegen.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/