2 december.
Klik hier voor
inleiding heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of
tijdsbepaling, weerspreuken, bloemen.
2 december, H. Viviana,
(Vibiana, Bebiana of Bibiana):
Latijn vivus: ‘levend,’ dus de levendige.
Viviana is geboren rond 350 die met
haar zus Demetria de dochters van de redelijk in
aanzien staande Romeinse praetor Flavianus
en zijn vrouw Dafrosa zijn. Wanneer in het jaar 363
keizer Julianus Apostata (de Afvallige) zich als christenhater
openbaart, moeten zij die wel aan hun geloof in Christus vasthouden en worden
veroordeeld. Flavianus wordt opgepakt, gemarteld en
verbannen naar Toscane, waar hij al na een paar dagen aan zijn verwondingen
overlijdt. Dafrosa wordt onthoofd. Soldaten halen
alles wat het gezin bezit weg uit het huis en de meisjes blijven achter in
armoede. Apronianus, gouverneur van Rome, die de
vonnissen heeft uitgevoerd, verwacht dat de jongedames smekend om hulp bij hem
zullen komen. Ze vasten en bidden het grootste deel
van de dag en zijn niet van plan zich over te geven aan de goddeloze Apronianus. Hij laat de twee zusjes door soldaten bij zich
brengen, overtuigd van de door Christus beloofde eeuwigheid, komen Bibiana en Demetria
onverschrokken voor hun geloof uit. Voor Demetria
wordt het allemaal te veel; na het getuigenis geven bezwijkt ze ter plekke voor
de voeten van Apronianus. Bibiana
wordt overgedragen aan de Ժorgՠvan de kwaadaardige Rufina. Haar
voogd Rufina weet wel raad, ga in de prostitutie, dat wil ze niet waar Rufina
niet blij mee is. Maar Bibiana
maakt van het gebed haar Գchildՠen geen enkele
poging van Rufina om Bibiana te verleiden heeft
invloed op het vrome meisje. Rufina gaat zich beklagen bij Apronianus
voor deze onwillige, koppige Romeinse. Bibiana wordt
opgesloten in een gekkenhuis, dat heeft ook geen invloed heeft op haar geloof
en standvastigheid. Ze wordt aan een pilaar gebonden en net zo lang geslagen
met zwepen met loden nagels tot ze bezwijkt. De beul stak haar al stervende een
dolk door de borst. Ze ondergaat de martelingen met vreugde. Twee dagen ligt
haar lichaam buiten, als voer voor de honden of andere beesten. Maar die komen
er wonder boven wonder niet aan. Een priester haalt uiteindelijk haar lichaam
weg en begraaft het. Op die plek verschijnt al in de vijfde eeuw een kerkje,
waarvan later - begin zeventiende eeuw - de restauratie door de beroemde
architect Bernini ter hand wordt genomen. Nu is het nog terug te vinden, niet
ver van het treinstation in Rome. Eigenlijk is dit het enige harde bewijs van
het bestaan van de heilige Bibiana. Haar
levensverhaal is dan ook vrijwel in zijn geheel op legenden gebaseerd.
In de tuin van het kerkje groeide een kruid dat hoofdpijnen en
epilepsie zou genezen. Martelares
voor de kuisheid. Ze wordt afgebeeld aan een paal of zuil met een dolk door de
borst. Aangeroepen tegen hoofdpijn en vallende ziekten. Zij werd ter dood
gegeseld door roeden en ‘geloode gesels, ‘daarom
draagt zij een twijg in haar hand. Vanwege haar opsluiting in het gekkenhuis is zij ook
patroon van geest gestoorde, ook tegen hoofdpijn en drankzucht.
2 december, H. Silvanus: Latijn silva:
‘bos, woud met een suffix no dat de betekenis ‘heerser over’ aan het grondwoord
toevoegt, dus de heerser over een bos. Silvanus was
de Romeinse bos- en veldgod. De naam komt ook in de Bijbel voor als Silas, Hand. 15, die vereenzelvigd wordt met de in 2 Kor.
1:19 genoemde Silvanus. Verschillende heiligen van
deze naam.
Silvanus was een bisschop van Troas. Zie 8 februari en 12 november.
Barnabas gaat met Johannes
Marcus naar Cyprus. Dat was hun eerste werkterrein. Paulus kiest een andere
helper: Silvanus, die kortweg ook wel Silas wordt genoemd. Zij bezoeken de gemeenten in
Zuid-Turkije, die op die eerste reis zijn gesticht. In Lystra
trekken ze een nieuwe medewerker aan: Timotheüs. Zo wordt het een team van drie
man, dat diverse gemeenten bezoekt. Ze hebben plannen om het evangelie te
brengen naar streken in West Turkije. Maar dat lukt niet. De reden wordt er
niet duidelijk vermeld. Je leest alleen: de Heilige Geest verhinderde het. Ook
de plannen voor een zendingsreis naar het noorden van Turkije gaan niet door,
omdat de Heilige Geest het verhindert. Tenslotte komen ze aan de westkust in de
havenstad Troas. Als je goed opgelet hebt, heb je
gezien, dat er ‘staat in vers 10, in plaats van ‘beՠin,
de verzen daarvoor. Dat betekent: in Troas is de
schrijver van dit boek, Lucas, bij de groep gekomen.
2 december, Jan ( Johannes) van Ruusbroec of Ruysbroeck, ook ‘de Wonderbare’ genoemd
Hij is geboren bij Ruisbroek
nabij Brussel op 2 december 1293 en overleden op 2 december 1381. Hij geldt als
een van de grootste mystici van de zuidelijke Nederlanden. Ruusbroec
schreef in het Middelnederlands, maar zijn werken werden spoedig ook vertaald
in het Latijn.
Jan van Ruusbroec
werd sinds zijn elfde opgevangen door zijn oom Jan Hinckaert.
Hinckaert was een rijke priester, kapelaan van de
Sint-Goedelekerk te Brussel, en zou zijn neefje naar
de kapittelschool in Brussel sturen. De bronnen spreken een voortgezette studie
in Parijs of Keulen niet tegen, maar wijzen ook niet in die richting. Ruusbroec zou vanaf 1317 vijfentwintig jaar lang kapelaan
van Sint-Goedele blijven en het is erg onwaarschijnlijk dat een priester met
een universitaire titel zo lang zo’n nederige functie zou uitoefenen.
Veel is er over zijn jaren als
kapelaan niet geweten. Broeder Geraert, een kartuizer
uit Herne, die Ruusbroec persoonlijk ontmoette,
schreef over het eerste deel van Ruusbroecs leven
slechts een zin: ‘Heer Jan van Ruusbroec was ierst een devoet priester ende capelaen te Brussel in Brabant, in sinte
goedelen kerke, ende daer begonste hi enighe van desen boeken te maken.Ӽ/i> Wat
toch wel een erg bondige samenvatting is over een periode van vijfentwintig
jaar. Toch vermeldt de kartuizer het enige feit dat we met zekerheid weten over
Ruusbroecs verblijf in de Brabantse hoofdstad. Hij
beleefde in deze drukke stedelijke samenleving topmomenten van mystieke
ervaring die hij hier reeds neerpende. Zijn werk is dus niet enkel product van
een teruggetrokken bestaan in het Zoniën bos, wat men zo vaak veronderstelt.
Zijn eerste vijf werken waaronder Die gheestelike brulocht, zijn best gestructureerde werk en terecht zijn
meesterwerk genoemd, schreef hij te Brussel.
Op een bepaald moment moet Hinckaert, een nieuw en ingetogener leven zijn beginnen
leiden. Een jonge kanunnik, Vrank van Coudenberg
sloot zich aan bij deze nieuwe levenswijze en trok bij Hinckaert
in. Rond 1339 besluiten ze, samen met Ruusbroec, om
hun apostolische taak in Brussel op te geven en in 1343 betrokken ze de kluis
van Groenendaal die hertog Jan II van Brabant tot hun beschikking stelde. Over
het waarom dat de drie seculiere priesters het kapittel van Sint-Goedele
verlieten bestaat veel discussie. Sommigen beweren dat heer Vrank om politieke
redenen de stad moest verlaten. Broeder Geraert
beklemtoont echter het verlangen van de drie naar afzondering en eenzaamheid: Ruusbroec verliet Brussel voor Groenendaal omdat hij ‘zich
wilde terugtrekken uit de menigte van mensen.’.
De eerste jaren leefden zij
zonder regel en zonder overste. Van de bisschop, Gwijde van Kamerijk, kregen ze
toelating om een tijdje in eenzaamheid te gaan leven. Men zocht geen klooster
op omdat Ruusbroec veel kritiek had op de geestelijke
situatie in de meeste kloosters, ‘alle orden en religieuze gemeenschappen
werden ontrouw aan hun oorsprong en ze werden aan de wereld gelijk. Behalve dan
de religieuzen die niet buiten hun klooster komen: de kartuizers en al de
vrouwen die in slotkloosters leven.’ Jan van Ruusbroec
bezocht zelfs enkele malen kartuizerkloosters, waaronder dat van Herne. In 1350
zou hun gemeenschap toch overgaan tot het stichten van een klooster van
reguliere kanunniken (Augustijnen). Deels door de druk van de bisschop en de
publieke opinie die de merkwaardige groep van ‘kluizenaars in gemeenschap’,
moeilijk konden plaatsen, deels om hun werk levendig te houden na hun dood.
Gedurende deze jaren in
Groenendaal trok Ruusbroec zich vaak terug in de
bossen. Hij nam wastafeltjes mee om te noteren wat hem werd ingefluisterd door
de Heilige Geest. De goddelijke inspiratie waarop Ruusbroec
zich beroept is echter niet genoeg om een werk in definitieve vorm te
vervaardigen. We merken dat zijn traktaten een zeer precieze structuur hebben
die sterke overeenkomsten vertonen aan toen reeds bestaande preekschema’s. Om
dit te verkrijgen moest hij dus overgaan naar een tweede, meer ambachtelijke,
fase van het schrijverschap waarbij het materiaal op zijn wastafeltjes werd
geordend en geformuleerd. Waarschijnlijk gebeurde dit gedeelte niet in de tot
de verbeelding sprekende omgeving van het Zoniën bos, maar gewoon achter de
lessenaar. Getuige hiervan is het Groenendaalse Ruusbroecminiatuur, waar we, naast de grote afbeelding, die
het wijdverspreide beeld van Ruusbroec in het bos
toont, ook een kleinere afbeelding vinden. Deze laatste werd lang beschouwd als
de vlijtige kopiist die de werken van zijn medebroeder Ruusbroec
aan het kopiëren is. Maar als we aandachtig kijken merken we op dat er op zijn
lessenaar geen voorbeeldtekst, maar een wastablet te
vinden is. Het gaat hier dan waarschijnlijk ook om Ruusbroec
zelf die zijn inspiratie uit het woud in een definitieve vorm aan het gieten
is.
In de gemeenschap van
Groenendaal heeft Ruusbroec een onvergetelijke indruk
nagelaten. Hij was geen overste van het klooster en in geleerdheid moest hij
duidelijk onderdoen voor magister Vrank. En toch werd hij de centrale figuur
van de nieuwe stichting. Alle tijdgenoten hebben daarvoor n en dezelfde
verklaring: hij ervoer op een uitzonderlijke manier Gods tegenwoordigheid. En
hij was in staat om zijn kennis van het goddelijk mysterie aan anderen mee te
delen. Deze uitzonderlijk mystieke roeping werd door zijn directe omgeving
algemeen erkend en gerespecteerd. Hierin verschilt hij ook duidelijk van andere
mystieke schrijvers, die meestal naast erkenning ook hardnekkige weerstand
ondervonden.
Zijn invloed verspreidde zich
snel over Europa, talrijke machtige en edele personen kwamen hem in Groenendaal
opzoeken, klerken zowel als meesters en doctors in de theologie. Kort na zijn
dood krijgt hij de bijnaam ‘admirabilis,’(‘de wonderbare’), en wordt momenteel terecht tot een van
de grootste mystici uit de wereldliteratuur gerekend. Paus Pius X verklaarde
Jan van Ruusbroec in 1909 zalig. Als grootste Vlaamse
mysticus kreeg hij de bijnaam doctor extaticus of
doctor divinus, goddelijke doctor.
Hij wordt afgebeeld in zwarte
kledij van de Augustijner koorheren en zit wel eens onder een boom als een
verwijzing naar Groenendaal met een boek, kruis en ganzenveer. Een stapel
boeken aan zijn voeten zinspeelt op zijn gepubliceerde werken.
De waarde van Ruusbroecs oeuvre komt pas volledig tot zijn recht wanneer
we het vergelijken met dat van zijn tijdgenoten. Dichter Jan van Boendale die enkele jaren voor Ruusbroec
eveneens school liep in het Brusselse kapittel,
ontpopte zich tot een gedreven leermeester en moralist. Hij probeerde zijn
publiek te onderwijzen met nuttige adviezen en feitelijke informatie en
trachtte zo de mens meer bagage mee te geven voor het aardse leven. Ruusbroec daarentegen toont echter geen interesse voor
concrete feiten en cijfers en schrijft veel meer bespiegelend.
Toch staat Boendale
met zijn Der leken Spiegel veel verder dan zijn collega-dichters uit de
middeleeuwen. De door de kerk verkondigde normen zijn niet langer zijn enige
leidraad, hij doet beroep op het rationele denken en de regels voor
zelfhandhaving in de maatschappij. Ruusbroec bereikt echter
een veel hoger niveau in zijn werk, de mysticus is een echte auctor in de
middeleeuwse betekenis van het woord. Hij doet beroep op eigen inspiratie, of
die van God zoals je wil, en niet uit het werk van andere toonaangevende
auteurs. Boendale maakt een duidelijk onderscheid
tussen de begrippen auctor en dichter, en treed hiermee de toen algemeen
aanvaarde opvattingen over het schrijverschap bij. In tegenstelling tot een
auctor maakte een dichter vooral gebruik van voorbeeldteksten die men dan vertaalde,
verzamelde of herwerkte. Boendale moet, net zoals de
meeste van zijn Middelnederlandse collega’s, en vond dat ook van zichzelf, tot
de laatste categorie worden gerekend.
De vele bewonderaars van Ruusbroec zullen later vaak zijn sterk bezielend werk toeschrijven aan een Goddelijke tussenkomst. Ook Ruusbroec zelf zal het niet laten dit steeds te beklemtonen. Zo antwoordde Ruusbroec eenvoudig op de kritiek van Geert Grote die, ondanks het feit dat hij een grote bewonderaar van de mysticus was, twijfelde aan de orthodoxie van diens geschriften: ‘Meester Geert, weet dit wel: nooit heb ik een woord neergeschreven tenzij onder de inspiratie van den H. Geest.’
Ook al had de middeleeuwse literatuurtheorie
minder moeite met de goddelijke tussenkomst die Ruusbroec
omschrijft, toch beschouwde men toen deze goddelijkheid als de kern maar niet
als de gehele inspiratiebron van zijn werk. Ze is hiermee genuanceerder en
dichter aanleunend bij de moderne literatuurtheorie dan vaak wordt
verondersteld. http://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_van_Ruusbroec
De bloem van hun feestdag is een
citroenkleurige standelkruidachtige, Geodorum
citrinum.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/