23 oktober.
uit
en.wikipedia.org
Klik hier voor inleiding
heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of tijdsbepaling,
weerspreuken, bloemen.
23
oktober, H. Ignatius: Latijn
ignis: ‘brandend,’.
Hij is geboren rond 798 als zoon van keizer Michal, werd
door Leo de Armeniër ontmand, omhelsde de geestelijke stand en zag zich in 847
benoemd tot patriarch van Constantinopel. Hij was geen geleerd man maar een
gelovig en weldoend christen. Hij streed met moed tegen de geweldenarij en
zedeloosheid van zijn oom keizer Bardas die de gewijde gebruiken van de kerk
bij drinkgelagen bespotte. Dientengevolge verloor hij zijn waardigheid en
Photius werd in zijn plaats patriarch in 858. De verdeeldheid die hierdoor
ontstond zocht men door bemiddeling van paus Nicolaas I uit de weg te ruimen.
Die koos evenwel de zijde van Ignatius wat het begin was van de grote scheuring
der kerk. Keizer Basilius herstelde hem weer in zijn ambt in 867 en hij
overleed in 878.
23 oktober of 27 november, H.
Oda: (Oede, Oude, Ode, Odette) Germaans od: ‘erfgoed.’
De legende wil dat Oda omstreeks 680 werd geboren als
dochter van een Schotse koning Childebert (Eugunatius VII). Zij was heel mooi,
maar ze was blind. Oda ‘s vader, die gehoord had van de vele wonderen die
plaatsvonden bij het graf van de heilige Lambertus in Luik, stuurde zijn
dochter daarheen, in de hoop dat zij genezen zou kunnen worden. Toen Oda
aankwam bij de kerk van de heilige Lambertus, wierp zij zich op de grond en bad
tot God om genezing. Dat lukte. De toegesnelde lokale bevolking liet op de plaats
van Oda ‘s genezing een gedenkteken plaatsen ter herinnering aan het wonder.
Teruggekomen in Schotland vertelde zij haar vader dat zij
haar leven in dienst wilde stellen van God, maar hij had al een echtgenoot voor
haar op het oog en wilde Oda zo nodig dwingen te trouwen. Daarop vluchtte Oda
met een dienares naar het vasteland, waar zij een bedevaart naar Rome en Monte
Gargano maakten. Na vele omzwervingen kwamen zij in Taxandrie (het huidige
Brabant) terecht, in een plaatsje genaamd Rode, (nu Sint-Oedenrode) waar de
bewoners een hutje voor ze bouwden. Enige tijd later werd Oda ernstig ziek en
stierf.
Volgens een latere traditie zou Oda eerst in de buurt van
Venray gewoond hebben. Ze woonde met haar vroegere voedster in een hutje op de
hei totdat hun aanwezigheid aan de dorpelingen kenbaar werd gemaakt door vogels
die luid kwetterend op takken bij het huisje zaten. Omdat Oda door het
mannelijke deel van de bevolking lastig gevallen werd, trokken de twee vrouwen
verder naar Weert, waar zij opnieuw een hut bouwden op de hei. Ze plantten
rondom de woning enkele struikjes, die de volgende ochtend waren uitgegroeid
tot een flinke haag die ze beschutte tegen nieuwsgierige blikken en ongewenste
bezoekers. Oda ‘s vader wist zijn dochter op te sporen, maar bij het huisje
aangekomen werd hij aangevallen door eksters die ervoor zorgden dat hij niet
dichterbij kon komen. Haar laatste levensdagen sleet Oda in het dorpje Rode.
Enige tijd na haar overlijden verscheen er ‘s nachts boven
het graf van Oda een helder licht, als teken van haar heiligheid. Velen
bezochten Odaճ graf om troost en genezing te vinden en op de plaats van haar
graf bouwde men een kleine houten kapel. Na verloop van tijd werd er een kerk
van steen gebouwd. Toen men in de twaalfde eeuw de stoffelijke resten van Oda
opgroef werd er volgens de vita in plaats van de eenvoudige houten kist waarin
ze was begraven, een stenen graftombe ontdekt. In het graf vond men niet alleen
haar beenderen, ‘die een aangename en liefelijke geur verspreidden,’ maar ook
een rieten staf en een document met gegevens over Oda.
Het levensverhaal van de heilige Oda is een legende. Haar
verering is nauw verweven met de opkomst van Sint-Oedenrode tegen het einde van
de twaalfde eeuw. Zoals rode in de naam aangeeft ontstond de
nederzetting, die in 1232 stedelijke rechten zou krijgen, op ontgonnen woeste
bosgrond. Waarschijnlijk zijn bij de ontginningswerkzaamheden in een gebied dat
sinds de volksverhuizingtijd verlaten was, restanten van oudere begraafplaatsen
gevonden. Onder invloed van het christelijk geloof ontstond rond een gevonden
graf het verhaal over de maagd Oda, die net als de inwoners van Sint-Oedenrode
in de wildernis een plek had gecreëerd om te wonen. Zo werd Oda de spil van de
geloofsgemeenschap. Anderzijds diende Oda als legitimatie van het gezag van de
graven van Rode, die de translatie en de verering van de heilige in hun
slotkapel lieten plaatsvinden. Naderhand eigende het aan deze kapel verbonden
kapittel dat in 1248 werd hervormd zich deze heilige maagd toe.
Het overgeleverde levensverhaal (de ‘Vita’, van de heilige
Oda, is omstreeks 1250 – wellicht als bewerking van ouder materiaal –
geschreven door kanunnik Godefridus uit Rode (Sint-Oedenrode), en is
waarschijnlijk geconstrueerd op grond van een detail in de vita van de heilige
Lambertus. Hierin wordt melding gemaakt van de genezing van een blinde vrouw,
Oda, bij het graf van Lambertus in Luik. Oda ‘s biograaf heeft dan ook de dood
van Sint Lambertus, door hem gedateerd in 680, als ijkpunt voor het leven van
Oda genomen. Ze zou zijn geboren vr 680, en na Lambertus dood nog 33 jaar (een
symbolische tijd: de levensduur van Christus) hebben geleefd, zodat haar
sterfjaar 713 moet zijn geweest.
De verering van de heilige Oda in Sint-Oedenrode (een
verbastering van Sint Oda-Rode) leidde in de loop van de elfde of twaalfde eeuw
tot de stichting van een aan Sint Oda gewijd kapittel. In 1996 werden de als
relieken van de heilige beschouwde beenderen in de Sint-Martinuskerk van
Sint-Oedenrode onderzocht. Hierbij bleek het echter te gaan om botresten uit de
derde en vierde eeuw, die daardoor onmogelijk verbonden kunnen worden aan Oda.
Onder de andere relieken van de heilige bevindt zich de opmerkelijke dubbele
ivoren ‘kam van Sint Oda’ (daterend uit het derde kwart van de twaalfde eeuw).
In de Middeleeuwen werd een dergelijke kam door de geestelijke gebruikt om voor
de eredienst zijn haren te kammen, bij wijze van symbolische reiniging. De ‘kam
van Sint Oda’ is tot nu toe het enige in Nederland bekende exemplaar. Hoe de
kam terecht is gekomen in Sint-Oedenrode is onbekend, maar het voorwerp maakte
vermoedelijk al in de Middeleeuwen deel uit van de reliekenschat van Oda,
hoewel hij rechtstreeks niets met de heilige te maken heeft.
Oda werd aangeroepen als beschermheilige tegen allerlei
soorten ziekten, maar vooral oogkwalen en blindheid. Zij wordt vaak afgebeeld
met een kroon, gesel, ekster, een staf of rieten stok, een kroon of een
duif. De duif zou haar gewaarschuwd
hebben tegen indringers. Of dat haar vader haar aan het zoeken was in het
uitgestrekte bos en haar kon vonden door de eksters die zich in haar buurt
ophielden.
23 oktober, Sint Severinus van
Keulen (Severin van Cologne): Latijn: ‘streng,’ al een Romeinse familienaam, Lucius Septimius
Severus, Romeins keizer 193-211, zo ook Alexander Severus 222-235.
Geboren in de 4de eeuw te Bordeaux. Severinus
was de derde bisschop van Keulen rond het einde van de 4de eeuw of aldaar in de vroegste
tijd van het christendom. Hij zou in 376 een klooster gesticht hebben in dan
Colonia Agrippina ter eren van de martelaars Cornelius en Cyprianus waaruit
later de kerk van St. Severinus ontstond. Hij was een vurige tegenstander van
het Arianisme. In de Vita Severini uit laat 9de of 10de
eeuw staat dat hij een lange periode in Bordeaux werkte en daar stierf, 403, en
dat zijn lichaam later naar Keulen gebracht werd, waarschijnlijk een verwarring
met een bisschop van Bordeaux met dezelfde naam. Relikwieën van hem zijn er in
de St. Severinuskerk te Keulen die in de 8ste eeuw gebouwd is.
Volgens Gregorius van Tours verscheen op het moment van zijn dood een hemels
koor van engelen. Of hij had een visioen waarin musicerende engelen de ziel van
zijn tijdgenoot, H. Martinus van Tours, naar de hemel begeleidde. Hij wordt dan
ook met de blik omhoog afgebeeld. Verder in bisschoppelijke gewaden, soms met
een boek en vaak met een kerk, de Severinuskerk. St. Severus werd in sommige
steden als patroon van de metselaars vereerd. Hij wordt afgebeeld met de
troffel in de hand.
Met Sint severien zal men de eerste koude zien.
23
oktober / 6 december, H. Petrus Pascual (Pascalis): Grieks
paschasius, Latijn paschalis, van Aramees pascha: ]Pasen,’ dus geboren op
Pasen.
Bisschop en martelaar. Waarschijnlijk is hij geboren te
Valencia in 1227. In 1296 werd hij bisschop van Jaen en is in 1298 door de
Moren te Granada gevangen gezet en in 1300 gedood.
23 oktober, H. Romanus van Rouen (Romain): Latijn romanus: ‘Romein,’ de
Italiaanse vorm Romeo van Grieks Romaios: Romein. Vooral kinderen van Romeinen
buiten Italië werden met een zekere trots Romein genoemd. Of van Germaans rod:
roem en man: man.
Romanus is geboren eind 6de eeuw en was
hofbeambte onder koning Clotharius II. Bisschop van Rouen rond 629. Hij werkte
eraan om de overgebleven heidenen in zijn diocees te bekeren en haalde
persoonlijk een tempel van Venus om. Zorgde voor gevangenen en vooral ter dood
veroordeelden en was bekend als een wonder bewerker. Dat werd in 1789 gevierd
met de instelling van het privilege van Saint Romanus waarbij met te Rouen elk
jaar een ter dood veroordeelde vrij liet op zijn feestdag. Is een natuurlijke
dood gestorven in 640. Patroon van Rouen.
Hij wordt afgebeeld als aartsbisschop met aan zijn voeten
de draak als symbool van het heidendom, hij zou die met hulp van een gevangene
verslagen hebben. Schutspatroon van ter dood veroordeelden en wordt aangeroepen
bij dronkenschap, waanzijn en vergiftiging en verdrinking, hij zou een
overstroming afgewend hebben met het kruisbeeld.
23 oktober, H. Johannes Capistranus (Giovanni da Capestrano, John Capistran). Hebreeuws
Johanan: ‘Jahweh is genadig,’ een veel gebruikte Joodse naam, Johannes de
Doper, de Baptist, Lucas 1:15, Mattheus 3 en dergelijke.
Johannes werd geboren te Capistrano op de 24ste
juni 1386 als zoon van een Duitse ridder. Zijn vader overleed toen hij nog jong
was. Studeerde wet aan de universiteit van Perugia. Advocaat te Napels,
gouverneur van Perugia onder koning Landislas van Napels. Toen er een oorlog
uitbrak tussen Perugia en Malatesta in 1416 probeerde hij de vrede te
herstellen, maar zijn tegenstanders wierpen hem in de gevangenis. Tijdens zijn
gevangenschap kwam hij tot het besluit zijn baan te veranderen, door een hemels
verschijnsel aangespoord en voegde zich bij de orde der Franciscanen. Hij was
net voor de oorlog getrouwd, maar het huwelijk niet genuttigd en met de
toestemming van de bruid werd het geannuleerd. Medestudent was St. James of the
Marches, leerling van St. Bernadine van Siena. Bekende preker toen hij nog leek
was en begon zijn werk in 1420. rondreizende priester door Italië, Duitsland,
Bohemen, Oostenrijk, Hongarije, Poel en Rusland en preekte voor duizenden. Zijn
ijver strekte hem tot aanbeveling bij de pausen Martinus V, Eugenius IV en
Felix V. Hij werd door hen benoemd tot legaat en inquisiteur te Napels en in de
Kerkelijke Staat tot uitroeiing van de sekte der Fraticellen. Hij hielp
Bernardinus van Siena om een meer strengere afdeling van Franciscanen te
stichten en werd daarbij vicaris generaal. Koning Frederik III hoorde in 1450
de welbespraakte redenaar aan en wees hem een werkkring in Wenen. Hier preekte
hij op de straten en markten voor een ontzettende volksmenigte en maakte zijn
Latijn verstaanbaar door zijn levendige gebaren. Men verhaalt dat hij in Moravië
16 000 Hussieten bekeerd heeft. In zijn ijver tegen de bedorvenheid van zijn
tijd ging hij zo ver dat hij artikelen van weelde openlijk verbrandde. Zou een
ziek man genezen hebben door het teken van het kruis over hem te maken. Te
Breslau liet hij zelfs 40 Israëlieten, die beschuldigd waren van
hostieschennis, eerst pijnigen en daarna in de brandstapel omkomen. Ook te
Schweidnitz, Lowerberg en Liegnitz eiste zijn dweepzucht bloedige offers. In
1454 stichtte hij het Franciscaner kloosters te Krakau en Breslau. Intussen
gaven de vorsten van Duitsland geen gehoor aan zijn oproep tot een kruistocht
tegen de Turken, hun onderdanen des te meer, hoewel ze bij de nadering van
Mohammed III uiteen gingen. Toen echter Belgrado, het bolwerk van Hongarije,
door een Turks leger was omsingeld wendde hij zich met zoveel geestdrift tot de
Hongaren dat de dappere Johannes Corvinus Hunyades zich weldra aan het hoofd
kon stellen van 70 000 man. Men verhaalt dat Capristranus de orde onder de
troepen wist te bewaren, de Turkse vloot verbrandde en het vijandelijke leger
vernietigde waarom de paus een feestdag instelde ter redding van Hongarije. Hij
overleed in het veld enkele maanden later, de 23ste oktober 1456 in
een Franciscaner klooster te Illock, (Villach)
maar zijn leger verdreef de moslims uit Europa. Wordt dan ook apostel
van Europa genoemd en is schutspatroon van een verenigd Europa.
Hij was klein van gestalte en zeer mager, at geen vlees,
dronk geen wijn en gaf zich alleen bij de hoogste noodzakelijkheid over aan
slaap, maar in dat zwakke lichaam leefde een sterke geest vol dweepzieke ijver
voor het geloof, vol zelf verloochende moed zodat hij op 19 december 1650 zalig
en op 16 oktober 1690 door paus Alexander VIII heilig werd verklaard. Patroon
van juristen, militaire kapelaans. Hij wordt afgebeeld in het bruine habijt van
de franciscanen met kruis en lans die een turban vertrapt onder zijn voeten of
als Franciscaan met kruis op zijn borst en het banier van het kruis draagt of
als Franciscaan die preekt, engelen met rozenkransen en IHS boven hem
23 oktober, Luglius en Luglianus
van Ierland. (Van Lillers, van Montdidier en ook
van Ferfay).
Rond het jaar 700 werd een groep Ierse pelgrims overvallen
te Ferfay, niet ver van Lillers. De meeste zochten een goed heenkomen, maatrer
waren er twee die erbij om het leven kwamen. Rond hun persoon ontstonden legenden
en volksverhalen, waarin waarheid en vrome fantasie nauwelijks meer uit elkaar
te halen zijn.
De beide omgekomen mannen zouden Luglus en Luglianus
geheten hebben. Ze waren afkomstig uit Ierland en van koninklijke bloede. Hun
vader was namelijk de voormalige Ierse koning Dodonus en hun moeder heette
koningin Relania. Ze hadden ook nog een zuster, prinses Lilia; zij had zich
teruggetrokken in de eenzaamheid en leidde het leven van een kluizenares. Ook
Luglius wenste van het begin af aan zijn leven geheel en al aan de Heer te
wijden; hij leefde Volkomen teruggetrokken ergens in een grot of spelonk. En
ofschoon Luglianus hetzelfde ideaal koesterde, was hij ongelukkiger af: hij
moest zijn vader opvolgen als koning. Maar na zes jaar gaf hij gehoor aan zijn
roeping en vertrok samen met zijn broer op bedevaart naar Jeruzalem. Na
terugkeer nam hij de regering weer op zich, terwijl Luglius nu werd benoemd tot
aartsbisschop van Ierland. Maar na verloop van tijd namen zij toch weer een
voorbeeld aan al die landgenoten die als zwerfmonnik hun vaderland verlieten en
nooit meer naar huis terugkeerden. Zo verkochten Luglius en Luglianus al wat
zij bezaten, schonken de opbrengst aan de armen, voegden zich bij een groep
gelijkgezinden en verlieten Ierland om voortaan als zwerfmonnik door het leven
te gaan. Meteen al bij de overtocht bleek hun heiligheid. Toen er plotseling
een zware storm opstak waardoor zij allen dreigden te vergaan, spraken zij een
gebed en sloegen een kruis, en de zee was weer spiegelglad. Aan de overkant kwamen
zij uit in Boulogne. Onmiddellijk begonnen ze het evangelie te verkondigen aan
de nieuwsgierig toegestroomde plaatselijke bevolking en ze wisten er meteen al
heel wat tot Christus te brengen. Vooral door de genezing van de blinde
plaatsgenoot Evantius. Men had hem het water aangereikt, waarmee Luglius zijn
handen had gewassen voor de Heilige Mis. Hij had ermee over zijn ogen gestreken
en onmiddellijk kon hij zien.
Nu zette het gezelschap zijn reis voort naar de
bisschopstad Throuanne. Op dat moment was Sint Bainus ( 701; feest 20 juni)
daar bisschop. Hun godsvrucht was zo groot dat ze wel de kerk binnengingen voor
hun gebeden, maar zich niet de tijd gunden of wellicht ook zich in hun
nederigheid niet waardig genoeg achtten om bij de bisschop langs te gaan.
Midden in de nacht werden ze opgeschrikt door de roep dat er brand was. Een
huis dicht in de buurt had vlam gevat en nu dreigde het vuur over te slaan naar
belendende percelen en het hele stadje in de as te leggen. De beide broers
snelden erheen, Luglius maakte een kruisteken en de vlammen doofden
onmiddellijk. Om geen tijd te verliezen en niet hun tijd te hoeven verdoen aan
de dankbetuigingen en nieuwsgierigheid van de plaatselijke bevolking,
vervolgden ze diezelfde nacht nog hun weg richting Arras (Atrecht). Maar bij
het dorpje Ferfay halverwege Throuanne en Arras werd de groep overvallen door
de drie broers Bavo, Eskelijn en Berengarius. Waarschijnlijk hadden zij zich
verkeken op de vorstelijke uitstraling van beide broers. Ze konden niets van
hun gading vinden. En nog voordat zij het dal konden verlaten, werden ze
achterhaald door wilde dieren en ter plekke verscheurd rond 700.
Een van de leden van het gezelschap die op de vlucht
geslagen was, zag de volgende nacht in zijn slaap een engel uit de hemel
neerdalen om de lichamen van de beide martelaren de laatste eer te brengen.
Bisschop Bainus liet op de plek van het misdrijf een kapelletje oprichten; al
spoedig ontsprong er een bron. Nog vr het jaar 1000 werden hun lichamen
overgebracht naar de kerk van Lillers. Ook het plaatsje Montdidier bewaart
relieken van beide heiligen.
Zij worden aangeroepen tegen koorts, pest, brand, onweer,
donder en bliksem. Luglius wordt afgebeeld als bisschop met een brandend huis
in zijn handen; Luglianus zien we als koning met een kroon op het hoofd.
Aster flexuosus en drie soorten Liatris, L. scariosa, L.
elegans en L. pilosa zijn de bloemen van de dag.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/