25 augustus.
Klik hier voor
inleiding heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of
tijdsbepaling, weerspreuken, bloemen.
25
augustus, H. Lodewijk IX (Ludovicus, Saint Louis de Dauphin):
Germaans, ‘de roemvolle strijder, ‘of ‘strijder om buit.’
De heilige Lodewijk van Frankrijk, zoon van de Heilige
Blanca van Castilië en Lodewijk VIII. ‘Ik hou veel van je, maar ik zie je
liever dood dan in zonde,’ dat zal hij vaak van zijn moeder gehoord hebben. Hij
is geboren de 25ste april 1215 en besteeg de troon in 1226 als 12
jarige onder voogdijschap van zijn moeder Blanca van Castilië. De adel begon
zich weliswaar tegen de vreemdeling te verzetten en poogde zich meester te
maken van de koning, maar Blanca bracht hen tot onderwerping en overwon
verschillende huizen. Ook Lodewijk moest strijden omdat Hugo de la Marche de
vazallen eed weigerde af te leggen en hulp in riep van zijn zwager Hendrik III
van Engeland, Lodewijk versloeg laatst genoemde in 1242 bij Tailleborg en
Santes.
In 1234 huwde de 19 jarige de 14 jarige Margaretha van de
Provence. Hij was zijn vrouw een zachte liefde toegedaan, volgens de
overlevering bracht hij na het huwelijk drie nachten in gebed door, voor hij
tot haar kwam. Hij was daarna zeer gelukkig met haar. Blanca was wel jaloers,
maar dat is meer met vroege weduwen het geval. Hij reisde met zijn moeder door
het land. Er waren vele reizen nodig want in Frankrijk was er veel mis,
onrecht, hoogmoed en onderdrukking. Hij herstelde het recht en bestrafte
diefachtige rechters, verbood het duel als middel van oordeelvelling en wist geestelijke
heren in te tomen.
Hij was te midden van weelde een ware asceet. Innige
vroomheid paarde hij aan een krachtig persoonlijk optreden. Van hem zei Bossuet
dat hij de heiligste en rechtvaardigste koning was die ooit de kroon gedragen
had. Hij was een rechtvaardig en wijs wetgever, streed tegen kerkelijke
misbruiken, bevorderde de wetenschap, hij stichtte de Sorbonne en veel
ziekenhuizen. Ook de Saint Chapelle te Parijs verrees. Die kapel was als een relikwie
schrijn gebouwd voor de doornenkroon, een stuk uit het heilige kruis, de
heilige lans en de spons die Christus aan zijn mond gedrukt had. Balduin van
Jeruzalem had in zijn tijd de relikwieën uit geldnood aan Venetië verkocht.
Lodewijk haastte zich nu om die kostbaarheden voor Frankrijk te verwerven. In
de advent van 1243 werd de koning zeer ziek maar herstelde toen hij de
doornenkroon beroerde. De nood van de Christenen in het Oosten wekte een
dweepziek medelijden in het Westen. Ook Lodewijk deed in 1244 in die zware
ziekte de gelofte aan zijn moeder om als kruisvaarder heen te trekken. Nadat
hij zijn moeder als regentes had aangesteld zeilde hij in augustus 1248 met een
leger van 40 000 man, met zijn broers Robert en Karel en met zijn vrouw, naar
Cyprus. Het volgende voorjaar ging hij naar Egypte om door verovering van dat
land gemakkelijker meester te kunnen blijven van Palestina. In 1249 veroverde
hij Damiate, versloeg de Mohammedaanse legers, rukte eerst in november langs de
Nijl op tot aan Mansoera waar de vijand zich op de andere oever bevond. Daar
verloren ze 2 maanden met het verleggen van de stroombedding van de Nijl totdat
een Arabier hem een doorwaadbare plaats aanwees. Robert snelde toen blindelings
op de reeds vluchtende vijand los en werd met zijn krijgsmakkers gedood.
Daardoor zag Lodewijk zich genoodzaakt om met zijn verzwakte hoofdmacht de
terugtocht te aanvaarden. Van alle zijden bestookt kwam hij tenslotte in een
engte zodat ze zich op de 5de april moesten overgeven. Hij wist zich
toch de achting der Moren te verwerven en werd al op de 7de mei met
de zijnen tegen een losgeld van 100 000 mark zilver vrij gelaten. Met
nauwelijks 5 000 man over, ging hij in Acre onder zeil en bleef met
godsdienstige ijver bezield nog 4 jaren in het Heilige Land totdat de dood van
zijn moeder hem noodzaakte om in 1254 naar Frankrijk terug te keren. Daar
wijdde hij zich weer aan zijn land maar bleef het plan koesteren om terug te
keren. Hij sloot in 1259 met Hendrik
III, koning van Engeland, een overeenkomst waardoor hij vrijwillig enige Franse
delen aan hem afstond. Maakte belangrijke rechtshervormingen, wende de adel aan
hoger beroep, schafte Godsoordelen af en voerde een wetboek in. Intussen werden
hierdoor de rechten van het volk beperkt en de grondslagen gelegd voor
koninklijke willekeur. Nadat hij 3 jaren voorbereidselen had gemaakt trok hij
tegen de raad van de paus tot een nieuwe kruistocht. Hij vertrok op 1 juli 1270
met 30 000 man naar Tunis om die te veroveren. Hij wilde de M. Zee vrijmaken en
aan de Sultan een belangrijke hulpbron ontrukken. Na Carthago ingenomen te
hebben trokken ze naar Tunis, daar ontstond een besmettelijke ziekte die het
grootste gedeelte van zijn manschappen en de koning op 25 augustus 1297
bezwijken. Kort voor zijn dood schreef hij een brief waarin hij aan zijn zoon
en opvolger Filips III wijze raad gaf voor het regeren. Zijn lichaam werd naar
Parijs gebracht. Hij werd in 1297 door Bonifatius VIII heilig verklaard. Een
ideaal, koning, ridder en heilige te zijn dat hebben vele middeleeuwse ridders
nagestreefd.
De staat Louisiana in de VS herinnert aan Lodewijk XIV
gedurende wiens regering het gebied in Frans bezit kwam. Hij wordt steeds als
koning afgebeeld, de kunstenaars geven hem vaak de doornenkroon en de nagel van
het kruis er bij. Door de Franciscanengordel wijzen ze hem als behorende tot de
derde orde. Hij is patroon van ridders en heersers, reizende en rechters, ook
boekbinders vereren hem als schutspatroon.
Meer bekend werd de anjer door Lodewijk IX die in 1270
zijn tweede kruistocht ondernam en met 30 000 man Tunis belegerde toen er een
pestachtige ziekte uitbrak. De koning, die de kracht van vele kruiden kende,
veronderstelde dat in een land waar zulke ziektes ontstonden ook geneesmiddelen
zouden groeien die als tegenmiddel zouden dienen. Hij besloot in eigen persoon de
plantenrijkdom van Afrika te onderzoeken. En zie, op dorre bodem ontdekt hij
een sterk riekende bloem die hij wegens die eigenschap anjelier of nagelbloem
noemde omdat de geur veel van de Indische nageltjes had. Hij liet uit deze
bloem een mengsel bereiden waardoor, naar men beweert, vele zieken genezen
werden. Evenwel werd de koning zelf slachtoffer en stierf op 23 augustus van
hetzelfde jaar. De kruisvaarders namen de anjer van de heilige Lodewijk mee en
vlochten de wonderen van deze bloem in de dood van de koning die door paus
Bonifatius VIII in 1297 heilig werd verklaard.
Men zegt dat na zijn dood een roos uit zijn mond
ontsproot.
De ridderorde Gosse de Genest’ was gesticht door Louis IX,
de latere St. Louis, bij zijn trouwen in 1234. Hij creëerde een ridderschap
onder de titel ‘Ordre du Genet’ met het motto ‘Deus exaltat humiles’, ‘God zal
de deemoedige verheffen.’ Hier zien we in het teken van de orde, de fleur de
lys van Frankrijk samen met de brem.
Deze orde was een lange tijd zeer belangrijk, onder de vreemde koningen
die het kregen was Richard II.
Hij wordt afgebeeld met koninklijke gewaden die versierd
is met de Franse lelie. Hij draagt de doornenkroon die hij uit Constantinopel
over liet komen. Soms heeft hij ook de drie spijkers vast waarmee Christus gekruisigd
werd. Verder met scepter, rijksappel en kerkmodel, dat van Sainte Chapelle. Hij
wordt ook wel blootsvoets afgebeeld omdat hij zo de doornenkroon naar de kerk
bracht. Schutspatroon van vele ambachten als kappers, hij zou altijd goed
gekapt zijn geweest. Wordt aangeroepen tegen blindheid omdat hij tehuizen voor
blinden stichtte, oorziektes vanwege zijn naam, louis, l’ouie; gehoor. En tegen
de pest.
Hij verkoos als lievelingsbloem de lelie en de madelief.
Hij liet zich een gouden ring maken die geleek op een krans van deze bloemen,
gevlochten.
De zinnebeeldige plant van de dag is de veelbloemige
zonnebloem die in Engeland star of St. Louis heet.
25 augustus, H. Gregorius van
Utrecht: (Gregorius
van Pfalzel) Grieks gregorios: ‘de waakzame,’ vgl. Latijn Vigilius. Naam van
verschillende heiligen.
Gregorius is geboren ca. 707 uit een aanzienlijke
Frankische familie, zoon van Alberik of Albrikus en H. Vastrada en opgevoed
door zijn grootmoeder Adela of Addula, een dochter van Dagobert II, zuster van
Irmin en abdis in het klooster Oure . Adela werd na de dood van haar man abdis
te Pfalts of Palatiolum (Pfalzel) bij Trier die ze zelf opbouwde. Toen ze
overste was gebeurde het dat Bonifatius in het dertiende jaar dat hij met
preken in Friesland begonnen was in die abdij kwam waar toen net Gregorius
woonde die toen ongeveer 15 jaar oud was die net terugkeerde van de school en
het hof, 722. Dat was nadat Bonifatius
afscheid had genomen van Willibrordus en naar de Hessen en Thüringen trok. Gregorius werd ontstoken om hem te volgen wat
zijn moeder wilde tegen houden omdat hij in weelde geleefd had en nu een harde
tijd tegemoet zou gaan. Ze heeft hem paarden en een gezelschap bezorgd en liet
hem met Bonifatius vertrekken die hem als helper bij zijn missiewerk meenam en
ging met hem in 737 naar Rome. Na behoorlijk onderwijs, mogelijk te Frislaar,
ontving hij de wijding en werd een ijverig evangelieverkondiger onder de
heidenen en later administrator van het bisdom Utrecht en leidde daar een soort
seminarie voor missionarissen van allerlei landen en afkomst. Daaronder was ook
de latere bisschop Liudgerus of Ludgerus. De wonderbaarlijke liefdadigheid van
hem blijkt hieruit dat hij twee moordenaars die twee van zijn broeders die
terugkeerden in een bos hadden dood gestoken het hun heeft kwijt gescholden,
vrij gesproken, opnieuw gekleed en kost en drank gegeven en ze aanraadde naar
een vreemd land te gaan om van zijn bloedverwanten geen last te krijgen.
Na de marteldood van Bonifatius in 755 belastte hij zich
met bestuur van de Utrechtse Kerk en abdij. Tijdens zijn bestuur werd het
christendom onder de Friezen tot aan de Lauwers gevestigd. Toen de overwinning
van Karel de Grote de weg opende naar de Saksers zond hij Willehad en Liudger,
Marcellinus en Lebuinus uit om de eerste zaden van het christendom uit te
strooien in Overijssel, Drenthe en Groningen. Hij werd ruim 70 jaar oud,
overleed op 25 augustus 776 nadat hij drie jaar verlamd had gelegen. Hij zou in
de Salvator kerk van Utrecht begraven zijn geweest, beter in de abdij van
Susteren dat gesticht was door Willibrordus. Zijn gebeente is te Utrecht in
1421 gelicht en met staatsie in ene houten kastje geplaatst.
Relikwieën zijn in ieder geval te Susteren waar al gauw
een grote verering begon. Het leven van Gregorius is beschreven in de Vita
S. Gregorii abbatis Traiectensis, een hagiografie door een van zijn
leerlingen, de heilige Liudger. Hij
wordt afgebeeld in bisschoppelijk kleed met mijter en kromstaf, hoewel hij
nooit tot bisschop is gewijd, vandaar dat de mijter bij hem soms boven het
hoofd zweeft. Sommigen zeggen dat hij de derde bisschop van Utrecht geweest is,
na Eobanus die met Bonifatius vermoord werd, waarschijnlijk bekleedde hij als
priester het ambt van bisschop. In zijn hand houdt hij het evangelie, een beurs
waarvan hij uitdeelt aan de armen. Op het eind van zijn leven was hij verlamd
aan de linkerzijde, wordt dan ook aangeroepen tegen verlammingen.
25 augustus, H. Peregrinus: Het eerste deel in Germaans is onze bijl, met
de betekenis ‘strijdbijl,’ het tweede grima: ‘masker of helm,’ net als ons
grimmig of boos. Het Latijnse peregrinus betekent ‘vreemdeling of buitenlander,’
wel behorend tot een bevriend volk tot pelgrim.
Martelaar te Rome tijdens Commodus met Eusebius en
Vincentius en Pontianus.
25
augustus, H. Pontianus:
Latijn, ‘bewoner van Pontia’, een eiland voor de kust van Latium, afleiding van
Romeins geslachtsnaam Pontius. (vgl. Pontius Pilatus)
Naam van een martelaar te Rome volgens een niet
historische passio. Martelaar tijdens Commodus.
25 augustus, Genesius de
Toneelspeler
(Genes, Genis)
Het is niet duidelijk in hoeverre het hier een historische
persoon betreft. Het zou hier om een toneelspeler gaan die een satire opvoerde
tegen de christenen. Tijdens het spelen werd hij getroffen door de waarheid van
zijn rol, en bekeerde zich. Dat kwam hem op de marteldood te staan. Er zijn
meer heiligen over wie een dergelijk verhaal wordt verteld. Zo wordt een dag
later, op 26 augustus, de marteldood herdacht van ene Gelasius of Gelasinus,
toneelspeler te Heliopolis in Fenicië. Hij moest op het toneel het christelijke
doopsel belachelijk maken. Maar het bleek dat hij alles plotseling heel serieus
nam. Hij noemde zich christen en werd door de woedende toeschouwers dood
gestenigd, 297. Vermoedelijk is zijn verhaal verstrikt geraakt met dat van
Genesius van Arles die een dag eerder of op dezelfde dag wordt herdacht. Uit
die combinatie zou dan Genesius van Rome tevoorschijn zijn gekomen. Hoe dat ook
zij, de legende is er niet minder mooi om.
Genesius was toneelspeler te
Rome. Hij maakte deel uit van het keizerlijke toneelgezelschap. Hij was een
ster in zijn genre. Als hij op de planken stond te zingen, wist hij zijn
toehoorders te betoveren door de schoonheid en de reikwijdte van zijn stem. Als
hij rollen moest spelen, deed hij dat verrassend ongekunsteld. Als hij het
gewone mensengedoe moest uitbeelden leek het allemaal net echt en heel
natuurlijk. Vooral in de humor van het alledaagse leven was hij een meester. Op
een dag bevond keizer Diocletianus zich onder de toeschouwers. Genesius wist
van hem dat hij de christenen dodelijk verachtte. En hij meende dan ook dat een
stuk waarin de christelijke rituelen zouden worden afgeschilderd, de keizer wel
plezier zou doen.
Hij kwam op in een bed. ҏ,
vrienden, ik voel me zo ziek, kreunde hij, ik ga vast dood. Het is alsof er
iets als een blok op mijn maag ligt. ‘Is er niemand die dat van me weg kan
nemen, zodat ik me wat opgeluchter kan voelen?’ Degenen die rond het bed
stonden, zeiden: ‘wat wil je dan dat we doen? Hoe moeten we dat blok wegnemen?
Je dacht toch niet dat wij timmerman of houtbewerker waren dat je vraagt dat je
wat meer beschaafd’ moet worden?’ Deze flauwe grollen maakten de mensen aan het
lachen. ‘Jullie snappen er niks van, antwoordde Genesius, dat bedoel ik
natuurlijk niet. Maar ik voel mijn einde naderen, en ik wil als christen
sterven.’’En waarom dan wel zo ineens?, ‘vroegen de andere spelers. ‘’Ik hoop
dat God mij bij mijn dood bij zich zal opnemen als een overloper van de partij
van jullie goden.’
Men deed dus net alsof men
een priester en duiveluitdrijver ging zoeken. Elk van beide kerkelijke
bedienaren werd door een toneelspeler uitgebeeld. Ze kwamen aan het bed van de
zogenaamde zieke staan en vroegen: ‘wat wil je van ons, mijn zoon? Waarom heb
je ons geroepen?’ Genesius antwoordde zo echt als maar mogelijk was: ‘Ik heb u
laten roepen om door uw bemiddeling de genade van Jezus Christus te ontvangen.
Ik wil in het heilig doopsel opnieuw geboren worden. Dan zal ik gereinigd zijn
van al mijn ongerechtigheden en verlost van de zondenlast die op mij drukt.’
Daarop diende men hem het doopsel toe en men hulde de pas gedoopte in een wit
gewaad. Onmiddellijk kwamen soldaten hem arresteren. Ze waren - zo zeiden ze -
gestuurd door de Romeinse prefect. Ze deden net of ze hem flink toetakelden en
sleepten hem vervolgens voor de keizer die bulderde van het lachen bij het zien
van zo’n goed en natuurlijk gespeeld alledaags tafereeltje van een martelaar
die wordt opgepakt.
Diocletianus speelde het spel
mee, en deed dus net of hij witheet van woede was. Hij vroeg hem dus of hij
echt christen was. Waarop Genesius op zijn eigen manier antwoordde: ‘Mijn Heer
en u allen hier aanwezig: hoog mogendheden van het Romeinse rijk, bevelhebbers
van de keizerlijke lijfwacht, hovelingen en burgers: hoor wat ik u te zeggen
heb. Ik had zo’n afschuw ontwikkeld voor de christenen dat een ontmoeting met n
van hen mijn hele dag kon bederven. Hun naam alleen al maakte dat ik er niet
naar kon luisteren zonder dat ik mijn woede moest bedwingen. Ik had er dus
ongelooflijk veel plezier in om ze voor schut te zetten, zelfs op het moment
dat ze werden gemarteld en dat ze hun leven gaven omwille van die gehate naam.
Die perverse en onredelijke afwijking van mij ging zelfs zo ver dat ik mijn
eigen familieleden die er bij hoorden, niet meer kon luchten of zien. Tot aan
mijn eigen ouders aan toe. Het pure feit dat ze christen waren, maakte dat ik
ze alleen nog maar uit de grond van hart kon haten. Hoe heiliger hun rituelen,
hoe meer ik die lieden minachtte en hoe liever ik die hele zaak belachelijk
maakte. Vandaar dat ik een nauwkeurige studie heb gemaakt van hun plechtigheden
en de verschillende gebruiken die zij hebben; enkel en alleen met de bedoeling
om ze flink voor schut te zetten en komische stukken te schrijven die u aan het
lachen zouden maken. En weet u wat nu het wonderlijke is? Op het moment dat
daarnet het doopwater op mijn lichaam neerkwam en ik antwoord moest geven op de
vraag of ik geloofde en ik antwoordde met ‘Ik geloof!.’ op dat moment ontwaarde
ik een gezelschap stralend witte engelen; ze daalden uit de hemel neer en
kwamen om me heen staan. Ze lazen me uit een boek al de zonden voor die ik van
kind af aan heb bedreven. Vervolgens hebben ze dat boek in het doopbekken
gegooid waarin ik mij nog steeds bevond.
Ze haalden het er weer uit en
al bladerend lieten ze mij zien dat elke bladzijde zo wit was als sneeuw, alsof
er nooit iets op geschreven had gestaan. Vandaar dat ik u nu oproep, u,
keizerlijke majesteit, en u, burgers van Rome die nu naar mij luistert: u hebt
zo vaak voor mij geapplaudisseerd als ik de heilige rituelen er door haalde,
doe dan ook mee, nu ik diezelfde rituelen wil vereren. Geloof dat Jezus
Christus de ware God is: het licht, de waarheid en de goedheid zelve. Dankzij
Hem mag u hopen op de vergeving van uw zonden!’
Diocletianus kookte van woede
en spijt. Hij liet hem eerst een aantal stokslagen op het blote lijf toedienen
tot de stokken ervan braken en leverde hem toen over aan Plautianus, de prefect
van het prefectorium. Plautianus heeft nog geprobeerd hem te doen offeren aan
de goden. Maar tevergeefs. Toen stroopte hij zijn beide zijden af en schroeide
daar de wonden. Terwijl Genesius zo toegetakeld werd, bleef hij almaar roepen:
҅r is geen andere Heerser op deze wereld dan de Heer die ik nu mag zien. Hij
maakt mij gelukkig, ik aanbid Hem en erken Hem als mijn God. Al zou men mij
omwille van Hem duizend doden laten sterven, ik zou duizend keer sterven in
vreugde. Geen foltering ter wereld kan mijn hart van Jezus afbrengen. Geen
marteling kan zijn naam van mijn lippen wegwissen. Ik heb alleen maar spijt dat
ik hier zo laat achter ben gekomen. En dat mijn zonden van vroeger mij nu zo’n
pijn doen. Hoe is het mogelijk dat ik zijn eerbiedwaardige naam zo lang heb
besmeurd. Hoe heb ik zo’n afkeer kunnen hebben van de christenen! Terwijl ik nu
alleen nog maar geluk beleef aan het feit dat ik als christen mag sterven.
Tenslotte liet Plautianus hem het hoofd afslaan. Dit alles vond plaats op 25
augustus.
Hij is de patroon van toneelspelers, clowns, goochelaars,
komedianten, minstrelen, troubadours, (straat)muzikanten en dansleraren.
Hij wordt meestal afgebeeld als een jongeman met een vedel
of viool in de hand. Vaak met een toneelmasker. Een enkele keer is ook zijn
doop op het toneel te zien.
25 augustus, H. Genesius van
Arles, (Genis, Gens,
ook de Griffier).
Dat er in de 4de eeuw echt een griffier
Genesius in Arles omwille van zijn geloof in Christus gemarteld is, schijnt
historisch zo goed als zeker te zijn. Hij weigerde een decreet van keizer
Diocletianus (284-305) tegen de christenen uit te schrijven en openbaar te
maken. Tegelijk bekende hij dat hijzelf ook christen was. Hij vluchtte, werd
achterhaald en gedood op last van Maximianus Hercules rond 303.
Sint Genesius wordt door de
stad Arles beschouwd als een zoon en vereerd als een vader. In zijn jonge jaren
diende hij als soldaat. Daarna legde hij zich ijverig toe op de studies. Heeft
immers geluisterd naar de voorschriften van de Heer zowel door ze zelf met grote
nauwkeurigheid neer te schrijven als ook door ze te griffen in zijn hart. Op
een dag was hij in functie als griffier bij de rechter van Arles. Er werd een
goddeloos en heiligschennend stuk voorgelezen. De keizers hadden namelijk
bepaald dat het in alle provincies moest worden afgekondigd. Het deed pijn aan
de oren van de vrome griffier en zijn hand weigerde het in de was te drukken.
Maar hij ging nog verder. Hij richtte zich op, wierp zijn aantekenstaten voor
de voeten van de rechter en nam voor goed ontslag uit zoծ ellendig beroep.
Tegelijkertijd probeerde hij te ontkomen aan de woede van de rechter door
steeds van verblijfplaats te wisselen en van de ene stad naar de andere te
vluchten. Genesius bemerkte dat hij ontdekt was. Hij wierp zich in de Rhône,
omdat hij minder bang was voor het geweld van het snelstromende water dan voor
het menselijk geweld. Maar het water had ontzag voor de heilige, hij hoefde
zelfs niet te zwemmen om aan de overkant van deze kolkende rivier te komen.
Maar de beulen zaten hem op de hielen. Ze bereikten tegelijk met hem de
overkant. Daar maakten ze met n houw van het zwaard een eind aan zijn leven.
Men heeft daar een bidkapelletje opgericht. Gelovigen komen er in lange rijen
naar toe om er hun gebeden te doen, zeker als ze zijn dat ze ook verhoord
zullen worden.
Over de plaatsen waar Genesius in het
bijzonder werd vereerd, vertelt de kerkhistoricus Gregorius van Tours nog twee
verhalen. Uit: Gregory of Tours ‘Glory ofthe Martyrs, ‘nrs.67-68:
67. Genesius blaakte van geloofsijver; hij beëindigde zijn
strijd voor de naam van Christus als martelaar: hij werd onthoofd in de stad
Arles. Op de plaats waarvan men zegt dat hij onthoofd is, groeit een
moerbeiboom. Deze bewees met de hulp van de martelaar veel weldaden aan zieke
mensen. Maar na verloop van tijd hebben zoveel mensen er takken en bast van
afgescheurd, dat hij een zieltogend bestaan lijdt. De stronk die ervan rest,
levert nog steeds aan degenen die er om hulp komen vragen, dezelfde weldaden.
68. Er ligt een brug over de rivier de Rhône op de plaats waar -
naar men zegt - Genesius al zwemmend ontsnapte aan zijn achtervolgers. Deze
brug werd gedragen door boten. Eens brak de ankerketting en de brug dreef weg,
precies op de feestdag van de heilige. Door de grote toeloop begaven de bootjes
het onder het gewicht van de mensen, en dezen kwamen in de rivier terecht.
Allen verkeerden in dezelfde doodsnood en men schreeuwde als uit n mond: ‘Zalige
Genesius, red ons door de macht van uw heiligheid. Anders zullen wij allemaal
omkomen op de dag waarop wij hier naar toe gekomen zijn om uw feest te vieren.’
Er stak een wind op en de mensenmassa dreef naar de oever. Iedereen stond
verwonderd en geloofde dat men was gered door de macht van de martelaar.
Lombarden en andere vijanden
kwamen nogal eens inbreken in de heilige grafkelder. Deze lieden werden
getroffen door een ziekte en bezeten van een duivel. Zij takelden zichzelf toe
door zichzelf te bijten, maar ze lieten de heilige voorwerpen die ze
tevoorschijn haalden, wel altijd liggen: ze namen ze niet mee. Sommigen weten te vertellen dat er in Arles een vrouw woonde
die door haar man van een bepaalde misdaad werd beschuldigd. Hoewel er nog
helemaal niets van die misdaad bewezen was, veroordeelde een plaatselijke
rechter haar alvast maar tot de verdrinkingsdood. Met touwen werd er een zware
steen om haar nek gebonden. Zo werd ze vanaf een boot in de Rhône gegooid. Zij
smeekte de heilige martelaar om hulp en riep zijn naam aan met de woorden: ‘Heilige
Genesius, glorierijke martelaar, u hebt deze wateren geheiligd door ze op uw
vlucht zwemmend over te steken. Red ook mij, want ik ben onschuldig!’
Onmiddellijk daarop kwam ze boven drijven. Bij het zien daarvan namen de mensen
haar in de boot en brachten haar levend en wel naar de kerk van de heilige.
Noch haar man, noch die rechter hebben hun onderzoek verder
voortgezet.Ӽ/span>
Hij is patroon van het Belgische plaatsje
Sint-Genesius-Roode. Daarnaast is hij beschermheilige van notarissen,
advocaten, griffiers, stenografen, secretarissen en drukkers.
25 / 26 augustus H. Patricia van
Napels: Latijn patricir: ‘adellijk.’
Patricia was afkomstig van een vorstelijk geslacht uit
Constantinopel, zou een verwant zijn van keizer Constantius II en leefde aan
zijn hof. Ze ging in het geheim op bedevaart naar Rome om aan een opgedrongen
huwelijk te ontkomen. Daar kreeg ze de maagdelijke wijding bij de
benedictijnen, schonk alles wat ze had weg en maakte een pelgrimstocht naar het
Heilige Land. Onderweg raakte haar schip in zwaar weer en landde te Napels.
Daar stierf ze op 25 augustus 665 a 670 en werd in het Basilianusklooster van
St. Nicandro en Marciano begraven. Later ontstond hier een vrouwenklooster dat
de naam Patricas draagt. Haar relikwieën werden in 1549 verheven. Er zouden
talrijke bloedwonderen gebeurd zijn.
Ze wordt afgebeeld als pelgrim met uitrusting en is
patrones van Napels.
Vele planten blijven zijn feestdag toegewijd, de blauwe
Trachelium caeruleum, Onze Lieve Vrouwe handschoentje, Campanula trachelium,
het zeepkruid, Saponaria, en een Amerikaanse
gentiaan, Gentiana saponaria.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/