26 maart.
26
maart, H. Immanuel: Hebreeuws
‘God met ons,’ de naam waaronder de profeet Jesaja de Messias aankondigde Jes.
7:12 en 8:8.
Immanuel is de naam van een martelaar uit het Oosten
tijdens Diocletianus, uit de vierde eeuw, waarschijnlijk 304.
Klik hier voor
inleiding heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of
tijdsbepaling, weerspreuken, bloemen.
26 maart, 25 april, H.
Liudger(us) Ludger, in
Duitsland Liudger): Germaans liud: ‘volk,’ ger: ‘speer.’ De naam komt in
het Nibelungen lied voor.
Ludger is geboren ca. 744 in Friesland, de eerste prediker
van het christelijke geloof van Friese afkomst.
Hij is een geboren uit een edele stam der Friezen, zijn
grootvader was Ursingus die vanwege Radboud vluchtte met zijn vrouw Adalgarda
en zijn zoon Nortgrim naar de Franse vorst Grimoaldus waar hij christelijk
werd. Na de dood van Radboud keerde hij weer terug naar Friesland met nog een
andere zoon, Thiadgrim en negen dochters waar hij door Karel die na de dood van
Radboud zijn rijk zeer uitbreidde rijk begiftigd omtrent Utrecht en in het
bezit van zijn vaderlijk erfgoed hersteld. Heeft eerst Willebrordus en later Bonifatius
grote diensten gedaan. Thiadgrim heeft na zijn vaders dood Liafburga tot vrouw
genomen. Die had echter een heidense en bijgelovige grootmoeder, razend dat
haar moeder niets anders dan dochters ter wereld bracht had ze met en dolle kop
bevel gegeven om Liafburga zo gauw als ze geboren zou zijn om het leven te
brengen. Zo werd er iemand gezonden om het kind in een emmer water te
verdrinken. Dan het geschiedde door de wondere macht van de Heer dat het
kleintje de emmer met beide armen vastgreep en worstelde om niet verdronken te
worden. Ondertussen kwam een buurvrouw die het kleintje uit medelijden meenam
en vlug honing in de mond goot. Voedde haar ook op tot de tijd dat de grootmoeder
gestorven was en bracht haar weer naar haar ouders. Deze Liafburga werd de
moeder van Liudgerus.
Hij was een zoon van Thiadgrim en Liafburg, genoot zijn
opleiding aan een kloosterschool te Utrecht.(Volgens anderen wordt hij drie
jaar na de dood van Willibrord in Zuilen geboren) Als hij op 11-jarige leeftijd Bonifatius
hoort preken besluit hij missionaris te worden. Een jaar later, in 754, wordt
Bonifatius met vijftig anderen in Dokkum vermoord. Hij werd later naar Gregorius
gezonden om de geestelijke wetenschappen verder te gaan. Daar kwam een
Engelsman, Alubertus, uit het gebied van York die hem tot zijn mede helper en
mede Bisschop wenste. Daar leerde hij
meester Alkuines of Alcunus kennen, hoofd van de scholen te York waar hij na
een reis weer naar Utrecht veel van leerde. En bleef daar drie jaar en zes
maanden. Omdat een Fries de zoon van een zekere graaf had doodgestoken moest
hij onverwacht met de andere Friezen weer naar huis terug. Hij geeft les op de
Utrechtse Domschool en op verzoek van Gregorius gaat hij naar Deventer om de
vernielde kerk boven het graf van de heilige Lebuinus te herbouwen.
Hij zou in 782 met Willehaldus naar Rome gegaan zijn
waarna hij naar de berg Casino is gegaan om naar de regel van St. Benedictus te
leven en Willehadus naar Echternacht. Na twee jaar en zes maanden is hij
vertrokken waar Karel de Grote, die de heidense Saksers in Westfalen overwonnen
had, Liudger vraagt om bisschop te worden van het bisdom Trier, maar de monnik
weigert. Hij ontvangt van hem dan 5 gouwen in het Noorden, Lauwerszee, als
missiegebied van de Friezen. Hij begon gelijk met het afbreken van de
afgodische tempels en het bijgeloof uit te bannen. Hij is nog hoger gegaan naar
een eiland op de scheiding van Friesland en Denemarken, Fositesland naar een zekere
afgod genoemd (waarschijnlijk Callantsoog). Toen hij het eiland naderde met een
kruis in de hand stond en bad zagen de anderen die op hetzelfde schip waren een
dikke damp of duisternis uit het eiland hemelwaarts trekken waarop een helder
schoon licht volgde wat een voorteken was dat de duisternis van het eiland voor
het licht van zijn preken begon te wijken. Zo gauw hij voet aan wal had gezet
ging hij vliegensvlug de tempel van de afgod Fosete onder de voet smijten en in
zijn plaats Christen kerken bouwen en heeft de eilanders gedoopt in een zekere
fontein die daar opwelt. Ondertussen ontstond er bij de Oost Friezen een
geweldige storm van zware vervolgingen, kerken werden verbrand, dienaren van de
Heer verjaagd en alle overhoop geworpen. Maar met de komst van Liudgerus is die
vorige helderheid weer gekomen en het onweer bedaart.
Nu stelde koning Karel hem aan tot herder van de Saksers
in een zekere plaats genoemd Mimigerneford of Mimigardeford waar hij een
klooster stichtte waarvan die plaats de naam van Munster heeft gekregen. (met
Groningen en de Achterhoek) Zijn koffer met uit Engeland meegenomen boeken
vormen er de basis van een bibliotheek waarnaar later de stad Munster wordt
genoemd. Een andere te Werden in het woud van Widenburg aan de Rhur, en een te
Helmstad in Brunswijk. Op passiezondag preekt hij in de kerk in Billerbeck. Hij
kondigt zijn dood aan met de woorden dat hij de nacht niet zal overleven en
hoopt dat zijn lichaam in Werden zal worden begraven. Als bisschop van Munster
is hij gestorven op 26 maart 789 op 67 jarige leeftijd. Hildergrim, bisschop
van Kadalan of Halberstad in Saksen en een volle broer van Liudgerus heeft aan
Karel gevraagd of hij naar zijn abdij te Werden gebracht mocht worden waar hij
op 25 april is begraven. Liudger wordt een volle maand opgesteld zonder dat er
bederf optreedt. Pas dan wordt het lichaam van de Nederlandse missionaris
begraven in de abdij van het Duitse Werden bij Essen. Tot op de dag van vandaag
worden daar zijn relikwien bewaard en vereerd.
De H. Liudger was de opvolger van Bonifatius. Hij slaagde
wel waar de vreemdeling faalde, ook wel door de steun van Karel de Grote. Hij vestigde zich op de plaats waar
Bonifatius verslagen was Ostergau of Oostergouw, Ostracha =Oostwoud.
Apostel der Saksers. Hij wordt afgebeeld in
bisschoppelijke gewaden en in de hand houdt hij een kerkmodel, dat van
Lebuines, aan zijn voet staan een of twee ganzen omdat hij eens op
wonderbaarlijke manier wilde ganzen die alles kaalvraten van de akkers
verdreef.
In Helgoland zou hij eens bij een adellijke dame onderdak
hebben gevonden en terplekke de blinde zanger Bernleff hebben genezen. Als de
bard het licht in de ogen terug heeft bekeert hij zich tot het christendom. Dit wonder ging als een lopend vuurtje rond en maakte
veel mensen ontvankelijk voor de prediking van iLudger. Een ander bekend
verhaal is dat van het ganzenwonder. Op een gegeven moment kwam Liudger een
boer tegen die klaagde dat de ganzen zijn jonge gewassen kapot vraten. De
heilige raadde de boer aan ze bij elkaar te drijven en ze niet eerder te laten
gaan dan dat ze beloofd hadden de gewassen met rust te laten. Wellicht had hij
het als grap bedoeld, maar de boer dreef de ganzen naar Liudger toe. Die
zegende de ganzen en droeg ze op de akkers met rust te laten. En tot op de dag
van vandaag vliegen de ganzen op als het zaad opkomt en de weiden groen worden.
Vanwege dit verhaal wordt de heilige Liudger ook vaak met ganzen afgebeeld.
Hij kwam naar Leer om in de kerk te preken die hij daar vroeger gesticht had.
Hij vroeg aan de vissers om voor hem een steur te vangen. Ze antwoordde dat die
tijd al lang voorbij was om steuren te vangen. Maar Liudger zei vol vertrouwen
dat zij zouden heengaan en doen wat hen gezegd was. De vissers wierpen hun
netten uit. Plotseling zagen zij een grote vogel nederdalen uit de hemel die er
uitzag als een vis. Zij stonden stijf van verbazing en schrik, toen deze vogel
die een vis was met zulk een kracht in Դ water viel dat de golven tegen beide
oevers sloegen. En toen zij hun netten ophaalden lag er een zeer grote steur in
die ze naar de Godsman brachten aan wie ze het wonder verhaalden dat hun
geschied was.
Gerfridus, een neef van hem, heeft zich zeer gehaast toen
hij hoorde dat hij ziek was om hem nog te bezoeken. Op het uur van zijn
scheiden heeft hij een helder licht bespeurd dat zijn ziel ten hemel was
gevaren. Men zegt ook dat hetzelfde licht verschenen zou zijn aan Karel de
Grote die zich te Aken bevond en die en zeker landgoed in Nederland met name
Selen, tussen de Schelde en de Demer, aan de abdij van Werden heeft geschonken
om de heilige met behoorlijke staatsie te begraven. Zijn vita is opgeschreven
door zijn opvolger te Munster, Altfridus die ook gewag maakt van verschillende
mirakelen door Liudgerus na zijn dood gedaan. Er was een zekere monnik te
Werden, Hildradus, had zeer last van
kramp in de benen als student en nadat de geneesheren tevergeefs geholpen
hadden verscheen aan hem Liudgerus die zijn been weer goed maakte. Amelberga
werd weer ziende gemaakt nadat ze beloofd had God voortaan te dienen en het
nonnenkleed aan te trekken. Ze treuzelde met die belofte waardoor ze hoofdpijn
kreeg, werd aanstond op zijn voorspraak weer genezen en heeft haar belofte
volbracht. Een zekere jongeman met name Adam die met zijn broer in grote twist
raakte en hem dood stak werd gegeseld en een jaar lang in de gevangenis op zeer
schrale kost gezet, eindelijk werd er een ijzeren band om zijn middel geklonken
en zo is hij na het opleggen van een strenge vasten blootsvoets en zonder hemd
aan te hebben in ballingschap gezonden. In het vierde jaar van zijn
ballingschap te Nivelle bij het graf van Geertruida aangekomen is de ijzeren
band aan zijn linkerarm los gesprongen, een jaar daarna is de ijzeren band van
zijn middel in de grafkelder van St. Pieter los gegaan en eindelijk is zijn
andere arm aan het graf van Liudgerus ook los geraakt.
Liudgerus heeft het leven van Gregorius beschreven.
26
maart Otto I,
33ste bisschop van Utrecht.
Na Diderik is Otto tot bisschop gekozen. Hij kwam uit een
edel Gelders geslacht, zoon van Otto II, broer van Geraard III, graven van
Gelderland, ook de broer van Adelheidis die met Willem I getrouwd was, graaf
van Holland. Hij was eerst proost van Xanten. Toen hij naar Rome wilde gaan om
van de wet omtrent de ouderdom der bisschoppen verschoond te worden, hij was 18
jaar en behoorde 30 te zijn om bisschop te worden, is hij bij Noord Huizen, wat
in Overijsel zou liggen, door een koorts aangetast en op 26 maart, volgens
anderen 7 april 1212, overleden. Hij is te Utrecht in de domkerk van St.
Maarten begraven.
Otto
II, 39ste bisschop van Utrecht.
Zoon van Bernaard, graaf van Lip, proost van Utrecht en
werd op verzoek van de graven van Holland en Gelderland tot bisschop gekozen.
Werd door de aartsbisschop van Keulen te Frankfurt gewijd. Hij wijdde zelf
later zijn vader tot bisschop van Oldenzeel, later zalfde diezelfde vader met
zijn zoon zijn andere zoon Geraard tot aartsbisschop van Bremen. Die Geraard
heeft weer een andere broer tot bisschop van Paterborn gewijd. Hij volgde
keizer Frederik II voor een tocht naar Syrië en liet het bisdom over aan zijn
broer Hermannus. Thuis gekomen heeft hij een machtig leger verzameld en oorlog
gevoerd tegen de vorst van Gelderland die met de Sallanders de goederen van de
bisschop hadden aangetast. Heeft zijn vijanden verslagen. Later naar Groningen
(Coevorden) gegaan om een de
baldadigheid te stoppen en is St. Pantaleons dag in 1226 door de boeren gedood
en dusdanig dat ze de kruin van het hoofd en het vlees er met scherpe messen
afgevild hebben, het dode lichaam gesneden en gekerfd en dat in een moeras
gegooid. Er zijn wel 200 ridders of ridderzonen gesneuveld. Zijn broer
Theodoricus werd gewond en stierf zeven dagen daarna. In het geheim is het lijk
eruit gehaald en naar Utrecht gebracht waar hij in de hoofdkerk is begraven.
Hij zou 12 jaar geregeerd hebben.
De bloem, hun toegewijd, is het bilzekruid van Scopolia .
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/