5 juni.
Zie voor andere afbeeldingen adel
en volk van Nederland in volkoomen.nl
Uit home.xmsweb.nl
Klik hier voor
inleiding heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of
tijdsbepaling, weerspreuken, bloemen.
5
juni, St. Bonifatius, Bonifacius:
Latijnse naam
met ongeveer dezelfde betekenis als bonaventura:’een goed lot of goede toekomst,’
(voorspellend of iets dergelijks) doordat men het tweede deel associeerde met
Latijn facere: ‘toen,’ ontstond ook de vorm
Bonifatius met de betekenis van weldoener.
De
bekende Angelsaksische apostel van Duitsland, vooral in Thüringen en ook van
Friesland. Oorspronkelijk heette hij Winfridus, Winfried, Wynfrith
of Winfrith, (vredevriend?). Hij koos de nieuwe naam
omdat de dag van zijn wijding in 722 samenviel met de feestdag van eerder
genoemde Bonifatius, zie 14 mei.
Na
Willibrordus wordt hij vaak als tweede aartsbisschop van Utrecht gezien hij zou
in 723 tot bisschop gewijd zijn. Zacharias schrijft in 751 een brief waarin de
kerk van Metz als moederkerk gezien wordt die Tongeren, Keulen, Worms, Speier en Utrecht onder zich heeft. Dan was hij al 28 jaar
bisschop van Utrecht. Diezelfde Zacharias zegt in 748 dat Bonifatius toen al bisschop van Metz
was; Ԡwij raden uwe heiligheid aan, zegt de paus, de stoel van de heilige kerk
van Metz geenszins te verlatenՠ.
Dus waarschijnlijk geen bisschop van Utrecht, mogelijk wel de bisschoppelijke
stoel te Utrecht gevestigd heeft en een mede bisschop heeft aangesteld,
mogelijk H. Gregorius.
Hij is
geboren tussen 672-75 in het Engelse Kirton bij
Exeter (of Crediton in Devonshire) uit een adellijke
familie van Saksische afkomst. Bij de oude schrijvers wordt geen gewag gemaakt
van zijn ouders, behalve dat ze spreken van een zekere non, Leogbita
of Lioba die door hem uit Duitsland ontboden was en
familie van hem was.
Willibald
beschrijft hoe de jonge Winfried zich tegen de wil van zijn vader al wilde
wijden aan het kloosterleven. Toen zijn vader dodelijk ziek werd en bijna
overleed, zag hij dat als een teken, gaf hij toe en vertrouwde de zevenjarige
Winfried als puer oblatus
toe aan het klooster der benedictijnen te Adescancastre,
Escancastre, in Exeter, tussen Winchester en
Southampton die onder de abt Wolfardus stond. Na een
7 jarig verblijf aldaar ging hij naar het klooster Nhutscelle,
(Nutscelle, Nutshalling en
nu Nursling) vanwege zijn geleerdheid kwam hij aan
het hoofd van de kloosterschool te staan en maakte naam als leraar, exegeet,
historicus, grammaticus en literator. De eerste Latijnse grammatica in het
Engels was van zijn hand. Hij voelde zich rond 715 geroepen tot verkondiging
van het Christendom en dat bij de Friezen, zijn eigen oud Engels of
Angelsaksisch was immers met hun taal verwant. Hij kreeg van zijn abt Winbertus toestemming en kreeg twee metgezellen mee met de
nodige reisbenodigdheden. Hij ging via Londen en de Thames naar Duurstede, een
stad in Friesland. Omdat er aan kant van de heidenen een zwaar onweer groeide
tegen de christenen door de oorlog van Radboud tegen Karel werd hij genoodzaakt
uit te wijken en ging naar Utrecht dat toen onder Frankrijk behoorde. Dat werd
weer veroverd door Radboud zodat alle kerken weer vernield werden, 716. In die
tijd heeft hij Radboud eens bezocht of hij van hem verlof kon krijgen om het
woord Gods in die gewesten te verkondigen. We
lezen dat hij verrast was over wat hij zag. Er waren geen christenen meer. In
Utrecht ontmoette hij koning Radboud, maar het onderhoud was geen succes. Het
wantrouwen van de koning tegen het christendom was niet meer uit te doven.
Ontmoedigd keerde Bonifatius terug. In 718 zou hij verslag van zijn reis aan de
paus hebben aangeboden.
Daar
hoorde hij dat de abt van Nutscelle, Winbertus, overleden was waar alle monniken hem als abt
wilden hebben, dat wist hij te voorkomen want hij wilde zijn land weer
verlaten. In de herfst van 718 is hij naar Rome gegaan waar paus Gregorius hem
op 1 mei 719 wijdde tot evangelieprediker met zijn nieuwe naam onder de
Duitsers. In mei van het volgende jaar is hij met de pauselijke brieven en
zegen en de nieuwe naam Bonifatius; weldoende, naar Lombardije gaan, naar
koning Luitprandes. Vandaar is hij over de Alpen
getrokken naar Beieren en bezocht ook Thüringen waar hij de vorsten van dat
land wist te bekeren.
Na een
korte werktijd in Thüringen stuurde Paus Gregorius II hem naar de Nederlanden
om als helper van Sint Willibrord in Friesland, Sturingen en Hessen te
verkondigen dat de Jezus Christus een Zoon van God is en alleen via Hem eeuwige
zaligheid te verwachten is. De dood van koning Radboud scheen zijn voornemen te
begunstigen. Ook werd hij geholpen door Karel die het gebied door de dood van
Radboud steeds vaster in de hand kreeg. Hij heeft daar veel afgoden tempels
omgegooid en christelijke kerken opgericht.
Zijn
verwachtingen werden echter niet bevredigd zodat hij zich in 723 weer naar
Duitsland begaf, mogelijk door de paus daar gezonden werd. Willibrordus was
daar tegen in wiens gezelschap hij drie jaar gewerkt had.
Hij
ging naar de Hessen waar hij twee broeders, Dieticus
en Dierolsus, die het gebied beheersten en de dienst
van de afgoden met de schijn van christelijkheid verbloemden en vermengden van
die heiligschennis afgetrokken en tot het echte geloof bekeerd. Zodat hij zeker
was dat het geloof zuiver bleef bij zijn afwezigheid stichtte hij een klooster
te Omenburg of Amoeneburg, en bekeerde vele mensen in
Hessen tot Saksen toe. Hij oordeelde dat het nuttig zou zijn als de paus van
zijn vorderingen wist en stuurde daarom Binas naar de
paus om verslag te doen. De paus was daarop verheugd en ontbood hem zelf in
eigen persoon. Daar wijdde de paus hem op de 30ste november 732 tot
bisschop van de door hem gestichte christelijke gemeente en legde hij de eed
van gehoorzaamheid aan de paus af.
Door de
paus werd hij aanbevolen bij Karel Martel, de major domus
van het Frankische rijk. Die verschafte hem brieven van vrijgeleide in
Duitsland.
In 724
was hij weer in Hessen waarvan sommigen ook na de doop bomen en bronnen
begonnen te vieren, sommige wichelarij, vogels bekijken, waarzeggerij en
toverij. Nadat hij een boom die Jupijns eik of Jupiters kracht
genoemd had of heilige eik van Geismar velde heeft
hij de meeste weer tot het rechte geloof gebracht. Tijdens zijn leven heeft hij
dan ook verscheidene heilige bomen met de grond gelijk gemaakt zoals hier met
de Donar-eik in het Duitse Geismar. Om hier een
krachtige daad te stellen en de gelovigen te overtuigen besloot hij de heilige
eik om te hakken. Door zijn gezellen begeleid begon hij aan de taak. Het
heidense volk stond vol woede om hem heen en hoopte dat hij, de vernietiger,
een ongeluk zou overkomen. Toen ze de machtige eik voor hun ogen zagen vallen
zonder dat Donar zijn gevreesde hamer liet neerkomen gaven velen zich over tot
het nieuwe geloof en lieten zich dopen. Het hout hiervan werd gebruikt voor de
bouw van een aan Petrus gewijde kapel en een kruis, de kapel werd de kiemcel
van het latere klooster in Fritzlar. Het omhakken van
de Donareik wordt door velen beschouwd als het begin
van de kerstening onder de Noord- en Middel Duitse Germanen.
Vervolgens
ging hij naar Thüringen waar hij te Altenberga de
Johanneskerk, de oudste kerk van Thüringen, stichtte. Onder hen waren er vele
die als hoereerders en overspelige onder de naam van christenen werkten en het
landvolk door vele dolingen hadden besmet. Toen ze weerspannig bleven heeft hij
ze uit de schoot der kerk geworpen. Nadat de gemeenschap zeer groeide werd er
te Ordorf een klooster gebouwd die hij onder
aanroepen van de artsengel Michael heeft ingewijd. Om dat het werk steeds meer
werd ontbood hij uit zijn land mannen en vrouwen laten komen, ook voorlezers en
schrijvers om het evangelie te verkondigen zoals Wigbertus,
Denevaldus, Lullus, Burchardus en Megingozus, Willibaldus en Wunebaldus,
vloedverwanten van hem, Gregorius van een adellijk Frans huis. De vrouwen waren
Chunihilda en haar dochter Berathgit,
Chunidrut, Tecla, Lioba en Waltpurgis, zuster van Willibaldus en Wunibaldus.
Stichtte te Frislaar een kerk met klooster ter eren van Petrus, zo ook in Omemburg. Hij bouwde overal kloosters en kerken naar het
voorbeeld van St. Maarten van Tours die overal waar hij afgodische tempels
onder de voet haalde weer kerken of kloosters op de plaats van de afgebroken
tempels liet bouwen. Er werden er ook weer vele verbrand door de bijgelovige.
Daar
bleef hij 12 jaar om voor de derde keer naar Rome te gaan, 738. Hij kreeg van
de paus Gregorius III grote volmachten, en in een vergadering van priesters
schijnt besloten te zijn dat Bonifatius die al op hoge leeftijd was een
priester als zijn opvolger zou kiezen die het begonnen werk in stand zou
houden. Daardoor zou hij voor zijn dood Lulluas
aangewezen hebben als zijn opvolger.
Van 736
tot 753 bleef Bonifatius voornamelijk als kerkhervormer aan het werk in het
Frankische rijk aan beide zijden van de Rijn en organiseerde hij de grote Austrasische synoden van 742 (Concilium
Germanicum, plaats onbekend) en 743 (Les Estinnes, Leptines)
en de Neustrische synode van 744 (Soissons). Zo
berichtte bisschop Bonifatius aan Paus Zacharius dat
de nieuwjaarsnachten voor bijgelovige doeleinden werden misbruikt. In het jaar
743 werd op het Concilie van Leptines de zogenaamde ‘Indiculus superstitionum et paganiarum’ opgesteld, een omschrijving van bijgelovige en
heidense gebruiken, die verboden werden. De voorzitter van dit concilie was
Bonifatius. Hij stichtte er de bisdommen Passau, Freisingen en Regensburg, herstelde dat van Salzburg, begaf
zich weer naar Thüringen en Hessen en werd er de grondlegger van de bisdommen
Würzburg, Eichstadt, Bamberg, Erfurt en Fulda in 744.
In de laatste was hij in een naburige berg bezig met bidden waarom de berg nu
Bisschopsberg heet. Geholpen door de zonen van Karel Martel belegde hij ook
twee kerkvergaderingen in 742 en 743 tot bevestiging van de kerkelijke tucht.
In 745 werd hij, met toestemming van de paus, door Pepijn de Korte tot
aartsbisschop van Mainz en primaat van de Duitse kerk benoemd. Daardoor
bevorderde hij de troonbeklimming van deze en zalfde hem tot koning.
Toen
hij bemerkte dat hij het einde van zijn leven naderde vertrouwde de moedige
geloofsheld het opzicht van zijn bisdom Metz in 754 toe aan zijn vriend Lullus en reisde wederom naar Friesland om de inwoners tot
bekering te brengen. Doch voor hij naar Friesland ging heeft hij door de geest
van voorzeggen zijn sterfdag en op welke wijze hij om het leven zou komen aan
hem geopenbaard. Hij sprak hem verder vermanend toe over het onderhoud van zijn
kerke en kudde en liet alles voor zijn reis klaar maken. Daaronder was ook een
wade of lijnwaad waar zijn lichaam in gewonden zou worden die hij in zijn
boekenkist liet leggen. Lioba, zijn zuster, beval hij
aan de zorg van Lullus en de monniken van Fulda en
belaste hen dat ze haar na haar dood in zijn graf zou leggen zodat ze beiden de
dag van verrijzenis gezamenlijk zouden opwachten. Daarna heeft hij zijn kap aan
Lioba geschonken. Hierop werd aan Lioba
de vrije toegang tot de kerk van Fulda vergund die aan alle vrouwen verboden
was. Niet lag daarna is de heilige man met enige priesters, diakens en monniken
de Rijn af naar Friesland gevaren. Daar aangeland ging hij het woord Gods
allerwegen verkondigen, de heidense kerkdiensten uitroeien en kerken in de
plaats der heidense tempels opbouwen zodat hij daar duizenden mensen, mannen en
vrouwen, gedoopt heeft. Dat mede in het gezelschap van zijn gezel en mede
bisschop Coebanus of Eobanus
die hij tot bisschop van de Friezen had aangesteld.
Als
hoogbejaarde, 80 jaar, kerkelijk leider trok hij in 754 met een gevolg opnieuw
naar Friesland. Hij doopte daar grote aantallen Friezen. Ook belegde hij een
grote bijeenkomst om nieuw bekeerden gemeenschappelijk het sacrament van het
Heilig Vormsel toe te dienen die te Dokkum zou plaatsvinden. Volgens de
overlevering werd hij tijdens een missietocht tegen de Friezen, samen met een
peloton van 52 gezellen op 5 juni 754 te Murmerwoude:
moordenaarswoude vermoord. Hij kreeg een slag in het boek die hij droeg
van de apostel Paulus die nog in Fulda bewaard wordt. Onderzoekers van de
oudste historische bronnen zijn het er niet over eens of de plaatsaanduiding
waar Bonifatius de genadeslag opliep, zo de traditie wil, bij Dokkum lag of (en
daar is volgens sommige veel voor te zeggen) in het Belgische Scheldedal. Probleem is dan: wie veroorzaakt de wonderen
met het water uit de Bonifatiusbron in Dokkum?
Bij
Dokkum is nog een Bonifatiusbron die nog steeds genezend zou zijn. De meeste
heilige bronnen van Nederland zijn gewijd aan Bonifatius en Willibrordus. Een
hiervan is de zgn. hippokrene of paardenbron, een van
de drie Bonifaciusputten van Dokkum. Op de plaats
waar hij het leven liet zonk het paard van iemand uit koning Pepijn’s gevolg met de voorpoten in de grond. Nauwelijks
was het paard eruit geholpen of daar spoot met kracht kristalhelder water naar
boven. Nog steeds is de bron in eren en wordt bijzondere waarde en werking aan
haar water toegekend. Voor de hervorming vertoonde men er Bonifatius
bisschopskleed, een door hem afgeschreven Nieuw Testament en vijf van de door
hem in stenen veranderde broden. Hij kwam na een lange tocht door het Friese
land bij een boerenhoeve aan. Hij had een geweldige honger en haalde opgelucht
adem toen hij zag dat de boerin bezig bij een rokende oven. Hij vroeg haar om
een stukje van het verse brood. De vrouw antwoordde hem dat er geen brood in de
oven zat maar slechts een vijftal stenen die zij verhitte om haar badwater te
verwarmen. Bonifatius zei: ‘iInderdaad, ik zie dat u
gelijk hebt, er zitten niets dan stenen in.’ Hij groette de vrouw en ging weg.
Toen de vrouw enige tijd later de oven opende haalde zaten er inderdaad vijf
gloeiende stenen en niet het verse brood in dat ze verwachtte.
Het
tweede verhaal is dat hij op zeventigjarige leeftijd terug ging naar Friesland.
Ergens tussen Murmerwoude en Dokkum wachtte hem een
aantal rovers op die vernomen hadden dat de heilige een aantal kerkschatten mee
voerde. De ongewapende priesters in zijn gezelschap en de oude bisschop zelf
hadden met een overval dan ook geen rekening gehouden. Ze hadden dan ook niets
bij zich om zich te verweren tegen de met bijlen en knuppels gewapende bende.
De priesters, de een na de ander, zegen ontzield op de bodem neer. Ook voor
Bonifatius was er geen redding mogelijk, een scherp wapen raakte zijn schedel
ondanks het feit dat hij zijn hoofd trachtte te beschermen met het
evangelieboek. De moordenaars zochten tussen de bepakking en de kleding van de
slachtoffers maar vonden niets anders dan wat broden, een paar kruiken wijn en
wat ander voedsel. Zeer teleurgesteld keerden ze naar hun dorp terug en vierden
toch een laffe overwinning met een feestmaal van het geroofde voedsel. Ze
zetten hun tanden in het brood, maar die braken af omdat de broden in steen
veranderd waren. Ook dronken ze flink van de wijn, maar na een tijdje
kronkelden de drinkers over de grond van de pijn en de een na de ander stierf.
De wijn was in gif veranderd. Zo nam de hemel wraak op deze laffe moord.
Hij
wordt afgebeeld als bisschop, maar ook als monnik in zwart habijt. Een dolk of
zwaard in de hand of door een boek gestoken wijst op zijn dood. Omdat hij vele
bomen omgehakt heeft staat er meestal een boomstronk bij hem of een bijl. Soms
ook met knots, zwaard, gesel, raaf, tros druiven en een wiel, het stadswapen
van Mainz. Aan zijn staf ontspringt soms een bron. Patroonheilige van
boekhandelaars, transportarbeiders door het wiel, en kleermakers.
Conclusie:
Wat heeft
echter zo’n oude man heel in het vijandige Dokkum te zoeken? Een gevaarlijke reis, Drenthe was omgeven door
moerassen, vennen en wadden en dan via de Friese meren en laagtes komt hij in
een wat vijandelijke Friese omgeving. Logisch zou het zijn als je toch onder in
Duitsland of Metz bent dan ga je via Luxemburg en dan richting België of via de
Rijn via Utrecht naar Engeland. Egmond was toch al gesticht door Willibrord en
vandaar zou je beter kunnen reizen dan over Dokkum.
Zocht
hij daar het martelaarschap op? Een argument om aan een meer gecoördineerde
actie te denken, is het tijdstip waarop de moord op Bonifatius plaatsgevonden
moet hebben, namelijk bij het aanbreken van de dag. Dat was een tijdstip waarop
destijds ook veldslagen werden uitgevochten. Bonifatius kan zijn verzocht op
een Friese rechtszitting te verschijnen om zich te verantwoorden voor zijn
vernielingen. Het niet verschijnen op een vroegmiddeleeuws ‘terecht’ stond
gelijk aan het bekennen van schuld. Volgens de Friese wetten, zoals we die
kennen uit de Lex Frisiorum stonden tempelschenners en de aantasters
van heiligdommen de doodstraf te wachten. Bonifatius had zich dertig jaar
tevoren schuldig gemaakt aan het omhakken van heilige bomen (heiligschennis dus
volgens het Germaanse recht), zodat hij volgens de Friezen nog altijd strafbaar
was. De Lex Frisionum stelt: Wie in een heiligdom
inbreekt en daar een van de heilige voorwerpen wegneemt, wordt naar de zee
gevoerd, en op het zand, wat door de vloed bedekt wordt, worden zijn oren
gekloofd, en wordt hij gecastreerd en ten offer gebracht aan de god, wiens
tempel hij onteerde.
Bonifatius is volgens de ‘Kerkelijke Historie en Outheden der zeven Vereenigde Provincien uit 1726 ‘gestorven aan de rivier Bortna die West-Friesland eertijds scheidde van Oost
Friesland bij het stadje Dokkinga of Dokkum.’ Dokkum of biezenplaats is een naam die aan
meer plaatsen in dit waterrijke gebied wel gehad hebben. Dokkum heette ok in
zijn tijd anders. Die naam is pas rond 1600 gekomen. De rivier echter zal meer
richting Purmerend gelegen hebben omdat Bonifatius op 80jarige leeftijd naar
Utrecht kwam om de Friezen te bekeren. Vanuit Utrecht zal hij wat tochten
gemaakt hebben richting West Friesland en niet in Friesland. Die moord heft wel
plaatst gevonden binnen een dagreis van Utrecht, zoals hierna te lezen is. Het
is zelfs tegenwoordig nog vrijwel onmogelijk om die zaak zo snel te doen, laat
staan dat de moord in Dokkum was. Dan moet je ook tegen de stroom in gaan en
een noordelijke wind hebben. Verder in Kerkelijke Historie; ‘Albricus liet zijn vriend Liudgerus
tot priester wijden en stelde hem aan te Oostergoo,
een landstreek in W. Friesland, op de plaats waar H. Bonifatius de martelkroon
heeft ontvangen.’ Oostergoo of ooster Gouwe is bij
het riviertje de Gouwe, vlakbij Hoogwoud.
‘Het lijk van de H. Bisschop is met de lichamen van
zijn metgezellen (52) over een meer dat toen Elmere
genoemd werd voor wind en stroom afgevoerd naar de stad Utrecht en aldaar
begraven; tot de tijd dat enige godsdienstige en getrouwe broeders die aan hun
hoofd hebben de eerwaardige Hadda door Lullus, bisschop van Metz, gezonden werden die het lichaam
van de heilige martelaar naar Fulda, zoals hij in zijn leven belast heeft,
gevoerd hebben wat nochtans niet zonder sterke tegenstand van de Utrechtenaren
gebeurd is die zich echter onder de Goddelijke wil, die hun door gewisse tekens
bleek, hebben moeten buigen. De marteldood van de H. Bonifatius is voorgevallen
op de vijfde juni. Zijn heilig lichaam is de dertigste dag te Ments (Metz) aangekomen alwaar een oneindig getal van
mensen door Goddelijke ingeving van alle kanten tot het zien van deze statie
was gekomen. Verder is het heilig lichaam, hoe sterk dat de mensen van Metz
ertegen vochten, met een groot toestel en in een talrijke stoet naar Fulda
gevoerd en in een gewelf graf, dat voor hem gemaakt was, begraven’ alwaar het
ook van tijd tot tijd door verscheidene wonderen vermaard is geworden.’
Als je het geheel overziet kom je tot de conclusie dat
het een geplande samenkomst was, vergadering of rechtszitting. Hij wist het dan
ook van tevoren dat het spannend zou worden. Die zal belangrijk geweest zijn
zodat onmiddellijk na zijn dood het nieuws bekend werd onder de rivieren.
Waarom had hij dan ook zon grote
groep mee? Het lijkt meer een volksopstand of lynchpartij geweest te zijn dan
roof. Immers iedereen werd gedood waar bij een roof wel enkele in leven blijven
of licht verwond zouden zijn. Was het de wraak vanwege zijn eerdere misdaden of
heeft hij opnieuw gezondigd tegen de heidense goden?
Onder zijn helpers waren de genoemde Eobanus en vier monniken, Waccar,
Gundecar, Illekere of Willikeri en Batwulfus. Zie voor het hele verhaal. Friezen.
Niet lang na zijn marteldood heeft Lullus
gezorgd dat zijn daden door Willibaldus, bisschop van
Aichstadt, beschreven warden.
Zijn bloem is een Chinese roos, Rosa laevigata, een theeroos .
De zinnebeeldige bloemen van zijn feestdag zijn de
mooie zomerbloemen, de bruine daglelie, Hemerocallis fulva, de martagonslelie, Lilium martagon, de alant, Inula helenium,
het vingerhoedskruid, Digitalis purpurea en het gewone klokje Campanula
rapunculus.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/
en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/