6 januari.
Klik hier voor
inleiding heiligen met relikwien, biecht, aflaat, chrisma, era of
tijdsbepaling, weerspreuken, bloemen.
6
januari, Raimond van Pennaforte (Raymond de Penna forte of Rupi
forti) was een vermaard beoefenaar van het kerkelijk recht. Hij is geboren in
1175 op het kasteel Pennaforte in Catalaanse hoofdstad van Spanje, Barcelona.
Hij ging in Barcelona en later te Bologna rechten studeren en werd een prima
jurist. Hij werd terug geroepen naar Barcelona en werd op last van de bisschop
aangesteld als 1219 kanunnik bij de kerkelijke rechtbank. Hiervoor ontving hij
de priesterwijding.
Nadat de orde der Dominicanen in 1216 goed gekeurd was
door paus Honorius IX trad hij in die orde in 1222 in. Door bevordering van de
inquisitie en kruistochten maakte hij zich aangenaam bij de Heilige Stoel.
Gregorius IX benoemde hem in 1230 tot zijn biechtvader en groot poenitentarius
en belastte hem met de redactie van een stelselmatig wetboek. Daarvoor ging hij
naar Rome. In de daarop volgende jaren verzamelde hij talrijke belangrijke
geschriften die in die tijd een grote invloed hadden en stelde duidelijke
richtlijnen op voor onder andere de biechtvaders. Hij was adviseur van
bisschoppen en wereldlijke leiders. Iedereen die in deze tijd iets betekende,
vroeg hem om raad.
Hij keerde naar Spanje terug en werd in 1235 aartsbisschop
van Tarragona en in 1238 generaal van zijn orde. Hij moest het ook opnemen
tegen de Islam op geestelijk terrein. Thomas van Aquino werd door hem
aangespoord dit werk ter hand te nemen en zo ontstond het beroemde werk ‘summa
contra Gentiles:’ 'Verdediging van het Christelijke geloof,’ verder Compilatio nova decretalium Gregorii IX. (Strasburg, 1470?)
en Dubitalia cum responsionibus ad
qudam capita missa ad pontificem (gepubliceerd door J. F. von Schulte, Wenen,
1868). Om de Joden en Mohammedanen te bekeren stichtte hij vele scholen
om zo de Oosterse talen te leren spreken en schrijven. Hij stierf op 6 januari
1275 in de ouderdom van 100 jaar te Barcelona. Zijn uitvaart werd door
koningen, edelen en bisschoppen bijgewoond. In 1601 werd hij heilig verklaard.
Is patroon van de biechtvaders.
6 januari, H. Geertrui van
Oosten.
(Geertruida, Geertruyt, Gertrudis)
Geertruyt moet ergens tussen 1300 en 1320 in Delft geboren
zijn. Omdat ze afkomstig was uit de zogeheten Oostbuurt bij Voorburg, wordt ze ‘van
Oosten,’ genoemd. In het verleden heeft men wel verondersteld dat zij de
dichteres was van de kerkelijke hymne ‘Het daghet in het Oisten’ en dat ze
daarom bekend stond als Geertruida van Oosten.’ (of naar haar lied, het daagt
in het Oosten) Zij was van arme afkomst en had een betrekking als dienstmeisje
bij een rijke familie. Daarnaast vond zij de tijd om met twee vriendinnen,
Lielta en Dievera, langs herbergen en dansgelegenheden te trekken of om op
bruggen en straathoeken te zingen. Zo voorzagen ze in hun levensonderhoud.
Optredende vrouwen zonder man: dat moet in die tijd toch te denken hebben
gegeven. Later zou zij aan een vertrouwenspersoon zeggen, dat zij zich altijd
met God verbonden had gevoeld, maar dat zij er een meester in was om dat voor
de mensen verborgen te houden. Aan de buitenkant leidde zij dus een tamelijk
lichtzinnig leven. Intussen had zij kennis gekregen aan een vrijer. Maar op een
kwade dag liet hij haar zitten en ging er met een ander vandoor. Hoewel zijn
nieuwe vriendin met even zoveel woorden aan Geertruyt had beloofd hem nooit van
haar af te pakken, was zij het toch die met hem trouwde. Het verhaal zegt dat
zij ervoor werd gestraft. Want toen zij in verwachting was geraakt en het
moment van de bevalling naderde, leed zij heftige pijnen. Het kind werd niet
geboren en zij werd niet eerder uit haar nood verlost, vooraleer zij Geertruyt
om vergiffenis had gesmeekt. Geertruyt bad de Heer om haar verlossing en
onmiddellijk werd haar gebed verhoord. Door dit alles was Geertruyt gaan
nadenken over de vraag wat werkelijk belangrijk was in het leven. Zo kwam zij
als jong meisje wonen op het begijnhof te Delft, dat toen nog gelegen was aan
de zuidzijde van het Rietveld. Ook haar vroegere vriendinnen Lielta en Dievera
kwamen uiteindelijk bij de begijnen terecht. Geertruyt bedelde haar kostje bij
elkaar in het besef dat ook Christus arm was geworden omwille van de mensen.
Het schijnt dat Geertruyt zich in haar gebedsleven zozeer in liefde met Jezus
vereenzelvigde, dat zij in haar lichaam de stigmata ontving. Ze kende al gauw
openbaring van God, maar net zo goed de bekoringen van de duivel. Zij moet een
vrouw van hartstochtelijke liefde geweest zijn. op Goede Vrijdag 1340 toen ze
zat te bidden voor het kruis ontving ze de wondtekens van Christus die zeven
maal per dag op het uur van de kerkelijke tijden begonnen te bloeden. Ze
schreef 45 meditaties over ascese. Geertruyt is gestorven op 6 januari 1358 te
Delft. Zij werd begraven buiten de Oude Kerk op het armenkerkhof, dat door de
Heilige Geestzusters werd verzorgd; tot op de dag van vandaag heet het straatje
daar Heilige Geestkerkhof.
Ze is officieel zalig verklaard. Zij is een van de
patronessen van het huishoudelijk personeel. Zij wordt afgebeeld als begijn in
gebedshouding (gespreide armen, blik ten hemel gericht), soms zijn de stigmata
in haar handen en voeten zichtbaar gemaakt. In Delft staat er een beeldje van
haar naast de Oude Kerk op het Heilige-Geest-Kerkhof, niet ver van de plek waar
zij ooit begraven werd, de blik gericht naar het oosten.
Zij kreeg in de twintiger jaren van 20ste
eeuw een straat in Het Heilige Land, een stadswijk in het oosten van Delft die
toebehoorde aan een katholieke woningbouwvereniging. Tezelfdertijd koos men
haar als patrones van de pas opgerichte R.K. lagere meisjesschool in de
Wippolder.
6
januari, Driekoningen.
Aan de grenzen van Indi verheft zich een hoge,
geheimzinnige berg die de ouden Vaus genoemd hebben. De zon treft met zijn
eerste stralen deze berg en blijft er het langst op. In een van zijn vele
holtes huisde bijna twee en een half duizend jaar geleden de wijze Balaam met
zijn jongeren. Op een namiddag ging hij met de vrome schare naar de bergtop.
Daar stak hij plotseling zijn hand op en riep in profetische vervoering: ‘ik
zie een ster opkomen. Er zal een kind geboren worden die als vredesvorst de
wereld zal beheersen. De ster zal zijn komst verlichten en zijn weg begeleiden.’
Toen de zon deze dag onderging was Balaam dood. Maar de roep van zijn profetie
verspreidde zich over alle landen. Rond deze tijd heersten er in het morgenland
drie koningen, maar het rijk was zo groot dat de een de ander niet kende.
Melchior was van Nubië, Balthazar gebood over Godolia en Kaspar over Tharsis.
Ze waren vrome mannen en zette zich neer om de ster van Balaam te zoeken. Als
dan dat heerlijke licht stralend als de zon van de berg Vaus uitging, dan zagen
dat ook de drie koningen en ieder in zijn rijk. Ieder brak de dag daarna met
zijn gevolg op om uit te zoeken waar de vredesvorst nu geboren was. Ze wilden
hem huldigen en geschenken brengen. De ster voerde ze en die begeleidde hen
door onwereldlijke gebieden, voorbij prachtige paleizen en machtige tempels.
Vaak geloofden ze dat ze ter bestemming gekomen waren, maar de ster trok ze
weer verder, paleizen, tempels en woestijnen bleven achter hen. Zo kwamen ze
ongeveer gelijker tijd in Jeruzalem aan. Een dikke nevel bedekte de aarde en de
reizigers zetten zich aan de voet van de heuvel Golgotha. Van drie kanten waren
ze gekomen en wisten nog steeds niets van elkaar. De avond brak aan en ze zaten
daar treurig en troosteloos, de nevel scheen zelfs de stralende ster verslagen
te hebben. Dan toch tegen middernacht trad ieder uit zijn tent en zocht zoekend
de toppen van de heuvels af. Hier troffen de drie koningen elkaar, groot was de
vreugde toen ze bemerkten dat ze alle drie met hetzelfde teken op deze plaats
gekomen waren. Over hen straalde nu helder de ster van Balaam.
Wat verder gebeurde vertelt ons de bijbel. Die bericht van
het bezoek bij Herodes, van zijn schrik en huichelarij. Het verhaalt ook hoe de
ster de zoekende naar Bethlehem voerde. Daar maakten de herders eerbiedig
plaats voor de voorname heren zodat de bezoekers voor de wieg met het kind
konden knielen. Ze gaven hem hun geschenken en werden daarbij zelf rijk bedacht
want ze namen de vrede in hun zielen mee toen ze weer naar huis gingen. Ze
gingen niet direct terug naar huis, maar bezochten eerst de berg Vaus. Hier
richtten ze een mooie tempel op en sierden die met een door een ster bekroonde
obelisk. Dan gingen ze naar hun landen terug. Kooplieden brachten de roep van
de werken der Messias naar het verre oosten. Toen nu op een dag een aardbeving
het gebied trof en de tempel neerstortte en daarbij de obelisk brak, zo meenden
de mensen dat de koning waarop ze hoopten en wachtten in een strijd gevallen
was.
Jaren later kwam er een bijzondere man in Indië. Hij
noemde zich Thomas en verhaalde dat de Christus die in een stal te Bethlehem
geboren aan het kruis gestorven was maar weer opgestaan en de wereld verlost had. Dan erkenden de
mensen dat deze man van diegene sprak waarnaar de drie koningen eens
uitgetrokken waren om te zoeken en lieten zich dopen.
Ook Kaspar, Melchior en Balthasar hoorden van het preken
van Thomas en snelden toe. Aan de voet van de Vaus troffen ze elkaar weer. Ze
bouwden de verstoorde tempel weer op en Thomas wijdde die tot een christelijke
kerk. De koningen werden priesters en brachten hun laatste jaren in vrome
gedachten door. Op een Kerstnacht haalde de Heer die vrome dienaars naar zijn
rijk. Over hun sterven straalde nog eenmaal de ster van Balaam die ze naar
Bethlehem gevoerd had en lichtte ze nu bij voor hun grote thuiskomst.
Matthes 2; ‘Toen Jezus geboren was in Bethlehem in Judea,
ten tijde van koning Herodes, kwamen er uit het oosten magiërs in Jeruzalem
aan. Ze vroegen; ԗaar is de pas geboren koning van de Joden?’>
Epiphania: verschijning, noemde men bij de
Grieken zodanige feesten die ter gedachtenis van een goddelijke verschijning
werden gevierd. In die betekenis bleef het woord bij de christelijke kerk.
Nadat reeds de Basilidianen de dag van de 6de
januari als het doopfeest van Christus en geboorte (eigenlijk als
vereniging van de hemelse Christus met de mens Jezus) hadden gevierd, begon men
tegen het eind der 3deeeuw in Egypte en elders de ‘Verschijning van
Christus’ op diezelfde dag, maar niet enkel als doop-, maar ook als
geboortedag, tot een feest te verheffen. Toen later de Grieks/Katholieke kerk
in overeenstemming met de R. Katholieken de 25ste december als
geboortedag vaststelde werd het Epifanie feest alleen behouden ter gedachtenis
van de doop van Jezus en van de neerdaling van de H. Geest. In het westen
bracht men daarmee de komst van de wijzen uit het oosten in verband en zo
ontstond het Driekoningenfeest.
De zesde januari werd aangeduid als de 13de
dag, het is de dertiende dag als we vanaf Kerstmis beginnen te tellen. Het is
de Driekoningendag, de drie wijzen uit het oosten die men later tot koningen
verheven heeft. Dat ze als koningen beschouwd werden berust op de Latijnse
tekst van Psalm 71: 10 ‘Leges Tharsis et insulae munera afferent, reges Arabum
et Saba dona adducent.’ Saba is Ethiopië, vandaar dat een van hen altijd met
een zwarte gelaatskleur wordt afgebeeld.
Volgens oude geschiedschrijvers kwamen ze uit Arabië,
volgens andere uit Perzië. Omtrent de namen van deze wijzen bestaat er een
mededeling die geschreven is in het Latijn door een Engelse priester, de
eerwaarde vader Beda. De onthulling van deze mededeling dateert van 673 en werd
op de dag van het Epifanie feest op plechtige wijze ter kennis van koning
Clovis de Derde gebracht. Die liet dit in zijn staten afkondigen. Later kwam
het tot keizer Justianus de Tweede te Constantinopel die het in het Grieks liet
vertalen. Volgens deze mededeling zouden de drie wijzen of magiërs uit Arabië
voor koning Herodotus verklaard te hebben dat ze de namen Melchior, Gaspard en
Balthasar hadden. De legende heeft de drie Koningen nog verschillende namen
gegeven en zo noemde men ze in het Oosten Malgalath, Galgalath en Saracia, in
de 12de eeuw werd in Milaan gesproken over Ator, Sator en Perator.
Jan van Mandeville; ‘Item, neven deze voor vermelde kerk
(te Bethlehem) aan de rechterzijde neergaande 16 trappen is de plaats daar onze
Heer geboren werd die erg eerlijk versierd is van marmer en erg gracieus
beschreven met goud, met lazuur en andere kleuren. En daar neven is de kribbe
van de ezel en de os en daarbij is de put daar de ster, die de drie koningen
had begeleid, in viel, de 3 koningen heten; Jasper, Balthazar en Melchior. Maar
weet dat de Joden ze anders noemen: Apolijn, Amen en Damasus. En die van
Griekenland noemen ze; Galgalach, Malgalach en Saphiri. Deze 3 koningen
offerden God, onze Heer, goud, wierook en mirre en kwamen daar niet van zo ver
met dagreizen, maar met mirakel van God. Want ze vonden de ene en de andere in
het land van Indien in een stad die men noemt Cassat die van Bethlehem wel 53
dagreizen ver is, maar ze voeren het in 13 dagen. En toen de een de andere had
gevonden in deze stad van Cassat hadden ze de ster vier dagen tevoren gezien en
kwamen alzo van de stad van Cassat tot Bethlehem in 9 dagreizen daar 53
dagreizen tussen waren en aan de rechter zijde van deze kerk is de grote put
daar dat gebeente van alle kinderen in liggen die Herodes doden liet omdat hij wel
waande dat hij Christus alzo doden zou.’
Of Caspar, (Kaspar of Gaspard) Melchior en Balthasar. (De
namen C.M.B. werden vaak als magisch middel tegen vele bezweringen gebruikt)
De drie koningen zijn naar de toen geldende maatstaf de
drie afstammelingen der mensheid, kleur en rassen en symboliseren zo ook de
drie levensstadia in de mens.
Caspar is zo Semitisch of de bruin gekleurde
Aziaat. Caspar was de jongste en baardeloos, lang van gestalte en met een zeer
hoge gelaatskleur, bruin noemen we dat nu. Zijn geschenk was een metalen kistje
met wierook, het zinnebeeld der goddelijkheid of heiligheid.
Caspar wordt ook wel verklaard als een
Perzische naam, van kandschwar: ‘schatbewaarder.’ Caspar heet in oude legenden
Gathaspar, in Syrische gebieden heet een der magiërs Gudophorhem waarin de naam
van de Indisch-Parthische koning Gondophare te herkennen is die naar de legende
de apostel Thomas doopte.
Melchior was een waardige grijze en is de afstammeling
van de Japhetiten of de witte Europeaan. Melchior was een honderdjarige
grijsaard met lange, witte haren en een dikke baard. Als zinnebeeld van het
koningschap nam hij een vaas vol goud mee, ook een symbool van leven en licht.
Melchior betekent ‘Koning des Lichts.’
Balthasar was een rustige middelbare man en
komt voor de Hamiten. Balthasar was oud, had een donker gelaat en een ruige
baard. Als symbool van de bestemming van de mensenzoon om de dood te ondergaan
bracht hij een vaas vol mirre mee, een hars die gebruikt wordt bij het balsemen
der lijken. De naam Balthasar schijnt van Perzische oorsprong te zijn (vgl.
Belsazar in Daniël) en betekent dan ’God (Baal) bescherm zijn leven.’
(349) Men
wist ook precies hoe oud ze waren, Caspar was 20 jaar, Balthasar 40 en Melchior
60 jaar, de jongste is meestal de moor. Hoewel er verschillende interpretaties
zijn.
Gedurende de Kerstnacht zag ieder van hen een wonderteken.
Caspar had, ‘t was zijn visioen en wonderteken, een struisvogel gekweekt en
deze had naar gewoonte twee eieren gelegd en ze uitgebroed. Uit het ene ei kwam
een lam en uit het ander een leeuw. Toen riepen de mensen dat dit een groot
wonder was en nooit meer gezien zou worden. Het lam betekende de heilige
Godheid en zijn deemoedig lijden onder de mensen.
Balthazar kweekte, ‘t was zijn wonderteken, in een tuin
een boompje, het droeg de edele basilicum (Ocimum basilicum) of koningskruid en
ook een bloempje dat schoner dan een roos was. En te midden van dat bloempje
stond een balgje. En gedurende de nacht dat Maria de Heiland baarde ging het
balgje open en een vogeltje, rood als robijn, vloog eruit en sprak met een
menselijke stem: ҅en vrouw heeft een kind gebaard, het is de schepper van hemel
en aarde, hij is waarlijk God-en-mens en de wereld is Hem onderdanig.’
En aan Melchior, ‘t was zijn wonderteken,’ werd in de
Kerstnacht een kind geschonken. Het stond nauwelijks geboren al op zijn voeten
en strekte zijn handen ten hemel en openbaarde: ‘Heden is uit een maagd een
Kind geboren; zij heeft het ontvangen van de H. Geest. Het Kind zal 33 jaren
leven en als dat gebeurd is zal ik sterven na 33 dagen.’ En Melchiors kind
stierf zoals het voorzegt had.
Volgens de legende werden hun lijken door keizerin Helena
ontdekt die ze liet overbrengen naar Byzantium. Tijdens de eerste kruistocht
zouden ze overgebracht zijn naar Milaan. Na de inname van de stad door Frederik
Barbarossa in 1164 gaf die de lijken ten geschenken aan de aartsbisschop van
Keulen waar in de dom hun schedels nog getoond worden. Het stadswapen van Keulen
heeft dan ook drie kronen. Sindsdien ging men er te bedevaart, onder andere
Willem III kwam in 1249 om ze eer te bewijzen. Die de reis niet maken kon
schafte zich een Driekoningenprent aan. Daaronder kon dan staan:
‘Dry Coningen
Caspar, Melchior, Balthasar
Dit beeldt is geraeckt aen de Hoofden van de H. Dry
Coningen tot Ceulen, is goet voor rijsende Personen, tegen ongelukken der
wegen, hoofdpijn, vallende Sieckte, Cortsen, Tooverye en alle soorten van
Qualen en haestige Doot.’
Ze zijn de schutspatronen van bontwerkers, van
horecapersoneel en worden aangeroepen tegen epilepsie, gevaren op reis, onweer
en hondsdolheid. Hun zegen zou ook ongeluk afweren van huis en hof en vandaar
dat men lang gewoon was op de vooravond van hun feest hun beginletters en het
betreffende jaartal met krijt op de voordeur te schrijven; 20 C+M+B+09. dat uitgesproken werd als
Christus Mansionem Benedictat, ‘Heer zegen deze woning.’
Een amulet met de afbeelding van de Drie Koningen die voor
Jezus neervielen en hem aanbaden bevrijdt van de vallende ziekte. Dit wel naar
Matth. 2:11: ‘En in ‘t huis gekomen zijnde, vonden zij het kindeken met Maria
zijner Moeder, en nedervallende,
hebben zij hetzelve aangebeden.’
De Driekoningenpsalm, Ps. 71, beheerst de misliturgie.
Het bonenfeest dat door vele Nederlandse schilders als
Jordaens, Steen en Metsu werd afgebeeld vindt plaats op de avond voor Epiphania
of op die dag, 6 januari. (Het epiphanienfeest van de Oosterse kerk is de
herdenking van de doop van Jezus) In Frankrijk is dit gebruik bekend onder de
naam le roi boit: ‘de koning drinkt.’ Door de boon in zogenaamde koningskoeken:
gateau des rois, te verbergen werd een bonenkoning, het nabeeld van de Romeinse
Saturnalinkoning, gemaakt die de gezamenlijke aanwezigen horen en huldigen
moeten. Direct werd de gelukkige gehuldigd die een boon vond door hem met zetel
en al in de hoogte te heffen en werd hij tot koning gekroond. Dan werd hij op
een stoel met een stuk krijt rondgedragen. Met het krijt zette hij een kruis op
de zolder, een voorbehoedmiddel tegen ongeluk. (vandaar het spreekwoord iets
met krijt aan de balk schrijven)
Hij zoekt zich een koningin en vormt een hofstaat en laat
zich op alle wijzen bedienen.
Waren de rollen verdeeld, dan gaf de koning de schenker
het bevel de glazen te vullen en aan de hofmeester om versnaperingen aan te
bieden. Andermaal werd de koning daarna onder gezang de hoogte in geheven, het
spel kon beginnen. De raadsman had telkens goede raad te geven, de kamerling
kreeg de kamersleutel en moest de gasten binnenleiden, de kok de spijzen
opdragen, de speelman muziek maken, de zot door zijn streken het gezelschap
vermaken. Bracht de koning het glas aan de mond dan moest het hele gezelschap
uitroepen: ’de koning drinkt.’ opstaan
en zelf ook drinken, zo ook als de koningin dronk. Wie dat niet deed werd
bestraft door de zot die een roetstreep op hun gezicht trok. Bovendien moest de
nalatige pand verbeuren, de grootste pret begon als de panden werden ingelost.
Dit uit de Romeinse bezettingstijd stammende gebruik is in
gebruik gebleven in Engeland, Frankrijk en Nederland en op sommige plaatsen van
Duitsland.
Bij de Romeinen werd dit feest gevierd ter ere van Saturnus,
de god van de akkerbouw, dit was op 1 januari. Door middel van een bonenkoek
koos men de rex bibendi, de drinkkoning of ceremoniemeester van de tafel. Een
herinnering uit de gulden tijd toen Saturnus onder de mensen leefde en overal
gelijkheid en vrijheid was. Vooral de slaven hadden het die dag goed, ze werden
door hun meesters als hun gelijken of meerderen behandeld en bediend. Tijdens
de Saturnaliën deelde men algemeen geschenken uit, vooral kaarsen als
lichtbrengers bij het lichtfeest. Zo zijn waarschijnlijk de Romeinse
feestvormen van bonenkoning en kaarsverlichting verbonden geweest met het
Germaanse Driekoningenviering. Uitsluitend de vormen, de inhoud heeft zich
veranderd, het godsdienstig ritueel werd tot vermaak, de vroegere drinkkoning tot
narrenkoning gevormd en omringd door een troep komedianten. Aanvankelijk zullen
volwassenen over de kaarsen hebben gesprongen die de Germaanse wintervuren
vervingen waardoor men sprong om voorspoed te krijgen, later werd het een
kinderspel. Wat nog aan de oud-Germaanse oorsprong herinnerde was de uitgelaten
feestvreugde en het woeste drinkgelag. Zoals de Romeinse kerkvaders hadden
geijverd tegen de woeste feestviering van de saturnaliën, zo deden de
calvinistische predikanten in de 17de en 18de eeuw dit tegen
Driekoningenviering. Door hun drijven trad ook de overheid sterk op en regende
het plakkaten tegen sterrenzangers, de koningsprenten, het branden van kaarsen
en zelfs tegen de huiselijke viering. In Brabant, waar sterrenzangers zeer
populair waren, dreigde de magistraat van Գ Hertogenbosch hen in 1745 met een
boete van drie gulden. Zelfs zouden sterrenzangers van buiten de stad 8 dagen
op water en brood gezet worden. Toch trokken de koningen met een ster op het
einde van de 18de eeuw nog in Amsterdam rond. Bijzonder had men het
voorzien op de kaarsjes, waarschijnlijk wel omdat de kaarsenmakers ze voor de
Hervorming meenamen naar de kerk en ze na de hoogmis lieten wijden. De overheid
betitelde ze als ‘superstitieuse koninckxkaarsjes.’ Ze waren 25 tot 30cm lang,
de kruidenier placht ze tezamen met een koningsbrief aan zijn klanten te
vereren. Deze kaarsen werden niet alleen voor het kaarsje springen in
Katholieke gezinnen gebruikt. In het vroegere Nederlandse gebied van N.
Frankrijk, begon de viering met het aansteken van een kaars. In sommige streken
stond deze midden op de tafel, in andere op de schouw en elders gebruikte men
bij het feest uitsluitend kaarsverlichting.
Nog worden de kaarsjes bij ons na de kerstmis ontstoken.
In de noordelijke Nederlanden was de driearmige koningskaars gebruikelijk en is
door Jan Steen meermalen op zijn doeken afgebeeld. Soms was de middelste kaars
zwart en heette dan ‘het Moorke.’ Toen de onderschout van Amsterdam aan de
kaarsenmakers de levering van deze kaarsjes verbood antwoordden zij dat hun
klanten de kaarsjes als zij ze niet goedschiks kregen, ‘үp violente wyse
afeyschden.’ Het gevolg was dat Amsterdam op 14 december 1714 een keur
uitvaardigde waarbij niet alleen het maken en verkopen, maar ook ‘het
afeischen, afpersen of nemen van de kaarsjes’, werd verboden op een boete van
honderd gulden. Al deze verbodsbepalingen vervielen door de Franse revolutie,
daarna zijn de bestreden gebruiken weer opgeleefd.
Terwijl de volwassenen van de tafelvreugde genoten
vermaakten de kinderen zich met het springen over drie kaarsjes die in halve
aardappels gestoken op de vloer stonden. Buiten klonk het lied van de
sterrenzangers over de donkere straten. Aan de deuren stonden ze stil om een
gift te ontvangen, gehuld in een wit hemd met verguldpapieren kronen op hun
hoofd. Deze vermomming heeft wel de baldadigheid in de hand gewerkt.
Weerspreuken.
Als ‘t Driekoningen is in ‘t land, komt de vorst in het
vaderland.
Met Driekoningen lengt de dag zoveel als een geitje springen
mag.
Met Koningen langen de dagen een hanenschreeuw.
Op Driekoningen zijn de dagen gelengd, gelijk een ruiter
op zijn paard springt, (of gelijk een haan over de voor springt) Deze laatste 3
Vlaamse spreuken willen zeggen dat op 6 januari de dagen nog maar weinig
gelengd zijn.
De eerste maandag in het jaar, strompelmaandag genoemd,
wensen de ter markt gaande Drentse plattelandsbewoners in de stad bij vrienden
en kennissen een gelukkig Nieuwjaar. Omdat er nogal wat bij gedronken werd
kreeg niet alleen de maandag erop maar ook de woensdag de naam strompel
toebedeeld.
In Hulst, Zeeland, is het boerenmaandag. Deze feestdag
hield verband met het verhuren van meiden en knechten, bleef zo’n knecht bij de
oude baas dan ontving hij huurpenning als zakgeld om deze dag te gaan houden.
De bruinelle, Prunella,
is de dagplant.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/
en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/