9 februari.
uit jesus-passion.com
Klik hier voor inleiding
heiligen met relikwieën, biecht, aflaat, chrisma, era of tijdsbepaling,
weerspreuken, bloemen.
9 februari, H. Apollonia: Latijn,
‘tot Apollo behorend.’
Het
gebeurde in het midden van de derde eeuw, 249, tijdens de korte regeringstijd
van keizer Decius, een man die de christenen op de gruwelijkste manier
vervolgde zodat het volk van Alexandrië er zat van werd. De nood van de
uitgeplunderde en onderdrukte bewoners was tot het onverdraaglijke gestegen. Om
de toorn van de massa van zich af te wenden zochten de machthebbers de schuld
van alle kwaad aan de christenen toe te schrijven. Ze werden daarin door de
Isispriesters bij gestaan. De kleine gemeenschap was hun al lang een doorn in մ
oog, ofschoon ze vermeden ergernis te geven. Nu scheen de gelegenheid gunstig.
Men
liet een ziener optreden die voor de stad een groot ongeluk voorspelde en men
bracht daardoor het gepeupel tot razernij. Men brak in de huizen van genoemde
christenen in, vernielde het huisraad voor zover men het niet wegslepen kon. De
bewoners zette men op straat en dreef ze onder mishandelingen naar het
gerechtsplaats voor de stad. Er speelden zich daarbij verschrikkelijke scènes
af. De grijze Metras stak men met spitse stokken de ogen uit en als hij in
elkaar dook sloeg men hem met ijzeren stangen. De christen Quinta werd aan de
voeten naar de tempel gesleept en gestenigd. Alle haat kwam op hen neer. Onder
achterlaten van al hun goederen kon een deel van de gemeente zich redden, vaak
met behulp van heidense medeburgers die beschaamd maar machteloos dit alles
aanzagen.
Apollonia,
een oudere en niet gehuwde christin die geheel teruggetrokken leefde, was
rustig in haar huis gebleven. Ze was niet bang voor մ volk, ze was steeds
milddadig geweest en had velen zonder aanzien des persoon geholpen. Toen de
menigte aan haar deur rammelde trad ze hun gelaten tegemoet en probeerde ze tot
bedaren te brengen. Was het haar voorname stand, waren het haar kleren wat het
gepeupel ergerde, men drong aan en sloeg haar zo lang met de vuisten in մ
gezicht tot alle tanden eruit gebroken waren en haar gezicht op een bloedende
wond geleek. Dan bracht men haar onder pesterijen naar het gerechtsplaats waar
reeds de brandstapel flikkerde. Daar stelde men haar voor de keus, de
lasterwoorden van haar geloof af te zweren of de vuurdood te verkrijgen.
Apollonia weigerde standvastig haar Heiland te beliegen en toen men haar weer
pijnigde en mishandelde redde ze zich eruit door een sprong in de vlammen, maar
eerst werden haar tanden er uit geslagen.. Door die sprong keerde haar ziel tot
God terug wiens naam ze geprezen had en in wiens opdracht ze haar leven
gehandeld had. Ze stierf rond het jaar 250. Haar marteldood is door een brief
aan de bisschop Dionysus van Alexandrië aan Fabian van Antiochië beschreven.
Schilders
en beeldensnijders stelden haar martelaarschap vaak zeer realistisch voor. Ze
wordt afgebeeld in koninklijke gewaden met kroon en scepter, ook als jonge
vrouw in burgerkleren. Ze heeft een tang met een tand erin omdat haar tanden er
met een tang uitgetrokken zouden zijn, martelaarspalm en een boek, omdat ze het
evangelie preekte aan ongelovigen.
St. Apollonia helpt tegen tandpijn. Het is de heilige wier tanden
haar uit de mond gerukt werden. De Augustijnen te Brussel bezaten vroeger een
tand van deze heilige waarmee de kiespijnlijder, door de kies mee aan te raken,
de pijn kon verdrijven. Patrones van tandartsen. Tegen tandpijn maar ook tegen
hoofdpijnen bidt men haar om hulp.
De
monnikskap heet in Oostenrijk wel Apollonoakraut en -wurzel.
9 februari, H. Alto van
Altomunster, (Alt) mogelijke een Friese vleivorm
van Ale, of verkorting van als-namen wiens stam ‘oud, volwassen of ervaren,’
betekent.
Hij
is geboren rond 695 in Ierland en kwam als benedictijn naar Duitsland en werd
kluizenaar bij Augsburg. Door een schenking van koning Pepijn de Korte stichtte
hij rond 740 de abdij van Altomunster. Die werd door H. Bonifatius ingewijd en
Alto werd de eerste abt, Latijn monasterium.
Hij
wordt afgebeeld in het zwarte habijt van de benedictijnen met een mes waarmee
hij de bomen aankruiste die gerooid moesten worden voor de bouw van het
klooster. Ook wel met een bron, hij zou met zijn voeten een bron hebben laten
opwellen die op bevel van Bonifatius alleen door mannelijke kloosterlingen
gebruikt mocht worden.
9 februari, H. Ansbert van Rouen,
(Ansbertus) :
Germaans ans: ‘God, en bert: ‘stralend of schitterend,’ dus ongeveer als door
(of als) de goden stralend.
Ansbert
is de naam van een Franse heilige uit de 7de eeuw. Hij is geboren in
Chaussy sur Epte bij Gisors. Hij kreeg zijn opleiding aan het hof van Clotarius
III waar hij vriendschap sloot met de kanselier van Clotarius Sint Gennard en
was aanvankelijk kanselier van Clotarius III. Zijn vader wilde niet dat hij een
geestelijk leven leidde en wilde hem uithuwelijken, het meisje werd plotseling
melaats. Ze werden samen monnik te Fontenelle onder H. Wandregisilius en werden
tot priester gewijd door de bisschop van Rouen H. Ouen. Eerst werd hij abt te
Moissac. Toen Ansbert werd geroepen om Sint Ouen als bisschop van Rouen op te
volgen vroeg hij zijn vriend Gennard als assistent. Hij stichtte hospitalen
voor de armen en was bemind om zijn vrijgevigheid. Na enige tijd werd Ansbert
het slachtoffer van verdachtmaking en valse beschuldigingen, van zijn functie
ontheven en verbannen naar klooster Hautmont in Noord-Frankrijk. Toen hij niet
lang daarna stierf in 698 bewees zijn vriend hem de laatste eer en bracht zijn
stoffelijk overschot terug naar klooster Fontenelle waar het plechtig werd
bijgezet.
Hij
wordt afgebeeld als bisschop met een kelk in de hand en een gesel. Wordt
aangeroepen tegen koorts waar hij van genas toen de relikwien van Sint Ouen
naar de Sint Pieters abdij over gebracht werden.
9 februari, H. Erik: Germaans er: ‘eer of roem,’ of
van ee: ‘recht of wet,’ het tweede lid, rik:’mԭachtig,’ dus ongeveer heerser van de wet. Eirkr was de
naam van de ontdekker van Groenland rond 1000 en kan voortgekomen zijn uit
Einrikr: ‘de enige machtige.’
H.
Erik IV is geboren in 1216als zoon van koning Waldemar II en Brerengaria,
dochter van Sancho I van Portugal. Hij trouwde op 10 oktober met Jutta van
Saksen. Hij was mederegent vanaf 1232 en in 1241 koning van Denemarken. Zijn
regering wordt vooral gekenmerkt door de vele conflicten en oorlogen tegen zijn
broers en vooral Abel, hertog van Schleswijk. Voor de financiering van een
kruistocht tegen Zweden/ Estland legde hij een belasting op voor het bezit van
een ploeg, vandaar zijn bijnaam Plovpenning. dat leverde veel weerstand en
opstand op. Op 10 augustus 1250, na een duur behaalde overwinning op zijn broer
Abel werd er vrede gesloten, werd hij tijdens een bezoek aan zijn broer Abel
gevangen genomen en in Schleswijk vermoord. Spoedig werd hij door het volk als
een heilige vereerd, zonder echter gecanoniseerd te zijn.
9 februari, H. Sabinus:
Latijn, ‘behorend
tot de stam der Sabijnen,’ een oud Italiaans volk. Het was een bijnaam van de
dichter en vriend van Horatius en Ovidius.
Sabinus
was bisschop van Canossa (Apulië) in de eerste helft van de 6de
eeuw. Hij was in zijn jeugd goedgeefs voor de armen. Hij diende als legaat voor
paus St. Agapitus I aan het hof van Justianus om patriarch St. Menas te steunen
tegen Anthemis. De laatste jaren was hij blind en stierf in 566.
9 februari, Sint Johannes Maron. Hebreeuws Johanan:
St.
Maron is geboren in het midden van de 4de eeuw te Syrië, werd
priester en later kluizenaar op de Taurus in het gebied van Cyrrhus, bij Antiochië.
Zijn heiligheid en wonderen trokken veel volgelingen aan en trokken door het
hele rijk aandacht. Hij preekte tegen allen die hij ontmoette, wilde niet
alleen de zieken genezen, maar ook de verloren zielen van heidenen en
christenen van zijn tijd. In de bergen van Syrië wist hij een heidense tempel
tot een christelijke kerk om te bouwen, het begin van de bekering in Syri die
tot de Libanon doorging. St. Johannes Chrysostomus stuurde hem een brief rond
450 die zijn grote liefde en respect uitdrukte en vroeg St. Maron om voor hem
te bidden. Na zijn dood in 410 leefde zijn geest en leerwerk door in zijn
volgelingen. Hij was een echte kloosterling met nadruk voor het geestelijke en
ascetisch leven, in contrast dat de Khoury of priesters van de Maronieten
kunnen trouwen. Voor St. Maron was alles verbonden met God en God was met alles
verbonden. Hij scheidde de wereldlijke en geestelijke wereld niet en gebruikte
de wereldlijke om zijn geest en geloof te verdiepen. Hij hield van de rustige
eenzaamheid van de bergen, leefde in de open lucht en was onderworpen aan de krachten
van het weer. Hij was in staat om zich van deze wereld te bevrijden door zijn
passie en gebed tot een mystieke relatie van liefde met God. Hij bleef zijn
hele leven op die bergen. Men gelooft dat die plaats ‘Aefar-Nabo;, was op de
bergen van Ol-Yambos wat het wieg maakte voor de Maronietenbeweging. Die
beweging bereikte de Libanon toen St. Maron’ s eerste volgeling Abraham van
Cyrrhus, die de apostel van de Libanon genoemd wordt, realiseerde dat er
heidendom bedreven werd te Libanon en zette zich in om de heidenen te bekeren
en introduceerde de manier van St. Maron.
Marons
hagiograaf, Theodoret, de bisschop van Cyr, maakt melding van vele
wonderbaarlijke genezingen die Maron zou hebben gewrocht. Na Marons dood in het
jaar 410 wisten zijn volgelingen zijn resten in zekerheid te brengen. In
weerwil van de zware vervolgingen werd zijn tombe een pelgrimsoord. Een met
name onder de zogenaamde Maronieten in Libanon populaire heilige die ook in
Nederland een zekere populariteit genoot.
De
eerste Maronieten zouden directe afstammelingen zijn geweest van de mensen die
nog door de apostel Petrus zouden zijn bekeerd en hebben waarschijnlijk het
beste de oude vorm van eredienst bewaard. Hun liturgie is een van de oudste
binnen de katholieke kerk en staat bekend als de Syrische liturgie van Antiochië
die toegeschreven is aan Sint Jacobus de Mindere, apostel en eerste bisschop
van Jeruzalem. De liturgische taal die in de Maronieten mis wordt gebruikt is
het Syrisch-Aramees, de taal die hoogstwaarschijnlijk ook door de stichter van
het christendom zelf werd gesproken.
Johannes
van Maron was de eerste patriarch van de Maronieten en was zelf een monnik van
het klooster van Maron toen hij in 686 door de parochie gekozen werd om de
patriarchale bisschopszetel van
Antiochië
te bezetten. Aan deze gebeurtenis ontleent het zogenaamde Maronitisch
Patriarchaat haar bestaansrecht. Na de dood van Johannus Maron in 707 tot de
huidige dag hebben een totaal van 76 Patriarchen hem opgevolgd. (De huidige
Maronitische patriarch van Antakya (Antiochië en het Ganse Oosten) is Mar
Nasrallah Boutros Sfair) .
Aan
het einde van de zevende eeuw moesten de Maronieten een veilig heenkomen zoeken
in de Libanon. Ook de relikwieën van Sint Maron verhuisden mee naar de nieuwe
woning van het patriarchaat in Kafarhai. Daar lagen de resten veilig.
Op
vreemde wijze vernamen de bewoners van het Italiaanse Foligno over de heiligen
van de moslims die de Italiaanse stad in de jaren 881 en 915 plunderden. Nadat
Foligno in 924 in puin was gelegd door de Hongaren stelde men het vertrouwen in
Sint Maron en de stad bloeide en groeide. Vooral toen in de XIIde eeuw Federico
Barbarossa een handje hielp. In het jaar 1130 werden de relikwieën overgebracht
naar Foligno en vormden daar de attractie in de plaatselijke kathedraal.
De
bloem van hun dag is de Romeinse narcis, Narcissus romanus.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/