Vlaamse
gaai.
Uit Martinet.
Garrulus;
praatziek, babbelzuchtig of luidruchtig.
Gaai, Uit Picardisch gai= Frans geai
(waaruit Engels jay) dit
uit Latijn gajus= Gajus, eigennaam.
Shakespeare, ‘Merry Wives of Windsor’,III,
3, 44. ‘from jays’.
Jay is de Vlaamse gaai of meerkol. Het woord wordt ook tot aanwijzing van
lichte vrouwen gebruikt, zie ‘Cymbeline’ III, 4,51’ some jay of Italy’. In
Sussex wordt hij keeper’s watchdog genoemd, hij is zeer alert.
Garrulus glandarius, L. (op eikels betrekking
hebbende, eikel zoekende) is de Duitse Eichelhaher en Frans geai des
chenes. De Middelnederlandse woorden ‘garren’ en ‘garrelen’ betekenden
‘snappen’ en ‘snateren’; ‘gay’ betekende ‘vrolijk, levenslustig’. Engelse jay.
Vlaamse gaai, eikelaakster , meerkol,
meerwolf, Spaanse ekster, merklouw, krijtekster, houtekster, waldekster of
houtekster die in Drenthe schreeuw-aakster en merklouw in Overijsel heet. De
meerkol of markol, in 1560 was het mercolf dat van Germaans markolf stamt met
de betekenis mark-wolf, grenswolf. Markolf is in de middeleeuwse literatuur het
type van de grappenmaker en de vogel die diergeluiden weet na te bootsen kreeg
de naam van deze aarts spotter. Misschien moeten we
voor den vogelnaam uitgaan van Markolf in de sage van Salomon ende Marculphus, waar Marculphus als een spotter en
praatjesmaker optreedt. Men neemt wel aan dat de vervorming van markolf tot meerkol plaats had onder
invloed van meerkol „meerkoet”, dat onder verwijzing op Fries. kol „Anser albifrons” uit m eer en kol wordt afgeleid en als „meervogel
met witte snavel, met wit op ‘t voorhoofd” verklaard.
Hij
fladdert van boom tot boom en krijst meer dan hij zingt. Gaaien kunnen niet op
één plaats blijven zitten. Ze bespotten alles en iedereen, mensen, dieren en
vogels, en bootsen de geluiden van andere vogels na. In hun dwaasheid zijn ze
niet altijd op hun hoede en vallen dan in de klauwen van de sperwer.
Men
acht hem nog erger dan de andere kraaivogels, hoewel hij nog wel niet zo erg is
als de ekster. De Vlaamse gaai komt dan wel in de winters om waar de ekster
zijn leven rekt door het verslinden van zangvogeltjes.
Wat
een paar is in het voorjaar wordt als de jongen groot zijn een familie. In het
najaar vormen die families weer troepen die zich bij hun rondzweren laten
leiden door de behoefte aan het nodige voedsel. Ze zijn ontzettend pienter en
waaks, ieder roofdier zien ze onmiddellijk en belagen die.
Ze
zijn ook te temmen, maar blijven grillig.
Zijn
stem vloekt met zijn prachtige kleed, het is een oorverdovend gekrijs. Het
wordt weergeven door ‘schraak, schrek, retsj, re, kre, gre, ke’. In ieder geval
is het zeer vals en onwelluidend, het snerpt door het bos heen. Het wordt met
bijgelovige angst aangehoord, vooral omdat men de mooie vogel vaak niet ziet.
Het wordt als een angstig voorteken gezien als de schreeuw-aakster zijn stem
verheft. Maar ze kan ook andere geluiden nadoen en is dan zeer melodieus. Ze
kan in stilte zitten te kwelen in een kunstlievende bui en dan de mooie
motieven van anderen lenen. Om te schelden neemt ze klanken over van haar
tegenstanders. Vooral het miauwen van de buizerd kan ze goed nadoen. Ze roept
ook margolf waarvan men natuurlijk meerkol of maarkol maakt. Dat heeft geen
goede klank en heeft dezelfde betekenis als nachtmerrie.
Iemand
had er een die zo goed het geluid van een zaag nabootste dat voorbijgangers
meenden dat er een timmerman in het huis bezig was. Een ander had geleerd om
bij het naderen van schapen of koeien een hond op hen aan te hitsen door die te
fluiten en bij zijn naam te roepen. De laatste meerkol moest wel
verschrikkelijk voor haar daad boeten. Toen ze eens haar viervoetige vriend op
een drachtige koe had aangehitst werd de koe daardoor zeer beschadigd. Er werd
een klacht bij de rechter neergelegd en zijn eigenaar moest hem op hoog bevel
doden.
Even
grillig als haar stem is haar prachtige kleed. Het is te bont. Alle kleuren van
de regenboog zitten erin en naast de schrille tegenstelling van wit en zwart
hebben bruin en zacht wijnrood de overhand. Aan weerskanten heeft ze nog
plekken aan de vleugels die men vrijwel nooit bij dieren ziet, echt blauw en
geruit.
Daarbij
komt nog een mooi kuifje dat ze met emoties opzet, maar net als de pauw heeft
ze ook een schril en krassend geluid. Ook heeft ze nog een snor aan weerszijde
van de snavel.
Lengte
twee en dertig cm met een vlucht van vier en vijftig cm.
Op de
grond weet ze zich goed te redden en valt niet op tussen het hout en bloemen.
Daar zijn ze veilig. Moeten ze dit veilige terrein oversteken en over een open
veld vliegen, dan wordt het moeilijk. Met hun korte vleugels die wat ver naar
achteren staan vliegen ze slordig en schoksgewijze. Weten ze de overkant te
halen schetteren ze luid vanwege het succes. Ze worden achtervolgd door de havik,
sperwer, slechtvalk, uil, marter en vos. Waar gaaien zijn, komt dan ook de
sperwer voor, haar grootste vijand.
Ze
leeft voornamelijk van eikels. Ze kunnen in hun krop een eikel hebben en weer
legen. Maar de eikel is niet altijd voorhanden. Ze slaan ze op maar zo
onlogisch dat ze vaak niet meer weten waar dat was. Ze steken bij voorkeur
iedere eikel in een kuiltje en zaaien zo hele bossen. Daarom noemt de Fransman
ze planteurs. De Duitsers spreken van Eichelhaher en werd bij hen tot de nuttige
vogels van het bos gerekend. Het is de Garrulus glandarius: op eikels
betrekking hebbende.
Ze
zijn ook adderverdelgers. Ze weten die beesten zo op hun kop te timmeren en met
hun snavel te verdoven totdat die verwerkt kan worden. Vooral kale jongen verorberen
ze met groot plezier en dit vooral in de tijd dat ze zelf jongen hebben. Verder
kevers, rupsen, vlinders, wormen, kersen, eieren en jonge vogeltjes.
De broedtijd
is april, mei/juni. Dan broedt ze op vijf tot zeven grijs/groen-witte eieren
met bruingrijze stippen en zwartbruine krasjes. De broedtijd is zeventien
dagen. Ze hechten zich zeer aan het nest.
Uit
Maerlant; ‘Garrulus is een vogel naam, die in bosjes is en in bramen, voor alle
vogels die leven het meeste geluid, het meeste krijsen uit kan geven, daarom is
hij garrulus genaamd. Een gaai heet het in Dietsche land. Van boom tot boom
vliegt het en springt en krijst en garrelt meer dan het zingt, noch blijft het
graag in een plaats. Wat zo bij hem lijdt ook mede, is het man, of vogel of
enig dier, bespot dit vogeltje al onguur en spreekt allerhande geluid
van de vogels daar uit. Soms is het zo zot dat het zoveel zijn
spot maakt dat het zichzelf niet hoedt en dan neemt de sperwer het in de voet.
Gepluimd is het van menige gedaante. Experimentator laat verstaan dat het veel
woede pleegt en draait tot dat het zichzelf verhangen ziet. Garrilus denk ik
wel betekenen sommige minstrelen die altijd ongedurig zijn en roepen vroeg of
laat veel boertigheden en veel leugens en praten dat ze mogen, beide van
ridders en papen, poorters, vrouwen en knapen waar ze schoon om zijn gepluimd.
Maar veel komt het voor dat zulke tuimelt als ze zich niet serieus waarneemt
met de helse sperwer die ze met de klauwen slaat als hij fluit en miauwt. Want
zelden heeft men er enige vernomen die te goede einde zijn gekomen zoals menige
heilige, naar mijn waan, als men vindt een zwarte zwaan! Het zinnebeeld van die bont
uitgedoste muzikanten en andere kunstenmakers die niet te vertrouwen zijn. Ze
vertellen de hele dag fabeltjes en leugens en maken iedereen belachelijk,
ridders, geestelijken, burgers, edelvrouwen en dienaars. En maar al te vaak
komt een van hen ten val als hij niet oplet wanneer hij staat te toeteren, te
fluiten en kwaad te spreken en zo een makkelijke prooi wordt voor de sperwer
uit de hel. Je hoort maar zelden dat het goed afloopt met die kunstenmakers. Er
zijn volgens mij evenveel heiligen onder als er zwarte zwanen zijn!
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/