Het boek van Sidrac

Over Het boek van Sidrac

Dat is geschreven naar een wijze man van die naam die 847 jaren leefde na Noach met vele profeties en uit 1318 en gedrukt in 1496.

Hij beschrijft God zoals de evangelisten het later zullen doen. Dan vraag je je af of ze het van hem overgeschreven hebben of dat een echte profetie was. Zie dan ook het boek Henoch wat ook die voorspellingen doet. Vat sat samen met de teksten uit het Oude Testament; ‘Sommige Schriftgeleerden zeggen dat er honderden Messiaanse profetieën bestaan. Hier volgen de profetieën die het duidelijkst en het belangrijkst zijn. Over de geboorte van Jezus: Jesaja 7:14: “Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuel noemen.” Jesaja 9:5: “Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.” Micha 5:1: “Uit jou, Bethlehem in Efrata, te klein om tot Juda’ s geslachten te behoren, uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen. Zijn oorsprong ligt in lang vervlogen tijden, in de dagen van weleer.” Over de bediening en de dood van Jezus: Zacharia 9:9: “Juich, Sion, Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijden op een ezel, op een hengstveulen, het jong van een ezelin.” Psalm 22:16-18: “Honden staan om mij heen, een woeste bende sluit mij in, zij hebben mijn handen en voeten doorboord. Ik kan al mijn beenderen tellen. Zij kijken vol leedvermaak toe, verdelen mijn kleren onder elkaar en werpen het lot om mijn mantel.” De duidelijkste profetie, en zeer zeker de langste, is waarschijnlijk het hele 53ste hoofdstuk van Jesaja. Jesaja 53:3-7: “Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam. Wij echter zagen hem als een verstoteling, door God geslagen en vernederd. Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing. Wij dwaalden rond als schapen, ieder zocht zijn eigen weg; maar de wandaden van ons allen liet de HEER op hem neerkomen. Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet en deed zijn mond niet open. Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid, als een ooi die stil is bij haar scheerders deed hij zijn mond niet open.” De profetie in hoofdstuk 9 van Daniël over de “zeventig zevens” voorspelde de exacte datum waarop Jezus, de Messias, zou worden vermoord. Jesaja 50:6 beschrijft nauwkeurig hoe Jezus zou worden geslagen. Zacharia 12:10 voorspelt het “doorboren” van de Messias, wat plaatsvond na de dood van Jezus aan het kruis. We kunnen nog veel meer voorbeelden aandragen, maar deze zijn voor dit doeleinde voldoende. Het Oude Testament voorspelt ongetwijfeld de komst van Jezus als de Messias’.

Jezus; redder, er waren meer ‘redders’ in Israël, wie Josephus in zijn Joodse oorlog leest zal onze Jezus er nooit uithalen zoals wij die kennen. Ook de tijd van Pilatus en Herodes staat ter discussie, die leefden een 20 jaren eerder.

Het lijkt toch onwaarschijnlijk dat zulke eenvoudige en waarschijnlijk ongeletterde vissers zulke mooie geschriften nagelaten hebben. Dat is wel door deskundige schrijvers gedaan. Dan zou je kunnen besluiten dat Petrus en Paulus dit hebben samengevat en verder gepreekt.

Het is toch wel bijzonder dat de waarschijnlijk ongeletterde apostels zo over de wereld gereisd hebben. Petrus en Paulus zijn wel de belangrijkste en vooral Paulus, hoewel die in letterlijke zin geen echte apostel is. Maar hij was Romein en waarschijnlijk met een goed zakelijk inzicht. Hij verschilde wel van de andere apostels en de Joodse gemeenschap die nog in Jeruzalem waren, (ze waren toch vertrokken na Pinksteren?) over hun inzicht, met uitzondering van Petrus. Dus de andere apostels doen niet meer mee.

Het belangrijkste is wel het samen eten en drinken, rijkdom verdelen en spreken over het geloof, een gemeenschap en een andere koning dan de keizer. Dat was een gevaar onder de Romeinen die opeens een vaste gemeenschap hadden die hun keizer niet als god zagen en een eigen god en mening hadden.

Verderbeschrijft dit boek de engelen en duivels en dan de mens, waar Adam heen ging nadat hij uit het Paradijs was geworpen, waarom God geboren wordt van een maagd, waarom je doodgaat en waar de ziel heengaat en wat gebeurt er met het lichaam en dergelijke. Kortom, de levensvragen, hoe heeft God je geschapen, waarvan besta je, wat gebeurt er met je, hoe ga je dood, wat gebeurt er ondertussen, waar ga je heen en wat is er in de hemel, zowel de goede als de kwade en vooral met betrekking tot het geloof. Zo ook van dieren, hemel en sterren, weer, edelstenen en goud.
Uit https://www.dbnl.org/tekst/_sid001boek01_01/_sid001boek01_01_0008.php#8

Door; Nico Koomen.

[1] Prologhe.

Dicke hebbic die gene bescouden,

Die hem ane die boeke houden.

Daer sy clene profijt inne leren.

Alsoe sijn geesten vanden heren.

Van Pertelpeuse, van Amedase.

Van Troyen ende van Fierenbrase

Ende menich boec datmen mint

Daer men luttel orboers in vint;

Nochtan half logene es ende mere

Ende anders en hebben engene lere.

Dan vechten ende vrouwen te minnen

Ende lant ende stede ende borge te winnen,

Daer anders niet inne en leit

Dan der werelt ydelheit;

Ende leggen die boeke onder voet.

Daer men wijsheit, doget ende goet

Ende troest van allen goeden rade

An leren mach vroech ende spade.

In weet wat sire inne menen.

Dese slachten wel den genen.

Die liden doer enen bogaert.

Die met vruchten sijn bewaert

Ende netelen ende distelen plucken gaen

Ende die goede vrucht laten staen.

Die goet sijn ende van smake soete

Ende van evelen geven boete.

Aldus eest ende anders niet.

Die de dinc te rechte besiet.

Die den tijt onledich maken

Met onoerboerliken saken, [2]

My dunct dat sy zere ri[e]sen,

Want sy den tyt verliesen.

Die nemmermeer no wijf no man

Daer na weder verhalen en can.

Want die tijt es ons ghegeven,

Omme dat wy in dit leven.

Dat overlijt soe cortelike

Verdienen soude[n] hemelrike;

Ende die hier luttel sayen

Selen ginder luttel mayen.

Daer omme behoren sy ten vroeden.

Die ghene die hem hier soe spoeden

Te sayene dat goede sait.

Daer men ginder af ontfaet

Honder[t]fout van lone.

Te Antwerpen daer ic wone

Soe quam my een boec ter hant

Daer ic in bescreven vant

Vele duechden ende wijsheden

Ende leringe van goeden seden

Ende hoe die mensce soude leven.

Dit boec was in Walsche bescreven

Sonder rime in slechte woert.

Doen werdic daer toe becoert.

Dat ic dit boec woude maken

Uten Walsche in Dietsche spraken.

Sonder rime alsoe ic sach.

Dat hy inden Walsce lach.

Omme dat ic van dier edelre leren

Een woert [niet] woude anders keren.

Dat die edele wise clerc

Selve dichte in sijn werc.

Want rime, alsoe wijt vinden.

Doet dicke die materie winden

Anders danse die makere seide

Ende ierstwerven int scrift leide.

Die de materie sal leggen wale

Van ere tale in een ander tale,

Die sal den text leggen dan [3]

Soe hy alre gelijcxt can.

Dit sal van rechte sijn sine sede.

Alsoe alse sinte Jeronimus dede.

Die de bybele ende menich ander werc

Int latijn dichte als een clerc

Uten Grixe, dat hy conste wale,

Ende oec ute Ebreusche tale.

Hy en deder toe noch af

Anders dant dauctor ute gaf.

Die anders doen, sy doen quaet.

Hoets hem elc, dats mijn raet.

Dat ic dit werc ierst ane ginc.

Dat en dedic omme gene dinc

Anders dan dat ic niet en woude.

Dat dese edele leringe soude

Den Dietscen lieden verholen wesen.

Die geen Walsch en connen lesen.

Noch geen Walsch en verstaen.

Want ic hope sonder waen,

Dat sy selen daer omme bedi

Vriendelike bidden voir my.

Omme dat ic die pine bestoet.

Want die leringe die es goet

Beide ter zielen ende ten live.

Die ic hier na bescrive.

Die boec, daer icse ute trac.

Es geheten die wise Sidrac.

Na enen clerc, wijs ende fijn.

Was philosophe ende astronomijn,

Die God alsoe hadde vercoren,

Dat hijt al wiste te voren.

Dat in de werelt soude gevallen

Ende hoe sy inden soude met allen;

Van firmamenten ende van planeten,

Hoe der inglen coor sijn gheheten,

Dit was hem algader cont.

Hout voor eenen vont. [4]

Die beter es menichfout

Danne ghesteente, zelver of gout,

Want vele beter es wijshede

Danne enighe erdsche rijchede.

Want dese bouc hevet in

Der warelt fundament ende beghin

Ende oec zal hi doen verstaen,

Hoet metten achtersten zal gaen,

Daer de warelt zal nemen fijn;

Ende de welke behouden zal sijn

Als God de warelt zal domen

Ende hoe si ter bliscap sullen comen

Metten inglen daer boven;

Ende oec die werden verscroven

Ende gheworpen in die pine,

Hoe hem in die helle staet te sine,

Van vagheviere ende van paradise mede

Ende oerbare leringhe in menigher stede,

Waer of wi ons zouden hoeden,

Die Sydrac leerde, die vroede,

Eenen onghelovighen coninc,

Hiet Boctus, die hem leerde dese dinc.

Doe hine metter gracie van Gode

Hadde bekeert te sinen ghebode.

Dit was naer Noe VIIIc iaer

Ende XLVII daer naer.

Dese Sydrac was van Gode vercoren

Ende van den geslachte van Japhette geboren.

Nu bid [ic] Jhesum van Nazarenen,

Dat hi mi wille verlenen

Macht, sin ende ghesonde

Ende te levene zo langhe stonde,

Dat ic dit werc bringhe toe

Ende mijn leven betren zoe,

Dat ic daer naer sciere

Come te ghenadighen vagheviere.

Daerbeit zal mi wesen zwaer,

Want ic oud was vichtich iaer,]

Doen ic dit werc ierst began, [5]

Ende hebbe versleten nochtan

Met dichtene minen sin.

Daer sonder ic nemmeer en ben.

In dichte niet, dat weet wale.

Dien boec ute altemale;

Vanden cruden latic uut

Ende vanden stenen die virtuit.

Ende oec eenderhande sotterie

Die men sonder astronomie

Niet toe gebringen en can;

Het es te swaer elcken man;

Ende oec some ander dinc.

Die my int herte niet en ginc.

Hebbic al gelaten uut.

Nu hulpt my Goids bruit.

Maria vol van genaden.

Ende staet my in staden

Voer des Vaders Sone van hemelrike.

Dien ghi droect menschelike.

O Maria, reine vat.

Wanen soe quam u dat,

Dat God ende ghi allene

Enen sone hebt gemene.

Hy es Vader gebenedijt

Des Soens daer ghi moeder af sijt,

Ende die selve Sone es God.

Seker hy es herde sot

Ende vele meer dan ontsint,

Die dese vrouwe niet en mint,

Die de Vader alsoe minde,

Dat hy sinen heylegen Geest sinde

In hore omme die dinc,

Dat sire den Sone by ontfinc.

Dus quamen in hare scone

Beide die heilege Geest ende die Sone,

Die een God sijn metten Vader.

Dus heeft sy algader

Die drievuldicheit in hare;

Daer by eest openbare

Dat haer niet en es ontseit [6]

Vander edelre Godheit,

Daer by sy es ghevoeget scone

Daer boven inden oversten trone,

Daer die ingelen singen hoge.

Hier met latic dese prologhe.

[1] Proloog.

Vaak heb ik diegene beschuldigd,

Die zich aan die boeken houden.

Daar ze weinig profijt in leren.

Alzo zijn verhalen van de heren.

Van Parthonopeus, van Amadas.

Van Troje en van Fiereabras

En menig boek dat men mint

Daar men weinig oorbaars in vindt;

Nochtans half gelogen en er is meer

En anders hebben ze geen lering.

Dan vechten en vrouwen te minnen

En land en steden en burchten te winnen,

Daar niets anders in ligt

Dan de wereld ijdelheid;

En leggen die boeken onder de voet.

Daarom wijsheid, deugd en goed

En troost van alle goede raad

Aan leren mag vroeg en laat.

Ik weet wat ze erin bedoelen.

Deze slachten wel diegene.

Die leiden door een boomgaard.

Die met vruchten zijn bewaard

En netelen en distels plukken gaan

En die goede vrucht laten staan.

Die goed zijn en van smaak zoet

En van euvel geven boete.

Aldus is het en anders niet.

Die het ding goed beziet.

Die de tijd onledig maken

Met onoorbare zaken, [2]

Me dunkt dat ze zeer missen,

Want ze verliezen de tijd.

Die nimmermeer nog wijf nog man

Daarna weer verhalen kan.

Want de tijd is ons gegeven,

Omdat wij in dit leven.

Dat zo gauw overgaat

Verdienen zouden het hemelrijk;

En die hier weinig zaaien

Zullen ginder weinig maaien.

Daarom behoren ze te bevroeden.

Diegene die zich hier zo spoeden

Te zaaien dat goede zaad.

Daar men ginder van ontvangt

Honderdvoudig loon.

Te Antwerpen daar ik woon

Zo kwam me een boek ter hand

Daar ik in beschreven vond

Vele deugden en wijsheden

En lering van goede zeden

En hoe de mens zou leven.

Dit boek was in het Waals geschreven

Zonder rijmen in slechte woorden.

Toen werd ik daartoe bewogen.

Dat ik dit boek wilde maken

Uit het Waals in Dietse woorden.

Zonder rijmen alzo ik zag.

Zoals het in het Waals was.

Omdat ik van die edele lering

Een woord niet anders wilde keren.

Dat die edele wijze klerk

Zelf dichte in zijn werk.

Want rijmen, alzo wij het vinden.

Doet vaak de materie wenden

Anders dan de maker het zei

En het de eerste maal in schrift legde.

Die de materie goed zal leggen

Van de ene taal in een andere taal,

Die zal de tekst leggen dan [3]

Zo hij het aller gelijkste kan.

Dit zal van recht zijn dan zijn zede

Alzo als sint Hieronimus deed.

Die de bijbel en menig ander werk

In het latijn dichte als een klerk

Uit het Grieks, dat hij goed kon,

En ook uit de Hebreeuwse taal.

Hij er niets toe nog af

Anders dan het de auteur uitgaf.

Die anders doen, ze doen kwaad.

Hoed zich elk, dat is mijn raad.

Dat ik dit werk eerst begon.

Dat deed ik om geen ding

Anders dan dat ik niet wilde.

Dat deze edele lering zou

De Dietse lieden verholen wezen.

Die geen Waals kunnen lezen.

Noch geen Waals verstaan.

Want ik hoop zonder waan,

Dat ze zullen daarom doordat

Vriendelijk bidden voor mij.

Omdat ik de moeite bestond.

Want die lering die is goed

Beide ter ziele en te lijf.

Die ik hierna beschrijf.

Het boek, waar ik het uithaalde

Is geheten de wijze Sidrac.

Naar een klerk, wijs en fijn.

Was filosoof en astronoom,

Die God alzo had uitgekozen,

Dat hij alles wist tevoren.

Dat in de wereld zou gebeuren

En hoe het geheel zou eindigen

Van firmamenten en van planeten,

Hoe de engelenkoren zijn geheten,

Dit was hem allemaal bekend.

Houdt het voor een vondst. [4]

Die beter is menigvuldig

Dan gesteente, zilver of goud,

Want veel beter is wijsheid

Dan enige aardse rijkheid.

Want dit boek bevat

De wereld fundament en begin

En ook zal het u laten verstaan,

Hoe het met het laatste zal vergaan,

Daar de wereld zal nemen einde;

En welke behouden zullen zijn

Als God de wereld zal verdoemen

En hoe ze ter blijdschap zullen komen

Met de engelen daarboven;

En ook die worden geschoven

En geworpen in de pijn,

Hoe het hen in de hel zal vergaan,

Van het vagevuur en van het paradijs mede

En oorbare lering in menige plaats,

Waarvan we ons zouden hoeden,

Die Sidrac leerde, die verstandige,

Een ongelovige koning,

Heet Bottus, die hem dit ding leerde.

Toen hij hem met de gratie van God

Had bekeerd tot zijn gebod.

Dit was na Noach 800 jaar

En 47 daarna.

Deze Sidrac was van God uitverkoren

En van het geslacht van Jafet geboren.

Nu bid ik Jezus van Nazareth

Dat hij mij wil verlenen

Macht, geest en gezondheid

En te leven zo’ n lange tijd,

Dat ik dit werk volbreng

En mijn leven verbeter zo,

Dat ik daarna snel

Komt tot het genadige vagevuur.

De arbeid zal me zwaar wezen,

Want ik was vijftig jaar oud,

Toen ik met dit werk eerst begon, [5]

En heb versleten nochtans

Met dichten mijn geest.

Daar zonder ik nimmer ben.

In dichten niet, dat weet wel.

Dit boek helemaal uit;

Van de kruiden laat ik weg

En van de stenen die kracht.

En ook een soort zotheid

Die men zonder astronomie

Niet uitvoeren kan;

Het is te zwaar voor elke man;

En ook sommige andere dingen.

Die me niet in het hart kwamen.

Heb ik geheel weggelaten.

Nu help met Gods bruid.

Maria vol van genaden.

En sta me nu bij

Voor de Zoon van de Vader van hemelrijk.

Die ge menselijk droeg.

O Maria, reine vat.

Waarvan zo kwam u dat,

Dat God en gij alleen

Een zoon hebt algemeen.

Hij is van de Vader gezegend

De Zoon daar gij moeder van bent,

En diezelfde Zoon is God.

Zeker hij is erg zot

En veel meer dan ontzint,

Die deze vrouwe niet mint,

Die de Vader alzo minde,

Dat hij zijn heilige Geest zond

In haar vanwege dat ding,

Dat ze er de Zoon bij ontving.

Dus kwamen in haar schoot

Beide die heilige Geest en die Zoon,

Die een God zijn met de Vader.

Dus heeft se helemaal

Die Drievuldigheid in haar;

Daarbij is het openbaar

Dat haar niet is ontzegd [6]

Van de edele Godheid,

Daarom is ze mooi gevoegd

Daarboven in de hoogste troon,

Daar de engelen hoog zingen.

Hiermee laat ik deze proloog.

Tafel laat ik gaan, komt vanzelf.[22]

[Aantekening op fol. 10r van Peeter Oris]

Op de rechter helft van fol. 10r heeft Peeter Oris het volgende geschreven:

‘Inden sijdrack ghedruckt te leyden

in hollant bij huijghen Janssoon / int

Jaer 1496 staet dit ghedicht meer in.

ghebet des auteurs oft schrijver van de.

zen boeck / tot godt ende alle goede menschen.’

Nu bid ick godt van hemelrijck

In zijne glorie eewelijck

dat hij mij zoo langhe wil sparen

ende mijn verstant ende wijsheijt bewaren

op dat dit boeck deur mijnen arbeijdt

wtten walsche in duijts mach worden geleijt

want ick dat nerghens om en dede

dan om der mensschen zalichhede

ende om de ghene diet sullen lezen

hoop ick dat godt mijnen loon zal wezen

ende ick bid hun alle op ghoeder trouwen

die dit sullen lezen oft aenschouwen

dat sij godt willen bidden voor mij

op dat hij mijnder ghenadich sij

alst sal komen tot mijnder lester stonden

dat godt dan wil vergeven alle mijn zonden

ende zijnen toren op mij niet en wil scherpen

binnen die stadt al van Antwerpen

deur die bede van veel edel heeren

translateerde ick dit boeck tot hunder eeren

alsmen dertien hondert sessentwintich schreeff

nu bid ick maria die maghet bleeff

ende godts sone in haer lichaem droech

ende altoos vriendelijck op haer loech

ende hem zoochde met haere borsten

als hem meer na onze zalicheijt dorsten

dat hij ons wil gheven zijnen eewigen vrede

ende zijn heijlighe lieffde mede

ende na didt leven zijn hemelrijck

Amen zeght alle ghemeenelijck. [23]

[Aantekening op folio 10r van Peeter Oris]

Op de rechterhelft van folio 10r heeft Peeter Oris het volgende geschreven:

‘In Sidrac gedrukt te Leiden

in Holland bij Huijghen Janssoon, in het

Jaar 1496 staat dit gedicht meer in.

gebed van de auteur of schrijver van dit

boek, tot god en alle goede mensen.’

nu bid ik god van hemelrijk

In zijne glorie eeuwig

dat hij mij zo lang wil sparen

en mijn verstand en wijsheid bewaren

op dat dit boek door mijn arbeid

uit het Waals in Dietse mag worden gelegd

want ik dat nergens anders om deed

dan om der mensen zaligheid

en om diegene die het zullen lezen

hoop ik dat god mijn loon zal wezen

en ik bid hun alle op goede trouw

die dit zullen lezen of aanschouwen

dat zij god willen bidden voor mij

opdat hij mij genadig is

als het zal komen tot mijn laatste stonden

dat god dan wil vergeven al mijn zonden

en zijn toorn op mij niet verscherpen

binnen de stad al van Antwerpen

door de bede van veel edele heren

translateerde ik dit boek tot hun eren

toen men dertien honderd zesentwintig schreef

nu bid ik Maria die maagd bleef

en Gods zoon in haar lichaam droeg

en altijd vriendelijk op haar lachte

en hem zoogde met haar borsten

als hem meer naar onze zaligheid dorsten

dat hij ons wil geven zijn eeuwige vrede

en zijn heilige liefde mede

en na dit leven zijn hemelrijk

Amen zegt allen algemeen. [23]

[Tekst: inleiding (ontstaan en lotgevallen van het boek)]

Die voersienicheit ons heren des vaders almechtich heeft geweest vanden beghinne der werelt. Ende sy sal sijn sonder inde van te hoedene ende van te behoudene alle redelike creatueren den welken hy willecorde te ghevene sijn hemelrike en ware dat bleve aen hem selven. Ende woude storten sijn heilich bloet, sine gracie ende sine ontfermicheit over al de werelt, waer by dat al die liede souden weten te comene van deser werelt ende comen mochten ter glorien die nemmermeer ghebreken en sal. Dontfermicheit Goids was datti sette die heyleghe patriarken, die waren vanden tide Adams toten tide Moyses, die bewijsden den volke te levene na hare usage. Ende die ghene die leefden na hare usage, wet dat sy alsoe wel behouden sijn alse die ghene die hem te levene wijsden. Ende de ghene die overgaen selen de gebode Goids ende siere jongeren die doen waren op ten dach siere opverstannessen, selen alle woenen inder hellen emmermeer ende en selen niet comen inde gheselscap des Gods soens, omme dat sy versmaden sijn gebot. Ende wet dat dat ordeel ons heren vander diluvien, die quam op eerterike, om ander dinc en was dan omme die overtullicheit vanden sonden die doe was op eerterike. Na die diluvie Noe ende sijn wijf ende sine sonen ende hare wive woenden in eerterike ende begonsten te doene ende hem te settene na den wille Goids, dat was na hare goede usage; ende God benedidese ende gaf hem die benedictie van wassene ende van menichfuldegene. Het was een van Noes sonen die hiet Jafet, die van gheslachte te gheslachten, hy ende die na hem quamen, hielden de wet Goids, alsoese hielt Noe hare vader. Ende God omme sine groote ontfermicheit woude toenen die groote minne die hy hadde toten gheslachte Jafet Noes sone ende dede gheboren werden vanden selven gheslachte enen man die hiet Sidrac, den welken hy vervulde van allen sciencie[n], van wetene alle dingen, die ghesciet waren van beginne der werelt tote sinen tide, ende [dese was na Noe VIII hondert ende XLVII jaer. Ende hy wiste [24] wat ghescien soude van sinen tide] toten inde der werelt. Desen selven Sidracke gheweerdichde God te vertoenene mits siere gracien die vorme (ende) siere drievoldicheit, waer by datti boetscapere was daer ave toten ghenen die na hem comen souden. Dat was open - bare, datti / vertoende die vorme der drievuldicheit enen ongeloveghen coninc die hiet coninc Bottus, omme hem te bekeerne alsoe bescreven es hier na int begin des boecs. Ende hy hadde gracie van Gode datti wiste, hoe die IX ordenen der ingelen sijn souden inden hemele ende waer af elc dient. Ende hy conste die arte van astronomien, vanden firmamente, vanden planeten, vanden tekenen, vanden sterren, vanden lope des firmaments, vanden uren ende vanden poenten ende van wetene alle dingen, gheestelijc ende lichamelijc ende van allen sciencien vander werelt Het gheviel opten tijt voir ghenoemt dat een mechtich coninc, die hiet Bottus, soeken dede Sidracke eer hy bekeerde, omme orbore datti hadde te doene, dat ghi horen selt hier na in dit boec. Die coninc Bottus vragede desen wisen philosophe Sidracke vele vragen, die hy begeerde te wetene, die hem noit man berechten en conste. Maer Sidrac berechten te rechte ende te redenen van dien datti vragede, dat den coninc herde wel behagede. Ende de coninc dede maken een boec van allen dien vragen ende gaf hem den name Sidrac ende dat selve boec ginc na coninc Bottus doot vanden enen lieden ten anderen ende quam ten lesten in de macht eens mans van Caldee, die na enen tijt mits den rade sduvels dboec verbernen woude; ende God en wouts niet ghedogen alsoe dat dat boec wert verloren. Ende na enen langen tijt quam dat boec inde hant een coninc die hiet Madean; [ende van hem so quaemt enen lasersen man toe die hiet Naaman ende was] prince vanden ridderen sconincx van Surien ende doen hijt hadde, hielt hijt herde werdelike. Ende dese laserse ghenas van sire lasarien inde ryviere Ioerdane. Daer na in langen stonden soe en wert dat boec niet vonden, maer na die comste ons heren, daer omme datti niet en woude dat dat boec verloren bleve, soe wert weder vonden ende quam inde macht eens griffoens, die ertschbisscop was van Sabat, dat wilen hiet in ouden tiden Samaria. Ende dese hadde enen clerc die hiet Dimittere ende was kersten ende wert ontboden in Spaengien omme te predekene daer tgelove ons heren Ihesu Xpe ende hy droech dit [25] boec met hem ende wert ghemaertielijt te Toletten ende ghedoot. Dit boec bleef daer langen tijt eer die clergie quam te Toletten. Ende alse die clergie daer quam soe vonden sijt ende translateerdent uten Grixe in Latine. Die coninc van Spaengen, die te selven tide / hadde horen seggen van desen boeke, ontboet dit boec ende hielt langen tijt in grooter weerden, omme die scone vragen die hire in vant. Emmomemijn, die te dien tiden here was van Thimes, horde spreken van desen boeke ende sende met boden aenden coninc van Spaengen datti hem sende dat boec.

Di coninc van Spaengien deet translateren uten Latine in Serrasinoys [ende senden] Emmomemine, diet hielt in grooter weerden.

Na enen langen tijt die ghene die coninc was van Thimes in keyser Vrederijcx tiden, soe was dese coninc van Thimes gehouden voir herde wijs om die groote vragen die hy maecte, ende daer omme datti conste vragen van al dat men pensen mochte ende antwerden op al dat men vragen mochte; waer by dat des conincx Vrederijcx boden sere verwonderden, waer af hem comen mochte die wijsheit soe groot. Soe dat men hem gaf te verstane datti hadde in sijn tresoer een boec, dat sende de coninc van Spaengien sinen vorderen die doe waren; ende dese bode vertellet den keyser, de welke keyser hadde groote begeerte dboec te hebbene ende senden boden aen den here van Thimes, biddende datti hem dat boec sende. Ende de here van Thimes ontboet hem weder, datti hem sende enen clerc die conste Serrasinois ende Latijn, hy sout hem doen translateren.

Die keyser sendem enen clerc die minderbroeder was, die was van Palerne ende hiet broeder Rogier, die translateerde dat boec in Latine ende droecht den keyser. De keyser hadde grote bliscap van desen boeke ende hielt herde weerdelijc. Int hof des keysers was een man van Anthiochen, een philosophe die hiet Tordres, die zere ghemint was vanden keyser. Doen hy spreken hoerde van desen boeke, stont hire zere na omme te hebbene ende gaf ende ghelovede soe vele den camerlinc datti hadde den exemplaer vanden boeke ende [deden uutscriven ende] lasene heimelijc, dat niemen en wiste. Daer na enen langen tijt soe sinde Tordres desen boec den patriarcke van Anthiochen die hiet Obert ende hy lasser in al sijn leven. Ende dese hadde enen clerc die hiet Jan Peters van Lyoens, dese screvene oec ute ende ginc ter scolen te Toletten. Aldus sijn sy overgheset [26] van vele lieden in goeden boeken. Niet elcker en sal desen boec niet ghewinnen mogen ende van voert ane en weten wy niet in wijs hande hy comen sal, ende / daer omme bidden wy Gode den sceppere, dat dit boec comen moete inde hande selker liede diet verstaen moeten ende onthouden datti seget die boec ende datse doen inde behoudenesse ende profite des lichamen ende der zielen.

Int jaer ons heren Ihesu Xpi M ende CC ende XLIIII waren de prologen entie vragen van desen boeke besien van vele meesterien te Toletten, die alle sagen dat dit boec es salichlijc ende oirboerlijc den lichame ende der zielen; ende het was geleit inden rinc van allen den philosophen ende sy en consten niet overeen gedragen te settene in dit boec die capitele die toe keren ere redenen, dat die volgen souden te samen deen na dandere. Maer sy accordeerden int leste dat men die capitele laten soude volgen deen den anderen alsoe sy ghescreven sijn in desen boec mits der kinnessen ende den vragene sconincx Bottus, gelijc dat hise vragede den wisen philosophe Sidracke. Ende het sijn ter selker stat ghelosen in desen boec om te bat te kinnen dingen die voer ons gheweest hebben ende by consten van astronomien de welke ghesien selen sijn ende gheset in desen boec hier na ghelijc dat hier volcht.

[Tekst: inleiding (ontstaan en lotgevallen van het boek)]

De voorzienigheid van onze heer, de vader almachtig, die is er geweest van het begin der wereld. En zal zijn zonder einde van te hoeden en van te behouden alle redelijke creaturen die hij toestond te geven zijn hemelrijk tenzij dat het bleef aan hemzelf. En wilde storten zijn heilig bloed, zijn gratie en zijn ontferming over de hele wereld, waarbij dat alle lieden zouden te weten komen van deze wereld en komen mochten ter glorie die nimmermeer ontbreken zal. De ontferming van God was het dat hij zette de heilige patriarchen, die waren van de tijd van Adam tot de tijd van Mozes, die bewezen het volk te leven naar hun gewoonte. En diegene die leefden naar hun gewoonte, weet dat ze alzo wel behouden zijn als diegene die hen te leven wezen. En diegene die overgaan zullen de geboden Gods en zijn jongeren die toen waren op de dag van zijn verrijzenis, zullen allen wonen in de hel immermeer en zullen niet komen in het gezelschap van zoon van Gods, omdat ze versmaden zijn gebod. En weet dat dat oordeel van onze heer van de zondvloed, die kwam op aardrijk om een ander ding en was dan om die overtolligheid van de zonden die er toen waren op het aardrijk. Na die zondvloed gingen Noach en zijn wijf en zijn zonen en hun wijven wonen in het aardrijk en begonnen te doen en zich te zetten naar de wil van God, dat was naar hun goede gebruik; en God zegende ze van te groeien en te vermenigvuldigen. Het was een van Noach ’s zonen, die heet Jafet, die van geslacht tot geslacht dat hij en die na hem kwamen hielden de wet Gods, alzo die hield Noach, hun vader. En God vanwege zijn grote ontferming wilde tonen de grote minne die hij had tot het geslacht van Jafet, de zoon van Noach, en liet van hetzelfde geslacht geboren worden een man en die heette Sidrac die hij vervulde van alle wetenschap, van te weten alle dingen die geschied waren van het begin der wereld tot zijn tijd en deze was na Noach 847 jaren. En hij wist [24] wat geschieden zou van zijn tijd tot het einde der wereld. Deze Sidrac gewaardigde God te vertonen met zijn gratie, de vorm en zijn Drievuldigheid, waarom dat hij een boodschapper daarvan was tot diegenen die na hem komen zouden. Dat was openbaar dat hij toonde de vorm der Drievuldigheid aan een ongelovige koning en die heette koning Bottus om hem te bekeren alzo beschreven is hierna in het begin van het boek. En hij had gratie van God dat hij wist hoe die orden der engelen zijn zouden in de hemel en waarvan elk dient. En hij kon de kunst van astronomie, van het firmament, van de planeten, van de tekens, van de sterren, van de loop van het firmament, van de uren en van de punten en van weten alle dingen, geestelijk en lichamelijk en van alle wetenschap van de wereld.

Het gebeurde op de tijd voor genoemd dat een machtige koning, die heet Bottus, Sidrac liet zoeken eer hij bekeerde, om oorbaar dat hij nodig had en dat ge horen zal hierna in dit boek. De koning Bottus vroeg deze wijze filosoof Sidrac vele vragen die hij begeerde te weten die hem nooit een man berichten kon. Maar Sidrac berichte hem terecht en met redenen van dien dat hij vroeg, dat de koning erg goed behaagde. En de koning liet een boek maken van al die vragen en gaf het de naam Sidrac en dat boek ging na koning Bottus dood van de ene man tot de andere en kwam tenslotte in de macht van een man van Caldee, die na een tijd mits de raad van de duivel het boek verbranden wilde; en God wilde het niet gedogen alzo dat dit boek werd verloren. En na een lange tijd kwam dat boek in de hand van een koning en die heette Madean; en van hem zo kwam het aan een melaatse man toe en die heette Naaman en was prins van de ridders van de koning van Syrië en toen hij het had hield hij het erg waardevol. En deze melaatse man genas van zijn melaatsheid in de rivier de Jordaan. Daarna in lange stonden zo werd dat boek niet gevonden, maar na de komst van onze heer, daarom omdat hij niet wilde dat dat boek verloren bleef, zo werd het weer gevonden en kwam in de macht van een griffier die aarsbisschop was van Sabat, dat wijlen heette in oude tijden Samaria. En deze had een klerk en die heette Dimittere en was christen en werd ontboden in Spanje om daar te preken het geloof van onze heer Jezus Christus en hij droeg dit [25] boek met hem en werd gemarteld te Toledo en gedood. Dit boek bleef daar lange tijd eer de geestelijkheid tot Toledo kwam. En toen de geestelijkheid daar kwam zo vonden ze het en translateerden uit het Grieks in Latijn. De koning van Spanje die in dezelfde tijd had horen zeggen van dit boek ontbood dit boek en hield het lange tijd in grote waarde vanwege de mooie vragen die hij erin vond. Emmomemijn, die te die tijd heer was van Thimes, hoorde spreken van dit boek en zond met boden aan de koning van Spanje dat hij hem dat boek zenden zou.

De koning van Spanje liet het translateren uit het Latijn in Serrasinoys en zond het naar Emmomemine die het in grote waarde hield.

Na een lange tijd en diegene die koning was van Thimes in keizer Frederik’ s tijden zo was deze koning van Thimes gehouden voor erg wijs vanwege de grote vragen die hij maakte en omdat hij vragen kon van alles wat de mensen bedenken mochten en antwoorden op alles dat men vragen mocht; waarom dat koning Frederik boden zich zeer verwonderden waarvan hem dit komen mocht zo’n grote wijsheid. Zodat men hen gaf te verstaan dat hij in zijn schatten een boek had, dat zond hem de koning van Spanje van zijn voorvaderen die er toen waren; en deze bode vertelde het de keizer en die keizer had grote begeerte het boek te hebben en zond boden aan de heer van Thimes en bad hem dat hij het boek zou zenden. En de heer van Thimes ontbood hem weer dat hij hem zond een klerk die Serrasinois en Latijn kon, hij zou het hem laten translateren.

De keizer zond hem een klerk die minderbroeder was, die was van Palermo en heette broeder Rogier, die translateerde dat boek in Latijn en bracht het naar de keizer. De keizer had grote blijdschap van dit boek en hield het erg waardig. In de hof van de keizer was een man van Antiochië, een filosoof en die heette Tordres, die zeer bemind was van de keizer. Toen hij spreken hoorde van dit boek, stond hij er zeer naar om het te hebben en gaf en beloofde de kamerling zoveel zodat de kamerling een exemplaar had van het boek en liet het uitschrijven en las het heimelijk zodat niemand het wist. Daarna een lange tijd zo zond Tordres dit boek de patriarch van Antiochië en die heette Obert en hij las er in al zijn leven. En deze had een klerk en die heette Jan Peters van Lyon, deze schreef het ook over en ging ter school te Toledo. Aldus zijn ze overgezet [26] van vele lieden in goede boeken. Niet elk zal dit boek krijgen mogen en van voortaan weten wij niet in wiens handen het komen zal en daarom bidden wij God de schepper dat dit boek komen moet in de handen van zulke lieden die het verstaan moeten en onthouden wat dit boek zegt en dat het tot behoud en profijt van de lichamen en de zielen is.

In het jaar van de heer Jezus Christus 1244 waren de prologen en de vragen van dit boek bezien van vele meesters te Toledo die allen zagen dat dit boek zalig en oorbaar is voor het lichaam en de ziel; en het was gelegd in de ring van alle filosofen en ze konden niet overeenkomen in dit boek die kapittels te zetten en die toe keren met redenen dat die volgen zouden tezamen, de ene na de andere. Maar ze kwamen tenslotte overeen dat het ene kapittel het andere zou volgen alzo ze geschreven zijn in dit boek mits de kennis en de vragen van koning Bottus, gelijk dat hij ze vroeg de wijze filosoof Sidrac. En het zijn te zulke plaats gelaten in dit boek om beter te kennen de dingen die voor ons geweest hebben en door de kunst van astronomie die gezien zullen worden en gezet in dit boek hierna gelijk dat hierna volgt.

[Tekst: geschiedenis van Bottus en Sidrac]

Nu suldi horen die scone dingen die ghesciede[n] den coninc Bottus overmits Sidracke den wisen philosophe ende vanden miraculen die God dede omme hem. Ende hoe hy den coninc Bottus bekeerde van sire quader wet ter goedere ende vanden wonderen die Sidrac wrochte.

Inden tide des conincx Bottus die coninc was van grooten lande, dat leecht tusschen Inden ende dat groote Persen, dat men heet Battorien, gheviel dat dese coninc Bottus na de doot Noes VIIIc ende XLVII jare, maken woude ene stat ten ingange van Inden om te orlogene enen coninc die sijn viant was, die hielt ene groote partie van Inden ende die hiet coninc Garaab. Alse dat dese coninc Bottus dede beginnen enen torre omme te beginnene die stat ane den inganc vanden lande coninc Garaabs. Die torre was begonnen [27] met grooter feesten ende bliscapen, ende wrachten daer ane een groot deel vanden daghe. Des morgens alsi weder quamen vonden sijt al te broken, waer af de coninc was zere verbolgen ende ghestoert ende dede weder dit werc beginnen haestelike ende werken toter / nacht, dattie liede moesten gaen rusten. Des mergens alsi weder quamen vonden sijt weder al te broken. Die coninc hadde des grooten rouwe ende was weder des zere ghestoert. Ende dit ghesciede daer VII werven, dat soe wat sy maecten des dages, dat des morgens al te broken was.

De coninc Bottus dede te gader comen sine liede ende vragede raets, hoe dese dingen sijn mochten ende in wat manieren hy dit werc toe bringen mochte alsoe dat volquame. Hier op rieden hem sine liede datti ontbode alle die divine astronomine ende philosophen die men vinden mochte ende datti raet name met hem. Dese dingen worden alsoe ghedaen dat te XV dagen te gader quamen diere meestre diere was XXIIII ende IX.

Die coninc Bottus ontfincse eerlijc met grooter bliscapen ende lietse rusten III dage. Ten vierden dage dedise alle comen voer hem ende vertrac hem de sake ende seide tote hem: Ghi heren ghi weet wel dat ic ben die meeste coninc van Orienten. Ende alle de coninge van den lande sijn comen te minen gebode, sonder een allene die heet coninc Garaab ende es coninc van Inden, die en wil my niet onderhorich sijn; ende ic en can in sijn lant niet comen, ghi en gheeft my raet dat ic make ene stat int ingaen van sinen lande, daer icken met orloge. Ende die stat hebbic VII werven doen beginnen ende emmer tsnachs werdet weder te broken. Ende des ben ic zere tongemake, want die mare sal lopen te minen viant, ende es te hant gelopen, dat ic ghene macht en hebbe enen torre te makene an sinen lande ende daer omme hebbic u doen soeken, om dat ghi my gheraden selt. Ende eest dat ghi my gheraden moecht, ic sal u doen groot goet, want dat alle die werelt mine ware, soe en soudic niet alsoe blide sijn alsic soude, mochtic my wreken over den coninc Garaab, die my hout in dit dangier.

Alse die coninc hadde gheseit sine redene, antwerden sy alle met ere stemmen: here, wy selen u sulken raet geven, dat u comen sal ter grooter eren ende bliscapen ende ghi selt u wreken over uwen viant. Maer wy willen hebben enen tijt van XL dagen om onse conste te werkene ende wy willen alle sijn in ene stede. [28]

Alse die coninc dit hoerde was hy blide ende gheboet datmense / dade in ene stede die vol ware van groenhedn ende van watre; ende dat men hem diende gelijc sinen lichame ende dat men hem brachte alles dat sy begeerden.

Dese vroede astronomine waren gheleit in ene scone stede daert die coninc bevolen hadde ende begonsten te werkene met haren consten ende ten XLsten daghe ontboden sy den coninc dat sy sinen dienst voldaen hadden ende dat sy comen wouden voer hem. Die coninc hadde des groote bliscap ende dedese comen voir hem herde eerlijc ende vraechden hem wat meren sy brochten. Ende sy antwerden met ere stemmen: here, sijt blide, u begeren es al voldaen ende op desen dach, alse de mane out sal sijn XV daghe, op die ure, opt tpoent dat wijt heten selen, soe seldi doen beginnen te werkene ende wy selen daer staen.

Doen die coninc dit verstoet haddijs groote bliscap ende dancte hem allen ende alst quam ten selven dage voirseit, waren sy op dwerc ende wachten hare ure ende dat poent ende hieten werken. Ende dwerc wert weder begonnen met grooter bliscapen, ende wrachten al dien dach ende alst quam ter nacht, soe hieten dastronomine, dat men licht sette op dwerc ende haer gebod was alsoe ghedaen. Alst quam smorgens soe gherede hem die coninc met vele lieden te gane besien sinen torre ende alse hy daer quam, vant hijt al te broken. Doen was hy zere erre dat des gelijcx niet en was ende droeve van herten ende ontboet sine astronomine voir hem ende seide: Dits tgoede gelof dat ghi mi daet, ende sy en wisten wat antwerden. Doen seide die coninc: By minen gode, ic sal u senden in ene stat dat u quaet sal sijn ende van daer en seldi nemmermeer comen, die stat en sy volmaect. Ende hy gheboet datmense vaste hielde ende hars seker ware ende sijn ghebot was te hant ghedaen en dit was dierste ghevanckenesse dat ie quam in die werelt.

Dese mere quam ten coninc Garaab ende de coninc Bottus no met consten no met goede en mochten maken enen torre ende was des herde blide ende sende hem ene lettere van sinen wegen sprekende aldus:

Saluut aen den coninc Bottus van onsen wegen, coninc Garaabs; wy hebben verstaen dat ghi hebt wille te makene ene stat ten ingange van onsen lande ende hebt vele verloren van / uwen goede. Maer wy ontbieden u, wildi ons geven uwer dochter tenen wive, [29] wy selen u laten maken de stat, eest dat wy willen. Ende dit ontbieden was ghedaen met enen verwite.

Alse de coninc Bottus hoerde dese lettere, wert hijs zere ghestoert ende herde erre ende dede den ridder onthoefden, die de boetscap dede. Ende dede cryieren in al sinen lande, soe wie hem raet geven conste datti volmaecte den torre entie stat, hy soude hem geven siere dochter tenen wive ende half sinen scat. Ende oec soude hijt sweren op sinen god dat hijt houden soude sonder arghelist.

Na dien cry X daghe quam tote hem een out man ende seide hem: Here, ic ben comen tote u omme te ghevene raet te volmakene die stat die ghi begonnen hadt te makene. Ende ic en ghere niet te hebbene uwer dochter no uwen scat, maer ghi selt sweren dat ghi my goet doen selt. Alse die coninc dat hoerde, wert hy blide ende swoer hem by sinen goden datti hem goet doen soude, worde die stat volmaect. Hierop seide hem doude man: Here, ontbiet zere biddende van uwen wegen aen den coninc Tratabar, datti u lene dboec van astronomien dat Noes was, int welke es ghescreven die leringe entie wijsheit die dingel brachte van sinen Gode. Want dat boec was gelaten enen (man) van Noes sonen, want hy hadde III kindere daer af deene hiet Sem ende dander Jafet. Die derde en es niet te noemene, want die vader vermalendidene ende keerden vanden witten int swerte; ende dat boec vanden enen ten anderen quam in de macht sconincx Tratabars. Ende bidt hem datti u mede sinde Sidracke sinen astronomijn, want hy es een herde vroet man ende weet vele van astronomien. Ende dese Sidrac sal u wel raet gheven u te wrekene over uwe viande ende te volbringene dien torre entie stat.

Alse die coninc dit hoerde haddi groote bliscap ende dede ghereden een scoen prosent ende dede maken ene lettere sprekende aldus:

Wy coninc Bottus ontbieden hoechlijc saluut tote onsen here den coninc Tratabar als aen enen here ende onsen vrient ende wy ontbieden u ende bidden dat ghi doet doer ons alsoe ghi sout willen dat wy daden doer u, ende dat ghi ons leent dat boec dat was Noes van astronomien/, want wy hebbens zere te doene; ende dat ghi ons mede sent uwen astronomijn Sidracke. Die bode nam die lettere ende ginc dat hy quam daer de coninc was ende presenteerde hem die lettere ende tpresent dat hem sende sijn here, die coninc Bottus; ende hy ontfinc se met grooter bliscapen ende met grooter eren ende dede die lettre lesen ende alse hise hadde verstaen, seide hi toten bode: Ic bens herde blide dat my de coninc Bottus [30] sint sine lettere ende ontbiet een boec, dat ic verloren hadde, dat mire vorders was van Noes tiden. Dat sprect van dingen die op enen berch staen; diese hebben mochte, hy soude hebben watti woude. Ende mijn vader pijnde hem den berch op te comene, maer hine const niet over comen; maer daer omme niet, ic hope dat mijn here de coninc Bottus des wel overcomen soude, hy es van soe grooter macht. Ende hier op soe sendi hem sinen boec dien hy hadde ende Sidracke sinen goeden astronomijn ende ene lettere die sprak aldus:

[Tekst: geschiedenis van Bottus en Sidrac]

Nu zal je horen die mooie dingen die geschieden de koning Bottus overmits Sidrac de wijze filosoof en van de mirakels die God deed om hem. En hoe hij de koning Bottus bekeerde van zijn kwade wet tot de goede en van de wonderen die Sidrac wrocht.

In de tijd van koning Bottus die koning was van groot land, dat ligt tussen Indien en dat grote Perzen dat men heet Battorien, gebeurde dat deze koning Bottus na de dood van Noach 847 jaren maken wilde een stad ten ingang van Indien om te beoorlogen een koning die zijn vijand was, die hield een grote partij van Indien en die heette Garaab. Nadat deze koning Bottus liet beginnen een toren om te beginnen die stad aan de ingang van het land van Garaab. Die toen was begonnen [27] met grote feesten en blijdschap en wrochten daaraan een groot deel van de dag. ‘s Morgens toen ze terug kwamen vonden ze het geheel gebroken, waarvan koning zeer verbolgen en verstoord was en liet dit werk weer haastig beginnen en werken tot de nacht dat de lieden moesten gaan rusten. ’s Morgens toen ze weer kwamen vonden ze het weer geheel gebroken. Die koning had dus grote rouw en was weer dus zeer verstoord. En dit geschiede daar 7 maal dat zowat ze op de dag maakten dat ’s morgens geheel gebroken was.

De koning Bottus liet zijn lieden tezamen komen en vroeg raad hoe dat deze dingen zijn mochten en in wat manieren hij dit werk uitvoeren mocht alzo dat het klaar kwam. Hierop raden hem zijn lieden aan dat hij ontbood alle goddelijke astronomen en filosofen die men vinden mocht en dat hij raad nam van hen. Deze dingen worden alzo gedaan dat ze 15 dagen tezamen kwamen en van die meesters waren er 24 en 9.

De koning Bottus ontving ze fatsoenlijk met grote blijdschap en liet ze rusten 3 dagen. Ten vierde dag liet hij ze allen voor hem komen en verhaalde hen die zaak en zei tot hen; Gij heren, gij weet wel dat ik ben de grootstee koning van de Oriënt. En alle koningen die van het land zijn gekomen onder mijn gebod, uitgezonderd alleen een en die heet koning Garaab en is koning van Indien, die wil mij niet onderhorig zijn; en ik kan niet in zijn land komen, gij geeft mij raad dat ik een stad maak in de ingang van zijn land daar ik hem mee beoorloog. En die stad ben ik zevenmaal begonnen maar het werd immer ‘s nachts weer gebroken. En dus ben ik zeer te ongemak, want dat bericht zal lopen tot mijn vijand en is gelijkgelopen dat ik geen macht heb een toren te maken aan zijn land en daarom heb ik u laten zoeken zodat ge mij aanraden zal. En is het dat ge mij aanraden mocht, ik zal u groot goed geven want als de hele wereld van mij was zo zou ik niet alzo blijde zijn zoals ik zou zijn mocht ik me wreken over de koning Garaab die me in deze angst houdt.

Toen de koning zijn reden gezegd had antwoorden ze allen met een stem: heer, we zullen u zulke raad geven zodat u tot grote eer en blijdschap zal komen en gij zal u wreken over uw vijand. Maar we willen hebben een tijd van 40 dagen om met onze kunst te werken en we willen alle zijn in een plaats. [28]

Toen de koning dit hoorde was hij blijde en gebood dat men ze in een plaats deed die vol was van groenheid en van water en dat men hen diende gelijk zijn lichaam en dat men hen bracht alles dat ze begeerden.

Deze verstandige astronomen waren gelegd in een mooie plaats daar het de koning bevolen had en begonnen te werken met hun kunsten en te veertigste dag ontboden ze de koning dat ze zijn dienst voldaan hadden en dat ze voor hem wilden komen. De koning had dus grote blijdschap en liet ze voor hem komen zeer fatsoenlijk en vroeg hen wat bericht dat ze brachten. En ze antwoorden met een stem: heer, wees blijde, uw begeren is geheel voldaan en op deze dag als de maan oud zal zijn 15 dagen en op dit uur op het punt dat we zeggen zullen zo zal je beginnen te werken en wij zullen daar staan.

Toen de koning dit verstond had hij grote blijdschap en dankte hen allen en toen het tot die voorzegde gag kwam waren ze op het werk en wachten op hun uur en dat punt zeiden ze te werken. En het werk werd weer begonnen met grote blijdschap en wrochten de hele dag en toen het tot de nacht kwam zo zeiden de astronomen dat men licht zou zetten op het werk en hun gebod was alzo gedaan. Toen het kwam tot de morgen zo bereidde zich de koning met vele lieden om zijn toren te gaan bezien en toen hij daar kwam vond hij het geheel gebroken. Toen was hij zeer geërgerd dat dergelijke niet gezien was en droevig van hart en ontbood zijn astronomen voor hem en zei: Dit is het goede geloof dat ge mij deed en ze wisten niet wat te antwoorden. Toen zei de koning: Bij mijn god, ik zal u zenden in een plaats daar het u slecht zal vergaan en vandaar zullen jullie nimmermeer komen eer die stad is volmaakt. En hij gebood dat men ze vast hield en van hen zeker was en zijn gebod was gelijk gedaan en dit was de eerste gevangenis die ooit in de wereld kwam.

Dit verhaal kwam tot koning Garaab dat koning Bottus nog met kunsten nog met goed mocht maken een toren en was dus erg blijde en zond hem een brief vanwege hem dat aldus sprak:

Saluut aan de koning Bottus vanwege ons koning Garaab; wij hebben verstaan dat gij hebt willen maken een stad ten ingang van ons land en hebt veel verloren van uw goed. Maar wij ontbieden u, wil je ons geven uw dochter tot een wijf, [29] wij zullen u laten maken de stad, is het dat wij het willen. En dit ontbieden was gedaan met een verwijt.

Toen de koning Bottus hoorde deze brief werd hij zeer verstoord en erg geërgerd en liet de ridder onthoofden die de boodschap deed. En liet uitroepen in al zijn land, zo wie hem raad geven kon zodat hij volmaakte de toren en de stad, hij zou hem geven zijn dochter tot een wijf en half zijn schat. En ook zou hij het zweren op zijn god dat hij het houden zou zonder arglist.

Na dat uitroepen kwam 10 dagen later een oude man tot hem die hem zei: Heer, ik ben gekomen tot u om raad te geven om te vervolmaken de stad die gij begonnen bent te maken. En ik verlang niet uw dochter te hebben nog uw schat, maar gij zal zweren dat gij mij goed doen zal. Toen de koning dat hoorde werd hij blijde en zwoer hem bij zijn goden dat hij hem goed doen zou wordt die stad volmaakt. Hierop zei hem de oude man: Heer, ontbiedt zeer en bidt vanwege u aan de koning Tratabar, dat u leent het boek van astronomie dat van Noach was waarin geschreven is de lering en de wijsheid die de engel bracht van zijn God. Want dat boek was gelaten aan een man en was een van de zonen van Noach, want hij had 3 kinderen waarvan de ene heette Sem en de ander Jafet. Die derde is niet te noemen want de vader vermaledijde hm en keerde van het witte in het zwarte; en dat boek dat van de een ten anderen kwam in de macht van de koning Tratabas. En bidt hem dat u mede zendt Sidrac zijn astronoom, want hij is een erg verstandige man en weet veel van astronomie. En deze Sidrac zal u wel raad geven u te wreken over uw vijand en te volbrengen die toren en de stad.

Toen de koning dit hoorde had hij grote blijdschap en liet een mooi present bereiden en liet een brief maken die aldus sprak:

Wij koning Bottus ontbieden hoog saluut tot onze heer de koning Tratabar als aan een heer en onze vriend en wij ontbieden u en bidden dat gij doet door ons alzo gij zou willen dat wij deden door u en dat gij ons leent dat boek dat was van Noach van astronomie, want wij hebben het zeer nodig; en dat gij ons mede zendt uw astronoom Sidrac. De bode nam die ging zodat hij kwam daar de koning was en presenteerde hem die brief en het present dat hem zijn heer zond, de koning Bottus; en hij ontving die met grote blijdschap en met grote eren en liet de brief lezen en toen hij het had verstaan zei hij tot de bode: Ik ben erg blijde dat mij de koning Bottus [30] zijn brief zendt en ontbiedt een boek, dat ik verloren had, dat van mijn voorouders was van Noach ‘s tijden. Dat spreekt van dingen die op een berg staan; die het hebben mocht, hij zou hebben wat hij wilde. En mijn vader pijnigde hem de berg op te komen, maar hij kon er niet over komen; maar daarom niet, ik hoop dat mijn heer de koning Bottus dat wel overkomen zou, hij is van grote macht. En hierop zond hij hem zijn boek die hij had en Sidrac zijn goede astronoom en een brief die sprak aldus:

Wy coninc Tratabar dancken u coninc Bottus van dier eren die ghi ane ons ghesent hebt ende wet dat wy ende onse lant ende al dat wy hebben dats tuwen gebode ende dat wy u senden onsen boec ende onsen meester Sidracke den astronomijn. Dus gingen sy henen, Sidrac ende de bode, so lange dat sy quamen voer den coninc Bottus, diese ontfinc met grooter bliscapen. Sidrac presenteerde hem die lettere ende den boec van sijns heren weghen, ende de coninc ontfincse ende deedse lesen ende was herde blide. Alse die coninc blide hadde gheweest ende Sidrac hadde ghefeesteert alsoe te hem hoerde, soe begonst hem te vertreckene al sijn doen alsoe alst hem comen was. Sidrac antwerde hem ende seide: Here dit lant es betovert alsoe dat men ghene stat no vesten daer in maken en mach iegen dlant, en sy dat die toverie sy ierst ontdaen. Ende ic sal hebben selken raet dat icse ontdoen sal.

Die coninc was zere verblijt ende bat hem dattire om pensen soude. Sidrac antwerde hem ende seide: Here wy vinden in desen boeke dien u sent mijn here, dien een ingel brachte van Gode den heylegen man Noe, datti wiste een geberchte staen diep in Inden dien men heet tgroote gheberchte, daer de rave die Noe uter arken sinde dlant bloet vant ende op die corre viel. Ende dese berch es IIII dachvaerde lanc ende drie breet ende es beseten van / enen volke ghemaect na de wise van onsen lichame, maer sy hebben hoefde na de wise van honden, ende hets by der vrouwen lande daer ghene manne in woenen en mogen. In dit gheberchte sijn XII manieren van cruden, daer af de IIII profijt doen ende de IIII scade doen ende dander IIII en doen profijt no scade; ende daer [31]sijn VII manieren van watren die hem versamen in ene stede XII werven int jaer ende laven ende verversschen die crude. Ende wildi varen tote deser montaengien omme die crude te ghewinnene, soe suldi mogen doen met uwen vianden dat ghi wilt ende selter af uwen wille ende begeerte hebben.

Alse die coninc Sidrac hadde verstaen, soe was hy herde blide ende seide, al sout hem costen al datti hadde, hy moeste emmer hebben vanden cruden; ende ghereden hem alsoe datti op den derden dach op sat, hy ende sine liede, ende namen den wech derweert ende op den XIIIsten dach waren sy aen den voet vanden berge. Die vanden gheberchte worden des gheware ende setten hem te bescuddene ende te stane voer haer lant ende bleven ghescoffiert, omme dat sy neder quamen vanden berge ende dandere quamen daer op ende lagen daer VIII daghe.

Bottus die coninc was ongelovich ende en gheloefde niet aen sinen sceppere, maer gelovede ende aenbede afgode. Sidrac gheloefde aen Gode ende aenbede sinen sceppere ende hielt sine gebode. Die coninc Bottus dede sijn afgode met hem voeren tallen steden daer hy voer ende die waren ghemaect van goude ende van selvere. Ende onder alle dandere was een die vele meere was ende vele rikeliker ghemaect van alre costelijcheden ende was hoger gheset dan enich vanden anderen; ende van desen afgoden hadde hy tote derteghen. Ende die coninc dede vele beesten ghereden omme offerande te doene sinen afgoden. Doen dede die coninc halen Sidracke ende nammene metter hant ende leidene met grooter bliscap vanden lieden toten pauwelioene daer sine afgoden in stonden. Ende doen ontboet hy enen hamel ende hy nam alsoe saen I mes ende sloech hem thoeft af voir dien grooten afgod ende elc van hem die daeromtrint waren onthoefden ene beeste ende worpen se omtrint den pauwelioene daer die afgode in stonden. Alse Sidrac dit sach soe hads / hem groot wonder ende hadde hem herde onweert; ende die coninc seide tote hem: Sidrac, nu doet offerande minen Gode die mechtich es boven al. Sidrac antwerde hem met groter gramscapen: here, des en sal ic niet doen, maer ic sal offerande doen minen Gode, die mechtich es boven al, die sceppere es hemelrijcx ende eerterijcx ende alles datter in es, die maecte [32] Adame ende Yeven ende alle ander creatueren. Alse die coninc dit hoerde seggen Sidracke wert hy herde zere verbolgen ende seide: Wat segstu van minen god! Sidrac antwerde: Dijn god es quaet ende ongetrouwe ende es een duvel die dy ende dijn volc heeft ghestrict ende dit hout om dy te bedervene. Ende eest dat ghi my wilt gheloven, soe en seldi hem nemmeer gheloven, maer ghi seltene nu doen breken, want een god die ghemaect es van menschenhanden en es niet weerdich dat menne aenbeden sal; ende wet dat ic liever hadde dat men my doedde dan ic enich van uwen goden aenbeden soude. Alse de coninc dit hoerde was hy byna uut sinen sinne comen van sinen gode dien hy zere minde ende dede met groten erscapen sinen god dien hy zere minde bringen voir hem ende seide tote Sidracke: Aldus rikeliken god ende aldus sconen salmen te rechte aenbeden. Sidrac antwerde: Al es hy rijc ende scone, nochtan en hevet hy ghene doget in hem daer omme dat men aenbeden sal. Alse die coninc dus hoerde spreken Sidracke van sinen god, wassi herde tornich ende vragede hem: Wie es dijn God? Sidrac antwerde: Mijn God es ene gheestelike substancie ende es van sulker scoenheit, dat die ingele [die] zeven werven scoenre sijn dan die sonne begeren hem te scouwene. Alse die coninc dit verstoet was hy herde erre ende dede comen hem tween van sinen vroetsten, omme te disputeerne jeghen Sidracke ende sy begonsten te toenene haer ongelove. Sidrac spracker iegen ende verwanse altemale. Doen vragede[n] sy hem: Siedi uwen God alse wy sien den onsen? Sidrac antwerde: Ja wy wel, nu bidt uwen gode, ic sal bidden den minen. Doen daden die quade lieden bringen wieroec ende bewieroectene haren god ende seiden: Wy bidden u dat ghi [niet en] ghedoecht, dat Sidrac desen toverare verwinne onse gelove. Doen sprac die duvel van binnen inden afgod met hoger stem/men: Nemt dien toverare Sidrac ende snitene in IIII stucken voer al dit here ende does u quite. Sidrac sach op te hemele weert ende sprac dese bedinge: Here God, die God sijt Adaems ende Yeven, Noes ende mijn, die makede hemele ende eerde, ic gelove in u ende in uwe mogentheit. Ic bidde u, dat ghi ghewerdicht uwe macht te comene daer men uwen heilegen name noemt. Die ongelovege liede hadden gehoert des duvels worde ende quamen om Sidracke, meer dan vijftich, omme hem te vane. Doen quam een donder vanden [33] hemele ende een blixeme ende sloech den afgod ontwee ende verberden al in asschen ende mede die ghene diene vaen wouden. Ende daer toe hem C ende XX die daer by waren, die alle doot bleven. Entie duvel voer henen ende groot ghecri maecte hy, soe dat sy hem allen vervaerden die daer waren. Ende lettel ghebraecs die coninc en was selve verberrent. Doe die coninc dit sach was hy herde gram omme sinen god ende omme sine liede die hy verloren hadde ende dede Sidracke vaen ende binden handen ende voete ende leggen in goeder hoede. Entie coninc ende sine liede bleven daer op de stede VII dage dat sy wat en wisten doen no ane gaen, alse die den sconen dach sien ende hare ogen verloren hadden.

Die coninc bedacht hem wat hy ende sine liede doen souden ende sach wel datti sonder Sidracx raet niet doen en mochte ende was al uten rade. Doen dedi te samen comen sine vroede liede van sinen here ende vraechdem raets watti doen mochte ende seide: Dese die ons hier geleit heeft ende met wijs rade wy hier comen sin heeft zere mesdaen iegen onsen god: overmits ende omme sinen wille soe es onse god verberrent ende ghescint ende wy en weten oft dat compt by siere toverien oft by sinen God. Maer in wat manieren dat de dingen sijn, wy hebben emmer verloren onsen god ende sine rijcheit. Ende daer omme bidden wy u dat ghi siet wat wy doen mogen, dat wy comen ute desen vremden lande.

Wij koning Tratabar danken u koning Bottus van die eren de gij aan ons gezonden hebt en wet dat wij en ons land en al dat wij hebben dat staat tot uw gebod en dat we u zenden ons boek en onze meester Sidrac de astronoom. Dus gingen ze henen, Sidrac en de bode, zo lang dat ze kwamen voor de koning Bottus, de ze ontving met grote blijdschap. Sidrac presenteerde hem de brief en het boek vanwege zijn heer en de koning ontving het en liet het lezen en was erg blijde. Toen de koning blijde was geweest en Sidrac goed had onthaald alzo het tot hem behoorde zo begon hij hem te verhalen alles wat er gebeurd was. Sidrac antwoorde hem en zei: Heer dit land is betoverd alzo dat men geen stad nog vesting daarin maken mag tegen dat land, tenzij dat de toverij ze eerst wegdeden. En ik zal zulke raad hebben dat ik het weg doen zal.

Die koning was zeer verblijd en bad hem dat hij er om denken zou. Sidrac antwoorde hem en zei: Heer wij vinden in dit boek de u mijn heer gezonden heeft die de engel bracht van God de heilige man Noach dat hij wist een gebergte staan diep in Indien de men heet het groene gebergte, daar de raaf die Noach (1) uit de ark zond op het land bloed vond en op het koren viel. En deze berg is 4 dagreizen lang en drie breed en is bezet van een volk dat gemaakt is naar de vorm van ons lichaam, maar ze hebben hoofden nar de vorm van honden (2) en het bij het vrouwen land daar geen mannen wonen mogen. In dit gebergte zijn 12 soorten kruiden waarvan 4 profijt doen en 4 schade toen en de andere 4 doen profijt nog schade; en daar [31] zijn 7 vormen van water de zich verzamelen in een plaats 12 maal per jaar en laven en verversen de kruiden. En wil je gaan tot deze berg om de kruiden te winnen zo zal je mogen doen met uw vijanden dat gij wilt en zal ervan hebben uw wil en begeerte.

Toe de koning Sidrac had verstaan zo was hij erg blijde en zei, al zou het hem kosten alles dat hij had, hij moest immer die kruiden hebben; en bereidde zich alzo dat hij op de derde dag opzat, hij en zijn lieden, en namen de weg derwaarts en op de 13de dag waren ze aan de voet van de berg. Die van het gebergte worden het gewaar en zetten zich te behoeden en te staan voor hun land en bleven geschoffeerd omdat ze neder kwamen van de berg en de andere kwamen daarop en lagen daar 8 dagen.

Bottus, de koning, was ongelovig en geloofde niet aan zijn schepper, maar geloofde en aanbad afgoden. Sidrac geloofde aan God en aanbad zijn schepper en hield zijn gebod. De koning Bottus liet zijn afgoden met hem voeren te alle plaatsten daar hij ging en die waren gemaakt van goud en zilver. En onder alle de andere was er een die veel meer was en veel rijker gemaakt van alle kostbaarheid en was hoger gezet dan enige van de anderen; en van deze afgoden had hij tot dertig. En de koning liet vele beesten bereiden om offerande te doen zijn afgoden. Toen liet de koning halen Sidrac en nam hem met de hand en leidde hem met grote blijdschap van de lieden tot het paviljoen daar zijn afgoden in stonden. En toen ontbood hij een hamel en hij nam alzo gelijk een mes en sloeg die het hoofd af voor die grote afgod en elk van hen die daaromtrent waren onthoofden een beest en wierpen ze omtrent het paviljoen daar de afgoden in stonden. Toen Sidrac dit zal zo had hij grote verwondering en had het erg onwaardig; en de koning zei tot hem: Sidrac, nu doe offerande mijn God die machtig is boven alle. Sidrac antwoorde hem met grote gramschap; heer, dat zal ik niet doen, maar ik zal offerande doen mijn God die machtig is boven al, die schepper is van hemelrijk en aardrijk en alles dat erin is, die maakte [32] Adam en Eva en alle andere creaturen. Toen de koning dit Sidrac hoorde zeggen werd hij erg zeer verbolgen en zei: Wat zegt u van mijn god! Sidrac antwoorde: Uw god is kwaad en ontrouw en is een duivel die u en uw volk heeft gestrikt en dit houdt om u te bederven. En is het dat gij mij wil geloven, zo zal je hem nimmer geloven, maar ge zal hem nu laten breken, want een god die gemaakt is van mensenhanden is niet waardig dat men hem aanbidden zal; en weet dat ik liever had dat men mij doodde dan dat ik enige van uw goden aanbidden zou. Toen de koning dit hoorde was hij bijna uitzinnig geworden van zijn god die hij zeer minde en liet met grote heerschappen zijn god die hij zeer minde voor hem brengen en zei tot Sidrac: Aldus rijke god en aldus mooie zal men te recht aanbidden. Sidrac antwoorde: Al is hij rijk en mooi, nochtans heeft hij geen deugd in hem waarom men hem aanbidden zal. Toen de koning aldus Sidrac hoorde spreken van zijn god was hij erg vertoornd en vroeg hem: Wie is uw God? Sidrac antwoorde: Mijn God is een geestelijke substantie en is van zulke schoonheid dat de engelen die zevenmaal mooier zijn dan de zon begeren hem te aanschouwen. Toen de koning dit verstond was hij erg geërgerd en liet komen twee van zijn verstandigste om te disputeren tegen Sidrac en ze begonnen te tonen hun ongeloof. Sidrac sprak ertegen en overwon ze allemaal. Toen vroegen ze hem: Zie uw God, laten we zien de onzen? Sidrac antwoorde: Ja wij wel, nu bidt uw god, ik zal bidden de mijne. Toen lieten de kwade lieten wierook brengen en berookten hun god en zeiden: Wij bidden u dat ge niet gedoogd dat Sidrac deze tovenaar overwint ons geloof. Toen sprak de duivel van binnen in de afgod met hoge stem: Neemt die tovenaar Sidrac en snij hem in 4 stukken voor al dit leger en maak u ervan vrij. Sidrac zag op ten hemel waart en sprak dit gebed: Heer God, die God bent van Adam en Eva, Noach en van mij, die maakte de hemel en aarde, ik geloof in u en in uw mogendheid. Ik bid u dat ge u gewaardigt uw macht te laten komen daar men uw heilige naam noemt. De ongelovige lieden hadden gehoord het antwoord van de duivel en kwamen om Sidrac, meer dan vijftig, om hem te vangen. Toen kwam een donder van de [33] hemel en een bliksem en sloeg de afgod stuk en verbrandde die geheel tot as en mede diegene die hem vangen wilden. En daartoe die daarbij waren die alle dood bleven. En de duivel voer henen en maakte groot gekrijs, zodat ze hen allen bang waren die daar waren. En de koning brak zelf en was zelf verbrand. Toen de koning dit zag was hij erg gram om zijn god en om zijn lieden de hij verloren had en liet Sidrac vangen en binden handen en voeten en leggen in goede hoede. En de koning en zijn lieden bleven daarop die plaats 7 dagen dat ze niet wisten wat te doen of aangaan tot hij de mooie dag zag en zijn ogen verloren hadden.

Die koning bedacht hem wat hij en zijn lieden doen zouden en zag wel dat ze zonder Sidrac raadt niets doen mochten en was geheel uit raad. Toen liet hij tezamen komen zijn verstandige lieden van zijn leger en vroeg hen raad wat ze doen mochten en zei: Deze die ons hier geleid heeft en met wijze raad we hier gekomen zijn heeft zeer misdaan tegen onze: overmits en om zijn wil zo is onze god verbrand en geschonden en we weten niet wat er ervan komt bij zijn toverij of bij zijn God. Maar in wat manieren dat de dingen zijn, wij hebben immer verloren onze god en zijn rijkheid. En daarom bidden wij u dat ge ziet wat wij doen mogen dat wij komen uit deze vreemde landen.

  • Dat Noach behalve duiven ook een raaf uitzond is Joodse traditie, vermeld o.a. bij Josephus. Dat Cham zwart werd (door de vloek van zijn vader) is Talmoed overlevering.
  • De mensen met hondenkoppen herinneren aan de cynocephalus uit de geschiedenis van Alexander. Zo ook het land van de Amazonen.

Alse die coninc dit ghesproken hadde, soe sach deen op den anderen. Doe seide een van hem: Laet ons desen goedelijc doen ende smeken, al heefti nu ghestrueert onsen god, tote dat wy onsen orboer hebben ghedaen ende onse viande mits hem verwinnen hebben, want sonder hem en connen wy niet ghedoen; ende dan selen wine doen bernen ende quader doode doen sterven alse hy gedaen/heeft onse gode. Dander antwerden: Laettene ons nu doen sterven quader doode ende dan selen wy keren tonsen lande. Aldus discordeerdense in haren raet. Doen sende die coninc [X] vroede manne te Sidracke daer hy lach gebonden ende seiden hem, datti willecorde soe wat hem die coninc hiete, hy soude hem vergeven sinen evelen moet ende al datti mesdaen hadde. Hierop ontboet hem Sidrac weder datti vander gramscap, dat sijn god overmits sinen wegen verberrent ware, nemmermeer vergeffenesse hebben en woude. [34] maer woudi datti den dienst voldade dien hy begonnen hadde, datti dan geloefde in Gode die maecte hemel ende eerde ende in sine gebode ende hy wille toenen den coninc die gracie Gods van hemelrike openbaerlijc. Die boden keerden weder ten coninc ende seide[n] hem dese worde ende hy wert dies soe gram, datti Sidracke bliven dede X daghe int ghevanckenesse. Doe ontboet hem noch die coninc alsoe hy hem tierst ontboet ende Sidrac antwerde alsoe hy te voren gheantwert hadde. Die coninc sach datti niet anders gedoen en mochte ende datti ende sine liede al tinden rade waren ende sinden om Sidracke ende dedene ontbinden vanden banden daer hy in was.

Alse Sidrac voer den coninc quam sprac hy te hant: Ghi hebt my doen halen, maer by Gode van hemelrike, u orboer en wert nemmermeer gedaen by my en sy dat ghi gheloeft in Gode van hemelrike ende sine gebode ende ic wille[n] u toenen openbare. Alse die coninc dat verstoet seide hy in grooter gramscapen: Nu toenen my dan ende ic sal doen dattu my segs ende sal gheloven in dinen God. Doen trac Sidrac I luttel achter ende sach op te hemele weert ende dede dese bede: Here God ontfermhertich ende goedertieren, vader, sceppere hemelrijcx ende eerterijcx, die makes die ingele ende hem gaefs scoenheit ende claerheit ende wijsheit ende gheest sonder lichame, here, sy verhieven hem ende begeerden te hebbene u heerscapie ende ghi stietse neder inden afgront vander hellen ende alle die sine. Namaels, here, ontdeckedi eerterike van den watere ende oetmoedeget u ende u goedertierenheit quam neder in eerterike ende formeert alle lichamelike dingen ende andere die sijn; ende doe makedi Adame vander eerden ende gaf hem / den gheest des levens, daer [na] makedi Yeven van sier rechter rebben. Here vader alsoe waerlijc alse ghi alle dese dingen maket, soe biddic u dat ghi my [omme] uwe grote ghenade sent u gracie, dat ic moge verwinnen den viant, dat ic moge bekeren dese ongelovege liede ten gelove uwes heylegen namen.

Alse hy hadde ghedaen sine bede soe quam een ingel vanden hemele tote hem ende seide: God heeft gehort dine bede ende du saelt verwinnen den viant ende al sine macht. Entie gracie Goids es neder comen in dy ende du sout toenen desen ongelovegen een deel vander cracht Goids. Nem een eerden vat ende settet op drie houten inden name der heyleger drievuldicheit inden name des vaders, des soens ende des heylegen gheest; ende vult dat vat met watere ende du sout sien de macht Goids in dat water; ende dat soutu togen desen [35] ongelovegen. Hierop voer dingel henen ende Sidrac trat voer den coninc ende seide: Her coninc, ic sal u toenen minen God wie hy es. Die coninc antwerde: Soe toenten my dan ic wille besien oft hy beter es dan die mine.

Sidrac ontboet te hant een eerden vat ende deet vol waters ende settet op drie houte ende sach int water inden name Goids ende der heyleger drievuldicheit ende hy sach daer de scade der heyleger drievuldicheit ende hy begonste te roepen met luder stemmen: Coninc Bottus, scouwe int water, du sout sien Gode den here van alder werelt. Entie coninc quam met grooter gramscapen ende sach int water ende sach de scade der heyleger drievuldicheit, den vader enten sone ende den heyleghen gheest inden hemel in haren stoel, den enen gelijc den anderen ende dingel[e] singe[n]de ende love[n]de den vader enten sone ende den heyleghen gheest.

Alse die coninc dit sach hadde hy groote bliscap, want hem dochte datti was inder glorien ende seide tote Sidracke: Ic ghelove in dinen God ende [in al dat sijn es ende] sijn sal; maer ic bidde dy dattu my segs hoe datter drie sijn. Sidrac antwerde hem: here, dat es die heylege drievuldicheit die es ende sal altoes sijn, vader ende sone ende heilich gheest, drie persone in enen God. Nu segt my, sprac die coninc, hoe versamen sy in een. Sidrac antwert: alsoe alse die sonne heeft drie dingen in een, - dats substancie, claerheit ende hitte; die substancie die es (sy) / de sonne, dat es de vader; die clarheit dats de sone, de hitte dat es die heyleghe gheest, dit sijn drie dingen in een; - aldus soe sijn drie personen in enen God.

Alse die coninc hoerde dese redene soe haddi groote bliscap ende riep met luder stemmen ende seide: ic ghelove ende aenbede den God Sidracx, den vader enten sone enten heyleghen gheest, III persone in enen God ende ic vertie des goids mijns vaders ende miere vordere die ic plachte minnene. Doe sine lieden dit horden bolgen sy hem zere ende worden herde erre ende swoeren alle Sidracx doot ende berieden hem doe deen met den anderen ende seide[n]: Onse coninc heeft verloren sinen sin; Sidrac de toverare heeften betovert ende heeften doen vertien den goeden god sijns vaders ende siere vorderen. Hier met quamen sy toten coninc ende toenden hem dese redene ende seide[n]: Here her coninc, ghi hebt quaet gedaen, want u liede sijn herde gram op u om dat ghi geloeft desen toverare Sidrac, die u met toverien dus betovert heeft, dat ghi loechent uwes goets gods. Die coninc antwert: Ic hebbe gelaten dat vule stinckende vulnesse [36] ende hebbe vore genomen dat fine gout ende den soeten roke. Sidrac heeft my getoent die waerheit ende die claerheit, die noit oghe en sach ende die mijn vader no ghi no onse vorderen noit en sagen ende alle hare gode hebben quaet geweest. Ende ic en hadde noit goeden god dan nu ende ic en wille nemmeer anderen god dan hem, die hemel ende eerde maecte ende in sinen name ende in sine gebode ende in sine gelove willic sterven ende leven.

Sine liede hoerden alle sere haren onwille ende waren zere tongemake ende brachten voert IIII vanden vroetsten mannen vanden here om te disputeerne jegen Sidracke ende de coninc orlovet hem ende sy begonsten te disputeerne van haren ongelove ende Sidrac toende hem de macht Goids ende verwanse altemale.

Alsi hem al verwonnen sagen ende wat meer seggen en wisten, soe daden sy bringen enen cop vol stercx venijns ende seiden: Oft dijn God goet es ende gherecht, soe drinc desen cop. Sidrac nam den cop in sijn hant ende seide: Ik drincke dezen cop vol van sterken venine inden name tfaders ende soens ende tseilichs geest, mijns Goids sceppers hemelrijcx / ende erterijcx. Ende doen dranc hy dien cop ende was daer na sterker ende ghesonder dan hy te voren was ende des wonderde hem allen zere. Ende die coninc hads grote bliscap ende was vele te vaster int gelove Goids van hemelrike. Daer na te hant quam een donder ende een blixeme ende cloef die IIII vroeden ende sloechse doot. Alse dit die ander sagen, begonsten sy te seggene deen toten anderen: En ware dies mans God niet goet ende getrouwe, hine mochte niet ontgaen vanden sterken venine datti gheswolgen heeft. Ende dese IIII vroeden en waren dus niet doot bleven en hadden sy gheen quaet ghesecht van sinen God, die in despite van hem Sidracke dooden woude[n].

Alse God dit wonder doer Sidrac dede, soe keerden die meesten deele vanden volke ende gheloefden aen Gode met groter bliscapen. Alse die duvel sach datti hadde gehadt dus groten anxt ende dus grooten scade, soe voer hy ende andere ghesellen in andere afgode die noch niet te broken en waren ende riepen met luder stemmen: Coninc Bottus, quade catijf, wat heeftu gedaen! Du heefs gheloeft aen Sidracx seggen ende an sine toverie. Du heves ons vertegen ende wy vertegen weder dine offerande ende dy en willen wy nemmermeer ontfaen ende dine beesten selen wy dooden, dine viande selen [37] wy bringen boven dy, van dinen goede ende van dinen conincrike selen wy dy achter setten ende dine kindere ende dine vriende selen wy bederven ende dy selven selen wy in grooter scanden doen sterven. Ende wilt du van allen desen ontgaen, soe wedersegge dattu gheseit heves, ende doe breken dat erden vat end worpt onder dinen voet, want het es al betovert vander toverien Sidracx. Ende doe Sidracke verbernen den toverare ende thoeft af slaen, die u gheworpen heeft vanden goeden ghelove uus vaders ende uwer vorders.

Alse die coninc ende sine liede dit hoerden, soe waren sy herde zere verveert ende beducht. Alse Sidrac dat sach, was hy herde gram ende seide: Coninc Bottus, hout vaste dijn herte ende dijn ghelove in Gode ende hoet u datti die behendicheit des duvels niet en verwinnet, want metter macht Goids van hemelrike ende van eerterike soe sal ic verwinnen den duvel ende sine macht. Doen nam hij een bijl ende ginc daer die afgode stonden ende seide/: Ic sal u breken ende u duvele henen jagen bider macht van Gode van hemelrike. Ende sloech de afgode dat sy stucken braken. Alse dit de duvel sach soe moesti henen varen, hy entie sine, ende gaven ene stemme soe verveerlijc ende soe vreselijc, dat al tebarenteerde dat ginder was. Doen quam een groot verveerlijc luut uter erden mits der subtijlheit des duvels, alsoe dat hem dochte dat al tlant verberren soude van den grooten blixeme ende dondere ende dochtem dat al die werelt verdrincken soude ter stede.

Alse die coninc dit sach haddi grooten anxt ende sine liede. Sidrac seide hem: En versaecht u niet, want die macht Goids es mere dan de macht des duvels. Ghetroest u, wy selen saen hebben de gracie Goids ende alle de ghene die in hem gheloven.

Doen quam een ingel uten hemele met groten lichte ende seide tote Sidracke: Nem dat water in dat eerden vat ende doet dat worpen te IIII horeken vanden here inden name Goids, sceppers hemelrijcx ende eerterijcx ende kerstenheits; ende nem twee vanden houten ende slae deen op dander inden name des almechtich Goids entie duvele ende sine macht selen al verwonnen sijn. Doe voer dingel en wege ende Sydrac dede dat men hem hiet ende de tempeeste vergingen altemale. In der selver uren quam een ingel uten hemele met enen sweerde van viere ende sloech ghene duvele ende jaechdese hare veerde ende verberde alle de afgode. Alse dat die ghene sagen die noch niet bekeert en waren, dit groot wonder, soe bekeerden [38] sy hem allen ende ghelovede[n] aen den moge[n]den God, scepper hemelrijcx ende eerterijcx, ende vertegen alle hare afgode.

Die coninc Bottus hadde groote bliscap van Gode ende van sire macht ende vragede Sidracke die bediedenesse vanden drie houten ende vanden erdenen vate ende vanden watere daer inne ende van dien datti dwater gheworpen hadde omtrint there, ende datti deen hout op dander sloech. - Here, ic saels u gheerne berechten, seide Sidrac, metter gracien van Gode. Die drie houte bedieden die heileghe drievuldicheit den vader enten sone ende den heylegen gheest, drie persone in enen God. Dat vat bediet de werelt die de drievuldicheit onthout. Dat water bediet God selve die comen sal in de maget ende sal de vorme nemen van enen mensche aen hem. / Ende dese sal sijn de behoudere vander werelt ende sal verwinnen den duvel ende verderven, alsoe alse dit water nu was spiegel vander gracien Goids die gire in saecht ende bederfenesse des duvels ende alle sire macht. Entie werde lichame die gheboren sal werden vander maget sal gehangen werden aen een cruce ende geleit werden in een vat van stene, alsoe alse dwater ghedaen was in een vat van eerden; ende overmits diere passien ende diere doot sal hy verlossen Adame ende Yeven ende sine vrienden vander macht des duvels; ende dwater dat ic worpe ten iiij hoeken bedieden iiij goede lieden die sijn selen ewangelisten ende selen sijn inden tide des vrays propheten des Goeds soens; sine jongeren selen hogen sinen name ende sine gebode ende selen metter scriftueren scenden den duvel ende sine macht. Die twee houte die ic te gader sloech deen op dander (selen) bedieden die goede menscen die sijn selen jongeren des Gods soens des vrays propheten, want sy selen gaen predeken den volke over al die werelt tgelove Goids ende bekeren die ghene die verloren souden bliven mits haren ongelove, die alle verloren souden bliven.

Alse die coninc dit hoerde seggen Sidracke, soe behaget hem herde wel ende hadde groote bliscap ende stercte int ghelove Goids ende aenbede sinen name ende ghelovede herde vaste ende begonste te vragene Sidracke die vragen ende die capitelen, die hier na volgen in desen boeke, ghelijc ghi sien ende lesen sult. [39]

Toen de koning dit gesproken had, zo keek de een naar de andere. Toen zei een van hen: Laat ons deze goed doen en smeken, al heeft hij vernield onze god, totdat wij onze oorbaar hebben gedaan en onze vijanden mits hem overwinnen hebben, want zonder hem kunnen we het niet doen; en dan zullen we hem laten verbranden en een kwade dood laten sterven zoals hij gedaan heeft onze god. De ander antwoord: Laten we hem nu een kwade dood laten sterven en dan zullen wij keren tot ons land. Aldus twisten ze in hun raad en toen zond de koning 10 verstandige mannen tot Sidrac daar hij lag gebonden en zeiden hem, dat hij toestond zowat hem de koning zei, hij zou hem vergeven zijn euvele moed en alles dat hij misdaan had. Hierop ontbood ze Sidrac weer dat hij van de gramschap dat zijn god overmits vanwege hem verbrand was nimmermeer vergiffenis hebben wilde. [34] maar wilde dat de dienst voldaan werd die hij begonnen was, dat hij dan geloofde in God die de hemel en aarde maakte en in zijn gebod en hij wil de koning de gratie Gods van hemelrijk openbaar tonen. De boden keerden weer ten koning en zeiden hem deze woorden en hij werd dus zo gram zodat hij Sidrac 10 dagen in de gevangenis liet blijven. Toen ontbood hem noch de koning alzo hij hem ten eerste ontbood en Sidrac antwoorde alzo hij tevoren geantwoord had. De koning zag dat hij niet anders doen mocht en dat hij en zijn lieden al ten einde raad waren en zonden om Sidrac en lieten hem ontbinden van de banden daar hij in was.

Toen Sidrac voer de koning kwam sprak hij gelijk: Gij hebt me laten halen, maar bij God van hemelrijk, uw oorbaar wordt nimmermeer gedaan door mij tenzij dat ge geloofd in God van hemelrijk en zijn gebod en ik wil het u openbaar tonen. Toen de koning dat verstond zei hij in grote gramschap: Nu toon het me dan en ik zal doen dat u zegt en zal geloven in uw God. Toen trok Sidrac wat naar achter en keek op ten hemel waart en deed dit gebed: Heer God ontfermend en goedertieren, vader, schepper van hemelrijk en aardrijk, die de engelen maakte en ze schoonheid, helderheid en wijsheid van geest gaf zonder lichaam, heer, ze verhieven zich en begeerden te hebben uw heerschappij en gij stootte ze neder in de afgrond van de hel en alle de zijne. Later, heer, ontblootte je het aardrijk van het water en verootmoedigde u en uw goedertierenheid kwam neer in aardrijk en vormde alle lichamelijke dingen en andere die er zijn; en toen maakte je Adam van de aarde en gaf hem de geest des levens, daarna maakte u Eva van zijn rechterrib. Heer vader alzo waarlijk toen ge al deze dingen maakte, zo bid ik u dat gij vanwege uw grote genade uw gratie zendt zodat ik mag overwinnen de vijand, dat ik mag bekeren deze ongelovige lieden tot het geloof van uw heilig naam.

Toen hij zijn bede gedaan had zo kwam een engel van de hemel tot hem en zei: God heeft gehoord uw bede en u zal overwinnen de vijand en al zijn macht. En de gratie Gods is neder gekomen in u en u zou tonen deze ongelovigen een deel van de kracht Gods. Neme een aarden vat en zet het op drie houten in de naam der heilige Drievuldigheid in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest; en vul dat vat met water en u zal zien de macht Gods in dat water; en dat zal u tonen deze [35] ongelovigen. Hierop voer de engel henen en Sidrac trad voor de koning en zei: Heer koning, ik zal u tonen mijn God wie hij is. De koning antwoorde: Zo toon die mij en dan wil ik bezien of hij beter is dan de mijne.

Sidrac ontbood gelijk een aarden vat en deed het vol water en zette op drie houten en keek in het water in de naam van God en de heilige Drievuldigheid en hij zag daar de schaduw der heilige Drievuldigheid en hij begon te roepen met luide stem: (1) Koning Bottus, kijk in het in het water, u zal zien God de heer van de hele wereld. En de koning kwam met grote gramschap en zag in het water en zag de schaduw der heilige Drievuldigheid, de vader en de zoon en de heilige geest in de hemel in hun stoel, de een gelijk de anderen en de engelen zingen en loofden de vader en zoon en de heilige geest.

Toen de koning dit zag had hij grote blijdschap, want hij dacht dat hij was in de glorie en zei tot Sidrac: ik geloof in uw God en in al dat zijn is en zijn zal; maar ik bid u dat ge me zegt hoe dat er drie zijn. Sidrac antwoorde hem: heer, dat is de heilige Drievuldigheid die is en zal er altijd zijn, vader en zoon en heilig geest, drie personen in een God. Nu ze mij, sprak de koning, hoe verzamelen ze ineen. Sidrac antwoord: alzo. De zon heeft drie dingen in een, dat is substantie, helderheid en hitte; de substantie die is de zon, dat is de vader; de helderheid dat is de zoon, de hitte dat is de heilige geest, dit zijn drie dingen in een; aldus zo zijn drie personen in een God.

Toen de koning hoorde deze reden zo had hij grote blijdschap en riep met luide stem en zei: ik geloof en aanbid de God van Sidrac, de vader en de zoon en de heilig en geest, 3 personen in een God en ik vergooi de goden van mijn vaders en mijn voorouders die ik plag te minnen. Toen zijn lieden dit hoorden verbolgen ze zich zeer en werden erg geërgerd en zwoeren alle Sidrac dood en beraden zich toen de ene met de anderen en zeiden: Onze koning heeft verloren zijn zin; Sidrac de tovenaar heeft hem betoverd en heeft hem laten vergaan de goede god van zijn vaders en zijn voorouders. Hiermee kwam en ze tot de koning en toonden hem deze redenen en zeiden: Heer, heer koning, gij hebt kwaad gedaan, want uw lieden zijn erg gram op u omdat gij geloofd deze tovenaar Sidrac, die u met toverijen aldus betoverd heeft dat gij loochent uw goede god. De koning antwoorde: ik heb gelaten dat vuile stinkende vuilnis [36] en heb voor me genomen dat fijne goud en de lieflijke reuk. Sidrac heeft me getoond de waarheid en de helderheid die nooit een oog zag en die mijn vader nog gij nog onze voorouders nooit zagen en al hun goden zijn kwaad geweest. En ik had nooit een goede god dan nu en ik wil nimmer andere god dan die van hem die de hemel en aarde maakte en in zijn naam en in zijn gebod en in zijn geloof wil ik sterven en leven.

Zijn lieden hoorden alles zeer tegen hun onwil en waren zeer te ongemak en brachten voort 4 van de verstandigste mannen van het leger om te disputeren tegen Sidrac en de koning veroorloofde het hen en ze begonnen te disputeren van hun ongeloof en Sidrac toonde hen de macht Gods en overwon ze allemaal.

Toen ze zich geheel overwonnen zagen en niets meer te zeggen wisten, zo lieten ze brengen een kop vol sterke venijn en zeiden: als uw God goed is en gerecht, zo drink deze kop. Sidrac nam de kop in zijn hand en zei: Ik drink deze kop vol van sterke venijn in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest, mijn Gods schepper van hemelrijk en aardrijk. En toen dronk hij die kop en was daarna sterker en gezonder dan hij tevoren was en dus verwonderde hen allen zeer. En de koning had grote blijdschap en was veel vaster in het geloof van de God van hemelrijk. Daarna gelijk kwam een donder en een bliksem en kloofde de 4 verstandige en sloeg die dood. Toen dit de anderen zagen begonnen ze te zeggen en de ene tot de anderen: En was deze man God niet goed en getrouw, hij mocht niet ontgaan van het sterke venijn dat hij opgezogen heeft. En deze 4 verstandige waren dus niet dood gebleven hadden ze geen kwaad gezegd van zijn God in spijt van hen Sidrac doden wilden.

Toen God dit wonder door Sidrac deed zo keerden het grootste deel van het volk en geloofden aan God met grote blijdschap. Toen de duivel zag dat hij dit had gehad zo had hij dus grote angst en dus grote schade en zo voer hij en andere gezellen in andere afgoden die noch niet gebroken waren en riepen met luide stemmen: Koning Bottus, kwade ellendige, wat heef tu gedaan! U hebt geloofd aan Sidrac zeggen en aan zijn toverij. U hebt ons verdaan en wij verdoen weer uw offerande en van u willen wij nimmermeer ontvangen en uw beesten zullen wij doden, uw vijanden zullen [37] wij brengen boven u, van uw goed en van uw koninkrijk zullen wij u achter zetten en uw kinderen en uw vrienden zullen wij bederven en uzelf zullen wij in grote schande laten sterven. En wil u van al deze ontgaan, zo weerspreek wat u gezegd hebt en laat breken dat aarden vat en werp het onder uw voet, want het is geheel betoverd van de toverijen van Sidrac. En laat Sidrac de tovenaar verbranden en het hoofd afslaan die u geworpen heeft van het goede geloof van uw vaders en uwer voorouders.

Toen de koning en zijn lieden dit hoorden, zo waren ze erg zeer bang en beducht. Toen Sidrac dat zag was hij erg gram en zei: Koning Bottus, houdt vast uw hart en uw geloof in God en hoedt u dat de handigheid van de duivels niet overwint, want met de macht van God van hemelrijk en van aardrijk zo zal ik overwinnen de duivel en zijn macht. Toen nam hij een bijl en ging daar de afgoden stonden en zei: ik zal u breken en u duivel henen jagen bij de macht van God van hemelrijk. En sloeg de afgoden zodat ze in stukken braken. Toen dit de duivel zag zo moest hij weggaan, hij en de zijne, en gaven een stem zo vervaarlijk en zo vreselijk dat allen schrokken die ginder wrens. Toen kwam een groot vervaarlijk geluid uit de aarde mits het subtiele van de duivels, alzo dat ze dachten dat al het land verbranden zou van de grote bliksem en donder en ze dachten dat de hele wereld verdrinken zou ter plaatse.

Toen de koning dit zag had hij grote angst en zijn lieden. Sidrac zei hem: En wees niet bang, want de macht Gods is groter dan de macht des duivels. Troost u, wij zullen gelijk hebben de gratie van God en al diegene die in hem geloven.

Toen kwam een engel uit de hemel met een groot licht en zei tot Sidrac: Neem dat water uit dat aarden vat en laat het werpen te 4 hoeken van het leger in de naam van God, de schepper van hemelrijk en aardrijk en christenheid; en neem twee van de houten en sla de ene op de andere in de naam van de almachtige God en de duivel en zijn macht zullen al overwonnen zijn. Toen voer de engel weg en Sidrac deed dat men hem zei en de tempeest verging helemaal. In hetzelfde uur kwam een engel uit de hemel met een vurig zwaard en sloeg die duivels en jaagde hun vaart en verbrandde alle afgoden. Toen dat diegene dit grote wonder zagen die noch niet bekeerd waren zo bekeerden [38] ze zich allen en geloofden aan de mogende God, schepper van hemelrijk en aardrijk en verbanden al hun afgoden.

Die koning Bottus had grote blijdschap van God en van zijn macht en vroeg Sidrac de betekenis van de drie houten en van het aarden vaten van het water (1) daarin en van dat het water geworpen werd omtrent het leger en dat het ene hout op het andere sloeg. Heer, ik zal het u graag berichten, zei Sidrac, met de gratie van God. De drie houten beteken de heilige Drievuldigheid, de vader de zoon en de heilige geest, drie personen in een God. Dat vat betekent de wereld die de Drievuldigheid onthoudt. Dat water betekent dat God zelf komen zal in de maagd en zal de vorm aannemen aan zich van een mens. En deze zal zijn de behouder van de wereld en zal overwinnen de duivel en verderven. Alzo als dit water nu was de spiegel van de gratie Gids die ge erin zag het verderf van de duivels en al zijn macht. En dat waardige lichaam zal geboren worden van een maagd en zal gehangen worden aan een kruis en gelegd worden in een vat van steen alzo als het water gedaan was in een vat van aarde; en overmits zijn lijden en zijn dood zal hij verlossen Adam en Eva en zijn vrienden van de macht van de duivels; en het water dat ik wierp te 4 hoeken betekenen 4 goede lieden die evangelisten zullen zijn en zullen zijn in de tijd van de echte profeet van de Gods zoon; zijn jongeren zullen verhogen zijn naam en zijn gebod en zullen met de schrifturen schenden de duivel en zijn macht. De twee houten die ik tezamen sloeg de ene op de andere zullen betekenen de goede mensen die zijn zullen jongeren van de Gods zoon de fraaie profeten, want ze zullen gaan prediken het volk over de hele wereld het geloof van God en bekeren diegene die verloren zouden blijven mits hun ongeloof die allen verloren zouden blijven.

Toen de koning dit hoorde zeggen van Sidrac, zo behaagde het hem erg goed en had grote blijdschap en sterkte in het geloof van God en aanbad zijn naam en geloofde erg vast en begon te vragen Sidrac de vragen en de kapitelen die hierna volgen in dit boek, gelijk ge zien en lezen zal. [39]

De Nederlandse tekst mist hier een regel waardoor de samenhang onduidelijk wordt. Volgens Genev. betekent het water, dat Gods Zoon in water zal worden gedoopt; de vier hoeken betekenen de vier goede lieden, etc.

De episode van het ‘wonder’, waardoor Sidrac den koning de heilige Drievuldigheid laat aanschouwen, verschaft een aardig staaltje van op Christelijk terrein overgebrachte lekanomantie, een magische praktijk die nauw verwant was aan katoptromantie en hydromantie. Van deze waarzeggerij-methoden, waaraan de hedendaagse parapsychologie weer bijzondere aandacht wijdt, heeft men oorsprong, ontwikkeling en karakter bestudeerd. Bij de katoptromantie verschijnen personen of zaken, die 't object der consultatie zijn, in een spiegel voor de ogen van den waarnemer. In de plaats van een spiegel kan elk voorwerp met een spiegelend oppervlak dienstdoen: metalen vazen, degens, schilden; kristallen (cristallomantie), nagels (onuchomantie). Bij lekanomantie en hydromantie komt een vaas of een bekken, met water gevuld, in de plaats van de spiegel; in de oudheid werd ook het water van een bron geraadpleegd.Onder primitieve volken heerste (en heerst nog) dikwijls de mening, dat een spiegel iets van iemands wezen in zich vast ho De episode van het ‘wonder’, waardoor Sidrac den koning de heilige Drievuldigheid laat aanschouwen, verschaft een aardig staaltje van op Christelijk terrein overgebrachte lekanomantie, een magische praktijk die nauw verwant was aan katoptromantie en hydromantie. Van deze waarzeggerij-methoden, waaraan de hedendaagse para-psychologie weer bizondere aandacht wijdt, heeft men oorsprong, ontwikkeling en karakter bestudeerd.

Bij de katoptromantie verschijnen personen of zaken, die 't object der consultatie zijn, in een spiegel voor de ogen van den waarnemer. In de plaats van een spiegel kan elk voorwerp met een spiegelend oppervlak dienstdoen: metalen vazen, degens, schilden; kristallen (cristallomantie), nagels (onuchomantie). Bij lekanomantie en hydromantie komt een vaas of een bekken, met water gevuld, in de plaats van de spiegel; in de oudheid werd ook het water van een bron geraadpleegd.

Onder primitieve volken heerste (en heerst nog) dikwijls de mening, dat een spiegel iets van iemands wezen in zich vasthoudt. Hieruit misschien heeft zich het gevoelen ontwikkeld dat men een demon, waarvan de aanblik voor een sterveling schadelijk kon zijn, zonder nadelig gevolg kon aanschouwen door een spiegel. Men kent de mythe van Perseus, die op zich genomen had Medusa te doden: om niet op haar aanblik te verstenen naderde hij met afgewend gelaat, terwijl hij naar haar keek in het spiegelend oppervlak van het gepolijst-stalen schild, dat Pallas-Athena hem geschonken had.

Men bedenke daarbij, dat in de opvatting van vele volkeren, Christenen en niet-Christenen, de Godheid een zo grote glans afstraalt, dat men door rechtstreekse aanschouwing verblind of gedood zou worden. De katoptromantie en haar zuster-praktijken boden gelegenheid, de Godheid te zien zonder er nadeel van te ondervinden Volgens de beschrijving bij Delatte van het ‘toestel van Artefius’ was dit een samenstel van drie vaten, resp. gevuld met water, olie en wijn; in het water verschenen de schaduwen der zaken (Sidrac en Boctus zien ook in het water, dat zich in het vat bevindt, de ‘schaduw’ der heilige Drievuldigheid), in de olie hun afbeelding, in de wijn de zaken zelf. Boehm deelt mee, dat volgens Varro de hydromantie van de Perzen afkomstig is; het vat moest van brons of klei zijn en niet in onmiddellijke aanraking met de aarde; daarom werd het op tegels of palmhouten steunsels gesteld (Sidrac stelde een ‘eerden vat’ op drie houten!).

[Tekst: dialoog (Boctus vraagt en Sidrac antwoordt)]

Hier begint dierste vraghe van desen boeke, die coninc Bottus2 vragede den goeden philosophe Sidracke den goeden astronomijn 3 dien God zere minde.

4 Die coninc vragede: Was God altoes ende sal hy altoes wesen?

5 Sidrac antwort den coninc: God en hadde noit begin noch inde 6 hebben en sal. Hy maecte hemel ende eerde ende eer hise maecte 7 wisti hoe hise maken soude ende andere dingen die hy maecte. Ende 8 hy wiste wel tgetal vanden ingelen eer hise maecte ende tgetal van-9den personen, van beesten, van vogelen ende van visschen, ende wat 10 doode elc doen soude; ende hy wiste die ghene die behouden souden 11 sijn ende verloren ende haer ghepens, haer spreken, haren wille ende 12 haer werke. Ende en haddi des niet geweten soe en haddi niet ghe-13weest God; ende van allen desen en wassy twint te betere, ende al 14 en haddijs twint ghemaect hy en hads niet gheweest targere. God 15 heeft altoes gheweest sonder begin ende sal altoes sijn sonder inde 16 ende sine mogentheit weet al ende sy es over al ende also es sine sub-17stancie in drien hemelen. Want drie hemele sijn, daer af deen es 18 lichamelijc, dats dien wy sien; dander es gheestelijc, dats daer din-19gele sijn; die derde es daer God es, daer selene sien die gherechte open-20bare.

[Tekst: dialoog (Bottus vraagt en Sidrac antwoordt)]

Hier begint de eerste vraag van dit boek die koning Bottus vroeg de goede filosoof Sidrac de goede astronoom die God zeer minde.

De koning vraagt: Was God er altijd en zal hij er altijd wezen?

Sidrac antwoorde de koning: God had geen begin nog zal geen einde hebben. Hij maakte hemel en aarde en eer hij die maakte wist hij hoe hij het maken zou en andere dingen de hij maakte. En hij wist wel het getal van de engelen eer hij ze maakte en het getal van de personen, van beesten, van vogels en van vissen en wat dood elk doen zou; en hij wist diegene die behouden zouden zijn en verloren en hun gepeins, hun spreken, hun wil en hun werken. En had hij dit niet geweten zo was hij geen God geweest; en van al deze was er niets te beter en al en had hij ze iets gemaakt hij had ze niet geweest te erger. God is altijd geweest zonder begin en zal altijd zijn zonder einde en zijn mogendheid weet alles en ze is overal en alzo is zijn substantie in drie hemels. Want drie hemels zijn er waarvan de ene is lichamelijk, dat is die wij zien; de ander is geestelijk, dat is daar de engelen zijn; de derde is daar God is, daar zullen hem zien de gerechte openbaar.

212 Die coninc vraecht: Mach God werden ghesien?

22Sidrac antwort den coninc: God es visibel ende niet visibel, want 23 hy siet al ende hy mach [niet] werden gesien, want gheen eerdsch 24 lichame en mach sien geestelijc dinc, maer de gheeste sien wel 25 gheeste, eest datti es goet ende gherecht. Ende alst compt na den tijt 26 des Gods soens datti comen sal in ene maecht ende aen nemen sal 27 vleesch aen hare, soe sal hy sijn jonc ende ghesien [in menschelike 28 vorme]; hy sal doen soe wat sterfelijc mensche doen soude sonder 29 sonde. Ende hy sal selve sijn God, want sine mogentheit sal sijn over 30 al in den hemel ende inder eerden; ende maget sal sijn moeder [sijn] 31 als sine ontfaen heeft ende maget sal sy sijn na hare [baringhe] ble-32ven. Ende en name hy enghenen lichame aen de maget gheen licha-33melike dinc en souden mogen sien. [40]

De koning vraagt: Mag God worden gezien?

Sidrac antwoord de koning: God is zichtbaar en niet zichtbaar, want hij ziet alles en hij mag niet worden gezien, want geen aards lichaam mag geestelijke dingen zien, maar de geesten zien wel geesten is het dat die goed is en gerecht. En als het komt na de tijd van de Gods zoon dat hij komen zal in een maagd en aan haar vlees zal aannemen zo zal hij jong en gezien zijn in menselijke vorm. Hij zal doen zowat een sterfelijk mens doen zou zonder zonde. En hij zal zelf God zijn, want zijn mogendheid zal zijn overal in de hemel en in de aarde; een maagd zal zijn moeder zijn als zij hem ontvangen heeft en maagd zal ze zijn gebleven na het baren. En nam hij geen lichaam aan van de maagd dan zou geen lichamelijk ding hem mogen zien. [40]

13 Die coninc vraecht: Oft God es in allen steden [ende over al]

2 Sidrac antwort den coninc:/ God es in allen steden die ie 3 waren tenen male, want even gelijc es hy mogende [inden hemele] 4 alse inder eerden ende inder hellen. Want in der selver uren alse hy 5 es in deene stede voirseit, soe berechti dingen die sijn in occidenten 6 ende daer omme oppenbaert datti es over al ende in allen dinghen.

De koning vraagt: of God is in alle plaatsen en overal.

Sidrac antwoord de koning: God is in alle plaatsen die ooit waren ten enenmale, want even gelijk is hij vermogend in de hemel als op de aarde en in de hel. Want in hetzelfde uur als hij in de ene plaats is voor genoemd zo berecht hij dingen die zijn in occident en daarom openbaart dat hij is overal en in alle dingen.

74 Die coninc vraecht: Alle de dinghen die God ghemaect heeft 8 ghevoelen sy?

9Sidrac antwort den coninc: God en maecte noit dinc no en sciep, 10 sy en versinnen hem, want die selve dingen die ons duncken sonder 11 ziele ende sterfelijc die leven ende versinnen haren sceppere. Die 12 hemel versintene, want also hem God gheboden heeft soe doeti ende 13 cesseert nemmermeer van ommekeerne. Die sonne die mane ende die 14 sterren versinnene, want tallen tide soe gaen sy weder in haren ste-15den inden hemel daer sy ute gingen. Die eerde versintene, want 16 elcx jaers geeft sy hare vrucht. Die wint versintene ende die zee, 17 want alsi werken hare tempeeste, sy saechten hem alse hijt gebiet. Die 18 watere versinnene [want sy lopen ten steden danen sy quamen. Die 19 doode versinnene] want sy selen weder op staen alse hijt gebiet. Die 20 dach entie nacht versinnene want sy houden wel tgebod dat hem 21 God ghegeven heeft.

De koning vraagt: Alle dingen die God gemaakt heeft voelen ze?

Sidrac antwoord de koning: God maakte nooit een ding nog schiep, ze verzinnen ze, want dezelfde dingen die ons lijken zonder ziel en sterfelijk die leven en verzinnen hun schepper. De hemel verzint hem, want alzo hem God geboden heeft zo doet het en vermindert nimmermeer van omkeren. De zon en de maan verzinnen hem, want te allen tijde zo gaan ze weer in hun plaats in de hemel daar ze uit gingen. De aarde verzint hem, want elk jaar geeft ze haar vrucht. De wind verzint hem en de zee, want als ze bewerken hun tempeest, ze verzachten die toen hij het gebood de wateren te verzinnen, want ze lopen ter plaatse vanwaar ze kwamen. De dode verzinnen hem want ze zullen weer opstaan als hij het gebood. De dag en de nacht verzinnen hem want ze houden wel het gebod dat hen God gegeven heeft.

225 Die coninc vraecht: Welc dinc maecte God ierst?

23Sidrac antwort: Ierstwerf maecti ene scone paleis dat geheten es he-24melrike. Na maecti eerterike ende daer na die helle; int welke 25 paleis hy setten sal een getal van sinen vrienden, daer ute sy nem-26mermeer comen en selen. Van desen getale woudi maken menschen 27 alsoe wel alse ingle mits siere ootmoedicheit, daer omme datte men-28sche ende die ingele aenbeden souden een God allene in drievuldiche-29den, vader ende sone ende heylich gheest.

De koning vraagt: Welk ding maakte God eerst?

Sidrac antwoord: Eerst maakte hij een mooi paleis dat geheten is hemelrijk. Daarna maakte aardrijk en daarna de hel; in welke paleis hij zetten zal een getal van zijn vrienden waaruit ze nimmermeer komen zullen. Van dit getal wilde hij maken mensen alzo wel de engelen mits zijn ootmoedigheid daarom omdat de mensen en de engelen aanbidden zouden een God alleen in Drievuldigheden, vader, zoon en heilige geest.

306 Die coninc vraecht: Hoe worden die ingele ghemaect?

31Sidrac antwort: Alsoe saen alse God seide: Ic wille dat sy sijn, soe 32 waren sy ghemaect, Lucifer ende alle die ingele ende archangele, che-33rubin ende seraphin. Ende doe Lucifer sach dat hem God hadde 34 ghegeven ere ende glorie boven alle dandere, soe versmadi dandere 35 ende woude sijn den alren hoechtsten ende hogere dan onse here dien 36 ghemaect hadde, ende woude hebben enen anderen staet dan dien 37 hem God gheseecht hadde ende / ghegeven ende woude den 38 anderen gebieden. Van dien palayse wort hy geworpen ende geset in 39 die helle ende alsoe hy te voren was scone ende lieflijc, also was [hy 40 na] lelijc, haetlijc ende swert, ende hine wiste niet datti vallen soude. [41]

1Ende hine was maer een ure in die glorie, want also saen alsi ghe-2maect was soe viel hy, want en hadde geen recht gheweest datti ghe-3smaect hadde de glorie die alsoe gedanen overmoet hadde begonnen 4 jegen sinen here. Dandere die mesdaen hadden met hem werden 5 mede verstoten, want hem was wel toten overmoede, want sy 6 waenden dat hy soe hoghe soude hebben mogen clemmen, dat sy 7 oec also gelijc souden hebben ghecomen boven dandere ingele. Ende 8 de mere meestere van hem worden geworpen inde helle met hem ende 9 dander worden geworpen in de felle locht, daer sy bernen alse een 10 vier, dair sy nemmermeer genade en hebben noch beteren en mogen.

De koning vraagt: Hoe worden de engelen gemaakt?

Sidrac antwoord: Alzo gelijk toen God zei: ik wil dat ze zijn, zo waren ze gemaakt, Lucifer en alle engelen en aartsengelen, cherubijn en serafijn. En toen Lucifer zag dat God hem had gegeven eer en glorie boven alle anderen, zo versmaadde hij de andere en wilde zijn de allerhoogste en hoger dan onze heer die hem gemaakt had en wilde hebben een anderen staat dan die hem God gezegd had en gegeven en wilde de anderen gebieden. Van dat paleis werd hij geworpen en gezet in de hel en alzo hij tevoren was mooi en lieflijk, alzo was daarna lelijk, hatelijk en zwart en hij wist niet dat hij vallen zou. [41]

En hij was maar een uur in de glorie, want alzo gelijk als hij gemaakt was zo viel hij, want het was geen recht geweest dat hij gesmaakt had de glorie die met alzo dusdanige overmoed was begonnen tegen zijn heer. De anderen die misdaan hadden met hem werden mede verstoten, want hen was wel tot een overmoed, want ze waanden dat hij zo hoog zou hebben mogen klimmen dat ze ook alzo gelijk zouden hebben gekomen boven de andere engelen. En de grote meesters van hen worden geworpen in de hel met hem en de anderen worden geworpen in de felle lucht daar ze branden tot een vuur daar ze nimmermeer genade hebben noch verbeteren mogen.

117 Die coninc vraecht: Waer af dienen dingele inden hemele?

12Sidrac antwort: Dingele die inden hemele sijn en hadden noit 13 wille te mesdoene jegen haren sceppere ende daer omme en vielen 14 sy niet metten anderen maer bleven inder glorien. Ende God gaf 15 elcker ordenen vanden ingelen [ambocht] inder glorien. Het sijn 16 ingelen die boetscapen die grote saken den mensche. Het sijn ander 17 ingele die hebben macht te gebiedene den quaden gheesten dat sy 18 nemmermeer en doen toren den menscheliken creatueren. Het sijn 19 ander ingele die van ere ander manieren van ingelen vermaent 20 werden van clenen dingen. Het sijn oec andere ingele die mere sijn 21 ende boven gaen die grade voerseit, want sy hebbense onder hem 22 met gehorsamheiden. Het sijn andere ingele die vermanen den hey-23legen princen die hebben heerscapien ende gebieden hem te volstane 24 inden dienst Goids. Het sijn noch een ander maniere van ingelen die 25 sijn geheten Tronus, op de welke es de stoel Goids der welker hy 26 useert. Het sijn andere manieren van ingelen die sijn ghenaemt 27 donderdanighe ende dienen tallen uren cherubinne wijs sijn alle wijs-28seden der verstandeger creatueren [ende die sien volmaectelijc den 29 spieghel vander claerheit Goids ende der creatueren]. Het sijn noch 30 andere manieren van ingelen die ghenaemt sijn seraphin, bernende 31 ende verstaende, die sijn / bevaen metter minnen Goids 32 meer dan eneghe andere redelike creatueren ende die gaen boven alle 33 andere creatueren van minnen, want tusschen hen ende Gode en es 34 gheen gheest.

De koning vraagt: Waarvoor dienen de engelen in de hemel?

Sidrac antwoord: De engelen die in de hemel zijn hadden nooit willen misdoen tegen hun schepper en daarom vielen ze niet met de anderen, maar bleven in de glorie. En God gaf elk ordenen van de engelen (ambacht] in de glorie. Het zijn (1) engelen die boodschappen de grote zaken de mens. Het zijn andere engelen die hebben macht te gebieden de kwade geesten dat ze nimmermeer toorn doen de menselijke creaturen. Het zijn andere engelen die van een andere soort van engelen vermaand worden van kleine dingen. Het zijn ook andere engelen die groter zijn en gaan boven de voorgenoemde graden, want ze hebben ze onder hen met gehoorzaamheid. Het zijn andere engelen die vermanen de heilige prinsen die hebben heerschappij en gebieden hem te volstaan in de dienst Gods. Het zijn noch andere soorten van engelen die zijn geheten Tronus, waarop is de stoel Gods die hij gebruikt. Het zijn andere soorten van engelen die zijn genaamd de onderdanige en dienen te alle uren cherubijnen, wijs zijn alle wijsheden der verstandige creaturen en te zien volmaakt de spiegel van Gods helderheid en de creaturen] Het zijn noch andere soorten van engelen die genaamd zijn serafijn, brandend en verslaan, die zijn bevangen me de minnen Gods meer dan enige andere redelijke creaturen en gaan boven alle andere creaturen van minnen, want tussen hen en God is geen geest.

1. De negen koren der engelen, in macht en waardigheid van elkaar onderscheiden, zijn: Engelen, Aartsengelen, Krachten; Machten, Vorstendommen, Heerschappijen; Tronen, Cherubijnen, Serafijnen.

358 Die coninc vraecht: Ofte die duvele weten alle dinc.

36 Sidrac antwort: Van dien dat sy hebben van ingeliker natueren soe 37 hebben sy groote wijsheit. Daer omme en weten sy niet alle dinc, [42]

1 maer omme dat haer natuere es meer gheestelijc dan [die natuere] 2 des menschen, alsoe sijn sy meer vroet van grooter consten. Ende die 3 menschen die te comene sijn en selen ghevoelen no weten meer dan 4 hem God wilt geven te wetene vanden dingen vorseit. Maer dat ge-5pens ende den wille en weet niemen dan God ende den ghenen dien 6 hijt vertogen wille. [Ende sy] en mogen niet doen al dat sy willen, 7 want die [duvele] dat goede niet en souden willen no mogen doen; 8 maer sy souden quaets ghenoech doen, nochtan niet alsoe vele alsi 9 wel willen souden en ware dats hem die goede ingele gestaden 10 wouden.

De koning vraagt: Of de duivels alle dingen weten.

Sidrac antwoord: Van die dat ze hebben van engelen naturen zo hebben ze grote wijsheid. Daarom weten ze niet alle dingen, [42] maar omdat hun natuur is meer geestelijk dan de natuur der mensen, alzo zijn ze meer verstandig en van grote kunsten. En die bij de mensen gekomen zijn zullen voelen nog weten meer dan hen God wil geven, te weten van de dingen voorgezegd. Maar dat gepeins en de wil weet niemand dan God en diegene waaraan hij het tonen wil. En ze mogen niet doen alles dat ze willen, want de duivel dat goede niet zou willen nog mogen doen; maar ze zouden kwaads genoeg doen, nochtans niet alzo veel als ze wel zouden willen, tenzij dat hen de goede engelen bijstaan wilden.

119 Die coninc vraecht: Wat vormen hebben dingele?

12Sidrac antwort: Dene maniere hebben de vorme van Gode, want 13 alsoe gelijc was de gedane ons heren in hem. Ende inder manieren 14 dat de duvele nu lelijc sijn soe waren sy doe vol van allen scoen-15heiden. Ende en es niet vanden dingen die toe te comene sijn sy en 16 wetent al, want sy sient in Gode ende hebben macht van allen dat 17 sy willen sonder swaernesse te doene. Ende daer omme [dat] tgetal 18 vanden ingelen was vervult, soe wert ghemaect die mensce van licha-19meliker ende gheesteliker substancien. Ende die lichamelijcheit es ghe-20maect van iiij elementen, want die mensche heeft vleesch vander eer-21den, vanden watere dbloet, vander locht die ziele, vanden viere die 22 hitte. Thoeft des menschen es ront alse dat firmament ende het heeft 23 twee ogen alse dat firmament heeft ij lichte, dats de sonne entie 24 mane. Ende alsoe gelijc alse inden hemel sijn VII planeten soe heeft 25 die mensche VII gate in sijn hoeft, ende alsoe alse de locht heeft 26 in hare den wint ende den donder, alsoe heeft die mensche in sine 27 borst de hoeste ende den adem; ende alsoe alse de zee vergadert alle 28 dinc te haer weert, alsoe gadert / de buuc in hem al [dat] 29 de lichame ontfeet; ende also deerde onthout alle dinc alsoe onder-30houden die voete alle die swaerheit des menschen. Vanden hemel-31schen viere heeft de mensche sijn sien ende vander hoechster locht 32 den nese, ende den blaes (ende) vander nederster locht ende vanden 33 watere; een deel vander herdicheit des steens heefti in hem ende 34 die groenheit der bome heefti in die ogen. Van gheesteliker sub-35stancien heefti die ziele want het es geschreven; hy maecte den men-36sche na sijns selfs belde, dats der zielen gedane, ende haer grootheit 37 es in die drievuldicheit. Die ziele heeft in hare memorie, waer by sy 38 gedinct die dinge die toe comende sin ende sy heeft oec verstannesse [43] der dingen die iegenwordich sijn ende der dinge die men niet 2 en mach sien, ende sy es van sulken wille dat sy versmaet tquade 3 ende doet tgoede. In Gode sijn alle doechden ende God es in de ziele, 4 die Goids geheelde gelijct; ende die ziele es een dinc die hare gheselt 5 met allen dingen. Soe en connense de hemele niet wederstaen, sy en 6 weet ghenoech vanden hemelschen dingen ende vander hellen mede, 7 want sy es ene geestelike substancie gebeelt na dbeelde Goids ons 8 heren.

De koning vraagt: Welke vormen hebben de engelen?

Sidrac antwoord: De ene soort heeft de vorm van God, want alzo gelijk was de gedaante van onze heer in hen. En in de vormen dat de duivels nu lelijk zijn zo waren ze toen vol van alle schoonheid. En er is niets van de dingen die toekomend zijn ze weten het al, want ze zien het in God en hebben macht van allen dat ze willen zonder bezwaar te doen. En daarom toen dat getal van de engelen was vervuld zo werd gemaakt de mens van lichamelijke en geestelijke substanties. En de lichamelijkheid is gemaakt van 4 elementen, want de mens heeft vlees van de aarde, van het water het bloed, van de lucht de ziel, van het vuur de hitte. Het hoofd heeft de mens in het ronde, van dat firmament heeft het twee ogen, als dat firmament heeft het 2 lichten, dat is de zon en de maan. En alzo gelijk in de hemel zijn 7 planeten en zo heeft de mens 7 gaten in zijn hoofd en alzo als de lucht heeft in zich de wind en de donder, alzo heeft de mens in zijn borst de hoest en de adem; en alzo als de zee verzamelt alle dingen tot zich waart, alzo verzamelt de buik in zich alles dat het lichaam ontvangt; en alzo de aarde onthoudt alle dingen alzo onderhouden de voeten alle waarheid van de mensen. Van het hemelse vuur heeft de mens zijn zien en van de hoogste lucht zijn neus en de blaas van de laagste lucht en van het water; een deel van de hardheid van de stenen heeft hij in hem en de groenheid der bomen heeft hij in de ogen. Van geestelijke substantie heeft hij de ziel, want het is geschreven; hij maakte de mens naar zijn eigen beeld, dat is naar de gedaante van de ziel gedaan en zijn grootheid is in de Drievuldigheid. De ziel heeft in zich memorie waarbij ze bedenkt de toekomende zin en ze heeft ook verstand van de [43] dingen die tegenwoordig zijn en de dingen die men niet mag zien en ze is van zo’n wil dat ze versmaadt het kwade en doet het goede. In God zijn alle deugden en God is in de ziel, die God geheel gelijkt; en de ziel is een ding die haar vergezelt met alle dingen. Zo kan ze de hemel niet weerstaan, ze weet genoeg van de hemelse dingen en van de hel mede, want ze is een geestelijke substantie afgebeeld naar het beeld van God onze heer.

910 Die coninc vraecht: Maecte God den mensche met sinen 10 handen?

11Sidrac antwort: Allene met enen behete maecti den mensche, wair by 12 wy mogen verstaen dat I onweert dinc es de mensche, want omme 13 de schennesse des duvels soe maecte God den mensche van onweerder 14 dinc, daer omme datti des scande heeft dat soe onwerden dinc clem-15men sal in de glorie daer hy uut gevallen es met siere hoverden. Ende 16 hy sette namen den iiij partien vander werelt: Sanaaf, Carboam, 17 Grunaf torcios, Samef, omme dat vijf tongen selen vervullen de 18 iiij partien vander werelt. Noch heeft de mensche ghelikenesse na 19 onsen here in diere manieren: want alsoe alse ons here es boven 20 alle dinc inden hemele, alsoe heefti ghemaect den mensce boven al 21 dat es inder eerden. Ende omme datti wiste dat de mensche vallen 22 soude soe maecti alle lichamelike dingen des hy te doen hebben soude. 23 Oec maecti vliegen, mieren ende ander wormekine omme de hoverde 24 des menschen, daer omme alsi den mensche biten, datti dan / 25 dincken sal datti van onweerdeger materien ghemaect es, dat hine 26 can wederstaen nose van clenen dingen. Die miere entie spinne sy 27 aerbeiden in haren werken. Sy geven ons exempel dat wy oec aer-28beiden selen, soe dat wy wel verstaen in desen dat God al ghemaect 29 heeft tonsen behoef. Dat sout ene grote bliscap wesen want die bloe-30men hebben scoenheit, de crude hebben medicine, die vrucht vander 31 eerden voet ons, die wint die sonne entie mane hebben hare werke 32 ende bediedenesse in allen dingen die goet sijn ende alle worden sy 33 ghemaect omme den mensche; ende oec worden sy ghemaect ten love 34 Goids ende te siere glorien.

De koning vraagt: maakte God de mens met zijn handen?

Sidrac antwoord: Alleen met een zeggen maakte hij de mens, waarbij wij mogen verstaan dat de mens een onwaardig ding is want vanwege de schennis van de duivels zo maakte God de mens van een onwaardig ding maar omdat hij dus schande heeft dat zo’n onwaardig ding klimmen zal in de glorie daar hij uit gevallen is met zijn hovaardigheid. En hij zette namen de 4 partijen van de wereld: Sanaaf, Carboam, Grunaf, Torcios, Samef, (1) omdat vijf tongen zullen vervullen de 4 partijen van de wereld. Noch heeft de mens gelijkenis naar onze heer op die manier: want alzo onze heer is boven alle dingen in de hemel, alzo heeft hij gemaakt de mens boven alles dat er is in de aarde. En omdat hij wist dat de mens vallen zou zo maakte hij alle lichamelijke dingen die hij te doen hebben zou. Ook maakte hij vliegen, mieren en ander wormpjes vanwege de hovaardij der mensen, daarom als ze de mens bijten dat die dan denken zal dat hij van onwaardige materie gemaakt is, dat hij kan weerstaan het geluid van kleine dingen. De mieren en de spinnen ze arbeiden in hun werken, ze geven ons een voorbeeld dat wij ook arbeiden zullen, zo dat wij wel hierin verstaan dat God alles gemaakt heeft tot onze behoefte. Dat zou een grote blijdschap wezen want de bloemen hebben schoonheid, de kruiden hebben medicijnen, de vruchten van de aarde voeden ons, de wind, de zon en de maan hebben hun werk en betekenis in alle dingen die goed zijn en allen worden ze gemaakt om de mens; en ook worden ze gemaakt tot lof van God en tot zijn glorie.

1. In de oorspronkelijke tekst hadden de 4 vreemde namen dus betrekking op de naam van de (eerste) mens: de beginletters der Griekse woorden vormen de naam Adam. De Sidrac-auteur heeft dit mogelijk geweten; misschien opzettelijk stelde hij onbegrijpelijke namen in de plaats der Griekse. Toch acht ik het ook niet onmogelijk dat Sanaaf, Grunaf, Carboham en Trochissamef onopzettelijke grafische verbasteringen zijn van de vier bovengenoemde Griekse benamingen. Geografische namen werden in Middeleeuwse geschriften heel dikwijls tot onherkenbaar worden toe verminkt.

3511 Die coninc vraecht: Waer was Adam ghemaec?

36Sidrac antwort: Hy was ghemaect in Ebroen daer hy seder doot 37 was ende begraven; ende doen hy ghemaect was, wert hy gedaen int 38 eertsche paradijs, want dat es ene lieflike stede in orienten ende daer 39 sijn boeme van diverser manieren die goet sijn jegen evele; want [44] 1 daer es [ene] vrucht, waert datter ene mensche [af] ate, hine soude 2 nemmermeer honger hebben. Ende waert dat men ate van ere ander 3 vrucht die men heet vrucht des levens, nemmermeer en soudemen 4 ouden no siec sijn no sterven. In dit paradijs wassi ghedaen ende daer 5 was Yeve ghemaect van siere rebben die wile datti sliep; ende weet 6 oec alsoe alsi waren van enen vleesche alsoe waren sy van enen wille 7 ende van ere ghedachten. God woude dat Adam gelijc ware hem, 8 want alsoe van hem comen alle dinc, dat oec alsoe geboren souden 9 werden alle menschen van Adame ende daer omme was Yeve ghe-10maect van Adame. Ende hy Adame maecte soe datti sonde doen 11 mochte omme meren loen te hebbene. Want doe sy ghecort wor-12den, en hadden sy niet gheconsenteert den duvel, sy hadden ghe-13weest soe vast dat sy noch dandere niet en hadden mogen sonde doen. 14 Ende eer sy sonde daden soe waren sy naect ende hadden ghene 15 scaemte van haren leden noch van haren ogen. Ende alsoe saen alsi 16 sonde hadden ghedaen iegen tgebod haers sceppers, soe kinden sy 17 hem naect ende ongecleet van clederen der gracien ende hadden / te 18 hant scalcheit deen toten anderen, soe dat begonsten onder 19 hem grote scamenesse van haren leden (ende) daer omme dat men 20 weten soude dat al tgeslachte soude wesen sculdich deser sonden; 21 ende ons here die wiste dat groot goet ende groot orbore comen 22 souden van desen gheslechte. Eer sy sonde daden sagen sy Gode int 23 paradijs waer by de duvel hadde groten nijt, dat sy clemmen souden 24 indie stede daer hy uut gevallen was ende maecte hem in enen ser-25pente ende sprak soe vele aen dwijf dat sy viel; ende alsoe saen alsi 26 ghemaect was soe viel sy ende en was int paradijs maer VII uren. 27 Ende ter derder uren soe sette Adam elcken beesten haren name. 28 Ende ter sester uren at hy den appel ende Yeve gaffene hem ende 29 hy attene doer haren wille ende haer minne. Ende rechte te noenen 30 waren sy gheworpen uten paradise, doen cherubin uten hemele quam 31 ende brachte een sweert dat vlamde. Ende metten sweerde maecti 32 enen muer van viere, daer af tparadijs wert verlicht ende beloken, 33 ende dede VI ingelen hoeden tfier, dat haren lichame niet genaken 34 en soude ende stietse metten sweerde uten paradise. Engheen gheest 35 en sal mogen comen daer inne vore dien dat Goids sone comt in 36 eerterike ende sterven sal ende gehangen aen een cruce omme die on-37gehorsamheit die Adam dede sinen sceppere. Mits deser doot sal 38 ghebluscht werden die muer vanden viere die ommevaet tparadijs. 39 Ende hy sal breken die helle ende worpen daer uut Adame ende [45] 1 sine vriende ende salse setten int hemelsche paradijs daer sy ewelijc 2 bliven selen. Sekerlike met rechte salmen geloven in dien God ende 3 sinden sal sinen sone in eerterike omme te stervene voer den mensche.

De koning vraagt: Waar was Adam gemaakt?

Sidrac antwoord: hij was gemaakt in Hebron daar hij sedert dood was en begraven; en toen hij gemaakt was werd hij gedan in het aardse paradijs, want dat is enen liefelijke plaats in de Oriënt en daar zijn bomen van diverse soorten die goed zijn tegen euvel; want [44] daar is een vrucht was het dat een mens ervan at, hij zou nimmermeer honger hebben. En was het dat men at van een andere vrucht die men heet vrucht des levens, nimmermeer zou men oud, nog ziek zijn, nog sterven. In dit paradijs was hij gedaan en daar was Eva gemaakt van zijn ribben in de tijd dat hij sliep; en weet ook alzo ze waren van een vlees alzo waren ze van een wil en van een gedachte. God wilde dat Adam gelijk was aan hem want alzo van hem komen alle dingen, dat ook alzo geboren zouden worden alle mensen van Adam en daarom was Eva gemaakt van Adam. En hij Adam maakte zo dat hij zonde doen mocht om meer loon te hebben. Want toen ze gekort worden hadden ze niet toegestemd de duivel, ze hadden zo vast geweest dat ze en noch de andere geen zonden hadden mogen doen. En eer ze zonde deden zo waren ze naakt en hadden geen schaamte van hun leden noch van hun ogen. En alzo gelijk toen ze zonde hadden gedaan tegen het gebod van hun schepper zo kenden ze zich naakt en ongekleed van de kleren der gratie en hadden gelijk schalksheid de een tot de andere, zodat begonnen onder hen grote schaamte van hun leden en daarom omdat men weten zou dat al het geslacht zou wezen schuldig aan deze zonden; en onze heer die wist dat groot goed en oorbaar komen zou van dit geslacht. Eer ze zonde deden zagen ze God in het paradijs en daarom had de duivel grote nijd dat ze klimmen zouden in die plaats daar hij uit gevallen was en maakte hem in een serpent en sprak zo veel aan het wijf dat ze viel; en alzo gauw als ze gemaakt was zo viel ze en was in het paradijs maar 7 uren. En ten derde uur zo gaf Adam elk beest zijn naam. En ter zesde uur at hij de appel en Eva gaf hem die en hij at het door haar wil en haar minne. En recht te noen waren ze geworpen uit het paradijs dat toen de cherubijn uit de hemel kwam en bracht een zwaard dat vlamde. En met het zwaard maakte hij een muur van vuur waarvan het paradijs werd verlicht en gesloten en liet 6 engelen hoeden het vuur dat hun lichamen het niet genaken zou en stootte ze met het zwaard uit het paradijs. En geen geest zal daarin mogen komen voordat Gods zoon in het aardrijk komt en sterven zal en gehangen aan een kruis vanwege de ongehoorzaamheid die Adam deed zijn schepper. Mits deze dood zal geblust worden de muur van het vuur die het paradijs omvat. En hij zal breken de hel en werpen daaruit Adam en [45] zijn vrienden en ze zetten in het hemelse paradijs daar ze eeuwig blijven zullen. Zeker met recht zal men geloven in die God die zijn zoon zenden zal in aardrijk om te sterven voor de mensen.

412 Die coninc vraecht: Doen Adam was geworpen uten para-5dise waer weert ghinc hy?

6Sidrac antwort: Hy ghinc weder in Ebroen daer hy ghemaect wert 7 ende daer wan hy sonen ende dochteren. Ende daer na beweendi 8 Abel sinen sone dien Caym doot sloech. Ende daer na in enen langen 9 tide en woudi niet woenen met sinen wive; maer daer omme dat 10 God woude niet sijn geboren vanden quaden sade soe dedi Adame 11 verwisen mits den ingel datti lach by sinen wive ende dede 12 hem winnen / Set, van wijs gheslechte die Goids sone soude 13 sijn geboren. Ende [wet] dat binnen Adams tide noit en rechende 14 no regenboghe en baerde in den hemel, noch die lieden en aten gheen 15 vlesch noch en droncken wijn ende alle sinen tijt waest alsoe scone 16 alse te somere ende al dat wert na verwandelt omme die sonden des 17 menschen.

De koning vraagt: toen Adam was geworpen uit het paradijs waar ging hij heen?

Sidrac antwoord: hij ging weer in Hebron daar hij gemaakt werd en daar won hij zonen en dochters. En daarna beweende hij Abel, zijn zoon, die Cain dood sloeg. En daarna in een lange tijd wilde hij niet wonen met zijn wijf; maar omdat God wilde dat ze niet zijn geboren zouden worden van kwaad zaad zo liet hij Adam verwijzen mits de engel dat hij lag bij zijn wijf en liet hem winnen Set, van wijs geslacht waaruit de Gods zoon zou worden geboren. En weet dat binnen Adams tijd het nooit regende nog regenbogen zich openbaarde in de hemel, noch de lieden aten geen vlees noch en dronken wijn en al zijn tijd was het alzo mooi als de zomer en alles werd daarna veranderd om de zonden des mensen.

1813 Die coninc vraecht: Dede Adam eneghe ander sonde dan datti 19 brac tgebot sijns sceppers?

20Sidrac antwort: Neen hy niet, maer dat was alte grooten mesdaet, 21 want hy begeerde te sine God ende daer omme at hy den appel die 22 hem God verboden hadde, wies ghebod hy soude hebben gehouden, 23 want neghene dinc en soude doen die creatuere iegen haren sceppere. 24 Nu merct oftu stoets voer Gode ende iemen seide: Sich achterweert 25 op my, [ende God dan seide: Ic wille dattu sies op my,] du souts 26 sculdich sijn te doene tgebod dijns sceppers ende anders negheen, al 27 soude de werelt daer omme vergaen. Aldus dede Adam voir Gode 28 ende alsoe saen alsen die duvel vermaende soe sach hy achterweert. 29 Daer omme dedi mere sonde dan al die werelt. Ende in de selve 30 sonde dedi de VII hoeftsonden, daer hy mede beswaerde alle die 31 gheboren souden werden van hem. Ierstwerf wassi hoverdich, want 32 hy woude ghelijc sijn sinen sceppere; anderwerf was hy ongehor-33sam, want hy brac tgebod Goids. Derdewerf wassy ghierich, want 34 hy begeerde meer dan hem God woude gheven. Tfierde was sacri-35legie doe hy hem ane nam dinc dat hem God verboet. Tfijfste was 36 keefdom want sine ziele was ghevoecht ende ghecroent met Gode; 37 maer doen hy dede den raet sduvels doen dedi ontrouwe siere zielen 38 brudegoem, daer sy hare ere met verloes. Tseste was manslacht want 39 hy dode hem selven ende alle die na hem quamen. Dat VIIde was [46] 1 dootlike glotternie doe hy ghelovede den wive ende at den appel 2 dien hem God verboet ende dede Gode smade. Ende soe wie enen 3 anderen mesdoet, hy es hem sculdich te beterne na de grootheit 4 vander mesdaet ende metter beternessen soe compt hy ter soenen. 5 Ende omme dat Adam mesdede jegen Gode soe es hy noch inder 6 demsterheit vander hellen ende daer sal hy sijn tote dat die vraye 7 prophete comen sal in eerterike omme hem te verlossene.

De koning vraagt: Deed Adam enige andere zonde dan dat hij brak het gebod van zijn schepper?

Sidrac antwoord: Neen hij niet, maar dat was een al te grote misdaad want hij begeerde te zijn God en daarom at hij de appel die hem God verboden had, wiens gebod hij zou hebben gehouden, want geen ding zou hij doen tegen zijn schepper. Nu merk als u stond voor God en iemand zei: Zie achterom naar mij en God dan zei: ik wil dat u naar mij kijkt, u zou schuldig zijn te doen het gebod van uw schepper en geen andere, al zou de wereld daarom vergaan. Aldus deed Adam voor God en alzo gelijk toen hem de duivel vermande zo keek hij achterom. Daarom deed hij meer zonden dan al de wereld. En in de zonden deed hij de 7 hoofdzonden waarmee hij bezwaarde allen die geboren zouden worden van hem. De eerste keer was hij hovaardig want hij wilde gelijk zijn met zijn schepper; de tweede keer was hij ongehoorzaam want hij brak het gebod van God. De derde keer was hij gierig want hij begeerde meer dan hem God wilde geven. De vierde was sacrilegie toen hij zich aannam een ding dat hem God verbood. De vijfde was gevolgen, want zijn ziel was gevoegd en gekroond met God; maar toen hij deed de raad van de duivel toen deed hij ontrouw zijn ziel de bruidegom waarmee ze haar eer verloor. De zesde was manslacht want hij doodde zichzelf en allen die na hem kwamen. Dat zevende was [46] dodelijke zotheid (?) toen hij geloofde het wijf en at de appel die hem God verbood en deed God smaad. En zo wie een andere misdoet, hij is hem schuldig te verbeteren naar den grootte van de misdaad en met de verbetering zo komt hij tot verzoening. En omdat Adam misdeed tegen God zo is hij noch in duisterheid van de hel en daar zal hij zijn totdat de ware profeet komen zal in aardrijk om hem te verlossen.

814 Die coninc vraecht: Wat dinghen nam Adam Gode ende hoe 9 saelt hy hem weder keren?

10Sidrac antwort: Adam ontrac Gode alle die dingen die hy hadde 11 sculdich gheweest te doene; ende die ghene die van hem comen sou-12den hadden sculdich gheweest te verwinnen den duvel, ghelijc dat 13 hy verwonnen was ende al dat van hem quam. Ende in alle diere 14 manieren haddi dat sculdich gheweest te beterne ende te wederdoene 15 ofte de sonden noit geweest en hadden. Ende daer omme dat sine 16 sonde mere was dan al de werelt, soe soudi weder ghekeert hebben 17 alselke dinc dat mere gheweest soude hebben dan al de werelt, 18 maer hine conste des niet gedoen noch een ander ende daer omme 19 bleef hy in de keitivichede.

De koning vraagt: Wat dingen nam Adam van God en hoe zal hij het hem teruggeven?

Sidrac antwoord: Adam ontnam van God alle dingen die hij schuldig was geweest te doen; en diegene die van hem komen zouden zo was hij schuldig geweest te overwinnen de duivel, gelijk dat hij overwonnen was en alles dat van hem kwam. En in al die manieren was hij schuldig geweest te verbeteren en terug te doen alsof de zonden er nooit geweest waren. En daarom dat zijn zonde groter was dan de hele wereld zo zou hij teruggekeerd zijn als zulk ding groter geweest zou zijn dan de hele wereld, maar hij kon het niet doen nog een andere en daarom bleef hij in de ellendigheid.

2015 Die coninc vraecht: Waer omme en bleef hy niet al ver-21loren alsi alsoe groten sonde deden?

22Sidrac antwort: Dat en mochte niet sijn, want God hadde voirsien 23 tgetal vanden ingelen datti volmaken woude van Adams geslachte. 24 Ende weet dat dontfermicheit Goids Adame niet vergeven en woude 25 die sonde, noch hine woudene in sijn rike niet laten comen alsoe hy 26 was; want hadde hem God vergeven die sonde daer hy niet ghenoech 27 af doen en mochte, soe en haddi niet almechtich gheweest. Ja hadde 28 hine gedaen inde glorie, die alsoe zere mesdaen hadde dat was onver-29winlijc, daer hy dingele uutwerp allene omme een gepens, soe en haddi 30 niet geweest een gherecht rechtere. Ende daer omme soe es wel te 31 prisene [die beghange] des (ders) sondaren. Alse een mensche vint 32 enen preciosen steen inden slijc, soe en leecht hine niet in sijn tresoer 33 voer dat hine scone ghemaect heeft. Ende omme dat de knecht mes-34daen hadde sinen here, soe en mochti in sine glorie niet comen omme 35 datti ghevallen was met rade des duvels. Maer hy moeste tierst ghe-36suvert sijn eer hy mochte comen voer sinen sceppere.

De koning vraagt: Waarom bleef hij niet geheel verloren toen hij alzo grote zonde deed?

Sidrac antwoord: Dat mocht niet zijn, want God had voorzien het getal van de engelen dat hij volmaken wilde van Adams geslacht. En weet dat de ontferming van God Adam niet vergeven wilde de zonde, noch hij wilde hem niet in zijn rijk laten komen alzo hij was; want had hem God vergeven de zonde daar hij niet genoeg afdoen mocht, zo was hij niet almachtig geweest. Ja, had hij het gedaan in de glorie die alzo zeer misdaan had dat was onoverwinnelijk, daar hij alleen de engelen uitwierp vanwege hun gepeins zo had hij niet geweest een gerechte rechter. En daarom zo is het wel te prijzen de uitspraak van de zondaren. Als een mens een kostbare steen in het slijk vond zo legde hij het niet in zijn schatten voordat hij het schoon gemaakt had. En omdat de knecht misdaan had zijn heer zo mocht hij in zijn glorie niet komen omdat hij gevallen was met raad van de duivel. Maar hij moest ten eerste gezuiverd zijn eer hij mocht komen voor zijn schepper.

3716 Die coninc vraecht: Waer omme en sal God niet sinden enen 38 mensche ofte enen ingel omme voer hem te stervene? [47]

1Sidrac antwort: Hadde dingel weder ghecocht och te verlost den men-2sche soe hadde de mensche gheweest sijn eygen knecht, ende dat 3 en mochte niet sijn, want die / mensche es gelijc den ingel. 4 Daer omme en wouts God alsoe niet, want dingel es subtijl ende 5 teder in sine natuere ende haddire enen mensche af ghemaect ende 6 hadden ghesent omme hem te delivereerne soe hadde des ingels macht 7 ghemindert gheweest. Ende om dat dingel noch de mensche niet en 8 mochten verlossen den mensche no ghenoech daer af doen mochten, 9 soe sal de Goids sone nemen vleesch an ene maget in twee manieren: 10 deen maniere es datti sal wesen God ende sal verwinnen den duvel 11 also de duvel verwan den mensche ende hy sal hebben macht 12 boven alle dinc, alse die ghene die sal sijn warich God ende hy sal 13 ontpluken hare alre ogen ende herten die sine vriende selen sijn. 14 Dander maniere es datti sal sijn ghewarich mensche ende sal doen 15 al dat ghewarich mensche doen soude sonder allene sonde.

De koning vraagt: Waarom zal God niet zenden een mens of een engel om voor hem te sterven? [47]

Sidrac antwoord: had de engel weer gekocht of te verlossen de mens zo had de mens geweest zijn eigen knecht en dat mocht niet zijn want de mens is gelijk de engel. Daarom wilde God het alzo niet, want de engel is subtiel en teder in zijn natuur en had hij er een mens van gemaakt en had die niet gezonden om hem te bevrijden zo zou de macht van de engel verminderd zijn geweest. En omdat de engel noch de mens niet mochten verlossen de mensen nog genoeg daarvan doen mochten zo zal de Gods zoon vlees aannemen aan een maagd op twee manieren: de ene manier is dat hij zal wezen God en zal overwinnen de duivel alzo de duivel overwon de mens en hij zal hebben macht boven alle dingen als diegene die een ware God zal zijn en hij zal openen al hun ogen en harten die zijn vrienden zullen zijn. De tweede manier is dat hij zal een echt mens zijn en zal doen dat dat alle echte mensen doen, zonder alleen zonde.

1617 Die coninc vraecht: Waer omme sal hy willen gheboren sijn 17 van ere maget na dien datti van hem selven gheboren es?

18Sidrac antwort: Om iiii redenen alsoe hy maecte den mensche. 19 Dierste redene es dese: doen Adam was geboren en haddi vader no 20 moeder anders dan Gode ende alsoe saen alse God sal werden ge-21boren vander maget soe sal hy sone sijn des vaders ende des heylichs 22 gheest ende hy sal sijn selve mensche. Dander maniere es om sine 23 mogentheit ende omme datti also woude. Noch omme anderen ma-24nieren, omme datti woude metten wive scenden den duvel ende den 25 mensche verlossen van siere macht ende vanden geboden der werelt 26 ende dan sal God besien de ghene die hem meest minnen ende selen 27 sijn gebod houden ende sinen ghebenediden lichame aenbeden selen. 28 Van dien gheslechte sal comen de maget (sijn) ende sal sijn suver 29 ende puer sonder sonde ende bloyen sal van alre weerdicheden ende 30 sal ontfaen den behoudere van alder werelt sonder mesgrijp ende 31 salne onthouden in haren lichame; ende de porte sal sijn besloten 32 alse die sonne in compt doer tgelas sonder quetsen. Ende dair sal 33 hy nemen menschelike natuere ende dair in woenen IX maenden 34 omme te vervulne die IX ordenen der ingele vanden volke dat sal 35 gheboren werden in dese werelt; ende hy sal weten 36 alle / dinc alse God alse hy geboren sal sijn ende na siere mogentheit 37 sal hy mogen doen alle dinc, maer hy sal willen houden in hem alle 38 die natuere des menschen sonder sonde doen. [48]

De koning vraagt: Waarom zal hij willen geboren zijn van een maagd na dien dat hij van zichzelf geboren is?

Sidrac antwoord: Om 4 redenen alzo hij maakte de mens. De eerste reden is deze: toen Adam was geboren en had vader nog moeder anders dan God en alzo gelijk toen God zal werden geboren van de maagd zo zal hij een zoon zijn van de vader en de heilige geest en hij zal zelf mens zijn. De tweede manier is om zijn mogendheid en omdat hij het alzo wilde. Noch om andere manieren omdat hij wilde met de wijven schenden de duivel en de mens verlossen van zijn macht en van de geboden der wereld en dan zal God bezien diegene die hem meest minnen zullen en zijn gebod houden en zijn gezegende lichaam aanbidden zullen. Van dat geslacht zal komen de maagd en ze zal zijn zuiver en puur zonder zonde en zal bloeien in alle waardigheden en zal ontvangen de behouder van de hele wereld zonder misgrijpen en zal hem onthouden in haar lichaam; en de poort zal gesloten zijn zoals de zon in het glas komt zonder die te kwetsen. En daar zal hij een menselijke natuur in nemen en daarin wonen 9 maanden om te vervullen de 9 orden der engelen van het volk dat zal geboren worden in deze wereld; en hij zal weten alle dingen. Als God geboren zal zijn en naar zijn mogendheid zal hij mogen doen alle dingen, maar hij zal zich willen houden de hele natuur der mensen zonder zonde te doen. [48]

118 Die coninc vraecht: Hoe lange levede Adam?

2Sidrac antwort: Adam hadde gheleeft IX hondert jaer doen hy 3 sterf. Hy sende enen van sinen sonen toten ingel datti hem gave 4 gesonde vanden ongemake dair hy in was. Sijn sone ghinc ten ingel 5 ter porten des paradijs ende wouder in sijn gelaten ende die ingel 6 wederseide hem die poerte ende doe vragedi omme gesonde sinen 7 vader, ende die ingel gaf hem drie greinen ende seide: Draecht dit 8 dinen vader ende stect in sinen mont ende segt hem dat deen vanden 9 greinen hem sal ghenesen van siere grooter qualen, ende tgebod 10 Goids es: binnen V dagen ende enen halven. Hier op keerde de sone 11 te sinen vader ende gaf hem die drie greinen in sinen mont ende 12 vertelde hem hoe dingel hadde geseit ende seide: Vader en verslaet 13 u niet, dingel seide my dattu over V dage ende enen halven genesen 14 sout van diere qualen. Ende Adam versuchte ende seide: Een dach 15 voer Gode dat sijn dusent jare, ende doen sterf hy ende de duvele 16 namen die ziele met groter vrouden ende worpense inde helle. Die 17 IX hondert jare betekenen dongehoirsamheit die hy Gode dede 18 ende datti versmaedde die IX ordenen der ingelen. Ende die drie 19 greinen betekenen dat wassen selen iij bome; op den enen sal 20 hy werden gehangen ende ghecruist ende ghedoot ende met derre 21 doot sal de Goids sone ghenesen Adame van siere qualen, want hij 22 sal metter dood Adame nemen uter hellen ende alle die vriende 23 Goids, entie V [dage] entie halve betekenen VM ende VCjare.

De koning vraagt: Hoe lang leefde Adam?

Sidrac antwoord: Adam heeft geleefd 900 jaren toen hij stierf. Hij zond een van zijn zonen tot de engel dat die hem gezondheid gaf van het ongemak waarin hij in was. Zijn zoon ging ten engel ter poort van het paradijs en wilde erin zijn gelaten en de engel weersprak hem de poort en toen hij om gezondheid vroeg voor zijn vader gaf hem de engel hem drie zaden en zei: Draag dit naar uw vader en steekt het in zijn mond en zeg hem dat dat de ene van de zaden hem zal genezen van zijn grote kwalen en het gebod van God is: binnen 5 dagen en een halve. Hierop keerde de zoon tot zijn vader en gaf hem de drie zaden in zijn mond en vertelde hem hoe de engel had gezegd en zei: Vader versla u niet, de engel zei me dat u over 5 dagen en een halve genezen zou van die kwaal. En Adam verzuchte en zei: Een dag voor God dat zijn duizend jaren en toen stierf hij en de duivel nam de ziel met grote vreugde en wierp die in de hel. De 900 jaren betekenen de ongehoorzaamheid die hij God deed en dat hij versmaadde de 9 orden der engelen. En de drie zaden betekenen dat 3 bomen groeien zullen; op de ene zal hij worden gehangen en gekruisigd en gedood en met die dood zal de Gods zoon genezen Adam van zijn kwalen want hij zal met de dood Adam nemen uit de hel en alle vrienden van God en die 5 dagen en een halve betekenen 5500 jaren.

2419 Die coninc vraecht: Waer omme heet de doot doot [ende hoe 25 vele manieren sijn van doden]?

26Sidrac antwort: Om dat sy es bitter daer omme dat Adam beet 27 aen den appel die hem was verboden ende daer omme waren wy alle 28 doot. Ende het sijn iii manieren vander doot. Een es die noch 29 niet ripe en es, alse die doot der kindere. Ende de doot es oec 30 herde bitter alse van ouden lieden. Ende omme die sonde van 31 Adame soe was/ gheorloeft de doot, anders en hadde de mensche 32 niet gestorven; ende also alse deen geslechte te geet ende dander compt 33 ende alsoe deen volcht na dander mits der doot, alsoe verwandelt 34 de mensche in sine oudere; ende int inde sijn sy ghelijc den ingelen.

De koning vraagt: Waarom heet de dood de dood en hoe vele soorten zijn ervan doden?

Sidrac antwoord: Omdat ze is bitter en daarom omdat Adam beet aan de appel die hem was verboden en daarom waren wij allen dood. En er zijn 3 soorten van de dood. Een is die noch niet rijp en is zoals de dood der kinderen. En de dood is ook erg bitter zoals van oude lieden. En om de zonde van Adam zo was veroorloofd de dood, anders had de mens niet gestorven; en alzo zoals het ene geslacht gaat en de ander komt en alzo de ene volgt na de andere mits de dood, alzo verandert de mens in zijn ouderdom; en in het einde zijn ze gelijk de engelen.

3520 Die coninc vraecht: Ofte iet te voren compt den lieden van [49]1 wat doode sy sterven selen, eest haestelijc oft anders ende oft sy 2 hem iet bedincken eer sy sterven.

3Sidrac antwort: Neen sy groot no cleine. Want die ghene die voer-4pensen dat sy sterven selen die en sterven niet galinge. Ende dat sijn 5 allene die goede die geloven in Gode ende in sine gebode. Ende soe 6 waer ende hoe sy sterven ofte verslagen worden ofte verbeten van 7 beesten ofte verbrant int vier ofte verdroncken int water ofte ver-8hangen alse een dief ofte wat doode hem met aventueren toe compt, 9 dat sijn alle salege doode int aenscouwen van Gode, want sine ghe-10rechticheit en mach ghene dinc laten verloren bliven. Want hebben 11 sy iet mesdaen in dese werelt mits der crancheit des vleesch, dat wert 12 hem al af ghedwegen mits der bitterheit vander doot. Maer wet, 13 een quaet mensche die in Gode geloeft ende niet en hout sijn gebod, 14 hets hem een groot profijt datti langhe siec leecht voir sine doot. 15 Maer wet, die ghene die lange comen selen na ons, hem sal God sin-16den vanden hemele [een] goet gelove ende die X gebode die men sal 17 bevelen te houdene. Ende eest dat sise niet en houden soe selen sy 18 quader doode sterven. Ende die gene die langen tijt na comen selen, 19 alse de Goids sone comen sal in eerterike ende hem ghebieden sal een 20 goet gelove ende een gherecht ende sy dan in hem geloven selen 21 datti es een vray profete; (ende) eest dat [sy] niet en doen sijn gebot 22 datti hem gebiet met sinen boden, hem en sal niet mogen hulpen 23 haar wrede doot no clene no groot.

De koning vraagt: of iets tevoren komt de lieden van [49] wat dood ze sterven zullen, is het haastig of anders en of ze zich iets bedenken eer ze sterven.

Sidrac antwoord: Neen, zo groot nog klein. Want diegene die van tevoren denken dat ze sterven zullen die sterven niet plotseling. En dat zijn alleen de goede die geloven in God en in zijn gebod. En zo waar en hoe ze sterven of verslagen worden of verbeten van beesten of verbrand in het vuur of verdronken in het water of verhangen als een dief of wat dood hem met avonturen aankomt, dat zijn alle zalige doden in het aanschouwen van God, want ze zijn gerechtig en er mag geen ding laten verloren blijven. Want hebben ze iets misdaan in deze wereld mits de zwakheid van het vlees, dat wordt hen geheel afgewassen mits de bitterheid van de dood. Maar weet, een kwaad mens die in God gelooft en niet zijn gebod houdt, het is hem een groot profijt dat hij lang ziek lag voor zijn dood. Maar weet, diegene die lang komen zullen na ons, naar hen zal God zenden van de hemel een goed geloof en de 9 geboden die men zal bevelen te houden. En is het dat ze die niet houden zo zullen ze een kwade dood sterven. En degene de lange tijd hierna komen zullen als de Gods zoon komen zal in aardrijk en hem gebieden zal een goed geloof en een gerecht en dat ze dan in hem geloven zullen dat is een echte profeet; en is het dat ze het niet doen zijn gebod dat hij hen gebiedt met zijn boden, hem zal niet mogen helpen hun wrede dood nog klein nog groot.

2421 Die coninc vraecht: Hoe varen die zielen uten lichame in 25 dander werelt?

26Sidrac antwort den coninc: Alsoe gelijc alsemen leedt de mesdadeghe 27 ten gherechte weert met grooten geselscape van rechtersknapen, die 28 hem anders niet doen en dorren noch en mogen en sy tfonnesse 29 (dan) dat sy hebben verdient, alsoe ghelijc alse die ziele 30 sceet / uter lieden lichame, soe sijnder groote menichfuldicheit van 31 duvelen diese dragen inde helle. Ende eest dat de ziele heeft ghe-32loeft in haren sceppere, sy sal werden telivereert inde gheselscap 33 Adams tote dien dattie Goids sone scoren sal die helle ende sine 34 vriende verlossen. Ende en heeft die ziele niet geloeft in haren scep-35pere soe salse bliven inde helle ten eweliken dagen. Maer vanden 36 tide vanden gelove des Goids soens selen sijn iii manieren van uut-37vaerne der zielen, dats te wetene: die ghene die gherechtichlijc hebben 38 gehouden sine wet ende sine gelove ende sine gebode hebben gehou-39den, alse dese zielen laten de lichamen, soe selen daer comen groote 40 gheselscapen van ingelen ende selense hoeden ende bescermen iegen [50] 1 die duvele ende selense dan varen met sange ende met bliscapen 2 Gode lovende int hemelsche paradijs. Dander maniere es van den 3 ghenen die niet goets en selen hebben gedaen maer quaet in haer 4 leven ende die hem bedincken selen van hare mesdaet, dat sy die 5 gebode Goids niet gehouden en selen hebben ende hem beteren selen 6 vor hare doot; alse die ziele van desen gaet uten lichame soe 7 selense nemen dingele Goids ende selense leveren den quaden geesten, 8 dat sise voeren int vagevier, dat se reine maect van allen sonden. 9 Ende die quade geeste en mogen der zielen gheen arch doen voerder 10 dan hem dingel bevolen hadde. Ende alsi daer hebben voldaen dat 11 sy sculdich sijn te doene, soe nemense die goede ingelen ende settense 12 int paradijs daer dandere goede ingle sijn. Die derde maniere es die 13 ziele die altoes heeft quaet gedaen ende van desen eerterike sceet 14 in quaetheden ende in sonden buten den geboden der wet, tote desen 15 comen groote hope van duvelen ende nemense ende voerense met 16 grooter scanden int vier van der helle, daer sy ewelijc sijn selen 17 sonder inde.

De koning vraagt: Hoe gaan de zielen uit het lichaam in de andere wereld?

Sidrac antwoord de koning: Alzo gelijk als belijdt de misdadige ten gerecht waart met groot gezelschap van rechters knapen, die niets doen nog mogen en ze het vonnis dan dat ze hebben verdiend, alzo gelijk als de ziel uit het lichaam scheidt zo zijn er een grote menigvuldigheid van duivels die ze dragen in de hel. En is het dat de ziel heeft geloofd in zijn schepper, ze zal worden gebracht in het gezelschap van Adam totdat de Gods zoon de hel zal scheuren en zijn vrienden verlossen. En heeft de ziel niet geloofd in zijn schepper zo zal hij in de hel blijven ten eeuwige dagen. Maar van de tijd van het geloof van de Gods zoon zullen er zijn 3 soorten van uit uitgaan van de ziel, dat is te weten: diegene die gerecht hebben gehouden zijn wet en zijn geloof en zijn gebod hebben gehouden en als deze zielen verlaten de lichamen zo zullen daar komen grote gezelschappen van engelen en zullen ze hoeden en beschermen tegen [50] de duivel en zullen ze dan brengen met gezang en met blijdschap God loven in het hemelse paradijs. De andere soort is van diegenen de niet goeds zullen hebben gedaan, maar kwaad in hun leven en die zich bedenken zullen van hun misdaad dat ze het gebod van God niet gehouden zullen hebben en zich verbeteren zullen voor hun dood; als de ziel van deze mensen uit het lichaam gaat zo zullen de engelen van God ze nemen en zullen ze leveren de kwaden geesten dat ze hen voeren in het vagevuur dat ze rein maakt van alle zonden. En de kwade geesten mogen de zielen geen erg doen voordat hen de engel het bevolen heeft. En als ze daar hebben voldaan dat ze schuldig zijn te doen zo nemen ze de goede engelen en zetten ze in het paradijs daar de andere goede engelen zijn. De derde soort is dat de ziel altijd heeft kwaad gedaan en van dit aardrijk scheidt in kwaadheden en in zonden buiten de geboden der wet, tot deze komen een grote hoop van duivels en nemen ze en voeren ze met grote schande in het vuur van de hel daar ze eeuwig zijn zullen zonder einde.

1822 Die coninc vraecht: Wie was eer oft die ziele oft die lichame?

19Sidrac antwort: Die lichame was eer ghemaect van iiij elementen: 20 van viere van lochte van eerden ende van watere, ende hy heeft 21 iiij complexien in hem. Ende doen hy ghefor/meert was 22 van Gode, doen blies in hem onse here God mits siere gracien den 23 gheest des levens ende gaf hem theerscap boven alle dingen inde 24 werelt, alsoe alse God es boven al inden hemele; ende van hem maecti 25 Yeven sine ghesellinne ende hine woude anders niet van hem hebben 26 dan gehoirsamheit alse ghi voren hebt gehoert. Maer hy brac sijn 27 gebod ende daer omme wertti ontcleet vanden clederen der gracien 28 ende gheworpen uten paradise.

De koning vraagt: Wat was er eerder of de ziel of het lichaam?

Sidrac antwoord: het lichaam was eerder gemaakt van 4 elementen: van vuur, van lucht, van aarde en van water en hij heeft 4 samenstellingen in hem. En toen hij gevormd was van God toen blies in hem onze heer God mits zijn gratie de geest des levens en gaf hem de heerschappij boven alle dingen in de wereld, alzo als God is boven al in de hemel; en van hem maakte hij Eva zijn gezellin en hij wilde anders niet van hem hebben dan gehoorzaamheid zoals ge voor hebt gehoord. Maar hij brak zijn gebod en daarom werd hij ontkleed van de kleren der gratie en geworpen uit het paradijs.

2923 Die coninc vraecht: Dat welke eest dat sprect: oft de lichame 30 oft die ziele?

31Sidrac antwort den coninc: De lichame en sprect niet, maer het 32 sprect die stemme ende die ziele. Want enen doden lichame es oft 33 men hem leide op ene beeste diene voerde (hy) daer hy woude. 34 Aldus eest vanden lichame ende vander zielen; al hadde die lichame 35 wille enich dinc te doene, hine sout niet connen wederstaen, die ziele 36 en wederstoet. Ende daer omme heves die ziele mere scout dan die 37 lichame, want die lichame es van eerden daer hy weder toe keren sal 38 want hy emmer sterven sal. Maer die ziele en mach niet sterven, [51]1 wat pinen ende wat travelgien sy doecht ende daer omme heeft die 2 ziele meer machs dan die lichame. Daer omme soe seggen wy dat 3 sy beleet ende draecht den lichame ende doeten rueren ende 4 doeten spreken ende werct haer ja ende haer neen dat die lichame 5 niet ghedoen en can der zielen, ende sy leecht ende bedect haer 6 selven inden lichame dat mense niet sien en mach. Dat machmen 7 sien openbare, want alse die ziele sceet vanden lichame so wert de 8 lichame donweertste corre van eerterike, die spreken no rueren en 9 mach. Maer alse die ziele es ghesceden vanden lichame sy en mach 10 niet sterven maer sy vaert ende ontfaet dat sy verdient heeft inden 11 lichame daer sy inne gheweest heeft van al den tiden datti in die 12 werelt was. Ende daer omme soe hevet die ziele vele meer scout ende 13 occusoen van quaet te doene dan de lichame, want mits hare soe 14 doet de lichame al datti doet. Ende sy es gemaect vanden levene ende 15 daer omme soe blijft sy altoes levende ende en waer sy niet consen-16terende tquaet dat de lichame doet, soe en worde sy daer omme niet 17 verdoemt no oec geset in de glorie om tgoet dat / de lichame 18 [doen mochte. Ende eest dat de lichame] sterft mits hare alsoe es 19 sy te mere mesdadich.

De koning vraagt: Wat is het dat spreekt: of het lichaam of de ziel?

Sidrac antwoord de koning: Het lichaam spreekt niet, maar de stem spreekt en de ziel. Want een dood lichaam is of men hem lag op een beest die hij voerde waar hij wilde. Aldus is het van het lichaam en van de ziel; al had het lichaam wil enig ding te doen hij zou het iets kunnen weerstaan als de ziel het weerstond. En daarom heeft de ziel meer schuld dan het lichaam want het lichaam is van aarde daar hij weer toe keren zal want hij zal immer sterven. Maar de ziel mag niet sterven, [51] wat pijnen en wat reizen ze doet en daarom heeft de ziel meer macht dan het lichaam. Daarom zo zeggen wij dat ze belijdt en draagt het lichaam en doet bewegen en doet spreken en werkt in haar ja en in haar neen dat het lichaam niet doen kan de ziel en ze legt en bedekt zichzelf in het in het lichaam zodat men ze niet zien mag. Dat mag men zien openbaar want als de ziel scheidt uit het lichaam zo wordt het lichaam de onwaardigste korrel van aardrijk die spreken nog bewegen mag. Maar als de ziel is gescheiden van het lichaam mag ze niet sterven maar ze gaat en ontvangt dat ze verdiend heeft in het lichaam waarin ze geweest is van alle tijden dat die in de wereld was. En daarom zo heeft de ziel veel meer schuld en gelegenheid van kwaad te doen dan het lichaam, want mits haar zo doet het lichaam al dat ze doet. En ze is gemaakt van het leven en daarom zo blijft ze altijd levend en was het dat ze niet toestond het kwaad dat het lichaam doet, zo wordt ze daarom niet verdoemd nog ook gezet in de glorie om het goede dat het lichaam doen mocht. En is het dat het lichaam sterft mits haar alzo is ze te meer misdadig.

2024 Die coninc vraecht: Die ziele die altemale es gheest, die en 21 heeft lichame no lede ende die men niet en mach tasten no houden, 22 hoe mach sy ghevoelen ioye in die glorie van hemelrike ende [droef-23heit no] pine inder hellen?

24Sidrac antwort: Die ziele waerlijc sy es een gheest entie gheest es 25 soe subtijl een dinc dat mense niet en mach sien no houden no ghe-26voelen ende sy en mach niet sterven no eten no drincken. Ende saten 27 M. sielen op een haer van enen hoefde ende dat haer ware gherect 28 van enen muere ten anderen, soe en soude dat haer bogen no breken 29 noch last hebben. Die ziele ghevoelt grote bliscap inde glorie ende 30 grote droefheit inde helle. Alse die goede ziele sceet van eerterike 31 soe ontfaet sy alsoe saen cledere van gracien der glorien inden 32 hemele metten ingelen sonder inde. Ende die quade ziele (n) ont-33faet alsoe saen pine ende droefheit der hellen, daer sy inne ghe-34voet wert ofte int vagevier dat welke sy hevet verdient. Ende 35 es sy inde helle soe blijft siree inne sonder inde, ende es sy int 36 vagevier, daer wert sy ghesuvert ende dan sal se varen inden hemel 37 ende ghecleet werden metten clederen der gracien ende der glorien [52]1 ende dit sal sijn na de comst [des Goids] soens in eerterike.

De koning vraagt: de ziel die helemaal is geest, die heeft lichaam nog leden en die men niet mag tasten nog houden, hoe mag ze voelen vreugde in de glorie van hemelrijk en droefheid of pijn in de hel?

Sidrac antwoord: de ziel is waarlijk een geest en de geest is zo’n subtiel ding dat men ze niet mag zien, nog houden, nog voelen en ze en mag niet sterven, nog eten, nog drinken. En zaten er 1000 zielen op een haar van een hoofd en dat haar was gerekt van de ene muur tot de andere zo zou dat haar buigen nog breken noch last hebben. De ziel voelt grote blijdschap in de glorie en grote droefheid in de heer. Toen de goede ziel scheidde van aardrijk zo ontvangt die alzo gelijk kleren van gratie van de glorie in de hemel met de engelen zonder einde. En de kwade zielen ontvangen alzo gelijk pijn en droefheid der hel daar ze in gevoerd worden of in het vagevuur wat die heeft het verdiend. En is ze in de hel zo blijft die erin zonder einde en is die in het vagevuur daar wordt ze gezuiverd en dan zal ze gaan in de hemel en gekleed worden met de kleren van de gratie en de glorie [52] en dit zal zijn na de komst van de Gods zoon in aardrijk.

25 Die coninc vraecht: Waer woent die ziele inden lichame?

3Sidrac antwort: Die ziele woent inden lichame over al daert dbloet 4 es. Ende daer dbloet niet en es daer en blijft die ziele niet, dats te 5 wetene in tanden, in nagelen, in haer; ende in desen steden en woent 6 die ziele niet. Ende eest dat dese selc stont sweren ende wee doen 7 dats daer omme dat hare wortelen ghereinen dbloet. Maer diese snijt 8 oft ave cort soe en ghevoelt men daer niet.

De koning vraagt: Waar woont de ziel in het lichaam?

Sidrac antwoord: de ziel woont in het lichaam overal daar bloed is. En daar het bloed niet is daar blijft de ziel niet, dat is te weten in tanden, in nagels en in haar; en in deze plaatsen woont de ziel niet. En is het dat deze op sommige tijden zweren en pijn doen, dat is daarom dat zijn wortels reinigen het bloed. Maar die ze snijdt of afkort zo voelt men daar niets.

926 Die coninc vraecht: Waer omme en mach die ziele niet 10 dueren inden lichame alsi sterft?

11Sidrac antwort: Alsoe alse een savoer dat vol es van visschen ende 12 men dien savore sijn water ontlaet, soe bliven die visscen op deerde ende 13 springen ende moeten sterven. Ende die ghene dies de vissche 14 sijn, vaense ende doense som roesten ende som zieden ende doense 15 keren ende bereiden alsoe lange datse / goet tetene sijn. 16 Ende rechte aldus eest vander zielen ende vanden lichame. Alse de 17 lichame heeft verloren sijn bloet in wat manieren dat gevalt, soe 18 wert die ziele ie lanc soe crancker ende alse dbloet al ute es, soe 19 sprinct die ziele alse een visch uten watere ende moet rumen den 20 lichame met fortsen. Dan comen die visschere vanden zielen, sijn sy 21 quaet sijn sy goet, dats te verstane dingele ende die duvele ende 22 dragense en weghe ende gheven hem loen na dat sy verdienden 23 inden selven lichame; ende heeft sy wel ghedaen, soe sal sy sijn 24 in de bliscap des Goids soens alst tijt sijn sal.

De koning vraagt: Waarom mag de ziel niet duren in het lichaam als die sterft?

Sidrac antwoord: Alzo een vijver dat vol is van vissen en men die vijver zijn water ontlaat zo blijven de vissen op de aarde en springen en moeten sterven. En diegene van wie de vissen zij vangen ze en laten ze soms roosteren en soms zieden en laten ze keren en bereiden alzo lang dat ze goed te eten zijn. En recht aldus is het van de zielen en van het lichaam. Als het lichaam heeft verloren zijn bloed, in wat manieren dat het gebeurt, zo wordt de ziel hoe langer hoe zwakker en als het bloed er geheel uit is zo springt de ziel er als een vis uit het water en moet het lichaam ruimen met kracht. Dan komen de vissers van de zielen, zijn ze kwaad zijn ze goed, dat is te verstaan dat de engelen en duivels ze wegdragen en geven hun het loon naar dat ze verdienden in datzelfde lichaam; en heeft ze goed gedaan zo zal ze zijn in de blijdschap der Gods zoon als het tijd zijn zal.

2527 Die coninc vraecht: Hoe sterven die liede?

26Sidrac antwort: In vele manieren sterven die liede; deen sterft omme 27 datti volleeft heeft den tijt die hem God sette. Dander sterven om 28 grote mesdaden die sy mesdoen iegen haren sceppere, alsoe alse een 29 knecht die ghestoten es ute sijns meesters huyse voir sinen tijt omme 30 sine mesdaet. Dander sterven omme grote siecheit. Dander om groote 31 pine oft om grote sorge des werelijcx goeds. Dander in stride 32 ende in vele andere manieren, want gheen (ander) mensche en mach 33 leven een oghe opslach buten sinen termine dien hem God gheset 34 heeft. Met sire mesdaet mach hy sterven voir sinen termijn. Ende 35 alsoe ghelijc alse wy hebben ghesecht van den knechte die ghestoten 36 was ute sijns heren herberge om sine mesdaet, omme datti willens 37 hadde mesdaen, inde selve stede daer hy mesdede soe mochti hebben 38 wel gedaen, waer by hy bleven ware in sijns heren herberghe ende [53] 1 in sine vrientscap ende hadde mogen dienen sinen tijt ute. Aldus 2 eest vanden lieden, sijn sy goet sijn sy quaet met haren wille; wat 3 doode dat sy sterven, ter gherechticheit ons heren en mach niemen 4 ontvlien, want na sine gebode moet al gaen van goeden ende van 5 quaden

De koning vraagt: Hoe sterven de lieden?

Sidrac antwoord: In vele manieren sterven de lieden; de ene sterft omdat hij geëindigd heeft de tijd die hem God zette. De andere sterven om grote misdaden die ze misdeden tegen hun schepper, alzo als een knecht die gestoten is uit het huis van zijn meester voor zijn tijd vanwege zijn misdaad. De andere sterven vanwege grote ziekte. De andere om grote pijn of grote zorgen van het wereldlijke goed. De andere in strijd en in vele andere manieren, want geen ander mens mag een oogopslag leven buiten zijn termijn die hem God gezet heeft. Met zijn misdaad mag hij sterven voor zijn termijn. En alzo gelijk als wij hebben gezegd van de knecht die verstoten was uit de herberg van zijn heer vanwege zijn misdaad omdat hij willens had misdaan, in dezelfde plaats waarin hij misdeed zo mocht hij het hebben goed gedaan waarbij hij gebleven was in de herberg van zijn heer en [53] in zijn vriendschap en had mogen dienen zijn tijd uit. Aldus is het van de lieden, zijn ze goed zijn ze kwaad met hun wil; wat dood dat ze sterven ter gerechtigheid van onze heer mag niemand ontkomen want naar zijn gebod moet alles vergaan van goeden en van kwaden.

628 Die coninc vraecht: Hoe salmen gheweten dat God maecte 7 den mensche na sine ghelikenesse?

8Sidrac antwort: Wij vinden bescreven inden boec van Moyses 9 Goids ghetrouwe knecht: Doen God die menscheit maken woude 10 seidi: Wy selen maken enen mensche na onse ghelikenesse, ende 11 dat woert was na die godheit ende na den heileghen / gheest ghespro- 12 ken. Ende by desen woerden soe weten wy wel dat God 13 den mensche maecte na sine ghelikenesse, ende datti es éen God in 14 drie persone. Ende hy mochte wel hebben ghesecht: Wy selen maken 15 enen man, sonder meer te seggene. Ende dats te verstane dattie 16 mensche niet en es vader no sone no heilich gheest, noch God en 17 ware oec niet comen selve omme selken mensche te verlossene vander 18 macht des viants; daer omme seide hy: Wy selen maken den men-19sche. Daer omme selen wy weten datti ons ghemaect heeft na sine 20 ghelikenesse ende heeft ons ghegeven verstannesse ende ondersceet 21 te kinnene goet ende quaet alsoe dat wy weten mogen dat wy sijn 22 dwertste dinc van eerterike.

De koning vraagt: Hoe zal men weten dat God maakte de mens naar zijn gelijkenis?

Sidrac antwoord: Wij vinden beschreven in het boek van Mozes Gods getrouwe knecht: toen God de mensheid maken wilde zei hij: wij zullen maken een mens naar onze gelijkenis en dat woord was na de godheid en na de heilige geest gesproken. En bij deze woorden zo weten wij wel dat God de mens maakte naar zijn gelijkenis en dat is een God in drie personen. En hij mocht wel hebben gezegd: wij zullen maken een man, zonder meer te zeggen. En dat is te verstaan dat de mens niet is vader, nog zoon, nog heilige geest, nog God was ook niet zelf gekomen om zulke mensen te verlossen van de macht der vijand; daarom zei hij: wij zullen maken de mens. Daarom zullen wij weten dat hij ons gemaakt heeft naar zijn gelijkenis en heeft ons gegeven verstand en onderscheidt te kennen van goed en kwaad alzo dat wij weten mogen dat wij zijn de waardigste dingen van aardrijk.

2329 Die coninc vraecht: Na dien dat wy ghemaect sijn na Goids 24 gelike, waer omme en mogen wy dan niet doen alse God?

25Sidrac antwort: Sekerlijc heeft ons God ghemaect na sine ghelike-26nesse ende daer omme heeft ons God ghegeven heerscapie boven alle 27 creatueren die hy maecte, want alle doen sy ons reverencie ende sijn tonsen 28 gebode. Ende omme dat selve dat wy Gode geliken soe be-29kinnen wy dingen die sijn ende gheweest hebben ende sijn selen, ende 30 wy kinnen dat ons goet es ende dat ons quaet es ende connen pinen 31 ende arbeiden ende winnen des wy leven ende weten alle dandere 32 dingen des dandere creatueren niet en weten. Want andere creatueren 33 die God ghemaect heeft, die niet en sijn na sine gelike, die en hebben 34 noch macht noch verstannesse van doen dingen die wy doen ende 35 gebieden. Ende al sijn wy ghebeelt na Goids gelike wy en mogen 36 niet sijn alsoe sterc noch alsoe wijs alse God. Want hy es sceppere 37 ende wy sijn sine creatueren ende hy es here ende machtich boven al 38 ende wy sijn sine dienstknechten. Hy es mere dan al die werelt, hy [54] 1 es weerdeger dan hemel ende eerde ende al datter in es ende alle din-2gen van eerterike komen van hem. Hy en hadde noit begin noch inde 3 hebben en sal ende daer omme datti weder vervullen woude die 4 stoele int paradijs daer dingele ute geworpen waren mits hoverden, 5 soe maecti ons na sine gelike omme datti met / ons weder 6 vervullen woude die steden, want anders en waren wy niet weerdich 7 te comene in sine gheselscap ende daer om heefti ons ghemaect na 8 sine gelike. Maer weet dat wy daer niet alle comen en mogen, maer 9 die ghene dies weerdich sijn selen ende sine gebode houden selen 10 daer comen.

De koning vraagt: Na dien dat wij gemaakt zijn naar Gods gelijkenis, waarom mogen wij dan niet doen als God?

Sidrac antwoord: Zeker heeft ons God gemaakt naar zijn gelijkenis en daarom heeft ons God gegeven heerschappij boven alle creaturen die hij maakte, want allen doen ze ons reverentie en zijn tot ons gebod. En om datzelfde dat wij God gelijken zo bekennen wij dingen die zijn geweest zijn en zullen en wij kennen dat ons goed is en dat ons kwaad is en kunnen pijnen en arbeiden en winnen, dus wij leven en weten alle andere dingen dat de andere creaturen niet weten. Want andere creaturen die God gemaakt heeft die niet zijn naar zijn gelijkenis en die hebben noch macht noch verstand van dingen te doen die wij doen en gebieden. En al zijn wij gebeeld naar Gods gelijkenis zo mogen wij niet zijn alzo sterk noch alzo wijs als God. Want hij is schepper en wij zijn zijn creaturen en hij is heer en machtig boven al en wij zijn zijn dienstknechten. Hij is groter dan de hele de wereld, hij [54] is waardiger dan hemel en aarde en alles dat erin is en alle dingen van aardrijk komen van hem. Hij had nooit begin noch zal einde hebben en daarom omdat hij weer vervullen wilde de stoelen in het paradijs daar de engelen uitgeworpen waren mits hovaardij zo maakte hij ons naar zijn gelijkenis omdat hij met ons weer vervullen wilde de plaatsen, want anders waren wij niet waardig te komen in zijn gezelschap en daarom heeft hij ons gemaakt naar zijn gelijkenis. Maar weet dat wij daar niet allen komen mogen, maar diegene die het waardig zijn zullen en zijn gebod houden zullen daar komen.

1130 Die coninc vraecht: Waer vaert dbloet alse die lichame 12 sterft?

13Sidrac antwort: Dat bloet maecte God inden lichame vanden watere 14 ende den lichame vander eerden, want alsoe alse de eerde drinct 15 dat water in hare ende hanteert, alsoe drinct ende useert (de lichame) 16 de lichame dat bloet. Entie ziele onthout den lichame ende dbloet 17 met hare hitten entie hitte verwermt dat bloet ende doet rueren 18 ende leven den lichame. Ende alse die ziele sceet vanden lichame, soe 19 voert sy met hare hare hitte die rueren ende leven dede dbloet ende 20 den lichame. Ende alse dbloet verliest die hitte vander zielen soe 21 keert te siere natueren ende wert water ende dat water drinct dan de 22 lichame, die es vander natueren der eerden, alsoe alse die eerde drinct 23 dwater. Ende dan alse die lichame dat gedroncken heeft soe ver-24vaert dbloet ende wert niet; ende weet dat de ziele niet en mach 25 sijn in den lichame sonder dbloet ende dbloet sonder die ziele.

De koning vraagt: Waarheen gaat het bloed als het lichaam sterft?

Sidrac antwoord: Dat bloed maakte God in het lichaam van het water en het lichaam van de aarde, want alzo de aarde drinkt dat water in zich en hanteert, alzo drinkt en gebruikt het lichaam dat bloed. En de ziel onthoudt het lichaam en het bloed met zijn hitte en die hitte verwarmt dat bloed en laat het bewegen en leven het lichaam. En toen de ziel scheidde van het lichaam zo voer ze met haar de hitte van het bewegen en leven wat deed het bloed het lichaam. En als het bloed verliest de hitte van de ziel zo keert het tot zijn natuur en wordt water en dat water drinkt dan het lichaam en die is van de natuur der aarde, alzo als de aarde drinkt het water. En dan als het lichaam dat gedronken heeft zo vergaat het bloed en gaat te niet; en weet dat de ziel niet mag zijn in het lichaam zonder bloed en het bloed zonder de ziel.

2631 Die coninc vraecht: Waer vaert dat vier als ment bluscht ofte 27 uut gaet?

28Sidrac antwort den coninc: Dat vier es van der sonnen ende ter 29 sonnen keert weder alst ghebluscht wert; alsoe ghelijc alse wy sien 30 dat de sonne doet haren omloep ende ons nochtan dunct dat sy 31 stille staet ende al hare hitte ende hare claerheit sprait in eerterike 32 [ende] sy in haer selven niet en verliest noch en mindert, alsoe eest 33 tfier. Alst es ghebluscht soe trecket hem selven weder danent comen 34 es ende nemt sine natuere metter sonnen; want al dat vier van eerte-35rike es van der sonnen ende trect hem weder ter sonnen.

De koning vraagt: Waarheen gaat het vuur als men het blust of uitgaat?

Sidrac antwoord denkoning: Dat vuur is van de zon en de zon keert weer als het geblust wordt; alzo gelijk als wij zien dat de zon zijn omloop doet en ons nochtans lijkt dat ze stil staat en al haar hitte en haar helderheid verspreidt in aardrijk en ze in zichzelf niets verliest noch vermindert, alzo is het vuur. Als het geblust is zo vertrekt het van zichzelf weer vandaar het gekomen is en neemt zijn natuur met de zon; want al dat vuur van aardrijk is van de zon en trekt zich weer naar de zon.

3632 Die coninc vraecht: Alse die lichame verliest half sijn bloet 37 waer omme en vaert dan die ziele niet ute?

38Sidrac antwort den coninc: Alse die lichame verliest deen helicht 38 van sinen / bloede, die hitte nochtan die in die ziele es die 40 dat bloet verwermt en te gaet nochtan niet, want in die stede daert 41 dbloet blijft daer onthout dat bloet de ziele. Want engeen vanden [55]1 tween en mach niet allene bliven inden lichame ende luttel bloets 2 datter inne blijft onthout den lichame entie ziele te samen. Ende alse 3 een brant die dat vier onthout an hem, alse hy verteert es ende 4 faelgeert, soe gaet dat vier ute ende vaert henen; alsoe es dat bloet 5 de brant ende tfier es die ziele. Ende alse de lichame sijn bloet niet 6 en verliest (ende hy verliest) ende hy sterft van siecheden soe ver-7vult die ziele de dage die hy gehat soude hebben op die werelt; 8 ende dan sceet deen vanden anderen, alse een brant die leecht int 9 fier die al verteert es ende niet worden en es; dat vier trect weder 10 ter sonnen die sine natuere es. Alsoe eest vander zielen ende vanden 11 bloede, want die ziele trect weder te Gode ende te sinen gebode; ende 12 die adem die gaet uut sinen monde dien geeft die ziele ute ende sal 13 hebben na dat sy verdient heeft in dese werelt.

De koning vraagt: Als het lichaam verliest half zijn bloed waarom gaat de ziel er dan niet uit?

Sidrac antwoord de koning: Als het lichaam verliest de ene helft van zijn bloed, de hitte nochtans die in de ziel is die dat bloed verwarmt vergaat nochtans niet, want in de plaats daar het bloed blijft daar onthoudt dat bloed de ziel. Want geen van de [55] twee mag niet alleen blijven in het lichaam en het beetje bloed dat erin blijft onthoudt het lichaam en de ziel tezamen. En zoals een brand dat vuur onthoudt aan zich en als het verteerd is en faalt zo gaat dat vuur uit en gaat henen; alzo is dat bloed de brand en het vuur is de ziel. En als het lichaam zijn bloed niet verliest en hij het verliest en hij sterft van ziekte zo vervult de ziel de dag die hij gehad zou hebben op de wereld; en dan scheidt de ene van de andere zoals een brand dat ligt in het vuur en geheel verteerd is en te niet geworden is; dat vuur trekt weer ter zon die zijn natuur is. Alzo is het van de ziel en van het bloed, want de ziel trekt weer tot God en tot zijn gebod; en de adem de gaat uit zijn mond en die geeft de ziel uit en zal hebben naar dat ze verdiend heeft in deze wereld.

1433 Die coninc vraecht: Van wat natueren ende wat complexien 15 es die lichame?

16Sidrac antwort: Die lichame es vander natueren der eerden ende hy 17 es van couder complexien ende es ghemaect vanden iiij elementen: 18 vander eerden heefti dat vleesch, van watre dbloet, vander locht de 19 ziele, vanden viere de hitte. Dat vleesch dat ghemaect es vander 20 eerden dat es cout, dbloet dat ghemaect es vanden watere dat es cout, 21 die ziele die ghemaect es vander locht sy es cout; want elc van hem 22 keert te siere natueren daer af hy ghemaect es. Ende die hitte die 23 compt vanden ademe Goids inde ziele die es warm ende daer af 24 verhit alle die lichame. Die adem heeft ii dingen dats warmheit ende 25 locht; ende die hitte die de ziele heeft vanden ademe Goids die es 26 int bloet ende dat bloet verwermt van natueren ende met fortsen 27 (ende) alle dandere dingen die in den lichame sijn, maect die humore 28 swert ende mits der hitten ende daer omme heet men dat 29 bloet warm.

De koning vraagt: Van wat naturen en wat samenstelling is het lichaam?

Sidrac antwoord: het lichaam is van de naturen der aarde en het is van koude samenstelling en is gemaakt van de 4 elementen: van de aarde heeft het dat vlees, van het water het bloed, van de lucht de ziel, van het vuur de hitte. Dat vlees dat gemaakt is van de aarde dat is koud, het bloed dat gemaakt is van het water dat is koud, de ziel die gemaakt is van de lucht die is koud; want elk van hen keert tot zijn naturen waarvan het gemaakt is. En de hitte die komt van de adem van God in de ziel die is warm en daarvan verhit het hele lichaam. De adem heeft 2 dingen, dat is warmte en lucht; en de hitte der ziel heeft van de adem van God die in het bloed is en dat bloed verwarmt van naturen en met kracht en alle anderen dingen die in het lichaam zijn, maakt de levenssappen zwart mits de hitte en daarom noemt men dat bloed warm.

3034 Die coninc vraecht: Sijn die zielen ghescapen van beginne der 31 werelt ofte werden sy ghemaect elcx daechs?

32Sidrac antwort: God maecte tenen male alle dingen die wesen sou-33den ende die maecti alle te samen, want hets ghescreven datti in 34 ene ure maecte alle dingen die toe comen souden. Maer hy viseerde 35 te voren alle dingen in diversen gedanen. Want also sijn wille was 36 van beginne van eerterike datti wiste hoe vele creatueren geboren [56] 1 souden werden ende elcke ziele hebben soude, soe es te wetene datti 2 die zielen mede maecte tenen male. Want alsoe saen alse hy sijn 3 gebod dede soe waest al voldaen. Daer omme seggen wy dat op ene 4 ure ghemaect worden alle dingen die sijn souden inde werelt van 5 dier uren dat sijn gebod gedaen was. Ende en waent des niet dat enege 6 creatueren alsi geboren werden dat dan God gebiet hare geboerte 7 maer sy es geoirdineert ende geboden van beginne der werelt.

De koning vraagt: Zijn de zielen geschapen van het begin der wereld of worden ze elke dag gemaakt?

Sidrac antwoord: God maakte ten enen maal alle dingen die wezen zouden en toen maakte hij alle tezamen, want het is geschreven dat hij in een uur maakte alle dingen die toekomen zouden. Maar hij versierde tevoren alle dingen in diverse gedaanten. Want alzo zijn wil was van het begin van aardrijk dat wist hij hoe veel creaturen geboren [56] zouden worden en elk een ziel hebben zou, zo is te weten dat hij de zielen mede maakte te enen male. Want alzo gauw toen hij zijn gebod deed zo was het al voldaan. Daarom zeggen wij dat op een uur gemaakt werden alle dingen die zijn zouden in de wereld van dat uur dat zijn gebod gedaan was. En waan dus niet dat enige creaturen als ze geboren worden dat dan God gebiedt hun geboorte, maar die is geordineerd en geboden van het begin der wereld.

835 Die coninc vraecht: Sal de mensce anders iet doen dan de 9 gebode sijns sceppers?

10Sidrac antwort den coninc: God heeft ghemaect den mensche na-11tuerleke daer omme datti hem dienen sal ende sijn gebod doen sal 12 ende haten sinen viant ende den onsen, dats te weten den duvel ende 13 sine werke. Alse gelijc alse wy willen hebben heerscap over ander 14 creatueren alle die God maecte ende dienst hebben van hem, also 15 wilt dalmechtege God hebben van ons ende dat wy hem geloven 16 ende aenbeden, want wy sijn sculdich te hebbene grote minne te 17 Gode ende groote hatie ten duvel.

De koning vraagt: Zal de mens iets anders doen dan het gebod van zijn schepper?

Sidrac antwoord de koning: God heeft gemaakt de mens natuurlijk en daarom dat hij hem dienen en zijn gebod doen zal en haten zijn vijand en de zijne, dat is te weten de duivel en zijn werken. Alzo gelijk als wij willen hebben heerschappij over andere creaturen die God allen maakte en dienst hebben van hem, alzo wij de almachtige God hebben van ons en dat wij hem geloven en aanbidden, want wij zijn schuldig te hebben grote minne tot God en grote haat ten duivel.

1836 Die coninc vraecht: Die ghene die Gode noch gheen weldoen 19 en kinnen, mogen sy eneghe onscout hebben voir Gode?

20Sidrac antwort: Die ghene die Gode niet kinnen en selen, God en 21 sal hem niet kinnen no met wette no met ghelove no met werken, 22 ende die sijn verdoemt ende hy salse verdoemen alse sijn viande 23 teweghen daghen. Ende die ghene die in Gode niet geloven en willen 24 ende sine werke niet doen en willen van onkinlijcheden ochte van 25 simpelingen onnoselheden, (ende) eest dat sy verdoemt werden so en 26 selen sy niet zere werden ghetormint; ende eest / dat sy 27 genade soeken voer haer doot ende perdoen ende sy gheloven dat 28 sy nemmermeer sonde doen en selen ende de gelofte wel houden, 29 soe selen sy behouden bliven.

De koning vraagt: Diegene die van God noch geen weldoen kennen, mogen ze enige verontschuldiging hebben voor God?

Sidrac antwoord: Diegene die God niet kennen zullen, God zal hen niet kennen, nog met wetten, nog met geloof, nog met werken en die zijn verdoemd en hij zal ze verdoemen als zijn vijanden ten eeuwige dagen. En diegene die in God niet geloven willen en zijn werk niet doen willen vanwege onbekendheid of van eenvoudige onschuld en is het dat ze verdoemd worden zo zullen ze niet zeer worden gepijnigd; en is het dat ze genade zoeken voor hun dood en pardon doen en ze beloven dat ze nimmermeer zonde doen zullen en de gelofte goed houden, zo zullen ze behouden blijven.

3037 Die coninc vraecht: Waer omme heet die doot doot?

31Sidrac antwort: Hy en es niet geheten doot metten ghenen die ster-32ven in dit eerterike; ende ons dunct dat sy sterven, maer sy varen 33 vander ere werelt in dandere. Die ghene die niet gheloven in haren 34 sceppere sy sterven, ende die geloven in haren sceppere ende sine 35 gebode niet en houden, hem ware die doot beter aen hare ziele 36 dan aen haren lichame. Want sy [die sijn selen in die nederste 37 helle ghetormint, selen] (dede) zere bidden omme die doot ende 38 sy sal hem vlien. Alse die Goids sone sal comen doemen ander-39werf die goede ende die quade, soe selen hare lichamen werden ver-40wect ende selen metter zielen te samen varen in de pine alsoe sy 41 waren inde werelt. Die goede zielen en sterven niet maer sy [57] 1 varen inde alre hoechste helle; dat sijn die gene die geloven in 2 haren sceppere ende sine gebode (niet en) doen ende daer selen sy 3 bliven tote dien datti sinen sone senden sal omme hem te delivereerne 4 ende dan sal hise setten int hemelsche paradijs, ende als hy ander-5werf comen sal omme hem allen te jugeerne soe selen hare lichamen 6 keren metten zielen inde bliscap ende inde glorie metter ingele 7 geselscap die nemmermeer inden en sal.

De koning vraagt: Waarom heet de dood de dood?

Sidrac antwoord: hij is niet geheten dood met diegene die sterven in dit aardrijk; en ons lijkt dat ze sterven, maar ze gaan van de ene wereld in de andere. Diegene die niet geloven in hun schepper en ze sterven, en die geloven in hun schepper en zijn gebod niet houden, hen was de dood beter aan hun ziel dan aan hun lichaam. Want zij zullen in de laagste hel gekweld worden en zeer bidden om de dood en het zal hen vlieden. Als de Gods zoon zal komen verdoemen andermaal de goede en de kwade, zo zullen hun lichamen worden opgewekt en zullen met de zielen tezamen pijnen alzo ze waren in de wereld. De goede zielen sterven niet, maar ze [57] gaan in het allerhoogste van de hel; dat zijn diegene die niet geloven in hun schepper en zijn gebod en daar zullen ze blijven tot de tijd dat hij zijn zoon zenden zal om hen te bevrijden en dan zal hij ze zetten in het hemelse paradijs en als hij anderwerf komen zal om hen allen te berechten zo zullen hun lichamen terugkeren met de zielen in de blijdschap en in de glorie met de engelen gezelschap die nimmermeer eindigen zal.

37a (J 37) De koningh vraghet: Wo vele werk synt dar?

Sydrak secht: Dar synt twe werlt: de eyne is de werlt der gnaden unde der ere Godes dar de engele syn unde de ertscheengele dar de gude gheselschapp Adams in komen schall. De andere werelt dat is de helle darinne de dusternisse unde duvele syn. De eyne vanden werelden is gheheyten de sonne, de mane, dach unde nacht unde anderen gheistliken dinghe de wy seen unde de uns de klarheit gheven unde uns denen in desser werlt. De andere werlt is dar wy inne wonen unde leven lichameliken. Unde de erde, de dat all vorswelghet, dat is unse buck de dat all vorteret. Dar is de werlt lichameliken dar de guden unde de quaden syn. Unde en is nicht dan ere unde entloset unse begheringhe Gode to denende.

a (J ) De koning vraagt: Hoeveel werelden zijn daar?

Sidrac zegt: Daar zijn twee werelden: de ene is de wereld der genaden onder de eer van God daar de engelen zijn en de aartsengelen daar het goede gezelschap van Adam inkomen zal. De andere wereld dat is de hel waarin de duisternis en de duivels zijn. De ene van de wereld is geheten de zon, de maan, dag en nacht en andere geestelijke dingen die we zien en ons helderheid geven en ons dienen in deze wereld. De andere wereld is daar wij in wonen en leven lichamelijk. En de aarde die dat alles verzwelgt, dat is onze buik die dat alles verteert. Daar is de wereld lichamelijk daar de goede en de kwade zijn. En er is niets dan eer die ons verlost van ons begeren om God te dienen.

838 Die coninc vraecht: Es God van grooten lone den ghenen 9 die hem dienen?

10Sidrac antwort den coninc: En ghene ziele en mach pensen noch 11 seggen tgoet ende die ere vanden lone Goids ende wat grooter din-12gen dat God geeft den ghenen die in hem geloven ende sine gebode 13 houden. God en gebiet hem anders niet dan dit clene dincsken, dats 14 dat sy doen tgoede ende laten tquade ende hy salse eren met sinen 15 ingelen, want dingele en sijn maer allene een gheest. Maer die goede 16 mensche(n) die sijn gebot doen sal, dien sal hy setten inden hemele 17 met lichamen ende met geeste ende omme sinen wille sal hy sinden 18 sinen sone in de werelt ende livereerne ter doot. Dats groot loen 19 dat God sal geven sinen vrienden, datti omme haren wille leveren / sal 20 sinen enegen sone ter doot. Wet voer waer dat God sal 21 doen sinen vrienden alsoe gelijc alse men doer een clein gaetken sage 22 ene grote scare volcx; ende ghene ziele van eerterike en mochte 23 pensen dere ende tgoet ende den groten loen die God sal geven sinen 24 vrienden.

De koning vraagt: Is God van groot loon diegenen die hem dienen?

Sidrac antwoord de koning: Geen zielen mogen peinzen noch zeggen het goede en de eer van het loon van God en wat grote dingen dat God geeft diegenen die in hem geloven en zijn gebod houden. God gebiedt hun niets anders dan dit kleine dingetje, dat is dat ze doen het goede en laten het kwade en hij zal ze eren met zijn engelen, want de engelen zijn alleen maar een geest. Maar de goede mensen die zijn gebod doen zullen die zal hij zetten in de hemel met lichamen en met geest en vanwege zijn wil zal hij zenden zijn zoon in de wereld en leveren ter dood. Dat is groot loon dat God zal geven zijn vrienden dat hij van hen wil leveren zal zijn enige zoon ter dood. Weet voor waar dat God zal doen zal zijn vrienden alzo gelijk als men door een klein gaatje een grote schaar volk zag; en geen ziel van aardrijk kan bedenken de eer en het goed en het grote loon die God zal geven zijn vrienden.

2539 Die coninc vraecht: Die gheslechte die sijn selen inden tide 26 des Goids soens ende daer na, selen sy alle geloven [aen Gode]?

27Sidrac antwort den coninc: Alle selen sy gelovende sijn in sine ge-28love, dats te verstane van sinen volke. Maer sy selen sijn van mene-29gerande tongen ende deen sal hebben ingere gebode dan dandere 30 want die ghene die den Gods sone ghebieden sal te sine sijn [volc dat [58] 1 sal altemale een sijn]. Ende dat sijn XII knechte gebieden selen na 2 hem dat sal tselve sijn datti vore geboot met sinen monde. Ende die 3 ghene die daer na comen selen ende sijn selen in die steden siere 4 XII knechten, sy selen sien de crancheit ende de tederheit des vleesch 5 der liede ende selen gebode maken vele lichtere, want sy sullens 6 hebben de macht vanden Goids sone ende van sinen XII knechten. 7 Maer elc vanden nacionen sal wanen sijn betere dan dandere in haer 8 dunckene, maer sy selen sijn alse een bogaert daer vele bome sijn. Die 9 boem die goede vrucht gheeft ende van goeden gore es, die mint 10 die here vanden bogaerde meest ende nemter mere waren toe dan 11 ten anderen. Aldus na dese gelike selen sijn alle die nacione die ge-12loven selen inden Goids sone ende in sine gebode, want sy selen 13 meest van hem gheprijst sijn ende gehoecht.

De koning vraagt: De geslachten die zijn zullen in de tijd van de Gods zoon en daarna, zullen ze alle geloven aan God?

Sidrac antwoord de koning: Alle zullen ze geloven in zijn geloof, dat is te verstaan van zijn volk. Maar ze zullen zijn van menigerhande tongen en de ene zal een enger gebod hebben dan de andere want diegene die de Gods zoon gebieden zal tot zijn volk dat zal helemaal [58] een zijn. En dat zijn 12 knechten die gebieden zullen na hem en dat zal hetzelfde zijn dat hij tevoren gebood met zijn mond. En diegene die daarna komen zullen en zijn zo zullen in die plaatsen zijn 12 knechten, ze zullen zien de zwakte en de tederheid van het vlees van de lieden en zullen de geboden maken veel lichter, want ze zullen hebben de macht van de Gods zoon en van zijn 12 knechten. Maar elk van de naties zal wanen beter te zijn dan de andere in hun denken, maar ze zullen zijn als een boomgaard waarin vele bomen zijn. De boom die goede vrucht geeft en van goede reuk is die mint de heer van de bomgaard het meest en neem er meer waartoe dan ten anderen. Aldus na deze gelijkenis zullen zijn alle naties die geloven zullen in de Gods zoon en in zijn gebod, want ze zullen meest van hem geprezen zijn en verhoogd.

1440 Die coninc vraecht: Wat gebode selen sijn die God gebieden 15 sal sinen volke?

16Sidrac antwort den coninc: Dat sal sijn minne ende abstinencie, ver-17drachlijcheit ende vreedsamheit ende dat niemen en doe anderen dan 18 hy woude dat men hem dade. Ende omme die minne die God heeft 19 tote Adame soe sal hy senden sinen sone in eerterike ende leveren ter 20 doot omme Adame te verlossene. Ende omme die minne die tfolc 21 hebben sal toten Goids sone soe saelt hem [leveren] te groten tor-22menten toter doot omme te comene ter gheselscap inden hemele. 23 Ende omme die minne, abstinencie, verdrachlijcheit ende vreedsam-24heit soe selen sy hebben die glorie inden hemele, want alle goede 25saken comen ute / desen vieren doegden ende [die] dese 26 iiij doegden heeft in hem hy mint alle goede dinghen.

De koning vraagt: Wat geboden zullen zijn die God gebieden zal zijn volk?

Sidrac antwoord de koning: Dat zal zijn minne en onthouding, verdraagzaamheid en vreedzaamheid en dat niemand de andere doet dan hij wilde dat men hem deed. En om de minne die God heeft tot Adam zo zal hij zenden zijn zoon in aardrijk en leveren ter dood om Adam te verlossen. En om de minne die het volk hebben zal tot God zo zal hij hen leveren grote kwellingen tot de dood om te komen tot het gezelschap in de hemel. En om de minne, onthouding, verdraagzaamheid en vreedzaamheid zo zullen ze hebben de glorie in de hemel, want alle goede zaken komen uit deze vier deugden en die deze 4 deugden heeft in hem hij mint alle goede dingen.

2741 Die coninc vraecht: Welc es dalre sekerste dinc dat es ende 28 [meest] es ghebenedijt ende alre weerdichste?

29Sidrac antwort: Die ziele es dat weerdichste dinc dat es in eerterike 30 want sy es goet ende scone ende vele clare ende lichtere dan die 31 sonne ende sy es werdeger dan eneghe ander dinghe die God gemaect 32 heeft in die werelt; want sy es vanden ademe Goids ende dingele 33 sijn gemaect omme hare te behoedene ende [sy] sal sijn voer Gode 34 aenscouwende aenschijn iegen aenscijn; ende es dat sekerste dinc dat 35 es, want die goede ziele sal sijn inde gheselscape Goids in die glorie 36 metten ingelen, daer sy nemmermeer hebben en selen no honger no 37 dorst no coude no hitte no ander gebrec. Want y ghebenedide 38 alle dingen omme dat sy dienen souden der zielen ende der zielen 39 benedixie es soe groot, waer sy gedaen in enen steen, hy soude spreken [59]ende gaen op die eerde by hem selven; ende waert dat sy ginge 2 in donweerste beeste van eerterike sy soude connen spreken. Ende 3 noch meer sal sy gebenedijt werden van den monde des Goids soens 4 teweliken dagen alse hy comen sal anderwerf jugeren die werelt, dats 5 te wetene ten inde van der werelt, alse hy jugeren sal die goede ende 6 die quade.

De koning vraagt: Wat is het aller zekerste ding dat er is en meest is gezegend en het aller waardigste?

Sidrac antwoord: de ziel is dat waardigste ding dat er is in aardrijk want ze is goed en mooi en veel helderder en lichter dan de zon en ze is waardiger dan enig ander ding die God gemaakt heeft in de wereld ; want ze is van de adem Gods en de engelen zijn gemaakt om haar te behoeden en ze zal zijn en aanschouwt Gods aanschijn tegen aanschijn; en is dat zekerste ding dat er is, want de goede ziel zal zijn in het gezelschap van God en in de glorie met de engelen daar ze nimmermeer hebben zullen nog honger, nog dorst, nog koude, nog hitte, nog ander gebrek. Want hij zegende alle dingen omdat ze dienen zouden de zielen en de zielen zegening is zo groot, was ze gedaan in een steen, hij zou spreken [59] en gaan op de aarde van zichzelf; en was het dat ze ging in het onwaardigste beest van aardrijk ze zou kunnen spreken. En noch meer zal ze gezegend worden van de mond van de Gods zon ten eeuwige dagen als hij komen zal anderwerf berechten de wereld, dat is te weten in het einde van de wereld als hij berechten zal de goede en de kwade

742 Die coninc vraecht: Welc es dlelicste ende donsekerste ende 8 tfermalendijtste ende donweertste dinc dat es?

9Sidrac antwort: Die quade ziele es dat lelicste dinc dat God ie maecte, 10 want die quade ziele es dat lelicste ende dat eyselijcste dinc dat es; 11 ende diese sien mochten sy souden hem scamen van hare. [Ende sy 12 es een huis des duvels ende stinckende] alsoe zere dat die ingele 13 niet en souden mogen verdragen den stanc. Ende altoes es groot 14 anxt van hare dat sy meer aerchs hebben mach dan sy heet. Ende sy 15 sal sijn getormint inde geselscap der duvele ende hebben sine malen-16dixie. Sy es die meeste vermalendijtste dinc die God ie maecte, 17 want sy sal vermalendijt sijn vanden monde des Goids soens ten dage 18 des oirdeels vor dingele ende daerchangele ende voer dandere goede 19 zielen, die alle blide selen sijn van haren arghe.

De koning vraagt: Wat is het lelijkste en onzekerste en het vermaledijde en onwaardigste ding dat er is?

Sidrac antwoord: de kwade ziel is dat lelijkste ding dat God ooit maakte, want de kwade ziel is dat lelijkste en dat ijselijkste ding dat er is; en die het zien mochten ze zouden zich schamen van haar. En ze is een huis des duivels en stinkend alzo zeer dat de engelen niet zouden mogen verdragen de stank. En altijd is er grote angst van haar dat ze meer verdriet hebben mag dan van ze zegt. En ze zal zijn gepijnigd worden in het gezelschap des duivels en hebben zijn vervloeking. Ze is het meeste vermaledijdende ding die God ooit maakte, want ze zal vermaledijd zijn van de mond van de Gods zoon ten dage des oordeels voor de engelen en de aartsengel en voor de andere goede zielen die alle blijde zullen zijn van haar verdriet.

20 43 Die coninc vraecht: Die goede zielen / selen sy sericheit heb- 21 ben omme tfernoy van quaden zielen?

22Sidrac antwort: Met waerheiden seggic u dat alle goede zielen sijn 23 van den wille Goids ende al sijn jugement sal hem wel behagen 24 van sinen vianden ende hem sal duncken dat sy ghewroken sijn 25 over hem omme dat sy hebben gheweest iegen Gode. Want hy es 26 rechtere ende al sijn vonnesse es gerecht ende goet. Ende die goede 27 zielen [selen] also zere begeren (sy) te ziene de quade inden tormente 28 ende alsoe grote bliscap af hebben, alsoe gelijc alse wy ons verbliden 29 vanden visschen die wy sien swemmen int water.

De koning vraagt: de goede zielen, zullen ze verdriet hebben om het leed van kwade zielen?

Sidrac antwoord: Met waarheid zeg ik u dat alle goede zielen zijn van de wil Gods en al zijn berechten zal hen goed behagen van zijn vijanden en ze zullen denken dat ze gewroken zijn over hen omdat ze zijn geweest tegen God. Want hij is rechter en al zijn vonnis is gerecht en goed. En de goede zielen zullen alzo zeer begeren te zien de kwade in de kwellingen en alzo grote blijdschap ervan hebben, alzo gelijk als wij ons verblijden van de vissen de wij zien zwemmen in het water.

3044 Die coninc vraecht: Welc es beter oft gesonde oft siecheit?

31Sidrac antwort den coninc: Ghesonde es herde goet want die ghe-32sonde ziele es suver ende reine, sy sal sijn inde geselscap Goids alsoe 33 alse een ridder die ghesont ende sterc ware (ende sterc) van uwer 34 maysenieden; ende omme datti vrome ende sterc ware daer omme 35 soudine liever hebben met u in enen stride, ende ware hy teder ende 36 cranc van siecheden soe soudi willen datti ware van u. Aldus eest 37 van ghesonden want die ziele die siec es [die es in sonden ende es] 38 vanden geselscape des duvels. God en wilt niet dat hem die ziele 39 genake sy en sy sterc ende tierst van diere siecheden ghenesen. Ende [60] 1 die ghesonde ziele die sonder sonde es wilt God dat by hem sy vaste 2 aen sinen lichame. Ende hem es beter gesonde dan siecheit, want die 3 stercheit ende die gesonde die sy hebben die besegen sy ende useren 4 wel voir hem selven ende vore andere. Die quade, die goet niet doen 5 en willen maer al quaet useren, hem es die siecheit beter aen den 6 lichame dan die ghesonde, want die tederheit ende siecheit des licha-7men onthoudene van quaet doene beide hem selven ende anderen 8 ende die goede sijn in hare ruste van hare doget.

De koning vraagt: Wat is beter of gezond of ziekte?

Sidrac antwoord den koning: Gezond is erg goed want de gezonde ziel is zuiver en rein, ze zal zijn in het gezelschap Gods alzo als een ridder die gezond en sterk is en een van uw manschappen; en omdat hij dapper en sterk is daarom zou ge hem liever hebben met u in een strijd en was hij teder en zwak van ziekte zo zou je willen dat hij weg was van u. Aldus is het van gezonden want de ziel die ziek is die is in zonden en is in het gezelschap van de duivels. God wil niet dat hem de ziel genaakt, ze versterkt zich ten eerste van die ziekte te genezen. En [60] de gezonde ziel die zonder zonde is wil God bij hem vast aan zijn lichaam. En hem is beter gezonde dan ziekte, want de sterkte en gezondheid die ze hebben die gebruiken en wennen ze voor zichzelf en voor andere. De kwade die geen goed doen wil maar al kwaad gebruikt, hem is de ziekte beter aan het lichaam dan de gezonde, want de tederheid en ziekte van het lichaam onthouden van kwaad doen, beide bij zichzelf en anderen en de goede zijn in hun rust van hun deugd.

945 Die coninc vraecht: Wat machte gaf God der zielen inden 10 lichame in dit eerterike?

11Sidrac antwort: God heeft ghegeven elcker zielen een conincrike te 12 houdene ende te berechtene ende eest dat sy dat conincrike wel be-13waert ende governeert, soe sal sy sijn ghecroent ende geset inden 14 conincliken stoel met grooter vrouden ende bliscapen voir Gode ende 15 God sal seggen tote hem: Mijn vrient, come in mijn / gesel-16scap ende ontvanc die crone vanden conincrike dat ic dy hebbe 17 ghegeven in hoeden. Want du hevest wel ende ghetrouwelijc behoet 18 ende best dat weerdich te houdene ende te dragene dese crone, want 19 sy es aen dy wel bestaet. Dat conincrike es de lichame [ende tgoet 20 dat die lichame doet] in dese werelt dat es de goede hoede ende 21 tgoede gelove dat de mensche heeft te sinen sceppere ende wel hout 22 sine gebode. So wat die ziele wille dat doet de lichame na sine 23 macht, want die ziele dat es die coninc ende de lichame es dat coninc-24rike. Ende de gebode die de goede coninc doet gebieden in sijn 25 conincrike dat sijn die goede werken die God heeft in hoeden. 26 Ende eest datti sine conincrike niet wel en berecht soe sal hy met 27 scanden sijn gelevert int quade vier. Ende daer omme selen wy laten 28 de werke des duvels ende selen doen die gebode die God geboden 29 heeft. Die hadde enen goeden vrient die hem vele goets hadde ge-30daen, ende hem die vrient bade datti ene grote daet doer hem dade 31 ende bestonde, al souder hem grote pine ende niet ane ghelig-32gen, hy soude nochtan met rechte doen dat hem sine vrient bade, 33 die hem soe vele goets hadde gedaen. Soe eest dan wel recht dat wy 34 geloven in onsen here ende in onsen sceppere ende dat wy doen datti 35 ons gebiet. Want hy heeft ons gegeven heerscapie boven alle die din-36gen van eerterike ende hy en gebiet ons genen arbeit no pine, maer 37 dat wy hem geloven ende aenbeden ende dat wel doen omme die [61] 1 minne van hem. Wet dat de ghene die comen selen na ons ende die 2 ghene die na hem comen selen, die geheten selen sijn tfolc des Goids 3 soens ghewarichs propheten, hem sal hy noch mere gebieden dan 4 ons ofte hem die vore hem comen selen; want hy sal hem vele meer 5 gebieden te houdene dan eneghen volke [dat voer hem was].

De koning vraagt: Wat macht gaf God de ziel in het lichaam in dit aardrijk?

Sidrac antwoord: God heeft gegeven elke ziel een koninkrijk te houden en te berechten en is het dat ze dat koninkrijk goed bewaart en regeert zo zal ze zijn gekroond en gezet in de koninklijke stoel met grote vreugde en blijdschap voor God en God zal zeggen tot hem: Mijn vriend, kom in mijn gezelschap en ontvang de kroon van het koninkrijk dat ik u heb gegeven in hoeden. Want u heeft het goed en getrouw behoed en bent het waard te houden en te dragen deze kroon want ze is aan u goed besteed. Dat koninkrijk is het lichaam en het goede dat het lichaam doet in deze wereld dat is de goede hoede en het goede geloof dat de mens heeft tot zijn schepper en goed houdt zijn gebod. Zowat de ziel wil dat doet het lichaam naar zijn macht, want de ziel dat is de koning en het lichaam is dat koninkrijk. En de geboden die de goede koning laat gebieden in zijn koninkrijk dat zijn de goede werken die God heeft in hoede. En is het dat hij zijn koninkrijk niet goed berecht zo zal hij met schande zijn geleverd in het kwade vuur. En daarom zullen wij laten de werken des duivels en zullen doen de geboden die God geboden heeft. Er was een goede vriend die hem veel goeds had gedaan en die vriend bad dat hij een grote daad voor hem deed en bestond, al zou hem er geen grote moeite aanliggen, hij zou nochtans met recht doen dat hem zijn vriend bad die hem zo veel goeds had gedaan. Zo is het dan wel recht dat wij geloven in onze heer en in onze schepper en dat wij doen dat hij ons gebiedt. Want hij heeft ons gegeven heerschappij boven alle dingen van aardrijk en hij gebiedt ons geen arbeid nog pijn, maar dat wij hem geloven en aanbidden en dat goed doen om de [61] minne van hem. Weet dat diegene die komen zullen na ons en diegene die na hem komen zullen die geheten zullen zijn het volk van de Gods zoon en ware profeten, hen zal hij nog meer gebieden dan ons of die voor hem zullen komen; want hij zal hen veel meer gebieden te houden dan enig volk dat voor hem was.

646 Die coninc vraecht: Alse die Goids sone ghevaren es te hemele, 7 selen dan liede bliven die tfolc bestieren selen?

8Sidrac antwort: Alse die Goids sone gheclommen es inden hemel soe 9 sal hy laten sine macht sinen XII knechten ende dese selen maken 10 een heylich huus, dat sal geheten sijn thuus des Goids soens. 11 [Na] hem selen comen / andere die altoes selen houden der voer-12dere gebode ende selent houden enen langen tijt ende die selen sijn 13 van grooter macht ende van grooter rijcheit ende van grooter heer-14scapien. Ende overmits hare rijcheit selen sy crancken in haren ge-15love des Goids soens ende in doene die gebode, de gaven ende setten 16 die XII knechte voirseit. Ende God salse int leste confunderen ende 17 destrueren omme hare sonden mits den ghenen die connen selen 18 van astronomien, want sy selen vroet sijn ende van grooter wijsheit.

De koning vraagt: Toen de Gods zoon ten hemel gegaan is zullen er dan lieden blijven die het volk besturen zullen?

Sidrac antwoord: Toen de Gods zoon in de hemel geklommen is zo zal hij laten zijn macht zijn 12 knechten en deze zullen maken een heilig huis, (kerk) dat zal geheten zijn het huis van Gods zoon. Na hem zullen komen andere die altijd zullen houden de vorige geboden en zullen het houden een langen tijd en die zullen zijn van grote macht en van grote rijkdom en van grote heerschappijen. En overmits hun rijkheid zullen ze verzwakken in hun geloof van de Gods zoon en in doen de geboden en de gaven de zetten de 12 voorgenoemde knechten. En God zal ze tenslotte verwarren en vernietigen om hun zonden mits diegenen die komen zullen van astronomie, want ze zullen verstandig zijn en van grote wijsheid.

1947 Die coninc vraecht: Thuus des Gods soens wien sal dat be-20volen sijn ende wie saelt hoeden ende berechten dan?

21Sidrac antwort: De princen vanden knechten des Goids soens sy 22 selent hoeden ende selent voert bevelen enen man die sal heten 23 vader der vadere ende soe saelt sijn vanden enen op den anderen 24 toter comst des valsch propheten die de werelt verkeren sal, ende hy 25 sal sijn sone des duvels. Ende na de comst des Goids soens sal doget 26 ende goet altoes wassende sijn ende gehoecht in eren ende na sine 27 comste dusent jare selen die sonden wassen in eerterike jeghen sijn 28 volc ende jegen sijn gelove ende die selen sijn bedect ende verborgen 29 onder die goede alse de crucke onder de terwe. Daer na over enen 30 langen tijt selen comen twee groote colummen, deen sal sijn geheten 31 minderbroeders ende dander predicaren ende derre selen vele sijn in 32 die werelt ende sy selen sijn arme liede ende die goede liede selense 33 minnen ende eren ende ontsien omme tgoet dat sy doen selen; ende 34 selen hem toedragen ere ende reverencie omme dese vrese entie dochte 35 die sy hebben selen voer hem. Want die liede omme dese colummen 36 selen laten vele quaets te doene omme de vrese ende den anxt dien 37 de quade hebben selen. Want dese ij colummen selen sijn kempen 38 des geloefs ende vanden huse des Goids soens ende sy selen sijn viande 39 ende adversarise des duvels .[62]

De koning vraagt: Het huis van de Gods zoon wie zal dat bevolen zijn en wie zal het hoeden en berechten dan?

Sidrac antwoord: De prinsen van de knechten der Gods zoon zullen het hoeden en zullen het voort bevelen een man die zal heten de vader der vaderen (paus) en zo zal het zijn van de een op de anderen tot de komst een valse profeet die de wereld veranderen zal en hij zal een zoon van de duivel zijns. En na de komst van de Gods zoon zal deugd en goed altijd groeien en zijn verhoogd in eren en na zijn komst duizend jaar zullen de zonden groeien in aardrijk tegen zijn volk en tegen zijn geloof en die zullen zijn bedekt en verborgen onder de goede als de krok onder de tarwe. Daarna over een lange tijd zullen komen twee grote zuilen, de ene zal zijn geheten minderbroeders en de ander predikaren (Dominicanen en Franciscanen) en van die zullen er veel zijn in de wereld en ze zullen zijn arme lieden en de goede lieden zullen ze minnen en eren en ontzien om het goed dat ze doen zullen; en zullen hen toedragen eer en reverentie vanwege de vrees en de deugd die ze hebben zullen voor hen. Want de lieden vanwege deze zuilen zullen laten veel kwaads te doen vanwege de vrees en angst die de kwade zullen hebben. Want deze 2 zuilen zullen zijn kampers van het geloof en van het huis van de Gods zoon en ze zullen zijn vijanden en tegensanders van de duivels. [62]

148 Die coninc vraecht: Die goet no quaet en doet es dat ael-2moesene oft sonde?

3Sidrac antwort: Die goet noch quaet en doet hy leit leven van beesten 4 ende arger dan beesten, want hadde de beeste verstannesse in hare 5 sy soude goet doen; entie sonde doet hy doet quaet ende de 6 tgoede / laet te doene hy doet sonde, alsoe gelijc alse die gene die 7 grooten honger heeft ende grote begeerte van etene ende hy dan lijt 8 doer een hof daer vele vruchten sijn, hy doet quaet eest dat hire 9 niet en pluct ende eet ende hem niet sterven en late(n). Want hets 10 mere sonde laetti hem sterven dan ofte hy der vrucht ghereinde.

De koning vraagt: Die goed nog kwaad doet is dat een aalmoes of zonde?

Sidrac antwoord: Die goed nog kwaad doet hij leidt een leven van beesten en erger dan beesten, want hadden het beeste verstand in zich ze zouden goed doen; en die zonde doet hij doet kwaad en die het goede laat te doen, hij doet zonde, alzo gelijk als diegene die grote honger heeft en grote begeerte van eten en hij dan gaat door een hof daar vele vruchten zijn, hij doet kwaad is het dat hij er niet een plukt en eet en hem niet sterven laat. Want het is meer zonde laat hij zich sterven dan of hij de vrucht nam.

1149 Die coninc vraecht: Die ghene die heerscapien houden, weder 12 selen sise houden sterkelijc oft selen sy ontfermhertich sijn?

13Sidrac antwort: Heerscapien sijn van Goids geboden omme te hou-14dene gherechticheit in eerterike. Want en ware gheen gerechte, die 15 liede souden sijn na die wise vanden visschen: die stercken souden 16 eten die crancken ende de groote souden eten die clene. Dat sterke 17 gherechte sal sijn omme te rechtene die quade te rechte ende te redenen 18 ende elcken gheven sine verdiente. Het sal geboren werden vore de 19 comste des Goids soens een coninc die sterkelijc geloven sal in Gode, 20 dat sal sijn Davit die profete ende hy sal propheteren den Goids sone 21 ende sal seggen: Salich selen sy sijn die doen selen gherecht gerechte 22 ende dat houden selen altoes. Ende [eest] dat de quade bevaen 23 wert in sire quaetheit ende hy ghejugeert wert na sine verdiente, 24 wilt de here sijns ontfermen ende hem dat vergeven een werf hy 25 macht wel doen, maer doet hijt noch anderwerf soe es hy wel 26 weert siere verdienten.

De koning vraagt: Diegene de heerschappijen houden, weder zullen ze die houden sterk of zullen ze ontfermend zijn?

Sidrac antwoord: Heerschappijen zijn van God geboden om te houden gerechtigheid in aardrijk. Want was er geen gerechte, de lieden zouden zijn naar de wijze van de vissen: de sterken zouden eten de zwakken en de grote zouden eten de kleine. Dat sterke gerecht zal zijn om te berechten de kwade te recht en te redenen en elk geven zijn verdienste. Er zal geboren worden voor de komst van de Gods zoon een koning die sterk geloven zal in God en dat zal zijn Davit de profeet en hij zal profeteren de Gods zoon en zeggen: Zalig zullen ze zijn die doen zullen gerechte gerecht en dat altijd houden zullen. En is het dat de kwade bevangen worden in hun kwaadheid en hij berecht werd naar zijn verdienste, wil de heer hem ontfermen en hem dat vergeven eenmaal, hij mag het wel doen, maar doet hij het noch andermaal zo is hij wel waard zijn verdienste.

2750 Die coninc vraecht: Sal de mensche wel doen sinen magen 28 ende sinen vrienden?

29Sidrac antwort: Het es beide goet ende quaet, want eest dat onse 30 mage mate sy ende behoevich ende sy sijn goede liede ende thare 31 verloren hebben met ongevalle, ghi sult hem hulpen ende goet doen 32 ende geraden. Ende eest dat u maech ende u vrient quaet es ende 33 tsine verliest met quaetheden met sinen wille, hy doet herde quaet 34 die hem goet doet, want dats al verloren; alsoe alse men ontstake 35 ene tortise voer enen blinden man ochte dat mense ontstake int claer 36 sonnenschijn, want daer en doet gheen oerboer. Alsoe eest al verloren 37 datmen doet den sot die quaet es, want soe men meer doer hem doet 38 soe meer verloren es.

De koning vraagt: Zal de men goed doen zijn verwanten en zijn vrienden?

Sidrac antwoord: Het is beide goed en kwaad, want is het dat onze verwanten matig en behoevend zijn en ze zijn goede lieden en dat van hen verloren hebben met ongeval, hij zal hen helpen en goed doen en aanraden. En is het dat uw verwant en uw vriend kwaad is en het zijne verliest met kwaadheden met zijn wil, hij doet erg kwaad die hem goed doet, want dat is al verloren; alzo als men ontstak een toorts voor een blindenman of dat een mens die ontstak in heldere zonneschijn, want daar doet het geen oorbaar. Alzo is het al verloren dat men doet de zot die kwaad is, want zo men meer voor hem doet zo het meer verloren is.

39 51 Die coninc vraecht: Welc es edelheit? [63]

1 Sidrac antwort den coninc: / Edelheit es mechticheit van 2 lieden ende rijcheit die comen es van ouden herbringen, entie ghene 3 die meest mechtich es die wilt alre edelst sijn. Maer het es een ander 4 edelheit, dat es die mechtich es ende vroem van live ende rike; noch-5tan es hy niet edel maer es hy vroet, goedertieren, hovesch ende 6 wel geleert, soe es hy edel man. Want wy sijn alle van Adame ende 7 van Yeven ende wy quamen alle op eerterike arme ende naect ende 8 die ghene die best gheseedt es ende meest doghede pleecht te doene, 9 hy es een edel mensche.

De koning vraagt: Wat is edelheid? [63]

Sidrac antwoord de koning: Edelheid is machtigheid van lieden en rijkheid die gekomen is van ouden hiervoor en diegene die meest machtig is die wil het aller edelste zijn. Maar het is een ander edelheid, dat is die machtig en dapper is van lijf en rijk; nochtans is hij niet edel maar is hij verstandig, goedertieren, hoffelijk en goed geleerd, zo is hij een edele man. Want wij zijn alle van Adam en van Eva en wij kwamen allen op aardrijk arm en naakt en diegene die best gezet is en meest deugden plag te doen, hij is een edel mens.

1052 Die coninc vraecht: Waer by eest cout alse dat weder scone 11 ende claer es?

12Sidrac antwort: Alse dat weder claer es soe es de locht suver ende 13 claer, soe dat dat coude vander lucht neder sleet ter eerden ende 14 verdrijft die hitte. Ende alst doncker es soe en can dat coude no 15 die locht niet neder comen ter eerden, maer [sy] gaen opweert ende 16 werden heet vanden hemele, die tsnachts verwermt de eerde alse hy 17 doet sinen keer.

De koning vraagt: Waarvan is het koud als het weer mooi en helder is?

Sidrac antwoord: Als dat weer helder is zo is die zuiver en helder zodat de koude van de lucht neer slaat ter aarde en verdrijft de hitte. En als het donker is zo kan de koude nog de lucht niet neder komen ter aarde, maar het gaat opwaarts en wordt het heet van de hemel die ’s nachts de aarde verwarmt als die doet zijn keer.

1853 Die coninc vraecht: Machmen bekinnen die goede onder de 19 quade sonder teecken?

20Sidrac antwort: De goede menschen hebben die aensichten na die 21 consciencie van binnen ende sijn blivende in enen staet ende hare 22 (staet ende hare) ogen sijn lieflijc blickende ende hare wesen es sere 23 satelijc ende omme tsoete ghepens dat sy hebben soe es hare sprake 24 soete. Maer die quade felle omme hare quade meininghe die sy heb-25ben soe hebben sy doncker gepens ende hare daet ende sprake en 26 mogen niet ghestadich sijn ende ane haren lachene en es niet te 27 houdene ende tfenijn dat sy hebben int herte dat baert hem in hare 28 sprake ende in hare dade, soe dat men kint buten hoe sy binnen sijn.

De koning vraagt: Mag men bekennen de goede onder de kwade zonder tekens?

Sidrac antwoord: De goede mensen hebben de aanzichten naar de consciëntie van binnen en blijven in een staat en hun staat en hun ogen blinken lieflijk en hun wezen is zeer zacht en vanwege het lieflijke gepeins dat ze hebben zijn hun woorden lieflijk. Maar de kwade felle vanwege hun kwade meningen die ze hebben zo hebben ze donker gepeins en hun daden en woorden mogen niet gestadig zijn en aan hun lachen is niet te houden en het venijn dat ze hebben in het hart en dat openbaart zich in hun woorden en in hun daden zodat men ze herkent van buiten hoe ze binnen zijn.

2954 Die coninc vraecht: Sal tgelove vanden afgoden hier na weder 30 op gehaven werden alsoet was in minen tiden?

31Sidrac antwort: Die kindere selen geloven in Gode den Vader die 32 almechtich es ende die kindere (ende) die daer na comen selen, selen 33 keren ter quaetheit van vore inde comste der gigante ende die gigante 34 selen maken enen torre die sal hetende sijn torre Babel, die hoghe 35 sal sijn XLIIII stagen, inde welke stat comen sal de meeste coninc 36 van sinen dagen. Ende die sal / maken een beelde na die 37 ghelike sijns vaders ende gebieden alle den lieden dat sijt aenbeden.

De koning vraagt: Zal het geloof van de afgoden hierna weder verheven worden alzo het was in mijn tijd?

Sidrac antwoord: de kinderen zullen geloven in God de Vader die almachtig is en de kinderen die daarna komen zullen die zullen keren ter kwaadheid van tevoren in de komst der giganten en de giganten zullen maken een toren en die zal geheten zijn de toren van Babel, de hoogte zal zijn 44 stagen, in welke plaats komen zal de grootste koning van zijn dagen. En die zal, maken een beeld naar de gelijkenis van zijn vader en gebieden alle lieden dat zij het aanbidden.

3855 Die coninc vraecht: Waer omme en orlovede God niet den [64] 1 mensche alsi ene werven geten hadde, datti hem dan hadde mogen 2 onthouden ene weker?

3Sidrac antwort: De honger es ene vanden pinen omme die sonden 4 die Adam dede, want die mensche was alsoe gemaect soe wanneer 5 hy geten hadde, datti in allen tijt hadde gheweest sonder deren van 6 hongere. Maer na dien datti gevallen es soe en mochti niet behouden 7 datti hadde verloren ende daer omme orloefde God honger, coude 8 ende dorst ende ander dingen omme dat die mensche met diere pinen 9 verwinnen ende vercoevereren mochte datti verloren hadde met on-10ghehoirsamheden.

De koning vraagt: Waarom veroorloofde God niet de [64] mens toen ze eenmaal gegeten hadden dat ze zich dan had mogen onthouden een week?

Sidrac antwoord: De honger is een van de pijnen om de zonden die Adam deed, want de mens was alzo gemaakt zo wanneer hij gegeten had, dat hij in alle tijd was geweest zonder honger. Maar na die dat het gebeurd is zo mag hij niet behouden dat hij had verloren en daarom veroorloofde God honger, koude en dorst en andere dingen omdat de mens met die pijnen overwinnen en herstellen mocht dat hij verloren had met ongehoorzaamheid.

1156 Die coninc vraecht: Hoe sterven die rike [lieden] alsoe 12 lichtelijc alse die arme?

13Sidrac antwort: God heeft ghemaect den riken ende den armen van 14 ere natueren ende van iiij elementen ende het es al een, entie ghene 15 die best in hem geloeft ende sine gebode best hout, hem sal God meest 16 geven in dander werelt. Maer ten inde vander doot soe eest al eens 17 ende inder natueren alsoe wel heeft die arme mensche adem alse die 18 rike ende eet ende drinct ende heeft honger, dorst ende droefheit, 19 suchten, siecheit, ouden, crancken, kinder winnen, hande, voete ende 20 ander dingen die sijn, die hebben darme alsoe wel alse die rike. Ende 21 ter doot eest al gemene ende van enen cleinen ende lichteliken dinge 22 soe sterft alsoe wel die rike alse darme. Want sine rijcheit en mach 23 hem niet in staden staen een clein urken.

De koning vraagt: Hoe sterven de rijke lieden alzo lichte als de arme?

Sidrac antwoord: God heeft gemaakt de rijken en de armen van een natuur en van 4 elementen en het is al een, en diegene die het beste in hem geloofden en zijn geboden het beste houden, hen zal God het meest geven in de andere wereld. Maar ten einde van de dood zo is het al eens en in de naturen alzo wel heeft de arme mens adem als de rijke en eet en drinkt en heeft honger, dorst en droefheid, zuchten, ziekte, ouderdom, zwakte, kinderen winnen, handen, voeten en ander dingen die er zijn, die hebben de armen alzo wel als de rijken. En ter dood is het algemeen en van kleine en lichte dingen sterft alzo wel de rijke als de arme. Want zijn rijkheid mag hem niet bijstaan in een klein ongeval.

2457 Die coninc vraecht: Salmen also wale rechten ende jugeren 25 die rike alse darme?

26Sidrac antwort: Men sal sterkeleker rechten over die rike dan over 27 darme ende meer castien, want van sterken rechtene over die rike soe 28 hebben die arme groten anxt ende ontsien hem te meer. Maer dat 29 men over den armen sterkelijc recht des en ontsiet hem die rike niet 30 te meer noch en vervaert. Maer hy peinst in hem selven: aldus ge-31danen vonnesse en mochte my niet sijn ghewijst alsoe dese arme heeft 32 in deser manieren. Ende daer omme salmen sterkere ende bat recht 33 doen den riken dan den armen; ende die mesdaet vanden / riken 34 sy es sterkere ende mere dan vanden armen omme dat datti 35 bat weldaet ende goet te doene heeft de macht dan darme. Ende 36 alsoe gereet salmen jugeren den riken alse den armen ende sterke-37leker daer over rechten. Alsoe gelijc alse die gene die best geloeft in [65] 1 Gode alse hy mesdoet jeghen sinen God ende niet en doet datti 2 sculdich es te doene, alsoe eischt God mere van den ghenen die [in] 3 hem geloven dan van den ghenen die in hem niet en geloven.

De koning vraagt: Zal men alzo goed berechten en oordelen de rijke als de arme?

Sidrac antwoord: Men zal sterker berechten over de rijke dan over de arme en meer kastijden, want van sterk berechten over de rijke zo hebben de arme grote angst en ontzien zich te meer. Maar dat men over de armen sterk recht dat ontziet zich de rijke niet te meer nog is er bang van. Maar hij peinst in zichzelf: aldus danige vonnis mocht aan mij niet zijn verwezen alzo deze arme heeft in deze manieren. En daarom zal men sterker en beter berechten de rijken dan de armen; en de misdaad van de rijken is sterker en groter dan van de armen omdat hij betere weldaad en goed te doen heeft en macht dan de arme. En alzo gereed zal men oordelen de rijken als de armen en sterker daarover berechten. Alzo gelijk als diegene die het best geloofd in [65] God als hij misdoet tegen zijn God en niet doet dat hij schuldig is te doen, alzo eist God meer van diegene die in hem geloven dan van diegene die in hem niet geloven.

458 Die coninc vraecht: Sal een mensche hebben ontfermenesse 5 van sinen viant?

6Sidrac antwort den coninc: Men sal hebben ontfermenesse vanden 7 viant alse hy van siere mesdaet soect beternesse ende genade, al hadde 8 hy gedoot een kint, want vanden monde des Goids soens sal ge-9boden sijn ende gesproken: aflaet ende vergeffenesse sal hy hebben 10 van minen vader die ghene die vergeven sal datmen hem mesdoet. 11 Want God saelt al vergeven alse men genade soect aen hem, alse 12 die ghene die here ende mechtich es boven al ende die oec wrake heb-13ben mach na sinen wille. Alse de mesdadege genade soeken aen hem 14 soe sal hijt hem al vergeven ende sonderlinge die hem vergeven die 15 mesdaen hebben. Wel te rechte selen wy dan vergeven den genen die 16 genade soeken ane ons.

De koning vraagt: Zal een mens ontferming hebben van zijn vijand?

Sidrac antwoord den koning: Men zal hebben ontferming van de vijand als hij van zijn misdaad zoekt verbetering en genade, al had hij gedood een kind, want van de mond van de Gods zoon zal geboden zijn en gesproken: aflaat en vergiffenis zal hij hebben van mijn vader diegene die vergeven zal dat men hem misdoet. Want God zal alles vergeven als men genade aan hem zoekt zoals diegene die heer en machtig is boven alle en die ook wraak hebben mag naar zijn wil. Als de misdadige genade zoekt aan hem zo zal hij het hem geheel vergeven en vooral die vergeven die misdaan hebben. Wel te recht zullen wij dan vergeven diegene die genade zoeken aan ons.

1759 Die coninc vraecht: Mach de quade alsoe wel hebben die 18 minne Goids alse die goede?

19Sidrac antwort den coninc: Die quade mach hebben die minne 20 Goids [alsoe lichte] alse die goede, want dat Gode genoecht alsoe 21 wel de meensamheit des quaden alse des goeden, want die goede die 22 es sijn ende den quaden heefti alsoe alse die ghene die een lief dinc 23 verloren heeft ende dat weder vint; ende vele meer bliscap heeft[i] 24 vanden ghenen dien hy verloren hadde ende wedervint dan vanden 25 ghenen dien hy noit verloren en hadde. Ende God roept ghemeen-26lijc die goede ende de quade. Dits alsoe gelijc ofte vele lieden waren 27 in de zee in groten anxte ende hem ontcleet hadden van anxte dat 28 sy verdrincken souden ende tscep worde geworpen aen een steen-29roche ende doe die liede op dlant ghinghen ende sy dan daer sagen 30 twee bruggen (sagen) gaende over twee ryvieren: dene brugge es 31 sterc ende vast, dander es soe cranc datse een vogel / niet 32 gedragen en conste. Over die sterke brugge es een rike man ende 33 heeft vele scoenre cledere by hem ende es in enen sconen bogaert ende 34 roept die liede die uten scepe sijn naect ghegaen ende seget: Compt 35 over die brugge [coenlike], sy es vast ende sterc. Ic sal u cleden wel 36 ende sal u doen in desen bogaert daer ghi al uwes herten wille heb-37ben sult. Ende wacht u wel dat ghi niet gaet over dander brugge, 38 sy es cranc ende onsienlijc te lidene ende sy en consti niet gedragen. Ende daer es groot vier omtrint ende daer sijn vreselike 2 liede die u worpen selen in dat vier eest dat gire over gaet. Ende 3 die ghene die gaen over die sterke brugge selen behouden bliven ende 4 geleit in desen bogaert met grooter ioyen. Ende die gene die liden 5 over die crancke brugge selen vallen int water ende die quade liede 6 selense ontfaen in hare gaffelen ende worpense int vier. Dat scep 7 bediet die werelt, die wint ende die zee bediet den tijt des menschen 8 tote sinen inde. De ongecledenesse es te verstane dat een mensche 9 laet dat goede ende doet dat quade; dat men dat scep laet ende ter 10 eerden compt dat es dat inde des levens. Die ij bruggen sijn dat 11 goede ende dat quade; die goede man die es geseten over die brugge 12 ende die liede roept omme datti hem goet doen wilt, dat es God. 13 Die cleder daer hise mede cleden wille dat es sine gracie. Die bogaert 14 es tparadijs. Die goede brugge dat es die wech Goids; die quade 15 brugge dats de wech der hellen. Die quade liede dat sijn die duvele, 16 hare gaffele dat sijn hare engiene, dat fier dat es die helle. Die 17 hebben wille die minne Goids, hy gae over die sterke brugge die vast 18 ende seker es; soe sal hy ghecleet werden metter gracien Goids ende 19 comen in de bliscap des ewichs paradijs. Ende die liden wille over 20 de crancke brugge, hy sal sijn Goids viant ende vrient des duvels 21 ende sal geworpen sijn int vier der hellen teweghen dagen. Die min-22sche sal minnen die vrientscap Goids, want hy doet sinen vrienden 23 goet, dats goede vrientscap; ende hy sal haten de vrientscap des 24 duvels, want hine doet anders niemene quaet dan sinen vrienden 25 ende setse int fier der hellen, dats quade vrientscap; selke 26 vrientscap salmen met rechte vlien.

De koning vraagt: Mag de kwade alzo wel hebben de minne Gods als de goede?

Sidrac antwoord de koning: de kwade mag hebben de minne Gods alzo licht als de goede, want dat God vergenoegt alzo wel de gemeenzaamheid van de kwaden als de goeden, want de goede die er zijn en de kwade heeft hij alzo lief als diegene die een lief ding verloren heeft en dat weer vindt; en veel meer blijdschap heeft hij van diegenen die hij verloren had en terugvindt dan van diegenen dien hij nooit verloren heeft. En God roept algemeen de goede en de kwade. Dit is alzo gelijk of vele lieden waren in de zee in grote angst die zich ontkleed hadden van angst dat ze verdrinken zouden en het schip wordt geworpen aan een steenrots en toen de lieden op het land gingen en ze dan daar zagen twee bruggen gaan over twee rivieren: de ene brug is sterk en vast, de ander is zo zwak dat het een vogel niet dragen kan. Over de sterke brug is een rijke man en heeft vele mooie kleren bij hem en is in een mooie boomgaard en roept de lieden die naakt uit het schip zijn gegaan en zegt; Kom koen over de brug, ze is vast en sterk, ik zal u goed kleden en zal u doen in deze bomgaard daar ge alles wat ge begeerd hebben zal. En wacht u wel dat ge niet gaat over de andere brug, ze is zwak en moeilijk te begaan en ze kan u niet dragen. En daar is groot vuur omtrent en daar zijn vreselijke lieden de u werpen zullen in dat vuur is het dat ge er over gaat. En diegene die gaan over de sterke brug zullen behouden blijven en geleid worden in deze boomgaard met grote lof. En degene de gaan over de zwakke brug zullen vallen in het water en de kwade lieden zullen ze ontvangen in hun gaffelen en werpen ze in het vuur. (1) Dat schip betekent de wereld, de wind en de zee betekent de tijd der mensen tot zijn einde. Dat ongeklede is te verstaan dat een mens laat dat goede en doet dat kwade; dat men dat schip verlaat en ter aarde komt dat is dat einder der leven. De 2 bruggen zijn dat goede en dat kwade; de goede man die is gezeten over de brug en roept de lieden omdat hij hen goed doen wil, dat is God. De kleren daar hij ze mee kleden wil dat is zijn gratie. De boomgaard is het paradijs. De goede brug dat is de weg Gods; de kwade brug dat is de weg der hel. De kwade lieden dat zijn de duivels, hun gaffels dat zijn hun machines, dat vuur dat is de hel. Die hebben wil de minne Gods, hij gaat over de sterke brug die vast en zeker is; zo zal hij geleid worden met de gratie Gods en komen in de blijdschap van het eeuwige paradijs. En die gaan wil over de zwakke brug, hij zal zijn Gods vijand en vriend van de duivel en zal geworpen zijn in het vuur van de hel ten eeuwige dagen. De mens zal minnen de vriendschap Gods, want hij doet zijn vrienden goed, dat is goede vriendschap; en hij zal haten de vriendschap des duivels, want hij doet anders niemand kwaad dan zijn vrienden en zet ze in het vuur van de hel, dat is kwade vriendschap; zulke vriendschap zal men met recht vlieden.

1. Voor iedere kenner van de Middeleeuwse letterkunde is het duidelijk dat hier sprake is van een eschatologische voorstelling; men krijgt zelfs zeer sterk de indruk dat de schrijver van de Sidrac hiertoe werd geïnspireerd door het zien van een schilderij of miniatuur. De rivier met de beide bruggen, de vreeswekkende wezens met hun gaffels bij het grote vuur, de lieflijke natuur van de boomgaard, de naakte personen, - het zijn de gewone attributen die we terugvinden op Middeleeuwse voorstellingen van de reis der ziel naar de eeuwigheid en in de visioenen-literatuur, al is in de laatste gewoonlijk slechts sprake van één brug. Zowel in de Germaanse mythologie als in de oude Perzische literatuur (in de Khordah-Avesta en in het Visioen van Artâ-Virâf de brug Chinvat) wordt deze voorstelling reeds aangetroffen.

2760 Die coninc vraecht: Mach dat wijf dragen meer dan II kin-28dere tenen male in enen lichame?

29Sidrac antwort: Dat wijf mach dragen vij kindere in enen lichame 30 te samen, want die matrise vanden wive heeft vij cameren ende 31 in elcke camere mach sy hebben een kint, eest dat Goids wille sy. 32 Ende oec bi der natueren des wijfs want sy es van heter complexien 33 ende zere begerende enen man ofte ij ofte iij. Die cameren openen 34 hem ende alse de man es ander werven met hare selfs dages ofte des 35 selfs snachs ende dat saet telker werf valt daer inne ende sy hare 36 dan toe luuct, daer op soe werden sy gheformeert. Ende alsoe lange 37 alse deen gewonnen es na den anderen, alsoe lange wert deen geboren 38 na den anderen. Maer en verstaet des niet, dat telken male alse de 39 man leget metten wive ende tsaet valt inde cameren, dat sy dan [67] 1 ontfaet. Maer es de man van goeder temperueren soe eest te beter 2 ende es de man heet ende luxurious ende leecht dicke metten wive, 3 soe es dat saet teder ende waterende sonder macht. Ende alsoe en 4 mach sy niet ontfaen omme de crancheit van den sade. Ende eest 5 langen tijt datti met ghenen wive en was ende hy dan met hare es 6 ende tsaet dan valt inde cameren, soe es dat saet soe heet ende soe 7 berrende dat hem selven verteert ende niet dien en mach maer ver-8brant al te nieute. Ende es de man wel ghetempert ende dat wijf 9 niet ghetempert ende sy dan sy van heeten wille, soe verbrant 10 dat saet in hare ghelijc alse vore. Maer es de man getempert ende dat 11 wijf getempert ende eest dat sy te samen sijn blidelijc met soeten 12 sinne, tkint dat sy dan winnen dat sal dan sijn blide ende soete van 13 wesene; ende sijn sy te samen gestoert ende erre soe sal sijn tkint fel 14 ende quaet ghemoet. Ende by desen dingen soe sijn die liede dicwile 15 fel ende blide. Ende eest dat de man ende dwijf pensen op de tijt oft 16 op die ure op enegen persoon ofte deen van hem tween die meest 17 begerende es, soe maecht wel ghescien dat dat kint gheliken sal dien 18 persoen.

De koning vraagt: Mag dat wijf dragen meer dan 2 kinderen ten eenmaal in een lichaam?

Sidrac antwoord: Dat wijf mag dragen 7 kinderen een lichaam tezamen, want de matrix van de wijven heeft 7 kamers en in elke kamer mag ze hebben een kind, is het dat Gods wil is. En ook bij de naturen van het wijf want ze is van hetere samengesteldheid en begeert zeer een man of 2 of 3. De kamers openen zich en als de man is andermaal met haar op dezelfde dag of die nacht dat zaad valt elke keer daarin en als ze zich dan toesluit, daarop zo worden ze gevormd. En alzo lang als de ene gewonnen is na de andere, alzo lang wordt de ene geboren na de andere. Maar versta dus niet dat te elke keer als de man ligt met het wijf en het zaad valt in de kamer dat ze dan [67] ontvangt. Maar is de man van goede temperatuur zo is het te beter en is de man heet en wulps en ligt vaak met de wijven, zo is dat zaad teder en waterachtig zonder macht. En alzo mag het niet ontvangen vanwege de zwakte van het zaad. En is het lange tijd dat hij met geen wijf was en hij dan met haar is en het zaad valt in die kamer, zo is dat zaad zo heet en zo brandend dat het zichzelf verteert en niet dienen mag maar verbrand geheel te niet. En is de man goed getemperd en dat wijf niet getemperd en is ze dan ze van hete wil zo verbrandt dat zaad in haar gelijk zoals voor. Maar is de man getemperd en dat wijf getemperd en is het dat ze tezamen zijn blijde en met liefelijke zin, het kind dat ze dan winnen dat zal dan zijn blijde en lieflijk van wezen; en zijn ze tezamen verstoord en geërgerd zo zal het kind fel en kwaad gemoed zijn. En bij deze dingen zo zijn de lieden vaak te fel en blijde. En is het dat de man en het wijf peinzen op de tijd of op het uur of op enig persoon of de een van hem twee die het meest begeert zo mag het wel geschieden dat het kind zal lijken op die persoon.

60a (J 61) De konnigh vraghet: Wo mach dat kint komen uth der moder licham de doch vul knoken is?

Sydrack secht: De almechtighe God is meer dan alsodane dink dat he macht heft to doende den eynen licham in den anderen. Also heft he wol macht dat kint laten uth to komende doet edder levende. Also eyn wyff wil ligghen umme eyn kint to telende, de vorgadderynghe van eren vrouwelyken leden wyde breyde uthrecken see syk dat eyn van den anderen. By der macht Godes kumpt dat kint uth also eyn ghestaltenisse van deyghe also weick is dat. Unde also drade also dat afflanghet de lucht desser werlt, myd der krafft Godes so werden en de knoken hart ghelyk den unsen. Unde dat wyff slut wedder to sunder enyghe brekinghe. Also men thut eynen vingher dorch eyn vat myd honichseme de vor den vingher entwey gheit unde na dem vinghere wedder to samende gheit also off dat nyie gheopent were ghewesen, also wert de licham des wyves ghesloten na deme dat dat kint gheboren is ghelykerwys off see nicht ghetelet en hadde.

a (J ) De koning vraagt: Hoe kan dat kind komen uit de moeder lichaam die toch vul knoken is?

Sidrac zegt: De almachtige God is meer dan al zodanig ding dat hij macht heeft te doen het ene lichaam in het andere. Alzo heeft hij wel macht dat kind laten uit te komen, dood of levend. Alzo een wijf wil liggen om een kind te telen, de verzameling van een vrouwelijk lid zal wijd uitbreken en zo’n stuk het ene van het andere. Bij de macht van God komt dat kind eruit alzo in een gestalte van deeg alzo week is dat. En alzo gauw alzo dat ontvangt de lucht van deze wereld, met de kracht van God zo worden knoken hard gelijk die van ons. En dat wijf sluit weer toe zonder enig breken. Alzo men doet een vinger door een vat met honingzeem die voor de vinger opengaat en na de vinger weer tezamen gaat alzo of dat niet geopend was geweest, alzo wordt het lichaam van het wijf gesloten nadat het kind geboren is op gelijke wijze of ze niet geteeld had.

1961 Die coninc vraecht: Welc es dbeste dinc dat es dat de 20 mensche in hem hebben mach?

21Sidrac antwort: Ghetrouwicheit es dbeste dinc dat de mensche in 22 hem hebben mach, want die ghetrouwe / es in Gode, hy es ghe- 23 trouwe hem selven ende den lieden ende God mint trouwe 24 voer alle dinc. Ende mits trouwen bleven dingle in hemelrike ende 25 en worden niet uutgeworpen metten anderen die onghetrouwe waren 26 Gode. Mits trouwen selen propheteren die goede liede die hier na 27 selen sijn geboren ende selen voir seggen de comst des Goids soens [68] 1 inde maget. Mits trouwen ontginc Noe der diluvien ende God woude 2 weder vervullen [de werelt met sinen gheslechte. Mits trouwen sal] 3 die maget ontfaen den Goids sone den ghewaregen profete. Mits 4 trouwen soe sal hem de Goids sone leveren toter doot omme te ver-5lossene Adame ende sine vriende van der macht sduvels. Mits trou-6wen selen de goede gelevert werden te meneghen tormente omme sinen 7 wille. Trouwe es [alsoe] reine, alsoe suver, alsoe claer alse die sonne 8 die noit en ruste van omme lopene no van doene daerse God toe 9 heeft ghevoecht, want sy dat noit en brac.

De koning vraagt: Wat is het beste ding dat er is dat de mens in hem hebben mag?

Sidrac antwoord: Getrouwheid is het beste ding dat de mens in hem hebben mag, want de getrouwe is in God, hij is getrouw in zichzelf en de lieden en God mint trouw voor alle dingen. En mits trouw bleven de engelen in hemelrijk en worden niet uitgeworpen met de anderen die God ontrouw waren. Mits trouw zullen profeteren de goede lieden die hierna zullen zijn geboren en zullen voorzeggen de komst van de Gods zoon [68] in de maagd. Mits trouw ontging Noach de zondvloed en God wilde weer vervullen de wereld met zijn geslacht. Mits trouw zal de maagd ontvangen de Gods zoon, de ware profeet. Mits trouw zo zal zich de Gods zoon leveren tot de dood om te verlossen Adam en zijn vrienden van de macht des duivels. Mits trouw zullen de goede geleverd worden ter menige kwellingen vanwege zijn wil. Trouw is alzo rein, alzo zuiver, alzo helder zoals de zon die nooit rust van omlopen, nog van te doen daar God ze toe heeft gevoegd, want ze dat nooit brak.

1062 Die coninc vraecht: Welc es dat quaetste dinc dat de mensche 11 aen hem hebben mach?

12Sidrac antwort: Sekerlijc seggic u dat nidicheit es dat quaetste dinc 13 dat es dat de mensche in hem hebben mach, want van nidicheden 14 compt quade scalcheit, vrecheit ende verranesse. Dingele die uten 15 hemele vielen, dat was omme nidicheit die sy hadden jegen haren 16 God, haren sceppere. Adam onse ierste vader was uten paradise ge-17worpen ende ontcleet vander gracien Goids omme nidicheit ende die 18 diluvie ran over al die werelt omme nidicheit, dats te verstane dat 19 tfolc begeerde altoes quaet te doene ende de scalcheit es fel in 20 nidichede. Ende mits quade scalcheit selen vele liede verliesen die 21 gracie die hem God geven sal. Drie grote scaden selen comen in eer-22terike: die twee voir Goids comste; dene sal werden ghedestruweert 23 met viere ende dandere met watere ende die derde sal langen tijt na 24 Goids comst ghedestruweert werden metten sweerde omme scalcheit 25 van quaetheden te doene ende van nidicheden daer vele quaets af 26 compt.

De koning vraagt: Wat is het kwaadste ding dat de mens aan zich hebben mag?

Sidrac antwoord: Zeker zeg ik u dat nijd is dat kwaadste ding dat er in de mens is, want van nijd komt kwade schalksheid, vrekkigheid en verraad. De engelen die uit de hemel vielen, dat was om nijd die ze hadden tegen hun God, hun schepper. Adam, onze eerste vader, was uit het paradijs geworpen en ontkleed van de gratie Gods vanwege nijd en de zondvloed kwam over de hele wereld om nijd, dat is te verstaan dat het volk begeerde altijd kwaad te doen en schalksheid en is fel in nijd. En mits kwade schalksheid zullen vele lieden verliezen de gratie die hen God geven zal. Drie grote schaden zullen komen in aardrijk: twee voor Gods komst; de ene zal worden vernield met vuur en de andere met water en de derde zal lange tijd na Gods komst vernield worden met het zwaard vanwege de schalksheid van kwaadheden te doen en van nijd daar veel kwaads van komt.

2763 Die coninc vraecht: Hoe sal men ghetrouwe sijn?

28Sidrac antwort den coninc: Lichtelijc machmen getrouwe sijn by 29 vele redenen. Ierstwerf met ghelove in sinen sceppere diene ghemaect 30 heeft [ende ontmaken sal als hy wille] ende alles dincs weerdich 31 ende mechtich es, ende datti noit/begin en hadde no inde 32 hebben en sal ende datti altoes was ende altoes sijn sal, ende gheloven 33 sine gebode ende hy gheboet met sinen monde ende laten tquade 34 ende doen tgoede ende [laten] dat donckere ende houden dat clare 35 ende laten die stinckende dingen ende houden de wel rikende. Dats 36 te verstane, laten die sonden ende doen die doechden; ende laten die [69] 1 nidicheit ende die scalcheit ende houden vreedsamheit, suverheit ende 2 verdrachlijcheit. Want die dese drie dingen heeft hy es getrouwe 3 [ende mits der trouwen sal hy ghecroent sijn] in hemelrike metten 4 ingelen voir Goids aensichte.

De koning vraagt: Hoe zal men getrouw zijn?

Sidrac antwoord den koning: Licht mag men getrouw zijn bij vele redenen. Eerst met geloof in zijn schepper die hem gemaakt heeft en ontmaken zal als hij wil en alle dingen waardig en machtig is en dat hij nooit begin had, nog einde hebben zal en dat hij altijd was en altijd zijn zal en geloven zijn geboden en hij gebood met zijn mond en laten het kwade en doen het goede en laten dat donkere en houden dat heldere en laten de stinkende dingen en houden die goed ruiken. Dat is te verstaan, laten de zonden en doen de deugden; en laten de [69] nijd en de schalksheid en houden vreedzaamheid, zuiverheid en verdraagzaamheid. Want die deze drie dingen heeft hij is getrouw en mits de trouw zal hij gekroond zijn in hemelrijk met de engelen voor Gods aanzicht.

564 Die coninc vraecht: Wanen comt condicheit ende bloetheit?

6Sidrac antwort: Condicheit ende bloetheit comen vanden complexien 7 des lichamen, want es de lichame van goeder complexien, vanden 8 iiij complexien deene metten anderen, soe en es de lichame bloede 9 no coene. Want iiij complexien sijn daer ghemene ende gelijc; dat 10 coude en verwint daer niet die hitte noch [die hitte] tcoude. Maer 11 eest dat de hitte verwint tcoude, soe verwermt die lichame ende die 12 hersenen berueren te doene ende te bestane alle dingen soe datti 13 [niet] en ontsiet slach noch doot, maer wert coene. Ende eest dat 14 dat coude verwint de hitte soe wert de lichame cout ende die her-15senen werden trage ende quaet ende wert de mensche bloede te doene 16 ende te aengripene alle dinc, want die nieren ende dbloet sijn die 17 den lichame coene maken alsi verwinnen.

De koning vraagt: Waarvan komt kundigheid en bangheid?

Sidrac antwoord: Kundigheid en bangheid komen van de samengesteldheid van het lichaam, want is het lichaam van goede samengesteldheid van de vier samen gesteldheden, de ene met de anderen, zo is het lichaam bang nog koen. Want 4 samen gesteldheden zijn daar algemeen en gelijk; dat koude overwint daar niet de hitte noch de hitte het koude. Maar is het dat de hitte overwint het koude, zo verwarmt het lichaam en de hersenen bewegen en te doen en te bestaan alle dingen zodat die niet ontziet slag nog dood, maar wordt koen. En is het dat dat koude overwint de hitte zo wordt het lichaam koud en de hersenen worden traag en kwaad en wordt de mens blode te doen en te aangrijpen alle dingen, want de nieren en het bloed zijn die het lichaam koen maken al ze overwinnen.

1865 Die coninc vraecht: Die laserie ende die scorftheit wanen 19 comen sy?

20Sidrac antwort: Van den wive comen dese dingen, want alse de 21 man metten wive es in hare siecheit die sy ter maent plegen te heb-22bene ende sy dan een kint wint metten overtulleghen bloede dat heet 23 es, wet dat sekerlijc dat dat kint van rechter natueren sal moeten 24 sijn scorft ofte lasers want dat kint wert gewonnen ende ghevoedt 25 in dat selve overtullege hete bloet. Ende es dat wijf van goeder com-26plexie soe en heefter dat kint gheen nose af. Daer omme seget men, 27 dat de man niet en sal wesen metten wive alsi es inden ongemake. 28 End alse hy es met sinen wive, soe sal sijn meininge sijn ende sinen 29 wille, vrucht te winnene die God haren sceppere dienen ende aan-30beden. Ende alse hy weet dat sijn wijf groot es van kinde, soe 31 en sal hise nemmer gereinen vleesschelijc / vore dat sy es te 32 livereert ende daer na XL dagen; ende dit selve geboet onse here 33 Noe met sinen ingelen.

De koning vraagt: De melaatsheid en schurft waarvan komen ze?

Sidrac antwoord: Van de wijven komen deze dingen want als de man met de wijven is in hun ziekte die ze ter maand plegen te hebben (menstruatie) en ze dan een kind wint met het overtollige bloed dat heet is, weet dat zeker dat dit kind van rechte naturen zal moeten zijn schurftig of melaats, want dat kind wordt gewonnen en gevoed in datzelfde overtollige hete bloed. En is dat wijf van goede samengesteldheid is zo heeft dat kind er geen problemen van. Daarom zegt men, dat de man niet zal wezen met de wijven als ze in dat ongemak is. En als hij is met zijn wijf zo zal zijn mening zijn en zijn wil om vrucht te winnen die God zijn schepper dienen zal en aanbidden. En als hij weet dat zijn wijf groot is van kind zo zal hij haar nimmer vleselijk aankomen voordat ze gebaard heeft en daarna 40 dagen; en ditzelfde gebood onze heer Noach met zijn engelen.

3466 Die coninc vraecht: Alle dingen die God maecte, maecti die 35 van beginne der werelt?

36Sidrac antwort: God maecte alle dinge maer sommeghe dinghe sijn 37 die niet ghemaect en waren van beginne der werelt, die God heeft 38 sint laten werden by sinen wille ende bider temperuren der natueren, 39 alse mulen, die seder ghemaect sijn vanden esel [ende] vander orsmerrien [70] ; die lusen die seder oec ghemaect waren van den swete des men-2schen; mieren worden oec seder ghemaect ende vele worme, gaende 3 ende vliegende ende somege vogele, ende vele andere dingen die te 4 lanc waren om noemen worden seder alle ghemaect. [Maer hoe dat 5 sy ghemaect sijn,] God heeft se alle ghemaect ende sijn wille waest 6 datse alle ghescepen worden.

De koning vraagt: Alle dingen de God maakte, maakte hij die van het begin der wereld?

Sidrac antwoord: God maakte alle dingen maar sommige dingen zijn niet gemaakt en waren er niet van het begin der wereld, die God heeft sinds laten worden bij zijn wil en bij de temperaturen der naturen, als een muilezel die sedert gemaakt zijn van de ezel en van de merrie [70] ; de luizen die sedert ook gemaakt waren van het zweet der mensen; mieren worden ook sedert gemaakt en vele wormen, gaande en vliegende en sommige vogels en vele andere dingen die te lang waren om te noemen worden sedert alle gemaakt. Maar hoe dat ze gemaakt zijn, God heeft ze alle gemaakt en zijn wil was het dat ze alle geschapen worden.

767 Die coninc vraecht: Wie voet die vrucht op der eerden?

8Sidrac antwort: God voedse ende hout opter eerden ende hy heeft 9 gheset die iiij elementen omme de vrucht te dienene ende te voedene. 10 Die eerde hoetse ende onthout, die locht voetse ende lichtse, dat 11 water maectse levende ende versch, die sonne verwermtse ende doetse 12 wassen. Alsoe men ene spise sieden wille daer moeten sijn een vat, 13 water, vier ende locht, anders en mocht mense niet zieden ende alsoe 14 eest vander vrucht die dien ende ripen sal.

De koning vraagt: Wie voedt de vruchten op de aarde?

Sidrac antwoord: God voedt ze en houdt ze op de aarde en hij heeft gezet de 4 elementen om de vrucht te dienen en te voeden. De aarde hoedt ze en onthoudt, de lucht voedt ze en verlicht ze, dat water maakt ze levend en vochtig, de zon verwarmt ze en laat ze groeien. Alzo men een spijs zieden wil daar moet een vat zijn, water, vuur en lucht, anders mocht men ze niet zieden en alzo is het van de vrucht die die men rijpen zal.

1568 Die coninc vraecht: Hoe comt dat de beesten verwoeden?

16Sidrac antwort: Ten XXVIIsten daghe vander maent van Junius 17 so baert ene sterre bider sonnen opgange aenden hemele ende op dien 18 dach ende op dien nacht, entie beesten diese sien ofte hare scade int 19 water die verwoeden ende degene diese biten, sijnt lieden sijnt 20 beesten, die verwoeden oec. Die moeten hem wel hoeden vander 21 pissen van ratten, dat sy hem niene genaken; ende mach hy der 22 doot ontgaen soe moet menne wachten XL dage van grover 23 spisen, van wermoese, van vleessche, van vissche, van wine, van 24 groven ende ongansen broede; toten inde van XL dagen sal menne 25 alle nachten wachten van slape sonder waken. Ende eest dat hem 26 die woet alsoe zere stect datti niet ghenesen en can no 27 ghe/sterven, maer pine ende maertielie hem ane wast ende andere 28 liede mede scaet met sinen bete, soe salmen nemen enen sac ende 29 doen daer in clene asschen ende dien houden ende recken boven den 30 ghenen, es hy mensche oft beeste; al te hant sal hy sterven ende 31 telivereert sijn vander pinen (vander hellen) ende die liede selen oec 32 telivereert sijn van hem. Want het mochten herde vele liede ende 33 beesten ghescaet sijn van sinen bete.

De koning vraagt: Hoe komt het dat de beesten verwoede?

Sidrac antwoord: Ten 27ste dag van de maan juni zo openbaart een ster bij de zonsopgang aan de hemel en op die dag en op die nacht en de beesten die ze zien of haar schaduw in het water die verwoede en diegene die ze bijten, zijn het lieden zijn het beesten, die verwoede ook, Die moeten zich goed hoeden van de pissen van ratten, dat ze hem niet genaken; en mag hij de dood ontgaan zo moet men wachten 40 dagen van grove spijzen, van warmoes, van vlees, van vis, van wijn, van grof en ongans brood; tot het einde van de 40 dagen zal men alle nachten wachten van slaap zonder waken. En is het dat hem de voet alzo zeer steekt dat hij niet genezen kan nog sterven, maar pijn en marteling die hem aangroeit en andere lieden mede schaadt met zijn bijten, zo zal men nemen een zak en doen daarin fijne as en die houden en rekken boven diegene, is het mens of beest; al gelijk zal hij sterven en bevrijd zijn van de pijnen (van de hel) en de lieden zullen ook bevrijd zijn van hem. Want er mochten erg vele lieden en beesten beschadigd zijn van zijn bijten.

3469 Die coninc vraecht: Wat dinghen leeft alre lancxt in eerte-35rike?

36Sidrac antwort: Die aer leeft langer in eerterike dan iet dat es, [71] 1 want die aer vliecht sunderlinge hoge ende die wint ende die locht 2 houdene versch ende ghesonde ende daer moetti omme langer leven 3 dan iet dat es in de werelt. Dat serpent leeft lange, want het leeft 4 ende woent altoes op deerde ende op de stene ende drinct de cout-5heit vander eerden ende blijft altoes versch ende nuwe ende leeft 6 langer dan die aer ende dit es doirdinancie Goids. Dat serpent leeft 7 langer dan M. jare ende telken C. jaren soe wast hem een horen 8 int hoeft vander groote van [ere] lentille ofte mere. Ende alset 9 hevet dusent jare soe werdet een fiere drake. Ende en verstaet des 10 niet dat alle de serpenten alsoe langhe leven, want sy sterven som 11 eer, somme werden sy gheten van vogelen ende van beesten, somme 12 werden sy verslagen ende aldus gaen sy te quiste.

De koning vraagt: Welke dingen leven het aller langs in aardrijk?

Sidrac antwoord: De arend leeft langer in aardrijk dan iets dat is, [71] want de arend vliegt bijzonder hoog en de wind en de lucht houden hem fris en gezond en daarom moet die langer leven dan iets dat er is in de wereld. Dat serpent leeft lang, want het leeft en woont altijd op de aarde en op de stenen en drinkt de koudheid van de aarde en blijft altijd fris en nieuw en leeft langer dan de arend en dit is de ordinantie van God. Dat serpent leeft langer dan1000 jaren en te elke 100 jaren zo groeit hem een horen in het hoofd van de grootte van een lens of meer. En als het duizend jaar heeft zo wordt het een fiere draak. En versta dus niet dat alle serpenten alzo lang leven, want ze sterven soms eerder, soms worden ze gegeten van vogels en van beesten, soms worden ze verslagen en aldus gaan ze te niet.

1370 Die coninc vraecht: Die dingen die God maecte voedt hise 14 alle ende berecht?

15Sidrac antwort: Alle dingen die God ghemaect heeft die voedt hy 16 ende berecht, want hy maecte alle dinc in die werelt ende gaf elcken 17 tsine. Den lieden gaf hy const van aerbeidene, te winnen des sy leven 18 ende behoeven ende eten. Den anderen creatueren heefti gegeven 19 ene andere maniere te levene ende van etene, want beesten leven van-20den beesten, vogele van vogelen, vissche van visschen ende deen eet 21 den anderen. Ende desen sin heeft[i] hem gegeven ende vele beesten 22 ende vele vogelen hebben den sin dat sy eten vrucht vander eerden 23 sonder pine ende aerbeit. Ende in deser manieren soe werdt alle dinc 24 gevoet ende lijt sinen tijt.

De koning vraagt: De dingen die God maakte voedt hij ze alle en berecht?

Sidrac antwoord: Alle dingen die God gemaakt heeft die voedt hij en berecht, want hij maakte alle dingen in de wereld en gaf elk het zijne. De lieden gaf hij kunst van arbeiden, te winnen dat ze leven en behoeven en eten. Den anderen creaturen heef hij gegeven een andere manier te leven en van eten, want beesten leven van de beesten, vogels van vogels, vissen van vissen en de ene eet de andere. En deze zin heeft hij hun gegeven en vele beesten en vele vogels hebben de zin dat ze eten vruchten van de aarde zonder pijn en arbeid. En in deze manieren zo worden alle dingen gevoed en gaat zijn tijd.

2571 Die coninc vraecht: Die beesten ende die vogelen ende die 26 visschen hebben sy zielen?

27Sidrac antwort: God en gaf niemen ziele sonder den man ende den 28 wive allene, want die mensche es / here van allen anderen 29 creatueren. Want die here sal altoes hebben weerdicheden ende mere 30 machts ende dat betaemt wel den here. Dandere craetueren die God 31 ghemaect heeft sy en hebben ghene ziele maer sy hebben ruerlike 32 ademe ende alse sy doet sin soe en werden die adem[e] niet ende 33 aldus sijn andere creatueren. Sy sceden hem alse een blasinge die 34 gaet ute eens monde, die alsi ute vaert te nieute comt.

De koning vraagt: de beesten en de vogels en de vissen hebben ze zielen?

Sidrac antwoord: God gaf niemand een ziel, uitgezonderd de man en het wijf alleen, want de mens is heer van alle andere creaturen. Want de heer zal altijd hebben waardigheden en meer macht en dat betaamt wel de heer. De andere creaturen die God gemaakt heeft die hebben geen ziel, maar ze hebben beweeglijke adem en als ze dood zijn zo wordt de adem tot niet en aldus zijn andere creaturen. Ze scheiden zich zoals een blazen die uit een mond gaat die als het eruit gaat tot niet komt.

3572 Die coninc vraecht: Die liede die sijn selen in [den tide] der 36 comste des Goids soens, selen sy alsoe lange leven alse wy?

37Sidrac antwort: Alsoe gelike alse wy (sijn) mere sijn van personen 38 dan sy sijn selen alsoe selen wy langer leven dan sy, want die werelt 38 es vele sterkere in onsen tiden dan sy dan sal sijn, ende die planete [72] 1 die dan berechten sal de werelt sal vele crancker ende minder sijn 2 dan wy nu sijn ende dan die ons nu berecht ende alle die werelt. 3 Want inden tide die dan sijn sal, die dan leven sal C. ende L. jare 4 die sal alte hout sijn. Want altoes soe selense nederende sijn van 5 haren levene, van hare cracht ende van haren sinne ende selen op-6gaen in quaetheden tote dat God betert. Ende alsoe selen alle andere 7 creatueren crancker sin van haren levene, van haren lichame ende 8 van hare cracht.

De koning vraagt: de lieden die zijn zullen in de tijd van de komst der Gods zoon, zullen ze alzo lang leven als wij?

Sidrac antwoord: Alzo gelijk als wij zeer meer zijn van personen dan ze zijn zullen alzo zullen wij langer leven dan zij, want de wereld is veel sterker in onze tijden dan ze dan zullen zijn en de planeet [72] die dan berechten zal de wereld zal veel zwakker en minder zijn dan wij nu zijn en dan die ons nu berecht en de hele wereld. Want in de tijd die dan zijn zal en die dan leven zullen voor hen 150 jaar al te oud zijn. Want altijd zo zullen ze verminderen van hun leven, van hun kracht en van hun zin en zullen opgaan in kwaadheden totdat God het betert. En alzo zullen alle andere creaturen zwakker zijn van hun leven, van hun lichaam en van hun kracht.

973 Die coninc vraecht: Hoe langhe sal die werelt leven?

10Sidrac antwort: Dat secreet Goids es soe [groot ende soe] diep 11 dat nieman weten en mach dan die ghene dien hy meest minnen sal 12 ende alder liefst hebben sal, alsoe gelijc alse u heymelijcheit niemen 13 weten en mach dan dien ghi alre meest mint, eest u brueder ofte u 14 vrint. Heeft een coninc ofte een ander here enen goeden vrint dien 15 hy mint ende hy dien vrient sine heymelijcheit weten laet, ende die 16 vrint hebbe voert enen anderen vrint. dien en sal hij (t) niet laten 17 weten des anders vrint heymelijcheit. Ende al(soe) wordire toe be-18dreven soe sal hijt seggen soe donckerlijc datment niet verstaen en 19 sal deen noch dander. Aldus eest vander heymelijcheit Goids, want 20 niemen en mach weten die heimelijcheit Goids dan sijn vrient ofte 21 sijn sone; dats te wetene die ghewarege profete die (in) comen sal 22 (alse) in de maget, die sal weten al die heimelijcheit Goids ende hy 23 sal sijn onder tfolc alse mensche ende sal doen al dat mensche doen / 24 sal sonder sonde. Oec selen andere sijn die weten selen die 25 heimelijcheit Goids, dat selen sy sijn die profeteren selen die virtuut 26 Goids. Nochtan en selen sy niet weten al de heimelijcheit, maer sy 27 selen dat weten allene datti hem sinden sal met sinen heileghen geeste. 28 Maer de Goids sone sal al weten Goids heimelijcheit, want hy sal 29 here sijn almechtich ende sal selve God sijn. Alse men hem vragen 30 sal oft die werelt dueren sal M. jare soe sal hy antwerden ende oec 31 saelt seggen soe donckerlijc dat niemen en sal mogen verstaen die 32 heymelijcheit sijns vaders. Want dat oec en sal men niet verstaen hoe 33 dat sijn sal, het mach sijn CM jare ende het mochte sijn VII daghe 34 ofte meer ofte min, want het staet inden wille Goids. Maer wy vin-35den wel dat God mits siere gracien heeft geordineert VII planeten 36 omme te berechtene eerterike, alsoe dat elcke van hem soude be-37rechten eerterike M. jare. Ende alse de VIIM jare leden sijn soe [73]1 saelt voert ane sijn in sinen wille ende in sinen gebode; ende dan 2 saelt sijn alsoe hijt gebieden sal alse here mechtich van al, datti hevet 3 geset de VII planeten (alse hier) omme te berechtene die werelt ende 4 sine macht berechtet al boven ende beneden. [74]

De koning vraagt: Hoe lang zal de wereld leven?

Sidrac antwoord: Dat geheim van God is zo groot en zo diep dat niemand weten mag dan diegene die hij meest minnen zal en aller liefst hebben zal, alzo gelijk als uw heimelijkheden niemand weten mag dan die gij aller meest mint, is het uw broeder of uw vriend. Heeft een koning of een andere heer een goede vriend die hij mint en hij die vriend zijn heimelijkheden weten laat en die vriend zegt het verder een andere vriend, die zal hij ‘t niet laten weten de heimelijkheid van de andere vriend. En als hij ertoe wordt gedreven zo zal hij het zeggen zo duister zodat men het niet verstaan zal de een nog de ander. Aldus is het van de heimelijkheid van Gods, want niemand mag weten de heimelijkheid van God dan zijn vriend of zoon; dat is te weten de ware profeet die komen zal in de maagd, die zal weten al de heimelijkheid Gods en hij zal zijn onder het volk als de mensen en zal doen al dat mensen doen zal zonder zonde. Ook zullen anderen zijn die weten zullen de heimelijkheid Gods, dat zullen zijn die profeteren zullen de kracht van God. Nochtans zullen ze niet weten al de heimelijkheid, maar ze zullen alleen dat weten dat hij hen zenden zal met zijn heilige geest. Maar de Gods zoon zal geheel weten Gods heimelijkheid, want hij zal een almachtige heer zijn en zelf God zijn. Als men hem vragen zal of de wereld duren zal 1000 jaren zo zal hij antwoorden en ook zal het zo duister zeggen zodat niemand dat zal mogen verstaan de heimelijkheid van zijn vader. Weet dat ook zal men niet verstaan hoe dat het zijn zal, het mag zijn 100 000 jaren en het mocht 7 dagen zijn meer of minder, want het staat in de wil Gods. Maar wij vinden wel dat God mits zijn gratie heeft geordineerd 7 planeten om te berechten het aardrijk, alzo dat elk van hen zou berechten aardrijk 1000 jaar. En als de 7 000 jaren geleden zijn zo [73] zal het voortaan zijn in zijn wil en in zijn geboden; en dan zal het zijn alzo hij het gebieden zal als de almachtige heer van al dat hij heeft gezet de 7 als hierom te berechten de wereld en zijn macht berecht alles boven en beneden. [74]

574 Die coninc vraecht: Wat liede woenen inde eylande in de zee?

6Sidrac antwort: Het sijn M.CCC ende ij eylande, somme sijn sy 7 wonechtich ende somme woeste. Daer sijn sommege beseten met lie-8den ghemaect na onse vorme maer sy en sijn groot maer iij palmen 9 ende sy hebben baerde toten knien ende haer toten voeten, ende en 10 leven maer van cruden ende van vleesche; ende oec sijn hare beesten 11 clene ende sy hebben ene sprake by hem ende sy sijn diep inde zee 12 ene mile ende en weten ghene gelove, maer sy leven na die wise van 13 beesten. Het es een ander eylant biden lande bider zee daer liede sijn 14 van ere palmen lanc ofte men, die maer en leven van visschen; ende 15 sdaechs sijn sy op dlant ende tsnachs int water maer het sijn beesten 16 ende ruerlike creatueren. Het es een ander eylant in de zee daer liede 17 sijn ghemaect alse wy ende van onser grootheit, ende en hebben 18 maer een oge in haer hoot ende sy hebben ene sprake by hem ende 19 sijn herde sere gehaert ende sy ontsien ons herde zere omme dat wy 20 hebben ij oghen in onse voerhoeft, ende sy en leven maer / 21 van vleessche ende cleden hem met vellen. Het es een ander eylant 22 daer liede woenen ghehorent alse wedere, die maer en leven van 23 vissche. Het es een ander eylant daer liede sijn die hebben tappen 24 in haar fondament ere palmen lanc, ende en mogen niet sitten op 25 dat effene maer op ghegaette stoele daer de tappe dore gaet, ende 26 sy sijn gehaert alse een buc ende en hebben anders cleder negheen 27 ende leven al van roeken. Het es I ander eylant dar liede sijn gemaect 28 alse wy, die ene sprake hebben by hem ende plegen te vechtene jegen 29 groote vogelen ende sy woenen in holen doer de stercheit vanden 30 vogelen inden somere, want sy ontsien hem herde zere van hem; 31 ende inden wintere soe verwinnen die liede die vogele omme die 32 groote coude ende slaense doot ende etense ende houdense ende leven 33 daer af inden somere. Het sijn andere liede die woenen in herde vast 34 lant, die geloven aen die sonne ende aen die mane ende aen afgode 35 ende doen sacrificie van haers selfs lichame den duvele. Alse daer 36 iemen sacrificie doen wille sinen afgode, soe noet hy daer toe alle 37 sine vriende ende hout groote feeste met hem viij daghe; ende ten 38 ix sten dage heefti een groot vier doen maken ende gaet staen daer 39 by op een hoghe dinc datti daer toe heeft doen maken, daer sy C. 1 op staen mogen. Ende soe cryiert hy lude toten volke ende seget: Ic 2 springe in dit vier in den name mijns Goids, eest sonne eest mane 3 ofte ander afgod, ende soe sprincti int fier, eest wijf eest man, ende 4 dandere cryieren oec alsoe ende springen mede int fier omme die 5 vrientscap van hem ende dan verbranden sy al ende varen ten duvel 6 volen. Ende andere die daer omtrint sijn driven grote bliscap ende 7 doen luden trompen ende bosinen ende andere instrumente ende bli-8ven daer by tote dat sy alle verbrant sijn ende dan nemen sy die 9 asschen ende maken daer af groot heilicdom ende aldus soe offeren 10 hem die vrouwen. Hets oec een ander provincie die sacrificie 11 doen van haren selfs lichame den duvel ende dese doen maken sickele 12 crom alse een hoefiser, snidende alse een sceers ende aen elc inde enen 13 hecht ende dan doen sy binden haer haer van haren hoefde aen een 14 corde an enen tacke van enen bome hoge vander eerden ende dan 15 setten sy die sickele aen haren hals ende houdense met bei-16den / den hechten ende cryieren dan met luder stemmen aldus: 17 Ic offere my in de ere des goids, ende trecken dan met beden han-18de[n] ende soe blijft daer dat hoeft hangende ende die lichame valt 19 ter erden. Ende die ghene die dan daer by sijn nemen dan den 20 lichame ende leggen thoeft daer ane ende clieven den lichame ende 21 worpen uut al datter in es ende setten dan den lichame biden afgod, 22 in wijs ere hy geoffert es; ende scriven boven hem hoe datti ghe-23offert es omme die ere des afgods ende aldus varen sy ten duvel 24 volen.

Het es een ander maniere van lieden die oec sacrificie doen 25 den duvel van haren lichame ende alsi dat willen doen soe doen 26 sy steken iiij sweerde onder enen boem entie appele vanden sweer-27den in deerde entie poente recht opweert; ende soe doen sy binden 28 ene poleye boven [an] enen boem. Ende die gene die hem offeren 29 wille doet hem binden hande ende voete ende soe doeti hem binden 30 mits sinen lichame ende doet hem dan op trecken metten corden 31 ende alse hy dan compt wel hoge, soe crijert hy: in dere van desen 32 gode so willic my offeren, ende dan laten sy die corden gaen ende 33 dan vallen sy inde sweerde ende doden hem selven. Dandere die 34 omtrint hem sijn driven grote bliscap ende doen dat criieren al dlant 35 dore ende nemen sinen lichame ende leggene in ene scone stede ende 36 bliven twee dage by hem ende dan doen sy cryieren inden lande datten die man heeft gheoffert inden name sijns goids, ende die ghene 38 die bidden willen comen dan tote hem ende elc bidt hem alsulke [75]1 bede alse hy wille. Ende dan compt de duvel inden lichame ende 2 antwert elcken datti doen sal den orbore; ende aldus offeren hem 3 oec de wive. Het es ene andere maniere, alse de man sterft ende menne 4 eert, soe doet hare dat wijf oec eerden al levende met hem [ende 5 alsoe ghelijc de man metten wive. Het es ene andere] (aen de) ma-6niere (n) van lieden, alse dat wijf gheneest van kinde met nachte, 7 soe doot men dat kint ende seggen dat een kint, dat wert gheboren 8 met nachte, niet weerdich en es dat het leven soude. Het es ene andere 9 maniere van lieden, alsi eten willen sonderlinge spise, soe eten sy 10 honde oft catten ende de spise es hem gansere dan enege andere spise. 11 Hets ene andere maniere van lieden, alse een man trouwet een wijf 12 soe gheefti enen anderen groten loen, datti den iersten nacht by 13 hare liggen sal. Hets ene andere maniere van lieden, alsi hebben / ene 14 dochter soe houden sise ende voedense XV jare ende dan 15 jagen sise van hem omme te soekene enen man. Het es ene andere 16 maniere van lieden, die geen wijf trouwen en willen, want sy seg-17gen: dat wijf en mochte hare niet onthouden met enen man. Het es 18 ene andere maniere van lieden, daer af de manne sijn in ere steden 19 [allene] vanden wive[n] ende de wijf in ere ander steden. Ende 20 iiij werven int jaer versamen sy in ere steden ende maken groote 21 feeste ende grote maeltiden, endie feeste duert viij dage ende soe 22 sijnder de manne metten wiven ende sy en sparen der moeder no 23 suster no dochter ende daer na soe keert elc tsinen danen hy quam. 24 Die wive die kint bliven dragende, hebben sy ene dochter, die hou-25den sy met hem ende hebben sy enen sone, dien en houden sy maer 26 V jaer ende dan sinden sine toten mannen, want boven den V 27 jaren en mach gheen man leven inden lande; ende dit lant es geheten 28 der wive lant. Dese wijf plegen haer lant te houdene met stride iegen 29 de manne ende dic verwinnen de wive ende hare wapene sijn al 30 selverijn, want sy en hebben geen yser ende sy pinen ende arbeiden 31 ende winnen des sy leven ende sy hebben ene coninghinne die hem 32 gebiet ende recht onder hem. Ende die manne hebben enen coninc, 33 ende te iiij saysoene tsaers vergaderen sy in ene scone stede (ende) 34 tusschen hare beide lande ende setten daer scone pauwelioene dair 35 sy te samen in sijn. Het sijn vele andere manieren van lieden op 36 eerterike, dat te lanc ware al te vertreckene ende dese manieren selen 37 dueren toter comste des valschen propheten. Maer het salder 38 luttel sijn, want een coninc sal werden geboren die ghenant sal sijn 39 Alexander, die de meeste partie vander werelt dwingen sal ende [76] 1 die meeste partie vanden lieden te quiste ende te nieute brin-2gen sal.

De koning vraagt: Wat lieden wonen in de eilanden in de zee?

Sidrac antwoord: Het zijn 1302 eilanden, sommigen zijn bewoond en sommige woest. (1) Daar zijn sommige bezet met lieden gemaakt naar onze vorm, maar ze zijn groot maar 3 palmen en ze hebben baarden tot de knieën en haar tot de voeten en leven maar van kruiden en van vlees; en ook zijn hun beesten klein en ze hebben een spraak bij zich en ze zijn diep in de zee een mijl en weten geen geloof, maar ze leven naar de wijze van beesten. Het is een ander eiland bij het land bij de zee daar lieden zijn van een palm lang of minder die maar en leven van vissen; en op de dag zijn ze op het land en ‘s nachts in het water, maar het zijn beesten en beweeglijk creaturen. Het is een ander eiland in de zee daar lieden zijn gemaakt als wij en van onze grootte en hebben maar een oog in hun hoofd en ze hebben een spraak bij hen en ze zijn erg zeer behaard en ze ontzien ons erg zeer omdat wij hebben 2 ogen in ons voorhoofd en ze leven maar van vlees en kleden zich met vellen. Het is een ander eiland daar lieden wonen gehorend als de gesneden ram die maar leven van vissen. Het is een ander eiland daar lieden zijn die hebben tappen in hun fondament een palm lang en mogen niet zitten op dat effenen maar op gegate stoelen daar de tap doorgaat en ze zijn behaard als een bok en hebben anders geen kleren en leven al van de reuk. Het is een ander eiland daar lieden zijn gemakt zoals wij die een spraak hebben bij hen en plegen te vechten tegen grote vogels en ze wonen in holen vanwege de kracht van de vogels in de zomer, want ze ontzien zich erg zeer van die; en in de winter zo overwinnen de lieden die vogels vanwege de grote koude en slaan ze dood en eten ze en houden ze en leven daarvan in de zomer. Het zijn andere lieden die wonen in erg vast land en die geloven aan de zon en aan de maan en aan een afgod en doen sacrificie van hun eigen lichaam de duivel. Als daar iemand sacrificie doen wil zijn afgod zo nodigt hij daartoe al zijn vrienden en houdt grote feesten met hen 8 dagen; en ten 9de dag heef hij een groot vuur laten maken en gaat daarbij staan op een hoog ding dat hij daartoe heeft laten maken daar er 100 op staan mogen. En zo roept hij luid tot het volk en zegt: ik spring in dit vuur in de naam van mijn God, is het zon is het maan of andere afgod, en zo springt hij in het vuur, is het wijf is het man, en de andere roepen ook alzo en springen mede in het vuur vanwege de vriendschap van hem en dan verbranden ze al en gaan velen ten duivel. En andere die daar omtrent zijn drijven grote blijdschap en laten luid trompetten en bazuinen en andere instrumenten en blijven daarbij totdat ze alle verbrand zijn en dan nemen ze de as en maken daarvan grote heiligdom en aldus zo offeren hen de vrouwen. Het is ook een andere provincie die sacrificie doen van hun eigen lichaam de duivel en deze laten kromme sikkels maken als een snijdend hoefijzer als een schaar en aan elk een hecht en dan laten ze binden hun haar van hun hoofde aan een koord aan een tak van een boom hoog boven de aarde en dan zetten ze de sikkel aan hun hals en houden ze met beiden hechten en krijsen dan met een luide stam aldus: ik offer mijn de eer van God en trekken dan met beide handen en zo blijft daar dat hoofd hangen en het lichaam valt ter aarde. En diegene de dan daarbij zijn nemen dan het lichaam en leggen het hoofd daaraan en klieven het lichaam en werpen alles eruit dat erin is en zetten dan het lichaam bij de afgod, in de wijze eer hij geofferd was; en schrijven boven hem hoe dat hij geofferd is om de eer der afgod en aldus gaan er veel ten duivel.

Het is een ander soort van lieden die ook sacrificie doen de duivel van hun lichaam en als ze dat willen doen zo laten ze steken4 zwaarden onder een boom en de appel van de zwaarden in de aarde en de punt recht opwaarts; en zo laten ze binden een vlag boven aan een boom. En diegene de zich offeren willen laat hem binden handen en voeten en zo laat hij zich binden mits zijn lichaam en laat hem dan optrekken met de koorden en als hij dan zeer hoog komt zo krijsen ze: in de eer van deze god zo wil ik mij offeren en dan laten ze de korden gaan en dan vallen ze in het zwaard en doden zichzelf. De andere die omtrent hen zijn drijven grote blijdschap en doen dat krijsen het hele land door en nemen zijn lichaam en leggen ze in een mooie plaats en blijven twee dagen bij hen en dan laten ze uitroepen in het land dat de man heeft geofferd in de naam van zijn god en diegene de bidden willen komen dan tot hem en elk bidt hem al zulke [75] bede als hij wil. En dan komt de duivel in het lichaam en antwoord elk dat hij doen zal zijn oorbaar; en aldus offeren hem ook de wijven. Het is een andere manier, als de man sterft en men hem eert, zo laat zich dat wijf begraven die op ook aarde al leefde met hem en alzo gelijk de man met de wijven. Het is een andere soort van lieden als dat wijf geneest van kind in de nacht, zo doodt men dat kind en zeggen dat een kind dat werd geboren in de nacht, niet waardig is dat het leven zou. Het is een andere soort van lieden, als ze eten willen bijzondere spijs, zo eten ze honden of katten en de spijs is hem lekkerder dan enig andere spijs. Het is een andere soort van lieden, als een man trouwt een wijf zo geeft hij een ander groot loon dat die de eerst nacht bij haar liggen zal. Het is een andere soort van lieden, als ze hebben een dochter zo houden die die en voeden haar 15 jaren en dan jagen ze haar van hem om een man te zoeken. Het is een ander soort van lieden die geen wijf trouwen willen, want ze zeggen: dat wijf mocht haar niet onthouden met een man. Het is enen andere soort van lieden waarvan de mannen zijn in een plaats alleen en de wijven in een andere plaats. En viermaal in het jaar verzamelen ze in een plaats en maken groot feest en grote maaltijden end dat feest duurt 8 dagen en zo zijn de mannen met de wijven en ze en sparen de moeder nog zuster nog dochter en daarna zo keert elk vandaar hij kwam. De wijven die kind blijven dragen, hebben ze een dochter, die houden ze met zich en hebben ze een zoon, die houden ze maar 5 jaar en dan zenden ze die tot mannen, want boven de 5 jaren mag geen man leven in het land; en dit land is geheten het wijven land. Deze wijven wijf plegen hun land te houden met strijd tegen de mannen en vaak overwinnen de wijven en hun wapens zijn geheel van zilver, want ze en hebben geen ijzer en ze pijnen en arbeiden en winnen waarvan ze leven en ze hebben een koningin die hen gebiedt en recht onder hen doet. En de mannen hebben een koning en te 4 seizoenen per jaar verzamelen ze in een mooie plaats tussen hun beide landen en zetten daar mooie paviljoenen daar ze tezamen in zijn. Het zijn vele andere soorten van lieden op aardrijk, dat te lang was alles te verhalen en deze soorten zullen duren tot de komst van de valse profeten. Maar dat zullen er weinig zijn want een koning zal worden geboren dei genaamd zal zijn Alexander die de grootse partij van de wereld bedwingen zal en [76] de grootste partij van de lieden te verkwisten en te niet brengen zal.

1. De meeste volken waarvan in dit hoofdstuk sprake is, worden reeds vermeld door de schrijvers der Oudheid; Maar bij Sidrac komen hier en daar nieuwe gegevens tevoorschijn. Waarschijnlijk moet de bron daarvan gezocht worden in een uitbreidende Franse vertaling van de Geschiedenis van Alexander de Grote door Pseudo-Kallisthenes; de laatste zin van het antwoord bij vr. 74 zinspeelt daarop.

De Pygmeeën hebben ‘baerde toten knien’. Deze meedeling gaat waarschijnlijk terug op die bij Jacob van Vitry over ‘mulieres barbas usque ad mamillas habentes’; zie ook Prior bl. 123.

Ichthyophagen die maar ‘ere palmen lanc’ zijn, of gehoornd als geiten, heb ik nog niet eerder vermeld gevonden. Maar Jacob van Vitry zegt: ‘in Francia quidam cornuti’ en Prior; ‘Et la sont unes genz qui sont cornuz et n'ont que II coutes de grant’, maar dan heeft hij het over de kraan-bestrijdende Pygmeeën in Indië. Waar Sidrac over dit volkje spreekt, zegt hij dat ze zijn ‘gemaect alse wy’.

Dat de Cyclopen ons vrezen omdat wij twee ogen hebben, is een wijziging van het bericht bij Jacob van Vitry: Cyclopes enim qui omnes monoculi sunt, non minus forsan hos qui duos habent oculos admirantur, quam nos ipsos admiraremur. Vgl. Prior bl. 132: Cil qui n'ont que I oeill et I pie se merveillent moult de ce que nous en avons II.

Wat Sidrac meedeelt over de afzonderlijk wonende mannen en vrouwen die viermaal 's jaars bijeenkomen, vertoont zeer veel overeenkomst met Marco Polo III c. 31; zie Yule: ‘Of the two islands called male and female’ en de aantekening daarbij Alexander-romans, zie b.v. Maerlants Alexander. Zowel volgens Jacob van Vitry als de Image du Monde (Prior bl. 123) komen ze maar éénmaal 's jaars bij elkaar (zo ook bij Strabo). Dat de Amazonen zilveren wapens hebben, zeggen ook de Alexander-romans, Jacob van Vitry en de Image du Monde (Prior bl. 123).

Staartmensen worden vermeld bij Marco Polo, bij Jacob van Vitry ‘in maiore Brittannia’) en de Image du Monde (Prior bl. 134); maar ook in de Oudheid (zie Yule II bl. 244). Dat ze bovendien gehaard zijn als een bok, ongekleed gaan en ‘al van roeken’ leven, vond ik elders niet. De verwerping van 's nachts geboren kinderen vond ik niet eerder vermeld. Het eten van honden- en kattenvlees bij Marco Polo.

Merkwaardig is de overeenkomst (betreffende de volken waar zelfmoord uit godsdienstige dweperij voorkomt) met verschillende redacties van het Boek van Marco Polo. De mannen die, al roepende, van een stellage af in een vuur springen (vgl. Jacob van Vitry), worden niet vermeld bij Yule maar wel bij Charignon. Van de man die zich aan handen en voeten gebonden in vier zwaarden laat vallen, heb ik geen wederga gevonden. Wel zegt Marco Polo dat veroordeelde misdadigers van hun straf kunnen afkomen als zij zichzelf ter ere van een godheid met messen doden.

Het eigenaardige zelfmoord-proces van den man, die zich onthoofd met een van twee hechten voorzien hoefijzervormig mes, wordt ook vermeld door Jordanus wiens boek van ± 1330 dagtekent.

De zonderlinge zede om voor de eerste huwelijksnacht een anderen bijslaper te huren, vermelden Solinus en Pomponius Mela over de Augilen: ‘.. et tum cum plurimis concubuisse maximum decus; in reliquum pudicitia isignis est’.

Het volk waar de mannen niet trouwen, omdat ze menen dat de vrouw aan éen man niet genoeg heeft, wordt genoemd bij Jacob van Vitry nl. de Essaeërs: Matrimonium autem non contrahunt ut caveant foeminarum intemperantiam, quas nunquam uni viro fidem credunt servare.

375 Die coninc vraecht: Hoe compt dat de liede som sijn wit, 4 som bruin, som swert?

5Sidrac antwort: By iiij manieren; dene [bider] gelikenesse des vaders 6 ende der moeder: alse de vader es bruin ende hy een kint wint 7 met grooter begeerten soe moet van gerechter [natueren] tkint 8 sijn vander selver verwen daer de vader af es; ende eest dat die 9 moeder ontfaet dat saet vanden man / met grooter begeer-10ten soe moet van gerechter natueren dat kint gelijc sijn der moeder. 11 Ende [eest] dat de man ende dwijf beide sijn met grooter begeerten 12 te samen ende dat wijf ontfaet, soe sal nochtan tkint sijn den vader 13 gelijc, want het comt uut alle sinen leden ende sinen nieren ende 14 aderen met rechter natueren. Daer omme moet dat kint sijn vander 15 verwen des vaders ende vanden maecsele der moeder. Ende noch [es] 16 ene ander maniere: es dat wijf van heter complexien, soe wert dat 17 kint bruin in haren lichame. Dander redene [es] bider natueren van-18den lande ende vander locht dat kint wert swert, bruin ende wit.

De koning vraagt: Hoe komt het dat de lieden soms wit zijn, soms bruin, soms zwart?

Sidrac antwoord: Op 4 manieren; de ene bij de gelijkenis van de vader en de moeder: Als de vader bruin is en hij een kind wint met grote begeerten zo moet van gerechte naturen het kind zijn van dezelfde kleur daar de vader van is; en is het dat de moeder ontvangt dat zaad van de man met grote begeerten zo moet van gerechte naturen dat kind gelijk zijn de moeder. En is het dat de man en het wijf beide zijn met grote begeerten tezamen en dat wijf ontvangt zo zal nochtans het kind de vader gelijk zijn, want het komt uit al zijn leden en zijn nieren en aderen met rechte naturen. Daarom moet dat kind zijn van de kleur van de vader en van de vorm der moeder. En noch is er een ander manier: is dat wijf van heter samengesteldheid, zo wordt dat kind bruin in haar lichaam. De andere reden is bij de natuur van de landen en van de lucht dat het kind zwart wordt, bruin en wit.

1976 Die coninc vraecht: Die meer eet ende drinct dan hy behoeft, 20 doeti sonde ofte quaet?

21Sidrac antwort: Die ghene die meer eten ende drincken dan sy 22 behoeven sy doen groot quaet an haren lichame ende grote sonde 23 aen hare ziele ende scade oec aen de spise, daer een ander af leven 24 mochte dies niet en heeft; ende dat es een glot ende quader dan 25 ene beeste endie doen iegen dordinancie ons heren. Want hy heeft 26 gheset dat de mensche eten ende drincken sal alsoe vele als hijs be-27hoeft, ende dat hem blijft, houden voert ende verbliden daer mede 28 die gene dies behoeven. In deser manieren salmen eten ende drincken 29 ene werf sdaechs ofte twee werf; ende die anders doet hy mesdoet 30 herde zere ende die es geheten I glot ende leeft na manieren van 31 beesten, die ghene verstannesse en hebben alse menschen. Alse de beeste 32 sat es, soe rustse hare tote dat sy honger heeft. Ende by rechter na-33tueren soe sal een mensche bat doen dan ene beeste die es sonder 34 verstannesse.

De koning vraagt: die meer eet en drinkt dan hij behoeft, doet hij sonde of kwaad?

Sidrac antwoord: Diegene de meer eten en drinken dan ze behoeven ze doen groot kwaad aan hun lichaam en grote zonde aan hun ziel en schade ook aan de spijs daar een ander van leven mocht die niets heeft; en dat is een verwerping en kwader dan een beeste en die doen tegen de ordinantie van onze heer. Want hij heeft gezet dat de mens eten en drinken zal alzo veel als hij het behoeft en dat hem blijft houden voort en verblijden daarmee diegene die het behoeven. In deze manieren zal men eten en drinken eenmaal per dag of tweemaal; en die anders doet hij misdoet erg zeer en die is geheten een glot en leeft naar de manieren van beesten, niet diegene verstand hebben zoals mensen. Als het de beeste zat is, zo rust ze zich totdat ze honger heeft. En bij rechte naturen zo zal een mens beter doen dan een beest die zonder verstand is.

76a (J 78) De koningh vraghet: Worumme synt de beesten van vele varwen?

Sydrack secht: Darumme dat see nicht ghelyk en sijn Gode darumme moten se sijn van vele varwen. Unde ok darumme dat see gras eten heit, kolt, nat unde droghe, wanner dat see groet syn unde swardrachtich. Dat meiste deil vanden cruden unde van dem grase dat see eten dat moet den beesten macht gheven [77] scholen see deghe hebben. Isset dat see eten dat meiste deil heit unde droghe vanden cruden tosamende, so moten de beesten swart syn. Unde is dat meiste deil heit besonderghen so moten see roet syn. Unde is dat vucht so werden de beesten grys. Unde is dat kolt so werden de beesten wit. Unde is dat see van dessen vier wysen van den cruden ghemeyn eten so werden see grone. Unde also vele ere myn is van eynen crude dan van den anderen, van der naturen schal de beesten hebben ere art. Unde welke koo de eyne beeste drecht de schal meer van der eynen naturen hebben dan van der anderen. Unde ok isset also van den wilden also van denn tamen, eyn islike heft alsulke art unde nature also de wille unde de schickinghe is van Gode.

a (J ) De koning vraagt: Waarom zijn de beesten van vele kleuren?

Sidrac zegt: Daarom omdat ze niet gelijk zijn aan God en daarom moeten ze van vele kleuren zijn. En ook daarom dat ze gras eten, koud, nat en droog wanneer dat ze groot zijn en zwaar. Dat grootste deel van de kruiden en van het gras dat ze eten dat moet de beesten macht geven [77] zullen ze zege hebben. En is dat grootste deel dat ze eten is heet en droog van de kruiden tezamen, zo moeten de beesten zwart zijn. En is dat grootste deel vooral heet zo moeten ze rood zijn. En is dat vochtig zo worden de beesten grijs. En is dat koud zo worden de beesten wit. En is dat ze van deze vier manieren van de kruiden algemeen eten zo worden ze groen. En alzo veel eer minder is het van het ene kruid dan van de andere, van de naturen zullen de beesten hebben een aard. En welke koe (kooi?) die een beest draagt die zal meer van een natuur hebben dan van de andere. En ook zo is het alzo van de wilde alzo van de tamme, elk gelijke heeft al zulke aard en natuur alzo de wil en de schikking is van God.

177 Die coninc vraecht: Welc dinc es dbeste ende tquaetste vander 2 werelt?

3Sidrac antwort: Die tonge es dbeste ende tquaetste dat es inden 4 lichame want mits der tongen mach men wel hebben ere ende voir-5deel ende vort getogen werden onder die liede ende mach oec heb-6ben den name van wijsheden, al en ware hijs niet. Mits der tongen 7 mach men oec hebben onnere, scaemte, scande ende verlies des licha-8men ende der zielen. Want selken spreken mochten de quade ton-9gen seggen, dats al de lichame scade hebben soude; ende alsoe mochte 10 de goede tonghe spreken ende seggen, dats al de lichame groot goet 11 ende grote ere hebben soude ende dat hem gheen arch toe comen 12 en mochte. Die tonghe en heeft gheen been, maer sy doet breken 13 lichtelike rugge, lendenen ende alle dandere lede, ende vele seker- 14 leker/ [mach sy] spreken goet dan quaet.

De koning vraagt: Wat ding is het beste en het kwaadste van de wereld?

Sidrac antwoord: de tong is de beste en het kwaadste dat is in het lichaam want mits der tong mag men wel hebben eer en voordeel en voortgetrokken worden onder de lieden en mag ook hebben de naam van wijsheid al was hij het niet. Mits der tong mag men ook hebben oneer scande en verlies der lichaam en de ziel. Want sommigen mochten spreken met kwade tongen die zeggen dat het hele lichaam schade hebben zou; en alzo mocht de goede tong spreken en zegge, dat het hele lichaam groot goed en grote eer hebben zou en dat hem geen erg toe komen mag. De tong heeft geen been, maar ze laat licht de rug breken, lendenen en alle de andere leden en veel zekerder mag ze spreken goed dan kwaad.

1578 Die coninc vraecht: Dwelke maect meer wijsheden inden 16 mensche, oft coude spise oft hete?

17Sidrac antwort: De hete spise verwermt den lichame ende voet die 18 nieren ende verwermt therte ende die hersenen ende maectse claer. 19 Ende van daer compt puerlijc den sin ende die wijsheit. Die coude 20 spise verhart die nieren ende die aderen, therte, die hersenen ende 21 die lede; ende van dier coutheden ende hertheiden soe behoert dien 22 persoen, die daer [af] es gheuseert, datti hart zij ende onver-23 standich.

De koning vraagt: Wat maakt meer wijsheden in de mens koude of hete spijs?

Sidrac antwoord: De hete spijs verwarmt het lichaam en voedt de nieren en verwarmt het hart en de hersenen en maakt ze helder. En vandaar komt puur de zin en de wijsheid. De koude spijs verhard de nieren en de aderen, het hart, de hersenen en de leden; en van die koudheden en hardheden zo behoort die persoon die dat gebruikt dat hij hard is en onverstandig.

8a (J 81) De konnigh vraghet: Wor aff kumpt grymicheit?

Sydrack secht: De grymmicheit kumpt van quader vuchticheit unde to sommygher tyt kumpt dat dat see syk by dem herte beroren ghelyk dem vure unde vorhitsen syk. Unde van der hitten so werden see swart unde dunker. Unde van der dunkerheit werden see denckende unde grymmich unde melancolieus. Unde de dunckerheit de antwordet den hertsenen. Unde de hertsenen de antworden den oghen unde den leden. Unde see vordupen see an quaetheit. Unde by rechter kraft so moet de mynsche grymmich werden und vul dancken. Unde wanner dat de vuchticheit aff leet unde de vorhittinghe nahet dem herten so scheydet de dunkerheit van eme unde de lede vorlesen ere grotheit unde dan so wert de mynsche vrolyk unde gudes hoghen. [78]

a (J ) De koning vraagt: Waarvan komt grimmigheid?

Sidrac zegt: De grimmigheid komt van kwade vochtigheid en op sommige tijdkomt het dat die zich bij het hart beroeren gelijk het vuur en verhit die. En van de hitten zo wordt ze zwart en donker. En van de donkerheid beginnen ze te denken en wordt grimmig en melancholiek. En de donkerheid die antwoord de hersenen. En de hersenen die antwoorden de ogen en de leden. En bevorderen ze aan kwaadheid. En bij rechte kracht zo moet de mens grimmig worden en vol gedachten. En wanner dat de vochtigheid weg gaat en de verhitting naar het hart zo scheidt de donkerheid van hem en de leden en lezen een grootheid en dan zo wordt de mens vrolijk en goed verheugd. [78]

179 Die coninc vraecht: Alse de mensche es fel ende melancoleus, 2 hoe mach hy dat scouwen ende verdriven?

3Sidrac antwort: Ierstwerf sal hy pensen op sinen sceppere ende hem 4 danken hoechlijc dat hine weerdichde te makene na sine gelike, 5 ende sal dincken omme de doot die hy doen moet die niemen ont-6vlien en mach; ende sal dincken omme die ghene die God gebrec 7 ghegeven heeft van haren leden ende siecheden ende qualen an haren 8 lichame ende aermoets meer dan hem ende en gedincken niet dergere 9 die gesonder ende riker sijn dan hy. Ende sal pensen om de gebode 10 ons heren ende sal hem voeghen by eneghen sinen vrienden ende 11 spreken met hem enege goede auctoriteiden ende sal hem houden 12 in goeder stede ende in goeden poente; ende sal slapen alst es saysoen 13 ende sal verwinnen sinen wille ende trecken sijn gepens van die din-14gen diene erre houden ende melancolieus, ende hier mede mach hy 15 verdriven felheit, gramscap ende melancolie.

De koning vraagt: Als de mens is fel en melancholicus, hoe mag hij dat aanschouwen en verdrijven?

Sidrac antwoord: Eerst zal jij peinzen op zijn schepper en hem hoog danken dat hij zich gewaardigde te maken naar zijn gelijkenis en zal denken om de dood die hij doen moet die niemand ontkomen mag; en zal denken om diegene die God gebrek gegeven heeft van hun leden en ziekten en kwalen aan hun lichaam en armoede meer dan hem en gedenken niet diegene die gezonder en rijker zijn dan hij. En zal peinzen om het gebod onze heer en zal zich voegen bij enige van zijn vrienden en spreken met hen enige goede autoriteiten en zal zich houden in een goede plaatst en in goed punt; en zal slapen al het seizoen er is en zal overwinnen zijn wil en trekken zijn gepeins van de dingen die hem geërgerd houden en melancholiek en hiermee mag hij verdrijven felheid, gramschap en melancholie.

1680 Die coninc vraecht: Welc es beter soe dat men die wive 17 minne oft hate?

18Sidrac antwort: Dat goede wijf salmen minnen, eren ende loven, 19 vordren ende houden over vrouwe ende over goede gesellinne, want 20 vanden goeden wive en mach men anders niet hebben dan goet ende 21 ere ende meernesse van goeden love. Want sy hout trouwe ende alle 22 goetheit haren geselle ende verhoetene van allen quaet doene na hare 23 macht, alsoe alse dwijf hoedt hare kint. Ende van dusdanen wive 24 es beter die minne dan die hatie. Ende dat quade wijf salmen scou-25wen ende vlien alsmen doet dat vier; ende en can men van hem niet 26 ghevlien soe salmen scouwen ende verren haren wille. Ende vanden 27 geselscape des quaets wijfs en mach men anders niet hebben dan 28 scande ende scade, vrese ende verwijt onder/ die liede. Ende 29 sy en hout ghene trouwe haren geselle niet te mere dan dat cocatrijs 30 en doet den vogele (n) die hem goet doet ende hem suvert sine tanden 31 vanden wormen. Dat cocatrijs es ene beeste met enen grooten langen 32 hovede met vele tanden, ende twee werven tsjaers soe wassen hem 33 sine tande vol van wormen ende gaet uter ryvieren liggen ter 34 sonnen ende doet wide open sine kele; soe compt dair een vogel 35 dien God daer toe gheset heeft sine tande te suverne vanden wormen. 36 Entie vogel heeft enen bec scerp alse een naelde ende gaet in des 37 cokatrijs mont ende eet hem alle die worme ute. Ende also saen alse 38 hare de beeste ghevoelt ghesuvert vanden wormen soe luuct sy haren 39 mont toe omme den vogel tetene die hare dit goet gedaen heeft. Ende [79] 1 alse hem die vogel gevoelt datti met quade al daer gheloent soude 2 sijn, soe setti opweert sinen scerpen bec. Ende alse die beeste dan 3 gevoelt den steke vanden becke die hem wee doet, soe doet[i] op den 4 mont ende die vogel sprinct ute ende vliecht. Dusgedanen loen doet 5 dat quade wijf den manne die haer goet heeft gedaen. Daer by soe 6 sal hem een man verren van hare, beide hem ende sinen wille.

De koning vraagt: Wat is beter zo dat men de wijven mint of haat?

Sidrac antwoord: Dat goede wijf zal men minnen, eren en loven, bevorderen en houden voor vrouwe en voor goede gezellin, want van de goede wijven mag men anders niet hebben dan goed en eer en vermeerdering van goede lof. Want ze houdt trouw en alle goedheid van haar gezel en verhoedt hem van allen kwaad doen naar haar macht, alzo als en wijf behoedt haar kind. En van dusdanige wijven is beter de minne dan de haat. En dat kwade wijf zal men schuren en vlieden zoals men doet het vuur; en kan men daar niet van vlieden zo zal men schuwen en ver van haar wil. En van het gezelschap van een kwaad wijf mag men niets anders hebben dan schande en schade, vrees en verwijt onder de lieden. En ze houdt geen trouw haar gezel niet meer dan dat de cocatrijs (haan, zie basilisk) doet de vogel die hem goed doet en zich zuivert zijn tanden van de wormen. Die cocatrijs is een beest met een groot lang hoofd met vele tanden en tweemaal per jaar zo groeien hem zijn tanden vol van wormen en gaat uit de rivier liggen ter zon en doet wijd open zijn keel; zo komt daar een vogel die God daartoe gezet heeft die zijn tanden zuiveren van de wormen. En die vogel heeft een scherpe bek als een naald en gaat in de cocatrijs mond en eet hem alle wormen uit. En alzo gelijks als dit beest zich gezuiverd voelt van de wormen zo sluit ze haar mond toe om de vogel te eten die haar dit goed gedaan heeft. En [79] als de vogel gevoelt dat hij met het kwade aldaar beloond zou zijn zo zet die zijn scherpe bek omhoog. En als dat beest dan gevoelt de steek van de bek die hem pijn doet zo doet hij de mond open en de vogel springt eruit en vliegt weg. Dusdanig loon doet dat kwade wijf de man die haar goed heeft gedaan en daarbij zo zal zich de man ver van haar houden, beide hem en zijn wil.

781 Die coninc vraecht: Alse een mensche es blide ende hoechlijc 8 ende hy dan hoert dat hem niene behaecht, waer omme erret hy hem 9 dan soe saen?

10Sidrac antwort: Dat herte es here ende meester vanden lichame 11 ende die lichame es here ende hoede des herten; soe wat genoeget 12 der herten dat genoecht den lichame. Die ogen sijn der herten mes-13sagiere, die tonge es der herten taelman, die voete sijn hare soemeren, 14 die hande sijn hare riddere ende bescermense van doodene. Thoeft 15 es hare borch, die hersenen sijn casteleine entie baeliu diet al 16 heeft in hoeden, de humore sijn viande der herten. Want alsmen 17 hoort ene redene soe en maechs die herte niet weten en sy mits 18 haren messalgieren. Ende also hare dan die redene genoeget soe 19 verblijt sy hare, ende alle hare manne hebbens ioie ende bliscap 20 ende hare adversarijs wert ghescoffiert. Ende alse de messaelgiere 21 hare bringen quade boetscap soe vergramt sy ende beruert hare 22 manne ende soe sijn sy alle erre ende verbolgen gelijc dat sy es. 23 Ende dan soe sijn hare adversarise blide ende hebbens groote ioie 24 omme dat sy haer ende hare manne verwinnen aldus. Maer es de 25 lichame dan sterc ende vroet ende heefti lief sinen / 26 casteel ende sine liede, soe sal hy verhoeden sine hoetstade ende sal de 27 blame endie bolgenscape nemen op hem ende sal hem houden vast 28 ende hart ende saelt algader chissen; soe selen die viande sijn ghe-29scoffiert.

30Es dat herte cranc ende ydel ende hem die viande weder striden 31 [ende] haesten, ende sy en hevet niet de macht te verdragene 32 dat assaut van den wedersaken ende sine manne sijn oec cranc alse 33 hy ende werden beruert quaet te doene, soe moet de here hebben 34 den scade; want waert dat de lichame(n) verdroegen, die 35 herte(n) en souden gheen quaet pensen. [80]

De koning vraagt: Als een mens is blijde en verheugd en hij dan hoort dat hem niet behaagt, waarom ergert hij zich dan alzo gelijk?

Sidrac antwoord: Dat hart is heer en meester van het lichaam en het lichaam is heer en hoeder van het hart; zowat vergenoegt het hart dat het den lichaam. De ogen zijn de boodschappers van het hart, de tong is de tolk van het hart, de voeten zijn haar sommeren, de handen zijn hun ridders en beschermen ze van te doden. Het hoofd is hun burcht, de hersenen zijn kasteelheren en de baljuw die het al heeft in hoeden, de levenssappen zijn vijanden van het hart. Want als men hoort een reden zo mag het hart het niet weten mits haar boodschappers. En alzo haar dan de reden vergenoegt zo verblijdt ze zich en al haar man heeft vreugde en blijdschap en haar tegenstand wordt geschoffeerd. En als de boodschappers haar een kwade boodschap brengen zo vergramt ze en beweegt ze haar man en zo zijn ze alle geërgerd en verbolgen gelijk dat ze is. En dan zo zijn haar tegenstanden blijde en hebben grote vreugde omdat ze haar en haar man overwinnen aldus. Maar is het lichaam dan sterk en verstandig en heeft hij lief zijn kasteel en zijn lieden, zo zal hij verhoeden zijn belangrijkste deel en zal de blaam en het verbolgen op zich nemen en zal hem houden vast en hard en zal het allemaal verminderen; zo zullen de vijanden zijn geschoffeerd.

Is dat hart zwak en ijdel en hem de vijanden tegenwerken en haasten en ze heeft niet de macht het te verdragen die aanval van het tegenwerken en zijn ma is ook zwak zoals hij en wordt bewogen kwaad te doen, zo moet de heer hebben de schade; want was het dat het lichaam het verdroeg, het hart zou geen kwaad peinzen. [80]

182 Die coninc vraecht: Hoe sal de man minnen dwijf ende 2 dwijf den man?

3Sidrac antwort: Die man ende dwijf selen elc anderen minnen in Gode 4 daer omme dat hise heeft ghemaect gesellen te sine ende omme te win-5nene vrucht de dancke ende loven sinen name ende omme dese redene 6 sal de man hebben groote minne te wive ende getrouwe na den ge-7bode Goids, ende alse dwijf ten manne. Ende na de werelt sal elc an-8deren minnen in vele manieren. Ierstwerf salmen minnen dwijf omme 9 hare getrouwicheit, omme hare goetheit, om hare rijcheit, om hare 10 gifte, omme hare gediensticheit ende om hare gheraecticheit. Die man 11 die dwijf mint daer dese costume in sijn, hine mesdoet niet na de werelt 12 op datse gene andere quade costumen en hebbe, daer sy dandere goede 13 costumen mede ontsiene; want hy mintse omme hare goede costu-14men ende omme hare doget. Dwijf sal oec minnen den man [na] die 15 werelt in vele manieren. Ierstwerf om sine ghetrouwicheit, omme sine 16 doget ende om sine scoenheit, om sine giften ofte om sine vroemheit, 17 om sine hovescheit, om sine gediensticheit ofte om sinen sin. Dwijf die 18 mint den man om dese goede costumen, sy en mesdoet niet no en 19 doet hare ghene blame, en sy datti enege quade smette hebbe aen 20 hem, daer hy dander costumen mede verbluscht. Ende eest datti 21 maer ene van desen goeden costumen en hebben aen hem ende 22 mintene dwijf daer omme, sy en blameert haer selven twint daer 23 ane na de werelt, maer omme de selve goede costumen eest dat sine 24 mint. Die man die mint dwijf ende dwijf [die] mint den man, 25 ende niet en hebben van desen goeden costumen in hem, sijt des 26 seker dat sy sijn te blameerne ende te begripene.

De koning vraagt: Hoe zal de man minnen het wijf en het wijf de man?

Sidrac antwoord: de man en het wijf zullen elk de andere minnen in God daarom dat hij ze heeft gemaakt gezellen te zijn en om te winnen vrucht die dank en lof loven zijn van zijn naam en om deze reden zal de man hebben grote minne tot het wijf en getrouw naar Gods gebod zoals het wijf tot de man. En na de wereld zal elk de anderen minnen in vele manieren. Eerst zal men het wijf om haar trouwheid, om haar goedheid, om haar rijkheid, om haar giften, om haar gedienstigheid om haar geraaktheid. De man die het wijf mint daar deze gebruiken in zijn, hij misdoet niet naar de wereld opdat ze gene andere kwade gebruiken heeft, daar ze de andere goede gebruiken mede ontzien; want hij mint ze om haar goede gebruiken en om haar deugd. Het wijf zal ook minnen de man naar de wereld in vele manieren. Eerst om zijn trouwheid, om zijn deugd en om zijn schoonheid, om zijn giften of om zijn dapperheid, om zijn hoffelijkheid, om zijn gedienstigheid of om zijn zin. Het wijf dat mint den man om deze goede gebruiken, ze misdoet niet nog doet haar gezel geen blaam en is het dat ze enige smet hebben aan hem daar hij de andere gebruiken mee blust. En is het dat hij maar een van deze goeden gebruiken aan hem heeft en mint het wijf hem daarom ze blameert haarzalf iets daaraan naar de wereld, maar vanwege die goede gebruiken is het dat zij hem mint. De man die mint het wijf en het wijf die mint de man en die niets hebben van deze goede gebruiken in zich, wees zeker dat ze zijn te blameren en te begrijpen.

2783 Die coninc vraecht: Salmen dwijf castien met slane alsi mesdoet?

28Sidrac antwort: Van den goeden wive es die mesdaet herde clene 29 ende alsi mesdoet ende sy hare bedinct / ende hare dat 30 leet es, soe sal ment hare vergeven ende ane gaen met sueten 31 woirden ende toenen hare met redenen ende met auctoriteiden 32 dat sy hevet mesdaen, ende soe salse kinnen dat sy hevet mesdaen 33 ende sal hare castien ende sals hare vort ane meer hoeden. Tquade 34 wijf alsi mesdoet soe en scaemt sijs hare no en verwijt, maer sy ver-35heft hare dair inne ende glorieert; ende soe sy meer es ghecastijt soe 36 sijs mere doet. Nochtan salmense castien met woirden, met ghe-37lovene, met ghevene ene werf, anderwerf, derdewerf, vierdewerf, 38 vijfstewerf; ende eest dat sy hare dan niet en castijt soe salmense [81]1 laten ende begeven se altemale. Want de quade wijf die vol es des 2 duvels ende quaets wils, daer af sal hem de man sceden. Ende die 3 hem van hare niet ghesceden en can altemale, soe verre hem van hare 4 ende van haren wille soe hy meest mach.

De koning vraagt: Zal men het wijf kastijden met slaan als ze misdoet?

Sidrac antwoord: Van de goede wijven is de misdaad erg klein en als ze misdoet en ze zich bedenkt en het haar leed is zo zal men het haar vergeven en aangaan met lieve woorden en tonen haar met redenen en met autoriteiten dat ze heeft misdaan en zo zal ze bekennen dat ze heeft misdaan en zal zich kastijden en zal zich voortaan meer hoeden. Het kwade wijf al ze misdoet zo schaamt ze zich nog verwijt, maar ze verheft zich daarin en glorieert; en zo ze meer is gekastijd zo ze het meer doet. Nochtans zal men die meer kastijden met woorden, met geloof, met eenmaal vergeven, andermaal, derdemaal, vierdemaal, vijfdemaal; en is het dat ze zich dan niet kastijdt zal men ze [81] verlaten en begeven ze helemaal. Want het kwade wijf die vol is van de duivel en kwade wil daarvan zich de man scheiden. En die zich van haar niet helemaal scheiden kan, zo ver hem van haar en van haar zo goed hij kan.

584 Die coninc vraecht: Wat dinge es ialoisie ende waer omme 6 es men ialois?

7Sidrac antwort: Het es ene maniere van ialosien die men heet te 8 Gode weert, alse vanden gelove, alsoe men hoert spreken ende 9 disputeren van dingen die iegen tgelove sijn ende men quaet seget 10 van siere wet ende van sinen gelove, dan salmen van rechte ge-11stoert sijn ende (therte) jalois met grooter herten. Ende oec 12 salmen sijn jalois omme sinen goeden vrint; die jaloisie es goet ende 13 getrouwe ende uut goeder herten, suver ende reine. Het es ene andere 14 maniere van jaloisien die es van der archeit der werelt; dats van 15 quader minnen, die niet lange dueren en mach, dat es jaloisie van 16 wiven, die herde berrende es ende malicieus ende die verteert ende 17 scint de herte ende bringt met groten scaden, die heet sotheit. Want 18 sy therte verbrant met quaden gepensen ende soe wallen ende blus-19scheren die humoren ende verliest die lichame sijn eten, sijn drinken, 20 sine bliscape ende sinen troest. Maer lichtelike mach hijs telivereert 21 werden, wille hy; hy sal pensen in hem selven met pueren gedochte, 22 datti quaet doet hem selven ende dat al sine pine ende sine sorge 23 niet en doech. Ende eest dat dwijf es sijn proper wijf, soe sal hijt 24 worpen in ene varwe ende saelt hem selven ontgeven ende saelt 25 gepens worpen van hem ende pensen dat sy hare selven bat hoeden 26 sal dan ofse een ander hoede; ende soe en sal hy nemmermeer 27 jagen die jaloisie, want soe mense meer jaegt soe (men) 28 se meer ber/ret. Ende soe sal men pensen dat sy allene niet en es 29 in de werelt. In deser manieren mach hy sijn telivereert enen corten 30 tijt. Ende eest datti mint die gene die sijn proper niet en es, wet 31 seker datti hem selven travelgeert met herder grooter sotheden. Ende 32 hy es te rechte sot ende dwaes die hem jalours [maect] omme eens 33 anders dinc ende verliest sinen tijt in groter pinen ende sorgen 34 ende rijshede ende al omme niet; alse die gene die met enen scilde 35 ende met enen stave nacht ende dag vecht iegen den wint ende die 36 wint waent slaen ende vaen ende niet bescaden en mach.

De koning vraagt: Wat dinge is jalousie en waarom is men jaloers?

Sidrac antwoord: Het is een soort van jaloezie die men heet tot God waart als van het geloof, alzo men hoort spreken en disputeren van dingen die tegen ‘t geloof zijn en men kwaad zegt van zijn wet en van zijn geloof, dan zal men met recht verstoord zijn en het hart jaloers met een groot hart. En ook zal men zijn jaloers om zijn goede vriend; de jaloezie is goed en getrouw en uit een goed hart, zuiver en rein. Het is een andere soort van jaloezie en die is van ergheid der wereld; dat is van kwade minnen die niet lange duren mag, dat is jaloezie van wijven die erg brandt en is kwaadaardig en verteert en schendt het hart en brengt mee grote schade, die heet zotheid. Want zeverbrand het hart met kwade gedachten en en zo wallen en blussen ze de levenssappen en verliest het lichaam zijn eten, zijn drinken, zijn blijdschap en zijn troost. Maar licht mag hij bevrijd worden, wil hij; hij zal in zichzelf denken met een zuivere gedachte dat het kwaad doet hem zelf en dat al zijn pijn en zijn zorgen niet deugen. En is het dat het wijf is zijn proper wijf, zo zal hij het werpen in een gestalte en zal het zichzelf vergeven en zal het gepeins van hem werpen en peinzen dat ze zichzelf beter hoeden zal dan of ze een ander hoede; en zo zal hij nimmermeer bejagen de jalousie, want zo men die meer jaagt zo die meer brandt. En zo zal men peinzen dat ze alleen niet is in de wereld. In deze manieren mag hij zijn bevrijd in korte tijd. En is het dat ge mint diegene die zijn proper niet is, weet zeker dat hij zich bereidt met erg grote zotheid. En hij is terecht zot en dwaas die zich jaloers maakt om een ding van een ander en verliest zijn tijd in grote pijnen en zorgen en dwaasheden en al om niet; Zoals diegene die met een schild en met een staaf nacht en dag vecht tegen de wind en de wind waant te slaan en te vangen en niet beschadigen mag.

3785 Die coninc vraecht: Salmen minnen den vrint getrouwelijc?

38Sidrac antwort: Die mensche sal minnen sinen vrint getrouweleec [82]1 van goeder ende van suvere herten ende sal hem alle doget doen 2 ende al sijn gevoech na sine macht ende sal dragen sine bordene op 3 sinen hals. Maer dit en salmen al den vrienden niet doen, want die 4 vriende sijn van vele manieren: men vint vrinde die omme hare 5 profijt ende bate gesellen metten mensche ende hem en roect watti 6 dore hem doet ofte en gheeft, eest sijn oirboer ofte sijn scade. Ende 7 sy orloven alle sinen wille ende sine ghenoechte ende en achten niet 8 watter hem af comen mach, op dat sijs hebben haren wille, ende 9 volgen hem alle sinen wille in sotheden, opdat sy hare bate te bat 10 doen. Ende soe houden sy die over hare goede vriende, maer het 11 sijn sine dootviande. Het sijn andere manieren van vrienden alse van 12 geselscape, van etene ende van drinckene ende van vele andere ma-13nieren. Haddi sijns goets vrints te doene ofte haddi iet gaens [iegen] 14 hem, sone soudi in hem twint vinden di[e] ne bedorve. Ende mes-15dadi iet iegen hem, sy souden hem weder doen grote scande ende 16 harcheit. Ende van desen vryenden sal hem de mensche hoeden ende 17 hem emmer verren van hem; maer men sal minnen den vrint, die 18 twint en volget no en penst den sotten wille van sinen vrient, maer 19 diene blameert ende castijt alse hy mesgrijpt, al waert oec dat hijs 20 hem bolge. Ende omme de bolgenscap en sal hijs niet laten, hy en 21 sal hem seggen sinen orboer ende sine ere ende alse mesdoet dese 22 vrint iegen hem zere, daer omme en sal hine niet laten. Aldus ge-23danen vrint sal men minnen, prisen, vorderen, geloven ende be-24trouwen.

De koning vraagt: Zal men minnen de vriend getrouw?

Sidrac antwoord: de mens zal minnen zijn vriend getrouw [82] van een goed en zuiver hart en zal hem alle deugd doen en al zijn gevoeg naar zijn macht en zal dragen zijn borden op zijn hals. Maar dit zal men allen vrienden niet doen, want de vrienden zijn van vele manieren: men vindt vrienden die vanwege hun profijt en baat gezellen met de mensen zijn en hem een zorg wat hij door hem doet of geeft, is het zijn oorbaar of zijn schade. En ze veroorloven al zijn wil en zijn genoegen en achten niet wat hen ervan komen mag opdat zij het hebben tot hen wil en volgen hem alle zijn wil in zotheden, opdat ze hun baat te beter doen. En zo houden ze die voor hun goede vrienden, maar het zijn zijn doodsvijanden. Het zijn andere manieren van vrienden als van gezelschaap van eten en van drinken en van vele andere manieren. Had hij zijn goede vriend nodig of had hij iets tegen hem, zo zou hij in hem niets vinden die hem bedierf. En misdeed hij iets tegen hem, ze zouden hem weer doen grote schande en ergheid. En van deze vrienden zal zich de mens hoeden en hem immer ver van hem; maar men zal minnen de vriend dien iets volgt nog peinst de zotte wil van zijn vriend, maar die hem blameert en kastijdt als hij misgrijpt al was het ook dat hij zich verbolgen zou. En om het verbolgen zal hij het niet laten, hij zal hem zeggen zijn oorbaar en zijn eer en als hij misdoet deze vriend tegen hem zeer, daarom zal hij hem niet laten. Al dusdanige vriend zal men minnen, prijzen, bevorderen, geloven en vertrouwen.

2586 Die coninc vraecht: Mach een mensche orboer doen sonder 26 hem te / pinene ende travelgeerne?

27Sidrac antwort: Seder dat Adam at den appel dien hem God ver-28boden hadde, soe en mochte noit mensche oirboer doen sonder 29 aerbeiden; want daer vore dedement wel ende en was noit soe 30 mechtich man noch en sal sijn die sinen orboer gedoen can sonder 31 aerbeiden, ende na dorbor nochtan vander werelt daer luttel oir-32boers in leget, want hets meest idel ende valsch. Ende oec moeten 33 die arme liede aerbeiden van lichamen, endie rike van herten ende 34 gepense ende selc stont oec na den lichamen [omme] na der zielen 35 te comene ten eweliken lone, dien wy verloren mits Adame. Aldus 36 behoert dat de rike aerbeide alsoe wel alse die arme, want die arme 37 aerbeit omme sine lijfnesse ende alsoe sal die rike doen om Gode 38 ende om sine ziele. Ende het behoert dat die arbeit sy voir den 39 loen ende [den loen] daer na. Dats alsoe oft sy twee gingen twee [83] 1 wege; dene vint de gene diene monteren tors ende doen hem ere ende 2 herbergene wel. Des ander daechs vint hy die ghene die hem doen 3 meer eren ende meer rasten; des derde daechs vint hy die ghene 4 [die noch meer doen,] des vierde ende des vijfste daechs noch vele 5 mere. Des VII. daechs vint hy liede diene slaen ende hem doen 6 groote scande ende hingene by siere kelen. Ende wet dat selke ere 7 ende achement alsemen hevet in de quade werelt, dat daer na volgt 8 een quaet ende, dat sy ontfaen moeten die hare genoechte daer in 9 setten ende daer in bliven. Dander mensche, die ginc den anderen 10 wech, vant die ghene diene sloegen ende groote scande deden ende 11 also elcx daechs meer toten VIIsten dage. Des sevenste daechs vanti 12 vele goeder liede die hem quamen iegen met grooter bliscap ende 13 daden hem groote ere ende gaven hem een conincrike. Aldus eest van 14 deser werelt. Die hebben wille profijt ende bate die groot sy ende 15 ewelijc duere, hy moet hem travelgeren enen corten tijt in dese werelt 16 omme den sceppere hemelrijcx ende eerterijcx. Maer die ghene die 17 hem travelgeren omme profijt ende ere der werelt, sy verliesene al, 18 want het mach hem onlange dueren ende oec vint mens vele quaet 19 ende valsch, dair sy dewelike bliscap met verliesen.

De koning vraagt: Mag een mens oorbaar doen zonder hem te pijnigen en vermoeien?

Sidrac antwoord: Sedert dat Adam at de appel die hem God verboden had, zo mocht de mens nooit oorbaar doen zonder arbeid; want daarvoor deed men het wel en er was nooit zo’ n machtige man nog zal zijn die zijn oorbaar doen kan zonder te arbeiden en na het oorbaar nochtans van de wereld daar weinig oorbaar in ligt, want het is meest ijdel en vals. En ook moeten de arme lieden arbeiden met de lichamen, en die rijk van harten en gepeins en sommige tijd ook naar den lichamen om naar der zielen te komen ten eeuwige loon, die wij verloren mits Adam. Aldus behoort dat de rijke arbeiden alzo goed als de arme, want de arme arbeid om zijn levensonderhoud en alzo zal de rijke doen om God en om zijn ziel. En het behoort dat de arbeid die ze voor het loon doen en de het loon daarna. Dat is alzo of ze twee gingen twee [83] wegen; de ene vindt diegene die hem een paard geven en doen hem eer en herbergen hem goed. De volgende dag vindt hij diegene die hem meer eren en meer rusten doet; de derde dag vindt hij diegene die noch meer doen] de vierde en de vijfde dag noch veel meer. De 7de dag vindt hij lieden die hem slaan en hem grote schade doen en hingen hem bij zijn keel. En weet dat zulke eer ere en einde zoals men heeft in de kwade wereld, dat daarna volgt een kwaad einde, dat ze ontvangen moeten die hun genoegens daarin zetten en daarin blijven. De andere men die ging een andere weg en die vond diegene die hem sloegen en grote schande deden en alzo elke dag meer tot de 7de dag. De zevende dag vond hij vele goede lieden die hem tegenkwamen met grote blijdschap en deden hem grote eer en gaven hem een koninkrijk. Aldus is het van deze wereld. Die hebben wil profijt en baat die groot en eeuwig duurt, hij moet hem een korte tijd vermoeien in deze wereld om dn schepper van hemelrijk en aardrijk. Maar diegene die zich vermoeien om profijt en eer der wereld, ze verliezen alles, want het mag hem kort duren en ook vindt men er veel kwaad en vals waarmee ze de eeuwige blijdschap verliezen.

2087 Die coninc vraecht: Salmen altoes wel doen ende salmen 21 geven den armen lieden?

22Sidrac antwort: Waerlijc salmen doen wel ende geven den armen 23 lieden ende men sal roeken wie sy sijn/, want God heeft 24 gegeven die rijcheit den riken lieden omme dat sy hulpen selen den 25 armen die niet en hebben af te levene. Ende die rike mensche sal 26 pensen in hem selven datti es geboren van Adame ende van Yeven 27 alse die arme es na sine gelike ende datti een mensche es alse hy 28 ende datti ane die rijcheit, die hem God gegeven heeft, nemmermeer 29 en heeft dan sijn lichame behoeft ende sine mayseniede, eest dat hise 30 heeft. Want alse hy sterft en sal hy niet voeren vore hem, ende alse 31 arme sal hy henen sceden alse hy quam. Ende daer omme sal de 32 mensche vanden goede dat hem God gegeven heeft, wel doen ende 33 deylen den armen lieden ende alse hy dat doet, dat sal sijn oetmoe-34dicheit sonder hoverde met goeden willen.

De koning vraagt: Zal men altijd goed doen en zal men geven de armen lieden?

Sidrac antwoord: Waarlijk zal men goed doen en geven de armen lieden en zal men niet schelen wie ze zijn, want God heeft gegeven de rijkheid de rijke lieden omdat ze helpen zullen de armen die niets hebben van te leven. En de rijke mensen zullen peinzen in zichzelf dat hij is geboren van Adam en van Eva en dat de arme is naar zijn gelijkenis en dat hij een mens is als hij en dat hij aan de rijkheid die hem God gegeven heeft nimmermeer heeft dan zijn lichaam behoeft en zijn manschappen, is het dat hij ze heeft. Want als hij sterft zal hij niet voeren voor hem en net als de arme zal hij henen scheiden zoals hij kwam. En daarom zal de mens van het goede dat hem God gegeven heeft, goed doen en delen de armen lieden en als hij dat doet, dat zal zijn ootmoedig en zonder hovaardigheid met goede wil.

3588 Die coninc vraecht: Hoe sal hem die mensche houden onder 36 die liede?

37Sidrac antwort: Alse een mensche es onder die liede soe sal hy hem 38 houden vroedeleec ende hovesleec met sconen gelate ende sconen 39 manieren, ende spreken te maten ende redenen alst tijt es ende [84] 1 horen die redenen van anderen lieden, ende eest dat sy hem niet 2 wel en gelieft. Want dat es groot sin ende grote hovescheit, te siene 3 op den genen die sprect ende te horene sine redenen, want dat 4 genoecht hem wel. Noch sal hy [hem] houden eersamleec sonder 5 overmoet ende sonder hem te verwanen boven anderen, al ware hy 6 vele mere here; want alsoe vele alse hy mechteger es soe sal hy sijn 7 hovesscher ende toetmoedeger ende des sal hy sijn vele tedelre ende 8 te betre. Ende alse hy sine redene seggen sal soe sal hy voirpensen 9 hoe hise vore segge ten alre scoensten ende ten hoechsten. Ende soe 10 sal hy seggen met scoenre cieren ende met sconen gelate ende met 11 goeder herten; ende hy en sal hem oec niet ontsetten no scamen. 12 Want het valt selc stont een man die recht heeft, alsi hem ontset 13 ende scaemt, datti wel verliest sine redene ende sijn recht. Ende alse 14 een mensche es onder die scalke ende valsche, soe sal hy hem 15 houden vroedelijc ende hovesschelijc in sijn profijt ende in sijn ere 16 ende hem hoeden vore hem dat hem gene scade en gescie. Ende eest 17 datti siet dat hem hovesscheit noch sin hulpen en mogen, soe sal 18 hy hem oec houden scalkelijc alsoe hy siet dat sy doen. Al-19dus / salmen sijn goet onder die goede, quaet onder die quade, fel 20 onder die felle, ja eest dat hem sijn doget no sijn wijsheit niet hulpen 21 en moge.

De koning vraagt: Hoe zal zich de mens gedragen onder de lieden?

Sidrac antwoord: Als mens is onder de lieden zo zal hij zich houden verstandig en hoffelijk met een mooi gelaat en mooie manieren, en spreken te maten en redenen als het tijd is en [84] horen de redenen van anderen lieden, en is het dat ze hem niet goed gelieft. Want dat is grote zin en grote hoffelijkheid te zien op diegene die spreekt en te horen zijn redenen, want dat vergenoegt hem wel. Noch zal hij hem houden eerzaam zonder overmoed en zonder zich te wanen boven anderen, al was hij veel meer heer; want alzo veel als hij machtiger nis zo zal hij zijn hoffelijker en meer ootmoediger en dus zal hij zijn veel edeler en te beter. En als hij zijn redenen zeggen zal zo zal hij tevoren peinzen hoe hij het tevoren het allermooiste zeggen zal en ten hoogste. En zo zal hij het zeggen met mooie sier en met een mooi gelaat en met een goed hart; en hij zal zich ook niet ontzetten nog schamen. Want het gebeurt sommige tijd dat een man die recht heeft, als hij zich ontzet en schaamt dat hij wel verliest zijn redenen en zijn recht. En als een mens is onder de schalkse en valse zo zal hij zich wel verstandig e hoffelijk houden in zijn profijt en in zijn eer en zich hoeden voor hem dat hem genen schade geschiedt. En is het dat hij ziet dat hem zijn hoffelijkheid nog zijn hulp niets vermogen, zo zal hij hem ook houden schalks alzo hij ziet dat ze doen. Aldus, zal men zijn goed onder de goede, kwaad onder de kwade, fel onder de felle, ja is het dat hem zijn deugd nog zijn wijsheid niet helpen mag.

2289 Die coninc vraecht: Alse de rike verliest sine rijcheit, doecht 23 hijs dan iet [te] min ochte alse die arme comt ter rijcheden, doecht 24 hy dan iet te meer?

25Sidrac antwort: Alse die rike verliest sine rijcheit soe verliest hy 26 sine ere, sijn profijt, sine macht ende sine mogentheit, soe heet menne 27 sot ende en es niet geroepen also dicke te rade alse hy was te voren. 28 Ende elc verret hem van hem, want hy verliest sijn gedincken 29 ende sijn ere ende niemen en prijst sine sprake, want sy en es niet 30 wel gehort, mair men houtse voir sotheit. Ende hy wert bloede 31 ende out ende al de werelt doet hem onnere. Ende alse die arme rike 32 worden es, soe es hy vroet ende hovesch; al waert datti ware valsch 33 ende dorper soe es hy vray ende valiant ende sine sprake es wel ge-34hoert, ende hy vint vriende over al die hem goeds onnen ende elc 35 voeget hem geerne by hem ende prijstene ende draget sijn ere ende 36 hy es dicwile geroepen te rade. Die rike mensche es alse een eerden 37 vat dat es vol gedaen van edelen gestente, van finen goude ende selvere 38 mede ende dat vat valt dan in een vier ende dat selver ende gout 39 ende dat gestente wert al verteert vanden viere ende verloren. Dats 40 al te verstane dat de rijcheit van der werelt en es niet des geens diese [85] 1 antiert; maer sy hebbense ontleent alse een coepman die voert eens 2 rijcx coepmans have omme winninge achter lande ende anders niet 3 dair af en heeft dan sorge ende arbeit ende dat hire af leeft; ende 4 alse die rike man tsine dan hebben wille soe wert die coepman dan 5 al bloet vanden goede. Maer alse vele heeft hijs dien tijt dat hijt 6 hadde in sire macht. Aldus soe sijn die liede van deser werelt, want 7 sy en hebben sgoets van deser werelt nemmermeer dan alsoe lange 8 alsi leven dat syre dan haren wille mede doen, ende alsi sterven soe 9 varen sy henen alsoe arme alsi quamen. Maer de arme es vele edelre 10 ende sekere die rike was, dan de rike die vore niet en hadde

De koning vraagt: Als de rijke verliest zijn rijkheid, deugt hij dan iets te min of als de arme komt ter rijkheid, deugt hij dan iets te meer?

Sidrac antwoord: Als de rijke verliest zijn rijkheid zo verliest hij zijn eer, zijn profijt, zijn macht en zijn mogendheid, zo noemt men ze zot en wordt niet geroepen alzo vaak te raad zoals hij was tevoren. En elk gaat hem van hem, want hij verliest zijn gedenken en zijn eer en niemand prijst zijn woorden, want het wordt niet goed gehoord, maar men houdt het voor zotheid. En hij wordt blode en oud en al de wereld doet hem oneer. En als de arme rijk geworden is, zo is hij verstandig en hoffelijk; al was het dat hij was een valse dorper zo is hij fraai en vlug en zijn worden woorden goed gehoord en hij vindt vrienden overal die hem goeds gunnen en elk voegt zich graag bij hem en prijst hem en draagt zijn eer en hij is vaak geroepen te raad. De rijke mens is als een aarden vat dat is vol gedaan van edelen gesteente, van fijn goud en zilver mede en dat vat valt dan in een vuur en dat zilver en goud en dat gesteente worden geheel verteerd van het vuur en verloren. Dat is al te verstaan dat de rijkheid van de wereld is niet va diegene die het [85] hanteert; maar ze hebben het geleend zoals een koopman die voert een de have van een rijke koopman om winning achter lande en niets anders daarvan heeft dan zorgen en arbeid en dat hij ervan leeft; en toen de rijke man ‘t zijne dan hebben wil zo wordt de koopman dan al bloot van het goed. Maar alzo veel heeft hij het in die tijd dat hij het had in zijn macht. Aldus zo zijn de lieden van deze wereld, want ze hebben het goed van deze wereld nimmermeer dan alzo lang als ze leven dat ze er dan hun wil mee doen en al ze sterven zo gaan ze henen alzo arme als ze kwamen. Maar de arme is vele edeler en zekerder dan de rijke was, dan de rijke het tevoren niet had.

1190 Die coninc vraecht: Quaden seden ende quade manieren waer 12 af comen zij?

13Sidrac antwort: Sij comen vanden wille des menschen, van sire 14 quaetheit ende van sire loser herten, want het compt al 15 van / hem selven; want hy heeft den sin datti wel kint, datti es van 16 quaden costumen ende quaden manieren ende dat hise wel laten 17 mach, wilt hy, ende nemen die goede ende doen tgoede. Want die 18 ghene die quade costumen heeft in hem, hine mach wel doen no wel 19 seggen no goet pensen no goeden lof hebben onder die liede, no 20 rusten oec van herten, want altoes pensti omme quaet doen ende es 21 altoes in grooter pinen ende verteert sinen lichame ende useert 22 sinen tijt in quaetheden. Ende van hem selven heeft[i] alle dese pine 23 ende arbeit, alse een mensche die gaen mochte [sekerlike] tote ere 24 steden al enen sconen pleinen wech ende gaet doer bossche ende doir 25 hagen met grooter sorgen ende ongemake; aldus eest van hem die 26 useert quade costumen ende laet die goede, want die scouden sijn al 27 sijns selfs.

De koning vraagt: Kwade zeden en kwade manieren waarvan komen zij?

Sidrac antwoord: Zij komen van de wil der mensen, van zijn kwaadheid en van zijn loze hart, want het komt al van hem zelf; want hij heeft de zin dat hij wel kent dat hij is van kwade gebruiken en kwade manieren en dat hij ze wel laten mag, wil hij, en nemen de goede en doen het goede. Want diegene die kwade gebruiken heeft in hem, hij mag goed doen nog goed zeggen, nog goed peinzen, nog goede lof hebben onder de lieden, nog gerust zijn van hart, want altijd peinst hij om kwaad te doen en is altijd in grote pijnen en verteert zijn lichaam en gebruikt zijn tijd in kwaadheden. En van zichzelf heeft hij al deze pijn en arbeid zoals een mens die zeker gaan mocht tot een plaats met een al te mooi plein en gaat door een bos en door hagen met grote zorgen en ongemak; aldus is het van hem die kwade gebruiken gebruik en laat het goede, want de schuld is al van zichzelf.

2891 Die coninc vraecht: Yser dat soe hert es ende sterc, hoe wert 29 dat yerstwerf ghesmeedt?

30Sidrac antwort: God maecte alle dinc ende hy wiste wel alles dies 31 de mensche behoeven soude in eerterike ende ontboot Adame ende 32 dedem wisen met sinen ingelen datti name yser, dat doen gedaen 33 was alse savel ende wijsdem hoe hijt vergaderen soude; ende dat hy 34 hameren maken soude ende tangen ende aenbelt ende ander 35 dinc dies hy behoeven soude. [ende hiermede soudemen der we-36relt dienen alsoe lange alsi dueren soude.] Ende Adam dede dat ge-37bod. Ende alst quam toter diluvien, soe leide Noe in die arke vanden 38 instrumente[n] die ghesmeet waren vanden tide dat Adam was. Ende 39 aldus salmen des vort maken connen tote den inde der werelt. [86]

De koning vraagt: IJzer dat zo hard is en sterk, hoe werd dat de eerste keer gesmeed?

Sidrac antwoord: God maakte alle dingen en hij wist wel alles wat de mens behoeven zou in aardrijk en ontbood Adam en liet hem wijzen met zijn engelen dat hij ijzer nam dat toen gedaan werd en toen gedaan was zavel en wees hem hoe hi het verzamelen zou; en dat hij hamers maken zou en tangen en aambeeld en andere dingen die hij behoeven zou. En hiermee zou men der wereld dienen alzo lang als ze duren zou. En Adam deed dat gebod. En ten het kwam tot de zondvloed zo legde Noach in de ark van de instrumenten die gesmeed waren van de tijde dat Adam was. En aldus zal men het dus voort maken kunnen tot in het einde der wereld. [86]

192 Die coninc vraecht: Die gene die versweren haren God, wel-2kerhande datti sy, mesdoen [sy] daer ane?

3Sidrac antwort: Die ghene die versweren haren God valscheleec, 4 weder hy sy goet ofte quaet, [sy doen daer ane herde groet quaet], 5 want sy en houden haren God niet voir quaet maer sy houden voer 6 goet ende sweren nochtan valschelijc by hem ende sy weten wel dat 7 sy valschelijc sweren. Sy sijn selve duvele ende quader dan onge-8lovege liede, want sy maken haren God valsch met hare boesscheit 9 al eest dat hare God quaet es. Ende es hare God goet, soe versweren 10 sine valschelijc om te bedriegene die liede ende sy sondegen herde 11 swaerlijc om die valscheit die sy doen den lieden; die en hebben 12 trouwe no wet, noch sy en selen niet gheloeft werden onder die 13 liede van dingen die sy seggen. Maer men salse houden over quader 14 dan beesten ende men sal hem twint getrouwen. Alsi valsch maken 15 haren God / met harer quader valscheit soe souden sy dan 16 wel bedriegen enen mensche die gelijc hem es.

De koning vraagt: Diegene die verzweren hun God, wat dat het is, misdoen ze daaraan?

Sidrac antwoord: Diegene de verzweren hun God vals, weder hij ze goed of kwaad, ze doen daaraan erg groot kwaad, want ze houden hun God niet voor kwaad maar ze houden voor goed en zweren nochtans vals bij hem en ze weten wel dat ze vals zweren. Ze zijn zelf een duivel en kwader dan ongelovige lieden, want ze maken hun God vals met hun boosheid al is het dat hun God kwaad is. En is hun God goed, zo verzweren zij hem vals om te bedriegen de lieden en ze zondigen erg zwaar vanwege de valsheid die ze de lieden doen; die hebben trouw no wet, noch ze zullen niet geloofd worden onder de lieden van dingen die ze zeggen. Maar men zal ze houden voor kwader dan beesten en men zal hem in niets vertrouwen. Als ze vals maken hun God met hun kwade valsheid zo zouden ze dan wel bedriegen een mens die gelijk hem is.

1793 Die coninc vraecht: Sal een mensche sijn suver van al sinen 18 lichame [van allen dinghen]?

19Sidrac antwort: De mensche sal sijn suver van al sinen lichame van 20 allen dinghen. Ierstwerf van luxurien, van sweerne, dat es quaet 21 van sprekene dat quaet es; geen quaet horen, geen quaet pensen noch 22 daer toe doen sine hande, no quaet raden, no eten no drinken in 23 arge. Van allen desen salmen suver sijn ende oec van vele anderen 24 dingen. Den genen die God gemaect heeft na sine figure hy sal suver 25 sijn van allen dingen, soe sal hy weerdich sijn siere glorien. Want 26 God heeft gegeven sin ende verstannesse elcken mensche datti scou-27wen mach alle dese dingen; eest dat hijt doet soe es God sijn vrint 28 ende soe es hy weerdich siere geselscap.

De koning vraagt: Zal een mens zuiver zijn van zijn hele lichaam van alle dingen?

Sidrac antwoord: De men zal zuiver zijn van zijn hele lichaam van allen dingen. Eerst van wulpsheid, van te zweren, dat is kwaad van spreken dat kwaad is; geen kwaad horen, geen kwaad peinzen noch daartoe doen zijn handen, nog kwaad aanraden, nog eten nog drinken in erg. Van al deze zal men zuiver zijn en ook van vele andere dingen. Diegene die God gemaakt heeft naar zijn figuur, hij zal zuiver zijn van alle dingen, zo zal hij waardig in zijn glorie. Want God heeft gegeven zin en verstand elk mens zodat hij aanschouwen mag al deze dingen; is het dat hij het doet zo is God zijn vriend en zo is hij waardig zijn gezelschap.

2994 Die coninc vraecht: Wien salmen minnen ende haten ende 30 scouwen?

31Sidrac antwort: Men sal gaen den wech die scone ende saechte ende 32 suver es ende men sal scouwen den wech die swaer ende steenachtich 33 es ende dair doirne sijn. Ende oec salmen scouwen dat vier, want die 34 doer doerne gaet ochte doer vier, hy moeter mesquame ofte scade 35 af hebben, ende die gaet den saechten wech hy gaet sonder mes-36quame. Ende sekerlijc dits te verstane, men sal minnen goede liede 37 ende wandelen in hare geselscap [ende daer af mach men] anders 38 niet [hebben] dan oec goet; ende daer es hy behouden ende seker. 39 Dit (s) sijn die ghene die gaen den sconen groenen wech; ende die [87] 1 genen die wandelen met quaden geselscape, al waren sy goede liede, 2 men soutse houden over quaet. Ende sy en mochten daer anders 3 niet af hebben dan scande ende onnere ende quaden name onder die 4 liede ende selen mesprijst ende geonneert sijn vanden goeden lieden. 5 Ende die goede liede selen pensen: en waren sy niet alsoe quaet alse 6 dandere, sy en gingen niet met hem noch en consenteerden niet hare 7 quaetheden. Aldus werden sy ghequest ghelijc hem die gaen doer 8 doirne ofte doer vier ende daer omme salmen minnen die goede 9 ende wandelen altoes by hem, weder sy sijn rijc oft arm, ende 10 altoes salmen haten ende scouwen die quade.

De koning vraagt: Wie zal men minnen en haten en schuwen?

Sidrac antwoord: Men zal gaan de weg die mooi, zacht en zuiver is en men zal schuwen de weg die zwaar en steenachtig en daar dorens zijn. En ook zal men schuwen dat vuur, want die door dorens gaat of door het vuur of moet er miskwam of schade van hebben en gaat de mens de zachte weg hij gaat zonder miskwam. En zeker is dit te verstaan, men zal minnen goede lieden en wandelen in hun gezelschap en daarvan mag men niets anders van hebben dan goeds; en daar is hij behouden en zeker. Dit zijn diegene die gaan de mooie groene weg; en diegenen [87] die wandelen met kwaad gezelschap, al waren ze goede lieden, men zou ze houden voor kwaad. En ze mochten daar niets anders van hebben dan schande en oneer en kwade naam onder de lieden en zullen misprezen en oneer hebben van de goede lieden. En de goede lieden zullen peinzen: en waren ze niet alzo kwaad zoals de andere, ze gingen niet met hen noch stonden hun kwaadheden niet toe. Aldus worden ze gekwetste gelijk hem die door dorens of door vuur gaan en daarom zal men minnen de goede en wandelen altijd bij hen, weder ze zijn rijk of arm, en altijd zal men haten en schuwen de kwade.

1195 Die coninc vraecht: Welc es beter soe rijcheit soe ere?

12 Sidrac antwort: De rijcheit sy es lichamelijc / ende ere 13 sy es geestelijc. Ende die rijcheit heeft hy mach hebben deen ende 14 dander, wille hy, ende hy mach hebben dat oirboer sy ten lichame 15 ende ter zielen. Ende hy sal vinden die ghene die hem dienen selen 16 ende lieve doen omme sijn rijcheit ende te sinen gebode sijn selen, 17 ende hine mach niet sijn keitijf noch armoede hebben, maer hy moet 18 hebben sine behoefte sijns lichamen ende sijns aysements omme sine 19 rijcheit. Ende een [arm] man die ere heeft, sy doech hem luttel, want 20 vander eren die hem die liede doen en mach hy niet leven, noch 21 des en mach hy niet te sader noch ghevoet sijn; want ere en es maer 22 wint want sy es geestelijc. Ende die en es niet alsoe willecome alsoe 23 die rijcheit heeft, want hets beter na den lichame [dat men seit] hets 24 een rijc dorper dan een arme gheëerde.

De koning vraagt: Wat is beter zo rijkheid zo eer?

Sidrac antwoord: De rijkheid ze is lichamelijk en eer ze is geestelijk. En die rijkheid heeft hij mag hebben de een en de ander, wil hij, en hij mag hebben dat oorbaar is ter lichaam en ter ziele. En hij zal vinden diegene de hem dienen zullen en liefde doen om zijn rijkheid en tot zijn gebod zijn zullen en hij mag niet ellendig zijn noch armoede hebben, maar hij moet hebben zijn behoefte voor zijn lichaam en zijn amusement vanwege zijn rijkheid. En een arme man die eer heeft, ze deugt hem weinig, want van de eren die hem de lieden en mag hij niet leven, noch dus mag hij niet verzadigen nog gevoed zijn; want eer is maar wind want ze is geestelijk. En de ene is niet alzo welkom alzo die rijkheid heeft, want het is beter naar het lichaam, dat men zegt, het is een rijke dorper dan een arme geëerde.

2596 Die coninc vraecht: Salmen doen ere, recht ende reverencie 26 den armen alse den riken?

27Sidrac antwort: Die ghetrouwelijc wille jugeren hy sal eren [ende] 28 vorderen den armen alse den riken inden jugemente. Ende eest dat 29 sy twee comen inden jugemente, men sal den armen niet laten belet 30 ende den riken vorderen, mair men sal doen den enen gelijc den 31 anderen ende doen den armen sitten ende stede maken om te hoerne 32 ende te vertreckene sine redene alsoe wel alse den riken. Deen ende 33 dander selen inden jugemente allene sijn ende gelijc, want dat ge-34rechte compt van Gode, op dat men[t] doet getrouwelijc ende men 35 jugeert alsoe God jugeert gherechtelijc den armen alse den riken, ten 36 welken jugemente niemen ontgaen en mach no ontbergen.

De koning vraagt: Zal men eer doen, recht en reverentie de armen zoals de rijken?

Sidrac antwoord: die getrouw wil berechten zal eerder bevorderen de armen als de rijken in he berechten. En is het dat zij twee komen in het gerecht, men zal de armen niet laten beletten en de rijken bevorderen, maar men zal doen de ene gelijk de andere en laten de armen zitten en plaats maken om te horen en te verhalen zijn redenen alzo goed als de rijken. De ene en de ander zullen in het berechten alle een zijn en gelijk, want dat gerecht komt van God opdat men het getrouw doet en men berecht alzo God berecht gerecht de armen als de rijken, tot welk berechten niemand ontgaan mag nog ontkomen.

3797 Die coninc vraecht: Darme liede hebben sy genoechte in haer 38 armoede alse die rike in haer rijcheit?

39Sidrac antwort: Die arme sijn blider in hair armoede dan die rike [88] 1 in haer rijcheit. Want die rike sijn ghieregher dan darme, want 2 die rike en mach soe vele niet hebben, hy en begeert altoes meer te 3 hebbene ende en mach niet versaet sijn. Dits alse die hongerege ende 4 die sade, want die sade heeft mere vrouden dan die hongerege. Die 5 sat es hy es al vervrout ende ayse ende die honger heeft, hy es droeve 6 ende tongemake. Die rike en mach niet gesaedt werden van rijcheden 7 ende die arme en mach niet soe luttel hebben vanden sinen, hy en 8 verblijt hem met grooter vrouden. Alsoe alse een mensche die es 9 in grooter siecheit langen tijt ende siet de / liede wandelen 10 omtrint hem blide ende gesont, alsoe saen alse hy geneest ende 11 hem de pine laet enen dach ofte twee, soe es hy blidere dan de 12 gene die lange gesont hebben geweest; alsoe verbliden hem die arme 13 meer van C. penningen die sy vinden ofte die men hem gheeft in 14 hare armheit, dan de rike doet in al siere rijcheden.

De koning vraagt: De arme lieden hebben ze genoegen in hun armoede zoals de rijke in hun rijkheid?

Sidrac antwoord: de arme zijn blijder in hun armoede dan de rijke [88] in zijn rijkheid. Want de rijke zijn gieriger dan de arme, want de rijke mag zo veel niet hebben, hij begeert altijd meer te hebben en mag niet verzadigd zijn. Dit is als de hongerige dan de verzadigde, want de verzadigde heeft meer vreugden dan de hongerige. De verzadigde is geheel verheugd en als hij de honger heeft, is hij droevig en te ongemak, de rijke mag niet verzadigd worden van rijkheden en die mag niet zo weinig hebben van de zijne, hij verblijdt hem met grote vreugde. Alzo als een mens is die in grote ziektes is een lange tijd en ziet de lieden wandelen omtrent hem blijde en gezond, alzo gelijk als hij geneest en hem de pijn verlaat een dag of twee, zo is hij blijder dan diegene de lang gezond zijn geweest; alzo verblijden zich de arme meer van 100 penningen die ze vinden of die men hem geeft in hun armoede dan de rijke doet in al zijn rijkheden.

1598 Die coninc vraecht: Eest goet dat hem een mensche vort 16 doet van dien datti selve ghedaen heeft oft es beter datti swige?

17Sidrac antwort den coninc: De mensche en sal hem selven niet prisen 18 van dien datti hevet ghedaen, want eest datti swiget hy doet Gode 19 lieve ende scande den duvel. Want es een mensche vrome ende stout 20 ende heefti weerdicheit in hem ende vertrecti dat selve ofte trecti 21 hem selven dair omme voert, soe doense dat God zere haet ende 22 soe doeti alse een onweert mensche ende een bloede ende die liede 23 lachterent ende mesprisent, al eest dat sijt hem niet en seggen. Ende 24 sine vromicheit hout men dan al over bloetheit, want die bloede 25 prisen hem selven daer omme dat sy gene cracht en hebben in 26 hem ende wanen hem doen houden vrome ende stout met haren 27 logenen ende met dien dat sy hem selven uut trecken ende daer 28 af werden sy gehouden over onwerder ende min dogende dan sy 29 sijn. Maer die vroede man die stoute ende die vrome es, hy sal swigen 30 ende hem houden stille van vertreckene sine vromicheit; ende dan 31 soe es [hijs] mere geprijst ende gehoecht, want die liede vertreckent 32 voir hem ende dan heeft hijs groote ere.

33Ende die valsche ende die quade die hem beroemt, hy en es gheen 34 mensche maer hy es ene beeste alsi vertelt sine scande ende sine sonde 35 ende sine scamelheit, alse een beeste die haer selven niene scaemt 36 voir dandere beesten te doene hare ghevoech. Sy en heves doch en 37 ghene blame want sy en heves sins niet dat sy dade hare ghevoech 38 bedectelike; sy en mach ghene sonde doen want sy es ene beeste 39 sonder ziele. Maer die ghene die hem beroemt van sinen sonden die [89] 1 hy gedaen heeft ende hem verhoecht inde sonden, die sal met rechte 2 sijn gehouden over ene beeste ende over genen mensche.

De koning vraagt: Is het goed dat een mens zich voordoet van dien dat hij zelf gedaan heeft of is beter dat hij zwijgt?

Sidrac antwoord de koning: De mens zal zichzelf niet prijzen van dien dat hij heeft gedaan, want is het dat hij zwijgt hij doet God liefde en schande de duivel. Want is een mens dapper en stout en heeft hij waardigheid in hem en verhaalt dat zelf of trekt zichzelf daarom voort, zo doen ze dat God zeer haat en zo doet als een onwaardig mens en een blode en de lieden lachen er om en misprijzen het, al is het dat zij het hem niet zeggen. En zijn dapperheid houdt men dan voor bangheid, want de blode prijzen zichzelf en daarom omdat ze geen kracht hebben in zich en wanen zich de houden als dopper en stout met hun leugens en met dien dat zichzelf verhalen en daarvan worden ze gehouden over onwaardiger en met minder deugden dan ze zijn. Maar de verstandige man die stout en die dapper is, hij zal zwijgen en zich stilhouden om te verhalen van zijn dapperheid; en dan zo is hij meer geprezen en verhoogd, want de lieden verhalen het voor hem en dan heeft hij grote eer.

En de valse en de kwade die zich beroemt, hij is geen mens maar hij is een beest als hij vertelt zijn schande en zijn zonde en zijn schamelheid, als een beest die zichzelf niet schaamt voor de andere beesten te doen zijn gevoeg. Ze heeft toch geen blaam, want ze heeft geen zin zodat ze haar gevoeg bedekt; ze mag geen zonde doen want ze is een beest zonder ziel. Maar diegene die zich beroemt van zijn zonden die [89] hij gedaan heeft en zich verheugt in de zonden die zal met recht zijn gehouden voor een beest en niet voor een mens.

399 Die coninc vraecht: Waer omme hangen die honde vaster te 4 samen dan ander beesten?

5Sidrac antwort: Die honde sijn van heeter natueren dan enich ander 6 beesten sijn ende van hare hitten alsi versamen ende verwarmen / 7 soe verhelen sy te samen. Alse ij stucken geloys isers 8 diemen leegt op dander ende men dan daer op slaet soe helen sy 9 tsamen omme die hitte; alsoe doen die honde.

De koning vraagt: Waarom hangen de honden vaster tezamen dan andere beesten?

Sidrac antwoord: de honden zijn van hetere naturen dan enige andere beesten zijn en van hun hitte als ze verzamelen en verwarmen zo verhelen ze tezamen. Als 2 stukken gloeiend ijzer waarvan men de ene op de ander legt en men dan daarop slaat zo helen ze tezamen vanwege de hitte; alzo doen de honden.

10100 Die coninc vraecht: Die begheren anders wijf ofte anders 11 goet, doen sy quaet?

12Sidrac antwort: Die ghene die hebben begeerte tote anders mans 13 wive ofte tote anders goede, sy doen herde quaet ende sy sijn geheten 14 knechte des duvels. Want die duvel mach niet gesaedt werden van 15 quaet doene ende hy wilt altoes tote hem trecken alle dinc. Alsoe 16 eest van den ghenen die begeerte hebben tote anders wive ende tote 17 anders goede, want elc soude den anderen doen alsi woude datmen 18 hem dade. Wy es dat de woude dat men hem name sine cledere 19 ofte sijn wijf; niemen en es diet woude, want hem souts zere ver-20drieten. Daer omme sal hem elc laten genoegen mettien datti heet, 21 eest rijc eest arm, ende en sal begeren niet eens anders dinc, alse alse 22 dingele die niet en begeren deen dat dander heeft.

De koning vraagt: die begeren een ander zijn wijf of een ander zijn goed, doen ze kwaad?

Sidrac antwoord: Diegene die hebben begeerte tot een andere mans wijf of tot een ander zijn goed, ze doen erg kwaad en ze zijn geheten knechten des duivels. Want de duivel mag niet verzadigd worden van kwaad te doen en hij wil het altijd tot hem trekken alle dingen. Alzo is het van diegenen die begeerte hebben tot een andermans wijf en tot andere zijn goed, want elk zou de andere doen zoals hij wilde dat men hem deed. Wij is dat die wilde dat men hem nam zijn kleren of zijn wijf; niemand is het die het wilde, want het zou hem zeer verdrieten. Daarom zal zich elk laten vergenoegen met dat hij heeft, is het rijk is het arm, en zal niet begeren een ander zijn ding zoals de engelen die niet begeren de ene dat de ander heeft.

23101 Die coninc vraecht: Mach men in eneger manieren ontgaen 24 der doot?

25Sidrac antwort: Die doot es gelijc der locht in dese werelt in allen 26 dingen ende in allen creatueren die leven, ende hoe dat sy leven soe 27 leven sy vander locht. Ende waert dat hem der locht gebrake ene ure, 28 sy en souden niet mogen leven; ende en mach er soe vele niet sijn 29 in eerterike sy en leven alle vander locht, ende die ghene locht en 30 hevet hy es doot. Ende aldus eest vander doot. Want niemen en 31 mach [soe verre vlien] hy en moet emmer sterven sy vroech sy 32 spade. Ende al borch hy hem inde abisine vander eerden ofte inden 33 gront vander zee daer hy locht coever hadde, nochtan en mochtijs 34 niet ontflien hy en moest emmer sterven. Want in wat steden dat 35 de mensche es, [hoe hoghe] hoe neder, hoe groot hoe clene, die doot 36 gaet altoes met hem. Ende ene clene ure en mochtise niet geworpen 37 van hem, maer hy draecht se over hem bat ende vaster dan enich 38 let datti heeft. Want een mensche mochte wel af sniden een van [90] 1 sinen leden ende wech worpen, maer de doot en sceet nemmermeer 2 van hem; want al tgoet ende alle die cracht van eerterike en 3 mochte niet verlingen no verscouwen de doot tfierendeel van eender 4 uren God en wout. Want goede ende quade, arme ende rike, oude 5 ende ionge, starke ende crancke, vroede ende sotte, gerechte ende 6 valsche moeten alle sterven ende des / en mach niemen 7 ontvlien.

De koning vraagt: Mag men in enige manieren de dood ontgaan?

Sidrac antwoord: de dood is gelijk de lucht in deze wereld in allen dingen en in allen creaturen die leven, en hoe dat ze leven zo leven ze van de lucht. En was het dat hem de lucht ontbrak een uur, ze zouden niet mogen leven; en mogen er niet zo veel zijn in aardrijk ze leven allen van de lucht en die geen lucht heeft, hij is dood. En aldus is het van de dood. Want niemand mag zo ver vlieden, hij moet immer sterven, vroeg of laat. En al verborg hij zich in de diepte van de aarde of in de grond van de zee daar hij lucht over had, nochtans mocht hij het niet ontkomen, hij moest immer sterven. Want in wat plaatsen dat de mens is, hoe hoog of hoe laag, hoe groot of hoe klein, de dood gaat altijd met hem. En een klein uur mocht niet van hem geworpen worden van hem, maar hij draagt het over hem beter en vaster dan enige lid dat hij heeft. Want een mens mocht wel afsnijden een van [90] zijn leden en wegwerpen, maar de dood scheidt nimmermeer van hem; want al het goed en alle kracht van aardrijk mocht niet verlengen nog verstellen de dood het vierendeel van een uur, God wilde het. Want goede en kwade, arme en rijke, oude en jonge, sterke en zwakke, verstandige en zotte, gerechte en valse moeten alle sterven en dus mag niemand ontkomen.

8102 Die coninc vraecht: Eest goet datmen antwert den genen 9 die sottelijc ende scalckelijc spreken?

10Sidrac antwort: Den ghenen die scalckelijc spreken hem en sal [men] 11 niet antwerden, eest dat de sprake niet en gheet aen hem oft ane sine 12 scade, want die quaet ende ongeraect es, sprect selc stont van yemene 13 bedectelike alsoe datment niet en verstaet op wien dat men sprect. 14 Maer eest dat hem yemen daer op antwert, soe verstaet men te hant 15 dat om sinen wille dat gesproken es, waer by dat de swigere beter 16 es dan de antwerdere. Ende vroede liede mesprisent hem selc stont 17 dat sy messeggen ende dat sy weder keren [ende] scamens hem 18 herde zere; ende als mense dair af begrijpt soe hebben sijs blame in 19 hem ende bekinnen te hant dat sy quaet hebben gheseit. De quade 20 ongeraecte alse hy quaet sprect ende ment hem lachtert soe belcht 21 hijs hem ende verquaet noch mere dair in ende sterct ende hout 22 noch vastere sine redene ende penster noch meer redenen toe die 23 valsch sijn ende quaet, waer by dat de swigere beter es dan de ant-24werdere, eest datter sijn scade niet aen en es.

De koning vraagt: Is het goed dat men antwoord diegene de zot en schalks spreken?

Sidrac antwoord: Diegenen die schalks spreken die zal men niet antwoorden, is het dat de spraak niet aan hem gaat of tot zijn schade, want wat kwaad en onbeschaamd, spreek zo’n tijd van iemand bedekt alzo dat men het niet verstaat van wie dat men spreekt. Maar is het dat iemand daarop antwoord zo verstaat men gelijk dat het om zijn wil dat gesproken is, waarbij dat zwijgen beter is dan te antwoorden. En verstandige lieden misprijzen zich elke keer dat ze miszeggen en dat ze terug keren en schamen zich erg zeer; en als men ze daarvan berispt zo hebben ze blaam in zich en bekennen gelijk dat ze kwaad hebben gezegd. De kwade onbeschaamde toen hij kwaadsprak en men hem uitlachte zo werd hij nog meer verbolgen en werd nog meer kwaad en versterkt daarin en houdt nog vaster zijn redenen en peinst er noch meer redenen toe die vals zijn en kwaad, waarbij dat het zwijgen beter is dan het antwoorde, is het dat dat zijn schade er niet van komt.

25103 Die coninc vraecht: Welc es de swaerste conste die es in 26 eerterike?

27Sidrac antwort: Die swaerste conste die es in die werelt dat es de 28 lettere ende die subtijlste ende die diepste ende die meest geëerde 29 ende sy es here ende meester van allen consten ende arten; daer 30 omme heten sy conste, omme dat die liede onthouden haer leven 31 met haren handen ende met haren arbeide. Maer die scriftuere 32 es die meeste arbeit ende die meeste travelgerende const die es. [En es] 33 conste noch arbeit in die werelt men macher mede spreken ende 34 lachen ofte eten ofte drincken, horen oft swigen oft singen; maer 35 in de arte der scriftueren en mach men des niet doen. Want ghe-36scrifte travelgeert alle die lede ende den lichame ende dogen, die 37 hersenen ende die lendenen; ende hy en der anders niet pensen no 38 sien no lachen no spreken no horen anders dan in sijn ghescrift. [91] 1 Die niet scriven en can hy en weet niet wat pine [dat] es, maer 2 het es een arte die den lichame meer travelgeert dan enege arte die es.

De koning vraagt: Wat is de moeilijkste kunst in aardrijk?

Sidrac antwoord: de moeilijkste kunst in de wereld dat is de letter en de subtielste en de diepste en de meest geëerde en ze is heer en meester van alle kunsten en art; daarom heten ze kunst omdat de lieden onthouden hun leven met hun handen en met hun arbeid. Maar de schrifturen is de meeste arbeid en de meeste moeizame kunst die er is. En er is kunst noch arbeid in de wereld men mag er mee spreken en lachen of eten of drinken, horen of zwijgen of zingen; maar in de arte der schrifturen mag men dat niet doen. Want geschrift vermoeit alle leden en het lichaam en de ogen, de hersenen en de lendenen; en hij durft niets anders te peinzen, nog te zien, nog lachen, nog spreken, nog horen anders dan in zijn geschrift. [91] Die niet schrijven kan hij weet niet wat pijn dat is, maar het is een arte die het lichaam meer vermoeit dan enige art die er is.

3104 Die coninc vraecht: Die ghene die hem travelgeren om goet 4 ende hem selven daer af gheen goet en doen, waer omme doen sy dat?

5 Sidrac antwort: Die ghene die hem travelgeren / om goet 6 ende hem gheen gemac en doen daer af, sy sijnre dienstknecht af; 7 want dat [goet] en es hare niet want sy sijn in eygenen dienste. 8 Ende moeten [sy] sterven, soe sal een ander verteren dat goet dat 9 hem suer wert. Men sal verteren met redenen entie mensche en sal 10 hem niet laten gebreken. Hy sal wel laten vanden sinen, hy en 11 sal oec tsine struweren riselijc, maer hy sal hem gemac ende raste 12 doen ende anderen dies behoeven ende die aldus doet [die doet] wel.

De koning vraagt: Diegene de zich vermoeien om goed en zichzelf daarvan geen goed doen, waarom doen ze dat?

Sidrac antwoord: Diegene die zich vermoeien om goed en geen gemak daarvan te doen, ze zijn er dienstknecht van; want dat goed is van hun niet want ze zijn in eigen dienst. En moeten ze sterven, zo zal een ander verteren dat goed dat hem zuur werd. Men zal verteren met redenen en die mens zal zich aan niets laten ontbreken. Hij zal wel laten van de zijne en hij en zal ook ‘t zijne vernielen als een driest, maar hij zal hem gemak en rust doen en anderen die hes behoeven en die aldus doet die doet goed.

13105 Die coninc vraecht: Hoe versotten die liede ende verdwasen?

14Sidrac antwort: Die liede versotten in vele manieren: deen es alse 15 een weldich sot, dander verliest sinen sin by siecheden, dander 16 met crancheden van hersenen, dander van quaden humoren, dander 17 om datti (sinen tijt) verliest [te vele] van sinen bloede, dander van 18 alte grooter hitten; dander van crancheden van herten, dander van 19 te vele te wakene ende te vele te vastene, die hem crancken de her-20senen; dander van scaden die hy neemt [ende] daer af draget grooten 21 rouwe ende vele andere manieren van sotheden, daer af elc draget 22 sijns selfs scade ende sijns selfs pine sonder anders menschen pine 23 ende scade. Maer het sijn andere manieren van sotheden die quaet 24 hem selven sijn ende anderen lieden, dats te wetene die ghene die 25 qualijc leven, die anderen lieden roeven ende nemen thare ende stelen 26 ende die de liede dooden ende mesdoen in vele manieren. Ende die 27 ghene die dragen valsch orconde ende worpen die liede in scade 28 [ende] in pinen, ende die ghene die betien ende beswaren die liede 29 in vele andere manieren, van desen lieden sal hem elc mensche hoe-30den. Want met hare sotheit ende quaetheit doen sy vele quaets hem 31 selven ende anderen lieden. Maer dandere sotheden die ic vore seide 32 en deren niet anderen lieden, maer allene pinen sy ende deren die 33 gene die se dragen.

De koning vraagt: Hoe verzotten de lieden en verdwazen?

Sidrac antwoord: de lieden verzotten in vele manieren: de ene is geweldig zot, de ander verliest zijn zin bij ziektes, de ander met zwaktes van hersenen, de ander van kwade levenssappen, de ander omdat hij in zijn tijd verliest te veel van bloed, de ander van al te grote hitte; de ander van zwakheid van het hart, de ander van te vele te waken en te veel te vasten waarbij hem verzwakken de hersenen; de ander van schaden die hij neemt en daarvan draagt grote rouw en vele andere manieren van zotheden waarvan elk draagt zijn eigen schade en zijn eigen pijn zonder andere mensen pijn en schade. Maar het zijn andere manieren van zotheden die kwaad voor zichzelf zijn en anderen lieden, dat is te weten diegene die kwalijk leven, die anderen lieden roven en nemen het hare en stelen en die de lieden doden en misdoen in vele manieren. En diegene die dragen valse oorkonde en werpen de lieden in schade en in pijnen en diegene die aantijgen en bezwaren de lieden in vele andere manieren, van deze lieden zal zich elk mens hoeden. Want met hun zotheid en kwaadheid doen ze veel kwaads zichzelf en andere lieden. Maar de andere zotheden die ik voor zei deren niet anderen lieden, maar alleen pijnen ze en deren diegene die ze dragen.

105a (J 109) De konnigh vraghet: Isset swaer dem lichame unde der selen also see syk beyde scheyden?

Sydrack secht: Ja, dat is sere leit en beyden unde see synt darumme drovich unde in groten anxt also de eyne scheydet van dem anderen. Unde stonde dat to en beyden see en scheyden syk nummermeer. Unde dat is en also leit also de nye ghetruwede man unde wyff de syk leff hebben in desser werlt unde dan in kort vorscheyden moten unde see dan quaetlyken gelevet hebben in desser werlt dan [92] so is ere angest unde bedrofnisse also groet. Wente de sele gheit to dem quaden unde de licham wert to nichte. Wo langhe dat men vortogert dat moet ja wesen. Eyn islyk moet to der sulven gheselschopp, alle mote wy dar hyn. Also off eyn ghinghe in eyn vremet lant umme wynnynghe. Also he ghenoch hadde ghewonnen so scholde he wedder umme keren to hus unde vortruwen syk eyne brut unde dat scholde eme schynen in gude. Also isset ok wanner dat de sele scheydet uth dem lichame so vlucht see hyn also eyn vogel dar see vordenet heft. Unde de licham blift ligghen also eyn boem de aff ghehouwen is unde wert tho nichte unde vorderft.

a (J ) De koning vraagt: Is het zwaar het lichaam en de ziel alzo ze beiden scheiden?

Sidrac zegt: Ja, dat is zeer leed voor beiden en ze zijn daarom droevig en in grote angst alzo als de ene scheidt van de andere. En stond het toe dat ze beiden scheiden dat zie ik nimmermeer. En dat is alzo leed als een pas getrouwde man en wijf die zich lief hebben in deze wereld en dan gauw scheiden moesten en ze dan kwalijk geleefd hebben in deze wereld dan zo is [92] er een angst en droefheid alzo groot. Want de ziel gaat tot het kwade en het lichaam wordt tot niet. Hoe lang dat men het uitstelt dat moet ja wezen. Iedereen moet tot hetzelfde gezelschap, allen moeten wij daarheen. Alzo of er een ging in een vreemd land om winning. Alzo hij genoeg had gewonnen zo zou hij wederom keren naar zijn huis en trouwen zijn ene bruid en die gaf hij een schijn van goud. Alzo is het ook wanneer dat de ziel scheidt uit het lichaam zo vliegt die als een vogel daar ze voordeel heeft. En het lichaam blijft liggen zoals een boom die afgehouwen is en wordt tot niet en verderft.

1106 Die coninc vraecht: Wien salmen meer ontsien oft den jon-2gen oft den ouden?

3Sidrac antwort den coninc: Men sal zere ontsien den enen ende den 4 anderen, want es de ionge sot ende ongeleert ende ongesceet, die 5 hete natuere die in hem es die verwermtene ende ontstect tere onge-6temperder bliscap [ende ten quaden fayten]. Ende [alse] die 7 vlamme te gaet ende saecht, soe werti weder ghemackelijc ende 8 goeder tieren, want die jolijshet die in hem was, was verwermt 9 ende ontsteken van rechter natueren/. Maer die sotte oude, 10 - die enghene hitte en heeft in hem, oft sy hebben ene partie - 11 ende jolijs, wet dat hy es recht sot ende van hem doet goet hoeden. 12 Want hy heeft leden sinen tijt ende wilt hebben den tijt eens anders 13 die hem niene behoert, alse hy toenen [wilt] jolijsheit met crachte 14 boven sine natuere; want in hem en es niet die hitte no de weder-15vlamme der humoren van binnen diene verwarmen ende ver-16blusscen, maer hy nemt die jolijsheit na den tijt in hem met fortsen 17 die in hem wast, alse die ghene die vleesch braden wilt in die sonne. 18 Alsoe eest metten ouden sot die hem maect iolijs ende ionc ende 19 met crachte wille sijn dat hem natuere verbijt ende dat emmer hou-20den wille met logenen, met boerden ende met hem te prisene ende 21 voert te settene ende maect den vromen, den fieren, den sterken ende 22 den coenen ende dat houden wilt met sire sotheit. Desen salmen 23 ontsien ende scouwen want hy es rechte valsch.

De koning vraagt: Wien zal men meer ontzien of de jongen of de ouden?

Sidrac antwoord den koning: Men zal zeer ontzien de ene en de andere, want is de jonge zot en ongeleerd en ongeschikt de hete natuur die in hem is de verwarmt hem en ontsteekt de ongetemperde blijdschap en ten kwade feiten. En als de vlam vergaat en verzacht zo wordt hij weer gemakkelijk en goedertieren, want de jolijt die in hem was verwarmt en ontsteekt van rechter naturen. Maar de zotte oude die geen hitte in hem heeft en als die hebben wil een partij jolijt, weet dat hij is recht zot en van hem moet je goed hoeden. Want hij heeft geleden zijn tijd en wil hebben de tijd van een ander die hem niet toebehoort zoals hij tonen wil met jolijt en met kracht boven zijn nature; want in hem is niet de hitte nog de weder vlam der levenssappen van binnen die hem verwarmen en blussen, maar hij neemt de jolijt na de tijd in hem met kracht die in hem groeit zoals diegene die vlees braden wil in de zon. Alzo is het met de oude zot die zich vrolijk maakt en jong en met kracht wil zijn dat hem de natuur verbiedt en dat immer houden wil met leugens, met grappen en met hem te prijzen en voort te zetten en maakt de dappere, de fiere, de sterke en de koene en dat houden wil met zijn zotheid. Deze zal men ontzien en schuwen want hij is recht vals.

24107 Die coninc vraecht: Waer omme rechent meer op een jaer 25 dan op een ander?

26Sidrac antwort: Op een jaer rechent meer dan op een ander, dats 27 ierstwerf biden wille Goids ende vanden beruerene der planeten 28 ende der tekenen, want sy berueren hem biden wille Goids ende 29 contrarien hem. Hier by rechenet meer op een jaer dan op een [93] 1 ander. Dat jaer dat luttel rechent doet grote scade in deerde, want 2 die eerde gheeft onna alsoe vele vruchte alse oft (e) wel ende ghe-3noech rechende, ende in dat jaer sal die eerde siec sijn omme de 4 heette van den jare vore, want waert alsoe vele niet en rechende, 5 dat die eerde vercoelen mochte vander hitten die na volcht inden 6 anderen somer. Want die eerde es heet ende berret ende slaet uut hare 7 vlamme ende worpt uut hare venijn ende hare siechijt metten 8 watere ende metter vrucht ende daer omme sijn sy siec in dat jaer. 9 Ende en verstaet niet dat dit es in elcken lande, want in selken lande 10 berret zere, in sulken luttel, in sulken niet, ende dit compt al biden 11 beruerene vanden sterren ende vanden planeten ende van den tekenen 12 ende vanden wille ons heren.

De koning vraagt: Waarom regent het meer op een jaar dan op een ander?

Sidrac antwoord: Op een jaar regent het meer dan op een ander, dat is eerst bij de wil van God en van het bewegen der planeten en de tekens, want ze bewegen zich met de wil van God en contrarie hem. Hierbij rekent men meer op een jaar dan op een [93] ander. Dat jaar dat het weinig regent doet grote schade in de aarde, want de aarde geeft bijna alzo vele vruchten als het wel genoeg regende en in dat jaar zal de aarde ziek zijn vanwege de hitte van het jaar daarvoor, want was het dat het niet alzo regende zodat de aarde verkoelen mocht van de hitte die daarna volgt in de volgende zomer. Want de aarde is heet en brandt en slaat uit zijn vlammen en werpt uit zijn venijn en zijn ziekte met het water en met de vrucht en daarom zijn ze ziek in dat jaar. En versta niet dat dit is in elk land, want in sommige landen brandt ze zeer, in sommige weinig, in sommige niet, en dit komt alles vanwege de beweging van de sterren en van de planeten en van de tekens en van de wil van onze heer.

13108 Die coninc vraecht: Hoe mochte men genesen van lasarien?

14Sidrac antwort: Van lasarien machmen ghenesen met enen onge-15wente dat heet ongewent van philosophien. Want die hadde daer 16 af hy mochte lichtelike genesen. Men souder den sieken met was- 17 schen met alsoe heten watere alse hy mochte gedogen; 18 ende daer/ na soudemen wel drogen met enen clede ende dan 19 soudemen salven mettien ongewente biden viere ofte inde sonne. 20 Ende dit salmen doen lange ende nemen iiij werven also vele 21 alse tsap van enen zennepsade ende mingen deen op dander 22 over tfier. Ende dit soudemen doen elcx daechs VII werven ende 23 ten dertichsten dage soe sal hem dat vel af gaen. Ende ten 24 XXXVIsten daghe soe sal hem comen een ander huut scone ende 25 suver ende soe sal hy al ghenesen sijn van sire lazarien ende van 26 allen dingen. Dit ongewent heeft grote macht ende het es herde 27 oirboerlijc der werelt den lieden diet useren. Ende hets weerdere dan 28 enich dinc in die werelt met te houdene smenschen leven. Ende 29 en verstaet niet dat dat elcke kinnen sal dit ongewent oft dat elc 30 sal mogen gecrighen. Dit ongewent heeft selke virtuut, het doet 31 ghenesen (selke) lazarie ende het ontdoet alle toverie. Want dies een 32 luttel doet int fier, alsoe verre alst ruct ende de roec gaet soe brect 33 sy alle toverie. Ende dijs een luttel dade aen sine voerhoet inden 34 name der drievuldicheit des sceppers hemelrijcx ende eerterijcx ende 35 hijs Gode gheloefde met goeder trouwen ende hy dan vore in enen 36 strijt, hy soude ontfaen grote ere ende lof vanden wapenen boven al [94] 1 die ghene die daer waren al ware dusent ofte mere. Ende die ate 2 van dien ongewente inden name der heileger drievuldicheit ende goet 3 gelove daer ane hadde, hy soude sijn gheëert ende ghehoecht boven 4 alle die liede waer hy quame rijc ende arme, ende souden hem allen 5 verbliden van sire comsten ende soude hebben van hare gracie. Ende 6 waert datti enege dinge seide daer hy redene toe hadde, dat soude 7 ghehoert ende ghedaen sijn; ende al waert sotheit datti sprake, 8 men souden over goet houden ende niemen en souden weder seggen. 9 Ende waert dattt iemen dade aen sijn voerhoeft inden name 10 der heyleger drievuldicheit ende ginge iegen sine viande, hare ghene 11 en souden arch mogen doen, al hadden sy sine doot ghesworen. Ende 12 waer een mensche ghevaen ende [hadde] verdient der doot, niemen 13 en souden mogen verdoemen. Ende oec souden vrouwen dair af 14 ontfaen ende kint dragen. Dit ongewent es ghemaect ende men saelt 15 maken mits den wille Goids alsoe lange alse die werelt dueren sal 16 ende dat sal ghebreet werden in al de werelt. Maer elc / men-17sche en saelt niet mogen kinnen noch hebben, noch niemen en maecht 18 maken dan die ghene die daer af wel sijn gheleert, VIII dage binnen 19 Aprille mits astronomien ende philosophien XXVI daghe op weert 20 metter arten van astronomien metten uren [ende metten poenten] 21 vanden planeten, int groote Inden in ene stat die heet Straven 22 tusschen [II] montaegien, die een coninc maecte die Straven hiet; 23 die [was] vanden gheslachte eens soens die Noe hadde ende hiet 24 Cem. Dese coninc was de meeste astronomijn ende philosophe die 25 was in sinen tijt ende nemmermeer en comt in eerterike sijn gelike. 26 Hy dede maken dese stad om dit ongewent daer te makene ende gaf 27 hare sinen name, ende altoes soe sal sy meren ende dit ongewent 28 daer maken alsoe lange alse de werelt dueren sal. Ende het sal hem 29 spreden over al die werelt ende elc en saelt niet kinnen noch hebben 30 mogen. Dit ungewent maect men van CCC cruden ende (die) 31 LXXII die beste ende die edelste van eerterike, ende vanden vette 32 van enen drake diemen vint in een diep eylant vander zee van 33 Inden. Ende dit ongewent moet sijn over tfier VIII daghe oft VII 34 ofte VI ofte meer na die arte van astronomien, ende dat vier es van 35 wortelen ende van edelen cruden, die men hout van enen jare 36 ten anderen. Dit ungewent es een luttel bruin oft een luttel bleec 37 root oft een luttel wit ende heeft goeden roke ende es soete alse 38 honich, ende alsoe edel ende alsoe diere es deene als dander. Dit [95] on 1gewent es dat weertste dinc van eerterike met te lidene des menschen 2 leven, want vele weerder dingen mach men daer af maken.

De koning vraagt: Hoe kan men genezen van melaatsheid?

Sidrac antwoord: Van melaatsheid kan men genezen met een ongewoonte en dat heet ongewend (1) van filosofie. Want die het had daarvan kon hij licht genezen. Men zou er de zieke mee wassen met alzo heet water als hij mag gedogen; en daarna zou men hem goed drogen met een kleed en dan zou men hem zalven met dat ongewoonte bij het vuur of in de zon. En dit zal men lange tijd doen en nemen viermaal alzo veel van het sap van een hennepzaad en mengen de een op de ander boven het vuur. En dit zou men doen elke dag 7 maal en ten dertigste dag zo zal hem dat vel afgaan. En ten 46ste dag zo zal hem komen een andere huid mooi en zuiver en zo zal hij geheel genezen zijn van zijn melaatsheid en van allen dingen. Dit ongewend heeft grote macht en het is erg oorbaar de wereld dn lieden die het gebruiken. En het is waardiger dan enige ding in de wereld mee te houden mensen leven. En versta niet dat dat el het kennen zal dit ongewend of dat elk het zou mogen krijgen. Dit ongewend heeft zulke kracht, het doet genezen sommige melaatsheid en het ontdoet alle toverij. Want die er een beetje van doet in het vuur, alzo ver als het ruikt en de rook gaat zo breekt het alle toverij. En die een beetje deed aan zijn voorhoofd in de naam der Drievuldigheid de schepper van hemelrijk en aardrijk en hij in God geloofde met goede trouw en hij dan voer in een strijd, hij zou ontvangen grote eer en lof van de wapens boven al [94] diegene die daar waren al waren het er duizend of meer. En die at van die ongewend in de naam der heilige Drievuldigheid en goed geloof daaraan had, hij zou zijn geëerd en verhoogd boven alle lieden waar hij kwam, rijke en arme, en zouden hen allen verblijden van zijn komst en zou hebben van hun gratie. En was het dat hij enige dingen zei daar hij reden toe had, dat zou gehoord en gedaan zijn; en al was het zotheid dat hij sprak, men zou het voor goed houden en niemand zou het tegenspreken. En was het dat iemand het aan zijn voorhoofd deed in de naam der heilige Drievuldigheid en ging tegen zijn vijanden, van hen geen zou hem erg mogen doen, al hadden ze zijn dood gezworen. En was ook een mens gevangen en had de dood verdiend niemand zou hem mogen verdoemen. En ook zouden vrouwen daarvan ontvangen en een kind dragen. Dit ongewend is gemaakt en men zal het maken mits de wil van God alzo lang als de wereld duren zal en dat zal gebruikt worden in de hele wereld. Maar elk mens zal het niet mogen kennen nog niemand mag het maken dan diegene die daarvan goed geleerd zijn, 8 dagen binnen april mits astronomie en filosofie 26 dagen opwaarts met de art van astronomie met de uren en met de punten van de planeten, in de grootte in die in ene stad die heet Straven tussen 2 bergen, die een koning maakte die Straven heet; die was van het geslacht van een zoon van Noach en die heette Sem. Deze koning was de grootste astronoom en filosoof die er was in zijn tijd en nimmermeer komt er in aardrijk zijn gelijke. Hij liet maken deze stad om dit ongewend daar te maken en gaf haar zijn naam en altijd zo zal ze vermeerderen en dit ongewend daar maken alzo lang als de wereld duren zal. En het zal zich verspreiden over de hele wereld en elk zal het niet kennen noch hebben mogen. Dit ongewend maakt men van 300 kruiden en de 72 de beste en de edelste van aardrijk, en van het vette van een draak die men vindt in een diep eiland van de zee van Indien. En dit ongewend moet zijn over het vuur 8 dagen of 7 of 6 of meer naar de art van astronomie en dat vuur is van wortels en van edele kruiden die men houdt van het ene jaar tot de andere. Dit ongewend is een beetje bruin of een beetje bleekrood of een beetje wit en heeft goede reuk en is zoet als honing en alzo edel en alzo duur is de ene en de ander. Dit [95] ongewend is dat waardigste ding van aardrijk mee te verlengen het mensen leven, want vele waardige dingen mag men daarvan maken.

1. Van het hier beschreven ‘unguentum philosophicum’, (filosifische zalf) dat enigszins herinnert aan de ‘steen der wijzen’, heb ik geen voorbeeld kunnen vinden. E.O. von Lippmann: Entstehung und Ausbreitung der Alchemie (Berlin 1919, bl. 306) wijst erop, dat dit unguentum heet te worden vervaardigd in april, d.i. in Bactrië de tijd van de Etesien, de koele wind van de Zwarte Zee. De naam Stranon of Stramon (Straven) duidt er misschien op dat hier sprake is van Stramonium de in Indië als Datura bekende gifplant die in de folklore nog een rol speelt bij zekere voorspellingen.

3109 Die coninc vraecht: Waer omme en maecte God niet den 4 mensche alsoe datti ghene sonde en hadde moghen doen?

5Sidrac antwort: Hadde God ghemaect den mensche alsoe dat hy niet 6 en hadde mogen sonde doen, soe en hadde de mensche gheen goet 7 mogen verdienen, want tgoet ende die weldaet hadde weder ghekeert 8 te Gode danen sy quam. Want al hadde die mensche verdient die 9 glorie ons heren, dat en haddi niet gedaen mits hem mair [mits] 10 God [e], diene maecte vander natueren datti wel hadde mogen doen 11 sonder toedoen sijns willen. [Wet] datti/ ghenen loen 12 verdient en soude hebben; want dat goet datti dan gedaen soude 13 hebben en ware niet comen van sinen wille, maer dat God emmer 14 woude datti verdiende de glorie Goids, ende omme datti [se] niet 15 en hadde mogen verdienen by hem selven met siere verdienten ende 16 hy oec dan den duvel ghene scande ghedaen en soude hebben. Want 17 die mensche eygenen wille heeft, te doene goet ende quaet ende hy 18 dan met sinen goet doene verdient den loen der glorien, des de 19 duvel heeft groote scande, dat soe crancken dinc alse een menschelike 20 creatuere verdient met sinen wille dewelike glorie daer hy ute ghe-21worpen es omme sine hoverde die[r] hy vol was, ende datti met 22 sinen wille dede ieghen sinen sceppere; ende oec daer omme ofte 23 de mensche dede tquade ende liet tgoede mits sinen wille, datti 24 verdoemt worde mits tselve quaet datti dede mits sinen wille. Ende 25 datti aldus wert sy te hebbene deen oft dander na datti verdient, 26 want al eest mits sijns selfs wille.

De koning vraagt: Waarom maakte God niet de mens alzo dat hij geen zonde had mogen doen?

Sidrac antwoord: had God gemaakt de mens alzo dat hij geen had mogen zonde doen, zo had de mens geen goed mogen verdienen, want het goed en de weldaad had weer gekeerd tot God vanwaar ze kwamen. Want al had de mens verdiend de glorie van onze heer, dat had hij niet gedaan mits hem maar mits God die hem maakte van de natuur dat hij wel had mogen doen zonde zonder toedoen van zijn eigen wil. Weet dat hij, geen loon verdiend zou hebben; want dat goed dat hij gedaan zou hebben was niet gekomen van zijn wil, maar dat God immer wilde dat hij verdiende de glorie Gods en omdat hij het niet had mogen verdienen van zichzelf met zijn verdiensten en hij ook dan de duivel geen schande gedaan zou hebben. Want de mens heeft een eigen wil te doen goed en kwaad en hij dan met zijn goed doen verdiend heeft het loon der glorie, dus de duivel heeft grote schande dat zo’n zwak ding als een menselijke creatuur verdient met zijn wil de eeuwige glorie daar hij uit geworpen is vanwege zijn hovaardij waarvan hij vol was en dat hij met zijn wil deed tegen zijn schepper; en ook daarom of de mens deed het kwade en liet het goede mits zijn wil zodat hij verdoemd wordt mits hetzelfde kwaad dat hij deed mits zijn wil. En dat hij aldus waard is te hebben het ene of het andere naar dat hij verdient, want het is alles mits zijn eigen wil.

27110 Die coninc vraecht: Eest goet dat hem een mensche onder-28wint van allen dinghen?

29Sidrac antwort: Men sal clemmen opten boem daer men bate halen 30 mach vander vrucht. Maer die clemmen wille op den ray vander 31 sonnen hy mochte lichte vallen ende breken den hals. Aldus eest 32 vanden lieden: die mechtege selen hem onderwinden der mechteger 33 ende hare mogentheit, ende die arme selen hem onderwinden der 34 armen ende haers aermoets. Want die arme die hem onderwinden 35 met riken ende hare dade die sijn sot ende sy mogens wel gescaet 36 werden alse een viole die hurt aen enen steen. Want die dade van-37den mechteghen en selen niet wachten die arme noch hem dies 38 onderwinden, want die machtege mict luttel op den armen ende hy 39 weet cume datti es, ende hine roepten niet tsinen rade ende van [96] sinen goede ende van sinen quade es hem al een; waer by hy hem 2 niet onderwinden en sal van daden des mechtegen die in diere 3 manieren die dinc neemt. Die arme sal hem houden ghemackelijc 4 ende goedertieren ende hy sal leven in payse in sine armheit alse die 5 vroede ende en sal niet roeken soe wat die rike doen. Noch mere, 6 es de arme geroepen te rade, hy sal hem daer af ontkinneren [soe 7 hy meest mach, ende en can hijs hem niet ontcommeren], soe sal hy 8 geven raet na sine macht, daer hy mede beware deene partie ende 9 dandere / alsoe datti niet gheblameert en zij hier no daer, 10 waer by dat de bordene blive op hem. Want wair soet henen gaet, 11 die machteghe wacht hem altoes elc jegen anderen; maer de arme 12 es (hem) [on] willecome, want al tquade betijt men hem. Ende daer 13 omme en sal de arme hem na sine macht dijs niet onderwinden dat 14 de rike mogende doen, want soe wat sy doen wel ghewerts hem.

De koning vraagt: Is het goed dat een mens zich onderwindt van alle dingen?

Sidrac antwoord: Men zal op de boom klimmen daar men baat halen mag van de vrucht. Maar die klimmen wil op de stralen van de zon die mocht licht vallen en breken de hals. Aldus is het van de lieden: de machtige zullen zich onderwinden der machtige en hun mogendheid, en de arme zullen zich onderwinden der armen en hun armoede. Want de arme die zich onderwinden met rijken en hune daden die zijn zot en ze mogen wel beschadigd worden zoals een viool die aan een steen stoot. Want de daden van de machtigen zullen niet wachten op de arme nog die zich onderwinden, want de machtige mikt weinig op de armen en hij weet nauwelijks dat ij er is en hij roept hem niet tot zijn raad en van [96] zijn goed en van zijn kwaad is hem gelijk; waarbij hij zich niet onderwinden zal van daden der machtigen die op die manieren de dingen neemt. De arme zal zich gemakkelijk en goedertieren houden en hij zal leven in vrede in zijn armoede zoals de verstandige die het niets kan schelen zowat de rijken doen. Noch meer, is de arme geroepen te raad, hij zal zich daarvan keren zo goed hij kan en kan hij het niet ontkomen zo zal hij raad geven naar zijn macht, daar hij mee bewaart de ene partij en de andere, alzo dat hij niet geblameerd wordt hier nog daar waarbij dat de schulden op hem blijven. Want waar zo het heen gaat, de machtige wacht hem altijd elk tegen anderen; maar de arme is hem niet welkom, want al het kwade tijgt men hem aan. En daarom zal de arme hem naar zijn macht dus niet onderwinden dat de rijke mogen doen, want zowat ze doen ze het wel gewaardigen.

15111 Die coninc vraecht: Waer omme maecte God die werelt?

16Sidrac antwort: Om weder te vervullene de stoele in hemelrike die 17 gheydelt waren vanden ghenen die ghestoten waren dair uut mits 18 hare hoverden, dat waren die quade ingelen; ende oec om den lof 19 Goids, want God woude metten gheslachte tsmans ende des wijf[s] 20 de cranc zijn van natueren weder vullen die [voerseide] stoele 21 [omme de scande des duvels]. Maer wet dat alle die liede die sijn 22 ende sijn selen niet comen en selen al daer, maer die gene allene die 23 werdich sijn selker glorien.

De koning vraagt: Waarom maakte God de wereld?

Sidrac antwoord: Om weer te vervullen de stoel in hemelrijk die geleegd waren van diegenen de gestoten waren daaruit mits hun hovaardij, dat waren de kwade engelen; en ook om de lof Gods, want God wilde met het geslacht van de mannen en de wijven de zwakte van zijn natuur weer vullen die voorgenoemde plaats vanwege de schande des duivels. Maar weet dat alle lieden die zijn en zijn zullen niet aldaar zullen komen, maar alleen diegene die zulke glorie waard zijn.

24112 Die coninc vraecht: Hoe maecte God die werelt ende waer 25 ane onthout se hare?

26Sidrac antwort: God maecte hemel ende water na die verstotenesse 27 der quader ingle uten hemele in abisine. Ende doe hy de werelt 28 maken woude doe seide hy: Die werelt sy gemaect, ende in die selve 29 ure soe wassi ghemaect alsoe saen alssijt geboot. Ende die werelt 30 was gheformeert op dwater alsoe alst God woude ende al dat water 31 es onder deerde, want soe diep en mocht niet sijn en es nochtan 32 deerde; ende dat fondament der eerden dat es water. Ende dat fon-33dament des waters dats tfirmamet ende beide een ende ander 34 hanct onder dat firmament metter mogentheit Goids. Ende met siere 35 mogentheit maecte hy die werelt na die gelike van enen eye. Die 36 scale vanden eye es dat firmament diet al omme vaet, dwitte van-37den eye es dat dwater dat es tusschen tfirmament ende deerde; dat 38 gelu vanden eye dats deerde die omme rinc[t] es vanden watere [97] 1 also dat gelu vanden eye es vanden witten; ende die liede sijn in 2 [der] eerden alse zaeds. Dits de vorme vander werelt; maer sy es 3 alsoe ront alse een appel die niet oneffens en heeft.

De koning vraagt: Hoe maakte God de wereld en waaraan onthoudt ze zich?

Sidrac antwoord: God maakte hemel en water na het verstoten van de kwade engelen uit de hemel in de afgrond. En toen hij de wereld maken wilde toen zei hij: de wereld ze wordt gemaakt en in hetzelfde uur zo was ze gemaakt alzo gelijk toen hij het gebood. En de wereld was geformeerd op het water alzo als het God wilde en al dat water is onder de aarde, want zo diep mocht het niet zijn het is nochtans de aarde; en dat fundament der aarde dat is water. En dat fundament der water dat is het firmament en beide de een en ander hangen onder dat firmament met de mogendheid Gods. En met zijn mogendheid maakte hij de wereld naar de gelijkenis van een ei, (1) de schaal van het ei is dat firmament die het al omvangt, het witte van het ei is dat water, dat is tussen het firmament en de aarde; dat gele van het ei dat is de aarde die omvangen is van het water [97] alzo dat gele van het ei is van de witte; en de lieden zijn in de aarde als zaad. Dit is de vorm van de wereld; maar ze is alzo rond als een appel die geen oneffens heeft.

1. De vergelijking van de Aarde in de kosmos met de dooier in een ei treft men bij verscheidene Middeleeuwse schrijvers aan.

4113 Die coninc vraecht: Sijn ander liede onder ons die wel 5 scouwen die claerheit vanden hemele?

6Sidrac antwort: Om die rontheit vander werelt soe sijn enege liede 7 onder ons ende sien die claerheit des hemels alse wy doen. Met haren 8 voeten gaen sy ieghen onse/ voete, dats omme die hoecheit 9 des eerterijcx [ende omme die rontheit. Want hets nedere daer die 10 sonne opgaet dan daer sy onder gaet, ende alse die sonne oec opgaet 11 soe eest noch nacht daer sy onder gaet, ende alsi es daer sy onder 12 gaet soe eest nacht daer sy op ghinc omme die grootheit ende die 13 rontheit des eerterijcx]. Want binnen dien tide dat de sonne maect 14 enen scade van IIII dumen soe loept sy om [aen] tfirmament M. 15 milen. Ende en verstaet niet dat de sonne toent ende baert haren 16 rayen over al de steden van eerterike tenen male alsoe lanc alse 17 erterijc es. Want alsoe verre heeft sy op te gane alse neder te gane 18 ende tusschen die beide es dat eerterike dat hoge es ende ront, soe 19 dat sy vanden enen ten anderen niet ghescinen en can. Hets een lant 20 daer men woent daer de sonne in scijnt maer ene ure ende te hant 21 soe eest nacht. Hets een ander lant daert altoes doncker es alse de 22 nacht. Ende alst in een lant es somer soe eest in I ander lant winter. 23 Ende dit comt al bider sonnen die neemt enen anderen wech elcx 24 jaers biden wille Goids.

De koning vraagt: Zijn er andere lieden onder ons die wel aanschouwen de helderheid van de hemel?

Sidrac antwoord: Vanwege de rondheid van de wereld zo zijn er enige lieden onder ons die de helderheid van de hemel zien zoals wij doen. Met hun voeten gaan ze tegen de onze voeten, dat is vanwege de hoogte van het aardrijk en vanwege de rondheid. Want het is laag daar de zon opgaat dan daar ze onder gaat en als de zon ook opgaat zo is het noch nacht daar ze onder gaat en al ze is daar ze onder gaat zo is het nacht daar ze opging vanwege de grootte en rondheid van het aardrijk. Want binnen die tijd dat de zon een schaduw maakt van 4 duimen zo loopt ze aan het firmament 1000 mijlen. En versta niet dat de zon toont en baart haar stralen overal de steden van aardrijk ten enenmale alzo lang als het aardrijk is. Want alzo ver heeft ze op te gaan als neder te gaan en tussen die beide is dat aardrijk dat hoog is en rond zodat ze van de ene ten anderen niet schijnen kan. Het is een land daar men woont daar de zon in schijnt maar een uur gelijk zo is het nacht. Het is een ander land daar het altijd donker is als de nacht. En als het in een land zomer is zo is het in een ander land winter. En dit komt alles van de zon want die neemt een andere weg elk jaar door de wil van God.

25114 Die coninc vraecht: Hoe lanc ende hoe wijt es die werelt?

26Sidrac antwort: Alse groot es de lancheit alse die wijtheit ende die 27 dicheit, want sy es ront alse een appel. Ende die woude sijn vanden 28 enen [inde] ten anderen, hy moeste sijn mits doir die werelt. Ende 29 die alle daghe ginge eenpaerlijc van smorgens toten avonde ende 30 die zee altemale ware scone vaste eerde ende die werelt al ware scone 31 ende slecht alse een appel, men soude mogen gaen vanden enen ten 32 anderen in dusentich dagen ende soude [gaen] de lingde (in alsoe langen) 33 ende die breheit in alsoe langen tijt.

De koning vraagt: Hoe lang en hoe breed is de wereld?

Sidrac antwoord: Alzo groot is de lengte als de breedte en dikte, want ze is rond als een appel. En die wilde zijn van het ene einde tot het andere, hij moest zijn midden door de wereld. En ging hij alle dagen eenparig van ’s morgens tot de avond en de zee was helemaal mooie vaste aarde en recht als een appel, men zou mogen gaan van de ene tot de andere in duizend dagen en zou gaan in de lengte en breedte in alzo lange tijd.

34115 Die coninc vraecht: Waer omme sal God die werelt ont-35maken?

36Sidrac antwort: Om beters wille, alsoe ghelijc alse een man die heeft 37 een scoen paleis dat edel es ende groot, ende hy dan heeft in ere 38 andere steden een cleyne huys, ende ene partie van dien sconen paleise [98] 1 dan te broken es ende oirboer ende noot zij, dat men vanden steenen 2 vanden cleinen huise volmake dat paleis, trouwen soe soudi sijn 3 scone paleis volmaken ende en soude vanden clenen huise niet 4 achten in dien dat sijn scone paleis volmaect worde. Aldus eest 5 van Gode: op dat getal van hemelrike vervult werde ende die stoe-6len die gheïdelt worden metten valle der quader ingle, soe en 7 roect hem niet dere woeninghen, dats deser werelt.

De koning vraagt: Waarom zal God de wereld ontmaken?

Sidrac antwoord: Om beters wille, alzo gelijk als een man die heeft een mooi paleis dat edel is en groot en hij dan heeft in een andere plaats een klein huis en een partij van dat mooie paleis [98] dan gebroken is en het oorbaar en nodig is dat men van de stenen van het kleine huis volmaakte dat paleis, vertrouw zo zou hij zijn mooie paleis volmaken zou en van dat kleine huis niets achten in dien dat zijn mooie paleis volmaakt wordt. Aldus is het van God: opdat het getal van hemelrijk vervuld wordt en de stoelen die geleegd werden met de val der kwade engelen, zo kan het hem niets schelen die woningen, dat is deze wereld.

8116 Die coninc vraecht: Hoe ghevliegen die vogele inde locht? 9

Sidrac antwort: Die vogele vliegen in de locht mits der dicheit 10 der locht, want die locht es dicke ende vocht ende daer op onthou- 11 den hem die vogele alsi vliegen; ende dair [omme] soe / 12 leven wy vander locht, omme die groote dicheit ende verscheit 13 die in hare es, ende sonder hare en mach nyemen leven ende 14 op dese locht soe onthouden hem die vogele alsi vliegen.

De koning vraagt: Hoe vliegen de vogels in de lucht?

Sidrac antwoord: de vogels vliegen in de lucht mits de dikte van de lucht, want de lucht is dik en vochtig en daarop onthouden zich de vogels als ze vliegen; en daarom zo leven wij van de lucht vanwege de grote dikte en vochtigheid die in haar is en zonder haar mag niemand leven en op deze lucht zo onthouden zich de vogels als ze vliegen.

15117 Die coninc vraecht: Wanen comt die regen?

16Sidrac antwort den coninc: Die regen comt van den watere vander 17 zee, ende vanden vlagen vanden winde soe slaet dwater op in die 18 locht; ende die hitte vander sonnen trecket na hare ende dan drinct 19 de wint dwater; ende die sonne es van heeter natueren ende trecket 20 na hare hoghe in die locht. Ende dit mach elc mensche merken 21 lichtelike, want die sonne drinct den dau ende trectene op weert 22 ende dwater uten poelen dat sy droge sijn. Ende alsi dan alsoe vele 23 waters op getogen heeft dat het groot wert, soe werdet ene wolke 24 ende dan hurtse de wint ende doetse breden ende benemt ons die 25 claerheit der sonnen ende alse [die] wolke dan wel vol es soe begint 26 se te rechenen. Ende alse dat water uut ghevallen es ter eerden soe 27 wert de wolke wit, want sy es vander coutheit vander locht; ende 28 so compt de heette vander sonnen ende jaegtse henen ende verteert 29 se al, ende dan baert hare weder de locht scone ende puer. Het sijn 30 vele steden daer dwater ende de wolken wassen ende risen vander 31 eerden ende slaen op in die locht alse een roec ende dat heet men 32 nevel ofte mest ende asemt deerde uut hare.

De koning vraagt: Waarvan komt de regen?

Sidrac antwoord de koning: de regen komt van het water van de zee en van de vlagen van de wind en zo slaat het water in de lucht; en de hitte van de zon trekt het naar haar en dan drinkt de wind in het water; en de zon is van hete natuur en trekt het naar omhoog in de lucht. En dit mag elk mens licht merken, want de zon drinkt de dauw en trekt het omhoog en het water uit de poelen zodat ze droog zijn. En als ze dan alzo veel water opgetrokken heeft zodat het groot wordt, zo wordt het een wolk en dan beweegt het de wind ze laat ze verbreden en beneemt ons de helderheid van de zon al als de wolk dan goed vol is zo begint het te regenen. En als dat water eruit gevallen is ter aarde zo wordt de wolk wit, want ze is van de koudheid van de lucht; en zo komt de hitte van de zon en jaagt die henen en verteert ze geheel en dan baart zich weer een schone en pure lucht. Het zijn vele plaatsen daar het water en de wolken groeien en oprijzen uit de aarde en slaan op in de lucht als een rook en dat heet men nevel of mist en ademt de aarde uit haar.

33118 Die coninc vraecht: Waer af compt die hagel?

34Sidrac antwort den coninc: Vanden watere ende vanden couden 35 dat herde groot es inde locht. Ende soe die dinne wolke es hogere 36 ende cleenlekere soet dair in meer vriest. Want ware die wolke 37 grovere sy souden meer verwermen ende en soude alsoe zere niet 38 vriesen alse de dunne, alsoe alse een groot yser meer verwarmt dan [99] 1 de clene; want soe die dinc sterker es, soe dat fier sterckeleker ver-2gadert daer ane ende haesteleker. Alsoe es vander locht: soe sy gro-3vere es soe sy meer verhit ende noder vercout. Ende alsi es dinne 4 ende subtijl soe vervriest sy te meer ende alsoe die wint dan jaget 5 ende breet soe valt dat vervorsen water ter eerden ende hier af compt 6 die hagel.

De koning vraagt: Waarvan komt de hagel?

Sidrac antwoord de koning: Van het water en van de koude dat erg groot is in de lucht. En zo de dunne wolk is hoger en kleiner zodat het daarin meer vriest. Want was de wolk grover ze zou meer verwarmen en zou alzo zere niet vriezen als de dunne alzo als een groot ijzer meer verwarmt dan [99] de kleine; want zo het ding sterker is zodat het vuur sterker verzamelt daaraan en sneller. Alzo is het van de lucht: zo ze grover is zo ze meer verhit en moeilijker verkoelt. En ze dus is en subtiel zo bevriest ze te meer en alzo de wind dan jaagt en breekt zo valt dat bevroren water ter aarde en hiervan komt de hagel.

7119 Die coninc vraecht: Waer af compt die donder ende die 8 blixeme?

9Sidrac antwort: Die dondere ende die blixeme comen uter locht 10 vander grooter cracht der winde die ontmoeten in die locht ende 11 herdelijc hem onderslaen; daer af comt die donder van-12den herden slagen / die soe hert sijn (soe) datter claerheit ute blijct 13 alse een vier. Ende die claerheit baert hare eer ter erden dan de 14 donder, alsoe alse een steen daer men vier ute hebben wille; die 15 slach moet daer eer sijn dan dat vier. Alsoe es die donder ere de 16 blixeme want die blixeme compt uten slaghe.

De koning vraagt: Waarvan komt de donder en de bliksem?

Sidrac antwoord: de donder en de bliksem komen uit de lucht van de grote kracht der winden die ontmoeten in de lucht en zich erg slaan; daarvan komt de donder van de harde slagen die zo hard zijn zodat er helderheid uit blijkt als een vuur. En de helderheid baart zich eerder dan de donder, alzo als een steen daar men vuur uit hebben wil; de slag moet daar eerder zijn dan dat vuur. Alzo is de donder eerder dan de bliksem want de bliksem komt uit de slag.

17120 Die coninc vraecht: Hoe mach dat water op comen van 18 onder op die hoghe berghe?

19Sidrac antwort den coninc: Die eerde heeft vele aderen alse de men-20sche in sinen lichame ende waert dat de mensche ene adere liet boven 21 op sijn hoot dat bloet soude daer ute gaen alsoe. Alsoe eest vanden 22 watere dat in deerde es, want dwater gaet doir deerde lancx ende 23 dwers, neder ende hoghe ende dairt vint aederen ende morwe 24 eerde, daer wasset ende gaet op [weert] (alsmen die aderen roerdt)

De koning vraagt: Hoe mag dat water opkomen van onder op de hoge bergen?

Sidrac antwoord de koning: de aarde heeft vele aderen zoals de mens in zijn lichaam en was het dat de mens een ader liet boven op zijn hoofd dat bloed zou daaruit gaan alzo. Alzo is het van het water dat in de aarde is want het water gaat door de aarde in de lengte en breedte, laag en hoog en daar het aderen vindt en murwe aarde daar groeit het en gaat opwaarts zoals men de aderen roert.

25121 Die coninc vraecht: Wanen compt die wint?

26Sidrac antwort den coninc: Die winde comen uter zee die omvaet al 27 eerterike, ende ontmoeten hem herde herdelijc alse deen compt van 28 hier ende dander van daer ende met haren herden ontmoete soe breden 29 sy hem al de werelt dore ende sterken die liede ende die crude 30 ende alle creatueren.

De koning vraagt: Waarvan komt de wind?

Sidrac antwoord de koning: de winden komen uit de zee die omvangt het hele aardrijk en ontmoeten zich erg hard en als de een komt van hier en de ander vandaar en met hun harde ontmoeting zo verspreiden ze zich de hele wereld door en sterken de lieden en de kruiden en alle creaturen.

31122 Die coninc vraecht: Wanen comt dat water ende waer gaet 32 henen?

33Sidrac antwort: Al dat water van eerterike comt uter zee ende gaet 34 weder in die zee. Ende het loept onder die eerde in meneger manie-35ren ende sy ontmoeten hem in vele steden, want dene gaen ende 36 dander comen; alsoe alse men siet dat de wateren lopen in deerde 37 int oesten, die lopen weder uut int westen ende [die int westen lopen] 38 in derde, lopen [uut] int oesten; ende aldus van allen hoeken van [100] 1 eerterike. En waent des niet dat de watre lopen uter eerden doer 2 holen ende doer gaten, maer die eerde drinct dat water ende loset 3 weder ute alse die spongie dat water ende dan soe vergaderen hem 4 de wateren in vele steden ende werden groote ryviere ende groote 5 vloede. Ende aldus es dit eerterike al vol waters ende worpt sijn water 6 uut in allen steden met sinen aseme.

De koning vraagt: Waarvan komt dat water waarheen gaat het?

Sidrac antwoord: Al dat water van aardrijk komt uit de zee en gaat weer in de zee. En het loopt onder de aarde in menige manieren en ze ontmoeten zich in vele plaatsen, want de ene gaat en de ander komt; alzo als men ziet dat de wateren lopen in de aarde in het oosten en die lopen weer uit in het westen en die in het westen lopen in de aarde lopen uit in het oosten; en aldus van alle hoeken van [100] aardrijk. En waan dus niet dat de wateren lopen uit de aarde door holen en door gaten, maar de aarde drinkt dat water en lost dat water weer uit als een spons en dan zo verzamelen zich de wateren in vele plaatsen en worden grote rivieren en grote vloeden. En aldus is dit aardrijk al vol waters en werpt zijn water uit in alle plaatsen met zijn adem.

7123 Die coninc vraecht: Waer om es de zee ghesouten?

8Sidrac antwort den coninc: Die southeit vander zee es daer omme dat 9 sy staet in ere steden ende dat die hitte vander sonnen altoes bernet op 10 hare, want sy der hitten niet ontvlien en can. Ende die zee heeft oec 11 vele berghe die suer ende bitter sijn ende gesouten ende dese southeit 12 ende bitterheit maect bitter ende ghesouten alle dwater ende soete 133 fonteinen die comen in die / zee. Ende God heeft herde 14 wel ghevoecht alsoe alst sijn soude; want ware dwater vander zee 15 soete ende sy altoes stonde in ene stede alsi doet, die onreinicheit ende 16 die stanc soude soe groot sijn dat ghene vissche en souden mogen 17 leven dair inne om den grooten stanc dien sy geven souden.

De koning vraagt: Waarom is de zee gezouten?

Sidrac antwoord de koning: de zoutheid van de zee is daarom omdat ze staat in een plaats en dat de hitte van de zon altijd op haar brandt, want ze kan de hitte van de zon niet ontvlieden. En de zee heeft ook vele bergen die zuur en bitter zijn en gezouten en deze zoutheid en bitterheid maakt bitter en gezouten al het water en zoete bronnen die komen in de zee. En God heeft erg goed gevoegd alzo als het zijn zou; want was het water van de zee zoet en ze altijd stond in een plaats zoals ze doet, de onreinheid en de stank zou zo groot zijn dat geen vis zou mogen leven daarin vanwege de grote stank die ze geven zou.

18124 Die coninc vraecht: Waer omme compt in meneger steden 19 dwater heet uter eerden?

20Sidrac antwort den coninc: Dwater dat heet es ende dat loept onder 21 die eerde dat loept doer solpher. Ende omme die grote hitte die dat 22 solper heeft van natueren soe wert dat water heet ende dat mach-23men wel merken ane den roke.

De koning vraagt: Waarom komt in vele plaatsen het water heet uit de aarde?

Sidrac antwoord den koning: Het water dat heet is en dat loopt onder de aarde dat loopt door zwavel. En vanwege de grote hitte die dat zwavel heeft van naturen zo wordt dat water heet en dat mag men wel merken aan de rook.

24125 Die coninc vraecht: Waren die berge ende die rochen van 25 den beghinne der werelt?

26Sidrac antwort: Van Adams tide toter diluvien soe en was noit 27 berch noch roetsche, maer al de werelt was also slecht alse een appel, 28 ende daer binnen en was noit reghen noch tempeeste ende de eerde 29 gaf nochtan hare vrucht mere dan sy nu doet ende die liede en aten 30 gheen vleesch noch en droncken ghenen wijn. Ende om datter liede 31 sonden soe groot waren dat sy hem niet bekeren en wouden, soe 32 ghenoegt der Gods wijsheit datti comen dede die diluvie omme die 33 sonden die gedaen waren in al der werelt af te dwane ende suver 34 te makene eerterike van den sonden. Die diluvie duerde op der 35 eerden XL daghe ende sy ghinc hoghe XL cubitus. Ende doen hy 36 die werelt bederven woude mits sinen heyleghen wille doen quam 37 een ingel vanden hemele ende gheboet Noe van Goids halven, datti 38 maecte ene arke ende dat hire in ginge ende sijn wijf ende sine kin-39dere ende sine mayseniede ende van elcker creatueren een paer, van [101]1 goeden ende van quaden, ende hy dede Goids gebot. Ende alse die 2 diluvie begonste te comene soe quam sy met grooter druist ende 3 met swaren vallen ende scurde ende brac die eerde ende werpt al 4 omme ende hier met soe bleven berghe ende dale, ghelijc ghi noch siet.

De koning vraagt: Waren de bergen en de rotsen er van het begin der wereld?

Sidrac antwoord: Van Adams tijd tot de zondvloed zo was er nooit een berg nog rots, maar de hele wereld was alzo recht als een appel en daarbinnen was er nooit regen nog tempeest en de aarde gaf nochtans haar vrucht meer dan ze nu doet en de lieden en aten geen vlees nog dronken geen wijn. En omdat de lieden zonden zo groot waren dat ze zich niet bekeren wilden zo vergenoegde het Gods wijsheid dat hij komen liet de zondvloed vanwege de zonden die gedaan waren in de hele wereld om af te wassen en zuiver te maken het aardrijk van de zonden. De zondvloed duurde op de aarde 40 dagen en het ging hoog 40 ellenbogen. En toen hij de wereld bederven wilde mits zijn heilige wil toen kwam een engel van de hemel en gebood Noach vanwege Gods dat hij een ark maakte en dat hij erin ging en zijn wijf en zijn kinderen en zijn manschappen en van elke creatuur een paar, van [102] goeden en van kwaden, en hij deed Gods gebod. En Toen de zondvloed begon te komen zo kwam ze met groot gedruis en met zware vallen en scheurde en brak de aarde en wierp het geheel om en hiermee zo bleven bergen en dalen, gelijk gij noch ziet.

5126 Die coninc vraecht: Wanen quam die diluvie?

6Sidrac antwort den coninc: Die diluvie quam uter eerden, dats te 7 wetene uten oesten, want dat es de weertste stede van eerterike, 8 want van dair compt alle gracie ende alle dontfermherticheit Goids 9 alse hise doen wille ofte alse hy destruweren wille eneghe steden 10 omme hare sonden. Maer omme die rontheit des eerterijcx ende 11 omme die grootheit der werelt ende omme de hoecheit des firma-12ments soe en can niemen weten wanen sy compt. Ende sy selve 13 dingle, die God sent in eerterike omme die lieden te / hoedene 14 ende te weckene ter doget, die comen van dere danen dat de 15 wint compt.

De koning vraagt: Waarvan kwam de zondvloed?

Sidrac antwoord den koning: de zondvloed kwam uit de aarde, dat is te weten uit het oosten want dat is de waardigste plaats van aardrijk, want vandaar komt alle gratie en alle ontferming Gods als hij zijn wil doen wilde om te vernielen enige plaatsen vanwege hun zonden. Maar vanwege de rondheid van het aardrijk en vanwege de grootheid der wereld en vanwege de hoogte van het firmament zo kan niemand weten waarvan het komt. En dezelfde engelen die God zond in aardrijk om de lieden te hoeden en ter deugd op te wekken die komen vandaar vandaan waarvan de wind komt.

16127 Die coninc vraecht: Sal die diluvie comen anderwerven?

17Sidrac antwort: God overmits siere grooter mogentheit heeft ge-18loeft der werelt datti nemmermeer senden en sal die diluvie. Maer 19 eest dat die liede mesdoen ieghen hem, hy sal senden sine ghesele 20 den sondaren ende den quaden, want deen volc sal loepen in dander 21 ende deen sal dander verslaen

ende also selen sy te nieute gaen.

De koning vraagt: Zal de zondvloed andermaal komen?

Sidrac antwoord: God overmits zijn grote mogendheid heeft de wereld beloofd dat hij nimmermeer een zondvloed zenden zal. Maar is het dat de lieden misdoen tegen hem, hij zal zenden zijn gezel de zondaren en de kwaden, want het ene volk zal lopen in het andere en de ene zal de ander verslaan en alzo zullen ze te niet gaan.

22128 Die coninc vraecht: Doen Noe ginc in darke ende van allen 23 beesten nam een paer, wat oirbore waest datti mede nam quade 24 beesten ende ghevenijnde alse scorpioene, serpente, aderen ende 25 [andere] quade beesten?

26Sidrac antwort: Hy deedse dair in om twee saken. Dierste sake was 27 om dat gebot datti hadde van sinen sceppere datti daer in doen 28 soude van allen manieren van beesten een paer; want God omme 29 sine ere ende oec omme sinen lof ende omme dat leven des men-30schen (ende) en woude van allen niet verliesen. Dander sake es: waert 31 dat de venijnde beesten niet en waren op der eerden, de eerde soude 32 sijn alsoe ghevenijnt dat sy soe soude venijnen de vrucht die uter 33 eerden quame, dat menre niet en soude mogen eten men souder af 34 sterven ter selver uren. Want deerde es een deel zere ghevenijnt 35 ende die beesten die ghi hier voren noemt en leven nergen af dan 36 vanden venine vander eerden, want hare natuere es selc alst God 37 ghevoecht heeft. Ende aldus suveren sy deerde vanden venine. 38 Ende dat moechdi lichtelike daer ane verstaen: die name dat serpent [102] 1 dat meest ghevenijnt ware op eerterike ende daet in een vat dat niet 2 eerden en ware, XV daghe ende gave hem tetene broot ende vleesch 3 oft ander dinc dat ghene eerde en ware, het soude verliesen al sijn 4 venijn ende en soude niemen moghen deren, waert dat ghene eerde 5 en ate.

De koning vraagt: toen Noach ging in de ark en van alle beesten nam hij een paar, wat oorbaar was het dat hij mede nam kwade beesten en giftige als schorpioenen, serpenten, arenden en andere kwade beesten?

Sidrac antwoord: hij deed ze daarin om twee zaken. De eerste zaak was om dat gebod dat hij had van zijn schepper dat hij daarin doen zou van alle soorten van beesten een paar; want God om zijn eer en ook om zijn lof en omdat leven der mensen wilde hij van allen niets verliezen. De andere zaak is: was het dat de venijnige beesten er niet waren op de aarde, de aarde zou alzo vergiftigd zijn dat ze zou vergiftigen de vrucht die uit de aarde kwam zodat men er niet van zou mogen eten men zou ervan sterven tin hetzelfde uur. Want de aarde is een deel zeer giftig en de beesten die gij hiervoor noemde leven nergens van dan van het venijn van de aarde, want hun natuur is zulke zoals God het gevoegd heeft. En aldus zuiveren ze de aarde van het venijn. En dat mag je licht daaraan verstaan: de naam van dat serpent [102] dat het meest giftig was op aardrijk en deed je het in een vat dat van geen aarde een 15 dagen en gaf hem te eten brood en vlees of andere dingen dat geen aarde was, het zou verliezen al zijn venijn en zou niemand mogen deren, was het dat het geen aarde at.

6129 Die coninc vraecht: Wanen comt dat gout?

7Sidrac antwort den coninc: Tgout compt uten aderen der eerden 8 ende dat selver mede, want int lant daer die eerde es hert ende puer 9 ende suver dair vint men die aderen van goude ende van selvere 10 ende daer soekent die liede ende makent met haren consten ende 11 dit en es niet in allen landen, maer meest vint mens int oesten.

De koning vraagt: Waarvan komt dat goud?

Sidrac antwoord dn koning: Het goud komt uit de aderen der aarde en dat zilver mede, want in het land daar de aarde hard, puur en zuiver is daar vindt men de aderen van goud en van zilver en daar zoeken het de lieden en maken het met hun kunsten en dit is niet in alle landen, maar meest vindt men het in het oosten.

12130 Die coninc vraecht: Wanen comen die perlen ende die car-13boncle?

14Sidrac antwort den coninc: Het es ene zee die heet die Swerte Zee, 15 in dese zee sijn vele / cokielgien, die hangen emmer twee 16 ende twee te gadere ende liggen op dwater open ende ontploken. 17 Ende soe compt die regen uter locht ende valt in die cokielgie ende 18 dan luken sy toe mits den wille Goids ende gaen te gronde ende 19 bliven dair C. jare ofte meer. Ende die van dien lande nemen se 20 van op den gront int water ten inde vanden C. jaren ende soe 21 bedecken sy hare hoeft in ene blase van enen osse omme te asemen 22 dair inne by dien dat sy lange merren moeten onder dwater ende 23 soe maken sy die blase swert met inte, omme dat hem die vissche 24 daer af ververen selen. Ende als sise ute bringen soe vinden sy 25 die peerlen na de wise van enen stucke vleesch. Ende alsi die locht 26 ghevoelen soe werden sy hert alsoe gedaen alsi sijn; ende als mense 27 ute trect voir hare saisoen soe stincken sy alse een corre ende en doghen 28 niet. Die carboncle alsoe ghelijc vint men in die cokielgien, die groote 29 die int soete water sijn. [Sy] wassen van hagele die in die cokielgie 30 valt uter locht ende dan luken sy toe ende gaen te gronde ende bliven 31 daer CC jare ofte CCC in dat diepe. Ende dan vinden se die liede 32 ende alsi niet en sijn van haren saysoene soe stincken sy oec ende en 33 doegen niet, alse de peerlen en doen. Ende en verstaet niet dat 34 van allen regene ende van allen hagele wassen peerlen ende carboncle. 35 Die regen die valt op den iersten dach vander manen van Junius alsi 36 es in hair teken ende sy valt in die cokielgie, dat werden peerlen 37 ende dat valt herde selden; ende die hagel die valt in die cokielgie int 38 soete water op den dertiensten dach van der manen alsi es int [103] 1 teeken dat men heet Cancer, die wert carbonckel ende dat valt sel-2dender dan vanden peerlen.

De koning vraagt: Waarvan komen de parels en de karbonkel?

Sidrac antwoord de koning: Het is een zee die heet de Zwarte Zee, in deze zee zijn vele kokkels en die hangen immer twee en twee tezamen en liggen op het water open en openen. En zo komt de regen uit de lucht en valt in die kokkels en dan sluiten ze toe mits de wil van God en gaan te gronde en blijven daar 100 jaar of meer. (1) En die van dat land nemen ze van op de grond in het water ten einde van die 100 jaren en zo bedekken ze hun hoofd in een blaas van een os om te ademen daarin omdat ze zo lang blijven moeten onder het water en zo maken ze de blaas zwart met inkt zodat de vissen daarvan bang zullen worden. En als ze die opbrengen zo vinden ze de parels naar de wijze van een stuk vlees. En als ze de lucht voelen worden ze hard alzo dusdanig als ze zijn; en als men ze uittrekt voor hun seizoen zo stinken ze als een korrel en deugen niet. De karbonkel alzo gelijk vindt men in de kokkels die in groot en zoet water zijn. Ze groeien van hagel dat in de kokkels valt uit de lucht en dan sluiten ze toe en gaan te gronde en blijven daar 200 jaren of 300 in dat diepe. En dan vinden ze de lieden en als ze niet zijn van hun seizoen zo stinken ze ook en deugen niet zoals de parels doen. En versta niet dat van alle regen en van alle hagel parels groeien en karbonkels. De regen die valt op de eerste dag van de maan van juni als ze is in haar teken en ze valt in de kokkels, dat worden parels en dat valt erg zeldzaam; en de hagel die valt in de kokkels in het zoete water op de dertiende dag van de maan als ze is in het [103] teken dat men heet Cancer, die worden karbonkels en dat valt zeldzamer dan van de parels.

1. Vgl. Solinus c. 53; Plinius IX, 107; en de vermelding in de Reis van Benjamin van Tudela op 24 Nisan (= in april) vallen er grote regendruppels op het water die de oesters opslurpen, waarna deze zich sluiten en op de zeebodem zinken. Half Tischri (oktober) dalen de vissers in zee af langs touwen en verzamelen de oesters. Bij Marco Polo worden de parels gevist van begin april tot half mei.

3131 Die coninc vraecht: Hoe menich lant es in die werelt?

4Sidrac antwort den coninc: En es maer een lant maer omme die zee 5 die doir dlant strijct soe es dlant gedeilt in drien partien die men 6 heet drie contreien sonder die eylande. Maer nochtan eest maer een 7 lant ende alle sijn sy op een fondament ende God sciepse alle een 8 lant ende tenen male. Ende die gaen mochte al omme en tomme die 9 werelt [hy soude wel sien dat al die werelt] en ware mar een lant 10 beide daer die zee es ende daerse niet en es. Want die zee en mach 11 niet soe diep sijn, sy en hebbe lant onder hare ende dat selve lant 12 heeft ander water daert hem op onthout.

De koning vraagt: Hoe menig land is er in de wereld?

Sidrac antwoord de koning: En is maar een land maar omdat de zee de door het land strijkt zo is het land verdeeld in drie partijen die men heet drie contreien zonder de eilanden. Maar nochtans is het maar een land en alle zijn ze op een fundament en God schiep al het land in een keer. En die gaan mocht alom en om de wereld, hij zou wel zien dat de hele wereld was maar een land, beide daar de zee is en daar ze niet is. Want de ene mag niet zo diep zijn, ze heeft land onder zich en datzelfde land heeft ander water daar het zich op onthoudt.

13132 Die coninc vraecht: En mochte nieman gaen al omme entom-14me die werelt?

15Sidrac antwort den coninc: Nyemen en mochte gaen al omme en 16 tomme die werelt no keren, hy mochte wel alsoe lange 17 leven / ende langere, datti eerterike omme ginge, ware eerterijc al 18 slecht eerde ende herde. Maer diet bestaen woude te gane, hy soude 19 vinden soe vele lettens van montaengien ende van bossaegen ende 20 wildernessen datti niene mochte liden in gere manieren. Hy soude 21 oec vinden woestinen, daer hy enen dropel waters niet vinden en 22 soude, hy soude vinden vele beesten ende vogele diene dooden sou-23den. Ende hy soude comen in een wildernesse daert soe doncker sijn 24 soude datti niet sien en soude. Ende oec by vele anderen redenen en 25 soude hy niet mogen liden; ja al waer hy een vliegende vogel, hy en 26 mochte niet liden mits dorst ende honger ende omme die groote woes-27tinen ende omme andere vogele diene doden souden [ende bi vele 28 andere redenen die te lanc ware te noemene].

De koning vraagt: En mocht er niemand gaan al om en om de wereld?

Sidrac antwoord de koning: Niemand mocht gaan al om en om de wereld nog keren, hij mocht wel alzo lang leven en langer dat hij het aardrijk om ging, was het aardrijk geheel rechte aarde en hard. Maar die het bestaan wilde te gaan, hij zou vinden zoveel beletten van bergen en van bossen en wildernis zodat hij het op geen keer mocht doen. Hij zou ook vinden woestijnen, daar hij een druppel water niet vinden zou, hij zou vinden vele beesten en vogels die hem doden zouden. En hij zou komen in een wildernissen daar het zo donker zijn zou zodat hij niets zien zou. En ook bij vele anderen redenen zou hij niet mogen gaan; ja, al was hij een vliegende vogel, hij mocht het niet kunnen doen mits dorst en honger en om de grote woestijnen en om andere vogels die hem doden zouden en bij vele andere redenen die te lang waren te noemen.

29133 Die coninc vraecht: Mochte iemen soe lange varen op die zee met 30 goeden winde rechte [voert) datti quame daert tfirmament keert?

31 Sidrac antwort: Die ware in een scep in die zee ende altoes hadde 32 goeden wint ende porrede int oesten, hy soude [hem] vinden bin-33nen X jaren int westen ende alsoe gelijc vanden westen int oesten 34 ende waer hy quame hine mochte nergen genaken den hemele. 35 Ende waert Goids wille, dat een man alsoe groot ware alse alle die 36 werelt ende waer hy biden firmamente daert keert op twee dusent 37 milen [na] ofte vordere, die groote man soude sterven ende ene ure 38 niet leven van den vreeseliken ende eyseliken gheruchte ende tem-39peeste die daer es vander beruernessen ende den omme lopene des [104]1 firmaments, want en cesseert nemmermeer van om lopene.

De koning vraagt: Mocht iemand zo lang varen op de zee met goede wind recht voort zodat hij kwam daar het firmament keert?

Sidrac antwoord: de in een schip was in de zee en altijd had goede wind en ging in het oosten, hij zou het vinden binnen 10 jaren in het westen en alzo gelijk van het westen in het oosten en waar hij kwam hij mocht nergens genaken de hemel. En was het Gods wil, dat een man alzo groot was als de hele wereld en was hij bij het firmament daar het keert op 2000 mijlen na of verder, de grote man zou sterven en een uur niet leven van het vreselijke en ijselijke geruchten en tempeest die daar is van de bewegingen en de omloop van het [104] firmament, want het vermindert nimmermeer van omlopen.

2134 Die coninc vraecht: Waer omme en maecte God niet den 3 mensche datti langhe hadde mogen leven ende altoes ghesont ghe-4weest, ionc ende rike ende alse hy storve ghevaren hadde in hemelrike?

5Sidrac antwort: Wet soe soude God hebben ghedaen onrecht den 6 duvele. Weet datti ons heeft ghegeven leven, rijcheit, ghesonde ende 7 bliscapen [vele] meer dan ghi secht, want die goede en sterven niet, 8 want sy selen altoes sijn ghesont, ionc ende rike. Die doet die wy 9 doen selen in dese werelt en es mair een overliden alse een vogel die 10 van ere veinster op dander vliecht. Ende die hebben wille dattu segs, 11 hy doe die goede werke die hem God heeft geboden te doene. God 12 heeft ons ghegeven bliscap, leven, rijcheit, gesonde ende joncheit, 13 ewelijc duerende sonder inde. Ende dit en es maer een overliden van 14 deser werelt in dandere ende en ware niet mogelijc dat ic hier heb- 15 ben soude rijcheit, ghe/sonde ende al mijns herten wille 16 doen soude ende dan comen soude in hemelrike. Want ware al de 17 rijcheit, joncheit, bliscap van al der werelt al te gader in ere steden 18 die sijn sal alsoe lange alse de werelt dueren sal ende daer toe alle 19 die wesen mochten, soe en wert al niet dat dusentichste deel van ere 20 uren van bliscapen int paradijs. Ende aldus eest van den pinen van-21der hellen, want waren al de pinen vander werelt die sijn ende 22 emmer sijn selen, alle te samen in ere steden, soe en waert al niet dat 23 dusentichste deel vander pinen vander hellen.

De koning vraagt: Waarom maakte God niet de mens dat hij lang had mogen leven en altijd gezond geweest, jong en rijk toen hij stierf en gegaan was in hemelrijk?

Sidrac antwoord: Weet zo zou God hebben gedaan onrecht de duivel. Weet dat hij ons heeft gegeven leven, rijkheid, gezondheid en blijdschap en veel meer dan gij zegt, want de goede sterven niet, want ze zullen altijd zijn gezond, jong en rijk. De dood die wij doen zullen in deze wereld is maar een overlijden als een vogel die van een venster op de ander vliegt. En die hebben willen dat u zegt, hij doet de goede werken die hem God heeft geboden te doen. God heeft ons gegeven blijdschap, leven, rijkheid, gezondheid en jeugd dat eeuwig duurt zonder einde. En dit is maar een overlijden van deze wereld in de andere en was het niet mogelijk dat ik hier hebben zou rijkheid, gezondheid en al mijn harte wil doen zou en dan komen zou in hemelrijk. Want was al die rijkheid, jonkheid, blijdschap van de hele wereld tezamen in een plaats en die zal zijn alzo lang als de wereld duren zal en daartoe allen die wezen mochten, zo was het al niet dan dat duizendste deel van een uur van blijdschap in het paradijs. En aldus is het van den pijnen van de hel, want waren alle pijnen van de wereld die er zijn en immer zijn zullen alle tezamen in een plaats, zo was het al niet dat duizendste deel van de pijnen van de hel.

24135 Die coninc vraecht: Die welke ingele nemen die zielen van-25den lieden alsi sterven?

26Sidrac antwort: Elcke ziele, eest dat sy goet ende gherecht sijn, alsi 27 sceden sal van desen sterfeliken lichame soe compt die ingel diese 28 hoedde ende bewaerde in dit eerterike met groter gheselscapen van 29 ingelen ende dragen die ziele(n)met grooten sanghe ende met blisca-30pen lovende Gode haren sceppere om hare ende settense met grooter 31 eren inden hemele alse een ingel. Ende daer sal sy bliven tote dat 32 die Goids sone comen sal doemen levende ende doode ende sy sal 33 comen dan ten oirdeele ende sal ane nemen haren lichame ende 34 sal op varen met Goids gheselscape inden hemel alse een ingel. Ende 35 die quade ziele alsi sceeden sal van desen sterfeliken lichame, soe 36 comen die duvele, der welker wille zij heeft ghevolcht, met grooter 37 geselscap van duvelen ende dragense scandelijc ende iammerlijc inde 38 pine der hellen; ende noch doen sy hare meer scanden. Want sy 39 seggen: Waeromme en verweerdi u niet iegen ons doen ghi waert [105] 1 in die werelt ende ghi macht hadt u te verweerne iegen ons inde 2 werelt; ende om dat ghi hadt inde werelt u delijt ende uwen wille 3 ten ertschen dinghen ende volcht onsen rade, soe selen wy u setten 4 in alsulken pine die noit ghesien en was ende nemmermeer inden en 5 sal. Maer en verstaet niet dat dat es in onsen tiden, maer dat sal 6 sijn na de doot des Goids soens. Want goede ende quade varen nu 7 alle in die helle ende sy en varen niet alle in ene stede, want die 8 quade varen inden afgront vander hellen ewelijc ende die goede varen 9 int voirboech, daer sy niet en hebben dan donckernesse, ende daer 10 selen sy bliven tote dat de Goids sone comen sal ende salse telivereren 11 met siere edelre doot.

De koning vraagt: welke engelen nemen de zielen van de lieden als ze sterven?

Sidrac antwoord: Elske ziel, is het dat ze goed en gerecht zijn, als ze scheiden zullen van dit sterfelijke lichaam zo komt de engel die ze hoedde en bewaarde in dit aardrijk met groot gezelschap van engelen en dragen de ziel met groot gezang en met blijdschap loven God hun schepper om haar en zetten ze met grote eren in de hemel als een engel. En daar zal ze blijven totdat de Gods zoon komen zal verdoemen levende en doden en ze zal komen dan ten oordeel en zal aannemen haar lichaam en zal opvaren met Gods gezelschap in de hemel als een engel. En de kwade ziel als hij scheiden zal van dit sterfelijke lichaam zo komt de duivel, wiens wil zij heeft gevolgd, met groot gezelschap van duivels en dragen ze schandalig en droevig in de pijn der hel; en noch doen ze haar meer schande. Want ze zeggen: Waarom verweerde je u niet tegen ons toen ge was [105] in de wereld en ge macht had u te verweren tegen ons in de wereld; en omdat gij had in de wereld uw vreugde en uw wil ten aardse dingen en volgde onze raad, zo zullen wij u zetten in al zulke pijn die nooit gezien was en nimmermeer eindigen zal. Maar versta niet dat dat is in onze tijden, maar dat zal zijn na de dood der Gods zoon. Want goede en kwade gaan nu alle in de hel en ze gaan niet in een plaats, want de kwade gaan in de afgrond van de hel eeuwig en de goede gaan in de voorhoede, daar ze niets hebben dan donkerheid en daar zullen ze blijven totdat de Gods zoon komen zal en ze bevrijden met zijn edele dood.

12136 Die coninc vraecht: Welc es beter oft reinicheit van licha-13men sonder ander goede gewerke oft goede gewerke sonder reinicheit?

14 Sidrac antwort: Die goede werke sonder reynicheit sijn 15 beter dan reinicheit sonder goede werke. Oft ghi sijt reine van 16 uwen lichame ende u werken sijn quaet, die reinicheit die in u 17 es en doedi niet omme Gode maer omme enege andere saken, dats 18 te wetene om crancheit ofte om outheit ofte om hare coude na-19tuere. Die gene die de liede dooden ofte ontgoeden oft beroven oft 20 stelen den anderen oft sy sijn meinedich ende niet en kinnen haren 21 sceppere ende niet en kinnen no en houden sine gebode ende die 22 quade werken werken in vele manieren, selke liede, wat reinicheden 23 mogen sy hebben in hem alsi gene genade en hebben van anderen 24 lieden. Ic segge dat die ghene die quade werken weerken, dat sy 25 gene reinicheit en hebben in hem omme Gode, maer sy hebben[se] 26 om dandere saken die ic voirseide ende die reinicheit en hulpt hem 27 noch anderen lieden. Die ghene die goede werken hebben in hem 28 ende niet reine en sijn, sy en doen gheen quaet anderen lieden ende 29 oec niemen dan hem selven; ende die goede werken werct hy en 30 mach engheen quaet [doen], maer hy doet wel ende trouwe hem 31 selven ende anderen lieden ende sine genade die hy anderen doet 32 keert weder in hem. Ende eest datti niet reine en es, die sonde en 33 gaet maer op hem allene [ende hy draeght de bordene van sinen 34 sonden selve] ende hy en doet gheen quaet anderen lieden. Ende 35 mettien goede datti doet den armen soe mach hy ghenade gewinnen 36 ofte hy mach anders ghenoech doen van sinen lichame. Hier omme [106] 1 soe seggen wy dat reinicheit sonder goede werke niet soe goet en es 2 alse goede gewerke sonder reinicheit.

De koning vraagt: Wat is beter of reinheid van lichamen zonder andere goede werken of goede werken zonder reinheid?

Sidrac antwoord: de goede werken zonder reinheid zijn beter dan reinheid zonder goede werken. Of ge bent rein van uw lichaam en uw werken zijn kwaad, de reinheid die in u is doe je niet om God maar om enige andere zaken, dat is te weten om zwakte of om oudheid of om de koude natuur. Diegene die de lieden doden of ontnemen of beroven of stelen de anderen of ze zijn meinedig en niet kennen hun schepper en niet kennen nog houden zijn gebod en de kwade werken bewerken in vele manieren, zulke lieden wat reinheid mogen ze hebben in zich als ze maar genade hebben van anderen lieden. Ik zeg dat diegene die kwade werken bewerken, dat ze geen reinheid hebben in zich om God, maar ze hebben die om andere zaken die ik voorzei en de reinheid helpt hen nog anderen lieden. Diegene die goede werken hebben in zich en niet rein zijn, ze doen geen kwaad andere lieden en ook niemand dan zichzelf; en die goede werken bewerkt, hij mag geen kwaad doen, maar hij doet wel trouw aan zichzelf en andere lieden en zijn genade die hij anderen doet keert weer in hem. En is het dat hij niet rein is, de zonde gaat maar op hem alleen en hij draagt de schuld van zijn zonden zelf en hij doet geen kwaad andere lieden. En met het goede dat hij doet de armen zo mag hij genade winnen of hij mag anders genoeg doen van zijn lichaam. Hierom [106] zo zeggen wij dat reinheid zonder goede werken niet zo goed is als goede werken zonder reinheid.

3137 Die coninc vraecht: Wanen comen die eclipsen?

4Sidrac antwort: God en gehingede noit meer dan III eclipsen; dierste 5 es leden, dander twee sijn te comene. Dierste was doen die diluvie 6 quam ende die werelt al vervaren soude. Dander sal sijn alse die 7 Goids sone sal werden ghecruist ende sterven aen dat cruce, die sal 8 sijn herde groot ende herde doncker. Ende wel mach sy sijn om de 9 doot van soe grooten here (ende) alse die Goids sone sijn sal. De 10 derde sal sijn alse die valsche prophete sal sijn gheboren die al die 11 werelt sal willen verkeren. Dese III en sijn niet natuerlijc; maer 12 dandere die gheweest hebben ende sijn selen dats bider sonnen, bider 13 manen ende bider eerden. Want die eclipsen vander manen comt 14 bider eerden (want die eclipsen / van der manen compt bider eerden), 15 alse die eerde wederhout die claernesse vander sonnen, alsi soe zere 16 nedert aen dat firmament dat de eerde es (tusschen tfirmament ende) 17 tusschen die sonne ende die mane; dats alse die tijt compt dat die 18 sonne ende die mane gaen enen wech elc in sinen hemele, want in 19 dien tiden moet dat emmer ghevallen. Ende waert dat de schijn der 20 sonnen niet en ghereinde der manen, soe en soude de mane hebben 21 engheen licht, want sy es alsoe ghelijc alse een spiegel die altoes 22 doncker es en sy datti van anderen lichte verlichte. Ende alse dat 23 firmament al omme loept ende die sonne eerterijc omme gaet soe 24 begint deerde, die comt tusschen die sonne ende die mane, te scuttene 25 die claerheit der sonnen dat sy niet ute en comt ter manen, ende 26 soe wert die mane doncker ende donckerende ie lanc soe meer met 27 dat de sonne omme gaet ende deerde emmer wederhout die claerheit 28 der sonnen. Alse dan de mane es altemale verdonckert van der eerden, 29 soe dat der sonnen rayen niene mogen slaen in de mane, soe gaet 30 die sonne weder ute dander side ende ontdect hare ende soe verliest 31 die mane haer donckerheit mits dien dat sy lijt die eerde die tusschen 32 hem beiden was. Ende die claerheit ende die schijn der sonnen slaet 33 ie lanc soe meer inde mane, tote dat sy haer licht weder heet vander 34 sonnen. Ende alse haer die sonne bercht iegen deerde in deen side 35 alsoe ontdect se hare in dander zide ie lanc soe meer. Ende die eclipse 36 vander sonnen es oec na dese gelike. Alst es die tijt dat die sonne 37 gaet den wech dijn die mane gaet, ende die mane [dan comt onder 38 die sonne soe dat die mane] es tusschen ons ende die sonne, soe 39 wederstaet die mane der sonnen scijn datti tons niet comen en mach [107] 1 vore dat de sonne lijt in dander zide dore, biden lope des firma-2ments; alsoe ghelijc alse die eerde wederhout den scijn vander son-3nen datti ter manen niet en mach comen. Ende alse men den eclips 4 van der manen siet dats des nachs, want dan es henen die claerheit 5 vander sonnen; ende alse men siet den eclips vander sonnen dats 6 met dage, want men heet dan hare claerheit ende daer by wert 7 mens geware dat hare claerheit mindert. Ende die ghene die den 8 eclips van der sonnen niet en sien, sy hebben dan de nacht; daer 9 omme en sien sijs niet, nochtan sine ander liede daert dach 10 es; ende / alse wine sien soe en sien sijs niet.

De koning vraagt: Waarvan komen de eclipsen?

Sidrac antwoord: God stond nooit meer toen dan 3 eclipsen; de eerste is geleden, de andere twee zijn te komen. De eerste was toen de zondvloed kwam en de wereld geheel verdwijnen zou. De ander zal zijn als de Gods zoon zal gekruisigd worden en sterven aan dat kruis, die zal zijn erg groot en erg donker. En wel mag ze zijn om de dood van z’n grote heer zoals de Gods zoon zijn zal. De derde zal zijn als de valse profeet zal zijn geboren en de hele wereld zal willen veranderen. Deze 3 zijn niet natuurlijk; maar de andere die geweest zijn en zijn zullen dat is vanwege de zon, bij de maan en bij de aarde. Want de eclipsen van de maan komt van de aarde als de aarde tegenhoudt de helderheid van de zon als ze zo zeer verlaagd is aan het firmament dat de aarde is tussen het firmament en tussen de zon en de maan; dat is als de tijd komt dat de zon en de maan en elk gaat een weg in zijn hemel want in die tijden moet dat immer gebeuren. En was het dat de zonneschijn niet bereikte de maan, zo zou de maan geen licht hebben, want ze is alzo gelijk als een spiegel die altijd donker is en dat ze van anderen lichten verlicht wordt. En als dat firmament alom loopt en de zon het aardrijk omgaat zo begint de aarde, die komt tussen de zon en de maan, te schutten de helderheid van de zon zodat ze niet komt tot de maan en zo wordt de maan donker en donkerder en hoe langer hoe meer met dat de zon omgaat en de aarde zich weerhoudt van de helderheid van de zon. Als dan de maan helemaal verdonkerde de aarde, zo dat de zonnestralen niet in de maan mogen slaan, zo gaat de zon weer uit aan de andere zijde en opent zich en zo verliest de maan zijn donkerheid mits dien dat ze gaat tussen de aarde die tussen hen beiden was. En de helderheid en de schijn der zon slaat hoe langer hoe meer in de maan totdat ze haar licht weer van de zon heeft. En als de zon zich buigt tegen de aarde aan de ene zijde alzo opent ze zich aan de andere zijde hoe langer hoe meer. En de eclips van de zon is ook naar deze gelijkenis. Als het tijd is dat de zon de weg gaat en naar de maan gaat en de maan dan komt onder de zon, zodat de maan is tussen ons en de zon, zo weerstaat de maan de zonneschijn dat die tot ons niet komen mag [107] de zon gaat dan er dan door in de andere zijde bij de loop van het firmament; alzo gelijk als de aarde weerhoudt de schijn van de zon zodat die niet ter maan mag komen. En als men de eclips van der maan ziet, dat is in de nacht, want dan is henen de helderheid van de zon; en als men ziet de eclips van de zon, dat is met de dag, want men dan noemt zijn helderheid en daarbij worden de mensen gewaar dat zijn helderheid vermindert. En diegene de eclips van der zon niet zien, ze hebben dan de nacht; nochtans zijn er andere lieden daar het dag is; en als wij het zien zo zien zij het niet.

11138 Die coninc vraecht: Die sterren die vallen vanden hemele, 12 hoe vallen sy soe ende [waer] soe varen sy henen?

13Sidrac antwort: Die claerheit die wy sien inde locht en sijn ghene 14 sterren maer het sijn drie ander dingen. Deen es de wint die vliecht 15 inde locht; dander es de verscheit de deerde asemt ute hare, want sy 16 slaet op in dat hoghe ende sy ontstect in die locht; dat derde sijn 17 die ingelen die uten hemele waren gheworpen alsoet God woude 18 dat sy som bleven in de locht, som in berge ende som in die helle. 19 Want die ghene die bleven in de locht willen selc stont clemmen in 20 de locht ten firmamente met hare subtijlheit ende soe comen 21 dingele Goids ende slaense met viere ende iagense in dafgront 22 der hellen (ende) daer dander sijn; ende dat vier iaegtse inde helle 23 ende baert hem alse een sterre. Ende dit valt alsoe wel sdaechs 24 alse snachs, maer omme die claerheit des dages en connen wijt niet 25 ghesien.

De koning vraagt: de sterren die vallen van de hemel, hoe vallen ze zo en waar gaan ze heen?

Sidrac antwoord: de helderheid die wij in de lucht zien zijn geen sterren maar het zijn drie andere dingen. De ene is de wind die vliegt in de lucht; de ander is de vochtigheid die de aarde ademt uit haar, want het slaat op in dat hoge en ze ontsteekt in de lucht; dat derde zijn de engelen die uit de hemel waren geworpen alzo het God wilde dat ze soms bleven in de lucht, soms in bergen en soms in de zee. Want diegene die bleven in de lucht willen te elke stonde subtiel in de lucht klimmen tot het firmament en zo komen de engelen Gods en slaan ze met vuur en jagen ze in de afgrond der hel waar de andere zijn; en dat vuur jaagt ze in de hel en dat openbaart zich als een ster. En dit gebeurt alzo op de dag als de nacht, maar vanwege de helderheid van de dag kunnen wij die niet zien.

26139 Die coninc vraecht: Hoe menich hemel es?

27Sidrac antwort: Drie hemele sijn: deene es dien wy sien, die keert 28 ende loept omme ons ende die es gheverwet alse lasuer ende es 29 dierste firmament ende es lichamelijc. Dander es de hemel daer die 30 goede sijn selen ende daer dingle sijn ende die gheeste, ende hy es 31 ghelijc den cristale. Die derde es de hemel daer God es, die es ge-32daen alse gout. Elc van desen hemelen es alsoe verre deen vanden 33 anderen alse deerde es vanden firmamente. Maer selke noemen VII 34 hemele om den staet vanden VII planeten.

De koning vraagt: Hoe menige hemels zijn er?

Sidrac antwoord: Drie hemels zijn er: de ene is die wij zien, die keert en loopt om ons en de is gekleurd als lazuur en is het eerste firmament is lichamelijk. De ander is de hemel daar de goede zijn zullen en daar de engelen zijn en de geesten en die is gelijk het kristal. De derde is de hemel daar God in is, die is gedaan als goud. Elk van deze hemels is alzo ver van de een als van de anderen als de aarde is van het firmament. Maar sommige noemen 7 hemels vanwege de staat van de 7 planeten.

35140 Die coninc vraecht: Hoe verre es die hemel hoghe vander 36 eerden?

37Sidrac antwort: Die hemel es alsoe verre vander eerden dat een 38 steen ware aen den hemel die woege C. menschen ende hy vanden [108] 1 hemele dan neder [viele] soe en soudi niet comen ter eerden vore C. 2 jaren. Nochtan es die hemel soe na der eerden dat die goede 3 ende die [ingele] dicke varen op ende neder binnen dien dat een 4 sijn oge op ende nederslaen soude metten wille Goids.

De koning vraagt: Hoever is de hemel hoog van de aarde?

Sidrac antwoord: de hemel is alzo ver van de aarde dat als er een steen was aan de hemel die woog een 100 mensen en hij van de [108] hemel dan neer viel zo zou het niet komen ter aarde voor 100 jaren. Nochtans is de hemel zo na de aarde dat de goede en de engelen vaak op en neder gaan binnen dien dat een zijn oog en neersloeg zou met de wil van God.

5141 Die coninc vraecht: Van wat machte es tfirmament?

6Sidrac antwort: Die macht ende die virtuut vanden firmamente es 7 alsoe groot dat nieman en mach ghepensen. Het es al ront ende 8 en fineert niet van lopene altoes ende omme gaet al die werelt. Ende 9 ghene mensche no gheen vogel no gheen vissche en soude hem be- 10 rueren mogen en daet dat firma/ment, dat soe groot es dat 11 niemen ghepensen en mochte, maer sy souden sijn oft sy doot waren, 12 want God hevet wel oirdineerlijc ghemaect in [der] manieren ende 13 in die wise dat der werelt bedorfte ende den lieden; ende mits sinen 14 omkeerne soe leven alle die liede.

De koning vraagt: Van wat macht is het firmament?

Sidrac antwoord: de macht en de kracht van het firmament is alzo groot dat niemand het mag bedenken. Het is geheel rond en eindigt altijd niet van omlopen en gaat de hele wereld om. En geen mens nog geen vogel nog geen vis zou zich bewegen mogen en deed niet dat firmament dat zo groot is dat niemand het bedenken mag, maar ze zouden zijn of ze dood waren, want God heeft het goed geordineerd gemaakt in die manieren en op die wijze dat de wereld behoeft en de lieden; en mits zijn omkeren zo leven alle lieden.

15142 Die coninc vraecht: Van wat virtute sijn die planeten ende 16 die sterren ende van wat grootheiden?

17Sidrac antwort: Die planeten ende die sterren sijn van grooter 18 virtuut. De VII planeten doen wassen die crude van eerterike ende 19 dat coren ende sy governeren de eerde, water, wint, liede, beesten, 20 vogele, vissche ende alle dinghe die lichamelijc sijn. Deerste heet 21 Satuernus ende die es doverste van allen den anderen ende vele mere 22 ende sterkere ende sy lijdt de XII tekene ende in elc blijft sy twee 23 jare ende een half ende sy es ene planete [van grooter macht. Die 24 gheboren wert onder dese planete] alsi beghint te nederen, hy sal 25 nederen van sier macht, ende die gheboren wert in hare hoghe, 26 regneren in grooten goede ende rijcheden; ende sy regneert in XXX 27 jaren eenwerf. Dander planete heet Jupiter, vol van rijcheden ende 28 van goede, van comenscapen, van sinne, van wetene ende van 29 groten love onder die liede. Ende sy lijt die XII tekene ende in elc 30 blijft sy een jaer. Die gheboren wert onder dese planete hy es te 31 sinen XIIsten jare te sinen besten poente van al sinen tide; ende 32 sy regneert in een teeken dat heet Cancer ende daelt in een ander dat 33 heet Capricornus. Die derde planete sy heet Mars, die es vol van 34 orlogen ende van stride, van bloet stortene ende van morde; ende 35 sy lijt die XII tekene ende in elc teken blijft sy XL daghe. Die [109] 1 gheboren wert onder dese planete hy mach telken jare ende XL 2 dagen wisselen sine herte ende sinen wille; ende sy regneert in een 3 teken dat heet Capricornus ende daelt in een ander dat heet Libra. 4 Die vierde planete die heet Sol, die es van groten doene, van conin-5gen ende van heren ende van arme; [ende sy] regneert die eerde. 6 Ende sy lijt die XII tekene ende in elc blijft sy ene maent. Die ghe-7boren wert onder dese planete, elcx jaers mach hy wisselen sinen 8 wille, sijn ghepens ende sine dade; ende sy regneert in een teken 9 dat heet Libra. Die vijfste planete heet Venus ende es ene planete 10 van der minnen, van spele ende van ioyen. Die onder dese planete 11 gheboren wert hy sal sijn van cranckere ende idelre herten ende in 12 drien hondert dagen ende XL mach hy wisselen sinen wille, sine 13 daden ende sine gedachte; ende sy / lijt alle die XII tekene 14 ende in elc blijft sy XXVII daghe; ende sy regneert in een teeken 15 dat heet Piscis. Die VIte planete heet Mercurius, sy es een planete 16 van arten, van consten ende van onderwindene alles dincx. Ende 17 sy lijt die XII tekene ende in elc blijft sy XVI daghe. Die geboren 18 wert onder dese planete, te C. (jaren) ende te XL daghen mach hy 19 wisselen sine dade ende sinen wille ende sijn gepeins. Ende sy 20 regneert in een teken dat heet Gemini. Die VIIste planete die heet 21 Luna; dits ene planete goet van wegen ende van pelgrimagien ende 22 sy lijt die XII tekene ende in elc blijft sy II daghe ofte III. Die 23 gheboren wert onder dese planete hy mach binnen eender maent 24 wisselen sine ghedachte ende sinen wille ende sine daet; ende dese 25 regneert in een teken dat heet Taurus ende daelt in een ander dat 26 heet Scorpio. Ende wet alse een persoen wert gheboren ende de 27 planete es in dat teken ende sy dan regneert, die persoen sal wel 28 hebben in sijn leven. Ende alse hy wert gheboren in haer nederen, 29 soe sal hy hebben tribulacie; ende wert hy gheboren in een ander 30 ure onder dese planete, hy sal sijn van anderen gedane na dat die 31 ure es ende tpoent daer hy in geboren wert. Die dach ende die nacht 32 hebben XXIIII uren ende elcke ure heeft M ende XXIII poente, 33 somme XXVM IXC poente ende XX. Aldus menich persoen 34 mach werden geboren op enen dach in die werelt ende meer, want 35 die werelt es herde groot ende wel mogen geboren werden vele per-36sonen in een poent. Ende van soe vele personen die gheboren wer-37den in I poent van desen XXIIII uren soe mach wel ghevallen dat 38 deen niet en gelijct den anderen. Ende eest datter enege geliken 39 nochtan mogen sy iet ongelijcx hebben onder hem ofte van haren [110] 1 lichame ofte van haren wesene ofte van hare macht. Want hets 2 meer ongelijcx dan der (XII) poente sijn van XXIIII uren; ende 3 daer omme soe moeten sy ongeliken onder hem, eest dat sy in een 4 poent gheboren sijn. Ende het es al den wille Goids na dien datti 5 ghemaect heeft dat berueren vanden firmamente, die VII planeten 6 ende die tekene, die uren ende die poente vanden daghe ende vander 7 nacht; ende dit moegdi openbaerlijc sien ende proeven aen dingen 8 die men sien mach. Wy sien die sonne dat sy wassen doet ende voedt 9 die crude ende die / vrucht. Ende bider manen machmen[t] 10 merken, want alsi wast soe wasset dwater ende dbloet des menschen. 11 Ende alsi mindert soe minderen sy mede. Ander virtuut hebben sy 12 oec, want sy verlichten de werelt, deene daechs ende dander tsnachs. 13 Ende aldus hebben dandere planeten hare virtute die herde groot 14 sijn. Ende die woude vertrecken die virtute vanden VII planeten, hy 15 soude ghenoech hebben te seggene, want hare ghene versuemt 16 te doene die dingen dar se God toe ghemaect heeft ende alle die 17 gheboerten liden doer hem alsoet God toe heeft ghevoecht; ende 18 dandere sterren hebben oec virtute ghenoech, want sy verlichten 19 den hemele ende geven groote claerheit op deerde. Ende des moechdi 20 u lichtelike bevroeden: alse men ghene claerheit en besiet tsnachs 21 vander manen, soe compt claerheit vanden hemele soe dat elc 22 gaen mach ende ghesien mach over al ende dat es vander claerheit 23 vanden sterren. Ende en es negheen van allen den planeten sy en es 24 mere dan al de werelt sonder Venus, Mercurius ende Luna.

De koning vraagt: Van wat kracht zijn de planeten en de sterren en van wat grootheden?

Sidrac antwoord: de planeten en de sterren zijn van grote kracht. De 7 planeten laten groeien de kruiden van aardrijk en dat koren en ze gouverneren de aarde, water, wind, lieden, beesten, vogels, vissen en alle dingen die lichamelijk zijn. De eerste heet Saturnus en de is de overste van alle anderen en veel groter en sterkere en ze heeft de 12 tekens en in elk blijft ze twee jaren en een half en ze is een planeet van grote macht. Die geboren wordt onder deze planeet als die begint verlagen, het zal vermeerderen van zijn macht, en die geboren wordt in haar hoogste regeren in groot goed en rijkdom; en ze regeert in 30 jaren eenmaal. De andere planeet heet Jupiter, vol van rijkheden en van goed, van koopmanschap, van zin, van weten en van grote lof onder de lieden. En ze gaat door de 12 tekens en in elk blijft ze een jaar. Die geboren wordt onder deze planeet hij is tot zijn 12de jaar in zijn beste punt van al zijn tijd; en ze regeert in een teken dat heet Cancer en daalt in een ander dat heet Capricornus. De derde planeet heet Mars, die is vol van oorlogen en van strijd, van bloed storten en van moord; en ze gaat door de 12 tekens en in elk teken blijft ze 40 dagen. Die [109] geboren wordt onder deze planeet hij mag te elk jaar en 40 dagen wisselen zijn hart en zijn wil; en ze regeert in een teken dat heet Capricornus en daalt in een ander dat heet Libra. De vierde planeet die heet Sol, die is van grote doen, van koningen en van heren en van arme; en ze regeert de aarde. En ze gaat door de 12 tekens en in elk blijft ze een maand. Die geboren wordt onder deze planeet, elke jaar mag hij wisselen zijn wil, zijn gepeins en zijn daden en ze regeert in een teken dat heet Libra. De vijfde planeet heet Venus en is een planeet van de minnen, van spel en van jolijt. Die onder deze planeet geboren wordt hij zal zijn van zwak en ijdel hart en in 350 dagen mag hij wisselen zijn wil, zijn daden en zijn gedachte; en ze gaat door alle 12 tekens en in elk blijft ze 27 dagen; en ze regeert in een teken dat heet Pisces. De 6de planeet heet Mercurius, het is een planeet van art, van kunsten en van onderwinden alle dingen. En ze gaat door de 12 tekens en in elk blijft ze 16 dagen. Die geboren wordt onder deze planeet, te 140 dagen mag hij wisselen zijn daden en zijn wil en zijn gepeins. En ze regeert in een teken dat heet Gemini. De 7de planeet die heet Luna; dit is een planeet goed van wegen en van pelgrimage en ze gaat door de 12 tekens en in elk blijft ze 2 dagen of 3. Die geboren wordt onder deze planeet hij mag binnen een maand wisselen zijn gedachte en zijn wil en zijn daad; en deze regeert in een teken dat heet Taurus en daalt in een ander dat heet Scorpio. En weet als een persoon wordt geboren en de planeet is in dat teken en ze dan regeert, de persoon zal het goed hebben in zijn leven. En als hij wordt geboren in haar verlagen zo zal hij hebben tribulatie; en wordt hij geboren in een ander uur onder deze planeet, hij zal zijn van andere gedaante naar dat het uur is en het punt waarin hij geboren werd. De dag en de nacht hebben 24 uren en elk uur heeft 1023 punten, soms 25 920 punten. Aldus menig persoon mag worden geboren op een dag in de wereld en meer, want de wereld is erg groot en er mogen wel geboren worden vele personen in een punt. En van zo veel personen die geboren worden in I punt van deze 24 uren zo mag het wel gebeuren dat de ene niet lijkt op de andere. En is het dat er enige gelijken, nochtans mogen ze iets ongelijks hebben onder hem of van haar [110] lichaam of van hun wezen of van hun macht. Want er zijn er meer ongelijk dan er 12 punten zijn van 24 uren; en daarom zo moeten ze ongelijk zijn onder hen, is het dat ze in een punt geboren zijn. En het is al de wil van God na dien dat hij gemaakt heeft dat bewegen van het firmament, de 7 planeten en de tekens, de uren en de punten van de dag en van de nacht; en dit mag je openbaar zie en beproeven aan dingen die men zien mag. Wij zien de zon dat ze groeien doet en voedt de kruiden de, vruchten. En bij de maan mag men het merken, want als ze wast zo wast het water en het bloed der mensen. En als ze vermindert zo minderen ze mede. Andere kracht hebben ze ook, want ze verlichten de wereld, de ene op de dag en de andere in de nacht. En aldus hebben de andere planeten hun kracht die erg groot zijn. En die wilde verhalen de krachten van de 7 planeten, hij zou genoeg hebben te zeggen, want va hen geen verzuimd te doen de dingen daar ze God toe gemaakt heeft en alle geboorten gaan door hen alzo het God toe heeft gevoegd; en de andere sterren hebben ook genoeg kracht, want ze verlichten de hemel en geven grote helderheid op de aarde. En dus mag u licht bevroeden: als men geen helderheid ziet ’s nachts van de maan, zo komt die helderheid van de hemel zodat elk gaan mag en zien mag overal en dat is van de helderheid van de sterren. En er is geen van allen planeten ze is groter dan de hele wereld, uitgezonderd Venus, Mercurius en Luna.

25143 Die coninc vraecht: Hoe menege manieren sijn van watren?

26Sidrac antwort: Het sijn vele manieren van watren in die werelt. 27 Ierstwerf de zee die ghesouten es daer alle dandere watre ute comen. 28 Het sijn fonteinen die hare verwe wisselen vier werven tsaers: ierst-29werf swert ende daer na bleec root dat men heet sangewijn daerna 30 droeve ende daer na claer ende fijn. Het sijn fonteinen die springen 31 ende lopen IIII daghe in elcke weke ende III daghe staen sy stille. 32 Het sijn ryvieren die tsnachs staen oft sy vervorsen waren ende 33 sdaechs gaen sy lopen. Het sijn andere fonteinen inde eylande van-34der zee die sijn alsoe dicke van (II) watere, dade men daer in een 35 cleet het en soude niet netten; ende sijn alsoe heet die daer in 36 dade maieren sy souden roken alse een vier ende men sout niet 37 moghen blusschen. Het sijn andere fonteinen die uut worpen ere 38 hande dingen daer men af maect vliegende vier dat herde zere berret. 39 Het sijn andere fonteinen die ghenesen wonde. Het sijn andere fonteinen [111] alsemen daer af drinct soe maken sy sin ende memorie. Het 2 sijn andere fonteinen die vele doen sijn met wiven; ende oec fon-3teinen die den wiven doen vele kindere dragen. Het sijn andere 4 fonteinen die wit sijn ende sijn soe dicke datter niemen liden en 5 mach no visch in swemmen. / Het sijn andere fonteinen 6 die heet sijn ende staen stille ende alse men enege solacie maect 7 omtrint soe hoert men daer luden een instrument. Het sijn andere 8 fonteinen die sijn herde sorchlijc, die daer in ginge hine quamer 9 nemmermeer ute hine ware doot. Het sijn andere fonteinen som heet 10 som cout som suer som gesouten ende dit comt algader vander 11 natueren [vander eerden] ende al na den wille Goids.

De koning vraagt: Hoe menige soorten zijn ervan wateren?

Sidrac antwoord: Het zijn vele soorten van wateren in de wereld. Eerst de zee die gezouten is daar alle de andere wateren uitkomen. Het zijn bronnen die hun kleur verwisselen zullen viermaal per jaar (1): eerst worden ze bleekrood dat men sanguine noemt, daarna droevig en daarna helder en fijn. Er zijn bronnen die springen en lopen 4 dagen in elke weer en 3 dagen staan ze stil. Het zijn rivieren doe ’s nachts staan of ze bevroren waren en op de dag gaan ze lopen. Het zijn andere bronnen in de eilanden van de zee die zijn alzo dik van het water, deed men daar een kleed in net het zou niet nat worden; en zijn alzo heet die daarin deed timmeren ze zouden roken als een vuur en men zou het niet mogen blussen. Het zijn andere bronnen die uitwerpen een soort dingen daar men van maakt vliegende vuur dat erg zeer brandt. Het zijn andere bronnen die genezen wonden. Het zijn andere bronnen [111] en als men daarvan drinkt zo maken ze zin en memorie. Het zijn andere bronnen die veel doen met wijven; en ook bronnen die de wijven veel kinderen laten dragen. Het zijn andere bronnen die wit zijn en zijn zo dik dat er niemand in gaan mag nog vissen in zwemmen. Het zijn andere bronnen die heet zijn en staan stil en als men enige solaas maakt omtrent zo hoort men daar luiden een instrument. Het zijn andere bronnen die erg zorgelijk zijn, die daarin ging hij kwam er nimmermeer uit, hij was dood. Het zijn andere bronnen die soms heet soms koud, soms zuur en soms gezouten zijn en dit komt allemaal van de natuur van de aarde en al naar de wil van God.

1. Voor dit hoofdstuk vergelijke men Jacob van Maerlant: Der Naturen Bloeme kapittel. XI. Bij Jacob van Vitry vindt men de meeste der hier genoemde ‘fonteinen’ vermeld; ook bij Isidorus en Barth. Anglicus. Jacob van Vitry noemt een rivier met verschillende kleur al naar de jaargetijden ‘in partibus Samariae’ (bij Isidorus: Fons Job in Idumaea); met de rivier die 4 dagen loopt en 3 dagen stilstaat wordt zeker de Fons ‘Siloë bedoeld. ‘In Perzië’, zegt J. van Vitry, ‘is een rivier die 's nachts telkens bevriest. En ‘in parte orientis’ is ook een bron waaruit dat water men het Grieks vuur fabriceert, dat slechts geblust kan worden door azijn, menselijke urine en zand. J. van Vitry noemt ook wateren die wonden genezen; ook wateren waarin men niet zwemmen kan, alles verdrinkt erin. Zie ook Cramer-Mandeville kol. 91 en 105. Jacob van Maerlant (Der Naturen Bloeme XI 95) noemt ook een rivier waar men een instrument hoort als men er ‘solacie’ maakt.

12144 Die coninc vraecht: Hoe vele zeen sijn?

13Sidrac antwort den coninc: Het syn III manieren van zeen: deene 14 es de zee die omme gaet al eerterike ende die es ghesouten alse ghi 15 siet; dander es die Swerte Zee dair niemen binnen comen en mach; 16 die derde es die Stinckende Zee daer niemen inne compt hy en storve 17 vanden stancke ende die leget over die Swerte Zee alsoe alse God na 18 sinen wille ghevoeget heeft.

De koning vraagt: Hoe veel zeeën zijn er?

Sidrac antwoord den koning: Er zijn 3 soorten van zeeën: de ene is de zee die omgaat al aardrijk en die is gezouten zoals ge ziet; de ander is de Zwarte Zee daar niemand binnen komen mag; de derde is de Stinkende Zee daar niemand inkomt, hij stierf van de stank en die ligt boven de Zwarte Zee alzo als God naar zijn wil gevoegd heeft.

19145 Die coninc vraecht: Waer omme maecte God die werelt 20 ront?

21Sidrac antwort: Om drie saken maecte God die werelt ront. Deene 22 sake es omme die betekenesse van hem selven die en heeft begin 23 noch inde; dander om den lof siere glorien ende omme tonthoudene 24 alle dinc; dat derde omme dat keren des firmaments dat niet en 25 fineert no nemmermeer en cesseert van lopene al omme alsoe alst 26 God ghevoegt heeft ende gheoirdineert.

De koning vraagt: Waarom maakte God de wereld rond?

Sidrac antwoord: Om drie zaken maakte God de wereld rond. De ene zaak is vanwege de betekenis van zichzelf en die heeft begin noch einde; de ander om de lof zijn glorie en om te onthouden alle dingen; dat derde omdat keren der firmament dat het niet fineert nog nimmermeer vermindert van omlopen alzo als het God gevoegd heeft en geordineerd.

27146 Die coninc vraecht: Waeromme es die sonne heet ende die 28 mane cout?

29Sidrac antwort: En ware die sonne nie heet ende die mane cout, 30 enghene creatuere en mochte leven noch deerde en gave ghene 31 vrucht. Want God mits siere mogentheit hevet soe gheoirdineert 32 alst best oirboer was der werelt. Die sonne verwermt de eerde ende 33 doet wassen die creatueren ende leven ende doet comen die vrucht 34 uter eerden; ende dat compt al mits hare hitten. Ende waert dat de 35 hitte duerde nacht ende dach, de liede ende andere creatueren souden 36 alle ontfuncken [ende] van hitten [sterven]; mair des nachts compt 37 die coutheit [vander manen ende vander locht ende tempert die hitte 38 metter coutheit] ende dat doet die vrucht ute gaen ende dien ende 39 leven ende oec de creatueren; ende waert dat de coutheit vander 40 manen duerde al den nacht ende den dach ende die sonne niet en 41 ware, die liede ende andere creatueren en mochten niet levende bliven [112] noch en ghene vrucht en ginge uter eerden; ende en ware 2 niet die / hitte ende tcoude beide, die werelt en mochte niet leven.

De koning vraagt: Waarom is de zon heet en de maan koud?

Sidrac antwoord: En was de zon niet heet en de maan koud, geen creatuur mocht leven nog de aarde gaf geen vrucht. Want God mits zijn mogendheid heeft het zo geordineerd zoals het beste oorbaar was de wereld. De zon verwarmt de aarde en laat groeien de creaturen en leven en laat komen de vrucht uit de aarde; en dat komt al mits haar hitte. En was het dat de hitte duurde nacht en dag, de lieden en andere creaturen zouden alle ontvonken en van hitte sterven; mar ’s nachts komt de koudheid van de maan en van de lucht en tempert de hitte met de koudheid en dat laat de vrucht uit gaan en die leven en ook de creaturen; en was het dat de koudheid van de maan duurde de hele nacht en de dag en als de zon er niet was, de lieden en andere creaturen mochten niet levend blijven [112] nog geen vrucht ging er uit de aarde; en was er niet de hitte en de koude beide, de wereld mocht niet leven.

3147 Die coninc vraecht: Welc es meer oft sants oft dropele in 4 die zee?

5Sidrac antwort: Het es vele mere sants dan dropele in die zee, want 6 voer een hantvol sants soe souden moeten sijn herde vele dropele. 7 Ende dwater en mach nergen sijn dan op deerde ende op sant want 8 tsant onthout dat water. Ende het sijn vele steden in die werelt ende 9 vele grooter dachvarde daer een dropel waters niet en es ende daer 10 dlant es al sant. Ende de diepheit vander zee en mach niet soe diep 11 sijn, daer onder en es eerde ende sant alsoe dicke ende alsoe diep 12 alse dwater es ofte hondertwerf alsoe diep. Ende al dwater van eerte-13rike es geseten op eerde ende op tsant ende alre meest vintmen 14 sittende op tsant ende daer omme es meer sants dan dropele in de zee.

De koning vraagt: Waarvan is er meer, zand of druppels in de zee?

Sidrac antwoord: er is veel meer zand dan druppels in de zee, want voor een handvol zand zo zouden er moeten zijn erg veel druppels. En het water mag nergens zijn dan op de aarde en op zand want het zand onthoudt dat water. En het zijn vele plaatsen in de wereld en vele grote dagreizen waar geen druppel water is en daar is het land alles zand. En de diepte van de zee mag niet zo diep zijn, daar onder is aarde en zand alzo dik en alzo diep als het water of honderdmaal alzo diep. En al het water van aardrijk is gezeten op aarde en op het zand en het allermeeste vindt men zitten op het zand en daarom is er meer zand dan druppels in de zee.

15148 Die coninc vraecht: Machmen tellen die sande ende die dro-16pele vander zee?

17Sidrac antwort den coninc: Al ware die werelt mere dan sy es dusent 18 werven ende sy al ware slecht eerde ende al vol liede ware ende 19 elc mensche levede dusent jare ende die dach ende die nacht die 20 XXIIII uren hebben ende elcke ure die heeft dusent ende XXIIII 21 poente ende in elc poent gheboren worden dusent werf M manne ende 22 alsoe vele wive ende al hare lijf ghehaert ware ende vor elc haer ware 23 dusent werven M. dropele, nochtan soude der drople meer sijn dan 24 al dit getal. Ende des sants es mere dan al de dropele ende dan al 25 dat hier ghenoemt es. Ende dontfermherticheit Goids es mere dan 26 deen ende dander es ende alle die dingen die in de werelt sijn ende 27 gheweest hebben ende sijn selen, allen den genen diere verdienen 28 ende dies[e] soeken ende begheren te hebbene

De koning vraagt: Mag men tellen het zand en de druppels van de zee?

Sidrac antwoord de koning: Al was de wereld groter dan ze is duizendmaal en ze al was vlak de aarde en al vol lieden was en elk mens leefde duizend jaren en de dag en de nacht die 24 uren hebben en elk uur die heeft 1024 punten en in elk punt zouden geboren worden duizend maal duizend mannen en alzo veel wijven en al hun lijf behaard was en voor elk haar waren duizend maal duizend druppels, nochtans zouden er meer druppels zijn dan al dit getal. En van het zand is meer dan alle druppels en dan al dat hier genoemd is. En de ontferming van God is groter dan de ene en de ander en alle dingen die in de wereld zijn en geweest hebben en zijn zullen voor al diegene die het verdienen en die het zoeken en begeren te hebben.

29149 Die coninc vraecht: Hoe vele sterren sijn aen den hemele?

30Sidrac antwort: Al ware al die werelt slecht lant ende alt beseten 31 ware met lieden ende alle die ghene die sijn ende doot sijn ende ghe-32boren selen werden ten eweliken daghen ende noch alsoe vele ende 33 sy al waren vergadert, nochtan es der sterren meer. Maer om die 34 hoecheit des firmaments soe en can mense niet gesien, want deene 35 gaet op weert ende dander nederweert; ende oec omme een ander 36 redene, want die zie des menschen en es niet soe scerp dat sy 37 mach sien alle die sterren aen den hemele, want dat firmament es 38 mere dan al / eerterijc ende die zee toe; ende sy sijn alle 39 verlicht vanden sterren aenden hemele. Ende sy sijn daer soe dicke [113] 1 dat wise onna gesien mogen. [Ende oec omme den loep des firma-2ments en connen wise niet gesien]. Want deen gaen op ende dander 3 neder metter ure ende metten poenten vanden dage ende vander 4 nacht, alsoe dat sy nemmermeer en rusten noch op en houden alsoe 5 se God heeft geoirdineert, sy en moeten altoes omme gaen metten 6 keerne des firmaments

De koning vraagt: Hoe veel sterren zijn er aan de hemel?

Sidrac antwoord: Al was de hele wereld vlak land en alles bezet was met lieden en al diegene die zijn en dood zijn en geboren zullen worden ten eeuwige dagen en nog zo veel en ze alle waren verzameld, nochtans is er van de sterren meer. Maar vanwege de hoogte van het firmament zo en kam men ze niet zien, want de ene gaat omhoog en de ander nederwaarts; en ook om een ander reden, want het zien des mensen is niet zo scherp dat ze mag zien alle sterren aan de hemel, want dat firmament is groter dan geheel aardrijk en de zee toe; en ze zijn allen verlicht van de sterren aan de hemel. En ze zijn daar zo dik [113] dat we ze bijna niet zien mogen. En ook om de loop van het firmament kunnen we ze niet zien. Want de ene gaat op en de ander omlaag met het uur en met de punten van de dag en van de nacht, alzo dat ze nimmermeer rusten noch ophouden alzo ze God heeft geordineerd, ze moeten altijd omgaan met het keren van het firmament.

7150 Die coninc vraecht: Hoe vele ingele sciep God?

8Sidrac antwort den coninc: God by siere ontfermicheit ende by sinen 9 heyleghen wille sciep IX ordenen van ingelen dier herde vele sijn, 10 die altoes danken ende loven Gode den aelmechtegen vader; ende van 11 desen oirdenen soe versciet God ene partie omme hare hoverde ende 12 alsoe vele wasser die vielen alse de werelt liede heeft, dats te wetene 13 onder die doot sijn ende die leven selen toten inde vander werelt; 14 ende die selen besitten die stoele dair de ingele ute worden gewor-15pen. Ende alse die IX oirdenen volmaect werden [ende die stede 16 vervult sijn dergeenre die uut waren ghesteken], soe sal de werelt 17 nemen inde alsoe Goids wille sal sijn. En verstaet des niet dat alle 18 die ghene die gheboren selen sijn, comen selen inden hemel ende be-19sitten die stoele voirseit; maer die ghene selen daer comen dies weer-20dich sijn selen ende die Goids gebode doen selen ende dijs met haren 21 werken verdienen selen; ende daer selen sy sijn in vrouden ende in 22 glorien die hem nemmermeer fauten en mach.

De koning vraagt: Hoe vele engelen schiep God?

Sidrac antwoord de koning: God bij zijn ontferming en bij zijn heilige wil schiep 9 orden van engelen van die er erg veel zijn die altijd danken en loven God de almachtige vader; en van deze orde zo scheidde God ene partij om hun hovaardigheid en alzo veel waren er die vielen als de wereld lieden heeft, dat is te weten onder die dood zijn en die leven zullen tot het einde van de wereld; en die zullen bezitten de stoel daar de engelen uit geworpen waren. En als de 9 orden volmaakt worden en de plaatsen vervuld zijn met diegenen die eruit waren gestoken zo zal de wereld einde nemen alzo Gods wil zal zijn. En versta dus niet dat al diegene de geboren zullen zijn en komen zullen in de hemel bezitten die voorgenoemde stoelen; maar diegene zullen daar komen die het waard zijn zullen en die Gods geboden doen zullen en die het met hun hun werken verdienen zullen; en daar zullen ze zijn in vreugden en in glorie die hen nimmermeer falen mag.

23151 Die coninc vraecht: Wie es mere soe beesten soe lieden soe 24 vogele ofte vissche?

25Sidrac antwort den coninc: God heeft ghemaect met sinen handen 26 den mensche ende hy heeft ghescepen die beesten. Maer der beesten 27 es meerre dan der liede, want ieghen elcken persoen van menschen 28 soe sijn C. beesten in die werelt sonder de worme; ende ieghen elcke 29 beeste soe sijn M. vogele; ende iegen elken vogel die in die werelt es 30 gaende ende vliegende ende oec vore elcke beeste die in die werelt 31 es soe sijn X dusent vissche in die zee onder groote ende clene. Want 32 der vissche heeft God mere ghemaect dan eneger andere creatueren 33 die ruerlijc sijn ende dit es al tgebot ende die wille Goids.

De koning vraagt: Waarvan is er meer zo beesten, zo lieden, zo vogels of vissen?

Sidrac antwoord de koning: God heeft gemaakt met zijn handen de mens en hij heeft geschapen de beesten. Maar van de beesten zijn er meer dan van de lieden, want tegen elk persoon van mensen zo zijn er 100 beesten in de wereld, zonder de wormen; en tegen elk beest zo zijn er 1000 vogels; en tegen elke vogel die in de wereld gaan en vliegen en ook voor elk beest die in de wereld is zo zijn er 10 000 vissen in de zee waaronder grote en kleine. Want van de vissen heeft God er meer gemaakt dan enige andere creaturen die bewegen en dit is al het gebod en de wil van God.

34152 Die coninc vraecht: God die alles mechtich es waer omme 35 en maecti ghene andere creatueren dan beesten vogelen ende vissche?

36 Sidrac antwort: God met siere mogentheit / heeft alle dinghe 37 wel ghemaect ende behoerlijc ende wel gheoirdineert te redenen, 38 want hy heeft ghemaect in de werelt iiij elementen; ende hy heeft 39 ghemaect den mensche van iiij complexien: heet, cout, droege ende [114] 1 nat; ende hy maecte den lichame smenschen vander eerden, den 2 lichame der beesten vander hitten, de vogele vander locht, den vissche 3 vanden watere; ende haddi hem ghemaect lichame van der eerden 4 [ghelijc den mensche], soe hadden sy opghestaen ten doemsdaghe met-5ten menschen. Maer omme dat sy hebben en ghenen lichame van 6 eerden soe en werden sy niet ende comen al te nieute.

De koning vraagt: God die almachtig is waarom maakte hij geen andere creaturen dan beesten, vogels en vissen?

Sidrac antwoord: God met zijn mogendheid heeft alle dingen goed gemaakt en behoorlijk en goed geordineerd te redenen, want hij heeft gemaakt in de wereld 4 elementen; en hij heeft gemaakt de mens van 4 samenstellingen: heet, koud, droog en [114] nat; en hij maakte het lichaam van de mensen van de aarde, het lichaam der beesten van de hitte, de vogels van de lucht, de vissen van het water; en had hij ze gemaakt het lichaam van der aarde, gelijk dn mens, zo hadden ze opgestaan ten doemsdag met de mensen. Maar omdat ze geen lichaam hebben van aarde zo worden ze niets en komen al te niet.

7153 Die coninc vraecht: Welc es die lieflijcste stede van eerterike?

8Sidrac antwort: Die alre lieflijcste stede van eerterike dat es daer 9 dat herte es ende rust ende daer sijn meeste wille es. Want ware een 10 mensche in die lieflycste ende de scoenste stede van eerterike ende 11 hy daer hadde alles des hem behoerde ende des hy behoevede ende 12 hy liever hadde in ene andere stede, soe en soude hem die scone stede 13 niet duncken iegen die minne die hy hadde in dander stede, al ware 14 oec dat de ander stede herde lelijc ware. Ende ware hy in die lelicste 15 stede van eerterike ende hy die stede minde, hem soude dunken dat 16 het ware de scoenste van eerterike. Ende aldus eest over al daert 17 herte mint ende begeert, eest daer lelijc eest daer scone

De koning vraagt: Wat is de lieflijkste plaats van aardrijk?

Sidrac antwoord: de aller lieflijkste plaats van aardrijk dat is daar dat hart is en rust en daar zijn meeste wil is. Want was een mens in de lieflijkste en de mooiste plaats van aardrijk en hij daar had alles dat hem behoorde en dat hij behoefde en hij liever was in een andere plaats, zo zou hem die mooie plaats niets denken tegen de minne die hij had in de ander plaats, al was het ook dat die andere plaats erg lelijk was. En was hij in de lelijkste plaats van aardrijk en hij die plaats minde, hij zou denken dat het was de mooiste van aardrijk. En aldus is het overal daar het hart mint en begeert, is het daar lelijk is het daar mooi.

18154 Die coninc vraecht: Wie es coenre oft die gaet by nacht oft 19 by dage?

20Sidrac antwort: Die ghene die gaet in sorgheliken steden met daghe, 21 hy gaet met siere condicheit alse I die coene es hem te bescuddene van 22 sinen viant; ende die ghene die by nachte gaet, hy gaet met grooter 23 vervaernessen, want hy ducht dat menne sien sal ende en es niet coene 24 hem te bescuddene vanden anderen ende gaet alse een dief. Ende 25 niet nochtan daer by, waert dat vele liede lagen in enen wech ende 26 iegen hem waren hem een luttel liede sculdich tontsiene, sy sou-27den [liden] by nachte, mits dien dat sy hem en souden connen 28 geweren iegen de vele liede. Ende die ghene die by nachte gaen 29 al en duchten sy mensche no beesten, sy duchten dat licht, dat 30 hem al compt van fauten van herten ofte van anderen saken; want 31 die goet iaegt en scouwet dat licht niet. Men vint oec ene andere 32 maniere van lieden die / bloede sijn ende onduchtich ende 33 sijn liede die niet en dogen ende gheens prijs weert en sijn. Des 34 daechs gaen sy onder die liede vroedelijc ende tsnachs ontlixemen 35 sy hem gaende achter steden oft sy coene waren ende vroem, want 36 sy weten wel dat mense niet en kint, maer dat men waent dat sy 37 vroem ende dogende liede sijn ende op die sekerheit gaen sy tsnachs. 38 Wet dat dese bloede sijn ende vol, die dit doen, want sy ontlixemen [115] 1 hem ende maken geliken ende samblant van anderen lieden dies sy 2 niet en sijn.

De koning vraagt: Wie is koener die gaat bij nacht of bij dag?

Sidrac antwoord: Diegene die gaat in zorgelijke plaatsen met de dag, hij gaat met zijn kundigheid als een die koen is zich te behoeden van zijn vijand; en diegene die bij nacht gaat, hij gaat met groot gevaar, want hij ducht dat men hem zien zal en is niet koen zich te behoeden van de anderen en gaat als een dief. En niet nochtans daarbij, was het dat vele lieden in de weg lagen en tegen hem waren en hem een luttel lieden schuldig waren te ontzien, ze zouden gaan bij nacht, mits dien dat ze zich zouden kunnen verweren tegen de vele lieden. En diegene die bij nacht gaan en al duchten ze beesten nog mensen, ze duchten dat licht dat hen al komt van een fout hart of van andere zaken; want de goede jaagt en schuwt dat licht niet. Men vindt ook een andere soort van lieden die blode zijn en ontuchtig en zijn lieden die niet deugen en geen prijs waard zijn. Op de dag gaan ze onder de lieden verstandig en ‘s nachts veranderen ze zich en gaan achter plaatsen of ze koen waren en dapper, want ze weten wel dat men ze niet kent, maar dat men waant dat ze dapper en deugende lieden zijn en op deze zekerheid gaan ze ‘s nachts. Weet dat deze vol blode zijn die dit doen, want ze veranderen [115] zich en maken gelijk vergelijkbaar met anderen lieden die ze niet zijn.

3155 Die coninc vraecht: Welke condicheit es mere oft uten ste-4den oft uten dorpen?

5Sidrac antwort: Condicheit uten steden en es ghene condicheit maer 6 het es bat sotheit ende scalcheit ende scampinghe, want men vinter 7 vele, alsi redene hebben met iemene soe willen sy emmer dat hare 8 redene voert gae ende lopen opten anderen; ende die ghene die op 9 gelopen es, es condere dan dander dicwile, al verdraecht hijt. Want 10 dat sy anderen lieden op lopen dat doen sy om iiij saken: dierste 11 es om hare grote sotheit; dandere om die sekerheit vanden lieden 12 diere by sijn, diese niene selen laten vergaderen; dat derde omme dat 13 sy te zere hebben gedronken ende hem thoeft es al beruert van-14den wine; dat vierde omme dat sy niet en hebben te verliesene. Die 15 goede man die opgelopen es ende versproken, die verdraeght dese 16 dinc ende en wilt gheen quaet doen om iiij saken: dierste hy ontsiet 17 hem van quaet doene; dander hy ontsiet den here, want elc duchtene 18 ende ontsiet ende essene sculdich tontsiene; dat derde hy ducht de 19 scande; dat vierde hy ducht tsine te verliesene. Ende hier omme en 20 dare hijs niet aenveerden, maer waren sy onder hem tween buten 21 op een velt, die coene uter stat en soude den anderen niet dorren 22 oplopen ende verspreken, want daer en soude niemen sijn die den 23 goeden man houden soude. Ende die goede man en soude hem daer 24 niet scamen no heerscap ontsien ende soude den anderen saen ver-25slegen hebben. Ende waert oec dat dese twee vonden enen rovere 26 diese beroven woude, die goede dorpman souden bescudden vrome- 27 like, maer die coene uter stad die groote / scamp pleget 28 te makene onder die liede, hy en soude niet dorren bliven aen den 29 velde maer hy soude vlien. Daer omme seggen wy dat de condicheit 30 uten steden ghene condicheden en sijn. Maer het sijn scampers ende 31 behagelde daer niet in en es.

De koning vraagt: Wat is kundigheid meer of uit de steden of uit de dorpen?

Sidrac antwoord: Kundigheid uit de steden is geen kundigheid, maar het is beter zotheid en schalksheid en schamperen, want men vindt er vele, als ze redenen hebben met iemand zo willen ze immer dat hun redenen voor gaat en lopen op den anderen; en diegene de opgelopen is die is koener dan vaak de ander, al verdraagt hij het. Want dat ze anderen lieden oplopen dat doen ze om 4 zaken: de eerste is om hun grote zotheid; de andere om de zekerheid van de lieden die erbij zijn, die ze niet laten samenkomen; dat derde omdat ze te zeer hebben gedronken en hen het hoofd geheel bewogen is van de wijn; dat vierde omdat ze niets hebben te verliezen. De goede man die opgelopen is en versproken, die verdraagt deze dingen en wil geen kwaad doen om 4 zaken: de eerste hij ontziet hem van kwaad te doen; de ander hij ontziet de heer, want elk ducht en ontziet en is schuldig hem te ontzien; dat derde hij ducht de schande; dat vierde hij ducht ‘t zijne te verliezen. En hierom durft hij het niet te aanvaarden, maar waren ze onder hun twee buiten op een veld, de koene uit de stad zou de andere niet durven oplopen en verspreken, want daar zou niemand zijn die de goede man houden zou. En de goede man zou zich daar niet schamen nog het heerschap ontzien en zou de andere gelijk verslagen hebben. En was het ook dat deze twee vonden een rover die ze beroven wilde, de goede dorper zou hem dapper behoeden, maar de koene uit de stad die grote guiten plag te maken onder de lieden, hij zou niet durven blijven op het veld maar hij zou vlieden. Daarom zeggen wij dat de kundigheid uit de steden geen kundigheden zijn. Maar het zijn schampers en niet behaaglijk daar niets in is.

32156 Die coninc vraecht: Sal een mensche den anderen verwiten 33 sine armoede, sine siecheit oft sijn wijf, eest dat sy hare qualijc hout?

34Sidrac antwort: Men en sal den anderen verwiten enghene dinc, 35 want eest dattu hem verwijts sine siecheit, die ghene die hem gaf 36 die siecheit hy machse dy oec gheven. Eest dattu hem verwijts de 37 sotheit sijns wijfs, by aventueren dijn wijf es alsoe sot al (s) en 38 weetijs niet; ofte heefs du ghelegen by sinen wive, hy heeft oec [116] 1 lichte ghelegen by dinen wive ofte hy mochter by liggen; ende 2 verwijtstu hem oec van sinen armoede, alsoe wel mochte darmoede 3 tote dy comen alsi tote hem quam. Daer omme en sal niemen anderen 4 verwiten van enegen dingen, want niemen en weet wat hem ghescien 5 mach ofte toe te comene staet.

De koning vraagt: Zal een mens de anderen verwijten zijn armoede, zijn ziekte of zijn wijf, is het dat ze zich kwalijk houdt?

Sidrac antwoord: Men zal de andere geen ding verwijten, want is het da u hem verwijt zijn ziekte, diegene de hem gaf de ziekte hij mag ze u ook geven. Is het dat u hem verwijt de zotheid van zijn wijf, bij avonturen uw wijf is alzo zot al weet je het niet; of heeft u gelegen bij zijn wijf, hij heeft ook [116] licht gelegen bij uw wijf of hij mocht erbij liggen; en verwijt u hem ook van zijn armoede, alzo wel mocht de armoede tot komen zoals het toe hem kwam. Daarom zal niemand een andere verwijten van enige dingen, want niemand weet wat hem geschieden mag of toe te komen staat.

6157 Die coninc vraecht: Salmen ere ende lieve doen allen den 7 lieden?

8Sidrac antwort: Jaet elc diet ghedoen can maer niemen in eerterike 9 en mochte gedoen telcx dancke. Maer du souts doen na dine macht 10 ende dat doet oec te dinen profite ende te diere eren mede. Ende 11 [eest] dattu hem niet en gheves vanden dinen soe diene hem van 12 scoenre spraken, van sconen gelate, van goeden rade ende van goe-13den troeste. In dusdaender manieren soutu lieve doen den enen ende 14 den anderen ende al te dinen profite ende te diere eren ende soe 15 soutuus danc hebben van den lieden ende sout gheprijst sijn ende 16 gheëert ende gehouden over vroet.

De koning vraagt: Zal men eer en liefde doen alle lieden?

Sidrac antwoord: Ja, elk die ge doen kan, maar niemand in aardrijk mocht het doen tot elke dank. Maar u zou het doen naar uw macht en dat doet ook tot uw profijt en tot uw eer mede. En is het dat u zich niet geeft van het uwe dan dien hem van mooie woorden, van mooi gelaat, van goede raad en van goede troost. In dusdanige manieren zou u het liever doen de ene de andere en al tot uw profijt en tot uw eer en zo zou u dank hebben van de lieden en zou geprezen en geer zijn en gehouden voor verstandig.

17158 Die coninc vraecht: Sal een mensche vergeten der ghere die 18 hem goet (daden) hovescheit ende dienst gedaen hebben?

19Sidrac antwort den coninc: Neent ten ghenen dagen, al eest dat die 20 dienst clene sy, nochtan en soutune niet vergeten. Want die my 21 niet sculdich en es ende my ghevet van den sinen, hy doet ghe-22noech dore my ofte die my in anderen manieren lieve doet; ende 23 daer omme sal ic hem weder doen ere ende doegt ende hulpen na 24 mine macht te sinen oirbore ende ghereet te sine daer toe met goe-25den wille; want altoes salmen goeden wederloen doen iegen tgoet 26 datmen ontfaen heeft alse [wel] de[n] arme[n] [alse] den riken. 27 Ende hier omme en salmen niet vergeten des diensts die hem es ghe-28daen.

De koning vraagt: Zal een men vergeten diegene die hem goed deed, hoffelijkheid en dienst gedaan hebben?

Sidrac antwoord de koning: Neen, te geen dagen, al is het dat de dienst klein was, nochtans en zou u het niet vergeten. Want die mij schuldig is en me geeft van het zijne, hij doet genoeg voor mij of die mij in anderen manieren liefde doet; en daarom zal ik hem weer doen eer en deugd en helpen naar mijn macht tot zijn oorbaar en gereed te zijn daartoe met goede wil want altijd zal men het goede terugbetalen het goed dat men ontvangen heeft en zowel de arme als de rijke. En hierom zal men niet vergeten des dienst die hem is gedaan.

29159 Die coninc vraecht: Mach hem een mensche onthouden van 30 luxurien alse hise wille heeft te doene? /

31Sidrac antwort: Jaet lichtelike, den mensche die es in den wille hy 32 sal pensen omme sinen sceppere diene gheweerdichde te makene na 33 sine gedane; ende dat soe edelen gedane hare niet besmetten en sal, 34 maer haer selven eren ende reinlijc houden omme die minne des 35 gheens diene gheweerdichde te makene na sine gelikenesse; ende mach 36 peinsen datti sterven sal ende te nieute comen ende dat sine ziele 37 sal ontfaen alselken loen in dandere werelt alse de lichame verdient 38 heeft in dese werelt sij(n) goet sij(n) quaet na dat die werke sijn. 39 Ende om dit ghepeins sal hy verliesen die quade begeerte. Gave een [117] 1 coninc sine cledere enen manne, hy soutse houden in eren ende 2 reinlijc ende hy soudere mede sijn gheëert onder die liede alse hise 3 ane hadde. Soe selen wy te rechte dan reine sijn ende te mere suverleker 4 houden ende minnen die ghedane daer ons God mede heeft ghe-5cleet dat es met hem selven. Ende eest dattu aldus pens in die ure 6 ende in die wile, dien wille sal dy vergaen ende du sout dat laten te 7 doene ende soe soutu dinen wille wech worpen ende deen ghepeins 8 niet laten comen over dandere. Want dats alse vanden viere: soe 9 men mere houts ane leecht soet mere berret, ende met desen ghepense 10 soutu lichtelijc over liden, eest dattu wilt. Ende wet soe een mensche 11 meer verdraecht ende wederstaet, soe hy mere verstaen mach ende 12 soe ghijt mere useert, soe gijt [meer] sout mogen useren. Dat vier 13 dat berret ende scade doet dat sal men dooden ende blusschen met 14 watre alsoe dat nemmermeer scade en doe; ende alsoe salmen doen 15 der luxurien. Sy es ene sonde die herde sorgelijc es ende die vele 16 scanden doet den lichame ende der zielen. Daeromme salmense doo-17den ende blusschen altoes met goeden ghepensen die reine sijn ende 18 sterc.

De koning vraagt: Mag een mens zich onthouden van wulpsheid as hij wil heeft het te doen?

Sidrac antwoord: Ja licht, de mens die is in de wil hij zal peinzen om zijn schepper die zich gewaardigde hem te maken naar zijn gedaante; en dat zo’n edele gedaante zich niet besmetten zal, maar zichzelf eren en rein houden vanwege de minne van diegene die gewaardigt hem te maken naar zijn gelijkenis; en mag peinzen dat hij sterven zal en te niet komt en dat zijn ziel zal ontvangen als zulk loon in de andere wereld zoals het lichaam verdiend heeft in deze wereld, zijn ze goed of kwaad naar zijn werken. En om dit gepeins zal hij verliezen de kwade begeerte. Gaf een [117] koning zijn kleren aan een man, hij zou die houden in eren en rein en hij zou ermee zijn geëerd onder de lieden als hij ze aan had. Zo zullen wij te recht dan rein zijn en te meer zuiver houden en minnen diegene daar ons God mee heeft gekleed, dat is met zichzelf. En is het dat u aldus peinst in het uur en de wil, die wil zal u vergaan en u zou dat laten te doen en zo zou u uw wil weg werpen en uw gepeins niet laten komen over de andere. Want dat is als van een vuur: zo men er meer hout aan legt zo het meer brandt en met dit gepeins zou u het licht over laten gaan, is het dat u wil. En weet zo een mens meer verdraagt en weerstaat, zo hij meer weerstaan mag en zo gij het meer gebruikt zo gij het meer zou mogen gebruiken. Dat vuur dat brandt en schade doet dat zal men doden en blussen met water alzo dat het nimmermeer schade doet; en alzo zal men doen de wulpsheid. Het is een zonde die erg zorgelijk is en de vele schande doet het lichaam en de ziel. Daarom zal men het doden en blussen en altijd met goed gepeins die rein zijn en sterk.

19160 Die coninc vraecht: Welc es die meeste bliscap vander 20 werelt?

21Sidrac antwort: Het sijn twee bliscapen inde werelt: deene es licha-22melijc ende dander gheestelijc. De lichamelike en es niet duerende 23 ende lijt lichtelike ende gaet ute alse een licht van ere kersen dat 24 van selve te nieute wert. Ende van ghenoechten des lichamen soe 25 comen ende wassen vele archs ende anxs, scaden ende scanden der 26 zielen / ende den lichame. Want soe vele ghenoechten alse 27 een mensche hebben mach in C. jaren ende hem des een dach ghe-28brect, soe dunct hem dat al dander niet en was want hets al leden 29 alse de wint. Van gheesteliker bliscapen dat sijn die ghene die ver-30bliden int goede, in Gode ende in sine gebode ende in sine werke, 31 ende die ghene die hebben goet gelove ende goede hope van den 32 eweghen levene te hebbene in de gheselscap Goids. Wet dat dese 33 hebben grote bliscap ende groete vrouden, ende die arbeit ende 34 tgedogen dat sy dogen om Gode dat es hem ene groote bliscap; ende 35 soe hare arbeit mere es ende sy mere gedogen, soe hare glorie 36 meerder es. Ende die glorie ende die bliscap en vergaen hem nem-37mermeer, maer sy verwisselen van goede int goet, van bliscapen 38 ten bliscapen ende in glorien die nemmermeer inde hebben en sal. [118]

1 Ende daer omme seggen wy dat gheestelike bliscap beter es ende 2 mere dan lichamelike bliscap.

De koning vraagt: Wat is de grootste blijdschap van de wereld?

Sidrac antwoord: Het zijn twee blijdschappen in de wereld: de ene is lichamelijk en de ander geestelijk. De lichamelijke is niet durend en vergaat licht en gaat uit u als een licht van een kaars dat vanzelf te niet gaat. En van de genoegens van de lichamen zo komen en groeien veel ergs en angst, schade en schande der zielen en de lichamen. Want zo veel genoegens als een mens hebben mag in 100 jaren en hem het een dag ontbreekt, zo lijkt het hem dat al het andere er niet was want het is al geleden als de wind. Van geestelijke blijdschap dat zijn diegene de verblijden in het goede, in God en in zijn geboden en in zijn werken, en diegene die hebben goed geloof en goede hoop van het eeuwige leven te hebben in het gezelschap van God. Weet dat deze hebben grote blijdschap en grote vreugde en de arbeid en het gedogen dat ze gedogen om God dat is hem een grote blijdschap; en zo hun arbeid meer is en ze meer gedogen, zo hun glorie meerder is. En die glorie en de blijdschap vergaan hem nimmermeer, maar ze verwisselen van goede in het goede, van blijdschap tot blijdschap en in glorie die nimmermeer einde hebben zal. [118]

En daarom zeggen wij dat geestelijke blijdschap beter is en groter dan lichamelijke blijdschap.

3161 Die coninc vraecht: Salmen genoechte hebben met wiven?

4 Sidrac antwort: Het sijn twee manieren van ghenoechten te hebbene 5 met wiven: deen es gheestelijc ende dander es lichamelijc. De gheeste-6like es: alse een man es met sinen wetteliken wive, soe sal hy leven 7 met hare eerlijc ende wettelijc ende sal met hare sijn in dier meinin-8gen, datti vrucht met hare hebben sal [die loven sal Gode haren 9 sceppere]. Ende alsi groote es van kinde soe en sal hy by hare niet 10 liggen vleesschelijc voer dat sy gelegen es van kinde ende XL daghe 11 daer na; ende alsoe oec alse sijn wijf es in hare bloyen soe en sal hy 12 by hare niet liggen vleesschelijc vore dat hare dat vergaen es. Ende 13 dits de goede ghenuechte met wiven te sine. Ende die lichamelike 14 ghenoechte van der werelt dats ene maniere van beesten die hem 15 niet en hoeden no scamen alsi sijn met haren wive, maer dat hare 16 wille sy ghedaen soe duncket hem al goet. Wet dat dit es quade 17 ghenochte ende verlies der zielen ende des lichamen; die [dit doet] 18 leit sijn leven alse een beeste ende hy doet ieghen tgebod sijns 19 sceppers.

De koning vraagt: Zal men genoegen hebben met wijven?

Sidrac antwoord: Er zijn twee soorten van genoegens te hebben met wijven: de ene is geestelijk en de ander is lichamelijk. De geestelijke is: als een man is met zijn wettige wijf, zo zal hij leven met haar eerlijk en wettig en zal met haar zijn in die bedoeling dat hij vrucht met haar hebben zal en zal loven God haar schepper. En als ze groot is van kind zo zal hij niet bij haar liggen vleselijk voordat ze gelegen is van kind en 40 dagen daarna; en alzo ook als zijn wijf is in haar bloeien (bloeden) zo zal hij bij haar niet liggen vleselijk voordat het haar vergaan is. En dit is de goede geneugte met wijven te zijn. En de lichamelijke genoegens van de wereld dat is een manier van beesten de zich niet hoeden nog schamen als ze zijn met hun wijven, maar dat hun wil ze doen zo denken ze het al goed. Weet dat dit is kwade genoegen en verlies der zielen en der lichamen; die dit doet leidt zijn leven als een beest en hij doet tegen het gebod van zijn schepper.

20162 Die coninc vraecht: Alse een heer compt ieghen een ander 21 sal dan deen iegen dander ten iersten dan vechten?

22Sidrac antwort: Alse deen heer compt iegen dander soe sal de cape-23tein sijn vroet, stout, voersienich ende vrome ende sal besien ende 24 merken / there, dat jeghen hem compt ende soe sal hy be-25sitten ende oirdineren sine liede ende sal micken ofte sy mere ende 26 sterker sijn dan dandere partien. Ende eest datti mere liede heeft 27 ende sterkere es, soe sal hy voert trecken met sinen liden stoutelijc 28 ende oirdineerlijc ende sal slaen in hem. Ende eest datti vernemt dat 29 sine viande mere sijn ende starkere dan die sine, soe sal hi hem 30 houden vaste te gadere ende troesten sine liede; oft hem ghelaten 31 oft hy slaen soude in de viande ende sal verhoeden sijn volc ende 32 houden in sekerheden waer hy best mach. Ende eest dat hem 33 dander here op loept soe sal hy hem bescudden vromelijc, want 34 wiste een here hoet metten anderen stonde ofte ware dat deen den 35 anderen weke, soe vinge deen den anderen; want dat here dat 36 weke moeste bliven gevaen ende dat crancke here mochte hem soe 37 vromelijc houden, het mochte behouden bliven; ende by deser [119] 1 redenen soe soude dat crancke here ontgaen ende ontcomen den 2 sterken.

De koning vraagt: Als een leger een ander tegenkomt zal dan de een tegen de andere ten eerste vechten?

Sidrac antwoord: Als een heer komt tegen een ander zo zal de kapitein zijn verstandig, stout, voorzienig en dapper en zal hem bezien en bemerken het leger dat tegen hem komt en zo zal hij bezetten en ordineren zijn lieden en zal merken of ze meer en sterker zijn dan de andere partij. En is het dat hij meer lieden heeft en sterker is zo zal hij voorttrekken met zijn lieden stout en ordineren en zal slaan in hen. En is het dat hij verneemt dat zijn vijanden meer zijn en sterker dan de zijne, zo zal hij zich houden vast tezamen en troosten zijn lieden; of zich gelaten of hij slaan zou in de vijand en zal behoeden zijn volk en houden in zekerheid zo goed hij kan. En is het dat hem het andere leger oploopt zo zal hij zich dapper behoeden, want wist een heer hoe het met de andere stond of was het dat de een de anderen week, zo ving de een de andere; want dat leger dat week moest blijven gevangen en dat zwakke leger mocht zich zo dapper houden, het mocht behouden blijven; en bij deze [119] redenen zo zou dat zwakke leger ontgaan en ontkomen de sterke.

3163 Die coninc vraecht: Die mensce die gheboren wert doef ende 4 stom, die spreken en mach noch horen en mach, wat spraken ghe-5voelt hy in sijn herte?

6Sidrac antwort den coninc: De mensche die gheboren wert doef ende 7 stom, hy penst ende verstaet in sijn herte die sprake sijns iersten 8 vaders Adams; ende sijn tonghe was Ebreusch want met rechter 9 fortsen soe moest trecken ter natueren sijns vaders daert ute ghe-10spruit ware; alsoe ofte een mensche name de vrucht van enen bome 11 ende plante dair op een grein, dat grein soude werden een boem 12 ende soude dragen vrucht vanden selven bome daer af was dat grein; 13 soe wat dat men vanden bome plante, dat soude altoes sijn eens van-14den enen toten anderen ende altoes bliven van enen smake. 15 Maer de name vanden selven bome ende inte daer op van 16 enen anderen, soe soude die vrucht hebben die gedane vanden 17 bome daer de inte af was. Want onse ierste vader Adam was 18 Ebreusch. Die name een kint van XL dagen ofte van min 19 ende daet in ene stede, dart niemen en saghe no spreken en 20 hoerde ende die hem daer dade alle sine behoef sonder te sprekene 21 ieghen hem, alst soe verre comen ware dat spreken mochte, soe en 22 sout anders niet redenen dan de tonghe sijns iersten vaders, want 23 sine natuere sout daer uut trecken.

De koning vraagt: de mens die doof en stom geboren wordt, die spreken mag nog horen mag, wat woorden voelt hij in zijn hart?

Sidrac antwoord de koning: De mens die doof en stom geboren wordt, hij peinst en verstaat in zijn hart de woorden van zijn eerste vader Adam; en zijn tong was Hebreeuws want met rechte krachten zo moest het trekken ter naturen van zijn vader daar het uit gesproten was; alzo of een mens nam de vrucht van een boom en plantte daarop op een zaad, dat zaad zou worden een boom en zou dragen vrucht van dezelfde boon, waarvan het zaad was; zo wat dat men van de boom plantte dat zou altijd zijn eens van de een tot de anderen en altijd blijven van een smaak. Maar die nam van dezelfde boom en ent daarop van een andere, zo zou de vrucht hebben de gedaante van de boom waarvan de ent was. Want onze eerste vader Adam was Hebreeuws. Die nam een kind van 40 dagen of van minder en deed het in een plaats zodat het niemand zag, nog spreken en hoorde en die hem daar deed al zijn behoefte zonder te spreken tegen hem, als het zo verre gekomen was dat spreken mocht zo zou het niets anders redenen dan met de tong dan van zijn eerste vader, want zijn natuur zou het daaruit trekken.

24164 Die coninc vraecht: En mach / ghene creatuere die God heeft 25 ghemaect weten den wille ende tgepeins Goids?

26Sidrac antwort den coninc: En ghene ingel no arcangel no ghene 27 creatuere die God ghemaect heeft en mach weten (dat God ghemaect heeft 28 noch) den wille Goids alsoe vele alse een dropele es ieghen al die zee 29 en ware by sinen wille. De wille ende tgepens Goids es alsoe groot 30 alse de hemel ende die eerde; ende alsi wille dat enege dingen ge-31daen sijn in den hemele ende in deerde, soe peinst hy in hem 32 selven: Dit sy ghedaen. Ende alsoe saen inder selver uren soe eest 33 ghedaen ende en mach niet bliven vertraget no belet. Ende sal iemen 34 iet weten vanden wille Goids, dat doet hy hem weten met sinen 35 ingelen oft met sinen heyleghen gheeste, want gheen ingel no ghene 36 creatuere en maecht weten, tgepens no den wille Goids, en sy by 37 hem selven, niet mere dan ene miere mochte gaen int alre diepste 38 vander zee.

De koning vraagt: En mag geen creatuur die God heeft gemaakt weten de wil en het gepeins Gods?

Sidrac antwoord de koning: En geen engel nog aarstengel nog geen creatuur die God gemaakt heeft mag weten dat God gemaakt heeft nog de wil Gods alzo veel als een druppel is in de hele zee tenzij bij zijn wil. De wil en het gepeins Gods is alzo groot als de hemel en de aarde; en als hij wil dat er enige dingen gedaan zijn in de hemel en in de aarde, zo peinst hij in zichzelf: Dit is gedaan. En alzo gelijk in hetzelfde uur zo is het gedaan en mag niet blijven vertraagt nog belet. En zal iemand iets weten van de wil van God, dat laat hij hem weten met zijn engelen of met zijn heilige geest, want geen engel nog geen creatuur mag het gepeins weten nog de wil van God, tenzij van hem zelf, niet meer dan dat een mier mocht gaan in het aller diepste van de zee.

39165 Die coninc vraecht: Sal de mensche altoes Gode aenbeden? [120]

1Sidrac antwort: Ja eest dat hijt gedoen can. Maer de lichame wilt 2 hebben raste ende waert datti niet en ruste hy en soude niet mogen 3 leven noch beden. Daer omme salmen Gode aenbeden in ere uren 4 van enen dage ende vander nachte; ende in anderen uren [arbeiden] 5 om dat den lichame bedarf; ende in anderen uren soe salmen rusten 6 omme cracht ende macht den lichame te ghevene, waer by hy aer-7beiden moghe voir den lichame ende voir de ziele. Ende alse men 8 aenbeden sal Gode, soe salmen bidden met goeder herten ende reinre 9 ende met goeder meininghen; ende men sal dan [hem houden] goe-10dertierlijc ende oetmoedelijc in ene stede [ende] spreken dat men 11 sprect volcomelijc ende Gode aenbeden gherechtelijc ende ganselijc 12 ende doen dat men sculdich es. Maer die anders doet hy en aenbeet 13 Gode niet gherechte.

De koning vraagt: Zal de mens altijd God aanbidden? [120]

Sidrac antwoord: Ja, is het dat hij het doen kan. Maar het lichaam wil hebben rust en was het dat hij niet ruste hij zou niet mogen leven noch bidden. Daarom zal men God aanbidden in eren uur van een dag en van de nacht; en in anderen uren arbeiden om dat het lichaam behoeft; en in andere uren zo zal men rusten om kracht en macht het lichaam te geven, waarbij hij arbeiden mag voor het lichaam en voor de ziel. En als men God zal aanbidden, zo zal men bidden met geen goed hart en rein en met goede bedoelingen; en men zal hem dan houden goedertieren en ootmoedig in een plaats en spreken dat men spreekt volkomen en God aanbidden gerecht en gans doen dat men schuldig is. Maar die anders doet hij aanbidt God niet gerecht.

14166 Die coninc vraecht: Wie vant die ierste musike?

15Sidrac antwort: Dierste musike vant een van Noes kinderen die 16 Japhet hiet ende die vant ierst metten lude des lopens waters ende 17 metten lude vanden winde die ruschede aen die boeme ende metten 18 steenen die van hoghe vielen neder, die ongelike lude gaven. Ende 19 aldus biden boeme ende den bladeren ende den / winden 20 soe oirdineerdi dinstrumint vander musiken met sinen wisen sinne; 21 want die was herde vroet ende subtijl ende dit was biden wille Gods.

De koning vraagt: Wie vond als eerste de muziek?

Sidrac antwoord: De eerste muziek vond een van Noach ’s kinderen de Jafet heet en die vond het eerst met het geluid van het lopende water en met het geluid van de wind die ruiste aan de bomen en met den stenen die van hoog neer vielen die ongelijk geluid gaven. En aldus bij de bomen en de bladeren en de winden zo ordineerde hij een instrument van muziek met zijn wijze zin; want die was erg verstandig en subtiel en dit was bij de wil van God.

22167 Die coninc vraecht: Waer of compt den ogen dat sy tranen?

23 Sidrac antwort: Dat die ogen dicke tranen dat compt van moru-24heiden van herten ende van reinicheden des moets. Want dat 25 herte dat moru es ende suver, alst ghevoelt enege dinc die niet goet 26 en es, verweget hem dat te hant ende wert droeve ende worpt water 27 opweert van siere moruheit ende dat water ontfaen die ogen ende 28 soe weenen sy ende worpent ute mits siere pinen vander sericheit. 29 Want therte es ontfermhertich ende moru ende wert verwonnen 30 dan vander pinen des dogens. Ende die ogen doen groote verlichte-31nesse der herten, want vanden tranen die uter herten geworpen waren 32 inde ogen soe vercoelt dat herte van siere hitten ende van siere pinen. 33 Die ogen die niet tranen en mogen, wet dat dat comt van grooter 34 hertheiden ende van grooter felheden van herten ende dese herte 35 sijn gereet in hare pinen te quaetheden ende te scalcheden; ende dat 36 dese liede selc stont om doget pensen ende omme goet doen, dat 37 en compt niet van hem maer vanden humoren die daer in sijn die [121] 1 verwinnen de hertheit ende die felheit ende doen hem met fortsen 2 pensen omme iets goets.

De koning vraagt: Waarvan komt het dat de ogen tranen?

Sidrac antwoord: Dat de ogen vaak tranen dat komt van de murwheid van het hart en van reinheid van het gemoed. Want dat hart dat murw is en zuiver, als het voelt een ding dat niet goed is overweegt het gelijk en wordt droevig en werpt water opwaarts vanwege zijn murwheid en dat water ontvangen de ogen en zo wenen ze en werpen het uit mits zijn pijn van droefheid. Want het hart is ontfermend en murw en wordt overwonnen dan van de pijnen van de ogen. En de ogen doen grote verlichting het hart, want van de tranen die uit het hart geworpen waren in de ogen zo verkoelt dat hart van zijn hitte en van zijn pijnen. De ogen die niet tranen ogen, weet dat dat komt van grote hardheid en van grote felheden van het hart en deze harten zijn gereed in hun pijnen en kwaadheden en tot schalksheid; en dat deze lieden sommige tijden stonden en om deugd peinzen en om goed te doen, dat komt niet van hem maar van de levenssappen die daarin zijn die [121 overwinnen de hardheid en de felheid en doen hem met kracht peinzen om iets goeds.

3168 Die coninc vraecht: Hoe vele manieren sijn van lieden die-4men ere ende reverencie doen sal in de werelt?

5Sidrac antwort: Ten alder iersten soe sal de mensche eren ende aen-6beden sinen sceppere diene ghemaect heeft ende ontmaken sal alst 7 sijn wille es. Daer na sal de man eren sijn wijf die hem God ghegeven 8 heeft; alsoe alse God gaf Adame ene ghesellinne ende gheboet hem 9 dat sy een sijn souden, alsoe sal elc man met sinen wive. Daer na 10 sal elc mensche eren sinen vader ende sine moeder boven alle dingen 11 ende hem sal hy hulpen ende by staen ghetrouwelike. Daer na sal 12 de mensche eren sinen here dien hy trouwe sculdich es ende ver13-waren van allen dingen die hem ghescien mogen. Ende daer na 14 sal de mensche [eren] sine vriende ende die hem goet sijn, 15 sine maghe / ende sine bruedere, sustere, kindere ende al den lieden 16 eest dat hijt gedoen mach ende elcken salmen eren ende minnen.

De koning vraagt: Hoeveel soorten zijn er van lieden die men eer en reverentie doen zal in de wereld?

Sidrac antwoord: Ten allereerste zo zal de mens eren en aanbidden zijn schepper die hem gemaakt heeft en ontmaken zal als het zijn wil is. Daarna zal de man eren zijn wijf die hem God gegeven heeft; alzo als God gaf Adam een gezellin en gebood hem dat ze een zijn zouden, alzo zal elke man met zijn wijf. Daarna zal elk mens eren zijn vader en zijn moeder boven alle dingen en hen zal hij helpen en bijstaan getrouw. Daarna zal de mens eren zijn heer die hij trouw schuldig is en bewaren van alle dingen die hem geschieden mogen. En daarna zal de mens eren zijn vrienden en die hem goed zijn, zijn verwanten en zijn broeders, zusters, kinderen en alle lieden is het dat hij het doen mag en elk zal men eren en minnen.

17169 Die coninc vraecht: Welc es de miltste mensche van eerte-18rike?

19Sidrac antwort: In dese werelt en es gheen milde mensche no niemen 20 die gheven mach, want alle die miltheit ende de giften van deser 21 werelt die en doghen twint in dander werelt iemene; ende allet tgoet 22 datmen heet in dese werelt dat compt vander gracien Goids ende geeft 23 God omme dat mer af leven sal ende omme dat mens den armen, 24 dies behoeven, sal daer af hulpen ende by staen. Ende de ghene die 25 vander gracien, die hem God ghegeven heeft, hulpen ende by staen 26 den armen, sy selens hebben grooten lof vore Gode dat sy wel bestaet 27 hebben hare gracie die hem God gaf in eerterike, wair by hem God 28 gheven sal vele mere gracie in dander werelt. [Ende dat moghen wy 29 verstaen dat God es dalre milste,] want hy gheeft sine ghiften in dese 30 werelt allen den ghenen diese begeren ende die leven ende na dit 31 leven vele mere in dander werelt. Niemen en voert enich goet voir 32 hem alse hy sterft ende God sprect: Geeft mijn goet my selven; dats 33 te wetene den ghenen dies niet en hebben, ende ic saelt u gheven in 34 dandere werelt tweevout.

De koning vraagt: Wie is de mildste mens van aardrijk?

Sidrac antwoord: In deze wereld is er geen mild mens nog niemand die geven mag, want alle mildheid en de giften van deze wereld de deugen niets in de andere wereld iemand; en al het goed dat men zegt in deze wereld dat komt van de gratie Gods en geeft God omdat men er van leven zal en omdat men de armen die het behoeven daarvan zal helpen en bijstaan. En diegene die van de gratie die hem God gegeven heeft helpen en bijstaan de armen, ze zullen grote lof hebben voor God dat ze het goed besteed hebben hun gratie die hem God gaf in aardrijk, waarbij hem God geven zal veel meer gratie in de andere wereld. En dat mogen wij verstaan dat God is de aller mildste want hij geeft zijn giften in deze wereld al diegenen die het begeren en die leven en na dit leven veel meer in de andere wereld. Niemand voert enig goed voor hem en als hij sterft en God spreekt: Geef mijn goed mij zelf; dat is te weten diegenen die het niet hebben, en ik zal het u geven in de andere wereld tweevoudig.

35170 Die coninc vraecht: Sal hem een arm mensche altoes nederen 36 vor den riken?

37Sidrac antwort den coninc: Die arme man, eest dat hy gaet metten 38 ghenen die beter sijn dan hy op enen wech, hy sal gedoghen dat de 39 betere dan hy vore hem gae ende hy dair na, al eest sake datti oec [122]1 groot zij. Ende also ghelike daermen sit sal hy gedogen dat de betere 2 vore sitte ende hy selve in die nederste stede, want hy en sal hem 3 selven niet hoghe setten. Want een ander die mere ware mochte seg-4gen: Stant op, dy en behoert hier niet te sittene. Maer waert dat sy 5 beide quamen in ene battaelgie daer een volc strede iegen een ander, 6 daer sal hem de arme man vore setten ende worpen vor alle dandere 7 ende vromelijc vechten ende hem bescudden alse een goet man ende 8 en saelt omme niemen laten, die soe goet es, hy en sal dair hem selven 9 vore setten soe wie anders hem vore sette.

De koning vraagt: Zal zich een arm mens altijd vernederen voor de rijken?

Sidrac antwoord de koning: de arme man, is het dat hij gaat met diegenen die beter zijn dan hij op een weg, hij zal gedogen dat de betere dan voor hem gaat en hij daar na, al is het zaak dat hij ook [122] groot is. En alzo gelijk daar men zit zal hij gedogen dat de betere voor zit en hij zelf in de laagste plaats, want hij zal zichzelf niet hoog zetten. Want een andere die meer was mocht zeggen: Stat op, u behoort hier niet te zitten. Maar was het dat ze beide kwamen in een strijd daar het ene volk streed tegen een ander, daar zal hem de arme man voor zetten en werpen voor alle de andere en dapper vechten en hem behoeden als een goede man en zal het om niemand laten, die zo goed is, hij zal daar zichzelf voorzetten zo wie anders hem voor zette.

10171 Die coninc vraecht: Eest sonde datmen eet alle dinc?

11Sidrac antwort: God mits siere ontfermicheit ende siere mogentheit 12 maecte alle dinc om den mensche ende dat de mensche soude sijn here 13 in eerterike alsoe God es in hemelrike, van drinckene, van 14 etene, / van ghebiedene ende van aerbeidene alle creatueren omme 15 hem te dienene ende tes menschen dienste te stane. Ende omme die 16 groote gifte ende voirdeel dat onse here ons ghegeven heeft ende oec 17 mogentheit boven alle dinghe, soe hebben wy macht te doodene ende 18 tetene alle creatueren; ende soe wat wy dooden ende eten met goeder 19 herten ende met goeder meininghen dats ons goet ende gave. Ende 20 waert dat wy aten die edelste beeste vander werelt die men pleecht 21 tetene oft dat edelste broot, ofte den edelsten wijn droncken ende die 22 goede maeltijt ons lage opt therte ende wiere niet en aten met goeder 23 herten, (ende) wet dat ons die maeltijt en ware goet no gave no nut-24telijc. Want soe wat de mensche eet met goeder herten ende met goe-25den wille, dats hem gave ende nuttelijc. Ende wat een mensche eet 26 ieghen sijn herte ende iegen sinen wille dat en es hem niet goet no 27 gave no oirboirlijc.

De koning vraagt: Is het zonde dat men eet alle ding?

Sidrac antwoord: God mits zijn ontferming en zijn mogendheid maakte alle dingen om de mens en dat de mens zou zijn heer in aardrijk alzo God is in hemelrijk, van drinken, van eten, van gebieden en van arbeiden alle creaturen om hem te dienen en de mensen te dienst te staan. En om de grote giften en voordeel dat onze heer ons gegeven heeft en ook mogendheid boven alle dingen zo hebben wij macht te doden en te eten alle creaturen; en zowat wij doden en eten met een goed hart en met goede bedoelingen dat is ons goed en gave. En was het dat wij aten de edelste beesten van de wereld die men plag te eten of dat edelste brood of de edelste wijn dronken en de goede maaltijd op ons hart lag en we er niet aten met een goed hart, weet dat ons de maaltijd was niet goed nog gave nog nuttig. Want zowat de mens eet met een goed hart en met goede wil, dat is hem gave en nuttig. En wat een mens eet tegen zijn hart en tegen zijn wil dat is hem niet goed nog gave nog oorbaar.

28172 Die coninc vraecht: Salmen altoes grueten die liede?

29Sidrac antwort: Neent niet, men sal altoes die liede niet grueten, 30 want bestu in dine herberge onder dine mayseniede ochte onder dine 31 vrienden, du en soutse maer ij werf grueten [des daghes], dats smer-32gens ende savons; ende dattu dan mere does soe doestu iegen recht 33 ende ieghen redene ende te swaernessen dijns selfs ende diere vriende, 34 die dy antwerden moeten. Ende eest dattu ontmoets dinen vrint in 35 enen weghe, du soutene groeten een werf sdaechs ende dat saluut sal 36 sijn na den tijt ende uren van den daghe ende vander nacht. Ende 37 wet, die ghene die tierst gruet, heeft die ere vanden grueten ende 38 alsoe dy dijn vrint ofte I ander gruet soe soutu hem antwerden 39 hoveschelijc ende goedertierlijc, want die groete es loen voer Gode. [123] 1 Daer omme salmen hoveschelijc grueten ende oetmoedelijc antwerden 2 soe wie dat hy zij.

De koning vraagt: Zal men de lieden altijd groeten?

Sidrac antwoord: Neen het niet, men zal altijd de lieden niet groeten, want bent u in uw herberg onder uw manschappen of onder uw vrienden, u zou ze maar tweemaal groeten per dag, dat is ’s morgens en ’s avonds; en dat u dan meer doet zo doet u tegen reden en bezwaart u zelf en uw vrienden die u antwoorden moeten. En is het dat u uw vriend ontmoet op de weg, u zou hem groeten eenmaal per dag en dat saluut zal zijn na de tijd en uren van de dag en van de nacht. En weet, diegene de het eerste groet heeft de eer van de groeten en alzo uw vriend of een ander groet zo zou u hem antwoorden hoffelijk en goedertieren, want de groet is loon voor God. [123] Daarom zal men hoffelijk groeten en ootmoedig antwoorden zo wie dat hij is.

3173 Die coninc vraecht: Wien sal die mensche meer minnen oft 4 sijn wijf oft sijn kint?

5Sidrac antwort: Een man sal minnen sijn goede wijf voer enich ander 6 dinc naest sinen sceppere ende hem selven, want hy ende sijn wijf 7 sijn een dinc, alsoe alse God met siere mogentheit maecte Adame 8 ende Yeven een, ende geboot hem dat sy twee souden I sijn ende 9 dat deen machtich ware / alse dander. Want God mochte 10 Yeven hebben ghemaect van Adaems voeten haddi ghewilt ende soe 11 hadde sy gheweest onder die voete; ende hy hadse oec ghemaect van 12 sinen hovede haddi ghewilt, soe soude sy hebben gheweest boven 13 Adams hovede. Maer hy woude dat sy tween waren een, daer omme 14 maectise van Adams rechte side, omdat sy sijn soude sine ghesellinne 15 van allen dingen ende datti soude sijn here ende sy vrouwe ende dat 16 de werelt menichvoldeghen soude by hare. Ende hier omme seggen 17 wy dat de man minnen sal sijn wijf, naest sinen sceppere ende hem 18 selven, boven al dat in die werelt es; ende alse dwijf den man, 19 want eest dattu verlies dijn goede wijf soe verliestu dy selven ende 20 dijn ere ende dijn raste ende dijn salicheit; want du ander wijf 21 hebben en moges dan ene in dinen levene. Maer tien tide dat de 22 Goids sone comen [sal], soe selen die ghene die de wet berechten 23 selen, oirdinieren omme des quaets couts vleesch wille, eest dat 24 eens mans wijf sterft datti nemen sal mogen een ander wijf. Ende 25 eest dat sine kindere sterven datti nuwe kindere [moghe] winnen 26 an dander wijf metter (dander) gracien Goids.

De koning vraagt: Wie zal de men meer minnen of zijn wijf of zijn kind?

Sidrac antwoord: Een man zal minnen zijn goede wijf voor enige ander ding naast zijn schepper en zichzelf, want hij en zijn wijf zijn een ding, alzo toen God met zijn mogendheid maakte Adam en Eva een en gebood hun dat ze twee zouden en een zijn en dat de een machtig was als de andere. Want God mocht Eva hebben gemaakt van Adams voeten had hij gewild en zo had ze geweest onder de voet; en hij had ze ook gemaakt van zijn hoofd, had hij gewild en zo zou ze hebben geweest boven Adams hoofd. Maar hij wilde dat ze twee waren een, daarom maakte hij haar van Adams rechterzijde omdat ze zijn zou zijn gezellin van allen dingen en dat hij zou zijn heer en zij vrouwe en dat de wereld vermenigvuldigen zou bij haar. En hierom zeggen wij dat de man minnen zal zijn wijf naast zijn schepper en zichzelf boven alles dat in de wereld s; en zoals het wijf de man, want is het dat u verliest uw goede wijf zo verlies u zichzelf en uw eer en uw rust en uw zaligheid; want u geen ander wijf hebben mag dan een in uw leven. Maar te die tijd dat de Gods zoon komen zal zo zullen diegene die de wet berechten zullen ordineren vanwege het kwade vlees, is het dat een wijf van een man sterft dat hij nemen zal mogen een ander wijf. En is het dat zijn kinderen sterven dat hij nieuwe kinderen mag winnen aan een ander wijf met de andere gratie van God.

27174 Die coninc vraecht: Ofte mijn vader ofte mijn moeder niet 28 en hadden gheweest, hoe soudic dan hebben gheboren gheworden 29 op eerterike.

30Sidrac antwort den coninc: Van dier tijt dat ghebod Gods ierst ghe-31daen was doen hy hemel ende eerde maecte, soe waerstu geboren 32 in Goids weten ende soe moestu emmer gheboren werden. Want eer 33 God maecte [die werelt] soe wiste [hy] tgetal vanden menschen die 34 hy maken soude in de werelt ende wie sy sijn souden die gheboren sou-35den werden in die werelt, ende hare spreken, hare daden, hare 36 namen, haer doot, haer verlies ende hare salicheit; ende alsoe van 37 beesten, van vogelen ende van visschen. Ende en haddi al dit niet 38 gheweten soe en haddi gheen God gheweest ende sine ontfermicheit [124] 1 ende sine mogentheit wisten wel dattu souts geboren sijn; [ende 2 nadien dattu emmer souts geboren sijn,] al en hadde dijn vader noch 3 dijn moeder niet gheweest, du souts geboren sijn worden van enen 4 anderen vader ende moeder.

De koning vraagt: als mijn vader of mijn moeder er niet waren geweest, hoe zou ik dan hebben geboren geworden op aardrijk.

Sidrac antwoord den koning: Van die tijd dat het gebod van Gods eerst gedaan was toen hij hemel en aarde maakte zo was je geboren in Gods weten en zo moet u immer geboren worden. Want eer God maakte die wereld zo wist hij het getal van de mensen die hij maken zou in de wereld en wie ze zijn zouden die geboren zouden worden in de wereld en hun spreken, hun daden, hun namen, hun dood, hun verlies en hun zaligheid; en alzo van beesten, van vogels en van vissen. En had hij al dit niet geweten zo en was hij geen God geweest en zijn ontferming [124] en zijn mogendheid wisten wel dat u zou geboren worden; en nadien dat u immer zou geboren zijn, al had uw vader nog uw moeder niet geweest, u zou geboren zijn geworden van een andere vader en moeder.

5175 Die coninc vraecht: Alle die wive sijn sy van ere manieren 6 ende van ere natueren?

7Sidrac antwort den coninc: Alle die wive sijn van enen dinghe ende 8 sy sijn eens binnen live ende buten live. Maer somme sijn sy van 9 sterker complexien dan some; maer vanden leden die men sien mach 10 ende oec binnen den live soe eest al een. Ende oec sijn sy al eens van 11 dien datten man/nen toe behoert te doene met hen ende 12 dat es al ghelijc van sconen ende van lekken. Alsoe ghelijc alse eyere, 13 die van menegerande verwen sijn deen wit dander bruin, dat derde 14 bleec; nochtan sijn sy van enen smake ende aldus sijn de swerte wive 15 ende die witte van enen smake. Mair van haren wille ende van haren 16 sprekene ende van haren werken en sijn sy niet alleleens, want dene 17 sijn betere dan dandere. Ende alsoe eest van allen dingen, maer men 18 vint lieden dien dunct dat een wijf soetere es dan een andere. Ende 19 dat compt by drien dingen: ierstwerf vander scoenheit swijfs, want 20 sy ghenoecht hem bat dan ene leleke. Dander alse een wijf wel ghe-21cleet es ende ghesiert, die behaecht bat enen man dan die ghene die 22 onreinlijc gecleet es ende lelijc es. Dat derde gaet boven den tween 23 anderen; dats alse [een man] een wijf mint met herten ende van 24 wille, soe heefti dan mere ghenoechten met hare dan met eneger 25 andre ende aldus doen de wive metten mannen.

De koning vraagt: Alle wijven zijn ze van een manier en van een natuur?

Sidrac antwoord de koning: Alle wijven zijn van een ding en ze zijn eens binnen het lijf en buiten het lijf. Maar sommige zijn van sterke samengesteldheid dan anderen; maar van de leden die men zien mag en ook binnen het lijf zo is het al een. En ook zijn ze al eens van die dat de mannen toebehoort te doen met hen dat is al gelijk van verschonen en van likken. Alzo gelijk als eieren die van menigerhande kleuren zijn, de ene wit, de ander bruin, dat derde bleek; nochtans zijn ze van een smaak en aldus zijn de zwarte wijven en de witte van een smaak. Maar van hun wil en van hun spreken en van hun werken zijn ze niet alle gelijk, want de ene zijn betere dan de andere. En alzo is het van alle dingen, maar men vindt lieden dien denken dat het ene wijf liefelijker is dan een andere. En dat kont van drie dingen: eerst van de schoonheid van het wijf, want ze vergenoegt hem beter dan een lelijke. De andere als een wijf goed gekleed is en versierd, die behaagt beter een man dan diegene de onrein gekleed is. Dat derde gaat boven de twee anderen; dat is als een man een wijf mint met het hart en met wil, zo heef hij meer genoegens met haar dan met enige andere en aldus doen de wijven met de mannen.

26176 Die coninc vraecht: Oft de mensche weet ontrouwe van sijns 27 vrients wive [ofte van sijns vrients maysenieden) sal hijt segghen 28 dien vrient?

29Sidrac antwort: Eest dat dijns vrients wijf ofte sine mayseniede hem 30 ontrouwe oft quaet doen ende die vrient by hare quaetheit scande 31 nemt ende du die waerheit vernemen cons, dat soutu hem ghetrou-32welijc doen te wetene, daer omme, dat hire hem vorehoeden sal van 33 sire scanden ende van sire scaden. Want hy mach er selken raet toe 34 setten dat sijn oerboer ende sine ere sijn sal. Ende eest dattu hem 35 des niet en laet weten, hy mach in groote scanden comen ende tsijn 36 verliesen dorperlijc ende by deser redenen soutu hem dat laten weten 37 ende al dese gelike van sire mayseniede.

De koning vraagt: of de mens weet de ontrouw van zijn vriend wijf en zijn vriend manschappen, zal hij het te vriend zeggen?

Sidrac antwoord: Is het dat uw vriend wijf of manschappen hem ontrouwe of kwaad doen en de vriend door haar kwaadheid schande neemt en u de waarheid vernemen kon, dat zou u hem getrouw laten weten, daarom dat hij er zich voor hoeden zal van zijn schande en van zijn schade. Want hij mag er zulke raad toe zetten dat zijn oorbaar en eer zijn zal. En is het dat u hem dat niet laat weten, hij mag in grote schande komen en het zijne verliezen schandelijk en bij deze redenen zou u hem dat laten weten en al dergelijke van zijn manschappen.

38177 Die coninc vraecht: Alse een mensche eneghe dingen doen 39 sal, sal hy hem haesten ofte niet haesten?

1Sidrac antwort den coninc: Alse du doen souts enege dinc die 2 goet sijn ghedaen, doestu dat haestelike du does wel ende daer mede 3 en soutu niet beiden; ende alse du sout doen enich quaet ende 4 haestidi du does quaet; ende alstuut dan gedaen heves, saelt dy 5 berouwen. Ende waert dattu dy niet en hads ghehaest [soe sterc] in 6 dinen quaden wille dat quaet te doene, die quade wille hadde over- 7 leden dat quaet te doene ende dijn herte hadde vercoelt/ 8 ende soe soutu vele mere bliscap hebben dan oftu dinen wille hads 9 ghedaen. Ende hier omme en sal hem die mensche niet te zere 10 haesten van quaet te doene.

De koning vraagt: Als een mens enige dingen doen zal, zal hij zich haasten of niet haasten?

Sidrac antwoord de koning: Als u doen zou enige dingen die goed zijn gedaan, doet u dat haastig goed en daarmee zou u niet wachten; en als u doen zou enige kwaad en haast je te doen kwaad; en als u het dan gedaan hebt zal het u berouwen. En was het dat u zich niet had gehaast zo sterk in uw kwade wil dat kwaad te doen, de kwade wil was overgegaan dat kwaad te doen en uw hart was verkoeld en zo zou u veel meer blijdschap hebben dan als u die wil had gedaan. En hierom zal de mens zich niet te zeer haasten van kwaad te doen.

11178 Die coninc vraecht: Salmen minnen alle die liede?

12Sidrac antwort: Gheestelijc salmen minnen alle die liede. Ende men 13 sal bidden voer die ghene die onghelovich sijn, datse God bekere te 14 sinen gelove. Lichamelijc den ghenen die u mint die mint weder. 15 Ende waer ghi compt over uwen vrint dien ghi mint met goeder 16 getrouweger herten, ghi sijt hem willecome ende hy doet u ere ende 17 hulpt u na sine macht ende dien man sidi wel sculdich te houdene 18 over uwen vrint ende lieve te doene ende sine vrientscap te houdene. 19 Ende waer ghi compt over den ghenen die u haet, hy sal u iegen sijn 20 ende letten ende sochti hem iet ane hine daets niet. Ende al toent 21 hy u goet gelaet dat ware om u bedriegenesse ende om u beder-22venesse; ende dusdane liede en salmen niet minnen maer haten ende 23 van hem salmen verren soe men meest mach.

De koning vraagt: Zal men minnen alle lieden?

Sidrac antwoord: Geestelijk zal men minnen alle lieden. En men zal bidden voor diegene die ongelovig zijn dat God ze bekeert tot zijn geloof. Lichamelijk diegenen die u mint die min weer. En waar ge komt bij uw vriend die gij mint met goede trouwe hart, gij bent hem welkom en hij doet u eer en helpt u naar zijn macht en die man ben je wel schuldig te houden voor uw vriend en liefde te doen en zijn vriendschap te houden. En waar ge komt bij diegene die u haat, hij zal u tegen zijn en beletten en verzocht ge iets aan hem hij deed het niet. En al toont hij u een goed gelaat dat was om u te bedriegen en om u te bederven; en dusdanige lieden zal men niet minnen maar haten en van hem zal men ver zijn zo goed als je kan.

24179 Die coninc vraecht: Alle lieden sijn sy alleleens?

25Sidrac antwort den coninc: Ja sy van ghebornessen ende van ster-26ven in dese werelt. Maer niet van leden no van rijcheden no van 27 armoeden, no van herten no van ghepense. Want het sijn ghenoech 28 liede in de werelt die min lede hebben dan wy [ende van anderen 29 manieren sijn dan wy] ende rikere ende armere [ende] mechtiger 30 deen dan dandere, deen doet goet ende dander quaet; in desen en 31 eest niet (dan) al ghemene. Maer in de gheboerte ende inde doot 32 eest al ghemene. Alse die ghewareghe prophete comen sal inde 33 maget ende sterven sal aen dat cruce om te livereerne Adame ende 34 sine vriende uter hellen ende alse hise dan heeft telivereert, soe sal 35 hy hem seggen met sinen ghebenediden monde ende spreken herde 36 [claerlike]: die in die helle bliven van voert, dat sy nemmermeer 37 daer ute en comen. Ende al de werelt sal te gaen ende sine woirde 38 en selen niet verandert werden no verwisselt. Ende daer omme en 39 selen sy niet alle sijn ghemene die van dere werelt sceden; want [126] 1 die ene selen comen in die bliscap die nemmermeer en te gaet 2 ende die andere selen werden ghepijnt int fier daer groote pine es 3 ende demsterheit die nemmermeer inde hebben en sal.

De koning vraagt: Alle lieden zijn ze alle gelijk?

Sidrac antwoord den koning: Ja, zo van geboorte en van sterven in deze wereld. Maar niet van leden nog van rijkheden, nog van armoede, nog van harten, nog van gepeins. Want er zijn genoeg lieden in de wereld de minder leden hebben dan wij en van andere manieren zijn dan wij en rijker en armere en machtiger de een dan de andere, de een doet goed en de ander kwaad; hierin is het niet dan algemeen. Maar in de geboorte en in de dood is het algemeen. Als de ware profeet komen zal in de maagd en sterven zal aan dat kruis om te bevrijden Adam en zijn vrienden uit de hel en als hij ze dan heeft bevrijd zo zal hij hen zeggen met zijn gezegende mond en spreken erg duidelijk: die voort in de hel blijven dat ze nimmermeer daaruit komen. En al zal de hele wereld vergaan zijn woorden zullen niet veranderd worden nog verwisselt. En daarom zullen ze niet alle algemeen van deze wereld scheiden; want [126] de ene zal komen in de blijdschap die nimmermeer vergaat en de andere zullen worden gepijnigd in het vuur daar grote pijn is in duisterheid die nimmermeer einde hebben zal.

4180 Die coninc vraecht: Doet men ere in dander werelt alsoe wel 5 den armen alse den riken? /

6Sidrac antwort den coninc: In der waerheit seggic u dat datmen vele 7 [mere] eren doet in dander werelt den riken ende vele mere hoecheden 8 dan in dese werelt; ende scaemten ende scanden salmen meer doen den 9 armen dan men hier doet. Maer dit en sal niet sijn voer dat 10 comen es die Goids sone. Alse dan die rike vart in dander werelt, 11 soe selen dingele Goids comen iegen hem met grooter bliscapen ende 12 met grooter feesten ende selen hem doen groote ere ende selen hem 13 dienen ende settene in die ewelike setele ende selen seggen aldus: 14 Dese bliscap ende dese ere doen wy [u] omme die rijcheit die ghi 15 hadt in dander werelt, ende der daet dat ghi sculdich waert te 16 doene. Ende donsaleghe arme alsi sterven soe vlien dingele van hem 17 om darmoede ende omme die vulicheit van hem ende en connen niet 18 verdraghen den stanc. Dan soe selen comen de duvele ende selense 19 gripen ende selen hem doen groote scande ende smade ende selense 20 voeren met hem in hare gheselscap int vier vander hellen. Nu moegdi 21 merken wat de arme doet ende wat de rike doet ende hoet met hem 22 lieden staet. Ende en es nieman in de werelt hy en mach rijc sijn 23 ofte arme wil hy. Ende eest datti die rijcheit laet ende aennempt 24 dairmoede, soe verliest hy die groote ere die hem dingele doen sou-25den ende sal moeten dogen die groote scande onder die duvele inder 26 hellen alse een quaet valsch. Ende [dat en] darf men niemen tien 27 dan hem selven, die emmer arme wesen woude. Want dese rijc-28heit es elc sculdich te hebbene in dese werelt ende te latene ende te 29 vertiene dese armheit. Wet dat dese rijcheit niet en es tgoet van deser 30 werelt; die mensche die rijc es in dese werelt dats hy die doet dat 31 goede ende laet dat quade, die es rijc van allen goede. De arme es die 32 doet dat quade ende laet dat goede. Want hy es arm van wel-33daden ende van alre doget ende vol van vulheden ende van sonden. 34 Ende die wel doet hy sal wel vinden; die ghene die wel doet in dese 35 werelt hy sal wel hebben in dander werelt op dat hy liet tquade 36 ende dede tgoede. Ende die ghene die tquade doet in dese werelt sal 37 tquade vinden in dander werelt ende jammerheit die nemmermeer 38 inde hebben en sal. Daer omme seggen wy dat ghene dinc rijcheit [127] 1 heten en sal dan doget ende wel doen, want rijcheit van deser werelt 2 hebben wy / onlanghe ende die moeten wy emmer hier laten. 3 Maer rijcheit van doegden ende wel doen die blijft met ons sonder 4 inde in de vroude des ewics hemelrijcx.

De koning vraagt: Doet men eer in de andere wereld alzo goed de armen doen de rijken?

Sidrac antwoord den koning: In de waarheid zeg ik dat men veel meer eer doet in de andere wereld de rijken en veel meer verhogen dan in deze wereld; en schaamte en schande zal men meer doen de armen dan men hier doet. Maar dit zal niet zijn voor dat gekomen is de Gods zoon. Als de rijke gaat in de andere wereld zo zullen de engelen van God naar hem komen met grote blijdschap en met grote feesten en zullen hem doen grote eer en zullen hem dienen en zetten in de eeuwige zetel en zullen zeggen aldus: Deze blijdschap en deze eer doen wij u om de rijkheid die ge had in de andere wereld en de daad dat gij schuldig was te doen. En de onzalige armen als ze sterven zo vlieden de engelen van hem om de armoede en om vuilheid van hem en kunnen niet verdragen de stank. Dan zo zullen komen de duivels en zullen die grijpen en zullen hem doen grote schande en smaad en zullen die voeren met hen in hun gezelschap in het vuur van de hel. Nu mag je merken wat de arme doet en wat de rijke doet en hoe het met hen staat. En er is niemand in de wereld, hij mag rijk zijn of arm, wil hij. En is het dat hij de rijkheid laat en aanneemt de armoede, zo verliest hij de grote eer die hem de engelen doen zouden en zal moeten gedogen de grote schande onder de duivels in de hel als een valse kwade. En dat durft men niemand aan te tijgen dan zichzelf die immer arm wezen wilde. Want deze rijkheid is elk schuldig te hebben in deze wereld en te laten en te verlaten deze armoede. Weet dat deze rijkheid niet het goed is van deze wereld; de mens die rijk is in deze wereld dat is hij die doet dat het goede en laat dat kwade, die is rijk van alle goed. De arme is die doet dat kwade en laat dat goede. Want hij is arm van weldaden en van alle deugd en vol van vuilheden en van zonden. En die goed doet hij zal het goed vinden; diegene die goed doet in deze wereld hij zal het goed hebben in de andere wereld op dat hij het kwade laat en doet het goede. En diegene die kwaad doet in deze wereld zal het kwade vinden in de andere wereld en droefheid die nimmermeer einde hebben zal. Daarom zeggen wij dat geen ding rijkheid [127] heten zal dan deugd en goed te doen, want rijkheid van deze wereld hebben wij kort en die moeten wij immer hier laten. Maar rijkheid van deugden en goed doen die blijft met ons onder in de in de vreugde van het eeuwige hemelrijk.

5181 Die coninc vraecht: Sal de vader in dander werelt dragen 6 de bordene vanden kinde oft tkint die bordene sijns vaders?

7Sidrac antwort: Neen hy niet, die vader en mach niet dragen die 8 boirdene sijns kints noch tkint die bordene sijns vaders in dander 9 werelt. Maer wet dat wel: en es soe gherecht mensche in dese 10 werelt hij en moet liden doer eneghe gloet van viere eer hy comt 11 in den hemel, omme die sonden die Adam dede iegen tgebot Goids. 12 Maer die quade sal sine bordene allene dragen alsoe hy die sonde 13 heeft gedaen. Maer siet die vader dat sijn kint quaet doet ende hine 14 castien mochte ende niene castijt, [wet datti sere mesdoet daerane 15 dat hine niet en castijt] noch en vermaent dat hijs afstae, alsoe hijt 16 wel gedoen mach; maer wet dat de vader engheen deel en heeft 17 an die sonden die tkint doet buten sinen wille. Maer daer inne son-18dicht hy herde zere, dat hire sijn kint niet af en [keret noch en] 19 castijt alse hijt doen mach ende can. Maer die sonde vanden enen 20 en mach niet comen ten anderen, maer dene mach sondegen inden 21 anderen ende alsoe wel es tkint sculdich te castiene den vader alse 22 hy mesdoet alse hem ernstelijc des te vermanene, eest dat hijt gedoen 23 can ende vermach ende hine quaet siet doen.

De koning vraagt: Zal de vader in de andere wereld dragen de lasten van het kind of het kind de lasten van zijn vader?

Sidrac antwoord: (1) Neen hij niet, de vader mag niet dragen de lasten van zijn kind nog het kind de lasten van zijn vader in de andere wereld. Maar weet dat wel: en is zo gerecht mens in deze wereld hij en moet gaan door enig gloed van vuur en hij komt in dn hemel om de zonden die Adam deed tegen het gebod van God. Maar de kwade zal zijn lasten alleen dragen alzo hij de zonde heeft gedaan. Maar ziet de vader dat zijn kind kwaad doet en hij hem kastijdde mocht en niet kastijdt, weet dat hij zeer misdoet daaraan dat hij hem niet kastijdt nog vermaant zodat hij het afstaat, alzo hij het wel doen mag; maar weet dat de vader geen deel heeft aan de zonden die het kind doet buiten zijn wil. Maar daarin zondigt hij erg zeer dat hij zijn kind niet afkeert nog kastijdt zoals hij doen mag en kan. Maar de zonde van de een mag niet komen ten anderen, maar de ene mag zondigen in de anderen en alzo wel is het kind schuldig te kastijden de vader als hij misdoet en doet hem ernstig te vermanen, is het dat hij doen kan en vermag en hij hem kwaad ziet doen.

1. Vgl. Jezus Sirach VII, 25; XXX, 1 en 12; Ezechiël XIX, 20: De ziel die zondigt die zal sterven: de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons, etc.

24182 Die coninc vraecht: Die ghene die dooden die lieden, ont-25faen sy in hem die sonden desgeens dien sy doot slaen?

26Sidrac antwort: Wet voir waer neen hy niet, inde selve voerme die 27 ic u seide hier vore, want die sonde vanden enen en mach niet comen 28 op den anderen, al eest dat deen doet den anderen te rechte 29 oft tonrechte. Niemen en mach dooden den anderen omme enich 30 quaet datti doet en sy mits der herien des lants, die heeft macht van 31 Gode vonnesse ende gherechticheit te doene in eerterike. Ende die daer 32 ghedoot wert om sine mesdaet oft sonder mesdaet, hy sal werden 33 ghedoemt na sine mesdaet datti verdient heeft. Ende des en sal een 34 twint niet gaen op den ghenen diene doot. Maer alsoe vele mochte 35 wel ghescien, dat hem omme die pine ende omme die bitter doot 36 enege sonde ghequijt mochte werden; maer die gene diene doot en 37 mach van des anders sonde niet ontfaen. Mair in hem wast die sonde 38 vander mort ofte van mere in alsoe vele als hire doot; ende aldus [128] es elc / gedoemt in dander werelt van sijns selfs sonden 2 ende niet vore anders menschen sonden.

De koning vraagt: Diegene die doden de lieden, ontvangen ze in hem de zonden van diegene die ze dood slaan?

Sidrac antwoord: Weet voorwaar, neen hij niet, in dezelfde vorm die ik u zei hiervoor, want de zonde van de een mag niet komen op de anderen, al is het dat de een doet de anderen te recht of te onrecht. Niemand mag doden de andere om enige kwaad dat hij doet en ze mits de heerschappij van het land, die heeft macht van God vonnis en gerechtigheid te doen in aardrijk. En die daar gedood wordt om zijn misdaad of zonder misdaad, hij zal worden verdoemd naar zijn misdaad dat hij verdiend heeft. En dus zal er niets gaan op diegene die hem dood. Maar alzo veel mocht wel geschieden dat hem om de pijn en om de bittere dood enige zonden kwijtgescholden mochten worden; maar diegene die hem dood mag van de ander zijn zonden niet ontvangen. Maar in hem groeit de zonde van de moord of van meer in alzo vele als hij er dood; en aldus [128] is elk verdoemd in de andere wereld van zijn eigen zonden en niet voor andere mensen zonden.

3183 Die coninc vraecht: Welc es mere dogen soe datmen siet 4 soe datmen hoert?

5Sidrac antwort den coninc: Die dinc die men siet daer es al twivel 6 af gedaen ende dat dogen es iegenwordich ende en mach niet sijn 7 geborgen; ende sy hebben dat dogen ende die pine des dogens int 8 herte ende in de ogen. Die ghene die een dinc hoert, hy mach doch 9 hebben hope ende toeverlaet dat die dinc alsoe niet en es ende pein-10sen: Het mach alsoe wel logene sijn alse waerheit. Ende daer [omme] 11 en wenen die ogen niet, omme dat sy dat doghen niet en sagen ende 12 niet wel en weten oft die dinc alsoe es. Alle die lede vanden lichame 13 dienen der herten ende therte es here boven hem allen; ende eest dat 14 therte gheloeft dat quaet gedaen heeft ende ghesciet es soe hevet 15 rouwe, maar niet alsoe zere alse oft de ogen hadden gesien. Ende 16 daer omme eest mere dogen dat men siet [dan dat men hoert], want 17 [die ghene die een dinc siet] hine twivelt niet; ende dat sien es 18 lichamelijc ende die ghene die hoert ende niet en siet dats gheestelijc 19 dinc, alse die natuere vanden winde diemen gevoelt ende niet en siet.

De koning vraagt: Wat is meer de ogen zodat men ziet zodat men het hoort?

Sidrac antwoord de koning: dat ding die men ziet daar is alle twijfel afgedaan en dat de ogen zijn tegenwoordig en mogen niet zijn verborgen; en ze hebben dat de ogen en de pijn der ogen in het hart en in de ogen. Diegene de een ding hoort, hij mag toch hebben hoop en toeverlaat dat het ding alzo niet is en peinzen: Het mag alzo wel leugen zijn als waarheid. En daarom wenen de ogen niet omdat de ogen het niet zagen en niet goed en weten of dat ding alzo is. Alle leden van het lichaam dienen het hart en het hart is heer boven hen allen; en is het dat het hart geloofd dat het kwaad gedaan heeft en geschied is zo heeft het rouw, maar niet alzo zeer als de ogen het hadden gezien. En daarom is het meer de ogen dat men ziet dan dat men hoort, want diegene die een ding ziet, hij twijfelt niet; en dat zien is lichamelijk en diegene die hoort en niet ziet, dat is een geestelijk ding, Als de natuur van de wind die men voelt en niet ziet.

20184 Die coninc vraecht: Sijn liede in de werelt die lieden eten?

21 Sidrac antwort: Het sijn liede ghenoech in die werelt die ander liede 22 eten scandelijc ende valschelijc ende ongetrouwelijc. En verstaet niet 23 dat sy eten der liede vleesch; die den anderen nemen thare tonrechte 24 die eten haer vleesch. Want sy nemen hem hare goet, dat sy gewonnen 25 hebben metten arbeide ende metten sweete hars vleesch [ende] daer 26 sy haren lichame met voeden souden ende onthouden dien tijt dien 27 sy sijn souden in die werelt. Het es ene andere maniere van lieden 28 tetene, want die ghene die quaet spreken vanden lieden ende diese te 29 scanden ende te lachter bringen onder ander liede met haren quaden 30 tongen, die doen alsoe groot quaet oft sy aten haer vleesch; ende 31 die ghene die de liede dooden omme thaers wille, hem waer beter 32 dat sy aten haer vleesch. Aldus eet deen mensche den anderen.

De koning vraagt: Zijn er lieden in de wereld die lieden eten?

Sidrac antwoord: Er zijn genoeg lieden in de wereld die andere lieden eten schandelijk en vals en ontrouw. En versta niet dat ze eten der lieden vlees; die den anderen nemen het hare onterecht die eten hun vlees. Want ze nemen hem hun goed dat ze gewonnen hebben met arbeid en met het zweet van hun vlees en waarmee ze hun lichaam voeden zouden en onthouden die tijd die ze zijn zouden in de wereld. Het is een andere soort van lieden te eten, want diegene die kwaadspreken van de lieden en die ze te schande en te uitlachen brengen onder ander lieden met hun kwade tongen die doen alzo groot kwaad of ze aten hun vlees; en diegene die de lieden doden vanwege hun wil, hen was beter dat ze aten hun vlees. Aldus eet de ene mens de andere.

33185 Die coninc vraecht: Wie es quadere oft die mordenare oft 34 die dief?

35Sidrac antwort: Van desen tween en es geen goet maer deen es 36 arger dan dandere; dats te wetene de mordenare es arger dan die [129] 1 dief. Want die mordenare hy ontmaect die vorme die God heeft 2 ghemaect mits siere genaden / na sijns selfs gelike. Ende 3 wet dat de diefte oec es groote sonde, want men neemt ende steelt 4 deen den anderen datti met arbeide gewonnen heeft ende brincten 5 in aermoeden ende in sorgen ende dat es groote sonde, want dair af 6 comen morde ende dieften. [Barate es oec groote sonde], want mits 7 barate soe moert men ende steelt. Met barate heeft deen den anderen 8 dicke bedrogen ende vele goeds doen laten ende vele quaets doen doen 9 ende gaen in scaden ende in scanden; ende vele liede sijn ghevallen 10 met barate ende noch vallen selen ende al quaet comter af. Ende 11 daer omme sal hem elc meer hoeden van barate dan [van morden 12 ofte] van dieften. Noch es een ander sonde ende lachter die gaet 13 boven dese drie sonden ende die zere es iegen tgebot Goids. Dat es 14 sodometrie, dat sijn die ghene die liggen met wiven in anderen ma-15nieren dan sy souden; dat sijn die ghene die God haet ende die ghe-16tormint ende gepijnt selen werden inde pine der hellen. Want alse 17 selke dinc gevalt soe eest wonder datse die blixeme vanden hemele 18 niet en verbrant in diere uren ende dat de stede ende deerde niet en 19 clieft ende sire in versincken, want dingele vanden hemele beven 20 alse die dinc gevalt van anxte dat God scinden sal al de werelt. Maer 21 God omme sine ontfermicheit die (versteet ende bekeert ende) beit, 22 omme dat sy keren selen van dien sonden ende van anderen sonden 23 ende weder comen ten rechten gelove ende ten gebode Goids.

De koning vraagt: Wie is kwader of de moordenaar of de dief?

Sidrac antwoord: Van deze twee is er geen goed, maar de ene is erger dan de andere; dat is te weten de moordenaar is erger dan de [129] dief. Want de moordenaar hij ontmaakt de vorm die God heeft gemaakt mits zijn genaden, naar zijn eigen gelijkenis. En weet dat de diefstal ook is grote zonde, want men neemt en steelt van de ene de andere dat hij met arbeid gewonnen heeft en brengt hem in armoede en in zorgen en dat is grote zonde, want daarvan komen moorden en diefstal. Beraden is ook grote zonde, want mits beraden zo moordt men en steelt. Met beraden heeft de een de andere vaak bedrogen en vele goeds doen laten en veel kwaads doen en laten gaan in schaden en in schande; en vele lieden zijn gevallen met beraden en nog vallen zullen en alle kwaad komt ervan. En daarom zal zich elk meer hoeden van beraden dan van moorden of van diefstal. Noch is een andere zonde en uit te lachen en die gaat boven deze drie zonden en die zeer is tegen het gebod Gods. Dat is sodomie, (homoseksueel gedrag) dat zijn diegene de liggen met wijven in andere manieren dan ze zouden; dat zijn diegene de God haat en de gekweld en gepijnigd zullen worden in de pijn der hel. Want als zulke dingen gebeuren zo is het wonder dat ze door de bliksem van de hemel niet verbranden in die uren en dat de [plaats en de aarde niet klieft en ze erin verzinken, want de engelen de hemel beven als dat ding gebeurt van angst dat God schenden zal de hele wereld. Maar God om zijn ontferming die het verstaat en bekeert en wacht omdat ze keren zullen van die zonden en van andere zonden en weer komen ten rechte geloof en ten gebod Gods.

24186 Die coninc vraecht: Die ontfermhertege God vergeefti alle 25 die sonden die de mensche doet?

26Sidrac antwort: Alle die dropele vander zee ende al tlant van eerte-27rike ende alle de loveren vanden bomen ende alle die sterren van-28den hemele ende alle de haren van beesten ende vanden lieden ende 29 alle waren in ere sommen, nochtan en waren sy niet dat tienden-30deel vanden tiendendele der ontfermherticheit Goids allen den 31 ghenen diese soeken ende diese verdienen. Al hadde een mensche 32 ghedoot sinen vader, sijn moeder ende sijn kint (ende M.) ende dusent 33 menschen dair toe ende gelegen met hem allen ende hy bekeerde ende 34 hem bedachte van allen mesdoene met goeder herten ende hy hem 35 hoede dan voert van quaet doene, God sout hem al vergeven ende 36 soudene houden voer sine. Ende die ghene die hem niet bekeren 37 en willen te Gode, en gheen menschen herte mochte pensen [130] 1 die groote pine die hy hebben sal in dander werelt. Ende in den 2 tiden dat volc sal sijn des Goids soens, die / sonderen die 3 dan telivereert willen sijn van haren sonden, sy selen belien haer 4 sonden met rouwen van herten ende met reinder consciencien ende 5 met hope van genaden voer die ghene die de wet houden selen 6 ende goeverneren, ende Gode geloven selen dat sy ten sonden nem-7mermeer keren en selen. Ende die in desen wech sterven selen, selen 8 seker sijn des levens dat ewelijc dueren sal. Want hare sonden selen 9 af gedwegen sijn alsoe alse dwater dwaet ende reint de voete.

De koning vraagt: de ontfermende God vergeef hij alle zonden die de mens doet?

Sidrac antwoord: Alle druppels van de zee en al het land van aardrijk en alle bladeren van de bomen en alle sterren van de hemel en alle haren van beesten en van de lieden en alle waren in eren som, nochtans waren ze niet dat tiende deel van het tiende deel der ontferming Gods al diegene die het zoeken en die het verdienen. Al had een mens gedood zijn vader, zijn moeder en zijn kind en duizend mensen daartoe en gelegen met hen allen en hij bekeerde en zich bedacht van alle misdoen met een goed hart en hij hem hoede dan voort van kwaad te doen, God zou het hem al vergeven en zou hem houden voor de zijne. En diegene die zich niet bekeren willen tot God en geen mensen hart mocht peinzen [130] de grote pijn die hij hebben zal in de andere wereld. En in de tijden dat het volk zal zijn van de Gods zoon de zondaren die dan bevrijd willen zijn van hun zonden, ze zullen belijden hun zonden met rouw van hart en met een rein geweten en met hoop van genaden voor diegene die de wet houden zullen en gouverneren en God beloven zullen dat ze ten zonden nimmermeer keren zullen. En die op deze manier sterven zullen die zullen zeker zijn van het leven dat eeuwig duren zal. Want hun zonden zullen afgewassen zijn alzo als het water wast en reinigt de voeten.

10187 Die coninc vraecht: Waer omme aerbeit die mensche in 11 dese werelt?

12Sidrac antwort: Om twee saken: dene van tonthoudene den lichame 13 van dat sine nootdorft es, dander omme dat den lichame mach 14 hebben cracht ende macht omme te dienene sinen sceppere om die 15 ziele. Want die ziele en mach niet goets hebben [het] en come vander 16 verdienten sijns lichamen. Hier omme aerbeiden die wise die wel 17 leven willen. Die dwase die onnuttelijc leven ende aerbeiden omme 18 haer lijfnere ende omme te latene na hare doot haren kinderen ende 19 haren vrienden, wet dat sy riselijc aerbeiden, want dat en mach 20 sonder sonde niet sijn. Want men sal doen alse die miere die arbeit 21 inden somere omme haer lijf tontdragene inden winter. Alsoe salmen 22 in dese werelt arbeiden omme [tonthoudene den lichame ende] te 23 hulpene der zielen met aelmoesenen ende met caritaten die men doen 24 sal ane die arme ende ane die gene dijs bedorven; ende na sine 25 macht oec hulpen den sinen, eest dat sijs behoeven. Men sal niet 26 seggen: Ic sal dat goet laten mine kinderen. Eest dat dine kindere 27 goet sijn ende van goeden wille sijn, sy selen winnen alse du daets. 28 Ende hevestu iet met te hulpene der zielen soe hulp hare, dat sal dy 29 [vele] betere sijn dant bleve dinen magen. Die caritate die du does 30 van herten met dinen handen sal dy betere sijn dan dat C. kindere 31 doer dy doen souden. Want alse du does ene caritate in dinen levene 32 dat geefstu Gode voer dine ziele ende dat es te hant geoffert voer 33 Gode alsoe saen alset de arme ontfaen heeft. Ende en es gheen soe 34 clenen dinc datmen ghevet omme Gode en es alsoe saen gheoffert 35 voer Gode met grooten love ende met eren. Ende dattu laets na dy, 36 dat en doestu willens niet dune weetster anders wat toe doen, du 37 en connes voer dy niet ghevoren maer du moets hier laten. Eest dattu 38 does enege weldaet du winster ane twee dinghe: dene es dattu kins [131] 1 dattu omme die clene aelmoesene vinden sult dat groote goet in 2 dander werelt, dander es dat groote goet ende die / groote 3 beden die voer Gode gedaen werden omme die aelmoesene voer 4 dy. Ende daer omme en sal niemen omme kindere no mage noch 5 omme sijns selfs lichame verliesen sine ziele. Want wiste die mensche 6 in dese werelt wat es tverlies (in dese werelt wat es tverlies) der zielen 7 hy en soudse willen verliesen omme CM kindere, haddise ende 8 mocht sijn. Een mensche mach wel verliesen sinen lichame omme 9 sinen vrint ende omme sine kindere ende omme sine trouwe ende 10 die dat doen sy doent omme hare ziele te quitene ende te behoudene. 11 Want die lichame die quijt die ziele; ende die ziele es vele edelre dan 12 de lichame. Die ziele es dat edelste dinc dat es naest Gode; daer 13 omme en salmen die ziele niet verliesen en sy omme beter dinc ende 14 weerder dan sy es. Ende want sy dan es soe edel ende soe goet, soe 15 salmense wel hoeden ende wachten iegen den lichame ende iegen alle 16 dingen die sijn mogen. Doen die diluvie quam inde werelt soe vloen 17 alle die liede hier ende daer ende alse dwater groot wert, setten sy 18 hare kindere op hare hovede omme dat sy niet verdrincken en sou-19den; ende alse dwater soe verre wies dat het quam te hare kelen soe 20 namen sy hare kindere, die sy vore op haer hoeft geset hadden omme 21 die vrese vander doot, ende leidense onder hare voeten om hem te 22 hogene boven dwater. Alse de mensche dus ontsiet tverlies van den 23 lichame dat niet en es, soe salmen mere ontsien tverlies vander 24 zielen dat beter es dan alle die werelt.

De koning vraagt: Waarom arbeid de mens in deze wereld?

Sidrac antwoord: Om twee zaken: de ene van te onthouden het lichaam van dat zijn nooddruft is, de ander omdat het lichaam mag hebben kracht en macht om te dienen zijn schepper om de ziel. Want de ziel mag niet goeds hebben, het komt van de verdiensten van zijn lichaam. Hierom arbeiden de wijze die goed leven willen. De dwarse die onnuttig leven arbeiden om hun lijfnering en om na te laten na hun dood hun kinderen en hun vrienden, weet dat ze dwaas arbeiden, want dat mag niet zonder zijn. Want men zal doen zoals de mier in de zomer arbeid om zijn lijf te behouden in de winter. Alzo zal men in deze wereld arbeiden om te onthouden het lichaam en te helpen de ziel met aalmoezen en met liefdadigheid die men doen zal aan de arme en diegene die het behoeven en naar zijn macht ook helpen den zijne, is het dat ze het behoeven. Men zal niet zeggen: ik zal dat goed laten mijn kinderen. Is het dat uw kinderen goed zijn en van goede wil zijn, ze zullen winnen zoals u deed. En heeft u iets met te helpen de ziel zo help die en dat zal u veel beter zijn dan het bleven uw verwanten. De liefdadigheid die u doet met uw handen zal u betere zijn dan dat 100 kinderen door u doen zouden. Want als u zo doet een liefdadigheid in uw leven dat geeft u God voor uw ziel en dat is gelijk geofferd voor God alzo gelijk als de arme het ontvangen heeft. En er is geen zo’ n klein ding dat men geeft om God en is alzo gelijk geofferd voor God met grote lof en met eren. En dat u nalaat dat doet u willens niet en u weet er niets anders toe te doen, u kan het voor u niet vorderen, maar u moet het hier laten. Is het dat u doet enige weldaad dan wint u eraan twee dingen: de ene is dat u bekent [131] dat u om de kleine aalmoezen vinden zal dat grote goed in de andere wereld, de ander is dat grote goed en de grote bede die voor God gedaan worden om de aalmoezen voor u. En daarom zal niemand om kinderen nog of verwanten nog vanwege zijn eigen lichaam verliezen zijn ziel. Want wist de mens in deze wereld wat is het der ziel, hij zou ze verliezen willen om 100 000 kinderen, had hij ze en mocht het zo zijn. Een mens mag wel verliezen zijn lichaam om zijn vriend en om zijn kinderen en om zijn trouw en de dat doen ze om hun ziel te kwijten en te behouden. Want het lichaam die kwijt de ziel; en de ziel is veel edeler dan het lichaam. De ziel is dat edelste ding dat is naast God; daarom zal men de ziele niet verliezen en ze om beter ding en waardiger dan ze is. En omdat ze dan zo edel en zo goed is zo zal men ze goed hoeden en wachten tegen het lichaam en tegen alle dingen die er zijn mogen. Toen de zondvloed kwam in de wereld zo vlogen alle lieden hier en daar en toen het water groot werd zetten ze hun kinderen op hun hoofd zodat ze niet verdrinken zouden; en toen het water zo ver wies dat het kwam tot hun kelen zo namen ze hun kinderen die ze daarvoor op het hoofd gezet hadden vanwege de vrees van de dood en legden ze onder hun voeten om hen te verhogen boven het water. Toen de mens aldus zag het verlies van het lichaam dat niets is, zo zal men meer ontzien het verlies van de ziel dat beter is dan de hele wereld.

25188 Die coninc vraecht: Wek es die donckerste ende die bedecste 26 dinc diemen vint?

27Sidrac antwort: De mensche es de donckerste dinc die es, want die 28 quade maken scoen gelaet van buten ende binnen hebben sy quaet-29heit bedect; ende men waent dat sy goet sijn omme haer scoen gelaet 30 dat sy toenen [van buten]. Ende lichtelijc mach men nochtan bekin-31nen die liede die wandelinge hebben tsamen, want die goede en 32 begheren niet dat eens anders [es], maer sy geven ende gelden geerne 33 dat sy sculdich sijn. Die quade begeren altoes dat eens anders es ende 34 gripen ende trecken emmer na hem ende en willen niet gelden dat 35 sy sculdich sijn, maer altoes pensen om hebben ende om winnen ende 36 die liede te tasseerne om thare. Ende daer ane machmen merken 37 die goede ende die quade die herde doncker sijn. [132]

De koning vraagt: Wat is de donkerste en het bedekte ding die men vindt?

Sidrac antwoord: De mens is het donkerste ding die er is, want de kwade maken mooi gelaat van buiten en van binnen hebben ze bedekte kwaadheid; en men waant dat ze goed zijn vanwege hun mooie gelaat dat ze tonen van buiten. En licht mag men nochtans bekennen de lieden die wandelen tezamen, want de goede begeren niet dat een anders is, maar ze geven en vergelden graag dat ze schuldig zijn. De kwade begeren altijd dat het een ander is en grijpen en trekken immer naar zich en willen niet vergelden dat ze schuldig zijn, maar altijd peinzen om te hebben en om te winnen en de lieden te kwellen om het hare. En daaraan mag men merken de goede en de kwade die erg duister zijn [132]

1189 Die coninc vraecht: Tgoet ende / quaet dat de mensche doet 2 in dese werelt weder comet van Gode ofte van hem selven?3

Sidrac antwort: In der waerheit seggic u dat God noit quaet en 4 pensde, maer alle gracie ende glorie vloyede ute hem; noch herte van 5 menschen ne mochte pensen die goede die sijn in hem. Want hy 6 maecte hemel ende eerde ende die zee, sonne ende mane ende de 7 sterren ende alle dingen die sijn ende dat dedi al van caritaten 8 ende van goedertierenheden. Ende hy en dede noit quaet ende hy 9 wilt dat de mensche doe al goet, datti om dat goet hebbe sine glorie 10 ende omme dat quaet die pine vander hellen. Ende hadde God 11 ghemaect den mensche datti niet en hadde mogen sonde doen, dat 12 haddi wel gedaen haddi ghewilt, maer soe haddi ghedaen onrecht 13 den duvel, dien hy omme een ghepens allene stiet vanden hemele; 14 ende soe en hadde de mensche by hem selven niet verdient die glorie. 15 Want tgoet datti gedaen hadde en ware van hem niet comen maer 16 van Gode ende soe hadde dat goet weder gekeert in Gode danent 17 quam. Maer de mensche sal wel doen sijns selfs dancx ende sijns 18 willen ende tquade haten, want God heeft den mensche ghegeven 19 [sin] te bekinnene deen ende dandere alsoe datti met sinen arbeide 20 ende met sinen eygenen wille winnen mach de glorie inden hemel 21 ende sijn onder dingele. Want die ingele en sijn maer geeste allene, 22 maer de mensche sal sijn lichame ende geest. Die lichame die gevoelt 23 die weelde ende die bliscap ende oec tfernoy vander werelt ende 24 ander lichamelike dingen. Die mensce sal sijn vrome ende cundich 25 om te winnene die glorie die ewelijc dueren sal met sinen arbeide 26 in de stede daermen raste ende bliscap hebben soude, waer by datti 27 weerdich sy der verdienten der eweliker glorien; want die lichame 28 sal aerbeiden omme der zielen raste. Ende daeromme die laet dat 29 quade ende doet dat goede by sijns selfs wille, en es niet sonder 30 redene datti heeft die glorie Goids, want hy verdientse. Ende waert 31 dat die ziele voere metten sonden inden hemele, soe ware die lichame 32 edelre ende meerdere dan de ziele es. Ende waert dat die lichame 33 inden hemel voere metter zielen ende hy de ghenuchte vander werelt 34 hadde ghehadt, dat en ware ghene redene. Ende hadt God oec alsoe 35 ghemaect dat de ziele inden hemele hadde gheweest altoes metter 36 glorien ende die lichame altoes eerde bleven ware, soe en hadde gheen 37 noot / gheweest datti eerterike hadde ghemaect van eer-38den, maer datti die ziele hadde ghemaect allene ende gheset in hemel-39rike ende sy dan [gheweest hadde een inghel ende die werelt dan [133] 1 niet] gheweest en hadde. Want die werelt en was nergen omme 2 ghemaect dan omme der zielen wille, des en woude God niet doen, 3 maer hy woude alle dinc doen na recht ende na redene. Want hy 4 woude dat de lichame ende die ziele beide waren ende dat sy tsamen 5 ghetrouwelyc waren alse brudegoem ende bruut ende dat sy souden 6 elc anderen reinlijc ende salichlijc berechten omme Gode te danc-7kene ende te aenbedene ende te menichfuldegene die gheslachten 8 omme te vulne die stoele daer dingele uut geworpen waren omme 9 hare hoverde. Ende daer omme gaf hy den mensche sin te verstane 10 datti den duvel verstiet vanden hemele omme sinen overmoet ende 11 [dat] die menscen clemmen [souden] inden hemele mits hare wel-12daet ende hebben die glorie daer sy ute ghevallen sijn omme hare 13 sonden, de duvele. Soe sal de mensce dan doen dat goede omme dat 14 goet te hebbene ende wy selen laten dat quade te doene, dat wy niet 15 geworpen en werden [in dafgront] int geselscap des heren der 16 quaetheden, die ierstwerf die quaetheit begonste, dat was de duvele. 17 Ende wy selen doen tgoede omme te sine int gheselscap dies heren 18 alles goets dat es God. Ende God wiste wel dat de mensche vallen 19 soude ende sonde doen; ende dat dedi omme gherechticheit ende 20 omme dijs, datti verdienen soude datti weerdich ware Goids loens. 21 Daer omme verleenden God sin ende verstannesse datti goet soude 22 mogen doen ute sinen wille. Ende dat waest dat wi voir seiden 23 [dat God wel hadde ghemaect den mensche] datti niet en hadde mo-24gen sonde doen; maer datti woude dat die ghene die haren wille 25 setten inden duvel ende int quade ende den wille ons heren lieten, dat 26 sy die verdiente hebben van haren sonden.

De koning vraagt: Het goede en het kwade dat de mens doet in deze wereld komt het van God of van hemzelf?

Sidrac antwoord: In de waarheid zeg ik u dat God nooit kwaad en peinsde, maar alle gratie en glorie vloeide uit hem; nog het hart van de mens mocht peinzen het goede in hem. Want hij maakte hemel en aarde en de zee, zon en maan en de sterren en alle dingen die zijn en dat deed hij al van liefdadigheid en van goedertierenheden. En hij deed nooit kwaad en hij wit dat de mens al goed doet omdat hij goed heeft zijn glorie en omdat kwaad van de pijn van de hel. En had God gemaakt de mens dat hij geen zonde had mogen doen, dat had hij wel gedaan had hij dat gewild, maar zo had hij gedaan onrecht dn duivel die hij om een gepeins alleen verstootte van de hemel en zo had de mens van hem zelf niet verdiend de glorie. Want het goede dat hij gedaan had was niet van gekomen maar van God en zo had dat goede teruggekeerd in God waarvan het kwam. Maar de mens zal zichzelf goed doen tegen zijn eigen wil en dank en het kwade haten, want God heeft de mens zin gegeven te bekennen de een en de andere alzo dat hij met zijn arbeid en met zijn eigen wil winnen mag de glorie in de hemel en zijn onder de engelen. Want de engellen zijn alleen maar geesten, maar de mens zal zijn lichaam en geest. Het lichaam dat voelt de weelde en de blijdschap en ook het verdriet van de wereld en andere lichamelijke dingen. De mens zal zijn dapper en kundig om te winnen de glorie die eeuwig duren zal met zijn arbeid in de plaatsten daar men rust en blijdschap hebben zou, waarbij dat hij het waard is de verdiensten der eeuwige glorie; want het lichaam zal arbeiden vanwege de rust van de ziel. En daarom die laat dat kwade en doet dat goede met zijn eigen wil, het is niet zonder reden dat hij heeft de glorie van God want hij verdient het. En was het dat de ziel voer met de zonden in de hemel, zo was het lichaam edeler en meerder dan de ziel is. En was het dat het lichaam in de hemel voer met de ziel en hij de genoegens van de wereld had gehad, dat was geen reden. En had God het ook alzo gemaakt dat de ziel in de hemel had geweest altijd met de glorie en het lichaam altijd aarde gebleven was dan was het niet nodig geweest dat hij aardrijk had gemaakt van aarde, maar dat hij de alleen ziel had gemaakt en gezet in hemelrijk en ze dan een engel was geweest en dat de wereld er dan [133] niet geweest was. Want de wereld was nergens om gemaakt dan vanwege de ziel, dat wilde God niet doen, maar hij wilde alle dingen doen naar recht en naar reden. Want hij wilde dat het lichaam en de ziel beide waren en dat ze tezamen getrouw waren als bruidegom en bruid en dat ze zouden elk de andere rein en zalig berechten om God te danken en te aanbidden en te vermenigvuldigen de geslachten om te vullen de stoelen daar de engelen uit geworpen waren vanwege hun hovaardij. En daarom gaf hij de mensen te verstaan dat hij de duivel verstootte van de hemel om zijn overmoed en dat de mensen klimmen zouden in de hemel mits hun weldaad en hebben de glorie daar ze uit gevallen waren vanwege hun zonden, de duivel. Zo zal de mens dan doen dat goede omdat goed te hebben en wij zullen laten dat kwade te doen zodat wij niet geworpen worden in de afgrond in het gezelschap van de heren der kwaadheden die de eerste keer de kwaadheid begonnen, dat was de duivel. En wij zullen doen het goede om te zijn in het gezelschap van de heren van alle goeds, dat is God. En God wist wel dat de mens vallen zou en zonde doen; en dat deed hij om gerechtigheid en omdat hij verdienen zou dat Gods loon waard was. Daarom verleent God zin en verstand dat hij goed zou mogen toen met zijn wil. En dat was het dat we voor zeiden dat God wel had gemaakt de mens dat hij geen zonde had mogen doen; maar dat hij wilde dat diegene die hun wil zetten in de duivel en in het kwade en de wil van onze heer lieten, dat ze de verdienste hebben van hun zonden.

27190 Die coninc vraecht: Waer bercht hem die nacht des dages 28 ende de dag des nachts?

29Sidrac antwort den coninc: Die werelt was al doncker ende dwater 30 ende die heyleghe gheest was een claerheit op dwater ende alsoe God 31 woude, soe waest dach alsoe wy dagelijcx sien. Ende hy maecte die 32 sonne ende die mane ende die sterren ende ander dingen die sijn ende 33 hy ordineerde dat firmament ront ende sinen loep al omme die werelt, 34 alsoe alse die claerheit vander sonnen verlicht [al die werelt]. Want 35 alsoe gelijc alse wy hebben die claerheit vander sonnen alle dage ende 36 snacs vander manen ende vanden sterren, alsoe gelijc hebbense ander 37 liede boven hem in anderen lande, dat / hem niet faelgieren 38 en mach. Alse die dach faelgiert an ons soe lichti anderen lieden in 39 die werelt ende alse hem die donckerheit vergaet soe comt sy tote [134] 1 ons, want dat firmament en fineert niet van omme gane al de 2 werelt ende [dat compt] bider rontheit vander werelt. Het sijn ander 3 liede inde werelt onder ons ende gaen met haren voeten iegen onse 4 voete ende sy hebben die claerheit vander sonnen, vander manen 5 ende vanden sterren ende sy gaen op de eerde gelijc ons ende ackeren 6 ende graven ende aerbeiden; ende hem dunct alsoe wel alse ons dat 7 sy boven ons sijn ende dit es al bider rontheit vander werelt.

De koning vraagt: Waar verbergt zich ’s nachts de dag en de dag ‘s nachts?

Sidrac antwoord de koning: de wereld was al donker en het water en de heilige geest was een helderheid op het water en alzo God wilde, zo was het dag alzo wij dagelijks zien. En hij maakte de zon en de maan en de sterren en andere dingen die zijn en hij ordineerde dat firmament rond en zijn loop alom de wereld, alzo als de helderheid van de zon verlicht al de wereld. Want alzo gelijk als wij hebben de helderheid van de zon alle dag en ’s nachts van de maan en van de sterren, alzo gelijk hebben het ander lieden boven hen in anderen landen dat hen niet falen mag. Als de dag faalt bij ons zo verlicht die anderen lieden in de wereld en als hen de donkerheid vergaat zo komt die tot [134] ons, want dat firmament eindigt niet van omgaan al de wereld en dat komt vanwege de rondheid van de wereld. Het zijn andere lieden in de wereld onder ons en gaan met hun voeten tegen onze voeten en ze hebben de helderheid van de zon, van de maan en van de sterren en ze gaan op de aarde gelijk ons en akkeren en graven en arbeiden; en ze denken alzo als ons dat ze boven ons zijn en dit is al vanwege de rondheid van de wereld.

8191 Die coninc vraecht: Hoe houden hem daer boven die sonne 9 ende die mane?

10Sidrac antwort den coninc: De planeten sijn vanden firmamente ende 11 dat firmament es van hem ende alle houden sy hem te gadere. 12 Ende alsoe alse hem die noten houden aen den boem vast ende sterc 13 alsoe houden sy hem te samen ende alsoe comt deen vanden anderen 14 ende in deser manieren houden hem met crachte de planeten aenden 15 hemele. Ende en verstaet niet dat alle die planeten ende die sterren 16 sijn aen een firmament maer sijn aen iij firmamente, deen hoger dan 17 dandere, want alse dat hoge firmament keert sinen keer soe keert 18 dat nedere twee kere. Ende daer omme schijnt dicke dat die sterren 19 gaen deen iegen dandere aenden hemele, ende die ons clene duncken 20 sijn grootere vele dan die ons meere duncken, ende daer omme scinen 21 sy clene omme dat sy sijn in hogeren firmamente.

De koning vraagt: Hoe houden zich daar boven de zon en de maan?

Sidrac antwoord de koning: De planeten zijn van het firmament en dat firmament is van hem en allen houden ze zich tezamen. En alzo als zich de noten houden aan de boom vast en sterk, alzo houden ze zich tezamen en alzo komt de een van de anderen en in deze manieren houden ze met kracht de planeten aan de hemel. En versta niet dat alle planeten en de sterren zijn aan een firmament, maar zijn aan 3 firmamenten, de een hoger dan de andere, want als dat hoge firmament keert zijn keer zo keert dat lager twee keer. En daarom schijnt het vaak dat de sterren gaan de ene tegen de andere aan de hemel en die ons klein denken zijn veel groter dan die ons groot denken en daarom schijnen ze kleine omdat ze zijn in hogere firmament.

22192 Die coninc vraecht: Alle die sterren sijn sy int firmament?

23Sidrac antwort: Alle keren sy metten firmamente sonder ene die heet 24 die leitsterre. Die gheleit die liede in die zee ende op dlant ende sy 25 es ghestaen in dat firmament alst keert, alse dat iser dat [midden] 26 inden molensteen es ende den steen omme keert. Dese planete es vele 27 hogere dan enich vanden anderen ende omme hare hoecheit soe schijnt 28 sy clene, maer int keren vanden firmamente soe hoget sy ene wer-29ven int jaer ene palme hoghe ende in dien tiden dat sy hare dus ver-30wandelt soe moeten hem die scepliede hoeden dat sy niet en verder-31ven ende dat sy [den wech] (dan) niet en verliesen. Ende die ver-32risenesse die maer een palme en schijnt met ons, dat sijn an tfirma-33ment wel M. milen.

De koning vraagt: Alle sterren zijn ze in het firmament?

Sidrac antwoord: Allen keren ze met het firmament uitgezonderd een en die heet leidster. (Poolster) Die geleidt de lieden in de zee en op het land en ze staat in dat firmament als het keert zoals dat er is in het midden in de molensteen is en de steen om keert. Deze planeet is vele hoger dan enige van de anderen en vanwege haar hoogheid zo schijnt ze klein, maar in het keren van het firmament zo verhoogt ze eenmaal in het jaar een palm hoog en in die tijd dat ze zich dus verandert zo moeten zich de scheeppslui hoeden dat ze niet verderven en dat ze de we dan niet verliezen. En de verrijzenis die is maar een palm en schijnt bij ons en dat zijn aan het firmament wel 1000 mijlen.

34193 Die coninc vraecht: Sal altoes orloge sijn in die werelt?

35 Sidrac / antwort: Orloghe sal altoes sijn inde werelt ende 36 nemmermeer en salt peis sijn maer altoes orloghe groot oft clene. 37 Ende ofte de werelt hadde altoes peys soe en waer sy ghene werelt 38 maer sy ware een paradijs ofte een hemelrike, want in hemelrike 39 es altoes peys. Ende omme dat de werelt werelt es daer omme en [135] 1 sal haer nemmermeer orloge ghebreken. Ende twee manieren sijn van 2 orlogene: deen es geestelijc, dats omme den quaden gheest die altoes 3 orloecht die goede menschen om te bedriegene ende te ledene in son-4den. Dander orloge dats lichamelijc, dats te wetene deen iegen den 5 anderen ende dat sal altoes sijn toten inde vander werelt ende 6 altoes gheweest heeft.

De koning vraagt: Zal er altijd oorlog zijn in de wereld?

Sidrac, antwoord: Oorlog zal er altijd zijn in de wereld en nimmermeer zal het vrede zijn maar altijd oorlog, groot of klein. En of de wereld had altijd vrede zo was ze geen wereld, maar ze was een paradijs of een hemelrijk, want in het hemelrijk is altijd vrede. En omdat het de wereld is daarom en [135] zal het die nimmermeer aan oorlog ontbreken. En ter zijn twee soorten van oorlog: de ene is geestelijk, dat is om de kwade geest die altijd oorloogt de goede mensen om te bedriegen en te leiden in zonden. De andere oorlog dat is lichamelijk, dat is te weten de een tegen de andere en dat zal altijd zijn tot het einde van de wereld en er altijd geweest is.

7194 Die coninc vraecht: Waer omme seitmen dat die werelt niet 8 en es?

9Sidrac antwort: Daer omme dat sy niet en es, want alle dingen 10 die niet altoes duerende en sijn, die en sijn niet ende daer omme 11 seggen wy dat die werelt niet en es ende datmen hare niet en sal ge-12trouwen no geloven. Want het sijn alle dingen van nieute ende sijn 13 sy heden, sy en sijn morgen niet ofte op enen anderen dach. Ende 14 die mensche moet emmer henen sceden ende varen daer hy ewelijc 15 bliven sal sonder inde. Want God met siere mogentheit maecte van 16 dere werelt den wech ter andere werelt, want niemen en mach in 17 dander werelt en sy mits deser werelt [ende hy en verdiene in deser 18 werelt] datti come in dandere. Ende daer omme heet die werelt niet, 19 want hoe lange dat yemen beit in dese werelt niemen en macher 20 in bliven, [maer al datter in comt dat moetse rumen].

De koning vraagt: Waarom zegt men dat de wereld er niet is?

Sidrac antwoord: daar omdat ze niet is, want alle dingen die niet altijddurend zijn die zijn niet en daarom zeggen wij dat de wereld niet is en dat men haar niet zal vertrouwen nog geloven. Want het zijn alle dingen van niet en zijn ze heden, ze zijn morgen niet of op een andere dag. En de mens moet immer henen scheien en gaan daar hij eeuwig blijven zal zonder einde. Want God met zijn mogendheid maakte van de wereld de weg ter andere wereld, want niemand mag in de ander wereld en ze mits deze wereld en hij verdient in deze wereld dat hij in de andere komt. En daarom heet de wereld niet, want hoelang dat iemand wacht in deze wereld, niemand mag erin blijven, maar al dat er inkomt dat moet het ruimen.

21195 Die coninc vraecht: Stoert hem God iet om doode die de 22 mensche sterven, [eest galinge oft anders oft om dingen die gescien 23 mogen]?

24Sidrac antwort den coninc: Neen hy niet een twint, want in hem en 25 mach gheen storen no gramscap comen maer altoes bliscap; want 26 ware al de werelt afgront ende alle die liede doot, in Gode en soude 27 des gene gramscap sijn noch beswaernesse, want die werelt en mochte 28 werden afgront noch die liede en mochten niet sterven en ware met 29 sinen wille. Niet mere en sout Gode verwegen dat die werelt een 30 afgront es ende die liede doot waren dan ons verwegen soude dat 31 wy verbranden ere mieren ey die ons groot vernoy gedaen hadde. 32 Want dat wijt verberret hadden dat ware comen ute onsen wille 33 ende omme dat sy ons quaet hadden gedaen; ende daer omme en 34 soude ons niet verwegen van haren arge. Aldus eest van Gode. Doe 35 God die werelt destruweerde metter diluvien ende alle menscen 36 gedestruweert worden om hare / sonden die sy iegen Goids 37 wille hadden gedaen, hy bleef alsoe goet ende alsoe blide doen hise 38 destruweerde alse hy te voren was doen hijt al maecte. Ende alsoe 39 goet ende also blide sal hy sijn alse hy andere liede oec destruweren [136] 1 sal hier namaels die noch te comene sijn, den enen met watre den 2 anderen met sweerden ende dandere in vele andere manieren. Ende 3 dit sal al sijn mits haren sonden, hoe lange datter God mede beit, 4 eest dat sy hem niet en beteren.

De koning vraagt: Stoort hem God iets om de dood die de mensen sterven, is het plotseling of anders of om dingen die geschieden mogen?

Sidrac antwoord de koning: Neen hij niet iets, want in hem mag geen verstoring nog gramschap komen maar altijd blijdschap; want was al de wereld afgrond en alle lieden dood, in God zou dus geen gramschap zijn nog bezwaring, want de wereld mocht worden afgrond nog de lieden mochten niet sterven tenzij met zijn wil. Niet meer zou het God overwegen dat de wereld een afgrond is en de lieden dood waren dan ons overwegen zou dat wij verbranden als een mieren ei die ons groot verdriet gedaan had. Want dat wij het verbeurd hadden dat was gekomen uit onze wil en omdat ze ons kwaad hadden gedaan; en daarom zouden we ons niet overwegen van hun erg. Aldus is het van God. Toen God de wereld vernielde met de zondvloed en alle mensen worden vernield om hun zonden die ze tegen Gods wil hadden gedaan, hij bleef alzo goed en alzo blijde als toen hij ze vernietigde als hij tevoren was toen hij het al maakte. En alzo goed en alzo blijde zal hij zijn als hij andere lieden ook vernielen [136] zal hier later die nog te komen zijn, de een met water en de anderen met zwaarden en de andere in vele andere manieren. En dit zal al zijn mits hun zonden, hoe langer dat er God mee wacht, is het dat ze zich niet verbeteren.

5196 Die coninc vraecht: Waer omme was die slaep ghemaect?

6Sidrac antwort: Om de raste des lichamen ende der lede, want alse 7 de lichame slaept, therte ende alle die lede rusten ende sterken van 8 dier rasten. Alsoe alse een groot here, alse hy waect soe es alle sine 9 mayseniede omtrint hem in sinen dienste ende alse hy slaept soe rust 10 hare die mayseniede. Aldus eest vanden herten, die slaep ende die 11 vaec rueren vanden herten ende gaen uten herte ten hersenen weert 12 ende vanden hersenen inde ogen ende uten ogen voert in alle die 13 lede. Ende dan slapen sy ende rusten ende dese slaep ende dese 14 raste sijn om de cracht des lichamen, waer by datti sal hebben cracht 15 te aerbeidene ende te winnene sijn noetdorste ende Gode te danckene 16 ende te lovene sinen sceppere ende te biddene voer die ziele. Hier 17 omme was die slaep ghemaect ende anders soe en hadde gheen nacht 18 gheweest, want God hadde geboden dat altoes dach gheweest hadde. 19 Ende daer omme maecti die nacht omme der rasten wille.

De koning vraagt: Waarom was de slaap gemaakt?

Sidrac antwoord: Om de rust van het lichaam en de leden want als het lichaam slaapt dan slaapt het hart en alle leden rusten en sterken van die rust. Alzo als een grote heer als hij ontwaakt zo zijn alle zijn manschappen omtrent hem in zijn dienst en als hij slaapt zo rusten zich de manschappen. Aldus is het van het hart, de slaap en de vaak roeren het hart en gaan uit het hart ten hersenen waart en van de hersenen in de ogen en uit de ogen voort in alle leden. En dan slapen ze en rusten en deze slaap en deze rust zijn om de kracht van het lichaam, waarbij dat ze zal hebben kracht te arbeiden en te winnen zijn nooddruft en God te danken en te loven zijn schepper en te bidden voor de ziel. Hierom was de slaap gemaakt en anders zo was er geen nacht geweest, want God had geboden dat het altijd dag geweest was. En daarom maakte hij de nacht vanwege de rust.

20197 Die coninc vraecht: Welc es die ghesontste stede van eerte-21rike?

22Sidrac antwort: Die ghesontste stede die es in die werelt dats daer-23men es sonder siecheit ende daer hem de mensche hoet van quader 24 spisen, van heeten, van couden, van wakene ende van slapene. Want 25 de mensche en sal in heten lande niet eten heete spise no cleeden heet 26 no gaen, want vander ere ende vander ander hitten te samen soe 27 machmen hebben groote siecheit ende des gelike van couden. Ende 28 daer omme niet, ene stede es gesondere dan ene andere [ende on-29gesonder dan ene andere] by der redenen van hitten ende van couden 30 ongetempert ende van winden ochte van zieken lieden, die daer sijn 31 onder dandere. Ander stede sijn oec ongesont omme datter niemen 32 en woent; ende waert dat men daer woende die stede soude gesont 33 sijn. Maer soe wie ghesont wille / sijn, hy doe dat hier na 34 volcht. Hy ete eenwerven sdaechs, hy sy met wiven eens de weke, 35 hy late eens de maent ende neme eenwerven tsaers medicine ende die 36 hem in dere manieren hout hy sal gesont sijn van lichamen.

De koning vraagt: Wat is de gezondste plaats van aardrijk?

Sidrac antwoord: de gezondste plaats die er is in de wereld dat is daar men zonder ziekte en daar zich de mens hoedt van kwade spijzen, van hitte, van koude, van waken en van slapen. Want de mens zal in heten landen niet eten hete spijzen nog kleden nog gaan, want van de ene en van de andere hitte tezamen zo mag men hebben grote ziekte en desgelijks van koude. En daarom niet, de ene plaats is gezonder dan een andere en ongezonder dan een andere bij de redenen van hitten en van koude ongetemperd en van winden of van zieke lieden die daar zijn onder de andere. Andere plaatsen zijn ook ongezond omdat er niemand woont; en was het dat men daar woonde, die plaats zou gezond zijn. Maar zo wie gezond wil zijn hij doet dat hierna volgt. Hij eet eenmaal per dag, bij zijn wijf eens per week, hij laat (bloed) eens per maand en neemt een keer per jaar medicijnen en in die zich in de manieren houdt zal gezond zijn van lichaam.

37198 Die coninc vraecht: Welke liede sijn die houden die werelt 38 ende beleiden [daer sonder sy niet sijn en mochte]?

39Sidrac antwort den coninc: Vier manieren sijn van lieden die de [137] 1 werelt houden ende beleiden. Dierste sijn die toenen ende leren die 2 sciencien ende de leringe den lieden ende dat gelove Goids des vaders 3 almechtics, hoe sy leven souden in dese werelt. Dander maniere 4 sijn die gene van der welker arbeide leven alle die liede dat sijn die 5 ghene die pinen ende winnen de lande ende deerde, omme dat sy 6 hare vrucht bringen sal daer sy ende alle die werelt by leven. 7 Die derde maniere sijn die heerscapien die tfolc regeren ende castien 8 van overdade alsoe dat rike ende arme seker mogen gaen ende riden 9 inden lande. Die vierde maniere die de comenscapen maken ende die 10 marcten houden ende die ghene die voeren die dinge der men 11 behoeft vanden enen lande in dandere. Ende en waren dese iiij ma-12nieren die werelt en mochte niet behouden bliven.

De koning vraagt: Welke lieden zijn er die houden de wereld en leiden waar ze zonder niet zijn mochten?

Sidrac antwoord den koning: Vier manieren zijn van lieden die de [137] wereld houden en leiden. De eerste zijn die tonen en leren de wetenschap en de lering de lieden en dat geloof Gods de almachtige vader, hoe ze leven zouden in deze wereld. De andere manier zijn diegene van wiens arbeid leven alle lieden dat zijn diegene die pijnen en winnen het land en de aarde omdat ze haar vrucht brengen zal daar ze en de hele wereld bij leven. De derde manier zijn de heerschappijen die het volk regeren en kastijden van overdaad alzo dat de rijke en arme zeker mogen gaan en rijden in de landen. De vierde manier die koopmanschap maken en de markten houden en diegene die voeren de dingen die men behoeft van het ene land in het andere. En waren deze 4 manieren de wereld niet het mocht niet behouden blijven.

13199 Die coninc vraecht: Wie es hogere oft die coninc oft tge-14rechte?

15Sidrac antwort: Dat gherechte es vele hogere want dat gherechte 16 mach iugeren den coninc met rechte ende met redenen. Ende tge-17rechte es coninc ende meer dan coninc, want sal de coninc hebben 18 ere ende macht in de werelt, dat moet sijn by sinen goeden gerechte; 19 ende hy moet sijn getrouwe ende te hem nemen heerscapien ende 20 gebode [der wet] ende der gherechticheit. Het sal comen een prophete 21 die seggen sal uten monde Goids: Salich selen sy sijn die doen selen 22 gherecht vonnesse ende dat houden selen altoes.

De koning vraagt: Wie is hoger of de koning of het gerecht?

Sidrac antwoord: Dat gerecht is veel hoger want dat gerecht mag de koning berechten met recht en met redenen. En het gerecht is koning en meer dan koning, want zal de koning hebben eer en macht in de wereld, dat moet zijn bij zijn goede gerecht; en hij moet zijn getrouw en te hem nemen heerschappijen en geboden der wet en de gerechtigheid. Het zal komen een profeet die zeggen zal uit de mond Gods: Zalig zullen ze zijn de doen zullen gerecht vonnissen en dat houden zullen altijd.

23200 Die coninc vraecht: Mach de mensche hebben eertsche rijc-24heit die hy altoes met hem dragen mach over al?

25Sidrac antwort: Men mach wel hebben rijcheit den lichame met tont-26houdene overal endie niet minderen en mach ende die men (min) 27 besegen mach altoes, dat es conste. Want de const can sijn broot met 28 te winnene, hy en mach niet bederven waer hy comt, want in allen 29 steden vint hy sijn nootdorste ende daer omme seggen wy dat const 30 es ene dinc die haer here met hem dragen mach [over al].

De koning vraagt: Mag de mens hebben aardse rijkheid die hij altijd met hem dragen mag overal?

Sidrac antwoord: Men mag wel hebben rijkheid om het lichaam mee te onthouden overal en die niet minderen mag en die men altijd gebruiken mag, dat is kunst. Want met de kunst kan men zijn brood winnen, het mag niet bederven waar het komt, want in alle plaatsen vindt het zijn nooddruft en daarom zeggen wij dat kunst is een ding die zijn heer met hem dragen mag over al.

31201 Die coninc vraecht: Hoe comt dat selc stont alse een man 32 siet een wijf dat hise te hant mint ende also dwijf den man/?

33Sidrac antwort: Alse de man siet dat wijf ende hise dan mint ende 34 dwijf den man, dat compt hem van ongestadeger ende ydelre her-35ten; ende die sijn van crancken sinne ende van crancker complexien. 36 Ende van grooter ydelheit [van] herten soe onthouden sy die 37 dwaesheit in hare herte ende die scoenheit des lichamen blijft hem 38 in hare herte, ende dat herte es sottelijc bedacht die de rijsheit [138] 1 onthout in de hersenen; ende die hersenen antwerden voert den ogen 2 ende doen de ogen riselijc sien op de creatueren ende ontfaen 3 een gepens met grooter ghenuechten. Ende omme de sotte ghenuechte 4 soe mint hise; ende soe hise meer oefent soe hise meer mint ende set 5 hemselven in groter pine ende vernoy ende sonder noot. Maer dat 6 vroede herte dat goet ende vast es, alsi siet ene creatuere soe pensti 7 in hem selven ende seget: Gebenedijt sy God die sceppere die alsoe 8 sconen creatuere maect te sinen love ende te sinen dienste. Ende daer 9 na en sal hem nemmermeer gedinken hare scoenheit clene no groot, 10 ende eest datter hem gedinct soe en sal hire niet op achten ende daer 11 op merren; ende aldus dwijf omme den man.

De koning vraagt: Hoe komt het dat op een tijd als een man ziet een wijf dat hij ze gelijk mint en alzo het wijf de man?

Sidrac antwoord: Als de man ziet dat wijf en hij ze dan mint en het wijf de man, dat komt hem van ongestadige en ijdele hart; en die zijn van zwakke zin en samengesteldheid. En van grote ijdelheid van hart zo onthouden ze de dwaasheid in hun hart en de schoonheid van het lichaam blijft hem in haar hart en dat hart is zot bedacht die dwaasheid [138] onthoudt in de hersenen; en de hersenen antwoorden en voert de ogen en doen de ogen dwaas zien op de creaturen en ontvangen een gepeins met groot genoegen. En om dat zotte genoegen zo mint hij haar; en zo hij ze meer oefent zo hij ze meer mint en zet zichzelf in grote pijnen e verdriet zonder nood. Maar dat verstandige hart dat goed en vast is als die een creatuur ziet zo peinst het in zichzelf en zegt: Gezegend is God de schepper die alzo mooi creatuur maakt tot zijn lof en te zijn dienst. En daarna zal hij nimmermeer gedenken haar schoonheid, klein nog groot, en is het dat hij het gedenkt zo zal hij er niet op achten en daarop hinderen; en aldus het wijf om de man.

12202 Die coninc vraecht: Die doet enen quaden eet op sinen God 13 omme X saken [te valschene, es hy maer een werf versworen]?

14Sidrac antwort den coninc: Die doet enen valschen eet van sinen God 15 hoe danich datti zij omme die X saken te valschene ende hy hem 16 bekint datti valschelijc ghesworen heeft, wet sekerlijc datti X wer-17ven versworen es. Ende eest dat een ander dien eet consenteert ende 18 toe bringen hulpt, wet datti alsoe wel versworen es alse de ghene 19 die den valschen eet dede meer no min.

De koning vraagt: die doet een kwade eed op zijn God om 10 zaken te vervalsen, is hij maar een maal verzworen?

Sidrac antwoord de koning: die doet een valse eed van zijn God hoedanig dat het is om die 10 zaken te vervalsen en hij hem bekent dat hij vals gezworen heeft, weet zeker dat hij 10 maal verzworen is. En is het dat een ander die eed toestemt en tot toebrengen helpt, weet dat hij alzo wel verzworen is als diegene dei de valse eed deed meer of min.

20203 Die coninc vraecht: Die ghene die wisen ende leren die liede 21 in die werelt, hebben sy eneghe gracie mere in dander werelt?

22Sidrac antwort: Die wisen ende leren dat goede den lieden in dese 23 werelt sy selen hebben dobbele gracie van Gode in dander werelt 24 ende mede dat doen ende oeffenen ghetrouwelike. Want het sijn 25 twee manieren van lieden die wisen ende wegen die liede in dese 26 werelt: dene sijn gelijc der sonnen die hare licht sprait alle die werelt 27 dore ende sy en mindert dair nemmermeer af, maer altoes essi even 28 [groot] in hare glorie ende dat sijn die goede liede die wisen ende 29 leren tgoede ende dat selve doen. Ende die ghene die tgoede wisen 30 den lieden ende tquade selve doen, die sijn gelijc der kersen die 31 licht anderen lieden ende haer selven verbrant sy ende ver-32teert. / Ende dit sijn die ghene die in dander werelt selen hebben die 33 minne des duvels daer omme dat sy ghewijst hebben tgoede den lie-34den ende doen selve tquade. Sekerlijc dats wel recht dat sijs te wers 35 hebben; hy slecht den ghenen die een goet dinc deilt onder die liede 36 ende geeft elcken sijn deel ende hout selve tquaetste ende deilt dat [139] 1 goede deel. Met redenen soe eest recht dat quade sijn sy, na dien datti 2 neemt by sinen wille ende dat hijt mere ontgelde dan oft een ander 3 hadde gedaen. Aldus eest van hem die den anderen tgoet leren ende 4 doen selve tquade eest dat sijt kinnen.

De koning vraagt: Diegene die wijzen en leren de lieden in de wereld, hebben ze enige gratie meer in de andere wereld?

Sidrac antwoord: de wijze die leren dat goede dn lieden in deze wereld ze zullen hebben dubbele gratie van God in de ander wereld en mede dat doen en oefenen getrouw. Want er zijn twee soorten van lieden die wijzen en wegen de lieden in deze wereld: de ene zijn gelijk de zon die zijn licht verspreid de hele wereld door en ze en mindert daar nimmermeer van, maar altijd is ze even groot in haar glorie en dat zijn de goede lieden die wijze en leren het goede en dat zelf doen. En diegene die het goede wijzen de lieden en het kwade zelf doen, die zijn gelijk de kaarsen die verlicht anderen lieden en zichzelf verbranden en verteren, En dit zijn diegene die in de andere wereld zullen hebben de minne des duivels daarom omdat ze gewezen hebben het goede de lieden en doen zelf het kwade. Zeker dat is wel recht dat ze het te dwars hebben; hij slacht diegene die een goed ding verdeelt onder de lieden en geeft elk zijn deel en houdt zelf het kwaadste en deelt dat [139] goede deel. Met redenen zo is het recht dat het kwade zijn na dien dat hij neemt bij zijn wil en dat hij het meer ontgeldt dan of een ander het had gedaan. Aldus is het van hem die de anderen het goede leren en doen zelf het kwade is het dat zij het kennen.

5204 Die coninc vraecht: Waer af compt die meeste hatie vander 6 werelt?

7Sidrac antwort den coninc: Die meeste hatie die sijn mach die compt 8 vander wet, van daden van herien ende van wiven. Alse een mensche 9 hout ene wet, al eest dat sy quaet es, ende een ander die wet mesprijst, 10 wet dat hem die mensche des vergramt herde zere; ende dien benijt 11 hy ende haet herde zere die lachtert sinen God ende quaet van hem 12 seget, dien hy mint boven al dat es, dats sijn God. Dander es tfait 13 van heerscepen die den mensche neemt tsine ofte nemen wille ofte 14 begeert, dien haet men herde zere ende daer compt groot nijt af. Die 15 derde maniere es van wiven ofte van anderen dingen die men mint 16 ende hem een ander dat nemen wille ende af breken, den ghenen 17 haet men ende benijt sonderlinge sere; van desen dingen ende van 18 vele anderen dingen comen hatien.

De koning vraagt: Waarvan komt de meeste haat van de wereld?

Sidrac antwoord de koning: de meeste haat die er zijn mag die komt van de wet, van daden van heerschappij en van wijven. Als een mens houdt een wet, al is het dat ze kwaad is, en een ander de wet misprijst, weet dat hem de mens zich erg zeer vergramt; en die benijdt hij en haat erg zeer en lacht uit zijn God en zegt kwaad van hem, dien hij mint boven al dat er is, dat is zijn God. De ander is het feit van heerschappen die de mens neemt het zijne of nemen wil of begeert, die haat men erg zeer en daarvan komt grote nijd. De derde manier is van wijven of van andere dingen die men mint en hem een ander dat nemen wil en afbreken, diegene haat en benijdt men bijzonder zeer; van deze dingen en van vele anderen dingen komen haten.

19205 Die coninc vraecht: Tgepens datmen penst wanen comet?

20Sidrac antwort: Tgepens dat men penst comt uter wijsheit ende die 21 wijsheit compt uut puerer herten. Want alse dat herte es wel puer 22 soe penset alle dinge subtijllijc ende behendelijc daer af dat wille, eest 23 goet eest quaet. Want hets al vander wijsheit die uut puerer herten 24 comt, want die ghene die in trecken tgoede ende tquade ende dair 25 met werken connen in alsulker wisen, dat hare nieman hare ghe-26dachten en verstaet, wet dat dat comt uut grooter wijsheit; ende die 27 ghene die es van cleenre wijsheit hy en soude niet connen beleiden 28 enege dinge in goede ochte in quade. Want die vroede ende die 29 puere ghedachte comen ute allen pueren bloede dat es omtrint 30 herte ende omme die puerheit des bloets soe verclaren mede die her- 31 senen ende dan geven die hersenen / vochtheit den ghedachte 32 ende claerheit den ogen ende lichtheit den lieden ende daer omme es 33 dan dat herte blide. Ende wet es de mensche vroet ende behendich, hy 34 en sal sine wijsheit niet keren int quade maer in doegden ende in trou-35heden. Ende eest datti anders doet soe es sine wijsheit verloren in hem 36 alse een tortise die bernet ende licht voir blinde liede dien sy en genen 37 oirboer en doet, maer scade haer selven; want sy haer selven ver-38teert ende scade doet sonder oirbore. Die blinde die niet en sien hebben [140] gepens welkerhande dat sy, maer de ghene die niet en sien ende 2 niet en pensen om dingen die sy van binnen sien mogen, ofte de ghene 3 die sien ende niet en (sien, sy) pensen omme dat sy sien ende omme dat 4 sy niet en sien, dit sijn rechte beesten ende arger dan beesten; want 5 die beeste penst selc stont [omme hare spise te vindene oft omme] 6 te drinckene. Ende daerom seggen wy dat sy arger sijn dan beesten 7 die niet en pensen omme hare oirbore noch van enen noch van 8 anderen ende hebben in haer herte, die met rechte pensen souden 9 omme haren sceppere ende omme sine gebode ende hem te eerne 10 boven alle dingen.

9205 De koning vraagt: Het gepeins dat men peinst waarvan komt het?

Sidrac antwoord: Het gepeins dat men peinst dat komt uit de wijsheid en de wijsheid komt uit een puur hart. Want als dat hart is goed puur zo bepeinst het alle dingen subtiel en handig daarvan de wil, is het goed is het kwaad. Want het is al van de wijsheid die uit een puur hart komt, want diegene die intrekken te goede en te kwade komen en daarmee bewerken kunnen in al zulke wijze dat niemand haar gedachten verstaat, weet dat komt uit grote wijsheid; en diegene die van kleine wijsheid is hij zou niet kunnen belijden enig ding goed of in het kwade. Want de verstandige en pure gedachte komt alle uit puur bloed dat is omtrent het hart en vanwege de puurheid van het bloed zo verhelderen mede de hersenen en dan geven de hersenen vochtigheid de gedachte en helderheid der ogen en verlichten de lieden en daarom is dan dat hart blijde. En weet is de mens verstandig en handig, hij zal zijn wijsheid niet keren in he kwade maar in deugden en in trouwheden. En is het dat hij anders doet zo is zijn wijsheid verloren in hem als een toorts die brandt en licht voor blinde lieden die ze geen oorbaar doet, maar schade aan zichzelf; want ze verteert zichzelf en doet schade zonder oorbaar. De blinde die niet zien hebben [140] gepeins welke dat is, maar diegene die niet zien en niet peinzen om dingen die ze van binnen zien mogen of diegene die zien en niet en zien, zij peinzen omdat ze zien en omdat ze niet zien, dit zijn rechte beesten en erger dan beesten; want de beesten peinzen zulke tijd om hun spijs te vinden of om te drinken. En daarom zeggen wij dat ze erger zijn dan beesten die niet en peinzen om hun oorbaar nog van een nog van anderen en hebben in hun hart die met recht peinzen zouden om hun schepper en om zijn gebod en hem te eren boven alle dingen.

11206 Die coninc vraecht: Waer omme vallen die liede vanden 12 quaden evele?

13Sidrac antwort den coninc: Om drie dingen: dierste es omme die 14 quade humore die sijn in die liede ende deene gripen dandere ende 15 soe gevalt dat de quade verwinnen, dats te wetene die swerte humore. 16 Ende sy verwinnen selc stont den lichame ende therte ende verhitten 17 die hersenen ende slaen den lichame ter eerden ende doen scudden 18 met handen ende met voeten ende scumen metten monde ende nemen 19 hem sin ende verstannesse. Ende sy doen dromen quade droemen 20 vanden duvele, van watre ende van serpenten, van honden ende van 21 quaden beesten diese verslinden oft dat hem dunct dat sy verdrincken 22 in watere ofte verberren in I vier. Ende dit es al vander cracht van-23der humoren. Alse de humoren cesseren soe latet dongemac den men-24schen ende soe rust hy ende datti dan gesien heeft in droeme dat 25 waenti dat sijn visioen [es] ende vertellet den lieden over waer 26 ende soe wanen de liede dat compt vanden duvele. Wet sekerlijc dat 27 de duvel gheen macht en heeft in iemene die vaste geloeft in 28 Gode, want en es gene ziele in die werelt / sy en hebben 29 enen goeden ingel diese hoedt, waer by dat de duvel en heeft ghene 30 macht an hare noch quaet doen en mach, sy en consenteert selve met 31 haren wille. Dandere maniere es de lichame die besmet es met vele 32 sonden [ende] no in Gode no in sine gebode geloven en wille no 33 doen in eneger tijt. Dese[n] liede[n] vertoent hem die duvel selc 34 stont in herde leliker figueren ende vart in sinen lichame ende travel-35geert hem herde zere ende dingel van hemelrike en wilt hem niet 36 hulpen, maer laten gewerden. Maer en verstaet niet dat hine dooden 37 laet en ware datti altemale sinen consent dade inden wille des duvels [141] 1 alsoe datti enege dinc dade, waer by hy verlore ziele ende lijf. Mair 2 wilt hy hem keren te Gode ende den viant laten, soe en sal hy gene 3 macht hebben in hem. Die derde maniere es crancheit van herten; 4 alse de mensche es bloede van herten ende verveerlijc ende hy es allene 5 uten lieden, eest by dage eest by nachte, soe pensti ende wert be-6ruert in een ververen ende soe verrueren hem die quade humoren ende 7 slaen hem ter herten ende soe valt hy ter eerden ende dit doet hem 8 wonderlike droemen ende dit compt al van gebreke van herten.

De koning vraagt: Waarom vallen de lieden van de vallende ziekte?

Sidrac antwoord de koning: Om drie dingen: de eerste is om de kwade levenssappen die in de lieden zijn en de ene grijpt de andere en zo gebeurt het dat de kwade overwinnen, dat is te weten de zwarte levenssappen. En ze overwinnen te zulke tijd het lichaam en het hart en verhitten de hersenen en slaan het lichaam ter aarde en laten het schudden met handen en met voeten en schuimen met de mond en nemen hem zin en verstand. En ze laten dromen kwade dromen van de duivel, van water en van serpenten, van honden en van kwade beesten die ze verslinden of dat ze denken dat ze verdrinken in het water of verbranden in een vuur. En dit is al van de kracht van de levenssappen. Laten de levenssappen verminderen dat ongemak de mensen zo rust hij en dat hij dat gezien heeft in dromen dat waant hij dat het zijn visioen is en vertelt het de lieden voor waar en zo wanen de lieden dat het komt van de duivel. Weet zeker dat de duivel geen macht heeft in iemand die vast geloofd in God, want er is geen ziel in de wereld, ze hebben een goede engel die ze hoedt, waarbij dat de duivel heeft geen macht aar die nog kwaad doen mag, ze stemt het zelf toe met zijn wil. De andere soort s dat het lichaam besmet is met vele zonden en nog in God nog in zijn gebod geloven willen nog doen in enige tijd. Deze leiden vertoont zich de duivel in sommige tijd in erg lelijke figuren en gaat in zijn lichaam en vermoeit hem erg zere en de engel van hemelrijk wil hem niet helpen, maar laten geworden. Maar versta niet dat hij hem doden laat tenzij dat hij het allemaal met zijn toestemming deed in de wil van de duivel [141] alzo dat hij enig ding deed waarbij hij verloor ziel en lijf. Maar wil hij zich keren tot God en de vijand laten, zo zal hij geen macht hebben in hem. De derde soort is zwakte van hart; Als de mens blode is van hart en gevaarlijk en hij is alleen zonder lieden, is het bij dag is het bij nacht, zo peinst hij en wordt bewogen in een angst en zo bewegen hem de kwade levenssappen en dat slaat hem ter harte en zo valt hij ter aarde en dit doet hem wonderlijk dromen en dit komt al van gebrek van het hart.

9207 Die coninc vraecht: Welc es dat sorgelijcste let dat de men-10sche hevet?

11Sidrac antwort: Die oge es dat sorgelijcste let dat es inden lichame, 12 want sy bederven doen lijf ende ziele, want die ogen bringen die 13 dingen der herten toe ende setten dat herte in gepense ende doen son-14degen den lichame ende die ziele. Ende en daet die oghe, dat herte 15 en soude niet begeren alsoe vele dingen alst begeert; want meer be-16geert men datmen siet dan datmen niet en siet. Ende overmits den 17 siene vanden ogen soe beeft dicwile die lichame met allen leden ende 18 heeft grooten anxt ende es al ontset; want die ghene die daerge 19 dinc (en) siet heeft meren anxt ende rouwe dan diese hoert ende niene 20 siet. Oec sijn die ogen dedelste ende die tederste lede vanden lichame 21 ende sy sijn die geleiden den lichame in sekerheden (ende) van mes-22sciene.

De koning vraagt: Wat is dat zorgelijkste lid dat de mens heeft?

Sidrac antwoord: het oog is dat zorgelijkste lid dat er is in het lichaam, want ze bederven lijf en ziel, want de ogen brengen de dingen ter harte toe en zetten dat hart in gepeins en laten het lichaam zondigen en de ziel. En deed niet dat oog, het hart zou niet begeren alzo vele dingen als het begeert; want het meer begeert dat men ziet dan dat men niet ziet. En overmits het zien van de ogen zo heeft vaak het lichaam met alle leden grote angst en is geheel ontzet; want diegene de daar enig ding ziet die heeft meer angst en rouw dan die ze hoort en niet ziet. Ook zijn de ogen de edelste en de tederste leden van het lichaam en ze zijn die geleiden het lichaam in zekerheden en van misgaan.

23208 Die coninc vraecht: Welc es de sekerste ende die sorgelijcste 24 const die es?

25Sidrac antwort: Die ghene die doget ende tgelove Goids wisen ende 26 leren den lieden sy hebben de beste ende die edelste conste die es 27 ende oec de sorgelijcste boven alle dandere consten in die werelt. 28 Alsoe die lichame seker gaet by den wi/ sene vanden 29 ogen, alsoe selen die clergie ende die conste hebben leiden dandere 30 liede zeker ende onthouden ten gelove ende ten geboden Gods, ende 31 selen oec doen dat sy sculdich sijn te doene volcomelijc sonder enich 32 gebreken in allen uren; ende die ghene die dit doen sijn weert ende 33 reyne voir Gode. Ende alsoe clare alse die sonne es in eerterike die 34 hare claerheit spaert onder die goede ende die quade ende hare [142] 1 nochtan gheen quaet en gereinen mach, aldus es dese conste boven 2 alle dandere conste meester ende here in eerterike. Ende alle consten 3 van al eerterike es men sculdich te leidene int beste ende die ghene die 4 hebben dese conste ende useren ende niet en doen alsi souden, keren 5 andere liede te Gode ende hem selven van Gode; alse die kerse die 6 gheeft anderen lieden hare claerheit ende hare selven verteert.

De koning vraagt: Wat is ze zekerste en zorgelijkste kunst die er is?

Sidrac antwoord: Diegene die deugd en het geloof Gods wijzen en leren de lieden, ze hebben de beste en de edelste kunst die er is en ook de zorgelijkste boven alle andere kunsten in de wereld. Alzo het lichaam zeker gaat bij het wijzen van de ogen, alzo zullen de geestelijkheid en kunst hebben te leiden de andere lieden zeker en onthouden ten geloof en ten geboden Gods en zullen ook doen dat ze schuldig zijn te doen volkomen zonder enige gebreken in alle uren; en diegene die dit doen zijn waard en rein voor God. En alzo helder als de zon is in aardrijk die zijn helderheid verspreidt onder de goede en de kwade en hen [142] nochtans geen kwaad en bereiden mag, aldus is deze kunst boven alle de andere kunsten meester en heer in aardrijk. En alle kunsten van geheel aardrijk is men schuldig te leiden in het beste en diegene die hebben deze kunst en die niet gebruiken en doen zoals ze zouden, keren andere lieden tot God en zichzelf van God; Als een kaars die geeft anderen lieden zijn helderheid en zichzelf verteert.

7209 Die coninc vraecht: Hoe comt dat de mensche beruert wert 8 ende wert blide selc stont met bliscapen van herten?9

Sidrac antwort den coninc: Die bliscap die sulcstont ruert inden 10 lichame ende maect jolijs ende licht, dat es vanden ouden bloede dat 11 noch es inden mensche bleven van sire ioncheit, datti brachte uten 12 buke siere moeder; ende dat bloet sulcstont verruert mits der ver-13risenessen des quaets bloets dat hem verruert in alle lede, dat ver-14groit den lichame ende therte. Ende dan wert de lichame iolijs van 15 werken oft van gepense; maer dese bliscap es herde sorgeleec, want 16 alse een man selke bliscap toent haestelijc soe es hy begrepen onder 17 die liede van eneger dwaesheiden, al eest datti ghene dwaesheit en 18 doet. Maer die dese bliscap draeght wiselijc ende vroedelijc, hy souder 19 min af begrepen sijn al dadi rijsheit daer by; ende alse dan dit oude 20 bloet weder stelt soe wert die lichame weder alsoe hy was van daden 21 ende van gepense. Ende dbloet wert verruert inden lichame van te 22 vele etene ende drinckene ende van alte vele rasten

De koning vraagt: Hoe komt het dat de mensen bewogen worden sommige tijd met blijdschap van hart en worden blijde?

Sidrac antwoord den koning: de blijdschap die sommige tijd het lichaam beweegt en jolijt maakt en licht, dat is van de oud bloed dat noch is in de mens ge bleven van zijn jeugd dat hij bracht uit de buik van zijn moeder; en dat bloed beweegt zich sommige tijd mist de verrijzenis van het kwade bloed dat hem beweegt in alle leden, dat vergroeit in het lichaam en het hart. En dan wordt het lichaam blijde van werken of van gepeins; maar deze blijdschap is erg zorgelijk, want als een man zulke blijdschap haastig toont zo is hij begrepen onder de lieden van enige dwaasheid, al is het dat hij geen dwaasheid doet. Maar die deze blijdschap draagt wijs en verstandig hij zou er minder van begrepen zijn al deed hij dwaasheid daarbij; en als dan dit oude bloed terugstelt zo wordt het lichaam weer alzo hij was van daden en van gepeins. En het bloed wordt bewogen in het lichaam van te veel eten en drinken en van al te vele rusten.

23210 Die coninc vraecht: Hoe versament die natuere smenschen 24 alsi gaet uten lichame ende wat dingen eest?

25Sidrac antwort den coninc: Sy gaet by iiij manieren ute allen den 26 leden des menschen ende vanden zenuwen ende vanden aderen, want 27 sy sweeten bloet binnen den lichame vander hitten ende vanden 28 grooten wille ende dat bloet wert dan verwandelt vanden rooden 29 int witte; ende dan versament ute allen den leden inde cullen ende 30 dair soe gaet ute ende dat es tsaet daer/ de menschen af 31 comen. Dierste es vander begeerten smans die hy begeert te doene 32 ende van diere begeerten ontsteken alle die lede ende versoect de 33 natuere in hem. Dander es de verwarmenesse die comt inden selven 34 wille. Dat derde es de cracht smans metten wive. Dat vierde es, de 35 raste nemen aen den lichame; ende in deser manieren soe [ghe-]vallen 36 die saken den mannen ende den wiven. Ende dat mach oec gevallen 37 slapende, maer arbeit des lichamen ende onwille ende vasten ver-38driven dicke dese dingen.

De koning vraagt: Hoe verzamelt de natuur der mensen als die gaat uit het lichaam en wat ding is het?

Sidrac antwoord de koning: ze gaat op 4 manieren uit alle leden des mensen en van de zenuwen en van de aderen, want ze zweten bloed binnen het lichaam van de hitte en van de grote wil en dat bloed wordt dan veranderd van rood naar wit; en dan verzamelt het uit alle leden in de ballen en daar zo gaat het uit en dat is het zaad daar waarvan mensen komen. De eerste is van de begeerten der man die hij begeert te doen en van die begeerten ontsteken alle leden en verzoekt de natuur in hem. De ander is de verwarming die komt in dezelfde wil. Dat derde is de kracht van de mannen met de wijven. Dat vierde is rust nemen aan het lichaam en in deze manieren zo gebeuren die zaken de mannen en de wijven. En dat mag ook slapend gebeuren, maar arbeid van het lichaam en onwil en vasten verdrijven vaak deze dingen.

39211 Die coninc vraecht: Hoe sal de mensche minnen sinen kin-40deren? [143]

1Sidrac antwort: Die kindere salmen minnen ende niet sottelijc. Die 2 kinder sijn vruchte der liede ende alsulke vruchte salmen minnen. 3 Maer al hevestu dine kindere [lief] du en soutse niet te zere minnen, 4 noch oec meer dan dy, want dats een dwaes, die enen anderen meer 5 mint dan hem selven. En gheen man no gheen wijf en sal enen ande-6ren meer minnen dan hem selven en ware Gode ende daer naest sijn 7 goede wijf ende daer na sine kindere ende daer naest sine vriende 8 ende alle die liede. Want eest [dattu] om diere kinder wille ghereins 9 anders yemens goet soe minstuse tonrechte ende mere dan Gode 10 ende dan dy selven. Ende du does alse een sot die niet en weet, eest 11 dattu [dat] does; want es dijn ziele verloren ende verdoemt inde 12 helle om donrecht dattu heves gedaen omme dine kindere rike te 13 makene, soe wet hadstu C. dusent kindere sy en souden dy niet hul-14pen ute diere verdoemenessen. Ende beter ware dat dy, dat alle dine 15 kindere verdoemt waren dan du allene. Du souts onthouden dine kin-16dere met diere getrouweger winningen na diere macht [die wile 17 dat sy cleen sijn. Ende hevestu die macht] dattu hem machs doen 18 leren een ambacht daer sy hem met generen [mogen] eest dat sijs 19 hem behoeven, dat soutu hem doen leren ende doen soe gaen hem 20 gheneren ende winnen alse du heves gedaen.

De koning vraagt: Hoe zal de mens minnen zijn kinderen? [143]

Sidrac antwoord: de kinderen zal men minnen en niet zot. De kinderen zijn vruchten der lieden en al zulke vruchten zal men minnen. Maar al heeft u uw kinderen lief u zal ze niet te zeer minnen, noch ook meer dan u, want dat is een dwaas die een anderen meer mint dan zichzelf. En geen man nog geen wijf zal een andere meer minnen dan zichzelf dan God en daarnaast zijn goede wijf en daarna zijn kinderen en daarna zijn vrienden en alle lieden. Want is het dat u vanwege uw kinderen wil begeren een ander zijn goed zo mint u te onrecht en meer dan God en dan u zelf. En u doet als een zot die niets weet, is het da u dat doet; want dan is uw ziel verloren en verdoemd in de hel om het onrecht dat u heeft gedaan om uw kinderen rijk te maken, zo weet had u 100 0000 kinderen ze zouden u niet helpen uit uw verdoemenis. En beter was het dat u dat al uw kinderen verdoemd waren dan u alleen. U zou onthouden uw kinderen met uw getrouwe winningen naar uw macht de tijd dat ze klein zijn. En heeft u de macht dat u hen mag laten leren een ambacht daar ze zich mee generen mogen, is het dat ze het behoeven, dat zal u hen laten leren en doen zo gaan ze zich generen en winnen zoals u hebt gedaan.

21212 Die coninc vraecht: Welc es de vrinthoutste beeste ende die 22 verst riect?

23Sidrac antwort: Die hont es die vrienthoutste beeste die es ende die 24 bekinlijcste ende die getrouste; ende ghene beeste en mach soe willich 25 loepen no soe wel geraken no vinden metten roke alse die hont. 26 Maer die miere riect noch bat na die cleinheit die sy heet ende es 27 oec de wijste, want sy soect ende gaedert inden somer/ 28 om by te levene inden winter. Dats te verstane dat wy selen in Gode 29 geloven ende houden sine gebode ende aerbeiden in dese werelt in 30 doegden ende in trouwen omme te gewinnene dander werelt; ende 31 doen alse die miere die riect hare spise van verren daer sy by leven 32 sal ende loepter omme hoge ende nedere, by ende verre, lancx ende 33 dwers ende in allen siden. Ende alsoe souden wy doen ende soekende 34 sijn altoes ende aerbeiden omme onse nootdorste in dewelike leven 35 ende geloven in Gode datti es alles mechtich ende aenbeden sinen 36 gebenediden name altoes ende sine gebode doen.

De koning vraagt: Wat is de vriend oudste beest en die het verste ruikt?

Sidrac antwoord: de hond is de vriend het oudste beeste die er is en de bekendste en de trouwste; en geen beest mag zo gewillig lopen nog zo goed geraken nog vinden met de geur als de hond. Maar de mier ruikt nog beter naar de kleinheid die het heeft en is ook de wijste, want ze zoekt en verzamelt in de zomer om van te leven in de winter. Dat is te verstaan dat wij zullen in God geloven en houden zijn geboden en arbeiden in deze wereld in deugden en in trouw om te winnen de ander wereld; en zoals de mier ruikt zijn spijs van verre daar ze bij leven zal en loopt er omhoog en omlaag, in de lengte en dwars aan alle kanten. En alzo zouden wij doen en zijn zoekende altijd en arbeiden om onze nooddruft in het eeuwig leven en geloven in God dat hij almachtig is en aanbidden zijn gezegende naam altijd en doen zijn geboden.

37213 Die coninc vraecht: Welc es hogere oft die zee oft deerterike?

38Sidrac antwort: Dat eerterike es vele hogere dan die zee, want ware 39 die zee hogere dan de eerde sy soude lopen over de eerde ende al [144] 1 eerterike bedecken ende dit moegdi proeven openbare. Nemt een vat 2 ende doet vol waters al sleic ende houdet al stille, en sal niet storten 3 noch over gaen alsoe lange alse tfat niet en ruert. Maer eest dat ghi 4 dwater meret daer int vat, dwater sal over lopen ende storten tallen 5 borden. Aldus sout zijn, waert dat die zee hoger ware dan die eerde, 6 want sy soude bedecken al eerterike.

De koning vraagt: Wat is hoger of de zee of het aardrijk?

Sidrac antwoord: Dat aardrijk is veel hoger dan de zee, want was de zee hoger dan de aarde ze zou lopen over de aarde en al [144] aardrijk bedekken en dit mag je openbaar beproeven. Neem een vat en doe het vol water al gelijk en hou het geheel stil en het zal niet storten noch overgaan alzo lang als het vat niet beweegt. Maar is het dat ge het water vermeerdert daarin het vat, het water zal over lopen en storten te alle kanten. Aldus zou het zijn was het dat de zee hoger was dan de aarde, want ze zou bedekken geheel aardrijk.

7214 Die coninc vraecht: Waren dingle ghemaect vanden ademe 8 Goids alsoe Adam was ghemaect?

9Sidrac antwort: Dingele en waren nergens af ghemaect dan vander 10 sproken Goids allene. Doe hy seide: Ic wille dat sy sijn, doen waren 11 sy. Maer Adam was gemaect vanden ademe Goids doen hy hem 12 gaf ende in blies den gheest des levens in sijn herte. Daer omme es 13 Adam ende sine nacomelinge edelre dan dingele sijn in drien manie-14ren: dierste omdat sy dleven hebben ewelijc duerende vander zielen 15 Goids; dander es want de lichame ende die ziele beide sijn ende 16 dingele en sijn maer een geest allene; dat derde es want die ingele 17 sijn geset van Gode dat sy hoeden ende bescermen den mensche van 18 allen quade ende dat sy hem selven al consenteren inden wille des 19 duvels.

De koning vraagt: Waren de engelen gemaakt van de adem van God alzo Adam was gemaakt?

Sidrac antwoord: De engelen waren nergens van gemaakt dan van het spreken van God alleen. Toe hij zei: ik wil dat ze zijn, toen waren ze er. Maar Adam was gemaakt van de adem van God toen hij hem gaf en in blies de geest des levens in zijn hart. Daarom is Adam en zijn nakomelinge edeler dan de engelen zijn in drie manieren: de eerste omdat ze het leven hebben dat eeuwig duurt van de ziel Gods; de ander is omdat het lichaam en de ziel beide zijn en de engelen zijn maar een geest alleen; dat derde is omdat de engelen zijn gezet van God dat ze behoeden en beschermen dn mens van alle kwaad en dat ze zichzelf toestemmen in de wil des duivels.

20215 Die coninc vraecht: Wien selen wy meer minnen ofte dien 21 die ons haten ofte ons minnen?

22Sidrac antwort: Du sout omme Gode de gene meer minnen die dy 23 haten, dan die dy minnen, [want bi aventueren mochstu diegene 24 minnen] die dy niet minnen en souden, maer die dy / souden haten. 25 Daer omme soutu die ghene minnen die dy haten. Ende 26 eest dattu dat does soe mintstu Gode, want God mint elcken men-27sche ende men salne weder minnen. Ende alsoe en eest niet vanden 28 duvel, want die hem minnen die haetti ende setse int vier der hellen; 29 want die duvel en doet niemen quaet dan den ghenen die hem mint, 30 dat sijn quade sondaren; ende die goede haetti sonderlinghe zere, 31 nochtan en heefti ghene macht hem arch te doene [ende geerne soudi 32 hem quaet doen haddijs die macht], want God bescermse ende hoetse 33 van des duvels macht ende van siere behendicheit.

De koning vraagt: Wie zullen wij meer minnen of die ons haten of ons minnen?

Sidrac antwoord: U zou vanwege God diegene meer minnen die u haten, dan die u minnen, want bij avonturen mocht u diegene minnen die u niet minnen zouden, maar die u zouden haten. Daarom zou u diegene minnen die u haten. En is het dat u dat doet zo mint u God, want God mint elk mens en men zal hem weer minnen. En alzo is het niet van de duivel, want die hem minnen die haat hij en zet ze in het vuur van de hel; want de duivel doet niemand kwaad dan diegenen die hem mint, dat zijn kwade zondaren; en de goede haat hij bijzonder zeer, nochtans en heeft hij geen macht hen erg te doen en graag zou hij hen kwaad toen had hij de macht, want God beschermt ze en behoedt ze van de duivels macht en van zijn handigheid.

34216 Die coninc vraecht: Want die werelt staet by woerden, by 35 cruden ende by steenen, welc es dan dbeste woert, dbeste cruut ende 36 die beste steen daer die werelt by steet?

37Sidrac antwort den coninc: God maecte in drien dingen mere cracht 38 dan in enegen anderen dingen die sijn in die werelt, want dese drie 39 dingen behoren sunderlinge der werelt toe ende die werelt en mochte [145] 1 niet dueren sonder hem. Dierste sijn die [woerde waer by die men-2schen] aenbeden ende loven haren sceppere; want ghene woerde 3 en mochten beter sijn no en mochten gaen ute des menschen monde. 4 Ende die edelste crude die sijn in die werelt (ende) [dat sijn die ghene] 5 daer de mensche af leeft ende die meest dienen den lichame des men-6schen; dats te verstane die tarwe ende tcoren. Want des behoeven 7 wy bat ende mochtens qualiker ontberen ende onthout ons bat dan 8 enich ander dinc vander werelt ende daer omme soe heten wijt dat 9 edelste cruut vander werelt. Van steenen vintmen menegen dieren 10 edelen, maer van haren doegden selen wy ons gedogen ende laten 11 bliven. Maer een steen es diemen niet ontberen en mochte, dats de 12 steen die tcoren maelt, want die dient allen den lieden ende alle die 13 werelt behoeft sijns. Ende daer omme es hy die weertste steen die es 14 ende des men qualijcst ontberen mochte.

De koning vraagt: Want de wereld staat bij woorden, bij kruiden en bij stenen, wat is het beste woord, het beste kruid en de beste steen daar de wereld bij staat?

Sidrac antwoord de koning: God maakte in drie dingen meer kracht dan in enige anderen dingen die zijn in de wereld, want deze drie dingen behoren vooral de wereld toe en de wereld mocht 145] niet duren zonder die. De eerste zijn de woorden waarbij de mensen aanbidden en loven hun schepper; want geen woord mocht er beter zijn nog mocht gaan uit de mensenmond. En de edelste kruiden die er zijn in de wereld dat zijn diegene daar de mens van leeft en de meest dienen het lichaam des mensen; dat is te verstane de tarwe en het koren. Want die behoeven wij betert en mochten het kwalijker ontberen en onthoudt ons beter dan enige ander ding van de wereld en daarom zo heten wij dat het edelste kruid van de wereld. Van stenen vindt men menige dure en edele, maar van hun deugden zullen wij ons gedogen en laten blijven. Maar een steen is er die men niet ontberen mag, dat is de steen die het koren maalt, want die dient allen lieden en de hele de wereld tot zijn behoefte. En daarom is het de waardigste steen die er is en die men het kwalijkste ontberen mocht.

15217 Die coninc vraecht: Sal de mensche ontdecken sine heime-16lijcheit sinen vrient?

17Sidrac antwort: In ere manieren sal de mensche ontdecken sine 18 heymelijcheit sinen vrient dats te wetene Gode diet al weet; dats 19 te verstane den ghenen die in Goids stede sijn selen in eerterike na 20 de comst des vrays propheten. Maer in anderen manieren en soutu 21 dine heimelijcheit niene ontdecken; ende eest dat duse ontdeckes 22 dinen vrint, by aventueren dijn/ vrint saelt voert seggen 23 sinen vrint dien hy mint. Ende het sijn luttel menschen sy en hebben 24 enegen vrint meer dan dy ende die vrint saelt voert seggen sinen 25 anderen vrint ende van den enen ten anderen selent aldus weten een 26 groot deel liede; ende soe mogestu altemale gescant ende geonneert 27 werden. Ende omme dese redene soe en eest niet goet dattu iemene 28 ontdecs dine heimelijcheit; want alsoe langhe alstu dine heimelijcheit 29 besloten heefs in dijn herte soe bestu hare here; ende alsoe saen 30 alstuse ontdect heves soe bestu haer knecht ende dijns selfs ende best 31 ute gegaen diere vriheit. Ende sulc mach dus vernemen dine heime-32lijcheit die quader es ende minder dan du sijs. Ende mesdadi iet yegen 33 dy ende seide, dune soutene niet dorren wederstaen no weder seggen 34 omme die vrese die du hebben souts van hem datti dine heymelijc-35heit melden soude. Ende eest dattu dy niet onthouden en cons 36 dune moests emmer seggen ute dine(n) heimelijcheit, ende dijn herte 37 soe vol es mits diere dwaesheit dattu dat emmer seggen moets, soe [164] 1 ganc buten den lieden daer du best allene ende segge dat iegen dy 2 selven al uut ende uut, alse oftu dat seits iegen enen anderen mensche, 3 ende dijn herte sal dy vercoelen ende ontswellen. Ende eest dat oir-4boer sy ende du raets behoefs van diere heymelijcheit, soe besie dy 5 wel wie die ghene sij(n) die du dat segges, datti selc man zij datti 6 dy namals niet en verwite, waert dat hy erre worde op dy.

De koning vraagt: Zal de mens openbaren zijn heimelijkheid aan zijn vriend?

Sidrac antwoord: In een manier zal de mens openbaren zijn heimelijkheid aan zijn vriend, dat is te weten God die het al weet; dat is te verstaan diegenen die in Gods plaats zijn zullen in aardrijk na de komst van de echte profeten. Maar in andere manieren zou u uw heimelijkheden niet openbaren; en is het dat u ze zegt aan uw vriend, bij avonturen zal uw vriend het voort zeggen zijn vriend die hij mint. En het zijn luttel mensen ze hebben enigen vriend meer dan u en die vriend zal het voort zeggen zijn andere vrienden en van de een tot de andere zal het aldus weten een groot deel lieden; en zo mag u helemaal geschonden en met oneer worden. En om deze reden zo is het niet goed dat u iemand zegt uw heimelijkheid; want alzo lang als u uw heimelijkheid besloten heeft in uw hart zo bent u haar heer; en alzo gelijk als u het zegt bent u haar knecht en uzelf bent gegaan uit uw vrijheid. En zulks mag dus vernemen uw heimelijkheid die kwader is en minder dan u bent. En misdeed iets tegen u en zei, u zou hem niet durven weerstaan nog tegenspreken omdat u vrees hebben zou van hem dat hij uwe heimelijkheid melden zou. En is het dat u zich niet onthouden kan en u moet het immer zeggen uw heimelijkheid, en duw hart zo vol is van die dwaasheid zodat u het immer zeggen moet, zo [164] ga buiten de lieden daar u alleen bent en zeg dat tegen uzelf al door en door alsof u dat zegt tegen een ander mens en uw hart zal u verkoelen en ontzwellen. En is het dat oorbaar is en u raad behoeft van uw heimelijkheid, zo bezie u goed wie diegene tegen wie u dat zegt dat het zo’ n man is dat hij het u later niet verwijt, was het dat hij geërgerd wordt op u.

7218 Die coninc vraecht: Wat wive sijn oerboerlijc den man alsi 8 sijn vleesschelijc met hem?

9Sidrac antwort: Nader zielen en es niet oerboerlijc den man datti 10 met enegen wive sy en ware met sinen getrouden wive. Maer naden 11 lichame soe sijn twee saysoene int jaer van liggene met wiven. Alse 12 die locht cout es ende haer coutheit neder comt ter eerden soe es dat 13 ionge brune wijf goet ende gehulpic den man alsi met hare es; want 14 dat brune wijf es van heeten ademe ende van heeten live ende 15 die hitte verwermt den man ende gheeft hem groot profijt ende ge-16sonde aenden lichame. Ende in heten tide alse die locht heet es ende 17 hare hitte nedervalt ter eerden, soe sijn die ionge witte wive holpelijc 18 den man alsi met hare es vleesschelijc. Want hare adem es cout ende 19 hare lijf es cout ende die coutheit doet groot profijt den man aenden 20 lichame, want sy ver / coeltene vander hitten. Dat wijf die 21 out es ende heet van natueren ende van swaren ademe sy gheeft groote 22 swaerheit den lichame des mans ende swaernesse der herten ende doet 23 hem verwandelen sine goede verwee ende maectene bleec van gedane 24 beide van witten wiven ende van brunen. Ende aldus van mannen 25 ende van wiven (ist een dinc)

De koning vraagt: Wat wijven zijn oorbaar de man als ze zijn vleselijk met hem?

Sidrac antwoord: Naar de ziel is het niet oorbaar de man dat hij met enig wijven is, hij was met zijn getrouwde wijf. Maar naar het lichaam zo zijn er twee seizoenen in het jaar om met wijven te liggen, als de lucht koud is en zijn koudheid neer komt ter aarde zo is dat jonge bruine wijf goed en behulpzaam de man als hij met haar is; want dat bruine wijf is van hete adem en van heet lijf en de hitte verwarmt de man en geeft hem groot profijt en gezondheid aan het lichaam. En in heten tijden als de lucht heet is en zijn hitte neervalt ter aarde, zo zijn de jonge witte wijven behulpzaam den man als hij met haar is vleselijk. Want haar adem is koud en haar lijf is koud en die koudheid doet groot profijt de man aan het lichaam, want ze verkoelt hem van de hitte. Dat wijf dat oud is en heet van naturen en van zware adem ze geeft grote zwaarheid het lichaam aan de man en bezwaart het hart en laat hem veranderen zijn goede kleur en maakt hem bleek van gedaante, beide van witten wijven en van bruinen. En aldus van mannen en van wijven is het een ding.

26219 Die coninc vraecht: Dwelke vleesch es best tetene?

27 Sidrac antwort: Dat beste vleesch [es] dat best macht heeft ende 28 cracht in hem; want dat meest crechtich es dat gheeft meest cracht 29 den lichame smenschen die ghesont es ende die goede mage heeft. 30 Dat vlesch vanden osse ende vanden bugel es gesonder dan ander 31 vleesch, want het heeft groote macht in hem ende gheeft groote 32 cracht den mensche. Dat vleesch vanden hamele es ghesonder den 33 sieken omme die tederheit diet heeft in hem ende omme die crancheit 34 der siecheden; ende en ware om dese redene men soude den zieken 35 gheven rintvleesch oft bugelen vleesch om dat sy meest crachts heb-36ben in hem, maer omme die siecheit ende die crancheit vanden zie-37ken ende omme de tederheit vander magen soe gheeft men cranc 38 ende teder vleesch tetene. [147]

De koning vraagt: Wat vlees is het beste te eten?

Sidrac antwoord: Dat beste vlees is dat de beste macht heeft en kracht in hem; want dat meest krachtig is dat geeft meest kracht dn lichaam der mens die gezond is en een goede maag heeft. Dat vlees van de os en van de bugel is gezonder dan ander vlees, want het heeft grote macht in hem en geeft grote kracht de mens. Dat vlees van de gesneden bok is gezonder de zieken vanwege de tederheid die het heeft in hem en om zwakte van de zieke; en het was om deze reden men zou de zieken geven rundvlees of bugel vlees omdat ze het meeste krachs hebben in zich, maar vanwege zwakheid van de zieken en om de tederheid van de magen zo geeft men zwakken teder vlees te eten. [147]

1220 Die coninc vraecht: Waer omme heeft men meren honger smer-2gens alsemen des avonts geten heeft dan ofte men savons niet geten 3 en hadde?

4Sidrac antwort den coninc: Dat compt biden humoren die inde mage 5 sijn. Die spise die men des avonts eet die gaet inde mage ende daer 6 sietsi ende verteert ende vultse al dien nacht; ende alst dan compt in 7 de dageraet, soe wert die spise verteert ende soe wert die mage al 8 idel ende dan heeft men te meren honger. Ende alse men des avonts 9 niet en eet, soe es snachs de mage idel ende alse dan die mensche 10 slaept soe gaderen die humoren in de mage ende makense vol; ende 11 alst dan dach es soe es de mage vol vanden humoren dat hare niet 12 hongeren en mach.

De koning vraagt: Waarom heeft men meer honger ’s morgens als men ’s avonds gegeten heeft dan of men ’s avonds niet gegeten had?

Sidrac antwoord den koning: Dat komt vanwege de levenssappen die in de maag zijn. De spijs die men ’s avonds eet die gaat in de maag en daar kookt het en verteert en vult ze die hele nacht; en als het dan dageraad wordt zo wordt de spijs verteerd en zo wordt de maag geheel leeg en dan heeft men te meer honger. En als men ‘s avonds niet eet zo is ‘s nachts de maag leeg en als de mens dan slaapt zo verzamelen de levenssappen in de maag en maken die vol; en al het dan gag is zo is de maag vol van die levenssappe zodat ze geen honger voelen mag.

13221 Die coninc vraecht: Die spise die de mensche eet hoe deilt 14 sy hare inden lichame?

15Sidrac antwort: Die spise die de mensche eet die gadert inde mage 16 ende dair siet sy ende verteert ende alsi es wel gesoden ende ghe-17teert soe deilt sy hare in iiij partien. Ja dat edelste ende dat cleenste 18 vander spisen, dierste partie, gaet slechs ter herten, dander gaet 19 ten hersenen ende ten ogen ende telken [stede] int hoeft; de derde 20 gaet/ over [al] inden lichame ende inde lede; die vierde 21 partie gaet ten fondamente, dat es dat mes ende aldus eest vander 22 orinen.

De koning vraagt: de spijs die de mens eet hoe verdeelt die zich in het lichaam?

Sidrac antwoord: de spijs die men eet verzamelt zich in de maag en daar kookt ze het en verteert en al het goed gekookt en verteerd is zo verdeelt het zich in 4 partijen. Ja, dat edelste en dat kleinste van de spijzen, de eerste partij, gaat recht ter harte, de ander gaat ten hersenen en ten ogen en te elke plaats in het hoofd; de derde gaat, overal in het lichaam en in de leden; de vierde partij gaat ten fundament, dat is dat mest en aldus is het van de urine.

23222 Die coninc vraecht: Die gheswolgen hadde een been ofte 24 een doren ende die hem stekende bleve inde kele ende no op weert 25 no nederweert gaen en mochte, hoe soudemen dat ute doen?

26Sidrac antwort: In tween manieren: met swelgene water ende broot 27 soe men meest mochte te male; ende en wout hier met niet ute gaen 28 soe salmen nemen een morseel roefs vleesch ende binden daer ane 29 enen clenen vasten draet ende dat stucke vleesch sal de ghene in sinen 30 mont keren twee kere oft iij ende saelt swelgen sonder knouwen 31 ende soe salmen den draet vaste houden metter hant; ende eest dat 32 dat been neder gaet, soe salment swelgen deen metten anderen ende 33 eest dat tfleesch nederweert lijt den bene, soe salmen dat vleesch trec-34ken opweert ende soe saelt bringen dat been voir hem ende saelt ute 35 worpen met foertsen; ende eest dat die draet brect soe salment doen 36 anderwerf.

De koning vraagt: die gezwolgen had een been of een doren en die hem steken bleef in de keel en nog opwaarts nog nederwaarts gaan mocht, hoe zou men die eruit doen? (1)

Sidrac antwoord: In twee manieren: met zwelgen water en brood zo goed men kan te een keer; en wil het hiermee niet uitgaan neem zo zal men nemen een morzel ruw vlees en binden daaraan een kleine vaste draaf en dat stuk vlees zal diegene in zijn mond keren twee keer of 3 en zal het inzwelgen zonder te kauwen en zo zal men de draad vaste houden met de hand; en is het dat dat been neder gaat, zo zal men zwelgen de een met de andere en is dat vlees beneden gaat te been zo zoal men dat vlees opwaarts trekken en zal dat been voor hem brengen en zal u het uitwerpen met kracht; en is het dat de draad breekt zo zal men het nog een keer doen.

1. Een graat in de keel wordt bij Plinius bestreden met een koud voetbad, bij Galenus met een bezweringsformule.

37223 Die coninc vraecht: Waer omme stinct des menschen mes?

38Sidrac antwort: Dat mes des menschen stinct om twee saken. Dierste 39 redene es omme die beslotenheit des lichamen van binnen, alsoe ofte [148] 1 men name een stucke vleesch ende dat beslote alsoe vaste, dat ghene 2 locht no wint daer ane comen en mochte, soe moeste dat vleesch 3 emmer stincken. Dander redene es omme die mage alse humore (weder) 4 mede neder volgen die bitter ende suer sijn ende gesouten ende van 5 quader locht ende sy hem mingen metter spisen. Ende alse de macht 6 vander spisen hare deilt in alle den lichame, soe bliven daer de 7 humoren ende die vervulnessen ende tgroeve vander spisen te samen 8 verwermt ende soe stincken sy.

De koning vraagt: Waarom stinkt des mensen mest?

Sidrac antwoord: Dat mest der mensen stinkt om twee zaken. De eerste reden is om de beslotenheid van het lichaam vanbinnen, alzo of [148] men nam een stuk vlees en besloot die alzo vast dat er geen lucht nog wind daaraan komen mocht, zo moest dat vlees immer stinken. De andere reden is om de maag als een levenssap weer mede omlaag volgen die bitter en zuur zijn en gezouten en van kwade lucht en ze zich mengen met de spijzen. En als de macht van de spijzen zich deelt in het hele lichaam zo blijven daar de levenssappen en vervullen het grove van de spijzen die tezamen verwarmd zijn en zo stinken ze.

9224 Die coninc vraecht: Waer omme es die orine gesouten?

10Sidrac antwort: Die orine vanden mensche es gesouten omme iij 11 saken. Dierste es omme dat sy lijt ende neder gaet dore die spise ende 12 de southeit vander spisen blijft inde orine alse in hare propre na-13tuere, want alle sout heeft natuere des waters ende keert in watre 14 ende daer omme seggen wy dat de dranc dien wy drincken lijt dore 15 die spise inden lichame ende gadert alle die southeit in die blase. 16 Dander maniere es vanden swete des lichamen, want die lichame 17 sweet altoes binnen ende die dranc diemen drinct, trect dat sweet met 18 hem; want dat sweet es vander natueren des souts. Daer / 19 omme trecket te siere natueren. Die derde maniere es omme de hitte 20 die es inden lichame, die mingen doet ende wallen den dranc ende 21 tsweet te samen ende omme dese iii redene soe es die orine gesouten.

De koning vraagt: Waarom is de urine gezouten?

Sidrac antwoord: de urine van de mens is gezouten om 3 zaken. De eerste is omdat ze gaat en neergaat door de spijs en de zoutheid van de spijzen blijft in de urine als in haar goede natuur, want alle zout heeft de natuur van het water en daarom zeggen wij dat de drank die wij drinken gaat door de spijs in het lichaam en verzamelt de zoutheid in de blaas. De andere manier is van het zweet der lichaam, want het lichaam zweet altijd binnen en de drank die men drinkt trekt dat zweet met hem; want dat zweet is van de naturen van het zout en daarom trekt het naar zijn natuur. De derde manier is om de hitte die is in het lichaam, die mengen doet en wallen de drank en zweet tezamen om deze 3 redenen zo is de urine gezouten.

22225 Die coninc vraecht: Die wive hebben sy cullen?

23Sidrac antwort den coninc: En hadden die wive ghene cullen sy en 24 souden niet mogen werden met kinde noch oec magedom verliesen; 25 ende omme die cullen die sy hebben soe verliesen sy haren magedom 26 ende werden met kinde. Maer weet dat sise niet en hebben alsoe kin-27lijc no alsoe toechlijc alse die cullen der mannen, want sy dragense 28 binnen haren live bider steden daer dat kint ghevoet wert ende sy 29 en sijn niet alsoe groot alse cullen der mannen. Ende [en] dadent die 30 cullen die wive souden sijn vele wijfachteger ende tedere dan sy sijn; 31 ende alsoe vele als sise minder hebben dan die manne alsoe vele 32 dogen sy te min. Een wijf es meer dogende dan een man die ontcult 33 es. Een man die ontcult es, heefti vromecheit die leerde hy ende 34 useerde eer hy ontcult was, op datti doe groot was; ende dier manie-35ren diere hy te voren plach te useerne dier useert hy namaels. Maer 36 hy en hevet therte niet alsoe groot no alsoe sterc; ende in diere gelike 37 soe hebben alle die zien vanden beesten cullen.

De koning vraagt: de wijven hebben ze ballen?

Sidrac antwoord den koning: En hadden de wijven geen ballen ze zouden niet mogen worden met kind noch ook maagdom verliezen; en vanwege de ballen die ze hebben zo verliezen ze hun maagdom en worden met kind. Maar weet dat ze die niet hebben alzo kenbaar en niet zo toonbaar als de ballen der mannen, want ze dragen ze binnen hun lijf bij de plaats daar dat kind gevoed wordt en ze en zijn niet alzo groot als de ballen der mannen. En deden het de ballen der wijven zouden ze zijn veel vrouwelijker en teder zijn dan ze zijn; en alzo veel ze die minder hebben dan de mannen alzo veel gedogen ze te minder. Een wijf is meer gedogend dan een man die eunuch is. Een man die eunuch is die heeft dapperheid die hij leerde en gebruikte die voor dat hij eunuch was opdat die toen groot was; en die manieren die hij tevoren plag te gebruiken gebruikt hij die later. Maar hij heeft het hart niet alzo groot nog alzo sterk; en in diergelijke zo hebben alle die zijn van de beesten ballen.

38226 Die coninc vraecht: Hoe menich conste es in die werelt diere 39 men niet ontberen en mochte?[149]

1Sidrac antwort: Viere consten ofte ambachten sijn principael diere 2 men niet ontberen en mochte. Dierste es de smet, dander es de tim-3merman, dat derde es de nayere, dat vierde dat es de wevere. Dese 4 viere sijn herde oirboerlijc in die werelt, [ende sonder desen en mochte 5 men niet sijn. Die smet es here van allen ambachten vander werelt], 6 want men en mochte ghene dinc maken die oirboerlijc sijn den 7 lichame des menschen, sy en moeten liden doer de hande des smeets 8 ofte doer dwerc dat de smet gemaect heeft.. Die timmerman es ghe-9selle des smeets tallen oirboren vander werelt, dats te wetene thout 10 metten ysere; alsemen thout snijt ende formeert metten ysere, alsoe 11 behoeft dat diser hulpe heeft vanden houte, want men mochte deen 12 sonder dander niet maken. Des nayers en mochte de werelt niet ont-13beren ende want mits den nayere [soe cleden hem die liede]. Ende 14 weven soe doet grooten oerbore in de werelt; want [met] dat 15 men weeft soe decken hem die liede, dies men niet ontberen en 16 mochte. Dander consten die sijn oec herde oerboerlijc maer men moch-17ter bat ontberen dan dere andere. Want in Adams [tiden] was sme-18den dierste const die vonden wert, dander temmeren, de derde nayen, 19 want die nayere nayde cledere ende alder hande / dinghen 20 daer sonder de mensche niet sijn en mochte. Die wevers maect[en] 21 dat laken vanden hare van geiten soe sy best consten ende cleden 22 hem daer mede. Daer na leerden sijt maken van wollen ende van 23 cattuine; ende daer na vant men dandere consten die in die werelt 24 sijn, want alle consten verbehendegen altoes alsoe lange alse die 25 werelt dueren sal.

De koning vraagt: Hoe menige kunst is er in de wereld die men niet ontberen mag?[149]

Sidrac antwoord: Vier kunsten of ambachten zijn er voornamelijk die men niet ontberen mag. De eerste is de smid, de ander is de timmerman, dat derde is de naaier, dat vierde dat is de wever. Deze vier zijn erg oorbaar in de wereld en zonder deze mocht men er niet zijn. De smid is heer van alle ambachten van de wereld want men mocht geen ding maken die oorbaar zijn het lichaam des mensen, ze moeten gaan door de handen van de smid of door het werk dat de smid gemaakt heeft. De timmerman is de gezel van de smid en tot alle oorbaar van de wereld, dat is te weten het out met het ijzer; als men het hout snijdt en vorm met het ijzer, alzo behoeft dat dat ijzer hulp van het hout, want men mocht de een zonder de ander niet maken. De naaiers mocht de wereld niet ontberen en want mits de naaiers zo kleden zich de lieden. En weven zo doet groot oorbaar in de wereld; want met dat men weeft zo bedekken zich de lieden die men niet ontberen mocht. De andere kunsten die zijn ook erg oorbaar maar men mocht ze beter ontberen dan een andere. Want in Adams tijden was smeden de eerste kunst die gevonden werd, de andere timmeren, de derde naaien, want de naaier naaide kleren en allerhande waar zonder mens niet zijn mocht. De wevers maakten dat laken van het haar van geiten zo goed ze konden en kleden zich daarmee. Daarna leerden zij het maken van wol en van katoen; en daarna vond men andere kunsten die in de wereld zijn, want alle kunsten volmaken altijd alzo lang als de wereld duren zal.

26227 Die coninc vraecht: Hoe mochte men verwinnen die ghe-27noechte vander werelt?

28Sidrac antwort den coninc: Herde lichtelijc sonder anxt ende sonder 29 pine mochstu verwinnen den wille ende de ghenochte vander werelt. 30 Want hevestu wille enege dinc te doene die niet goet en sy, doe af 31 dijn gepens ende pens el waer omme enege goede dinc, dijn wille 32 sal over liden. Want alse du pens omme enege riesheit oft vroetheit 33 ende du daer niet op (niet) en duers no ghenoechte in en heves, 34 soe ontgaestu des altemale. Ende eest dattu penst el waer om ende 35 du in dat gepens duers, [soe du daer langher in duers] soet dy bat 36 genoegen sal. Ende soe weertstu soe ghevest in dat gepens datti tge-37dincken vanden iersten gepense al vergaen sal. Maer die wille altemale [150]ontgaen der ghenochten vander werelt ende sinen wille ver-2driven wille alse sijn wille staet tenegen quaden dingen te doene, soe 3 sal de mensce keren sine ghedachte el waert ende sal verwinnen sijn 4 quade gepens met vechtene. Du sout sijn soe vast ende soe sterc 5 dattu tquade gepens sout verwinnen ende dat onnutte ende wor-6pent onder dine voete ende dan soutu al ontgaen vanden quaet doene 7 ende vanden sonden ende dan sal dijn herte sijn in rasten. Want soe 8 wie ghepens hevet int herte van quaet te doene, hy es in grooter 9 pinen ende in grooter maertielien ende het beneemt hem eten ende 10 drincken ende alle bliscap ende het brinct in grooter tribulacien ende 11 ongemac.

De koning vraagt: Hoe mocht men overwinnen de genoegens van de wereld?

Sidrac antwoord den koning: Erg licht zonder angst en zonder pijn mag u overwinnen de wil en de genoegens van de wereld. Want heeft u wil enig ding te doen die niet goed is, doe af uw gepeins en peins anders daarom enig goed ding, uw wil zal geheel overgaan. Want wat u peinst en enige dapperheid of verstandigheid en u daarop niet verduurt nog genoegen in hebt zo ontgaat het u helemaal. En is het dat u peinst om iets anders en in dat gepeins doorgaat en zo u daar langer in verduurt zo het u beter vergenoegen zal. En zo wordt u gevestigd in dat gepeins zodat het gedenken van dat eerste gepeins zal geheel vergaan. Maar de wil helemaal te [150] ontgaan de genoegens van de wereld en zijn wil verdrijven wil en als zijn wil staat tot enige kwade dingen te doen, zo zal de mens keren zijn gedachte elders hee en zal overwinnen zijn kwade gepeins met vechten. U zou zijn zo vast en zo sterk dat u het kwade gepeins zou overwinnen en dat onnutte en werpen het onder uw voeten en dan zou u geheel ontgaan van het kwaad doen en van de zonden en dan zal uw hart in rust zijn. Want zo wie gepeins heeft in het hart van kwaad te doen, hij is in grote pijnen en in grote marteling en het beneemt hem eten en drinken en alle blijdschap en het brengt hem in grote tribulatie en ongemak.

12228 Die coninc vraecht: Wie hebben mere bliscap in dander 13 werelt ofte clene kindere die noit sonde en daden ofte oude liede die 14 de sonden lieten om Gode?

15Sidrac antwort: Die clene kindere selen hebben bliscap in dandere 16 [werelt] want sy en daden noit sonde in dese werelt. Die groote 17 liede die doegden ende die goet ende quaet wisten in dese werelt 18 ende dat quade lieten omme die minne van Gode ende die ontfaen 19 hebben doer hem pine ende maertielie, wet waerlijc sy selen [vele] 20 mere bliscap hebben dan die clene kindere die noit sonde en daden. 21 Want sy versmaden die bliscap ende die ere vander werelt van haers 22 selfs wille/ ende maecten hem doot te deser werelt om 23 Gode; ende daer omme hebben sy mere verdient dan de clene kindere 24 die en wisten goet no quaet noch hem niet en verstoeden no niet en 25 lieten omme die minne van Gode. Aldus selen de groote lieden heb-26ben de mere ere ende nare [sijn] Gode dan die clene kindere.

De koning vraagt: Wie hebben meer blijdschap in de andere wereld of kleine kinderen die nooit een zonde deden of oude lieden die de zonden lieten om God?

Sidrac antwoord: de kleine kinderen zullen hebben blijdschap in de andere wereld want ze deden nooit zonde in deze wereld. De grote lieden die deugden en goed en kwaad wisten in deze wereld en dat kwade lieten om de minne van God en de ontvangen hebben door hem pijne en marteling, weet waarlijk ze zullen veel meer blijdschap hebben dan de kleine kinderen die nooit zonde deden. Want ze versmaden de blijdschap en de eer van de wereld vanwege zichzelf en maakten zich dood te deze wereld om God; en daarom hebben ze meer verdiend dan de kleine kinderen die van goed nog kwaad wisten nog niet en lieten om de minne van God. Aldus zullen de grote lieden hebben meer eer en nader zijn tot God dan de kleine kinderen.

27229 Die coninc vraecht: Hoe lange was Adam ghemaect daer 28 na dat [die] duvele worden geworpen uten hemele?

29Sidrac antwort: Van diere uren dat de ingle gheworpen worden 30 uten hemele, dats te wetene die duvele, dusent jare daer na soe wert 31 ghemaect Adam ende hadde den gheest des levens in hem [ende] 32 alsoe [eest] van Adam tote Noe (oec M van) dat die diluvie quam 33 [oec M iaer]. Maer ander liede selen geboren werden hier na die 34 seggen selen mits hare subtijlheit van [VII] generacien inde werelt 35 ende elcke sal dueren M. jare. Maer wet dat sy waer seggen selen 36 van VIIM jaren, want openbare mach men kinnen dat mits den 37 wille Goids VII generacien selen sijn in die werelt. Maer die duvele 38 die neder geworpen worden en selen niet gherekent sijn, want die 39 duvele en sijn gene generacien maer sy sijn allene geeste. Ende daer [151] 1 omme seggen wy dat de dusent jare vore Adame niet en selen sijn 2 getelt metten VII Mjaren, want ghene generacien en mogen sijn dan 3 van lichame ende van zielen te samen, dats van mannen ende van 4 wiven die sterven ende leven moghen.

De koning vraagt: Hoe lang daarna was Adam gemaakt nadat de duivels worden geworpen uit de hemel? (1)

Sidrac antwoord: Van dat uur dat de engelen geworpen waren uit de hemel, dat is te weten de duivel, duizend jaar daarna zo werd gemaakt Adam en had de geest des levens in hem en alzo is het van Adam toe Noach ook duizend totdat de zondvloed kwam ook duizend jaar. Maar ander lieden zullen geboren worden hierna die zeggen zullen mits hun subtiele van 7 generaties in de wereld en elk zal duizend jaar duren. Maar weet dat ze waar zeggen zullen van 7000 jaren, want openbaar mag men dat niet kennen de wil Gods dat er 7 generaties zullen zijn in de wereld. Maar de duivels die neergeworpen werden zullen niet gerekend zijn, want de duivel zijn geen generaties maar ze zijn alleen geesten. En daarom [151] zeggen wij dat de duizend jaren voor Adam niet zullen zijn geteld met 7000 jaren, want geen generaties mogen er zijn dan van lichaam en van ziel tezamen, dat is van mannen en van wijven die sterven en leven mogen.

1. In strijd met Genesis, waar de schepping van Adam voorafgaat aan de val der engelen. Zeven millennia bij II Henoch 33.

5230 Die coninc vraecht: Welc es tscoenste let dat de lichame 6 hevet?

7Sidrac antwort: Tscoenste let des lichamen dat es de nese, want die 8 nese es aenden lichame alsoe alse die sonne es aenden hemele in mid-9den den dach die hare scoenheit heeft over al de werelt. Alsoe ver-10scoent die nese den lichame. Hadde de mensche een oghe uut sinen 11 hoefde oft een hant af, soe en soude de mensche niet alsoe lelijc 12 sijn alse oft hy hadde den nese af, maer hy soude nochtan mere breke 13 hebben der andere lede dan der nesen. Ende vele mere breken heeft 14 men der hant dan enichs anders leets des lichamen, want men macher 15 min ontberen dan des voets, want een voet van houte mach den 16 mensche dragen over al, maer ter ander hant en weti gheen voirdeel.

De koning vraagt: Wat is het mooiste lid dat het lichaam heeft?

Sidrac antwoord: Het mooiste lid van het lichaam dat is de neus, want de neus is aan het lichaam alzo als de zon is aan de hemel die midden op de dag zijn schoonheid heeft over de hele wereld. Alzo verschoont de neus het lichaam. Had de mens een oog uit zijn hoofd of een hand zo zou de mens niet alzo lelijk zijn als hij de neus eraf had maar hij zou nochtans meer gebreken hebben aan de andere leden dan de neus. En vele meer gebreken heeft men van de hand dan enig ander lid van het lichaam, want men mag er minder ontberen dan de voeten, want een voet van hout mag de mens dragen overal, maar ter andere hand weet hij geen voordeel.

17231 Die coninc vraecht: Hoe comt dat men wint gevoelt ende 18 niene sien en mach?

19Sidrac antwort: Die wint es gelijc Gode den almechtegen ende daer 20 omme gevoelt menne ende en siets niet, want alle dingen van 21 eerterike gevoelen Gode ende gheen dinc / mach leven sonder 22 Gode; ende alsoe eest vanden winde. Want alle creatueren gevoelen 23 den wint ende niemen en machen sien, want hy en es maer een geest 24 ende alle dingen die gevoelen sijn sterfelijc. Die ene creatuere name 25 ende daedse in een huys ofte in enegen stede daer een dropel wints 26 niet en mochte comen van eneger side, die creatuere en soude niet 27 mogen leven met ghenen dingen die sy sage; ende aldus sijn alle 28 creatueren die leven, want waert dat sy genen wint en gevoelden sy 29 souden sterven.

De koning vraagt: Hoe komt het dat men wind voelt en niet zien mag?

Sidrac antwoord: de wind is gelijk God de almachtige en daarom voelt men en ziet het niet, want alle dingen van aardrijk voelen God en geen ding mag leven zonder God; en alzo is het van de wind. Want alle creaturen voelen dn wind en niemand kan het zien, want het is maar een geest en alle dingen die voelen zijn sterfelijk. Als een creatuur het nam het en deed het in een huis of in enige plaats daar gen druppel wind mocht komen van enige zijde die creatuur zou niet mogen leven met geen dingen de ze zag; en aldus zijn alle creaturen die leven, want was het dat ze geen wind voelden ze zouden sterven.

30232 Die coninc vraecht: Hoe [comt] datmen tfier siet ende 31 ment no houden no gripen en mach?

32Sidrac antwort: Dat vier es gelijc der sonnen ende het es gheestelijc, 33 want die sonne siet men ende niemen machse gripen no houden. 34 Tfier datmen gripen mach dats ene substancie, maer tgerechte vier 35 es ene vlamme die en mach men gripen no houden, want sy es vander 36 sonnen ende sy keert weder ter sonnen alsi bluscht.

De koning vraagt: Hoe komt het dat men het vuur ziet en men het niet houden nog grijpen mag?

Sidrac antwoord: Dat vuur is gelijk de zon en het is geestelijk, want de ziet men en niemand mag het grijpen nog houden. Het vuur dat men grijpen mag dat is een substantie, maar het gerechte vuur is een vlam die mag men grijpen nog houden, want ze is van de zon en ze keert weer ter zon als het blust.

37233 Die coninc vraecht: Wat es ene maegt?

38Sidrac antwort den coninc: Die maget es suver ende rene van licha-39men, van herten ende van leden, van ghepense, van wille, van ogen, [152] 1 van voeten, van handen ende van al haren lichame binnen ende bui-2ten, ende ghemeenlijc de ghene vlecke no corruperen en heet bin-3nen haren lichame van herten no van leden, die noit quaet en pens-4den no en deden, dit es ene gherechte maecht. Ene andere maniere 5 es van maechden, dat es de ghene die niet ghecorrumpeert en es van 6 lichamen, maer sy mach ghecorrumpeert sijn nochtan in vele manie-7ren sottelijc van haren leden, van haren herten ende van haren ogen 8 ende van haren voeten. Ende wet dat ene edele dinc es te hoedene 9 die reinicheit omme Gode, want sy selen onder die ingele geset wer-10den inden hemele met anderen werken die sy doen selen in dese 11 werelt.

De koning vraagt: Wat is een maagd?

Sidrac antwoord den koning: de maagd is zuiver en rein van lichaam, van hart en van leden, van gepeins, van wil, van ogen, [152] van voeten, van handen en van al haar lichaam binnen en buiten en algemeen die geen vlekken nog bederf heeft binnen haar lichaam van hart nog van leden, die nooit kwaad peinsde nog deed, dit is een gerechte maagd. Een andere soort is er van maagden, dat zijn diegene die niet bedorven zijn van lichamen, maar ze mogen bedorven zijn nochtans in vele manieren zot van hun leden, van hun harten en van hun ogen en van hun voeten. En weet dat het een edel ding is te hoeden de reinheid om God, want ze zullen onder de engelen gezet worden in de hemel met anderen werken die ze doen zullen in deze wereld.

12234 Die coninc vraecht: Wie mach hem bat onthouden van 13 luxurien oft de maget oft de ghecorrumpeerde?

14Sidrac antwort den coninc: Een mensche mach hem bat onthouden 15 ende hoeden van dinghen die hy noit en proevede no en hadde dan 16 van dingen die hy heeft gehat ende gheproeft. Dwater onthout hem 17 bat alst niet en heeft daert ute lopen mach ende dat noit ute en liep, 18 dan dat ute lopen mach ende daert dat vore ute ghelopen es. Die 19 corrumpeerde es opene ende die maecht es besloten ende daer omme 20 seggen wy dat hare de maecht bat onthouden mach ende 21 gedogen dan de cor/rumpeerde. Want sy noit en gevoelde van dien 22 fayte noch niet en weet wat es, maer de corrumpeerde heves gevoelt 23 ende daer omme behaget hare ende die crancheit ende die broesscheit 24 des vleeschs beruert dat fait te doene. Ende daer omme en macher 25 niet alsoe wel onthouden die corrumpeerde alse de maget dijs noit 26 en smaecte.

De koning vraagt: Wie mag zich beter onthouden van wulpsheid de maagd of die bedorven zijn?

Sidrac antwoord de koning: Een mens mag zich beter onthouden en hoeden van dingen die hij nooit proefde nog had dan van dingen die hij heeft gehad en geproefd. Het water onthoudt zich beter als het niets heeft daar het uitlopen mag en dat nooit uitliep, dan dat het uitlopen mag en daar het tevoren uitgelopen is. De corrumpeerde is open en de maagd is besloten en daarom zeggen wij dat zich de maagd beter onthouden mag en gedogen dan de corrumpeerde. Want ze heeft dat feit nooit gevoeld nog weet niet wat dat is, maar de corrumpeerde heeft het gevoeld en daarom behaagt het haar en de zwakte en broosheid van het vlees beroert haar dat feit te doen. En daarom mag ze zich niet alzo goed onthouden als de corrumpeerde die het nooit proefde.

27235 Die coninc vraecht: Wie mach meer gedogen der luxurien 28 soe de man soe dwijf?

29Sidrac antwort: Dwijf maechs meer gedogen dan de man, want de 30 man es van vele heter complexien ende die wille es dickere metten 31 man dan metten wive. Dat heetste wijf vander werelt es coudere 32 dan de coutste man vander werelt ende ieghen XXVI werven dat de 33 man dat doet soe en doet dat wijf cume eenwerven. Ende dat 34 moechdi merken lichtelike, want telker werf dat de man es metten 35 wive vleesschelijc soe corrumpeert hy, ende oec in vele andere manie-36ren mach de man corrumperen: van volheden, van ziene ofte van 37 droeme. Theet wijf en mach also niet corrumperen, want hoe dicke 38 dat de man corrumpeert, soe corrumpeert dwijf cume eenwerven, [153] 1 maer dwijf es vele hetere van wille ende van begeerten dan de man 2 es; ende mere ghenoechten heeft sy int tasten ende int spreken dan 3 de man. Ende hare hete wille nemt cume inde; want alsoe saen alse 4 de man corrumpeert soe es sine begeerte leden, alse dat bernende vier 5 daer men water op worpt ende al te hant bluscht ende vercout. 6 Maer dwijf die selden corrumpeert sy berret ende verhit meer dan 7 dat vier dat berret. Ende omme dese redene heeft dat wijf heteren 8 wille ende verliest haer [meer] in dat spel daer omme dat sy niet 9 alsoe dicke corrumperen en mach alse de man. Want mochte sy 10 corrumperen alse de man [soe soude sy vercoelen als de man;] daer 11 omme begeert sy mere dan die man.

De koning vraagt: Wie mag meer gedogen d wulpsheid zo de man zo het wijf?

Sidrac antwoord: Het wijf mag het meer gedogen dan de man, want de man is van vele hete samengesteldheid en de wil is vaker met de man dan met de wijven. Dat heetste wijf van de wereld kouder dan de koudste man van de wereld en tegen 26 maal dat de man dat doet dat doet dat wijf nauwelijks eenmaal. En dat mag je licht merken, want elke keer dat de man is met het wijf is vleselijk zo bederft hij, en ook in vele andere manieren mag de man bederven: van volheden, van zien of van dromen. Het hete wijf mag alzo niet bederven, want hoe vaak dat de man bederft, zo bederft het wijf nauwelijks eenmaal, [153] maar het wijf is vele heter van wil en van begeerten dan de man is; en heeft meer genoegen in het tasten en in het spreken dan de man. En haar hete wil neemt nauwelijks einde; want alzo gelijks als de man corrumpeert zo is zijn begeerte geleden als dar branden vuur daar men water op werpt en al gelijk blust en verkoelt. Maar het wijf die zelden corrumpeert ze brandt en verhit meer dan dat vuur dat brandt. En om deze reden heeft dat wijf hetere wil en verliest zich meer in dat spel daar omdat ze niet alzo vaak corrumperen mag als de man. Want mocht ze corrumperen als de man zo zou ze verkoelen als de man; daarom begeert ze meer dan de man.

12236 Die coninc vraecht: Alse dwijf kint draecht hoe werdet ghe-13voet in haren lichame?

14Sidrac antwort: God hout ende voedt in haren lichame ende en 15 leeft anders af dan vanden bloede des wijfs, dats te wetene van haren 16 bloemen ende vander locht die dwijf in asemt ende vander spisen 17 ende drancke die sy nuttet. Ende alse dwijf [eet], die gore ende 18 tsuet vander spisen dat loopt inder manieren van melke in die 19 hersenen des kints ende daer mede vervrouwet ende wert gevoet. 20 Maer sijn meeste voetsel es vanden bloede; dat moegdi sien/ open-21 bare, want telker maent ofte meer soe hebben die wive 22 dat bloiende ende alsi kint dragen soe gereint hem dit onghemac niet.

De koning vraagt: Als een wijf een kind draag hoe wordt dat gevoed in haar lichaam?

Sidrac antwoord: God houdt en voedt in har lichaam en leeft nergens anders van dan van het bloed van het wijf, dat is te weten van haar bloemen en van de lucht die het wijf in ademt en van de spijzen en drank die ze nuttigt. En als het wijf eet, de geur en het zoete van de spijzen dat loopt in de manier van melk in de hersenen van het kind en daarmee wordt het verheugd en gevoed. Maar zijn meeste voedsel is van het bloed; dat kan je openbaar zien te elke maand of meer zo hebben de wijven dat bloed en als ze kind dragen zo eindigt hen dit ongemak.

23237 Die coninc vraecht: Sal een man sijn wijf blameren alsi 24 mesdoet?

25Sidrac antwort den coninc: Eest dat dijn wijf ofte dijn dochter 26 ofte dine nichte dulheit doet met haren lichame, dune soutse niet 27 blameren; ende eest dat duse blameers du does sonde ende scade 28 dy selven; want es dijn wijf gehouden over goet wijf, soe selen hare 29 die liede goet ende ere doen ende die ere en es niet verloren, want 30 men doet hare dan mere dan sy verdient heeft ende die ere es oec 31 dine. Ende eest dattu ontdecs hare quaetheit ende hare riesheit, soe 32 es sy gheblameert ende soe doestu hare scande ende die scande es al 33 dine. Want scietstu te hemele weert met enen boge, tgescutte sal 34 wederkeren ende vallen op dy; ende al waert een vremt wijf daer 35 omme en soutuse niet blameren, want dy en gereint niet hare 36 mesdaet ende doestuut du does quaet ende sonde. En roke watti 37 ghesciet van dingen die dy niet en ghereinen; want elc sal ant-38werden vore Gode van dingen die hy selve ghedaen heeft’ [154]

De koning vraagt: Zal een man zijn wijf blameren als ze misdoet?

Sidrac antwoord de koning: Is het dat uw wijf of uw dochter of uw nicht dolheid doet met haar lichaam u zou ze niet blameren; en is het dat u ze blameert u doet zonde en schade uzelf; want is uw wijf gehouden voor goed, zo zullen haar de lieden goed doen en eren en de eer is niet verloren, want men doet haar dan meer dan ze verdiend heeft en die eer is ook voor u. En is het dat ontdekt haar kwaadheid en haar driestheid, zo is ze geblameerd en zo doet u haar schande en die schande is geheel van u. Want schiet u haar te hemel waart met een boog, het schot zal wederkeren en vallen op u; en al was het een vreemd wijf daarom zou u haar niet blameren, want u gaat haar niet aan van haar misdaad en doet u dus kwaad en zonde. En zorg wat er geschiedt van dingen die u niet aangaan; want elk zal antwoorden voor God van dingen de hij zelf gedaan heeft. [154]

1238 Die coninc vraecht: Eest goet dat een man wantrouwe sinen 2 wive?

3Sidrac antwort den coninc: Du en sout niet wantrouwen dinen wive 4 in gere manieren, want es dijn wijf goet ende getrouwe ende wan-5troustu hare sy sal quaet werden. Ende es sy quaet ende wan-6troustu hare du soutse quader maken dan sy te voren was. Gheen 7 dinc in die werelt en mach geliken den goeden wive no gout no 8 selver no ghesteinte, dat soe diere es; ende mere es te prisene dat 9 goede wijf dan die goede man by vele redenen. Alsoe gelijc alsoe een 10 spoerware die vinge enen crane dat ware hem mere te prisene dan 11 ochten een valc vinge, want die spoerware es vele mindere. Aldus 12 eest vanden wive ende vanden man, want tgoede wijf es mere te 13 prisene dan die man. Want sy niet en heeft alsoe vele sins alse de 14 man [ende sy nochtan goet es, soe es sy bat te prisene dan die man]. 15 Twee dingen mogen gevallen vanden wantrouwene: sy macher af 16 vallen in qualen van grooter ongedout of sy mach quaet werden 17 te dinen despite ofte sy sal dingen doen dattu ofte een ander man / 18 ghedoot waers. Want vanden quaden ouden boeme en mach 19 niet anders comen dan quade vrucht; ende daer omme seggen wy 20 dat de man niet wantrouwen en sal sinen wive in gere manieren 21 ofte verwiten enege dulheit die sy mesdaen heeft. Ende [eest] dattu 22 does dat, du verlichts hare therte quaet te doene ende in deser 23 gelike soe es dwijf den man.

De koning vraagt: Is het goed dat een man wantrouwt zijn wijf?

Sidrac antwoord de koning: U zou niet wantrouwen uw wijf op geen manier, want uw wijf is goed en getrouw en wantrouwt u haar ze zal kwaad worden. En is ze kwaad en wantrouwt u haar u zou haar kwader maken dan ze tevoren was. Geen ding in de wereld mag lijken op de goede wijven nog goud, nog zilver, nog gesteente dat zo duur is; en meer is te prijzen dat goede wijf dan de goede man bij vele redenen. Alzo gelijk alzo een sperwer die een kraan ving was dat hem meer te prijzen dan of een valk die ving, want de sperwer is veel kleiner. Aldus is het van de wijven en van de mannen, want het goede wijf is meer te prijzen dan de man. Want ze heeft niet alzo veel zin als een man en ze nochtans goed is zo is ze beter te prijzen dan de man. Twee dingen mogen gebeuren van het wantrouwen: ze mag ervan vallen in kwalen van groot ongeduld of ze mag kwaad worden tot ondank of zal dingen doen zodat u of een andere gedood wordt. Want van de kwade oude bomen mag niets anders komen dan kwade vrucht; en daarom zeggen wij dat de man niet wantrouwen zal zijn wijf op geen manier of verwijten enige dolheid de ze misdaan heeft. En is het dat u dat doet u verlicht haar het hart van kwaad te doen en in dergelijk zo is het met het wijf de man.

24239 Die coninc vraecht: Sal de man tongemake sijn alse sijn wijf 25 mesdoet?

26Sidrac antwort: Daer heefti groote redene toe. Es dijn wijf ries ende 27 doet sy dingen die sy niet doen en soude ende du best seker dat sijt 28 doet, du souts wel te rechte tongemake sijn ende du soutse castien 29 met sconen woerden ende niet slaen; want eest dat duse slaes ende 30 meshandels ende verwijts hare fayte, dwijf es van diere manie-31ren, sy saels te mere ende dy te wers doen. Ende bestu alsoe sot dattu 32 dy niet onthouden en cons van hare te slane, soe kere dy van hare 33 ende ganc el waer ende pens anders sins tote datti dijn quade wille 34 sy vergaen. Ende dan soutuse manen ende castien met scoenen ende 35 met soeten woerden; ende eest dat sy vroet es, soe sal sy pensen in 36 hare selven dattuse lief heefs ende dattu hare wises hare ere ende 37 hare oirbore. Ende hier met sal sy afstaen hare riesheit; ende eest dat 38 sy rijs es, soe en mach haer nochtan ghereinen int herte dijn testament [155] ende soe lange machtuse castien met soeten woerden dat sy 2 hare hoeden mach ende laten van haren quade. Eest dat dijn wijf 3 sprect iegen dinen vrint ofte lacht ofte speelt ofte scoept ofte scherent 4 ofte na hem siet, daeromme en soutu hare niet wantrouwen, want 5 dese dingen mogen al wel sijn, nochtan essi suver ende reine int herte 6 sonder enich archeit. Ende die ghene die stille sijn, ghemackelijc, oet-7moedich ende goedertieren van buten, sijn int herte dicwile vol van 8 quaetheden ende scalcheiden ende rijsheiden ende en sijn niet alsoe 9 sy schinen voer die oghen; alsoe alse die appel die alsoe scoene ende 10 alsoe wel riekende es van buten ende binnen es hy verrot ende worm-11achtich. Ende hier omme seggen wy dat de man niet en sal wan-12trouwen sinen wive en sy datti wel seker sy hare rijsheit, noch 13 dat wijf oec den man.

De koning vraagt: Zal de man te ongemak zijn als zijn wijf misdoet?

Sidrac antwoord: daar heeft hij grote redenen toe. Is uw wijf driest en doet ze dingen die ze niet doen zou en u bent zeker dat zij het doet, u zou wel te recht te ongemak zijn en u zou haar kastijden met mooie woorden en niet slaan; want is het dat u haar slaat en mishandeld en verwijt haar het feit, het wijf is van die manieren, ze zal het te meer en te dwars doen. En bent u alzo zot dat u zich niet onthouden kan van haar te slaan, zo keer u van haar en gal elders heen en peins een andere zin totdat uw kwade wil is vergaan. En dan zou u haar vermanen kastijden met mooie en met liefelijke woorden en is het dat ze verstandig is zo zal ze peinzen in zichzelf dat u haar lief hebt en dat u haar wijst haar eer en oorbaar. En hiermee zal ze afstaan haar driestheid; en is het dat ze wijs is zo mag haar nochtans aankomen in het hart uw dijn vermaning [155] en zo lang mag u haar kastijden met liefelijke woorden dat ze zich hoeden mag en laten van haar kwade. Is het dat uw wijf spreekt tegen uw vriend of lacht of speelt of opschept of scherts of naar hem kijkt, daarom zou u haar niet wantrouwen, want deze dingen mogen al goed zijn, nochtans s ze zuiver en rein in het hart zonder enige erg. En diegene die stil zijn die zijn gemakkelijk, ootmoedig en goedertieren van buiten, zijn in het hart val vol van kwaadheid en schalksheid en dwaasheid en zijn niet alzo ze schijnen voor de ogen; alzo als de appel die alzo mi is en alzo goed ruikt van buiten en binnen is het verrot en wormachtig. En hierom zeggen wij dat de man niet zal wantrouwen zijn wijf en dat hij wel zeker is van haar wijsheid, noch dat wijf ook de man.

14240 Die coninc vraecht: Sal de man gheloeven soe wat hy penst 15 vanden lieden?

16Sidrac antwort den coninc: Du en sout niet geloeven twint soe wattu 17 penst vanden / lieden, ja ht ware te vele dattu gheloven 18 souts dattu peins van dy selven, want du mochs qualijc kinnen enen 19 anderen alse du dy selven niet kinnen en cons. Du pens lichte van 20 dy selven dattu best vroet ende ghemint ende du en best lichte no 21 weder. Du waens sijn van ere manieren du best nochtan van ere an-22dere. Alse du die waerheit niet en cans gesien no gepensen van dy 23 selven, soutu dan geloven dattu pens van anderen lieden van dingen 24 die men niet seker weten en mach by hem selven no by anderen? 25 Des menschen herte es alse een boem die gheplant es in deerde, dien 26 de wint helden doet van wat siden datti comt. Maer es die boem 27 sterc ende vast, hy hout hem wel datti niene brect, nochtan doeti 28 weiven die risere ende die bladere. Dat therte smenschen es die boem, 29 die wint es de humoren, [want alse] die [humoren comen] om-30trint therte soe doen sy dan pensen therte daer af sine natuere es 31 eest goet eest quaet. Ende alse therte dan es in enegen ghepensen 32 omme sinen orbore oft om sijn achterdeel ende die humoren dan 33 comen omtrint hem, soe scudden sy dan die telgere ende die bladere 34 ende doent dan pensen el weert. Ende daer omme en salmen niet 35 gheloeven datmen penst ende moet vanden lieden en sy dat mens 36 wel seker zij.

De koning vraagt: Zal de man geloven zowat hij peinst van de lieden?

Sidrac antwoord de koning: U zou niets geloven van wat u peinst van de lieden, ja, het was te veel dat u geloven zou dat u peinst van uzelf want u mag kwalijk kennen van een andere als ge uzelf niet kennen kan. U peinst licht van uzelf dat u verstandig bent en bemind en u bent licht nog tegen. U waant te zijn van een manier en u bent nochtans van een andere. Als u de waarheid niet kan zien nog peinzen van uzelf zou u dan geloven wat u peinst van andere lieden van dingen de men niet zeker weten mag van zichzelf nog bij anderen? De mensen hart is als een boom die geplant is in de aarde die de wind houden doet van wat zijde die komt. Maar is de boom sterk en vast, hij houdt zich wel zodat die niet breek, nochtans lat fie wuiven de twijgen en de balderen. Dat hart van de mensen is de boom, de wind zijn de levenssappen want als de levenssappen omtrent het hart komen laten ze het hart peinzen omdat het zijn natuur is, is het goed is het kwaad. En als het hart dan in enig gepeins is om zijn oorbaar of om zijn nadeel en de levenssappen komen omtrent hem, zo schudden ze dan de twijgen en de bladeren en laten het ergens anders op peinzen. En daarom zal men niet geloven dat men peinzen moet van de lieden en ze dat men er wel zeker van is.

37241 Die coninc vraecht: Waer omme sijn somme ionge liede calu 38 ende oude liede niet?

1Sidrac antwort: Die ionge liede die calu werden ere die oude dat 2 compt biden lope der manen; want opten selven poent dat sy ge-3boren werden ende die mane es in [een] teken datmen heet Piscis 4 dat van natueren es des waters, clare ende wet, dat alle dinc ver-5verscht, biden selven natueren alle die kindere die dan geboren wer-6den int begin van der manen alsi in dit teken es die werden eer 7 cael eer dandere. Ende die geboren werden in midden der maen(t) 8 alsi in dat teken es die werden noch caelre dan dandere. Ende die 9 ghene die gheboren werden int uutgaen van der manen int selve 10 teeken werden noch caelre dan dandere ende by anderen redenen 11 mogen die liede oec calu sijn, dats bider hitten vanden hovede.

De koning vraagt: Waarom zijn sommige lieden kaal en oude lieden niet?

Sidrac antwoord: de jongelieden die kaal worden eer dat de ouderdom komt dat komt van de loop van de maan; want op hetzelfde punt dat ze geboren worden en de maan is een teken dat men heet Pisces dat van naturen is van het water, helder en nat dat alle dingen ververst vanwege dezelfde natuur alle kinderen die dan geboren woerden in het begin van de maan als ze in dit teken is die worden eerder kaal dan de andere. En die geboren worden in het midden van de maan als die in dat teken is die woerden noch kaler dan de andere. En diegene die geboren werden in het uitgaan van de maan in hetzelfde teken die worden nog kaler dan de andere en bij andere redenen mogen de lieden ook kaal zijn, dat is vanwege de hitte van het hoofd.

12242 Die coninc vraecht: Waer by es deen geluwer ende blonder 13 dan dandere?

14Sidrac antwort den coninc: Die liede die gelu sijn dat comt biden 15 poenten van haren gheboerten; want die planete die regneert an den 16 hemele ende die regneren sal in wat tiden dat valt, alsi es in een teken 17 datmen heet Leo ende in die ure alse die/ sonne es jeghen 18 dat [teken], alle die kindere die geboren werden in dat teken onder 19 die planete sijn van heeter complexien ende sy hebben hetere magen 20 dan dandere. Ende die hitte slaet op in de hersenen ende verwermt 21 thoeft ende verberret die wortelen vanden hare ende maket thaer 22 van geluwer ghedane ende aldus wert dat haer gelu. Dat teken dat 23 men heet Leo es van [heeter] natueren; alse die sonne lijt dore dat 24 teken, soe verhit sy alle die werelt ende alle die gheboren werden in 25 dat teken die sijn gelu bider redenen voirseit ende deen meer dan 26 dandere na dat begin, middel ende dat uutgaen ende na dat mer-27ren vander planeten in dit voirseide teken.

De koning vraagt: Waarom is de ene geler en blonder dan de andere?

Sidrac antwoord den koning: de lieden die geel zijn dan komt van de punten van hun geboorte want de planeet die regeert aan de hemel en die regeren zal in wat tijden dat het valt, als ze is in een teken dat men heet Leo en in het uur van de zon, is tegen dat teken, alle kinderen die geboren worden in dat teken onder die planeet zijn van hete samengesteldheid en ze hebben hetere magen dan de andere. En de hitte slaat op in de hersenen en verwarmt het hoofd en verbrand de wortels van het haar en maakt het haar van gele gedaante en aldus wordt het haar geel. Dat teken dat men heet Leo is van hete naturur; als de zon gaat door dat dat teken zo verhit ze de hele wereld en allen die geboren worden in dat teken die zijn gel bij de voorzegde redenen en de een meer dan de andere naar dat begin, middel en dat uitgaan en na dat dralen van de planeten in dit voorzegde teken.

28243 Die coninc vraecht: Hoe ende in wat manieren liden die 29 xij tekene die vij planeten ende van wat natueren sijn sy?

30Sidrac antwort den coninc: God met siere mogentheit maecte vij 31 planeten ende xij tekene ende die voegedi alsoet hem ghenoechde. 32 Dierste planete heet Saturnus ende die heeft twee tekene: deen heet 33 Capricornus ende dander Aquarius ende die sijn cout ende versch. 34 Dander planete heet Jupiter ende heeft twee tekene: deene heet 35 Piscis ende dander Sagittarius; Piscis es cout ende vocht, Sagittarius 36 es cout ende droege. Die derde planete heet Mars ende heeft twee 37 tekene: deene heet Aries ende dander Scorpio; Aries es heet ende 38 vocht, Scorpio es droege ende cout. Die vierde planete heet Sol ende 39 heeft een teken dat heet Leo dat es cout ende heet. Die vijfste [157] 1 planete heet Venus ende heeft iij tekene: deen heet Libra ende es 2 cout ende droege; dander heet Taurus ende es heet ende vocht; 3 dat derde es Virgo ende es heet ende vocht. Die VIste planete heet 4 Mercurius ende heeft een teken dat heet Gemini dat es heet ende nat. 5 Die VIIste planete heet Luna ende heeft een teken dat heet Cancer 6 ende dat es droege ende heet. Alse een planete regneert ende sy dan 7 lijt haer teeken ende een mensce dan geboren wert in welc teken dat 8 es, die mensche sal sijn van dier complexien des tekens ende vander 9 gheboerten der planeten na die ure ende tpont dair sy dan in es.

De koning vraagt: Hoe en in wat manieren gaan die 12 tekens en de 7 planeten en van wat natuur zijn ze?

Sidrac antwoord de koning: God met zijn mogendheid maakte 7 planeten en 12 tekens en de voegde ze zoals het hem vergenoegde. De eerste planeet heet Saturnus en de heeft twee tekens: de ene heet Capricornus en de ander Aquarius en die zijn koud en vochtig. De andere planeet heet Jupiter en heeft twee tekens: de ene heet Pisces en de ander Sagittarius; Pisces is koud en vochtig, Sagittarius is koud en droog. De derde planeet heet Mars en heeft twee tekens: de ene heet Aries en de ander Scorpio; Aries is heet en vochtig, Scorpio is droog en koud. De vierde planeet heet Sol en heeft een teken dat heet Leo dat is koud en heet. De vijfde [157] planeet heet Venus en heeft 3 tekens: de ene heet Libra en is koud en droog; de ander heet Taurus en is heet en vochtig; dat derde is Virgo en is heet en vochtig. De 6de planeet heet Mercurius en heeft een teken dat heet Gemini en dat is heet en nat. De 7de planeet heet Luna en heeft een teken dat heet Cancer en dat is droog en heet. Als een planeet regeert en ze dan gaat door haar teken en een mens dan geboren wordt in welk teken dat het is zal de mens zijn van die samengesteldheid der teken en van de geboorte der planeten naar het uur en het punt daar ze dan in is.

10244 Die coninc vraecht: Na dien dat die geboerten aldus algader 11 liggen an die planeten ende ane de tekene, hoe comt dan dat conincx 12 kindere coninghe bliven alse de planeten hem contrarie sijn inder 13 geboerten?

14 Sidrac antwort den coninc: / Alse God wille dat een coninc 15 hebbe oer om recht ende redene te houdene in dien lande ende oec 16 omme enege weldaet die hy gedaen heeft in sinen levene, soe gehinct 17 hem God datti een kint wint in die ure in dat poent daer gheboerte 18 in legt van coninghen ofte van anderen heren. Ende eest dat God 19 gehinct datti gheen oer en hebbe [dat coninc] ofte heer blive, mits 20 enich quaet datti gedaen heeft op eerterike, soe gehingt God ofte 21 hy latet alsoe datti oer wint in alsulke ure ende selc poent dat het 22 es cranc ende keytijf ende niet dogende. Ende wet dat niemen in 23 die werelt [weten] en mochte [t]ghepens ende den wille der rikere 24 ende der heren dan God allene. Selc schijnt van goeder connen 25 ende van goeder natueren die nochtan sijn quaet; ende selc scijnt 26 quaet die goet es; ende selc doet goede oirbore die mede doet quaet 27 heymelijc daer hy Gode mede zere verwerct; ende selc doet quaet 28 openbare ende doet mede goet [heymelijc] dat Gode behaecht; ende 29 vele lieden dunct dat sy wel doen die nochtan niet wel en doen. Een 30 mensche mochte wel doen groote aelmoesene daer hy nochtan sonde 31 ane dade. Ofte ic stele eens anders goet omme dat iet gheven wille 32 omme Gode den armen, soe dadic sonde ende die aelmoesene en soude 33 niet ontfaen sijn voer Gode; ende beter waert dat de mensche ghene 34 aelmoesene en dade.

De koning vraagt: Nadat de geboorten aldus allemaal aan de planeten en het teken liggen, hoe komt het dan dat koningskinderen koningen blijven als de planeten hun contrarie zijn in de geboorte?

Sidrac antwoord de koning: Als God wil dat een koning heeft een erfgenaam en reden te houden in dat land en ook om enige weldaad die hij gedaan heeft in zijn leven, zo staat God hem toe dat hij een kind wint in het uur en in dat punt daar geboorte in ligt van koningen of van andere heren. En is het dat God toestaat dat hij geen opvolger heeft dat koning of heer blijft, mits enige kwaad dat hij gedaan heeft op aardrijk zo staat God toe of hij laat het alzo dat er de erfgenaam wint in al zulke uur en zulk punt zodat het is zwak en ellendig en deugt niet. En weet dat niemand in de wereld weten mag het gepeins en de wil der rijkere en de heren dan God alleen. Sommige schijnen van goede kunnen en van goede naturen die nochtans kwaad zijn; en sommige schijnen kwaad die goed zijn; en sommige doet goede oorbaar die mede heimelijk kwaad doet daar hij God mee zeer verwekt; sommige doen openbaar kwaad en doen mede heimelijk goed dat God behaagt; en vele lieden denken wel dat ze goed doen die nochtans niet goed doen. Een mens mocht wel doen grote aalmoezen daar hij nochtans zonde aan deed of ik steel eens anders goed omdat ik iets geven wil om God de armen, zo deed ik zonde en de aalmoes zou niet ontvangen zijn voor God; en beter was het dat de mens geen aalmoes deed.

35245 Die coninc vraecht: Eest den ingelen leet dat de mensche 36 sonde doet?

37Sidrac antwort: Iaet alte zere, alsoe leet alse u soude sijn, hadde u 38 uwe here bevolen sijn kint te hoedene ende tachterwaerne, ende gij [158] 1 dan hoedet ende leret na u beste, na tgebot ende gracie van 2 uwen here; ende hier boven dan quame een quaet, die dit kint ont-3spoede ute uwer hoede ende settet te leerne al quaet ende alle scande 4 ende consenteerde al sijns willen, dit es iegen den wille dijns 5 heren ende sy es dijns heren viant. Dit soude dy met rechte herde 6 leet sijn ende du soutster zere omme te vernoye sijn om die bolgen-7scape ende die blame dijns heren. Aldus soe es den ingelen van den 8 personen die sy hebben te hoedene; alse die persone sonde doet enden 9 de duvele verleit, soe es dingele zere te vernoye ende scaemt hem 10 van dien persone dien hy hadde in hoeden dien hem sijn here bevolen 11 hadde; ende die duvele es dan herde blide.

De koning vraagt: Is het de engelen leed dat de mens zonde doet?

Sidrac antwoord: Ja het al te zeer leed zoals u zou zijn had u uw heer bevolen zijn kind te hoeden en te bewaren en gij [158] dan hoede n leerde naar uw beste, naar het gebod en gratie van uw heer; en hierboven dan kwam en kwaad die dit kind ontvoerde uit uw hoede en zette het al kwaad te leren en stond al zijn wil toe, dit is tegen de wil van uw heer en die is uw vijand. Dit zou u met recht erg leed zijn en u zou er zeer verdrietig om zijn om het verbolgen en de blaam van uw heer. Aldus zo is de engel van de persoon die ze hebben te hoeden; Als de persoon zonde doet en de duivel ze verleidt, zo is de engel zeer verdrietig en schaamt zich van die persoon die hij had in hoede die hem zijn heer bevolen had; en de duivel is dan erg blijde.

12246 Die coninc vraecht: Die int paradijs sijn en mogen sy niet 13 ute gaen ofte die in die helle sijn?

14Sidrac antwort: Die int paradijs sijn begeren ute te comene ende die 15 in die helle sijn wouden dat syre nem/mermeer ute en qua-16men; alsoe alse liede eens heren die sijn in ene stat, deene es ghevaen 17 omme quaetheit ende ontrouwe die hy ghedaen heeft, alsoe datti 18 der doot verdient heeft; dander es van sijns heren vrientscap ende 19 heeft hem sijn here gheloeft, alsi comt inde stat hy sal hem mere 20 goets doen. Dongetrouwe die daer ghevaen leecht woude dat sijn 21 here nemmermeer en quame, omme den anxt datti dan sterven soude; 22 die ander dies verdient heeft dat de here es sijn vrint ende hem ge-23loeft heeft te doene vele goets ende eren, hy begeert herde zere die 24 comste des heren omme dat goet ende de ere tontfane. Aldus eest 25 van dien die sijn in hemelrike (sijn), die begeren altoes die comste 26 des vrays propheten omme te comene daer hijt al ten lesten dage 27 doemen sal, omme tontfane dobbele glorie ende bliscap; ende die 28 in die helle sijn, wouden dat sy nemmermeer en sagen die comst des 29 vrays propheten ten oirdele, omme dat sy daer na vele mere pine 30 hebben selen alse de lichame ghepijnt wert metter zielen. Maer dit 31 en sal niet sijn dan na de comst des vrays propheten, want tote sire 32 comsten moeten alle die zielen varen ter hellen; maer daer na selen 33 [sy] varen int hemelsce paradijs, int vagevier ende in die helle. Die 34 in hemelrike sijn, selen dan begeren ute te comene ten oerdele om te 35 dobbeleerne hare bliscap ende an te nemene haren lichame ende 36 [dan] selen lichame ende ziele te samen sijn ende sal hare bliscap 37 ende hare glorie te mere sijn ende daer inne bliven selen sonder inde. [159]

1Die in die helle sijn, wouden dat sy nemmermeer ute en quamen 2 ten ordele, daer sy verdoemt selen sijn ende die lichame ende die ziele 3 te samen in vele mere pinen voert ane bliven selen sonder inde. 4 Want der goeder bliscap ende der quader pinen selen beide 5 zere ghemeert werden mits dien dat de lichame metter zielen dan 6 versament werden selen ende beide gevoelen selen, eest een eest 7 ander.

De koning vraagt: die in het paradijs zijn mogen ze er niet uit gaan of de in de hel zijn?

Sidrac antwoord: die in het paradijs zijn en begeren er uit te gaan en die in de hel zijn wilden dat ze er nimmermeer uitkwam en; alzo als de lieden van een heer in een stad zijn, de ene is gevangen vanwege de kwaadheid en ontrouw die hij gedaan heeft alzo dat hij de dood verdiend heeft; de ander heeft de vriendschap van zijn heer en heeft hem zijn heer beloofd dat als hij in de stad komt hij zal hem meer goeds doen. De ontrouwe die daar gevangen ligt wilde dat zijn heer nimmermeer kwam vanwege de angst dat hij dan sterven zou; de ander die het verdiend heeft dat de heer is zijn vriend en hem beloofd heeft te doen veel goeds en eren, hij begeert erg zeer de komst der heer omdat goed en de eer te ontvangen. Aldus is het van dien die zijn in hemelrijk, die begeren altijd de komst van de echte profeet om te komen daar hij het al tenslotte die dag verdoemen zal om te ontvangen dubbele glorie en blijdschap; en die in de hel zijn wilden dat ze nimmermeer zagen de komst de echte profeet ten oordeel, omdat ze daarna veel meer pijn hebben zullen als het lichaam gepijnigd wordt met de ziel. Maar dit zal niet zijn dan na de komst der echte profeet, want tot zijn komst moeten alle zielen gaan ter helle; maar daarna zullen ze gaan in het hemelse paradijs, in het vagevuur en in de hel. Die in hemelrijk zijn zullen dan begeren uit te komen ten oordeel om te verdubbelen hune blijdschap en aan te nemen hun lichaam en dan zullen lichaam en ziel tezamen zijn en zal hun blijdschap en hun glorie te meer zijn en daarin blijven zullen zonder einde. [159]

Die in de hel zijn wilden dat ze er nimmermeer uit kwamen ten oordeel daar ze verdoemd zullen zijn en het lichaam en de ziel tezamen in veel meer pijn voortaan blijven zullen zonder einde. Want de goede blijdschap en de kwade pijnen zullen beide zeer vermeerderd worden mits dien dat het lichaam met de ziel dan verzameld worden zullen en beide voelen zullen, is het de een is het de ander.

8247 Die coninc vraecht: Die ziele es sy swaer oft licht, oft 9 teder oft smal ofte wit ofte swert?

10Sidrac antwort: Gheen mensche noch gheen ziele en mach comen 11 inden hemele sy en moet liden dore dat vagevier, sonder dat edelste 12 dinc van eerterike dats [die] uutvercoerne maget daer die Goids 13 sone in comen sal; dese sal op varen inden hemele met haren 14 lichame. Ende dat es wel recht ende redene dat alsoe edelen vat, dat 15 den Goids sone droech in hem, dat dat op vare inden hemele met 16 sinen / preciosen lichame. Dander die op varen sal in sinen 17 lichame dat sal de maget sijn der welker die vraye prophete bevelen 18 sal de maget siere moeder alse hy gehangen sal sijn aent cruce. Dese 19 sal levende op varen ute sinen grave ende een wolke van Goids hal-20ven salne dragen inden hemele ende in sine stede salmen vinden 21 manna.

De koning vraagt: de ziel is ze zwaar of licht of teder of smal of wit of zwart? (1)

Sidrac antwoord: Geen mens nog geen ziel mag komen in de hemel ze moet gaan door dat vagevuur uitgezonderd dat edelste ding van aardrijk en dat is de uitverkoren maagd daar de Gods zoon in komen zal; deze zal opvaren in de hemel met haar lichaam. En dat is wel recht en reden dat alzo edel vat dat de Gods zoon in zich droeg dat die opvaren zal in de hemel met haar kostbare lichaam. De ander die opvaren zal in zijn lichaam dat zal de maagd zijn die de echte profeet bevelen zal die maagd en moeder zal zijn als hij gehangen zal zijn aan het kruis. Deze zal levend opvaren uit zijn graf en een wolk vanwege Gods zal hem dragen in de hemel en in zijn plaats zal men vinden manna.

1. Men ziet terstond dat vraag en antwoord hier volstrekt niet bij elkaar passen; Is dit een fout van den vertaler, van zijn voorbeeld of van zijn afschrijver? Merkwaardig is, dat de Nederlandse druk die van vraag 212 af de eerste redactie vollgt, bij deze vraag plotseling weer gedeeltelijk de tekst der tweede redactie overneemt; zie hiervoor bl. LXVI.

2. Met de ‘maget’ in r. 8 van het antwoord wordt de evangelist Johannes bedoeld. Er is hier vermenging, reeds in oude Griekse hoofdstukken voorkomend van twee legenden; volgens de ene is Johannes ten hemel opgenomen, volgens de andere sluimert hij nog in zijn graf en brengt zijn ademhaling het stof op zijn graf in beweging. Bij latere schrijvers is dit ‘stof’ tot ‘manna’ geworden.

22248 Die coninc vraecht: Selen die clene kinderekine verdoemt 23 sijn?

24Sidrac antwort: En ghene ziele en sal verdoemt werden ten oerdele 25 van den Goids sone, eest dat sy niet en kint wat sy gedaen heeft in 26 desen eerterike; ende elc sal verdoemt werden na sijns selfs kinnesse. 27 Dats te wetene vanden cleinen kinderen die noch niet en wisten no 28 en verstonden, goet no quaet en kinden, selke zielen en selen niet 29 verdoemt sijn ten oerdele vanden Goids sone op dat sy comen souden 30 sijn ten ghelove des Goids soens; maer nochtan selen sy sijn in 31 doncker demsternessen.

De koning vraagt: Zullen de kleine kindertjes verdoemd zijn?

Sidrac antwoord: En geen ziel zal verdoemd worden ten oordeel van de Gods zoon is het dat ze niet kent wat ze gedaan heeft in dit aardrijk; en elk zal verdoemd worden naar zijn eigen kennis. Dat is te weten van de kleine kinderen die noch niets wisten nog verstonden of goed en kwaad kenden, zulke zielen zullen niet verdoemd worden ten oordeel van de Gods zoon opdat ze komen zouden zijn ten geloof van de Gods zoon; maar nochtans zullen ze zijn in donkere duisterheid.

32249 Die coninc vraecht: Sijn in dander werelt woeninge alse in 33 dese werelt sijn?

34Sidrac antwort den coninc: God met siere mogentheit heeft ons 35 ghemaect in dander werelt ene grote stat ende ene edele ende ene 36 weerde. Ende hy hadde Adame ende Yeven onsen iersten vader ende 37 onse ierste moeder ghedaen int eertsche paradijs om van daer te 38 comene tier edelre stat in deweghe glorie; ende om haer leckernie ende [160] 1 om haer nidicheit soe worden sire ute geworpen scandelijc ende dat 2 paradijs wert omme loken met enen sterken viere, soe datter niemen 3 in comen en mach no in comen en sal, sonder Enoc ende Helie. 4 Ende het es ene ander stat die es herde groot ende anxtelijc, daertoe 5 Adame ende Yeve met hare leckerheit ende vrecheit maecten enen 6 wech. Ende al dien wech moeten die quade in die selve quade stat 7 daer sy in geleit waren, ende die quade wech sal dueren alsoe lange 8 alse die muer vanden viere om tparadijs ghebluscht sal sijn ende die 9 poerten ontdaen selen werden. Ende niemen en sal mogen blus-10schen dat vier no die poerte opdoen sonder die vray prophete die 11 Goids sone; ende dat sal sijn alsi comen sal inde maget ende nemen 12 menschelike natuere ende hem telivereren ter doot omme sine vrin-13de telivereerne vander hellen. Ende mits siere doot sal hy telive- 14 reren Adame ende Yeven van dien dat sy mesdaden / int 15 paradijs, dan selen die poerten op gedaen sijn ende dan selen sijn 16 iij wege. Dene sal sijn recht inden hemele ter goeder zielen behoef. 17 Dander sal sijn int vagevier dair de sonden af vergaen ende van 18 daer selen die zielen alsi ghesuvert sijn, varen int hemelsche para-19dijs. Die derde wech es ter quadere stat, dats ter hellen daer de quade 20 varen.

De koning vraagt: Zijn er in de ander wereld woningen als er in deze wereld zijn?

Sidrac antwoord de koning: God met zijn mogendheid heeft ons gemaakt in de andere wereld een grote stad en een edele en een waarde. En hij had Adam en Eva onze eerste vader en onze eerste moeder gedaan in het aardse paradijs om vandaar te komen te die edele stad in de weg van de glorie; en om hun lekkernij en [160] om hun nijdigheid zo worden ze er schandalig uitgeworpen en dat paradijs werd omsloten met een sterk vuur zodat er niemand in komen mag nog in komen zal, zonder Henoch en Elias. En het is een andere stad en die is erg groot en angstig daartoe Adam en Eva met hun lekkernij en vrekkigheid een weg maakten. En in die hele weg moeten de kwade in dezelfde kwade stad daar ze in geleid waren en de kwade weg zal duren alzo lang als de muur van vuur om het paradijs geblust zal zijn en de poorten geopend zullen worden. En niemand zal mogen blussen dat vuur nog de poort opendoen, uitgezonderd de echte profeet de Gods zoon; en dat zal zijn als hij komen zal in de maagd en nemen menselijke natuur en zich leveren der dood om zijn vrienden te bevrijden van de hel. En mits zijn dood zal hij bevrijden Adam en Eva van dien dat ze misdeden in he paradijs, dan zullen de poorten opengedaan zijn en dan zullen er zijn 3 wegen. De ene zal zijn recht in de hemel ten goede zielen behoefte. De ander zal zijn in het vagevuur daar de zonden van vergaan en vandaar zullen de zielen als ze gezuiverd zijn gaan in het hemelse paradijs. De derde weg is ter kwadere stad, dat is ter helle daar de kwade gaan.

21250 Die coninc vraecht: Die ghene die vele goets gedaen hebben 22 ende luttel quaets ofte vele quaets ende luttel goets, in welker stat 23 selen sy varen?

24Sidrac antwort den coninc: In waerheiden seggic u dat van den tide 25 Adaems toter doot des Goids soens niemen comen en sal in hemel-26rike, maer alle varen selen in die helle, die goede in die hoghe, die 27 quade in die nedere; ende die doot des vrays propheten sal telivereren 28 alle die sijn selen in die hoge helle. Ende die in die nedere sijn, selen 29 dair bliven ten eweliken daghen; ende alle daghe sal de werelt dan 30 beterende sijn ende van dan voert alse die liede sterven selen, selen 31 sy werden ghevoert na dat hare werke sijn daer sy in vonden wer-32den, sij goet sij quaet. Ende hadde een mensche alle sijn leven wel 33 gedaen ende wordi vonden in ene clene sonde daer hy niet ghe-34noech af hadde ghedaen ende hy dair in storve, hy en soude niet 35 verdoemt sijn ter hellen om die clene sonde. En ware oec niet recht 36 datti voere inden hemele metten ingelen, hoe clene dat die sonde 37 ware; seker hy moeste emmer int vagevier ende daer ghesuvert sijn [161]1van siere vlecken ende dan varen van daer in hemelrike. Alsoe 2 gelijc die vonde enen preciosen steen in een mes, hy souden herde 3 wel dwaen ende suveren eer hine in sijn trisoer ofte in sijn borse 4 leggen soude. Aldus soe eest van Gode; inden hemele en mach nie-5men comen hy en sy ghepurgeert ende ghesuvert van allen sonden 6 ende vlecken eer hy inden hemel comt; want ghene vlecke en mach 7 comen in hemelrike.

De koning vraagt: Diegene die veel goeds gedaan hebben en weinig kwaads of veel kwaads en weinig goeds in welke stad zullen ze gaan?

Sidrac antwoord de koning: In waarheden zeg ik u dat van de tijd van Adams tot de dood van de Gods zoon niemand komen zal in hemelrijk, maar alle zullen gaan in de hel, de goede in de hoge, de kwade in de lage; en de dood van de echte profeet zal dan bevrijden allen die zijn zullen in de hoge hel. En die in de lage zijn zullen daar blijven ten eeuwige dagen; en alle dagen zal de wereld dan verbeterend zijn en van dan voort als de lieden sterven zullen ze worden gevoerd naar dat hun werken zijn daar ze in gevonden worden, zij het goed zij het kwaad. En had een mens al zijn leven goed gedaan en wordt hij gevonden in een kleine zonde daar hij niet genoeg van had gedaan en hij daarin stierf, hij zou niet verdoemd zijn ter helle om de kleine zonde. En het was ook niet recht dat hij voer in de hemel met den engelen, hoe klein dat de zonde was; zeker hij moest immer in het vagevuur en daar gezuiverd zijn [161] van zijn vlekken en dan gaan vandaar in hemelrijk. Alzo gelijk die vond een kostbare steen in een mest, hij zou het erg goed wassen en zuiveren eer hij het bij zijn schatten of in zijn beurs leggen zou. Aldus zo is het van God; in de hemel en mag niemand komen hij zou eerst gepurgeerd en gezuiverd zijn van alle zonden en vlekken eer hij in de hemel kwam; want geen vlek mag er komen in hemelrijk.

8251 Die coninc vraecht: Ofte Adam niet ghesondicht en hadde 9 int paradijs, souden dan alle menschen bleven sijn int paradijs ende 10 souden daer de wive metten mannen te doene hebben ghehadt vlees-11schelijc te samen?

12Sidrac antwort: En hadde Adam niet ghesondicht, gheen mensche 13 en hadde ghecomen uten paradise, want van dare waren sy 14 ghevaren in hemelrike/ sonder enich sterven ende sonder enighe 15 pine te hebbene; want alse een oer te gaet ende sterft ende deen ghe-16slachte na dander comt mits der doot, alsoe souden sy te hemele 17 ghevaren sijn alse een ingel. Ende alsoe tgetal vanden ingelen had-18den gheweest vervult soe hadden dat paradijs ende die zielen daer 19 gheïnt ende die manne ende die wive souden te samen gheweest 20 hebben sonder enege vroude ende sonder scaemte van den ingelen, 21 alsoe ofte een man sloege sijn ene palme in dandere; ende en souden 22 ghene scalcheit daer inne gehat hebben deen vore den anderen, no 23 scaemte van haren leden ghelijc dat wy nu hebben metten ogen elc 24 van anderen.

De koning vraagt: als Adam niet gezondigd had in het paradijs, zouden dan alle mensen gebleven zijn in het paradijs en zouden daar de wijven met de mannen te doen hebben gehad vleselijk tezamen?

Sidrac antwoord: En had Adam niet gezondigd, geen mens had er gekomen uit het paradijs, want vandaar waren ze gegaan in hemelrijk zonder enig sterven en zonder enige pijn te hebben; want als een erfgenaam vergaat en sterft en het ene geslacht na het ander komt mits de dood, alzo zouden ze te hemel gegaan zijn als een engel. En alzo het getal van de engelen had vervuld geweest zo had dat paradijs en de zielen daar geëindigd en de mannen en de wijven zouden tezamen geweest hebben zonder enige vreugde en zonder schaamte van de engelen, alzo als een man sloeg zijn een palm in de andere; en zouden geen schalksheid daarin gehad hebben de een voor de andere, nog schaamte van hun leden gelijk dat wij nu hebben met de ogen elk van anderen.

25252 Die coninc vraecht: Doen die diluvie ran over die werelt, 26 ran sy int paradijs?

27Sidrac antwort den coninc: Neen sy niet, want God sende die diluvie 28 op eerterike om af dwaen die sonden die de lieden daden dagelijcx. 29 Maer int paradijs en quam noit sonde dan ene, dat was die Adam 30 dede, ende wer dat die sonde mere was dan al eerterike. Maer die 30 sonde en bleef niet int paradijs maer sy bleef in Adame. Ende alsoe 31 saen alse hy die sonde gedaen hadde soe werti gheworpen uten 32 paradise al metter sonden ende tparadijs bleef al sonder sonde alst 33 te voren was. Ende die de sonde dede droechse voir hem uten para-34dise; daer omme en was niet te doene dattie diluvie ghedwegen 35 hadde alsoe werde ene stede dair noit sonde en quam, want sy es 36 ende was ende sijn sal altoes sonder sonde. [162]

De koning vraagt: toen de zondvloed kwam over de wereld, kwam ze in het paradijs?

Sidrac antwoord de koning: Neen ze niet, want God zond de zondvloed op aardrijk om af te wassen de zonden die de lieden deden dagelijks. Maar in het paradijs kwam er nooit een zonde dan een, dat was die Adam deed en zo werd die zonde groter zodat de zonde groter was dan heel aardrijk. Maar de zonde bleef niet in het paradijs maar ze bleef in Adam. En alzo gelijk toen hij zonde had gedaan zo werd hij uit het paradijs geworpen al met de zonde en het paradijs bleef al zonder zonde zoals het tevoren was. En die de sonde deed droeg die voor hem uit het paradijs; daarom was niet te doen dat de zondvloed afgewassen had en alzo werd het een plaats daar nooit geen zonde kwam, want ze is en was en zijn zal altijd zonder zonde. [162]

1253 Die coninc vraecht: Doen God maecte Adame, van wat 2 ouden maecte hine?

3Sidrac antwort den coninc: Hy maectene jonc na de wise van enen 4 ingele om dat sijn gheslechte sitten soude ende sitten sal onder die 5 ingele. Maer alsoe saen alsi ghesondicht hadden worden sy geworpen 6 uten paradise ende doen wies hem haer haer ende worden inde ghe-7dane van XXX jaren.

De koning vraagt: toen God maakte Adam, van wat ouderdom maakte hij hem?

Sidrac antwoord de koning: hij maakte hem jong naar de wijze van de engelen omdat zijn geslacht zitten zou en zitten zal onder de engelen. Maar alzo gauw toen hij gezondigd had worden ze geworpen uit het paradijs en toen groeide in haar en hem haar en worden in de gedaante van 30 jaren.

8254 Die coninc vraecht: Die clene kindere der ongeloveger liede 9 selen sy verdoemt sijn?

10Sidrac antwort: Sekerlijc ja sy, alle die kindere die comen souden 11 ter wet haers vader, hoe jonc dat sy sterven, selen verdoemt sijn; 12 ende die ghene die comen souden ten ghelove Goids ende clene ster-13 ven, selen varen inde demsternesse sonder ander pine te 14 hebbene.

De koning vraagt: de kleine kinderen van ongelovige lieden zullen ze verdoemd zijn?

Sidrac antwoord: Zeker ja zij die komen zouden ter wet van hun vader, hoe jong dat ze sterven zullen verdoemd zijn; en diegene die komen zouden ten geloof Gods en klein sterven, zullen gaan in de duisterheid zonder andere pijn te hebben.

15255 Die coninc vraecht: Waer omme en machmen niet sien die 16 ziele?

17Sidrac antwort: Die ziele es een gheest ende es alsoe subtijl een dinc, 18 datmen niet sien en mach. Dingele die neder comen vanden 19 hemele sijn geeste ende anders niet ende men machse niet sien en 20 sy dat sy nemen enen lichame vander locht, want gheen eertsche 21 lichame en mach gheest sien, die gheest en neme ane een gelike, 22 weder die gheest sy goet ofte quaet, ende den gheest mach niemen 23 sien dan een geest. Want alsoe lange alse een geest es inden sterfe-24liken lichame soe en mach menne niet sien no de lichame selve en 25 machene niet gesien. Maer alsi sterft ende sceet uten sterfeliken 26 lichame, soe sien wel andere geeste, sijn sy goet sijn sy quaet.

De koning vraagt: Waarom mag men die ziel niet zien?

Sidrac antwoord: de ziel is een geest en is alzo subtiel ding dat men die niet zien mag. De engelen die neder komen van de hemel zijn geesten en anders niet en men mag ze niet zien omdat ze nemen een lichaam van de lucht, want geen aards lichaam mag een geest zien, die geesten neme aan een gelijke, weder die geest goed is of kwaad, en de geest mag niemand zien dan een geest. Want alzo lange als een geest is in een sterfelijk lichaam zo mag men het niet zien nog het lichaam zelf mag het niet zien. Maar als die sterft en scheidt uit het sterfelijke lichaam, zo zien wel andere geesten, zijn ze goed of zijn ze kwaad.

27256 Die coninc vraecht: Welc was eer ofte de lichame oft die 28 ziele?

29Sidrac antwort: God maecte alle dinghe die sijn souden ende oirdi-30neerde vanden beghinne der werelt. Alse de man wint kint an dwijf 31 soe wert dat kint geformeert biden wille Goids mits den vij planeten. 32 Ierstwerf doet Satuernus dat saet comen tenen stucke vleesch, daer 33 na formeert hem Jupiter thoeft ende die hersenen, Mars formeert de 34 lede, Mercurius die tonge, die zenuwen ende die cullen. Die mane 35 formeert de nagele ende thaer. Ende en verstaet niet dat die pla-36neten tkint formeren, maer het formeert de mogentheit Gods. Aldus 37 wert dat kint gheformeert biden planeten ende den tekenen ende dan 38 wert hem die ziele in ghesent van Gode in den lichame. Aldus es [163] 1 de lichame tierst ere de ziele dair in comt.

De koning vraagt: Wat was er eerder of et lichaam of de ziel?

Sidrac antwoord: God maakte alle dingen die zijn zouden en ordineerde van het begin der wereld. Als de man wint kind aan het wijf zo wordt dat kind gevormd bij de wil van God mits de 7 planeten. Eerst doet Saturnus dat zaad komen tot een stuk vlees, daarna vormt Jupiter zijn hoofd en de hersenen, Mars vormt de leden, Mercurius de tong, de zenuwen en de ballen. De maan vormt de nagels en het haar. En versta niet dat de planeten het kind vormen. Maar dat doet de mogendheid Gods. Aldus wordt dat kind gevormd bij de planeten en de tekens en dan wordt hem de ziel ingezonden van God in het lichaam. Aldus is [163] het lichaam er eerder voor de ziel daarin komt.

2257 De coninc vraecht: Es die ziele ghewonnen aen dwijf alse 3 die lichame?

4Sidrac antwort den coninc: Ware die ziele ghewonnen alse die 5 lichame es, sy soude oec sterfelijc sijn alse die lichame es; ende daer 6 omme dat die ziele es vanden ademe Gods dien God dede in Adame 7 doen hij in hem blies den geest des levens, by dier redenen mach die 8 ziele niet sterven, want die adem Goids en hadde noit begin no 9 inde hebben en sal; ende daer omme mach die ziele niet sterven.

De koning vraagt: is de ziele gewonnen aan het wijf zoals het lichaam?

Sidrac antwoord de koning: Was de ziele gewonnen zoals het lichaam is, ze zou ook sterfelijk zijn als het lichaam is; en daarom dat de ziel is van de adem Gods die God deed in Adam toen hij in hem blies de geest des levens, bij die redenen mag de ziel niet sterven, want de adem Gods had nooit begin nog einde hebben zal; en daarom mag de ziel niet sterven.

10258 Die coninc vraecht: Die ziele sijn sy ghemaect vanden be-11ginne der werelt oft werden sy gemaect dagelijcx?

12 Sidrac antwort/: Doe God ierstwerf maecte die werelt doe 13 wisti wel hoe menege ziele sijn soude ende hoe menich lichame soude 14 sijn gheboren, want doen oirdineerdi alsoe vele lichame alse van 15 moederen soude geboren sijn ende alsoe vele zielen daer toe. Ende 16 alse de lichame es gheformeert inder moeder buuc soe es gescepen de 17 ziele van Gode binnen der uren ende dan comt sy inden lichame 18 des kints inder moeder buuc dat mense niet sien en mach. Ende alsoe 19 saen alsi inden lichame es soe ruert hy ende heeft beide die lichame 20 ende die ziele.

De koning vraagt: worden de zielen gemaakt van het begin der wereld of worden ze dagelijks gemaakt?

Sidrac antwoord: Toen God de eerste keer maakte de wereld toen wist hij wel hoe menige ziel er zijn zou en hoe menig lichaam zou zijn geboren, want toen ordineerde hij alzo vele lichamen als van moeders zouden geboren zijn en alzo vele zielen daartoe. En als toen het lichaam is gevormd in de moederbuik zo is die geschapen na de ziel van God binnen het uur uren en dan komt ze in het lichaam van het kind in de moederbuik zodat men die niet zien mag. En alzo gauw als het in het lichaam is zo beweegt het en heeft beide het lichaam en de ziel.

21259 Die coninc vraecht: Waer gaet die ziele int lichaem des 22 kints in synder moeder buuc ende [hoe] mogen sijn ij zielen in 23 enen lichame?

24Sidrac antwort: God es alles mechtich van allen dingen; pensdi 25 M. zielen in enen lichame, alsoe saen souden sire in sijn ter selver 26 uren; ende noch es de mogentheit Goids vele mere. Ende alse dat 27 kint es gheformeert inden buuc sire moeder, soe ontfaet ene ziele 28 des levens ende die ziele wert dair in gesent biden behete Goids mits 29 sire mogentheden. Ende dan wert dat kint ghevoet inden lichame 30 bider natueren die God ghegeven heeft, alsoe die keerne ghevoet wert 31 inden appele.

De koning vraagt: Waar gaat de ziel in het lichaam van het kind in zijn moederbuik en hoe mogen er 2 zielen zijn in een lichaam?

Sidrac antwoord: God is almachtig van alle dingen; peins je 1000 zielen in een lichaam, alzo gauw zouden ze er zijn terzelfder uur; en noch is de mogendheid Gods veel groter. En als dat kind is gevormd in de buik van zijne moeder, zo ontvangt het een ziel des levens en de ziel wordt daarin gezonden door het toedoen van God mits zijn mogendheden. En dan wordt dat kind gevoed in het lichaam bij de natuur die God gegeven heeft, alzo de kern gevoed wordt in de appel.

3 2260 Die coninc vraecht: Al waer gaet die ziele inde vrouwe die 33 tkint draecht ende waer gaet sy ute alse tkint sterft inder moeder 34 lichame?

35Sidrac antwort: Alse dwijf sterft die tkint draecht ende tkint sterft 36 in haren lichame soe gaet des kints ziele ute aldaer des wijf ziele uut 37 geet; want ghene ziele en gaet elre ute dan ten monde ende al ware 38 des menschen mont vernait ende sijn hals vaste toe ghebonden ende [164] 1 verstrect, nochtan soe es die ziele alsoe subtijl dat sy dore den 2 mont liden soude. Ende dat machmen sien openbare: ierstwerf ster-3ven die voete ende die hande. Ende soe strijct die ziele ter borst 4 weert ende dan sterft die borst ende dan trecse ter kelen weert, om 5 dat sy ten monde uut varen moet. Aldus eest vanden kinde alst sterft 6 in den buuc siere moeder; es de moeder doot oft levende, die ziele 7 moet uut varen te haren monde.

De koning vraagt: Al waar gaat de ziel in de vrouwe die het kind draagt en waar gaat het uit als het kind sterft in het lichaam van de moeder?

Sidrac antwoord: Als het wijf een kind draagt en het kind sterft in haar lichaam zo gaat de ziel van het kind aldaar waar de ziel van het wijf uitgaat; want geen zie gaat er anders uit dan ten mond en al was de mensen mond dicht genaaid en zijn hals vast toe gebonden en [164] verstrikt, nochtans zo is de ziel alzo subtiel dat ze dor de mond gaan zou. En dat mag men openbaar zien: eerst sterven de voeten en de handen. En zo strikt de ziel ter borst waart en dan sterft de borst en dan trekt ze ter keel waart omdat ze ten mond uitgaan moet. Aldus is het van het kind als het sterft in de buik van zijn moeder; is de moeder dood of levend, de ziel moet uitgaan uit haar mond.

8261 Die coninc vraecht: Maecte God alle dinc ende naemdise alle?

9Sidrac antwort: God maecte alle dinc ende alle creatueren ende hy 10 gaf Adame te kinnene hoe hy elc noemen soude; ende hy leerde 11 hem alle consten ende ambachten, die hy behoeven ende bedrijven 12 soude ende die duerden tote onsen anderen vadere (n, Noe. 13 Ende / [Noe ende] sijn kindere leerdense voert ende versubtijldense 14 ende altoes selen sy voert versubtilen toter werelt inde. Noe heet 15 daer omme onse ander vader, omme dat alle menscen van hem 16 quamen na die diluvie ende van sinen kinderen. Ende van Noe ende 17 van sinen wive ende sinen iiij kinderen ende haren wiven waren 18 geboren eer sy storven XXM menschen.

De koning vraagt: maakte God alle dingen en benoemde hij ze alle?

Sidrac antwoord: God maakte alle dingen en alle creaturen en hij gaf Adam te kennen hoe hij elk noemen zou; en hij leerde hem alle kunsten en ambachten die hij behoeven en bedrijven zou en dat duurde tot onze andere vaders en Noach en zijn kinderen leerden ze voort en maakte die fijner altijd zullen ze voort fijner worden tot het einde der wereld. Noach heet daarom onze andere vader omdat alle mensen van hem kwamen na de zondvloed en van zijn kinderen. En van Noach en van zijn wijf zijn 4 kinderen en hun wijven waren geboren eer ze stierven 20 000 mensen.

19262 Die coninc vraecht: Hoe comt dat som die liede clene sijn 20 ende som groot?

21Sidrac antwort den coninc: Die liede sijn groot ende clene biden 22 uren ende by den poenten daer sy inne gheboren sijn ende by der 23 grootheiden des vaets daer sy inne ghevoet sijn eer sy comen op 24 eerterike. Die planete, die de werelt regneert in wat tide dat es, weert 25 die creatuere gheboren int begin vander intreyen des tekens, soe sal de 26 creatuere clene sijn; ende essi geboren in midden den termine, sy 27 sal mere sijn dan der andere twee. Ende het mach wel sijn es dat 28 wijf groot, dat dat kint oec groot sal sijn al es de vader clene. Die 29 ghene die vore ons waren sy waren vele mere dan wy sijn biden 30 redenen vanden planeten die hem dienden; ende oec waren alle 31 dinghe mere in haren tide dan inden onsen. Aldus saelt sijn van 32 hem die na ons sijn selen, soe selen alle dingen minderen alse langhe 33 alse de werelt dueren sal. Want ene werf telken M. jaren soe ver-34wandelen alle dingen mits dien planeten die(n) de werelt dienen ende 35 dienen selen alsoe langhe alse [de werelt] dueren sal; want elcke 36 van hem sal dueren M. jare inden dienste der werelt ende alse de 37 vij. M. jare leden sijn ende vervult, soe saelt al staen ten wille ende 38 ten gebode Goids van desen te doene ende tontdoene.

De koning vraagt: Hoe komt het dat sommige lieden klein zijn en sommige groot?

Sidrac antwoord de koning: de lieden zijn groot en klein vanwege de uren en punten daar ze in geboren zijn en bij de grootheiden van het vat daar ze in gevoed zijn eer ze komen op aardrijk. De planeet die de wereld regeert in wat tijd dat het is, wordt het creatuur geboren in het begin van het ingaan van het teken, zo zal het createur klein zijn; en is die geboren in de middelste termijn. Die zal groter zijn dan de andere twee. En het mag wel zijn als dat wijf groot is dat het kind ook groot zal zijn al is de vader klein. Diegene de voor ons waren ze waren veel groter dan wij zijn bij de redenen van de planeten die hen dienden; en ook waren alle dingen groter in hun tijden dan in de onze. Aldus zal het zijn van hen die na ons zullen zijn, zo zullen alle dingen verminderen alzo lang als de wereld duren zal. Want eenmaal te elke 1000 jaren zo veranderen alle dingen mits die planeten die de wereld dienen en dienen zullen alzo lang als de wereld duren zal; want elk van hen zal duren 1000 jaren in de dienst der wereld en als die 1000 jaren geleden zijn en vervult, zo zal alles staan ten wil en ten gebod van God van die te sluiten en te openen.

39263 Die coninc vraecht: Welc es de beste arte ende conste die in 40 die werelt es? [165]

1Sidrac antwort den coninc: Alle de conste ende ambachte vander we-2relt sijn alle bastarde ende knechten iegen de conste vander letteren, 3 want en dade die lettere, die liede en souden hem niet vermiden ende 4 souden leiden quaet leven; no niemen en souden kinnen no goet no 5 quaet, no niemen en souden weten die dingen die gesciet sijn ofte die 6 ghescien selen. Die [lettere] leert ons [ende wijst ons leven ende] wat 7 wy doen selen ende laten ende sy leert ons hoe wy Gode onsen here 8 selen dienen, gheloeven ende aenbeden ende hoe wy oeffenen selen 9 alle goede dinghe ende comen ten eweliken levene.

De koning vraagt: Wat is de beste art en kunst die er in de wereld is? [165]

Sidrac antwoord de koning: Alle kunsten en ambachten van de wereld zijn alle bastarden en knechten tegen de kunst van de letteren, want deed niet de letter, de lieden zouden zich vermijden en zouden leiden kwaad leven; nog niemand zou kennen nog goed nog kwaad, nog niemand zou weten de dingen die geschied zijn of de geschieden zullen. De letter leert ons en wijst ons leven en wat wij doen zullen en laten en ze leert ons hoe wij God onze heer zullen dienen, geloven en aanbidden en hoe wij beoefenen zullen alle goede dingen komen ten eeuwig leven.

10264 Die coninc vraecht: Welc es sorgeleker oft coude oft hitte? / 11

Sidrac antwort: Bestu qualijc ghecleet, du moges dy selven 12 hulpen ende verwermen in vele manieren met aerbeiden, met lopene, 13 met zere te gane op enen wech ende du moges dy wermen by enen 14 viere, mogestuut hebben. Maer hevestu hitte, alle dese en mogen dy 15 niet hulpen, maer sy meren (dy) de hitte in dy. Du moegst [dy] 16 alsoe vercouden om die hitte te verdrivene, du moges daer ane ster-17ven; want die hitte na coude en mach niet deren, maer coude na 18 hitte deert ende doet sterven.

De koning vraagt: Wat is zorgelijker of koude of hitte?

Sidrac antwoord: Bent u kwalijk gekleed, u mag uzelf helpen en verwarmen in vele manieren met arbeiden, met lopen, met zeer te gaan op een weg en u mag u warmen bij een vuur, mag u het hebben. Maar heeft u hitte, alle deze mogen u niet helpen, maar zevermeerderen de hitte in u. U mag u alzo verkoelen om de hitte te verdrijven, u mag daarvan sterven; want de hitte na koude mag niet deren, maar koude na hitte deert en doet sterven.

19265 Die coninc vraecht: Welke liede sijn blider ende in meren 20 rasten, soe die hem voegen te Gode oft die hem voegen ter werelt?

21Sidrac antwort: Die ghene die hem voegen in Gode ende en ghene 22 ghenoechte en hebben ter werelt, dat sijn die ghene die wel ende 23 ghetrouwelijc gelaten hebben ende wech geworpen hebben alle die 24 sonden ende die quaetheiden vander werelt ende hem houden alte-25male an haren God ende dien gheloven ende aenbeden ende ghetrou-26welijc dienen. Dit sijn die blijtste liede die leven op eerterike ende 27 inder meester rasten, want God mits siere gracien en gaet hem niet 28 af ende maectse soe rijc int herte [dat] sy in hare armheit vele 29 rikere sijn dan de rijcste van eerterike, want sy ontbeidende sijn den 30 grooten loen van Gode ende en hebben gheen onderwinden metten 30 volke [dan al goet; ende weten wel, die hem onderwinden metten 31 volke], dat sy niet en mogen sijn sonder gramscap ende sonder onraste 32 in vele manieren ofte van worden ofte van werken. Ende daer omme 33 seggen wy dat dat de blijtste liede ende wijste liede van der werelt 34 [sijn] die anders niet te doen hebben dan met Gode haren sceppere.

De koning vraagt: Welke lieden zijn blijder en in meer rust, zo di zich voegen te God of die zich voegen ter wereld?

Sidrac antwoord: Diegene die zich voegen in God en geen genoegen hebben ter wereld, dat zijn diegene de zich goed en getrouw en gelaten hebben en weggeworpen hebben alle de en de kwaadheden van de wereld en zich helemaal houden aan hun God en die geloven en aanbidden en getrouwe dienen. Dit zijn de blijdste lieden die leven op aardrijk en in de grootste rust, want God mits zijn gratie gaat hen niet af en maakte ze zo rijk in het hart dat ze in hun armoede veel rijker zijn dan de rijkste van aardrijk, want ze wachten op het grote loon van God en hebben geen onderwinden dan met geheel goed; en weten wel, die zich onderwinden met het volk dat ze niet mogen zijn zonder gramschap en zonder onrust in vele manieren of van woorden of van werken. En daarom zeggen wij dat dat de blijdste lieden en wijste lieden van de wereld zijn die niets anders niet te doen hebben dan met God hun schepper.

35266 Die coninc vraecht: Sijns de liede iet targer dat sy hadden 36 quade vadere oft quade moedere?

37Sidrac antwort: Die ghene die sijn van quaden vadere[n] ende van [166] 1 quaden moedere[n] ende wel geloven in haren sceppere ende hou-2den sine gebode, sy en sijn niet targere haers vaders no hare moedere 3 twint no deel; niet meer dan de tarwe es targer datse een quaet man 4 sait ofte mait. Die ghene die sijn van goeden vadere ende moedere 5 ende niet en geloven in haren sceppere ende sine gebode niet en hou-6den, sy en sijn des niet te betere dat sy goede vadere ende moedere 7 hadden; gelijc datmen sayde terwee die verbrant es, daer 8 nem/mermeer vrucht af comen en mach.

De koning vraagt: Zijn de lieden iets ergen dat ze hadden kwade vader of kwade moeder?

Sidrac antwoord: Diegene die zijn van kwade vader en van [166] kwade moeder en wel geloven in hun schepper en houden zijn gebod, ze zijn niet erger dan hun vader nog hun moeder iets nog een deel; niet meer dan de tarwe is erger dan dat een kwade man ze zaait of maait. Diegene die zijn van goede vader en moeder en niet geloven in hun schepper en zijn gebod niet houden, ze zijn dus niet beter dat ze goede vader en moeder hadden; gelijk dat men zaaide tarwe die verbrand is daar nimmermeer vrucht van komen mag.

9267 Die coninc vraecht: Van wat dingen comt bliscap?

10Sidrac antwort: Bliscap die hoert ten lichame es ierstwerf ghesonde, 11 daer na rijcheit, daer na giften. Want bestu gesont al bestu arm, 12 nochtan verblijtstu selcstont van herten in gane ofte in keerne ofte 13 in doen enege dingen ofte van siene ofte van hoerne. Bestu gesont, 14 rijc ende milde ende du geefs ende goet does den armen ende dinen 15 naesten ende dinen vrienden, soe bestu een goet man. Want die 16 goede eersame man verblijt hem in gevene ende in presenteerne; maer 17 daer by niet, du en sout dijn goet niet geven in derre manieren 18 dat men dy houde voir sot, maer te redenen ende te maten.

De koning vraagt: Van wat dingen komt blijdschap?

Sidrac antwoord: blijdschap die hoort ten lichaam is eerst gezonden, daarna rijkheid, daar na giften. Want bent u gezond al bent u arm, nochtans verblijd u sommige tijd van er hard in te gaan in keren of in te doen enige dingen of van zien of van horen. Bent u gezond, rijk en mild en u geeft goed de armen en uw naasten en uw vrienden, zo bent u een goede man. Want de goede eerzame man verblijdt zich in het geven en presenteren; maar daarbij niet, u zou uw goed niet geven op die manieren dat men u voor zot houdt, maar te redenen en te maten.

19268 Die coninc vraecht: Welc es dat lieflijcste aensien vander werelt?

20 Sidrac antwort: Dat lieflijcste aensien dat es dat een te hemele waert 21 siet ende hy dan dincke om sinen sceppere ende omme sine almech-22ticheit, hoe hy heeft ghemaect hemele ende eerde, sonne ende mane, 23 die sterren ende andere dingen die sijn. Want dat es ene bliscap van 24 geesteliken siene. Ander siene sijn lichamelijc, dats dattu begers te siene 25 ende te hebbene dattu mins, want al duchte een dinc alle den lieden 26 leelijc ende minnestu dat dinc, du souts dat begeren te siene boven 27 alle dinc die soe scoen sijn mochten. Dair by soe es dat de meeste 28 lichamelijcste bliscap die es, datmen siet die dinc die men mint.

De koning vraagt: Wat is het liefelijkste aanzien van de wereld?

Sidrac antwoord: Dat lieflijkste aanzien dat is dat een te hemel waart kijkt en hij dan denkt om zijn schepper en om zijn almacht, hoe hij heeft gemaakt hemel en aarde, zon en maan, de sterren en andere dingen die er zijn. Want dat is een blijdschap van geestelijk zien. Zien is zijn lichamelijk, dat is dat u begeert te zien en te hebben dat u mint, want al lijkt een dinge alle lieden lelijk en u mint dat ding, zou dat dat begeren te zien boven alle dat zo mooi zijn mocht. Daarbij zo is dat de meeste lichamelijkste blijdschap die er is dat men ziet het ding die men mint.

2269 Die coninc vraecht: Hoe sal de mensche minnen sinen vrint?

30 Sidrac antwort: Es dat dijn vrint [ofte dijn maech] es sot ofte quaet 31 ofte doet dorpernie ofte overdaet den lieden, dune souten niet 32 hulpen no toenen goet gelaet, maer du soutene scelden ende castien 33 ende du sout erre sijn op hem; ende eest dattu hem hulps ende 34 volcx sire quaetheit soe blijfstu gheblameert ende in quaden 35 namen ghelijc hem die de quaetheit doet. Ende eest dat dijn vrint 36 goet es ende wel doet, du soutene lief hebben ende hulpen ende 37 vorderen over al daer du moges. Ende waer soe hy recht heeft 38 soutu hem hulpen hoefschelijc ende goedertierlijc, alsoe dattu 39 des niet gheblameert en sijs. Maer tonrechte en soutu hem niet [167] 1 hulpen daer du ondanc moges by hebben van anderen lieden.

De koning vraagt: Hoe zal de mens minnen zijn vriend?

Sidrac antwoord: is dat uw vriend of uw verwant, is het zot of kwaad, of doet u dorpsheid of overdaad de lieden, u zou helpen of een mooi gelaat tonen, maar u zou ze schelden en kastijden en u zou geërgerd zijn op hem; en is het dat u hem helpt en volgt zijn kwaadheid zo blijft u geblameerd en in kwade naam gelijk hem die kwaadheid doet. En is het dat uw vriend goed is en goed doet, u zou hem lief hebben en helpen en bevorderen overal daar u mag. En was het zo hij recht heeft zou u hem helpen hoffelijk en goedertieren, alzo dat u dus niet geblameerd wordt. Maar ten onrechte zou u hem niet [167] helpen daar u ondank van mag hebben van andere lieden.

2270 Die coninc vraecht: Wie es beter oft de spreker oft de 3 swigere?

4Sidrac antwort: Ten sprekene ende ten swigene hoert tijt; een spre-5ken es op selc tijt weert M. sprekene, ja men mochte op selc stont 6 spreken, het ware beter dan XM sprekene op enen anderen tijt. Ende 7 men waent selc stont spreken een dinc om trouwe ende om dbeste, 8 dat nochtan quaet wert ende daer men grooten haet mede beiaegt. 9 Spreken es dicke zere berouwen ende ter grooter noosen ende scaden 10 comen; maer van swigene es menege grote abolge gelegen ende me-11nege gramscap gevelt, ende swigen es selden berouwen. Daer omme 12 sal de mensche den hals hebben [lanc] alse een crane omme dat 13 lanc sal sijn eer dantwerde uut come; daer binnen sal hem de mensche 14 bepensen ofti swigen wille ofte en wille oft wie dat horen mochte. 15 Hier omme prisen wy den swigere voer den sprekere.

De koning vraagt: Wie is beter of de spreker of de zwijger?

Sidrac antwoord: Te spreken en te zwijgen hoort op een tijd; een spreken is op sommige tijd waard 1000 spreken, ja men mocht op sommige tijd spreken, het was beter dan 10 000 spreken op een andere tijd. En men waant sommige tijd te spreken een ding om trouwe en om het beste, dat nochtans kwaad wordt en daar men grote haat mee bejaagt. Spreken is vaak zeer berouwen en ter grote nood en schade te komen; maar van zwijgen is menige grote verbolgenheid gelegen en menige gramschap geveld en zwijgen is zelden berouwen. Daarom zal de mens de hals lang hebben als een kraanvogel omdat het lang zal zijn eer er een antwoord uitkomt; ondertussen zal de mens zich bepeinzen of hij zwijgen wil of wil wie dat horen mocht. Hierom prijzen wij de zwijger voor de spreker.

16271 Die coninc vraecht: Salmen scuwen den rijs ende sine rijsheit?

17 Sidrac antwort: Soutstu gaen tere steden weert ende du lijts den 18 goeden sachten wech [ende ginges enen herden wech] vol keyen, 19 dorne ende distelen, soe mogestu dien wech niet liden sonder te 20 scoerne dine cledere ende sere pinen dinen lichame. Aldus eest van-21den genen die volgen den sotten ende den quaden, sy en mogender 22 anders niet af hebben dan scande ende scade ende onnere onder tfolc. 23 Ende al waerstu goet in dy selven ende daets geen quaet, men soude 24 dy houden over quaet gelijc hem, waert dattu wandels met hem; 25 ende van wandelen metten goeden en mach nieman hebben anders 26 dan goet ende ere, doget ende goede name. Daer omme sal hem elc 27 voegen biden goeden ende scouwen die quade want daer af niet 28 comen en mach dan al quaet.

De koning vraagt: Zal men schuwen de twijg en zijn uitstekende twijgen?

Sidrac antwoord: Zou u gaan tot een plaats waart en u gaat de goede zachte weg en ging u een harde weg vol keien, dorens en distels, zo moet u die weg niet gaan zonder uw kleren te scheuren en zo zeer pijnigen uw lichaam. Aldus is het van diegene die volgen de zotten en de kwaden, ze mogen er niets anders van hebben dan schande en schade en oneer onder het volk. En al was u goed in uzelf en deed geen kwaad, men zou u houden voor kwaad gelijk hem, waas het dat u met hem wandelt; en van wandelen met de goeden mag niemand hebben anders dan goed en eer, deugd en goede naam. Daarom zal zich elk voegen bij de goeden en schuwen de kwade want daarvan mag niets anders komen dan kwaad.

29272 Die coninc vraecht: Wie sal te rechte vroeder sijn soe die 30 ionge soe die oude?

31Sidrac antwort den coninc: Es die jonge vroedere dan die oude, dats 32 iegen natuere ende dat ware den iongen zere te prisene ende den 33 ouden te blameerne want van rechte na de werelt soe sal de oude 34 vroeder sijn dan de ionge, want die oude heeft dat bloet sware ende 35 ghestadeger in [die] hersenen dan die jonge, want al de sin comt 36 uten hersenen ende vanden bloede. Na die puerheit ende die swaer-37heit ende lichtheit des eens ende des anders ende met allen redenen 38 soe sal de oude vroedere sijn dan die ionge, ghelijc alse een [168] 1 groot out sterc / boem vaster ende sterker gewortelt es in der eerden 2 ende vaster staet iegen den wint [dan de jonge boem] die weec es 3 ende cranc ende ondiep gewortelt inde eerde. Alsoe sal een out man 4 sterker ende vroeder sijn [van] sinne dan die ionge man die luttel 5 ghesien heeft ende gehoert ende die niet vaste ghewortelt en es van 6 sinne. Al duncti dattu vroet best du en sout dy selven niet prisen. 7 Ende sietstu enen anderen die luttel weet, du en soutene niet bla-8meren want die wijsheit ende die sotheit en comen niet vanden 9 mensche maer van Gode diese hem ghegeven heeft na de oirdinancie 10 vanden vij planeten ende vanden xij tekenen die de werelt goever-11neren na dien dat God gheset heeft. Ende aldus van allen manieren 12 ende poenten die de liede hebben aen hem.

De koning vraagt: Wie zal te recht verstandiger zijn zo de jonge zo de oude?

Sidrac antwoord de koning: is de jonge verstandiger dan de oude, dat is tegen de natuur en dat was de jonge zeer te prijzen en de oude te blameren want van recht naar de wereld zo zal de oude verstandiger zijn dan de jonge, want de oude heeft dat bloed zwaar en gestadig in de hersenen dan de jonge, want al de zin komt uit de hersenen en van het bloed. Naar de puurheid en lichtheid en de zwaarheid van de lichtheid van de ene en de andere en met alle redenen zo zal de oude verstandiger zijn dan de jonge, gelijk als een [168] grote oude sterke boom vaster en sterker geworteld is in de aarde en vaster staat tegen de wind dan de jonge boom die week is en zwak en ondiep geworteld in de aarde. Alzo zal een oude man sterker en verstandiger zijn van zin dan de jonge man die weinig gezien heeft en gehoord en die niet vaste geworteld is van zin. Al denkt u dat u verstandig bent, u zou uzelf niet prijzen. En ziet u een andere die weinig weet, u zou hem niet blameren want de wijsheid en de zotheid komen niet van de mens maar van God die ze hem gegeven heeft naar de ordinantie van de 7 planeten en van de 12 tekens die de wereld gouverneren na dien dat God het gezet heeft. En aldus van allen manieren en punten die de lieden aan zich hebben.

13273 Die coninc vraecht: Waer omme maecte God haer aenden mensche?

14Sidrac antwort: God maecte haer aenden mensche omme te toenene 15 sijn subtijl werc ende omme dat die lichame es geselle der eerden 16 ende omme dat de mensche metten hare decken soude sine scamel-17hede; ende daer toe souden weesen cleder sijn alsi ontcleet souden 18 sijn van clederen der gracien mits sire glotternien ende datti dan be-19dect soude sijn van hare. Want eer Adam at den appel en hadden sy 20 ghene scame harer lede; maer doen sy uten paradise gestoten waren 21 ende ontcleet vanden clederen der gracien doen gevoelden sy hem 22 naect ende decten hem met haren hare. Want al hare lede waren hem 23 gehaert ende [dat] sloech hem tote haren inkele; [ende te voren 24 waren sy ionc alse kindere ende ongehaert.]

De koning vraagt: Waarom maakte God haar aan de mens?

Sidrac antwoord: God maakte har aan de mens om zijn subtiel werk te tonen en omdat het lichaam is de gezel der aarde en omdat de mens met het haar bedekken zou zijn schamelheid; en daartoe zouden wezen kleren als ze ontkleed zouden zijn van kleren der gratie mits zijn zotheid en dat hij dan bedekt zou zijn met haar. Want eer Adam at de appel hadden ze geen schaamte van hun leden; maar toen ze uit her paradijs gestoten waren en ontkleed van de kleren der gratie toen voelden ze zich naakt en bedekten ze zich met haar. Want al hun leden waren hem gehaard en dat sloeg hem tot zijn enkel en tevoren ware nze jong als onbehaarde kinderen.

25274 Die coninc vraecht: Welker hande appel waest dat Adam at?

26Sidrac antwort: Dien appel dien Adam at die was al selc alse men 27 siet hebben tekene vanden bete. Ende die appel was soete eer Adam 28 daer ane beet, ende na soe werti suer in sinen mont. Dat betekent 29 datti inder selver uren ontcleet was vanden clederen der gracien 30 ende der glorien ende vander bliscapen des paradijs. Die bitterheit 31 [betekent] die pinen ende die sonden vander werelt ende die 32 demsterheit vander hellen. Want hy dede mere sonde dan al die 33 werelt ende [dat en was niet omme datti den appel at, maer] omme 34 datti brac tgebod Goids sijns sceppers ende daer met soe verloeti ende 35 verswaerde al dat na hem comen soude.

De koning vraagt: Met welke hand was het dat de appel Adam at?

Sidrac antwoord: De appel die Adam at die was al zulke als men ziet hebben aan het teken van de beet. En de appel was zoet eer Adam daaraan beet en daarna zo werd het hem zuur in zijn mond. Dat betekent dat hij in hetzelfde uur ontkleed was van de kleren der gratie en de glorie en van de blijdschap des paradijs. De bitterheid betekent de pijnen en de zonden van de wereld en de duisterheid van de hel. Want hij deed meer zonde dan de hele wereld en dat was niet omdat hij de appel at, maar omdat hij brak het gebod van God zijn schepper en daarmee zo verloor (verloodde) en verzwaarde hij al dat na hem komen zou.

36275 Die coninc vraecht: Waer omme werden die kindere ge-37boren doef, stom ende cropel?

38Sidrac antwort den coninc: God met siere mogentheit eer hy maecte 39 hemel ende eerde wisti wel dat de mensche sonde doen soude ende [169] 1 datti soude geworpen sijn vander gracien in de pine / ende 2 daer na soe heefti geoirdineert den loep vanden firmamente ende 3 vanden planeten ende tekenen daer in, dat somege kindere geboren 4 souden werden doef, stom ende crepel ofte [blint om] die sonden 5 die Adam doen soude, daer hy met breken soude tgebot sijns sceppers; 6 ende dat des altoes een gedinckenesse bliven soude van rouwen ende 7 van plagen. Want alsoe die tonge vanden wive aen sprac Adame 8 haren here ende hem becorde omme tetene dat hem God verboden 9 hadde, soe worden die kindere stom; die oren die hoerden dat de 10 duvel riet iegen tgebot Goids worden doef; die ogen die sagen haren 11 wille van dien dat was iegen tgebot Goids worden blint; die voete 12 die den lichame droegen int breken tgebot Goids worden cropel. 13 Alle dese ghebreke comen bider sonden die Adam dede ende dese 14 dingen gevallen mits dien planeten, tekenen ende poenten ghelijc 15 dat God geset ende gheoirdineert heeft omme dat Adam liet den sin 16 die hem God ghegeven heeft ende geloefde sijns wijfs sotheden.

De koning vraagt: Waarom worden de kinderen geboren doof, stom en kreupel?

Sidrac antwoord den koning: God met zijn mogendheid eer hij maakte hemel en aarde wist hij dat de mens zonde doen zou en [169] dat hij zou geworpen zijn van de gratie in de pijn en daarna zo heeft hij geordineerd de loop van het firmament en van de planeten en tekens daarin dat sommige kinderen geboren zouden worden doof, stom en kreupel of blind om de zonden die Adam doen zou waarmee hij breken zou het gebod van zijn schepper en dat het dus altijd een gedenkenis blijven zou van rouw en van plagen. Want alzo de tong van het wijf sprak aan Adam haar heer en hem bekoorde om te eten dat hem God verboden had zo worden de kinderen stom; de oren die hoorden dat de duivel aanraadde tegen het gebod van God worden doof; de ogen die zagen haar wil van die dat was tegen het gebod Gods worden blind; de voeten die het lichaam droegen in het breken van het gebod Gods worden kreupel. Alle deze gebreken komen vanwege de zonden die Adam deed en deze dingen gebeuren mits die planeten, tekens en punten gelijk dat God gezet en geordineerd heeft omdat Adam liet de zin die hem God gegeven heeft en geloofde de zotheid van zijn wijf.

17276 Die coninc vraecht: Die aelmoesene diemen in dese werelt 18 geeft, hulpen sy in dan der werelt?

19Sidrac antwort: Eest dat sy die aelmoesene gheven die gheloven in 20 Gode ende doen sine gebode, soe hulpt hem daelmoesene die sy 21 doen den armen; want sy sal hem verlichten een groot deel vander 22 pinen der sonden in dander werelt, hoe clene dat die aelmoesene sijn. 23 Ende den ghenen die in Gode [niet] geloven ende sijn gebot niet 24 en houden, hem en hulpt die aelmoesene twint, want sy en doent 25 niet omme Gode, voir dat sy hem bekeren te Gode voir hare doot. 26 Alsoe alse die meesterie niet en hulpt der wonden alsoe langhe alse 27 dyser des ghescuts dair in es. Ende al gheloven sy in Gode soe en 28 hulpen hem daelmoesene twint, eest dat sy sijn sondaren, en sy 29 dat sy die sonden laten.

De koning vraagt: de aalmoezen die men in deze wereld geeft, helpen ze in dan de wereld?

Sidrac antwoord: Is het dat ze de aalmoezen geven die geloven in God en doen zijn gebod, zo helpt hen de aalmoezen die ze doen de armen; want het zal hem verlichten een groot deel van de pijnen der zonden in de andere wereld, hoe klein dat de aalmoezen zijn. En diegene die niet in God geloven en zijn gebod niet houden, hen helpt de aalmoezen niets, want ze en doen het niet om God voordat ze zich bekeren tot God voor hun dood. Alzo als de dokter niet helpt de wonden alzo lang als het ijzer geschut daarin is. En al geloven ze in God zo en helpen hen de aalmoezen niets, is het dat ze zijn zondaren tenzij dat ze de zonden laten.

30277 Die coninc vraecht: Mesdoet dat gherechte iet alset doemt 31 de quade, ofte mesdoen sy iet diese tormenten ende pinen?

32Sidrac antwort: Sekerlijc seggic u dat waert datmen die quade niet 33 en doemde ende elcken sijn recht niet en gave, dat gherechte soude 34 daer ane sere mesdoen, want tgerechte es geset wreecstere vander 35 gramscap Goids ons heren; want het sal gesproken werden vanden 36 monde des waricx propheten die geboren sal werden in eerterike 37 die spreken sal mits den heyligen gheest: Salich sijn sy die gherech- 38 ticheit doen selen op eerterike ende diese altoes / hanteren [170] 1 selen. Ende die ghene oec die de quade tormenten omme tgebot des 2 gherechs, sy en mesdoen niet, maer sy dwaen hare hande int bloet 3 der sonden. Maer die ghene die men torment tonrechte ende in Gode 4 geloven, hair torment hulpt hem zere aen die ziele ende verlicht hem 5 een deel van hare pinen in dander werelt.

De koning vraagt: Misdoet dat gerecht iets als het verdoemt de kwade of misdoen ze iets die ze kwellen en pijnigen?

Sidrac antwoord: Zeker zeg ik u was het dat men de kwade niet verdoemde en elk zijn recht niet gaf, dat gerechte zou daaraan zeer misdoen, want het gerecht is gezet als wreekster van de gramschap van God onze heer; want het zal gesproken worden van de mond der ware profeet die geboren zal worden in aardrijk die spreken zal mits de heilige geest: Zalig zijn ze die gerechtigheid doen zullen op aardrijk en die ze altijd, hanteren [170] zullen. En diegene ook die de kwade tormenten om het gebod des gerechts, ze misdoen niet, maar ze wassen hun handen in het bloed der zonden. Maar diegene die men kwelt ten onrechte en in God geloven, hun kwelling helpt hen zeer aan de ziel en verlicht hem een deel van hun pijnen in de andere wereld.

6278 Die coninc vraecht: Salmen minnen die herien ende hare ge-7rechten?

8Sidrac antwort den coninc: Men sal prisen, minnen ende eren hoech-9lijc die herien, want sy sijn geset van Gode omme tfolc te berechtene 10 ende te governeerne, omme die quade te castiene ende die goede te 11 vorderne ende elcken tsine te ghevene ende dair omme selen alle 12 menschen eren, minnen ende ontsien die herien.

De koning vraagt: Zal men minnen de heerschappij en hun berechten?

Sidrac antwoord de koning: Men zal prijzen, minnen en eren hoog de heerschappij, want ze zijn gezet van God om het volk te berechten en te gouverneren, om de kwade te kastijden en de goede te bevorderen en elk ‘t zijn te geven en daarom zullen alle mensen eren, minnen en ontzien de heerschappij.

13279 Die coninc vraecht: Mesdoen die liede iet alsi doemen die 14 liede ter doot?

15Sidrac antwort den coninc: Die ghene die doemen de liede tonrechte 16 die sijn metten vingere [Goids) gewijst den duvele metten wor-17men, die hare(n) tongen eten selen, nochtan nemmermeer sterven en 18 selen mogen, dan ewelijc leven in die pine. Maer de ghene die doe-19men die liede te rechte, sy en mesdoen daer ane niet. Maer het es 20 de wille Goids ende sijn gebot dat sijt doen, ja al worden sy ge-21doemt te hare quader doot.

De koning vraagt: Misdoen de lieden iets als ze de lieden ter dood verdoemen?

Sidrac antwoord de koning: Diegene die verdoemen de lieden te onrecht die zijn met de vinger van God verwezen naar de duivel met de wormen die hun tongen eten zullen, nochtans nimmermeer sterven zullen mogen, dan eeuwig leven in de pijn. Maar diegene die verdoemen de lieden te rechte, ze misdoen daaraan niet. Maar het is de wil Gods en zijn gebod dat zij het doen, ja al worden ze verdoemt tot hun kwade dood.

22280 Die coninc vraecht: Die ghene die gheboren werden sot ende 23 stom ende ghenen sin en hebben te bekeerne te Gode noch ghene kin-24nesse, weder bliven sy verloren soe behouden?

25Sidrac antwort den coninc: Die ghene die geboren sijn alsoe ghi segt, 26 sy sijn daer de kinderkine sijn, die hem niet en verstoeden. Maer die 27 ghene die sin hebben ende hem verstaen ende niet bekeren en willen 28 te Gode, maer in haer sotheit ende in haer quaetheit bliven, die wer-29den verdoemt.

De koning vraagt: Diegene die zot geboren worden en stom en geen zin hebben te bekeren tot te God nog geen kennis, weder blijven ze verloren zo behouden?

Sidrac antwoord de koning: Diegene die geboren zijn alzo ge zegt, ze zijn daar de kindertjes zijn die zich niet verstonden. Maar diegene die zin hebben en zich verstaan en niet bekeren willen tot God, maar in hun zotheid en hun kwaadheid blijven die worden verdoemd.

30281 Die coninc vraecht: Hoe mogen dingele geweten alle dinc?

31Sidrac antwort: Die ingele sien wel in Gode alle dinc dat gesciet es 32 ofte die iegenwoerdich sijn; ende sy hebben groote bliscap in Gode 33 alsi ons sien wel doen ende vasten in doegden ende sy hebben groten 34 rouwe alsi ons sien volstaen in sonden. Ende die duvele hebben groo- 35 ten rouwe alsi ons sien volstaen in doechden, want sy al 36 contrarie sijn den wille Goids.

De koning vraagt: Hoe mogen de engelen alle dingen weten?

Sidrac antwoord: de engelen zien wel in God alle dingen die geschied zijn of die tegenwoordig zijn; en ze hebben grote blijdschap in God als ze ons zien goed doen en vasten in deugden en ze hebben groten rouw als ze ons zien volstaan in zonden. En de duivels hebben grote rouw al ze ons zien volstaan in deugden, want ze al contrarie zijn de wil van God.

37282 Die coninc vraecht: Sijn dingele wachters ende hoeders der 38 menschen in allen dingen? [171]

1Sidrac antwort: Al dair die ingele sijn inden hemele bider macht 2 van Gode sien sy den mensche alsi in node sijn ofte hare hulpe be-3hoeven. Ende soe comen sy hem te hulpen, want men mach herde 4 volleke comen sijn vanden hemele tier eerden ende vander eerden 5 weder te hemele; want dingele varen nacht ende dach op ende nedere. 6 Ende alsi neder comen te ons, daer omme en verliesen sy niet die 7 glorie die sy hebben inden hemele ende sy sien te hant te welker 8 steden dat sy gesent sijn.

De koning vraagt: Zijn de engelen wachters en hoeders der mensen in allen dingen? [171]

Sidrac antwoord: Al daar de engelen zijn in de hemel bij de macht van God zien ze de mens als ze in nood zijn of hun hulp behoeven. En zo komen ze hem te help, want men mag erg snel gekomen zijn van de hemel ter aarde en van de aarde weer te hemel; want de engelen gaan nacht en dag op en neer. En als ze neer komen tot ons daarom verliezen ze niet de glorie die ze hebben in de hemel en ze zien gelijk te welke plaats ze gezonden zijn.

9283 Die coninc vraecht: Hoe openbaren hem dingele den mensche?

10Sidrac antwort: Alse dingele hem oppenbaren den menschen 11 dan nemen sy enen lichame vander locht na de gelike eens 12 menschen, want die mensche en mach niet sien geestelike dingen 13 alsoe lange alse hy es lichamelijc; ende daer omme nemen sy enen 14 lichame vander locht om datse de mensche anders niet sien en mach. 15 Want en es niemen soe goet no soe quaet in de werelt, die soe siec 16 ware ofte die soe groten rouwe hadde ochte soe groten scade gheno-17men hadde, alsoe saen alsi enen ingel sage, hy soude al sijns rouwen 18 vergeten hebben ende soude blidere ende lichtere sijn dan alle de 19 menschen van der werelt; ende hem soude dunken datti ware in die 20 glorie daer hy Gode selve sage ende sine ingele. Te rechte selen wy 21 geloven in Gode ende in sine gebode biden welken wy moghen 22 comen in de geselscap der ingele ende [die] sien aensichte iegen aen-23sichte na ons selfs wille ende begeerte.

De koning vraagt: Hoe openbaren zich de engelen de mensen?

Sidrac antwoord: Als de engelen zich openbaren de mensen dan nemen ze een lichaam van de lucht aan naar de gelijkenis van een mens, want de mens mag geestelijke dingen niet zien alzo als hij is lichamelijk; en daarom nemen ze een lichaam van de lucht omdat de mens ze anders niet zien mag. Want er is niemand zo goed nog zo kwaad in de wereld die zo ziek was of die zo’n grote rouwe had of zo’ n grote schade genomen had, alzo gelijk als hij een engel zag, hij zou al zijn rouw vergeten hebben en zou blijder en lichter zijn dan alle mensen van de wereld; en hij zou denken dat hij was in de glorie daar hij God zelf zag en zijn engelen. Te recht zullen wij geloven in God en in zijn gebod waarbij wij mogen komen in het gezelschap der engelen en die zien aanzicht tegen aanzicht maar onze eigen wil en begeerte.

24284 Die coninc vraecht: Weten de duvele alle dinghe die men 25 doet?

26Sidrac antwort: In allen steden [van eerterike] sijn duvele (onder ons) 27 die onder hem hebben vele duvele die hem onderdanich sijn, die 28 anders niet en doen dan sy die zielen bedrieghen. Ende al dat quaet 29 dat de mensche doet dat vertellen sy haren meester; ende gevalt dat 30 enich van hem verwonnen wert van enegen goeden mensche soe 31 nemen sy dien ende worpene inden afgront vander hellen, in diere 32 manieren datti daer na ghenen mensche en mach quaet doen, mair 33 in sine stede wert dan een ander uutghesent. Alsoe Adam wert ghe- 34 worpen uten paradise doen hy verwonnen was van den / 35 duvele, alsoe ghelijc wert die duvel verdoemt van sinen meester 36 onder wien hy es, alsoe hy verwonnen wert van den mensche.

De koning vraagt: Weten de duivels alle dingen die men doet?

Sidrac antwoord: In alle plaatsen van aardrijk zijn duivels onder ons die onder zich hebben vele duivels die hem onderdanig zijn en die anders niet doen dan ze de zielen bedriegen. En al dat kwaad dat de mens doet dat vertellen ze hun meester; en gebeurt het dat enige van hem overwonnen wordt van enige goede mens zo nemen ze die en werpen die in de afgrond van de hel, in die manieren dat hij daarna geen mens mag kwaad doen, maar in zijn plaats wordt dan een ander uitgezonden. Alzo Adam werd geworpen uit het paradijs toen hij overwonnen was van de duivel, alzo gelijk wordt de duivel verdoemd van zijn meester onder wie hij is, alzo hij overwonnen wordt van de mens.

37[285 Die coninc vraecht: Wat steden es dat die men heet vage-38vier of purgatorie? [172]

1Sidrac antwort: Die puergatorie es ene stede daer es harde groet 2 vier ende vele pinen ende vele manieren van tormenten. Maer die 3 minste pine es meere dan enich mensche in erdrike over peinsen 4 of ghespreken mochte. Ende in die wile dat si sijn in die pine of 5 droufede so openbaren hem dinglen of andre helighe daer duere dat 6 si yet goets daden doe si up aerdrike waren ende troostense ende seg-7ghen hem dat si gherne die pine draghen omme die pine van onsen 8 here, ende van deser visitacien es hem zere te bad. Maer dit ne sal 9 niet sijn dan na die coomste des Gods soens. Mer allen sullen si daer 10 niet comen. Maer die gone sullenre in comen die waerdich sullen 11 sijn der glorien als si ghesuvert sijn in die puergatorie.]

De koning vraagt: Welke plaats is het dat en noemt vagevuur of purgatorium? [172]

Sidrac antwoord: het purgatorium is een plaats en daar is een erg groot vuur en vele pijnen en vele manieren van kwellingen. Maar de minste pijn is groter dan enig mens in aardrijk bepeinzen of spreken mocht. En in de tijd dat ze zijn in de pijn of droefheid zo openbaren zich de engelen of andere heiligen waarvoor ze iets goed deden ten ze op aardrijk waren en troosten ze en zeggen hem dat ze graag de pijn verdragen om de pijn van onze heer en van dat bezoek is het hen zeer beter. Maar dit nee zal niet zijn dan na de komst des Gods zoon. Maar allen zullen ze daar niet komen. Maar diegene zullen erin komen die het waard zullen zijn de glorie als ze gezuiverd zijn in het purgatorium.

12286 Die coninc vraecht: Wat dinc is die helle ende hoe varen die 13 zielen daer inne?

14Sidrac antwort: Alse die quade mensche sterft soe vergaderen om-15trint hem die duvele met grooter demsterheit ende sijn herde blide 16 omme die ziele te hebbene ende wachtense herde nauwe ende soe 17 treckense die onsalege ziele ute den onsaleghen lichame ende voerense 18 fellike ter hellen. Daer sijn der hellen twee: ene nedere ende hoghe, 19 daer de pine menegerande sijn: selc stont alte groote coude, selc stont 20 alte grote hitte, selc stont alte grooten honger, selc stont alte grooten 21 dorst ende vele andere tormente. Daer es een geestelijc vier dat nem-22mermeer blusschen en mach ende dat es onder deerde. Alsoe gelike 23 alse die lichame sijn bedect onder deerde alsoe ghelijc sijn de son-24deren begraven onder die helle. Ende daer sijn IX principalen pinen. 25 Dierste es van bernenden viere, want al ware dat die zee ginge dore 26 dat vier, en soude niet blusschen no tonhetere sijn; ende die hitte 27 van dien viere gaet boven onse vier alsoe onse vier gaet boven 28 tfier datmen scrijft ane den weech; ende het berret altoes ende en 29 gheeft ghene claerheit. Dander pine es soe groot ende soe fel ende 30 soe cout datse niemen verdragen en mochte. Want waert datter een 31 berch van viere in ware hy soude te hant ijs sijn. Die derde pine es 32 herde fel want daer sijn worme die nemmermeer en sterven, alse ser-33pente ende drake die herde eyselijc sijn te siene ende te hoerne, ende 34 woenen daer inne gelijc dat die visch [doet] int water ende alsoe 35 leven sy in dat vier. Die vierde es die stanc die soe groot es dat geen [173] 1 dinc soe zere stincken en mach. Die vijfste pine es datmen dair die 2 zielen slaet alsoe zere oft smede waren die smeedden een yser. 3 Die seste pine es de doncker demsternessen die soe groot sijn dat deen 4 den anderen niet gesien en can. Die sevende pine es die scande vander 5 sonden, want elc siet ende weet wat dander mesdaen heeft. Die 6 achtende pine es dat de duvele, serpente ende draken altoes wassen 7 ende meerrende sijn ende dene meer dan dandere, ende dat gheween 8 ende ghecrijt sal iammerlijc sijn te hoerne, dat nemmermeer inden en 9 sal. Die IXste / pine es ene stede vol van viere die bedect 10 al hare lede ende hare lichamen die nemmermeer fayten en sal. Dese 11 IX tormente selen sy dogen om dat y versmaden selen die 12 IX ordenen der ingele. Ende daer omme dat sy coninge waren der 13 quaetheit in dese werelt, daer omme selen sy comen in dese pine die 14 nemmermeer gebreken en sal ende daer sy nemmermeer sterven en 15 selen. Ende daer omme dat sy ghenoechte hadden in dese werelt 16 metter sonden ende metter stinckender luxurien, daer omme selen 17 sy dogen dese pine ende desen stancke die nemmermeer en indt; ende 18 daer omme dat sy niet en wouden setten [haren lichame] omme 19 taerbeidene omme die minne Goids, soe selen sy daer gheslegen sijn 20 sonder ontfermenesse. [Ende daer omme dat sy niet en keerden ten 21 ghewaregen lichte dat God selve es soe selen sy ewelike sijn in die 22 demsternesse.] Ende daer omme dat sy niet en wouden belyen hare 23 quaetheit ende hare sonden den ministren Goids, daer omme sal elc 24 weten ende kinnen die sonden ende die quaetheit sijns gesels. Ende 25 daer omme dat sy niet en wouden horen die gebode Goids, daer 26 omme selen sy horen die stemmen vanden draken ende serpenten 27 ende al selc wenen ende criten dat al te sterc sal sijn te hoerne. Ende 28 daer omme dat sy vonden werden ende opgehouden in sonden 29 ende in quaetheiden ende scande der werelt; soe moeten sy dogen 30 desen rouwe aen al haren lichame. Ende sy souden gheerne willen 31 sterven, mair de doot sal hem vlien. Ende sy selen sijn gepijnt in 32 derre wisen, dat hem thoeft sal sijn neder weert ende die voete op 33 weert ende die rugge deen iegen dandre; ende dit selen sijn die ho-34verdege ende die nidege, die bedriegere ende die pilike, die wilde 35 iegen Gode, die leckere, die dranckere, die manslachtege, die luxu-36riose, die swerers, die felle, die dieve, die oncuyscelijc leven, die 37 vrecke, die gierege, die liggen in keesdomme ende in overspele, die [174] 1 liegeren, die verswoerne, die tovereren, die verraders, die twist maken 2 onder die liede; alle die ghene die vonden werden in desen sonden 3 selen alle varen in dese voirgenoemde pinen, daer sy nemmermeer 4 weder keren en selen. Ende die goede selen sien die quade in der 5 pinen ende die quade die goede inder glorien, ende soe selen die goede 6 hebben groote bliscap des dat sy ghescouwet hebben die sonden; 7 ende die quade selen hebben grooten rouwe dat sy die glorie verboert 8 hebben ende den goeden en salt niet ontfarmen dat sy selen sien 9 die quade in de pine. Ja al sieter de vader tkint in ende 10 tkint / den vader, ende de moeder de dochter ofte [de] dochter de 11 moeder ofte de man sijn wijf ofte dwijf den man, soe en selen sijs 12 geen deren hebben, maer het sal hem sijn ene bliscap dat sy dat sien, 13 ghelijc oft wy vissche sagen spelen int water. Want sy selen sien 14 Goids wrake over die sonden; ende hem sal goet duncken Goids oir-15deel. Ende [na dat oirdeel] selen die quade niet sien die goede in 16 die glorie, want sy selen sijn inden afgront vander hellen inden 17 grooten tormente.

De koning vraagt: Wat ding is de hel en hoe gaan de zielen daarin?

Sidrac antwoord: Als de kwade mens sterft zo verzamelen omtrent hem de duivel met grote duisterheid en zijn erg blijde om de ziele te hebben en wachten ze erg nauw en zo trekken ze de onzalige de ziel uit het onzalige lichaam en voeren die fel ter helle. Daar zijn er van de hel twee: ene lage en hoge daar de pijnen menigerhande zijn: sommige tijd al te grote koude en sommige tijd al te grote hitte, sommige tijd al te grote honger en sommige tijd al te grote dorst en vele andere kwellingen. Daar is een geestelijk vuur dat nimmermeer blussen mag en dat is onder de aarde. Alzo gelijk het lichaam zal bedekt zijn onder de aarde alzo gelijk zijn de zondaren begraven onder de hel. En daar zijn 9 principale pijnen. De eerste is van een brandend vuur, want al was het dat de zee ging foor dat vuur het zou het niet blussen nog koeler zijn; en de hitte van dat vuur gaat boven ons vuur as ons vuur gaat boven het vuur dat men doet aan een deeg; en het brandt altijd en geeft geen helderheid. De andere pijn is zo groot en zo fel en zo koud dat niemand het verdragen mocht. Want was jet dat er een berg van vuur is was het zou gelijk ijs zijn. De derde pijn is erg fel want daar zijn wormen die nimmermeer sterven als serpenten en draken die er ijselijk zijn te zien en te horen en wonen daarin gelijk dat de vis doet in het water en alzo leven ze in dat vuur. De vierde is de stank die zo groot is dat geen [173] ding zo zeer stinken mag. De vijfde pijn is dat men dar de zielen slaat alzo zeer of ze smeden waren de smeedden een ijzer. De zesde pijn is de donkere duisterheid die zo groot is dat de een de andere niet zien kan. De zevende pijn is de schande van de zonden, want elk ziet en weet wat de ander misdaan heeft. De achtste pijn is dat de duivel, serpenten en draken altijd groeien en vermeerderen en de ene meer dan de andere en dat wenen en gekrijs zal droevig zijn om te horen dat nimmermeer eindigen zal. De negende pijn is een plaats van vuur en die bedekt al hun leden en hun lichamen die nimmermeer falen zal. Deze negen kwellingen zullen ze gedogen omdat ze versmaden zullen de negen orden der engelen. En daar omdat ze koningen waren der kwaadheid in deze wereld, daarom zullen ze komen in deze pijnen die de nimmermeer ontbreken zal en daar ze nimmermeer sterven zullen. En daar omdat ze genoegen hadden in deze wereld met de zonden en met de stinkende wulpsheid, daarom zullen ze gedogen deze pijnen en deze stank die nimmermeer eindigt; en daar omdat ze niet hun lichaam wilden zetten om te arbeiden om de minne Gods, zo zullen ze daar geslagen zijn zonder ontferming. En daar omdat ze niet keerden ten ware lichte dat God zelf is zo zullen ze eeuwig zijn in de duisternis. En daarom omdat ze niet wilden belijden hun kwaadheid en hun zonden de minister Gods, daarom zal elk weten en kennen de zonden en de kwaadheid van zijn gesels. En daarom omdat ze niet wilden horen de geboden Gods, daarom zullen ze horen de stemmen van de draken en serpenten en al zulk wenen en krijsen dat al te sterk zal zijn te horen. En daarom omdat ze gevonden werden en opgehouden in zonden en in kwaadheden en in schande der wereld; zo moeten ze gedogen deze rouw aan hun hele lichaam En ze zouden graag willen sterven, maar de dood zal van hen vlieden. En ze zullen zijn gepijnigd op die wijzen dat het hoofd zal nederwaarts zijn en de voeten opwaarts met de ruggen tegen de andere; en dit zullen zijn de hovaardige en de nijdige, de bedrieger en dergelijke die wilden tegen God de lekkere, de dronkaard, die manslacht deed, de wulpse, die vals zweerden, de felle, de dieven, die onkuis leven, de vrek, de gierige, die liggen in hoererij en in overspel, de [174] leugenaar, de verzworen, de tovenaars, de verraders, die twist maken onder de lieden; al diegene die gevonden worden in deze zonden zullen alle gaan in deze voorgenoemde pijnen daar ze nimmermeer uit keren zullen. En de goede zullen zien de kwade in de pijnen en de kwade de goede in de glorie en zo zullen de goede hebben grote blijdschap dus dat ze geschuwd hebben de zonden ; en de kwade zullen hebben grote rouw dat ze de glorie verbeurd hebben en de goeden zullen het niet ontfermen dat ze zullen zien de kwade in de pijnen Ja, al ziet het vader het kind en het kind de vader en de moeder de dochter of de dochter de moeder of de man zijn wijf of het wijf de man, zo zullen zij er geen verdriet van hebben, maar het zal hen zijn een blijdschap dat ze dat zien, gelijk of wij vissen zagen spelen in het water. Want ze zullen zien Gods wraak over de zonden; en hen zal het goed lijken het Gods oordeel. En na dar oordeel zullen de kwade niet zien de goede in de glorie, want ze zullen zijn in de afgrond van de hel in de grote kwellingen.

18287 Die coninc vraecht: Die gene die sijn in die helle ende die 19 gene die sijn [selen) in hemelrike na de comst des vrays profeten, 20 mogen sy weten dingen die in die werelt sijn?

21Sidrac antwort: Die zielen vanden goeden gerechten kinnen alle die 22 goede menschen, haer name, haer spraken ende hare verdiensten, 23 alsoe oft sy altoes by hem geweest hadden; ende die quade menschen 24 kinnen sy, want sy weten waer omme dat sy verdoemt sijn. Ende die 25 gherechte bidden voer die ghene die sy minnen op eerterike ende voir 26 die ghene die hulpe [aen hem] begeren; want die bede vanden 27 gherechten die es herde goet ende van grooten oirboere want sy 28 hebben al dat sy begeren sonder enich verlingen. Noch es ene andere 29 maniere van bedingen, dats alsi mogen presenteren hare goede ge-30werke voir Gode ende die pine die sy gedoecht hebben doer die 31 minne Goids. Maer wet dat sy voir niemen en bidden sy en sien dat 32 Gode ghenuechlijc sy, want anders ware haer bede sotheit.

De koning vraagt: Diegene die in de hel zijn en diegene die in hemelrijk zullen zijn na de komst van de echte profeet, mogen ze weten de dingen die in de wereld zijn?

Sidrac antwoord: de zielen van de goede gerechtige kennen alle goede mensen, hun naam, hun spreken en hun verdiensten, alzo of ze altijd bij hem geweest hadden; en de kwade mensen kennen ze, want ze weten waarom die verdoemd zijn. En de gerechtige bidden voer diegene de ze minnen op aardrijk en voor diegene de hulp aan hen begeren; want de bede van de gerechtige die is erg goed en van groot oorbaar want ze hebben al dat ze begeren zonder enig verlangen. Noch is een andere manier van bedingen, dat is als ze mogen presenteren hun goede werken voor God en de pijnen die ze gedoogd hebben door de minne Gods. Maar weet dat ze voor niemand bidden ze zien dat God genoeglijk is, want anders was hun bede zotheid.

33288 Die coninc vraecht: Die goede menschen hebben sy vol-34maecte bliscap in dander werelt?

35Sidrac antwort: Neen sy niet; die gene die gesent sijn in enen oir-36bore ende haers geselscap[s) wachtende sijn en hebben ghene vol-37maecte bliscap vore dat hare gesellen comen sijn. Aldus eest vanden [175] 1 goeden zielen, sy hoepen ende verbeiden altoes [meerre] bliscapen, 2 want hare bliscap en es noch niet volmaect; ende daer omme ver-3lanct hem zere na hare geselscapen, dats na haren lichamen; want 4 alse die lichamen [ende die zielen] vergaderen selen, dan selen sy 5 hebben volmaecte bliscap. Want dan selen sy op varen hoge inden 6 hemele inde bliscap sonder inde ende besitten die stoele der ingele 7 inder glorien, uut welken stoelen die quade ingele geworpen worden 8 mits hare hoverden. Ende alsoe gelijc selen die quade versamenen 9 metten lichamen ende gestoten werden in de helle in pinen ende in 10 rouwen sonder inde.

De koning vraagt: de goede mensen hebben ze volmaakte blijdschap in de andere wereld?

Sidrac antwoord: Neen ze niet; diegenen die gezonden zijn in een oorbaar en op hun gezelschap wachten hebben geen volmaakte maakte blijdschap voor dat hun gezellen gekomen zijn. Aldus is het van de [175] goede zielen, ze hopen en verwachten altijd meer blijdschap, want hun blijdschap is noch niet volmaakt; en daarom verlangen ze zeer naar hun gezelschap, dat is naar hun lichamen; want als de lichamen en de zielen verzamelen zullen dan zullen ze hebben volmaakte blijdschap. Want dan zullen ze opgaan hoog in de hemel in de blijdschap zonder einde en bezitten de stoel der engelen in de glorie waaruit die stoelen de kwade engelen geworpen waren mits hun hovaardij. En alzo gelijk zullen de kwade verzamelen met het lichamen en gestoten worden in de hel in pijnen en in rouw zonder einde.

11289 Die coninc vraecht: Weten die / zielen al datmen doet [in 12 eerterike]?

13Sidrac antwort: Die zielen vanden gherechten weten alle dinc die 14 men doet in eerterike. Maer die gene die sijn in pinen en weten 15 anders niet dan hem die goede ingele ende die heylege vertellen ende 16 die ghene die sijn in die helle en weten niet meer wat in eerterike ge-17sciet, dan men in eerterike weet wat in de helle gesciet. Ende selke 18 sijn die weten dinge die dandere niet en weten ende sijn hem ont-19dect van Goids weghen.

De koning vraagt: Weten de zielen al dat men doet in aardrijk?

Sidrac antwoord: de zielen van de gerechten weten alle dingen die men doet in aardrijk. Maar degene die zijn in pijnen weten niets anders dan hen de goede engelen en de heilige vertellen en diegene die in de hel zijn weten niet meer wat in aardrijk geschiedt dan men in aardrijk weet wat in de hel geschiedt. En sommige zijn er die weten dingen die de andere niet weten en zijn hem verhaalt vanwege God.

20290 Die coninc vraecht: Mogen de zielen hem vertogen den 21 genen dien sy willen?

22Sidrac antwort den coninc: Die zielen vanden goeden menschen ver-23toenen hem wel den genen dien sy willen, den genen die waken oft 24 dien die slapen. Maer die gene die in pinen sijn en mogens niet doen, 25 sy en hebbens oirlof vanden ingelen ende dan vertoenen sy hem 26 omme dat men bidden [soude] voer haer verlossenesse. Ende alsi 27 verlost sijn soe doen sijt te wetene haren vrienden. Ende die in die 28 helle sijn en mogen hem niene vertoenen ende alse ons duncket dat 29 sy hem vertogen die ter hellen sijn, dat en sijn sy niet, maer het 30 sijn die duvele die hem transfigureren alse ingle omme dat sy die 31 liede willen bedriegen.

De koning vraagt: Mogen de zielen zich vertonen aan diegene die ze willen?

Sidrac antwoord de koning: de zielen van de goede mensen vertonen zich wel diegene die ze willen, diegene die waken of die slapen. Maar degene die in pijen zijn mogen het niet doen, tenzij ze verlof hebben van de engelen en dan vertonen ze zich omdat men bidden zou voor hun verlossing. En als ze verlost zijn zo laten ze het weten hun vrienden. En die in de hel zijn mogen zich niet vertonen en als we denken dat ze zich vertonen die in de hel zijn, dat zijn ze niet, maar het zijn de duivels die zich transfigureren als engelen omdat ze de lieden willen bedriegen.

32291 Die coninc vraecht: Die droeme ende die visione waer af 33 comen sy?

34Sidrac antwort: Selc stont comen sy van Gode alse hy vertoenen wilt 35 iet dat gescien sal; selc stont vanden duvele alse hy iet quaets te 36 voren bringen wille; selc stont van den humoren die vermoveren 37 omtrint therte; selc stont van volheden des lichamen van te vele 38 etene ende drinckene; selc stont van te vele vastene, selc stont van [176] 1 dingen diemen gesien ofte gedaen heeft ofte om dat men gepeins 2 heeft sdaechs ofte tsnachs.

De koning vraagt: de dromen en de visioenen waarvan komen ze?

Sidrac antwoord: Sommige tijden komen ze van God als hij iets vertonen wil dat geschieden zal; sommige tijden van de duivel als hij iets kwaads naar voren wil brengen; sommige tijden van de levenssappen die omtrent het hart zich bewegen; sommige tijden van volheden van het lichaam van te veel eten en drinken. Sommige tijden van te veel vasten, sommige tijden van [176] dingen die men gezien of gedaan heeft of omdat men gepeinsd heeft op de dag of nacht.

3292 Die coninc vraecht: Sal God vergeven alle die sonden die 4 men doet in eerterike?

5Sidrac antwort: God mits sire ontfermicheden es genadich ende 6 mechtich ende alle de sonden die men doet selen vergeven werden 7 sonder dese. Die doot slaen, die liegen die roven, die dragen 8 valsch orconde, die sondegen met haren live, die andere sonde 9 doen, die versworen sijn, die in keesdomme ende in overspele lig-10gen, die gierege, die nidege, die luxuriose, [die leckere], die leven in 11 twiste, die dooden vader ende moeder, hare kindere, hare broedere, 12 ende C.M. menschen, allen desen salt nochtan God vergeven, eest 133 dat sy in hem geloeven willen ende / doen sine gebode ende 14 die quaetheit laten voir hare doot. Ende eest dat sy des niet en doen, 15 sy selen verdoemt werden ewelike. Die ander sonde eest datter de 16 mensche in sterft ende hem niet en bedinct no en betert noch gene 17 genade en bidt voir sine doot, hine mach nemmermeer aflaet hebben, 18 maer blijft verdoemt ewelijc.

De koning vraagt: Zal God vergeven alle zonden die men doet in aardrijk?

Sidrac antwoord: God mits zijn ontferming is genadig en machtig en alle zonden die men doet zullen vergeven worden, uitgezonderd deze. Die dood slaan, die liegen, die roven, die dragen valse oorkonde, die zondegen met hun lijf, die andere zonde doen, die verzworen zijn, die in hoererij en in overspel liggen, de gierige, de nijdige, de wulpse, de lekkere, die leven in twist, die doden vader en moeder, hun kinderen, hun broeder en 100 000 mensen, al dezen zal nochtans God vergeven, is het dat ze in hem geloven willen en doen zijn gebod en de kwaadheid laten voor hun dood. En is het dat ze dat niet doen, ze zullen eeuwig verdoemd worden. De andere zonde is het dat de mens erin sterft en hem niet bedenkt nog verbetert noch geen genade bidt voor zijn dood, hij mag nimmermeer aflaat hebben, maar blijft eeuwig verdoemt.

19293 Die coninc vraecht: Die bome die God maecte int begin van 20 eerterike, droegen sy vrucht ten iersten male?

21Sidrac antwort den coninc: God mits sire goedertierenheit maecte 22 Adame ende Yeven al volmaect, alsoe maecti alle dinc, ende die 23 bome vrucht dragende elc van sinen saysoene die goet tetene was in 24 der selver uren. Ende die bome die van dier uren van saysoene niet 25 en waren van vruchte te draghen diemen eten mochte, sy dragen 26 in der selver uren lovere ende bloeme na de maniere van haren 27 saysoene. Ende alsoe vander tarwen ende anderen sade, want elc 28 dinc in hem selven draecht vrucht na sine natuere.

De koning vraagt: de bomen die God maakte in het begin van aardrijk, droegen ze vrucht ten eerste keer?

Sidrac antwoord den koning: God mits zijn goedertierenheid maakte Adam en Eva geheel volmaakt, alzo maakte hij alle dingen en de bomen die elk in zijn seizoen vrucht dragen die goed te eten zijn in hetzelfde uur. En de bomen die van dat uur en seizoen niet waren van vruchten te dragen die men eten mocht, ze dragen in hetzelfde uur blad en bloem naar de manier van hun seizoen. En alzo van de tarwe en ander zaad, want elk ding draagt in zichzelf vrucht naar zijn natuur.

29294 Die coninc vraecht: In wat uren ende in wat saysoene was 30 Adam ghemaect?

31Sidrac antwort den coninc: Inden ij iersten dagen van der manen 32 die Adam ierstwerf noemde Galerigap soe werti ierst ghemaect 33 ende dat was op enen Vriendach, maer doense Adam ierst sach 34 wassi van iij dagen ende hietse prieme. Ende van Noes tiden ende 35 na der diluvien soe hebben die mane ende die maende ander namen 36 ende ander liede selen comen na ons diese anders noemen selen. Ende [177] 1 op dien dach dat Adam wert ghemaect soe ontfinc hy den geest des 2 levens ende op dien dach soe sterf hy ende Noe. Ende opten selven 3 dach sal geboren werden ende sterven die vray prophete in eerterike 4 ende op dien dach selen vele grooter dade ghescien op eerterike.

De koning vraagt: In wat uren en in wat seizoen was Adam gemaakt?

Sidrac antwoord de koning: in de 2 eerste dagen van de maand die Adam eerst noemde Galerigap, (Galeriap) zo werd hij eerst gemaakt en dat was op een vrijdag, maar toen het Adam eerst zag was hij van 2 dagen en noemde ze priem. En van Noach’ s tijden en na de zondvloed zo hebben de maan en de maanden andere namen en ander lieden zullen komen na ons die ze anders noemen zullen. En [177] op die dag dat Adam werd gemaakt zo ontving hij de geest des levens en op die dag zo stierf hij en Noach. En op dezelfde dag zal geboren worden en sterven de echte profeet in aardrijk en op die dag zullen vele grote daden geschieden op aardrijk.

5295 Die coninc vraecht: Wie maecte den iersten wijn?

6Sidrac antwort: Noe maecte den iersten wijn na die diluvie want te 7 voren en was noit wijn, want die liede en droncken genen wijn van 8 Adams tiden toter diluvien noch en rechende noit ende aten noit 9 vleesch. Ende na die diluvie was die werelt ghemaect al nouwe ende 10 die complexie[n] van den lieden ende van anderen [dinghen] waren 11 oft sy verwarmt waren ende verwandelt van ere manieren in dandere. 12 Ende doe begonste men [ierst te drinckene wijn ende tetene vleesch] 13 ende doe was Noe verwijst vanden ingelen hoe hy wijn maken 14 soude want daer groot orbor ende groot profijt ave 15 comen / soude. Aldus was wijn ierst ghemaect mits den wisene 16 ende leerne der ingele ende biden gebode Goids.

De koning vraagt: Wie maakte de eerste wijn?

Sidrac antwoord: Noach maakte de eerste wijn na de zondvloed want tevoren was er nooit wijn, want de lieden dronken geen wijn van Adams tijden tot de zondvloed no regende nooit nog aten nooit geen vlees. En na de zondvloed was de wereld gemaakt geheel nieuw en de samenstellingen van de lieden en van anderen dingen waren of ze verwarmd waren en veranderd van de ene manier in de andere. En toen begon men eerst wijn te drinken en vlees te eten en toen was Noach gewezen van de engelen hoe hij wijn maken zou want daar groot oorbaar en groot profijt van komen zou. Aldus was wijn eerst gemaakt mits het wijzen en leren van de engelen en door het gebod van God.

17296 Die coninc vraecht: Doen Adam was gegaen uten paradise 18 vanti doe te hant vrucht af te levene?

19Sidrac antwort: Adam en was noit ghemaect int paradijs, maer hy 20 was ghemaect in Ebroen daer hy doot ende begraven was. [Ende 21 daer hy ghemaect was] soe maecte God alle dinc (omme) te sinen 22 behoef. Ende doen werti gedragen int paradijs ende daer was sijn 23 wijf ghemaect van hem ende doe vanti die benedide vrucht. Ende 24 doen hy brac tgebot sijns sceppers werti verwijst scandelijc uten 25 paradise ende ontcleet vanden clederen der gracien ende doe keerdi 26 in Ebroen daer hy ghemaect was ende vant vruchte ghenoech af 27 te levene.

De koning vraagt: toen Adam was gegaan uit het paradijs vond hij gelijk vruchten om van te leven?

Sidrac antwoord: Adam was nooit gemaakt in het paradijs, maar hij was gemaakt in Hebron daar hij dood en begraven was. En daar hij gemaakt was zo maakte God alle dingen tot zijn behoefte. En toen werd hij gedragen in het paradijs en daar was zijn wijf gemaakt van hem en toen vond hij de gezegende vrucht. En toen hij het gebod van zijn schepper brak zo werd hij schandalig verwezen uit het paradijs en ontkleed van de kleren der gratie en toen keerde hij weer te Hebron daar hij gemaakt was en vond genoeg vruchten om van te leven.

28297 Die coninc vraecht: Maecte God [andere] nieuwe vruchte 29 na die diluvie?

30Sidrac antwort: Neen hy niet dan de selve die altoes geweest had-31den vanden beginne van eerterike. Doen [die diluvie leden was] 32 droech deerde weder alle boeme ende alle dinghe alse te voren. 33 Ende die wortelen waren bleven mits den wille Goids ende alse die 34 diluvie wech trac soe worden die wortelen levende ende vergroiden 35 ende droegen vruchten om die lijfnere Noes ende sire maysenieden.

De koning vraagt: maakte God andere nieuwe vruchten na de zondvloed?

Sidrac antwoord: Neen hij niet, dan dezelfde die er altijd geweest hadden van het begin van aardrijk. Toen de zondvloed geleden was droeg de aarde weer alle bomen en dingen zoals tevoren. En de wortels waren gebleven mits de wil Gods en toen de zondvloed weg was zo worden de wortels levend en vergroeiden en droegen vruchten om de lijfnering van Noach en zijn manschappen.

36298 Die coninc vraecht: Doe Noe ende sine mayseniede gingen 37 in darke waren sy doe vremde in eerterike?

38Sidrac antwort: God en maecte noit mensche no maken en sal, [178] 1 hy en was vremde in eerterike ende moet vremde sijn in dese werelt. 2 Ende wy sijn alle vremde hier ende selen sijn der worme herde 3 saen, want hier mogen wy niet lange dueren. Want in dese werelt 4 en hebben wy ghene erve, maer in dander werelt dat onse rechte 5 lant es; hoe lange wy beiden, daer moeten wy emmer toe oft int 6 goede oft int quade, na dien dat wy verdient hebben op desen eerte-7rike. Want alle menschen leven enen corten tijt ende moeten 8 [emmer] in dander werelt.

De koning vraagt: Toen Noach en zijn manschappen in de ark gingen waren ze toen vreemd in aardrijk?

Sidrac antwoord: God maakte nooit een men nog zal maken, [178] hij was vreemd in aardrijk en moet vreemd zijn in deze wereld. En wij zijn allen vreemd hier en zullen er gauw voor de wormen zijn, want hier mogen wij niet lange duren. Want in deze wereld hebben wij geen erve, maar in de ander wereld dat ons rechte land is; hoe lang wij wachten, daar moeten wij immer toe of in het goede of in het kwade, na dien dat wij verdiend hebben op dit aardrijk. Want alle mensen leven een korte tijd en moeten immer in de andere wereld.

9299 Die coninc vraecht: Waer sat die arke doen die diluvie wech 10 ginc?

1Sidrac antwort: Darke sat op enen berch int groote Ermenien alsoet 12 God woude ende daer stoet sy menegen dach ende van haren houte 13 soe becleef in deerde; daer af wiesen groote hoge bome ende die 14 bome selen dueren toten inde van der werelt inder gedinckenessen 15 vander diluvien die quam omme die sonde der menschen, dat men 16 daer by weten sal, dat de sonden quaet sijn ende datse God haet 17 ende dat wise haten selen ende vlien.

De koning vraagt: Waar zat de ark toen de zondvloed weg was?

Sidrac antwoord: De ark zat op een berg in het grote Armenië alzo het God wilde en daar stond ze menige dag en van haar hout zo groeide het in de aarde; daarvan groeiden grote hoge bomen en die bomen zullen duren tot in het einde van de wereld tot gedachtenis van de zondvloed die kwam vanwege de zonden der mensen dat men daarbij weten zal dat de zonden kwaad zijn en dat God ze haat en dat wij ze haten zullen en vlieden.

18300 Die coninc vraecht: Waer af comt dontfermenesse?

19Sidrac antwort: Dontfermenesse comt vander suverheit ende vanden 20 sweete des herten, want dontfermenesse es gelijc Gode ende uut Gode 21 comen alle doechden ende weerdicheden ende alle ontfermherticheit, 22 genade ende alle goedertierenheit. Ende die ontfermenesse in hem 23 heeft, God heeft ontfermenesse sijns al ware hy sijn viant, want het 24 sal gescreven sijn in den gelove des Goids soens: Here vergeef ons 25 alse wy vergeven den anderen. Die niet en vergeeft dien en sal niet 26 vergeven werden. Dontfermenesse comt vander moruheit ende van-27den sweete der herten; want het sweet om genen arbeit dient hebben 28 mach, maer alse hem enich dinc ontfermt soe swetet ende alset dan 29 sweet soe eest moru ende teder om dontfermenesse die es in hem.

30Ende die ghene die niet sweten en mogen die sijn hart ende en 31 hebben ghene ontfermenesse in hem ende God en sal haers niet ont-32fermen.

De koning vraagt: Waarvan komt de ontferming?

Sidrac antwoord: De ontferming komt van de zuiverheid en van het zweet van het hart, want de ontferming is gelijk God en uit God komen alle deugden en waardigheden en alle ontferming, genade en alle goedertierenheid. En de ontferming in hem heeft, God heeft hem ontferming al was hij zijn vijand, want het zal geschreven zijn het geloof des Gods zoon: Heer vergeef ons als wij vergeven de anderen. Die niet vergeeft dien zal niet vergeven worden. De ontferming komt van de murwheid en van het zweet van het hart; want het zweet om geen arbeid die het hebben mag, maar als hem enige ding ontfermt zo zweet het en als het dan zweet zo is het murw en teder om de ontferming die is in hem.

En diegene de niet zweten mogen die zijn hard en hebben geen ontferming in zich en God en zal hen niet ontfermen.

33301 Die coninc vraecht: Bliscap ende raste van deser werelt 34 weder sijn sy goet oft quaet?

35Sidrac antwort: Die ghene die soeken die bliscap ende die raste van 36 deser werelt sy doen quaet ende sy soeken tfier vander hellen, want 37 van dien esser luttel sy en sijn verdoemt ter hellen. Want men [179] 1 mach niet wel dienen twee heren deene en moet qualijc gedient sijn. 2 Die gene die de genoechte ende die raste [des lichaems] begeren, [die 3 minnen de] werelt [ende die werelt es een delijt] ende dat delijt 4 dat es die wille des duvels. Ende daer by en minnen sy Gode niet 5 no en dienen no en willen no en mogen, want sy sijn soe zere ge-6bonden metten sonden der werelt mits delijt ende rasten, dat sy 7 Goids vergeten ende sine gebode ende en connen hem niet gedienen 8 no gekinnen. Ende God en sal hem oec niet kinnen ende al om harer 9 delijt, want dat delijt dat sijn al sonden ende die sonden sijn die 10 duvele ende de duvele sijn de werelt. Ende de sonde compt ute des 11 menschen quade wille ende die quade wille es die helle den genen 12 die minnen dat delijt ende die verweentheit. Ende die haten dat delijt 13 ende de ghenoechte der werelt, sy haten den duvele ende minnen Gode 14 ende God salse minnen ende kinnen in hemelrike.

De koning vraagt: blijdschap en rust van deze wereld weder zijn ze goed of kwaad?

Sidrac antwoord: Diegene die zoeken de blijdschap en de rust van deze wereld ze doen kwaad en ze zoeken het vuur van de hel, want van die zijn er weinig, ze zijn verdoemd ter helle. Want men [179] mag niet goed dienen twee heren, de ene moet kwalijk gediend zijn. Diegene die genoegen en rust van het lichaam begeren die minnen de wereld en de wereld is een verrukking en dat verrukking dat is de wil des duivels. En daarbij minnen ze God niet nog dienen, nog willen, nog mogen, want ze zijn zo zeer gebonden met de zonden der wereld mits verrukking en rust dat ze God vergeten en zijn gebod en kunnen hem niet dienen nog kennen. En God zal hem ook niet kennen en al om hun verrukking, want dat verrukking dat zijn al zonden en de zonden zijn de duivel en de duivel zijn de wereld. En de zonde komt uit de kwade wil der mensen en de kwade wil is de hel diegene die minnen die verrukking en de verwaandheid. En die haten die verrukking en het genoegen der wereld, ze haten de duivel en minnen God en God zal ze minnen en kennen in hemelrijk.

15302 Die coninc vraecht: Salmen ontfermenesse hebben der gere 16 die in pinen sijn ende salmense verlossen?

17 Sidrac antwort den coninc: / Die ghene die verlossen crea-18tueren die in pinen sijn ofte die in ghevanckenesse sijn, hy doet 19 groote ontfermenesse; al waert een vogel oft een beeste hy doeter 20 herde wel ane. Dat en es niet te verstane van vogelen, beesten ende 21 andere creatueren die men eet ende daer men af leeft, want die mach 22 men [coenlike] nemen ende eten. Ende hevestu ene beeste die dy 23 soe lange gedient heeft dat sy nemmermeer en mach, dien en soutu 24 nemmermeer quellen; maer laettuse gaen soe heefstu ontfermenesse 25 in dy. Ende eest dattu ontmoets eneghe beeste die quaet es ende 26 anxtelijc ende sy dy gheen quaet noch anxt en doet noch anderen 27 vore ghedaen heeft, die en soutu niet doden want du en hevessche 28 niet ghemaect. Want die ghene diese ghemaect heeft ende ontmaken 29 sal alsi wille, hy maectese van selker manieren. Maer wilse dy quaet 30 doen soe mogestuse coenliken doeden, want elc mensche es hem 31 sculdich te verweerne.

De koning vraagt: Zal men ontferming hebben diegene die in pijnen zijn en zal men ze verlossen?

Sidrac antwoord de koning: Diegene die verlossen creaturen die in pijnen zijn of in de gevangenis zijn, hij doet grote ontferming; al was het een vogel of een beest, hij doet er eg goed aan. Dat is niet te verstaan van vogels, beesten en andere creaturen die men eet en waarvan men leeft, want die mag men koen nemen en eten. En heeft u een beest die u zo lang gediend heeft dat ze nimmermeer mag, die zou u nimmermeer kwellen; maar laat u die gaan zo hebt u ontferming in u. En is het dat u ontmoet enig beest die kwaad is en angstig en ze u geen kwaad nog angst doet noch anderen tevoren gedaan heeft, die zou u niet doden want u heeft die niet gemaakt. Want diegene die ze gemaakt heeft en ontmaken zal als hij wil, hij maakte ze van zulke manieren. Maar wil je die kwaad doen zo mag je die koen doden, want elk mens is schuldig zich te verweren.

32303 Die coninc vraecht: Welc es nutteliker te drinckene soe 33 goeden wijn soe dwater?

34Sidrac antwort: Die wijn es een herde edel dinck ende hy es ge-35sonde ende salicheit des lichamen ende der zielen, want met wine 36 mach de mensche behouden ende ghenesen sinen lichame in vele [180] 1 manieren van siecheden. Die wijn es goet den ghenen diene drincken 2 matelijc ende te redenen ende arch no scade hem en doen noch 3 anderen; desen lieden es beter gedroncken wijn dan water. Ende 4 den quaden ende den riesen die den wijn drincken ombescedelijc 5 ende boven mate ende verdrincken haers selfs sin, ende die liede 6 dan verslaen ende thare nemen ende vechtinge ende twist maken, 7 hem ware beter gedroncken water dan wijn; ende die en souden met 8 rechte genen wijn drincken daer sy haren sin met verliesen ende 9 hem selven quaet doen ende anderen lieden. De wijn maect den goe-10den, diene met maten drinct, therte gesont, reine ende oetmoedich 11 ende de wijn maect den quaden therte gram, fel ende hert. Ende 12 daer omme seggen wy dat de wijn es beter den goeden ende dwater 13 es beter den quaden.

De koning vraagt: Wat is nuttiger te drinken zo goede wijn zo het water?

Sidrac antwoord: de wijn is een erg edel ding en het is gezond en zaligheid voor het lichaam en de ziel, want met wijn mag de mens behouden en genezen zijn lichaam in vele [180] manieren van ziektes. De wijn is goed diegene die het matig drinken en te redenen en erg nog schaadt het hem en doet nog anderen; dezen lieden is beter gedronken wijn dan water. En de kwaden en de drieste die de wijn drinken onbescheiden en boven mate en verdrinken hun zin en de lieden en dan verslaan hen et hare nemen en vechten en twist maken, hen was beter gedronken water dan wijn; en die zouden met recht geen wijn drinken daar ze hun zin mee verliezen en zichzelf kwaad doen en andere lieden. De wijn maakt de goeden die het met mate drinkt het hart gezond, rein en ootmoedig en de wijn maakt de kwade harten gram, fel en hard. En daarom zeggen wij dat de wijn is beter de goede en het water is beter de kwaden.

14304 Die coninc vraecht: Salmen hebben ghenoechte in enich 15 spel?

16Sidrac antwort: In gheen spel dat in de werelt es salmen hebben 17 genoechte, want wat ghenoechten datmen heeft anders dan 18 in Gode/ hoert dats al scalcheit ende nidicheit; ende sonderlinge 19 ghenoechte met wiven dats fonteine des duvels. Ende waer in dat 20 men ghenoechte heeft sonder te dingen die te Gode horen daer doet 21 men den wille des duvels. Het sal noch op comen ene grote sonde in 22 die werelt datmen heten sal [dobbelspel] dat (een spel) des duvels 23 spel sijn sal, dat enen widen wech maken sal ter hellen weert, al 24 welken wech vele liede selen varen ter hellen. Dat spel sal sijn 25 sorgelijc ende herde quaet den menscen ten lichamen ende ter zielen 26 ende verlies mede des goets; ende der liede selen vele mits den 27 spele loechenen ende versweren haren sceppere. Ende alle die ghene 28 die af gaen haren God op eerterike, God sal hens af gaen inden 29 hemele sy en soeken genade voir haer doot.

De koning vraagt: Zal men genoegen hebben in enig spel?

Sidrac antwoord: In geen spel dat er in de wereld is zal men genoegen hebben, want wat genoegen dat men heeft anders dan in God, hoor, dat is alles schalksheid en nijdigheid; en vooral genoegens met wijven dat is de bron des duivels. En waarin dat men genoegen heeft zonder die tot God horen daar doet men de wil des duivels. Er zal noch op komen een grote zonde in de wereld dat men heten zal dobbelspel dat een spel des duivels spel zijn zal, dat een wijde weg maken zal ter helle waart, aan welke weg vele lieden zullen varen ter helle. Dat spel zal zijn zorgelijk en erg kwaad de mensen ten lichamen en ter ziele en verliest mede het goed; en de lieden zullen vele mits het spel loochenen en verzweren hun schepper. En al diegene die hun God afgaan op aardrijk, God zal hen afgaan in de hemel of ze zoeken genade voor hun dood.

30305 Die coninc vraecht: Alse de mensche es heet om iegen 31 iemene te vechtene ende te sceldene, hoe mach hy dat scouwen dat 32 hijs ontga?

33Sidrac antwort: Alse iemen es verhit op enen anderen om scelden 34 oft om striden, soe soude hy dincken om Gode ende omme sine 35 ziele ende datti ghene dingen en doe dat hem worpe in scaden ende 36 in verlies [des lichamen ende der zielen] ende toe in scanden ende 37 soe salmen pensen omme ander dinc ende vechten iegen therte 38 ende den quaden wille. Ende en can men des niet gedoen soe sal-39men trecken buten den lieden ende scelden iegen hem selven ende [181] 1 paerlementen ende seggen ute dat hem leget opt therte, alsoe oft 2 ware vore des geens ogen [daer hijt iegen heeft], ende die heetheit 3 die hem leget opt therte ende inden buuc die sal ute gaen ten monde 4 ende ten leden; ende dat herte sal ghesist werden ende vercoelen 5 ende te hem selven comen.

De koning vraagt: Als de mens heet is om tegen iemand te vechten en te schelden, hoe mag hij dat schuwe zodat hij het ontgaat?

Sidrac antwoord: Als iemand is verhit op een andere om te schelden of om te strijden, zo zou hij denken om God en om zijn ziel en dat hij geen dingen doet dat hem in schade werpt en in verlies van het lichaam en de ziel en toe in schande en zo zal men peinzen om een ander ding en vechten tegen het hart en de kwade wil. En kan men dat moet doen zo zal men trekken buiten de lieden en schelden tegen zichzelf en [181] parlementen en uitzeggen dat hem op het hart ligt, alzo of het was voor diegene zijn ogen waar hij het tegen heeft en de hitte die hem op het hart ligt en in de buik zal uit hem gaan te mond en ten leden; en dat hart zal gesust worden en verkoelen en tot zichzelf komen.

6306 Die coninc vraecht: Doeti quaet die hem beroemt van sinen 7 sonden?

8Sidrac antwort: Die ghene die hem beroemen van haren sonden 9 die sijn ministrele des duvels want alle die sonden comen vanden 10 rade des duvels. Ende [die] hem beroemt van dien dat hem die duvel 11 raet, hij es rechte ministreel des duvels, want hy ontdect des duvels 12 werke den menschen [ende sondeget herde zere; ende hy doet son-13degen andere menschen] die pensen selen omme sine quaetheit ende 14 schuldich sijn met hem van diere sonden om gedincken, want hy 15 hem sine quaetheit cont ghemaect heeft.

De koning vraagt: Doe hij kwaad die hem beroemt van zijn zonden?

Sidrac antwoord: Diegene de zich beroemen van hun zonden die zijn minstrelen des duivels want alle zonden komen van de raad des duivels. En die zich beroemt van die dat hem de duivel aanraadt, hij is rechte minstreel des duivels, want hij vertelt de duivels werken der mensen en zondigt erg zeer; en hij laat zondigen andere mensen die peinzen zullen om zijn kwaadheid en schuldig zijn met hem van die zonden om te gedenken, want hij heeft het met zijn kwaadheid bekend gemaakt.

16307 Die coninc vraecht: Mach enich quaet mensche hebben 17 groote sciencie?

18Sidrac antwort: Men vint in quaden menscen groote sciencie, maer 19 men / hetet ghene sciencie daer omme [dat] tfat daer sy 20 ute compt niet en siet ende blint es, want saghe hy hy en dade 21 gheen quaet. Ende die wijsheit en es niet te prisene die daer ute 22 compt, want dair soe vele sonden inne sijn; alsoe gelijc oft ghi 23 saget ene lelike corre die zere stoncke ende eyselijc ware ane te siene 24 ende ghi inde corre saegt liggen een herde scone dinc, dat ware 25 daer swaer te hebbene ende het soude in die corre qualijc voegen. 26 Alsoe es die consciencie qualijc geseten in enen quaden besondich-27den lichame. Want die lichame des sonderen es vele lelikr dan 28 die lelicste corre vander werelt. Daer omme seggen wy dat sciencie 29 des sondaren die gheen werc en werct der sciencien, dats van Goids 30 wille, sine sciencie ende sine wijsheit en es gene sciencie. Het sijn 31 vierderande sciencien; dierste inden ghenen die in Gode geloeft 32 ende sine gebode hout; dandere es inden sondare[n] die(s) wijs 33 willen sijn ende qualijc hem keren, soe dat sy Goids gebode niet en 34 houden; dese es wijsheit slichamen ende es volmaect voer den du-35vel. Die derde es inden iongen mensche die van wisen sinne es 36 ende met sire ioget alsoe doet, dat sine wijsheit over niet gehouden 37 en es met siere iolijsheit. Die vierde wijsheit es inden armen man, 38 die onder die liede over niet gehouden en es ende nochtan herde [182] 1 wijs es ende die vele gesien heeft ende wel ende wiselijc berechten 2 can alles dies men hem vraecht. Daer omme en salmen niemens 3 sciencie oft wijsheit mesprisen die soe arme oft soe clene sijn; want 4 uut ere armer fonteinen mach alsoe soeten ende alsoe groot water 5 lopen alse ute ere grootere; ende een clein man worpt selc stont 6 enen steen, sy twee en constene niet geheffen; daer omme en salmen 7 niemen mesprisen.

De koning vraagt: Mag enige kwaad mens hebben grote wetenschap?

Sidrac antwoord: Men vindt in kwaden mensen grote wetenschap, maar men noemt het geen wetenschap daarom omdat het uit het vat daar het uitkomt niets ziet en blind is, want zag hij het en deed hij geen kwaad. En de wijsheid is niet te prijzen wat daaruit komt want er zijn daarin zo veel zonden; alzo gelijk of ge zag een lelijk koren die zeer stonk en ijselijk was aan te zien en gij dan in dat koren zag liggen een erg mooi ding, dat was daar zwaar te hebben en het zou in dat koren kwalijk voegen. Alzo is de wetenschap kwalijk gezet in een kwaad zondig lichaam. Want het lichaam der zondaar is veel lelijker dan de lelijkste koren van de wereld. Daarom zeggen wij dat de wetenschap der zondaar in diegene die werkt in de wetenschap, dat is van Gods wil, zijn wetenschap en zijn wijsheid is geen wetenschap. Er zijn vier vormen van wetenschap; de eerste in diegene die in God geloofd en zijn gebod houdt; de andere is in de zondaren die wijs willen zijn en zich kwalijk keren, zodat ze Gods gebod niet houden; dit is wijsheid van de lichamen en is volmaakt voor de duivel. De derde is in de jonge mens die van wijze zin is en met zijn jeugd alzo doet, dat zijn wijsheid voor niets gehouden is met zijn jolijt. De vierde wijsheid is in de arme man die onder de lieden voor niet en is en nochtans erg [182] wijs is en die veel gezien heeft en goed en wijs berechten kan alles dat men hem vraagt. Daarom zal men niemands wijsheid of wetenschap misprijzen die zo arm of zo klein zijn; want uit een arme bron mag alzo zoet en alzo groot water lopen als uit een grotere; en een kleine man werpt soms die er twee niet konden heffen; daarom zal men niemand misprijzen.

8308 Die coninc vraecht: Waer by hebben die wive die bliscap 9 ende den rouwe vander werelt?

10Sidrac antwort: Die wive hebben die bliscap ende die droefheit 11 vander werelt daer omme dat sy dbloet ende die hersenen hebben 12 vele lichtere dan die manne. Sy sijn alse die clene riserkine van den 13 bomen die nigen voer den wint alsi wait, wanen datti compt. Aldus 14 soe sijn die wive, want en mach soe clenen dinc niet sijn die sy 15 horen ofte sien, sy en lachen, criten ofte weenen; ende dat es 16 vander lichtheit des bloets, dat sy dus cranc sijn van sinne. Want 17 waren sy vroet/ alse manne, men soudse maken rechteren [ende] 18 gebiederen ende sy souden vonnessen ende gebieden gelijc 19 den mannen; ende daer omme dat sy luttel bloets hebben ende 20 ongestade sijn van herten soe laetment te doene. Want handelinge 21 geloven sy ende ongeloven van dien dat sy horen oft datmen 22 hem seit ofte doet. Ende daer omme hebben sy die bliscap ende 23 den rouwe vander werelt. Ende eer souden LXX wive verleit sijn 24 dan een vroet man; dats omme den crancken ende den onvasten sin 25 die sy hebben.

De koning vraagt: Waarvan hebben de wijven blijdschap en de rouw van de wereld?

Sidrac antwoord: de wijven hebben de blijdschap en de droefheid van de wereld daarom omdat ze het bloed en de hersenen hebben veel lichter dan de mannen zijn zoals een klein twijgje van de bomen die neigen voor de wind als het waait waarvan dat het komt. Aldus zo zijn de wijven, want er mag zo’n klein ding niet zijn die ze horen of zien, ze lachen, krijsen of wenen; en dat is van de lichtheid van het bloed dat ze aldus zwak zijn van zin. Want waren ze verstandig zoals de mannen, men zou ze rechters maken en gebieders en ze zouden vonnissen en gebieden gelijk de mannen; en daarom omdat ze weinig bloed hebben en ongestadig zijn van hart zo laat men het ze te doen. Want handelingen geloven ze en ongeloven van die dat ze horen of dat men hem zegt of doet. En daarom hebben ze de blijdschap en de rouw van de wereld. En eerder zouden 70 wijven verleid zijn dan een verstandige man; dat is vanwege de zwakke en onvaste zin die ze hebben.

26309 Die coninc vraecht: Sal een mensche dicke gaen sien sinen 27 vrint?

28Sidrac antwort den coninc: Du en sout niet dicke gaen sien dinen 29 vrint, want du moges soe dicke te hem gaen, hem mochs verdrieten. 30 Maer du sout wachten den tijt ende den poent, want hy heeft lichte 31 te doene in sire herbergen met sinen wive, met sinen kinderen ende 32 met sire maysenieden, dats hem vernoyen soude dattu over hem 33 quams. Ende besich by dy selven oftu wars in diere herbergen, ofte 34 dy op selken poent niet verdrieten en soude, dat yemen quame over 35 dy alse du erre waers oft iet te doene hads met dinen kinderen oft 36 bruederen, dattu niet en wouts dat iemen wiste. Daer omme alse 37 du gaen wils te dijns vrients huse soe doe hem te voren weten dattu 38 comen sout; soe does du hovesscheit. [183]

De koning vraagt: Zal een mens vaak gaan zien zijn vriend?

Sidrac antwoord de koning: U zou niet te vaak gaan zien uw vrind want u zou te veel naar hem gaan en dat mocht hem verdrieten. Maar u zou wachten de tijd en het punt want hij heeft licht te doen in zijn herberg met zijn wijf, met zijn kinderen en met zijn manschappen zodat het hem vermoeien zou als u bij hem kwam. En bezie u zelf als u was in die herberg of het u op zulk punt niet verdrieten zou dat er iemand bij u kwam als u geërgerd was of iets te doen had met uw kinderen of broeders dat u niet wilde dat iemand het wist. Daarom als u naar uw vriend gaan wil zo laat het hem tevoren weten dat u komen zou; zo doet u hoffelijkheid. [183]

1310 Die coninc vraecht: Salmen den vrint toenen lelijc gelaet 2 alse y comt in eens herbergen ent geen tijt en es?

3Sidrac antwort: Bestu in dire herbergen met diere maysenieden 4 ende dijn vrint compt over dy ens dy vernoit, du en sout hem daer 5 omme niet toenen lelijc gelaet noch gramscap, maer du sout hem 6 toenen scoen gelaet ende ere doen na dine macht. Want beter es 7 dattu heves danc van dinen vrint in diere erscap dan dune verbolges, 8 want toenstu hem quaet gelaet soe sal hijs hem moyen op dy. Ende 9 alse du wils dat niemen over dy en come ende du selke dingen 10 te doen heefs binnen dinen huse, die du wils dat niemen en wete, 11 soe slute dine poerte, soe en mach niemen comen over dy du en 12 wiltene hebben.

De koning vraagt: Zal men de vriend een lelijk gelaat tonen als hij komt in een zijns herbergen en als geen tijd is?

Sidrac antwoord: Bent u in die herberg met uw manschappen en uw vriend bij u die zich vermoeit, u zou hem daarom niet tonen een lelijk gelaat nog gramschap, maar o zou hem een mooi gelaat tonen en eer doen naar uw macht. Want het is beter dat u dank van uw vriend heeft in die vriendschap dan dat u hem verbolgen heeft, want toon je hem een kwaad gelaat zo zal hij zich vermoeien op u. En al u wil dat niemand bij u komt omdat u sommige dingen te doen hebt in uw huis en dat u wil dat niemand het weet, zo sluit uw poort zo mag er niemand komen bij u die u niet wil hebben.

13311 Die coninc vraecht: Eest goet datmen eet alle dinc?

14Sidrac antwort: Alle dingen die God ghemaect heeft omme tetene, 15 die sijn alle gans. Maer die sieke om sine crancheit moet 16 eten vanden / crancxsten ende den cleenleecxsten; ende den gheson-17den es al goet dat men eten mach. Aldus soe es alderhande spise 18 goet den lichame, maer den sieken mescompt een clene dinc meer 19 dan den ghesonden ende moeten hem bat hoeden.

De koning vraagt: Is het goed dat men eet alle dingen?

Sidrac antwoord: Alle dingen die God gemaakt heeft om te eten die zijn alle gans. Maar de zieke vanwege zijn zwakheid moet eten van de zwakste en kleinste; en de gezonde is alles goed dat men eten mach. Aldus zo is allerhande spijs goed het lichaam, maar de zieken miskomt een klein ding meer dan de gezonde en moeten zich beter hoeden.

20312 Die coninc vraecht: Welke liede beroemen hem meest?

21Sidrac antwort: Van lieden die hem meest beroemen sijn iij manie-22ren, Ierstwerf doude sot die hem beroemt van siere joncheit ende 23 vertelt van sire vromicheit ende van grooten daden die hy dede 24 in sire joncheit, weder[t] waer oft gelogen zij, ende verseggen hare 25 boerdene ende hare sotheden ende beroemen hem ende en verstaen 26 niet dat de ghene diet horen haer sceren daer mede maken ende des 27 hem niet en geloeven, al eest dat sijs hem volgen. Dander maniere 28 es van den vremden lieden, die vertrecken ende hem beroemen van 29 grooten dingen ende van rijcheden die hem ghescieden ende die sy 30 hadden in haer lant; ende iegen enen dies geloeft sy X makens 31 haer sceren. Die derde maniere es die sotte rike man, die vertelt groote 32 dingen ende groote logenen; ende die ghene diet horen weten wel 33 datti liecht, nochtan volgen sijs hem van al datti seecht (ende) omme 34 sine rijcheit, want sy mogen sijns behoeven.

De koning vraagt: Welke lieden beroemen zich het meest?

Sidrac antwoord: Van lieden die zich het meest beroemen zijn 2 manieren, eerst de oude zot die zich beroemt van zijn jonkheid en vertelt van zijn dapperheid en van grote daden die hij deed in zijn jonkheid, weder het waar of gelogen zij en verzeggen hun grappen en zotheden en beroemen hem en verstaan niet dat diegene die het horen hun scherts daarmee maken en dus hem niet geloven al is het dat zij hem volgen. De andere manier is van de vreemde lieden die verhalen en zich beroemen van grote dingen en van rijkheden die hen geschieden en die ze hadden in hun land; en tegen een die het gelooft maken ze 10 maal hun scherts. De derde manier is de zotte rijke man die vertelt grote dingen en grote leugens; en diegene die het horen weten wel dat hij liegt, nochtans volgen zij hem van al dat hij zegt vanwege zijn rijkheid, want ze mogen hem behoeven.

35313 Die coninc vraecht: Hoe compt dat die clene kinderkine alse 36 beesten sijn ende niet en verstaen noch en weten?

37Sidrac antwort den coninc: Die clene kinderkine sijn groene ende 38 teder ende en hebben ghene vroude in eerterike no van etene no van 39 drinckene, no van gane no van stane ende sy en mogen niet spreken [184] 1 vore dat hare tijt compt. Ende dese natuere heeft hem God gegeven 2 omme scande te doene den duvele, dat alse arme een dinc ende min 3 wetende dan ene beeste alsi clene es, soe vroet ende goet werden sal, 4 dat sy hebben sal dat erve datti verloes met siere sotheit. Want het 5 sijn beesten ghenoech die verstandeger sijn dan clene kinderkine ende 6 daer omme heves de duvel groote scande, dat soe clene een dinc 7 beiagen mach ende verdienen die herberge ende [dat erve] dat hem 8 God ghegeven hadde datti verloes met sinen overmoede. Hets oec 9 ene andere maniere waer om dat hem de clene kinderkine niet en 10 verstaen. Dats daer omme dat sy comen sijn vanden sade des men- 11 schen ende sijn van crancker/ natueren ende van crancker 12 complexien. Doe God Adame gemaect hadde ende hy hem in blies 13 den gheest, alsoe saen dancti Gode sinen sceppere ende wiste 14 alle dinc, want hij en was van ghenen sade maer vanden ademe 15 Goids. De andere die van hem comen, sijn vanden sade des vaders 16 ende der moeder; daer omme en sijn sy niet also verstandich alse 17 Adam, die vader no moeder en hadde dan allene Gode ende sinen 18 heylegen wille.

De koning vraagt: Hoe komt het dat de kleine kindertjes als beesten zijn en niets verstaan nog weten?

Sidrac antwoord de koning: de kleine kindertjes zijn groen en teder en hebben geen vreugde in aardrijk nog van eten, nog van drinken, nog van gaan, nog van staan en ze en kunnen niet spreken [184] voordat hune tijd komt. En deze natuur heeft hun God gegeven om schande te doen de duivel, dat een arm ding minder weet dan een best als ze klein is en zo verstandig en goed worden zal dat ze hebben zal dat erve dat hij verloor met zijn zotheid. Want er zijn beesten genoeg die verstandiger zijn dan kleine kindertjes en daarom heeft de duivel grote schande dat zo’n klein ding bejagen mag en verdienen de herberg en dat erve dat hem God gegeven had dat hij verloor met zijn overmoed. Het is ook een andere manier waarom dat de kleine kindertjes zich niet verstaan. Dat is daarom omdat ze gekomen zijn van het zaad der mensen en zijn van zwakke natuur en van zwakke samengesteldheid. Toen God Adam gemaakt had en hij hem in blies de geest, alzo gelijk dankte hij God zijn schepper en wist alle dingen, want hij was van geen zaad maar van de adem Gods. De andere die van hem komen zijn van het zaad der vader en de moeder; daarom zijn ze niet alzo verstandig als Adam die vader nog moeder had dan alleen God en zijn heilige wil.

19314 Die coninc vraecht: Wanen compt die sin ende hoe?

20Sidrac antwort: Die sin compt van puere herten, van pueren bloede 21 ende van pueren hersenen. Die de ij van desen puer heeft ende dat 22 derde niet puer, hy en heeft ghenen natuerliken sin in hem; alsoe 23 alse een man met ere ogen niet alsoe wel en siet alse met twee ogen. En-24de hevestu puer herte ende puer hersenen ende doncker bloet, weet 25 het becommert ende verdonckert therte ende die hersenen alsoe 26 dattu niet en moges hebben goeden naturliken sin. Ende dit comt 27 al bi den planeten ende der ordinancien Goids des sceppers.

De koning vraagt: Waarvan komt de zin en hoe?

Sidrac antwoord: de zin komt van een puur hart, van puur bloed en van pure hersenen. Die twee van deze pure heeft en dat derde is niet puur, hij heeft geen natuurlijke zin in hem; alzo als een man met een oog niet alzo goed ziet als met twee ogen. En heeft u een puur hart en pure hersenen en donker bloed, weet het bekommert en verdonkert het hart en de hersenen alzo dat u geen goede natuurlijke zin mag hebben. En dit komt al bij de planeten en de ordinantiën Gods de schepper.

28315 Die coninc vraecht: Waer af comt dat suchten?

29Sidrac antwort den coninc: Dat suchten compt van ij dingen. Dier-30ste es alse dbloet worpt ene hete locht die omvaet dat herte, soe es 31 dat herte met diere locht verladen ende sucht dat herte ende ont-32laet hem van diere locht metten suchtene. Dander es alse dat herte 33 gestoert es ende tongemake, soe berueren hem die humoren in al 34 den lichame ende gheven der herten ene groote hitte, die soe groot 35 es dat sijs niet verdragen en mach; ende dan moetse hare ontladen 36 met grooten suchtene vander hitten oft sy en mochten den last 37 anders niet gedragen. [185]

De koning vraagt: Waarvan komt dat zuchten?

Sidrac antwoord de koning: Dat zuchten komt van twee dingen. De eerste is als het bloed werpt een het lucht en die omvangt het hart, zo is dat hart met die lucht verladen en zucht zodat het hart ontlaadt zich van die lucht met het zuchten. De ander is als het hart verstoord is en te ongemak, zo beroeren hem de levenssappen in het hele lichaam en geven het hart een grote hitte die zo groot is dat ze het niet verdragen kan; en dan moet ze zich ontladen met grote zuchten van de hitte of ze mochten de last anders niet dragen. [185]

1316 Die coninc vraecht: Waer af recht hem des mans let ende 2 wert groot ende weder cleine?

3Sidrac antwort: Des mans let gaet ute ende wast van drien dingen: 4 mits der ogen, mits der herten ende mits volheden des buucs. Alse 5 de ogen sien een scone wijf daer sy ghenoechte in hebben, soe doen 6 sijt te hant verstaen der herten ende dan heeft dat herte begeerte te 7 dien wive met grooten ghepense; ende dat gepens doet verrueren 8 die humoren ende die humoren slaen dan nederweert te dien lede daer 9 die wille der natueren es ende soe moet dat let wassen by natueren; 10 want dat let es ghemaect na die maniere / vander blasen. 11 Dander maniere es vander herten, alsi penst omme alsulke dinge ende 12 ghenuechte dat de humoren oec verrueren ende nederweert slaen alsic 13 vore seide. Die derde maniere es herde sorchlijc, dats de wille die 14 comt van volheden des buucs ende van rasten; ende daer af ont-15steken alle die humoren ende slaen nederweert ende doen dat let 16 rechten. Ende alse die hitte van den humoren wech gaen danen 17 sy quamen (ende) dan ontswelt dat let ende soe es die wille vergaen. 18 Maer alse die lichame pijnt ende arbeit, soe en mach hem die volheit 19 des lichamen niet deren. Ende alse die ogen niet en sien soe en 20 wert dat herte niet ontsteken in begeerten; ende daer omme en sal 21 niemen sottelijc pensen no sien no te vele rasten geven sinen lichame; 22 want die aldus doen woude, te bat mochti bedwingen sijn let.

De koning vraagt: Waarvan richt zich het lid van de man en wordt groot en weer klein?

Sidrac antwoord: Het lid van de man gaat uit en groeit van drie dingen: mits de ogen, mits het hart en mits volheden van de buik. Als de ogen een mooi wijf zien daar ze genoegens in heeft zo laat ze het gelijk verstaan het hart en dan heeft dat hart begeerte tot dat wijf met groot gepeins; en dat gepeins laat bewegen de levenssappen en de levenssappen slaan dan nederwaarts tot dat lid daar de wil der naturen is en zo moet dat lid groeien vanwege de natuur; want dat lid is gemaakt op de manier van de blaas. De andere manier is van het hart als het peinst om al zulke dingen en genoegend zodat de levenssappen zich ook verroeren en nederwaarts slaan zoals ik voor zei. De derde manier is erg zorgelijk, dat is dat de wil komt van volheden van de buik en van rusten; en daarvan ontsteken alle levenssappen en slaan nederwaarts en laten dat oprichten. En als de hitte van de levenssappen weg gaan vanwaar ze kwam en dan ontzwelt zodat het lid de wil is vergaan. Maar als het lichaam pijnt en arbeid, zo mag hem de volheid der lichaam niet deren. En als de ogen niet zien zo wordt dat hart niet ontstoken in begeerten; en daarom zal niemand zot peizen nog zien, nog te veel rusten met zijn lichaam; want die aldus doen wilde, te beter mocht hij bedwingen zijn lid.

23317 Die coninc vraecht: Van welken elementen mochte men 24 best ontberen?

25Sidrac antwort den coninc: Van genen van[den] iiij elementen 26 mochte men ontberen, want die lichame behoeft van enen ende 27 van anderen. Ofte men seide aldus: Ofte een ware in de zee in een 28 scip ende hadde alles des hem behoefde, soudi mogen ontberen der 29 eerden? Neen hy niet, want en hadde die eerde geweest, tscip en 30 hadde niet gheweest. Waer oec yemen die seide datti viers ontberen 31 mochte ende sine spise rou eten woude, dat en mochte niet sijn, want 32 en hadde die hitte geweest vander sonnen, die vrucht en hadde niet 33 mogen wassen. Ende seide yemen datti leven soude sonder water 34 te drinckene, ende wijn drincken altoes, hy en souts niet mogen 35 doen, want en dade dat dwater, derde en gave gene vrucht. Ende 36 sonder die locht en mochte oec niemen leven, want die ware daer 37 hy gene locht en hadde, hy soude sterven; ende en dade oec de 38 locht, deerde en soude gene vrucht dragen. [186]

De koning vraagt: Welke elementen mocht men het beste ontberen?

Sidrac antwoord de koning: Van geen van de 4 elementen mocht men ontberen, want et lichaam behoeft van een en van andere. Of men zei aldus: of een was in de zee in een schip en had alles dat hem behoefde, zou hij mogen ontberen de aarde? Neen hij niet, want had de aarde er niet geweest het schip had heter ook niet geweest. Was er ook iemand die zei dat hij het vuur ontberen mocht en zijn spijs rauw eten wilde, dat mocht niet zijn want had de hitte er niet geweest van de zon, de vrucht had niet mogen groeien. En zei iemand dat hij leven zou zonder water te drinken en altijd wijn drinken, hij zou het niet mogen doen, want deed niet het water, de aarde gaf geen vrucht. En zonder de lucht mocht ook niemand leven, want de tijd daar hij geen lucht had, hij zou sterven; en deed ook niet de lucht, de aarde zou geen vrucht dragen. [186]

1318 Die coninc vraecht: Waer omme en hebben niet de wive-2kine vanden vogelen natueren alse die beesten hebben?

3Sidrac antwort: Waert dat de wivekine vanden vogelen hadden 4 natuere alse andere beesten, soe en souden sy niet mogen vliegen. 5 Ende God met siere goedertierenheit maectese selc alsi sijn souden, 6 want hare lichamen souden vervult sijn worden vanden winde. 7 Ende haddense hare jongen gedraghen in haren lichame, soe 8 soudense [alsoe] swaer geweest hebben dat sy niet en hadden mogen 9 vliegen.

De koning vraagt: waarom hebben de wijfjes van de vogels niet zulke natuur als de beesten hebben?

Sidrac antwoord: Was het dat de wijfjes van de vogels de natuur hadden zoals andere beesten, zo zouden ze niet mogen vliegen. En God met zijn goedertierenheid maakte ze zo zoals ze zijn zouden, want hun lichamen zouden vervuld zijn geworden van de wind. En hadden ze hun jongen gedragen in hun lichaam zo zouden ze alzo zwaar zijn geweest dat ze niet hadden mogen vliegen.

10319 Die coninc vraecht: Wie gevoelt dat wee als men van 11 hier scheyt, ofte die lichame oft die ziele?

12 Sidrac / antwort: Vier dingen sijn daer de ziele(n) sceet van-13den lichame. Die ziele heeft anxt ende zericheit; die lichame heeft 14 pine ende rouwe. Die anxt vander zielen die es soe groot ende soe 15 sterc en mochte geen mensce gepensen, want sy hare mesdadich 16 kint ende ontsiet haren gerechten rechtere. Die zericheit der zielen 17 es oec alsoe groot, al sage een wijf doden hare kindere vore 18 hare ogen, sy soude onna sijn alsoe zerich. Die pine vanden lichame 19 es soe groot ende soe sterc dat ment niet gepensen en mochte. Want 20 dat een mensche geslagen ware met hameren op enen aenbilt ende 21 hy niet sterven en mochte ende hy geslagen worde also clene ende 22 alsoe smal datti gaen mochte doer een hantvingerlijn, soe en waert 23 niet dat tiendendeel vander pinen des lichamen alse die ziele van 24 hem sceet, [ja hoe cort sy sceet van hem.) Die lichame heeft oec 25 rouwe daer omme datti keert tasscen ende wert niet. Want dat een 26 mensche soe mechtich ware datti here ware van al der werelt ende 27 alle die lieden, beesten, vogelen stonden te sinen gebode ende hem 28 ere daden ende reverencie: ende de mensche verlore sine rijcheit ende 29 dit voirdeel ende dese ere, ende soe arm woirde ende soe neder datti 30 niene hadde tetene enen dach, soe en ware al dit niet tiendendeel 31 vanden rouwe dat die lichame heeft alse die ziele sceet van hem.

De koning vraagt: Wie voelt dat wee als men van hier scheidt of het lichaam of de ziel?

Sidrac, antwoord: Vier dingen zijn daar de ziel scheidt van het lichaam. De ziel heeft angst en zeer; het lichaam heeft pijn en rouw. De angst van de ziel die is zo groot en zo sterk dat mocht geen mens peinzen want ze kent zich misdadig en ontziet zijn gerechten rechtere. Het zere van de ziel is ook alzo groot, al zag een wijf doden haar kinderen voor haar ogen, ze zou bijna alzo bezeerd zijn. De pijn van het lichaam is zo groot en zo sterk dat men het niet bepeinzen mocht. Want als een mens geslagen was met hamer op een aambeeld en hij niet sterven mocht en hij geslagen wordt alzo klein en alzo smal zodat hij door een ring gaan mocht, zo was dat niet een tiende deel van de pijnen van het lichaam als de ziel van hem scheidt, ja hoe gauw ze er ook van scheidt. Het lichaam heeft ook rouw daar omdat het keert tot as en wordt te niet. Want dat een mens zo machtig was zodat hij heer was van de hele wereld en alle lieden, beesten en vogels stonden tot zijn gebod en hem eer deden en reverentie: en de mens verloor zijn rijkheid en dit voordeel en deze eer en zo arm wordt en zo neder dat hij geen dag had te eten, zo was was al dit niet het tiende deel van de rouw dat het lichaam heeft als de ziel scheidt van hem.

32320 Die coninc vraecht: Waer omme en verstaen hem niet die 33 kindere ende waer omme sijn sy soe clene [ende moylijc op te 34 houdene]?

35Sydrac antwort: Om twee saken eest dat die kindere clene ende 36 onverstandich gheboren werden ende moylijc sijn op te houdene. 37 Deene es om die sonden die Adam dede iegen sinen sceppere, ende [187] 1 daer omme bleven sy alle becommert die van hem quamen ende die 2 van hem comen selen; alsoe dat sy hem qualijc verstaen alse beesten, 3 [omme dat Adam hem verstont alse een beeste] met siere gulsernien, 4 doen hy begeerde tetene dat hem God verboden hadde. Ende en 5 hadde hy die sonde niet ghedaen, al dat hem na quam hadde alsoe 6 verstandich gheweest cleene ende groot. Dander dat die kinderkine 7 [moylijc] sijn op te houdene dats daer omme, dat Yeve hadde doen 8 bliscap doen Adam at den appel dien hem God verboot; want daer 9 by waenden sy gelijc sijn Gode. Ende daer omme hadden sy pine 10 ende moyenesse hare kindere op te voedene; [ende alle wive moeten 11 moyenesse hebben hare kindere op te voedene) gelijc dat Yeve 12 dede ende daer omme bliven die wive altoes in ghedinckenessen dat 13 sy bliscap hadden om dat tgebod Goids gebroken was. Ende daer 14 omme hevet dwijf altoes pine ende arbeit/ ende sorge met 15 spinnene, met wasschene, met kindere op te houdene, daer groote pine 16 ende sorge ane leecht; ende met menegen anderen ongevalle daer 17 sy met becommert es.

De koning vraagt: Waarom verstaan zich niet de kinderen en waarom zijn ze zo klein en moeilijk op te houden?

Sidrac antwoord: Om twee zaken is het dat de kinderen klein en onverstandig geboren worden en moeilijk zijn op te houden. De ene is om de zonden die Adam deed tegen zijn schepper, en [187] daarom bleven ze alle bekommert die van hem kwamen en die van hem komen zullen; alzo dat ze hem kwalijk verstaan als beesten omdat Adam zich verstond als een beest met zijn gulzigheid toen hij begeerde te eten dat hem God verboden had. En had hij de zonde niet gedaan, al dat na hem kwam had alzo verstandig geweest, klein en groot. De ander dat de kindertjes moeilijk zijn op te houden dat is daarom dat Eva had toen blijdschap toen Adam at de appel die hem God verbood; want daarbij waanden ze gelijk te zijn met God. En daarom hadden ze pijn en vermoeienis hun kinderen op te voeden; en alle wijven moeten moeite hebben hun kinderen op te voeden, gelijk dat Eva deed en daarom blijven de wijven altijd in gedenkenis dat ze blijdschap hadden om dat het gebod Gods gebroken was. En daarom heeft het wijf altijd pijn en arbeid en zorg met spinnen, met wassen, met kinderen op te houden daar grote pijn en zorg aan ligt; en met menige anderen ongevallen daar ze mee bekommerd is.

18321 Die coninc vraecht: Hoe salmen leven in dese werelt?

19Sidrac antwort: Men sal leven in ere manieren ende in ere andere 20 maniere [sterven ende in ere andere maniere] opverstaen. Men sal 21 leven getrouweleec ende goedertierlijc elc van sinen aerbeide ende 22 van sire gherechter winningen ende sal altoes hebben minne te Gode. 23 Ierstwerf Gode loven ende aenbeden ende vlien dleven ende die 24 ghenoechte die ter werelt hoert; die gene die dit doen leiden een 25 erachtich leven. Dander maniere es datmen sterven sal heylichlijc, 26 dats te wetene: die in Gode geloven ende hem kinnen ende aen-27beden ende geerne ende verduldichlijc sterven omme Gode ende 28 omme die minne van hem [in ghewaregher berouwenesse van haren 29 sonden], die selen opverstaen met groter glorien alse God wilt.

De koning vraagt: Hoe zal men leven in deze wereld?

Sidrac antwoord: Men zal leven in een manier en in een andere manier sterven en in een andere manier opstaan. Men zal leven getrouw en goedertieren elk van zijn arbeid en van zijn gerechte winningen en zal altijd hebben minne tot God. Eerst God loven en aanbidden en vlieden het leven en de genoegens doe tot de wereld horen; diegene de dit doen leiden een eerachtig leven. De andere manier is dat heilig sterven zal, dat is te weten: die in God geloven en hem kennen en aanbidden en graag en geduldig sterven om God en om de minne van hem in ware berouw van hun zonden, die zullen opstaan met grote glorie als God het wil.

30322 Die coninc vraecht: Sal de mensche zere ontsien sinen 31 viant?

32Sidrac antwort: Es dijn viant sterc ofte cranc, du en soutene niet 33 te zere ontsien noch oec dy te zere ghetroesten, want ongedeelde 34 dingen siet men dicke gevallen. Selc wert heden verwonnen die 35 mergen verwint ende selc verwint heden, hy wert mergen verwon-36nen. Ende die den anderen niet en ducht, een ander en ducht hem 37 niet; ende die hem alte zere ducht, hy nedert hem ende ontweert 38 alte zere. Ende die hem alte zere getroest, heeft dicwile alte groote 39 scade. Want die ducht altoes draecht, hy draecht groote pine ende [188] 1 groote bordene over hem; ende die hem selven alte zere ghetroest, 2 hy draecht sine(n) grote(n)scade ende sine doot. Daer omme sal-3men duchten ende ontsien alst tijt es ende alst sinen tijt heeft sal 4 hem een man getroesten (ende Gode te bate nemen).

De koning vraagt: Zal de mens zeer ontzien zijn vijand?

Sidrac antwoord: is uw vijand sterk of zwak, u zou zich niet te zeer ontzien noch ook u te zeer troosten, want ongedeelde dingen ziet men vaak gebeuren. Sommige worden heden overwonnen die morgen overwint en sommige overwint heden, hij wordt morgen overwonnen. En die de anderen niet ducht, een ander ducht hem niet; en die hem al te zeer ducht, hij vernedert zich en verlaagt zich al te zeer. En die hem al te zeer troost heeft vaak al te grote schade. Want die de ducht altijd draagt, hij draagt grote pijn en [188] grote schuld over hem; en die zichzelf al te zeer troost, hij draagt zijn grote schade en zijn dood. Daarom zal men duchten en ontzien al het tijd is en als het zijn tijd heeft zal een man zich troosten (en God te baat nemen).

5323 Die coninc vraecht: Sal een mensche spelen enich spel met 6 sinen vrint?

7Sidrac antwort: Hoet di van te spelene enich dinc iegen dinen 8 vrient ende iegen andere te spottene, want daer af mochti vele 9 quaets comen. Want van spelene met woirden ofte met handen, 10 dair af comen groote bolgenscape ende manslachte al waert iegen 11 dinen vrint ofte iegen dinen bruedere. Want doestu hem zere ofte 12 quetstune ofte werpstune ter eerden ofte gheraecstune in eneger ma-13nieren, du soutene zere vergrammen; weder hy sy clene ofte cranc 14 ofte onweert ofte bloede, elc houdet in hem al swiget hy. Ende 15 eest dattune dan bespots soe doestu hem vele quaets in / sijn 16 herte, ende waent dattu dit does op sinen lachter ende haetti daer 17 omme toter doot. Maer du sout spelen metten lieden met sconen 18 woerden ende seggen goede woerde ende ghescienessen, want daer 19 af en mach anders niet comen dan doget, vrienscap, hovesscheit 20 ende ghemintheit.

De koning vraagt: Zal een mens spelen enig spel met zijn vriend?

Sidrac antwoord: Hoedt u van te spelen enig ding tegen uw vriend en tegen andere te spotten, want daarvan mocht je veel kwaads komen. Want van spelen met woorden of met handen daarvan komt groot verbolgen en manslacht al was het tegen uw vriend of tegen uw broedere. Want doet u hem zeer of kwetst of werpt u hem ter aarde of raakt u hem in enige manieren, zo zou hem zeer vergrammen; weder hij ze klein of zwak of onwaarde of blode zag, elk houdt zich in al zwijgt hij. En is het dat u hem dan bespot zo dot tu hem veel kwaads in zijn hart en waant da u dit doet op zijn uitlachten en haat u daarom tot de dood. Maar u zou spelen met de lieden met mooie woorden en zeggen goede woorden en geschiedenissen, want daarvan mag niets anders komen dan deugd, vriendschap, hoffelijkheid en minnelijkheid.

21324 Die coninc vraecht: Hoe sal hem die mensche houden iegen 22 sinen viant?

23Sidrac antwort den coninc: Du soutu houden manlijc ende vromelijc 24 iegen dinen viant, al eest dattu hem ontsies ende bloede sijs; ende 25 doestu aldus, dijn viant sal dy prisen ende ontsien ende en sal niet 26 dorren comen in dine macht, want hy soude duchten verwonnen 27 te sine van dy. Ende eest dattu vlies soe sal hy dy iagen, soe 28 blijfstu verwonnen ende soe sal hijs dy lachter spreken ende en ont-29sien nemmermere. Daer omme soe sy altoes goet man ende vrome 30 ende hout dine ere, soe soutu sijn geprijst ende geëert; ende al bestu 31 bloede soe gelaet u vromelijc onder die liede, sy selen dy prijs geven. 32 Ende emmer behout dine ere, want men sal wanen dattu vrome 33 ende doegdelijc best ende sal dy dan dair over houden. Ende eest 34 dat dine bloetheit wert ontdect enewerven soe bestu onteert tallen 35 daghen ende onweert gehouden onder die liede; ende eest dattu 36 yemen slaen wille ende te dy weert comt, nempt exemple aen hem 37 ende keerdy te hem weert, soe mogestu hem nederen ende dy hogen. [189] 1 Die hont alse hy vliet soe iagene dander honde ende scoren hem 2 sijn vel ende sijn vleesch; ende alse saen alse hy hem verstout ende 3 omme keert ende ter were set, soe trecken sy achter ende en dorren 4 niet vechten iegen hem. Daensichte ontsiet den rugge niet, maer 5 daensichte ontsiet wel daensichte.

De koning vraagt: Hoe zal zich de mens houden tegen zijn vijand?

Sidrac antwoord de koning: U zou zich mannelijk en dapper tegen uw vijand, al is het da tu hem ontziet en bang bent; en doet u aldus, uw vijand zal u prijzen en ontzien en zal niet durven komen in uw macht, want hij zou duchten overwonnen te zijn van u. En is het dat u vliedt zo zal hij u jagen, zo blijft u overwonnen en zo hij u uitlachen en nimmermeer ontzien. Daarom zo goede man wees dapper en houd uw eer, zo zal u geprezen en geëerd zijn al bent u alzo blode zo gelaat u zich dapper onder de lieden, ze zullen u prijs geven. En immer behoudt uw eer, want men zal wanen dat u dapper en deugdelijk bent en zullen u daarvoor houden. En is het dat uw bangheid ontdekt wordt eenmaal zo bent u onteerd te tallen dagen en onwaardig gehouden onder de lieden; en is het dat u iemand wil slaan wil en dat hij tot u waart komt, neem een voorbeeld aan hem en keer je tot hem waart, zo mag u hem vernederen en u verhogen. [189] De hond als hij vliedt zo jagen hem de andere honden en scheuren hem zijn vel en zijn vlees en gelijk als hij zich verstout en omkeert en te verweer zet, zo trekken ze achteruit en durven niet te vechten tegen hem. Het aanzicht ontziet de rug niet, maar het aanzicht ontziet wel het aanzicht.

6325 Die coninc vraecht: Welc es beter oft de rike oft die arme?

7Sidrac antwort: Gheestelijc te nemene soe essi best die Gode meest 8 mint. Die rike sorghen meer dan die arme, want soe sy mere heb-9ben soe sy mere begeren. Ende hevestu goet soe doechtsu alsoe vele 10 alse dijn goet; ende hevestu enen penninc, [soe doechstu alsoe vele 11 alse een penninc]. Die ghewarege prophete des Goids soens alse 12 hy comt in eerterike, soe sal hy seggen met sinen heylegen monde: 13 Alsoe vele alse du heves alsoe vele bestu weert. Maer hy en sals niet 14 seggen omme den lichame maer omme die ziele; want alsoe vele alse 15 die ziele heeft goets gedaen in dese werelt, alsoe vele sal sy hebben 16 in dander werelt. Ende alsoe (vele) eest vanden lichame: alsoe vele 17 alse hy macht heeft op eerterike alsoe vele doechti op / 18 eerterike. Daer omme es die rike beter dan die arme beide na die 19 ziele ende na den lichame; maer die rijcheit der zielen gaet boven 20 al dander rijcheit.

De koning vraagt: Welke is beter of de rijke of de arme?

Sidrac antwoord: Geestelijk te nemen zo is de beste die God meest mint. De rijke heen meer zorgen dan de arme, want zo ze meer hebben zo ze meer begeren. En heeft u goed zo deugt u alzo veel als uw goed; en heeft u een penning, zo deugt u alzo veel als een penning. De ware profeet de Gods zoo als hij in dit aardrijk komt zo zal hij zeggen met zijn heilige mond: Alzo veel als u hebt alzo veel bent u waard. Maar hij zal het niet zeggen om het lichaam maar om de ziel; want alzo veel als de ziel goeds heeft gedaan in deze wereld, alzo veel zal ze hebben in de andere wereld. En alzo veel is het van het lichaam: alzo vele als hij macht heeft op aardrijk alzo vele deugt hij op aardrijk. Daarom is de rijke beter dan de arme, beide naar de ziel en naar het lichaam; maar de rijkheid der ziel gaat boven alle andere rijkheid.

21326 Die coninc vraecht: Alse een mensche es in ene stede daer 22 hy wel es, sal hy die laten omme te soeken ene betere?

23Sidrac antwort den coninc: Alse du best in ene goede stede daer du 24 heves dine nootdorste ende daer du wel best, soe houti daer stille 25 ende leef in payse ende en verwandelt dy niet ende en hebben ghene 26 begeerte om ene betre. Maer alse dy God ene betere verleenen wille 27 ende du seker best van ere betere, soe nemse ende houti in payse ende 28 lati genoegen. Want diet al begeert hy verliest al. Ende selc waent 29 vinden broot gebacken, hy vint cume coren opt velt; ende daer 30 omme eest goet alse die mensche es in ene goede stede dair hy wel es, 31 datti van daer niene kere omme ene andere te soekene, want hy 32 mochte vollijc verliesen deen metten anderen.

De koning vraagt: Als een mens is in een plaats is daar hij het goed heeft, zal hij dat laten om een betere te zoeken?

Sidrac antwoord de koning: Als u in een goede plaats bent waar u uw nooddruft hebt en u het daar goed hebt zo hou u daar stil en leef in vrede en verander u niet en heb geen begeerte om een betere. Maar als u God een betere verlenen wil u zeker bent van een betere, zo neem die en hou u in vrede en laat u vergenoegen. Want die alles begeert hij verliest alles. En sommigen wanen gebakken brood te vinden, hij vindt nauwelijks een koren op het veld; en daarom is het god als een mens in een goede plaats is daar hij het goed heeft dat hij daarvan niet keert om een andere te zoeken, want hij mocht geheel verliezen de een met de andere.

33327 Die coninc vraecht: Wie sijn die ayste ende die sekerste 34 die in die werelt sijn oft die rike oft de arme?

35Sidrac antwort den coninc: Die rike sijn meer ayse ende die arme sijn 36 meest seker. Want rike hebben des hem behoeft ende mogen hem 37 ayse maken, mair sy sijn dicke in vresen ende in duchten van ver-38gevene oft van verranessen om haer conincrijck te verliesene oft haer [190] 1 rijcheit ende en dorren niet varen over al daer sy willen, sy en heb-2ben met hem groot geselscap ende dat moet sijn met grooter sorgen 3 ende coste; want soe waer groet cost es dair hoert groote soirge 4 toe. Die arme gaen sekerlijc waer sy willen ende ontsien niet dat 5 mense vergeven sal oft vermoirden om haer goet ofte verraden; ende 6 alsi den buuc hebben vol broots ende waters soe sijn [sy] alsoe 7 ayse alse die rike sijn van haren groten etene. Ende sekerheit es beter 8 dan aysement, daer omme es de arme in sekeren state dan die rike.

De koning vraagt: Wie zijn in die zaak en de zekerste de in de wereld of de rijke of de arme?

Sidrac antwoord de koning: de rijke zijn meer in die zaak en de arme zijn het meest zeker. Want rijken hebben wat hen behoeft en mogen hem zeker maken, maar ze zijn vaak in vrees en in duchten van vergeven of van verraad om hun koninkrijk te verliezen of hun [190] rijkheid en durven niet overal te gaan daar ze willen, ze hebben met hem groot gezelschap en dat moet zijn met grote zorgen en kosten; want zo waar grote kosten zijn daar hoort toe grote zorgen toe. De arme gaan zeker waar ze willen en ontzien niet dat men ze vergeven zal of vermoorden om hun goed of verraden; en al ze de buil vol brood hebben zo zijn ze alzo zeker als de rijke van hun grote eten. En zekerheid is beter dan gemak, daarom is de arme een zekere staat dan de rijke.

9328 Die coninc vraecht: Sal een mensche geloven alles des men 10 hem raet? 11Sidrac antwort: Seker soe doestu alse een herde simpel mensche, 12 daestu al dat u die lieden rieden; maer [men] sal horen al der lieden 13 raet ende wel verstaen den enen ende den anderen. Ende die dinc 14 die dy en duncken goet no getrouwe die soutu laten ende souts tiden 15 ane dijns selfs raet. Ende duncti eens anders raet beter soe laet varen 16 dinen raet ende doe den sinen. Ende eens vremts mans raet ofte / 17 dijns knechts raet en soutu niet versmaden. Want soe wie 18 met rade werct, hy wert van Gode gehouden over vroet ende over 19 voirsienich.

De koning vraagt: Zal een mens geloven alles wat men hem aanraadt?

Sidrac antwoord: Zeker zo doet u als een erg eenvoudig ment deed u alles wat de lieden u aanraden; maar men zal horen alle lieden raadt en goed verstaan de een en de andere. En dat ding dat u goed nog getrouw lijkt, u zou het laten en zou aan uw eigen raad gaan. En lijkt u een anders raad beter zo laat gaan uw raad en doe de zijne. En de raad van een vreemde man of van uw knechts zou niet versmaden. Want zo wie met raad werkt, hij wordt van God gehouden voor verstandig en voorzienig.

20329 Die coninc vraecht: Salmen altoes scouwen die quaet-21sprekers?

22Sidrac antwort den coninc: Sekerlijc die ghene die quaet spreken sal 23 [men] altoes scouwen; ende die ghene diese mint hy mint des duvels 24 busine. Want sy maken met haren quaetsprekene discoert onder die 25 liede ende onder gebruedere; dair af comt mort ende verlies des 26 lichamen ende der zielen. Die quaetsprekr es seriant des duvels 27 ende sijn sonderlinge knape ende en segt anders niet dan datti wille, 28 dat es verranesse ende al quaet ende discoert onder die liede. Daer-29omme salmense haten ende scouwen boven alle dinc.

De koning vraagt: Zal men altijd schuwen de kwaadsprekers?

Sidrac antwoord de koning: Zeker diegene die kwaadspreken zal men altijd schuwen en diegene die ze mint hij mint de duivels bazuin. Want ze maken met hun kwaadspreken wanorde onder de lieden en onder de broeders; daarvan komt moord en verlies der lichamen en de zielen. De kwaadspreker is een bediende van de duives en zijn bijzonder knap en zeggen niets anders dan dat zij willen dat is verraad en al kwaad en wanorde onder de lieden. Daarom zal men die haten en schuwen boven alle dingen.

30330 Die coninc vraecht: Sal hem een belgen des dat hem een 31 ander toent quaet gelaet?

32Sidrac antwort: Al eest dat dijn vrient oft dijn brueder dy toent 33 selc stont quaet gelaet, daer omme en soutu dy des niet storen 34 want hy heeft by aventueren enege dinc int herte daer omme hy 35 gram es, soe datti dy noch anderen en can getoenen scoen gelaet. 36 Ende dat soutu verdragen ende sout pensen in dy selven, waers tu 37 gram ende gestoert, dattu niet enen anderen souts mogen toenen 38 goet gelaet, al waert dijn brueder; ende eest dattu enich dinc(s) sprecs 39 ende dat een ander node hoert ende dy daer af toent quaet [191 1 gelaet, des en soutu dy niet belgen, want hij es lichte onwetende 2 ende heet luttel sins ende en can niet bat. Want soe een mensche 3 min weet ende min sins heeft, soe hy hem lichtere stoert dan 4 die vroede; want al waert dat hem die vroede stoerde, hy en souts 5 niet toenen van buten. Daer omme ontsietmen mere die bolgenscap 6 vanden vroeden dan vanden sotten want die vroede connen hem bat 7 [ende] behendeliker wreken ende houden dan die sotte; ende daer 8 omme salmenne meest ontsien.

De koning vraagt: Zal men zich verbolgen als een ander hem een kwaad gelaat toont?

Sidrac antwoord: Al is het dat uw vriend of uw broeder soms een kwaad gelaat toont, daarom zou u zich dus niet storen want hij heeft bij avonturen enig ding in het hart waarom hij gram is zodat hij u nog anderen een mooi gelaat kan tonen. En dat zou u verdragen en zou peizen, was u gram en verstoord e dat u het een andere niet zou mogen tonen een goed gelaat, al was het uw broeder en is het dat u enig ding spreekt en dat een ander node hoort en u daarvan een kwaad gelaat toont, daarvan zou u niet verbolgen worden, want hij is licht onbekend en heeft er weinig verstand van en kan niet beter. Want zo een mens minder weet en minder zin heeft, zo hij zich lichter stoort dan de verstandige; want al was het dat de verstandige zich stoort, hij zou het niet tonen van buiten. Daarom ontziet men meer het verbolgen van de verstandige dan van de zotte want de verstandige kunnen zich beter en handiger wreken en houden dan de zotte; en daarom zal men die het meeste ontzien.

9331 Die coninc vraecht: Sal een mensche vergeten tslants dair 10 hy in geboren ende gevoet was?

11Sidrac antwort: Een mensche mach wel vergeten sijns lants. Eest 12 dattu sijs arme ende en heves niet af te levene ende du dan trecx in 13 een ander lant [daer] du vints goet ende ere, wel soutu dan vergeten 14 dijns lants, daer du arm wars ende niet en hads. Al waerstu geboren 15 int beste ende tscoenste lant van eerterike ende du dar hads vele mage 16 ende vriende van / grooter macht ende du daer soe arm 17 waers, dattu van armoeden daer niet bliven en mochs ende du dan 18 ginges in een ander lant, daer du hads dine nootdorste, dats rechte 19 dijn lant. Ende dlant daer du vints dine nootdorste dat soutu min-20nen ende niet laten, ende niet minnen dlant daer du geboren waers, 21 daer du niet en hadts af te levene. Want die de dinc te rechte merken 22 wille soe sijn alle die liede vremde in dese werelt, want niemen en 23 heeft lant anders dan hy hier es geherbercht; ende saen moeten wy 24 wech. Die merringe in dese werelt al duerde sy dusent jare so en 25 sout niet sijn ene ure na de durentheit der ewicheit vander ander 26 werelt. Ende dat een mensche levede dusent jare, dat en ware anders 27 niet dan ofte hy I ure in ene ghijste gheherbercht ware ende dan 28 voer sire veerde; ende daer omme sijn wy alle vremde in dese werelt.

De koning vraagt: Zal een mens vergeten het land waarin hij geboren en gevoed was?

Sidrac antwoord: Een mens mag wel vergeten zijn land. Is het dat u arm bent en u heeft niets om van te leven en u dan trekt in een ander land daar u goed en eer vindt, wel zou u dan vergeten uw land daar u arm was en niets had. Al was u geboren in het beste en mooiste landt van aardrijk en u daar ad vele verwanten en vrienden van grote macht en u daar zo arm was dat u van armoede daar niet blijven mocht en u dan ging in een ander land daar ge uw nooddruft had, dat is recht uw land. En het land daar u uw nooddruft vindt dat zou minnen en niet laten en niet minnen het land daar u geboren was daar u niets van had om van te leven. Want di dat ding recht merken wil zo zijn alle lieden vreemd in deze wereld, want niemand heeft land anders dan hij hier is geherbergd; en gauw moeten wij weg. Het verblijven in deze wereld al duurde ze duizend jaar zou het niet een uur zijn naar de duur van de eeuwigheid van de ander wereld. En dat een mens leefde duizend jaar, dat was niets dan of hij uur als een gast geherbergd was en dan zijn weg ging; en daarom zijn wij allen vreemd in deze wereld.

29332 Die coninc vraecht: Welc es beter oft cracht oft behen-30dicheit?

31Sidrac antwort: Cracht es een goet dinc den mensche, nochtan es 32 behendicheit dicke beter; want men dicke met behendicheden doet 33 datmen niet en dade met crachte. In allen dingen der werelt soe es 34 beter behendicheit dan cracht des lichamen, maer cracht es beter 35 der zielen, want voer Gode en doech geen behendicheit no wijsheit 36 der werelt.

De koning vraagt: Wat is beter of kracht of handigheid?

Sidrac antwoord: Kracht is een goed ding de mens, nochtans is handigheid vaak beter; want men vaak met handigheid doet dat men niet deed met kracht. In alle dingen der wereld zo is beter handigheid dan kracht des lichamen, maar kracht is beter der zielen, want voor God deugt een handigheid nog wijsheid der wereld.

37333 Die coninc vraecht: Oft yemen raets vraecht enen anderen 38 sal hy hem te hant berechten?[192]

1Sidrac antwort: Eest dat yemen raets vraecht enen anderen, essi dan 2 vroet ende wijs ende antwerden can op datmen hem vraecht, soe sal 3 hy antwerden te hant, soe sal hy gehouden sijn voer vroet; ende 4 eest dat hijs soe saen niet gedoen en can, soe sal hij hem bepensen 5 eer hy antwert. Ende en can hijs hem soe saen niet bepensen, soe 6 sal hijs nemen sine vorst vander antwerden. Ende wille hijs dan 7 vollijc vroet sijn des hem gevraecht es, soe gae dicwile ten scriptueren 8 ende ten boeken ende behouden datti leest in sijn herte ende in 9 sijn memorie. Ende alse hijs wel bevroet es soe houde dat staende 10 vromelike, soe datti verwinne met redenen die hy daer iegen segge 11 ende setse onder hem ende en prise hem selven niet. Dan sal hy 12 gehouden sijn voer vroet ende vore philosophe ende hebben lof onder 13 die liede. Die gene die met redenen antwerden connen op elc dat 14 men hem vraecht dat heten philosophen; ende die philosophen sijn 15 die wiseren vander werelt.

De koning vraagt: als iemand aan een andere raad vraagt zal hij hem gelijk berichten?[192]

Sidrac antwoord: Is het dat iemand raad vraagt een andere, is hij dan verstandig en wijs en antwoorden kan op dat men hem vraagt, zo zal hij gelijk antwoorden en zo zal hij gehouden zijn voor verstandig en is het dat hij zo gelijk niet doen kan zo zal hij zich bepeinzen eer hij antwoordt. En kan hij het zo gelijk niet peinzen zo zal hij uitstel nemen van het antwoord. En wil hij dan geheel verstandig zijn wat hem gevraagd is zo gaat hij vaak ter schrifturen en ten boeken en behouden dat hij leest in zijn hart en in zijn memorie. En als hij het goed bevroed heeft zo houdt dat dapper staan zodat hij overwint met redenen die hij daartegen zegt en zet die onder hem en prijst zichzelf niet. Dan zal hij gehouden zijn voor verstandig en voor een filosoof en heeft lof onder de lieden. Diegene die met redenen antwoorden kunnen op alles dat men hem vraagt dat heten filosofen; en de filosofen zijn de wijzere van de wereld.

16334 Die coninc vraecht: Sal de mensce/ eysschen datmen hem 17 sculdich es?

18Sidrac antwort den coninc: Die mensche sal eysschen datmen hem 19 sculdich es hovesschelijc ende goedertierlijc, dair hy peinst redene 20 te hebbene ende daer hijt niet quijt laten en wille. Ende bestu scul-21dich den lieden enich dinc, soe gelde hem hovesschelijc ende goeder-22tierlijc wair by hy dy een anderwerf gereet sy. Want die ghene die 23 hovesschelijc laten ende nemen die hebben deel in der ander goet; ende 24 die ghene die geerne nemen ende node gheven, sy en vinden hulpe 25 no raet in haren orbore.

De koning vraagt: Zal de mens eisen dat men hem schuldig is?

Sidrac antwoord de koning: de mens zal eisen dat men hem schuldig is en is hij hoffelijk en goedertieren, daar hij peinst reden te hebben en daar hij het niet kwijt laten wil. En bent u schuldig de lieden enige ding, zo vergeldt het hem hoffelijk en goedertieren waarbij hij u een anderwerf gereed is. Want diegene doe hoffelijke laten en nemen die hebben deel in de andere zijn goed en diegene die graag nemen en node geven, ze vinden hulp nog raad in hun oorbaar.

26335 Die coninc vraecht: Hoe comt dat die uten westen vroeder 27 sijn dan ander liede?

28Sidrac antwort: Die uten westen en hebben niet alsoe groote heete 29 der sonnen alse die uten oesten. Alse die sonne gaet op int oesten 30 soe es sy herde heet ende droege ende dan verhit dat lant alte zere 31 ende die ghene die daer sijn. Ende alset [es] in midden den dach soe 32 es die sonne gemene ende gelijc in al die werelt alsoe verre alst tijt 33 ende redene es. Ende alsi nedert om dat naken savons, soe nemt 34 sy haren keer ten westen ende es niet alsoe heet alsi was; ende en 35 hebben dair ghene hitte alsoe dat hare hersenen dair gene nose en 36 hebben vander hitten. Ende om dese redene soe sijn die van west 37 vroedere dan die van oest. Ende dat moechdi cort daer ane merken: [193] 1 die ginge in ene stede daer die sonne wel heet scene op sijn hoeft 2 ene corte stonde, hy mochte werden dul ende verliesen sinen sin. 3 Noch es daer ene andere redene: die uten westen mogen eten hete 4 spise in allen tiden vanden jare dat sy hem niet en deert. Ende waert 5 dat de van oesten alsoe [aten, het soude hem] zere deren ende dat 6 compt bider natueren des lants daer sy inne geboren sijn. Die uten 7 westen sijn mits der coutheit daer sy inne geboren sijn vele sterkere 8 ende vastere van complexien.

De koning vraagt: Hoe komt het dat di uit het westen verstandiger zijn dan andere lieden?

Sidrac antwoord: die uit het westen hebben niet alzo grote hitte van de zon als die uit het oosten. Als de zon opgaat in het oosten zo is die erg heet en droog en dan verhit dat land al te zeer diegene die daar zijn. En als het midden in de dag is zo is de zon algemeen en gelijk in de hele wereld alzo ver als het tijd en reden is. En als ze omlaaggaat om dat naken der seizoenen zo neemt ze haar keer ten westen en is niet alzo heet al ze was; en hebben daar geen hitte alzo dat hun hersenen daar gen last hebben van de hitte. En om deze reden zo zijn die van het westen verstandiger dan die van het oosten. En dat mag je gauw daaraan merken: [193] die ging in een plaats daar de zon goed heet schijnt op zijn hoofd een korte tijd, hij mocht worden dol en verliezen zijn zin. Noch is daar een andere reden: die uit het westen mogen eten hete spijzen in allen tijden van het jaar dat het hem niet deert. En was het dat die van het oosten alzo aten, het zou hen zeer deren en dat komt van de natuur van het land waarin ze geboren zijn. Die uit het westen zijn mits de koudheid waarin ze geboren zijn veel sterker en vaster van samengesteldheid.

9336 Die coninc vraecht: Welc es scoenre ende meer te prisene 10 aen dwijf soe scoen lijf soe scoen gelaet?

11Sidrac antwort: Man ende wijf die volmaect sijn van haren leden 12 laer sy te samen sijn, soe es dat scoenste ghelaet vele scoenre dan de 13 scone lichame; wit oft swert hy es bedect metten clederen, maer 14 tgelaet ende daensichte es altoes ontdect ende alle die lieflijcheit es 15 in daensichte ende int gelaet dat daensichte toent. En die/ 16 hem sette daer toe datti ghenoechte woude hebben in te siene neder-17weert, dat ware groote sonde. Ende daer omme segge [wy] dat 18 tscoen aensichte dat geheel ende volcomen es scoenre es dan de 19 scone lichame.

De koning vraagt: Wat is mooier en meer te prijzen aan een wijf zo mooi lijf zo mooi gelaat?

Sidrac antwoord: Man en wijf die volmaakt zijn van hun leden daar ze tezamen zijn, zo is dat mooiste gelaat veel mooier dan het mooie lichaam; wit of zwart, het is bedekt met kleren, maar het gelaat en het aanzicht is is altijd ontdekt en alle lieflijkheid is in het aanzicht en in het gelaat dat het aanzicht toont. En die zich zet daar hij genoegen wil hebben om nederwaarts te zien, dat was grote zonde. En daarom zeggen wij dat het mooiste aanzicht is dat geheel en volkomen is die is mooier dan het mooie lichaam.

20337 Die coninc vraecht: Ofte een man vint enen anderen man 21 op sijn wijf, wat sal hy doen?

22Sidrac antwort: Eest dat een man vint enen anderen man die sijn 23 wijf scint, al stoert hijs hem dat en es geen wonder. Ende dat sal 24 hy nochtan liden rastelijc ende goedertierlijc ende salse castien hoves-25schelijc; want die scande ende die blame comt vanden wive, want 26 gheen man en mochte hebben wijf met foertsen hy en woudse 27 dooden. Ende men en sal haer des faits nemmermeer verwiten 28 lelijc no voert bringen want sy souts te wers doen. Maer hy sal 29 swigen ende bergen sine gramscap ende die wantrouwe van sire her-30ten. Ende soe een man meer dair omme peinst soe hy sotter es; want 31 al vint een man een anderen by sinen wive, sy en eest niet allene diet 32 doet in de werelt. Ende omme dat ongeval, dat hem soe groot 33 dunct van sinen wive, soe en es hy niet doot ende daer omme en 34 selen die boeme haer vrucht niet verliesen, no die watre en selen daer 35 omme niet verdroegen, no die liede ende ander creatueren en sijn 36 daer omme niet doot, no God onse here en sal de werelt daer omme 37 niet struweren. Ende al duncket hem swaer, het dunct anderen lieden 38 niet; ende en wistijs soe en deret hem twint. Ende daer omme sal [194] 1 hijt lichtelike laten liden ende omme hare quaetheit hem selven 2 niet verteren no bederven. Want alle die manne die liggen by 3 anders mans wive sijn honde ende arger dan honde. Ende alle die 4 wive die hem geven tote enen anderen man dan tote haren wettegen 5 man, die sijn gelijc der stinckender corren die de honde verslinden. 6 Ende daer omme en soutu om de vule onweerde(r) dinc dy 7 niet verslaen no onteren al te male. Maer draech die dinc heymelijc 8 ende goedertierenlijc, dat sal dine vrome sijn aen ziele ende aen lijf. 9 Ende dat sal Gode ghenoechlijc sijn ende den duvel leet sijn.

De koning vraagt: of een man vindt een andere man op zijn wijf, wat zal hij doen?

Sidrac antwoord: Is het dat een man vindt een andere man die zijn wijf schendt, al stoort hij hem, dat is geen wonder. En dat zal hij nochtans lijden rustig en goedertieren zal ze kaastijden goedertieren; want de schande en de blaam komt van de wijven, want geen man mocht hebben een wijf met kracht, tenzij hij haar wilde doden. En men zal haar van dit feit nimmermeer lelijk verwijten, nog voortbrengen want ze zou het te dwars doen. Maar hij zal zwijgen en verbergen zijn gramschap en de wantrouw van zijn hart. En zo een man meer daarom peinst zo hij zotter is; want al vindt een man een andere bij zijn wijf, ze is het niet alleen die het doet in de wereld. En omdat ongeval, dat hem zo groot lijkt van zijn wijf zo is hij niet dood en daarom zullen de bomen hun vrucht niet verliezen, nog het water en zullen daarom niet verdrogen, nog de lieden en ander creaturen zijn daarom niet dood, nog God onze heer zal de wereld daarom niet vernielen. En al lijkt het hem zwaar, het lijkt anderen lieden niet; en wist gij het zo deert het hem nies. En daarom zal [] hij het lichte laten gaan vanwege haar kwaadheid en zal zichzelf niet verteren nog bederven. Want alle mannen die liggen bij anders mans wijven zijn honden en erger dan honden. En alle wijven die zich geven toe een andere man dan tot hun wettige man die zijn gelijk de stinkende koren die de honden verslinden. En daarom zou u om dat vuile en onwaardige ding u niet verslaan nog onteren helemaal. Maar draag dat ding heimelijk en goedertieren, dat u baten aan uw ziel en aan uw lijf. En dat zal God genoeglijk en de duivel leed zijn.

1 0338 Die coninc vraecht: Sal een mensche gepens dragen omme 11 [sijn] fait ofte omme eens anders?

12Sidrac antwort: Na die geestelijcheit soe sal die mensche gepeins 13 dragen/ om eens anders fait. Maer na die lichamelijcheit 14 en soutu pensen om niemens fait dan om dy ende omme die dine. 15 Wat hevestu te doene van dien dat vremde liede doen; ofte sy wel 16 doen, van haren weldoene en hevestu gene bate. Daer omme en soutu 17 niet laden no becommeren dijn herte om hair arch, want sy en 18 maken gheen ghewach no en becommeren [hem] met dinen goede 19 no met dinen quade, ende alsoe soutu hem doen. Te rechte ware hy 20 sot die dair omme pensde ende sorchde dat [die visschen] die int 21 dwater vlieten, souden werden gevaen ende gheten; also ghelijc 22 es hy sot die meer penst omme eens anders [fait] dan omme sijns 23 selfs.

De koning vraagt: Zal een mens gepeins dragen om zijn feit of om een van een ander?

Sidrac antwoord: Naar de geestelijkheid zo zal de mens gepeins dragen om een ander zijn feit. Maar naar de lichamelijkheid zou u peinzen om niemands feit dan die van u en om uw ding. Wat heeft u te doen van die dat vreemde lieden doen; of ze goed doen, van hun weldoen heeft u geen baat. Daarom zou u zich niet laten nog bekommeren uw hart om hun erg, want ze en maken geen gewag nog bekommeren zich met uw goed nog met uw kwaad en alzo zou u hen doen. Te recht was hij zot die daarom peinsde en bezorgt dat de vissen die in het water vlieten zouden worden gevangen en gegeten; alzo gelijk is hij zot die meer peinst om een ander zijn feit dan om zichzelf.

24339 Die coninc vraecht: Sal een mensche Gode blameren ofte betien 25 van sire gramscap [ofte alse hy es in scaden ofte in verliese)?

26Sidrac antwort: Gode en mach ghene blame no verwijt genaken, mair 27 men sal hem loven ende dancken ende aenbeden. Oftu sot best 28 ende du dy selven toren ende scade makes met diere sotheit, wat 29 soutu des Gode witen; du sout dat witen dy ende diere versuemt-30heit. Oftu iet sies dattu niet winnen en moegs met diere ledicheit 31 ende ave nemes van goede dat en soutu Gode niet tien maer 32 dy selven ende dinen werken. Pine ende aerbeide omme dine neringe 33 ende God sal dy hulpen; ende sette dy ten aerbeide, God sal dy by 34 staen ende geraden. Maer bestu trage ende roekeloes ende du wel 35 pinen moechs dine nootdorste oftu wouts, ende des niet en wils mits 36 diere vadheit, wat scoude hevet des God? Du eischs Gode dine nootdorste liggende al stille, hy en saels niet doen; maer wiltu aerbeiden 2 soe sal hy dy geven dine nootdorste. Ware een man in een groot 3 diep water ende hy wel swemmen conste ende hem selven niet hulpen 4 en woude maer riep: Gode here hulpt my! Wet dat hem God niet 5 hulpen en woude; maer waert datti hande ende voete ruerde ende 6 holpe hem selven, dat hem God hulpen soude uter noot ende uten 7 anxte daer hy in ware.

De koning vraagt: Zal een mens God blameren of aantijgen van zijn gramschap als hij in schade is of in verlies?

Sidrac antwoord: God mag geen blaam nog verwijt genaken, maar men zal hem loven en danken en aanbidden. Als u zot ben en u zichzelf toorn en schade maakt met uw zotheid, wat zou u dus God verwijten u zou dat verwijten aan u uw verzuimen. Of u ziet iets dat u niet winnen mag met uw ledigheid en neemt van het goede, dat zou u God net aantijgen maar u zelf en uw werken. Pijn en arbeid om uw nering en God zal u helpen; en zet u tot uw arbeid, God zal u bijstaan en aanraden. Maar bent u traag en roekeloos en u wel pijnen mag uw nooddruft als u wilde of het niet wil mits uw luiheid, wat schuld heeft dus God? U eist van God in uw nooddruft en legt geheel stil, hij zal het niet doen; maar wil u arbeiden zo zal hij u geven uw nooddruft. Was een man in een groot diep water en hij goed zwemmen kon en zichzelf niet helpen wilde maar riep: God heer help mij! Weet dat hem God niet helpen wilde; maar was het dat hij handen en voeten bewoog en hielp zichzelf dat hem God helpen zou uit de nood en angst daar hij in was.

8340 Die coninc vraecht: Waer af sal men hebben meer loefs 9 ende prijs soe van den riken soe vanden armen?

10Sidrac antwort den coninc: Men sal hebben mere ere vanden riken 11 dan van den armen, want die rike mach meer eren doen vanden 12 sinen ende van sinen lichame dan die arme. Maer vanden armen 13 machmen hebben meer loefs onder die liede dan vanden/ [riken, 14 want men mach soe clenen dinc niet geven den] armen, 15 hy en heves groote bliscap (van ere cleinre aelmoesenen die hem die rike 16 geeft). Ende hy vertellet onder die liede in eren des geens diese hem 17 gaf ende in allen steden sal hy willen vertrecken van diere giften die 18 hem die goede man gaf ende sal sijns altoes vermanen in goede. 19 Ende gheeft men hem omme Gode, soe heeft men den danc ende 20 den lof van Gode. Ende eest datmen geeft enen riken man, hy 21 en sal lichte den lof no de gifte niet vort setten onder die liede. 22 Want by aventueren duncket hem te clene ofte hy heeft selcx goets 23 ende rijcheden ghenoech ende alsoe vele alse hy diese hem gaf ende 24 en saels hem ghene ere willen seggen noch oec prisen omme alsulke 25 gifte, omme dat die liede mochten peinsen datti selker giften be-26dorste. Ende hier omme soe heeft men meer loefs vanden armen 27 dan vanden riken ende mere van Gode dan vanden lieden.

De koning vraagt: Waarvan zal men hebben meer lof en prijs zo van de rijken zo van de armen?

Sidrac antwoord den koning: Men zal hebben meer eer van de rijken dan van de armen, want de rijke mag meer eren doen van de zijne en van zijn lichaam dan de arme. Maar van de armen mag men hebben meer lof onder de lieden dan van de rijken, want men mag niet zo’n klein dinge geven de armen, hij heeft grote blijdschap van een kleine aalmoes die hem de rijke geeft. En hij vertelt het onder de lieden in eren van diegene die het hem gaf en in alle plaatsen zal hij willen verhalen van die gift die hem de goede man gaf en zal hem altijd vermanen in het goede. En geeft men hem om God, zo heeft men de dank en de lof van God. En is het dat men geeft een rijke man, hij zal licht de lof nog de gift niet voortzetten onder de lieden. Want bij avonturen lijkt het hem te klein en hij heeft van zulk goeds en rijkheden genoeg en alzo veel als hij die het hem gaf en zal hem geen eer willen zeggen noch ook prijzen om al zulke gift omdat de lieden mochten peinzen dat hij zulke gift nodig had. En hierom zo heeft men meer lof van de armen dan van de rijken en meer van God dan van de lieden.

28341 Die coninc vraecht: Salmen dienen alle die liede?

29Sidrac antwort: Men sal dienen alle die liede ende men en sal niet 30 achten wat lieden dat sijn, soe arme soe rike. Want dienstu enen 31 argeren dan du sijs, du does dat [omme Gode of] omme goeden 32 lof; ende dienstu enen beteren dan du sijs dat doestu omme dine 33 ere ofte omme te bat te hebbene van hem. Die dient om ere ofte 34 om loen te hebbene, dien en sal niet vernoyen no verlangen, want 35 die dach sal comen dat hijt hem loenen sal tienvout, diegene dien 36 hy dienst gedaen heeft. Want die den goeden dient van sinen 37 lichame ofte van den sinen, hy en sal hem niet haesten want hy en 38 verliest niet. [196]

De koning vraagt: Zal men dienen alle lieden?

Sidrac antwoord: Men zal dienen alle lieden en men zal niet achten wat lieden dat zijn, zo arme zo rijke. Want dient u armere dan u bent, u doet dat om Gods lof en om goede lof; en dient u een betere dan u bent da doet u om uw eer of om het beter van hem. Die dient om eer of loon te hebben, die zal zich niet vermoeien nog verlangen, want de dag zal komen dat hij het hem tienvoudig belonen zal diegene die hij dienstgedaan heeft. Want de goeden dient van zijn lichaam of van de zijne, hij zal zich niet haasten want hij verliest niets. [196]

1342 Die coninc vraecht: Welc es dat smakelijcste dinc dat es?

2Sidrac antwort: Dat smakelijcste dinc dat es dats de slaep, want alse 3 du heves grooten lost van slapene, no eten no drincken, no ghene 4 bliscap en soude dy twint hulpen iegen die begeerte van slape; want 5 die lichame en mach niet leven sonder slapen. (alsoe allen creatueren 6 leven sonder slapen). Alsoe alse alle creatueren leven biden winde 7 ende sonder den wint niet sijn en mochten, alsoe en mogen sy niet 8 sijn sonder slapen. Want God mits sire goedertierenheit die wel 9 kinde de crancke natuere des menscen, soe maecti den dach ende den 10 nacht omme datti des daechs aerbeiden soude ende des nacs rusten 11 ende metten slape verwinnen allen aerbeit ende moetheit des wercx. 12 Mair/ hadde God gewilt, hy hadt altoes dach ghemaect 13 ende omme de raste maecte hy den nacht. Also [wel] hebben die 14 beeste [ende] die vogele genoechte inden slaep alse hebben die liede. 15 Ende die slaep es geestelijc ende hy es gelijc der locht diemen gevoelt 16 ende niene siet. Het en es geen beeste soe clene no worme, sy en moe-17ten slapen; ende en [es] gheen dinc die ruert, die leven mach sonder 18 slapen [sonder] de vissche; want soe wat de locht gevoelt dat moet 19 slapen.

De koning vraagt: Wat is het smakelijkste ding dat er is?

Sidrac antwoord: Dat smakelijkste ding dat er is dat is de slaap, want als u grote lust hebt van slapen, nog eten, nog drinken, nog geen blijdschap zou u iets helpen tegen de begeerte van slaap; want het lichaam mag niet leven zonder te slapen. Alzo alle creaturen leven zonder slapen. Alzo als alle creaturen leven bij de wind en zonder de wind er niet zijn mochten, alzo mogen ze niet zijn zonder te slapen. Want God mits zijn goedertierenheid die goed kende de zwakke natuur van de mensen, zo maakte hij de dag en de nacht omdat hij op de dag arbeiden zou en ‘s nachts rusten en met de slaap overwinnen alle arbeid en vermoeidheid van het werk. Maar, had God gewild, hij hadt altijd dag gemaakt en vanwege de rust maakte hij de nacht. Alzo goed hebben de beesten en de vogels genoegen in de slaap zoals de lieden hebben. En de slaap is geestelijk en het is gelijk de lucht die men voelt en niet ziet. Er is geen beest zo klein nog worm, ze moeten slapen; en er is geen ding die beweegt die leven mag zonder te slapen, uitgezonderd de vissen; want zowat de lucht voelt dat moet slapen.

20343 Die coninc vraecht: Van wat manieren selen sijn coninge 21 ende ander heren?

22Sidrac antwort: Die coninge ende die lants heren selen sijn ierst-23werf getrouwe van haren lichame, van haren woerden ende van 24 haren werken ende van haren iugemente. Dair na selen sy sijn vroet, 25 voersienich, hovesch ende goedertieren. Daer na selen sy sijn vrome 26 ende coene van haren lichame; daer na selen sy sijn milde ende 27 gevende ende daer na selen sy sijn fier ende hert den quaden, 28 elcken na dat sine mesdaet es, gaet aen lijf oft aen let. Eest dat sy 29 sijn getrouwe van haren live ende van haren woerden, soe doen 30 sy Gode lieve (ende van haren worden) ende groote ere hem selven. Sijn 31 sy vroet ende voirsienich, dat bedarf hem wel, want sy hebben vele 32 [volcx] te berechtene. Sijn sy hovesch ende goedertieren, dat voeget 33 hem oec herde wel ende bat dan enen clenen, want sy hebben groote 34 ere ende God es hem hout. Sijn sy coene, vrome ende stout van haren 35 live, dat behoert hem oec wel te sine, want hare liede nemen exempel 36 daer ane ende pensen dat sy al sulc souden sijn. Sijn sy milde ende 37 gevende, dat behoert hem oec wel; daer omme sijn sy lief getal ende 38 besitten hare heerscapien te rasteleker. Ende sijn sy fel ende hart 39 den genen die quaet doen, dat behoert hem oec wel toe omme die [197] 1 quade te versagene ende gelijc te doemen die arme ende die rike. 2 Dit sijn de gebode die hem God ghegeven heeft ende geboden te 3 houdene ende anders en sal sijn geen coninc no here.

De koning vraagt: Van wat manieren zullen zijn koningen en andere heren?

Sidrac antwoord: de koningen en de landheren zullen zijn eerst getrouw van hun lichaam, van hun woorden en van hun werken en van haren berechten. Daarna zullen ze verstandig zijn, voorzienig, hoffelijk en goedertieren. Daarna zullen ze zijn dapper en koen van hun lichaam; daarna zullen ze zijn mild en geven en daarna zullen ze zijn fier en hard de kwaden, elk naar na dat zijn misdaad is, gaat het aan lijf of aan lid. Is het dat ze zijn getrouw van hun lijf en van hun woorden, zo doen ze God liefde en van hun woorden en grote eer zichzelf. Zijn ze dapper en voorzienig, dat behoeft ze wel, want ze hebben veel volk te berechten. Zijn ze hoffelijk en goedertieren, dat voegt hen ook erg goed wel en beter dan een kleine, want ze hebben grote eer God is hun behouden. Zijn ze koen, dapper en stout van hun lijf, dat behoort hen ook wel te zijn, want hun lieden nemen voorbeeld daaraan en peinzen dat ze alzo zouden zijn. Zijn ze mild en geven, dat behoort hen ook wel; daarom zijn ze lieftallig en bezitten hun heerschappijen te rustiger. En zijn ze fel en hard diegene die kwaad doen, dat behoort hen ook wel toe om de [197] kwade te bang te maken en gelijk te verdoemen de arme en de rijke. Dit zijn de geboden die hen God gegeven heeft en geboden te houden en anders zal het zijn geen koning nog heer.

4344 Die coninc vraecht: Die coninghe ende die lants heren selen 5 sy mede varen striden?

6Sidrac antwort: Die coninghe ende lantsheren selen ten iersten ende 7 ten vorsten trecken uter herbergen ende uter stad te stride weert, 8 alsoe dat hem hare liede na volgen selen. Ende [eer sy comen ten 9 stride soe selen sy ordineren ende] maken hare battaelgien wiselijc 10 ende met stouten gelate ende selen behouden een deel vanden goe- 11 den in hare ghe/selscap ende int achterste van al den bat-12taelien bliven sterckelijc ende stoutelijc. Ende sien sy dat hare 13 liede ghescoffiert sijn ende dat sy hebben ghene macht iegen hare 14 viande, soe selen sy selve stoutelike voert trecken ten vianden weert; 15 soe selen dander vercoenen ende herte maken. Ende sien sy dat 16 hare battaelgie minder ende crancker es dan hare viande, sy selense 17 troesten ende goet exempel seggen haren lieden ende soe vromelijc 18 hem saten tharen vianden weert alsoe oft sijt al ghewonnen sagen. 19 Ende geen coninc no ander here en sal sijn in dierste battaelgie noch 20 in dandere, maer altoes in dechterste, want al there leget an hem. 21 Ende es hare battaelgie gescoffiert, soe sijn alle dandere gescoffiert, 22 want des heren lichame es vore alle dandere. Ende moeten sy emmer 23 ondergaen ende sy ontcomen, sy mogen vercovereren op enen ande-24ren tijt.

De koning vraagt: de koningen en de landsheren zullen ze meegaan ten strijde?

Sidrac antwoord: de koningen en landsheren zullen ten eerste en ten voorste trekken uit de herbergen en uit de stad ten strijde waart, alzo dat hem hun lieden na volgen zullen. En eer ze komen ten strijde zo zullen ze ordineren en maken hun bataljons wijs en met stout gelaat en zullen behouden een deel van de goeden in hun gezelschap en in het achterste van het hele bataljon blijven sterk en stout. En zien ze dat hun lieden geschoffeerd zijn en dat ze geen macht hebben tegen hun vijand, zo zullen ze zelf stout voorttrekken ten vijand waart; zo zullen de andere zich koen worden en hard maken. En zien ze dat hun bataljon minder en zwakker dan hun vijand, ze zullen ze troosten en hun lieden een goed voorbeeld zeggen en zo dapper zetten tegen hun vijand waart, alzo of ze het geheel gewonnen zagen. En geen koning nog andere heer zal zijn in het eerste bataljon nog in de andere, maar altijd in de achterste, want al het leger ligt aan hem. En is hun bataljon geschoffeerd, zo zijn alle de andere geschoffeerd, want de heren lichaam is voor alle de andere. En moeten ze immer ondergaan en ze ontkomen, ze mogen herstellen op een andere tijd.

25345 Die coninc vraecht: Welc es van cleedinge die beste verwe 26 die es?

27Sidrac antwort: Die meeste vernaemde cledinge die es dats root, 28 want dats coninclijc ende mogelijc boven dandere verwen. Ende sy 29 geeft groot confort den genen diese draecht ende condicheit van her-30ten ende grote ere den lichame, want sy es gelijc der sonnen. Die 31 witte cledere horen den ingelen. Daer omme eest ene edele weerde 32 cledinge ende sy doet hebben den genen diese cleden soete herte ende 33 minnende ende maect goede hersenen ende es gelijc der manen. Die 34 groene cledinge es sonderlinc want dats cledinge ons levens 35 ende [van] alle[n] andere[n] creatueren; want God heefter mede 36 ghecleet die vruchte van eerterike daer wy af leven. Want dat edel 37 dinc alse die vruchte, die onthouden den mensche hare lichamen, 38 selen te rechte ghecleet sijn met diere edelre werder verwen. God [198] 1 hadde mogen maken die vruchte van andere verwen dan van groen-2dere, maer alsoe edelre dinc woudi geven alsoe edele verwe. Ende 3 oec es sy gelijc den cruden. Die blauwe cledinge es gelijc den firma-4mente ende sy es ene edel cledinge ende sy doet sijn den ghenen diese 5 draecht edel, goedertieren ende van goeden gelove. Die ander verwen 6 en sijn niet genoemt met rechte ter cledingen der menschen op 7 eerterike.

De koning vraagt: Wat is van de kleding de beste verf die er is?

Sidrac antwoord: de meeste en voornaamste kleding is de rode, want dat is koninklijk en mogelijk boven de andere verven. En ze geeft groot comfort diegene die het draagt en kundigheid van het hart en grote eer het lichaam, want het is gelijk d zon. De witte kleren behoren de engelen. Daarom is het ene edele waardige kleding en ze laat hebben diegene die ze kleden een zacht hart en minnend en maakt goede hersenen en is gelijk de maan. De groene kleding is bijzonder want dat is de kleding van ons levens en van alle andere creaturen; want God heeft er mede gekleed de vruchten van aardrijk daar wij van leven. Want dat edel ding als de vrucht die onthouden de mensen hun lichamen, zullen te recht gekleed zijn met die edele waardige kleur. God [198] had mogen maken de vrucht van andere kleuren dan van groenere, maar alzo edel ding wilde hij geven alzo edele verf. En ook is ze gelijk de kruiden. De blauwe kleding is gelijk het firmament en het is een edele kleding en ze doet zijn diegene die het draagt edel, goedertieren en van goed geloof. De andere verven zijn niet genoemd met recht ter kledingen der mensen op aardrijk.

8346 Die coninc vraecht: Welc es dat groenste ende verste dinc 9 dat es?

10Sidrac antwort: Dat groenste ende verste dinc dat es dats water. Het 11 vergroit alle dingen; en dade dwater het en souden sijn/ 12 ghene groene dinghen. Ende het vergroit alle dinge op berge ende 13 montaengien daert niet groien en soude en dade dwater van reghene 14 ofte van dauwe.

De koning vraagt: Wat is dat groenste en beste ding dat er is?

Sidrac antwoord: Dat groenste en beste ding dat er is dat is dat water. Het vergroeit alle dingen; en deed niet het water er zouden geen groene dingen zijn. En het vergroeit alle dingen op bergen enen daar het niet groeit op bergen zou deed het water het niet van regen of dauw.

15347 Die coninc vraecht: Welc es tfetste dinc dat es op eerterike?

16Sidrac antwort: Die eerde es dat vetste dinc vander werelt, die ons 17 ghevet die vruchte daer wy by leven mits den wille Goids, ende hare 18 vetheit. Want alles des de mensche leeft na den lichame comt vander 19 eerden, eest coren eest fruit, eest cruut ende al datmen eet ende drinct.

De koning vraagt: Wat is het vetste ding dat er is op aardrijk?

Sidrac antwoord: de aarde is dat vetste ding van de wereld, die ons geeft de vruchten daar wij bij leven mits de wil Gods en zijn vetheid. Want alles waarvan de mens leeft naar het lichaam komt van de aarde, is het koren is het fruit, is het kruid en al dat men eet en drinkt.

20348 Die coninc vraecht: Welc es beter in die ure vander doot: 21 ofte grote hope oft groot berou?

22Sidrac antwort: Die twee sijn de beste dingen die men hebben mach 23 ende sonderlinge ende altoes hope in die ure vander doot. Want al 24 hadde een mensche wel gedaen al sijn leven ende en haddi ghene 25 hope des ewelijcx levens ende hy in wanhopen storve, hy bleve 26 ewelijc verdoemt. Ende heeft een sondere alsi sterft goede hope, 27 dat(tene) dontfermicheit Goids die soe groot es hem alle sine son-28den vergeven mach ende hy sterft in dien hope, hy blijft behouden 29 ende die hope comt van berouwe.

De koning vraagt: Wat is beter in het uur van de dood: of grote hoop of groot berouw?

Sidrac antwoord: die twee zijn de beste dingen de men hebben mag en vooral en altijd hoop in het uur van de dood. Want al had een mens goed gedaan al zijn leven en had hij heen hoop van het eeuwige leven en hij in wanhoop stierf, hij bleef eeuwig verdoemd. En heeft een zondaar als hij sterft goede hoop, dat hem de ontferming van God zo groot is hem die al zijn zonden vergeven mag en hij stierf in die hoop, hij blijft behouden en de hoop komt van berouw.

30349 Die coninc vraecht: Salmen die doode beweenen?

31Sidrac antwort: Men sal beweenen die doode ende droeve sijn om 32 die quade, ende blide ende vrolijc sijn omme die goede. Alse die 33 goede mensche sterft die in Gode geloefde ende sine gebode 34 hielt, soe salmen blide sijn ende maken groote feeste, want men es 35 seker datti sal comen ten eweliken levene. Ende omme alsulken men-36schen en sal men niet hebben dan bliscap ende feeste. Ende alse die 37 quade sterft die in Gode niene gelovede ende sine gebode niet en 38 hilt, soe salmen droeve sijn ende serich, want hy ewelijc verdoemt es.

De koning vraagt: Zal men de doden bewenen?

Sidrac antwoord: Men zal bewenen de dode en droevig zijn om de kwade en blijde en vrolijk zijn om de goede. Als de goede mens sterft die in God geloefde en zijn gebod hield zo zal men blijde zijn en maken groot feest, want men is zeker dat hij komen zal ten eeuwig leven. En om al zulke mensen zaal men niets anders hebben dan blijdschap en feest. En als de kwade sterft die in God niet geloofde en zijn gebod niet hield, zo zal men droevig en rouw hebben want hij is eeuwig verdoemd.

39350 Die coninc vraecht: Wat salmen seggen alse men slapen [199] 1 gaet ende alse men opstaet ende werweert salmen thoeft keren?

2Sidrac antwort: Alse men slapen gaet, salmen houden die hande op 3 te hemele weert ende dancken Gode (ende) sinen sceppere oetmoe-4delijc ende seggen dese bedinge: Here God almechtich scepper hemel-5rijcx ende eerterijcx, in Uwe hande bevele ic minen geest; [Here ghe-6warich God] hebt mijns genade ende bescermt my vanden viant 7 ende van sire macht. Ende dan salmen slapen. Ende dus salmen oec 8 houden daensichte ten oesten weert des mergens alse men op staet 9 ende seggen oec aldus. Want toesten daer die sonne op gaet 10 dats daensichte vander werelt ende van daer compt de gracie Goids.

De koning vraagt: Wat zal men zeggen als men slapen gaat [199] en als men opstaat en waarheen zal men het hoofd keren?

Sidrac antwoord: Als men slapen gaat zal men houden de handen op te hemel waart en danken God en zijn schepper ootmoedig en zeggen dit gebed: Heer God almachtig, schepper van hemelrijk en aardrijk, in Uw handen beveel ik mijn geest; Heer ware God heb mij genade en bescherm mij van de vijand en van zijn macht. En dan zal men slapen. En dus zal men ook houden het aanzicht ten oosten waart ‘s morgens als men opstaat en zeggen ook aldus. Want in het oosten daar de zon opgaat dat is het aanzicht van de wereld en vandaar komt de gratie Gods.

11351 Die coninc vraecht: Die en hadde maer enen cul, soudi mo-12gen kint winnen ende waer by es deen clene ende dander groot?

13Sidrac antwort: Die maer enen cul en heeft, hy mach alsoe wel kint 14 winnen alse die maer een oge en heeft ende hem gehulpt metter 15 andere. Deen cul es groot ende dander cleine; die groote cul es die 16 hy ende die clene es die zij. Ende alle die clene kindere die gewonnen 17 werden dore die aderen vanden clenen culle dat sijn [sien ende dore 18 die aderen vanden groten culle dat sijn] hien. Ende [God] eer hy 19 den mensche maecte, soe oirdineerdi alle dingen alsoe sy sijn souden 20 [ende diere den mensche behoeven soude]. Ende alsoe maecti alle 21 dingen na recht ende redene.

De koning vraagt: die maar een bal had, zou die een kind mogen winnen en waarom is de ene klein en de ander groot?

Sidrac antwoord: die maar een bal heeft, hij mag alzo wel kind winnen als die maar een oog heeft en hem behelpt met de andere. De ene bal is groot en de ander klein; de grote bal is de hij en de kleine is de zij. En alle kleine kinderen die gewonnen werden door de aderen van de kleine bal dat zijn [zij en door de aderen van de groten bal dat zijn de hij. En God eer hij de mens maakte zo ordineerde hij alle dingen alzo ze zijn zouden en die de mens behoeven zou. En alzo maakte hij alle dingen naar recht en reden.

22352 Die coninc vraecht: Die kindere van X jaren oft van min, 23 by wat redenen en winnen sy ghene kindere [noch die meiskene 24 niet en ontfaen)?

25Sidrac antwort den coninc: Die kindere van X jaren ochte van min 26 en sijn noch niet volmaect no volcomen in al selc werc, noch haer 27 natuerlijc saet en es noch niet volcomen no soe rijp no sterc ghe-28noech. Want sy sijn alse een jonc boem die noch ghene vrucht geven 29 en mach ende die vrucht gheeft alsi comen es te sinen saysoene; 30 ende die ierste vrucht die hy geeft en es niet alsoe goet alse dandere 31 die daer na volcht. Alsoe es dat ierste natuerlijc saet dat die kindere 32 maken alsi tote haren saysoene comen sijn. Die kindere die daer af 33 comen (sijn) moeten sijn clene van personen ofte clene van sinne; 34 want hare vader ende hare moeder en sijn noch niet volmaect van 35 sinne, van stercheden no van grootheden. Daer omme es die vrucht 36 gelijc daer sy af comen es ende al des gelijc van beesten ende van 37 vogelen.

De koning vraagt: de kinderen van 10 jaren of van minder, bij wat redenen winnen ze geen kinderen nog ontvangen de meisjes niet?

Sidrac antwoord de koning: de kinderen van 10 jaren of van minder zijn noch niet volmaakt nog volkomen in al zulk werk, noch hun natuurlijk zaad is noch niet volkomen, nog zo rijp, nog sterk genoeg. Want ze zijn als een jonge boom die nog geen vrucht geven mag en die vrucht geeft als ze gekomen is tot zijn seizoen; en de eerste vrucht die het geeft is niet alzo goed als de anderen die daarna volgen. Alzo is dat eerste natuurlijk zaad dat de kinderen maken en als ze tot hun seizoen gekomen zijn en de kinderen die daarvan komen moeten zijn klein van personen of klein van zin; want hun vader en hun moeder zijn noch niet volmaakt van zin, van sterkte nog van grootheden. Daarom is de vrucht gelijk daar ze van komen en al dus gelijk van beesten en van vogels.

38353 Die coninc vraecht: Die duvele hebben sy altoes pine [in 39 dander werelt]? [200]

1Sidrac antwort: Die duvele van dier uren dat sy vielen uten hemele 2 hadden sy groote pine. Ende alsoe saen alsi hadden den overmoet 3 iegen haren sceppere soe hadden sy die pine des viers; ende alsoe 4 saen vielen sy neder vanden hemele, som inden gront vander hellen, 5 som op deerde, som inde locht. Ende in welker steden dat sy sijn 6 soe berren sy alse een vier in grooter pinen. Ende alst comt ten dage 7 des oirdeels soe sal hare pine dobbeleren in / mere pinen, 8 want dan selen sy geworpen werden ende gebonden inden gront 9 der hellen ende selen daer bliven sonder inde.

De koning vraagt: de duivels hebben ze altijd pijn in de andere wereld? [200]

Sidrac antwoord: de duivels van die uren dat ze vielen uit de hemel hadden ze grote pijn. En alzo gauw als ze overmoed hadden tegen hun schepper zo hadden ze de pijn van het vuur; en alzo gelijk vielen ze neder van de hemel, soms in de grond van de hel, soms op de aarde, soms in de lucht. En in welke plaatsen dat ze zijn zo branden ze als een vuur in grote pijnen. En als het tot de dag van oordeel komt zo zal hun pijn verdubbelen in meer pijnen, want dan zullen ze geworpen werden en gebonden in de grond der hel en zullen daar blijven zonder einde.

10354 Die coninc vraecht: Welc sijn die stercste stride diemen 11 vecht?

12Sidrac antwort: Die stercste stride diemen vint dat sijn die coringen 13 des duvels ende die wreetste; want ander stride inden ende saechten 14 enegen tijt maer des duvels stride dueren altoes, slapende, wakende, 15 gaende, kerende, etende, drinckende; ende die en machmen niet 16 verwinnen dan met vastene, aerbeidene ende met goeden gepein-17se[te] Gode onsen sceppere ende met gedincken der doot ende 18 met verdrachlijcheden. Daer omme seggen wy dat de strijt des duvels 19 dalre stercste es, want hy es lichamelijc ende geestelijc ende ander 20 stride en sijn maer lichamelijc.

De koning vraagt: Wat zijn de sterkste strijden die men vecht?

Sidrac antwoord: de sterkste strijden die men vindt dat zijn de bekoringen des duivels en de wreedste; want ander strijd verzacht te eniger tijd maar de strijd van de duivels duren altijd, slapend, waken, gaan, keren, eten, drinken; en die mag men niet overwinnen dan met vestigen, arbeiden en met goed gepeins tot God onze schepper en met gedenken de dood en met verdraagzaamheid. Daarom zeggen wij dat de strijd des duivels de allersterkste is, want het is lichamelijk en geestelijk en andere strijden zijn maar lichamelijk.

21355 Die coninc vraecht: Wat liede salmen meest ontsien?

22Sidrac antwort: Men sal de ghene meest ontsien die Gode twint en 23 ontsien, want sy hebben quade herte vol des viants ende alderhande 24 quaetheden ende en hebben in hem ghene ontfermherticheit ende 25 genade; ende soe wiese in hem niet en heeft, hy en ontsiet Gode 26 niet ende dair omme salmense ontsien; ende soe wie Gode niet en 27 ontsien sijn gelevert den duvel. Ende sy en roken niet wat sy 28 doen, eest quaet eest goet, op dat hare begeerte voldaen zij. Ende 29 dese liede salmen ontsien, maer die ghene die Gode ontsien sijn vol 30 van genaden, want dontfermherticheit die in hem es en laet hem 31 gheen quaet doen, al hadden sijt gepenst te doene. Maer sy ont-32recken hem van haren wille ende bedincken hem ende ghevoelen 33 hare doecht ende pensen omme Gode ende om hare doot.

De koning vraagt: Wat lieden zal men het meest ontzien?

Sidrac antwoord: Men zal diegene meest ontzien die God niet iets ontzien want ze hebben kwade herten vol van de vijand en allerhande kwaadheden en hebben in hen geen ontferming en genade; en zo wie ze in hem niet heeft hij ontziet God niet en daarom zal men ze ontzien; en zo wie God niet ontzien zijn geleverd aan de duivel. En het kan ze niet schelen wat ze doen, is het kwaad is het goed, op dat hun begeert voldaan wordt. En deze lieden zal men ontzien, maar diegene die God ontzien zijn vol van genaden, want de ontferming die in hen en laat hen heen kwaad doen, al hadden ze het gepeinsd te doen. Maar ze onttrekken zich van hun wil en bedenken zich en voelen hun deugd en peinzen om God en om hun dood.

34356 Die coninc vraecht: Hoe sijn de kindere gelegen inden licha-35me harer moeder?

36Sidrac antwort: Mits der macht Goids sijn sy gelegen inden 37 lichame harer moeder, hare knien in hare vust geloken vore hare [201] 1 ogen. Ende sy sijn dair in grooter bliscap ende sy wouden wel dat 2 sy nemmermeer daer ute en quamen, ute diere bliscap daer sy in 3 sijn; daer omme dat sy noch niet [ghevoelt] en hebben die locht 4 vander werelt. Ende sy wanen dat ander bliscap en es dan inden 5 lichame harer moeder. Maer alsi biden wille Goids geboren werden 6 ter werelt ende die locht gevoelen, soe en willen sy nemmermeer 7 comen danen sy quamen, want sy vergetens omme de soetheit van-8der werelt, alsoe dats hem nemmermeer en gedinct.

De koning vraagt: Hoe zijn de kinderen gelegen in het lichaam van hun moeder?

Sidrac antwoord: Mits der macht Gods zijn ze gelegen in het lichaam van hun moeder, hun knieën in hun vuist gesloten voor hun [201] ogen. En ze zijn daar in grote blijdschap en ze wilden wel dat ze nimmermeer daaruit kwamen uit die blijdschap daar ze in zijn; daar omdat ze noch niet de lucht van de wereld gevoeld hadden. En ze wanen dat het andere blijdschap en is dan in het lichaam van hun moeder. Maar al ze vanwege de wil van God geboren worden ter wereld en de lucht gevoelen, zo willen ze nimmermeer komen vandaar ze kwamen, want ze vergeten het vanwege de lieflijkheid van de wereld, alzo dat ze het nimmermeer gedenken.

9 357 Die coninc vraecht: Hoe salmen/toenen die redenen ten 10 gherechte als men dinct?

11Sidrac antwort: Hevestu dingen te toenene voer tge-12rechte, dat soutu [toenen] cortelijc, vroedelijc ende met sterker 13 herten. Ende [eest] dattu toens ende seges cortelijc, die wiseren 14 selent te bat onthouden metter herten ende selent connen vertrecken 15 ende toenen (t) voir dy; eest dattu segs vroedelijc, soe selen (t) sijt 16 tere ende te liefleker horen ende verstaen. Ende segstuut met ster-17ker herten soe en bestu niet verbloet no verbabeert ende soe getrouwet 18 men dy te bat, want vele liede sijn die haer recht verliesen in een 19 gedinge, om dat sy versaect ende verscaemt sijn ende ontsetten hem 20 haer recht, al eest dat sy recht hebben.

De koning vraagt: Hoe zal men tonen de redenen ten gerecht zoals men denkt?

Sidrac antwoord: Heeft u dingen te tonen voor het gerecht, dat zou u gauw tonen, verstandig en met een sterk hart. En is het dat u het toont en het kort zegt, de wijzere zullen het te beter onthouden met het hart en zullen het kunnen verhalen en tonen voor u; is het dat u het verstandig zegt zullen ze het eerder en lieflijker verstaan en horen. En zegt u het met een sterk hart en bent u niet blode nog stamelend zo vertrouwt men u te beter, want vele lieden zijn er die hun recht verliezen in een geding om dat ze verzaakt en beschaamd zijn en ontzetten hem hun recht, al is het dat ze recht hebben.

21358 Die coninc vraecht: Sal de mensche toenen sine wijsheit on-22der onconstege liede?

23Sidrac antwort den coninc: Die ghene die hare wijsheit toenen onder 24 simple ende onconstege liede die doen sotheit, gelijc oft sise toen-25den onder die beesten. Want die beesten en soudens niet verstaen 26 ende alsoe en doen oec die onverstandege liede; want soe wat die 27 wise pijnt ende aerbeit om te toenene ende te leerne den simpelen 28 onverstandegen lieden, dat verliest hy, want sy verstaen niet datmen 29 hem seget. Maer mits hare simpelheden ende sotheden soe seggen sy 30 dat alsoe niet en es alse die vroede seggen, maer na hare wise ende 31 na hare seggen soe willen sijt verstaen ende smaken. Ende met dus-32gedanen lieden salmen cort liden sonder pinen [ende sonder storen] 33 mair onder die vroede liede salmen wijsheit toenen ende conste; 34 want daer es hy gehoert ende verstaen.

De koning vraagt: Zal de mens tonen zijn wijsheid onder domme lieden?

Sidrac antwoord de koning: Diegene die hun wijsheid tonen onder eenvoudige en domme lieden die den zotheid, gelijk of ze het toonden onder de beesten. Want de beesten zouden het niet verstaan en alzo doen ook de onverstandige lieden; want zowat de wijze pijnt en arbeid om te tonen en te leren de eenvoudige onverstandige lieden, dat verliest hij, want ze verstaan niet dat men hen zegt. Maar mits hun simpelheden en zotheden zo zeggen ze dat het alzo niet is als de verstandige zeggen, maar nar hun wijze en hun zeggen zo willen zij het verstaan en smaken. En met dusdanige lieden zal men kort gaan zonder pijnen en zonder verstoring, maar onder de verstandige lieden zal men wijsheid tonen kunnen; want daar is hij gehoord en verstaan.

35359 Die coninc vraecht: Waer by es deen wijn wit ende dander 36 root? [202]

1Sidrac antwort: Doe Noe plante den iersten wijngaert in de werelt 2 mits den wille Goids, soe nam hy planten die in die eerde bleven 3 [waren] na die diluvie, ende woude maken alsoe hem God geboot 4 witten ende rooden wijn. Ende maecte XL planten die hy in XX 5 daghen planten, want elcx daechs plante hij twee planten: ene des 6 daechs ende ene snachs. Ende [die] ghene die hy plante des daechs, 7 omme die hitte des daecs vander sonnen die wert root; ende die 8 ghene vander nacht die wert wit [omme die coude vander manen] 9 ende [omme] dat God alsoe woude. Ende omme dese redene es de 10 rode wijn heetere dan dandere.

De koning vraagt: Waarom is de ene wijn wit en de ander rood? [202]

Sidrac antwoord: Toen Noach plantte de eerste wijngaard in de wereld mits de wil Gods, zo nam hij planten de in de aarde die gebleven waren na de zondvloed en wilde het maken alzo hem God gebood witte en rode wijn. En maakte 40 planten die hij in 20 dagen planten, want elke dag plantte hij twee planten: een per dag en een ‘s nachts. En diegene die hij op de dag plantte, vanwege de hitte van de dag van de zon, die werd rood; en diegene van de nacht die werd wit vanwege de koude van de maan en omdat God het alzo wilde. En om deze reden is de rode wijn heter dan de andere.

11360 Die coninc vraecht: Die beesten ende die vogelen hebben sy 12 sprake/onderlinghe ofte verstaet deen den anderen?

13Sidrac antwort: Die beesten ende die vogelen en hebben ghene ver-14stannesse van spraken daer deen den anderen met verstaen mach 15 gelijc menschen. Ende en geloeft des niet alse een beeste ende een 16 vogel crijt [dat sy] dair by enege dinc spreken ochte seggen willen 17 mits den critene, maer sy doen alsoe mits hare natueren. No beesten 18 no vogelen en verstaen twint dene den anderen, want die ghene die 19 crijt en weet niet watti seget noch die ghene oec diet hoort, maer 20 hets hare sede van natueren dien hare God gegeven heeft.

De koning vraagt: de beesten en de vogels hebben ze woorden onderling of verstaat de een de andere?

Sidrac antwoord: de beesten en de vogels hebben gen verstand van woorden daar de een de andere mee verstaan mag gelijk mensen. En geloof niet als een beeste en een vogel krijst dat ze daarbij enig ding spreken of zeggen willen mits het krijsen, maar ze doen alzo mits hun naturen. Nog beesten, nog vogels verstaan niets van de een en de andere, want diegene die krijst weet niet wat hij zegt noch diegene ook die het hoort, maar het is hun zede van naturen die hun God gegeven heeft.

21361 Die coninc vraecht: Welc hulpt der zielen bat, ochte die 22 weldaet diemen hare doet alsi es op eerterike oft alsi es in dander 23 werelt?

24Sidrac antwort: Deen ende dander hulpt den ghenen die sijn int 25 vagevier, maer den ghenen die verdoemt sijn ter hellen en hulpt 26 deen no dander. Maer wet dat ene weldaet beter es gedaen [in] 27 sinen levene dan C. die men doet na sine doot. Dits alsoe gelijc alse 28 die ginge int donckere ende droege een licht voir hem, iegen den 29 ghenen die dlicht hadde achter hem; maer daer om niet, tgoet 30 datmen achter hem na doet verlicht herde zere vander pinen ende 31 herde saen, eest dat sy niet verdoemt en sijn.

De koning vraagt: Wat helpt de ziel beter, of de weldaad die men haar doet as ze op aardrijk is of als ze is in de andere wereld?

Sidrac antwoord: De een en de ander helpt diegene die zijn in het vagevuur, maar diegenen die ter helle verdoemd zijn helpt nog de een nog de ander. Maar weet dat een weldaad beter is gedaan in zijn leven dan 100 die men doet na zijn dood. Dit is alzo gelijk als die ging in het donker en droeg een licht voor hem tegen diegene die het licht had achter hem; maar daarom niet, het goede dat men achterna hem doet verlicht erg zeer van de pijnen en erg gauw, is het dat ze niet verdoemd zijn.

32362 Die coninc vraecht: Welc es die vroetste mensche van 33 eerterike?

34Sidrac antwort: Adam was die vroetste mensche die ie quam in 35 eerterike. Ende wet dat die name een kint van enen jare ochte van 36 min ende men alle daghe lude soete snaerspel, dat soete luut soude 37 soe tempereren sine hersenen ende sine bloet purgeren ende alsoe 38 versoeten sijn herte, dat in XXV jaren ofte in XXX jaren soude 39 sijn ene vanden vroetsten van eerterike. [203]

De koning vraagt: Wie is de verstandigste mens van aardrijk?

Sidrac antwoord: Adam was de verstandigste mens die ooit kwam in aardrijk. En weet dat de nam een kind van een jaar of van minder en men alle dagen lieflijk snarenspel liet horen, dat liefelijke geluid zou zo temperen zijn hersenen en zijn bloed purgeren en alzo verzachten zijn hart zodat hij in 25 jaren of in 30 jaren zou zijn een van de verstandigste van aardrijk. [303]

1363 Die coninc vraecht: Welc es dat beste smakende vleesch 2 dat es?

3Sidrac antwort: Dat beste smakende vleesch dats van dieren 4 dier men die cullen ute dede ende lietse lopen int bosch ij jare ofte 5 iij ende mense dan vinge ende aetse, soe soude mense vinden dat 6 soetste ende dat smakelijcste vleesch vander werelt.

De koning vraagt: Wat is het beste smakende vlees dat er is?

Sidrac antwoord: Dat beste smakende vlees dat is van dieren van we men de ballen eraf deed en liet ze lopen in het bos 2 jaren of 3 en men ze dan ving en at ze, zo zou men vinden dat dit is het lieflijkste en dat smakelijkste vlees van de wereld.

7364 Die coninc vraecht: Mach eneghe ziele weten datmen doet 8 in die werelt?

9Sidrac antwort: Enghene ziele en mach weten wat men werct in 10 al de werelt op enen dach, no astronomijn no devijn, maer de goede 11 astronomine mogens weten een deel. Die ghene die sijn 12 selen int hemelsche paradijs/na de comst des vrays propheten die 13 selen claerlijc sien al de werelt dore ende dore ende al dat men doet 14 goet ende quaet, want sy selen dan sijn vander natueren der ingle. 15 Ende alsi sien datmen sonde doet soe sijn sy herde droeve; maer 16 dat en es geen rouwe van pinen, want in hemelrike en mach niet 17 sijn dan ioye ende bliscape; maer hem es leet dattie menschen doen 18 iegen haren sceppere om dat sy verdoemt selen sijn.

De koning vraagt: Mag enige ziele weten dat men doet in de wereld?

Sidrac antwoord: Geen ziel mag weten wat men bewerkt in de hele wereld op een dag, nog astronoom nog profeet, maar de goede astronomen mogen het weten een deel. Diegene die zijn zullen in het hemelse paradijs, na de komst de echte profeet die zullen duidelijk zien de hele wereld door en door en al dat men doet, goed en kwaad, want ze zullen dan zijn van de naturen der engelen. En als ze zien dat men zonde doet zo zijn ze erg droevig; maar dat is geen rouw van pijnen, want in hemelrijk mag niets anders zijn dan jolijt en blijdschap; maar het is hen leed dat de mensen toen tegen hun schepper omdat ze verdoemd zullen worden.

19365 Die coninc vraecht: Hoe mochten die clene beestelkine 20 ende die clene wormkine ghesprait werden al die werelt dore?

21Sidrac antwort: Sy worden ghesprait over al die werelt metten 22 winde diese droech vanden enen lande in dandere. Ende doen en 23 plagen beesten [no] vogelen deen dander tetene alsoet God 24 woude voir dien dat sy ghesprait waren in al die werelt; doen 25 begonsten ierst deen den anderen tetene. Maer te voren leveden sy 26 vander vrucht van eerterike.

De koning vraagt: Hoe mochten de kleine beestjes en de kleine wormpjes door de hele wereld verspreid zijn?

Sidrac antwoord: ze worden verspreid over de hele wereld met de wind die ze droeg van het ene land in het andere. En toen plagen ze beesten nog vogels de een de ander te eten alzo het God wilde voordat ze verspreid waren in de hele wereld; toen begon eerst de ene de andere te eten. Maar tevoren leefden ze van de vrucht van aardrijk.

27366 Die coninc vraecht: Waer by hebben die ionge clare sie 28 dan doude?

29Sidrac antwort: Een kint van enen jare heeft herde clare sien ende 30 wonder eest dat sy niet en sien de sterren inde (n) locht sdaechs. 31 Ende te haren iiij jaren soe mindert hem haer sien ende van X 32 jaren toten XX jaren soe sijn sy in enen poent; ende van XXX 33 jaren tote XL jaren soe houtse hare al eens op dat sy van siecheden 34 niet en mindert. Die ionghe hebben die hersenen groene ende alle 35 groenheit maect goet licht. Ende die oude hebben die hersenen out 36 ende verdroecht ende daer omme en mogen doude niet hebben alsoe 37 goet sien alse die ionge.

De koning vraagt: Waarom zien de jongen helderder dan de oude?

Sidrac antwoord: Een kind van een jaar heeft een erg goed zien en wonder is het dat ze niet zien de sterren in de lucht op de dag. En tot hun 4 jaren zo mindert hen hun zien en van 10 jaren tot 20 jaren zo zijn ze in een punt; en van 30 jaren tot 40 jaren zo houden ze zich al eens op dat ze van ziekte niet vermindert. De jonge hebben de hersenen groen en alle groenheid maakt goed licht. En de oude hebben de hersenen oud en verdroogd en daarom mogen de oude niet hebben alzo goed te zien als de jonge.

38367 Die coninc vraecht: Welc es die scoenste vogel die es? [204]

1Sidrac antwort: Die hane es die scoenste vogel vander werelt, want 2 hy heeft vele goets dies dander vogele niet en hebben. Dierste 3 es dat de hane ghecroent es, dander datti sporen heeft; dat derde, 4 dat [God] hem heeft ghegeven te kinnene die uren vanden daghe 5 ende vander nacht. Ende hy es meer jalours op sijn wijf dan enich 6 man ende hy es milde ende ontspaert dat coreken ende gevet sinen 7 wive. Die hane maken oec stride metten anderen ende vechten om 8 die meesterscap ende de ghene die den anderen verwint hem doen 9 dandere reverencie ende ontsien hem.

De koning vraagt: Wat is de mooiste vogel die er is? [204]

Sidrac antwoord: de haan is de mooiste vogel van de wereld, want hij heeft veel goeds wat de andere vogels niet hebben. De eerste is dat de haan gekroond is, de ander dat hij sporen heeft; dat derde, dat God hem heeft gegeven te kennen deuren van de dag en van de nacht. En hij is meer jaloers op zijn wijf dan enige man en hij is mild en spaart dat koren en geeft het zijn wijven. De haan maakt ook strijd met de anderen en vechten om het meesterschap en diegene die den andere overwint hem doen de andere reverentie en ontzien hem.

10368 Die coninc vraecht: Welc es die scoenste beeste die es?

11 Sidrac antwort: Die scoenste beeste ende die/stercste ende 12 die ghehulpichste die es dats tpeert, want metten perde hout men 13 dlant ende al die werelt ende die heerscapien. Ende daer met wint 14 men ere ende lantscape. Ende en es ghene beeste die gaen mach 15 geladen (dan) haren pas sonder dat peert; dat es geladen alsoe 16 dapper alse een ander beeste die niet geladen en es. Tpeert salmen 17 minnen, prisen ende eren boven alle andere beesten.

De koning vraagt: Wat is het mooiste beest dat er is?

Sidrac antwoord: Het mooiste beest en de sterkste en het behulpzaamst is dat is het paard, want met het paard houdt men dat land en de hele wereld en de heerschappijen. En daarmee wint men eer en landschap. En er is geen beest die geladen gaan mag dan hun pas, uitgezonderd dat paard; dat is geladen alzo dapper als een ander beest die niet geladen is. `Het paard zal men minnen, prijzen en eren boven alle andere beesten.

18369 Die coninc vraecht: Welc es die edelste vogel die es?

19Sidrac antwort: Die bie es dedelste vogel die es; die arbeit ende 20 beiaget die gesonde der menschen ende vliecht eten van allen bloe-21men daer sy ute drinct die soetheit mits den wille Goids, ende 22 maect honich dat gheneest der menschen lichame van qualen ende 23 van siecheden; ende maecter af was, daer men scone lichte af maect 24 ende medicine ende ongewente.

De koning vraagt: Wat is de edelste vogel die er is?

Sidrac antwoord: de bij is de edelste vogel die er is; die arbeid en helpt de gezondheid van de mensen en vliegt eten zoeken van alle bloemen daar ze uit drinkt de zoetheid mits de wil Gods en maakt ervan honing dat geneest der mensen lichaam kwalen en ziektes; en maakt ervan was, daar men mooi licht van maakt en medicijnen en ongewend.

25370 Die coninc vraecht: Welc es de goedertierenste beeste die es?

26Sidrac antwort: Dat lam es die goedertierenste beeste die es. Men 27 wilt seggen dat die osse ende dlam sijn benedide ootmoedege beesten. 28 Dat lam es simpel ende onnosel, die osse aerbeit om die nootdorste 29 smenschen ende sijns selfs ende omme die nootdorste van vele andere 30 beesten. Die osse en heeft ander ambacht dan dlant te winnene omme 31 die vrucht van eerterike te hebbene dier men niet ontberen en mochte.

De koning vraagt: Wat is het goedertierenste beest die er is?

Sidrac antwoord: Dat lam is de goedertierenste beeste die er is. Men wil zeggen dat de os en het lam zijn gezegende ootmoedige beesten. Dat lam is simpel en onnozel, de os arbeid om de nooddruft van de mensen en voor zichzelf en om de nooddruft van vele andere beesten. De os heeft ander ambacht danom het land te winnen om de vrucht van aardrijk te hebben die men niet ontberen mag.

32371 Die coninc vraecht: Welc sijn die vermalendijtste beesten 33 die sijn?

34Sidrac antwort: God mits sire genaden en vermalendide noit dinc 35 dan den duvel allene, daer om datti hem woude gelijc sijn; ende 36 ander creatueren en vermalendide [hy] niet. Want die beesten die 37 ghevenijt sijn ende anxtelijc sijn mits hare venine en sijn niet 38 vermalendijt, want sy houden wel ende doen die dingen daerse [205] 1 God toe geoirdineert heeft ende sy loven ende dancken haren 2 sceppere.

De koning vraagt: Wat zijn de vermaledijdende beesten die er zijn?

Sidrac antwoord: God mits zijn genaden vermaledijde nooit een ding, dan den duivel alleen, daarom omdat hij hem wilde gelijk zijn; en ander creaturen vermaledijde hij niet. Want de beesten die giftig en angstig zijn mits hun venijn zijn niet vermaledijt, want ze houden wel en doen de dingen daar ze [205] God toe geordineerd heeft en ze loven en danken hun schepper.

3372 Die coninc vraecht: Welc sijn die verstandichste beesten 4 die sijn?

5Sidrac antwort: Die verstandichste beesten die sijn dat sijn de 6 simme ende die hont ende die bere, dat hebben sy vander na-7tueren die hem God ghegeven heeft. Doe Noe in darke was inden 8 tijt der diluvien soe waren dese iij beesten altoes naest hem voer 9 dandere beesten; ende doe sy gingen uter arken waren sy die lesten 10 die van hem scieden, want mits hare verstannesse hadden sy anxt 11 dat de diluvie weder keren soude.

De koning vraagt: Wat zijn de verstandigste beesten die er zijn?

Sidrac antwoord: de verstandigste beesten die er zijn dat zijn de aap en de hond en de beer, dat hebben ze van de naturen die hen God gegeven heeft. Toen Noach in de ark was in de tijd der zondvloed zo waren deze 3 beesten altijd naast hem voor de andere beesten; en toen ze gingen uit de ark waren ze de laatste die van hem scheiden, want mits hun verstand hadden ze angst dat de zondervloed weder keren zou.

12373 Die coninc vraecht: Die vogele vander iacht waer omme 13 en drincken / sy niet?

14Sidrac antwort den coninc: Sy en drincken niet daer omme dat sy 15 vliegen hoge meer dan andere vogele ende hebben altoes die locht 16 ende tcoude ende hebben die natuere dat sy niet veel drincken en 17 mogen; ende alsi selc stont drincken dats iegen dat sy vermuten 18 selen.

De koning vraagt: de vogels van de jacht waarom drinken ze niet?

Sidrac antwoord de koning: ze drinken niet daarom omdat ze vliegen hoog en meer dan andere vogels en hebben altijd de lucht ende koude en hebben de natuur dat ze niet veel drinken mogen; en als ze sommige tijd drinken dat is tegen dat ze vermoeien zullen.

19374 Die coninc vraecht: Die geboerte des Goids soens wanneer 20 sal sy sijn?

21Sidrac antwort: Die geboerte des Goids soens sal ghescien by vele 22 wonderen. Ene groote sterre sal baren des daechs, een groot rinc sal 23 gaen omme die sonne root alse purpere. Ene fonteine van olien sal 24 springen uter eerden; het sal pays sijn in al die werelt. Ene stomme 25 beeste sal spreken. Die beeste, vogele ende vissche selen verbliden; 26 die duvele selen verdroeven. Ende ten viij dagen van sire gheboerten 27 soe sal hy besneden sijn omme te vervulne die wet ende te toenene 28 datti es gewarich God ende mensche.

De koning vraagt: de geboorte der Gods zoon wanneer zal dat zijn?

Sidrac antwoord: de geboorte der Gods zoon zal geschieden bij vele wonderen. Een grote ster zal verhelderen de dag en een grote ring zal gaan om de rode zon als purper. Een bron van olie zal ontspringen uit de aarde; er zal vrede zijn in de hele wereld. Ene stomme beesten zullen spreken. De beesten, vogels en vissen zullen verblijden; de duivels zullen bedroeven. En ten 8 dagen van zijn geboorte zo zal hij besneden zijn om te vervullen de wet en te tonen dat hij is de ware God en mens.

29375 Die coninc vraecht: Dese sterre ende die tekenen wat be-30dieden sy?

31Sidrac antwort den coninc: Die sterre bediet die goede mensche 32 ende daer omme sal sy sijn sonderlinge claer omme dat die here 33 van allen dingen wilt sijn geboren. Die rinc om die sonne bedijt 34 sine soete godheit, die verlichten sal sine heyleghe wet; want sine 35 wet sal alsoe puer ende alsoe claer ende also suver sijn alse die sonne. 36 Die verwe vanden roden purpere bediet die passie ons heren. Die 37 fonteine vander olien bediet sine ontfermherticheit die hy ontfaen 38 sal inde maget. Die peys bediet die ghewarege vrede die geboren sal [206] 1 sijn in eerterike, dat es hy selve. Die beeste die spreken sal bediet dat 2 ongelovege volc dat hem keren sal ten Goids sone. Die duvele selen 3 serich sijn dair omme datti dieghene es die de helle breken sal ende 4 sine vriende nemen daer ute ende hem selven hair pine dobbeleren 5 sal. Die beeste, vogele ende vissche selen bliscap hebben daer omme 6 dat sy gevoelen selen, dat haer sceppere menscheit ane genomen 7 heeft ane die benedide maget.

De koning vraagt: Deze ster en de tekens wat betekent het?

Sidrac antwoord de koning: de ster betekent de goede mens en daarom zal ze zijn bijzonder helder omdat de heer van allen dingen wil zijn geboren. De ring om de zon betekent zijn godheid die verlichten zal zijn heilige wet; want zijn wet zal alzo puur en alzo helder en alzo zuiver zijn als de zon. Kleur van het rode purper betekent het lijden van onze heer. De bron van de olie betekent zijn ontferming die hij ontvangen zal in de maagd. De vrede betekent dat de ware god zal zijn geboren [206]in aardrijk, dat is hij zelf. De beesten die spreken zal betekenen dat ongelovige volk dat zich keren zal ten Gods zoon. De duivels zullen droevig zijn daarom omdat hij diegene is die de hel breken zal en zijn vrienden daaruit nemen en zijzelf hun pijn verdubbelen zal. De beesten, vogels en vissen zullen blijdschap hebben daarom omdat ze voelen zullen dat hun schepper mensheid aangenomen heeft aan de gezegende maagd

8376 Die coninc vraecht: Alse die Goids sone geboren sal werden, 9 sal hy iet meer weten dan een [ander] kint?

10Sidrac antwort den coninc: Alse die Goids sone geboren sal werden, 11 op die ure sal hy weten alle dinc alse God, want in hem sal sijn die 12 trisoer van alre sciencien die ie waren ende sijn selen ende na sine 13 mogentheit sal hy mogen doen alle dinc. Maer / hy sal 14 willen houden de natuere des menschen allene sonder sonde.

De koning vraagt: Als de Gods zoon geboren zal worden zal hij iets meer weten dan een ander kind?

Sidrac antwoord de koning: Als de Gods zoon geboren zal worden, op dat uur zal hij weten alle dingen als een God, want in hem zal zijn de schat van alle wetenschap die ooit waren en zijn zullen en naar zijn mogendheid zal hij mogen doen alle dingen. Maar hij zal willen houden de natuur der mensen alleen zonder zonde.

15377 Die coninc vraecht: Waer sal die Goids sone wandelen alse 16 hy es een kint?

17Sidrac antwort den coninc: Alse die Goids sone es een kint soe sal hy 18 trecken met sire moeder int lant van Egipten ende hy sal willen 19 toenen dat Moyses was een ghewarich prophete. Want alsoe Moyses 20 telivereren sal te sinen tiden tfolc van Israel vanden coninc Pharo 21 ende leiden sal int lant van promissione, also sal de Goids sone die 22 goede telivereren uter demsterheit der hellen ende setten int ewelike 23 rike. Ende na sinen vij jaren salne die heyleghe gheest leiden int he-24melsche leven. Ende om ons exempel te ghevene soe sal hy willen 25 gheboren sijn; ende hy sal willen sijn gedoept int water omme exem-26pel te gevene den volke dattet hem mede sal doen doepen int water 27 dat hy geheilicht heeft met siere doepen. Dat water es contrarie den 28 viere, het dwaet ende suvert onsuver dinghe ende het bluscht den 29 dorst ende het gheeft den mensche scoenheit. Aldus gelijc soe dwaet 30 [dat water] des heylichs geests die sonden af int doepsel, want sy 31 selen gedoept sijn inde wet des Goids soens, ende sal hem weder 32 ghegeven werden dat beelde Goids dat sy verloren hadden mits die 33 sonden van Adame onsen iersten vader.

De koning vraagt: Waar zal de Gods zoon wandelen als hij een kind is?

Sidrac antwoord de koning: Als de Gods zoon een kind is zo zal hij trekken met zijn moeder in het land van Egypte en hij zal willen tonen dat Mozes was een ware profeet. Want alzo Mozes bevrijden zal in zijn tijd het volk van Israël van de koning Farao en leiden zal in het land van belofte, alzo zal de Gods zoon de goede bevrijden uit de duisterheid van de hel en zetten ze eeuwig in zijn rijk. En na zijn 7 jaren zal de heilige geest hem leiden in het hemelse leven. En om ons voorbeeld te geven zo zal hij willen geboren zijn; en hij zal willen zijn gedoopt in het water om voorbeeld te geven het volk dat ze zich mede laten dopen in het water dat hij geheiligd heeft met zijn dopen. Dat water is contrarie het vuur, het wast af en zuivert onzuivere dingen en het blust de dorst en het geeft de mens schoonheid. Aldus gelijk zo wast dat water de heilige geest de zonden af in het doopsel, want ze zullen gedoopt zijn in de wet der Gods zoon zal hem weer gegeven worden dat beeld Gods dat ze verloren hadden mits de zonden van Adam, onze eerste vader.

34378 Die coninc vraecht: Sal de Gods sone sijn een scoen kint?

35Sidrac antwort: Hy sal sijn een scoen kint alse hy spreken sal met 36 sinen jongeren op den berch van Tabor ende sijn aensichte blicken 37 sal alse die sonne ende sine cledere wit selen sijn alse die snee. Maer 38 na sine vorme sal hy sijn [ghedaen] alse een hoge persoen.

De koning vraagt: Zal de Gods zoon een mooi kind zijn?

Sidrac antwoord: hij zal een mooi kind zijn als hij spreken zal met zijn jongeren op de berg Tabor en zijn aanzicht zal blikkeren als de zon en zijn kleren zullen wit zijn zoals de sneeuw. Maar na zijn vorm zal hij zijn gedaan als een hoog persoon.

39379 Die coninc vraecht: Waer omme sal toch God laten ster-40ven synen zone [ende by wat redenen sal hy sterven]? [207]

1Sidrac antwort: Om onderhoricheit, want hy sal onderhorich sijn 2 toter doot ende hy sal gherechtich mensche sijn in al sijn leven ende 3 in sijn predeken. Van dier onderhoricheit soe sal comen die men-4schelijcheit toter godheit. Wie es hy die sinen sone soude leveren 5 [toter doot] om te verlossene sinen knecht? Alse onse here sien sal 6 dat sijn sone sal doen soe scoen een werc, datti sal willen sterven 7 ende vechten iegen den duvel om te verlossene den keytijf Adame, 8 soe sal hijs hem gestaden te stervene ende in deser manieren sal hy 9 willen toenen sine minne in die werelt, want hy sal geven sinen 10 sone omme te copene sinen knecht. Die vader sal geven sinen sone 11 ende hem selven ende dat al van minnen; ende hy sal sterven na die 12 menscheit ane een hout / omme te verlossene dien die over-13mits thout verdoemt was ende met siere doot sal hy af dwaen die 14 sonden der menschen. Want sine minne es mere dan al die sonden 15 vander werelt ende alsoe ghelijc alse sijn leven sijn sal heileger dan 16 al die werelt, alsoe sal sine doot sijn meere dan al de doode der 17 menschen.

De koning vraagt: Waarom zal toch God laten sterven zijn zoon en bij wat redenen zal hij sterven? [207]

Sidrac antwoord: Om onderhorigheid, want hij zal onderhorig zijn tot de dood en hij zal gerechtig mens zijn in al zijn leven en in zijn prediken. Van die onderhorigheid zo zal komen de menselijkheid tot een Godheid. Wie is hij die zijn zoon zou leveren tot de dood om te verlossen zijn knecht? Als onze heer zien zal dat zijn zoon zal doen zo’ n mooi werk zodat hij willen sterven en vechten tegen de duivel om te verlossen de ellendige Adam, zo zal hij hem toestaan te sterven en in deze manieren zal hij willen tonen zijn minne in de wereld, want hij zal geven zijn zoon om kopen zijn knecht. De vader zal geven zijn zoon en zichzelf en dat al van minnen; en hij zal sterven na de mensheid aan een hout om te verlossen die overmits het hout verdoemd was en met zijn dood zal hij afwassen de zonden der mensen. Want zijn minne is groter dan alle zonden van de wereld en alzo gelijk als zijn leven zijn zal heiliger dan de hele wereld, alzo zal zijn dood zijn groter dan alle doden der mensen.

18380 Die coninc vraecht: Wie selen sy sijn die dooden selen den 19 Gods sone?

20Sidrac antwort: Een volc dien hy sinden sal sine gebode die selen 21 maken enen raet onder hem omme hem te doodene. Maer ander 22 liede selene dooden ende hy sal doot sijn XL uren, dat sijn iiij 23 [werf] X, om datti aen hem sal trecken die iiij partien vander 24 werelt, die doot selen sijn ane die X gebode vander wet. Ende hy 25 sal sijn int graf twee nachte ende enen dach. Die twee nachte bedieden 26 die ij doode der menscen, deen aen den lichame ende dander aen die 27 ziele. Die enen dach bediet sijn heylege doot, daer hy met verlossen 28 sal al die sterven in sine wet, ende sine ziele sal varen int hemelsche 29 paradijs. Ende hy sal seggen toten dief die by hem hangen sal: op 30 desen dach saltu sijn met my int paradijs. Daer na sal hy varen 31 ter hellen ter middernachte na sine opverstannesse ende sal die helle 32 beroeven van den zielen die hy setten sal int paradijs des hemels. 33 Daer na sal hy weder comen te sinen lichame int graf [ende sal op-34verstaen. Ende haddi alsoe saen opverstaen alse hy geleit was int 35 graf] soe haddemen geseget datti niet doot en ware, maer datti ver-36moit ware vander pinen die hy ghedoecht hadde. Ende alse hy opver-37staen es, soe sal hy troesten sine vrienden die serich waren van sire 38 doot. Ende hy sal op verstaen op den iersten dach vander weken [208] 1 dat es de Sondach, want hy sal willen vernieuwen die werelt met 2 sire opverstannessen.

De koning vraagt: Wie zullen het zijn die doden zullen de Gods zoon?

Sidrac antwoord: Een volk dien hij zenden zal zijn gebod die zullen maken een raad onder hem om hem te doden. Maar andere lieden zullen hem doden en hij zal dood zijn 40 uren, dat is 2 maal 10, omdat hij aan zich trekken zal de 4 partijen van de wereld, die dood zullen zijn aan de 10 geboden van de wet. En hij zal zijn in het graf twee nachten en een dag. Die twee nachten betekenen de 2 doden der mensen, de ene aan het lichaam en de ander aan de ziel. Die ene dag betekent zijn heilige dood, daar hij mee verlossen zal alle die sterven in zijn wet en zijn ziel zal opgaan in het hemelse paradijs. En hij zal zeggen tot de dief die bij hem hangen zal: op deze dag zal u met mij zijn in het paradijs. Daarna zal hij opvaren ter helle ter middernacht na zijn opstaan zal hij de hel beroven van de zielen de hij zetten zal in het paradijs des hemels. Daarna zal hij wederkomen tot zijn lichaam in het graf en zal opstaan. En had hij alzo gelijk opgestaan toen hij in het graf gelegd was zo had men gezegd dat hij niet dood was, maar dat hij vermoeid was van de pijnen die hij gedoogd had. En als hij opgestaan is zo zal hij troosten zijn vrienden die bedroefd waren van zijn dood. En hij zal opstaan op de eerste dag van de week, dat is de zondag, want hij zal willen vernieuwen de wereld met zijn opstaan.

3 381 Die coninc vraecht: Wat sal ghescien na sine doot?

4Sidrac antwort: Hy sal sijn XL daghe met Enocke ende met enen 5 anderen gherechten man int eertsche paradijs ende die ghene die op-6verstaen selen met hem. Ende hy sal na sine opverstannesse scoenre 7 sijn vij werven dan die sonne ende in die vorme selene sien sine 8 jongeren. Ende hy sal hem vertonen na sine opverstannesse xij 9 werven metten ioncxten dage ten oirdeele.

De koning vraagt: Wat zal er geschieden na zijn dood?

Sidrac antwoord: hij zal 40 dagen met Henoch zijn en met een ander gerechte man in het aardse paradijs en diegene die opstaan zullen met hem. En hij zal na zijn opstand zevenmaal mooier zijn dan de zon en in die vorm zullen zijn jongeren hem zien. En hij zal zich vertonen na zijn opstaan twaalfmaal met de jongste dag ten oordeel.

10382 Die coninc vraecht: Sal de Gods sone varen inden hemel 11 allene?

12Sidrac antwort: Alle die ghene die opverstaen selen met hem selen 13 op varen met hem inde vorme daer sy in waren voer sine passie 14 ende selen alsoe varen tote boven den wolken; ende dan sal hy 15 varen inden / hemel inde gedane doen hy hem toende op-16ten berch sinen jongeren. Ende omme drie saken en sal hy niet varen 17 inden hemel alsoe saen alse hy op verstaen sal sijn. Ierstwerf omme 18 datti sal willen, dat sine apostelen weten seker datti opverstaen sal 19 sijn ende dat sine sien ende eten ende drincken met hem. Anderwerf 20 om datti wil toenen die X gebode vander wet mits den iiij ewan-21gelisten diet al bescriven selen van hem. Dat derde es om [dat sijn 22 huys inden hemele sal sijn XL dagen na sijnre passien ende omme] 23 datti na de XL dagen senden sal sinen heyleghen gheest sinen 24 apostelen.

De koning vraagt: Zal de Gods zoon alleen in de hemel gaan?

Sidrac antwoord: Al diegene die opstaan zullen met hem opgaan in de vorm daar ze in waren voer zijn lijden en zullen alzo gaan tot boven de wolken; en dan zal hij in de hemel gaan in de gedaante zoals hij op de berg zijn jongeren toonde. En om drie zal hij niet direct in de hemel gaan alzo gauw als hij opgestaan is. Eerst omdat hij zal willen dat zijn apostelen zeker weten dat hij opgestaan is en dat zij hem zien en eten en drinken met hem. Andermaal om dat hij wil tonen de 10 geboden van de wet mits den 4 evangelisten die het al beschrijven zullen van hem. Dat derde is omdat zijn huis in de hemel zal zijn 40 dagen na zijn lijden en omdat hij na die 40 dagen zenden zal zijn heilige geest aan zijn apostelen.

25383 Die coninc vraecht: Die Goids sone sal hy enich huus 26 hebben op eerterike?

27Sidrac antwort: Die Goids sone sal hebben een heylich huus op 28 eerterike, dat welke sal geheten sijn die heylege kerke ende dat sal 29 sijn sine bruut. Ende alsoe ghelijc alse thoeft des menschen es boven 30 den lichame, alsoe sal hy ende sijn huus sijn I lichame omme die 31 eersamheit sijns lichamen.

De koning vraagt: de Gods zoon zal hij enige huis hebben op aardrijk?

Sidrac antwoord: de Gods zoon zal hebben een heilig huis op aardrijk dat zal geheten zijn de heilige kerk en dat zal zijn zijn bruid. En alzo gelijk als het hoofd der mensen is boven het lichaam alzo zal hij en zijn huis zijn een lichaam vanwege de eerzaamheid van zijn lichamen.

32384 Die coninc vraecht: Die lichame des vrays propheten sal hy 33 altoes sijn in eerterike?

34Sidrac antwort: Sijn lichame sal altoes sijn op eerterike in sijn 35 heylege huus metter macht die hy sal geven sinen jongeren ende 36 sine ministren, want hy sal sijn tere tafelen by hem ende sal broot 37 nemen ende sal te hem seggen: Nemt ende eet mijn vleesch, dits mijn 38 lichame ende mijn bloet. Wet dat alle diegene die nemen selen [209]1 ende ontfaen selen desen lichame Goids weerdelijc, sy selen alle be-2houden sijn. Want die ministre die na comen selen, selen sacreren van 3 broede metten woerden die sy seggen selen ende metten tekene des 4 crucen die sy maken selen daer op, alsoe dat dat broot vleesch 5 werden sal ende bloet. Want sonder bloet en mach geen mensche-6lijc lichame sijn. Ende alsi doot sal sijn aen dat cruce ende gesteken 7 met ere glavien in sijn rechterside, soe dat dbloet datter ute sprinct 8 geven sal sijn sien dengenen diene steken sal, also sal sijn heylege 9 lichame, diemen maken sal in sijn huus, geven licht ende sien den 10 menschen. Want in hem selen sijn menschelijcheit ende godheit, 11 vleesch ende bloet; want sonder bloet en sal hy niet sijn moghen, 12 want altoes heeft die lichame die leeft bloet in hem. Die gene die 13 macht selen hebben van makene den lichame ons heren van broede 14 selen herde weerdich sijn. Want alsoe saen alsi seggen selen die 15 heylege woerden daer op ende maken die tekene des crucen, 16 alsoe saen sal daer sijn lichame ende bloet des vrays propheten vol 17van levene. Al waert / datter waren M broede voer hem 18 ofte meer ofte min, te hans selen sy sijn lichame des vrays propheten 19 des Goids soens. Ende die gene diene maken selen, selene selve ont-20faen ende ghevenen den volke ende sy selen alle een sijn ende deen 21 niet betre dan dandere. Ende die ghene die den lichame Gods maken 22 selen, selene op heffen hoghe ende toenen den volke in teken datti 23 es boven inden hemele ende datti daer es jegenwordich. Ende diene 24 daer siet, siet Gode, om datmen dincken sal dat de Goids sone quam 25 in eerterike ende mensche wert ende hem leverde ter doot aent cruce 26 (ende) om ons te verlossene ende omme dat sine alle daghe sien 27 mogen in verlatenessen van haren sonden allen den ghenen diene 28 ontfaen gherechtelijc. Maer al dat volc en salne niet ontfaen anders 29 dan die ghene die in hem geloven selen ende sine gebode doen selen. 30 Ende die ghene die hem niet bekeren en willen ende met ganser 31 herten niet en geloven beternesse te doene en selen hem niet ontfaen. 32 Die clene kindere die Gode niet en weten om hare joncheit en 33 selene oec niet ontfaen [want God om hare suverhede es altoes in 34 hem. Die ghene die in hem niet geloven en willen selene oec niet 35 ontfaen]. Maer willen sy hem bekeren ende ghenoech [doen] 36 soe selen sine ontfaen. [Ende diene anders ontfaen dan voirseit es 37 die selene ontfaen te] hare verdoemenesse, want hy keert weder [210] 1 in hem selven ende en blijft daer niet; ende sy werden ghekeert 2 int ewelike vier.

De koning vraagt: het lichaam van de echte profeet zal hij altijd zijn in aardrijk?

Sidrac antwoord: Zijn lichaam zal altijd zijn op aardrijk in zijn heilig huis met de macht die hij zal geven zijn jongeren en zijn ministers, want hij zal zijn ter tafel bij hen en zal brood nemen en zal tot hen zeggen: Neemt en eet mijn vlees, dit is mijn lichaam en mijn bloed. Weet dat al diegene die nemen zullen [209] en ontvangen zullen dit lichaam Gods waardig, ze zullen allen behouden zijn. Want de ministers die na zullen komen die zullen sacreren van brood met de woorden die ze zeggen zullen en met het teken van het kruis die ze maken zullen daarop, alzo dat dat brood vlees worden zal en bloed. Want zonder bloed mag geen menselijk lichaam zijn. En als hij dood zal zijn aan het kruis en gestoken met een lans in zijn rechterzijde zodat het bloed dat er uitspringt geven zal zijn het zien diegene die hem steken zal, alzo zal zijn heilige lichaam die men maken zal in zijn huis geven licht en zien de mensen. Want in hem zullen zijn menselijkheid en godheid, vlees en bloed; want zonder bloed zal hij niet zijn mogen, want altijd heeft het lichaam die leeft bloed in hem. Diegene die macht zullen hebben van te maken het lichaam onze heer van brood zullen erg waardig zijn. Want alzo gauw als ze zeggen zullen de heilige woorden daarop en maken het teken van het kruis, gauw zal daar zijn het lichaam en bloed van de echte profeet vol van leven. Al was het dat er waren 1000 broden voor hem of meer of minden, gelijk zullen ze zijn lichaam van de echte profeet de Gods zoon. En degene die het maken zullen die zullen zelf het ontvangen en geven het volk en ze zullen allen een zijn en de ene niet beter dan de andere. En diegene de het lichaam Gods maken zullen die zullen het hoog opheffen en tonen het volk in teken dat hij is boven in de hemel en dat hij daar is tegenwoordig. En die hem