Afbeeldingen der artseny gewassen

Over Afbeeldingen der artseny gewassen

Dirk Leonard Oskamp, 1796. Prachtige afbeeldingen van artsenij gewassen met hun vorm, naam, bloeitijd, eigenschappen en gebruik.

Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.

Voorberigt.

Voorts zal ik, daar de Plaaten ook in ‘t vervolg alhier worden gesneeden, alle de Soorten (Species) van ‘t zelfde Geslacht (Genus), die in ‘t Hoogduitsch verstrooid gevonden worden, na elkanderen volgen laten; en bij ‘t zesde of laatste Deel een generaale Nederduitsche en Latijnsche alphabetische en sijstematische Lijst van alle de Planten opgeven.

En het geen verder in de Beschrijvingen der Plantdeelen zelfs op ieder bladzijde is veranderd en bijgevoegd, zal ik aan ‘t onpartijdig oordeel dier Kundigen overlaten, welke zelve de geleegenheid zullen hebben om deze Nederduitsche Uitgave met de oorspronglijke Hoogduitsche, waarvan thands bijna niets meer dan alleen het Ontwerp is overig gebleeven, te kunnen vergelijken.

Amsterdam D. L. Oskamp

Den 29 December Doctor in de Geneeskunde en Wijsgeerte.

1795.

Voorbericht.

Voorts zal ik daar de platen ook in ‘t vervolg alhier worden gesneden alle soorten (species) van ‘t zelfde geslacht (Genus) die in ‘t Hoogduits verstrooid gevonden worden na elkaar volgen laten en bij de zesde of laatste deel een generale Nederduitse en Latijnse alfabetische en systematische lijst van alle planten opgeven.

En hetgeen verder in de beschrijvingen der plantendelen zelf op ieder bladzijde is veranderd en bijgevoegd zal ik aan ‘t onpartijdig oordeel van die kundige overlaten welke zelf de gelegenheid zullen hebben om deze Nederduitse uitgave met de oorspronkelijke Hoogduitse, waarvan thans bijna niets meer dan alleen het ontwerp is overgebleven te kunnen vergelijken.

Amsterdam D. L. Oskamp

De 29de december Doctor in de geneeskunde en wijsbegeerte.

1795.

NAAMLYST

DER INTEKENING

OP HET ARTZENIJKUNDIG PLANTENWERK

Zo als dezelve geschied is in den Jaare

1794.

A.

Aalburg (Petrus van) Apothecar te Alkmaar.

Acker (G.) Apothecar te Groningen.

Addens (H.) Apothecar de Harlingen.

Aersen Beijeren van Voshol (Baron van) Luitenant Generaal ten dienste van de Staat en Commandeur van Deventer.

Ailva geb. van Brakel (Baronnesse van) in ‘s Hage.

Albarda (Mr. Fredrick) Burgemeester en Raad der Stad Amsterdam.

Allardi (C.) Med. Doct. Te Groningen.

Alsche (Mr. F. G.) in ‘s Hage.

Ammon (B. W. P. ) Med. Doct. te Deventer.

Andre (F.) Chirurgijn te Domburg.

Andreae (H. H.) Apothecar te Leijden.

Andres (Jacob) Pharm. Stud. te Delft.

Ardesch (J. A. ) ‘s Lands en Stads Med. Doctor de Vere.

Arends (Christiaan) Chirurgijn te Amsterdam.

B.

Baas (J. De) in ‘s Hage.

Badon (H.) te Utrecht.

Bake (Herman. Adrian) te Franeker.

Barnebeld (W.van) te Amsterdam.

Bastiaans (J..) Apothecar de Amst.

Bauduin (D.) Med. Doct. Te Dordrecht.

Ravau (J. F.) Chirurgijn de Amsterdam.

Beeldsnijder (Mr. Johannes) Advocaat te Amsterdam.

Beeldsnijder (W. J.) Med. Doct. Te Oost Zaandam.

Beerta (H. R.) te Middelburg.

Benan, Licentiaat in de Genees- en Heelkunde te Gend.

Benraad (Hendr.) Chirurgijn te Amsterdam.

Berckenkamp (J. H.) Chirurgijn en Breukmeester te Abbekerk.

Bergen (Pieter van) te Rotterdam.

Beijen (J. F.) Med. Stud. te Utrecht.

Bie (J. E. De) Heel en Vroed meester te Caperik.

Blanckendael (H. van) Med. Doct. te Franeker.

Bloemen (P. H.) te Sneek.

Bodel (J.) Med. Doct. te Dordrecht.

Bodensyaff (Coenraad) Chrurgijn te Amsterdam.

Bteker (Joh/ Christ. Wilb.) te Deventer.

Bmer Keijzer (J. B.) te Deventer.

Bohn (F.) Boekhandelaar te Haarlem.

Bonn (A.) Hoogleeraar in de Ontleed- en Heel-Kunde te Amsterdam.

Bool Junior (J.) Boekhandelaar in ‘s Hage, 2 Exemplaren.

Boomkens (Hendrrik) Chirurgijn te Rotterdam.

Boreel (H. G.) Med. Doct. te Bellingewold.

Borst (F.) Apothecar in 's Hage.

Bosc de la Colmette (J. L.) Burgemeester en Cameraar der Stad Deventer.

Bosch (H. van den) Stads Medicinae Doctor te Wageningen.

Booselaar (David) Apothecar te Horn.

Bouhuijs (Joannes) te Amsterdam.

Bouman Schoonees (Ls.) te Amsterdam.

Braam (W.) Apothecar te Amsterdam.

Brakel (Z. J.) te Utrecht.

Breda (Cornelis van) te Leijden.

Bresser (J.) Apothecar te Middelburg.

Brill (A.) Med. Doct. te Groningen.

Brinkamn (Fredrik) te Monnikendam.

Broek (B. van den) te Leijden.

Broeke (van den) gezworen Heelmeester en Steensnijder te Gend.

Burgh (Anthonij Christ. van der) Apothecar in ‘s Hage.

Busch (M. J.) te Groningen.

Buschman (C. G.) te Amsterdam.

C.

Capadose, Med. Doct.te Amsterdam

Capadose (C.) te Amsterdam.

Casteele (F. J.v an de) gezworen Arts en Vroedmeester te Hooglede in West-Vlaanderen.

Casteele (J. J. A.)van de) gezworen Chirurgijn te Middelburg in Vlaanderen.

Cate (H. ten) op de Leek.

Caters (W. X.) te Gend.

Cellie (L. J. S. Du) Med. Stud. te Groningen.

Chalmot (J. A.de te Campen.

Chernac (L.) Philosophiae Professor te Deventer.

Cittens (Mr. G.van) oud Burgemeester, Schepen en Raad der Stad Middelburg.

Clement (Jacob) Chirurgijn en Apothecar buiten Amsterdam.

Clercx (Joh. Gerard.) Med. Doct. te Amsterdam.

Coebergh (E.) Apothecar te Rotterdam.

Cointre (H . le) te Middelburg.

Cointre (W. A .le) Apothecar te Middelburg.

Copper (A. H.) Stads Doctor te Leijden.

Coronel (Abraham) Med. Doct. te Amsterdam.

Costa (Joseph Mendes da) Med. Stud. te Utrecht.

Crap Hellingman (W. N.) Clercq ter Secretarij van het Ed. Moge. Collegie ter Admiraliteit in West-Friesland en het Noorder quartier te Hoorn.

D.

D. (W. V.) te Utrecht.

Dalen (C.) te Rotterdam.

Dam a Irhoven (A.van) Apothecar te Utrecht.

Davids (L. P.) Med. Doct. Te Rotterdam.

Deiman (A. J.) Apothecar te Amsterdam.

Delfos (Pr.) Boekhandelaar te Leijden.

Deursen (M. A.van) Med. Doct. Te Bolswart.

Dhane, Grave van Steenhuijze te Gend.

Disce Legend (Gezelschap) te Leijden.

Ditmarsch (D. W.) te Broek in Waterland.

Does (Erven F.de) Boekhandelaars te Leijden, 2 Exempl.

Does Junior (A. Van der) Secretaris der Baronnijen van Wassenaar en Zuidwijk.

Doeveren (J. A,van) Med. Stud.t e Leijden.

Doorn Breebaart (Benjam.van) Apothecar in ‘s Hage.

Dueren (M. van) Apothecar te Amsterdam.

Drognat, Apothecar in ‘s Hage.

Dueren (M.v an) Geneesheer te Gend.

Dumbar (Gerh.) te Deventer.

E.

Ebbe (P. G.) in ‘s Hage.

Eden Bz. (Jan van) Koopman te Amsterdam.

Egmond (Johs. van) Apothecar te Leijden.

Eickma (O. C.) te Rotterdam.

Eikendal (C.) Apothecar in ‘s Hage.

Elburg (Pieter) te Ommen.

Embden R. Z. (Paulus van) te Delft.

Engert (DK. Wt) te Amsterdam.

Entrup (Mr. W.) te Groningen.

Eijs (J. N. van) te Amsterdam.

F.

Faver (Pieter Zacharia) Apothecar en Chijmist te Sas van Gend.

Fennema (J. G. A. van) te Leeuwaarden.

Ferleman van Steveninck (Jacobus) te Dordrecht.

Flaas (C.) te Rotterdam.

Fockens (L. R.) te Bolswart.

Fokkenberg (Joh, Gerard van) te Alkmaar

Fokker (J. P.) A. L. M. Phil. Doct. & Lector Philosoph. te Middelburg.

Folkersma (W.) Stads. Med. Doct. te Leeuwaarden.

Fracheley (J. B.) Heelmeester te Gend.

Frescarode (J.) Inspect. Colleg. Med. te Amsterdma.

Frubiger (J. H.) Apothecar te Rotterdam.

Fruijt van Hertog (J.) Pharmacopaeus in den Briel.

G.

Geel (J.) Apothecar te Middelb.

Geelkerken (L. J. van) Apothecar te Amsterdam.

Geer (Dirk Hugo van) te Haarlem.

Gelder (A. H.van) Leeraar onder de Doopsgezinden te Amsterdam.

Gilissen (Pieter) Boekhandelaar te Middelburg.

Glinstra (A. J. van) Grijtman over Haskerland.

Goesin (P. F.de ) Boekhandelaar te Gend. 19 Exempl.

Goffau (Johannes) te Goes.

Gonggrijp (H.) Med. Doct. en Landschaps Medicus te Leeuwaarden.

Goorbergh Junior (Jacobus Corn. van de) Apothecar, Chimist en Drogist te Breda.

Gosenson (P. A.) Stads Apothecar te Gouda.

Graaf (W. D. vVan de) Te Enkhuis.

Gram (F. H.) te Rotterdam.

Grange (A.) te Antwerpen, 2 Exemplaaren.

Gruelmn (J. C.) Med. Doct. Te Amsterdam.

Groenhoff (P.) Pharm. Stud. te Leeuwaarden.

Groen van Prinsterer (P. J.) in ‘s Hage.

Groot (J.de) te Amsterdam.

Guchard (J.) te Amsterdam.

Gunne (J.H. ter) Boekhandelaar te Deventer.

Gijse (D.) te Deventer.

H.

Haakman (J.) Koopman te Amsterdam.

Hans (H.de) Boekhandelaar te Dordrecht.

Haentjes (R.) Apothecar te Dordr.

Hagen (H.) Chirurgijn en Apothecar te Voorburg.

Halsema (F.D.van) uit Groningerland te Amsterdam.

Hanau (Johannes) te Alkmaar.

Harcke (D.) te Rotterdam.

Haringman (Jan) Apothecar en Chijmist te Middelburg.

Harkema (S.) Apothecar te Leeuwaarde.

Hasselt (Joh. Conr. van) te Arnhem.

Hatten (C. van) te Rotterdam.

Heekeren (Hendr. van) te Amsterdam.

Heekeren (Jan van) Apothecar te Amsterdam.

Heer (Pieter de) te Rotterdam.

Hemert (A. K. van) J. U. Stud. te Amsterdam.

Hemsing (Abr.) Stads Apothecar te Campen.

Henke (J. E. A.) Chirurgijn te Amsterdam.

Hentzi, (J. W.) in ‘s Hage.

Heppe (J. W.) Stads Med. Doct. te Campen.

Heule (J.) Bartholomeus) Med. Doct, te Dordrecht.

Heule (J.) Stads Chirurgijn te Dordrecht.

Heurenboom (J. A.) Med. Stud.te Leyden.

Heijdenreich (Johannes Ernest) Stud, Pharm. te Amsterdam.

Hibon (J.) Apothecar te Middelburg.

Hochart (Piter Andr.) Chirurg, te Aardenburg.

Hoed (Nic.) Apothecar te Rotterdam.

Hoedt Verbeek (L.) in 's Hage.

Hoek, J. C.) Chirurg, Stud. te Poortugaal.

Hoeze (Arn. Adr,) te Leijden.

Hooft Dlz. (Henrik) op de Stolp aan de Hakkelaars brug.

Hooft (Willem) te Amsterdam.

Hoogstraten (Mr. Corn. Adr. van) Raad en oud Schepen der Stad Leijden.

Hoosemans (N. J.) Apothecar te Vianen.

Hortus Medicus Amstelaedamensis.

Houte, (J. van den) Apothecar te Vlissingen.

Houven (K. v. d.) te Rotterdam.

Husson (Bartholom.) te Amsterd.

Huijgens (J. A.) Apothecar te Leijden, 2 Exempl.

Huijctens (Leonardus) te Gend.

J.

Jansen (Johannes) te Amsterdam.

Janssen (M. H.) Apothecar te Amsterdam.

Iserson Gorzs (Gijsbert van) te Heusden.

Ingen (F. G.van) Heelmeester te Dordrecht.

Jongh Glashave (J. C. de) te Rotterdam.

Jongh (Isaak Anthonie de) te Alkmaar.

Jordens (H.G.) Med. Doct. en Vroedmeester te Hoorn.

Juchem (G. van) Apothecar te Hoorn.

Jungius (R. J.) Med. Doct. Te Enkhuijsen.

K.

Kaathoven (H. P. van) Apothecar te Leijden.

Kantelaar (Nicolaas) Apothecar te Zwoll.

Kasteele (Mr. P. L. v. d.) voorheen Raad en Pensionaris der Stad Haarlem.

Kleij (Gerbrand) Apothecar te Alkmaar.

Kleijnhoff (C. F.) Heer van Enspijck, Med. Doct. te Amsterdam.

Klos, (A. G.) Med. & Chir. Doct. te Zutphen.

Kluit (Adriaan) te Dordrecht.

Koker (K.) te Broek in Waterland.

Koningh Jansz. Batav. Dordr. (C. de) te Enckhuijsen.

Kool (Jan) Boekhandelaar te West-Zaandam.

Kooij (A.) Med. Doct. te Maassluis.

Korthals (A. C.) Apothecar te Hoorn.

Korthals (J.) Stads. Med. Doctor te Dordrecht.

Kreps en Zoon in Comp. (J.) Bloemisten te Haarlem.

Kruissen (J. D.) Apothecar te Middelburg.

Kuijk (Gerrit van) Pharm. Stud. Te Delft.

L.

Laar (H.van de) in ‘s Hage.

Lhr, Chirurgijn en Vroedmeester te Middelburg.

Lakerveldt (Theodor van) Apoth. en Chirurgijn te Culemburg.

Lankhorst (Bd.) Chirurgijn te Campen.

Leeuw (F. W.van der) Med. Doct. Anat. & Chir. Lector te Dordrecht.

Leeuwstijn (J. C.) Boekhandelaar in ‘s Hage.

Lmon (H.de H.) Med. Doct. te Amsterdam.

Leemput (Huijbert) Koopman te Rousse.

Leij (D. S. van der) Med. Doct. Te Sneek.

Lieftinck (D.) te Groningen.

Loghem (Abraham van) koopman te Amsteldam.

Loose (P. de) te Gend.

Lori Jansz. (Jan) in ‘s Hage.

Lijcklama a Nijholt (D.) Apothecar te Harlingen.

Lijclama a Nijeholt (Tjepco) Apothecar te Bolswart.

Lijnden van Hemmen (F. G.van) Raad en Rekenmeester des Furstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen en Arnhem.

M.

Maes (A.) Apothecar te Gend.

Marle (J. S. van) Med. Doct ,te Hoorn.

Markel Bouwer (A .H. van) Lid der gezwoore Gemeente te Deventer.

Marre (J. C.de) Chirurgijn van ‘T Gasth. en Nederd. Armen te Middelburg.

Martinius (H. O) te Amsterdam.

Meerbeek (Gerrit van) te Monnikendam.

Merrebach (Simon van) te Utrecht.

Michell (J. P.) Med. Doct. Te Amsterdam.

Moerbeek (Paul) Koopman in Boom en Bloem Gewassen te Haarlem.

Moerbeek (Pieter) te Leijden.

Moonen (Jan) Bloemist buiten Haarlem.

Muelen (C. E, van der) Med. Doct. te Amsterdam.

Muller (P. C.) Med. Doct. te Amsterdam.

Munk (Pieter) Apothecar te Deventer.

Munniks (W.) Professor Botanices te Groningen.

Mijle Az. (P.v. d.) Apothecar te Dordrecht.

N.

Nachtglas (..) buiten Amsterdam.

Naeijer (B. J.de) Presb. te Gend.

Nissen (Henning) Stads Operateur van de Cataract, en Oculist van Amsterdam en Hoorn te Amsterdam.

Nebe van der Burgh (G.) te Amst.

Nolst (Lamb.) Med. Doct. Te Zwoll.

Nolthenius (Willem Hendrik) te Amsterdams.

Noorde (W. van) te Rotterdam.

O.

Obijn, (Dionisius) Apothecar te Rotterdam.

Olst. (Gerrit van) te Groningen.

Oltmans (A.) Apothecar te Delft.

Opdal (H.) te Rotterdam.

Opdorp (Th. van) Med. Doct. en vroedm. te Rotterdam.

Oskamp (C.) Litt. Hum. Stud. & Phil. Cand. te Utrecht.

Overbeek, (Gerh.) Apothecar te Middelburg.

P.

Paddenburg en Zoon (G. T.) Boekhandelaars te Utrecht.

Palier en Zoon (H.) Boekhandelaars te ; 's Hertogenbosch, 2 Exempl.

Paling (Jan) te Utrecht.

Paulij (Jean) Koopman te Amsterdam.

Peisnau (L. F.) te Rotterdam

Philippeax (Ferd. Jos.) Chirug te Rotterdam.

Pols (J.) Boekhandelaar te Rotterdam, 2 Exempl.

Popta (S.) Chirurgijn en Stads Vroedmeester te Harlingen.

Post, (Dirk) Apothecar te Amsterd.

Potthoff (J. H.) Apothecar te Amsterdam.

Pr (Jacobus du) Chirurgijn en Apothecar te Oost-Zaandam.

Pijl (Jacobus Cornel.) Apothecar te Middelburg.

Q.

Quaestius (M.) Chirurgijn te Groningen.

R.

R. (A.v.) te Vianen.

R. (J.) te Leijden.

Radijs (C. en J.) te Meppel.

Ragge (Hendr.) Chirurg te Amsterdam.

Rambonnet (Mr. F. L.) Secretaris der Stad Campen.

Ramhorst (Mr. W. A. v. d.) ontvang hebbende Commies te Zaandam.

Reede, (Adrianus van) Apothecar te Franeker.

Reneman (D. K.) Apothecar te Leeuwarden.

Reijnders (J.) Med. Doct. te Groningen.

Reijmking (J. Z.) Heel en Vroedmeesters te Erclo.

Roodenhuis (Fredericus Bavius) Apothecar te Leeuwarden.

Roelofswaert (M.) Boekhandelaar te delft.

Roldanus (P. N.) Apothecar te Enchuijsen.

Rompt (J. H.) Apothecar te Deventer.

Roos (Jan) te Edam.

Rooij (A.de) Apothecar te Zutphen.

Rotterdam (van) Geneesh. te Gend.

Rovers (N.) Med. Doct. te Amsterdam.

Roy (Corn. Henr.) Med. Doct. te Amsterdam.

Ruckert (Jog. Christ.) Apothecar in ‘s Hage.

Ruijghrok van de Werve (C.) te Amsterdam.

Ruijs (Jan Anthonie) te Alkmaar.

Ruijtenburg Duijvene (Will) Apoth. en Chijm. Te Middelburg.

Ruijter (Wigb. C. de) Apothecar te Schoonhoven.

S.

Saceghem en zoon (van) te Gend.

Sampson (Adrianus) te Rotterdam, 2 Exemplaren.

Sande (J.J.van de) Boekhandelaar te Middelburg.

Sandifort (E.) Med. Anat. & Chir. Professor te Leijden.

Sandifort (..) Med. Stud, te Leijden.

Scalogne (Isaac) Apothecar te Amsterdam.

Schalkwijk a Velden (Will. van) Apothecar te Utrecht.

Scheidt (C, Th. G.) Med. Doct. te Zutphen.

Schellings (Hendrik) Med. Doct. te Amsterdam.

Scheltus (Mr. J.) in Գ Hage.

Schepman (J. U,en M. Dr.) te Rotterdam.

Schintzel (David) Apothecar te Rotterdam.

Schonck (T. P.) te Amsterdam.

Schoon (B. J.) in ‘s Hage.

Schroeder (N. W.) Professor en Biblothecaris te Groningen.

Schutstal (J. C.) Apothecar te Amsterdam.

Schuurman (J. B.) Med. Doct. te Steenwijk.

Sepp Jansz. (C.) Boekhandelaar te Amsterdam. Exemplaaren.

Sickingha (P. R.) Raad en Hooftman in het Hof Provintiaal van Stad en Lande te Groningen.

Siebel (J. T. E.) te Amsterdam.

Sim (Piter Jog.) Apothecar te Middelburg.

Simon (J. M.) Apothec. te Breda.

Slijp (Nicol.) Apoth. te Dordrecht.

Smissen (Pieter van der ) Chirurg en Apothecar te Wormerveer.

Spieringshoek (Johannes) te Rotterdam.

Steenhuijsen (J. J.) Pharm.acPijrotech. Med. Stud. Te Amstersam.

Steveninck (Jac. Ferleman van) te Dordrecht.

Steevens (G.) te Rotterdam.

Steevens (Joh. Anth.) te Middelb.

Stergershoek (Abrah.) te Noordwijk,

Stennekes (Mr. P.) Advocaat te Campen.

Svolte (Jan Hendr.) Med. Doct. en Oud Burgemeester der stad Zwoll.

Stuurman (Jan) Apoth.te Campen.

Stijl (S.) Med. Doct. te Harlingen.

Swaan (J. H. de) Apoth. in ‘s Hage.

Swart (A. W.) Drogist in ‘s Hage.

T.

Tadema (A. J.) Apothecar te Harlingen.

Teerlink (C.) Apoth. te Leijden.

Tenekinck (A.) Apoth,te Leeuwaarden.

Tersmitten (H.) te Amsterdam.

Themmen (J.) Med. Doct. Heel- en Vroedmeester te Deventer.

Theussinck, Professor te Groningen.

Thierrij en Mensing, Boekhandelaars in ‘s Hage, 3 Exempl.

Thoir (J.van) Boekhandelaar te Leyden, 3 Exempl.

Thuijl van Zeerooskerken, Heer van Zuijlen te Zuilen.

Tiffelen (J. van) Boekhandelaar te Leijden.

Timmerhans (C. F.) Apothecar te Amsterdam.

Treitelaar, contrarolleur van ‘s Lands klein Zegel in ‘s Hage.

Trogh, (Hendrik de) Apothecar te Amsterdam.

U.

Uilens (Theod.) Apothecar te Groningen.

V.

Veen (Simon) te Haarlem.

Veenkamp (N.) Boekhandelaar te Groningen, 4 Exemplaren.

Vermaat (J.) te Rotterdam.

Vinne (Matthijs van der) Apothecar te Amsterdam.

Visscher (G. A.) Drogist te Amsetrdma.

Visser (Coenr. Everh.) Apothecar te Delft.

Visser (J. H.) te Amsterdam.

Vivere (E. C. .van de) Griffier van den Raad van Vlaanderen.

Vlugt (D. de) Boekhandelaar te Dordrecht, 2 Exempl.

Volmar, (C. L. ) te Monnikendam.

Vonk, Mz. (F.) te Rotterdam.

Voort (A. F.v.d.) Cannunick in het Capittel en Dom te Utrecht.

Vorster (W.) Apothecar te Dordrecht.

Vos Jacobusz. (A.) te Haarlem.

Vrolik (Gt.) Med. Stud. te Leijden.

W.

Walre en Comp. (J.van) Boekhandelaars te Haarlem.

Wanrooij (Adriaan) Apothecar te Haarlem.

Waijfert (C. F.van der) te Schoonhoven.

Wegman (H. J.) te Delft.

Westenberg (G.) Med. Arch. & Professor te Deventer,

Westervelt (Ericus van) Schepen en Stads Apothecar te Vianen.

Westrik Senior (Jan) te Edam.

Wilde (F. C. De) Stads en Gasthuis Apothecar te Delft.

Windelinck (G. F.) Apoth. te Breda.

Winkler (T.C.) Apothecar te Leeuwarden.

Winter Nz. (Pieter van) te Amsterdam.

Wiwel (P.) te Amsterdam.

Woltman (J. M.) te Purmerend.

Wijthoff (Mr. Carol.) Advocaat te Amsetrdam.

Z.

Zeijlemaker (J. J.) Med. Doct. te Amsterdam.

Zurcher (A.) buiten Amsterdam.

Zwarebakker (Jan) te Alkmaar.

Zijnen Junior (L.) te Middelburg.

Zijthoff (Jan ten) Apothecar te Amsterdam.

Plaat I.

Gewoon longekruid.

Pulmonaria officinalis.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. Door Houttuijn, IIde deel, 7de. St., bl. 438.

Wrangekruid, of wolvenlaa, met eijronde, hartvormige Wortelbladen.

a. De eenbladige, vijfhoekige, en vijftandige Bloemdop.

b. De opengesnede, eenbladige trechterwijze Bloemkrans, met een half vijfspleetig Boord, en vijf in de Keel gehechte Meeldraaden.

c. Een afgezonderde Hemldraad met zijn Helmtje.

d. De vier Vrucht-beginzels met de Stijl, en de Stempel.

Bloeitijd.

In April, en Maij aan lommerrijke heggen, B.V. in ‘t bosch te Buuren, en in den hout te Haarlem, ter hoogte van ¾ voet.

Gebruik.

Aan dit Kruid wierden eertijds bevogtigende, verzachtende en weekmaakende eigenschappen van zommigen toegeschreeven, doch, daar ‘t niets dan een weinig slijm in zig schijnt te bevatten, word het hedendaags niet meer gebruikt in de Geneeskunde.

Plaat 1.

Gewoon longkruid.

Pulmonaria officinalis.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie Door Houttuyn, 2de deel, 7de. St., bladzijde 438.

Wrangkruid of wolvenla met eironde, hartvormige wortelbladen.

a. De eenbladige, vijfhoekige en vijf getande kelkblad.

b. De opengesneden, eenbladige trechterwijze bloemkrans met een half vijf spletige boord en vijf in de keel gehechte meeldraden.

c. Een afgezonderde helmdraad met zijn helmknop.

d. De vier vruchtbeginsels met de stijl en de stempel.

Bloeitijd.

In april en mei aan lommerrijke heggen, bv. in ‘t bos te Buren en in den hout te Haarlem, ter hoogte van ¾ voet.

Gebruik.

Aan dit kruid werden eertijds bevochtigende, verzachtende en week makende eigenschappen van sommigen toegeschreven, doch, daar ‘t niets dan een weinig slijm in zich schijnt te bevatten wordt het hedendaags niet meer gebruikt in de geneeskunde.


Plaat II.

Gemeen Lepelkruid.

Cochlearia officinalis.

De xvde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. Door Houttuijn, IIde deel, 9de. St., bl. 629.

Lepelblad, met rondachtige, hart vormige wortel, en een weinig uitgehoekte langwerpige Stengbladeren.

a. De vierbladige Bloemdop met zes Meeldraden, en de Stamper.

b. De vierbladige, kruiswijze, Bloemkrans met de Kelk, en de overige Teeldeelen.

c. De ses elsvormige Meeldraden, waar van Ԡer vier langer zijn, dan de twee tegenovergestelde, met de Stamper,

d. Een vergroot Meeldraadje.

e. Het hartswijze Vrucht-beginzel met de Stijl, en de Stamper maar een weinig vergroot.

f. De tweehokkige, hartswijze Vrucht met de vier Zaaden

g. Een Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand Maij, op schaduwachtige en vogtige plaatsen, gelijk aan de Dijken van ‘t Y buiten Amsterdam, en langs de Duinen aan de zeekant bij Scheveningen ter hoogte van ¾ voet.

Gebruik.

Zij is ‘t beste zo wel uit, als inwendig Geneesmiddel, dat tot heden tegens de Scheurbuik bekend is; zo dat wij het als eene wijze schikking des Scheppers moeten aanmerken, dat Hij deeze Plant in zoo groote meenigte op die plaatsen gegeven heeft, waar de menschen ‘t meest hier meede aangedaan worden. Zij behoort tot de scherpe, en heete middelen van deese Classe gebracht te worden, weshalven met ook verpligt is dezelve te verzachten, ‘t geen ‘t best door zuuren kan geschieden, welke zelfs tegens de Scheurbuik werken.

Deszelfs Bereidingen en Saamenmengzelen zijn de Geest, en Conserf, en voor het grootste gedeelte het Bier van Sydenham tegens de Scheurbuik.

Plaat 2.

Gewoon lepelkruid.

Cochlearia officinalis.

De 15de klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie Door Houttuyn, IIde deel, 9de. St., bladzijde 629.

Lepelblad, met rondachtige, hartvormige wortel en een weinig uit gehoekte langwerpige stengelbladeren.

a. Het vierbladige kelkblad met zes meeldraden en de stamper.

b. De vierbladige, kruiswijze bloemkrans met de kelk en de overige teeldelen.

c. De zes buisvormige meeldraden waarvan er vier langer zijn dan de twee tegenovergestelde, met de stamper,

d. Een vergroot meeldraadje.

e. Het hartvormige vruchtbeginsel met de stijl en de stamper maar een weinig vergroot.

f. De twee hokkige, hartvormige vrucht met de vier zaden.

g. Een zaadkorrel.

Bloeitijd.

In de maand mei op schaduwachtige en vochtige plaatsen, gelijk aan de dijken van ‘t IJ buiten Amsterdam en langs de duinen aan de zeekant bij Scheveningen ter hoogte van ¾ voet.

Gebruik.

Zij is ‘t beste zo wel uit- als inwendig geneesmiddel dat tot heden tegen de scheurbuik bekend is; zodat wij het als een wijze schikking der Schepper moeten aanmerken dat Hij deze plant in zo grote menigte op die plaatsen gegeven heeft waar de mensen ‘t meest hiermee aangedaan worden. Zij behoort tot de scherpe en hete middelen van deze klasse gebracht te worden, weshalve met ook verplicht is dezelfde te verzachten, ‘t geen ‘t beste door zuren kan geschieden die zelfs tegen de scheurbuik werken.

Diens bereidingen en samengestelde zijn de geest en konserf en voor het grootste gedeelte het bier van Sydenham tegen de scheurbuik.


Plaat III.

Peperboomtje.

Daphne mezereum.

De VIIIste classe,

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, 4de. St., bl. 532.

Wijfjes Laureola, met ongesteelde, drie bij elkander aan de Steng zittende Bloemen, lancetvormige, afvallende Bladen, en klootswijze Bezin.

a. De eenbladige, trechterwijze Bloemkrans met een vierpspleetig Boord.

b. Dezelve opengesneeden met de acht Meeldraaden, waarvan ԥr vier korter zijn, dan de vier overige, en het Vrucht-beginzel.

c. Een afgezondert Meeldraadje.

d. Het eivormige Vrucht-beginzel met een korte Stijl, en geknopte Stempel.

e.e.e. Het Vrucht-beginzel in ‘t midden doorgesneeden met ‘t beginzel van ‘t aanstaande zaad.

f. De onrijpe, rondachtige Bezie,

g. De rijpe eenhokkige Bezie.

Bloeitijd.

In Maart, en April aan de heiningen, en in de bosschen, B.V. bij ‘T huis de Eeese, en in ‘t Klembroeksche Bosch, bij Olthuisen, ter hoogte van 4 of 5 voeten.

Gebruik.

De bast der Wortel wordt somtijds (doch altoos met de grootste voorzichtigheid) in een afkookzel, met Zoethout vermengd, in verouderde venerische kwaalen gegeeven; doch zijn voornaamste gebruik is uitwendig tot afleiding in verschillende langduurige krankheden, waar toe een stukje der bast van de takken, stam, of wortel ter lengte van eenigelijnen ‘t meest op de arm, of versch, of gedroogd zijnde dikwijls enige uuren in wijn asijn geweekt, en met een sappig blad, bij voorbeeld van Salade, of Kool bedekt, in ‘t begin des morgends en des avonds, en daarna eenmaal des daags, of om den anderen dag ververscht, ‘t best gebruikt kan worden.

Plaat 3.

Peperboompje.

Daphne mezereum.

De 8ste Klasse,

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 4de. St., bladzijde 532.

Wijfjes Laureola met ongesteelde, drie bij elkander aan de stengel zittende bloemen, lancetvormige, afvallende bladen, en klootswijze bessen.

a. De eenbladige, trechterwijze bloemkrans met een vierspletig boord.

b. Dezelfde opengesneden met de acht meeldraden waarvan ԥr vier korter zijn dan de vier overige en het vruchtbeginsel.

c. Een afgezonderd meeldraadje.

d. Het eivormige vruchtbeginsel met een korte stijl en geknopte stempel.

e.e.e. Het vruchtbeginsel in ‘t midden doorgesneden met ‘t beginsel van ‘t aanstaande zaad.

f. De onrijpe, rondachtige bes,

g. De rijpe eenhokkige bes.

Bloeitijd.

In maart en april aan de heiningen en in de bossen, bv. bij ‘T huis de Eese en in ‘t Klembroekse bos, bij Olthuisen, ter hoogte van 4 of 5 voeten.

Gebruik.

De bast der wortel wordt somtijds (doch altoos met de grootste voorzichtigheid) in een afkooksel, met zoethout vermengd in verouderde venerische kwalen gegeven; doch zijn voornaamste gebruik is uitwendig tot afleiding in verschillende langdurige ziektes waartoe een stukje der bast van de takken, stam, of wortel ter lengte van enige lijnen ‘t meest op de arm of vers of gedroogd zijnde dikwijls enige uren in wijn azijn geweekt en met een sappig blad, bij voorbeeld van sla of kool bedekt in ‘t begin der morgen en de avond en daarna eenmaal des daags of om de anderen dag ververst ‘t best gebruikt kan worden.

Plaat IV.

Slee-Pruim.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, 2de St., bl. 576.

Slee-doorn, met enkele steeltjes, lancetsgewijze, gladde bladen, en gedoornde takken.

a. De eenbladige, vijfspleetige, klokswijze Bloemdop, met de Stamper.

b. De vijf holle, en uitgestrekte Bloembladen der Bloemkrans, en ‘t bovenste gedeelte der Teeldeelen.

c. Het onderste gedeelte derzelven met de Kelk.

d. Een gedeelte der Kelk met de daar aan vastzittende Helmdraden, waar van ԥr van 20 tot 30 gevonden worden.

e. Het vergroote boven Vruchtbeginsel met de Stijl, en de Stempel.

f. De Vrucht.

Bloeitijd.

In April, en Maij aan de heggen, en op drooge, en digtgeboomde plaatzen, als te Doorn in ‘t Sticht van Utrecht, bij Haarlem agter Overveen, en in ‘t Haagsche Bosch, van 5 tot 8 voeten hoog.

Gebruik.

De Bloemen, Vrucht, Bast, en Wortel kan men na ‘t getuigenis van sommige oude Geneesheeren tot verschillende oogmerken met veel voordeel gebruiken; weshalven ook nog hedendaags ‘t Water, en de Stroop der Bloemen, mitsgaders ‘t verdikte Sap der rijpe vruchten, (Succus acaciae nostratis, S. germanica) in eenige Winkelboeken wordt gevonden, offschoon ‘t een en ander zelden meer word voorgeschreeven.

Plaat 4.

Sleepruim.

Prunus spinosa.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 2de St., bladzijde 576.

Sleedoorn met enkele steeltjes, lancetvormige gladde bladen en gedoornde takken.

a. De eenbladige, vijfspletige, klokvormige kelkblad met de stamper.

b. De vijf holle en uitgestrekte bloembladen der bloemkrans en ‘t bovenste gedeelte der teeldelen.

c. Het onderste gedeelte ervan met de kelk.

d. Een gedeelte der kelk met de daar aan vastzittende helmdraden, waarvan ԥr van 20 tot 30 gevonden worden.

e. Het vergrote boven vruchtbeginsel met de stijl en de stempel.

f. De vrucht.

Bloeitijd.

In april en mei aan de hegen en op droge, en dicht geboomte plaatsen als te Doorn in ‘t Sticht van Utrecht, bij Haarlem achter Overveen en in ‘t Haagsche bos, van 5 tot 8 voeten hoog.

Gebruik.

De bloemen, vrucht, bast en wortel kan men na getuigenis van sommige oude geneesheren tot verschillende oogmerken met veel voordeel gebruiken; weshalve ook nog hedendaags ‘t water en de stroop der bloemen, mitsgaders ‘t verdikte sap der rijpe vruchten, (Succus acaciae nostratis, Succus germanica) in enige winkelboeken wordt gevonden, ofschoon ‘t een en ander zelden meer wordt voorgeschreven.

Plaat V.

Leverkruid, Anemone hepatica.

De XIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, 9de St., bl. 183.

Edel Leverkruid, met driekwabbige effenrandige Bladen, en een driebladig, aan de Kelk, of Bloemdop gelijkend, Omwindzel.

a, b. Het driebladig aan de Bloemdop gelijkend Omwindzel met de weezendlijke Teel-deelen, naamentlijk de meenigvuldige Meeldraaden, en Stampers.

c,c. Twee afgezonderde hairswijze, en van beide zijden vergroote Meeldraden.

d. Een langwerpig Bloemblad.

e. De Talrijke, en in een Hoofdje verzamelde Vruchtbeginzels.

Bloeitijd.

April, en Maij in Duitschland overvloedig in de bosschen, ter hoogte van een halve voet, maar bij ons alleen in de tuinen.

Gebruik.

Dat dit Kruid met veel voordeel in een verouderde venus-ziekte (Gonorrhaea virulenta) uit slapheid der deelen aangewend kan worden, vinden wij bij Boerhaaven aangeteekend, offschoon ‘t thans geheel buiten gebruik is gekoomen.

Plaat 5.

Leverkruid, Anemone hepatica.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 9de St., bladzijde 183.

Edel leverkruid met driekwabbige effen gerande bladen en een driebladig aan de kelk of kelkblad gelijkend omwindsel.

a, b. Het driebladig aan de kelkblad gelijkend omwindsel met de wezenlijke teeldelen, namelijk de menigvuldige meeldraden en stampers.

c,c. Twee afgezonderde haarvormige en van beide zijden vergrote meeldraden.

d. Een langwerpig bloemblad.

e. De talrijke en in een hoofdje verzamelde vruchtbeginsels.

Bloeitijd.

April en mei in Duitsland overvloedig in de bossen, ter hoogte van een halve voet, maar bij ons alleen in de tuinen.

Gebruik.

Dat dit kruid met veel voordeel in een verouderde venusziekte (Gonorroea virulente) uit slapheid der delen aangewend kan worden vinden wij bij Boerhaave aangetekend, ofschoon ‘t thans geheel buiten gebruik is gekomen.

Plaat VI.

Bolwortelige Duivekervel.

Fumaria bulbosa.

De XVIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, 10de St., bl. 77.

Boontjes Holwortel, met een enkelde steng, volmaakt effene, eijrondachtige, lancetswijze Lovertjes, korter dan de bloemen; en een Bolwortel.

a a. De Keel in twee gelijke deelen gesneeden.

b. De geopende Keel met de Teeldeelen, namentlijk twee Meeldraaden, die aan den Stamper gevestigd zyn.

c, c. De twee Meeldraden van den Stamper afgescheiden met drie Helmtjes op ieder Helm draadje.

d. Het geopende Vrucht-beginzel met de beginzels der Zaaden.

f. De geheele Bol der wortel.

g. Dezelve in de midden doorgesneeden, om de winwendige holte aantetoonen.

Bloeitijd.

In April in de bosschen en op dicht beboomde plaatzen, B.V. te Deutecom en Enkhuizen, in ‘T Graaffschap Zutphen, in ‘t Haagsche Bosch, en in de Haarlemmer, en Alkmaarder Hout; bijna een halve voet hoog.

Gebruik.

De Wortel wordt van eenige Schrijvers gezegd dezelfde eigenschappen, als die der ronde Holwortel (Aristolochia rotundae) waarmede zij ook uiterlijk veel overeenkomt, te bezitten, doch van de meeste bijna geheellijk verworpen.

Plaat VI.

Bolwortelige duivenkervel.

Corydalis cava.

De 17de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 10de St., bladzijde 77.

Boontjes holwortel met een enkele stengel, volmaakt effen ei rondachtige, lancetvormige lovertjes, korter dan de bloemen; en een bolwortel.

a a. De keel in twee gelijke delen gesneden.

b. De geopende keel met de teeldelen, namelijk twee meeldraden die aan de stamper gevestigd zijn.

c, c. De twee meeldraden van de stamper afgescheiden met drie helmknopjes op ieder helmdraadje.

d. Het geopende vruchtbeginsel met de beginsels der zaden.

f. De gehele bol der wortel.

g. Dezelfde in de midden doorgesneden om de inwendige holte aan te tonen.

Bloeitijd.

In april in de bossen en op dicht beboomde plaatsen, bv. te Doetinchem en Enkhuizen, in ‘T graafschap Zutphen, in ‘t Haagsche Bos en in de Haarlemmer en Alkmaarder Hout; bijna een halve voet hoog.

Gebruik.

De wortel wordt van enige schrijvers gezegd dezelfde eigenschappen als die der ronde lolwortel (Aristolochia rotunda) waarmee zij ook uiterlijk veel overeenkomt te bezitten, doch van de meeste bijna geheel verworpen.

Plaat VII.

Sleutelbloem.

Primula veris vel Officinalis.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, VIIde 10de St., bl. 479.

Wolle kruidje, met getande, rimpelige Bladen, veelbloemige Bloemstengen, nikkende Bloemen, en een holle rand boven aan de Bloemkrans.

a. Het zeer kleine, veelbladige Omwindzel.

b. De eenbladige, pijpvormige, en vijftandige Bloemdop.

c. Dezelve opengesneeden met de Bloemkrans.

d. De opengesneeden Bloemkrans met de vijf korte daar aan gehegte Meeldraden, en de Stamper.

e. Een vergroot Helmtje.

Bloeitijd.

In de maand Maij overvloedig in de weijlanden, bosschen, en uiterwaarden te Drumpt, Zoelen, en Avesaate in de Neder-Betuwe, in de stadsweide buiten Zutphen, langs de houtkant van ‘t Haagsche bosch, en in den Aarden-Hout bij Haarlem, ter hoogte van een halve voet.

Gebruik,.

Het Kruid, en de Wortel wierden eertijds hoog geschat bij de ouden, doch, daar men dit nimmer met zeekere waarneemingen heeft kunnen bevestigen, worden zij thands van geene Geneesheeren meer voorgeschreeven; maar de Wortel tot poeder gestooten, kan, door ‘t opsnuiven eene niesing verwekken, en in azijn afgetrokken, op dezelfde wijze de kiespijn, gellijk men zegd, zeer spoedig doen bedaaren.

Plaat 7.

Sleutelbloem.

Primula veris, vel Officinalis.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 7de 10de St., bladzijde 479.

Wolkruidje met getande, rimpelige bladen, veelbloemige bloemstengels, nikkende bloemen, en een holle rand boven aan de Bloemkrans.

a. Het zeer kleine, veel bladige omwindsel.

b. De eenbladige, pijpvormige en vijftandig kelkblad.

c. Dezelfde opengesneden met de bloemkrans.

d. De opengesneden bloemkrans met de vijf korte daaraan gehechte meeldraden en de stamper.

e. Een vergroot helmknop.

Bloeitijd.

In de maand mei overvloedig in de weilanden, bossen en uiterwaarden te Drumpt, Zoelen en Avezaath in de Neder-Betuwe, in de stadsweide buiten Zutphen, langs de houtkant van ‘t Haagsche bos en in de Aardenhout bij Haarlem, ter hoogte van een halve voet.

Gebruik.

Het kruid en de wortel werden eertijds hooggeschat bij de ouden, doch, daar men dit nimmer met zekere waarnemingen heeft kunnen bevestigen, worden zij thans van geen geneesheren meer voorgeschreven; maar de wortel tot poeder gestoten kan door ‘t opsnuiven een niezen verwekken en in azijn afgetrokken op dezelfde wijze de kiespijn gelijk men zegt zeer spoedig doen bedaren.

Plaat VIII.

Tamme Viool.

Viola odorata.

De XIXde. Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, IIde St., bl. 134.

Winkelviool, met hartswijze Bladen, en kruipende Spruiten.

a. De uitgespreide Bloem.

b. De korte, bijblyvende, vijfbladige Bloemdop met de vijf Meeldraden, en de Stamper.

c. Het regte bovenste Bloemblad met het onder aan gehegte hoornvormige Honingbakje.

d. Een Bloemblad met de daar aan zittende Meeldraden.

e. Een vergroot Meeldraadje met het Helmtje.

f. Het boven Vrucht- beginzel met de haakswijze Stijl.

g. Het eijronde geopende Zaad-doosje met veele Zaad-korlen,

Bloeitijd.

In de Maand Maij aan heggen, en op zandige plaatzen, in ‘t Sticht van Utrecht, in Gelderland, Friesland, Groningen aan de stads-muur, en op ‘t nieuwe werk bij Rotterdam, van gelijke hoogte bijna als zij op de plaats afgebeeld word.

Gebruik.

Genoegzaam worden thands alleen de Bloembladen (Petala) in de Apotheken gebruikt, om de Sijroop van violen te maaken, met een purpere en geenzins geheel hemelsbaauwe coleur, gelijk die der Bloemen van de Akeley (Aquilegia vulgaris. L); zij stilt de hoest, vermindert de smerten, door de sprouw (aphtae) veroorzaakt, en kan bij kinderen een zagten slaap verwekken.

Plaat 8.

Tamme viool.

Viola odorata.

De 19deKlasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 2de St., bladzijde 134.

Winkelviool, met hartvormige bladen, en kruipende spruiten.

a. De uitgespreide bloem.

b. Het korte, bijblijvende, vijfbladige kelkblad met de vijf meeldraden en de stamper.

c. Het rechte bovenste bloemblad met het onderaan gehechte hoornvormige honingbakje.

d. Een bloemblad met de daaraan zittende meeldraden.

e. Een vergroot meeldraadje met de helmknop.

f. Het boven vruchtbeginsel met de haakvormige stijl.

g. Het eironde geopende zaaddoosje met vele zaadkorrels,

Bloeitijd.

In de maand mei aan heggen en op zandige plaatsen, in ‘t Sticht van Utrecht, in Gelderland, Friesland, Groningen aan de stadsmuur en op ‘t nieuwe werk bij Rotterdam, van gelijke hoogte bijna als zij op de plaats afgebeeld wordt.

Gebruik.

Genoegzaam worden thans alleen de Bloembladen (Petala) in de apotheken gebruikt om de siroop van violen te maken met een purperen en geenszins geheel hemelsblauwe kleur gelijk die der bloemen van de akelei (Aquilegia vulgaris. L); zij stilt de hoest, vermindert de smarten door de spruw (aphtae of aften) veroorzaakt en kan bij kinderen een zachte slaap verwekken.

n

Plaat IX.

Oxalis acetosella. L.

Tekst ontbreekt.

Plaat X.

Vierbladige wolfs-bezie.

Paris quadrifolia.

De VIIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, 8ste St., bl. 489.

Paris-kruid, of Spinnekoppen bijzonder in Brabant naar Dodonaeus.

A. De uitgespreide Bloem van onderen.

B. Dezelve uitgespreid van boven.

a. De bijblijvende, vierbladige Bloemdop,

b. De uitgestrekte, vierbladige Bloemkrans.

c. De agt Meeldraden in elke Bloem.

d. Het Vrucht0beginzel met de vier Stijlen, en spitse Stempels.

e. Het Vrucht-beginzel in de lengte.

f. Het zelve dwars doorgesneeden.

g. De Rijpe Bezie,

h. Dezelfde geopend benevens de veele Zaad-korlen.

Bloeitijd.

In de maand Maij aan de heggen, en digtbeboomde plaatsen B.V. van Duitschland, ter hoogte van de afbeelding, bij ons alleen in de hoven.

Gebruik,

Het Kruid en de Wortel kan men zomwijlen, maar zeer zelden, en altoos noch met de grootste voorzichtigheid in de Geneeskunde aanwenden.

Plaat 10.

Vierbladige wolfsbes.

Paris quadrifolia.

De 8ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 8ste St., bladzijde 489.

Paris-kruid, of spinnenkoppen vooral in Brabant naar Dodonaeus.

A. De uitgespreide bloem van onderen.

B. Dezelfde uitgespreid van boven.

a. Het bijblijvende, vierbladige kelkblad,

b. De uitgestrekte, vierbladige bloemkrans.

c. De acht meeldraden in elke bloem.

d. Het vruchtbeginsel met de vier stijlen en spitse stempels.

e. Het vruchtbeginsel in de lengte.

f. Hetzelfde dwars doorgesneden.

g. De rijpe bes,

h. Dezelfde geopend benevens de vele zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand mei aan de heggen en dicht beboomde plaatsen bv. van Duitsland, ter hoogte van de afbeelding bij ons alleen in de hoven.

Gebruik.

Het kruid en de wortel kan men soms, maar zeer zelden, en altoos noch met de grootste voorzichtigheid in de geneeskunde aanwenden.

Plaat XI.

Kruipend senegroen.

Ajuga reptans.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, 9de St., bl. 270.

Gemeen senegroen, of ingroen, dat glad is, met voortkruipende Scheuten, en gekartelde eijronde Bladen.

a. De korte, eenbladige, doch half-vijfspletige Bloemdop.

b. De eenbladige, gelipte Bloemkrans met de Teel-deelen.

c. Dezelve opengesneeden met de vier daar aan gehegte rechtop staande Helmdraden, waar van er twee langer zijn, dan de twee anderen.

d. Het vierdeelige Vrucht-beginzel, met de draadswijze Stijl, en de tweespleetige Stempel.

Bloeitijd.

In de maand ~Maij in vochtige weilanden, en langs de wegen bij Amsterdam, en Haarlem, dikwijls eens zo hoog als in de af beelding.

Gebruik.

Het Kruid is een weinig zamentrekkende en bitter, en word onder de Kruiden gereekend, die men wegens haare wondheelende eigenschap gewoon is Consolidae te noemen.

Plaat 11.

Kruipend zenegroen.

Ajuga reptans.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 9de St., bladzijde 270.

Gewoon zenegroen of ingroen, dat glad is met voortkruipende scheuten en gekartelde eironde bladen.

a. De korte, eenbladige, doch half-vijfspletige kelkblad.

b. De eenbladige, gelipte bloemkrans met de teeldelen.

c. Dezelfde opengesneden met de vier daaraan gehechte rechtop staande helmdraden waarvan er twee langer zijn dan de twee anderen.

d. Het vierdelige vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand mei in vochtige weilanden en langs de wegen bij Amsterdam en Haarlem, dikwijls eens zo hoog als in de af beelding.

Gebruik.

Het kruid is een weinig samentrekkende en bitter en wordt onder de kruiden gerekend die men vanwege hun wond helende eigenschap gewoon is Consolidae te noemen.

Plaat XII.

Gevlakt Look.

Allium victorialis.

De VIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 3de Deels 12de St., bl. 189.

Breedbladige gevlakte berglook, met een platbladige kromdragende Stengel, een rondachtig Kroontje, lancetvormige Meeldraden, die langer zijn dan de Bloemkrans, en ovaalachtige Bladen.

a. De gemeene, veelbloemige Bloemscheede.

b. De langwerpige, sesdeelige Bloemkrans met de Teel-deelen.

c. De zes elsvormige Meeldraden, die langer zijn dan de Bloembladen.

d. Een vergroote elsvormige Helmdraad met een langwerpig Helmtje.

e. Het boven driezijdige Vrugt-beginzel met de enkelde Stijl, en de spitse Stempel.

f. Het Vrucht-beginzel van boven zonder Stijl.

g. De vliezige, netswijze Wortel.

Bloeitijd.

In de maand Maij, op de Alpen, en Bergen van Zwitserland en Italien, ter hoogte van omtrend 2 voeten.

Gebruik.

Haller verzeekert, dat de versche Wortel met voordeel in de spanningen van het Onderlijf, en voornaamentlijk bij zwangere vrouwen kan gegeeven worden, dog gedroogd zijnde, wordt zij geheel zonder reuk en smaak bevonden.

Plaat 12.

Gevlekt look.

Allium victorialis.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 3de Deel 12de St., bladzijde 189.

Breedbladige gevlakte berglook met een platbladige krom dragende stengel, een rondachtig kroontje, lancetvormige meeldraden die langer zijn dan de bloemkrans en ovaalachtige bladen.

a. De gewone veelbloemige bloemschede.

b. De langwerpige, zesdelige bloemkrans met de teeldelen.

c. De zes buisvormige meeldraden die langer zijn dan de bloembladen.

d. Een vergrote buisvormige helmdraad met een langwerpig helmknop.

e. Het boven driezijdige vruchtbeginsel met de enkele stijl en de spitse stempel.

f. Het vruchtbeginsel van boven zonder stijl.

g. De vliezige, netvormige wortel.

Bloeitijd.

In de maand mei op de Alpen en bergen van Zwitserland en Itali, ter hoogte van omtrent 2 voeten.

Gebruik.

Haller verzekert dat de verse wortel met voordeel in de spanningen van het onderlijf en voornamelijk bij zwangere vrouwen kan gegeven worden, dog gedroogd zijnde wordt zij geheel zonder reuk en smaak bevonden.

Plaat XIII.

Driebladige Ringbloem.

Menyanthes trifoliata.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 496.

Water-Klaver, of drieblad, met drievoudige Bladen, en effenrandige van boven gebaarde Plaatjes der Bloemkrans.

a. De eenbladige, vijfdeelige Bloemdop met de Stamper,

b. De eenbladige, vijdeelige Bloemkrans met een korte Pijp, en een ruw vijfspleetig Boord.

c. De vijf aan de Bloemkrans vastzittende Meeldraden.

d. Een vergroot Meeldraadje.

e. Het eijronde Vrugt-beginzel met de draadswijze Stijl, en tweespleetige Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Maij op vochtige en moerassige plaatzen, In Vriesland, Overijssel, en Groningen, en in de slooten tusschen Naarden en Muiden, bij de Muiderberg, en om ‘s Hage omtrent een halve voet hoog.

Gebruik.

Het Afkookzel van dit Kruid kan door ‘t versterken der Maag de verschillende ongemakken derzelve uitsteekend verdrijven; doch wegens deszelfs onaangenaame smaak is ‘t uittrekzel (extractum) in Water of Wijngeest opgelost, en met Middel-zouten en Honig, of in de gedaante van pillen met het uittrekzel der Koortsbast, oplossende Gommen, Zeep, Zwavel van Spiesglas (Sulphur auratum Antimonii tertiae saltem praecipitationis) vereenigd veel beter aan te wenden.

Plaat 13.

Driebladige ringbloem.

Menyanthes trifoliata.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 496.

Water-klaver of drieblad, met drievoudige bladen, en effen gerande van boven gebaarde plaatjes der bloemkrans.

a. Het eenbladige, vijfdelige kelkblad met de stamper,

b. De eenbladige, vijfdelige bloemkrans met een korte pijp en een ruw vijfspletige boord.

c. De vijf aan de bloemkrans vastzittende meeldraden.

d. Een vergroot meeldraadje.

e. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl, en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand mei op vochtige en moerassige plaatsen, in Vriesland, Overijssel, en Groningen en in de sloten tussen Naarden en Muiden, bij de Muiderberg, en om Den Haag, omtrent een halve voet hoog.

Gebruik.

Het afkooksel van dit kruid kan door ‘t versterken der maag de verschillende ongemakken er van uitstekend verdrijven; doch wegens zijn onaangename smaak is ‘t uittreksel (extractum) in water of wijngeest opgelost en met middel-zouten en honig of in de gedaante van pillen met het uittreksel der koortsbast, (Cinchona) oplossende gommen, zeep, zwavel van Spiesglas (Antimonium) (Sulphur auratum Antimonii tertiae saltem praecipitationis) verenigd veel beter aan te wenden.

Plaat XIV.

Gemeene Duivekervel.

Fumaria officinalis.

De XVIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 80.

Aardrook, of Grysekom, met eenzadige getroste Peultjes, en een verspreid Steng.

a. De Tweebladige Bloemdop

b. De gelipte, en gepijpte bloemkrans.

c. De eivormige boven Lip der Bloemkrans met het Honingbakje, d.

e. De regte onder Lip derzelve.

f. De tweespleetige Keel der Bloemkrans met de daar aan gehegte Teel-deelen.

g. De twee van den anderen afgezonderde Meeldraden.

h. Een afgezonderd Meeldraadje met de drie Helmtjes.

i. Het rondachtige Vrucht-beginzel, met de draadswijze Stijl, en de gekopte Stempel.

k. De langwerpige Hauwtjes.

Bloeitijd.

In de maand ~Maij in de zaai-landen, en moeshoven omtrend ter drie vierde hoogte van een voet.

Gebruik.

Zoo wel alle oude als laatere Geneesheren getuigen van de voortreflykheid van dit Kruid in verschillende ziektens der Opperhuid, en in verstoppingen der Ingewanden.

Plaat 14.

Gewone duivenkervel.

Fumaria officinalis.

De 17de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 80.

Aardrook of Grisekom, met eenzadige getroste peultjes en een verspreide stengel.

a. Het tweebladige kelkblad

b. De gelipte en gepijpte bloemkrans.

c. De eivormige boven lip der bloemkrans met het honingbakje, d.

e. De rechte onder lip ervan.

f. De tweespletige keel der bloemkrans met de daaraan gehechte teeldelen.

g. De twee van de anderen afgezonderde meeldraden.

h. Een afgezonderd meeldraadje met de drie helmknopjes.

i. Het rondachtige vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de gekopte stempel.

k. De langwerpige hauwtjes.

Bloeitijd.

In de maand mi in de zaailanden en moeshoven omtrent ter drie vierde hoogte van een voet.

Gebruik.

Zowel alle oude als latere geneesheren getuigen van de voortreffelijkheid van dit kruid in verschillende ziekten der opperhuid en in verstoppingen der ingewanden.

Plaat XV.

Zilverschoon.

Potentilla anserina.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 54.

Zilver-blad, of Ganzerik, met gevinde zaags-wijs getande Bladen, kruipende Stengen, en eenbloemige Steeltjes.

a. De eenbladige, tienspleetige Bloemdop, zo dat vijf Plaatsjes om den anderen de helft kleinder zijn, dan de vijf overige.

b. De uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans.

c. De twintig elsvormige, en aan de Kelk gehegte Meeldraden.

d. Een afgezonderd Meeldraadje.

e. De menigvuldige, draadswijze Stijlen, vastgehegt aan de zijde van ‘t Vrucht-beginzel. F.

g.Een afgezonderd Stijltje.

Bloeitijd.

In Maij, en Junij overvloedig in de weilanden, en langs drooge wegen te Amsterdam, Haarlem, Utrecht en op veele plaatzen ter hoogte van de afbeelding.

Gebruik.

Door Roozenstein, die met een afkookzel van dit Kruid bijna wonderen gedaan heeft, wierd deeze Plant eertijds in eene groote waarde gehouden; doch, daar niet allen even gelukkig hier mede geslaagd zijn, word zij hedendaag zeer zelden meer voorgeschreeven.

Plaat 15.

Zilverschoon.

Potentilla anserina.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 54.

Zilverblad of ganzerik met gevinde zaagvormige getande bladen, kruipende stengels en eenbloemige steeltjes.

a. De eenbladige, tienspletige kelkblad zodat vijf plaatjes om de anderen de helft kleiner zijn dan de vijf overige.

b. De uitgestrekte, vijfbladige bloemkrans.

c. De twintig buisvormige en aan de kelk gehechte meeldraden.

d. Een afgezonderd meeldraadje.

e. De menigvuldige, draadvormige stijlen, vastgehecht aan de zijde van ‘t vruchtbeginsel. F.

g. Een afgezonderd stijltje.

Bloeitijd.

In mei en juni overvloedig in de weilanden en langs droge wegen te Amsterdam, Haarlem, Utrecht en op vee plaatsen ter hoogte van de afbeelding.

Gebruik.

Door Roozenstein, die met een afkooksel van dit kruid bijna wonderen gedaan heeft, werd deze plant eertijds in een grote waarde gehouden; doch, daar niet allen even gelukkig hiermee geslaagd zijn wordt zij hedendaags zeer zelden meer voorgeschreven.

Plaat XV.

Zilverschoon.

Potentilla anserina.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 54.

Zilver-blad, of Ganzerik, met gevinde zaags-wijs getande Bladen, kruipende Stengen, en eenbloemige Steeltjes.

a. De eenbladige, tienspleetige Bloemdop, zo dat vijf Plaatsjes om den anderen de helft kleinder zijn, dan de vijf overige.

b. De uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans.

c. De twintig elsvormige, en aan de Kelk gehegte Meeldraden.

d. Een afgezonderd Meeldraadje.

e. De menigvuldige, draadswijze Stijlen, vastgehegt aan de zijde van ‘t Vrucht-beginzel. F.

g.Een afgezonderd Stijltje.

Bloeitijd.

In Maij, en Junij overvloedig in de weilanden, en langs drooge wegen te Amsterdam, Haarlem, Utrecht en op veele plaatzen ter hoogte van de afbeelding.

Gebruik.

Door Roozenstein, die met een afkookzel van dit Kruid bijna wonderen gedaan heeft, wierd deeze Plant eertijds in eene groote waarde gehouden; doch, daar niet allen even gelukkig hier mede geslaagd zijn, word zij hedendaag zeer zelden meer voorgeschreeven.

Plaat 15.

Zilverschoon.

Potentilla anserina.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 54.

Zilverblad of ganzerik met gevinde zaagvormige getande bladen, kruipende stengels en eenbloemige steeltjes.

a. De eenbladige, tienspletige kelkblad zodat vijf plaatjes om de anderen de helft kleiner zijn dan de vijf overige.

b. De uitgestrekte, vijfbladige bloemkrans.

c. De twintig buisvormige en aan de kelk gehechte meeldraden.

d. Een afgezonderd meeldraadje.

e. De menigvuldige, draadvormige stijlen, vastgehecht aan de zijde van ‘t vruchtbeginsel. F.

g. Een afgezonderd stijltje.

Bloeitijd.

In mei en juni overvloedig in de weilanden en langs droge wegen te Amsterdam, Haarlem, Utrecht en op vee plaatsen ter hoogte van de afbeelding.

Gebruik.

Door Roozenstein, die met een afkooksel van dit kruid bijna wonderen gedaan heeft, werd deze plant eertijds in een grote waarde gehouden; doch, daar niet allen even gelukkig hiermee geslaagd zijn wordt zij hedendaags zeer zelden meer voorgeschreven.

Plaat XVII.

Wilde Thym

Thymus serpillum.

De XVIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 391.

Quendel, of onzer vrouwe bed stroo, met Hoofdjes-Bloemen, kruipende Stengen, en platte Bladen, die stomp en van onderen kanthairig zijn.

a. De eenbladige, vijftandige Bloemdop, waar van drie tanden hooger zijn, dan de twee anderen.

b. De geopende, eenbladige, gelipte Bloemkrans.

Ba De stompe van den andere gescheide Bovenlip.

b. de driespleetige onderlip met de vier Meeldraden, waar van ԥr twee iets korter zijn dan de twee anderen.

c. Een elsvormige afgezonderd Meeldraadje.

d. Het vrucht-beginzel met den draadswijzen Stijl, en tweespleetige Stempel.

Bloeitijd.

In Junij en Julij op zandige en dorre gronden, gelijk op de Duinen buiten Haarlem en ‘s Hage, in het Graafschap Zutphen, het Sticht van Utrecht, Groningen en Friesland, omtrend een halve voet hoog.

Gebruik.

Het Kruid wierdt eertijds dikwerf in Voetbaden tot bevordering der Maandstonden gegeeven.

Plaat 17.

Wilde tijm

Thymus serpyllum.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 391.

Quendel of onze vrouwe bedstro met hoofdjes-bloemen, kruipende stengels en platte bladen die stomp en van onderen kantharig zijn.

a. De eenbladige, vijftandige kelkblad waarvan drie tanden hoger zijn dan de twee anderen.

b. De geopende, eenbladige, gelipte bloemkrans.

Ba De stompe van den andere gescheiden bovenlip.

b. de driespletige onderlip met de vier meeldraden waarvan er twee iets korter zijn dan de twee anderen.

c. Een buisvormig afgezonderd meeldraadje.

d. Het vruchtbeginsel met den draadvormige stijl en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In juni en juli op zandige en dorre gronden, gelijk op de duinen buiten Haarlem en Den Haag, in het graafschap Zutphen, het Sticht van Utrecht, Groningen en Friesland, omtrent een halve voet hoog.

Gebruik.

Het kruid werd eertijds vaak in voetbaden tot bevordering der maandstonden gegeven.

Plaat XVIII.

Geele Asfodil.

Asphodelus luteus.

De XVIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 12de St., bl. 331.

Asfodil met een gebladerde Stengel, en driekantige, gestreepte Bladen.

a. De eenbladige, en geheel sesdeelige Bloemkrans.

bb. Het gebooge, en aan ieder Bloemblad bevestigde, Honing-bakje.

c. Het zelve van voorren

dd. De ses gebooge Meeldraden, die aan de Honingbakjes vastgehegt en om den anderen korter zijn.

e. Een der korte Meeldraden van terzijde.

f. Een ander van vooren.

g. Het rondachtig vrucht-beginzel, met den elswijze Stijl, en geknopten Stempel.

h. Het Klootswijze, vleesachtige Zaad-doosje met de drie-hoeksvormige Zaaden.

Bloeitijd.

Geduurende de geheele Maand Junij, op bergachtige plaatsen, en op de Heijde, B.V. op de Berghummer Heijde in Friesland, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Aan deeze Wortel, die tegenwoordig bijna niet meer in de Geneeskunde gebruikt wordt, pleegen nogthands de Ouden een groote afdrijvende kracht toe te schrijven.

Plaat 18.

Gele affodil.

Asphodeline lutea.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 12de St., bladzijde 331.

Affodil met een gebladerde stengel en driekantige, gestreepte bladen.

a. De eenbladige, en geheel zesdelige bloemkrans.

bb. Het gebogen en aan ieder bloemblad bevestigde honingbakje.

c. Het zelve van voren

dd. De zes gebogen meeldraden die aan de honingbakjes vastgehecht en om de andere korter zijn.

e. Een der korte meeldraden van terzijde.

f. Een ander van voren.

g. Het rondachtig vruchtbeginsel met de gebogen stijl, en geknopte stempel.

h. Het klootswijze, vleesachtige zaaddoosje met de driehoekvormige zaden.

Bloeitijd.

Gedurende de gehele maand juni op bergachtige plaatsen en op de heide, bv. op de Berghummer heide in Friesland, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Aan deze wortel die tegenwoordig bijna niet meer in de geneeskunde gebruikt wordt, plagen nochtans de ouden een grote afdrijvende kracht toe te schrijven.

Plaat XIX.

Wolfsmelk.

Euphorbia lathyris.

De XIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2ste St., bl. 755.

Springkruid, met een vierdeelig, gegaffeld Kroontje, en geheel effene tegenover gestelde Bladen.

a. De Bloemdop, zijnde een dun vlies, welkers vijf bovenste punten, als de Bloemdop is uitgesprijd, naar binnen geboogen worden, in zich bevattende de Teel-deelen.

b. De Bloemkrans, bestaande uit vier dikke, halfmaanswijze, en met de nagels aan den Kelk gehegte Bloembladen.

c. De geheele Bloem van boven met de vooruitstekende Teel-deelen.

d. Dezelve ter zijde,

e. De veertien Meeldraden met den Stempel.

f. Het gesteeld vrucht-beginzel met ses streepen, met den tweespleetigen Stijl, en stompe Stempels.

gg. Het rondachtige, driehokkige Zaad-doosje met de eenzaame Zaaden.

Bloeitijd.

In Junij en Julij, op de Akkers van Vrankrijk en Italie, en in onze tuinen, ter hoogte van omtrend 2 voeten.

Gebruik.

Reeds Dioscorides, en na hem eenige anderen verzeekerden, dat men de Zaaden zonder eenig gevaar bevordering van den stoelgang kon aanwenden, offschoon dit echter van geene bedachtzame Geneesheeren thands zal worden aangepreezen.

Plaat 19.

Wolfsmelk.

Euphorbia lathyris.

De 11de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2ste St., bladzijde 755.

Springkruid met een vierdelig, gegaffeld kroontje en geheel effen tegenover gestelde bladen.

a. Het kelkblad, wat is een dun vlies, wiens vijf bovenste punten, als het kelkblad is uitgespreid, naar binnen gebogen worden en in zich bevatten de teeldelen.

b. De bloemkrans, bestaande uit vier dikke, half maanvormige en met de nagels aan de kelk gehechte bloembladen.

c. De gehele bloem van boven met de vooruitstekende teeldelen.

d. Dezelfde ter zijde,

e. De veertien meeldraden met de stempel.

f. Het gesteelde vruchtbeginsel met zes strepen, met de tweespletige stijl en stompe stempels.

gg. Het rondachtige, driehokkige zaaddoosje met de eenzame zaden.

Bloeitijd.

In juni en juli op de akkers van Frankrijk en Itali en in onze tuinen, ter hoogte van omtrent 2 voeten.

Gebruik.

Reeds Dioscorides en na hem enige anderen verzekerden dat men de zaden zonder enig gevaar bevordering van de stoelgang kon aanwenden, ofschoon dit echter van geen bedachtzame geneesheren thans zal worden aangeprezen.

Plaat XX.

Wederik.

Lysimachia nummularia.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 509.

Penningkruid, met bijna hartvormige Bladen, eenzaame Bloemen, en een kruipende Steng.

a. De regtopstaande, vijfdeelige Bloemdop.

b. De eenbladige, raderwijze, vijfdeelige Bloemkrans zonder Pijp.

c. De vijf elsvormige Meeldraden.

d. Het rondachtig vrucht-beginsel met den draadswijzen Stijl, en stompen Stempel.

Bloeitijd.

In Junij en Julij, in vochtige Weilanden, Veengronden, en in Slooten bij Haarlem, niet grooter dan in de afbeelding.

Gebruik,

Sommige en onder dezen de voornaamste Geneesheeren hebben eertijds dit Kruid met zeer veel ophef in verschillende ziekten en hoofdzakelijk in de Scheurbuik aangeprezen; doch tegenwoordig is het, en niet ten onrechte, buiten alle gebruik gekoomen.

Plaat 20.

Wederik.

Lysimachia nummularia.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 509.

Penningkruid, met bijna hartvormige bladen, eenzame bloemen en een kruipende stengel.

a. Het rechtopstaande, vijfdelige kelkblad.

b. De eenbladige, radvormige, vijfdelige bloemkrans zonder pijp.

c. De vijf buisvormige meeldraden.

d. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en stompe stempel.

Bloeitijd.

In juni en juli in vochtige weilanden, veengronden en in sloten bij Haarlem, niet groter dan in de afbeelding.

Gebruik,

Sommige en onder dezen de voornaamste geneesheren hebben eertijds dit kruid met zeer veel ophef in verschillende ziekten en hoofdzakelijk in de scheurbuik aangeprezen; doch tegenwoordig is het, en niet ten onrechte, buiten alle gebruik gekomen.

Plaat XXI.

Dreigend dood-kruid.

Atropa Bella-donna.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 655.

Schoone dame, doodelijke nachtschade, met een Kruidachtigen Steng, en eijronde effen-randige Bladen.

a. De eenbladige, vijfdeelige Bloemdop.

b. De eenbladige, klokswijze Bloemkrans, met het vijfspleetig, buikvormig Boord, en de vijf elswijze, aan den grond der Bloemkrans gehegte, Meeldraden.

c. Het half eijronde vrucht-beginzel, met den Stijl ter lengte der Meeldraden, en den geknopten Stempel.

d. De klootswijze, rijpe Vrucht, en

e. Het Zaad.

Bloeitijd.

In de maand Junij, in de Bosschen en op de Bergen van Duitschland, Zwitserland, Italien en Engeland, en bij ons in het Oldambt bij Groningen, ter hoogte van 2 a 4 voeten.

Gebruik.

Verscheide Geneesheeren hebben reeds zeer veele proeven, tot het geneezen der Kanker, en Hondsdolheid, met de Bladen en de Wortel, zo wel uit- als inwendig genoomen; doch altoos met eene bedriegelijke uitkomst; weshalven zij tegenwoordig zelden worden voorgeschreeven; en dat de Vruchten zelve (Baccae) van een vergiftigen aart zijn, leeren wij uit de voorbeelen van Kinderen, die dezelve zomtijds bij ongeluk hebben gegeeten.

Plaat 21.

Dreigend doodskruid.

Atropa belladonna.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 655.

Schone dame, dodelijke nachtschade met een kruidachtige stengel en eironde effen gerande bladen.

a. Het eenbladige, vijfdelige kelkblad.

b. De eenbladige, klokvormige bloemkrans met het vijfspletige, buikvormig boord en de vijf gebogen aan de grond der bloemkrans gehechte meeldraden.

c. Het half eironde vruchtbeginsel met de stijl ter lengte der meeldraden en de geknopte stempel.

d. De klootswijze rijpe vrucht en

e. Het zaad.

Bloeitijd.

In de maand juni in de bossen en op de bergen van Duitsland, Zwitserland, Italië en Engeland en bij ons in het Oldambt bij Groningen, ter hoogte van 2 a 4 voeten.

Gebruik.

Verscheiden geneesheren hebben reeds zeer vele proeven tot het genezen der kanker en hondsdolheid met de bladen en de wortel zo wel uit- als inwendig genomen; doch altoos met een bedrieglijke uitkomst; weshalve zij tegenwoordig zelden worden voorgeschreven en dat de vruchten zelf (Baccae) van een vergiftigen aard zijn leren wij uit de voorbeelden van kinderen die dezelfde soms bij ongeluk hebben gegeten.

Plaat XXII.

Gemeen schelkruid.

Chelidonium majus.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 587.

Zwaluwen-kruid, met kroonswijs vergaderde Bloemsteelen.

a. De tweebladige, afvallende Bloemdop.

b. De uitgestrekte, vierbladige Bloemkrans.

c. De veelvuldige Meeldraden (Gewoonlijk dertig)

d. Het rolronde vrucht-beginzel met den geknopten Stempel.

e. De geopende Haauw.

f. De Eijvormige Zaaden.

Bloeitijd.

In Junij en Julij, aan de Muuren en langs de Heiningen op veele plaatzen, ter hoogte van omtrend twee voeten.

Gebruik.

Alreeds ten tijde van Dioscorides wierd het Kruid en de Wortel zeer sterk aangepreezen, gelijk het nog heden in verschillende verstoppingen der Ingewanden, en in die ziekten, welke hoofdzaakelijk daar uit zyn voortgekomen, als een treffelijk middel van de meesten wordt gehouden.

Plaat 22.

Gewoon schelkruid.

Chelidonium majus.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 587.

Zwaluwen-kruid, met kroonvormige verzamelde bloemstelen.

a. Het tweebladige, afvallende kelkblad.

b. De uitgestrekte, vierbladige Bloemkrans.

c. De veelvuldige meeldraden (gewoonlijk dertig)

d. Het rolronde vruchtbeginsel met de geknopte stempel.

e. De geopende hauw.

f. De eivormige zaden.

Bloeitijd.

In juni en juli aan de muren en langs de heiningen op vele plaatsen ter hoogte van omtrent twee voeten.

Gebruik.

Alreeds ten tijde van Dioscorides werd het kruid en de wortel zeer sterk aangeprezen, gelijk het nog heden in verschillende verstoppingen der ingewanden en in die ziekten welke hoofdzakelijk daaruit zijn voortgekomen, als een voortreffelijk middel van de meesten wordt gehouden.

Plaat XXIII.

Alpische Patich.

Rumex alpinus.

De VIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 405.

Monniken-Rhabarber, met tweeslachtige, onvruchtbaare, en vrouwelijke Bloemen, met effenrandige, naakte Klepjes, en hartvormige, stompe, rimpelige Bladen.

a. De driebladige Bloemdop.

b. De eivormige, driebladige Bloemkrans.

c. De inwendige Bloemkrans met het vrucht-beginzel.

d. Het vrucht-beginzel met de drie hairswijze, omgebogene Stijlen, en de slippige Stempels.

e. Een geopende Zaad-korl.

De mannelijke Bloem.

f. De drie Bloem, en Bloem-dops-Bladen met de ses Meeldraden.

g. Een afgezonderd Meeldraadje.

Welke deelen allen aanmerkelijk vergroot zijn.

Bloeitijd.

In de maand Julij, op de Bergen van Zwitzerland, en in de Tuinen, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.7

De Wortel wordt op sommige plaatsen van Vrankrijk in een grootere hoeveelheid dikwijls voor de Rhabarber; doch buiten dien thands zeer zeldzaam gegeeven.

Plaat 23.

Alpen patich.

Rumex alpinus.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 405.

Monniken-rabarber met tweeslachtige, onvruchtbare en vrouwelijke bloemen, met effen gerande naakte klepjes en hartvormige, stompe, rimpelige bladen.

a. Het driebladige kelkblad.

b. De eivormige, driebladige bloemkrans.

c. De inwendige Bloemkrans met het vruchtbeginsel.

d. Het vruchtbeginsel met de drie haarvormige, omgebogen stijlen en de slippende stempels.

e. Een geopende zaadkorrel.

De mannelijke bloem.

f. De drie bloemen en bloembodem bladen met de zes meeldraden.

g. Een afgezonderd meeldraadje.

Welke delen allen aanmerkelijk vergroot zijn.

Bloeitijd.

In de maand juli op de Bergen van Zwitserland en in de tuinen, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

De wortel wordt op sommige plaatsen van Frankrijk in een grotere hoeveelheid dikwijls voor de rabarber; doch buiten dien thans zeer zeldzaam gegeven.

Plaat XXIV.

Alpische meesterwortel.

Imperatoria ostruthium..

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 183.

Meesterkruid, met lancetvormige, 2 of 3 kwabbige, getande Bloembladen.

a, a. De algemeene Sonnescherm.

b. de bijzondere, vijfbladige Bloemkrans, met de vijf hairswyze Meeldraden van boven.

c. Dezelve van onderen met het onder Bloem zittende Vrucht-beginzel.

d. Het Vrucht-beginzel met de twee omgeboogene Stijlen.

e. De twee eijronde Zaad-korrels, waar van de ene geheel, ende andere doorgesneden is.

Bloeitijd.

In de maand Junij, aan den voet der hoogste bergen van Switzerland en Oostenrijk, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik,

De Poeder der Wortel kan, uitwendig op eene wonde gestrooid, dezelve zuiveren; en inwendig bij hartnekkige gaande en koomende Koortzen (Febres intermittentes) naar sommigen tot twee Scrupels gegeeven, en met meer voordeel als den Koorts-Bast (Cortex Peruvianus) aangewend worden.

Plaat 24.

Alpen meesterwortel.

Peucedanum ostruthium..

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 183.

Meesterkruid met lancetvormige, 2 of 3 kwabbige, getande bloembladen.

a, a. De algemene zonnescherm.

b. de bijzondere, vijfbladige bloemkrans met de vijf haarvormige meeldraden van boven.

c. Dezelfde van onderen met het onder bloem zittende vruchtbeginsel.

d. Het vruchtbeginsel met de twee omgebogen stijlen.

e. De twee eironde zaadkorrels, waarvan de ene geheel en de andere doorgesneden is.

Bloeitijd.

In de maand juni aan de voet der hoogste bergen van Zwitserland en Oostenrijk, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik,

De poeder der wortel kan, uitwendig op een wonde gestrooid, die zuiveren en inwendig bij hardnekkige gaande en komende koortsen (Febres intermittentes) naar sommigen tot twee scrupels gegeven en met meer voordeel als de koorts bast (Cinchona, Cortex Peruvianus) aangewend worden.

Plaat XXV.

Zwart wollekruid.

Verbascum nigrum.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 87de St., bl. 626

Wollekruid, met langwerpige, hartswijze, gesteelde Bladen.

a. De kleine, eenbladige, vijfdeelige Bloemdop met rechtopstaande Blaadjes.

b. De eenbladige raderwijze Bloemkrans, met een uitgebreid vijfdeelig Boord, en vijf Meeldraden korter, dan de Bloembladen

c. Het rondagtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen gebogen Stijl, en den stompen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Junij, langs de weegen in den omtrek van ‘s Hage, en op den Uilenpas aan de wal en de Grachten, ter hoogte van 3 of 4 voeten.

Gebruik.

Van sommigen (Gelijk Linnaeus) is de Wortel dikwijls aangepreesen; doch teegenwoordig wordt zij byna door geene Geneesheeren meer voorgeschreeven.

Plaat 25.

Zwart wolkruid.

Verbascum nigrum.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 87de St., bladzijde 626

Wolkruid met langwerpige, hartvormige, gesteelde bladen.

a. Het kleine, eenbladige, vijfdelige kelkblad met rechtopstaande blaadjes.

b. De eenbladige radvormige bloemkrans met een uitgebreid vijfdelig boord en vijf meeldraden korter dan de bloembladen

c. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige gebogen stijl en de stompe stempel.

Bloeitijd.

In de maand juni langs de wegen in de omtrek van Den Haag en op de Uilenpas aan de wal en de grachten, ter hoogte van 3 of 4 voeten.

Gebruik.

Van sommigen (gelijk Linnaeus) is de wortel dikwijls aangeprezen; doch tegenwoordig wordt zij bijna door geen geneesheren meer voorgeschreven.

Plaat XXVI.

Witte plompen.

Nymphaea alba.

De XIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 110.

Water-roozen, meirbladen, met hartswijze, volmaakt effene Bladen, en een vierspleetigen Kelk.

a. De groote vierbladige Bloemdop van onderen.

b. Deselve van boven, met de, om den ronden Stempel, op ‘t Vrucht-beginzel zittende, Straalen.

c. De veelbladige Bloemkrans (veelal 15 Bloembladen.)

d. Twee platte, stompe, van beide zijden afgezonderde, Meeldraden.

e. Het eijronde Vrucht-beginzel, in de lengte doorgesneden, met de daar in zittende onrijpe Zaaden.

f. Twee bijblijvende Stempels

Bloeitijd.

In de maand Julij door geheel Europa, in de Rivieren en andere heldere Wateren, dikwijls met een steng van vier voeten.

Gebruik.

Het gedistilleerde water van de Bladen en Bloemen wordt van eenigen, volgends hun getuigenis, voor verfrisschende en verkoelende gehouden; doch van weinigen voorgeschreeven.

Plaat 26.

Witte plompen.

Nymphaea alba.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 110.

Waterrozen, meerbladen, met hartvormige, volmaakt effen bladen en een vierspletige klk.

a. Het grote vierbladige kelkblad van onderen.

b. Die van boven met de om de ronde stempel en op ‘t vruchtbeginsel zittende stralen.

c. De veelbladige bloemkrans (veelal 15 bloembladen.)

d. Twee platte, stompe, van beide zijden afgezonderde meeldraden.

e. Het eironde vruchtbeginsel, in de lengte doorgesneden met de daarin zittende onrijpe zaden.

f. Twee bijblijvende stempels

Bloeitijd.

In de maand juli door geheel Europa, in de rivieren en andere heldere wateren, dikwijls met een stengel van vier voeten.

Gebruik.

Het gedistilleerde water van de bladen en bloemen wordt van enige volgens hun getuigenis voor verfrissend en verkoelend gehouden; doch van weinigen voorgeschreven.

Plaat XXVII.

Gemeene Malrove.

Marrubium vulgare.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 357.

Witte Andoorn, met de Kelktandjes borstelig, en haakig omgebogen.

a. De bijblyvende, eenbladige, pijpswijze Bloemdop, benevens den Bloemkrans.

b. Dezelve opengesneden, met vijf grootere, en even zoo veel kleine hairswijze tandjes.

c. De geopende eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de vier hairswijze Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen.

d. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

e. Het zelve van boven.

Bloeitijd.

In de maand Julij op zandige, en steenige Gronden, gelijk tusschen Maas en Waal, over Tiel, buiten Zutphen, en by Deventer, omtrend twee voeten hoog.

Gebruik.

Het Kruid en wel voornamentlijk de Knoppen der jonge spruiten zyn openend en oplossend; weshalven zy in alle verstoppingen der Ingewanden, verouderde Borstkwaalen, tot verwekking der Maandstonden, en het verdrijven der Vrijsterziekte (Chlorosis) met veel voordeel gebruikt kunnen worden.

Plaat XXVII.

Gewone malrove.

Marrubium vulgare.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 357.

Witte andoorn met de kelktandjes borstelig en hakig omgebogen.

a. De bijblijvende, eenbladige, pijpvormig kelkblad, benevens de bloemkrans.

b. Dezelfde opengesneden met vijf grotere en evenzoveel kleine haarvormige tandjes.

c. De geopende eenbladige, gelipte bloemkrans met de vier haarvormige meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.

d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

e. Hetzelfde van boven.

Bloeitijd.

In de maand juli op zandige, en stenige gronden, gelijk tussen Maas en Waal, over Tiel, buiten Zutphen en bij Deventer, omtrent twee voeten hoog.

Gebruik.

Het kruid en wel voornamelijk de knoppen der jonge spruiten zijn openend en oplossend; weshalve ze in alle verstoppingen der ingewanden, verouderde borstkwalen, tot verwekking der maandstonden en het verdrijven der Vrijsterziekte (Chlorosis) met veel voordeel gebruikt kunnen worden.

Plaat XXVIII.

Knoopig scrofelkruid.

Scrophularia nodosa.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 513.

Groot speenkruid, helmkruid, met hartswyze, drie ribbige Bladen, en een stomphoekigen Steng.

a. De Bijblijvende, eenbladige, vijfspleetige Bloemdop, met den Stamper.

b. De geopende, ongelijke, eenbladige Bloemkrans, met de vier liniaalswyze Helmdraden, waar van ԥr twee langer zyn, dan de twee anderen.

c. Een Meeldraad ter lengte van den Bloemkrans.

d. Het eijronde Vrucht-beginzel, met den enkelden Stijl, en Stempel.

e. Het rondachtig, tweehokkig Zaad—doosje.

f. Het zelve doorgesneden, met zeer veele kleine Zaad-korlen.

Bloeitijd.

In de maand Julij op schaduwachtige plaatsen, en langs de wegen by Tiel, om Arnhem, in ‘t Haagsche Bosch, den Haarlemmer Hout en elders, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

De Wortel en Bladen wierden voorheen inwendig ter oplossing, en uiterlijk tot zuivering van Zweeren, en wegneeming van Schurft gegeeven.

Plaat 28.

Knopig scrofelkruid.

Scrophularia nodosa.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 513.

Groot speenkruid, helmkruid, met hartvormige drie ribben bladen en een stomphoekige stengel.

a. De bijblijvende, eenbladige, vijfspletige kelkblad met de stamper.

b. De geopende, ongelijke, eenbladige bloemkrans met de vier liniaalvormige helmdraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.

c. Een meeldraad ter lengte van de bloemkrans.

d. Het eironde vruchtbeginsel met de enkele stijl en stempel.

e. Het rondachtig, tweehokkige zaaddoosje.

f. Het zelve doorgesneden, met zeer vele kleine zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand juli op schaduwachtige plaatsen en langs de wegen bij Tiel, om Arnhem, in ‘t Haagsche Bos, de Haarlemmer Hout en elders, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

De wortel en bladen werden voorheen inwendig ter oplossing en uiterlijk tot zuivering van zweren en wegnemen van schurft gegeven.

Plaat XXIX.

Gemeen duizend-blad.

Achillea millefolium.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 802.

Haaze-gerwe, geruwe, met dubbeld gevinde, hairlooze Bladen, liniaalswys getande Slippend, en gesleufde Stengen.

a. De gemeene, geschubde, eijronde Kelk.

b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.

c. De 10 a 12 gepijpte, tweespleetige Bloemkransjes van de Schijf.

d. Een afgezonderd, tweeslachtig Bloemkransje met de Teel-deelen.

e. Een vrouwelijk Bloemkransje, met den Stijl, en twee omgeboge Stempels.

f. Een opengesneden tweeslachtig Bloemkransje.

g. De vijf afgezonderde, zeer korte Meeldraden, met de samengegroeide Helmtjes,

h. De, midde door dezen gaande, draadswyze Stijl, met den tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

Geduurende de drie Zomer-maanden, overvloedig langs der wege, aan de kanten der Akkers, en in de Weiden, omtrend een voet hoog.

Gebruik.

Aan het Kruid en de Bloemen werden door de Italiaanen voorheen groote eigenschappen toegeschreeven.

Plaat 29.

Gewoon duizendblad.

Achillea millefolium.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 802.

Hazen-gerwe, geruwe, met dubbelde gevinde, haarloze Bladen, liniaalvormige getande slippen en gegleufde stengels.

a. De gewone geschubde, eironde kelk.

b. De samengestelde gestraalde bloemkrans.

c. De 10 a 12 gepijpte, tweespletige bloemkransjes van de schijf.

d. Een afgezonderd, tweeslachtig bloemkransje met de teeldelen.

e. Een vrouwelijk bloemkransje met de stijl en twee omgebogen stempels.

f. Een opengesneden tweeslachtig bloemkransje.

g. De vijf afgezonderde, zeer korte meeldraden met de samengegroeide helmknop,

h. De midden door dezen gaande draadvormige stijl met de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

Gedurende de drie zomermaanden overvloedig langs de wegen, aan de kanten der akkers en in de weiden, omtrent een voet hoog.

Gebruik.

Aan het kruid en de bloemen werden door de Italianen voorheen grote eigenschappen toegeschreven.

Plaat XXX.

Gemeen Valkruid.

Arnica montana.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 708.

Wolverlei, St. Luciaans woud-kruid, met eijronde, geheele, Bladen, en gepaarde Stengbladen.

a. De gemeene, geschubde Kelk.

b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.

c. Een uitgestrekt, lancetswijs, vrouwelijk Bloemkransje, met den Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

d. Een tweeslachtig, vijfspleetig, Bloemkransje, met de Teel-deelen, en het Duil.

e. Het zelve opengesneden.

f. De vijf zeer korte Meeldraden, met de samengegroeide Hemltjes.

g. Het zaad met het lang, en hairig Duil.

NB. De vijf, door Linnaeus aangehaalde, gelubde Meeldraden waren in geen van meer dan 100 voorbeelden te vinden.

Bloeitijd.

In de maanden van Julij en Augustus, op Bergen Heuvels, en Weiden, gelijk in eene weide bij Harderwijk, den Uilenpas, Zuideras, en elders in ‘t Graafschap Zutphen, en in de Provintie van Friesland, en Groningen, ter hoogte van bijkans een voet.

Gebruik.

Het Kruid, de Wortel, en hoofdzakelijk de Bloemen kunnen, in verschillende gevaarlijke ziekten, als in Lammigheid der Ledematen (paralijsis) Kramp- Zenuw en Stuip-trekkingen (spasmi & convulsiones) rotachtige en gaande en komende Koortzen (Febres putridae & intermittentes), door een voorzichtig Geneesheer, ter rechter tijd gebruikt, met de beste verwachtingen aangewend worden.

Plaat 30.

Gewoon valkruid.

Arnica montana.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 708.

Wolverlei, St. Lucia woud-kruid, met eironde, gehele bladen en gepaarde stengelbladen.

a. De gewone geschubde kelk.

b. De samengestelde gestraalde bloemkrans.

c. Een uitgestrekt, lancetvormig vrouwelijk bloemkransje met de stijl en de tweespletige stempel.

d. Een tweeslachtig, vijfspletig bloemkransje met de teeldelen en het kluwen.

e. Het zelve opengesneden.

f. De vijf zeer korte meeldraden met de samengegroeide helmpjes.

g. Het zaad met het lang en harige kluwen.

NB. De vijf, door Linnaeus aangehaalde, gelubde meeldraden waren in geen van meer dan 100 voorbeelden te vinden.

Bloeitijd.

In de maanden van juli en augustus op bergen, heuvels en weiden, gelijk in een weide bij Harderwijk, de Uilenpas, Zuideras en elders in ‘t graafschap Zutphen en in de provincie van Friesland en Groningen, ter hoogte van bijkans een voet.

Gebruik.

Het kruid, de wortel en hoofdzakelijk de bloemen kunnen in verschillende gevaarlijke ziekten als in lammigheid der ledematen (paralysis) kramp-zenuw en stuiptrekkingen (spasmi & convulsiones) rotachtige en gaande en komende koortsen (Febres putridae & intermittentes), door een voorzichtig geneesheer ter rechter tijd gebruikt met de beste verwachtingen aangewend worden.

Plaat XXXI.

Gemeen St. Jans-kruid.

Hypericum perforatum.

De XVIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 335.

St. Jans-kruid, Jaagt den Duivel, met driewijvige Bloemen, een tweesnijdenden Steng, en stompe, doorschijnend-gestipte Bladen.

a. De vijfdeelige Bloemdop, met de drie enkelde Stijlen.

b. De uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans.

c. De veelvuldige, hairswijze, van onderen in vijf colommen samengegroeide, Meeldraden.

d. Een afgezonderd Meeldraadje.

e. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met de drie Stijlen, en de enkelde Stempels.

f. Het rondachtig, driehokkig Zaad-doosje.

g. Ҕ zelve in de lengte, en

h. Dwars doorgesneeden.

i. Drie langwerpige Zaad-korlen.

Bloeitijd.

In de maand Julij en Augustus, genoegzaam op alle Akkers, Weilanden, en Wegen, ter hoogte van omtrent een voet,

Gebruik,

Als een uitmuntend Wond-Middel wierdt eertijds dit Kruid, benevens het Zaad en de Bloemen door Theophrastus, Paracelsus, Fallopius en anderen, zo wel in- als uitwendig aangepreezen; doch, daar deszelfs gebruik voornamentlijk inwendig, gelijk Boerhaave heeft aangeteekend, gevaarlijk is, wordt het tegenswoordig zeer zelden meer voorgeschreeven.

Plaat 31.

Gewoon St. Janskruid.

Hypericum perforatum.

De 18de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 335.

St. Janskruid, Jaagt de duivel, met drievrouwelijke bloemen, een tweesnijdende stengel en stompe, doorschijnend-gestipte bladen.

a. De vijfdelige kelkblad met de drie enkele stijlen.

b. De uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans.

c. De veelvuldige, haarvormige, van onderen in vijf kolommen samengegroeide meeldraden.

d. Een afgezonderd meeldraadje.

e. Het rondachtig vruchtbeginsel met de drie stijlen en de enkele stempel.

f. Het rondachtig, driehokkig zaaddoosje.

g. Ҕ zelve in de lengte, en

h. Dwars doorgesneden.

i. Drie langwerpige zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus, genoegzaam op alle akkers, weilanden en wegen, ter hoogte van omtrent een voet,

Gebruik,

Als een uitmuntend wond-middel werd eertijds dit kruid, benevens het zaad en de bloemen, door Theophrastus, Paracelsus, Fallopius en anderen zo wel in- als uitwendig aangeprezen; doch, daar diens gebruik voornamelijk inwendig, gelijk Boerhaave heeft aangetekend, gevaarlijk is wordt het tegenwoordig zeer zelden meer voorgeschreven.

Plaat XXXII.

Gemeen Steen-raket.

Erysimum officinale.

De XVIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 684.

Steen-raket, met de Haauwen tegen de Air aangedrukt, en geschaarde Bladen.

a. De vierbladige Bloemdop, met de Teel-deelen.

b. De vierbladige, kruiswyze Bloemkrans.

c. De ses Meeldraden ter lengte van de Kelk, waar van de twee tegenoverstaande korter zijn, dan de overigen.

d. Het vierkante Vrucht-beginzel met den zeer korten stijl, en klijnen gekopten Stempel.

e. f, De liniaalswijze, ongeopende, en geopende Haauwtjes.

g. Een der onderste geschaarde Bladen.

Bloeitijd.

In de maand Julij en Augustus, op steenachtige plaatsen, en bijna op alle wegen, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

Het Kruid en het Zaad worden voor een goed pisdrijvend, en voortreffelijk Borst-middel gehouden. De vermaarde Borst-Sijroop van Lobel (Sijrupus de Erijsimo Lobelii), In Vrankrijk onder den naam van Sijrop du chantre bekend, bestaat hoofdzakelijk uit ‘t versche Kruid van Steen-Raket. Zie de Ph. Paris, pag. 30. & de Ph. Danica pag. 254.

Plaat 32.

Gewone steenraket.

Sisymbrium officinale.

De16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 684.

Steenraket met de hauwen tegen de aar aangedrukt en geschaarde bladen.

a. De vierbladige kelkblad met de teeldelen.

b. De vierbladige, kruisvormige bloemkrans.

c. De zes meeldraden ter lengte van de kelk, waarvan de twee tegenoverstaande korter zijn dan de overige.

d. Het vierkante vruchtbeginsel met de zeer korten stijl en kleine gekopte stempel.

e. f, De liniaalswijze, ongeopende en geopende hauwtjes.

g. Een der onderste geschaarde bladen.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus op steenachtige plaatsen en bijna op alle wegen, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

HetkKruid en het zaad worden voor een goed pis drijvend en voortreffelijk borst-middel gehouden. De vermaarde borst siroop van Lobel (Syrupus de Erijsimo Lobelii), in Frankrijk onder de naam van Syrop du chantre bekend, bestaat hoofdzakelijk uit ‘t verse kruid van steenraket. Zie de Ph. Paris, pag. 30. & de Ph. Danica pag. 254.

Plaat XXXIII.

Boersche Tabak.

Nicotiana rustica.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 1de St., bl. 651.

Geel Bilsenkruid, met gesteelden, eijronde, effenrandige Bladen, en stomp-gepunte Bloemen.

a. De eenbladige, eijronde, half-vijfspleetige Bloemdop.

b. De eenbladige, tregterwijze, opengesneden Bloemkrans, en de vijf elsvormige, aan de Bloemkrans gehegte, Meeldraden.

c. Het eijronden Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de gekopten Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, in het zuidelijke gedeelte van America, en in onze tuinen, zomtijds ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Deeze soort verschilt zeer veel van de gewoone Tabak (Nicotiana Tabacum L.) waar van de Bladen in veelen opzichten ook in de geneeskunde zomtijds met voordeel gebruikt worden.

Plaat 33.

Boerse tabak.

Nicotiana rustica.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 1de St., bladzijde 651.

Geel bilzekruid met gesteelde, eironde, effen gerande bladen en stomp-gepunte bloemen.

a. De eenbladige, eironde, half-vijfspletige kelkblad.

b. De eenbladige, trechtervormige, opengesneden bloemkrans en de vijf buisvormige aan de bloemkrans gehechte meeldraden.

c. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de gekopte stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus in het zuidelijke gedeelte van Amerika en in onze tuinen, somtijds ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Deze soort verschilt zeer veel van de gewone tabak (Nicotiana tabacum L.) waarvan de bladen in vele opzichten ook in de geneeskunde somtijds met voordeel gebruikt worden.

Plaat XXXIV.

Alsem, Bijvoet.

Artemisia absijnthium.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 581.

Alsem, met samengestelde, veeldeelige Bladen, byna klootronde hangende Bloemen, en een ruigen Steel.

a. de gemeene, geschubde Kelk.

b. de samengestelde Bloemkrans.

c. het gepijpte, tweeslachtige Bloemkransje.

d. ‘t Zelve opengesneden, met de samengegroeide Helmtjes.

e. d. De vyf zeer korte, hairswyze Meeldraden, met dezelve.

f. De Stamper, met de tweespleetige, weerom gerolde Stempel.

g. een vrouwelijk Bloemkransje, met den Stijl, en den Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, op drooge stenige plaatsen, en langs de wegen, overvloedig in Holland, Gelderland, ‘t Sticht van Utrecht, en Groningen, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Het Kruid en wel hoofdzakelyk de Toppen of Bloemknoppen zyn reeds van ouds als een voortreffelijk middel voor de Maag, en verscheide andere kwaalen, die uit kwaade gesteldheid of onwerkzaamheid der Chijl bereidende Werktuigen voortkoomen, als mede uiterlijk, in Zee water gekookt, voor een verrotting-weerend, en bij zuurachtig Bier op ‘t vat gedaan, als een verbeeterend middel genoegzaam bekend.

Deszelfs Bereidingen en Samenmengsels zijn de Conserf, de Olie, ‘t Uitkooksel, ‘t Zout, en de Tinctuur van Alsem.

Plaat 34.

Alsem, Bijvoet.

Artemisia absinthium.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 581.

Alsem met samengestelde, veeldelige bladen, bijna klootronde hangende bloemen en een ruige steel.

a. de gewone geschubde kelk.

b. de samengestelde bloemkrans.

c. het gepijpte, tweeslachtige Bloemkransje.

d. ‘t Zelve opengesneden, met de samengegroeide helmknopjes.

e. d. De vijf zeer korte, haarvormige meeldraden, met dezelfde.

f. De stamper met de tweespletige, weerom gerolde stempel.

g. een vrouwelijk bloemkransje met de stijl en de stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus op droge stenige plaatsen en langs de wegen, overvloedig in Holland, Gelderland, ‘t Sticht van Utrecht en Groningen, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Het kruid en wel hoofdzakelijk de toppen of bloemknoppen zijn reeds van ouds als een voortreffelijk middel voor de maag en verscheiden andere kwalen die uit kwade gesteldheid of onwerkzaamheid der gijl bereidende werktuigen voortkomen als mede uiterlijk, in zeewater gekookt, voor een verrotting-werend en bij zuurachtig bier op ‘t vat gedaan als een verbeterend middel genoegzaam bekend.

Diens bereidingen en samenstellingen zijn de konserf, de olie, ‘t uitkooksel, ‘t zout en de tinctuur van alsem.

Plaat XXXV.

Getrost Kristoffel-Kruid.

Actaea racemosa.

De XIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 19e St., bl. 83.

Zwarte Slangen-wortel, met zeer lange Trossen, en drooge Vruchten.

a. De vierbladige, huikvormige, kortduurende Bloemkrans, welkers vier Bloembladen, zoo dra de Bloem volkoomen is, van onderen, alwaar zij aan den Bloemsteel gehecht zijn, afspringen, zoo dat de naakte, uitgespreide Meeldraden alleen overig blijven, en een zeer schoone Air uit maken.

b. De zeer veele Meeldraden (gewoonelijk dertig.)

c. Een afgezonderd Helmdraadje, met zijn rondachtig, tweehoekig Helmtje.

d. Het eijronde Vrucht-beginsel, met de schuinschen Stempel, zonder Stijl.

NB. De vier Kelk-bladen van Linnaeus konden in geene der Planten, welke in den tuin gevonden wierden, zelfs niet by haar eerste uitbotting, bemerkt worden.

Bloeitijd.

Het groeit in Noord America, en bereikt in onze tuinen de hoogte van 7 tot 8 voeten met Airen en Bladen van meer dan een voet lang, in de open lucht een koude van 20. gr. onder ‘t vriespunt van Reaum. uitstaande.

Gebruik heeft men van deeze Plant niet in de Geneeskunde.

Plaat 35.

Getrost Christoffel-kruid.

Actaea racemosa.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 19e St., bladzijde 83.

Zwarte slangenwortel met zeer lange trossen en droge vruchten.

a. De vierbladige, huikvormige, kortdurende bloemkrans wiens vier bloembladen, zodra de bloem volkomen is, van onderen alwaar zij aan de bloemsteel gehecht zijn afspringen, zodat de naakte, uitgespreide meeldraden alleen over blijven en een zeer mooie aar uitmaken.

b. De zeer vele meeldraden (gewoonlijk dertig.)

c. Een afgezonderd helmdraadje met zijn rondachtig, tweehoekige helmknop.

d. Het eironde vruchtbeginsel met de schuine stempel, zonder stijl.

NB. De vier kelkbladen van Linnaeus konden in geen der planten welke in de tuin gevonden werden, zelfs niet bij hun eerste uitbotting, bemerkt worden.

Bloeitijd.

Het groeit in Noord-Amerika en bereikt in onze tuinen de hoogte van 7 tot 8 voeten met aren en bladen van meer dan een voet lang, in de open lucht een koude van 20 graden ‘t vriespunt van Reaum. uitstaande.

Gebruik heeft men van deze plant niet in de geneeskunde.

Plaat XXXVI.

Water-Look, Gamander.

Teucrium scordium.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de, ,St., bl. 384.

Water-Look, met langwerpige, ongesteelde, tandswys-ingesnede Bladen, twee in de Oxelen gesteelde Bloemen, en een verspreide Steng.

a. De eenbladige, bijblijvende, half vijfspleetige Bloemdop.

b. De geheele Bloem.

c. De eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de voer elsvormige Meeldraden, waar van er twee korter zijn, dan de twee anderen.

d. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadwyzen Stijl en den tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand July of Augustus, in de Slooten van ‘t Graafschap Zutphen, en in de vochtige Duin-Valeijen, agter ‘t dorp Lisse, met een kruipende steng.

Gebruik.

Het Kruid hersteld de sterkte der Maag, gaat de verrotting kragtdadig tegen, ontbindt de verstoppingen der Ingewanden, en veroorzaakt zweeten.

De bladen zijn een hoofd middel in ‘t Electuarium Diascordium, het welk, offschoon van veelen ten sterksten verheven, het veiligst egter buiten de Koorts wordt gegeeven, tot het stillen van te hevige stoelgang.

Plaat 36.

Water-look, Gamander.

Teucrium scordium.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de, ,St., bladzijde 384.

Water-look met langwerpige, ongesteelde, tandvormige ingesneden bladen, twee in de oksel gesteelde bloemen en een verspreide stengel.

a. De eenbladige, bijblijvende, half vijfspletige kelkblad.

b. De gehele bloem.

c. De eenbladige, gelipte bloemkrans met de vier buisvormige meeldraden, waarvan er twee korter zijn dan de twee anderen.

d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand juli of augustus in de sloten van ‘t Graafschap Zutphen en in de vochtige duin valleien achter ‘t dorp Lisse met een kruipende stengel.

Gebruik.

Het kruid herstelt sterkte der maag, gaat de verrotting krachtdadig tegen, ontbindt de verstoppingen der ingewanden en veroorzaakt zweten.

De bladen zijn een hoofdmiddel in ‘t Electuarium Diascordium, het welk, ofschoon van velen ten sterksten verheven, het veiligst echter buiten de koorts wordt gegeven tot het stillen van te hevige stoelgang.

Plaat XXXVII.

Wilde Suikereij.

Cichorium intijbus.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels Xde St., bl. 446.

Cicoreij, of Suikereij, met gepaarde, ongesteelde Bloemen, en geschaarde Bladen.

a. de tweevoudige, eijronde Kelk, uit agt lange en vijf kortere Schubben bestaande.

b. Dezelve van binnen.

c. –in de lengte doorgesneden.-

d. De eenvormige Bloemkrans, uit twintig tweeslachtige Bloemkransjes samengesteld.

e. Het tweeslachtige Bloemkransje, met de samengegroeide Helmtjes, en den Stamper.

f. de vijf zeer korte Meeldraden.

g. Het langwerpige Vrucht-beginzel, met de draadswijzen Stijl, en twee omgebooge Stempels.

Bloeitijd.

In de maand July en Augustus, bijna langs alle wegen, en in de meeste Zaai- en Koornvelden, als mede in de tuinen, een voet hoog of iets daar boven.

Gebruik.

Het wilde Kruid, ‘t welk het geplante verre overtreft, is een uitmuntend voedsel niet alleen, maar zelfs een voorbehoedingsmiddel tegens verschillende ziekten der Schaapen, en behoort tot de voornaamste der Melkgeevende Planten. De Wortel wordt, als Coffij gebrand, dikwerf voor of onder dezelve gedronken; doch, daar zij even zo wel van derzelver goede als kwade eigenschappen berooft is, kan zijn door ‘t verslappen der Zenuwen meer schade als voordeel (vooral dewijl zij door de goed koope prijs in ruimer mate veeltijds genoomen wordt) veroorzaken. Het Zaad wordt onder de vier kleine verkoelende Zaaden (Semina quatuor frigida minora) gereekendt. Van ‘t Kruid, de Wortel, en de Rhabarber (Rheum palmatum) maakt men de Sijroop van Cicoreij met Rhabarber (Syrupus Cichorei cum Rheo) om zagtjes af te gaan en bij buikzuiverende samenmengsels en afkookzels gevoegt te worden.

Plaat 37.

Wilde suikerij.

Cichorium intybus.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 446.

Chicorei of suikerij met gepaarde, ongesteelde bloemen en geschaarde bladen.

a. de tweevoudige, eironde kelk die uit acht lange en vijf kortere schubben bestaat.

b. Dezelfde van binnen.

c. –in de lengte doorgesneden.-

d. De eenvormige bloemkrans, uit twintig tweeslachtige bloemkransjes samengesteld.

e. Het tweeslachtige bloemkransje met de samengegroeide helmknopjes en de stamper.

f. de vijf zeer korte meeldraden.

g. Het langwerpige vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en twee omgebogen stempels.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus bijna langs alle wegen en in de meeste zaai- en korenvelden, als mede in de tuinen, een voet hoog of iets daar boven.

Gebruik.

Het wilde kruid, ‘t welk het geplante verre overtreft, is een uitmuntend voedsel niet alleen, maar zelfs een voorbehoedingsmiddel tegens verschillende ziekten der schapen en behoort tot de voornaamste der melkgevende planten. De wortel wordt koffie gebrand en vaak voor of onder dezelfde gedronken; doch, daar zij even zo wel van zijn goede als kwade eigenschappen beroofd is kan zij door ‘t verslappen der zenuwen meer schade als voordeel (vooral omdat zij door de goedkope prijs in ruimer mate veeltijds genomen wordt) veroorzaken. Het zaad wordt onder de vier kleine verkoelende zaden (Semina quatuor frigida minora) gerekend. Van ‘t kruid, de wortel en de rabarber (Rheum palmatum) maakt men de siroop van chicorei met rabarber (Syrupus Cichorei cum Rheo) om zachtjes af te gaan en bij buikzuiverende samengestelde en afkooksels gevoegd te worden.

Plaat XXXVIII.

Gemeen Yzer-kruid

Verbena officinalis.

De IIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 145.

Iser-kruid, dat viermannig is, met draadswijze, gepluimde Airen, veelvoudig gesnipperde Bladen, en een enkelden Steng.

a. De eenbladige, pijpvormige, vijftandige Bloemdop.

b. Dezelve zonder het vijfde bijblijvende, geknotte Tandje.

c. De eenbladige, gepijpte Bloemkrans, met een vijfspleetige opening en (in deeze soort voorhanden zynde) twee lange en twee korte Meeldraden, en den Stamper.

d. Een zeer kort afgezonderd Meeldraadje.

e. Het vierzydig Vrucht-beginzel, met den enkelden, draadswyzen Stijl, en tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, langs de wegen en op steenachtige gronden, bij Tiel, in de Betuwe, rondom ‘s Hage, buiten Haerlem, en op de Wallen te Utrecht, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

Het Kruid, dat eigentlijk tot de Wond-Kruiden behooren, en volgends sommigen der Ouden tegens hartnekkige Hoofdpijnen met voordeel gebruikt soude kunnen worden, wordt hedendaagsch zelden meer voorgeschreeven. De Wortel, bij Agurkjes ingelegd, doet dezelve een aangenaame smaak verkrijgen.

Plaat 38.

Gewoon ijzerkruid

Verbena officinalis.

De 2de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 145.

IJzerkruid dat viermannig is met draadvormige, gepluimde aren, veelvuldig gesnipperde bladen en een enkele stengel.

a. De eenbladige, pijpvormige, vijftandige kelkblad.

b. Dezelfde zonder het vijfde bijblijvende geknotte tandje.

c. De eenbladige, gepijpte bloemkrans met een vijfspletige opening en (in deze soort voorhanden zijnde) twee lange en twee korte meeldraden en de stamper.

d. Een zeer kort afgezonderd meeldraadje.

e. Het vierzijdig vruchtbeginsel met de enkele draadvormige stijl en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus langs de wegen en op steenachtige gronden, bij Tiel, in de Betuwe, rondom Den Haag, buiten Haarlem en op de wallen te Utrecht, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

Het kruid dat eigenlijk tot de wondkruiden behoort en volgends sommigen der ouden tegens hardnekkige hoofdpijnen met voordeel gebruikt zou kunnen worden, wordt hedendaags zelden meer voorgeschreven. De wortel, bij augurkjes ingelegd, laat die een aangename smaak verkrijgen.

Plaat XXXVIII.

Euphrasia officinalis. Tekst ontbreekt.

Plaat XL.

Wilde Vlier.

Sambucus ebulus.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 424.

Laage Vlier, Haddig, met driedeelige Kroontjes, bladerige Stoppeltjes, en een kruidachtigen Steng.

a. De langduurige, eenbladige, vijfdeelige Bloemdop.

b. De raderwijze, eenbladige, vijfspleetige Bloemkrans.

c. Dezelve van onderen.

d. De vijf elsvormige Meeldraden.

e. Een afgezonderd Meeldraadje.

f. Het Vrucht-beginzel zonder Stijl.

g. Een rondachtige, eenhokkige, geheele, en geopende Bezie.

H. De drie Zaad-korrels.

NB. Het Kroontje wordt even zo dikwils vijfdeelig, als driedeelig gevonden.

Bloeitijd.

In de Maand Julij, bijna langs alle wegen, en op veele vochtige plaatsen, in Gelderland, Holland, Ք Sticht van Utrecht, en Friesland, ter hoogte van 2 a 3 voeten.

Gebruik.

Dit gewas heeft een veel sterker reuk dan de Vlierboom (Sambucus nigra L.) waarom het van veelen voor vergiftig gehouden is. Het bezit egter dezelve eigenschappen; doch in een veel hooger graad, weshalven het inwendig niet dan met omzichtigheid gebruikt moet worden, uitwendig zullen de Bladen in Wyn gekookt, tot een zeer oplossende pap of stooving verstrekken, en volgends Linnaeus, tusschen het Koorn gelegd, kunnen zij de muizen verdrijven.

Plaat XL.

Wilde vlier.

Sambucus ebulus.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 424.

Lage vlier, hadig met driedelige kroontjes, bladerige stoppeltjes en een kruidachtige stengel.

a. De langdurige, eenbladige, vijfdelige kelkblad.

b. De radvormige, eenbladige, vijfspletige bloemkrans.

c. Dezelfde van onderen.

d. De vijf buisvormige meeldraden.

e. Een afgezonderd Meeldraadje.

f. Het vruchtbeginsel zonder stijl.

g. Een rondachtige, eenhokkige, gehele en geopende bes.

H. De drie zaadkorrels.

NB. Het kroontje wordt even zo dikwijls vijfdelig als driedelig gevonden.

Bloeitijd.

In de maand juli bijna langs alle wegen en op vele vochtige plaatsen, in Gelderland, Holland, ‘t Sticht van Utrecht en Friesland, ter hoogte van 2 a 3 voeten.

Gebruik.

Dit gewas heeft een veel sterker reuk dan de vlierboom (Sambucus nigra L.) waarom het van velen voor vergiftig gehouden is. Het bezit echter dezelfde eigenschappen; doch in een veel hoger graad, weshalve het inwendig niet dan met omzichtigheid gebruikt moet worden, uitwendig zullen de bladen in wijn gekookt tot een zeer oplossende pap of stoving verstrekken en volgens Linnaeus tussen het koren gelegd kunnen zij de muizen verdrijven.

Plaat XLI.

Orego.

Mariolein.

Origanum majorana.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 49e St., bl. 388.

Mariolein, met eijronde, stompe Bladen, en rondachtige, gedrongen Airen, die eenigermate ruig zijn.

a. De ongelyke Bloemdop.

b. Het vierzijdige, Airswijze Omwindsel.

c. Het zelve doorgesneden.

d. De eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de Teel-deelen.

e. Dezelve opengesneden, met de vier draadswyze Meeldraden, waarvan ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen.

f. Het vierspleetige Vrucht-beginzel, met den draadswijzen, geboogen Stijl, en tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In de Maand Augustus, bij ons alleen in de tuinen, wijl tot heden deszelfs Vaderland onbekend is, ter hoogte van een voet.

Gebruik.

Het Kruid behoort tot de oplossende, openende, en verwarmende Kruiden; doch wordt zeer spaarzaam gebruikt in de Geneeskunde, uitwendig versch, en bij tijts aangewend, heeft het zomtijds de verharde geswellen der Borsten(tumores mammarum scirrhosi) gelukkiglyk geneezen.

Plaat 41.

Orego.

Marjolein.

Origanum majorana.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 49e St., bladzijde 388.

Marjolein met eironde, stompe bladen en rondachtige, gedrongen aren die enigermate ruig zijn.

a. De ongelijke kelkblad.

b. Het vierzijdige, aarvormige omwindsel.

c. Het zelve doorgesneden.

d. De eenbladige, gelipte bloemkrans met de teeldelen.

e. Dezelfde opengesneden, met de vier draadvormige meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.

f. Het vierspletige vruchtbeginsel met de draadvormige, gebogen stijl en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus, bij ons alleen in de tuinen, omdat tot heden zijn vaderland onbekend is, ter hoogte van een voet.

Gebruik.

Het kruid behoort tot de oplossende, openende en verwarmende kruiden; doch wordt zeer spaarzaam gebruikt in de geneeskunde, uitwendig vers en bij tijd aangewend heeft het soms de verharde gezwellen der borsten (tumores mammarum cirrhosis) gelukkig genezen.

Plaat XLII.

Gemeene Heemst.

Althaea officinalis.

De XVIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 48.

Witte Heemst, Heemst-wortel, met enkelde, woelige Bladen.

a. De tweevoudige Bloemdop.

b. De vijfbladige, hartswijze, van onderen t’samen gewassene Bloemkrans.

c. De veelvuldige, van onderen samengegroeide Meeldraden.

d. Een afgezonderd Meeldraadje, met een nierachtig Helmtje.

e. Het ronde Vrucht-beginzel.

f. De rolronde Stijl, met de veelvuldige Stempels (gemeenlijk twintig)

g. Dezelve opengesneden en uitgebreid.

Bloeitijd.

In de Maand Augustus, op vochtige plaatsen in Holland, Overijssel en Gelderland, en overvloedig in Waterland, langs het Y kant, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Het Kruid en de Wortel kunnen als verzachtende en slijmachtige (Emollentia & Mucilaginosa) middelen in Borstkwaalen en verschillende andere Ziekten met veel voordeel gebruikt worden. De Wortel wordt doorgaans inwendig in een Afkooksel van twee of drie drachma op een pond water gegeeven, daar de Bladen, die veel minder slijm in zich bevatten, en tot de vijf verzachten Kruiden behooren ( Herbae quinque emollientes) ‘t meest uitwendig aangewend worden.

Deszelfs Bereidingen en samenmengsels zijn de Sijroop, Koekjes, en Zalf van Heems-Wortel, (Sijrupus, Pastae & Unguentum Althaea.)

Plaat 51.

Gewone heemst.

Althaea officinalis.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 48.

Witte heemst, heemst-wortel, met enkele, wollige bladen.

a. De tweevoudige kelkblad.

b. De vijfbladige, hartvormige, van onderen tezamen gegroeide bloemkrans.

c. De veelvuldige, van onderen samengegroeide meeldraden.

d. Een afgezonderd meeldraadje met een niervormige helmknop.

e. Het ronde vruchtbeginsel.

f. De rolronde stijl met de veelvuldige stempels (gewoonlijk twintig)

g. Dezelfde opengesneden en uitgebreid.

Bloeitijd.

In de maand augustus op vochtige plaatsen in Holland, Overijssel en Gelderland en overvloedig in Waterland, langs het IJ kant, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Het kruid en de wortel kunnen als verzachtende en slijmachtige (Emollentia & Mucilaginosa) middelen in borstkwalen en verschillende andere ziekten met veel voordeel gebruikt worden. De wortel wordt doorgaans inwendig in een afkooksel van twee of drie drachmen op een pond water gegeven, daar de bladen, die veel minder slijm in zich bevatten, en tot de vijf verzachten kruiden behoren ( Herbae quinque emollientes) ‘t meest uitwendig aangewend worden.

Diens bereidingen en samenstellingen zijn de siroop, koekjes en zalf van heemst-wortel, (Syrupus, Pastae & Unguentum Althaea).

Plaat XLIII.

Klimmende nagtschade.

Solanum dulcamara.

De VIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 140. Slechte kopie.

Bitterzoet, of Hoe langer hoe liever, met een ongedoornden, heesterachtigen, bogtigen Steng. De bovenste Bladen piekvormig, en gekroonde Trosjes.

a. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspleetige, Bloemdop.

b. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspleetige, omgebogene Bloemkrans.

c. Een afgezonderd Bloemblad.

d. De vereenigde Teel-deelen.

e. De vijf aan elkander gehegte Meeldraden.

f. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de stompen Stempel.

g. Eene rondachtige, rijpe Bezie.

h. Dezelve opengesneden, met de nestelende Zaaden.

i. Twee afgezonderde Zaad-korrels.

Bloeitijd.

In de maand Julii en Augustus, aan de kanten der slooten, ter hoogten van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Bijna alleen worden thans de gedroogde Ranken van deeze Plant (Stipites Dulcamarae) in het begin der Lente of op ‘t einde der Herfst verzameld, in zeer veel krankheden, als in verstoppingen der Lever en Milt, (Obstructiones Hepatis & Lienis) in de Geel- en Waterzucht (Icterus Hydropis) verscheidene Borst- en Venus-kwaalen ( diversi Morbi Pectoris & Venerei) en in zwaare en langduurige Huit-ziekten (Morbi cutanei) met het beste gevolg en op aanraading der voornaamste Geneesheeren gegeeven.

Zij worden ‘t best in een Aftreksel (Infusio) van twee of vier drachma op een pond water, dat, naar een half uur getrokken te hebben, een half quartier even moet opgekookt worden, of in een Afkookzel van twee drachma op een pond water, tot de helft verkookt, in het begin met een weinig melk, of met de schelle van Citroenen of Orange appelen (Cortices Citri vel Aurantiorum) zoo de Maag het niet anders kan verdraagen, of in de gedaante van Pillen, uit ‘t Uittrekzel (Extractum) vervaardigd, voorgeschreeven.

Plaat 43.

Klimmende nachtschade.

Solanum dulcamara.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 140. Slechte kopie.

Bitterzoet of hoe langer hoe liever, met een ongedoornde, heesterachtige, bochtige stengel. De bovenste bladen piekvormig en gekroonde trosjes.

a. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspletige kelkblad.

b. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspletige, omgebogen bloemkrans.

c. Een afgezonderd bloemblad.

d. De verenigde teeldelen.

e. De vijf aan elkander gehechte meeldraden.

f. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de stompe stempel.

g. Een rondachtige, rijpe bes.

h. Dezelfde opengesneden met de nestelende zaden.

i. Twee afgezonderde zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus, aan de kanten der sloten, ter hoogten van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Bijna alleen worden thans de gedroogde ranken van deze plant (Stipites Dulcamarae) in het begin der lente of op ‘t einde der herfst verzameld, in zeer veel ziektes als in verstoppingen der lever en milt, (Obstructiones Hepatis & Lienis) in de geel- en waterzucht (Icterus Hydropis) verscheidene borst- en Venus-kwalen ( diversi Morbi Pectoris & Venerei) en in zware en langdurige huidziekten (Morbi cutanei) met het beste gevolg en op aanraden der voornaamste geneeseeren gegeven.

Zij worden ‘t best in een aftreksel (Infusio) van twee of vier drachmen op een pond water dat, na een half uur getrokken te hebben een half kwartier even moet opgekookt worden of in een afkooksel van twee drachmen op een pond water tot de helft verkookt, in het begin met een weinig melk of met de schil van citroenen of oranje appels (Cortices Citri vel Aurantiorum) zo de maag het niet anders kan verdragen, of in de gedaante van pillen uit ‘t uittreksel (Extractum) vervaardigd, voorgeschreven.

Plaat XLIV.

Zwarte Nagtschade.

Solanum nigrum.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 673.

Tuin- Winkel- Nagtschade, dol-kruid, met een ongedoornden, kruidachtigen Steng, eironde, tandswijze, gehoekte Bladen, en tweezijdige, knikkende trosjes.

a. De voortduurende, eenbladige, half vijfspleetige Bloemdop.

b. De eenbladige, raderwijze, omgebogene Bloemkrans.

c. De vijf zeer kleine Meeldraden.

d. Derzelver samenhang.

e. Het rondachtige Vrucht-beginzel, met den Stijl, en den Stempel.

f. De rondachtige, onrijpe Bezie.

g. Een rijpe Bezie,

h. Dezelve opengesneden, met de nestelende Zaaden.

i. Twee afgezonderde Zaad-korrels.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, langs de wegen en op steenachtige plaatzen, ter hoogte van omtrend een voet.

Gebruik.

Inwendig wordt dit Kruid niet gebruikt; doch uitwendig wordt het in Keelziekten (Morbi frucium( en bij Aambeijen (Haemorrhoides) volgens Haller door sommigen aangepreezen.

Plaat 44.

Zwarte Nachtschade.

Solanum nigrum.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 673.

Tuin- winkel- nachtschade, dolkruid, met een ongedoornde, kruidachtige stengel, eironde, tandvormige gehoekte bladen en tweezijdige, knikkende trosjes.

a. De voortdurende, eenbladige, half vijfspletige kelkblad.

b. De eenbladige, radvormige omgebogen bloemkrans.

c. De vijf zeer kleine meeldraden.

d. Diens samenhang.

e. Het rondachtige vruchtbeginsel met de stijl en de stempel.

f. De rondachtige, onrijpe bes.

g. Een rijpe bes,

h. Dezelfde opengesneden, met de nestelende zaden.

i. Twee afgezonderde zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand augustus langs de wegen en op steenachtige plaatsen, ter hoogte van omtrent een voet.

Gebruik.

Inwendig wordt dit kruid niet gebruikt; doch uitwendig wordt het in keelziekten (Morbi frucium) en bij aambeien (Hemorrode) volgens Haller door sommigen aangeprezen.

Plaat XLV.

Balsamike Spring-vrucht.

Momordica balsamina.

De XXste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 295.

Mannetjes Balsamina, Balsem-appel, met een hoekige, gerobbelde Appeltjes, en gladde, uitgebreide, handpalmige Bladen.

De Mannelijke Bloem.

a. De eenbladige, sterk vijfspleetige Bloemdop, met vijf zigtbaare Meeldraden.

b. De groote, vijfdeelige Bloemkrans van boven.

c. Dezelve van onderen, aan den Kelk vastgehegt.

d. De Helmdraden scheiden van zelfs in twee deelen, waar van

e. f. Het eene wederom in tween verdeelde gedeelte drie, en

g,h., De andere insgelijks verdeelde gedeelte twee zichtbaare Helmtjes heeft.

De Vrouwelijke Bloem.

i. De eenbladige, vijfdeelige Bloemdop.

k. De vijfdeelige Bloemkrans; Beide deeze Deelen zijn kleinder, dan in de mannelijke Bloem.

l. Het groote, onder zittende, Vrucht-beginzel.

m. Het zelve in de lengte doorgesneden, met het halve gedeelte van den Stijl.

n, n. De driespleetige, in tween verdeelde Stijl, met de drie rondachtige Stempels.

o. De rijpe, langwerpige Vrucht.

p. Dezelve opengesneden, met de, in een zachte huid geslootene, Zaaden.

q. Een afgezonderde Zaad-korrel.

Bloeitijd.

In de maand Juny en Augustus, bij ons alleen in de tuinen, in de gedaante als Komkommers, uit Oostindie afkomstig.

Gebruik.

De Vruchten, zijnde langwerpige Appeltjes, werden in Olie gezet, en leveren een Wond-balsem uit, waarvan zy, haaren naam ontleend hebben.

Plaat 45.

Balsamine springvrucht.

Momordica balsamina.

De 20ste Kasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 295.

Mannetjes Balsamina, balsem-appel, met een hoekige, bobbelige appeltjes en gladde, uitgebreide, handpalmachtige bladen.

De mannelijke bloem.

a. De eenbladige, sterk vijfspletige kelkblad met vijf zichtbare meeldraden.

b. De grote, vijfdelige bloemkrans van boven.

c. Dezelfde van onderen aan den kelk vastgehecht.

d. De helmdraden scheiden vanzelf in twee delen, waarvan

e. f. Het ene wederom in tween verdeelde gedeelte drie, en

g,h., De andere insgelijks verdeelde gedeelte twee zichtbare helmknoppen heeft.

De vrouwelijke bloem.

i. De eenbladige, vijfdelige kelkblad.

k. De vijfdelige bloemkrans; Beide deze delen zijn kleiner dan in de mannelijke bloem.

l. Het grote, onder zittende vruchtbeginsel.

m. Het zelve in de lengte doorgesneden met het halve gedeelte van de stijl.

n, n. De driespletige, in tween verdeelde stijl, met de drie rondachtige stempels.

o. De rijpe langwerpige vrucht.

p. Dezelfde opengesneden met de in een zachte huid gesloten zaden.

q. Een afgezonderde zaadkorrel.

Bloeitijd.

In de maand juni en augustus, bij ons alleen in de tuinen, in de gedaante als komkommers uit Oost-Indi afkomstig.

Gebruik.

De vruchten, zijnde langwerpige appeltjes, werden in olie gezet en leveren een wond-balsem uit waarvan ze hun naam ontleend hebben.

Plaat XLVI.

Europische Boom-Varen.

Polypodium vulgare.

De XXIVste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 152.

Eiken-varen, Engelsoet, met vierdeelige Bladen, langwerpige, eenigermaate getande, stompe Vinnen, en een geschubde Wortel.

a. Het bevruchtings-gedeelte van ‘t Blad afgezonderd, en vergroot, van beide zijden.

b. Een afgezonderd, gesteeld, stuifmeels Kogeltje.

c. Een Blad van boven.

d. - - van onderen.

Bloeitijd.

Het is een voortduurend Plantje, groeiende door geheel Europa, aan oude muuren, wallen, wegen, en aan de wortels van oude veelal Eike Boomen, zelden de hoogte van een voet bereikende.

Gebruik.

Aan de Wortels, welke een walgelijk zoeten, en bitteren nasmaak hebben, wierd eertijds door de ouden als Hippocrates, Theophrastus en Dioscorides een sterke purgeerende kragt toegeschreeven, en voor al aan die, welke op de Eike Boomen groeiden; Doch thands worden zij zelden, offschoon zij eenige oplossende en openende eigenschappen schijnen te bezitten, in de Geneeskunden voorgeschreeven.

Plaat 46.

Europese boomvaren.

Polypodium vulgare.

De 24ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 152.

Eiken-varen, engelzoet, met vierdelige bladen, langwerpige, enigermate getande, stompe vinnen en een geschubde wortel.

a. Het bevruchtings-gedeelte van ‘t blad afgezonderd en vergroot, van beide zijden.

b. Een afgezonderd, gesteeld, stuifmeel kogeltje.

c. Een blad van boven.

d. - - van onderen.

Bloeitijd.

Het is een voortdurend plantje die groeit door geheel Europa aan oude muren, wallen, wegen en aan de wortels van oude veelal eiken bomen die zelden de hoogte van een voet bereikt.

Gebruik.

Aan de wortels, welke een walgelijk zoete en bittere nasmaak hebben, werd eertijds door de ouden als Hippocrates, Theophrastus en Dioscorides een sterke purgerende kracht toegeschreven en voor al aan die welke op de eiken bomen groeiden; Doch thans worden zij zelden, ofschoon zij enige oplossende en openende eigenschappen schijnen te bezitten, in de geneeskunde voorgeschreven.

Plaat XLVII.

Harts-tong.

Asplenium scolopendrium.

De XXIVste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 121.

Harts-Tong, met enkelde, hartsvormige, tongachtige, effenrandige Bladen, en ruige Bladstelen.

a. Het vergoote Bevruchtings-gedeelte.

b. Een afgezonderd, gesteeld, Stuifmeels-kogeltje.

c. Een, van deeze Stuifmeels-kogeltjes bevrijde, Schubbe.

d. Een blad van boven.

e. - - onderen.

Bloeitijd.

Het is een voortduurend Plantje, groeiende op steenachtige plaatzen, gelijk aan sommige oude muuren te Utrecht, en te Zwolle, omtrend een voet hoog.

Gebruik.

De smaak van dit Kruid is walgelijk en saamentrekkend, hier om wordt het heden in Zwitserland als een Wondmiddel aangemerkt; maar buiten dien zeer zelden meer gebruikt in de Geneeskunde.

Plaat 47.

Hertstong.

Asplenium scolopendrium.

De 24ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 121.

Hertstong met enkele, hartvormige, tongachtige, effen gerande bladen en ruige bladstelen.

a. Het vergrootte bevruchtings-gedeelte.

b. Een afgezonderd gesteeld stuifmeel-kogeltje.

c. Een, van deze stuifmeel-kogeltjes bevrijde schub.

d. Een blad van boven.

e. - - onderen.

Bloeitijd.

Het is een voortdurend plantje dat groeit op steenachtige plaatsen, gelijk aan sommige oude muren te Utrecht, en te Zwolle, omtrent een voet hoog.

Gebruik.

De smaak van dit kruid is walgelijk en samentrekkend, hierom wordt het heden in Zwitserland als een wondmiddel aangemerkt; maar buiten die zeer zelden meer gebruikt in de geneeskunde.

Plaat XLVII.

Gevlakte Scheerling.

Conium maculatum

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 55.

Dolle Kervel, Scheerling, met ongewapende Zaaden, en een zeer takkigen, gevlakten, gladden Steng.

a. De algemeene Sonnescherm, met zeer veele uitgebreide Straalen.

b. Het zeer korte, algemeene, veelvuldige Omwindzel.

c. De algemeene Bloemkrans.

d. De eigentlijke, vijfbladige, ongelijke Bloemkrans van boven, met de vijf enkelde Meeldraden.

e. Dezelve van onderen.

f. Een afgezonderd Meeldraadje.

g. Het onder zittende Vrucht-beginzel, met de twee Stijlen.

h. Het geheele en opengesnede Zaad-doosje, met de twee gestreepte Zaad-Korrels.

Bloeitijd.

In het midden der Zomer, langs veele wegen en slooten, ter hoogte van 5 ook wel van 6 voeten.

Gebruik.

Aan dit Kruid, մ welk door de Ouden onder de vergiftige geteld werdt, is omtrend մ Jaar 1760 door den beroemden Storck eene niet alleen uitmuntende, maar bijna alles overtreffende hoedanigheid in verschillende hartnekkige kwaalen, ja zelfs in den Kanker, en Kankerachtige Zweeren, bij herhaaling toegeschreeven, dan, eene menigte proeven hier mede door de ervarenste Geneesheeren, zo hier als elders genoomen, hebben daar na ten duidelijksten beweezen, dat, alhoewel Ԡer zeer veele voortreffelijke eigenschappen in dit Kruid worden gevonden, het echter geenzins in allen opzichten aan de waarnemingen van den Heer Storck kan beantwoorden.

Van de Pillen, uit մ Uittrekzel (Ectratum) van dit Kruid, de zoete Kwikzilver, (Mercurius dulcis) en de goude zwavel van Spiesglas, (Sulphur auratum Antimonii tertiae saltem praecipitationis) bestaande, heb ik zelf zeer goede uitwerkingen in Verstoppingen der Edle Ingewanden (Obstructiones Viscerum nobiliorum) en verschillende Venerische ziekten ( Morbi diversi Venerei) dikwijls ondervonden.

Plaat 48.

Gevlekte scheerling.

Conium maculatum.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 55.

Dolle kervel, scheerling, met ongewapende zaden en een zeer vertakte, gevlekte gladde stengel.

a. De algemene zonnescherm met zeer vele uitgebreide stralen.

b. Het zeer korte, algemene veelvuldige omwindsel.

c. De algemene bloemkrans.

d. De eigenlijke vijfbladige, ongelijke bloemkrans van boven, met de vijf enkele meeldraden.

e. Dezelfde van onderen.

f. Een afgezonderd meeldraadje.

g. Het onder zittende vuchtbeginsel met de twee stijlen.

h. Het gehele en opengesneden zaaddoosje met de twee gestreepte zaadkorrels.

Bloeitijd.

In het midden der zomer langs vele wegen en sloten, ter hoogte van 5 ook wel van 6 voeten.

Gebruik.

Aan dit kruid, մ welk door de ouden onder de vergiftige geteld werd, is omtrent մ jaar 1760 door de beroemden Storck een niet alleen uitmuntende, maar bijna alles overtreffende hoedanigheid in verschillende hardnekkige kwalen, ja zelfs in de kanker en kankerachtige zweren bij herhaling toegeschreven, dan, een menigte proeven hiermee door de ervarenste geneesheren, zo hier als elders genomen, hebben daar na ten duidelijkste bewezen dat, alhoewel Ԡer zeer vele voortreffelijke eigenschappen in dit kruid worden gevonden, het echter geenszins in alle opzichten aan de waarnemingen van de heer Storck kan beantwoorden.

Van de pillen uit մ uittreksel (Ectratum) van dit kruid, dat uit de zoete kwikzilver, (Mercurius dulcis) en de gouden zwavel van spiesglas, (Sulphur auratum Antimonii tertiae saltem praecipitationis) bestaat heb ik zelf zeer goede uitwerkingen in verstoppingen der edele ingewanden (Obstructiones Viscerum nobiliorum) en verschillende Venerische ziekten ( Morbi diversi Venerei) dikwijls ondervonden.

Plaat XLIX.

Gemeene Monniks-kappen

Aconitum napellus.

De XIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 161.

Duivels-kruid of Wolfs-dood, met de lineaalswijze slippen der Bladen aan ‘t eind breeder, en door ‘t midden gestreept.

a. De geheele, vijf bladige, ongelijke Bloemkrans.

b. Dezelve opengesneden, waar in

a. Het bovenste, helmswijze, opengesneden Bloemblad.

bb. De twee zydelingsche, rondachtige Bloembladen.

yy. De twee onderste, langwerpige Bloembladen.

c. Het Honingbakje, waar van ԥr twee in de Bloem zijn, met de daar nevens, op de Bloemsteel zittende, kleine Schubben.

d. De Veelvuldige, elswijze Meeldraden.

e. Een afgezonderd Meeldraadje.

f. De drie Vrucht-beginzels, met de enkelde, omgeboge Stempels.

g. De drie eenklappige Zaad-doosjes.

h. Een geopend Zaad-doosje, met zeer veele Zaaden.

Bloeitijd.

In de maand Juny en July, in de Bosschen en op bergachtige plaatzen van Vrankrijk, Zwitzerland en Duitschland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Reeds kan men aan den naam de vergiftige aart van deeze Plant bemerken, als wordende dikwerf gebruikt, om even als door ‘t Rottekruid (Arsenicum) de Rotten, hier mede de Wolven te dooden. Door de proeven echter van den Heer Storck en andere vermaarde Geneesheeren met het waterachtig Uittreksel (Extractum aquesum) van dit Kruid genoomen hebben wij geleerd ‘t zelve hoofdzakelijk in Rheumatische en Venerisch Ziekten ( Morbi Rheumatici & Venerei) met veel voordeel te gebruiken.

Plaat 49.

Gewone monnikskappen

Aconitum napellus.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 161.

Duivels-kruid of wolfs-dood, met de liniaalvormige slippen der bladen, aan ‘t eind breder en door ‘t midden gestreept.

a. De gehele, vijf bladige, ongelijke bloemkrans.

b. Dezelfde opengesneden, waarin

a. Het bovenste, helmvormige opengesneden bloemblad.

bb. De twee zijdelingse rondachtige bloembladen.

yy. De twee onderste, langwerpige Bloembladen.

c. Het honingbakje waarvan ԥr twee in de bloem zijn met de daar nevens, op de bloemsteel zittende, kleine schubben.

d. De Veelvuldige gebogen meeldraden.

e. Een afgezonderd meeldraadje.

f. De drie vruchtbeginsels met de enkele, omgebogen stempels.

g. De drie eenkleppige zaaddoosjes.

h. Een geopend zaaddoosje met zeer vele zaden.

Bloeitijd.

In de maand juni en juli in de bossen en op bergachtige plaatsen van Frankrijk, Zwitserland en Duitsland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Reeds kan men aan de naam de vergiftige aard van deze plant bemerken als wordt vaak gebruikt om even als door ‘t rattenkruid (Arsenicum) de ratten, hiermee de wolven te doden. Door de proeven echter van de heer Storck en andere vermaarde geneesheren met het waterachtig uittreksel (Extractum aquesum) van dit kruid genomen hebben wij geleerd ‘t zelve hoofdzakelijk in reumatische en venerisch ziekten ( Morbi Rheumatici & Venerei) met veel voordeel te gebruiken.

Plaat L.

Hennip-Bladig Leverkruid

Eupatorium cannabinum.

De XIX Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10e St., bl. 555.

Boelkens-Kruid, Basterd Lever-Kruid, met gevingerde Bladen.

a. de gemeene, langwerpige Kelk, met de vyf buitenste (waarvan ԥr maar zelden vier zijn) en de drie binnenste Blaadjes.

b. De eenvormige, uit vijf tweeslachtige Kroontjes samengestelde, Bloemkrans.

c. Het eenbladige, trechterwijze Bloemkransje, met een vierspleetig Boord, en het Duil van ‘t Zaad.

d. Het zelve zonder Zaad.

e. - opengesneden, met de Teel-deelen.

f. De vijf zeer korte Meeldraden, met de samengegroeide Helmtjes.

g. De zeer lange, draadswijze, tweespleetige Stijl, met het kleine Vrucht-beginzel.

h. Een langwerpige Zaad-korl, met ‘t lange, vederachtige Duil.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, aan de kanten der Slooten, byna overal in Noordholland, onder ‘T Riet en op veele andere plaatsen, ter hoogte van 3 of 4 voeten.

Gebruik.

Door Boerhaave en Tournefort is het Kruid en de Wortel in verschillende Verstoppinge der Ingewanden (Obstructiones viscerum) en in gaande en komende Koortsen (Febres intermittentes) zeer sterk aangepreezen, en ook als zoodanig by de Landlieden, als meede tegens de Scheurbuik, voor een algemeen middel bekend.

Plaat 50.

Hennep-bladig Leverkruid

Eupatorium cannabinum.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10e St., bladzijde 555.

Boelkenskruid, basterd leverkruid met gevingerde bladen.

a. de gewone langwerpige kelk met de vijf buitenste (waarvan ԥr maar zelden vier zijn) en de drie binnenste blaadjes.

b. De eenvormige, uit vijf tweeslachtige kroontjes samengestelde, bloemkrans.

c. Het eenbladige, trechterwijze bloemkransje met een vierspletig boordt en het kluwen van ‘t zaad.

d. Het zelve zonder zaad.

e. - opengesneden met de teeldelen.

f. De vijf zeer korte meeldraden met de samengegroeide helmknopjes.

g. De zeer lange draadvormige, tweespletige stijl met het kleine vruchtbeginsel.

h. Een langwerpige zaadkorrel met ‘t lange vederachtige kluwen.

Bloeitijd.

In de maand augustus aan de kanten der sloten bijna overal in Noord-Holland, onder ‘T riet en op vele andere plaatsen, ter hoogte van 3 of 4 voeten.

Gebruik.

Door Boerhaave en Tournefort is het kruid en de wortel in verschillende verstoppingen der ingewanden (Obstructiones viscerum) en in gaande en komende koortsen (Febres intermittentes) zeer sterk aangeprezen en ook als zodanig bij de landlieden, als mede tegen de scheurbuik voor een algemeen middel bekend.

Plaat LI.

Gemeen Schuimblad

Cardamine pratensis.

De XVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 665.

Koekkoeks-Bloem of Water-Violen, met rondachtige Wortel, en lancetswijze Stengblaadjes.

a.a. De vierbladige Bloemdop.

b.b. De kruiswyze, vierbladige Bloemkrans.

c. Een langwerpig-eijvormig Bloemblad, met den rechtopstaanden Nagel, d.)

e. De zes elsvormige Meeldraden, waar van twee tegenoverstaande korter en ingebogen zyn.

f. Een vergroot Meeldraadje.

g. Het dunne, rolronde Vrucht-beginzel, met den stomp-gekopten Stempel.

h. De lange, twee-hokkige Haauw.

Bloeitijd.

In de maand Maij, bijna in alle vochtige wei- en hooilanden, en langs de slooten voornamentlijk in Holland, Utrecht en Friesland, ter hoogte van omtrend een halve voet.

Gebruik heeft deeze Plant byna niet meer in de Genees- of Heel-kunde, maar strekt hoofdzakelijk tot sieraad van de weiden en hooi-landen.

Plaat 51.

Gewoon schuimblad

Cardamine pratensis.

De 15de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 665.

Koekoeksbloem of water-violen met rondachtige wortel en lancetvormige stengelblaadjes.

a.a. De vierbladige kelkblad.

b.b. De kruiswijze, vierbladige bloemkrans.

c. Een langwerpig-eivormig bloemblad met de rechtopstaande nagel, d.)

e. De zes buisvormige meeldraden, waarvan twee tegenoverstaande korter en ingebogen zijn.

f. Een vergroot meeldraadje.

g. Het dunne, rolronde vruchtbeginsel met de stomp-gekopte stempel.

h. De lange, twee-hokkige hauw.

Bloeitijd.

In de maand mei bijna in alle vochtige wei- en hooilanden en langs de sloten voornamelijk in Holland, Utrecht en Friesland, ter hoogte van omtrent een halve voet.

Gebruik heeft deze plant bijna niet meer in de genees- of heelkunde, maar strekt hoofdzakelijk tot sieraad van de weiden en hooilanden.

Plaat LII.

Gewoone Laurier.

Laurus nobilis.

De Xde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 347.

Laurierboom, met lancetswyze, geaderde, bijblijvende Bladen, en vierspleetige Bloemkransjes.

a. De zes (somtijds vier) bladige Bloemkrans.

b. Dezelve van ter zyde met de Teel-deelen.

c. De negen stompe Meeldraden, die korter dan de Bloemkrans, en drie aan drie verdeeld zyn.

d. Een afgezonderd Meeldraadje, met de twee klootswijze Kliertjes, die aan elk der drie onderste Helmdraadjes vastgehecht zyn.

e. Het eyrondachtig Vrucht-beginzel, met den stompen Stempel, den enkelden Stijl en de daar aan gehechte Kliertjes.

f. De geheele Vrucht, (zynde een eijronde Steenvrucht.)

g. De doorgesneede.

Bloeitijd.

In de maand Juny, in de Zuidelijke Deelen van Europa, dikwijls ten hoogten van 20 a 30 Voeten, bij ons alleen in de tuinen zonder de gewoone winterkoude te kunnen verdragen.

Gebruik.

Uit de Vruchten, die in ‘t Latijn bij uitneemendheid Baccae, en bij ons Bakelaar-Boontjes genaamd worden, verkrijgt men door Persing of Kooking, en nog beter door Destillatie een Olie (Oleum Laurinum). Zij wordt in- en uitwendig als verwarmende en windbreekende aangewend, de de Bladen, die in een Aftrekzel tot Baading of Stoving niet geheel ondienstig zijn, kunnen ook bij visch of andere spijzen zonder eenig nadeel gekookt worden om een aangenaame geur te verwekken.

Plaat 52.

Gewone laurier.

Laurus nobilis.

De 10de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 347.

Laurierboom met lancetvormige, geaderde, bijblijvende bladen en vierspletige bloemkransjes.

a. De zes (somtijds vier) bladige bloemkrans.

b. Dezelfde van ter zijde met de teeldelen.

c. De negen stompe meeldraden die korter dan de bloemkrans en drie aan drie verdeeld zijn.

d. Een afgezonderd meeldraadje met de twee klootswijze kliertjes die aan elk der drie onderste helmdraadjes vastgehecht zijn.

e. Het ei-rondachtig vruchtbeginsel met de stompe stempel, de enkele stijl en de daar aan gehechte kliertjes.

f. De gehele vrucht, (is een eironde steenvrucht.)

g. De doorgesneden.

Bloeitijd.

In de maand juni in de Zuidelijke delen van Europa, dikwijls ten hoogten van 20 a 30 voeten, bij ons alleen in de tuinen zonder de gewone winterkoude te kunnen verdragen.

Gebruik.

Uit de vruchten die in ‘t Latijn bij uitnemendheid Baccae, en bij ons bakelaar-boontjes genaamd worden, verkrijgt men door persing of koken en nog beter door destillatie een olie (Oleum Laurinum). Zij wordt in- en uitwendig als verwarmend en wind brekend aangewend, de bladen, die in een aftreksel tot baden of stoving niet geheel ondienstig zijn, kunnen ook bij vis of andere spijzen zonder enig nadeel gekookt worden om een aangename geur te verwekken.

Plaat LIII.

Gewoone Lavendel.

Lavandula spica.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 5de St., bl. 280.

Lavendel, met lancetvormige, liniaalswijze, effenrandige Bladen, en naakte afgebrokene Aairen.

a. De eenbladige, eijronde Bloemdop, met ‘t Lovertje.

b. Dezelve geopend.

c. De eenbladige, gelipte, agterovergebogenen Bloemkrans, met de vier Meeldraden, waar vanեr twee korter zijn, dan de twee overigen.

d. Een kort afgezonderd Meeldraadje.

e. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, in het Zuidelijke gedeelte van Europa, bij ons alleen in de tuinen, ter hoogte van omtrend 1 ½ voet.

Gebruik.

Heeft men van deeze Plant in die gevallen, waar een groote slapheid der Zenuwen, en eene taaiheid of overvloed van koude vogten heerscht, doch zij moet altijd met voorzichtigheid aangewend worden. De Bloemen hebben een bijzondere kragt tot verjaaging en vernieling van ‘t Ongedierte, weshalven zij hier om bij de Boomen geplant, of op de Planten gestrooit, gelijk zij gedroogd in de Kleerkassen en Koffers met vrugt tegen de Mot gelegd worden. Deszelfs Bereidingen zijn ‘t gedestilleerde Water, (Aqua Lavandulae distillata), de Olie, (Oleum destillatum Lavandeulae v. Spicae), de Geest, (spiritus, Gallis Eau de Lavande) en de samengestelde Geest, (spiritus Lavandulae compositus, Anglis Palsij drops) conf, Ph. Lond, pag. 58. & Ph. Edinb. Pag. 33.

Plaat 53.

Gewone lavendel.

Lavandula spica.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 5de St., bladzijde 280.

Lavendel met lancetvormige, liniaalswijze, effen gerande bladen en naakte afgebroken aren.

a. De eenbladige, eironde kelkblad met ‘t lovertje.

b. Dezelfde geopend.

c. De eenbladige, gelipte, achterovergebogen bloemkrans met de vier meeldraden, waarvan er twee korter zijn dan de twee overige.

d. Een kort afgezonderd meeldraadje.

e. Het vierdelig vruchtbeginsel met den draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus in het Zuidelijke gedeelte van Europa, bij ons alleen in de tuinen, ter hoogte van omtrent 1 ½ voet.

Gebruik.

Heeft men van deze plant in die gevallen waar een grote slapheid der zenuwen, en een taaiheid of overvloed van koude vochten heerst, doch zij moet altijd met voorzichtigheid aangewend worden. De bloemen hebben een bijzondere kragt tot verjaging en vernieling van ‘t ongedierte, weshalve zij hier om bij de bomen geplant of op de planten gestrooid, gelijk zij gedroogd in de kleerkasten en koffers met vrucht tegen de mot gelegd worden. Diens bereidingen zijn ‘t gedestilleerde water, (Aqua Lavandulae distillata), de olie, (Oleum destillatum Lavandeulae v. Spicae), de geest, (spiritus, Gallis Eau de Lavande) en de samengestelde geest, (spiritus Lavandulae compositus, Anglis Palsij drops) conf, Ph. Lond, pag. 58. & Ph. Edinb. Pag. 33.

Plaat LIV.

Geknodst Wolfs-Klaauw.

Lycopodium clavatum.

De XXIVdte Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 368.

Wolfs-Klaauw, met verspreide, veezelige Bladen, en spilronde, gesteelde, tweelingsche Aairen.

a. Een ongeopende Air.

b. Dezelve rijp, en opengeborste.

c. Het nierswijze Zaad-doosje, zo als het onder ieder opgesponge Blad gevonden wordt.

d. Het Helmtje, zijnde de dekzel van ‘t Zaad-doosje.

e. Het alderfeinste Stuifmeel, dat by ‘t openspringen van ‘t Zaad-doosje wegvliegt.

Bloeitijd.

In de bosschen en op de heiden bij Uilenpas, Harderwijk, en in ‘t Sourse Bosch, in Gelderland, bij Naarden en Velsen in Holland, bij Amersvoordt, en Doorn in ‘t Sticht van Utrecht, en te Bergum en Dragten in Friesland &c.

Gebruik.

Het Kruid en het Stuifmeel (Herba & Pollen) worden in- en uitwendig gebruikt in de Genees en Heel-kunde, voornamentlijk het laatste, dat door de bijzondere fijnheid uitmunt in het geneezen van Wonden, Kloven ter Tepelen, Dauwworm, en Ontvelling (Intertrigo) der Billen van Kinderen.

Plaat 54.

Geknotte wolfsklauw.

Lycopodium clavatum.

De 24ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 368.

Wolfsklauw met verspreide, vezelige bladen en spilronde, gesteelde, tweelingse aren.

a. Een ongeopende aar.

b. Dezelfde rijp en opengebarsten.

c. Het niervormige zaaddoosje zoals het onder ieder opengesprongen blad gevonden wordt.

d. Het helmknop, zijnde de deksel van ‘t zaaddoosje.

e. Het allerfijnste stuifmeel dat bij ‘t openspringen van ‘t zaaddoosje wegvliegt.

Bloeitijd.

In de bossen en op de heiden bij Uilenpas, Harderwijk, en in ‘t Sourse Bos, in Gelderland, bij Naarden en Velsen in Holland, bij Amersfoort, en Doorn in ‘t Sticht van Utrecht en te Burgum en Drachten in Friesland &c.

Gebruik.

Het kruid en het stuifmeel (Herba & Pollen) worden in- en uitwendig gebruikt in de genees en heelkunde, voornamelijk het laatste, dat door de bijzondere fijnheid uitmunt in het genezen van wonden, kloven ter tepels, dauwworm en ontvelling (Intertrigo) der billen van kinderen.

Plaat LV.

Overblijvende Maagdelieve.

Bellis perennis.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 721.

Maij-Zoetjes, Margarieten, Kransjes of Fenne-Bloemen, met een naakte Bloemsteel.

a. De regtopstaande Kelk, uit 10-20, in een dubbelde rije geplaatste Blaadjes bestaande.

b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.

c. Het tweeslachtige, tregterwijze, vijfbladige Kroontje.

d. Het zelve geopend.

e. De vijf zeer korte vastgegroeide Meeldraden.

f. Het eyronde Vrucht-beginzel, met den enkelden Stijl, en den uitgepunten Stempel,

g. De vrouwelijke Bloem.

h. Het eyronde Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de twee uitgespreide Stempels.

i. De Stijl afzonderlijk, met de stempels.

Bloeitijd.

Hoofdzaakelijk in de Lente en in den Herfst, overvloedig in alle weilanden.

Gebruik.

Men heeft voorheen de Bloemen tegen Borst kwaalen en andere ongemakken aangepreezen. De Blaadjes worden nog heden als een Wondmiddel op kneuzingen en blaauwe plekken gelegd.

Plaat 55.

Overblijvende madelieven.

Bellis perennis.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 721.

Meizoetjes, Margarieten, kransjes of fenne-bloemen met een naakte bloemsteel.

a. De rechtopstaande kelk die uit 10-20, in een dubbelde rij geplaatste blaadjes, bestaat.

b. De samengestelde, gestraalde bloemkrans.

c. Het tweeslachtige, trechtervormige, vijfbladige kroontje.

d. Het zelve geopend.

e. De vijf zeer korte vastgegroeide meeldraden.

f. Het eironde vruchtbeginsel met de enkele stijl en de uitgepunte stempel,

g. De vrouwelijke bloem.

h. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de twee uitgespreide stempels.

i. De stijl afzonderlijk met de stempels.

Bloeitijd.

Hoofdzakelijk in de lente en in de herfst, overvloedig in alle weilanden.

Gebruik.

Men heeft voorheen de bloemen tegen borst kwalen en andere ongemakken aangeprezen. De blaadjes worden nog heden als een wondmiddel op kneuzingen en blauwe plekken gelegd.

Plaat LVI.

Pepermunt.

Mentha piperita.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 324.

Peper-Munt, met Hoofdjes-Bloemen, eijronde, gesteelde Bladen, en Meeldraden, die korter zijn dan de Bloemkrans.

a. De eenbladige, half vijfspleetige Bloemdop.

b. Dezelve met de eenbladige, vierspleetige, onregelmatige Bloemkrans.

c. De geopende Bloemkrans, met den Stamper, en de vier Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen.

d. Een afgezonderde, elsvormige Helmdraad, met zijn rondachtig Helmtje.

e. Het vierspleetig Vrucht-beginzel, met den langen, regtopstaanden Stijl, en den uitgebreiden, tweespleetigen Stempel.

f. Het afgescheide Vrucht-beginzel.

Bloeitijd.

In de maand July, in Engeland op vochtige plaatsen, en ook dikwerf in onze tuinen zonder het verlies van veele krachten, ter hoogte van 2 voeten.

Gebruik.

De poeder, tot een halve scrupel alle twee uuren genomen, of het gedestilleerde water der gedroogde Bladen, (Aqua Menthae piperitae destillata) kan met veel voordeel in Zenuw en andere Koortzen tot herstel der krachten aangewend worden.

Plaat 56.

Pepermunt.

Mentha piperita.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 324.

Pepermunt met hoofdjes-bloemen, eironde, gesteelde bladen en meeldraden die korter zijn dan de bloemkrans.

a. De eenbladige, half vijfspletige kelkblad.

b. Dezelfde met de eenbladige, vierspletige onregelmatige bloemkrans.

c. De geopende bloemkrans met de stamper en de vier meeldraden, waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.

d. Een afgezonderde, buisvormige helmdraad met zijn rondachtig helmknop.

e. Het vierspletig vruchtbeginsel met de lange rechtopstaande stijl en de uitgebreide tweespletige stempel.

f. Het afgescheiden vruchtbeginsel.

Bloeitijd.

In de maand juli in Engeland op vochtige plaatsen en ook dikwerf in onze tuinen zonder het verlies van vele krachten, ter hoogte van 2 voeten.

Gebruik.

De poeder, tot een halve scrupel alle twee uren genomen of het gedestilleerde water der gedroogde bladen, (Aqua Menthae piperitae destillata) kan met veel voordeel in zenuw en andere koortsen tot herstel der krachten aangewend worden.

Plaat LVII.

Gemeene Orego.

Origanum vulgare.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 386.

Wilde Orego, of Mariolein, met rondachtige, pluimswijze rondgestreepte Aairen, de Lovertjes eijrond, en langer dan de Kelk.

a. Het Airswijze Omwindzel, met de Bloemdop.

b. De ongelijke, eenbladige, vijftandige Bloemdop.

c. De ongelijke, gelipte Bloemkrans.

d. Dezelve geopend, met de vier draadswijze Meeldraden, waar van ‘t er twee langer zijn.

e. Twee afgezonderde, van onder aan elkander vastgegroeide, Meeldraden.

f. Het vierspleetig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, overvloeidig op de bergen en aan de heggen, bij Nijmegen, Zutphen en Doesburg, in de duinen bij Scheveningen, om Wijk bij Duurstede, Bij Utrecht en elders, ter hoogte van omtrend twee voeten.

Gebruik.

Het kruid wordt in- en uitwendig gebruikt bij wijze van een Aftrekzel, of in Stovingen en Baden, in Borstkwaalen en andere ongemakken , waar verstoppingen plaats hebben, die uit koude Slijm ontstaan.

Plaat 57.

Gewone Orego.

Origanum vulgare.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 386.

Wilde Orego of marjolein met rondachtige, pluimvormige rond gestreepte aren of lovertjes eirond en langer dan de kelk.

a. Het aarvormige omwindsel met het kelkblad.

b. De ongelijke, eenbladige, vijftandige kelkblad.

c. De ongelijke, gelipte bloemkrans.

d. Dezelfde geopend met de vier draadvormige meeldraden waarvan ‘t er twee langer zijn.

e. Twee afgezonderde, van onder aan elkander vastgegroeide, meeldraden.

f. Het vierspletig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus overvloedig op de bergen en aan de heggen, bij Nijmegen, Zutphen en Doesburg, in de duinen bij Scheveningen, om Wijk bij Duurstede, Bij Utrecht en elders, ter hoogte van omtrent twee voeten.

Gebruik.

Het kruid wordt in- en uitwendig gebruikt bij wijze van een aftreksel of in stoven en baden, in borstkwalen en andere ongemakken waar verstoppingen plaats hebben die uit koude slijm ontstaan.


Plaat LVIII.

Tamme Goudsbloem.

Calendula officinalis.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels IIde St., bl. 78.

Goudsbloem, met schuitachtige, gedoornde Zaaden, die alle krom zijn.

a. De gemeene, gelijke, veelbladige Kelk.

b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.

c. Een tweeslagtig Bloemkransje.

d. Een geopend - -.

e. De vijf hairswijze, aan elkander gegroeide, Meeldraden.

f. Een afgezonderd Meeldraadje.

De Vrouwelijke Bloem.

g. Een zeer lang, drietandig, van onder vlokkig, vrouwelijke Bloemkransje, met den Stamper.

h. Het langwerpig, driezijdig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stempel, en de twee omgebogene Stempels.

i. De vliezige, langwerpige, gekronde, driehoekige, geheele, en opengesneede Zaaden.

k. De Kelk met de gekromde Zaaden.

Bloeitijd.

In de maand Julij en Augustus, in de tuinen, ter hoogte van omtrend 2 voeten; insgelijks op de Akkers van ‘t Zuidelijk gedeelte van Europa, met bleeke geele en enkelde Bloemen.

Gebruik.

Met de Blaadjes der Bloemen wordt door veele de Saffraan( Crocus sativus L.) vervalscht. De Asijn, waar op deeze Bloemen gestaan hebben, wordt als een zeer goed middel tot uitdrijving van kwaadaardige stoffen aangepreezen, en een Pap van dezelve door kneuzing met wijn en een weinig zout bereid, vermuwt dikwerf zeer harde Gezwellen, even gelijk de Bloemen en Bladen de Wratten en Lijkdoorns naar sommigen door aanwrijving wegneeme.

Plaat 58.

Tamme goudsbloem.

Calendula officinalis.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 78.

Goudsbloem met schuitachtige, gedoornde zaden die allen krom zijn.

a. De gewone gelijke, veelbladige kelk.

b. De samengestelde gestraalde bloemkrans.

c. Een tweeslachtig bloemkransje.

d. Een geopend - -.

e. De vijf haarvormige aan elkaar gegroeide meeldraden.

f. Een afgezonderd meeldraadje.

De vrouwelijke bloem.

g. Een zeer lange drietandig, van onder vlokkig, vrouwelijke bloemkransje met de stamper.

h. Het langwerpig driezijdig vruchtbeginsel met de draadvormige stempel en de twee omgebogen stempels.

i. De vliezige, langwerpige, gekromde, driehoekige, gehele en opengesneden zaden.

k. De kelk met de gekromde zaden.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus in de tuinen, ter hoogte van omtrent 2 voeten; insgelijks op de akkers van ‘t Zuidelijk gedeelte van Europa met bleke gele en enkele bloemen.

Gebruik.

Met de blaadjes der bloemen wordt door velen de saffraan( Crocus sativus L.) vervalst. De azijn waarop deze bloemen gestaan hebben wordt als een zeer goed middel tot uitdrijving van kwaadaardige stoffen aangeprezen en een pap van dezelfde door kneuzing met wijn en een weinig zout bereid vermurwt vaak zeer harde gezwellen, even gelijk de bloemen en bladen de wratten en likdoorns naar sommigen door aanwrijving wegnemen.

Plaat LIX.

Karoben-Boom.

Ceratonia siliqua.

De XXIIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 3de St., bl. 646.

St. Jans Brood, met ongewapende Takken.

a. De vijfdeelige, zeer groote Bloemdop.

b. De vijf uitgespreide, op de Bloemdop zittende, Meeldraden.

c. Dezelve van boven.

d. Een afgezonderd Meeldraadje.

e. De lange, draadswijze Stijl, met den geknopten Stempel; terwijl ‘t Vrucht-beginzel zig in den Stoel (a) verbergt.

f. Een Tros van tweeslachtige Bloemen, die bij de vrouwelijke alleen langer zijn.

g. De geheele vrucht, zijnde een zeer groote stompe Peul.

h. Een geopende, om de Schotjes en Tusschen-engtes van de Zaaden, en de Pap aantetoonen.

1. Een harde, rondachtige Zaad-korl.

Bloeitijd.

Daar zijn ook sommigen deezer Boomen, die alleen mannelijke, andere, die alleen vrouwelijke Bloemen draagen. Zij, waar na deeze Plaat gemaakt is, was maar 5 voeten hoog, en bloeide in September in ‘t Orange huis.

Gebruik.

In de oostersche Landen is zij, even gelijk de Vruchten van de Dadeldraagende Palmboom (Phoenix dactijlifera L.) een algemeens voedsel voor Menschen en Beesten.

In de Genees-kunde wordt het zelden meer gebruikt als tot stilling der Hoest of verzachting van de Borst, bij wijze van Honing of in een Afkookzel uit de Haauwen.

Plaat LIX.

Carob-boom.

Ceratonia siliqua.

De 23ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 3de St., bladzijde 646.

St. Jansbrood met ongewapende takken.

a. De vijfdelige, zeer grote kelkblad.

b. De vijf uitgespreide, op de kelkblad zittende, meeldraden.

c. Dezelfde van boven.

d. Een afgezonderd meeldraadje.

e. De lange draadvormige stijl met de geknopte stempel; terwijl ‘t vruchtbeginsel zich in de stoel (a) verbergt.

f. Een tros van tweeslachtige bloemen die bij de vrouwelijke alleen langer zijn.

g. De gehele vrucht, zijnde een zeer grote stompe peul.

h. Een geopende om de schotjes en tussen-engtes van de zaden en de pap aan te tonen.

1. Een harde, rondachtige zaadkorrel.

Bloeitijd.

Daar zijn ook sommigen van deze bomen die alleen mannelijke, andere, die alleen vrouwelijke bloemen dragen. Zij, waar naar deze plaat gemaakt is, was maar 5 voeten hoog en bloeide in september in ‘t Oranje huis.

Gebruik.

In de oosterse landen is zij, even gelijk de vruchten van de dadel dragende palmboom (Phoenix dactilifera L.) een algemeen voedsel voor mensen en beesten.

In de geneeskunde wordt het zelden meer gebruikt als tot stilling der hoest of verzachting van de borst, bij wijze van honing of in een afkooksel uit de hauwen.

Plaat LX.

Sijrische Gamander.

Teucrium marum.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 277.

Echte Marum, met effenrandige, spits-eironde, gesteelde Blaadjes, in een getroste, eenzijdige Bloemen.

a. De eenbladige, half vijfspleetige, ongelijke, en van onderen gebulte Bloemdop.

b. De gelipte, eenbladige Bloemkrans, met de Teel-deelen.

c. Dezelve, met de vier Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen, en den Stamper.

d. Twee afgezonderde, elswijze Meeldraden, met kleine Helmtjes.

e. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de twee dunne Stempels.

Bloeitijd.

In de maand Augustus en September in Spanje, bij ons in de Stookkasten, ter lengte van omtrent twee voeten.

Gebruik maakt men van deeze Plant zeer weinig, offschoon zij door sommigen mogelijk wegens deszelfs aangenaamen Reuk bijzonder is aangepreezen.

Plaat 60.

Syrische gamander.

Teucrium marum.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 277.

Echte Marum met effen gerande, spits-eironde, gesteelde blaadjes in een getroste, eenzijdige bloemen.

a. De eenbladige, half vijfspletige, ongelijke en van onderen gebulte kelkblad.

b. De gelipte, eenbladige bloemkrans met de teeldelen.

c. Dezelfde met de vier meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen en de stamper.

d. Twee afgezonderde, gebogen meeldraden met kleine helmknopjes.

e. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de twee dunne stempels.

Bloeitijd.

In de maand augustus en september in Spanje, bij ons in de stookkasten, ter lengte van omtrent twee voeten.

Gebruik maakt men van deze plant zeer weinig, ofschoon zij door sommigen mogelijk wegens zijn aangename reuk bijzonder is aangeprezen.


Plaat LXI.

Gewoone Hijsop.

Hijssopus officinalis.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 298.

Hijsop, door verbastering IJzoop, met eenzijdige Airen, en lancetvormige Bladen.

a. De eenbladige, gelipte, geopende Bloemkrans, met de vier rechtopstaande Meeldraden, waar van Ԡer twee langer zijn, dan de twee anderen.

b. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

c. Het vierdeelig Vrucht-beginzel.

d. Een verscheidenheid met een vleeskleurige.

e. Een andere met een witte Bloem.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, veelal op muuren, gelijk te Harderwijk op de muur van ‘t Choor der vervallen Broederen Kerk, ter hoogte van bijna anderhalf voet.

Gebruik,

Het Aftrekzel (Infusio) van het Kruid en ‘t gedestilleerde Water hebben een uitmuntende kragt in Borstkwaalen, te meer, wijl ze door haaren eenigszins scherpen en bitterachtigen smaak den maag versterken, daar de slijmige Borstmiddelen en Sijroopen denzelven bederven. Uitwendig wordt het Kruid in een zakje gedaan, of in wijn afgekookt, door Rosenstein in de onsteeking der Oogen (Ophthalmia) aangepreezen.

Plaat 61.

Gewone hysop.

Hyssopus officinalis.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 298.

Hysop, door verbastering IJzoop, met eenzijdige aren en lancetvormige bladen.

a. De eenbladige, gelipte, geopende bloemkrans met de vier rechtopstaande meeldraden waarvan Ԡer twee langer zijn, dan de twee anderen.

b. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

c. Het vierdelig vruchtbeginsel.

d. Een verscheidenheid met een vleeskleurige.

e. Een andere met een witte bloem.

Bloeitijd.

In de maand augustus veelal op muren, gelijk te Harderwijk op de muur van ‘t koor der vervallen Broederen Kerk, ter hoogte van bijna anderhalf voet.

Gebruik,

Het aftreksel (Infusio) van het kruid en ‘t gedestilleerde water hebben een uitmuntende kracht in borstkwalen, te meer omdat ze duur hun enigszins scherpen en bitterachtige smaak de maag versterken, daar de slijmige borstmiddelen en siropen die bederven. Uitwendig wordt het kruid in een zakje gedaan of in wijn afgekookt en door Rosenstein in de ontsteking der ogen (Ophthalmia) aangeprezen.

Plaat LXII

Beeren-Druif.

Arbutus uva ursi.

De XIe Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 5de St., bl. 94.

Beeren-Druif, met neerleggende Stengen, en effenrandige, langwerpig-eironde Bladen.

a. De zeer kleine, vijfdeelige, gekleurde Bloemdop.

b. De eenbladige, eivormige, doorschijnende Bloemkrans, met een vijfspleetige Boord, en kleine stompe, omgekrulde Plaatjes.

c. Dezelve opengesneede, met de tien Meeldraden, die van onderen aan de Bloemkrans gehegt zijn.

d. Een afgezonderd, en vergroot Meeldraadje, met zijn nikkend Helmtje.

e. ‘t Klootachtig Vrucht-beginzel, met den rolronden Stijl, en den stompen Stempel.

f. De rijpe, rondachtige Bessen.

Bloeitijd.

In de maand Maart en April, in de bosschen en op de bergen zoo wel van ‘t Zuidelijk als Noordelijk gedeelte van Europa, met zeer lange kruipende Stengen.

Gebruik.

Hoofdzakelijk worden de Bladen in een waterachtig Afkookzel naar sommigen met veel voordeel tegen den Steen gegeeven.

De Bessen worden veel van de Vogels gegeeten, en de Bladen, met Aluin gekookt, geeven een schoone greize en, met Vitriool, een zeer goede zwarte kleur aan de Wolle Stoffen; zij worden ook onder de Tabak (Nicotiana Herba L.) gemengd, om een aangenaamen reuk en smaak te verkrijgen, naar ‘t voorbeeld der Noordelijke Americaanen.

Plaat 62

Berendruif.

Arctostaphylos uva-ursi.

De 11de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 5de St., bladzijde 94.

Berendruif met neerliggende stengels en effen gerande langwerpig-eironde bladen.

a. De zeer kleine, vijfdelige, gekleurde kelkblad.

b. De eenbladige, eivormige, doorschijnende bloemkrans met een vijfspletige boord en kleine stompe, omgekrulde plaatjes.

c. Dezelfde opengesneden met de tien meeldraden die van onderen aan de bloemkrans gehecht zijn.

d. Een afgezonderd en vergroot meeldraadje met zijn nikkende helmknop.

e. ‘t Klootachtig vruchtbeginsel met de rolronde stijl en de stompe stempel.

f. De rijpe, rondachtige bessen.

Bloeitijd.

In de maand maart en april in de bossen en op de bergen zo wel van ‘t Zuidelijk als Noordelijk gedeelte van Europa met zeer lange kruipende stengels.

Gebruik.

Hoofdzakelijk worden de bladen in een waterachtig afkooksel naar sommigen met veel voordeel tegen den steen gegeven.

De bessen worden veel van de vogels gegeten en de bladen, met aluin gekookt, geven een mooie grijze en met vitriool, een zeer goede zwarte kleur aan de wollen stoffen; zij worden ook onder de tabak (Nicotiana Herba L.) gemengd om een aangename reuk en smaak te verkrijgen naar ‘t voorbeeld der Noordelijke Amerikanen.

Plaat LXIII.

Dille, Venkel.

Anethum foeniculum.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 215.

Venkel, met veeldeelige, hairswijze Bladen, en een eironde, langwerpige, wederzijds nevens den anderen geschikte, Zaaden.

a. De algemeene, veelvoudige Sonnescherm.

b. De afzonderlijke, veelvoudige Sonnescherm.

c. Het eigentlijke, vergroote Bloemkransje, uit vijf zeer korte, effene, ingerolde Bloemblaadjes bestaande.

d. De vijf hairswijze Meeldraden, met de rondachtige Helmtjes.

e. Het Vrucht-beginzel, dat onder de Bloem zit, met de twee digt aan elkander staande Stijlen, en stompe Stempels.

f. Het doorgesneede Vrucht-beginzel, met de onrijpe Vrucht.

Bloeitijd.

In de maand Augustus, in Italien, Vrankrijk, Engeland, Duitschland, en ook hier en daar in ons Vaderland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Het Kruid, Het Zaad, en de Wortel worden in- een uitwendig hoofdzaakelijk als een windbreekend middel, en in Hoest en Borstkwaalen met veel voordeel aangewend.

De twee eerste gebruiken de Duitschers, en de Italiaanen ook zeer dikwerf in de Huishoud-kunde, en de Wortels zijn de kragtigste der vijf openende Wortelen.

Deszelfs Bereidingen zijn ‘t Waater van Venkel zonder Wijn (Aqua foeniculi sine vino,) en de gedestilleerde Olie, (Oleum destillatum,) beide uit de Zaaden.

Plaat 63.

Dille, Venkel.

Foeniculum vulgare.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 215.

Venkel met veeldelige, haarvormige bladen en een eironde, langwerpige, wederzijds nevens den anderen geschikte zaden.

a. De algemene veelvoudige zonnescherm.

b. De afzonderlijke veelvoudige zonnescherm.

c. Het eigenlijke vergrote bloemkransje die uit vijf zeer korte, effen, ingerolde bloemblaadjes bestaat.

d. De vijf haarvormige meeldraden met de rondachtige helmknopjes.

e. Het vruchtbeginsel dat onder de bloem zit met de twee dicht aan elkander staande stijlen en stompe stempels.

f. Het doorgesneden vruchtbeginsel met de onrijpe vrucht.

Bloeitijd.

In de maand augustus in Italië, Frankrijk, Engeland, Duitsland en ook hier en daar in ons vaderland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Het kruid, het zaad en de wortel worden in- een uitwendig hoofdzakelijk als een wind brekend middel en in hoest en borstkwalen met veel voordeel aangewend.

De twee eerste gebruiken de Duitsers en de Italianen ook zeer dikwerf in de huishoudkunde en de wortels zijn de krachtigste der vijf openende wortels.

Diens bereidingen zijn ‘t water van venkel zonder wijn (Aqua foeniculi sine vino,) en de gedestilleerde olie, (Oleum destillatum,) beide uit de zaden.

Plaat LXIV.

Gewoon Hoefblad.

Tussilago farfara.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels Xde St., bl. 632.

Hoefblad, Paarden-Klauw, met een geschubden Steng, de Bladen bijna hartvormig, hoekig en met kleine tandjes.

a. De rolronde, schubbige Kelk.

b. De samengestelde Bloemkrans.

c. Het vrouwelijke, effene, lintswijze Bloemkransje van de Schijf.

d. Het eigentlijke, tweeslachtig Bloemkransje, met een vijfspleetig, omgebogen Boord.

e. Deszelfs vijf zeer kortem, samengewassene, uitgebreide Meeldraden.

f. Het korte Vrucht-beginzel.

g. De draadswijze Stijl, met de eenigszis groven Stempel.

h. Het korte Vrucht-beginzel van ‘t vrouwelijke Bloemkransje.

i. De draadswijze Stijl, met den eenigszins grove tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In het begin van de Lente, in klei-gronden, in de bouwlanden en langs de dijken, omtrend van dezelfde hoogte als op de Plaat.

Gebruik.

Het kruid heeft een Hoeststillede, en Borstverzachtende eigenschap, weshalve nog heden de Bladen in Zwitzerland als Tabak (Nicotiana Herba L.) voor den Hoest en Aamborstigheid gerookt worden.

De gedroogte Wortel, onder Honing gemengd, wierd reeds van Hippocrates in versweeringen der Longen aangepreezen.

Plaat 64.

Gewoon Hoefblad.

Tussilago farfara.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 632.

Hoefblad, paardenklauw, met een geschubde stengel, de bladen bijna hartvormig, hoekig en met kleine tandjes.

a. De rolronde, schubbige kelk.

b. De samengestelde bloemkrans.

c. Het vrouwelijke, effen, lintvormige bloemkransje van de schijf.

d. Het eigenlijke tweeslachtig bloemkransje met een vijfspletig omgebogen boord.

e. Diens vijf zeer korte samen gegroeide uitgebreide meeldraden.

f. Het korte vruchtbeginsel.

g. De draadvormige Stijl, met de enigszins grove stempel.

h. Het korte vruchtbeginsel van ‘t vrouwelijke bloemkransje.

i. De draadvormige stijl met de enigszins grove tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In het begin van de lente in kleigronden, in de bouwlanden en langs de dijken, omtrent van dezelfde hoogte als op de plaat.

Gebruik.

Het kruid heeft een hoeststillende en borstverzachtende eigenschap, weshalve nog heden de bladen in Zwitserland als tabak (Nicotiana Herba L.) voor den hoest en aamborstigheid gerookt worden.

De gedroogde wortel, onder Honing gemengd, werd reeds van Hippocrates in verzweringen der longen aangeprezen.

Plaat LXV.

Tros-Varen.

Osmunda Lunaria.

De XXIVste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 51.

Maankruid, met een enkelden Bloemsteel, een zijdelingsch Trosje, en een enkeld, gevind Blad.

Het heeft afzonderlijke, zittende, klootachtige Zaaddoosjes, die doorgaands in een Trosje geschikt zijn, zonder Ringetje, en met zeer veele, en zeer kleine Zaaden.

Van dit Geslagt moeten die Soorten wel afgezonderd worden, die de Zaaddoosjes met een veerkragtig Ringetje voorzien hebben.

Bloeitijd.

Bijna door geheel Europa, op bergachtige plaatsen en duin-valeijen, ook veel achter ‘t Joodse Kerkhof bij ‘s Hage, omtrent van deeze hoogte.

Gebruik.

Het is een weinig samentrekkende en wordt als een Wond-middel aangepreezen.

Plaat 65.

Tros-varen.

Botrychium lunaria.

De 24ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 51.

Maankruid, met een enkele bloemsteel, een zijdelings trosje en een enkel gevind blad.

Het heeft afzonderlijke, zittende, klootachtige zaaddoosjes die doorgaans in een trosje geschikt zijn zonder ringetje en met zeer vele en zeer kleine zaden.

Van dit geslacht moeten die soorten wel afgezonderd worden die de zaaddoosjes met een veerkrachtig ringetje voorzien hebben.

Bloeitijd.

Bijna door geheel Europa op bergachtige plaatsen en duinvalleien, ook veel achter ‘t Joodse Kerkhof bij Den Haag, omtrent van deze hoogte.

Gebruik.

Het is een weinig samentrekkende en wordt als een wondmiddel aangeprezen.

Plaat LXVI.

Speen-kruid.

Ranunculus ficaria.

De XIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 228.

Kleine Gouwe, met hartvormige, gehoekte, gesteelde Bladen, de Stengen enkelbloemig.

a. De driebladige, zomtijds ook vierbladige Kelk.

b. Een afgezonderd Kelk-blad.

c. De veelbladige, doch by de meeste negen of tienbladige, Bloemkrans.

d. Een Bloemblad met ‘t Honingbakje, zijnde een uitgeput Schubbetje, dat hier afzonderlijk gezien wordt.

e. Een afgezonderd Meeldraadje, met ‘t regtopstaande, langwerpig, tweedeelig Helmtje; er zijn veele Meeldraden, gelijk in de Bloem (c ) te zien is.

f. De talrijke, in een Hoofdje verzamelde Vrucht-beginzels, zonder Stijlen, maar met zeer kleine, omgeboge Stempels.

g. Een ingedrukte Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand May en April, overvloedig op vochtige schaduwachtige plaatsen, in de bosschen, hoven, en onder de heggen, omtrend van deeze hoogte.

Gebruik.

Deeze Plant, die in Arnheim Haane-Klootjes genaamd wordt, is inwendig geheel buiten gebruik gekomen, uitwendig wordt zij door sommigen, doch altoos met veel omzichtigheid, als zijnde een zeer sterk Blaarentrekkend Middel, nog zomtijds aanbevoolen.

Plaat 66.

Speenkruid.

Ficaria verna.

De 3de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 228.

Kleine gouwe met hartvormige, gehoekte, gesteelde bladen, de stengels enkelbloemig.

a. De driebladige, somtijds ook vierbladige kelk.

b. Een afgezonderd kelkblad.

c. De veelbladige, doch bij de meeste negen of tienbladige bloemkrans.

d. Een bloemblad met ‘t honingbakje, zijnde een uitgeput schubbetje dat hier afzonderlijk gezien wordt.

e. Een afgezonderd meeldraadje met ‘t rechtopstaande, langwerpig, tweedelig helmknop; er zijn vele meeldraden gelijk in de bloem (c ) te zien is.

f. De talrijke in een hoofdje verzamelde vruchtbeginsels zonder stijlen, maar met zeer kleine, omgebogen stempels.

g. Een ingedrukte zaadkorrel.

Bloeitijd.

In de maand mei en april, overvloedig op vochtige schaduwachtige plaatsen, in de bossen, hoven, en onder de heggen, omtrent van deze hoogte.

Gebruik.

Deze plant die in Arnhem hanen-klootjes genaamd wordt, is inwendig geheel buiten gebruik gekomen, uitwendig wordt zij door sommigen, doch altoos met veel omzichtigheid ,als zijnde een zeer sterk blaren trekkend middel, nog soms aanbevolen.

Plaat LXVII.

Kleine Maagde-Palm

Vinca minor.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 726.

Maagde-Palm, Vincoorde, met leggende Stengen, lancetswijs-eijronde Bladen, en gesteelde Bloemen.

a. De vijfdeelige, bijblijvende, rechtopstaande Bloemdop.

b. De eenbladige, trompetswijze Bloemkrans, met een van onderen rolronde, en van boven breedere Pijp, en een horizontaal, vijfdeelig Boord.

c. Dezelve geopend, met de vijf Meeldraden.

d. Een afgezonderd, zeer kort, gebogen en wederom geboge Meeldraadje, met zijn vliezig, ingekromd Helmtje.

e. De twee rondachtige Vrucht-beginzels, met de twee rondachtige zijdelingsche, aan dezelve leggende, lichaampjes.

f. DeStijl, met de twee Stempels, waar van de bovenste

g. Geheel gezoomd is.

Bloeitijd.

In de maand Maart en April, in de bosschen en aan de heggen b.v. in het bosch voor Uilenpas, en te Maurik in de Betuwe, bij Haren, aan de hooiweg naar de waterhuizen buiten Groningen, ter hoogte van acht of nege duimen.

Gebruik.

Door Boerhaave wierd aan het Sap der Bladen een groote kragt tot Bloedzuivering, en bijzonder tegen de Scheurbuik (Scorbutus) toegeschreeven, offschoon thands het Kruid genoegzaam alleen in een Gorgeldrank (Gargarisma) tegen een Keel-Ontsteeking (Angina inflamatoria), bijwijze van een Aftrekzel of afkookzel met wat Honing van Roozen, naar Tissot wordt aanbevoolen.

Plaat 67.

Kleine maagdenpalm

Vinca minor.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 726.

Maagdenpalm, vincoorde, met liggende stengels, lancetvormige-eironde bladen en gesteelde bloemen.

a. De vijfdelige, bijblijvende, rechtopstaande kelkblad.

b. De eenbladige, trompetvormige bloemkrans met een van onderen rolronde, en van boven bredere pijp en een horizontaal, vijfdelig boord.

c. Dezelfde geopend met de vijf meeldraden.

d. Een afgezonderd, zeer kort, gebogen en wederom gebogen meeldraadje met zijn vliezig, ingekrompen helmknop.

e. De twee rondachtige vruchtbeginsels met de twee rondachtige zijdelingse, aan dezelfde liggende, lichaampjes.

f. De stijl met de twee stempels, waarvan de bovenste

g. Geheel gezoomd is.

Bloeitijd.

In de maand maart en april, in de bossen en aan de heggen b.v. in het bos voor Uilenpas en te Maurik in de Betuwe, bij Haren, aan de hooiweg naar de waterhuizen buiten Groningen, ter hoogte van acht of negen duimen.

Gebruik.

Door Boerhaave werd aan het sap der bladen een grote kracht tot bloedzuivering en bijzonder tegen de scheurbuik (Scorbutus) toegeschreven, ofschoon thans het kruid genoegzaam alleen in een gorgeldrank (Gargarisma) tegen een keelontsteking (Angina inflamatoria), bij wijze van een aftreksel of afkooksel met wat honing van rozen, naar Tissot, wordt aanbevolen.


Plaat LXVIII.

Hoefblad, Poddeblad,

Tussilago Petasites.

De IXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 10de Deels 7de St., bl. 636.

Poddebladen, Dokkebladen, met een eijronde Bloemtros, en weinige, naakte, vrouwelijke Bloempjes.

a. De gewoone, rolronde, geschubde Kelk.

b. De samengestelde Bloemkrans.

c. Het eigentlijk, tweeslachtig, trechterwijs Bloemkransje, met een vijfspleetig, spits, omgeboge Boord, dat langer is, dan de Kelk

d. De vijf zeer korte Meeldraden, die in een tweeslachtig Kroontje gelijk een zijliner staan rondom den

e. Draadswijzen Stijl, die langer is, dan de Meeldraden, en van een groven Stempel voorzien is.

Bloeitijd.

In ‘t begin van de Lente, aan de dijken en wegen, als bij Tiel, bij ‘t Dorp Voorst op de Veluwe, aan den dijk bij Rotterdam en Gouda, te Elshout, en buiten Haarlem, ter groote van de Plaat.

Gebruik.

De ouden gebruikten alleen uitwendig de Wortel, met welkers gedroogde Poeijer zij door opstroijing allerleij lopende Verzweeringe (Ulcera maligna & phagadaenica) genazen, tegenwoordig wordt zij ook inwendig als openende en zweetdrijvende van eenigen aangepreezen.

Plaat 68.

Hoefblad, poddenblad, (kikkerblad)

Petasites hybridus.

De 9de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 10de Deel 7de St., bladzijde 636.

Poddenbladen, dokke-bladen, met een eironde bloemtros, en weinige, naakte, vrouwelijke bloempjes.

a. De gewone, rolronde, geschubde kelk.

b. De samengestelde bloemkrans.

c. Het eigenlijke tweeslachtig, trechterwijs bloemkransje met een vijfspletig, spits, omgebogen boord dat langer is dan de kelk

d. De vijf zeer korte meeldraden die in een tweeslachtig kroontje gelijk een cilinder staan rondom de

e. Draadvormige stijl die langer is dan de meeldraden en van een grove stempel voorzien is.

Bloeitijd.

In ‘t begin van de lente, aan de dijken en wegen als bij Tiel, bij ‘t dorp Voorst op de Veluwe, aan de dijk bij Rotterdam en Gouda, te Elshout en buiten Haarlem, ter grootte van de plaat.

Gebruik.

De ouden gebruikten alleen uitwendig de wortel met wiens gedroogde poeder zij door het op te strooien allerlei lopende verzweringen (Ulcera maligna & phagadaenica) genazen, tegenwoordig wordt zij ook inwendig als openend en zweetdrijvend van enigen aangeprezen.


Plaat LXIX.

Gewoone Paardenbloem.

Leontodon Taraxacum.

De XIXde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 387.

Mol-Salaade, met de Kelk-schubben benedenwaarts omgeboogen, de Bladen geschaard, met kleine Tandjes en glad.

a. De gemeene, geschubde, langwerpige Kelk, waarvan de bovenste Blaadjes, liniaalswijs parallel en gelijk, de onderste omgebogen zijn.

b. De samengestelde, eenvormige, geschubde Bloemkrans.

c. Het eigentlijk, eenbladig, lintswijs, vijftandige Bloemkransje met de Teel-deelen.

d. De vijf hairswijze Helmdraden.

e. Het eijrondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, ter lengte van de Bloemkrans, en de twee weerom gerolde Stempels.

f. Het langwerpige, ruuwe Zaad, met het haairswijze, gesteelde Duil.

g. De onrijpe Vrucht of pit.

Bloeitijd.

In de Lente en in den Herfst, overvloedig in meest alle weilanden, en langs de weegen zoo van geheel Europa als van ons Vaderland, ter hoogte van omtrend een halve voet.

Gebruik.

Zoo algemeen deeze Plant door geheel Europa gevonden wordt, even zoo groot is insgelijks derzelver nuttigheid in de Genees-kunde. Zij bevat een Melk, die het geheele Kruid inzonderheid de Wortel bitter maakt; weshalven het versch uitgeparste Sap of een Afkookzel, der geheele Plant niet alleen in Meijdranken als een der kragtigste oplossende Middelen, maar behoorlijk vermengd, in de zwaarste ziekten, uit Verstoppingen der Ingewanden onstaande, met het grootste voordeel kan dienen. Het jonge loof is zeer nuttig en aangenaam om als Salade gegeeten te worden, en de gebrande Wortels kan men in een Aftrekzel als Koffij gebruiken. Uitwendig wordt de Zalf, uit deeze Wortel en Verkens Reusel (Axungia porcina) vervaardigd, tegen Klier-verhardingen (Scrophulae) van sommigen zeer aangepreezen. Deszelfs Bereidingen zijn het Uittrekzel (Extractum) en het Water door gisting vervaardigd (Aqua Taraxaci per fermentationem parata), welke eerste hier genoeg en ook met veel voordeel gebruikt wordt, doch welk laatste ongelukkiglijk nog niet genoeg in Holland bekend is.

Plaat 69.

Gewone paardenbloem.

Taraxacum officinale.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 387.

Molsalade met de kelk-schubben benedenwaarts omgebogen, de bladen geschaard met kleine tandjes en glad.

a. De gewone geschubde, langwerpige kelk waarvan de bovenste blaadjes liniaalswijs parallel en gelijk, de onderste omgebogen zijn.

b. De samengestelde, eenvormige, geschubde bloemkrans.

c. Het eigenlijke eenbladige lintvormige, vijftandige bloemkransje met de teeldelen.

d. De vijf haarvormige helmdraden.

e. Het ei rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl, ter lengte van de bloemkrans, en de twee weerom gerolde stempels.

f. Het langwerpige, ruwe zaad met het haarvormige gesteelde kluwen.

g. De onrijpe vrucht of pit.

Bloeitijd.

In de lente en in de herfst, overvloedig in meest alle weilanden en langs de wegen zo van geheel Europa als van ons vaderland, ter hoogte van omtrent een halve voet.

Gebruik.

Zo algemeen deze plant door geheel Europa gevonden wordt, even zo groot is insgelijks zijn nuttigheid in de geneeskunde. Zij bevat een melk die het gehele kruid inzonderheid de wortel bitter maakt; weshalve het vers uitgeperste sap of een afkooksel der gehele plant niet alleen in meidranken als een der krachtigste oplossende middelen, maar behoorlijk vermengd, in de zwaarste ziekten uit verstoppingen der ingewanden ontstaan met het grootste voordeel kan dienen. Het jonge loof is zeer nuttig en aangenaam om als salade gegeten te worden en de gebrande wortels kan men in een aftreksel als koffie gebruiken. Uitwendig wordt de zalf, uit deze wortel en varkens reuzel (Axungia porcina) vervaardigd, tegen klierverhardingen (Scrophulae) van sommigen zeer aangeprezen. Diens bereidingen zijn het uittreksel (Extractum) en het water door gisting vervaardigd (Aqua Taraxaci per fermentationem parata), welke eerste hier genoeg en ook met veel voordeel gebruikt wordt, doch welk laatste ongelukkiglijk nog niet genoeg in Holland bekend is.

Plaat LXX.

Veld-Zuuring.

Rumex acetosa

De VIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 409.

Veld-Zuuring, Zurkel, met tweehuizige Bloemen, en langwerpige, pijlvormige Bladen.

a. De Driebladige Bloemdop van onderen, met de drie vooruitstekende Bloembladen.

b. De Bloemdop, met de Bloemkrans van boven.

c. De Kelk, met de zes zeer korte Helmdraden, en de regtopstaade, tweeballige Helmtjes.

De vrouwelijke Bloem.

d. De Boemdop en Bloemkrans, met de drie Stijlen, en ‘t Vrucht-beginzel.

e. Een afgezonderd Stijltje.

f. De drie Bloembladen van de Bloemkrans, met de drie hairswijze Stylen, tusschen de spleeten der samengevoegde Bloembladen uitsteekende.

Alle deeze Deelen zijn merkelijk vergroot.

Bloeitijd.

In de maand Junij of Julij, in de weilanden, ter hoogte van omtrend een voet; zij wordt echter in de meeste tuinen geplant, waar door alle haare deelen vergroot en verbeeterd worden.

Gebruik.

In alle Ziekte, waar Zuuren vereischt worden, kan men de Bladen van dit Kruid met veel voordeel inwendig gebruiken. Uitwendig, met roode wijn gestampt, kan men naar Boerhaave daar mede het Tandvleesch, door Scheurbuik aangedaan, bewaaren. Men kan dezelve ook in de Huishoud-Kunde als Salade of bij andere Groentens gebruiken. In de koude landen eeten het de Ingezeetenen en ‘t Scheepsvolk, dat ԥr aanland, tegen de Scheurbuik, gelijk de Groenlanders de Bladen van Veld-Zuuring en Lepel-Blad (Cochlearia officinalis L) hier om insgelijks in hunne Pottagien gebruiken.

Deszelfs bereiding is ‘t weezentlijke Zout (Sal essentiale), dat door Boerhaave zeer sterk is aangepreezen.

Plaat 70.

Veld-zuring.

Rumex acetosa

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 409.

Veld-zuring, zurkel, met tweehuizige bloemen en langwerpige, pijlvormige bladen.

a. De driebladige kelkblad van onderen met de drie vooruitstekende bloembladen.

b. De kelkblad met de bloemkrans van boven.

c. De kelk met de zes zeer korte helmdraden en de rechtopstaande met twee ballen helmknopjes.

De vrouwelijke bloem.

d. De bloemschaal en bloemkrans met de drie stijlen en ‘t vruchtbeginsel.

e. Een afgezonderd stijltje.

f. De drie bloembladen van de bloemkrans met de drie haarvormige stijlen die tussen de spleten der samengevoegde bloembladen uitsteken.

Alle deze delen zijn merkelijk vergroot.

Bloeitijd.

In de maand juni of juli in de weilanden, ter hoogte van omtrent een voet; zij wordt echter in de meeste tuinen geplant waardoor alle haar delen vergroot en verbeterd worden.

Gebruik.

In alle ziekten waar zuren vereist worden kan men de bladen van dit kruid met veel voordeel inwendig gebruiken. Uitwendig, met rode wijn gestampt, kan men naar Boerhaave daar mede het tandvlees, door scheurbuik aangedaan, bewaren. Men kan dezelfde ook in de huishoudkunde als salade of bij andere groenten gebruiken. In de koude landen eten het de ingezetenen en ‘t scheepsvolk, dat er aanlandt tegen de scheurbuik, gelijk de Groenlanders de bladen van veld-zuring en lepelblad (Cochlearia officinalis L) hierom insgelijks in hun stamppot gebruiken.

Zijn bereiding is ‘t wezenlijke zout (Sal essentiale), dat door Boerhaave zeer sterk is aangeprezen.


Plaat LXXI.

Aalbesbladige Braamboos

Rubus chamaemorus.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 1Ide St., bl. 418.

Aalbesbladige Braamboos, met enkelde, gekwabde Bladen, een ongedoornde, eenbloemige Steng, en tweehuizige Bloemen.

a. De eenbladige Bloemdop, met de talrijke Meeldraden, die aan de Kelk vastgehecht zijn, of de mannelijke Bloem.

b. De rondagtige Bloemkrans, met de mannelijke Bloesem.

c. De Bloemdop, met de talrijke Vrucht-beginzels, of de vrouwelijke Bloem.

d. De Bloemkrans, met de vrouwelijke Bloesem.

e. De samengestelde Bezie.

f. Een enkelde, langwerpige Zaad-korl.

Bloeitijd.

Uit eene en dezelfde wortel groeit de mannelijke en vrouwelijke Bloem, overvloedig in veenachtige en moerassige plaatzen van Zweeden, Rusland en Noorweegen.

Gebruik.

De bessen die een aangenamen en rinsen smaak hebben, worden door de Laplanders, in Rendieren ԭelk tot Pap gewreeven, voor een lekkernij gegeeten, en geduurende den geheelen Winter onder de Sneeuw op de Gebergte begraven, wanneer zij in ‘t Voorjaar even smaakelijk zijn, als toen zij eerste geplukt waren. In Noorwegen, versch of met Zuiker toegemaakt, worden zij voor ‘t beste middel tegen de Scheurbuik gehouden.

Plaat 71.

Aalbesbladige braam.

Rubus chamaemorus.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 1Ide St., bladzijde 418.

Aalbesbladige braam met enkele, gegolfde bladen, een ongedoornde, eenbloemige stengel en tweehuizige bloemen.

a. De eenbladige kelkblad met de talrijke meeldraden die aan de kelk vastgehecht zijn of de mannelijke bloem.

b. De rondachtige bloemkrans met de mannelijke bloesem.

c. De kelkblad met de talrijke vruchtbeginsels of de vrouwelijke bloem.

d. De bloemkrans met de vrouwelijke bloesem.

e. De samengestelde bes.

f. Een enkele, langwerpige zaadkorrel.

Bloeitijd.

Uit een en dezelfde wortel groeit de mannelijke en vrouwelijke bloem, overvloedig in veenachtige en moerassige plaatsen van Zweden, Rusland en Noorwegen.

Gebruik.

De bessen die een aangename en rinse smaak hebben worden door de Laplanders in rendieren melk tot pap gewreven en voor een lekkernij gegeten en gedurende de gehele winter onder de sneeuw op de gebergten begraven wanneer zij in ‘t voorjaar even smakelijk zijn als toen zij eerst geplukt waren. In Noorwegen, vers of met suiker toegemaakt, worden zij voor ‘t beste middel tegen de scheurbuik gehouden.


Plaat LXXII.

Europische Varkens-Brood.

Cyclamen europaeum..

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 491.

Varkens-Brood, met een omgeboogen Bloemkrans, en ronde, gekartelde Bladen.

a. De half vijfspleetige, bijblyvende, rondachtige Bloemdop.

b. De eenbladige Bloemkrans, met een kleine nikkende, klootrondachtige Pijp, een zeer groot, vijfdeelig, opwaarts wederomgeboge Boord, en lancetswijze Plaatjes.

c. De vijf kleine Meeldraden, met de rechtopstaande, digt bij elkander gevoegde, Helmtjes.

d. Twee afgezonderde Meeldraden, van binnen en van buiten.

e. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met den regten Stijl, en den stompen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand April, en Maij, op drooge belommerde plaatsen van Oostenrijk en Zwitserland, ter hoogte omtrend als op de Plaat.

Gebruik.

De Wortel, die niet als gebraden door de Menschen en dan nog zeer zelden wegens de groote scherpte gebruikt wordt, strekt noghtands tot voedsel voor de Zwijnen; uitwendig dient het uitgeperste Sap tot zuivering van oppervlakkige Zweertjes in de Huid en maakt een voornaam hoofdmiddel van ‘t Unguentum de Arthanita uit.

Plaat 72.

Europese varkensbrood.

Cyclamen purpurascens.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 491.

Varkensbrood, met een omgebogen bloemkrans en ronde, gekartelde bladen.

a. De half vijfspletige, bijblijvende rondachtige kelkblad.

b. De eenbladige bloemkrans met een kleine nikkende, klootrondachtige pijp, een zeer groot, vijfdelig, opwaarts wederom gebogen boord en lancetvormige plaatjes.

c. De vijf kleine meeldraden met de rechtopstaande, dicht bij elkander gevoegde helmknopjes.

d. Twee afgezonderde meeldraden, van binnen en van buiten.

e. Het rondachtig vruchtbeginsel met de rechte stijl en de stompe stempel.

Bloeitijd.

In de maand april en mei op droge belommerde plaatsen van Oostenrijk en Zwitserland, ter hoogte omtrent als op de plaat.

Gebruik.

De wortel die niet dan als gebraden door de mensen en dan nog zeer zelden wegens de grote scherpte gebruikt wordt, strekt nochtans tot voedsel voor de zwijnen; uitwendig dient het uitgeperste sap tot zuivering van oppervlakkige zweertjes in de huid en maakt een voornaam hoofdmiddel van ‘t Unguentum (zalf) de Arthanita uit.


Plaat LXXIII.

Kruipend Aard-Veil

Glecoma hederacea.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 330.

Klein Hondsdraf, Onder-Have, met nierswijze, gekartelde Bladen.

a. De eenbladige, pijpswijze, rolronde Bloemdop, met een ongelijk, vijfspleetig Boord.

b. De geopende, eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de vier Meeldraden, waarvan ԥr twee korter zijn, dan de overigen.

c. Twee afgezonderde Meeldraden, de Helmtjes van ieder paar buigen zich kruiswijs teegen den anderen.

d. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den langen, draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen, spitsen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand April en Maij, overvloedig op alle vochtigewegen en paden, veel al bij oude boomen, omtrend een voet hoog.

Gebruik.

Aan het Kruid wierd door de Ouden een groote openende, pisdrijvende en wondheelende kragt toegeschreeven; weshalven het met voordeel tegen den Steen in een Poeijer of in een geestig Aftrekzel ( Infusio spirituosa), en in Verzweeringen der Longen met andere Kruiden in een Aftrekzel als Thee (Infusio Theae-formis) door hun wierd aanbevoolen.

Plaat 73.

Kruipend aardveil.

Glechoma hederacea.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 330.

Klein hondsdraf, onderhave, met niervormige gekartelde bladen.

a. De eenbladige, pijpvormige, rolronde kelkblad met een ongelijk, vijfspletig boord.

b. De geopende, eenbladige, gelipte bloemkrans met de vier meeldraden waarvan ԥr twee korter zijn, dan de overige.

c. Twee afgezonderde meeldraden, de helmknopjes van ieder paar buigen zich kruiswijs tegen de anderen.

d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de lange draadvormige stijl en de tweespletige, spitse stempel.

Bloeitijd.

In de maand april en mei overvloedig op alle vochtige wegen en paden, veel al bij oude bomen, omtrent een voet hoog.

Gebruik.

Aan het kruid werd door de ouden een grote openende, pis drijvende en wond-helende kracht toegeschreven; weshalve het met voordeel tegen de steen in een poeder of in een geestig aftreksel ( Infusio spirituosa) en in verzweringen der longen met andere kruiden in een aftreksel als thee (Infusio Theae-formis) door hun werd aanbevolen.

Plaat LXXIV.

Europisch Mans-oor.

Asarum Europaeum.

De XIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 698.

Mans-Oor, met niervormige, stompe, tweevoudige Bladen.

a. De eenbladige, klokswijze, drie of vierspleetige, hairige, gekleurde Bloemdop, waarvan het voorste Blaadje is afgesneeden, en waar aan de Bloemkrans ontbreekt.

b. De twaalf elsvormige Meeldraden, die om de Stamper zitten.

c. Het Vrucht-beginzel, het welk in de Kelk verborgen ligt, met den rolronden Stijl, ter lengte van de Meeldraden, en den sesdeeligen, starswijzen Stempel.

d. Het bovenste gedeelte van den Stempel.

e. Het seshokkige Zaaddoosje, met een eijronde Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand April, in de Bosschen van Duitschland en Vrankrijk, bij ons in de Kruidhoven, ter hoogte van de Plaat.

Gebruik.

Deze Plant heeft een aangenamen reuk, en is bitter en scherp van smaak. De Wortel en de Bladen zijn beide in de Genees-kunde in gebruik, de eerste hoofdzaakelijk als een Braak of sterk Purgeer-middel, in een Poeijer of een Aftrekzel met wijn (Infusio vinosa) genomen, want door kooking verliest zij geheel deeze eigenschappen en verandert in een pis en zweetdrijvend middel. De Bladen, waar van de Poeijer in Zemelen nat gemengd van een tot twee loot als een voortreffelijk middel tegen de vaarnen de Paarden wordt ingegeeven, zijn insgelijks als een sterk Niesmiddel voor de Menschen tegen langduurige Hoofdpijn aangepreezen. Zie Pulvis sternutatorius, ph, Lond. pag. 89. & Pulvis cephalicus ph. Edinb. P. 21.

Plaat 74.

Europese Mansoor.

Asarum europaeum.

De 11de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 698.

Mansoor met niervormige, stompe, tweevoudige bladen.

a. De eenbladige, klokvormige, drie of vierspletige, harige, gekleurde kelkblad waarvan het voorste blaadje is afgesneden en waaraan de bloemkrans ontbreekt.

b. De twaalf buisvormige meeldraden die om de stamper zitten.

c. Het vruchtbeginsel dat in de kelk verborgen ligt met den rolronde stijl ter engte van de meeldraden en de zesdelige stervormige stempel.

d. Het bovenste gedeelte van den Stempel.

e. Het zeshokkige zaaddoosje met een eironde zaadkorrel.

Bloeitijd.

In de maand april, in de bossen van Duitsland en Frankrijk, bij ons in de kruidhoven, ter hoogte van de plaat.

Gebruik.

Deze plant heeft een aangename reuk en is bitter en scherp van smaak. De wortel en de bladen zijn beide in de geneeskunde in gebruik, de eerste hoofdzakelijk als een braak of sterk purgeermiddel in een poeder of een aftreksel met wijn (Infusio vinosa) genomen, want door koken verliest zij geheel deze eigenschappen en verandert in een pis en zweetdrijvend middel. De bladen waarvan het poeder in zemelen nat gemengd van een tot twee lood als een voortreffelijk middel tegen de vaarnen (uitwendige wormen)de paarden wordt ingegeven, zijn insgelijks als een sterk niesmiddel voor de mensen tegen langdurige hoofdpijn aangeprezen. Zie Pulvis sternutatorius, ph, Lond. pag. 89. & Pulvis cephalicus ph. Edinb. P. 21.


Plaat LXXXV.

Gevlakt Kalfs-Voet.

Arum maculatum.

De XXste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels IIde St., bl. 190.

Kalfs-Voet, Aarons Baart, met pijlvormige, effenrandige Bladen, en een geknodste Bloemsteng.

a. De zeer groote, eenbladige, langwerpige Bloemscheede, die van boven toeloopt, van onderen samengerolt, en van binnen gekleurd is.

b. De zeer eenvouwdige, knodswijze, gekleurde Vrucht-steng, die een weinig korter is, dan de Bloemscheede, en met purperachtig Meel bestrooit is.

c. De Honingbakjes, die uit ‘t midden der Vrucht-steng voortkomen.

d. De Meeldraden, zynde zittende Helmtjes.

e. Een afgezonderd Meeldraadje.

F. De eijronde Vrucht-beginzels.

Bloeitijd.

In de maand April, op bergen en vochtige schaduwachtige plaatsen, b.v. in ‘t Bosch van den Uilenpas, op Zandwijk bij Thiel, in de vochtige Else boschjes bij ‘t dorp Neer-Langbroek in de Provintie Utrecht, in ‘t bosch op de Mickelhorst bij Groningen en elders, ter hoogte bijna als op de plaat.

Gebruik.

Dit Kruid bevat een Melkachtig sap in zig, dat uitwendig tot zuivering van vuile Zweeren kan dienen; doch ‘t geen inwendig zeer gevaarlijk zijn zoude. De Wortels en Bladen leveren door kooking of aanhouden afwasschen een onschadelijk Meel op, dat hier toe aangewend is, als een goed Lijmsel (Gluten)gebruikt kan worden. De gedroogde Wortels kunnen insgelijks als Zeep, en de Bladen en Stelen, in asijn gezet wordende, in de plaats van Specerijen voor min behoeftige dienen, waarom het ook dikwerf Duitsche Gember genaamd wordt.

Plaat 75.

Gevlekte kalfsvoet.

Arum maculatum.

De 20ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 190.

Kalfsvoet, Aarons baard met pijlvormige, effen gerande bladen en een geknotte bloemstengel.

a. De zeer grote, eenbladige, langwerpige bloemschede die van boven toeloopt, van onderen samengerold en van binnen gekleurd is.

b. De zeer eenvoudige, knotsvormige gekleurde vruchtstengel die een weinig korter is dan de bloemschede en met purperachtig meel bestrooid is.

c. De honingbakjes die uit ‘t midden der vruchtstengel voortkomen.

d. De meeldraden, zijnde zittende helmknopjes.

e. Een afgezonderd Meeldraadje.

F. De eironde vruchtbeginsels.

Bloeitijd.

In de maand april op bergen en vochtige schaduwachtige plaatsen, b.v. in ‘t bos van de Uilenpas, op Zandwijk bij Tiel, in de vochtige elzen bosjes bij ‘t dorp Neer-Langbroek in de provincie Utrecht, in ‘t bos op de Mikkelhorst bij Groningen en elders, ter hoogte bijna als op de plaat.

Gebruik.

Dit kruid bevat een melkachtig sap in zich dat uitwendig tot zuivering van vuile zweren kan dienen; doch ‘t geen inwendig zeer gevaarlijk zijn zou. De wortels en bladen leveren door koking of aanhouden afwassen een onschadelijk meel op, dat hier toe aangewend is als een goede lijm (Gluten)gebruikt kan worden. De gedroogde wortels kunnen insgelijks als zeep en de bladen en stelen in azijn gezet worden in de plaats van specerijen voor min behoeftige dienen, waarom het ook vaak Duitse gember genaamd wordt.



Plaat LXXXVI.

Gemeene Anemone.

Anemone pulsatilla.

De XIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 185.

Keukenschelle, Wildemanskruid, met dubbeld gevinde Bladen, en regte Bloemblaadjes.

a. De sesbladige, langwerpige Bloemkrans.

b. De veelvuldige, hairswijze Meeldraden, die half zoo lang zijn, als de Bloemkrans.

c. Een afgezonderd Meeldraadje, met zijn tweedeelig, regtopstaand Helmtje.

d. De veelvuldige Vrucht-beginzels, die in een Hoofdje verzameld zijn.

e. Een afgezonderd Vrucht-beginzel.

Bloeitijd.

In de maand April, op drooge schraale velden en heuvelen te Brunsberg buiten Zutphen, en op den Paasch-Heuvel bij ter Borch, van groote als op de plaat.

Gebruik,

Zij wierd wel eer voor een vergift gehouden; doch door Storck is thands beweezen, dat het gedestilleerde Water, Afkookzel en Uittrekzel (Aqua destillata, Infusio & Extractum) zeer passende Geneesmiddel zyn in verschillende hartnekkige kwaalen.

Plaat LXXXVI.

Gewone Anemone.

Anemone pulsatilla.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 185.

Keukenschel, wildemanskruid, met dubbel gevinde bladen en rechte bloemblaadjes.

a. De zesbladige, langwerpige bloemkrans.

b. De veelvuldige, haarvormige meeldraden die half zo lang zijn als de bloemkrans.

c. Een afgezonderd meeldraadje met zijn tweedelig, rechtopstaande helmknop.

d. De veelvuldige vruchtbeginsels die in een hoofdje verzameld zijn.

e. Een afgezonderd vruchtbeginsel.

Bloeitijd.

In de maand april op droge schrale velden en heuvels te Brunsberg buiten Zutphen en op den Paas-heuvel bij ter Borch, van grootte als op de plaat.

Gebruik,

Zij werd wel eer voor een vergiftig gehouden; doch door Storck is thans bewezen dat het gedestilleerde water, afkooksel en uittreksel (Aqua destillata, Infusio & Extractum) zeer passende geneesmiddel zijn in verschillende hardnekkige kaalen.

Plaat LXXVII.

Gewoon Aardbezie-Kruid.

Fragaria vesca.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 50.

Aardbezien, waarvan alle de Bladen drievoudig zijn, met kruipende Staarten.

a. De eenbladige, tienspleetige, platte Bloemdop, met de twintig Meeldraden.

b. De vijfbladige, rondachtige Bloemkrans van boven.

c. Dezelve van onderen.

d. Een afgezonderd, elswys Meeldraadje.

e. De veelvuldige Vrucht-beginzels in een Hoofdje verzameld.

f. Een afgezonderd Vrucht-beginzel.

g. Een rijpe, rondachtige, gekleurde, afvallende Bes.

Bloeitijd.

In de maand May, in de bosschen, op de bergen en schaduwachtige plaatsen, door alle de vier waereld-deelen, bij ons in de bosschaadien van Gelderland, Overijssel, en Friesland, aan de Duinkant van Holland, aan de dijkjes bij Haren buiten Groningen, en in meest alle moestuinen, ter hoogte als op de plaat.

Gebruik.

Men heeft ronde, witte en oranjekleurige, met groote donkere Bladen, die Tamme genaamd worden. Andere, die men Wilde, of ook Engelsche noemd, hebben grootere Vruchten, met ingedooke zaadjes, die bij de Tamme uitpuilende zijn. De Ruige, dus genaamd wegens de ruigheid der Bladen, hebben de grootste; maar tevens ook de min smaakelijkste Vruchten.

De Wortel en Bladen zijn openende en zamentrekkende; doch de Vruchten overtreffen deeze ten sterksten zoo wel als Genees-middelen, dan als een der aangenaamste en heilzaamste soort van Fruiten met wat zuiker, tot voorkooming van al te groote verkoeling, op de Nageregten of anders gegeeten.

Plaat 77.

Gewoon aardbeikruid.

Fragaria vesca.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9deSt., bladzijde 50.

Aardbeien, waarvan alle bladen drievoudig zijn met kruipende staarten.

a. De eenbladige, tienspletige, platte kelkblad met de twintig meeldraden.

b. De vijfbladige, rondachtige bloemkrans van boven.

c. Dezelfde van onderen.

d. Een afgezonderd, gebogen meeldraadje.

e. De veelvuldige vruchtbeginsels in een hoofdje verzameld.

f. Een afgezonderd vruchtbeginsel.

g. Een rijpe, rondachtige gekleurde afvallende bes.

Bloeitijd.

In de maand me, in de bossen, op de bergen en schaduwachtige plaatsen door alle de vier werelddelen, bij ons in de bosjes van Gelderland, Overijssel en Friesland, aan de duin-kant van Holland, aan de dijkjes bij Haren buiten Groningen en in meest alle moestuinen, ter hoogte als op de plaat.

Gebruik.

Men heeft ronde, witte en oranjekleurige met grote donkere bladen die tamme genaamd worden. Anderen die men wilde of ook Engelse noemt hebben grotere vruchten, met ingedoken zaadjes die bij de tamme uitpuilende zijn. De ruige, aldus genaamd wegens de ruigheid der bladen, hebben de grootste; maar tevens ook de min smakelijkste vruchten.

De wortel en bladen zijn openende en samentrekkende; doch de vruchten overtreffen deze ten sterksten zo wel als geneesmiddelen dan als een der aangenaamste en heilzaamste soort van fruiten met wat suiker tot voorkomen van al te grote verkoeling op de nagerechten of anders gegeten.

Plaat LXXVIII.

Roode Aalbezie.

Ribes rubrum.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 336.

Aalbessen-boom of Bessenboom, die ongedoornd is, met hangende, gladde trosjes, en platachtige Bloemen.

a. De eenbladige, halfvijfspleetige, buikige Bloemdop.

b. De uitgespreide en vergroote Bloemdop, met de vijf kleine, stompe, aan deszelfs rand gegroeide Bloembladen, en de vijf Meeldraden

c. Twee afgezonderde, elswijze Meeldraden, met de opleggende Helmtjes.

d. Het rondachtig Vrucht-beginzel, dat onder zit, met den tweespleetigen Stijl, en den stompen Stempel.

e. De rijpe, eenhokkige, genavelde Bessen.

f. Een opgesnede Bes.

g. Een rondachtig Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand May en Juny, op bergachtige plaatzen van de Noordelijke Landen, en in meest alle tuinen van de middelste deelen van Europa, zomtijds naar Haller ter hoogten van 10 voeten op de Alpen van Zwitzerland,

Gebruik.

Mede een der gezondste en aangenaamste Fruiten verschaffen deeze Bessen. Derzelver Sap is ongemeen verfrisschende en verkoelende, weshalven de Geley (Rob ribesiorum) hiervan hoofdzakelijk in Ontsteekings, Gal, en Rotkoortzen, (Febres inflammatoriae, biliosae & putridae) met veel voordeel kan aangewend worden.

Plaat 78.

Rode aalbes.

Ribes rubrum.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 336.

Aalbessen-boom of bessenboom die ongedoornd is met hangende, gladde trosjes en platachtige bloemen.

a. De eenbladige, half vijfspletige, buikige kelkblad.

b. De uitgespreide en vergrote kelkblad met de vijf kleine, stompe, aan diens rand gegroeide bloembladen en de vijf meeldraden

c. Twee afgezonderde, gebogen meeldraden met de opleggende helmknopjes.

d. Het rondachtig vruchtbeginsel dat onder zit met den tweespletige stijl en de stompe stempel.

e. De rijpe, eenhokkige, genavelde bessen.

f. Een opengesneden bes.

g. Een rondachtig zaadkorrel.

Bloeitijd.

In de maand mei en juni op bergachtige plaatsen van de Noordelijke landen en in meest alle tuinen van de middelste delen van Europa, soms naar Haller ter hoogten van 10 voeten op de Alpen van Zwitserland,

Gebruik.

Mede een der gezondste en aangenaamste fruiten verschaffen deze bessen. Zijn sap is ongemeen verfrissend en verkoelend, weshalve de gelei (Rob ribesiorum) hiervan hoofdzakelijk in ontstekingen, gal, en rotte koortsen, (Febres inflammatoriae, biliosae & putridae) met veel voordeel kan aangewend worden.


Plaat LXXXVIX.

Noordsche Linnaea,

Linnaea borealis.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 548.

Linnaea, voorheen Quendelbladige Klokjes van C. B., met tweevoudige Bloemen.

a. De tweevoudige Bloemdop, zijnde de onderste klein, en driebladig, de bovenste eenbladig, vijfdeelig, gelijk en regtopstaande.

b. De eenbladige, halfvijfspleetige, klokswijze Bloemkrans.

c. Dezelve geopend, met de vier Meeldraden, waar van de twee naaste de langste zijn.

d. Het rondachtige Vrucht-beginzel, dat onder de Bloem zit, en met de onderste Bloemdop bedekt is.

e. De regte, draadswijze Stijl, met den klootswijze Stempel.

f. De twee rondachtige zaad-korlen.

Bloeitijd.

In de dorre Bosch-velden van ‘t Noordelijke Europa, als mede in Zwitzerland, en in den omtrek van Berlijn, zomtijds in Lapland ter hoogte van 18 voeten, gelyk Linnaeus zelfs getuigd.

Gebruik.

Het Kruid wordt somtijds, tot een pap gekookt, met veel voordeel in Sweeden uitwendig tegens Jichtpijnen door de Landlieden naar Linnaeus gebeezigd.

Plaat 79.

Noordse Linnaea,

Linnaea borealis.

De 15de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 548.

Linnaea, voorheen tijmbladige klokjes van C. B., met tweevoudige bloemen.

a. De tweevoudige kelkblad, zijnde de onderste klein en driebladig, de bovenste eenbladig, vijfdelig, gelijk en rechtopstaande.

b. De eenbladige, half vijfspletige, klokvormige bloemkrans.

c. Dezelfde geopend met de vier meeldraden waarvan de twee naaste de langste zijn.

d. Het rondachtige vruchtbeginsel dat onder de bloem zit en met de onderste kelkblad bedekt is.

e. De rechte, draadvormige stijl met de klootswijze stempel.

f. De twee rondachtige zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de dorre bosvelden van ‘t Noordelijke Europa, als mede in Zwitserland en in den omtrek van Berlijn, soms in Lapland ter hoogte van 18 voeten, gelijk Linnaeus zelfs getuigt.

Gebruik.

Het kruid wordt somtijds tot een pap gekookt, met veel voordeel in Zweden uitwendig tegen jichtpijnen door de landlieden naar Linnaeus gebezigd.


Plaat LXXX.

Witte Doovenetel.

Lamium Album.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 334.

Melk-Bloem, Doove-Honds- of Suiker-Netel, met hartvormige, gespitste, zaagtandige, gesteelde Bladen, en twintig bloemige Kransjes.

a. De eenbladige, vijftandige, pijpvormige Bloemdop.

b. De eenbladige, gelipte Bloemkrans, bestaande uit een zeer korte, rolronde Pijp, een gespleete Boord, een opgeblaaze, geneepe Keel, een gewelfden boven, en een kortere, hartswijzen onder Lip, met de vier Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn.

c. Een afgezonderd, elswijs Meeldraadje, met een langwerpig Helmtje.

d. Hiet vierdeelig Vrucht-beginzel, met den langen, draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

e. Vier Zaad-korrels, in de Bloemdop ingeslooten.

f. Een afgezoderde, driekantige, wederzijdsch geknodste zaad-korl.

Bloeitijd.

In May en Juny, overvloedig langs de wegen en in de hoven, in de Meer bij Amsterdam, om Utrecht en elders, ter hoogte van omtrend een voet.

Gebruik.

Aan het Kruid en hoofdzaakelijk de Bloemen is eertijds door de Ouden, en thands weder door Chomel en Geoffroij, die de bloeiende Toppen (Stipites) als Thee liet aftrekken, en daar van dagelijks eenige kopjes gebruiken, een groote kracht in de Witte en Waare Bloedvloeijingen toegeschreeven. De Landlieden gebruiken het nog in Keel-ontsteekingen, en de wondbalsem van Dodart, door hem in Pees-kwetzuren aangepreesen, wordt door deze Bloemen in Olijven-Olie (Oleum Olivarum) te zetten, vervaardigt.

Plaat 80.

Witte dovenetel.

Lamium album.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 334.

Melk-bloem, dove-Honds- of suiker-netel met hartvormige, gespitste, zaag getande, gesteelde bladen en twintig bloemige kransjes.

a. De eenbladige, vijftandige, pijpvormige kelkblad.

b. De eenbladige, gelipte bloemkrans bestaande uit een zeer korte, rolronde pijp, een gespleten boord, een opgeblazen, genepen keel, een gewelfde boven en een kortere, hartvormige onder lip met de vier meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn.

c. Een afgezonderd gebogen meeldraadje met een langwerpig helmknop.

d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de langen, draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

e. Vier zaadkorrels, in de kelkblad ingesloten.

f. Een afgezonderde, driekantige, wederzijds geknotte zaadkorrel.

Bloeitijd.

In mei en juni overvloedig langs de wegen en in de hoven, in de Meer bij Amsterdam, om Utrecht en elders, ter hoogte van omtrent een voet.

Gebruik.

Aan het kruid en hoofdzakelijk de bloemen is eertijds door de oude, en thans weer door Chomel en Geoffroij die de bloeiende toppen (Stipites) als thee liet aftrekken en daa van dagelijks enige kopjes gebruikten een grote kracht in de witte en ware bloedvloeiingen toegeschreven. De landlieden gebruiken het nog in keelontstekingen en de wondbalsem van Dodart, door hem in pees-kwetsingen aangeprezen, wordt door deze bloemen in olijven-olie (Oleum Olivarum) te zetten vervaardigd.


Plaat LXXXI.

Bosch Bessen.

Vaccinium myrtillus.

De XIIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 483.

Blaauw-Bessen, Kraakel-Bezien, Postel-Bezien, Bleeken, met eenbloemige Steeltjes, zaagswijze, getande, eijronde Bladen, en een hoekigen Steng.

a. De eenbladige, kleine bijblijvende, effenrandige Bloemdop.

b. De eenbladige, vierdeelige, klokswijze Bloemdop, met weeromgerolde Blaadjes.

c. De agt eenvoudige, in den Stoel vastgehegte, Meeldraden.

d.. Een afgezonderd Meeldraadje.

e. Het onderzittend Vrucht-beginzel, met den enkelden Stijl, en de stompen Stempel.

f. Een rijpe, klootswijze Vrucht.

g. De kleine Zaaden.

Bloeitijd.

In de maand Maij, overvloedig in de bosschen en op dorre woeste heiden, op de Veluwe, in ‘t Sticht van Utrecht, in Friesland, Overijssel, Groningen, en bijzonder naar de kant van Brabant, zomtijds een en een halve voet hoog.

Gebruik.

Het Landvolk en de Herders gebruiken deeze Bessen veelaal tot hun gewoon voedsel, het welk, wanneer zij ԥr brood of vleesch bij eeten, voor hun niet ongezond is; doch te veel hier van is bezwaarende en opproppende voor de Maag, wegens de bekende samentrekkende hoedanigheid, waarom zij ook dikwerf met de gedroogde Bessen der Mijrthen (Baccae Myrtilli), gelijk door Pomet en Lemeri, in de Geneeskunden verward worden. Zij strekken tot aas voor de Bosch- en Veldhoenderen, Faisanten, Patrijzen en ander gevogelte.

In Vrankrijk worden zij gebruikt om den roode wijn te kleuren, en de Schilders gebruiken dezelve om de schoonen blaauwen kleur, die ԥr met Aluin (Alumen) en Galnooten (Galae) wordt uitgetrokken.

Plaat LXXXI.

Bos bessen.

Vaccinium myrtillus.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 483.

Blaauw-bessen, kraken-bessen, postel-bessen, bleken, met eenbloemige steeltjes, zaagvormige, getande, eironde bladen en een hoekige stengel.

a. De eenbladige, kleine bijblijvende, effen gerande kelkblad.

b. De eenbladige, vierdelige, klokvormige kelkblad met weerom gerolde blaadjes.

c. De acht eenvoudige, in de stoel vastgehechte, meeldraden.

d.. Een afgezonderd meeldraadje.

e. Het onder zittende vruchtbeginsel met de enkele stijl en de stompe stempel.

f. Een rijpe, klootswijze vrucht.

g. De kleine zaden.

Bloeitijd.

In de maand mei overvloedig in de bossen en op dorre woeste heiden, op de Veluwe, in ‘t Sticht van Utrecht, in Friesland, Overijssel, Groningen, en bijzonder naar de kant van Brabant, soms een en een halve voet hoog.

Gebruik.

Het landvolk en de herders gebruiken deze bessen veelal tot hun gewoon voedsel, het welk, wanneer zij ԥr brood of vlees bij eten, voor hun niet ongezond is; doch te veel hier van is bezwarend en opproppend voor de maag wegens de bekende samentrekkende hoedanigheid, waarom zij ook dikwerf met de gedroogde messen der mirt (Baccae Myrtilli), gelijk door Pomet en Lemeri, in de geneeskunde verward worden. Zij strekken tot aas voor de bos- en veldhoenderen, fazanten, patrijzen en ander gevogelte.

In Frankrijk worden zij gebruikt om den rode wijn te kleuren en de schilders gebruiken dezelfde om de mooie blauwe kleur die er met aluin (Alumen) en galnoten (Galae) wordt uitgetrokken.



Plaat LXXXII.

Welriekend Ruuwkruid.

Asperula odorata.

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 271.

Welriekende Asperula, met agtvoudige, lancetswyze Blaadjes, en gesteelde Bloembondeltjes.

a. De kleine, viertandige, bovenzittende Bloemdop, met het onderzittend Vrucht-beginzel, den draadswijzen Stijl, en den gekopten Stempel

b. De eenbladige, vierdeelige, trechterwijze Bloemkrans, met de vier Meeldraden, die aan ‘t bovenste gedeelte der Pijp vastgehegt zijn.

c. De Vrucht,

Bloeitijd.

In de maand Maij, in de bosschen en op bergagtige plaatsen van Frankrijk, Poolen en Duitschland, en in onze tuinen, omtrend van deeze hoogte.

Gebruik.

In het Jaar 1767 wierd dit kruid, in melk gekookt of als Thee getrokken, en tweemaal daags aan de gebeetene ingegeven, in Duitschland zeer sterk tegen de Watervrees (Hijdrophobia) aangeprezen; doch deszelfs vermaardste hoedanigheid is openende, weshalven het met meer voordeel in de Geelzugt (Icterus) verstopte Stonden (Menses) en in andere Verstoppingen der Ingewanden (Obstructiones Viscerum) kan gebruikt worden.

Op wijn gezet, deelt het aan denzelven een lieflijke smaak en verkwikkenden geur mede, waarom dit zeer veel in Duitschland gedaan wordt.

Plaat LXXXII.

Welriekend ruwkruid.

Galium odoratum.

De 4de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 271.

Welriekende Asperula met achtvoudige, lancetvormige blaadjes en gesteelde bloembundeltjes.

a. De kleine, viertandige, boven zittende kelkblad met het onder zittend vruchtbeginsel, de draadvormige stijl en de gekopte stempel

b. De eenbladige, vierdelige, trechterwijze bloemkrans met de vier meeldraden die aan ‘t bovenste gedeelte der pijp vastgehecht zijn.

c. De vrucht,

Bloeitijd.

In de maand mei in de bossen en op bergachtige plaatsen van Frankrijk, Polen en Duitsland en in onze tuinen, omtrent van deze hoogte.

Gebruik.

In het Jaar 1767 werd dit kruid, in melk gekookt of als thee getrokken en tweemaal daags aan de gebeten ingegeven, in Duitsland zeer sterk tegen de watervrees (Hydrophobia) aangeprezen; doch diens vermaardste hoedanigheid is openend, weshalve het met meer voordeel in de geelzucht (Icterus) verstopte stonden (Menses) en in andere verstoppingen der ingewanden (Obstructiones Viscerum) kan gebruikt worden.

Op wijn gezet deelt het aan die een lieflijke smaak en verkwikkende geur mede, waarom dit zeer veel in Duitsland gedaan wordt.


Plaat LXXXIII.

Bittere kruisbloem

Polygala amara.

De XVIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 10de Deels 4de St., bl. 87.

Kruisbloem, met getroste Bloemen, bijna regtopstaande Stengen, en stomp eijronden, grootere Wortelbladen.

a. De kleine, driebladige Bloemdop.

b. De vlinderwijze, geopende Bloemkrans.

c. De kleine, bijna rolronde Vlag.

d. Dezelve geopeend, met de acht samengewassene (tweebroederige), en in de Kiel ingeslotene Meeldraden.

e. Het langwerpig Vrucht-beginzel, met den enkelden, regtopstaanden Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Maij, op bergachtige plaatsen van Duitschland en Zwitzerland, ter hoogten, als op de plaat.

Gebruik.

Een aftrekzel van het Kruid in wijn (Infusum vinosum) purgeert zonder last of gevaar, en een aftrekzel in water (Infusum aquosum) is dikwils in de Waterzucht (Hijdrops) met een goed gevolg en sterke Pisloozing gegeeven.

De Wortel kan naar eenigen met veel voordeel in de Teering (Phtisis) gebruikt, naar anderen met weinig voordeel in deeze ziekte gegeeven en naar sommigen niet dan met veel nadeel in dezelve aangewend worden.

Plaat LXXXIII.

Bittere kruisbloem

Polygala amara.

De 17de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 10de Deel 4de St., bladzijde 87.

Kruisbloem met getroste bloemen, bijna rechtopstaande stengels en stomp eironde, grotere wortelbladen.

a. De kleine, driebladige kelkblad.

b. De vlinderwijze, geopende bloemkrans.

c. De kleine, bijna rolronde vlag.

d. Dezelfde geopend met de acht samengegroeide (tweebroederige), en in de kiel ingeslotene meeldraden.

e. Het langwerpig vruchtbeginsel met de enkele en rechtopstaande stijl en de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand mei op bergachtige plaatsen van Duitsland en Zwitserland, ter hoogten als op de plaat.

Gebruik.

Een aftreksel van het kruid in wijn (Infusum vinosum) purgeert zonder last of gevaar en een aftreksel in water (Infusum aquosum) is vaak in de waterzucht (Hydrops) met een goed gevolg en sterke pislozing gegeven.

De wortel kan naar enigen met veel voordeel in de tering (Ftisis) gebruikt, naar anderen met weinig voordeel in deze ziekte gegeven en naar sommigen niet dan met veel nadeel in dezelfde aangewend worden.




Plaat LXXXIV.

Zwart Bilsenkruid.

Hyoscyamus niger.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 11de Deels 4de St., bl. 636.

Dol-Kruid, Zwart Bilsenkruid, met de Steng omvattende, uitgehoekte Bladen, en ongesteelde Bloemen.

a. De eenbladige, pijpswijze, zeer hairige Bloemdop, met een vijfspleetige Opening.

b. De eenbladige, tregterwijze Bloemkrans, met een korte, rolronde Pijp, een half vijfspleetig Boord, en stompe Blaadjes, met de vijf Meeldraden.

c. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den gekopten Stempel.

d. Het eironde, tweehokkige, met een horizontaal openbarstend dekzel, omgesneden Zaad-doosje.

e. Deszelfs Schotje.

f. De veelvuldige, ongelijke Zaad-korls.

Bloeitijd.

Inde maand Maij en Junij, op ruwe, steenachtige plaatsen, bij ons veel langs de wegen in ‘t Sticht van Utrecht, en in de Duinen van Holland, ter hoogte omtrend van een voet.

Gebruik.

Een sterk vergift zijnde, kan het niet dan met de uiterste behoedzaamheid inwendig gebruikt worden. Uitwendig behoort het tot de verzachtende, oplossende, en pijnstillende middelen, gelijk de Pleister van Bilsekruid door veelen aangeprezen, en waar van Boerhaave verhaald, eens met een zijner vriende bijna dronken geworden te zijn, toen zij dezelve maakten. Een Pap van het Kruid met melk en saffaan is zeer dienstig in de Pis-opstopping, met azijn gekookt, en met olie van bittere Amandelen tot een zalf gemengd, zoude zij naar Riverius een verhard gezwel der Lever zelfs (Scirrhum Hepatis) verdrijven.

Plaat 84.

Zwart bilzekruid.

Hyoscyamus niger.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 11de Deel 4de St., bladzijde 636.

Dolkruid, zwart bilzekruid met de stengel omvattende, uitgehoekte bladen en ongesteelde bloemen.

a. De eenbladige, pijpvormige zeer harig kelkblad, met een vijfspletige opening.

b. De eenbladige, trechtervormige bloemkrans met een korte rolronde pijp, een half vijfspletig boord en stompe blaadjes met de vijf meeldraden.

c. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de gekopte stempel.

d. Het eironde, tweehokkige, met een horizontaal openbarstend deksel, ongesneden zaaddoosje.

e. Diens schotje.

f. De veelvuldige, ongelijke zaadkorrels.

Bloeitijd.

Inde maand mei en juni op ruwe, steenachtige plaatsen, bij ons veel langs de wegen in ‘t Sticht van Utrecht en in de duinen van Holland, ter hoogte omtrent van een voet.

Gebruik.

Een sterk vergift zijnde kan het niet dan met de uiterste behoedzaamheid inwendig gebruikt worden. Uitwendig behoort het tot de verzachtende, oplossende en pijnstillende middelen, gelijk de pleister van bilzekruid door velen aangeprezen en waarvan Boerhaave verhaalt eens met een zijner vrienden bijna dronken geworden te zijn toen zij dezelfde maakten. Een pap van het kruid met melk en saffraan is zeer dienstig in de pis-opstopping, met azijn gekookt en met olie van bittere amandelen tot een zalf gemengd zou zij, naar Riverius, een verhard gezwel der lever zelfs (Scirrhum Hepatis) verdrijven.

Plaat LXXXV.

Gemeen Leeuwenvoet.

Alchemilla vulgaris,

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 7de Deels 4de St., bl. 372.

Leeuwen-Klaauw, onze vrouwe mantel, met gekwabde Bladen.

a. De eenbladige, pijpvormige Bloemdop, met een plat, achtdeelig Boord, en Plaatjes, die om den anderen kleiner zijn

b. Dezelve uitgestrekt, met de vier Meeldraden, die op het Boord van de Bloemdop zitten, wijl de Bloemkrans ontbreekt.

c. Een afgezonderd, zeer klein, elswijs Meeldraadje, met een rondachtig Helmtje.

d. Het eijrond Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, ter langte van de Meeldraden, en den klootswijzen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Maij, overvloedig in onze meeste Bosschen en op drooge Weilanden, ter hoogte van byna een voet.

Gebruik.

De Oudheid heeft ten onregte aan dit Kruid eene zeer sterke samentrekkende kragt toegeschreeven. Volgens latere proeven is het innerlijk een voortreffelijk middel in ligte aanvallen van Kramptrekkingen (Morbi spasmodici), en uitwendig kan de hitte, en pijn der Wonden, Zweeren en Ontsteekingen door een stoving van dit Afkookzel zeer verminderd worden.

Plaat 85.

Gewone leeuwenvoet.

Alchemilla vulgaris,

De 4de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 7de Deel 4de St., bladzijde 372.

leeuwenklauw, onze vrouwe mantel, met gegolfde bladen.

a. De eenbladige, pijpvormige kelkblad, met een plat, achtdelig boord en plaatjes die om de anderen kleiner zijn

b. Dezelfde uitgestrekt met de vier meeldraden die op het boord van de kelkblad zitten omdat de bloemkrans ontbreekt.

c. Een afgezonderd, zeer klein, gebogen meeldraadje met een rondachtige helmknop.

d. Het eirond vruchtbeginsel met de draadvormige stijl ter lengte van de meeldraden en den klootswijze stempel.

Bloeitijd.

In de maand mei overvloedig in onze meeste bossen en op droge weilanden, ter hoogte van bijna een voet.

Gebruik.

De oudheid heeft ten onrechte aan dit kruid een zeer sterke samentrekkende kracht toegeschreven. Volgens latere proeven is het innerlijk een voortreffelijk middel in lichte aanvallen van kramptrekkingen (Morbi spasmodici), en uitwendig kan de hitte en pijn der wonden, zweren en ontstekingen door een stoving van dit afkooksel zeer verminderd worden.


Plaat LXXXVI.

Gemeene Berberisse.

Berberis vulgaris.

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 7Ide Deels 4de St., bl. 453.

Berberisse, Edele Doorn of Zuur-Boom, met getroste Bloemsteeltjes, en drievoudige Doornen.

a. De sesbladige Bloemdop, met eironde, gekleurde, afvallende, om den anderen kleinere Blaadjes.

b. De sesbladige, rondachtige Bloemkrans, met de ses Meeldraden.

c. Een bloemblad, met de twee rondagtige, gekleurde Honingbakjes, zoo als zij van onder aan ieder Bloemblad vastgegroeit zijn.

d. Een afgezonderd, regtopstaand Meeldraadje, met zijn twee Helmtjes.

e. Het rolronde Vrucht-beginzel, zonder Stijl, maar met den ronden Stempel.

f. De rijpe, rolronde, eenhokkige Bessen.

g. Een geopende, met de twee langwerpige Zaaden.

Bloeitijd.

In de maand Maij en Junij, in ‘t wilde zeer heesterachtig, in Kreupelbosch en aan de heggen, b.v.op de Velser-Heide, en in de Duinen bij Overveen, in de tuinen maakt het door aanhoudend Snoeien een Boompje uit, somtijds ter hoogte van zes voeten.

Gebruik.

De Bessen, wier uitgeperste en doorgegoote Sap zelfs veele jaaren in kruiken, door middel van een stop of wat olie van Olijven voor de buiten lucht beveiligd, kan bewaard worden. Zijn van een zeer aangenaamen smaak, en komen genoegzaam met de Tamarinden (Fructus Tamarindorum) in eigenschappen overeen. Zij strekken ook tot մ maken van Wijn, Azijn en Punch (tot welk laatste het Sap in plaats van dat van Citroenen genomen, te gelijk een aangenamen smaak en kleur veroorzaakt). De Bladen, die ook zuurachtig zijn, kunnen in de Huishouding als Salade gegeeten worden. De middelste bast (Cortex medius) kan men met veel voordeel in de Geelzucht (Icterus) en tot bevestiging van het Tandvleesch in een mondspoeling gebruiken, zij dient insgelijks om een geele kleur aan het garen, en een schoonen glans aan het Turksch leder te geven.

Plaat LXXXVI.

Gewone Berberis.

Berberis vulgaris.

De 4de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 7de Deel 4de St., bladzijde 453.

Berberis, edele doorn of zuur-boom,met getroste bloemsteeltjes en drievoudige doornen.

a. De zesbladige kelkblad met eironde, gekleurde, afvallende en om de andere kleinere blaadjes.

b. De zesbladige, rondachtige bloemkrans met de zes meeldraden.

c. Een bloemblad met de twee rondachtige gekleurde honingbakjes, zoals zij van onder aan ieder bloemblad vastgegroeid zijn.

d. Een afgezonderd, rechtopstaand meeldraadje met zijn twee helmknopjes. Het rolronde vruchtbeginsel, zonder stijl, maar met de ronde stempel.

f. De rijpe, rolronde, eenhokkige bessen.

g. Een geopende, met de twee langwerpige zaden.

Bloeitijd.

In de maand mei en juni in մ wild zeer heesterachtig, in kreupelbos en aan de heggen, b.v. op de Velsen-heide en in de duinen bij Overveen, in de tuinen maakt het door aanhoudend snoeien een boompje uit, somtijds ter hoogte van zes voeten.

Gebruik.

De bessen wiens uitgeperste en door gegoten sap zelfs vele jaren in kruiken door middel van een stop of wat olie van olijven voor de buitenlucht beveiligd kan bewaard worden. Zijn van een zeer aangename smaak en komen genoegzaam met de tamarinden (Fructus Tamarindorum) in eigenschappen overeen. Zij strekken ook tot մ maken van wijn, azjjn en punch (tot welk laatste het sap in plaats van dat van citroenen genomen te gelijk een aangename smaak en kleur veroorzaakt). De bladen, die ook zuurachtig zijn, kunnen in de huishouding als salade gegeten worden. De middelste bast (Cortex medius) kan men met veel voordeel in de geelzucht (Icterus) en tot bevestiging van het tandvlees in een mondspoeling gebruiken, zij dient insgelijks om een gele kleur aan het garen en een mooie glans aan het Turks leder te geven.


Plaat LXXXVII.

Roode Kraakel-Bezien.

Vaccinium vitis-idaea.

De VIIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 491.

Vosse-Bessen, met knikkende Eindtrosjes, de Bladen stompovaal, omgekruld, effenrandig, van onderen gestippeld.

a. De acht, enkelde Meeldraden, die op den Stoel zitten, met den Stamper.

b. Een afgezonderd Meeldraadje, met zijn tweehoornig Helmtje.

c. De rijpe, klootswijze Bessen.

d. Een geopende, vierhokkige Bes.

e. Een kleine Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand Maij en Junij, in veele Boschadien en langs de wegen, by ons in verschillende Bosschen op de Veluwen, ook bij ‘t Vaccinium Myrillus in Friesland, en buiten Groningen, veelal ter hoogte van drie voeten.

Gebruik.

Aan de Bladen van dit Gewas (het welk de Duitschers Heidelbeeren noemen, wijl het gewoonlyk op de heiden aldaar wordt gevonden) wordt eene vrij sterke samentrekkende kragt van sommigen toegeschreeven. De Bessen echter worden algemeen het best bevonden, zij zijn bijzonder verkoelende, en verrottingweerende, wordende met het beste gevolg in Sijroop of Geleij in alle Gal en Rotkoortsen (Febres bilisae & putridae) gegeeven. Zij kunnen ook in Sijroop van suiker, met weinigen Citroen-schellen (Cortices Citreorum) en een stukje Caneel (Cinamomum) gekookt worden, tot dat zij doorschijnende zijn, om alsdan bij gebraden vleesch of visch gegeeten te worden.

Plaat 87.

Rode Kraken-bessen.

Vaccinium vitis-idaea.

De 8ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 491.

Vosse-bessen met knikkende eindtrosjes, de bladen stompovaal, omgekruld, effen gerand, van onderen gestippeld.

a. De acht enkele meeldraden die op de stoel zitten met de stamper.

b. Een afgezonderd meeldraadje met zijn tweehoornige helmknop.

c. De rijpe, klootswijze bessen.

d. Een geopende, vierhokkige bes.

e. Een kleine zaadkorrel.

Bloeitijd.

In de maand mei en juni in vele bosjes en langs de wegen, bij ons in verschillende bossen op de Veluwe, ook bij ‘t Vaccinium myrtillus in Friesland, en buiten Groningen, veelal ter hoogte van drie voeten.

Gebruik.

Aan de bladen van dit gewas (wat de Duitsers Heidelbeeren noemen omdat het gewoonlijk op de heiden aldaar wordt gevonden) wordt een vrij sterke samentrekkende kracht van sommigen toegeschreven. De bessen echter worden algemeen het best bevonden, zij zijn bijzonder verkoelende en verrotting werend en worden met het beste gevolg in siroop of gelei in alle gal en rotkoortsen (Febres bilisae & putridae) gegeven. Zij kunnen ook in siroop van suiker met weinig citroenschillen (Cortices Citreorum) en een stukje kaneel (Cinnamomum) gekookt worden totdat zij doorschijnend zijn om alsdan bij gebraden vlees of vis gegeten te worden.



Plaat LXXXVIII.

Smalbladige Weegbree.

Plantago lanceolata.

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 316.

Vijfribbige Weegbree of Hondsribbe, met lancetvormige Bladen, een bijna eijronde, naakte Air, en een hoekigen Bloemsteng.

a. De vierdeelige, regtopstaande, bijblijvende Bloemdop.

b. De eenbladige, bijblijvende, pijpswijze Bloemkrans, met een vierspleetig Boord, en eironde Blaadjens.

c. De vier zeer lange, hairswijze Meeldraden.

d. Een afgezonderd Helmdraadje, met zijn opleggend, langwerpig Helmtje.

e. Het eironde Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den enkelden Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Maij, in de Weilanden, langs de wegen, en op onbebouwde plaatsen, iets hoger als op de plaat.

Gebruik.

De Bladen zijn een weinig samentrekkende en bitter, en wierden benevens de Wortel door de Ouden inwendig voor veele ziekten met te grooten lof verheven, uitwendig worden zij algemeen op ligte Wonden voordeelig gebeezigd.

Het Weegbree water (Aqua Platanginis) wordt als een Wondmiddel van sommigen nog aangewend; doch te vergeefs, wijl het samentrekkende beginzel (Principium adstringens) niet mede bij de destillatie overgaan kan.

Plaat 88.

Smalbladige Weegbree.

Plantago lanceolata.

De 4de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 316.

Vijfribbige weegbree of hondsribbe met lancetvormige bladen, een bijna eironde, naakte aar en een hoekige bloemstengel.

a. De vierdelige, rechtopstaande bijblijvende kelkblad.

b. De eenbladige, bijblijvende, pijpvormige bloemkrans met een vierspletig boord en eironde blaadjes.

c. De vier zeer lange, haarvormige meeldraden.

d. Een afgezonderd helmdraadje met zijn opleggend, langwerpige helmknop.

e. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl, en de enkele stempel.

Bloeitijd.

In de maand mei in de weilanden, langs de wegen en op onbebouwde plaatsen, iets hoger als op de plaat.

Gebruik.

De bladen zijn een weinig samentrekkende en bitter en werden benevens de wortel door de ouden inwendig voor vele ziekten met te grote lof verheven, uitwendig worden zij algemeen op lichte wonden voordelig gebezigd.

Het weegbree water (Aqua Platanginis) wordt als een wondmiddel van sommigen nog aangewend; doch tevergeefs omdat het samentrekkende beginsel (Principium adstringens) niet mede bij de destillatie overgaan kan.


Plaat LXXXIX.

Lorken-Boom

Pinus Larix..

De XXste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 3de St., bl. 395.

Lorkenboom, met gebondelde, zagte, stompachtige, afvallende Bladen, eijrondachtig, langwerpige Keegels, en met uitstekende Lovertjes, tusschen de eijronde, met een ruuwe rand van elkander gescheurde, Schubben.

a.a. De mannelijke Bloemen.

b.b. De vrouwelijke.

c.c. Twee afgezonderde Meeldraden van beide zijden, met de nakte, regtopstaande Helmtjes.

d.d. De tweebloemige, langwerpige, bijblijvende Schubben van de vrouwelijke Bloem, van beide zijden.

e. in de midden doorgesneden.

f. Het Zaad.

Bloeitijd.

In de maand Maij, op verschillende Gebergtens en op de Alpen van een middelmatige hoogte, naar het getuigenis van Haller.

Gebruik.

Het Hout (Lignum) wordt om deszelfs schoone roode kleur en hartheid alom een zeer groote waarde gehouden, en bijzonder is het, dat Plinius, en nog onlangs Kusterus konde schrijven, dat het zo min als een steen in ‘t vuur verteerd wordt, daar veele Berglieden geen anderen brandstof hebben, en hier van in Switzerland de beste koolen gebrand worden. De Fransche noemen deeze Boom Meleze, waarschijnlijk wegens zijn Honingachtige uitzweetsel, dat onder de naam van Manna van Briancon (Manna Brigantina laricea) bekend, en als een zeer zagt Laxeermiddel in Vrankrijk in gebruik is. Het voornaamste echter dat deeze Boom uitlevert, is de Terbenthijn, die men nog, offschoon ten onregte Venetiaansche (Terebinthina Veneta) noemt, wijl zij veel van Venetien plagt te komen. Zij is beter, dan de gemeene (communis) gewoonleijk getrokken uit de tamme Pynboom (Pinus Pinea L.) en is zoo deugdzaam en goedkooper als de Cypresse (Cijpria) uit de Terpenthynboom (Pistacia Terebinthus L.) Zij kunnen alle met Water, door middel van een doir van een Eij, verbonden, en in Wijngeest, zonder eenig bijvoegzel, volkomen ontbonden worden. Het is een verhittend en rottingweerend Geneesmiddel, (Calidum & Antiputredinosum), dat inwendig zeer sterk op sommige kwaalen der Waterwegen werkt, en hier om door Onkundigen zeer dikwijls ter onregter tijd en tot groot nadeel in een Gonorrhaea gegeven wordt; uitwendig echter wordt het veel zekerder aangewend, waarom het insgelijks in zoo veele Zalven en Pleisters (Unguenta & Emplastra) gebruikt wordt. In Siberien levert zij tegen den winter veel Harst (Resina), en in ‘t voorjaar geeft zij een Gomachtig vocht uit, dat men volgends Pallas in de Apotheken voor de Gom van Senegal, en in de Manufactuuren, of wel niet zoo helder zijnde, echter voor de gewoone Arabische Gom zoude kunnen gebruiken.

Plaat 89.

Lorkenboom

Larix decidua.

De 20ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 3de St., bladzijde 395.

Lorkenboom, met gebundelde, zachte, stompachtige, afvallende bladen, ei-rondachtig, langwerpige kegels en met uitstekende lovertjes, tussen de eironde, met een ruwe rand van elkander gescheurde schubben.

a.a. De mannelijke bloemen.

b.b. De vrouwelijke.

c.c. Twee afgezonderde meeldraden van beide zijden, met de naakte, rechtopstaande helmknop.

d.d. De tweebloemige, langwerpige, bijblijvende schubben van de vrouwelijke bloem, van beide zijden.

e. in de midden doorgesneden.

f. Het zaad.

Bloeitijd.

In de maand mei op verschillende gebergten en op de Alpen van een middelmatige hoogte, naar het getuigenis van Haller.

Gebruik.

Het hout (Lignum) wordt om diens mooie rode kleur en hardheid alom in een zeer grote waarde gehouden en bijzonder is het dat Plinius, en nog onlangs Kusterus kon schrijven, dat het zo min als een steen in ‘t vuur verteerd wordt, daar vele berglieden geen anderen brandstof hebben en hiervan in Zwitserland de beste kolen gebrand worden. De Fransen noemen deze boom Meleze, waarschijnlijk wegens zijn honingachtige uitzweten dat onder de naam van Manna van Brianon (Manna Brigantina laricea) bekend en als een zeer zacht laxeermiddel in Frankrijk in gebruik is. Het voornaamste echter dat deze boom uitlevert is de terpentijn die men nog, ofschoon ten onrechte Venetiaanse (Terebinthina Veneta) noemt omdat het veel van Veneti plagt te komen. Zij is beter dan de gewone (communis) gewoonlijk getrokken uit de tamme pijnboom (Pinus pinea L.) en is zo deugdzaam en goedkoper dan de cipres (Cypria) uit de terpentijnboom (Pistacia terebinthus L.) Zij kunnen allen met water, door middel van een door van een ei, verbonden, en in wijngeest zonder enige bijvoeging volkomen ontbonden worden. Het is een verhittend en rotting werend geneesmiddel, (Calidum & Antiputredinosum) dat inwendig zeer sterk op sommige kwalen der waterwegen werkt en hierom door onkundigen zeer dikwijls ter onrechte tijd en tot groot nadeel in een gonorrhoeae gegeven wordt; uitwendig echter wordt het veel zekerder aangewend waarom het insgelijks in zo vele zalven en pleisters (Unguenta & Emplastra) gebruikt wordt. In Siberi levert zij tegen de winter veel hars (Resina) en in ‘t voorjaar geeft zij een gomachtig vocht uit dat men volgens Pallas in de apotheken voor de gom van Senegal, en in de manufacturen, of wel niet zo helder zijnde, echter voor de gewone Arabische gom zou kunnen gebruiken.

Plaat XC.

Chenopodium bonus-henricus.

De tekst ontbreekt.


Plaat XCI.

Knoflook-Kruid.

Erysimum alliaria.

De XVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 687.

Look zonder Look, met hartvormige Bladen.

a. De vierbladige Bloemdop.

b. De vierbladige, kruiswijze Bloemkrans.

c. De zes elswijze Meeldraaden, ter langte van de Kelk, waarvan ԥr vier langer, en de twee tegenoverstaande korter zijn.

d. Een afgezonderd Meeldraadje.

e. Een lange, juist vierzijdige, tweehokkige Haauw.

Bloeitijd.

In de Maand Maij en Junij, overvloedig bij Tiel, aan de wallen te Zutphen, en Arnheim, aan ruige wallen bij Beverwijk, Bredenrode, Bloemendaal, en in den Alkmaarder Hout, in d ehoven bij Harderwijk, Amsterdam, aan de wegen bij ‘s Hage, Utrecht, Franeker, Zwol en Groningen, ter hoogte van omtrend een en een halve voet.

Gebruik.

Het versche Kruid is in reuk en smaak zodanig aan de Knoflook (Allium) gelijk, dat zelfs deeze in de melk der Koeijen, die hier van hebben gegeeten, merkbaar is. Oudtijds wierd het door C. Bauhinus en naderhand zelfs door Boerhaave als een kragtig Zweetmiddel en Tegengift (Sudoriferum & Antidotum) aangepreezen, en ook zomtijds in de Huishoudkunde bij sauze en inzoutinge der spijzen aangewend.

Plaat 93.

Knoflookkruid.

Alliaria petiolata.

De 15de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 687.

Look zonder look met hartvormige bladen.

a. De vierbladige kelkblad.

b. De vierbladige, kruiswijze bloemkrans.

c. De zes gebogen meeldraden ter lengte van de kelk, waarvan er vier langer en de twee tegenoverstaande korter zijn.

d. Een afgezonderd meeldraadje.

e. Een lange, juist vierzijdige, tweehokkige hauw.

Bloeitijd.

In de maand mei en juni, overvloedig bij Tiel, aan de wallen te Zutphen en Arnhem, aan ruige wallen bij Beverwijk, Brederode, Bloemendaal en in de Alkmaarder Hout, in de hoven bij Harderwijk, Amsterdam, aan de wegen bij Den Haag, Utrecht, Franeker, Zwolel en Groningen, ter hoogte van omtrent een en een halve voet.

Gebruik.

Het verse kruid is in reuk en smaak zodanig aan de knoflook (Allium) gelijk, dat zelfs deze in de melk der koeien die hiervan hebben gegeten merkbaar is. Oudtijds werd het door C. Bauhinus en naderhand zelfs door Boerhaave als een krachtig zweetmiddel en tegengift (Sudoriferum & Antidotum) aangeprezen en ook soms in de huishoudkunde bij sauzen en inzouten der spijzen aangewend.



Plaat XCII.

Duizendknoop.

Polygonum bistorta.

De VIIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 460.

Naten- Dlangen-Adder-Wortel of Bloeiende Harts-Tong, met een geheel enkelden, eenairigen Steng, en eyronde, in den Bloemsteel afloopende, Bladen.

a. De vyfdeelige, gekleurde Bloemdop (of liever Bloemkrans), met de agt Meeldraden.

b. Een Lovertje.

c. Een afgezonderd, elswys Meeldraadje, met een langwerpig, opleggend Helmtje.

d. Het driekante Vrucht-beginzel, met de drie draadswyze Stylen, en enkelde Stempels.

e.e. Een nieuw Bloem-knopje, dat onder de eerste verborgen ligt.

Bloeitijd.

In de maanden Maij en Junij, op vochtige en bergachtige plaatzen, op Essenburg bij Harderwyk, aan den Dijk tusschen Muiden en Weesp, in ‘t Sticht van Utrecht en den omtrek van Groningen, tot de hoogte van anderhalf voet.

Gebruik.

De Wortel behoort tot de samentrekkendste middelen uit ‘t Planten-Rijk, zij kan inwendig niet dan met de grootste voorzichtigheid, doch uitwendig veiliger in een Mondspoeling (Collutio) tot bevestiging der Tanden, of tegen de Scheurbuik (Scorbutus) in den mond gegeeven worden.

Plaat 92.

Duizendknoop.

Bistorta officinalis.

De 8ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 460.

Nater- slangen-adder-wortel of bloeiende hertstong met een geheel enkele, een aar stengel en eironde in de bloemsteel aflopende bladen.

a. De vijfdelige gekleurde kelkblad (of liever bloemkrans) met de acht meeldraden.

b. Een lovertje.

c. Een afgezonderd gebogen meeldraadje met een langwerpig opleggend helmknop.

d. Het driekante vruchtbeginsel met de drie draadvormige stijlen en enkele stempels.

e.e. Een nieuw bloemknopje dat onder de eerste verborgen ligt.

Bloeitijd.

In de maanden mei en juni op vochtige en bergachtige plaatsen, op Essenburg bij Harderwijk, aan de dijk tussen Muiden en Weesp, in ‘t Sticht van Utrecht en de omtrek van Groningen, tot de hoogte van anderhalf voet.

Gebruik.

De wortel behoort tot de samentrekkende middelen uit ‘t plantenrijk, zij kan inwendig niet dan met de grootste voorzichtigheid, doch uitwendig veiliger in een mondspoeling (Collutio) tot bevestiging der tanden of tegen de scheurbuik (Scorbutus) in de mond gegeven worden.




Plaat XCIII.

Paarschbloemige Klaver.

Trifolium pratense.

De XVIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 292.

Roode-Beemd-Veld of Varkens-Klaver, met ronde, pluisachtige Hoofdjens, omringd met gepaarde, vliezige, Stoppeltjens.

a. De eenbladige, pijpvormige, bij blijvende, vijftandige Bloemdop.

b. De vlinderwijze, dikwijls bijblijvende Bloemkrans.

c. Dezelve geopend, met de dubbel; broederige, of in twee lichaamen zamengegroeide Meeldraden ( een enkeld en een negenspleetig)

d. De negen zamengegroeide, van elkandere gescheide, Helmdraaden, met de enkelde Helmtjes.

e. Een enkelde.

f. Het eirondachtige Vrucht-beginzel, met den elswyzen, opklimmenden Styl, en den enkelden Stempel.

Bloeitijd.

Voornamentlijk in Maij, Junij en Julij, overvloedig in de Weilanden, en aan de wallen en wegen, ter hoogte van bijna een voet.

Gebruik.

De Ieren gebruiken deeze Klaver onder den naam van Chambroch tot spijze, en de Laplanders maaken bij gebrek van Koorn brood van de Bloemen. Bij ons maakt zij de Velden tot vette Weiden; en wordt hierom dikwerf gezaait in de Landen; alleen echter is zij geen bekwaam Voer voor de Beesten, geweldige Opspanningen veroorzaakende, waar aan zelfs de Paarden sterven kunnen, weshalven zijn altoos met Hooij of gekapt Stroo gemengd moet worden; uit de Bloemen zuigen de Bijen veel Honing.

Plaat 93.

Paarsbloemige klaver.

Trifolium pratense.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 292.

Rode-beemd-veld of varkens-klaver met ronde, pluisachtige hoofdjes omringd met gepaarde, vliezige, stoppeltjes.

a. De eenbladige, pijpvormige, bijblijvende vijftandige kelkblad.

b. De vlinderwijze, dikwijls bijblijvende bloemkrans.

c. Dezelfde geopend met de dubbele broederige, of in twee lichamen samengegroeide meeldraden ( een enkele en een negenspletig)

d. De negen samengegroeide, van elkander gescheiden helmdraden met de enkele helmpopjes.

e. Een enkele.

f. Het ei-rondachtige vruchtbeginsel, met de gebogen opklimmende stijl en de enkele stempel.

Bloeitijd.

Voornamelijk in mei, juni en juli, overvloedig in de weilanden en aan de wallen en wegen, ter hoogte van bijna een voet.

Gebruik.

De Ieren gebruiken deze klaver onder de naam van Chambroch tot spijs en de Laplanders maken bij gebrek van koren brood van de bloemen. Bij ons maakt zij de velden tot vette weiden; en wordt hierom dikwerf gezaaid in de landen; alleen echter is zij geen bekwaam voer voor de beesten die geweldige spanningen veroorzaakt, waaraan zelfs de paarden sterven kunnen, weshalve zijn altoos met hooi of gekapt stro gemengd moet worden; uit de bloemen zuigen de bijen veel honing.




Plaat XCIV.

Dalkruid

Convallaria majalis.

De VIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 18ste St., bl. 347.

Lelie van den Dale, Zegeltjes, Maij-Bloemen, met een naakten Bloemsteng, en gedoornde, zittende Bloemen

a. De eenbladige, klokswijzze, gladde Bloemkrans, met een sesspleetig, stomp, en wijduitgestrek Omgebogen Boord, en de ses, daar gehechte, Meeldraden.

b. Een afgezonderd, elswijze Meeldraadje, dat korter is dan de Bloemkrans, met een langwerpig, regtopstaande Helmtjen.

c. De klootswijze Vrucht-beginzel, met den Stijl, die langer is dan de Meeldraden, en den driekantigen, stompen Stempel.

Bloeitijd.

Met het begin van de Lente, in de Bosschen en op schaduwachtige plaatzen in Gelderland op Schaffellen bij Barneveld, en op Clarenbeek en Roozendaal bij Aarheim, in het Haagsche Bosch en de Haarlemmer Hout in Holland, op Hardenbroek bij Amersfoort in’t Sticht van Utrecht, in ‘t Swartzenburg-Bosch in Friesland, en op de Mickelhorst buiten Groningen ter hoogte bijna als op de plaat.

Gebruik.

De Bloemen, die zeer aangenaam van reuk zijn en waar van een Water en Geest gedestilleerd wordt, en de Bessen wierden eertijds dikwerf, doch thands bijna niet meer in de Geneeskunden voorgeschreeven.

Van de Bladen kan men met kalk een zeer schoonen groenen kleur maken, die zeer duurzaam is.

Plaat 94.

Dalkruid

Convallaria majalis.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 18ste St., bladzijde 347.

Lelie van den Dale, zegeltjes, mei-bloemen met een naakte bloemstengel en gedoornde, zittende bloemen

a. De eenbladige, klokvormige, gladde bloemkrans met een zesspletig, stomp, en wijd uitgestrekte omgebogen boord en de zes daarin gehechte meeldraden.

b. Een afgezonderd, gebogen meeldraadje dat korter is dan de bloemkrans met een langwerpig, rechtopstaande helmknopjes.

c. De klootswijze vruchtbeginsel met de stijl die langer is dan de meeldraden en de driekantige, stompen stempel.

Bloeitijd.

Met het begin van de lente in de bossen en op schaduwachtige plaatsen in Gelderland op Schaffelaar bij Barneveld, en op ԫlarenbeek en Roozendaal bij Arnhem, in het Haagsche Bos en de Haarlemmer Hout in Holland, op Hardenbroek bij Amersfoort in ‘t Sticht van Utrecht, in ‘t Schwartzenbergerbos in Friesland en op de Mickelhorst buiten Groningen ter hoogte bijna als op de plaat.

Gebruik.

De bloemen, die zeer aangenaam van reuk zijn en waarvan een water en geest gedestilleerd wordt, en de bessen werden eertijds dikwerf, doch thans bijna niet meer in de geneeskunde voorgeschreven.

Van de bladen kan men met kalk een zeer mooie groene kleur maken die zeer duurzaam is.




Plaat XCV.

Wederdood.

Asplenium trichomanoides.

De XXIVste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 130.

Steenbreek, met gevind Loof, de Vinnen rondachtig, gekarteld.

a. De Bevruchtings-deelen (zijnde kleine in regte lijnen geplaatste Zaad-doosjes) worden op ‘t onderste gedeelte van het Blad gevonden.

Bloeitijd.

Het groeit bij ons voortduurend aan oude Muuren, gelijk aan de groote Kerk te Harderwijk, aan de Kerk en Pastorij-muur te Zoelen in de Betuwe, aan het huis te Zwanenburg, en aan de Muur van de oude Brug van ‘t huis Sijpenstein bij Alkmaar, in andere Landen veel al in de klooven van Rotsen, gelijk ik het zeer dikwijls gevonden heb bij Frankfort en Marburg, ter groote bijna als op de plaat.

Gebruik.

Het afkookzel van het Kruid is bitter en samentrekkende, het Sap zeer zoet en bitterachtig, waar in het Eijwit stremt.

Het behoort tot de vijf Haairkruiden (Herbae Capillares,) en wierd eertijds in een Heeschheid en Hoest, die uit een verzameling van Slijm ontstaan was, zeer sterk aangepreeezen, en ook hierom in de Borst-Sijroop van Haairplanten (Sijrupus capillorum veneris) gedaan.

Plaat 95.

Wederdood.

Asplenium trichomanes.

De 24ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 130.

Steenbreek met gevind loof, de vinnen rondachtig, gekarteld.

a. De bevruchtings-delen (zijn kleine in rechte lijnen geplaatste zaaddoosjes) worden op ‘t onderste gedeelte van het blad gevonden.

Bloeitijd.

Het groeit bij ons voortdurend aan oude muren, gelijk aan de grote Kerk te Harderwijk, aan de Kerk en pastorie-muur te Zoelen in de Betuwe, aan het huis te Zwanenburg en aan de muur van de oude brug van ‘t huis Sijpenstein bij Alkmaar, in andere landen veel al in de kloven van rotsen, gelijk ik het zeer dikwijls gevonden heb bij Frankfort en Marburg, ter grootte bijna als op de plaat.

Gebruik.

Het afkooksel van het kruid is bitter en samentrekkende, het sap zeer zoet en bitterachtig waarin het eiwit stremt.

Het behoort tot de vijf haarkruiden (Herbae Capillares) en werd eertijds in een heesheid en hoest, die uit een verzameling vansSlijm ontstaan was, zeer sterk aangeprezen en ook hierom in de borstsiroop van haarplanten (Syrupus capillorum veneris) gedaan.




Plaat XCVI.

Pruimboom.

Prunus lauro-cerasus.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 559.

Laurier-kers, met getroste Bloemen, en altijd groene Bladen, die op de rug twee Klieren hebben.

a. De eenbladige, klokswijze, vijfspleetige, afvallende Bloemdop.

b. De wijduitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans van onderen.

c. Dezelve van boven.

d. De Bloemkrans, met de Kelk, en de, in dezelve vastgehechte (van 20 tot 30), Meeldraden.

e. Een afgezonderd, elswijze Meeldraadje, met het tweeballig Helmtjen.

f. Een afgezonderd, hol Bloemblad.

g. Het bovenzittend, rondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den ronden Stempel.

h. Een rijpe, rondachtige Steenvrucht.

i. Een geopende.

k. De rondachtige Noot.

l. De twee Klieren, die onder aan ieder Blad gevonden worden.

Bloeitijd.

In Maij of Junij, bij de Zwarte Zee, alwaar zij van zelfs voortkomt.

Gebruik.

Het gedestilleerde Water, dat van sommigen in de Geneeskunden is aangepreezen, en in Engeland zelfs wegens den aangenaamen Geur en Smaak onder de spijzen en dranken gemengd wordt, kan om deszelfs vergiftige eigenschap niet voorzigtich genoeg gebruikt worden.

Plaat 96.

Pruimboom.

Prunus laurocerasus.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 559.

Laurierkers met getroste bloemen en altijd groene bladen die op de rug twee klieren hebben.

a. De eenbladige, klokvormige, vijfspletige afvallende kelkblad.

b. De wijduitgestrekte, vijfbladige bloemkrans van onderen.

c. Dezelfde van boven.

d. De bloemkrans met de kelk en de in dezelfde vastgehechte (van 20 tot 30), meeldraden.

e. Een afgezonderd, gebogen meeldraadje, met het tweeballig helmknopje.

f. Een afgezonderd, hol bloemblad.

g. Het boven zittend, rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de ronde stempel.

h. Een rijpe, rondachtige steenvrucht.

i. Een geopende.

k. De rondachtige noot.

l. De twee klieren die onderaan ieder blad gevonden worden.

Bloeitijd.

In mei of juni bij de Zwarte Zee alwaar zij vanzelf voortkomt.

Gebruik.

Het gedestilleerde water dat van sommigen in de geneeskunde is aangeprezen en in Engeland zelfs wegens de aangename geur en smaak onder de spijzen en dranken gemengd wordt kan om diens vergiftige eigenschap niet voorzichtig genoeg gebruikt worden.

Plaat XCVII.

Paarden-Karstengen-Boom.

Aesculus hippocastanum..

De VIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 249.

Wilde Karstengen-Boom, met zevenmannige, openstaande, Bloemen.

a. De eenbladige, kleine, buikige, vijftandige Bloemdop.

b. De platte, vijfbladige, rondachtige Bloemkrans.

c. Een afgezonderd Bloemblad.

d. De zeven elswijze, neergebogene Meeldraden, met de opklimmende Stempels.

e. Het rondachtig Vrucht-beginzel, dat eindigt in den elswijzen Stijl, met den elspuntigen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Junij, eigentlijk in ‘t Noordelijk gedeelte van Asia; Doch in ‘t jaar 1550 in Europa overgebracht zijnde, wordt zij bij ons meest overal in de Steden en bij groote Landhuizen gevonden.

Gebruik.

Het Poeder der Karstengen is een goed Niesmiddel (Ptarmicum), wanneer het als Snuif genomen wordt; De Karstengen worden op sommige plaatzen eerst doorboort, daarna eenige dagen in de Kalk gelegd, en vervolgens wederom met water uitgetrokken zijnde, om dezelve de grootste bitterheid te beneemen, tot mesting van ‘t Vee gebruikt, offschoon zij geen bekwaam voedsel voor de Menschen opleeveren. De Bijen aazen gaarn op de Bloemen, gelijk men hun dikwerf bijna geheel rood van het Stuifmeel (Pollen Antherarum) van dezelve ziet te rugkeeren.

Plaat 97.

Paardenkastanje boom.

Aesculus hippocastanum.

De 7de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 249.

Wilde kastanje boom met zevenmannige, openstaande bloemen.

a. De eenbladige, kleine, buikige, vijftandige kelkblad.

b. De platte, vijfbladige, rondachtige bloemkrans.

c. Een afgezonderd bloemblad.

d. De zeven gebogen, neergebogen meeldraden met de opklimmende stempels.

e. Het rondachtig vruchtbeginsel dat eindigt in den gebogen stijl met de gebogen puntige stempel.

Bloeitijd.

In de maand juni, eigenlijk in ‘t Noordelijk gedeelte van Azi; Doch in ‘t jaar 1550 in Europa overgebracht zijnde wordt zij bij ons meest overal in de steden en bij grote landhuizen gevonden.

Gebruik.

Het poeder van de paardenkastanje is een goed niesmiddel (Ptarmicum), wanneer het als snuif genomen wordt; De paardenkastanjes worden op sommige plaatsen eerst doorboord, daarna enige dagen in de kalk gelegd en vervolgens wederom met water uitgetrokken zijnde om dezelfde de grootste bitterheid te benemen en tot bemesting van ‘t vee gebruikt, ofschoon zij geen bekwaam voedsel voor de mensen opleveren. De bijen azen graag op de bloemen, gelijk men hun dikwerf bijna geheel rood van het stuifmeel (Pollen Antherarum) van dezelfde ziet terugkeren.


Plaat XCVIII.

Dunne Osterlucie.

Aristolochia clematitis.

De XXste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 6de St., bl. 213.

Dunne Hol-Wortel, Serratijns-Kruid, met hartvormige Bladen, regtopstaande Stengen, en getropte Oxel-Bloemen

a. De eenbladige, pijpvormige, onregelmatige Bloemkrans, van onderen buikachtig, met een langwerpige Pijp, en een verwijderd Boord van boven.

b. Dezelve van onderen.

c. Dezelve geopend

d. Het onderzittend, langwerpig Vrucht-beginzel, met den klootrondachtigen, sesdeeligen Stempel, waar op de Helmtjes vastgegroeit zijn, wijl de Helmdraden en de Stijlen ontbreeken.

e. Een tweehokkig, afgezonderd Helmtjen.

d. De Stempel, met de Helmtjes van boven.

Bloeitijd.

In de maand Junij, in de Zuidelyke en middelste deelen van Europa, bij ons overvloedig niet verre van Zutphen, in de Duinen bij Wijk op Zee, bij de Beverwijk aan de weg naar de herberg Romen, op de Kruidberg by Brederode, en om Utrecht, ter hoogte van byna twee voeten.

Gebruik.

Deeze dunne Hol-Wortel wordt in de Geneeskunde het meest gebruikt, en maar zeldzaam de Lange en Ronde (Aristolochia longa & rotunda). Zij verdunnen alle inwendig de Slijmige Vogten, drijven dezelve uit, en prikkelen de Zenuwen, waarom zij als Hoofd- en Borstmiddelen worden aangemerkt. De Dunne is echter verre boven de anderen te verkiezen, wijl zij veel beeter en zagter laxeert, en de Jichtpijnen vermindert; doch Boerhaave heeft waargenomen, dat zij wel de pijnen der Podagristen verzagt, maar derzelver leven door verzwakking der Lichaamskragten tevens aanmerkelijk verkort.

De Poeder der Bladeren of de, in olie gekookte, Wortel wordt op verouderde gezwellen der Paarden gestrooit of gesmeerd, voor onfeilbaar gehouden.

Plaat 98.

Dunne Oosterlucie.

Aristolochia clematitis.

De 20ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 6de St., bladzijde 213.

Dunne holwortel, Sarracijns kruid met hartvormige bladen, rechtopstaande stengels en getroste oksel-bloemen

a. De eenbladige, pijpvormige, onregelmatige bloemkrans, van onderen buikachtig, met een langwerpige pijp en een verwijderd boord van boven.

b. Dezelfde van onderen.

c. Dezelfde geopend

d. Het onder zittend, langwerpig vruchtbeginsel met de klootrondachtige, zesdelige stempel waarop de helmknopjes vastgegroeid zijn omdat de helmdraden en de stijlen ontbreken.

e. Een tweehokkig, afgezonderd helmknopje.

d. De stempel met de helmknopjes van boven.

Bloeitijd.

In de maand jun, in de Zuidelijke en middelste delen van Europa, bij ons overvloedig niet ver van Zutphen, in de duinen bij Wijk op Zee, bij de Beverwijk aan de weg naar de herberg Romen, op de Kruidberg bij Brederode en om Utrecht, ter hoogte van bijna twee voeten.

Gebruik.

Deze dunne holwortel wordt in de geneeskunde het meest gebruikt en maar zeldzaam de lange en ronde (Aristolochia longa & rotunda). Zij verdunnen alle inwendig slijmige vochten, drijven die uit en prikkelen de zenuwen, waarom zij als hoofd- en borstmiddelen worden aangemerkt. De dunne is echter verre boven de anderen te verkiezen omdat ze veel beter en zachter laxeert en de jichtpijnen vermindert; doch Boerhaave heeft waargenomen, dat zij wel de pijnen der Podagristen verzacht, maar diens leven door verzwakking der lichaamskrachten tevens aanmerkelijk verkort.

De poeder der bladeren of de in olie gekookte wortel wordt op verouderde gezwellen der paarden gestrooid of gesmeerd en voor onfeilbaar gehouden.



Plaat XCIX.

Tuin-Zuuring

Rumex scutatus.

De VIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 402.

Spaanschen Zuuring, met tweeslachtige Bloemen, piekswijzՠhartvormige Bladen, en een ronden Steng.

a. De driebladige Bloemdop, met de bijblijvende, stompe Blaadjens.

b. De driebladige, bijblijvende Bloemkrans, met de drie Stempels.

c. De zes zeer korte, hairswijze Meeldraden.

d. Een afgezonderd Helmdraadjen, met het regtopstaande, tweeballig Helmtjen.

e. Het Vrucht-beginzel, met de drie hairswijze, omgebogen Stijlen, en de groote, slippige Stempels.

Bloeitijd.

In de Maand Juny op Muuren, warme plaatzen en in de meeste tuinen, overvloedig b.v. aan de Muur van ‘t huis te Bronkhorst in ‘t Graafschap Zutphen, omtrend anderhalf voet hoog.

Gebruik.

Algemeen genoeg is deeze Plant bekend voor de Huishouding, waarin zij niet alleen allerlei soort van spijzen smaakelijker, maar tevens gezonder maakt door haare verkoelen hoedanigheid.

Het uitgeperste Sap of Afkookzel der Bladen is insgelijks een voortreffelijk Geneesmiddel hoofdzaaklijk in Galachtige Koortsen.

Het Zaad heeft eene samentrekkende en stoppende eigenschap, inzonderheid de Wortel, die aan ‘t Afkookzel een roode Kleur mededeelt.

Plaat 99.

Tuin-zuring

Rumex scutatus.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 402.

Spaanse zuring met tweeslachtige bloemen, piekvormige hartvormige bladen en een ronden stengel.

a. De driebladige kelkblad met de bijblijvende, stompe blaadjes.

b. De driebladige, bijblijvende bloemkrans met de drie stempels.

c. De zes zeer korte, haarvormige meeldraden.

d. Een afgezonderd helmdraadje met het rechtopstaande, tweeballig helmknopje.

Het vruchtbeginsel met de drie haarvormige, omgebogen stijlen en de grote, slippige stempels.

Bloeitijd.

In de maand juni op muren, warme plaatsen en in de meeste tuinen, overvloedig b.v. aan de muur van ‘t huis te Bronkhorst in ‘t graafschap Zutphen, omtrent anderhalf voet hoog.

Gebruik.

Algemeen genoeg is deze plant bekend voor de huishouding waarin zij niet alleen allerlei soort van spijzen smakelijker, maar tevens gezonder maakt door haar verkoelen hoedanigheid.

Het uitgeperste sap of afkooksel der bladen is insgelijks een voortreffelijk geneesmiddel hoofdzakelijk in galachtige koortsen.

Het zaad heeft een samentrekkende en stoppende eigenschap, inzonderheid de wortel die aan ‘t afkooksel een rode kleur mededeelt.

Plaat C.

Roode-Oijevaarsbek.

Geranium robertianum.

De XVIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 26.

Robberts-Kruid, met drievoudige gevinde, ingesnede Bladen, en hairige, tienstreepige Kelk.

a. De vijfbladige Bloemdop, met de eironde, spitse, bijblijvende Blaadjens.

b. De groote, uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans, van boven.

c. Dezelve van onderen.

d. Een afgezonderd, hartachtig Bloemblad.

e. De tien samengegroeide Meeldraden.

f. Een afgezonderd elswijz Helmdraadjen, met het langwerpig, beweegbaar Helmtjen.

g. Het vijfhoekig, gebekt Vrucht-beginzel, met den bijblijvenden, elswijzen Stijl, en de vijf omgeboge Stempels.

h. De vijfknoppige, dwars doorsnede Vrucht.

Bloeitijd.

In Juny en July aan oude Muuren en Boomen, in Bosschen, Wildernissen en op steenachtige gronden, in ‘t Haagsche Bosch, in de Haarlemmer en Alkmaarder Hout en niet ver van Utrecht, omtrend anderhalf voet hoog.

Gebruik.

Onder alle de Soorten, die van dit Geslacht voorheen onder de Geneesmiddelen geteld werden, is deeze alleen nog maar in gebruik gebleeven. Het Kruid is een goed middel voor uit- en inwendige Kwetzuuren, voornamentlijk indien het als een Pap of Stooving opgelegd wordt, kunnende als dan ook ‘t Water afdrijven, Gezwellen doen verslaan, en tegens de Roos (Erijsipelas) met veel voordeel gebruikt worden. Het Afkookzel in water (Decoctum aquosum) of Aftrekzel in Wijngeest (Infusio Spiritiosa) geneest de Barsten en Kloven der Lippen en Tepels, en dient tot Bloedstemping, en naar sommigen ook tegens de Scheurbuik (Scorbutus) en de Kanker (Carcinoma S. Cancer).

Plaat 100.

Rode-ooievaarsbek.

Geranium robertianum.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 26.

Robberts-kruid met drievoudige gevinde, ingesneden bladen en harige, tienstrepige kelk.

a. De vijfbladige kelkblad met de eironde, spitse, bijblijvende blaadjes.

b. De grote, uitgestrekte, vijfbladige bloemkrans, van boven.

c. Dezelfde van onderen.

d. Een afgezonderd, hartachtig bloemblad.

e. De tien samengegroeide Meeldraden.

f. Een afgezonderd gebogen helmdraadje met het langwerpig, beweegbaar helmknopje.

g. Het vijfhoekig, gebekt vruchtbeginsel met de bijblijvende gebogen stijl en de vijf omgebogen stempels.

h. De vijf knoppige, dwars doorsneden vrucht.

Bloeitijd.

In juni en juli aan oude muren en bomen, in bossen, wildernissen en op steenachtige gronden, in ‘t Haagsche Bos, in de Haarlemmer en Alkmaarder Hout en niet ver van Utrecht, omtrent anderhalf voet hoog.

Gebruik.

Onder alle soorten die van dit geslacht voorheen onder de geneesmiddelen geteld werden is deze alleen nog maar in gebruik gebleven. Het kruid is een goed middel voor uit- en inwendige kwetsingen, voornamelijk indien het als een pap of stoving opgelegd wordt en kan als dan ook ‘t water afdrijven, Gezwellen doen verslaan, en tegens de roos (Erysipelas) met veel voordeel gebruikt worden. Het afkooksel in water (Decoctum aquosum) of aftreksel in wijngeest (Infusio Spiritiosa) geneest de barsten en kloven der lippen en tepels en dient tot bloedstemping en naar sommigen ook tegen de scheurbuik (Scorbutus) en de kanker (Carcinoma S. Cancer).


Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en : http://www.volkoomen.nl/