De borgerlyke tafel om lang gesond sonder ziekten te leven
Over De borgerlyke tafel om lang gesond sonder ziekten te leven
Steven Blankaart, onderscheid maken omtrent de spijzen die gezond of ongezond zijn is goed tegen ziekten, maar omdat ze zulks niet weten en het alle dagen niet aan een goede doctor kunnen vragen zo loopt iedereen naar zijn eigen verderf. Dan wordt van de voornaamste spijzen gehandeld opdat men terstond weten mag wat gezond of ongezond is, met de school van Salerno of regels tot behoudt van gezondheid.
[2v] Op de Gesondheids Behoudenis
Wagt u van koud, van zuur, van zout,
Dat is u goed, gesond, behoud.
Uit; dbnl.org.
Door; Nico Koomen.
Waar in van yder spijse in ‘t besonder gehandelt werd. Mitsgaders een beknopte manier van de spijsen voor te snijden, en een onderrechting der schikkelijke wijsen, die men aan de tafel moet houden. Nevens de Schola Salernitana.
Opdracht en Voorreden aan de Burgers der wijdvermaarde Koopstad Amsterdam.
WAarde Heeren en Burgers deser Stede Amsterdam: dewijl ik menigmaal gesien heb, de onordentelijcke wijse in’t eten die by sommige, voorname borgers is ingeslopen, en van geheel nederland, gelijk als nagebootst, heb ik niet konnen nalaten dit [3v] klein tractaatje te schrijven, en aan u lieden op te offeren.
Voorwaar, indien veele wisten onderscheid te maken ontrent de spysen,welke gesond of ongesond zyn , zouden zy door deze en geene ziekten zo dikwils niet aangetast worden; maar dewyl ze zulks niet weten, en alle dagen niet aan een goeden Doctor konnen vraagen, soo loopt een yder tot sijn eygen verderf.
Ik hebbe dan in ‘t besonder van de voornaamste spijsen gehandelt, op dat men terstond weten mag wat gesond of ongesond zy, wat men te gebruiken en te vlieden heeft.
‘t Is seker dat de gesondheid van het lighaam de grootste schat is, die men op der aarden kan hebben, en niemand met sijn beter weten tot sijn verderf sal loopen, ten zy hy sinneloos ware, en sonder begeerte om onderrigt te werden; daarom moet men het my niet qualijk af nemen, dat ik wat streng ben tegens het, [4r] suir, ik heb hier een stiefvader willen zijn, en als een Vader moeten kastijden om dat ik uw mijn even naasten bemin: want indien ik het niet en doe, souden U L. ziekten my tot voordeel verstrekken, die ik gehouden ben met alle yver af te weren, en niet in te laten kruipen.
Noch heeft den Drukker versocht, dat ik daar seker verhandelinge soude by doen van de wijsen en manieren die men in het opsnijden en voordienen der spijsen aan een welgemanierde tafel gewoon is te houden, ‘t welk wy daar mede by gedaan hebben, zijnde een andermans werk, niet onaardig gcmaakt.
Hier agter heb ik bygevoegt de Schola Salernitana.
Gelieft dan dit, mijne Heeren en Burgers, als een Nieuwe-jaars giftjen,van uw geringe dienaars hand te nemen, versoekende op het alderootmoedigste (als een kleine erkentenisse) in uw Edele [4v] gonst te staen, dewijl ik onder uw Ed. vleugelen schuil, en met uw Ed. soek te leven en te zijn altijd uw Ed. verpligten en gehoorsamen Dienaar
S. BLANKAART
M. D.
Amsterd. 1683.
1. Januarii.
De Burgelyke Tafel, Of Het Rechte Middel, Om lang sonder siekten gesond te leven.
1. Hooftstuk. Inleiding tot het Boek.
‘t Is al van ouds bekend, dat de gulsigheid, en d’ onmanierlyke levenwys, duisenden van siekten heeft ingevoert. in dեerste Werelt is des menschen leven tot [2] honderden van jaren opgesteigert, om datse een seer eenvoudige kost en drank gebruikten, welke de lighaamen niet ontstelde: sulx siet men ook by de boeren, die verre van de Stad gelegen sijn, datse hoogen ouderdom krygen, sterk blyven, en van weinig siektens geplaagt werden; in tegen-deel in de steden, daar men de tong op alle delicatessen slypt, heeft men zeer veele siektens, en door den bank lagen ouderdom. Dese quaal heeft sijn oorspronk nergens anders van, als dat men meer op de smaak leeft dan na de gesondheid. Het eten van suur, sout, suiker, en ooft, is oorsaak dat soo veele sneuvelen en met langduirige siektens gaan kwynen. Men weet somtijds den Doctor in sijn aansigt te seggen, dat hy die en die siekte niet genesen kon, maar hoe komt dit by? Niet door den Doctor, maar door de sieke en des [3] selfs dienaars: die de wyse voorschriften in de wind slaan, en spysen nuttigen na haar eigen goed-dunken. om dit nu te verhoeden, en de burgers lang in gesondheid te houden, heb ik het mijn pligt gedacht van yder spyse, kortelijk in ‘t besonder te verhandelen, op dat een iegelijk huys-vader en huis-moeder sien mag, wat in haar huis-houden goed of quaad kan sijn: met voorwaarde dat yder Leser eerst sijn voor oordeel uitschudde, en niet en denke, dit smaakt wel, en dat heeft my niet qualijk bekomen: maar het gaat hier mede even als met die genen, welke dikwyls dief-stal gepleegt hebben, en noit van de Schout betrapt sijn, die ten lesten in dit hand-werk volherdende, eens met hun rug, of hals betalen moeten [4]
II. Hooftstuk. Van het Brood.
DEwyl het Brood met regt een Koninklijk voedsel is,
sullen wy het dեer geven om van het in dեerste
rang te plaatsen. hier onder behooren verscheide
soorten, als tarwe, rogge, geerst, haver, boekweit en diergelyken meer; waar van wy elk in ‘t besonder sullen handelen. onse meining is hier niet te spreken, hoe het zelve gemalen, gekneed, en gebakken werd, maar alleen des selfs eigenschappen ontrent de gezondheid en siekten aan te wyzen.
Voor-eerst is het een vaste regel, dat alle Brood, wel geresen zynde, gesonder is als ongeresen, om dat door de gest oft suer deesem de hooft-stoffen des Broods beter ontbonden zynde, door onse maagsappen [5] ligtelyker tot een gyl gemaakt werden; want op die wyse werden de taye en slymige deeltjes van ‘t koorn korter en meer ontbonden, die anders in een geknevelt lagen, en nog van de maag-gest moesten los gemaakt en ontdaan werden: ‘t geen dan buiten de maag een soo goeden voorbereiding heeft gehad, eerst door gist, oft deesem daar na door het vuur, behoeft in de maag soo lang niet te leggen, als dat dese voorbereiding niet gehad heeft.
Ten tweeden is alle Brood beter met sijn semelen gegeten dan sonder: om dat het Hemels vuur als een Blixem geduurig door alle lighamen gedreven zijnde, hier meer tegenstand vind, als in Brood sonder semelen, door welke tegenstand gemaakt werd dat desselfs beweginge verdubbelt, even als een bal tegen een harde muur geslagen zynde, niet op het [6] punt blyft daar hy tegen aan geslagen is, maar weer te rug stuit, en aldus een tweede beweginge maakt; ‘t welk ontrent dese semelen op gelyke wyse geschied, want dese subtyle stof botst geduirig van dեene semel tegen dաnder, waar door de andere deeltjes des te beter bewoogen werden, en tot een gyl veranderen, het tegen-deel siet men, wanneer een bal geslag werd op een stoffe die sagt is, als pluimen, laken, en diergelyke; dan bevind men, dat des selfs beweging niet of weinig weer steut, om dat de selve alleenig (geen of weinig tegenstand vindende) door de sagte stoffe heenstraalt, waar door by gevolg soo grooten beweging niet veroorsaakt kan worden.
Ten derden; het Brood met harde en verbrande korsten is niet goed, om dat het sijn meeste vlugge deelen quyt is, en de buik stopt. [7]
Ten vierden is het ongare Brood seer schadelijk, voort-brengende een taye gyl en menigte slym en verstoppingen in ‘t lighaam. Want dikke en taye deelen konnen door de kleinste pypjes van ons lighaam niet heen passeren; waar door de selve noodsakelijk moeten met slym beset werden.
Ten vijfden is al het brood, uit verdronken, muf, verpiertert en verwormt koren gemaakt ten hoogsten schadelijk: want gelyk een kleermaker geen nieuw kleed kan maken uit een versleten kleed, alsoo kan uit quade spys, geen goed voedsel voor ons lighaam verschaft werden.
Ten sesden is versch Brood beter dan oud-bakken, wijl in het versche alle de deeltjes in een groote volmaaktheid sijn; maar beter is het, dat het eerst bestorven en koud geworden is, als dat men het warm eet. Het oud-bakken Brood krygt [8] allenxkens een graad van bederving en beschimmeling; en daarom is het zelve soo goet niet.
Ten Sevenden is veel Brood gegeten gesond, dewyl dաndere spysen daar seer door verbetert werden.
Ten agsten is het gesonder syn eigen gekneed oft gebakken Brood te eten, dan dat men van de bakkers koopt; want het gaat met haar als met andere luiden, die alleen uit syn om veel geldts te winnen, en by gevolg bakken zy het Brood soo slegt, dat het maar even aan de man wil, en de proef kan houden: alhoewel sommige, dog weinig, hare ziel met dit tydelijk overloon niet en willen besmetten.
Vorders is alle Brood van groote en volle koornen gebakken beter, als van kleine en versengd koorn, derhalven is de Goese tarwe de beste, en die daar aen volgt. [9] dit zy niet alleen gesegt van de tarw maar van allerley graan.
Tarwen Brood is ligter te verteeren, als roggen-brood, en geeft een goed voedsel: die grooten honger hebben, en geduirig hongerig zyn, zullen beter doen dat ze roggen-brood eeten, als tarwen brood.
Tarwen-brood met sijn semelen, als ook gebuilt, is niet vreemt, en is beter dan Witte-brood, oft daar het meel voor het meerder gedeelte uit gesift is. Want veel Witte-brood maakt veel verstoptheid in onse lighamen: daarom hebben de Wittebroods kinders zulk een witte doodelyke troynie. Het veroorsaakt ook harde buiken, wormen &c. dog matig gebruikt, is het geen quaad voedsel. Brood, dat sijn semelen ontnomen is, geeft weinig voedsel, en maakt een harde afgang.
Mistelluin, oft gemengt Brood, [10] uit half tarwe, half rogge, mag van alle menschen genuttigt werden; ‘t werd ook soo ligt niet droog als het tarwe, en is mede soo vast niet als het rogge.
Twee-bak oft beschuit is seer goed gegeten, voornamelyk de Wormer-bischuit, die om eenige kleine redenen alhier zoodanig niet gebakken kan werden; sy is ook gesonder in soete melk gekookt, dan witte brood.
Kruid-koekjes en Kruid-beschuit sijn beter als sonder kruiden.
Krent-koekjes sijn gesonder dan Witte-broods koekjes.
Wafelen, wijl die met gest geresen werden, sijn gesonder dan panne koeken. dog in alles moet men de middel-maat houden; want alle gebak, als wafels, pannekoeken, susters, broeders, poffen, timpjes, witte-brood, engelse kaek, pudding, en diergelyke van die soort, sijn bequaam om verstoptheden te maken: [11] de kinderen, die veel van desen spyzen eten, krygen wormen en harde buiken.
Bloem-pap, en voorts allerlei lepelkost, met meel toebereid is, veel gebruikt, is ongesond, makende verstoppinge; dog niet te veel gegeten, sal soo veel schade niet bybrengen. De water-pap oft water-bry is al van de selfde wyse. Rys-pap, middel-matig gegeten, is niet quaad: Spaanse-papsal men weinig eeten. Eyer-brood, panne-brood oft gewend brood, is niet ongesond.
Rogge-brood geeft ons een goed voedsel; wanneer het uit meel gebakken werd, soo als het van de molen komt; want te veel semelen daar by geeft weinig voedsel, en te veel meels, maakt verstoppingen en wormen, daarom is het klein-rogge ongesond, wyl het te swaar is, Roggen-brood is beter voor werk-luiden dan die studeren [12] en ‘t lighaam weinig oeffenen.
Amsterdammer-koek, matig gegeten, is goed; want anders baard die siektens; aldus spreek ik ook van de Deventer-koek, en alle andere die met honig en specerien gebakken werden. Rogge-beschuit, scheeps-beschuit oft rotjes sijn seer goed gegeten,
Rogge pap is niet quaad voor luiden die werken; anders sullen die gene, welke weinig werks doen, siek werden.
De gerst,’t sy brood daar afgebakken, ‘t sy dat die gepelt is en in melk gekookt, geeft weinig, dog geen quaad voedsel, maar is in soete-melk beter dan in kerremelks pap. uit gerste meel gemaakt, kan ik niet gansch voor goed houden.
Haver is mede niet ongesond, wanneer die tot gort gemaakt werd en in spysen gekookt, dog moet niet te veel gegeten werden.
Pot-marg oft Potje-beuling met [13] rasynen is niet ongesond, maar te veel syroop daar in is schadelijk.
Boek-weit is mede niet quaad, dog soo goed niet als de tarw oft rogge; boek-weiten-bry is goed, middel-matig gegeten. Het Brood datեr van gebakken werd, is seer swaar in ‘t lighaam, dog met krenten gebakken, is beter dan sonder: aldus spreek ik mede van de boek-weite koeken.
Geers, manna, en diergelyke in melk gekookt, is gesonder dan rys, en mag dikwyls gegeten werden. Men mag hier ook wel meel van maken, en koeken af bakken.
III. Hooft-stuk. Van de Peul-vrugten, als erwten en boonen.
ONder de soorten van Boonen behooren de Turkse boonen, [14] Roomse boonen, en Paerde boonen. Onder de erwten heeft men grauwe, groene en witte erwten.
De Groene turkse boonen, al is ‘t datse het grootste voedsel niet en schynen te geven, sijn egter heel gesond, voornamelyk als die eerst uitkomen en met boonkruid, peterselie, peper, en diergelyke dingen toebereid sijn: dog ingeleide sijn so goed niet.
De uitgedopte boontjes sijn seer goed met boter en peper, of met boter en peterselie gegeten; maar met boter en asyn, synse seer ongesond.
Boon-pap, gemaakt van gekookte boontjes en vleis-sop, is seer goed.
Roomse-boontjes, eerst uit komende Wolle-wantjes genoemt, gesneden en met boon-kruid en peterselie gestooft, sijn buiten gemeen gesond.
De uitgedopte sijn beter als hare [15] roode oft witte schillen afgepelt sijn.
De Paarde-boonen sijn mede van den selfden aart als de Roomse boonen.
Groene erwten oft peulen eerst uit komende sijn seer gesond gestooft gegeten, maar rauw, gelyk de kinders doen, maken een stinkenden adem.
Alle uitgedopte erwten sijn gesond, en voor al de groenen met boter en peterselie, of in de Winter met eenig vleis-sop gekookt.
De Witte erwten sijn mede niet quaat, dog soo goet niet als de groenen.
Grauwe erwten, by sommigen ouw-wyven geheeten, sijn seer gesond voor sterke lighamen, met braad-vet gegeten: Eenige eetense met rasynen, dat niet vreemt is.
Merkt aan, dat alle erwten en boonen met geen suire saucen moeten [16] gegeten werden, want sy dan seer schadelijk sijn.
IV. Hooft-stuk. Van alderlei groene moes-kruiden.
DE Salade,latou, kroppen, en diergelyke, sijn moes-kruiden die men wel meest in Holland over tafel gebruikt, welke indienser wel toe bereid werden, geen van de minste konnen geagt sijn. Maar om dat deselve altyd door een suiren edik oft asyn bedorven werden, synse onnut en schadelyk, voornamelijk alsեr soodanigen sala is voor gegaan en men daar een kom soete melk toe eet. Ik segje datse schadelijk is, ja een van de voornaamste oorsaken kan gerekent werden, die de scheurbuik voortbrengen, waar uit een nasleep van honderde siektens voort spruit. [17]
Dewijl nu de Sala goed,en den asijn schadelijk is, moet men die op een andere wyse bereiden, namelijk met een goede witte olie, een weinig gestooten foylie, en voorts sulke toekruien die men daar op begeert: die het gewoon sijn, sullen dit geregje wel mogen. men kanse ook met olie alleen eten en een weinig sout, dat men dese gewoonte invoerde, men souw soo veel sieke menschen niet vinden. hoe schadelijk het suur is, sal ik hier na in den asyn verklaren.
Na dese voegt de Witter sla, Veld sla, oft vet-kous; zy behoeft de voorige in goedheid niet te wyken, maar moet sonder edik toegerigt sijn.
De voorige sala en gestooft gelyk spinagie is seer gesond gegeten.
Endivie als een sala bereid, dat is klein gescherft, namelyk van [18] de geelste stronkjes, is seer goed gegeten, dog mede sonder edik.
Is mede seer gesond by eenig vleis gestooft oft anders toebereid.
Hier aan komt gevoeglijk de Sellerye een kruid voorwaar, dat men ‘s middags en ‘s avonds behoorde te eten om sijn nuttigheid, voornamelyk voor de vrouwtjes: die haar in alle saken wel doet wesen.
Pimpernel, raket, katte-kruid oft nipt, dragon, kerse en diergelyke riekende toekruiden, sullen de saladen niet bederven, maar doen alles goeds, daar over gestrooit.
Kervel, en al het gene daar van toe bereid werd, is een gesond kruid somwyls gegeten, ‘t sy dat menեr taarten of koekjes van bakt, of dat men de selve scherft en in melk kookt, om daar een witte broods sop af te maken.
Peterselie is een kruid, dat men [19] om sijn deugden uit de moes-tuin niet kan houden, want het kan in veele gevallen als de keuken-oppassers weten, gebruikt werden.
Beet en kaarsjes bladen tot een warmoes gemaakt, met eenige andere daar toe behoorende kruiden, sijn alle van groote nuttigheid.
Als ook de Spinagie gestooft en sonder suur gegeten, is een seer gesonde spys.
De Surkel oft suiring, en alle suire kruiden, sijn wel aangenaam, maar wat veel gegeten, konnen in ‘t lighaam geen nut uitrigten.
Patientie is byna van kragten als de beet.
Een sala gemaakt van eerst uitkomende hop, paerde bloem, oft cichorei is mede heel goed, dog sonder suur, als het mogelijk is, gegeten.
Sulx seg ik ook van de sala die [20] men vab waterkers maakt, welke tegen de scheurbuik sonderlyk is.
De Hof-kers, tuin-kers oft ster-kers tot een boterman gegeten, oft over sala, is voor de blauscheutige mede niet ondienstig.
Porcelein is matig gesond, maar is beter om sijn lymagtig sap gelaten. dog is gestooft niet heel quaad.
Allerlei kool, soo lang hare bladeren mals en aangenaam sijn, kan men die onder de minste rang van gesonde kruiden niet rekenen, als daar sijn, Savooyen, fluit-kolen, kabuis-koo, kappertjes kool, boere kool en diergelijke, welke alle seer goed gegeten sijn, wanneer ze door het by doen van surigheden niet verdorven werden, gelyk men die kan toemaken als spinagie. kool, gesneden als sla, is ook seer goed met vleis-sop, boter zout en peper gestooft, is ze best.
Bloem-kool is mede seer goed, en [21] soo ongesond niet, als sommige ons diets hebben willen maken.
Aspergies dikwyls gegeten is den scheurbuikigen sonderling goet, en moeten in de tyd datʼer sijn dagelyks wel gebruikt werden.
Artisiokken sijn goet om den jong getrouwden wat te gemoet te komen; geven ook goed voedsel.
Venkel onder moeskruiden, geeft niet alleen een goede geur, maar is mede seer gesond, voornamelijk voor vrouwen die geen sog in de borsten hebben.
V. Hooft-stuk. Van allerlei eet-bare Wortels.
ONder de eetbare wortels, rekent men de rapen, gele peen, Pinxternakels, beet-wortels oft karoten, radys, ramelassen, artisiokken [22] onder dʼaard, suiker-wortels, ajuin, look, aard-akers &c.
De rapen gestooft, gebraden, oft heel gekookt, sijn altemaal niet ongesond, voornamelijk alsʼer een weinig pepers by gemengt is.
Van gelijken sijn ook de geele peenn en pinxternakels, gekookt by vleis ofte visch, of alleen gekookt, en met boter en schyfjes gegeten.
Beet-wortels oft karoten sijn niet verwerpelijk, wanneer sy wel gepepert sijn, met wat olie oft gesmolten boter, dog dieʼer den edik uit kan laten, sal best doen.
Radys en ramelassen met weinig sout gegeten is den scheurbuikige seer gesond: ja selfs heb ikʼer quade magen mede genesen, waarom met ze wel op tafel mag zetten.
Aartisiokken onder dʼaard by een gegeten, zyn seer goet, maar gesooden en als een salade [23] gegeten, sijn goet voor eerst-getrouwde, veel gegeten sijn walgelijk.
Peperwortel geraspt sijnde, is niet alleen een smakelijke saus, maar ook seer gesond, voornamelijk bij visch.
De suiker-wortels sijn mede seer gesond; waarom ik my verwonder datse niet meer gebruikt werden.
Ajuin, look, knof-look, parei, charlotte en diergelijke, weet ik niet waarom sy van de doctoren soo seer verboden werden: de boeren souden hen daar van wel konnen overtuigen, wyl sy weten dat de selven hen tot hun triakel verstrekt, en dat ze byna alle siekten daar mede genesen. Sy sijn dan seg ik, om haar vlugtige deelen, middelmatig gegeten seer gesond, ʼt sy op wat wyse sy bereid werden. vleis en visch, doen sy haar schadelykheid verbeteren [24]
Aard-noten oft aard-akers geven goet voedsel, maar te veel gegeten doen sommige stoppen en hardlyvig werden, dog dikwijls en weinig gegeten sijn gesond.
Peterseli-wortels, by visch gekookt, sijn mede gesond en openende.
VI. Hooftstuk. Van alderlei aard-vrugten.
ONder de Aard-vrugten rekent men Pompoenen, komkommers, Meloenen, aard-besien.
Pompoenen, tot een moes gemaakt, ʼt sy met soete melk, of anders, sijn niet heel ongesond gegeten.
Dog de Komkommers hebben een quade naam gekregen; maar ik meine dat de selve schadelijker sijn, om dat se met veel suur gegeten [25] werden, dan om haar selfs wille: al hoe welse veel slijm schijnen te maken. Zy sijn best gegeten, als mense eerst snyd en in water legt, of gesneden sijnde, eenige uiren laat staan, soo salʼer een slymig water op komen, dat men sal afgieten. Gans afgewasschen sijnde, en met peper, folie, sout &c. middelmatig gegeten, konnen ze nog gedult werden.
Aan desen als ze nog jong sijn, werd alhier ʼt Amsterdam de naam van Agurkjes gegeven, alhoewel sulx beter een andere vrugt toekomt. Men leidse in edik, peper, peper wortel, folie en diergelijke; welke Agurkjes by gebraad matig gegeten, niet heel veel schade doen.
De Meloenen sijn mede al van de zelve aard als de komkommers, verwekkende vele siekten; dog ze worden hier van weinige gegeten, [26] soo dat se hier te lande niet veele siekten sullen maken.
Aard-besien oft freinsen, met franse wijn en een weinig suikers gegeten, sijn aangenaam, en niet heel ongesond, alleen gegeten met een boteram konnen mede geen quaad; maar men moetse niet te oud laten werden, want dan verliesen sy ʼt geen ons voordeelig was, en werden fenijnig.
VII. Hooft-stuk. Van de Heester-vrugten.
ONder de Heester-vrugten telt men de roode en swarte aalbessen in Zeeland jenyvers gesegt, Stekel-besien oft kruis-besien, blauwbessen, berberissen, bramen, framboysen en diergelijke.
Alle soorten van besien veel gegeten sijn seer schadelijk [27] dewijlse veel suur in ons lighaam veroorsaken, daarom is de middelmaat best.
Yder een roept, dat de roode bessen soo gesond gegeten sijn, om datse verkoelen; maar indien men eens bezeft, dat ons bloed en verdere sappen te verkoelen, is, ymand siek te maken en sijn sappen te doen stremmen, sal men wel haast konnen oordeelen of suure dingen voor ons lighaam soo gesond sijn. Ik wil niet seggen, datse juist dadelijk die siekten maken, maar naderhand, ten sy datse haar bloed door andere spys oft drank verbeteren: derhalven sijn de besien ʼt zy roode of witte, als ook de gelei van aalbessen en de schoon gekoleurde koeldrankjen daar van gemaakt seer schadelijk, ja vergiftig, gelijk ik hier na, van den asijn sprekende nader sal toonen. de wijn uit het sap deser besien gemaakt is niet quaad. [28]
Swarte aalbesien fijn nog beter als rooden, wijl sy soo suur niet en sijn: op brandewijn geset, sijn niet quaat.
Kruis-besien oft stekel besien nog onrijp sijnde, sijn seer schadelijk, dewijl ze een onguur en straf suur by zich hebben; dog rijp geworden, sijnse beter en milder: maar ze moeten niet te veel gegeten worden, en ʼt is beter dat men ze laat.
Blauw-bessen, krake besien, en diergelijken, komen met de swarte aalbessen overeen. De Berberissen sijn schadelijker als de roode aalbessen; waarom men ze laten moet voor de geenen die liever op de smaak leven, dan op hun gesondheid.
Framboisen en bramen, niet te rijp nog onrijp sijnde, syn soo schadelijk niet, als men my in mijn jonkheid pleeg wijs te maken; dese set men ook op bier en wijn, [29] waar aanse een liefelyke geur geven. Men moet sig wagten van dese dingen al te veel te eten: wijlse veel fuirigheid in ʼt lighaam na laten, en daar na koorsen of andere siekten verwekken.
VIII. Hooft-stuk. Van allerlei boomvrugten met harde schillen.
NU staat ons voorhanden van de soorten van noten te spreken als okker-noten, hasenoten, kastanien, eekels, pingels, pistasjes, amandelen en diergelijken.
De okkernoten, versch sijnde, sijn seer goed gegeten, maar oud en rans, deugen ze niet dan om olie uit te maken.
Dit selve seg ik mede van de Hasenoten, welke seer gesond sijn voor de geenen, die ʼt graveel [30] hebben. maar men moet de noten noit met de tanden kraken, of gy bederft de selven en krijgt tandpijn.
Eekels werden in sommige landen gegeten, dog ze sijn voor grove luiden beter als voor die tenger sijn.
Hier na volgen de Kastanien, welke somtyds gegeten niet quaad sijn, ja maken menigmaals afgang in luiden, die veel suur by sig hebben.
Pistasjes sijn mede seer gesond, als ook pingelen.
Na welke dʼ Amandelen volgen; dese gepelt sijnde, sijn mede goet gegeten, maar ongepelt stoppen sy, ten sy men daar wat vygen oft rasynen by eet. [31]
IX. Hooft-stuk. Van de ooft-vrugten met weike schillen als appelen, peren &c.
ONder dese steltmen onder dʼeersten rang de appelen en peren, daar na Orangien, klooster-appels, cinaas-appels, citroenen, limoenen, granaten, aprikosen persiken, queen, mespels, pruimen, cornoeljen, vygen, kersen, druiven &c.
De appelen sijn alle van verscheiden aart waar van men vind suireen soete. Alle appelen sijn beter, als sy belegen sijn, dan versch, zy sijn ook beter ryp geplukt, dan onryp. de soete appelen sijn beter als de suire, ten sy die matig suir sijn, want als dan doen sy mede de spyse teren, maar te scherpen suir hebbende deugen sy niet.
De beste appelen om uit de [32] hand te eten sijn aagt appels, rabauwen, pippelingen, reinetten, joopkens oft knoopsteertjes, soomer guldeling, goesoeten, hondermarkt, kannetjens appel oft cypel appel en diergelyke die tussen suur en soet sijn.
De andere suire soorten sijn alle beter om te stoven, braden en te koken, of te bakken, welke matelijk gebruikt niet seer schadelijk sijn, voornamelijk als ze een wijltje gelegen hebben.
De Peren komen naast dʼappelen; hier onder heeft men, suiker peren, Kaneel en safferaan peren, Konings-peren, suikerei-peren, riet-peren, smeer-peren, winter peren oft Harmen Harkes peren, bergemotten, oft soppende groentjes en diergelyken meer.
Alle sagte en volkomentlyk rype peeren, alle matig gegeten, sijn niet ongesond, maar de harde en onrype, suire en veel gegeten, maken veel siekten. nog beter [33] sijnse gestooft oft gebraden, voornamelyk de winter peren, yser-peren &c.
De Cinaas-appels spannen wel de kroon ontrent de orangien en klooster-appels, maar veel gegeten veroorzaaken loop, ja selfs wel de roode loop, ʼt welk men genoegsaam bespeurt in die gene, welke op Zee sijn, en aan een eiland komende, zoodanige vrugten eten. Sy sijn beter gegeten met haar schillen, dan sonder; want hier door werd des selfs suirigheid meer getempert: maar ʼt is beter die matig te gebruiken of tʼeenemaal te laten.
Het selfde seg ik mede van de citroenen en limoenen, welke om haar scherp suur nog veel schadelijker sijn, al is ʼt datse met suiker gegeten werden, want sout en suur krenkt onse sappen en vogten, maaktse dik en traag loopende, verwekt, koorsen en scheurbuik: [34] al is ʼt dat sommige seggen, datse voor die qualen goed sijn, maar ik segge datse de waarheid hier te kort doen, en dat haar experientie vals is, en valsche verschijnsels doet sien.
Granaten sijn gemeenlijk twederlei, soete en suiren; de soeten sijn ryper en by gevolg gesonder, dog sijn in dese landen best gelaten, wylse hier niet ryp konnen over komen. De syropen, die men in dʼapotheken van dese vrugten, als ook van limoenen en citroenen maakt, sijn seer ongesond; om welke oorzaak dʼapotheken voor het meerder gedeelte van de deftigste medicyns van onse Stad afgekeurt worden. Ja sommige geven hun eigene genees-middelen, op datse door den Apotheker niet bedrogen mogen werden, wanneer hy de voorschriften der doctoren door sijn jongen, wyf of meid laat toe maken, en Monsieur [35] Apotheker sijn visiten (waar door seg soo veel duisent menschen onvoorsigtiglijk werden omgebracht) by de huisen gaat doen. Seker men behoorde sulke Apteker-docters, ik wil seggen doctor-nyders en haters, en menschen-moorders, gelyk de Romeinen, uit onse Stad te bannen, en noit weder in te roepen.
ʼK zeg u derhalven, borgers, die ik dit waarschouw uit pligtelyke liefde, dat gy als gy siek komt te worden, u zorgvuldiglijk wacht van aan zoodanig een slag van volk uw leeven te vertrouwen: maar haalt een wys doctor, wiens naam en faam beroemt is, laat het uw liever wat kosten, als dat gy u laat moorden en villen: is ʼt dat sommigen niet konnen betalen, komt by my aan huis, ik sal uw uit liefde genesen, sonder dat uw de consultatien of medicamenten yts sullen kosten [36] om de waarheid niet te veel te seggen, die haat maakt, sal ik verder gaan.
Aprikosen en persike, ryp sijnde, sullen, weinig gegeten, de grootste schade niet doen: maar wagt uw van het veelvuldig eten. Een glas goede franse wyn daar op gedronken is seer goed, maar de rinsche is in dit geval schadelijk.
De Queen, rauw gegeten, sijn seer schadelijk, vermids sy vol van een rauw en onguur sop sijn. By vleis gekookt of gestooft en matig gegeten, sijn niet quaad. Van Quee vleis en al de bereidselen van dien, is het matig gebruik goed.
Mispel, sijnde suur-rot, hebben een grooter schadelijkheid by sig, dan die een soet rot by sig hebben. Dog de middel-maat moet men overal houden.
De Pruime hebben een seer quade naam gekregen; de reden [37] weet ik niet wel waarom, ten sy men de selve al te veel gebruikte. Onse voorsigtige doctoren weten den sieken wel een kooksel van pruimen te ordineren: indien nu drooge pruimen soo goen zyn, soo sijn de natte en versch ryp geplukte, soo schadelijk niet: derhalven besluit ik, dat de gesonden tot alle middelmaat sig mogen gewennen. De blauwe pruimen en geele pruimen, hoe grooter hoe beter, sijn soo schadelijk niet, als men wel heeft gelooft.
Cornoeljen sijn vrugjes die men niet te veel eten moet, nog ook moerbesien, ten sy die volkomen ryp sijn, want anders sijn sy te suur en te koud. Dit behoort derhalven een vaste regel te sijn, dat men tot alle ooft-vrugten brood eet, en een lepel brandewijn of een romer goede franse wijn daar op drinkt, ʼt welk de suirigheid tʼeenemaal of voor een gedeelte ten onder kan brengen [38]
Vygen heeft men hier te lande selden ryp, en soo sy hier ryp sijn, heeft men die in geen overvloed, soo dat men sig hier door selden siek aan kan eten. Van de drooge vygen sal ik hier na verhandelen.
Kersen sijn niet onaangenaam te eten, wanneer sy volkomentlijk ryp sijn; de soetsten sijn de besten, voornamelijk kriekn en spaanse kersen, maar te veel gegeten maken ze wormen.
De morellen op franse of brandewyn geset sijn seer goed, en niet onaangenaam te gebruiken. Kerse-sop gemaakt of gestooft sijn mede niet quaad, dog eet alle vrugten niet te veel.
Druiven, veel gegeten, sijn ten hoogsten schadelijk, voornamelijk als ze niet al te ryp sijn, want der zelver sap is seer fermentatyf, waar door ons bloed en andere vogten of soppen wonderlyk verandert werden; hier door komt [39] veeltyds schielyk een koors met braken en kamer gang, ʼt welk men boertnoemt, derhalven is het oorbaar dese vrugt niet al te veel te snoepen. De soetste en aromatykste druiven sijn de besten: voorts sijn alle druiven ʼt zy blauwe of witte al byna van eenen art. Te veel druiven eten, maakt ook dat de menschen vol van suire sappen werden, waar door sy in de derdendaagse koorsen vervallen, en menigmaals schurft of krawasie krygen, gelyk men siet, aan die gene, welke eerst in onse landen uit Vrankryk komen. Van de most, wijn, rasynen en krenten, sal ik hierna spreken.
X. Hooft-stuk. Van de suiker honig en confituiren.
ALle Suiker en confituiren, te veel gegeten, konnen in [40] ons lighaam geen nuttigheit doen: daarom is het beter geen van diergelyke dingen te gebruiken: egter, wyl de suiker en alles watʼer van gemaakt werd, sijn gebruik heeft, sullen wy daar wat nader van spreken.
Den Honig, hoe witter hoe beter, verscheelt van de suiker in graden, want de suiker is soo heet niet als den honig, ook is de witte honig soo heet niet als de bruine: de witte honig, anders maagden honig oft ongepynden honig gesegt, is niet ongesond, indien men die middelmatig gebruikt met brood, of in eenig eten gekookt, en gemengt.
Hoe witter de suiker is, hoe gesonder, want de bruinste en vetste maakt veel slym en verstoppingen in ʼt lighaam, dog men moet in alles de middelmaat houden: de selve maakt veel slym in ‘t lighaam, waar uit niet anders dan [41] verstoppingen konnen voortkomen. De broodsuiker, door kalk van loog gesuivert, en wit gemaakt, is soo ongesond niet als men wel meint; want de loog beneemt alle suir in ons lighaam, ‘t welk daar niet moet wesen: darom is de suiker hoe witter gemaakt hoe beter, om datse soo veel slym niet en baart, als de vette en bruine suiker.
Gelijk ik van de suiker spreek, gevoel ik mede van de Syropen, die altemaal in veelheid gebruikt sijnde, ons lighaam ten hoogsten schadelyk sijn. Hierom sijn de kinderen, die veel suiker, syroop, en andere suiker-kost, eten, veel met wormen en dikke buiken gequelt, daar dաndere daar en tegen groyende en welvarende zyn.
Overmits het nu seker is, dat de suiker en syroopen soo schadelijk sijn, werden die van de beste [42] doctoren onser republyke soo veel in dաpotheken niet meer voorgeschreven, wyl sy door lange ervaring bevonden hebben, dat de selve schadelijkheid by bragten, en de siekten langer deeden duuren. Dit is mede dկorsaak warom men na een reformatie in den Apotheek verlangt.
Voorts alle dingen die van suiker gemaakt werden, als marcepein, Macrons, letters, banquet gesuikerde amandelen, kapittelstokken, allerlei confituuren soo drooge als natte, sijn altemaal schadelijk, wanneer se te veel gebruikt werden. Dog de gedroogde confituiren, die weinig suiker by sig hebben, als orange schillen, alants-wortel, kerwe, anys, worm-kruit, calmus &c. sijn alle medicinaal. de geconfyte gember is mede niet quaad te gebruiken, wanneer hy heel heet is.
Alle conserven sijn om haar suiker [43] mede seer schadelijk: darom werden die van redelijke doctoren in den Apotheek niet meer voor geschreven: alsoo ze bevinden datse daar niets besonders mede uitwerken.
XI. Hooft-stuk. Van sommige toespysen en nageregten.
ONder de toespysen en nageregten behooren de rasynen, krenten, pruimen, vygen, dadels, olyven, pistasjes, amandelen, pingelen, kappers, agurkjes, acia, kaviaart, ansiovis, soucise de boloinge, champioens, soutenelle, krabbe quaad, ingeleide spaanse peper, mostert.
De Rasynen, soo lange als ronde, sijn beide gesond gegeten met amandelen of wel sonder, maar houd in alle ding een maat, By [44] eenig vleis of andere kost gestooft of gekookt, zijn ze niet vreemd, dewijl ze die spysen in ons lighaam wel voortsetten, want sy doen eenigsins laxeren, voornamelijk de soete en versche: dկude zyn soo goed niet te gebruiken als de nieuwe, want de oude krygen een quaad sap in sig, vermits al de vlugge deeltjes, die de grootste werkbaas zyn, vervliegen.
Na de rasynen volgen de korinthen oft krenten waar van de meesten sonder steenen of korlen sijn, andere met steentjes en grooter; sy zijn alle seer gesond uit de hand gegeten of in de kost gebruikt. doen de hartlyvige laxeren des ogtens gebruikt met een beschuit.
De Pruimen sijn van verscheide soorten als ronde en lange, katryne pruimen, prumellen, of prumiolen, dese sijn alle uit de hand gegeten of in de kost gekookt en gebruikt niet seer ongesond, [45] want sy maken den buik week, voornamelyk de katrine pruimen, die men in sommige gevallen voor een purgatie soude konnen gebruiken, dog dit moet met eerst met een wys doctor (maar met geen Apotheker) overleggen: want men door blindelings te purgeren, ligtelijk groote siekten op den hals behaalt, dat ligtelyk van een waan-wysen apotheker gedaan werd: daarom borgers en goede vrienden, wagt uw van dit volk: ik heb mede apotheker geweest, en weet by gevolg daar best van te oordeelen: gaat dan, die sijn gesondheid lief heeft by een goed Christen doctor, diens ampt is het, als zijnde Heer en Meester van de gansche geneeskunde (daar dաpotheker by toelating, maar de kok van is) die sal uw beter onderrigten.
Vygen, matig gebruikt, voeden wel, maar te veel gebruik [46] maken, gelyk alle soete dingen, te veel slym en verstoppingen: sy sijn alle best met amandelen gegeten.
Dadels, somwijle gegeten, konnen niet veel schade bybrengen: sommige natien leven alleen by na van de dadels en amandelen: dog veel gegeten zijn se schadelyk.
Pistasjes, amandelen, pingelen, sijn goed gegeten, voornamelijk met vygen of rasynen, anders konnen sy ligtelijk verstoppingen maken, voornamelijk de amandelen met schillen.
Olyven, weinig gegeten, zijn niet heel schadelijk, en bequaam om een romer wijn daar op te drinken; sy doen ook de spys wel teren. de kleinen agt ik beter als de grooten.
Van de Kappers, agurkjes, champioens, soutenelle, krabbequaad en diergelyke ingeleide dingen, moet men niet te veel nuttigen, maar [47] een weinig doet de spyse teren. de Champioens sijn best gelaten, want sy menig om hals gebragt hebben: sy geven ook aan ons lighaam weinig nut. De Soutenelle nog krabbequaad (die in Zeeland veel gebruikt werden) konnen mede niet heel veel goeds doen.
Acia is een indiaanse compositie, bestaande uit verscheide dingen, waar van de voornaamste rieten oft bamboesen sijn. Dit bereidsel matig gebruikt is in ons lighaam seer goed en nut, voor luiden die seer koud zijn. is veel nutter by eenig gebraad gegeten als de agurkjes of kappers, die soo werm niet en sijn als dese acia; na dese volgt de.
Spaanse ingeleide peper, wanneer men die gebruikt als sommige luiden, die een pisvaatje van haar lighaam maken, is seer schadelijk: wyl men die veeltijds set tot een nagerigt om wel te konnen suipen. [48]
Maar als menեr een weinig van nuttigt tot sijn gesondheid, is ‘t een van de alderbeste naspysen: want de spysen werd daar door verteert, en de vogten wordenեr in ons lighaam vloeybaar door gemaakt.
Kaviaart, zynde de kuit van steur, misschien (dat uit de smaak blykt) met sout gemengt, is om sijn traan en sout ons lighaam seer schadelijk; weshalven menze niet veel gebruiken moet, ten sy met edik uitgetrokken, en met orego en goede olie daar over: dog alles in matigheid. Ջ zou die wel tեenemaal verbieden, maar wijl ik de delicate luiden niet geheelijk wil van haar lekkernyen aftrekken, soo is ‘t dat ik van alles de middelmaat toesta.
Hier na voegt de Ansiovis, welkers voedsel weinig is en schadelyk; waarom het beter is die te laten of matiglyk te gebruiken. [49]
Soucise de Boulognie, somtyds gebruikt, niet vreemt, want de spyse werd daar door verteert, en verwarmt: item al wat op die wyse van vleis gemaakt werd, kan niet schadelijk zyn.
Mostaart is mede een van de beste toespysen en speceryen, die wy in ons land hebben, want sy doet de spyse seer wel teren; waarom menze in alle spysen, daar de selve plaats heeft, wel veilighlyk gebruiken mag.
XII. Hooft-stuk. Van de Speceryen.
ONder de speceryen telt men de peper, kaneel, folye oft bloem (by sommige gesegt); noten-moscaten, nagelen, orego, gember, saffraan, curcuma, eujen oft ajuin, look, mostert, [50] coriander, anys, kerwe &c.
De Peper is een van de gemeenste speceryen, die men van de indiaanse gebruikt. Dese dryderlei; namelijk swarte, witte en lange, waar van de swarte de gemeenste is. Dese in de kost gedaan, ‘t sy gestooten of heel ongekneust, is seer gesond, doet goeden honger krygen, teert mede spyse, en houd de vogten in goede beweging.
Van gelyken is mede de Kaneel en de Cassia lignea oft kleine Kaneel, welke des selfs vlugge deelen seer gesond is in allerlei spysen gebruikt daar het pas geeft, of anders somwijls gekauwt, en het lieffelijke sap daar uit gesogen.
De Note Moscaten sijn mede van de selfde hoedanigheden, fijn van deelen; waarom des selfs gebruik noit nadelig is.
Van gelijken is de Folie oft Blom, die evenwel de note moscaten [51] in kragten verre overtreft; dewyl ze veel fijnder van deelen is.
De Nagelen als ook het Nagelhout is mede niet te laken, en dese moeten soo veel gebruikt werden als het immers mogelyk is.
De Gember oft gengeber is van kragten weinig van de peper verschelende in kragt en hitte, waarom ze nuttiglijk gebruikt word.
De Saffraan en Curcuma oft indische saffraan, in melk of andere spyse gebruikt, is seer voordeelig: men kanse ook drinken in plaats van thee, met eenige andere speceryen daar onder gemengt.
Van de ajuin, look, parei, peperwortel, en mostert heb ik elders gesproken: weshalven ikեr hier geen gewag meer af maken sal.
De Laurier, Rosemarijn, Salie, Thym en andere fijne kruiden, die men gewoon is te gebruiken, sijn alle in de spysen seer voordelijk en goed. [52]
Als ook Anys-saad, kerwe, coriander, en diergelyke saden meer, maken de spyse liefelyk, gesond en aangenaam.
XIII. Hooft-stuk. Van de boter, olie, kaas, en melk.
DAt de Boter en olie seer gesond zyn, is de heele waereld bekent, en daarom zynse van een yder soo zeer geagt en gepresen. De Boter is een goed middel om een menigte suirigheden (‘t welk ik om reden op sijn Kartesiaans niet sal uitleggen, wijl sulx de borgers te hoog gephilosopheert is) te dempen, daarom is de selve nuttig by alle kost middelmatig gebruikt: de selve is een van de grootste segens die God in ons land gegeven heeft, soo om de gesondheid, als om de groote koopmanschap, die [53] daar hedensdaags mede gedreven werd. De beste Boter is de Hollandse, voornamelyk de Leidse en die daar ontrent gemaakt werd: ik wil egter de vriesse niet ganselyk verworpen hebben, wijlse daar mede seer goed is: ja alle boter is goed, waar se ook gemaakt werd, dog dեene beter als dաndere: hoe verscher hoe gesonder, want de sterke oft ranse boter is tեenemaal verwerpelyk, alhoewel die profytelyk is.
De Olie van Oliven is van de boter alleen in graden verschelende, daarom sal ik aan de selve al toeschrijven, wat in de boter prysen kan: de beste is de witte die niet en stinkt, want de stinkende is beter voor de lamp, om schoenen schoon te maken en het spinnewiel te smeeren, dan in het lighaam te nemen.
Ontrent de Kaas is veel onderscheid te maken; met een word [54] seg ik, dat dկuwe de beste is; en de groene nog beter dan witte: item roomkaas nog beter dan kermemelks kaas. de tesselse kaas is geensins te verwerpen, en een oude leienaar liegtեr niet om; koyen kaas is gesonder dan schape kaas, want schape kaas is gemeenlijk wat wrangagtig, en darom niet goed, dog de groene werd door de schaaps-keutels goed gemaakt. Een oude Stolkse kaas is seer gesond, als ook de Parmesaan en andere oude kasen: dog die de kaas meest vermijd, isեr dikwils best aan; ten minsten moetse met een spaarsame hand gesneden werden.
Indienեr een goed voedsel is, is het de melk, soo van koyen als andere gedierten; ook is het de beste spyse die men voor de kinderen, selfs sieken en kranken kan hebben. Men heeft in de melk boter, kaas en wei, ‘t welk eten en drinken te samen is, en soo brandig [55] niet (ten zy van de ongesonde beesten) als men meint.
Kerne-melk is soo gesond niet om sijn menigvuldig suur, ten sy de selve versch is en niet schraal: want dese schrale suirigheid is sijn vettigheid benomen.
Dikke-melk is nog beter dan kernemelk, want deselve nog meer boter by sig heeft.
Gestremde melk is ongesond, voornamelijk als de selve hard gestremt is, maar nog niet hard zynde en nog glibberig, kan ik ze soo quaad niet oordeelen.
Room, matig gegeten, is niet quaad, inzonderheid een weinig dikke melk daar onder, maar alleen gegeten is ze te vet. Suire room is niet goed gegeten.
Roomkaasjes konnen niet veel goed in ‘t lighaam doen; daarom diese meest laat, sal der minst van ziek zyn. [56]
Vlade met eijeren is seer aangenaam en gesond; geeft ons goed voedsel.
XIV. Hooft-stuk. Van het sout en dաzyn.
HEt Sout is of gegraven of uit Sout water gemaakt, beide middelmatig genuttigt is het soo schadelijk niet als wel veel gebruikt: ‘t gemeene spreekwoort is niet te vergeefs in de wereld gekomen.
Sout en zuir,
Krenkt de natuur.
Ik weet verscheidene, die daar door soo scheurbuikig geworden zyn, datse nog gaan nog staan konden; sulx siet men ook in de boods gesellen, die stijf van scheurbuik werden, door het geduirig pekel-vleis eten op de schepen: [57] ’t is dan best het gebruik van veel sout te myden.
Dat de menschen wisten wat schadelijkheid den azyn, limoensapen diergelijke suirigheden voortbrengen, sy souden gesamentlyk aanspannen om deselve uit hare steden en landen te bannen. Want al wat suur is, verdikt onse vogten; onse vogten verdikt zynde, baren verstoppingen, uit welke wederom duisenderlei siektens voortkomen.
Maar, sal ymant seggen, ik gebruik veel suur, en egter ben ik gesond: ik antwoord van neen, en zeg dat die persoon niet gesond is, want dewijl hy veel suur genut, sal hy menigmaals klagen van verhittingen in sijn aansigt van hooftpyn &c Daar en boven valt hy ligter in siekten als een ander: ook wanneer de zoodanige eenige heete drank oft spys gebruiken, werden sy overmaatig heet: dit [58] komt hier van daan, dat haar bloed te voren trager loopende, nu een weinig in de groote vaten begind dunder, vloeybaarder en bewegender te werden, als in de kleine vaten, welke de vogten in de kleine vaten persende, moeyelijkheid veroorsaken, die wy pijn noemen; hier uit spruit de hooftpyn, en wyl het bloed dan begint te broeyen, werden de menschen heet, om welke hette te verkoelen, sy haar toevlugt tot suirigheden nemen, ten einde dit ras en wel-loopend bloed weder traag te doen gaan, dat dկorsaak is warom sy ligtelyker in siektens vervallen als andere menschen, die geen suur gebruiken, welker bloed een snelle loop heeft en selden broeit, ten sy de selve suirigheden gebruikt hebben. Derhalven indien ymand wys wil zyn, en gesond leven, die late het suur eten volkomelyk na, want het is maar [59] een quade gewoonte, en al is ‘t dat het uw wat moeyelijkheid in ‘t eerste baard, sal het daar na des te gesonder zyn.
XV. Hooftstuk. Van de viervoetige gedierten, en wild-braad.
ONder de geleerden is een vrage, welk vleis beter voed, het gebrade of het gesode: de antwoord is, dat het gebrade vleis meer voedsel souw hebben dan het gesode, om dat al de jeu in het gebraden vleis blijft, en uit het gesoden vleis uit gekookt is: daarom segt men dat het sop van gesoden vleis kragtiger is, dan het vleis selve, wyl door het koken al de jeu uit het vleis geraakt is, ‘t welk men genoegsaam kan sien uit het koud geworden sop dat soo stijf [60] werd als een lil. Soo dat het vleis sop voor de sieken gemakkelijk en beter te gebruiken is, als het vleis selve.
Alle vleis, hoe korter en malser van smaak, hoe beter, want des te beter kan het verteert werden: ook is het jonge vleis (om sijn veelvuldige jeu) veel gesonder en lichter te verteren, als ‘t gene ouwt en tay is. Versch vleis is mede veel beter als ‘t gene gerookt of gepekelt is. Het wilde vee, of ‘t gene dagelijks sig met gaan oeffend, is mede veel gesonder, als dat geduirig op de stal stille staat. Het vleis van klein vee is beter te verteren als van groot vee, men moet ook voor al onderscheid maken wegen het voedsel dat de beesten gebruiken; als ook na het land en plaatse daarse gemest zyn. Hoe vetter de beesten zyn, hoe sy ook beter en gesonder vleis hebben. Daar is mede veel onderscheid [61] in de deelen van de dieren te gebruiken: ‘t is een yder bekent, dat de agter deelen grover zijn en minder mals als de voorste deelen; en daarom zijn de voorste deelen beter: maar om in ‘t speciaal te komen tot yder lid, soo zijn de vliesige deelen als long, maag, milt, darmen veel swaarder te verteren als de Hersenen, spieren, hert, tong, klieren, voeten, snuit, tong, nieren, klooten, lever en diergelijke, ten zy sommige deelen te tranig mogten zijn, gelijk de lever in de Visschen: vleis is mede in alle deelen beter voedsel, als moeskruiden of visch, ‘t welk niet sonder reeden is.
Men moet voor al letten dat de beesten daar men van eet, gesond zijn, want sulk een spijse als men gebruikt, zulk een voedsel komt in ons lighaam. Het vleis, dat naast is aan het been en het vet, is het lekkerste: de krakebeenen, sagt en lijmig zijnde, als ook de pesen, gemeenlijk zenuwen gesegt, en het merg uit de sagte beenen, zijn seer goed om te voeden en ligt te verteeren.
Het Ossen en Koeyen vleis werd op verscheide wijsen bereid laat ons vooreerst onsen neus eens slijpen op een gebraden Harst in den oven geset: dese gaar gebraden, en met wat mostaart gegeten, is al van de delicaatste beetjes van den Os; want de selve door den edik kort gemaakt zijnde, werd beter in onse maag verteert, als wanneer ze op een ander wijze bereid werd.
Een Hutspot met geele wortelen is voor die sterke magen hebben mede-niet vreemt, maar die swakke magen hebben, konnen deze kost niet wel verduwen; weshalven die dan beter gelaten als gegeten is. [63]
Pekel-vleis is goed voor werkluiden; maar voor de geenen, die tenger zyn, studeren, en weinig oeffening hebben, is het ondienstig, wijl die luiden dikwijls in een scheurbuik vervallen, ten zy men daar louter mostert toe eet, want dan werd alle vleis beter verteert.
Na desen volgt het gerookte vleis ’t welk beter is te verteren als het pekel-vleis, wijl het veel vlugge deelen uit den rook ontfangen heeft, maar wanneer men dikke stukken daar van eet en dus doorswe1gt, kan het weinig goeds in ‘t lighaam uitwerken. ‘t is best gegeten over sla, of tot een boteram, dunnetjes gesneden: want veel gegeten baart siekten, ten zy in werkende en woelende luiden, die geduurig arbeiden, gelijk de boeren. ‘t Is niet quaad dat men in de pekel wat Coriander en Peper smijt. [64]
Gedroogt vleis, dat eerst gepekelt is, en dan in de wind gedroogt, is seer dor, en geeft weinig voedsel, wijl al de beste jeu eensdeels door de pekel bedorven, en anderdeels daar uit gedroogt is.
Een Venesoen, gemaakt van een stuk Osse vleis, is mede niet ongesond, voornamelijk als de saus wat kruidig is.
Osse worsten zijn mede om haar kruidigheid seer goed, dog moeten matig gegeten werden, inzonderheid als sy te vet zijn.
Gerookte tong is mede beter en gemakkelijker te verteren als gerookt vleis. Wanneer men de tonge stooft, is ze ook niet vreemt om te gebruiken.
Na het Ossen- en Koeyen-vleis volgt het Kalf-vleis, dat in alle deelen lichter te verteeren, en, welkers bereiding mede verscheiden is. Wanneer men het zelve tot eenig hutspot maakt, ‘t zy [65] met suiring, rijs, rapen, of elders anders mede gekookt, is ‘t gemakkelijk te verteren, en gesond; van gelijken ook het gebraden vleis, en dat op dese of gene wijse gesoden werd.
Pense is niet seer licht te verteren, en by gevolg soo gesond niet, ten zy men ze seer murw kookte, en dan met een appeltjen in de pan bakte: maar de meeste pens is tay, ‘t zy uit ouderdom van het beest, of dat de selve niet murw gekookt is.
Hooft-vleis is seer mals en kort, daarom gesond gegeten, voornamelijk wat veel speceryen daar by zijnde.
De voeten of pooten van alle dieren, zijn om haar peesagtigen aart, niet quaat gegeten en ligt te verteren.
Het Schapen-vleis is wat harder te verteren als het jonge Lams-vleis en Kalvervleis, alhoewel [66] het seer gesond is gebraden of gestooft, of tot een hutspot bereid, waar by men somtijds suuring, rijs, rapen, wortels en diergelijke kookt.
Frikkedillen met speceryen bereid zijn gesond, en niet onaangenaam gegeten.
Kerwei oft haksel van ռi border-box't gewei, oft ommeloop, is niet al te gesond, en swaar te verteren, ten zy het seer murw gekookt is.
Karbonade, dat is rauw vleis met peper en sout gevreven, en gebraden, is wel hartig en niet onaangenaam, maar swaar te verteren.
Spek is goed voor luiden, die veel arbeids doen, maar tengere luiden konnen het niet verdragen: alhoewel, indien het goed is, met mostaart gegeten, sal soo veel schade niet doen, dan alleen en veel gegeten.
Verkens vleis, soo van wilde als tamme, [67] matig gegeten, is seer smakelijk en niet ongesond: men pleeg het by ouds den sieken voor te schrijven.
Een Speen -verkjen gebraden is niet quaat, wanneer men daar niet te veel van eet.
Ham oft Schink is beter en gesonder als rookvleis, voornamelijk als de selve gaar gekookt is met weinig vet: maar sy moet met mostert gegeten werden.
Saucisen oft Verkens-worsten hebben de zelve kragten, als van de Osse-worst gesegt is.
Lever-beuling, is licht te verteren, maar hoe minder gegeten hoe beter.
Bloed-beulingen zijn ongesond en best gelaten, want het bloed terstond bedervinge onderworpen is.
Gort- en Rijst-beulingen, met rosijnen, krenten en speceryen gemengt, zijn niet quaad. [68]
Soppen vol allerlei vleis gemaakt, niet te sout zynde, sijn goed en gesond.
Sweseriken oft subiten gekookt of in de pan gebakken geven goed voedsel.
Haks van allerlei vleis is niet ongesond, wanneer door veel speceryen weinig suur in komt.
Geiten, Herten-vleis, Weeren Hamel-vleis is seer over een komstig met dat van de schapen.
Hasen wanneerse kort van vleis zyn, konnen ligtelyk verteert werden, en zyn niet zeer ongesond.
Van gelyken ook de Konynen en Lampreien, gebraden, gestooft, of in de pan gebakken, sijn seer goed en delicaat, en konnen ligt verteert werden.
Olipodrigo, bestaande uit verscheide vleis is niet ongesond gegeten, want het geeft seer goed voedsel. [69]
XVI. Hooft-stuk Van allerlei gevogelte.
ONder alle de vogels is het vlees van hoenders wel het beste, dat wy in onse landen hebben, voornamelijk als sy jong zyn.
De Hanen oft Hoenders, jong zynde, gebraden, sijn seer mals en ligt te verteeren.
De selve gestooft, geven mede een goed voesel, ‘t sy met ryst als anders.
Kuikens sijn om haar malsigheid nog wel soo gesond als de hoenders.
Kapoenen sijn alsoo gesond als de hanen oft hoenders.
Kalkhoenders, niet te geil van vet zynde konnen niet voor ongesond gehouden worden.
‘t Gemeene spreekwoort is hier mede waar, dat al wat aan een [70] hoen is, goed is, en by gevolg ook gesond: de spieren, klooten, en kam, sijn niet quaad; doch de maag en longen soo goed niet.
De Swanen hebben geen goed vleis, ten sy de selven seer jong zyn.
‘t Vleis van een Gans sonder geiligheid is beter, voornamelijk met eenige goede stoffe opgevult.
Van gelyken sijn mede de Eenden: maar de geiligheid moet daar eerst afgekookt werden.
Patrysen oft veldhoenders sijn mede mals, en niet ongesond; als ook de duiven, sneppen, waterhoenders, quakkels, leeuwerken, lijsters, meerlen, mossen, vinken, pauwen en diergelyke wild gevogelte.
Alle Eijeren sijn gesond gegeten, maar moeten niet hard gekookt zyn, dog die der hoenderen sijn de beste. Sy geven goed voedsel. [71]
XVII. Hooft-stuk. Van allerlei Visch.
IN ‘t generaal is alle vleis veel beter als visch: want de visch heeft te veel traan en slym by sig, die onse lighamen seer nadeelig is. dog gebraden of gebakken is de visch beter dan gesoden.
Voor eerst komt ons te voorschijn de Kabeljauw, welke veel gegeten, siekten baart: dog middelmatig gegeten is ze beter.
Als Schelvisch, voornamelijk wanneer die te onsout en onsmakelijk gekookt is.
Balk of weyting, als ook de molenaar, zyn nog beter als schelvisch.
Spiering, aal, puit-aal, paling, rog, bot, schol, scharren, haring, salm, elft sijn niet seer gesond gegeten, dog middelmatig mogenze [72] ze geen quaad; sy zyn altemaal beter gebraden of gebakken als gekookt, want dan zyn sy veel gesonder, verliesende veel van hun schadelijkheid, maar alle visch geeft weinig voedsel.
Tongen, soo gekookt als gebakken, sijn niet quaad gegeten.
Bokking, peesjes haring, state bokking, diepwaterse bokkin, oft gerookten haring en sprot, middelmatig gegeten, sijn niet quaad, dog beter gelaten, ‘t zy op wat maniere de zelven toebereid mogen weezen.
Van gelijken is ook de Pekelharing beter voor werkluiden, dan voor leeg-gangers, want sy krygen de scheurbuik als ook de ziedharing.
Aberdaan oft gesoute kabeljauw, is wel hartelijk en smakelijk, maar dաldergesonste niet, en geeft weinig voedsel. kan evenwel van sterke luiden gebruikt werden. [73]
Stockvisch en Lenge is een goede visch voor sterke luiden, dog geeft weinig voedsel, en is den tengeren luiden, veel gegeten, niet al te gesond.
Gerookte Salm en gerookte elft, middelmatig gegeten, sijn niet ongesond, maar indien men ze veel eeten wil, is het beter dat men ze laat.
Rysse botjes zyn, in middelmaat gegeten, niet quaad: maar de veelheid moet men myden.
Drooge schol is heel ongesond, want die maakt maar een soute slym in de maag: gekookt en met peterseli gegeten is ze beter, maakt weinig voedsel.
Meest alle de riviervisch is gesonder als de zee visch; want de riviervisch is soo tranig niet.
Van de riviervissen spant de kroon de baars en post, als ook de snoek in gesondheid, ’t zy tot botervisch gemaakt of tot watervisch. [74] Gebraden snoek is niet quaad: wanneer se groot is, mag men die wel stoven.
Voren; grundeling, brasem, kerper, seelt, bliek, zyn alle wel beter als zeevisch, maar soo goed niet als baars; men sal dese minder gesond houden.
‘t Matig gebruik van Oesters kan men voor de lekkerbekken nauwlyks tեenemaal afschaffen, daarom laat ik alleen een weinig toe; gebraden zynse veel beter dan rauw.
Mosselen sonder baarden en tongen (alsoo genoemt) gegeten, zyn gesonder als met de selven, want sy doen selden qualyk bekomen; maar de matigheid moet men ontrent de mosselen niet te buiten gaan, want ‘t is de gesonste visch niet, ‘t zy gekookt of gestooft. Paalmosselen sijn de besten.
Alikruiken zyn niet quaad gegeten, als men den overvloed mijd. [75]
Van gelyken ook de Krabben, maar de kreeften sijn swaarder te verteren, en by gevolg ongesonder.
Garnaal en steurkrabben, niet te sout zynde, mogen wel gegeten werden, maar niet alle daag.
XVIII. Hooft-stuk. Van het water.
DE beste Wateren zyn dկnsmakelykste, klaarste en dunsten. ik begin eerst van het water, wijl ik agt dat dit dեerste drank onser voorouders is geweest, en dat by veele natien hedensdaags noch geen andere drank in ‘t gebruik is, niet wetende van wyn of bier, en egter seer gesond levende: ja ik geloof, indien men de kinderen van jongs aan tot water drinken gewende, dat de selven [76] veel gesonder souden leven: maar sulx in den ouderdom te beginnen kan niet wel sonder krenking des lighaams bloeds en der andere vogten geschieden. maar men weet dadelijk te seggen, dat wy hier in een koud en vogtig land woonen, en ook geen goede wateren hebben, ‘t welk niet waar is; want waar door leven de beesten soo gesond, die alleenlyk koud sloot water drinken, en nogtans in Holland soo vet werden, dat men se tegen alle andere beesten tarten mag. is ons lighaam anders als andere dieren lighaam? Ja segt een ander, een mensche lighaam is geen beest: maar, sal ik seggen, het lighaam van een mensch, dat is daar de mensch of de redelijke siel, in woont, verscheelt van een beest in ‘t lighaam nergens anders in, als in de gedaante: want soo een paart, leeuw of ander gediert, een redelijke ziel had , souw [77] ik seggen dat hy een mensch was. Soo dat, om dit te besluiten, het lighaam daar de mensche in woont, en het lighaam van een beest, een en de selfde manier van leven konnen hebben ontrent het drinken van water: en om niet verre te gaan, soo isեr qualyk een mensch, of hy sal wel ymand kennen die niet anders dan water drinckt in ons land: ik hebեr gekend die daar by dik en overmatig vet waren.
Alle wateren, die niet brak, sout of stinkend zyn, kan men bequamelijk drinken, voornamelijk uit schoone rivieren en fonteinen, als ook schoon regenwater: dese wateren sijn ook bequaamst om daar uit te brouwen en te koken.
Bronwaters en spawaters zyn niet quaat matig gebruikt, maar de veelheid van koude wateren is schadelijk, [78] voornamelyk met suire wynen geborneert of gebruist.
XIX. Hooft-stuk. Van de Wijn.
VAn alle dranken is de Wyn ofte het druiven sap de minste niet is: buiten twyfel is deze vogt in de eerste weereld al bekend geweest, want het staat niet te gelooven, dat Noach juist dեerste vinder souw geweest zyn.
Daar en is geen twyfel of dեene wyn is veel gesonder als dաndere. ik sal hier alderlei soorten van wynen niet te berde brengen, dewyl ik se ook altemaal niet nauwkeurig weet te noemen, maar alleenlijk seggen, dat de suire en schrale wynen ons seer schadelijk sijn, en ‘t suir een groote oorsaak is om het podagra en diergelyke siekten [79] meer te krygen: derhalven agt ik de beste wynen die tussen soet en suur sijn, dat is volgens den geleerden spreeckwyse, daar het alcali niet boven het acidum, nog het acidum niet boven het alcali heerst.
Van alle wynen agt ik de franse wynen de besten, voornamelijk als sy van een rype druif afkomstig zyn: de Hooglandse Wijn is niet vreemt, matig gedronken, als ook de moskadelle Wijn: van alle wyn behoort men niet veel te drinken, noit boven een half pint of ten alderhoogsten, om vrolijk te zyn, een pint: want de veelheid is ons schadelijker als men weet, maar een weinig doet de spyse wel teeren, en houd onse sappen in goede beweginge.
Roode Hooglandse wijn is, een weinig gedronken, niet schadelyk; maar veel gedronken kan ze geen goed doen. [80]
Most van alle wynen, wyl de selve niet ryp geworden is door het werken ofte gesten is niet goed.
Malvesei, sek, canari-wijn, spaanse wijn, griekse wijn en diergelijke sijn altemaal gesond een weinig gebruikt, voornamelyk in hongerige menschen, en die dikwyls te veel suur in de maag hebben.
Rinsche wijn, moesel-wijn, en alle andere suire wynen, sijn niet goed gedronken, alhoewel het voor die tyd gesond schijnt, en de menschen quansuis voor die tyd verfrist, maar daar na werdenze weder dorstig en vlammig in het aansigt, en sijn koorsen en pynen aan ‘t hooft, handen en voeten onderworpen.
Wijn met water gedronken is niet ongesond, ‘t welk heel Vrankryk door geschied, en in onse landen mede wel plaats souw konnen hebben. [81]
Hypocras Wijn, en alle andere gekruide wijnen, sijn niet ongesond gedronken.
Brandewijn, soo gekruid als ongekruid, item anys water, lavas, orangie water, limoen water, gulde water, jenever en diergelyke meer, sijn alle goed in matigheid gebruikt, onder het eten, of na den eten, of na het drinken van thee.
Alsem wijn is in de herbergen weinig goed te krijgen; waarom, in dien men die gebruiken wil, men selfs een extrakt moet maken, en gieten daar van soo veel in goede franse wyn, tot de selve bitter genoeg is; en is dan niet quaad gebruikt. [82]
XX. Hooft-stuk. Van het Bier.
NAast de wijn mag met regt het bier geplaatst werden, wyl het een wyn is uit het koren gebrouwen. de bieren moeten voor al in goed water gekookt werden, en de mout van geen verdorve koren gemaakt: want anders sijn de bieren beter gelaten, en oorsaak van veel siekten. ook moet men geen suire schrale bieren drinken, want sy zyn seer ongesond. De bieren mogen ook wel uitgegest zijn, en een weinig belegen. De soete bieren, van goede mout gebrouwen, &c. als boven gesegt is, sijn seer goed en gesond. dog de maarse-bieren en September bieren sijn mede niet quaad, want al wat van goed koren gemaakt werd, is goed. alle bier [83] met hoppe is seer goed en gesond. Scherlei is mede niet quaad. Bier van terwe gebrouwen is beter als van spelte. witte bieren zyn soo gesond niet, als de bruine.
‘t Gesonste bier is, dat van viergulden. sterker bieren sijn somtyds een weinig gedronken niet quaad, maar voor een geduirige dronk gebruikt, kan ik ze niet voor goed agten. Onder dese sterke bieren sijn de bremer bieren, het Hoppen oft jopen bier, rostokker mom, dorstse mom, serpser bier, en diergelyke de beste: anders is het Rotterdammer en Haarlemmer niet quaat: maar wijl men hier tռi border-box'>Amsterdam mede goede bieren brouwt, wil ik de nering van onse Stad niet na andere plaatsen vervoeren.
Koude schaal, van goed bier en wijn gemaakt, met eenige speceryen, is niet ongesond matig gegeten. [84]
XXI. Hooft-stuk. Van de Thee.
ALsoo de Thee in ons land tot een gemeene drank geworden is, kan ik geensins nalaten mijn gedagten daar van op ‘t papier te brengen.
De meeste menschen, zijnde gemeenlijk met een groot vooroordeel beladen, veragten de thee in ‘t begin, maar soo ras als sy de smaak te regt gewoon worden, zijnse somtyds de grootste liefhebbers. egter zijnder eenige styf koppen, die liever door een muur met haar hooft souden willen loopen, dan de klaare Son op den middag aansien: om datse te gierig sijn om thee te koopen, en die met een soet geselschap te orberen, willende liever haar geld bewaren, en dikwijls siek zyn. [85]
De Thee-drank is dաldergesonste drank die my tot nog toe bekend is: want het kruid zynde van fyne deelen, met een heet water geweikt, en van ons al slobberende gedronken, tot twaalf of twintig kopjes toe, doet ons bloed en sappen verdunnen, en des te beter om loopen: het beneemt allerlei siekten, zynde een goede koeldrank in de koors, hoe meer hoe liever gedronken: ik hebեr de koors wel mede verdreven, met eenige andere middelen gemengt.
Ik spreek boven van twaalf of twintig kopjes thee, doch ik wil niemant hier in verbinden hoe veel hy drinken moet, yder drinke soo veel het hem belieft, niet al te sterk getrokken, maar middelmatig. men behoeft mede dաlderkostelijkste thee niet te koopen, de middelmatigste is ook goed genoeg: men kan de selve altyd wel [86] een aangename geur geven ‘t sy met jasmijn, balsem van peru, nagelen of diergelijke, men hoeft geen geurige thee van tagtig gulden, by uitnementheid Keisers thee gesegt; van tien tot twintig guldens is genoeg.
De thee is niet alleen voor oude luiden maar selfs ook voor de kinderen seer gesond en aangenaam, gelyk ik verscheide kinderen ken, die, wanneer der thee gedronken werd, meinen dat haar ongelijk geschied, als ze niet mede haar deel krygen.
XXII. Hooft-stuk. Van de Coffe.
NAast de thee plaatsen wy de Coffe zynde in Engeland meer in ‘t gebruik als in Holland, ‘t is evenwel een drank die geensins [87] te versmaden is, en by na niet minder als de thee; dog ze is soo lieflijk nog aangenaam van koleur niet: de smaak is als gerooste boontjes. Sy is gesond voor diese geern drinkt.
XXII. Hooft-stuk. Van de Coffe.
NAast de thee plaatsen wy de Coffe zynde in Engeland meer in ‘t gebruik als in Holland, ‘t is evenwel een drank die geensins [87] te versmaden is, en by na niet minder als de thee; dog ze is soo lieflijk nog aangenaam van koleur niet: de smaak is als gerooste boontjes. Sy is gesond voor diese geern drinkt.
XXIV. Hooft-stuk. Van de Tabak.
WAar benje nu tabak rookers, hier werd niet tot je nadeel gesproken van dit edele kruid, dat soo menig Soldaat en Scheeps-gesel het leven heeft behouden: voorwaar het is een deftige vond om onse sappen en vogten in ons lighaam te verbeteren, en alle suirigheden ten onder te brengen.
De maat hoe veel ymand dagelyks ten hoogsten mag gebruiken, is soo veel als hy begeert, maar hy moet dan een bequame lugtige tabak hebben, of ze zal hem anders qualyk bekomen, en een seer scherp bloed maken, met een belediging van de long. ‘t is ook beter ‘t gebruik wat te matigen; want ik kan ‘t niet voor goed keuren, [89] dat men juist de geheele dag rookt: men heeft genoeg aan vier of ses pijpen: des ogtens, middags, en des avonts twee. des ogtens gebruikt geeft dikmaals een afgang.
De Noordhollandse vrouwtjes en meer anderen, sijn wyser dan dկnse als niet vervaard zynde voor een pypje te smoken: ‘t sou niet quaad weezen, dat men sulx mede tot Amsterdam in ‘t werk stelde; dewijl het hen van veele siekten verlossen en verhoeden zou.
XXV. Hooft-stuk. Narigt waar dit gansche werk op steunt. en een korte maniere om goede medicamenten in huis te hebben.
IK heb in dit werkje weinig of niets willen philosopheren, [90] om dat ik met den borger te doen had en niet met wyse luiden: dog evenwel, wyl ik geloof dat mijn werkjen niet sal verkogt werden sonder in handen te geraken van luiden van verstand, soo is ‘t, dat ik met weinig seggen sal, waar het geheele werk op draayt.
Alle spysen en dranken, die ik voor goed gekeurt heb, hebben een overvloedig Alcali by sig gehad; maar in tegendeel die ik gelaakt heb, sijn vol slym of suur geweest. want ‘t overtollig suur en slym maakt onse sappen traag-lopende, waar uit noodsakelijk veele verstoppingen en siekten moeten ontstaan.
Voorts sal ik hier den borger een goede maniere aanwijsen, om met weinig kosten sijn eigene medicamenten in huis te konnen hebben, ten einde daar van met beleid van een bequaam doctor te konnen medicineeren. [91]
Laat dan yder borger, oft Heer die sulx betalen kan, een kabinet-kasjen maken, alwaar een lade met flesjes van spiritus en tincturen in kan staan, daar men verscheide en overvloedige medicynen in kan hebben, met een opschrift wat yder sy. item een lade met flesjes daar drooge poederen in zyn, voorts nog een lade of twee om eenige andere prullen, salven, olien &c. in te doen: soo sal men geen groote onnutte omslag van nooden hebben: want den doctor sal uw daar uit genoegsaam, tեlkens als hy by uw komt, konnen geven, ‘t gene bequaam is; en sulk een kabinet souw men om weinig gelds konnen bekomen. gelieft ymant zoodanig een kabinet te hebben, laat hem by my komen, ik zal hem daar onderrigt van konnen geven, op dat den Apotheker geen vergeefse moeyte souw doen, om onnutte [92] medicamenten daar in te doen.
Is’t dat nu ymand arm is, soo brengt de liefde mede, dat ik hem om niet de visiten en medicynen toereeken: ook sal den borger, sulke kabinetten hebbende, zyn medicamenten tot hulp der armen mede geerne employeren. Dit nu konnende in ‘t werk gestelt werden, hoeven de zieken geen medicamenten buitens huis te halen. en kan geensins den Apotheek schadelijk zyn, wanneer se geduirig sulke kabinetten souden stofferen.
Wanneer yder sijn medicamenten in huis had, souw sulx seer gerieflyk sijn by nagt of anders in ongelegentheid, om die dingen in hartvangen en andere qualykten haastig te konnen gebruiken: want anders looptեr dikwyls een halven dag me heen eer het den Apotheker bereid heeft; en onderwylen is de patient al dood: maar zulx [93] in huis zynde, kan men het terstond gebruiken, niet tot schade van den Apotheker sijn beurs.
XXVI. Hooft-stuk. Hoe men sig wagten moet van alle land-loopers en quaksalvers, als ook van het onnut pis-bekijken.
WAnneer men goede kleeden wil hebben, betrouwt men die noit aan een onervaren snyder, maar men sal vernemen na de beste, wie het nieuwste fatsoen maakt en de meeste loop heeft. Even op de selfde wyse dienen wy te doen met onse siekten.
Wy moeten niet loopen na een swetser, land-looper, quaksalver, onwetende boer, oud wijf en diergelijke, welker mond vol swetsing en groot beloovende woorden is, daar ze seer qualijk [94] aan doen: men behoorde (gelijk men wel eertyds te Roomen dee) sulken soort van schuim niet te dulden. Want deze lieden verschelen van een goed geneser even zoo veel als een jongen die een half vat tըuis brengt, en een Borgemeester van een groote Stad van elkander verschelen, daar dեene niet te seggen heeft, en dաnder ‘t gantsche gebied voert.
Tot wat nuttigheid swetsen dese quaksalvers soo seer; is’t om de sieken, of om de selve met een aardigheid de beurs te ligten, seker al desen onnutten omslag is niet oorbaar: want gelyk goede Wijn geen klim van nooden heeft, alzoo behoeft een goed geneser geen overvloedige woorden te gebruiken, om sijn saken voor te stellen. ik mein, als ik sulken volk eens onder mijn examen mogt hebben, dat ikse met de ware reden souw ringel-ooren [95] even als de kat de muis doet.
Maar men segt ons; dese luiden hebben gereist, hebben groote ervaringen, hebben menigte genesen, die en die: maar hebben wy dan geen goede doctoren en chirurgijns in ons land? Konnen wy het selfde niet doen, die onse promotie hebben? Ben ik gedwongen een quaksalver op sijn woord te gelooven? geensins: ‘t is onbetamelijk ymand te gelooven die geen promotie heeft gedaan. ook genesen syեr soo veel niet als sy seggen, want de meeste brengen sy om hals; of half dood zijnde, gelijk op de kermissen gebeurt, moeten sy ons halen.
Hebben sy een Orvietaan of een dit of dat mede gebragt, die tegen fenynige slangebeten goed is, laten sy die in Italien verkoopen, daar de slangen by menigte zyn, sy zyn in ons land soo overvloedig niet, of wy hebben tegengiften [96] by menigte tegen allelei vergift, soo dat dit zulk een grooten saak niet en is. ik wil dan alleen maar gewaarschouwt hebben, dit volk te vlieden als de pest, dewijl sy tot onse gesondheid onnut en schadelijk zyn.
Een van de sotste sotternyen die in ons land sijn, is het pisbekijken: soo haast als de luiden yts schort, bewaren sy haar pis in een glas, en brengen dat des ogtens sorgvuldelijk na een jood, heiden, of turk, die, eerst wat grimatsen makende, gins en weder door het glas siende, en het zelve schuddende, sommige dingen daar uit raad, sprekende met onverstaanbaare woorden, raden sy het dan, soo is ‘t een fray man, hy wist het te seggen of hy door het lighaam van de lijder gekroopen had, maar indien ze ‘t eens op de kop raaden, zy raden wel twintig maals mis. ik seg raden, [97] want geen piskyker weet daar yts sekers uit te bepalen: vermids in de swaarste siekten de pis somtyds gesteld is als in de gesonden.
Nog komt dese gekste sotternye daar by, datse willen, dat zulk een pis-kyker sal seggen, of het water van een Man of Vrouw is, of de Vrouw swanger is, of sy een soon of een dogter sal hebben, mitgaders hoe ouwt ymand is, en diergelijken beuselingen meer. Ik seg volkomelijk, dat dit bedriegeryen zyn: want indien het haar niet gesegt is, soo is het maar raden en in den duister tassen, en wanneer de heele konst anders niet en is, gelyk sy sekerlyk anders niet en is, soo moet de heele wereld rond uit bekennen, dat het bedriegeryen en beurse-snyeryen zyn. Want veele zyn van wyse luiden geprobeert, of եr yts aan was, maar ze zijn over haar onwetentheid dikmaals schaam-rood geworden. [98]
Ik soude hier menigte praktyken en historitjes konnen verschaffen, hoe bedriegelijk sommigen het water besien: maar sulx niet noodig zijnde, seg ik, als uw yts scheelt, haal een Doctor, en als die het water in sommige gelegentheden uw afeist, soo is het wel, anders onthouw uw van sulk een doen. Wy hebben deftige Doctoren genoeg te Amsterdam, daar onse Stad vol van is, die is het haar werk de zieken te genesen: wy hebben mede geen gebrek van goede en bequame Chirurgijns, wy tarten geheel Europa van brave mannen. Is hier niet de stapel van genees-middelen van bequame Apotheken, waar vind men die elders beter, ‘t is voor waar een groote zegen van God, die de wijsheid dier luiden bestiert tot beste van de lijders. [99]
XXVII. Hooft-stuk. Op wat wijse de kinderen behoorden opgevoed te werden.
NOg heb ik hier yts te seggen, hoe en op wat wijse de kinderen moeten opgebragt werden; want het niet even veel is wat voor spyse men haar geeft.
Soo ras het kind geboren, gewasschen en gebakert is, mag het wel een weinig honig of manna genutten om de vuiligheden die nog in de darmen sijn uit te losen. de spyse dan die men doet genutten moet melk wesen met beschuit klein gevreven, en niet te dik gekookt, wittebrood agt ik soo goed niet, wyl die papagtig is, en meer verstoppingen kan veroorsaken dan bischuit. niet quaad agt ik het, datեr een weinig regenwater onder de melk gedaan werde, anders werd de melk al te dik onder [100] het koken, welke dik gekookte melk te sterk is voor de kindertjes maag, want hare gest kan in de maag sulx niet ten onder brengen, wijl sy in het moeders lighaam maar een dunne vogt gewoon zijn te nuttigen.
Sommige gebruiken een waterpap gemaakt uit water, wittebrood en suiker, en somtijds een weinig wijns. dese pap is wel niet quaad maar de suiker verwekt suirigheden en verstoppingen, slym, wormen &c. de wijn is seer goed, indien het de kindertjes konden verdragen, en de wijn warm geworden zynde, niet suur en wierd. Hierom agt ik de melk beter, wijl al onse spysen eer wy daar van gevoed konnen werden in een melk veranderen. ‘t is niet quaad onder de melk een weinigjen saffraan gedaan en dat de kindertjes ‘s savons ingegeven, dat doet haar wel slapen en een goede uitwaseming hebben. [101]
Onderwijlen gebruiken sy de melk van hare moeders soo ras als sy geboren werden, die sy best konnen verteren, al is ‘t dat die in ‘t begin wat biestagtig is, want het dient tot suivering der kinderkens; wanneer men de kinderen selfs suigen kan, moet men die aan geen minde-moers geven, wijl de manieren der kinderen seer veraarden, niet soo seer door de melk als door de manieren en ommegang diese dagelijks sien by sulke luiden, want die menigmaals ongebondender leven als dեigen ouders, die van beter opvoeding zyn.
Voorts mag men de kinders wel een jaar lang geduirig melk geven, daar na wat vaster spijse, dat niet schielijk, maar somtijds een weinig, op dat de gest van de maag allenkskens sterker en sterker werdende, die spysen mag ten onder brengen, men moetse geen harde kost geven, want dan werden sy [102] siek, vol wormen en onlustig.
Alle suiker en wat daar van gemaakt werd, is mede ten hoogsten de kinderen schadelijk, makende dikke buiken, scheurbuik &c.
XXVIII. Hooft-stuk. Hoe een kraam-vrouw sig moet aanstellen ontrent haar levens wijs.
NA dat een vrouw gebaart heeft, dient sy niet allerlei harde spijse te eten, maar alleenig die sagt en ligt te verteren zijn, als daar zijn soete melk, vlade, eijeren, hoenders gebraden of gestooft, kalfs-vleis, kervel-taart en diergelijke, welke niet hard te verteren zijn; soute en suire kost, dient haar mede geensins; alle spijse moet versterkende en veel voedende sijn, op dat de kragten wederom herstelt werden. Geen [103] spysen moeten stoppende zyn, want sulx baard moeijelijkheid ontrent de kraam.
Voor al moeten sy sig warm houden en stil, niet veel woeden in het bed, ten sy se genegen zijn het namaals te besuiren.
De Drank sy thee, en Rotterdammer oft Weseper bier, of een lekker soet Amsterdammer biertjen. een weinigjen jopen bier kan ik somtyds mede niet afraden.
XXIX. Hooft-stuk Wat spysen tydig zijn te eten.
DEn Drukker versogt myn om hier nog yts by te doen van de spyse die op dese en gene tyd tydig zijn te gebruiken, maar ik agt het qualijk noodig daar yts van te reppen, dewijl alle spyse [104] als sy te koop komt, altijd tydig is. noit siet men in de winter kersen, aardbesien en diergelijke te koop, waarom? om dat sy niet tydig zyn. in alle de maanden daar men een R in heeft als januarius, february, maart, april, September, october, november, december, heeft men altijd oesters, om datse dan tydig zijn. Soo dat ik besluite dat alles watեr te koop is, altijd tijd is om matig te mogen gebruiken.
Onse wijse overigheid is soo voorsigtig datse niets sullen toelaten te koop te brengen dat niet oorbaar gegeten is. derhalven laat ik alles toe te eten, ‘t geen de magistraat toe laat te verkoopen. [105]
XXX. Hooft-stuk. Van’t gene men waar moet neemen eer men aan tafel gaat.
DEwijl den drukker goed gevonden heeft tot gerief van de borgers en hare kinderen eenige welgemaniertheden aan de tafel hier by te doen, soo is ‘t dat ik het niet heb afgekeurt, maar ten vollen goed gevonden. zijnde van een ander Heer gemaakt, derhalven sulks voor het myne niet wil eigenen.
Indien ‘t gebeurt, dat de persoon van aansien, daar wy van gesproken hebben, u te eten houd, soo is het een ongemanierdheid te gelijk met deselve de handen te wassen, sonder een uitdrukkelijk gebodt, acht nemende, dat, soo daar geen dienaar is, om den handdoek, daar men sig aan gedroogt [106] heeft, aan te nemen, men die moet vast houden, en niet lijden, dat sy in de handen blyve van een persoon van meerder staat.
Men moet ook bloods hooft, en over einde staan, wanneer men bid, en dankt.
Daar na moet men wachten, tot dat men u plaatst, of aan het laeger einde gaen sitten, volgens ‘t gebod van het Euangelie, en, terwijl men sijn plaats neemt, sijnen hoed afhouden, en die niet opsetten, voor en aleer men tեenemaal geseten is, en de lieden van meerderen staat de hare opgeset hebben.
Men moet recht over einde op sijn stoel sitten, en de ellebogen nimmer op tafel leggen.
Insgelijks moet men ook door genige tekenen laten blijken, dat men honger heeft, noch de kost aankijken met een groote gretigheid, gelijk of men alles wilde opslokken. [107]
Men moet de eerste met de hand niet in de schotel tasten, soo het niet belast werde, niet alleen om anderen, maar selfs ook om sig selven voor te dienen.
Indien men komt voor te dienen, moet men altijd het beste beetje geven, en het slechte voor sich houden; weshalven soo de persoon van aansien op u begeert iets van het een of het ander, dat voor u staat, te hebben; dan isեr aan gelegen, de spijse hebbelijk, en met ordre te konnen snijden, en te weten welke de beste beetjes zijn, om behoorlijk te konnen voordienen.
XXXI. Hooft-stuk. Van dկntleding der Vogelen.
BY voorbeeld, soo het eene Fransche Pottagie is, en hy u [108] van het gestooft hoen, of kapoen, datեr gewoonlijk in is, wat afeischt, soo moet gy dat bequamelijk weten tկntleden. Hier toe sult gy dat eerst met het hoofd na u keeren, en met een sneede den hals afsnijden: dan maekt men een lange sneede van de rechterbout tot aan de selfde vleugel, en alsoo ook ter linker zijde; want na men den Bril moet aflichten, en voort een lange snede doen van den Bril af langs het borstbeen, makende met eenen de eerste Stuit-snede, en soo vorder een andere Stuit-snede. Daar op maakt men ter rechter en ter slinker zijde een dwars-snede, om vleugel en bout van een te scheiden, en ‘t spier te verdelen. Dan sal men het spier of borst vlees aflichten, en ten laatsten de romp in tween verdeelen. Wat nu hier van de lekkerste beetjes belangt, soo gaat de borst, of het spier voor het beste, waar na de bouten en [109] vleugels volgen. Het gemeen gevoelen is, dat de bouten beter zijn, als de vleugelen van alle gestooft gevogelte, waarom ik die ook voorgestelt heb. Van dese dient men voor met een mes en een lepel, vattende daar mede eenig gedeelte van ‘t Hoen, en een weinig van ‘t sop en van dat daar by gestooft is; en dat dեene vleugel na dաndere, alsoo ook de bouten, het spier, de Bril, de Stuit met yts van het spier, en het overige voorts sonder onderscheid.
Duiven, het zy gebraden, het zy gestooft, dient men, of heel voor, of snijd men midden door. Men kan deselve ook cierlijk met drie sneden in ses stukken verdeelen, snydende eerst eene lange snede van de rechter bout tot de linker vleugel, als mede een van de linker bout tot de rechter vleugel, en dan een dwers-snede midden over de borst; gelijk noch in vier stukken [110] met eerst de stuit op te splijten, en van daar langs het rechter boutje, alsoo ook ter slinker zijde; dan snydende van ‘t onderste der slinker tot boven de rechter vleugel, door ‘t borst-been heen.
Insgelijks kan men ook doen met jonge Hoenders, Patrysen, en Sneppen. Ander klein gebeent, als Quartels, Leeuwerken, Vinkjes, en diergelijke, waar van veele in een schotel liggen, worden niet van een gesneden, maar elk een geheele voorgedient.
Wat het gevogelte belangt, datmen gebraden schaft, is de aller-gewoonelijkste regel van lieden, die sig op de beste beetjes verstaan, en die kiesch, en keurig zijn op de lekkernye der gerechten, dat van alle de vogelen, die met hare poten de aarde krabben, de vleugelen altoos het lekkerste smaken, gelijk in tegendeel de bouten het beste zijn van alle die door de lucht [111] vliegen: en dewijl de Patrysen niet seer hoog van de aarde vliegen, soo moeten sy by gevolg gestelt worden onder ‘t getal van die de aarde krabben.
Wat de wijse aangaat van aardiglijk de gebradene spijsen tկntleeden, is het by na een algemeene regel, ten minsten aangaande ‘t gevogelte, ten eersten de vier leden daar af te snijden, altijt van de bouten beginnende.
Indien ‘t gebeurt, datեt groote vogelen zijn, als Kapoenen, Kalkoenen, Gansen, en Eenden, is het beste, dat men daar van met aardigheid voor dienen kan het spier van de borst, dat men over langs snijd.
Doch om dusdanige gebraden Vogelen op het cierlijkst tկntleden, dient men dese lessen in acht te nemen; en eerst van een Hoen. Dit sal men den hals af hakken, ‘t welk met de eerste slag behoort te [112] geschieden; en dan de Stuit aan weder zijden los snijden, daar na de rechter en de linker bout; dan de Bril aflichten: en voorts de oxel-beentjes met de vleugels wederzijds af snijden, makende twee lange snede langs het borst-been een, waar door oxelbeen, vleugel, en spier, aan malkander hangende, tճamen afgescheiden worden. De rest niet waardig zijnde verdeelt te worden, steekt men het mes tusschen het borst en ruggebeen in, en dese van een scheidende, verdeelt men met een swier in de schotel Aldus kan men ook groote Duiven, Patrysen, Tylingen en Pylstaerten voor snijden. Van ‘t Hoen geeft men aan de voornaamste dեene vleugel met de Bril; aan een ander, dաndere vleugel; voorts dեene bout na dաnder, en soo vervolgens; of men laat het overige in de schotel liggen. [113]
Om een Kalkoen t’ontleden, hakt of snijd men die den hals af: en indien de pooten daar aan gebleven zijn, soo snijd men se af, en geeftse van tafel. Dan snijd men het uiterste lid van de rechter en linker vleugel, en het uiterste lid van de linker bout. Het tweede lid der linker bout, of indien de selve seer vleesig is, kan men de helft langs het been afsnijden. Als dan de Stuit na de rechter hand draeyende, snijd men het uiterste lid van de rechter bout, en voort de rest van de selfde, als aan de linker bout. Daar na keert men de Stuit om hoog, en snijd ter zijden de selvige; en dan aan de linker en rechter zijde schuins na beneden toe; en stoot het afgesnedene na beneden, stekende ‘t mes tusschen de spleet, en ‘t borst-been: dog indien ‘t een oude Kalkoen is, soo steekt men de punt van ‘t mes in de holligheit der afgesnedene stukken, [114] en alsoo breken die sonder moeite af; en als dan moet men de Stuit door een kruis-snede afsnijden. Daar na lost men, door twee sneden, de rechter vleugel, en stoot die recht na beneden toe: daar op draait men den hals na sijn rechterhand, en snijd ook alsoo de linker vleugel af; waar na men wederzijds twee lange sneden in de borst maekt, en met schuinsche dwers-sneden eenige kleine stukjes tusschen deselve uit snijd. Het verre vleesch van de voor-borst ligt men door een of twee sneden af, en legt het op een tafelbord, dan slaet men de sleutelbeentjes in stukken, en maaktse los: doch indien de Kalkoen oud is, soo steekt men de punt van ‘t mes onder de borstbeenen deur, en den hecht na sich buigende, maakt men een voor een los. Daar na splyt men de ribben, en stoot het borst-been nederwaarts, snydende [115] het ruggebeen met twee kruycen in stukken. Men kan ook alsեr niet veel disgenooten zyn, dեene helft van de Kalkoen op dese voorsnyden, en dաndere helft ongesneden laten. Hier van sal men dեene vleugel na dաnder, elk met een weinig van ‘t borst-spier voorleggen; en dan beyde de stukjes ter zijden de Stuit: voorts de Stuit met een weinig van ‘t Spier, en van de voorborst: de borst-beentjes met haar vleesch: dեen bout na dաnder: het uitterste van de bouten, met een weinig van de voor-borst en ‘t Spier het borst-been, met een stukje van de voor-borst.
Een Faisant sal men met een den hals af hakken; de pooten af breken; een snede onder de rechter vleugel snyden; en een boven en onder-snede aan den linker vleugel: dan de Stuit na de rechter zijde draeyende, snijd men de boven [116] en tegen-snede aan de rechter bout; en als dan de Stuit-sneden wederzijds, nevens een dwers-snede over de selve. En de twee zijd-stukjes (als by de Kalkoen) nederwaarts stootende, snijd men, door een kruis-snede de Stuit af. Dan snijd men de boven-snede aan de rechter vleugel, die stootende na beneden; en met eenen de Stuit na de linker hand drayende, snijd men de tegen-snede aan de linker vleugel. Voorts maakt men wederzijds in de borst twee lange sneden, en snijd met schuinsche dwers-sneden eenige kleine stukjes tusschen de selve uit. Daar na licht men de Bril af, en vervolgens de Sleutel-beentjes in stukken slaande, maakt men die los: wanneer men de ribben splyt: en het rugge been met kruycen in stukken snijd De bouten legt men dan voor, elk met wat borst-spier: dեene vleugel na den anderen: de twee stukjes [117] ter zijden de Stuit, met een weinig spier, de Stuit met de bril: en de oxelbeentjes met de borst-been.
Het Kapoen snijd men den hals af, met twee sneden, op de wijse van een kruys als dan de linker bout en vleugel. Daar na het Kapoen omdraeyende, snijd men de rechter bout af, als ook de rechter vleugel. Dan de Stuit een weinig om hoog lichtende, snijd men wederzijds de selve heen, makende die met een dwers snede los. Daar op snijd men een of twee sneden wederzijds in de borst: na dat het Kapoen groot is: men ligt de bril af, alsoo mede de oxelbeentjes ter zijden den hals: en stootende de ribben aan tween, steekt men het mes van binnen tusschen het borst en ruggebeen, scheidende die van malkander; en dan breeckt men met het mes het ruggebeen in tween. In dit ontleden kan men [118]alle de stukken naest malkander leggen, en als dan de disgenooten de geheele schotel voorhouden, latende yder zyn vrye keur, of anders de voornaamste van ‘t geselschap dus voordienen: een vleugel met een der stukjes ter zijden de Stuit; en soo dաnder de Bril en Stuit: wat borst-spier met dաfgesplete ribbetjes: dեen bout na dաnder, en vervolgens de rest.
Een Endvogel snijd men, door een boven en tegen-snede, de rechter bout af: soo mede den rechter vleugel: dan keert men met de punt van ‘t mes de Stuit buiten om na zyn linker zijde, snijdende den linker bout af, en de linker vleugel: de Stuit snijd men in drie sneden af; als ook het borstvlees met een of twee sneden: dan licht men den bril af, gelijk mede de sleutel-beentjes ter zijden den hals: stootende voorts de ribben aan tween, steekt men het mes [119] tusschen het borst en ruggebeen, scheidende de selve alsoo van malkander; wanneer men het ruggebeen in tween breekt. Men dient dit voor gelijk het Kapoen, uitgesondert dat de pooten voor vleugels omgedeelt worden.
Van een Gans snijd men het uitterste lid van de rechter bout, en daar na de bout selve: daar na mede soo met de linker bout. Dկnder-sneden aan de linker en rechter vleugel laat men gaan tot aan den Bril, als ook de boven-sneden. Dan snijd men de stuit door twee zijd-sneden af, makende een kruis in de borst, en aan de Stuit. Daar op snijd men wederzijds van beneden de Stuit tot boven aan ‘t eind der ondersneden van de vleugels; en men licht het spier van de borst, en de bril af: men lost de sleutel-beentjes, en split de ribben, enz. gelijk by de Kalkoen gedaan word. Hier van moet men eerst voordienen, [120] de vleugels, yder met het uitterste lid der pooten, de stukjes ter zijden de Stuit, elk met een weinig spier; de bouten; de Bril met de Stuit: de sleutel-beentjes met de rest van ‘t spier; het borst-been enz. En by yder voorlegging word met een lepel een weinig van ‘t vulsel toegevoegt.
De Oranje Appelen, en Citroenen die men met het gebraad opdischt, moet men overdwars doorsnijden, en niet over langs, gelijk de appelen.
XXXII. Hooft-stuk. Om grove spijse t’ontleden.
WAt de grove spijse belangt, daar sijn weinig lieden, die niet weten, wat het lekkerste daar van is, weshalven het gelijk als onnut sou zijn daar van in dit boek [121] te spreken, waar in men sich voorgestelt heeft, soo veel doenlyck geweest is, niets te verhandelen als dingen, die men de onbekendste geoordeelt heeft: soo dat, om niet van ons voornemen af te wijken, wy alleen in ‘t voorby gaan, en by gelegentheyt sullen seggen.
Dat van een stuk van de borst van een Os, ‘t lekkerst is, daer ‘t allermeest met vet, en mager gemengt is; en, gelyk de onderste zyde van een ribbenstuck altijt het korste is, het ook voor ‘t beste gaat.
Het nierstuk van een Kalf snydmen gewoonlijk in het midden door, op de vleesigste plaats, en de nier bied men aan uyt beleefdheit.
Een Schapen achterbout, snydmen het Steertjen af, en voert het mes van daar voorwaarts aan, makende een lange snede: als dan snyd men met verscheyde [122] dwers-sneden verscheyde stukken daar af: en van de Schenkel voorwaarts aan snyd men eenige dwers-sneden, na dat men veel of weynig stukken wil hebben, snijdende die met een lange snede af. Voorts snyd men al het vleesch langs het been wech, en het been uytgelicht hebbende, verdeelt men het overige na sijn goetvinden. Men snijd het ook wel boven ‘t been, daer de bikkel in is; men steektեr het mes vry diep in, om de jeughd daar te doen uytkomen; en in het lid van ‘t ander eynd van ‘t selve been is een kleen beentje, dat men ook uyt beleefdheyt aanbied.
Men snyd een Schapen-schouder op de wijse van een halve kring tusschen het schouderblad, en ‘t voornoemde been; en selfs boven op het schouderblad vind men de lekkerste beetjes. Wanneer daar de ribben aan zijn, dan snijd [123] men eerst al de ribben na malkander af, en komende by de Schouder, soo licht men met een snee twee of drie deselve langs de ribben af: en de schouder en afgesnedene ribben beyde met een weynig sout, door een luchte hand bestrooyt zynde, word de schouder in een bysondere schotel geleyt, en de ribben voorts afgesneden; waar na de Schouder opgenomen en voorgesneden word: Doch andere drayen het Schouderblad met een swier daar uyt, en snyden alsdan het vleesch met de ribben gelijkkelyk af.
Een Speenvarcken sal men voor eerst den hals in tween houwen, en het hoofd op een bysonder tafelbord setten, snydende voort in de rechter en lincker achtervoet, in de rechter en linker voorvoet, de ribben aan de rechter zijde van achteren los makende, gelijk mede aan de linker [124] zijde: den buik snijd men langs heen onder open, en licht de ribben van de rechter en lincker zijde af, verdeelende het overige in soo veel stukken als men goed dunkt: doch alsoo de huyd seer hard, en daar door licht afscheurende is (insonderheyt op de ribben) sal men eerst met de punt van ‘t mes langhs heen prikken daar men snyden wil, als dan kan men hier cierlijk en manierlijck handelen. Het vlees by den hals en by dաchterste voeten houd men hier van voor ‘t lekkerste; en ‘t gene best gebraden is, word daar na voor ‘t aangenaamst omgedeelt: doch het hoofd laat men liggen, ten ware iemand sulks begeerde.
Een gebraden Haes willen veele met geen mes aangeroert hebben, maar knypen met de rechter duim en de twee voorste vingers al het vlees met kleine stukjes uyt den [125] rug en van de ribben af; hem voorts het hoofd en de loopers afbrekende, gelijk men met het Konijn gewoon is te doen. Doch dewijl dit een weinig onlieflijck voor seer viese lieden is, soo kan men hem met het mes dus ontleden. Snyd twee lange sneden wederzijds langs het ruggebeen heen, en eenige dwers-sneden by deselve: knypt als dan met den duim en de voorste vinger weder zijds tusschen de dwers-sneden, al het vlees van de lenden en de ribben af: daar na breekt het hooft af; dan de rechter achterste looper, als ook de voorste lincker bout, en de lincker achterste looper, met de voorste rechter bout; en eindelyk het pluimpjen of steertje, brekende voorts de romp in soo veel stukken als gy noodigh oordeelt Hier van sal men dan voorleggen, het eene been naar het ander: de nieren, met een weinig [126] van de lendenen: het lenden-vlees van onder aan: dեen looper na dաnder, of ‘t vlees der selvige: ten laatsten het ruggebeen.
Een Konijn word het hoofd afgewrongen, en weder by den hals neergeset: dan wringt men mede het rechter en slincker achter been af: alsoo ook het voorste rechter en slinker been: daar na word het dunne Buik-vlees, met de ribben, ter rechter en slinker zijde afgescheurt; en de gantsche lendenen breekt men van onder na boven in soo veel stukken als men wil, en in ‘t midden, daar de lendenen op het dikste zijn, word yder stuk by den rug-graat in tween gedeelt, om alsoo aan veelen van ‘t selve, als ‘t aangenaamst zynde, iets te konnen voordienen: en het is seer cierlijk om aan te sien, indien men in ‘t breken van ‘t Konijn de stukken achter-volgens in ordre leyt, ‘t welk insonderheit [127] van ‘t Konijn bequamelijck geschieden kan. Daar van sal men eerst de lendenen, daar na de twee achter-bouten voor ‘t aangenaamst voordienen, en by ‘t overige word veeltijts noch iets van de lenden gevoegt, om soo veel mogelijk is, eenige gelijkheit in de voorlegging te bekomen.
Van een Wild Swijns-hooft, snyd men eerst de swaart aan de rechter wang wech, en laat die daar by hangen: dan snijd men eenige kleyne stukjes onder van den hals aan wederzijden, snijdende voorts het vlees van ‘t regter kinnebakken tot op het been toe af, en als men aan dese stukken niet genoeg heeft, soo worden de ooren afgelicht, en eenige stukken onder deselve afgesneeden; doch andersins laat men, cieraats halven, de ooren daar aan blyven, Dese afgesneden stukjes worden op een tafelbort gelegt, met wat [128] sout op de kant, en wat asijn daar over gedaan; en alsoo aan yder omgedient. Van een Kalfs-kop worden eerst de herssenen, soo dra die met een lepel uytgeschept zijn, den voornaamsten toegedient; doch mogen oock wel verdeelt en aan verscheide persoonen gegeven worden: daar na volgen de oogen en melktanden: de ooren, die men op een tafelbord midden door mach snyden: de stukjes van de tong over langs en dwers gesneden, yder bysonder voorgedient met stukjes onder van den hals en achter het kakebeen afgesneeden, welk vlees by veelen voor aller aangenaamst gehouden, en daarom eerst voorgedient word. Op yder tafelbord, dat men overgeeft, moet een lepel sous en een weinig sout op de kant geleit worden.
Van een Kalfs-borst snijd men, [129] op de cierlijkste manier, een lank stuk, ontrent twee of drie vingeren breed, na de borst groot is, en verdeelt het selve in soo veele stukken, als men wilt, dese niet genoeg zijnde, soo snyd men het buitenste van de ribben af, en legt dat neder, voortgaende te snyden by de ribben, soo veel van nooden is. De stukjes die best met matig vet zijn beset, worden voor dաengenaamste gehouden, en die daar aan volgen daar na omgedeelt.
Om Lammer-boutjes bequaam voor te dienen, snyd men van het voorboutje het knorrel vlees weg, en daar na het vlees boven aan de ribben, wanneer die met soo veele sneden, als men wil, los gesneden worden, welke men ten laetsten alle met een afsnyd, snydende het overige vlees voorts in bequame stukken. Aen ‘t achter-boutje snijd men het opperste lapjen af, en [130] als dan worden de ribben, met soo veele sneden als men wil, afgesneden; gelijk ook het vlees dat wederzijds aen ‘t breede been word gevonden, en eindelijk het lidt van de bout doorgesneden. Het vlees hier van sonder onderscheid allesins lieflijk en aangenaam zijnde, soo word in ‘t voorleggen der selver stucken geen verkiesing gemaakt, maar die stukjes die ‘t alleraangenaamst met vet zijn begroeit, worden nog voor de lieflijkste verkoren en ‘t eerst omgedeelt.
Het Herte-vlees word voor een Hoffelijk gerecht en een heerlijke spijse gehouden, en de disch is niet weynig vereert daar het selve op gevonden word, doch so waardigen spijse moet dierhalven behoorlijck gehandelt worden. Een Herts-bout sal men voor eerst de ruige loope afsnyden, en van tafel geven, snydende voorts [131] een lange snede, ontrent twee vingeren diep, over de gantsche bout, waar op men eenige dwers-sneden maakt, en de stukjes der selve aflicht, van gelijken het bruyn gebraden vlees aan dաnder zijde aflichtende, als mede het vlees over ‘t been: en indien men aan dese stukken niet genoeg heeft, soo snijd men aan de slinker zijde even als aan de rechter geschied is. Van de voorlegging valt hier niet veel te seggen, dewijl hier alle stukken malkander gelijk zijn, dies word het geen dat best gebraden is, voor ‘t lekkerst eerst omgedeelt.
Om een Ham voor te snyden moet het onsuiverste eind een weinig afgesneden worden: als dan snijd men halvemaans wijse soo veele stukken als men begeert, en als die groot en breed worden, soo snijd men de selve met een dwers snede over midden, welke [132] men op een tafelbord t'saam geleit aan de disgenoten voordient.
XXXIII. Hooft-stuk Om de Visch voor te dienen.
WAt de Visch aangaat, de grootste lief hebbers houden staande, dat het hoofd, en ‘t gene daer naest aansit, in de meeste, altijdt het beste is; ‘t welk oirsaak is, dat men aan het hoog einde van een welgeschikte tafel, gewoonlijk opset het hoofd van de Visch, dat in tween gesneden word, gelijk als sijn kan een Meerswijn, een varssche Salm, een Karper, en van dese laatste is de tonge het lekkerste beetje.
Gebraden Karper, Braassem, Baars, enz. sal men aldus ontginnen. Men snijd de rugh (of het midden der zijde) van boven tot onder op, [133] en legt hem dan open: met de punt van ‘t mes knakt men de graat by ‘t hoofd en by de steert in tween, en lichtեr deselve uyt: daar op wrickt men die hier en daar van een, de gasten noodigende om toe te tasten.
Een gebraden Snoek willen sommige met geen mes aangeraakt, maar tեenemaal met de handen los gebroken hebben: doch men kan die seer wel ontginnen, met den buik eerst vlak naer ons toe te setten, en dյitterste punt des steerts af te breken, die weder neder leggende daar hy vast geseten heeft: dan drukt men met de duimen en de voorste vingers de buik en de rug van onder tot boven tճamen, op dat de gantsche graat daar in los gemaakt, en van de visch tեenemaal afgescheiden word: als dan trekt men met het hoofd de gantsche ruggraat, die daar aan vast is tեenemaal dat met [134] een swier op een bysonder tafelbord geleit, breekt men de graat daar af, en set het hoofd weder (als de steert) in de schootel op de plaats daar het gestaan heeft. Hier na haelt men met het mes de gantsche buik (andere de rug) met een ruk, van onder tot boven op, leggende hem met het mes buiten om tեenemaal open; ‘t welk andere niet met het mes, maar met de voorste vinger doen. Dan bestroit men hem met een weinig peper en wat zout, en bedruipt hem met sap van een versche limoen; ‘t en ware iemand om sijn eigen smaeck dit tegensprak, ‘t welk als dan in ‘t geheel of voor een gedeelte word nagelaten. Voorts wrikt men hem dan met het mes een weinig van malkander, dewijl de visch, door sijn hairige graetjes, wat vast, aan een komt sluiten, en den Eter in ‘t toetasten anders wat moeiten veroirsaekt. [135]
Belangende de Visch, die geen andere graat heeft als het ruggebeen, dat het heele lijf doorloopt, als by voorbeeld, de Pieterman en de Tong, daar dient men altijt het middelste van voor, om dat het sonder tegenspreken, het beste is.
XXXIV. Hooft-stuk. Om allerlei Vrugten voor te dienen, als dat van de Taarten.
DE betamelijkheit, en voegelijkheit vereischt, by na allerhande slag van raauwe vruchten, aleer men die iemand aanbied, te schillen, en dat wel soo behendiglijk, dat sy in hare schillen bewonden blijven; hoewel men tegenwoordig op veele plaatsen die slechs aanbied sonder te schillen.
De grooten Nooten neemt men uit [136] de schootel met de hand sonder andere omstandigheit, gelijk als de andere rauwe vrugten, en drooge confituren.
Allerhande Taarten van Confituren, en Koeken, na dat sy in stucken gesneden zijn in de schootel, of schaal, waar in sy opgedischt worden, neemt men uit de schotel op de punt van sijn mes, en biedse aan op een tafelbord.
XXXV. Hooft-stuk. Van eenige goede manieren die men aan de tafel moet gebruiken onder ‘t eeten.
DAar staat te letten, dat wanneer men u ergens om vraagt, dat met een lepel overgeeft, men dat niet doen moet met sijn eigen, soo men die gebruikt heeft: maar indien mense [137] niet gebruikt heeft, kan men het daar mede doen, en dan moet mense laten liggen met de spijse op het tafelbord, dat gy overgeeft, en een andere eisschen, by soo verre de gene, die u versoekt, dat gy hem voor sult dienen, de sijne op sijn bord niet gelegt heeft, toen hy ‘t u deed overgeven, of selfs overgaf: wel lettende, dat gy alles, wat gy voor sult dienen altijdt moet aanbieden op een schoon bord, en nimmermeer met ‘t mes, of de lepel alleen.
Indien de persoon, wien gy dit tafelbord aanbied, dicht by u is, en dat gy ‘t aan hem selve aanbied, soo kond gy de eerste reis hem dat aanbiedende, de hoed afnemen, en daar na niet meerder, om hem niet te verwarren en te verbysteren.
By soo verre men niet weet voor te dienen, moet men sijne ontschuldiging maken. [138]
Indien men u voordient, moet gy alles aanvaarden, wat u gegeven word, en uwen hoed afnemen; als gy dat aantast, wanneer men het u aangeboden word door iemand, die u meerder is.
Onbetamelijk is het, dat men selfs iets ergens van eissche, welk op tafel staat, insonderheit soo het iets lekkers is, en insgelijks is het de gewoonte van een Lekkerbek, wanneer men hem keur geeft, het beste beetje te eisschen; men antwoord gemeenlijk, wat u belieft.
Het is een seer onbetamelijke swakheit overluid te seggen; ik mag dit niet, ik mag dat niet; ik eet noit gebraad; ik eet noit lamprey; ik kan niets eeten, daar peper by is, daar notemuskaat ofte ejuin by is, enz. Gelijk dit niet dan ingebeelde afkeeren zijn, die men lichtelijk sou konnen verwinnen, indien men in sijne jonckheit eenigen goeden vrient gehad had; en die men noch [139] alle dage kan verwinnen, indien men een weinig honger wil lijden, of sig selven, en sijne lusten niet te veel in willigen: soo voegt het ook niet, dat dusdanige tegen-heden geweten worden: Men moet beleefdelijk alles wat u aangeboden word, aannemen; en soo gy daar van naturen een onverwinnelijke tegensin in hebt, gelijk dat in der daat gebeuren kan, soo moet men, sonder iets te laten blijken, dat op sijn tafelbord laten liggen, en wat anders eten: en, wanneer daar geen acht op geslagen word, laten wech nemen het gene, waar van men een afkeer heeft.
Indien yder in de schootel toetast, moet men sig wachten, de hand daar in te steken, voor en aleer de aansienlijkste dat eerst gedaan hebben, en elders te tasten in de schootel, dan voor sig; en veel minder nog moet men de lekkerste beetjes uitkippen, gelijk wy [140] gesegt hebben, schoon men selfs de laatste was in het toestaan. Men moet ook in een reis nemen, het gene men neemen wil: Want het is een ongemanierdheit de hand tweemaal in de schootel te steken; en veel grooter beetje voor beetje te nemen.
Men moet sig ook wachten, met sijne arm over de schootel, die voor ons staat, heen te reiken, om in een andere te tasten.
Het is ook noodigh te letten, dat gy uwe lepel altijdt af moet vegen, als gy daar mede in de schootel tast, alsooեr sulke viese lieden gevonden worden, die van de pottasie niet souden willen eten, daar gy deselve ingestooken had, als sy in uwen mond geweest was.
En selfs by aldien gy aan Tafel zijt van seer sinlijke lieden, is het niet genoeg sijne lepel af te vegen: men moetse niet meer gebruiken, maar een andere eisschen. Oock [141] discht men tegenwoordig de schotels op met lepels daar in, die nergens toe dienen, als om de saus mede te scheppen.
Wanneer men eet, moet men niet ras noch gulsig eten, wat honger men ook sou moogen hebben, om sich niet te verkroppen; men moet ook terwijl men eet, de lippen te samen houden, om niet te smakken, als de varkens.
Veel minder noch moet men, als men sich wat voordient, geluid maken, en de schootels afschrapen, of sijn tafelbord vegen, dat afdroogende tot den laatsten droppel toe. Het is een geklikklak van wapenen, dat gelijk als door een krijgsteeken, te kennen geeft onse eetzucht aan de gene, die sonder dat, daar geen acht op slaan souden.
Men moet de pottasie niet uit de schootel eten, maar daar van iets behendig op sijn tafelbord scheppen; en soo sy te heet ware, is [142] het onbehoorlijk, op elke lepel vol, te blasen: men moet wachten, tot sy kout geworden zy.
Doch, indien men sich by ongeluk gebrand had, moet men dat, soo men kan, geduldig verdragen, en wel sonder het te doen blyken: maar by aldien de brand onlijdelijk ware, gelijk somtijts gebeurt, moet men vaardig, en eer het yemand kan merken, sijn tafelbord nemen met de eene hand, en dat aan sijne mond brengen, en sich bedekkende met de andere hand, weder op het tafelbord laten vallen het gene men in den mond heeft, en het vaardiglijk agter sich geven aan den eenen of anderen Lakey. De welgemanierdheit vereischt wel, dat men sich hebbelijk drage: maar sy gebied niet, dat men sich selven sal om den hals helpen.
Men moet niet in sijn brood bijten; maar daar soo veel afsnijden, als men noodig heeft in sijnen [143] mond te steeken, sonder het mes in sijne hand te houden: alsoo min, als wanneer men eenen appel, of peer, of iets diergelijks eet.
Sijne kost moet men aan kleene stukken snijden, om sijn wangen met groote brokken niet op te vullen, en te doen swellen, als de apen.
Insgelijks moet men ook aan de beenderen niet knaeuwen, nog die in stukken slaan, noch op sijn bord stooten, om het merg daar uit te hebben; men moet het vleesch daar van snijden op sijn bord, en het daar na in den mond steken.
Men moet sich wel wachten van sijn beten in de schootel in de sause te doopen, of in het soutvat, na de mate, dat men die eet; maar men moet wat sout krijgen met de punt van sijn mes, en wat saus met een lepel.
En voor een algemeene regel houden, dat alles wat eens op het [144] tafelbord geweest is, noit weder in de schootel moet gelegt worden.
So ook moet men niet te veel voorwaars over sijn tafelbord bukken, noch daar laten op vallen, of op sijne bef, de helft van het gene men na sijnen mond brengt.
Daar is niets wanschikkelijkker, als sijne vingeren, sijn mes, of sijne lepel af te likken; noch niets onhebbelijkker, dan met de vingeren sijn tafelbord, of den bodem van eenige schootel af te vegen, en schoon te maken: of, het gene noch slimmer is, het laatste van het sop, van de saus, en van de stroop op te slurpen, of in sijn lepel te gieten: men stelt sig ten doele, om van het gansche geselschap uitgelachen te worden. Men moet, wanneer ons de vingers, of ons mes smeerig zijn, die aan het servet, en noit aan het tafellaken afvegen.
By aldien men eenig mes, eenige [145] lepel, of iets anders iemand weder moet geven, diese ons geleent heeft, soo moet men die afvegen met sijn servet, of geven schoon te maken aan de schenktafel, en daar na die leggen op een schoon tafelbord, en hem die soo aanbieden.
Indien het by eenig ongewoon toeval gebeurt, dat men iets in sijnen mond hebbe, dat men genoodsaakt is daar weder uit te spouwen, soud het seer onmanierlijk zijn, dat van boven neder op sijn tafelbord te laten vallen, gelijk als of men braakte: men moet het nemen, en in sijne hand besluiten, en sachjes weder op sijn bord nederleggen, dat terstond gevende om wech te brengen, soo men kan, sonder dat, die aan tafel zijn, dat gewaar worden, in acht nemende van nimmermeer iets op de vloer te werpen.
Sijnen neus ook te snuyten in [146] sijn servet, of selfs in sijne neusdoek in het openbaar; te rachelen en de rachebellen uit sijn hoofd, en borst met geweld, en dikwils op te halen; sijn onguurheden, om yder een qualijk te doen worden. Men moet sich daar van onthouden, of dat op het bedektelijkst doen, dat men kan, sig bedekkende, en verbergende, soo veel mogelijk is.
Gelijk men nu sich niet teer moet houden, maar behoorlijk, en volgens sijn genoegen eten: soo moet men ook niet maken, dat men onversadelijk schijne; maar men moet in tegendeel sich intoomen, en de eerste met eten uitscheiden: ten ware de persoon van aansien, wien het voegt, de tafel niet te laten opnemen, voor en aleer yder een ophoud te eten, ons nodigde van aan te houden.
Men moet ook aanmerken, dat het seer onbetamelijk is, geduurende [147] de maaltijt, te knibbelen, en wat te seggen op de kost, en de sausen; of sig te bemoeyen, en sonder ophouden te spreken van eten en drinken: het is een klaar blijkelijk teeken van een wellustige en geringe ziel.
XXXVI. Hooft-stuk. Manieren die men ontrent het Drinken moet observeren.
GElijk men niet after de hand, en steelswijs moet eeten, soo moet men ook niet ter sluik drinken.
Een groote ongemanierdheit is het de eerste drinken te eischen, en voor en aleer dat persoonen, die meerder, als wy zijn, gedronken hebben.
Het strijd tegen de eerbiedigheit, overluid drinken te eischen, men moet het in stilheit vragen [148] soo de Tafel-dienaar, of een Lakey dicht by u is, soo niet, moet men hem wenken.
Het is seer plomp, op de gesondheit van een persoon van staat te drinken, met hem selver toe te brengen.
By soo verre iemand sijn eigen gesondheit uit vrolijkheit in stelt, is men verplicht die te drinken: maar men moet dat doen, sonder den persoon van aansien tot getuige te roepen, het welk men op dese wijse sal konnen verrigten; het is mijn Heer, dien aansprekende, wien mense brengt, op de gesontheit van mijn Heer; en niet aldus, mijn Heer, dat is op uw gesondheit, en ik breng je aan mijn Heer.
Maar het is een uit der maten groote onbetamelijkheit daar by te voegen, gelijk wy reets gesegt hebben, den naam van den persoon van aansien, hem selven aansprekende, of te seggen, wanneer wy [149] op de gesondheit van sijn Huisvrouw, of van iemand van sijne bloed-vrienden drinken: Mijn Heer, op de gesondheit van Mejoffrouw; uwe Huisvrouw; van mijn Heer uwen Broeder, van Mejoffrouw uwe Suster, enz. Men moet de Huisvrouw noemen met den naam van haren staat, of met de Van van haren Man, en de andere, of met hare Vannen, of met de namen van haren staat, soo syեr eenige bekleden seggende by voorbeeld, op de gesondheit van Mevrouw de Maarschalkinne, van mijnen Heer den Markgrave, enz.
Indien het gebeurt, dat men eenig persoon van aansien moet antwoorden, en dat hy in dat selfde oogenblik het glas aan den mond set om te drinken, soo moet men stil swijgen, en wagten, tot dat hy gedronken hebbe, om met onse reden voort te varen.
Het sweemt te seer na gemeensaamheit [150] den wijn te proeven, en twee drie maal over sijn glas te drinken: men moet het in eene toog, en besadelijk uitdrinken, daar in siende, terwijl men drinkt, en letten, dat men niet en drinke, wanneer men den mond vol heeft. Ik seg besadiglik, om sig niet te verkroppen, ‘t welk een seer onbetamelijk toeval sou zijn, en seer onhebbelijk aan een tafel van plegtigheit: Boven dat met eene gulp te drinken, gelijk of men het in een vat goot, het doen is van een slok op, ‘t welk tegen de betamelijkheit aanloopt.
Men moet ook wagten, van, na dat men gedronken hebbe, een groote uitbarstende sucht te geven, om sijn aassem te herhalen.
Het is ook onbetamelijk sig het glas te doen geven, voor den persoon van aansien heen: men moet het glas van een andere zijde aanvaerden. [151]
Indien de persoon van aansien u de gesondheit van iemand brengt, of wel op den uwen drinkt, moet men sijnen hoed af hebben, een weinig voor over de tafel bukkende, tot dat hy gedronken hebbe, en men moet hem geen bescheid doen, ten zy hy dat uitdrukkelijk belaste.
Wanneer hy u aanspreekt, moet gy uwen hoed ook afnemen, om hem te antwoorden, en wel te letten, dat gy den mond niet vol hebt. Dese beleefdheit moet men waarnemen alle de reisen, als men u aenspreekt, tot dat men het u verboden sal hebben; en dan moet men gedekt blijven, om door al te groote eerbiedigheit niet te verveelen. [152]
XXXVII. Hooft-stuk. Wat verder onder de maaltijde is waar te nemen.
GEduirende de maeltijt sal men geen ontuchtige, ongerijmde, ongesoute nog onsmakelijke redenen ter baen brengen; veel min eenig geschil of krakeel soeken; nog ook schampere spijtige woorden, woeste praat, groove leelijke sots-klap, nog apen-gelag maken; want het kan weinig baten, of men al schon in ‘t eten en drinken matig is, wanneer men sig daar en tegen plomp en ongeschikt in ‘t spreken vertoont.
Het is onmanierlijk sijne tanden te stooken, dat men het siet; en dat te verrichten geduurende, of na de maeltijt, met een mes, of met iets anders: het is een tեenemael wanvoeglijke en aanstootelijke saek. [153]
Insgelijks is het ook een ongemanierdheit sijnen mond te spoelen na de maaltijt, in de tegenwoordigheit van persoonen, dien wy eerbiedigheit schuldig zijn.
Indien men genoodsaekt is van Tafel voor de anderen op te staan, moet men sijnen hoed af, en een Lakey terstond gereed hebben, om met eenen het tafelbord weg te nemen, ‘t welk niet aangenaam te sien is; gelijk ook wanvoeglijk is de gemeensaamheit van sulck eenen, die op quame te staan, sonder self dat weg te nemen, indienեr niemand om dat te doen, by der hand ware.
Wanneer men de Tafelborden afneemt, moet men niet lijden, dat men van u beginne met schoone borden te geven; maar men moet wagten, met dat u aangeboden word, aan te nemen, tot dat menեr gegeven hebbe aan de aansienlijkste van het Geselschap, en [154] bysonder aan de Juffrouwen, aan welke selfs gy, het gene u aangeboden word, moet bieden, en geven, indien men te lang toefde met haar te beschaffen.
Indien het gebeurt, dat eenig Prins, of eenige Prinsses u versoekt, of inwikkelt om een gastmaal aan te regten, soo moet gy met hen niet aan tafel gaan sitten; maar agter hunne stoel gaan staan, om hen tafelborden, en drincken te geven. Soo het een Prins is, en hy u gebied aan tafel te gaan sitten, moogt gy aan het lage einde gaan sitten: maar soo het een Princes is, toont men beter, dat men weet wel te leven, met sig daar van tկntschuldigen.
Eynde. [155]
Schola Salernitana, of Regulen tot de behoudenisse der Gesontheit.
Van de ontsteltenisse des Gemoets, en van zommige algemeene middelen.
DE Salernitaansche Schoole
Aan der Britten Koning schrijft:
Dit zy u voor al bevoolen,
Op dat gy welvaarendՠblijft:
Laat onnutte zorgen vaaren;
Schuuwt de gramschap; spaart uwՠdrank;
Wandelt na de maaltijd gaaren;
Avontmaalt ook niet te lank;
Wacht u voor het middag ronken;
Maakt u water, loost uw maag,
Als het noot is: gy zult pronken
Met een lichaam altijd graag;
Gy zult veele jaaren leeven,
En niet, eer het tijd is, beeven.
MOet gy zonder artzen weezen?
Weest maar vrolijk van gemoed; [156]
Rust; geen overdaad en doet:
Zo kunt gy u zelf geneezen!
WIlt gյw lijf en geest vermaaken?
Kiest geen lompen aan uw dis;
Maar vermaakelijke snaaken
Aardig, zeedig, altijd fris.
Roer de snaar met luchte vingers,
Al uw leet zal overgaan:
Zoet gespeel, en braave zingers
Maaken herten onbelan.
WIlt u aan geen kleintje steuren;
Toorn, en wraak voorzichtigh haat;
Eet wat lekkers, mach ‘t u beuren;
Drink, doch zonder overdaad,
Goede wijn; gaat zomtijds buiten
Na de frisse water-stroom;
Laat u in geen engte sluiten,
Of uw leden worden loom.
Voelt gy ‘t jeugdig vuur van binnen,
Voegt u tot het staatig minnen!
t STrijdt niet tegen goede zeden,
Dat men wat te rusten tracht,
Rust herstelt de slappe kracht,
En vernieuwt vermoeide leeden. [157]
Om lang gesond te leven. Van de versterckinge der Herssenen.
‘s MOrgens wascht uw vuile handen,
D’ogen en het aangezigt,
Gaat wat trantլen; spoelt uw tanden,
Rekt uw leen uit, en ‘t gewricht;
Kamt uw hair verzuim dit nimmer,
‘t Sterkt de herssens; doet gy ‘t niet,
Zijt gy zwak, gy wort noch slimmer,
En gy rent na uw verdriet.
Komt gյit waater, houwt u warem,
Staat of gaat wat na de noen:
Mist gy bloedt uit voet, of arrem,
Koelte kan u voordeel doen.
TOt versterking van ‘t gezichte
Een fontein en spiegel glas
Krachtigh dienen, zy verlichten
dՏogen; die doet ook het gras.
Looft het vry al schijnt het wonder;
In het rijzen van de zon
Zoek ‘t gebergte, gaat zy onder,
Een fonteyn en waterbron.
Van over dag, ofte na de middag te slaapen.
GEensins past het frissche menschen,
Op het midden van de dag [158]
Als het anders weezen mag,
Na de rust of slaap te wenschen.
Slaapt gy ‘s middags, ‘t welk verboon is,
Koorts, en luiheit, pijn in ‘t hooft
Wort u zeekerlijk belooft,
Scharpe zinking ook uw loon is.
VIerderhande ongenuchten,
Kramp, de water-zucht, colijk,
Draayingen in ‘t hooft zijn vruchten
Volgende gemeenelijk,
Als men in zijn buik de winden
Ophouwt, die het lijf verslinden.
WIlt gy zonder onrust slaapen?
Eet niet veel in ‘t Avontmaal,
Of het strekt u tot een quaal,
Maatigheit is welvaarts waapen!
Hoe men gestelt moet zijn voor het nuttigen der spijze, desgelijks de maniere van eeten en drinken.
ZEt u nimmermeer tot eeten,
Eer gy hebt ontlast u maag;
Wilt ghy ook een teeken weten
Of gy, zijt of niet zijt graag;
Eet een weinigsken te vooren,
En volgt daar meer honger naa, [159]
Zoo hebt gy geen saus verlooren
Om te eeten zonder scha.
Haec sint signa tibi, subtilis in ore Saliva;
Dat is:
De dunne spog die voor het eeten in uw mont leidt,
Een zeeker teeken is van honger en gesontheit.
Van Spijzen die men mijden moet.
PErzick, appel, peer en melk,
Kaas, en alle vleesch gezouwten
Zijn seer schadelijk voor elk:
Wilt u ook niet licht verstouwten
‘t Vleesch van hart, haas, os, of geit
tՅeten; ‘t zal geen goet bloet werken,
Maar gall en zwaarmoedigheit;
‘t Zal verzwakken, niet versterken.
Van Voedzame Spijsen.
HOender-eiers week gezoden,
Varsch, lankwerpig, zuiver, blank
Zijn aan geen, die ‘t lust, verboden:
Roode wijn is goede drank,
Want zy voed het meest van allen
Vette soppen, bloemen-meel [160]
(Mach ‘t maar uit de renten vallen)
Zijn gesont voor yders keel.
Van Spijzen die wel voeden en vetten.
TArw, en melk; en jonge kaazen,
Ballen van een vette haan,
Spek, en harssens, merg, en glaazen
Vol van zoete Wijn gedaan.
(Die maar smaakelijke spijzen,
En een vars slurp-eytjen heeft,
‘t Is van niemant te misprijzen,
Die niet om zijn lijf en geeft.)
Rijpe vijgen ook wel smaken
Met een druifje rijp en zoet.
Dit al voed, en ‘t kan vet maken,
Eet maar met een goede moet.
Van de Eigenschappen van goede Wijn.
ZO Wijn te drinken uw vermaak is,
Gebruiktze doch in matigheit,
Die goet van reuk, en kleur, en smaek is;
Prijst boven al de zuiverheit.
Zo gy de beste zoekt het zal u geensins missen,
Zoekt Wijnen sterk, en schoon, welriekend, koel en frisse. [161]
Van zoete en witte Wijn.
WItte Wijn, daar toe zoet,
‘t Meest van alle wijnen voed.
Van Roode Wijn.
INdien gy hebt te veel genoomen,
De roode wijn tot uw gebruik,
Verstopping van uw maag en buik,
En heescheit kan u daar van komen.
Tegens vergif.
NEem look, en ruit, radijs en peeren,
Somtijts thriakel of een noot,
Zoo zal ‘t vergif dat anders doot,
Uw lichaam geenzins kunnen deeren.
Van de Lught.
DE Lucht zy helder, zuiver, klaar,
Die om te woonen wel bequaam is,
En niet besmet door gooten, daar
De vuile stank onaangenaam is. [162]
Van al te veel Wijn drinken.
ZO ‘t u by ongeval gebeurde,
Dat u het hooft gelijk als scheurde,
En van een nachtdronk dede wee;
En walgt gy dan, weer ingenomen
De zelfde drank, soo kunt gy komen
Op uw gesontheits ouwde re.
Van goeden Wijn.
DE beste wijn de beste koop is,
Zy baart de beste vochtigheid:
Zoo na de swarte wijn uw loop is,
Uw lichaam raakt vol vadzigheit.
Klaar, ouwt, niet drabbig, rijp van passe,
Gemengt en springendՠop uw hant,
Gedronken niet met heele plassen,
Maar matiglijk is nimmer schand.
Van Bier.
NIet suur, maar klaar, en van goet kooren
En wel gekookt en uitgegest,
En wel beleegen, na behooren,
Is in de Bieren ‘t allerbest. [163]
Van niet veel Bier te drinken.
WIlt gy na ‘t bier te gulsig tasten,
Gy zult uw maag te veel belasten.
Van de Getijden des jaar.
DE Lente raat u, het gedarmte
Niet op te vullen met veel spijs:
En dկvergroote zomerwarmte
Schaad op een wetteloose wijs
Het avont en het middagmaalen;
En wacht u, dat u niet en rouwt
Het snoejen in de herfst: veel qualen
De herrifst ooft voor ‘t lichaam brout:
En zijt gy ‘s winters wel gezeeten,
Zo moogt gy uw bekomst vry eeten.
Van ongesonde Drank te verbeteren.
DE Sali in een glas of beeker,
Of wijn-ruit, of wat rooze blan,
Als gy zult drinken, ingedaan,
Maakt uw drank veilig, goet, en zeker.
Van het Braken ter Zee.
WYn met zee-water ingenomen
Te vooren maar een dag of twee, [164]
Eer gy zult vaaren over zee,
Geen walging zal u overkomen.
Van een algemeine Saus.
ZYt gy om goede saus verleegen;
Dat zali, peper, zout, en wijn,
En look en pieterceli sijn,
Waar van gy saussen maakt te degen.
Van het wassen der Handen.
HEt handen wasschen, na den eeten,
U tweederhande voordeel werkt,
Het suivert dըanden en ‘t versterkt
Uw oogen; wilt het nooit vergeeten.
Van Broodt.
GY dient voor ‘t brood ook sorg te dragen!
Niet warm, niet al te out van daagen,
En wel gedeessemt, wel gekneet,
Niet blint, maar hebbende veel oogen:
Die Bakker heeft u niet bedrogen,
Daar gy, voor sulk broot, gelt besteet.
Ook moet het gaar gebakken weesen,
Van pas gesouwten, uitgelesen
Van tarw en rog en ‘t beste koorn:
Zet aan geen korsten ooit uw tanden. [165]
Of uw gal raakt wel licht aan ‘t branden;
Een vruchtb'e moeder van de toorn.
Van Verkens vleesch.
HEt vleesch is slimmer van een Verken,
Als van een schaap doch sonder wijn;
En met het selfdՠis ‘t medicijn.
Bequaam om ‘t lichaem te versterken.
Een Verkens darrem goet en schoon,
Spant boven and'e verr de kroon.
Van Most of nieuwe Wijn.
MOst belet het water maaken,
Maakt de buyk-loop al te veel;
Stopt de lever: aan ‘t graveel
Kan men daar door licht geraaken.
WIlt geen water drinken prijsen
Onder ‘t eeten; ‘t maakt ongraag,
‘t Brengt verkouwtheit aen de maag,
En veroorsaakt raauwe spijsen.
Van Kalfs-vleesch.
‘t VLeesch van kalveren is goet:
Want het u geweldig voed. [166]
Van vogelen bequaam om te eeten.
WIlt gy nu de voogels weeten?
Hennen, Tortelduif; capoen
Zeer bequaam sijn om te eeten;
Spreeuwen sullen ‘t ook wel doen;
Quakkel, Meerl, Phasant en Duiven,
‘t Velthoen van een groote kracht
Moogt gy onbeschroomt wel kluiven
Als g' u van te veel maar wacht.
Van Visschen.
INdien de Vissen week van lijf sijn,
De grootstՠen ouwdste sijn gesont,
Maar so sy hard van vis, en stijf sijn,
Kies dan de kleine voor uw mond.
Byvoegsel van Watervis en Doopvis.
HEbt gy van zee-vis veel te praaten;
Rivier-vis hoeft gy niet te haaten:
De Baars spant boven al de kroon,
Hy is de roem van alle vissen,
De pronk van welgestelde dissen,
En van gedaante wonder schoon.
Indien gy honger voelt van binnen,
Die gy met eeten wilt verwinnen,
Gaat na de Vis-markt, koopt een zoo, [167]
Waar aan geen dit, geen dat, geen maar is,
Die hommig en van sessen klaar is,
Die gy kunt leggen op het stroo.
Vergeet niet een goet vuur te stooken,
En eer het water is aan ‘t kooken,
Slaa self de handen aan het roer;
Schraap selfs de vis, ontweitse lustig,
En galtse wel, en snytse rustig,
En denkt ik sny niet in mijn mor!
Eischt eeke spaanders of talhouwten;
En, kookt het water, wilt het souwten,
Eerst voor de water-vis alleen,
Daar moet ook pieterceli weesen
Wel schoon gemaakt en uitgeleesen:
Ontbreektեr dan ook noch wat? neen.
Niet anders, dan die wel te wassen,
En kookt de vis, op ‘t schuim te passen,
Dan moet de pieterceli in.
Is ‘t souwt genoeg? proeft self, of laat het
Een ander doen, die ‘t weet wat schaad het?
Te beter krijgt gy ‘t na uw sin.
Het tafel goed sy onbesoetelt!
Daar was het kint byna verhoetelt!
En op een beetje na verbrot,
Mir-eedik, had ik schier vergeten;
Dat had my grouwelijk gespeeten!
Hoe had gy dan met my gespot,
Nu met uw gasten aangeseten
En in de water-vis gebeten!
Zoo hongerig, so fel, soo graag, [168]
Dat alle, die ‘t sien watertanden:
Rep oog en mont, en tand, en handen,
En stilt het blaffen van uw maag.
Staa dan eens op uit uwe setel,
En werp de doop-vis in de ketel.
(Meid! pas op ‘t roeren van de saus!)
De vis is gaar! wind op! daar isse!
Dan weer aan ‘t moorden van de visse!
Wat dunkt u, heeft het ook wat kauws!
‘t Gaat redelijk, en ‘t smaak my wakker,
Aanschout eens ‘t bort van mijnen makker!
Vol been en graat, hy mach hem niet!
Die Voetbaers past noch op uw kuuwen,
En ik sal dees na binnen duuwen,
Op datեr gants niet overschiet.
Dank heb! gy zijt een milde gever:
Spoel nu de vis eens van de Lever
Met bier, of met een roemer wijn;
En seg dan hoe de baars gesmaakt heeft;
En of hy, die dit vaars gemaakt heeft
Niet self moest een goet vis-man sijn.
Wie siet niet dat de zaak heel klaar is,
En twijffelt iemant of het waar is,
Men sal hem helpen uyt den droom,
En toonen dat dit sulk een man is,
Hy brengt hem maar eens by Jaaphannis
Aan ‘t Nieuwe diep, of Overtoom. [169]
Van Aal.
DE Aal is schadelijk voor veele,
Veroorsakt een verroeste keele
Die anders klaar en helder klinkt;
Uw lichaam kan daar van gaan quijnen,
Na ‘t zeggen van de medicijnen,
Ten zy gy daar op dikwils drinkt.
Van nu en dan onder de maaltijt te drinken.
VAt als gՠaan tafel zit, wel dikwils na de fluit:
Maar doetեr weinig in, en drinktեr niet veel uit.
Van Melk.
DEn koortsigen wilt mededeelen
De Melk van geiten of kamelen;
De Ezels melk voed alderbest;
Melk van een Koe en Schaap noch meer voed;
Maar hebt gy koorts, of so ‘t hooft seer doet,
Wacht u daar voor als voor de pest.
Van Boter.
WIlt doch de booter niet verachten;
Zy kan uw buik en maag verzagten, [170]
BevochtigendՍ uwՠgantsche lijf:
Zy kan uw darmen maken gaande:
Plaagt u de koors, of is zՠaanstaende;
Dat zy dan uit uw lichaam blijf!
Van Wey.
WEy kan u maaken schraal, en spoelen u de darmen,
Zy zalze zuivղen en verkoelen, niet verwarmen.
Van Kaas.
DE Kaas verkouwt, verstopt, baart dikke vochtigheeden,
Zy maakt hartlijvige: schaff lekkղe Kaas en Brood,
Doch voor gezondՠalleen, voor sterkՠen frisse leeden,
Of anders leid zյ, door veel ziekten, na de dood.
De Kaas spreekt.
HOe mag men my, och arm! zoo bannen?
En tegen my zo tՠzamen spannen?
En my zoo schandelijk een naam
Gantz tegen recht en ren opleggen! [171]
En zo veel van mijn ondeugt zeggen?
Dat ik ‘t my zelf te zeggen schaam.
Ik help en sterk verflaauwde maagen,
Kan ik u dan noch niet behagen?
Besluit uw maaltijd maer met my;
En mengt my met uw beste drancken;
Gy zult my daar voor meer bedanken,
Als voor een schootel rijstenbry,
Ik hebt op u, o vieze monden!
Die my zo dikwils hebt geschonden,
En daarom hier verdachvaart wert:
Verdeedigt u, of laat my rusten,
Die my niet eeten wil met lusten;
Ik zegg: dat vaar hem in hert!
Van de maate in het eeten en drinken.
NEemt tusschen ‘t noen en avont eeten,
Mach ‘t zijn of nooit of zelden drank;
Het baat u al u leven lank,
Gy zult van weinig ziekten weten.
‘t ZYn goede wetten fraaje zeeden,
Op dat gկntgaat veel swarigheden,
Dat gy uw avontmaal begint.
Met spijs die voghtig, licht en zacht is;
En volgen laat waar in meer kracht is;
Zo soekt gեen paerel die gy vind. [172]
EEt nooten na de visch; na vleesch eischt kaas en brood:
Een noot baat, dաnder schaad, de derde is de dood.
Wilt op een yder ey, dat versch en week is drinken;
Te beter zal ‘t om laag, en na de maag toe sinken.
Van Peeren.
WIlt eens drinken op uw Peeren:
Tegen doodelijk venijn,
Dat u anders konde deeren,
Is de Most een medicijn.
Een Peer zonder wijn en deugt niet,
Zթs een tegengift gezon,
Tegen het vergif: gy meugt niet:
En het wert u scharp verbon
Raauwe peeren ooit te snoejen,
Zy beswaaren uwe maag:
Kookze, gy zult daar van groejen,
En gezont zijn alle daag.
Van Kerssen.
MEn moet een gunstig oordeel vellen,
Van Karssen, Krieken en Morellen,
Zy zijn voor maagen wonder goet; [173]
Haar pit bevrijd u van die steenen,
Waarom soo menig mensch gaat weenen:
Zy maken ‘t aller beste bloed.
Van Pruimen.
VErkoelendլ heel gesond, zijn ronde Pruimen,
Zy helpen het gedarmt van vuiligheden ruimen.
Van Perziken, Druiven, en Razijnen.
BY Perziken neem nieuwe most;
By Nooten Druif of druive droppen;
Razijnen is gesonde kost,
Niet voor de milt die sy verstoppen;
Voor nier en hoest zijn zy geheel
Gesont, en voor een schorre keel.
Van Vygen.
ZO klieren, knobbels, en geswellen,
Uw lichaam elders komen quellen,
Kook vygen ‘t quaat daar mede meuk,
Het zal verdwijnen, maak een pleister,
Daar van; of, breekt een been, zo eischtեr
Wat slaapkruit by, ‘t geneest uw breuk. [174]
Van Mispelen.
BEgeert gy dat uw blaas gaat open,
En is uw buik te seer aan ‘t loopen,
Eet mispelen, zoo vint gy baat;
De harde zijn wel goet, maar beter
De weeke Mispelen, zo eet'r,
Op dat uw buikloop over gaat.
Van Bier en Azijn.
HEt Bier baart groove vochtigheden,
Oock maakt het krachten in de leden,
Uw lijf wert daar van grof en dik,
‘t Vermeerdert uw bloed in de aren,
Het kan in uwe blaas vergaaren
Veel waters in een oogenblik.
‘t Verzacht en maakt u opgeblazen,
‘t Verkoelt, ten aanzien van de glaazen
Gedaan vol Wijnen al te heet;
De eek verdroogt, verkoelt, maakt schraale,
Zwaarmoedigլ en vol snoode quaalen;
Doch in de pest haar niet vergeet.
Van Rapen.
WAt smaakt’r beter dan een welgestoofde Knol?
Verzachtende de Maag, verdijvendՕvuile winden; [175]
Is uw blaas waterlooz, daar van wert zy licht vol.
Eet raauwe raapen noit, ook zetse voor geen vrinden,
Of parssing in uw buik zult gy daar van bevinden.
Van de deelen der Dieren.
HEt hert is hart om te verteeren,
De magen meugt gy wel ontbeeren
Zy leggen u lank in de buik.
Gesonder zijn voor u de tongen,
En licht verteert werdende longen,
Der Hennen Harssenen zijn puik.
Van Venkel-zaat.
HEt Venkelzaat is goet voor winden,
Die zy verdrijft en kan verslinden.
Van Anys.
ANijs verbetert u de oogen, en ‘t gezichte,
Zy kan een quade Maag versterken, en verlichten. [176]
Van gebrant Yvoor.
INdien gy uit uw neus te veel geraakt aan ‘t bloeden,
Neemt wat gebrandt Yvoor dat sal het wel verhoeden.
Van Zout.
DIenstmaagden! wilt geen tafel dekken,
Of set met een daar op het souwt;
Of men sal u met recht begekken.
Dees les, gelijk een wet onthouwt!
Het zout is goet en dienstig tegen
Vergif; het maakt een goede smaak:
Met souwt smaakt eerst de spijs te degen:
Te veel souwt is een quade saak:
‘t Schaad en maakt brandig u gesichte;
‘t Verslapt een fris en jeugdig man:
Het baart een schurftheit in ‘t gewrichte:
En jeuking krijgt men daar ligt van.
Van de smaak.
SCharp, souwte, bittre smaak sal u het lijf meest verwarmen;
De tճamentrekkende, suur, wrang verkouwt de darmen;
Smeerachtig, soet, en laf, is niet te heet of kouwt: [177]
Past op de smaaken wel, soo sult gy werden ouwt.
Van een Wijn-zop.
EEn Wijn zop suyvert u de tanden en ‘t gesicht,
Zy helpt een swakke maag, en maakt haar kooking licht.
Van een Dieet, ofte manier van leven in Spijse en Drank.
VErkiest om lang en wel te leven
De bestեn veiligste manier;
Gy sult u self groot voordeel geven;
En als gy u gewent hebt hier,
Of daar aan, wilt het niet licht breeken.
(GewoontՍ is dաndere natuur)
Gy sult u in groot lijden steeken.
Veranderingen staan u duur.
Van de Hoedanigheit der Spijsen.
EEn goede medicijn staat hier op wel te letten
Hoedanig, wat voor spijs, wanneer, hoe veel en waar,
Hoe meenigmaal, men spijs aan iemant voor moet setten,
Of hy brengt lichtelijk de menschen in gevaar. [178]
Van Kool.
DE Kool-zop afgank maakt, de kool verstopt de buiken;
En zoo gy loosing zoekt, moet gyze beid gebruiken.
Van Keesjes-bladeren.
MEn heeft seer dikwils door ervarentheit bevonden,
Dat Keeskens-kruit de buik en maage wel versacht;
Schraapt haare wortelen, zoo gy na afgang wacht;
Zy hebben meenigmaal verwekt de trage stonden.
Van Kruis-munt.
ZO g'n uw buik of maag met wormen wort gequelt,
De Kruismunt kan u daar van helpen, of geen geld!
Van Zali.
HOe komt het dat de mensch moet sterven,
En dat hy moet het leven derven. [179]
In welkers tuin de Saly wast,
Om datեr in de beste Hoven,
Geen middel is om te verdooven
De kracht des doods die op elk past.
Om aan de zeenշen, kracht te geven,
En te beletten ‘t hande beven
Is Saly goet, en zy verdrijft
De sterke koorts; beroerde leden
Herstelt zy: gy hebt dubbլe reden,
Dat Saly in uw kruid'kas blijft.
Van Wijn-ruit.
DE Ruit is van eedle aart,
Om dat zy heldղe oogen baard;
sՏntneemt een Man de lust tot teelen,
De Vrouw en kan zy niet verveelen:
Zy maakt u kuisch en gaauw en sneg
Zy maakt een plaats vol vloojen leg.
Van Ajuin.
DE Medicijns wel dapper woelen,
Om haar soo veelerlei gevoelen
Het geenՠsy hebben van Ajuin.
dՅen seid: ghy meugt haar wel versuimen
Zijt gy gallagtig; maar voor fluimen
Meught gըaar wel haalen uit uw tuin;
En dաnder seit: sթs goet voor magen,
Zy doet u een schoon aansigt dragen; [180]
Zijt gy met pijn in ‘t hooft belan,
Vrijft met haar uw Hooft daar geen haar is,
Gy sult bevinden dat het waar is
Dat pijn in ‘t hooft is wech gegaan.
Van Mostaart.
HEt Mostert-saat is klein, ‘t kan warmen en verdroogen,
Het suivert u het hooft, ‘t maakt traanen in de oogen.
Van Viole blaaden.
DIe met verkouwtheit is belaaden;
Oft Hooft pijn, neem Viole bladen.
Van Bernende Netelen.
DE Neetels brengen slaap in siekke; sy beletten
Het braaken; neem haar saad met Hoonig, het colijk
En ouwde hoest gaan weg, dies moet gy ‘t dikwils setten
Aan uwe mont; de kouwd van longen neemt de wijck;
Ook sullen zթn de buik opswellingen beletten. [181]
Van Hyzoop.
DE Yssop doet de taaije fluimen
Uyt maag en borst voorspoedig ruimen;
Gekookt met Hoonig is sy goet
Voor long en long pijp, en mits desen
Maakt sy een aansigt en een weesen,
Dat schoon en lieflijk is en soet.
Van Kervel.
MEt Kervel Honing mengt, sy kan de kanker staaken;
Of nut haar met wat Wijns, de pijn in uwe zijdլ
Zal daar van over gaan, ook in een korte tijt,
Zy stilt de buikloop, en het moejelijke braken.
Van Alants-Wortelen.
DE Alands wortel maakt gesonde in gewanden,
Indien haar sap met sap van ruit genomen wert,
‘t Helpt den soodanigen, dien de gescheurtheid smert,
En daarom moeten gaan in windelen en banden.
Van Poley.
HEt Kruid Poley met Wijn genoomen
Doet swarte gal te voorschijn koomen [182]
‘t Zap ouwde podegra verjaagt
Waar over meenig kreupel klaagt.
Van Kors.
HEt Sap van Kors belet ‘t uitvallen van het haar.
Uw hooft daar mee bestrijkt; de pijn in tandՠof kiezen
Verzagt het; quellen u na schurftheid, korstՠen vliezen,
Dit zap met hoonig maakt die vuiligheden klaar.
Van Schel-kruyt.
AL zijn de jongen van de zwaluwen heel blind,
Al waren uitgerukt uit haar de beide oogen,
De trouwe mor daar om het schelkruid zeer bemind,
Waar mee zըaar jongen heelt en dկogen als verbind;
Zoo Plinius wel eer niet schendig heeft gelogen.
Van een Willige-boom.
HEt Zap van blan uit willէe boomen,
Gegooten in het oor, verjaagt [183]
De wormen, die daar in wel komen;
Zo gy met wratten zijt geplaagt,
De basten in azijn wilt kooken,
Zijt gy van ‘t minne vuur ontstooken,
Geen prikkլing zal in u ontstaen,
Als gy haar bloeissel maar wilt proeven,
Gy zult geen kampfer ooit behoeven.
Van Saffraan.
SAffraan versterkt, verheugt, herstelt de zwakke menschen.
De Lever, Maag en Hert, mogen daarom wel wenschen.
Van Praai.
PRaai menigmaal gekaauwt maakt vruchtbaar droeve vrouwen;
En bloed gy uit uw neus, zy kan het tegenhouwen.
Van Peper.
DE zwarte Peper is losmaakend vuile korsten,
De fluimen zuivert zy en helpt een zwakke maag, [184]
De witte helpt noch meer, en maakt u meerder graag,
Zy is goet voor de hoest en voor benaauwde borsten.
Van hart-hoorigheyt.
UIt strax na ‘t eeten te gaan slaapen,
En dan beweeging buiten ‘t spoor,
En dronkenschap, kan het gehoor
Verscheyden swarigheden raapen.
Van het getintel der Ooren.
TE veel bewegen, en lang hongeren, en braaken,
Een oorband, en een vall,
Kouwd, dronkenschap, dit all
Kan klinking in ‘t oor en rommelingen maken.
Van dingen die ‘t Gesigt schaadelijk zijn.
BAdstooven, Wijn, en Venus, winden,
En peper, praai, ajuin, en look,
En boonen, linsen, mostert, rook,
En sig te veel aen ‘t werk te binden,
En traanen, son, en vuur, en slaagen,
En scharpe dingen, en in ‘t stoff
Te wandelen sijn al te groff
Die ‘t goet gesigte seer mishaagen:
Onmaatig waaken spant de kroon.
Dies wert het allermeest verbon. [185]
Tegens Tant-pijn.
ALs gy met tand-pijn zijt belan,
Gebruikt van Dolsaad maar wat graan,
Verbrand het selfde met wat look,
En houwd uw kiesen op die rook.
Van Heesheid.
DE neuten, olie, kouwd in ‘t hooft,
Aal, en te veel drank, en raauw ooft
Zijn ses gevaarelijke saaken,
Om uw keel heesch en schorr te maaken.
Tegen Zinkingen.
VAst, waakt, eet warme kost, wel arbeit, weinig drinkt,
Denk dat in dese les veel silver, ja veel gouwt, leid;
En als een quade vocht op uwՠborst valt of sinkt,
Benaamt het met de naam van sinking met de ouwtheid:
‘t Is heescheid in de keel, en in de neus verkouwtheid. [186]
Van een diepe zweer Fistula genaamt.
MEngt Oprement en Solpher onder een,
En Kalk en Zeep, zo sult gy kunnen heelen
De Fistel zijnd' een diepe zweer: gaat-heen!
Zo’t goet is, wilt het andre mede deelen!
Van ‘t getal van beenderen, Tanden, en zenuwen in den mensch.
TWee-hondert beenderen zijn in de mensch en tien,
En negen; in de mont zich veeltijts laten zien
De tanden driemaal tien en twee, in volle jaaren;
Drie hondert in het lijf en ses-en-sestig aaren;
Van de vier vogtigheden des lichaams.
MEn kan in ‘s menschen lichaam speuren
DeezՍ volgend vierderlei humeuren:
Bloedachtig, Gallig, Flegmatijk,
Of altemet melancholijk. [187]
Van een Bloed-rijke gestaltenis.
IN wiens gestaltenis het bloed de overhand heeft,
Is veeltijds ved en glad, en boertig, altijd graag
Tot nieuwe tijdingen, en die een goet verstant heeft,
Om iet te leeren, of te vatten nimmer traag,
Lief hebber van de min, en Wijn en vrolijkheden,
Blygeestig zoet van praat, en die niet ligtelijk wert
Ontstooken tot de wraak en heete toornigheden,
Mildadig, bloosende van kleur, verheugt van hert,
Kloekmoedig, lachende, en vleyszig, goedertieren,
Die zijn genegentheen kan mannelijk bestieren.
Van de Galagtige vogtigheit.
EEn Cholerijk humeur voortvarend is van zinnen,
Dat ieder boven ‘t hooft wel gaarn te boven gaat,
Leert en vat ligtelijk, zal ‘t eeten veel beminnen, [188]
En groejen daar van wel, grootmoedig, mild, en staat
Na hoogheid, haatig en bedriechelijk, tot wraak
Genegen, quistig, stouwt en loos, niet vet van leden,
En droog, en geel van kleur; dit is een seekղe saak
In sulke daar de gall bekomen heeft haar stede.
Van een Fluimachtige vochtigheid.
EEn fluimagtigՠis breed en kort, heeft weynig krachten,
Is vett en koudt van lijf, zett niet veel zijn gedagten
Tot naarstig leeren, maar veel eer tot slaap zijn len,
Traag, bott, en wit van kleur, vol spoch, en vadsighen.
Van de Melancholijke Humeur.
EEn Melancholisch mensch is voll van swarte gall,
En boos, en heel bedroeft, hy sal ook weynig spreeken,
In ‘t leeren naastig, en tot slaapen niet met all
Geneegen, zijn besluit sal hy niet willen breken; [189]
Vreesagtig, geel van kleur, vol nijd, en heet na geld,
Bedrieglijk is hy dien de swarte galle quelt.
Van Ader-laten, en voor eerst van de jaren wanneer men mag Ader-laten.
HEt seventiende jaar lijd naauwlijks een lancet,
Tot aderlatinge: de allerbeste geesten
Vervliegen seer daar door, doch werden altemet
Ja dikwils door wat wijns herstelt; de allermeeste
En beste vochtighen door ‘t laaten uitgegaan
Herkoomen wel door spijs, maar lancksaam, ‘t Aderlaaten
Verlicht de oogen, als het tijdlijk wert gedaan;
Tot suivring van ‘t verstand en Harssծen zal ‘t ook baaten;
Voor ‘t merg in uw gebeent, voor ‘t ingewand en maag
Is ‘t goed, en voor de slaap; ontneemt u moejelijkheden;
‘t Verbetert het gehoor, en stem; en ‘t maakt u graag;
En zijt gy swak en slap, ‘t brengt krachten in de leden. [190]
Van de beletzelen des Ader-latens.
DIe kouwt is van natuur, en in een kouwt landt woont
Wert ‘t laaten gants verbon; en als ‘t lijf vol pijn is,
Na Badstoof, vrouwe-kus, u selfs daar van verschoont!
Te jong, te ouwt, of als uw darm vol bier of wijn is,
Na lange ziektլ en als uw maag is al te teer,
En walgt gy, laat geen ar dan laaten immermeer.
Wat men waar te nemen heeft omtrent de Ader-latinge.
DIt moet men voor, en in, en na de laating doen,
Smeert eerst die plaats, alwaar de ar zal moeten bloeden,
Als ook de vlijm; en doet u laten voor de noen;
Wilt u drie dagen voor, of na, ter badstoof spoeden;
Neem op de lating eens terstond een dronksken wijn;
Laat de beweeging zacht en zonder moeite zijn.
Van zeekere kragten des Ader-latens.
EEn aderlating kan van droevig blijde maken;
En, die van toorne blaaken
Besaadigt; zy verbind
En heelt de minnaars die van liefde sijn als blind.
Hoe groot het gat zal zijn dat men in het Aderlaaten opent.
MAak ‘t gat vry reedlijk groot; op dat de dampen eerder
Vertrekken, en de ar mach bloeden so veel meerder.
Welke dingen omtrent d’ader-latinge tաanmerken sijn.
ZEs uuren moet men na de Ader-lating waaken;
Op dat de damp des slaaps u lichaem niet onstelt; [191]
Gy sult ook niet te diep het gat in dաder maaken,
Op dat een senuw niet geraakt wert met gewelt;
Gy sult als ‘t is gedaan, strax na geen eeten haaken.
Wat men mijden zal na het laten.
ALs gy gelaaten zijt, moet gյ sorgvuldig mijden
Voor melk, te veel drank, en voor uitterlijke kouwd
En innerlijk; blijft tըuys, voor all, in sulke tijden,
Als ‘t quaat wer en de lucht benevelt is; vertrouwt
Dat uwe geesten sich in dըeldre lucht verblijden.
In hoedanige ziekten, in wat tijdt van jaaren, ende hoe veel bloeds datmen tեlkens aftrekken mag.
WAnneer een felle siekt begint, soo laat een ader;
Is iemand dertig jaar of meer, dien mag men ‘t bloed
Veel meer af tappen, dan een oude Bestevaer,
Of jongen. In de Lent is ‘t laten wonder goet.
Welke leden datmen tաllen tijde laten zal.
DE Lent en Zomer eischt, dat mթn de rechter zy,
De Herfst en Winter, datmen openen sal dաaren
In ‘t linker deel des lijfs: de hoogste heerschappy
Van vier gedeelten van de twaalef maandsche jaaren
In ‘t lichaam wert gevoert; de warme Zomer heeft
De Lever, ‘t Hert de Lent, de Herrifst heeft de Voeten,
De Winter ‘t hooft, so gյ tot laten ooit begeeft,
(Let hier maar op) het sal u lijden seer versoeten. [192]
Het voordeel dat uit het laten van de Ader Salvatella te halen is.
ZO u de milt, of borst, of lever, of de stem
Ontstelt is, soo iets quaats de mond uws maags komt quellen,
Zo onnatuurelijk u hert is in de klem,
‘t Gaat over, laat een ar genaamt de Salvatelle.
Van de vier Getijden des Jaers.
HEt somer vasten kan u lichaam seer verdroogen.
Braakt alle maanden eens, het suivert u de maag
Van alle vuilighen, ‘t verklaart ontstelde oogen,
‘t Verlicht u gantsche lijf, en ‘t maakt u wonder graag.
De Lente, Zomer, Herfst, en Winter ‘t lijf regeeren
Door ‘t gantsche jaar; de lugt is in de Lente warm
En vochtig maatelijk; ‘t sal u niet kunnen deeren,
Zo gy in dese tijd een ar in voet of arm
Doet laten; vrouwe-kus, doch spaarsaam, kan dan baaten,
Oock ‘t suivղen van u maag, beweeging van u lijf,
En sweet, en Badstoof. In de somer moet gy haaten
(Op dat welvarentheid daar van geen letsel krijgթ’.
Het laaten, vrouwe-kus, en Badstoof: swarte galle
Heerscht veel in dese tijd; eet spijs die vochtig is
En koel; de rust is nut; het veiligste van alle
Is maat in spijs en drank, tot ‘s lijfs behouwdenis.
EYNDE.
zie verder: http://www.volkoomen.nl/
De burgerlijke tafel om lang gezond zonder ziekten te leven. Steven Blankaart.
Waarin van elke spijs apart gehandeld wordt. Mitsgaders een beknopte manier van de spijzen voor te snijden en een onderrichting der geschikte wijzen die men aan de tafel moet houden. Nevens de school van Salerno.
Opdracht en Voorreden aan de Burgers der wijdvermaarde Koopstad Amsterdam.
Waarde heren en burgers van deze stad Amsterdam: omdat ik menigmaal gezien heb de onordelijke wijze in ‘t eten die bij sommige voorname burgers is ingeslopen en van geheel Nederland gelijk als nagebootst heb ik niet kunnen nalaten dit [3v] kleine traktaatje te schrijven en aan u lieden op te offeren.
Voorwaar, indien vele wisten onderscheid te maken omtrent de spijzen die gezond of ongezond zijn zouden ze door deze en gene ziekten zo dikwijls niet aangetast worden; maar omdat ze zulks niet weten en het alle dagen niet aan een goede doctor kunnen vragen zo loopt iedereen naar zijn eigen verderf.
Ik heb dan in apart van de voornaamste spijzen gehandeld opdat men terstond weten mag wat gezond of ongezond is, wat men te gebruiken en te vlieden heeft.
‘t Is zeker dat de gezondheid van het lichaam de grootste schat is die men op de aarde kan hebben en niemand met zijn beter weten tot zijn verderf zal lopen, tenzij hij zinneloos was en zonder begeerte om onderricht te worden; daarom moet men het mij niet kwalijk nemen dat ik wat streng ben tegen het [4r] zuur, ik heb hier een stiefvader willen zijn en als een vader moeten kastijden omdat ik u, mijn even naasten, bemin: want indien ik het niet doe zo zou uw lieden ziekten mij tot voordeel verstrekken die ik gehouden ben met alle ijver af te weren en niet te laten inkruipen.
Noch heeft de drukker verzocht dat ik daar zekere verhandelingen zou bij doen van de wijzen en manieren die men in het opsnijden en voordienen der spijzen aan een goed gemanierde tafel gewoon is te houden, ‘t welk we daarmee bij gedaan hebben, is een andermans werk en niet onaardig gemaakt.
Hierachter heb ik bijgevoegd de Schola Salernitana.
Gelieft dan dit, mijne heren en burgers, als een Nieuwjaars giftje van uw geringe dienaars hand te nemen en verzoek op het aller ootmoedigste (als een kleine erkenning) in uw edele [4v] gunst te staan omdat ik onder uw edele vleugels mag schuilen en met uw edele zoek te leven en te zijn altijd u edele verplicht en gehoorzame dienaar.
S. BLANKAART
M. D.
Amsterdam 1683.
1. Januari.
De Burgerlijke Tafel, Of Het Rechte Middel Om lang zonder ziekten gezond te leven.
1. Hoofdstuk. Inleiding tot het Boek.
Het is al van ouds bekend dat de gulzigheid en de ongemanierde levenswijze duizenden van ziektes heeft ingevoerd. In de eerste wereldtijd is het mensen leven tot [2] honderden van jaren opgestegen omdat ze een zeer eenvoudige kost en drank gebruikten die de lichamen niet ontstelde: zulks ziet men ook bij de boeren die ver van de stad gelegen zijn dat ze een hoge ouderdom krijgen, sterk blijven en van weinig ziekten geplaagd worden; in tegendeel in de steden daar men de tong op alle delicatessen slijpt heeft men zeer vele ziekten en door de bank genomen lage ouderdom. Deze kwaal heeft zijn oorsprong nergens anders van als dat men meer op de smaak leeft dan naar de gezondheid. Het eten van zuur, zout, suiker en ooft is oorzaak dat zoveel sneuvelen en met langdurige ziekten gaan kwijnen. Men weet somtijds de doctor in zijn aanzicht te zeggen dat hij die en die ziekte niet genezen kan, maar waardoor komt dit? Niet door de doctor, maar door de zieke en diens [3] dienaars: die de wijze voorschriften in de wind slaan en spijzen nuttigen naar hun eigen goeddunken. Om dit nu te verhoeden en de burgers lang in gezondheid te houden heb ik het mijn plicht gedacht van elke spijs kort apart te verhandelen opdat elke huisvader en huismoeder zien mag wat in haar huishouden goed of kwaad kan zijn: met voorwaarde dat elke lezer eerst zijn voor oordeel uitschudt en niet denkt, dit smaakt goed en dat is me niet slecht bekomen: maar het gaat hiermee evenals met diegenen die vaak diefstal gepleegd hebben en nooit van de schout betrapt zijn en die tenslotte in dit handwerk volharden en het eens met hun rug of hals betalen moeten. [4]
II. Hoofdstuk. Van het brood.
Omdat het brood met recht een koninklijk voedsel is zullen we het de eer geven om het in de eerste rang te plaatsen. Hieronder behoren verschillende soorten als tarwe, rogge, gerst, haver, spelt, boekweit en diergelijke meer; waarvan we elk apart zullen behandelen. Onze bedoeling is hier niet te spreken hoe het gemalen, gekneed en gebakken wordt, maar alleen zijn eigenschappen omtrent de gezondheid en ziekten aan te wijzen.
Vooreerst is het een vaste regel dat alle brood dat goed gerezen is gezonder is dan ongerezen omdat door de gist of zure desem de hoofdstoffen van het brood beter ontbonden worden door onze maagsappen en [5] gemakkelijk tot een gijl gemaakt worden; want op die wijze worden de taaie en slijmige deeltjes van ‘t koren korter en meer ontbonden die anders ineen gekneveld lagen en nog van het maag-gist moesten los gemaakt en geopend worden: ‘t geen dan buiten de maag zo’n goede voorbereiding heeft gehad, eerst door gist of desem en daarna door het vuur, behoeft in de maag niet zo lang te liggen als dat deze voorbereiding niet gehad heeft.
Ten tweeden is alle brood beter met zijn zemelen gegeten dan zonder: omdat het hemels vuur als een bliksem gedurig door alle lichamen gedreven wordt hier meer tegenstand vindt dan in brood zonder zemelen en door die tegenstand wordt gemaakt dat diens beweging verdubbelt, evenals een bal tegen een harde muur geslagen is niet op het [6] punt blijft daar het tegenaan geslagen is maar weer terug stuit en aldus een tweede beweging maakt; wat omtrent deze zemelen op gelijke wijze geschiedt, want deze subtiele stof botst gedurig van ՠene zemel tegen de andere waardoor de andere deeltjes des te beter bewogen worden en tot een gijl veranderen, het tegendeel ziet men wanneer een bal geslagen wordt op een stof die zacht is als pluimen, laken en diergelijke; dan bevindt men, dat diens beweging niet of weinig stuit omdat die alleen (geen of weinig tegenstand vindt) door de zachte stof heen straalt waardoor bij gevolg niet zo’n grote beweging veroorzaakt kan worden.
Ten derden; het brood met harde en verbrande korsten is niet goed omdat het zijn meeste vlugge delen kwijt is en de buik stopt. [7]
Ten vierden is het ongare brood zeer schadelijk en brengt voort een taaie gijl en menigte slijm en verstoppingen in ‘t lichaam. Want dikke en taaie delen kunnen door de kleinste pijpjes van ons lichaam niet heen passeren; waardoor die noodzakelijk met slijm bezet moeten worden.
Ten vijfden is al het brood uit verdronken, muf, verpietert en wormstekig koren gemaakt ten hoogste schadelijk: want gelijk een kleermaker geen nieuw kleed kan maken uit een versleten kleed, alzo kan uit kwade spijs geen goed voedsel voor ons lichaam verschaft worden.
Ten zesden is vers brood beter dan oudbakken, terwijl in het verse alle deeltjes in een grote volmaaktheid zijn; maar beter is het dat het eerst bestorven en koud geworden is als dat men het warm eet. Het oudbakken brood krijgt [8] geleidelijk aan een graad van bederven en beschimmeling; en daarom is het niet zo goed.
Ten zevenden is veel brood gegeten gezond omdat de andere spijzen daardoor zeer verbeterd worden.
Ten achtste is het gezonder zijn eigen gekneed of gebakken brood te eten dan dat men van de bakkers koopt; want het gaat met hen als met andere lieden die er alleen op uit zijn om veel geld te winnen en bij gevolg bakken ze het brood zo slecht dat het maar even aan de man wil en de proef kan houden: alhoewel sommige, toch weinig, hun ziel met dit tijdelijk over-loon niet willen besmetten.
Verder is alle brood van grote en volle korrels gebakken beter dan van kleine en verzengd koren, derhalve is de tarwe van Goes de beste en die daarop volgt. [9] Dit is niet alleen gezegd van de tarwe, maar van allerlei graan.
Tarwebrood is lichter te verteren dan roggebrood en geeft een goed voedsel: die grote honger hebben en gedurig hongerig zijn zullen beter doen dat ze roggebrood eten dan tarwebrood.
Tarwebrood met zijn zemelen als ook gebuild is niet vreemd en is beter dan wittebrood of daar het meel voor het grootste gedeelte uit gezeefd is. Want veel wittebrood maakt veel verstoppingen in ons lichaam: daarom hebben de wittebrood kinders zo’n witte dodelijke tronie. Het veroorzaakt ook harde buiken, wormen etc. Dog matig gebruikt is het geen kwaad voedsel. Brood dat zijn zemelen ontnomen is geeft weinig voedsel en maakt een harde afgang.
Masteluin of gemengd brood, [10] uit half tarwe en half rogge, mag van alle mensen genuttigd worden; ‘t wordt niet zo ligt droog als de tarwe en is mede niet zo vast dan de rogge.
Twee-bak of beschuit is zeer goed gegeten, voornamelijk de Wormer-beschuit die om enige kleine redenen alhier zodanig niet gebakken kan worden; het is ook gezonder in zoete melk gekookt dan witte rood.
Kruidkoekjes en kruid-beschuit zijn beter dan zonder kruiden.
Krentenkoekjes zijn gezonder dan wittebrood koekjes.
Wafelen, omdat die met gist gerezen worden, zijn gezonder dan pannenkoeken. Dog in alles moet men de middelmaat houden; want alle gebak als wafels, pannenkoeken, zusters, broeders, poffen, timpjes wittebrood, Engelse kaak, pudding en diergelijke van die soort zijn bekwaam om verstoppingen te maken: [11] de kinderen die veel van deze spijzen eten krijgen wormen en harde buiken.
Bloempap en voorts allerlei lepelkost dat met meel toebereid is en veel gebruikt is ongezond, maakt verstoppingen; dog niet teveel gegeten zal niet zoveel schade bijbrengen. De waterpap of waterbrij is al van dezelfde wijze. Rijstpap, middelmatig gegeten, is niet kwaad: Spaanse-pap zal men weinig eten. Eierenbrood, pannenbrood of gewend brood is niet ongezond.
Roggebrood geeft ons een goed voedsel; wanneer het uit meel gebakken wordt zoals het van de molen komt; want te veel zemelen daarbij geeft weinig voedsel en teveel meel en maakt verstoppingen en wormen, daarom is het kleine rogge ongezond omdat het te zwaar is. Roggebrood is beter voor werklieden dan die studeren [12] en ’t lichaam weinig oefenen.
Amsterdammer-koek, matig gegeten, is goed; want anders baart die ziekten; aldus spreek ik ook van de Deventer-koek en alle andere die met honig en specerijen gebakken worden. Rogge-beschuit, scheepsbeschuit of rotjes zijn zeer goed gegeten,
Rogge pap is niet kwaad voor lieden die werken; anders zullen diegene die weinig werk doen ziek worden.
De gerst, hetzij het brood daarvan gebakken, hetzij dat die gepeld is en in melk gekookt geeft weinig, dog geen kwaad voedsel, maar is in zoetemelk beter dan in karnemelk, pap uit gerstemeel gemaakt kan ik niet gans voor goed houden.
Haver is mede niet ongezond wanneer die tot gort gemaakt wordt en in spijzen gekookt, dog moet niet teveel gegeten werden.
Pot-merg of potje-beuling met [13] rozijnen is niet ongezond, maar teveel siroop daarin is schadelijk.
Boekweit is mede niet kwaad, dog niet zo goed niet dat tarwe of rogge; boekweiten brij is goed middelmatig gegeten. Het brood dat er van gebakken wordt is zeer zwaar in het lichaam, dog met krenten gebakken is beter dan zonder: aldus spreek ik mede van de boekweit koeken.
Gierst, manna en diergelijke in melk gekookt is gezonder dan rijst en mag vaak gegeten worden. Men mag hier ook wel meel van maken en koeken van bakken.
III. Hoofdstuk. Van de Peulvruchten als erwten en bonen.
Onder de soorten van bonen behoren de Turkse bonen, [14] Roomse bonen (beiden Phaseolus) en paardenbonen (Vicia faba). Onder de erwten heeft men grauwe, groene en witte erwten.
De groene Turkse bonen, al is ‘t dat ze het grootste voedsel niet schijnen te geven zijn ze echter heel gezond voornamelijk als die net uitkomen en met bonenkruid, (Satureja) peterselie, peper en diergelijke dingen toebereid zijn: dog ingelegd zijn ze niet zo goed.
De uitgedopte boontjes zijn zeer goed met boter en peper of met boter en peterselie gegeten; maar met boter en azijn zijn ze zeer ongezond.
Boon-pap, gemaakt van gekookte boontjes en vleessap is zeer goed. Roomse-boontjes die net uitkomen worden wollen-wantjes genoemd, gesneden en met bonenkruid en peterselie gestoofd zijn uitermate gezond.
De uitgedopte zijn beter als hun [15] rode of witte schillen afgepeld zijn.
De paardenbonen zijn mede van dezelfde aard als de Roomse bonen.
Groene erwten of peulen die net uitkomen zijn zeer gezond gestoofd gegeten, maar rauw, gelijk de kinderen doen, maken een stinkende adem.
Alle uitgedopte erwten zijn gezond en vooral de groene met boter en peterselie of in de winter met enig vleessap gekookt.
De witte erwten zijn mede niet kwaad, dog niet zo goed als de groene.
Grauwe erwten, bij sommigen oude-wijven geheten, zijn zeer gezond voor sterke lichamen met braadvet gegeten: Enige eten ze met rozijnen, dat niet vreemd is.
Merk op dat alle erwten en bonen met geen zure sausen moeten [16] gegeten worden want dan zijn ze zeer schadelijk.
IV. Hoofdstuk. Van allerlei groene moeskruiden.
De salade, sla, kroppen (Lactuca) en diergelijke zijn moeskruiden die men wel meest in Holland aan tafel gebruikt die indien ze goed toe bereid worden geen van de minste geacht kunnen zijn. Maar omdat die altijd door een zure azijn of edik bedorven worden zijn ze onnut en schadelijk, voornamelijk als er zodanige salade is voorgegaan en men daar een kom zoete melk toe eet. Ik zeg je dat ze schadelijk zijn, ja een van de voornaamste oorzaken kan gerekend worden die de scheurbuik voortbrengt waaruit een nasleep van honderden ziekten voortspruit. [17]
Omdat nu de salade goed en de azijn schadelijk is moet men die op een andere wijze bereiden, namelijk met een goede witte olie, een weinig gestampte foelie en voorts zulke toekruiden die men daarop begeert: die het gewoon zijn zullen dit gerechtje wel mogen. Men kan ze ook met olie alleen eten en een weinig zout en als men deze gewoonte invoerde zou men niet zoveel zieke mensen vinden. Hoe schadelijk het zuur is zal ik hierna in de azijn verklaren.
Na deze voegt de witte sla, veld sla of vette kous (Valerianella); ze behoeft de vorige in goedheid niet te wijken, maar moet zonder azijn bereid zijn.
De vorige salade en gestoofd gelijk spinazie is zeer gezond gegeten.
Andijvie als een salade bereid, dat is klein gescherfd, namelijk van [18] de geelste stronkjes, is zeer goed gegeten, dog mede zonder azijn.
Is mede zeer gezond bij enig vlees gestoofd of anders toebereid.
Hieraan komt gevoeglijk de selderij ,(Apium) een kruid voorwaar dat men ‘s middags en’ms avonds behoorde te eten om zijn nuttigheid, voornamelijk voor de vrouwtjes die hen in alle zaken goed laat wezen.
Pimpernel, raket, kattenkruid of nipt, dragon, kers en diergelijke ruikende toekruiden zullen de salade niet bederven, maar doen alle goeds, daarover gestrooid.
Kervel (Anthriscus) en al hetgeen daarvan bereid wordt is een gezond kruid soms gegeten, hetzij dat men er taarten of koekjes van bakt of dat men die scherft en in melk kookt om daar een wittebrood sap van te maken.
Peterselie is een kruid dat men [19] om zijn deugden niet uit de moestuin kan houden want het kan in vele gevallen, zoals de keuken-oppassers weten, gebruikt worden.
Biet (Beta) en kaasjes (Malva) bladeren tot een warmoes gemaakt met enige andere daartoe behorende kruiden zijn allen van grote nuttigheid.
Als ook de spinazie gestoofd en zonder zuur gegeten is een zeer gezonde spijs.
De surkel of zuring (Rumex) en alle zure kruiden zijn wel aangenaam, maar wat veel gegeten kunnen in het lichaam geen nut uitrichten.
Rumex patientia is bijna van krachten als de biet.
Een salade gemaakt van net uitkomende hop, paardenbloemen of chicorei is mede heel goed, dog zonder zuur, als het mogelijk is, gegeten.
Zulks zeg ik ook van de salade die [20] men van waterkers maakt die tegen de scheurbuik uitzonderlijk is.
De hof-kers, tuinkers of sterkers tot een boterham gegeten of in salade is voor de scheurbuik mede niet ondienstig.
Postelein is matig gezond, maar is beter om zijn lijmachtige sap gelaten, dog is gestoofd niet heel kwaad.
Allerlei kool, zo lang hun bladeren mals en aangenaam zijn, kan men die niet onder de minste rang van gezonde kruiden rekenen als daar zijn, Savoie, fluit-kolen, kabuiskool, kappertjes kool, boerenkool en diergelijke welke allen zeer goed gegeten zijn wanneer ze door het bijdoen van zurigheden niet verdorven worden gelijk men die kan toemaken als spinazie. Kool, gesneden als sla, is ook zeer goed met vleessap, boter, zout en peper gestoofd is het best.
Bloemkool is mede zeer goed en [21] niet zo ongezond zoals sommige ons diets hebben willen maken.
Asperges vaak gegeten is die met scheurbuikig bijzonder goed en moeten in de tijd dat ze er zijn dagelijks wel gebruikt worden.
Artisjokken zijn goed om de jonggetrouwden wat tegemoet te komen; geven ook goed voedsel.
Venkel onder moeskruiden geeft niet alleen een goede geur, maar is mede zeer gezond, voornamelijk voor vrouwen die geen zog in de borsten hebben.
V. Hoofdstuk. Van allerlei eetbare Wortels.
Onder de eetbare wortels rekent men de rapen, gele peen, pastinaak, bietwortels of rode peen, radijs, rammenas, artisjokken [22] onder de aarde, (Helianthus tuberosus) suikerwortels, (Sium sisarum) uien, look, aardakers (Lathyrus tuberosus) etc.
De rapen gestoofd, gebraden of heel gekookt zijn altemaal niet ongezond, voornamelijk als er een weinig pepers bij gemengd is.
Van dergelijken zijn ook de gele peen en pastinaak gekookt bij vlees of vis of alleen gekookt en met boter en schijfjes gegeten.
Bietwortels of karoten zijn niet verwerpelijk wanneer ze goed gepeperd zijn met wat olie of gesmolten boter, dog die er de azijn uit kan laten zal best doen.
Radijs en rammenassen met weinig schout gegeten is de scheurbuikige zeer gezond: ja zelfs heb ik er kwade magen mee genezen, waarom men ze wel op tafel mag zetten.
Artisjokken onder de aarde bij een olipodrigo (mengelmoes) gegeten zijn zeer goed maar als ze gekookt en als een salade [23] gegeten zijn ze goed voor net getrouwde, veel gegeten zijn ze walgelijk.
Peperwortel (Armoracia) die geraspt is die is niet alleen een smakelijke saus, maar ook zeer gezond, voornamelijk bij vis.
De suiker-wortels zijn mede zeer gezond; waarom ik me verwonder dat ze niet meer gebruikt worden.
Ajuin, look, knoflook, prei, sjalotten en diergelijke weet ik niet waarom ze van de doctoren zo zeer verboden worden: de boeren zouden hen daarvan wel kunnen overtuigen omdat ze weten dat die hen tot hun teriakel verstrekt en dat ze bijna alle ziekten daarmee genezen. Ze zijn dan, zeg ik, om hun vluchtige delen middelmatig gegeten zeer gezond, hetzij het sap, op wat wijze ze bereid worden, vlees en vis laten ze hun haar schadelijkheid verbeteren [24]
Aardnoten of aardakers geven goed voedsel, maar teveel gegeten laten sommige stoppen en hardlijvig worden, dog dikwijls en weinig gegeten zijn ze gezond.
Peterseliewortels bij vis gekookt zijn mede gezond en openend.VI. Hoofdstuk. Van allerlei aardvruchten.
Onder de aardvruchten rekent men pompoenen, komkommers, meloenen, aardbeien.
Pompoenen, (Cucurbita) tot een moes gemaakt, hetzij met zoete melk of anders zijn niet heel ongezond gegeten.
Dog de komkommers hebben een kwade naam gekregen; maar ik denk dat die schadelijker zijn omdat ze met veel zuur gegeten [25] worden dan om hun eigen wil: al hoewel ze veel slijm schijnen te maken. Ze zijn best gegeten als men ze eerst snijdt en in water legt of gesneden zijnde enige uren laat staan, zo zal er slijmig water opkomen dat men zal afgieten. Als ze gans afgewassen zijn en met peper, foelie, zout etc. middelmatig gegeten kunnen ze nog geduld worden.
Aan dezen als ze nog jong zijn wordt alhier te Amsterdam de naam van augurkjes gegeven, alhoewel zulks beter een andere vrucht toekomt. Men legt ze in azijn, peper, peperwortel, foelie en diergelijke; welke augurkjes bij gebraad matig gegeten niet heel veel schade doen.
De meloenen zijn mede al van dezelfde aard als de komkommers en verwekken vele ziekten; dog ze worden hier van weinigen gegeten [26] zodat ze hier te lande niet vele ziekten zullen maken.
Aardbeien of freinsen met Franse wijn en een weinig suiker gegeten zijn aangenaam en niet heel ongezond, alleen gegeten met een boterham kunnen mede geen kwaad; maar men moet ze niet te oud laten worden want dan verliezen ze hetgeen ons voordelig was en worden venijnig.VII. Hoofdstuk. Van de Heestervruchten.
Onder de heestervruchten telt men de rode en zwarte aalbessen, in Zeeland jenyvers genoemd, stekelbessen of kruisbessen, blauwe bessen, (Vaccinium) Berberis, bramen, frambozen en diergelijke.
Alle soorten van bessen veel gegeten zijn zeer schadelijk [27] omdat ze veel zuur in ons lichaam veroorzaken, daarom is de middelmaat best.
Iedereen roept dat de rode bessen zo gezond gegeten zijn omdat ze verkoelen; maar indien men eens beseft dat ons bloed en verdere sappen te verkoelen is iemand ziek te maken en zijn sappen te laten stremmen zal men wel gauw kunnen oordelen of zure dingen voor ons lichaam zo gezond zijn. Ik wil niet zeggen dat ze juist dadelijk die ziekten maken, maar naderhand, tenzij de ze hun bloed door andere spijs of drank verbeteren: derhalve zijn de bessen hetzij rode of witte als ook de gelei van aalbessen en de mooi gekleurde koeldrankjes daarvan gemaakt zeer schadelijk, ja vergiftig, gelijk ik hierna van de azijn spreek nader zal tonen. De wijn uit het sap van deze bessen gemaakt is niet kwaad. [28]
Zwarte aalbessen zijn nog beter dan rode omdat ze niet zo zuur zijn: op brandewijn gezet zijn ze niet kwaad.
Kruisbessen of stekelbessen die nog onrijp zijn die zijn zeer schadelijk omdat ze een onguur en straf zuur bij zich hebben; dog rijp geworden zijn ze beter en milder: maar ze moeten niet teveel gegeten worden en het is beter dat men ze laat.
Blauwe-bessen, kraken bessen en diergelijke komen met de zwarte aalbessen overeen. De Berberissen zijn schadelijker dan de rode aalbessen; waarom men ze laten moet voor diegene die liever op de smaak leven dan op hun gezondheid.
Frambozen en bramen die niet te rijp nog onrijp zijn die zijn niet zo schadelijk zoals men mij in mijn jonkheid plag wijs te maken; dezen zet men ook op bier en wijn, [29] waaraan ze een liefelijke geur geven. Men moet zich wachten van deze dingen al te veel te eten: omdat ze veel vurigheid in het lichaam nalaten en daar na koortsen of andere ziekten verwekken.VIII. Hoofdstuk. Van allerlei boomvruchten met harde schillen.
Nu staat ons voorhanden van de soorten van noten te spreken als walnoten, hazelnoten, eikels, kastanjes, pingels, pistache, amandelen en diergelijke.
De walnoten die vers zijn die zijn zeer goed gegeten, maar oud en rans deugen ze niet dan om olie uit te maken.
Ditzelfde zeg ik van de hazelnoten die zeer gezond zijn voor diegenen die het graveel [30] hebben. Maar men moet de noten nooit met de tanden kraken of ge bederft die en krijgt tandpijn.
Eikels worden in sommige landen gegeten, dog ze zijn voor grove lieden beter als voor die tenger zijn.
Hierna volgen de kastanjes die als ze soms gegeten worden niet kwaad zijn, ja maken menigmaal afgang in lieden die veel zuur bij zich hebben.
Pistaches zijn mede zeer gezond als ook pingels.
Waarna de amandelen volgen; als die gepeld zijn dan zijn ze mede goed gegeten, maar ongepeld stoppen ze tenzij men daar wat vijgen of rozijnen bij eet. [31]IX. Hoofdstuk. Van de ooft-vruchten met weke schillen als appelen, peren etc.
Onder deze stelt men onder de eerste rang de appels en peren, daarna oranjeappels, kloosterappels, sinaasappels, citroenen, limoenen, granaten, abrikozen, perziken, kwee, mispels, pruimen, kornoelje, vijgen, kersen, druiven etc.
De appelen zijn alle van verschillenden aard waarvan men zure en zoete. Alle appelen zijn beter als ze belegen zijn dan vers, ze zijn ook beter rijp geplukt dan onrijp. De zoete appelen zijn beter dan de zure tenzij die matig zuur zijn want als dan laten ze mede de spijs verteren, maar die te scherpe zuur hebben die deugen niet.
De beste appelen om uit de [32] hand te eten zijn aagtappels, rabauwen, pippelingen, reinette, joopkens of knoopsteertjes, soomer guldeling, goezoeten, hondermarkt, kannetjens appel of cypel appel en diergelijke die tussen zuur en zoet zijn.
De andere zure soorten zijn allen beter om te stoven, braden en te koken of te bakken en die matig gebruikt niet zeer schadelijk zijn en voornamelijk als ze een tijdje gelegen hebben.
De peren komen naast de appelen; hieronder heeft men suiker peren, kaneel en saffraan peren, konings-peren, suikerei-peren, rietperen, smeer-peren, winter peren of Harmen Harkes peren, bergemotten of soppende groentjes en diergelijke meer.
Alle zachte en volkomen rijpe peren allen matig gegeten zijn niet ongezond, maar de harde en onrijpe, zure en veel gegeten maken veel ziekten. Nog beter [33] zijn ze gestoofd of gebraden en voornamelijk de winterperen, ijzer-peren etc.
De sinaasappels spannen wel de kroon omtrent de oranjeappels en klooster-appels, maar veel gegeten veroorzaken loop, ja zelfs wel de rodeloop wat men voldoende bespeurt in diegene die op zee zijn en aan een eiland komen en zodanige vruchten eten. Ze zijn beter gegeten met hun schillen dan zonder; want hierdoor wordt hun zurigheid meer getemperd: maar ʼt is beter die matig te gebruiken of ten enenmale te laten.
Hetzelfde zeg ik mede van de citroenen en limoenen die om hun scherpe zuur nog veel schadelijker zijn, al is ʼt dat ze met suiker gegeten worden, want zout en zuur krenkt onze sappen en vochten, maakt ze dik en traag lopen, verwekt koortsen en scheurbuik: [34] al is ʼt dat sommige zeggen, dat ze voor die kwalen goed zijn, maar ik zeg dat ze de waarheid hier te kort doen en dat hun ondervinding vals is en valse verschijnsels laat zien.
Granaten zijn gewoonlijk tweevormig, zoete en zure; de zoete zijn rijper en bij gevolg gezonder, dog zijn in deze landen best gelaten omdat ze hier niet rijp kunnen overkomen. De siropen, die men in de apotheken van deze vruchten, als ook van limoenen en citroenen maakt, zijn zeer ongezond; om welke oorzaak de apotheken voor het grootste gedeelte van de deftigste dokters van onze stad afgekeurd worden. Ja, sommige geven hun eigen geneesmiddelen opdat ze door de apotheker niet bedrogen mogen worden wanneer ze de voorschriften der doctoren door hun jongen, wijf of meid laten maken en monsieur [35] apotheker zijn visites (waardoor zeg ik zoveel duizend mensen onvoorzichtig worden omgebracht) bij de huizen gaat doen. Zeker, men behoorde zulke apotheker dokters, ik wil zeggen doctor-nijd en haters en mensen-moordenaars gelijk de Romeinen, uit onze stad te bannen en nooit weer in te roepen.
Ik zeg u derhalve, burgers, die ik dit waarschuw uit plichtbare liefde, dat als ge ziek komt te worden u zorgvuldig wacht van zodanig slag van volk uw leven toe te vertrouwen: maar haal een wijze doctor wiens naam en faam beroemd is, laat het u liever wat kosten dan dat ge u laat vermoorden en villen: is ʼt dat sommigen het niet kunnen betalen, kom bij mij aan huis, ik zal uw uit liefde genezen zonder dat u de consultatie of medicamenten iets zullen kosten. [36] Om de waarheid niet te veel te zeggen die haat maakt zal ik verder gaan.
Abrikozen en perziken die rijp zijn zullen, weinig gegeten, de grootste schade niet doen: maar wacht u van het veelvuldig eten. Een glas goede Franse wijn daarop gedronken is zeer goed, maar de rinse is in dit geval schadelijk.
De kwee rauw gegeten zijn zeer schadelijk vermits ze vol van een rauw en onguur sap zijn. Bij vlees gekookt of gestoofd en matig gegeten zijn ze niet kwaad. Van kwee vlees en alle bereidingen ervan is het matig gebruik goed.
Mispels zijn zuur-rot en hebben een grote schadelijkheid bij zich, dan die een zoet rot bij zich hebben. Dog de middelmaat moet men overal houden.
De pruimen hebben een zeer kwade naam gekregen; de reden [37] weet ik niet goed waarom, tenzij men die al te veel gebruikt. Onze voorzichtige doctoren weten de zieken wel een kooksel van pruimen te ordineren: indien nu droge pruimen zo groen zijn zo zijn de natte en vers rijp geplukte niet zo schadelijk: derhalve besluit ik dat de gezonden tot alle middelmaat zich eraan mogen gewennen. De blauwe pruimen en gele pruimen, hoe groter hoe beter, zijn niet zo schadelijk zoals men wel heeft geloofd.
Kornoelje zijn vruchtjes die men niet te veel eten moet, nog ook moerbeien, tenzij die volkomen rijp zijn want anders zijn ze te zuur en te koud. Dit behoort derhalve een vaste regel te zijn dat men tot alle ooft-vruchten op brood eet en een lepel brandewijn of een roemer goede Franse wijn daarop drinkt wat de zurigheid ten enenmale of voor een gedeelte ten onder kan brengen. [38]
Vijgen heeft men hier te lande zelden rijp en zo ze hier rijp zijn heeft men die in geen overvloed zodat men zich hierdoor zelden ziek aan kan eten. Van de droge vijgen zal ik hierna verhandelen.
Kersen zijn niet onaangenaam te eten wanneer ze volkomen rijp zijn; de zoetste zijn de besten, voornamelijk krieken en Spaanse kersen, maar te veel gegeten maken ze wormen.
De morellen op Franse of brandewijn gezet zijn zeer goed en niet onaangenaam te gebruiken. Kersensap gemaakt of gestoofd zijn mede niet kwaad, dog eet alle vruchten niet te veel.
Druiven, veel gegeten, zijn ten hoogste schadelijk en voornamelijk als ze niet al te rijp zijn want dat sap is zeer fermenterend waardoor ons bloed en andere vochten of sappen wonderlijk veranderd worden; hierdoor komt [39] vaak schielijk een koorts met braken en kamergang wat men boorts (cholera) noemt, derhalve is het oorbaar deze vrucht niet al te veel te snoepen. De zoetste en aromatische druiven zijn de besten: voorts zijn alle druiven hetzij blauwe of witte al bijna van een aard. Te veel druiven eten maakt ook dat de mensen vol van zure sappen worden waardoor ze in de derdendaagse koortsen vallen en menigmaal schurft of jeuk krijgen gelijk men ziet aan diegene die net in onze landen uit Frankrijk komen. Van de most, wijn, rozijnen en krenten zal ik hierna spreken.
X. Hoofdstuk. Van de suiker honig en confituren.
Alle suiker en confituren te veel gegeten kunnen in [40] ons lichaam geen nuttigheid doen: daarom is het beter geen van diergelijke dingen te gebruiken: echter omdat de suiker en alles wat ervan gemaakt wordt zijn gebruik heeft zullen we daar wat nader van spreken.
De honing, hoe witter hoe beter, verschilt van de suiker in graden want de suiker is niet zo heet als de honing, ook is de witte honing niet zo heet als de bruine: de witte honing, anders maagdenhoning of ongepijnde honing genoemd, is niet ongezond indien men die middelmatig gebruikt met brood of in enig eten gekookt en gemengd.
Hoe witter de suiker is hoe gezonder, want de bruinste en vetste maakt veel slijm en verstoppingen in het lichaam, dog men moet in alles de middelmaat houden: die maakt veel slijm in ‘t lichaam waaruit niets anders dan [41] verstoppingen kunnen voortkomen. De broodsuiker, door kalk van loog gezuiverd en wit gemaakt, is niet zo ongezond zoals men wel meent; want de loog beneemt alle zuur in ons lichaam wat daar niet moet wezen: daarom is de suiker hoe witter gemaakt hoe beter omdat het zoveel slijm niet baart als de vette en bruine suiker.
Gelijk ik van de suiker spreek denk ik mede van de siropen die allemaal in hoeveelheid gebruikt zijn ons lichaam ten hoogste schadelijk zijn. Hierom zijn de kinderen die veel suiker, siroop, en andere suikerkost eten veel met wormen en dikke buiken gekweld daar de anderen daartegen groeien en welvarend zijn.
Overmits het nu zeker is dat de suiker en siropen zo schadelijk zijn worden die van de beste [42] doctoren van onze republiek niet zoveel meer in de apotheken voorschreven omdat ze door lange ervaring bevonden hebben dat die schadelijkheid bij brachten en de ziekten langer lieten duren. Dit is mede de oorzaak waarom men naar een reformatie in de apotheek verlangt.
Voorts alle dingen die van suiker gemaakt worden als marsepein, makrons, letters, banket gesuikerde amandelen, kapittelstokken, allerlei confituren sen zo droge als natte zijn allemaal schadelijk wanneer ze te veel gebruikt worden. Dog de gedroogde confituren die weinig suiker bij zich hebben als oranjeschillen, alantwortel, karwij, anijs, wormkruid, kalmoes etc. zijn alle medicinaal. De gekonfijte gember is mede niet kwaad te gebruiken wanneer het heel heet is.
Alle conserven zijn om hun suiker [43] mede zeer schadelijk: daarom worden die van redelijke doctoren in de apotheek niet meer voorgeschreven: alzo ze bevinden dat ze daar niets bijzonders mee uitrichten.
XI. Hoofdstuk. Van sommige toespijzen en nagerechten.
Onder de toespijzen en nagerechten behoren de rozijnen, krenten, pruimen, vijgen, dadels, olijven, pistache, amandelen, pingels, kappers, augurkjes, acia, kaviaar, ansjovis, saucisson de bologne, (boterhamworst) champignons, soutenelle, (Atriplex portulacoides) krabbe kwaad, (Salicornia) ingelegde Spaanse peper, mosterd.
De rozijnen, zo lange als ronde, zijn beide gezond gegeten met amandelen of wel zonder, maar houdt in alle ding een maat. Bij [44] enig vlees of andere kost gestoofd of gekookt zijn ze niet vreemd omdat ze de spijzen in ons lichaam goed voortzetten want ze laten enigszins laxeren en voornamelijk de zoete en verse: de oude zijn niet zo goed te gebruiken als de nieuwe want de oude krijgen een kwaad sap in zich vermits alle vlugge deeltjes die de grootste werkbaas zijn vervliegen.
Na de rozijnen volgede korinthen of krenten waarvan de meesten zonder stenen of korrels zijn, anderen met steentjes en groter; ze zijn allen zeer gezond uit de hand gegeten of in de kost gebruikt, laten de hardlijvige laxeren ‘s ochtend gebruiken met een beschuit.
De pruimen zijn van verschillende soorten als ronde en lange, Catharina pruimen, pruimellen of prumiolen, dezen zijn alle uit de hand gegeten of in de kost gekookt en gebruikt niet zeer ongezond [45] want ze maken de buik week en voornamelijk de Catharina pruimen die men in sommige gevallen voor een purgatie zou kunnen gebruiken, dog dit moet met eerst met een wijze doctor (maar met geen apotheker) overleggen: want men door blindelings te purgeren licht grote ziektes op de hals haalt dat licht van een waanwijze apotheker gedaan wordt: daarom burgers en goede vrienden, wacht u van dit volk: ik ben mede apotheker geweest en weet bij gevolg daarvan het beste te oordelen: ga dan die zijn gezondheid lief heeft bij een goede Christen doctor wiens ambt is het als zijnde heer en meester van de ganse geneeskunde (daar de apotheker bij toelating maar de kok van is) die zal u beter onderrichten.
Vijgen, matig gebruikt, voeden goed maar te veel gebruik [46] maken ze gelijk alle zoete dingen teveel slijm en verstoppingen: ze zijn aller best met amandelen gegeten.
Dadels, soms gegeten, kunnen niet veel schade bijbrengen: sommige naties leven alleen bijna van de dadels en amandelen: dog veel gegeten zijn ze schadelijk.
Pistache, amandelen en pingels zijn goed gegeten en voornamelijk met vijgen of rozijnen anders kunnen ze licht verstoppingen maken en voornamelijk de amandelen met schillen.
Olijven, weinig gegeten, zijn niet heel schadelijk en bekwaam om een roemer wijn daarop te drinken; ze laten ook de spijs goed verteren. De kleine acht ik beter dan de groten.
Van de kappertjes, augurkjes, champignon, soutenelle, krabbekwaad en diergelijke ingelegde dingen moet men niet te veel nuttigen, maar [47] een weinig laat de spijs verteren. De champignons zijn best gelaten want ze hebben menigeen om hals gebracht: ze geven ook aan ons lichaam weinig nut. De soutenelle nog krabbekwaad (die in Zeeland veel gebruikt worden) kunnen mede niet heel veel goeds doen.
Acia is een Indiaanse compositie en staat uit verschillende dingen waarvan de voornaamste rieten of bamboe is. Deze bereiding matig gebruikt is in ons lichaam zeer goed en nut voor lieden die zeer koud zijn is veel nuttiger bij enig gebraad gegeten dan de augurkjes of kappers die niet zo warm zijn als deze acia; na deze volgt de Spaanse ingelegde peper, (paprika) wanneer men die gebruikt, zoals sommige lieden die een pisvaatje van hun lichaam maken is het zeer schadelijk omdat die men die vaak zet tot een nagerecht om goed te kunnen zuipen [48]
Maar als men er een weinig van nuttigt tot zijn gezondheid is ‘t een van de allerbeste nagerechten: want de spijzen worden daardoor verteerd en de vochten worden er in ons lichaam vloeibaar door gemaakt.
Kaviaar is het kuit van steur, misschien (dat uit de smaak blijkt) met zout gemengd is om zijn traan en zout ons lichaam zeer schadelijk; weshalve men ze niet veel gebruiken moet, tenzij met azijn uitgetrokken en met Origanum en goede olie daarover: dog alles in matigheid. Ik zou die wel te enenmale verbieden, omdat ik de delicate lieden niet geheel van hun lekkernijen wil aftrekken zo is ‘t dat ik van alles de middelmaat toesta.
Hierna voegt de ansjovis wiens voedsel weinig is en schadelijk; waarom het beter is die te laten of matig te gebruiken. [49]
Saucisson de bologne, soms gebruikt is niet vreemd want de spijs wordt daardoor verteerd en verwarmd: item, al wat op die wijze van vlees gemaakt wordt kan niet schadelijk zijn.
Mosterd is mede een van de beste toespijzen en specerijen die we in ons land hebben want het laat de spijs zeer goed verteren; waarom men ze in alle spijzen waar die in plaats heeft, wel veilig gebruiken mag.
XII. Hoofdstuk. Van de Specerijen.
Onder de specerijen telt men de peper, kaneel, foelie of bloem (bij sommige gezegd); notenmuskaat, kruidnagels, Origanum, gember, saffraan, Curcuma, uien of ajuin, look, mosterd, [50] koriander, anijs, karwij etc.
De peper is een van de gewoonste specerijen die men van de indiaanse gebruikt. Deze is drievormig; namelijk zwarte, witte en lange waarvan de zwarte de gewoonste is. Die in de kost gedaan, hetzij gestampt of heel zonder kneuzen, laat goede honger krijgen, verteert mede spijs en houdt de vochten in goede beweging.
Van dergelijke is mede de kaneel en de Cinnamomum cassia of kleine kaneel wiens vlugge delen zeer gezond zijn in allerlei spijzen gebruikt daar het pas geeft of anders soms gekauwd en het liefelijke sap daaruit gezogen.
De notenmuskaten zijn mede van dezelfde hoedanigheden en fijn van delen; waarom diens gebruik nooit nadelig is.
Van dergelijke is de foelie of bloem die evenwel de notenmuskaten [51] in krachten veel overtreft omdat het veel fijner van delen is.
De kruidnagels als ook het kruidnagelhout is mede niet te laken en dezen moeten zoveel gebruikt worden als het immers mogelijk is.
De gember of gengeber verschilt van krachten weinig van de peper in kracht en hitte waarom ze nuttig gebruikt wordt.
De saffraan en Curcuma of Indische saffraan in melk of andere spijs gebruikt is zeer voordelig: men kan ze ook drinken in plaats van thee met enige andere specerijen daaronder gemengd.
Van de uien, knoflook prei, peperwortel en mosterd heb ik elders gesproken: daarom zal ik er hier geen gewag meer van maken.
De laurier, rozemarijn, salie, tijm en andere fijne kruiden die men gewoon is te gebruiken zijn allen in de spijzen zeer voordelig en goed. [52]
Als ook anijszaad, karwij, koriander en diergelijke zaden meer maken de spijs liefelijk, gezond en aangenaam.XIII. Hoofdstuk. Van de boter, olie, kaas en melk.
Dat de boter en olie zeer gezond zijn is de hele wereld bekend en daarom zo zijn ze van iedereen zo zeer geacht en geprezen. De boter is een goed middel om een menigte zurigheid (‘t welk ik om reden op zijn Cartesiaans niet zal uitleggen omdat zulks de burgers te hoog gefilosofeerd is) te dempen, daarom is die nuttig bij alle kost middelmatig gebruikt: dat is een van de grootste zegens die God in ons land gegeven heeft en zo om de gezondheid als om de grote koopmanschap die [53] daar hedendaags mee gedreven wordt. De beste boter is de Hollandse, voornamelijk de Leidse en die daar omtrent gemaakt wordt: ik wil echter de Friese niet gans verworpen hebben omdat het daarmee zeer goed is: ja alle boter is goed, waar het ook gemaakt wordt, dog de ene beter dan de andere: hoe verser hoe gezonder, want de sterke of ranse boter is ten enenmale verwerpelijk, alhoewel die profijtelijk is.
De olie van olijven verschilt van de boter alleen in graden; daarom zal ik aan die alles toeschrijven wat men in de boter prijzen kan: de beste is de witte die niet stinkt, want de stinkende is beter voor de lamp, om schoenen schoon te maken en het spinnenwiel te smeren dan in het lichaam te nemen.
Omtrent de kaas is veel onderscheid te maken; met een woord [54] zeg ik, dat de oude de beste is; en de groene nog beter dan witte: item, roomkaas nog beter dan karnemelks kaas, de Texelse kaas is geenszins te verwerpen en een oude Leidenaar liegt er niet om; koeien kaas is gezonder dan schapenkaas, want schapenkaas is gewoonlijk wat wrangachtig en daarom niet goed, dog de groene wordt door de schaaps-keutels goed gemaakt.(daar komt de groene kleur van) Een oude Stolkse kaas is zeer gezond als ook de Parmezaan en andere oude kazen: dog die de kaas meest vermijdt is er dikwijls het beste aan; ten minsten moet het met een spaarzame hand gesneden worden.
Indien er een goed voedsel is, is het de melk, zo van koeien als ander gedierten; ook is het de beste spijs die men voor de kinderen en zelfs zieken en zwakken kan hebben. Men heeft in de melk boter, kaas en wei wat eten en drinken tezamen is en niet zo brandig [55] (tenzij van de ongezonde beesten) als men meent.
Karnemelk is niet zo gezond vanwege zijn menigvuldig zuur, tenzij die vers is en niet schraal: want deze schrale zurigheid is zijn vettigheid benomen.
Dikke-melk is nog beter dan karnemelk want die heeft nog meer boter bij zich.
Gestremde melk is ongezond, voornamelijk als die hard gestremd is, maar als het nog niet hard is en nog glibberig kan ik het zo kwaad niet oordelen.
Room, matig gegeten, is niet kwaad, inzonderheid een weinig dikke melk daaronder, maar alleen gegeten is het te vet. Zure room is niet goed gegeten.
Roomkaasjes kunnen niet veel goeds in ‘t lichaam doen; daarom die ze meest laat zal er het minste ziek van zijn. [56]
Vlaai met eieren is zeer aangenaam en gezond; geeft ons goed voedsel.XIV. Hoofdstuk. Van het zout en de azijn.
Het zout is of gegraven of uit zout water gemaakt, beide middelmatig genuttigd, is het niet zo schadelijk als wel veel gebruikt: ‘t gewone spreekwoord is niet tevergeefs in de wereld gekomen.
Zout en zuur,
Krenkt de natuur.
Ik weet verschillenden die daardoor zo scheurbuikig geworden zijn zodat ze nog gaan nog staan konden; zulks ziet men ook in de bootsgezellen die stijf van scheurbuik worden door het gedurig pekelvlees te eten op de schepen: [57] ’t is dan best het gebruik van veel zout te mijden.
Dat de mensen wisten wat schadelijkheid de azijn, limoensappen diergelijke zurigheden voortbrengen ze zouden gezamenlijk aanspannen om die uit hun steden en landen te bannen. Want alles wat zuur is verdikt onze vochten; onze vochten die verdikt zijn baren verstoppingen waaruit wederom duizenden soorten ziekten voortkomen.
Maar, zal iemand zeggen, ik gebruik veel zuur en echter ik ben gezond: ik antwoord van neen en zeg dat die persoon niet gezond is want omdat hij veel zuur nuttigt zal hij vaak klagen van verhittingen in zijn aanzicht van hoofdpijn etc. Daarboven valt hij lichter in ziekten dan een ander: ook wanneer zodanige enige hete drank of spijs gebruiken worden ze overmatig heet: dit [58] komt hier vandaan dat hun bloed tevoren trager liep en nu een weinig in de grote vaten begint dunner, vloeibaarder en meer bewogen te worden dan in de kleine vaten die de vochten in de kleine vaten perst en moeilijkheden veroorzaken die we pijn noemen; hieruit spruit de hoofdpijn en omdat het bloed dan begint te broeien worden de mensen heet en om die hitte te verkoelen ze hun toevlucht tot zurigheden nemen ten einde dit ras en goed lopend bloed weer traag te laten gaan dat de oorzaak is waarom ze gemakkelijker in ziekten vallen dan andere mensen die geen zuur gebruiken wiens bloed een snelle loop heeft en zelden broeit, tenzij de die zurigheden gebruikt hebben. Derhalve indien iemand wijs wil zijn en gezond leven die laat het zuur eten volkomen na, want het is maar [59] een kwade gewoonte en al is ‘t dat het u wat moeilijkheid in ‘t eerste baart zal het daarna des te gezonder zijn.XV. Hoofdstuk. Van de viervoetige gedierten en wildbraad.
Onder de geleerden is een vraag welk vlees beter voedt, het gebraden of het gekookte: het antwoord is dat het gebraden vlees meer voedsel zou hebben dan het gekookte omdat al de jus in het gebraden vlees blijft en uit het gekookte vlees uitgekookt is: daarom zegt men dat het sap van gekookt vlees krachtiger is dan het vlees zelf omdat het door het koken alle jus uit het vlees geraakt is wat men voldoende kan zien uit het koud geworden sap dat zo stijf [60] wordt als een lil. Zodat het vleessap voor de zieken gemakkelijk en beter te gebruiken is dans het vlees zelf.
Alle vlees, hoe korter en malser van smaak, hoe beter, want des te beter kan het verteerd worden: ook is het jonge vlees (om zijn veelvuldige jus) veel gezonder en lichter te verteren dan hetgeen oud en taai is. Vers vlees is mede veel beter dan hetgeen dat gerookt of gepekeld is. Het wilde vee of ‘t gene zich dagelijks met gaan oefent is mede veel gezonder dan dat gedurig op de stal stil staat. Het vlees van klein vee is beter te verteren dan van groot vee, men moet ook vooral onderscheid maken vanwege het voedsel dat de beesten gebruiken; als ook naar het land en plaats daar ze gemest zijn. Hoe vetter de beesten zijn, hoe ze ook beter en gezonder vlees hebben. Daar is mede veel onderscheid [61] in de delen van de dieren te gebruiken: ‘t is iedereen bekend dat de achter delen grover zijn en minder mals dan de voorste delen; en daarom zijn de voorste delen beter: maar om apart te komen tot elk lid zo zijn de vliezige delen als long, maag, milt en darmen veel zwaarder te verteren dan de hersens, spieren, hart, tong, klieren, voeten, snuit, tong, nieren, kloten, lever en diergelijke, tenzij sommige delen te tranig mochten zijn gelijk de lever in de vissen: vlees is mede in alle delen beter voedsel dans moeskruiden of vis wat niet zonder reden is.
Men moet er vooral op letten dat de beesten daar men van eet gezond zijn want zulke spijs als men gebruikt, zulk voedsel komt in ons lichaam. Het vlees dat naast is aan het been en het vet is het lekkerste: de kraakbenen die zacht en lijmig zij, als ook de pezen, gewoonlijk zenuwen genoemd, en het merg uit de zachte benen zijn zeer goed om te voeden en licht te verteren.
Het ossen en koeienvlees wordt op verschillende wijzen bereid: laat ons vooreerst onze neus eens slijpen op een gebraden hart in de oven gezet: en die gaar gebraden en met wat mosterd gegeten is al van de delicaatste beetjes van de os; want als die door de azijn kort gemaakt is wordt het beter in onze maag verteerd als wanneer het op een ander wijze bereid wordt.
Een hutspot met gele wortels is voor die sterke magen hebben mede niet vreemd, maar die zwakke magen hebben kunnen deze kost niet goed verduwen; weshalve die dan beter gelaten dan gegeten is. [63]
Pekelvlees is goed voor werklieden; maar voor diegene die tenger zijn, studeren en weinig oefening hebben is het ondienstig omdat die lieden vaak in een scheurbuik vervallen, tenzij men daar louter mosterd toe eet, want dan wordt alle vlees beter verteerd.
Hierna volgt het gerookte vlees wat beter is te verteren dan het pekelvlees omdat het veel vlugge delen uit de rook ontvangen heeft, maar wanneer men dikke stukken daarvan eet en dus doorzwelgt kan het weinig goeds in ‘t lichaam uitwerken. Het is het beste gegeten over sla of tot een boterham dunnetjes gesneden: want veel gegeten baart ziekten, tenzij in werkende en woelende lieden die gedurig arbeiden gelijk de boeren. ‘t Is niet kwaad dat men in de pekel wat koriander en peper smijt. [64]
Gedroogd vlees dat eerst gepekeld is en dan in de wind gedroogd is zeer dor en geeft weinig voedsel omdat alles beste jus eensdeels door de pekel bedorven en anderdeels daaruit gedroogd is.
Een venizoen gemaakt van een stuk ossenvlees is mede niet ongezond, voornamelijk als de saus wat kruidig is.Ossenworsten zijn mede om hun kruidigheid zeer goed, dog moeten matig gegeten worden, inzonderheid als ze te vet zijn.
Gerookte tong is mede beter en gemakkelijker te verteren dan gerookt vlees. Wanneer men de tong stooft is het ook niet vreemd om te gebruiken.
Na het ossen- en koeienvlees volgt het kalf-vlees dat in alle delen lichter te verteren en wiens bereiding mede verschillend is. Wanneer men het zelf tot enige hutspot maakt, hetzij [65] met zuring, rijst, rapen of elders anders mee gekookt is ‘t gemakkelijk te verteren en gezond; van dergelijke ook het gebraden vlees en dat op deze of gene wijze gekookt wordt.
Pens is niet zeer licht te verteren en bij gevolg niet zo gezond, tenzij men ze zeer murw kookt en dan met een appeltje in de pan bakt: maar de meeste pens is taai, hetzij uit ouderdom van het beest of dat het niet murw gekookt is.
Hoofdvlees is zeer mals en kort en daarom gezond gegeten, voornamelijk daar wat veel specerijen bij zijn.
De voeten of poten van alle dieren zijn om hun peesachtige aard niet kwaad gegeten en licht te verteren.
Het schapenvlees is wat harder te verteren dan het jonge lamsvlees en kalvervlees, alhoewel [66] het zeer gezond is gebraden of gestoofd of tot een hutspot bereidt waarbij men somtijds zuring, rijst, rapen, wortels en diergelijke kookt.
Frikadellen met specerijen bereid zijn gezond en niet onaangenaam gegeten.
Kerwei of haksel van ռspan ‘t gewei of omloop is niet al te gezond en zwaar te verteren, tenzij het zeer murw gekookt is.
Karbonade, dat is rauw vlees met peper en zout gewreven en gebraden, is wel hartig en niet onaangenaam, maar zwaar te verteren.
Spek is goed voor lieden die veel arbeid doen, maar tengere lieden kunnen het niet verdragen: alhoewel, indien het goed is en met mosterd gegeten zal het niet zoveel schade doen, dan alleen en veel gegeten.
Varkensvlees en zo van wilde als tamme, [67] matig gegeten is zeer smakelijk en niet ongezond: men plag het van ouds de zieken voor te schrijven.
Een speenvarkentje gebraden is niet kwaad wanneer men daar niet teveel van eet.
Ham of schenkel is beter en gezonder dan rookvlees, voornamelijk als die gaargekookt is met weinig vet: maar het moet met mosterd gegeten worden.
Saucijzen of varkensworsten hebben dezelfde krachten als van de ossenworst gezegd is.
Lever-beuling is licht te verteren, maar hoe minder gegeten hoe beter.
Bloed-beulingen zijn ongezond en best gelaten, want het bloed wordt terstond aan bederf onderworpen.
Gort- en rijst-beulingen met rozijnen, krenten en specerijen gemengd zijn niet kwaad. [68]
Sappen vol allerlei vlees gemaakt die niet te zout zijn die zijn goed en gezond.
Zwezeriken of subiten gekookt of in de pan gebakken geven goed voedsel.
Haksel van allerlei vlees is niet ongezond wanneer er door veel specerijen weinig zuur in komt.
Geiten, hartenvlees, weren of jonge geiten komt is zeer overeen met dat van de schapen.
Hazen wanneer ze kort van vlees zijn kunnen licht verteerd worden en zijn niet zeer ongezond.
Van dergelijke ook de konijnen en lampreien, gebraden, gestoofd of in de pan gebakken zijn zeer goed en delicaat en kunnen licht verteerd worden.
Olipodrigo, dat bestaat uit verschillend vlees, is niet ongezond gegeten want het geeft zeer goed voedsel. [69]XVI. Hoofdstuk. Van allerlei gevogelte.
Onder alle vogels is het vlees van hoenders wel het beste dat we in onze landen hebben en voornamelijk als ze jong zijn.
De hanen of hoenders die jong zijn, gebraden zijn zeer mals en licht te verteren.
Die gestoofd geven mede een goed voedsel, hetzij met rijst als anders.
Kuikens zijn om hun malsheid nog wel zo gezond als de hoenders.
Kapoenen zijn alzo gezond als de hanen of hoenders.
Kalkoenen die niet te geil van vet zijn kunnen niet voor ongezond gehouden worden.
Het algemene spreekwoord is hier mede waar dat al wat aan een [70] hoen is goed is en bij gevolg ook gezond: de spieren, kloten en kam zijn niet kwaad; doch de maag en longen niet zo goed.
De zwanen hebben geen goed vlees, tenzij die zeer jong zijn.
‘t Vlees van een gans zonder geiligheid is beter, voornamelijk met enige goede stof opgevuld.
Van dergelijke zijn mede de eenden: maar de geiligheid moet daar eerst afgekookt worden.
Patrijzen of veldhoenders zijn mede mals en niet ongezond; als ook de duiven, snippen, waterhoenders, kwartels, leeuweriken, lijsters, merels, mussen, vinken, pauwen en diergelijke wild gevogelte.
Alle eieren zijn gezond gegeten, maar moeten niet hard gekookt zijn, dog die van de hoenderen zijn de beste. Ze geven goed voedsel. [71]XVII. Hoofdstuk. Van allerlei Vis.
In het algemeen is alle vlees veel beter dan vis: want de vis heeft teveel traan en slijm bij zich die ons lichaam zeer nadelig is. Dog gebraden of gebakken is de vis beter dan gekookt.
Voor eerst komt ons tevoorschijn de kabeljauw en die veel gegeten ziekten baart: dog middelmatig gegeten is het beter.
Als schelvis en voornamelijk wanneer die zonder zout en onsmakelijk gekookt is.
Balk of wijting, als ook de molenaar, zijn nog beter dan schelvis.
Spiering, aal, puitaal, paling, rog, bot, schol, scharren, haring, zalm en elft zijn niet zeer gezond gegeten, dog middelmatig mogen ze [72] ze geen kwaad; ze zijn allemaal beter gebraden of gebakken dan gekookt, want dan zijn ze veel gezonder en verliezen veel van hun schadelijkheid, maar alle vis geeft weinig voedsel.
Tong, zo gekookt als gebakken is niet kwaad gegeten.
Bokking, peesjes haring, state bokking, diepwater bokking of gerookte haring en sprot, middelmatig gegeten, zijn niet kwaad, dog beter gelaten, hetzij op wat manier die toebereid mogen wezen.
Van dergelijke is ook de pekelharing beter voor werklieden dan voor lediggangers want ze krijgen de scheurbuik als ook de gekookte haring.
Labberdaan of gezouten kabeljauw is wel hartelijk en smakelijk, maar de aller gezondste niet en geeft weinig voedsel. Kan evenwel van sterke lieden gebruikt worden. [73]
Stokvis en lenge is een goede vis voor sterke lieden, dog geeft weinig voedsel en is den tengere lieden veel gegeten niet al te gezond.
Gerookte zalm en gerookte elft, middelmatig gegeten, zijn niet ongezond, maar indien men ze veel eten wil is het beter dat men ze laat.
Rijs botjes zijn in middelmaat gegeten niet kwaad: maar de veelheid moet men mijden.
Droge schol is heel ongezond want die maakt maar een zoute slijm in de maag: gekookt en met peterselie gegeten is het beter, maakt weinig voedsel.
Meest alle riviervis is gezonder dan de zeevis; want de riviervis is niet zo tranig.
Van de riviervissen spant de kroon de baars en post als ook de snoek in gezondheid, hetzij tot botervis gemaakt of tot water-vis. [74] Gebraden snoek is niet kwaad: wanneer ze groot is mag men die wel stoven.
Voren; grondeling, brasem, karper, zeelt, bliek zijn allen wel beter dan zeevis, maar niet zo goed als baars; men zal dezen minder gezond houden.
‘t Matig gebruik van oesters kan men voor de lekkerbekken nauwelijks ten enenmale afschaffen, daarom laat ik alleen een weinig toe; gebraden zijn ze veel beter dan rauw.
Mossels zonder baarden en tongen (alzo genoemd) gegeten zijn gezonder dan met die want ze laten zelden kwalijk bekomen; maar de matigheid moet men omtrent de mosselen niet te buiten gaan want ‘t is niet de gezondste vis, hetzij gekookt of gestoofd. Paalmosselen zijn de besten.
Alikruiken zijn niet kwaad gegeten als men den overvloed mijdt. [75]
Van dergelijken ook de krabben, maar de kreeften zijn zwaarder te verteren en bij gevolg ongezonder.
Garnaal en steurkrabben die niet te zout zijn mogen wel gegeten worden, maar niet alle dag.XVIII. Hoofdstuk. Van het water.
De beste wateren zijn de onsmakelijkste, helderste en dunste. Ik begin eerst van het water omdat ik acht dat dit de eerste drank van onze voorouders is geweest en dat bij vele naties hedendaags noch geen andere drank in ‘t gebruik is en niet weten van wijn of bier en echter zeer gezond leven: ja ik geloof, indien men de kinderen van jong af aan tot water drinken wende dat die [76] veel gezonder zouden leven: maar die zulks in de ouderdom te beginnen kan het niet goed zonder krenking van het lichaam bloed en de andere vochten geschieden. Maar men weet dadelijk te zeggen dat wij hier in een koud en vochtig land wonen en ook geen goede wateren hebben, wat niet waar is; want waardoor leven de beesten zo gezond die alleen koud slootwater drinken en nochtans in Holland zo vet worden dat men ze tegen alle andere beesten vergelijke mag. Is ons lichaam anders dan andere dieren lichaam? Ja, zegt een ander, een mensen lichaam is geen beest: maar, zal ik zeggen, het lichaam van een mens, dat is daar de mens of de redelijke ziel in woont, verschilt van een beest in ‘t lichaam nergens anders in dan in de gedaante: want zo een paard, leeuw of ander dier een redelijke ziel had zou [77] ik zeggen dat het een mens was. Zodat, om dit te besluiten, het lichaam daar de mens in woont en het lichaam van een beest een en dezelfde manier van leven kunnen hebben omtrent het drinken van water: en om niet te ver te gaan, zo is er nauwelijks een mens of hij zal wel iemand kennen die niets anders dan water drinkt in ons land: ik heb er gekend die daarbij dik en overmatig vet waren.
Alle wateren die niet brak, zout of stinkend zijn kan men bekwaam drinken, voornamelijk uit schone rivieren en fonteinen als ook schoon regenwater: deze wateren zijn ook het beste om daaruit te brouwen en te koken.
Bronwaters en spawaters zijn niet kwaad matig gebruikt, maar de hoeveelheid van koud water is schadelijk, [78] voornamelijk met zure wijnen geborneerd of gebruist.XIX. Hoofdstuk. Van de Wijn.
Van alle dranken is de wijn of het druivensap de minste niet: zonder twijfel is dit vocht in de eerste wereld al bekend geweest want het staat niet te geloven dat Noach juist de eerste vinder geweest zou zijn.
Daar is geen twijfel of de ene wijn is veel gezonder dan de andere. Ik zal hier allerlei soorten van wijnen niet te berde brengen omdat ik ze ook allemaal niet nauwkeurig weet te noemen, maar zal alleen zeggen dat de zure en schrale wijnen ons zeer schadelijk zijn en het zuur een grote oorzaak is om het podagra en diergelijke ziekten [79] meer te krijgen: derhalve acht ik de beste wijnen die tussen zoet en zuur zijn, dat is volgens de geleerde spreekwijze daar het alkali niet boven het acidum, nog het acidum niet boven het alkali heerst.
Van alle wijnen acht ik de Franse wijnen de beste, voornamelijk als ze van een rijpe druif afkomstig zijn: de Hooglandse wijn is niet vreemd, matig gedronken, als ook de muskadellen wijn: van alle wijn behoort men niet veel te drinken, nooit boven een half pint of ten allerhoogste om vrolijk te zijn een pint: want de hoeveelheid is ons schadelijker als men weet, maar een weinig doet de spijs goed verteren en houdt onze sappen in goede beweging.
Rode Hooglandse wijn is een weinig gedronken niet schadelijk; maar veel gedronken kan ze geen goed doen. [80]
Most van alle wijnen omdat die niet rijp geworden is door het werken of gisten is niet goed.
Malvezij, sec, Canarische-wijn, Spaanse wijn, Griekse wijn en diergelijke zijn allemaal gezond een weinig gebruikt en voornamelijk in hongerige mensen en die vaak te veel zuur in de maag hebben.
Rijnse wijn, Moezelwijn en alle andere zure wijnen zijn niet goed gedronken, alhoewel het voor die tijd gezond schijnt en de mensen kwansuis voor die tijd verfrist, maar daarna worden ze weer dorstig en vlammig in het aanzicht en zijn aan koortsen en pijnen in ‘t hoofd, handen en voeten onderworpen.
Wijn met water gedronken is niet ongezond wat heel Frankrijk door geschiedt en in onze landen mede wel plaats zou kunnen hebben. [81]
Hipocras wijn en alle andere gekruide wijnen zijn niet ongezond gedronken.
Brandewijn, zo gekruid als ongekruid, item anijs water, maggi, oranje water, limoen water, gulden water, jenever en diergelijke meer zijn allen goed in matigheid gebruikt onder het eten of na het eten of na het drinken van thee.
Alsem wijn is in de herbergen weinig goed te krijgen; waarom, indien men die gebruiken wil, men zelf een extract moet maken en giet daarvan zoveel in goede Franse wijn tot die bitter genoeg is en dan is het niet kwaad gebruikt. [82]XX. Hoofdstuk. Van het Bier.
Naast de wijn mag met recht het bier geplaatst worden omdat het een wijn is uit het koren gebrouwen. De bieren moeten vooral in goed water gekookt worden en de mout van geen verdorven koren gemaakt: want anders zijn de bieren beter gelaten en oorzaak van veel ziekten. Ook moet men geen zure schrale bieren drinken want die zijn zeer ongezond. De bieren mogen ook wel uit gegist zijn en een weinig belegen. De zoete bieren, van goede mout gebrouwen etc. als boven gezegd is zijn zeer goed en gezond. Dog de maartse-bieren en september bieren zijn mede niet kwaad want alles wat van goed koren gemaakt wordt is goed. Alle bier [83] met hop is zeer goed en gezond. Scharlei is mede niet kwaad. Bier van tarwe gebrouwen is beter dan van spelt. Witte bieren zijn niet zo gezond als de bruine.
‘t Gezondste bier is dat van viergulden. Sterkere bieren zijn soms een weinig gedronken niet kwaad, maar voor een gedurige dronk gebruikt kan ik ze niet voor goed achten. Onder deze sterke bieren zijn de Bremer bieren, het hoppen of jopen bier, Rostock mom, Dordse mom, serpser bier, en diergelijke de beste: anders is het Rotterdammer en Haarlemmer niet kwaad: maar omdat men hier te Amsterdam mede goede bieren brouwt wil ik de nering van onze stad niet naar andere plaatsen vervoeren.
Koude schaal, van goed bier en wijn gemaakt, met enige specerijen, is niet ongezond matig gegeten. [84]XXI. Hoofdstuk. Van de Thee.
Alzo de thee in ons land tot een gewone drank geworden is kan ik geenszins nalaten mijn gedachten daarvan op ‘t papier te brengen.
De meeste mensen zijn gewoonlijk met een groot vooroordeel beladen en verachten de thee in ‘t begin, maar zo ras als ze de smaak terecht gewoon worden zijn ze soms de grootste liefhebbers. Echter er zijn enige stijfkoppen die liever door een muur met hun hoofd zouden willen lopen dan de klare zon op de middag aanzien: omdat ze te gierig zijn om thee te kopen en die met een lief gezelschap te gebruiken en willen liever hun geld bewaren en dikwijls ziek zijn. [85]
De thee-drank is de aller gezondste drank die me tot nog toe bekend is: want het kruid is van fijne delen met een heet water geweekt en van ons al slobberend gedronken tot twaalf of twintig kopjes toe, het laat ons bloed en sappen verdunnen en des te beter omlopen: het beneemt allerlei ziekten en is een goede koeldrank in de koorts, hoe meer hoe liever gedronken: ik heb er de koorts wel mee verdreven met enige andere middelen gemengd.
Ik spreek boven van twaalf of twintig kopjes thee, doch ik wil niemand hierin verbinden hoeveel hij drinken moet, elk drinkt zoveel het hem belieft en niet al te sterk getrokken, maar middelmatig. Men behoeft mede de aller kostbaarste thee niet te kopen, de middelmatigste is ook goed genoeg: men kan die altijd wel [86] een aangename geur geven hetzij met jasmijn, balsem van Peru, (Myroxylon pereirae) kruidnagels of diergelijke, men hoeft geen geurige thee van tachtig gulden, bij uitnemendheid keizers thee genoemd; van tien tot twintig guldens is genoeg.
De thee is niet alleen voor oude lieden maar zelfs ook voor de kinderen zeer gezond en aangenaam gelijk ik verschillende kinderen ken die wanneer er thee gedronken wordt menen dat hen ongelijk geschiedt als ze niet mede hun deel krijgen.XXII. Hoofdstuk. Van de Koffie.
Naast de thee plaatsen we de koffie die in Engeland meer in ‘t gebruik dan in Holland, ’t’ is evenwel een drank die geenszins [87] te versmaden is en bijna niet minder dan de thee; dog ze is niet zo lieflijk nog aangenaam van kleur niet: de smaak is als geroosterde boontjes. Het is gezond voor die het graag drinkt.XXIII. Hoofdstuk. Van de Chocola.
Chocola is een zeer aangename drank, mede zeer gezond en bekwaam om vet te maken. Het is bijzonder goed voor lieden die net getrouwd zijn en de weelde zoeken: want het maakt goed bloed en sappen en vermeerdert bij gevolg het zaad.
In plaats van deze drie bovenste dranken gebruiken sommige salie water wat niet zo aangenaam is, maar echter gezond. [88]XXIV. Hoofdstuk. Van de Tabak.
War ben je nu tabak rokers, hier wordt niet tot je nadeel gesproken van dit edele kruid dat zo menige soldaat en scheepsgesel het leven heeft behouden: voorwaar het is een deftige vondst om onze sappen en vochten in ons lichaam te verbeteren en alle zuurheden ten onder te brengen.
De maat hoeveel iemand dagelijks ten hoogste mag gebruiken is zoveel als hij begeert, maar hij moet dan een bekwame luchtige tabak hebben of het zal hem anders kwalijk bekomen en een zeer scherp bloed maken met een belediging van de long. Het is ook beter ‘t gebruik wat te matigen; want ik kan ‘t niet voor goed keuren [89] dat men juist de gehele dag rookt: men heeft genoeg aan vier of zes pijpen: ‘s ochtend, ‘s middags en ‘s avonds twee. Die ‘s ochtend gebruikt geeft vaak een afgang.
De Noord-Hollandse vrouwtjes en meer anderen zijn wijzer dan de onze als dat ze niet bang zijn om een pijpje te smoken: ‘t zou niet kwaad wezen dat men zulks mede te Amsterdam in ‘t werk stelde; omdat het hen van vele ziekten verlossen en behoeden zou.XXV. Hoofdstuk. Nabericht waar dit ganse werk op steunt en een korte manier om goede medicamenten in huis te hebben.
Ik heb in dit werkje weinig of niets willen filosoferen [90] omdat ik met de burger te doen had en niet met wijze lieden: dog evenwel omdat ik geloof dat mijn werkje niet zal verkocht worden zonder in handen te geraken van lieden van verstand zo is ‘t dat ik in het kort zeggen zal waar het gehele werk op draait.
Alle spijzen en dranken die ik voor goed gekeurd heb die hebben een overvloedig alkali bij zich gehad; maar in tegendeel die ik gelaakt heb zijn vol slijm of zuur geweest. Want ‘t overtollig zuur en slijm maakt dat onze sappen traag lopen waaruit noodzakelijk vele verstoppingen en ziekten moeten ontstaan.
Voorts zal ik hier de burger een goede manier aanwijzen om met weinig kosten zijn eigene medicamenten in huis te kunnen hebben ten einde daarvan met beleid van een bekwame doctor te kunnen medicineren. [91]
Laat dan elke burger of heer die zulks betalen kan een kabinet kastje maken alwaar een lade met flesjes van spiritus en tincturen in kan staan daar men verschillende en overvloedige medicijnen in kan hebben met een opschrift wat elke is. Item, een lade met flesjes daar droge poeders in zijn, voorts nog een lade of twee om enige andere prullen, zalven, olies etc. in te doen: zo zal men geen grote onnutte omslag nodig hebben: want de doctor zal u daaruit voldoende elke keer als hij bij u komt kunnen geven hetgeen geschikt is; en zo’n een kabinet zou men met weinig geld kunnen bekomen. Gelieft iemand zodanig kabinet te hebben laat hem bij mij komen, ik zal hem daar onderricht van kunnen geven opdat de apotheker geen vergeefse moeite zou doen om onnutte [92] medicamenten daarin te doen.
Is het nu dat iemand arm is zo brengt de liefde mee dat ik hem om niet de visites en medicijnen toereken: ook zal de burger die zulke kabinetten heeft zijn medicamenten tot hulp der armen mede graag gebruiken. Dit kan nu in het werk gesteld worden en behoeven de zieken geen medicamenten buiten huis te halen en kan geenszins de apotheek schadelijk zijn wanneer ze gedurig zulke kabinetten zouden stofferen.
Wanneer elk zijn medicamenten in huis had zou zulks zeer geriefelijk zijn bij nacht of anders in ongelegenheid om die dingen in hartvangen en andere kwalen haastig te kunnen gebruiken: want anders loopt er vaak een halve dag mee heen eer het de apotheker bereid heeft en ondertussen is de patiënt al dood: maar als zulks [93] in huis is kan men het terstond gebruiken en niet tot schade van de apotheker zijn beurs.XXVI. Hoofdstuk. Hoe men zich wachten moet van alle landlopers en kwakzalvers, als ook van het onnut pis-bekijken.
Wanneer men goede kleren wil hebben vertrouwt men die nooit aan een onervaren snijder, maar men zal vernemen naar de beste wie de nieuwste vorm maakt en de meeste loop heeft. Even op dezelfde wijze dienen we te doen met onze ziekten.
We moeten niet lopen naar een zwetser, landloper, kwakzalver, onwetende boer, oud wijf en diergelijke wiens mond vol zwetsen en groot belovende woorden is daar ze zeer kwalijk [94] aan doen: men behoort (gelijk men wel eertijds te Rome deed) zulke soort van schuimers niet te dulden. Want deze lieden verschillen van een goede genezer even zoveel als een jongen die een half vat thuis brengt en een burgemeester van een grote stad van elkaar verschillen, daar de ene niets te zeggen heeft en de ander ‘t ganse gebied voert.
Tot wat nuttigheid zwetsen deze kwakzalvers zo zeer; is het om de zieken of om die met een aardigheid de beurs te lichten, zeker al deze onnutten omslag is niet oorbaar: want gelijk goede wijn geen klimop nodig heeft, alzo behoeft een goede genezer geen overvloedige woorden te gebruiken om zijn zaken voor te stellen. Ik bedoel, als ik zulk volk eens onder mijn examen mocht hebben dat ik ze met de ware redenen zou ringeloren [95] even als de kat de muis doet.
Maar men zegt ons; deze lieden hebben gereisd, hebben grote ervaringen, hebben menigte genezen die en die: maar hebben we dan geen goede doctoren en chirurgijns in ons land? Kunnen we hetzelfde niet doen die onze promotie hebben? Ben ik gedwongen een kwakzalver op zijn woord te geloven? geenszins: ‘t is onbetamelijk iemand te geloven die geen promotie heeft gedaan. Ook genezen ze er niet zoveel zoals ze zeggen want de meesten brengen ze om hals of half dood, gelijk op de kermissen gebeurt moeten ze ons halen.
Hebben ze iemand uit Orvieto of die een van dit of dat medegebracht die tegen giftige slangenbeten goed is, laten ze die in Italië verkopen daar de slangen bij menigte zijn, die zijn in ons land niet zo overvloedig of wij hebben tegengiften [96] bij menigte tegen allerlei vergift zo dat dit niet zoՠn grote zaak is. Ik wil dan alleen maar gewaarschuwd hebben dit volk te vlieden als de pest omdat ze tot onze gezondheid onnut en schadelijk zijn.
Een van de zotste zotternijen die in ons land zijn is het pisbekijken: zo gauw als de lieden iets schort bewaren ze hun pis in een glas en brengen dat die ochtend zorgvuldig naar een Jood, heiden of Turk die, eerst wat grimassen maakt, heen en weer door het glas kijkt en het schudt en sommige dingen daaruit raadt en spreekt met onverstaanbare woorden, raden ze het dan, zo is ‘t een fraaie man, hij wist het te zeggen alsof hij door het lichaam van de lijder gekropen was, maar indien ze ‘t eens op de kop raden, ze raden wel twintig maal mis. Ik zeg raden, [97] want geen piskijker weet daar iets zekers uit te bepalen: vermits in de zwaarste ziekten de pis somtijds gesteld is als in de gezonden.
Nog komt deze gekste zotternij daarbij dat ze willen dat zulk piskijker zal zeggen of het water van een man of vrouw is, of de vrouw zwanger is en of ze een zoon of een dochter zal hebben, mitsgaders hoe oud iemand is en diergelijke beuzelingen meer. Ik zeg volkomen dat dit bedriegerijen zijn: want indien het hen niet gezegd is zo is het maar raden en in het duister tasten en wanneer de hele kunst niets anders is, gelijk het zeker niets ander is, zo moet de hele wereld ronduit bekennen dat het bedriegerijen en beurzensnijders zijn. Want velen zijn van wijze lieden geprobeerd of er iets aan was, maar ze zijn over hun onwetendheid vaak schaamrood geworden. [98]
Ik zou hier menigte praktijken en historietjes kunnen verschaffen hoe bedrieglijk sommigen het water bezien: maar zulks is niet nodig en zeg ik, als u iets scheelt, haal een doctor en als die het water in sommige gelegenheden u afeist zo is het goed, anders onthoudt u van zulks te doen. Wij hebben deftige doctoren genoeg te Amsterdam, daar onze stad vol van is en die is het hun werk de zieken te genezen: we hebben mede geen gebrek van goede en bekwame chirurgen, we tarten geheel Europa van dappere mannen. Is hier niet de stapel van geneesmiddelen van bekwame apotheken, waar vindt men die elders beter, ‘t is voor waar een grote zegen van God die de wijsheid van die lieden bestuurt tot het beste van de lijders. [99]XXVII. Hoofdstuk. Op wat wijze de kinderen behoren opgevoed te worden.
Nog heb ik hier iets te zeggen hoe en op wat wijze de kinderen moeten opgebracht worden; want het is niet even gelijk wat voor spijs men hen geeft.
Zo gauw het kind geboren, gewassen en gebakerd is mag het wel een weinig honig of manna nuttigen om de vuiligheden die nog in de darmen zijn uit te lozen. De spijs dan die men laat nuttigen moet melk wezen met beschuit klein gewreven en niet te dik gekookt, wittebrood acht ik niet zo goed omdat die papachtig is en meer verstoppingen kan veroorzaken dan biscuit. Niet kwaad acht ik het dat er een weinig regenwater onder de melk gedaan wordt, anders wordt de melk al te dik onder [100] het koken en die dik gekookte melk is te sterk is voor de kindertjes maag, want hun gist kan in de maag zulks niet ten onder brengen omdat ze in het moeders lichaam maar een dun vocht gewoon zijn te nuttigen.
Sommige gebruiken een water-pap gemaakt uit water, wittebrood en suiker en soms een weinig wijn. Deze pap is wel niet kwaad, maar de suiker verwekt zurigheden en verstoppingen, slijm, wormen etc. De wijn is zeer goed indien het de kindertjes konden verdragen en als de wijn warm geworden is niet zuur wordt. Hierom acht ik de melk beter omdat al onze spijzen eer we daarvan gevoed kunnen worden in een melk verandert. ‘t Is niet kwaad onder de melk een weinig saffraan te doen en dat de kindertjes ‘s avonds in te geven, dat laat hen goed slapen en een goede uitwaseming hebben. [101]
Ondertussen gebruiken ze de melk van hun moeders zo snel als ze geboren worden die ze best kunnen verteren, al is ‘t dat die in ‘t begin wat biestachtig is want het dient tot zuivering der kindertjes; wanneer men de kinderen zelf zuigen kan moet men die aan geen minnen geven omdat de manieren der kinderen zeer veranderen en niet zo zeer door de melk als door de manieren en omgang die ze dagelijks zien bij zulke lieden, want die leven menigmaal meer ongebonden dan de eigen ouders die van betere opvoeding zijn.
Voorts mag men de kinderen wel een jaar lang gedurig melk geven, daarna wat vastere spijs en dat niet schielijk, maar somtijds een weinig opdat de gist van de maag geleidelijk aan sterker wordt en die spijzen ten onder mag brengen, men moet ze geen harde kost geven want dan worden ze [102] ziek, vol wormen en lusteloos.
Alle suiker en wat daarvan gemaakt wordt is mede ten hoogste de kinderen schadelijk, maakt dikke buiken, scheurbuik etc.XXVIII. Hoofdstuk. Hoe een kraamvrouw zich moet opstellen omtrent haar levenswijze.
Nadat een vrouw gebaard heeft dient ze niet allerlei harde spijs te eten, maar alleen die zacht en licht te verteren zijn als daar zijn zoete melk, vlaai, eieren, hoenders gebraden of gestoofd, kalfsvlees, kervel-taart en diergelijke die niet hard te verteren zijn; zoute en zure kost dient haar mede geenszins; alle spijs moet versterkend en goed voedend zijn opdat de krachten wederom hersteld worden. Geen [103] spijzen moeten stoppend zijn want zulks baart moeilijkheden omtrent de kraam.
Vooral moeten ze zich warm houden en stil, niet veel woelen in het bed, tenzij ze genegen zijn en het later bezuren.
De drank is thee en Rotterdammer of Weesper bier of een lekker zoet Amsterdammer biertje. Een weinig jopen bier kan ik soms mede niet afraden.XXIX. Hoofdstuk. Wat spijzen tijdig te eten zijn.
De drukker verzocht me om hier nog iets bij te doen van de spijs die op deze en gene tijd tijdig zijn te gebruiken, maar ik acht het kwalijk nodig daar iets van te reppen omdat alle spijs [104] als het te koop komt altijd tijdig is. Nooit ziet men in de winter kersen, aardbeien en diergelijke te koop, waarom? Omdat ze niet tijdig zijn. In alle de maanden daar men een R in heeft als januari, februari, maart, april, september, oktober, november, december heeft men altijd oesters omdat ze dan tijdig zijn. Zodat ik besluit dat alles wat er te koop is het altijd tijd is om ze matig te mogen gebruiken.
Onze wijze overheid is zo voorzichtig dat ze niets zullen toelaten te koop te brengen dat niet oorbaar gegeten is. Derhalve laat ik alles toe te eten hetgeen de magistraat toelaat te verkopen. [105]XXX. Hoofdstuk. Van hetgeen men waar moet nemen eer men aan tafel gaat.
Omdat de drukker goed gevonden heeft tot gerief van de burgers en hun kinderen enige welgemanierdheden aan de tafel hierbij te doen zo is ‘t dat ik het niet heb afgekeurd, maar ten volle goed gevonden. Het is van een andere heer gemaakt, wil derhalve zulks niet voor het mijne eigenen.
Indien ‘t gebeurt dat de persoon van aanzien, daar wij van gesproken hebben, u te eten houdt zo is het een ongemanierdheid te gelijk met dezelfde handen te wassen zonder een uitdrukkelijk gebod in acht te nemen dat, zo er geen dienaar is om den handdoek daar men zich aan gedroogd [106] heeft aan te nemen, men die moet vast houden en niet toestaan dat het in de handen blijft van een persoon van grotere staat.
Men moet ook blootshoofds en overeind staan wanneer men bidt en dankt.
Daarna moet men wachten tot dat men u plaatst of aan het lagere einde gaan zitten, volgens ‘t gebod van het Evangelie, en terwijl men plaats neemt zijn hoed afnemen en die niet opzetten voor en aleer men ten enenmale gezeten is en de lieden van hogere staat die van hen opgezet hebben.
Men moet recht overeind op zijn stoel zitten en de ellenbogen nimmer op tafel leggen.
Insgelijks moet men ook door geen tekens laten blijken dat men honger heeft, noch de kost aankijken met een grote gretigheid gelijk of men alles wilde opslokken. [107]
Men moet de eerste niet zijn om met de hand in de schotel tasten zo het niet opgediend wordt, niet alleen om anderen maar ook om zichzelf op te dienen.
Indien men komt op te dienen moet men altijd het beste beetje geven en het slechte voor zich houden; weshalve zo de persoon van aanzien van u iets begeert van het een of het ander dat voor u staat te hebben; dan is eraan gelegen als je de spijs hebt om met orde te kunnen snijden en te weten welke de beste beetjes zijn om behoorlijk te kunnen opdienen.
XXXI. Hoofdstuk. Van de ontleding der vogels.
Bijvoorbeeld zo het een Franse stamppot is en hij u [108] van het gestoofde hoen of kapoen, dat er gewoonlijk in is, wat van eist zo moet ge dat bekwaam weten te ontleden. Hiertoe zal ge dat eerst met het hoofd naar u keren en met een snede de hals afsnijden: dan maakt men een lange snede van de rechterbout tot aan dezelfde vleugel en alzo ook ter linkerzijde; want daarna moet men de bril aflichten en voort een lange snede doen van de bril af langs het borstbeen en maak meteen de eerste stuit-snede en zo verder een andere stuit-snede. Daarna maakt men ter rechter en ter linkerzijde een dwarssnede om vleugel en bout vaneen te scheiden en de spier te verdelen. Dan zal men de spier of borstvlees aflichten en tenslotte de romp in tweeën verdelen. Wat nu hiervan de lekkerste beetjes belangt, zo gaat de borst of de spier voor het beste waarna de bouten en [109] vleugels volgen. Het algemene gevoel is dat de bouten beter zijn dans de vleugels van alle gestoofd gevogelte, waarom ik die ook voorgesteld heb. Van deze dient men te vatten met een mes en een lepel enige gedeeltes van het hoen en een weinig van het sap en van dat daarbij gestoofd is; en dat de ene vleugel na de andere, alzo ook de bouten, de spier, de bril, de stuit met iets van de spier en het overige verder zonder onderscheid.
Duiven, hetzij gebraden, hetzij gestoofd dient men of heel op of snijdt men middendoor. Men kan die ook sierlijk met drie sneden in zes stukken verdelen en snijden eerst een lange snede van de rechterbout tot de linkervleugel, als mede een van de linker-bout tot de rechtervleugel en dan een dwarssnede midden over de borst; gelijk noch in vier stukken [110] als eerste de stuit open te splijten en vandaar langs het rechter boutje, alzo ook ter linkerzijde; dan snijden van ‘t onderste der linker tot boven de rechter vleugel door ‘t borstbeen heen.
Insgelijks kan men ook doen met jonge hoenders, patrijzen en snippen. Ander klein gebeente als kwartels, leeuweriken en diergelijke waarvan velen in een schotel liggen worden niet vaneen gesneden, maar elk geheel opgediend.
Wat het gevogelte belangt dat men gebraden verschaft is de aller gewoonlijkste regel van lieden die zich op de beste beetjes verstaan en die kies en keurig zijn op de lekkernijen der gerechten dat van alle vogels die met hun poten in de aarde krabben de vleugels altijd het lekkerste smaken, gelijk in tegendeel de bouten het beste zijn van allen die door de lucht [111] vliegen: en omdat de patrijzen niet zeer hoog van de aarde vliegen zo moeten ze bij gevolg gesteld worden onder ‘t getal van die in de aarde krabben.
Wat de wijze aangaat van aardig de gebraden spijzen te ontleden is het bij na een algemene regel, ten minsten aangaande ‘t gevogelte, ten eerste de vier leden daarvan te snijden en altijd van de bouten beginnen.
Indien ‘t gebeurt, dat het grote vogels zijn als kapoenen, kalkoenen, ganzen en eenden is het beste dat men daarvan met aardigheid opdienen kan de spier van de borst dat men over langs snijdt.
Doch om dusdanige gebraden vogels op het sierlijkst te ontleden dient men deze lessen in acht te nemen en eerst van een hoen. Die zal men de hals af hakken wat met de eerste slag behoort te [112] geschieden; en dan de stuit aan weerszijden los snijden, daarna de rechter en de linker bout; dan de bril aflichten en voorts de oksel-beentjes met de vleugels wederzijds afsnijden en maak twee lange sneden langs het borstbeen waardoor het okselbeen, vleugel en spier die aan elkaar hangen tezamen afgescheiden worden. De rest die niet waard is verdeeld te worden steekt men het mes tussen de borst en ruggenbeen in en scheidt die vaneen en verdeelt men die met een zwier in de schotel. Aldus kan men ook grote duiven, patrijzen, talingen en pijlstaarten voor snijden. Van ‘t hoen geeft men aan de voornaamste de ene vleugel met de bril; aan een andere de andere vleugel; voorts de ene bout na de ander en zo vervolgen; of men laat het overige in de schotel liggen. [113]
Om een kalkoen te ontleden hakt of snijdt men die de hals af en indien de poten daaraan gebleven zijn zo snijdt men ze af en doet ze van tafel. Dan snijdt men het uiterste lid van de rechter- en linkervleugel en het uiterste lid van de linker bout. Het tweede lid der linker bout, of indien die zeer vlezig is, kan men de helft langs het been afsnijden. Als dan de stuit naar de rechterhand draaien en snijdt men het uiterste lid van de rechter bout en voort de rest er van en aan de linker bout. Daarna keert men de stuit omhoog en snijdt die ter zijden en dan aan de linker en rechter zijde schuin naar beneden toe; en stoot het afgesneden naar beneden en steek ‘t mes tussen de spleet en ‘t borstbeen: dog indien ‘t een oude kalkoen is zo steekt men de punt van ‘t mes in de holte der afgesneden stukken [114] en alzo breek die zonder moeite af; en als dan moet men de stuit door een kruis-snede afsnijden. Daar na lost men, door twee sneden, de rechtervleugel en stoot die recht naar beneden toe: daarop draait men de hals naar zijn rechterhand en snijdt ook alzo de linker vleugel af; waarna men wederzijds twee lange sneden in de borst maakt en met schuine dwarssnede enige kleine stukjes tussen die er uit snijdt. Het verre vlees van de voor-borst ligt men op door een of twee sneden en legt het op een tafelbord, dan slaat men de sleutelbeentjes in stukken en maakt ze los: doch indien de kalkoen oud is zo steekt men de punt van ‘t mes onder de borstbenen door en de buig de hecht naar zich en maakt men een voor een los. Daarna splijt men de ribben en stoot het borstbeen nederwaarts en snijdt [115] het ruggenbeen met twee kruisen in stukken. Men kan ook als er niet veel disgenoten zijn de ene helft van de kalkoen op deze wijze voorsnijden en de andere helft onbesneden laten. Hiervan zal men de ene vleugel na de andere en elk met een weinig van de borstspier voorleggen; en dan beide de stukjes ter zijden de stuit: voorts de stuit met een weinig van de spier en van de voorborst: de borst-beentjes met hun vlees: de ene bout na de ander: het uiterste van de bouten met een weinig van de voor-borst en de spier het borstbeen met een stukje van de voor-borst.
Een fazant zal men meteen de hals af hakken; de poten afbreken; een snede onder de rechtervleugel snijden; en een boven en een onder-snede aan de linkervleugel: dan de stuit naar de rechterzijde draaien en snijdt men de boven [116] en tegen-snede aan de rechter bout en als dan de stuit-sneden wederzijds nevens een dwarssnede over dezelfde. En de twee zijstukjes (als bij de kalkoen) nederwaarts stoten en snijdt men door een kruis-snede de stuit af. Dan snijdt men de boven-snede aan de rechtervleugel en stoot die naar beneden; en meteen de stuit naar de linker hand draaien snijdt men de tegen-snede aan de linker vleugel. Voorts maakt men wederzijds in de borst twee lange sneden en snijdt met schuine dwars-sneden enige kleine stukjes tussen die uit. Daarna licht men de bril af en vervolgens slaat men de sleutelbeentjes in stukken en maakt men die los: wanneer men de ribben splijt en het ruggenbeen met kruisen in stukken snijdt. De bouten legt men dan voor, elk met wat borstspier: de ene vleugel na de andere: de twee stukjes [117] ter zijden de stuit met een weinig spier, de stuit met de bril: en de okselbeentjes met de borstbeen.
De kapoen snijdt men de hals af met twee sneden op de wijze van een kruis als dan de linker bout en vleugel. Daarna draai je de kapoen om en snijdt men de rechter bout af als ook de rechtervleugel. Dan licht je de stuit een weinig omhoog en snijdt men wederzijds die heen en maak het met een dwarssnede los. Daarop snijdt men een of twee sneden wederzijds in de borst: nadat de kapoen groot is: men ligt de bril af, alzo mede de okselbeentjes ter zijden den hals: en stoot de ribben in twee en steekt men het mes van binnen tussen het borst en ruggenbeen en scheidt die van elkaar en dan breekt men met het mes het ruggenbeen in tweeën. In dit ontleden kan men [118] alle stukken naast elkaar leggen en als dan de disgenoten de gehele schotel voorhouden en laat elk zijn vrije keus of anders de voornaamste van ‘t gezelschap aldus voordienen: een vleugel met een der stukjes ter zijden de stuit en zo de ander de bril en stuit: wat borstspier met de afgespleten ribbetjes: de ene bout na de andere en vervolgens de rest.
Een eendvogel snijdt men door een boven en tegen-snede de rechter bout af: zo mede de rechter vleugel: dan keert men met de punt van ‘t mes de stuit buiten om naar zijn linker zijde en snijdt de linker bout af en de linker vleugel: de stuit snijdt men in drie sneden af; als ook het borstvlees met een of twee sneden: dan licht men de bril af, gelijk mede de sleutelbeentjes ter zijden de hals: stoot voorts de ribben in tweeën en steekt men het mes [119] tussen het borst en ruggenbeen en scheidt die alzo van elkaar wanneer men het ruggenbeen in tweeën breekt. Men dient dit op gelijk de kapoen, uitgezonderd dat de poten van voor vleugels niet verdeeld worden.
Van een gans snijdt men het uiterste lid van de rechter bout en daar na de bout zelf: daarna mede zo met de linker bout. De onder-sneden aan de linker- en rechtervleugel laat men gaan tot aan de bril, als ook de boven-sneden. Dan snijdt men de stuit door twee zij-sneden af en maak een kruis in de borst en aan de stuit. Daarop snijdt men wederzijds van beneden de stuit tot boven aan ‘t eind der onder sneden van de vleugels; en men licht de spier van de borst en de bril af: men lost de sleutelbeentjes en splijt de ribben, enz. gelijk bij de kalkoen gedaan wordt. Hiervan moet men eerst voordienen [120] de vleugels en elk met het uiterste lid der poten, de stukjes ter zijden de stuit, elk met een weinig spier; de bouten; de bril met de stuit: de sleutelbeentjes met de rest van de spier; het borstbeen enz. En bij elke voorlegging wordt met een lepel een weinig van ‘t vulsel toegevoegd.
De oranjeappels en citroenen die men met het gebraad opdist moet men overdwars doorsnijden en niet over langs, gelijk de appelen.
XXXII. Hoofdstuk. Om grove spijs te ontleden.
Wat de grove spijs aangaat, daar zijn weinig lieden die niet weten wat het lekkerste daarvan is, weshalve het gelijk als onnut zou zijn daarvan in dit boek [121] te spreken waarin men zich voorgesteld heeft zoveel te doen is niets te verhandelen als dingen die men de onbekendste geoordeeld heeft: zodat, om niet van ons voornemen af te wijken, wij alleen in ‘t voorbij gaan en bij gelegenheid zullen zeggen.
Dat van een stuk van de borst van een os ‘t lekkerst is daar ‘t allermeest met vet en mager gemengd is en, gelijk de onderste zijde van een ribbenstuk altijd het kortste is, het ook voor ‘t beste gaat.
Het nierstuk van een kalf snijdt men gewoonlijk in het midden door op de vlezigste plaats en de nier biedt men aan uit beleefdheid.
Een schapen achterbout snijdt men het staartje af en voert het mes vandaar voorwaarts aan en maakt een lange snede: als dan snijdt men met verschillende [122] dwars-sneden verschillende stukken er af en van de schenkel voorwaarts aan snijdt men enige dwarssneden nadat men veel of weinig stukken wil hebben en snijdt die met een lange snede af. Voorts snijdt men al het vlees langs het been weg en als je het been eruit gelicht hebt verdeelt men het overige naar zijn goedvinden. Men snijdt het ook wel boven ‘t been daar de bikkel in is; men steekt er het mes vrij diep in om de jeugd daar te laten uitkomen en in het lid van \t andere einde van hetzelfde been is een klein beentje dat men ook uit beleefdheid aanbiedt.
Men snijdt een schapen-schouder op de wijze van een halve kring tussen het schouderblad en ‘t voornoemde been en zelf boven op het schouderblad vindt men de lekkerste beetjes. Wanneer daar de ribben aan zijn dan snijdt [123] men eerst alle ribben na elkaar af en kom je bij de schouder zo licht men met een snee twee of drie langs die ribben af: en de schouder en afgesneden ribben beide met een weinig zout die met een lichte hand bestrooid zijn wordt de schouder in een aparte schotel gelegd en de ribben voorts afgesneden; waarna de schouder opgenomen en voorgesneden wordt: Doch anderen draaien het schouderblad met een zwier daaruit en snijden alsdan het vlees met de ribben gelijk af.
Een speenvarken zal men voor eerst de hals in tweeën houwen en het hoofd op een apart tafelbord zetten, snijdt voort in de rechter en linker achtervoet, in de rechter en linker voorvoet, maak de ribben aan de rechter zijde van achteren los, gelijk mede aan de linker [124] zijde: de buik snijdt men langs heen onder open en licht de ribben van de rechter en linker zijde af en verdeel het overige in zoveel stukken als men goed dunkt: doch alzo de huid zeer hard is en daardoor licht afscheurt (vooral op de ribben) zal men eerst met de punt van ‘t mes langs heen prikken daar men snijden wil en als dan kan men hier sierlijk en goed gemanierd handelen. Het vlees bij de hals en bij de achterste voeten houdt men hiervan voor ‘t lekkerste; en hetgeen het best gebraden is wordt daarna voor ‘t aangenaamst opgedeeld: doch het hoofd laat men liggen, tenzij iemand zulks begeerde.
Een gebraden haas willen velen met geen mes aangeroerd hebben, maar knijpen met de rechterduim en de twee voorste vingers al het vlees met kleine stukjes uit de [125] rug en van de ribben af; en breek het voorts het hoofd en de lopers af, gelijk men met het konijn gewoon is te doen. Doch omdat dit een weinig onaangenaam voor zeer vieze lieden is zo kan men het met het mes aldus ontleden. Snijdt twee lange sneden wederzijds langs het ruggenbeen heen en enige dwars-sneden bij hetzelfde: knijp als dan met de duim en de voorste vinger wederzijds tussen de dwars-sneden al het vlees van de lenden en de ribben af: daarna breek het hoofd af; dan de rechter achterste loper als ook de voorste linker bout en de linker achterste loper met de voorste rechter bout; en eindelijk het pluimpje of staartje, breek voorts de romp in zoveel stukken als ge nodig oordeelt, Hiervan zal men dan voorleggen het ene been na het andere: de nieren met een weinig [126] van de lendenen: het lendenvlees van onderaan: de ene loper na de andere of ‘t vlees er van: tenslotte het ruggenbeen.
Een konijn wordt het hoofd afgewrongen en weer bij de hals neergezet: dan wringt men mede het rechter en linker achterbeen af: alzo ook het voorste rechter en linker been: daarna wordt het dunne buikvlees met de ribben ter rechter en linker zijde afgescheurd; en de ganse lendenen breekt men van onder naar boven in zoveel stukken als men wil en in ‘t midden, daar de lendenen op het dikste zijn wordt elk stuk bij de ruggengraat in tweeën gedeeld om alzo aan velen er van als ‘t aangenaamst zijnde iets te kunnen voordienen: en het is zeer sierlijk om aan te zien indien men in ‘t breken van ‘t konijn de stukken achtervolgend in orde legt wat vooral [127] van ‘t konijn geschikt geschieden kan. Daarvan zal men eerst de lendenen, daarna de twee achterbouten voor ‘t aangenaamst voordienen en bij ‘t overige wordt vaak noch iets van de lenden gevoegd om zoveel mogelijk is enige gelijkheid in op opdienen te bekomen.
Van een wild zwijnshoofd snijdt men eerst de zwaard aan de rechter wang weg en laat die daarbij hangen: dan snijdt men enige kleine stukjes onder van de hals aan weerszijden en snijdt voorts het vlees van de rechter kinnebak tot op het been toe af en als men aan deze stukken niet genoeg heeft zo worden de oren afgelicht en enige stukken daaronder afgesneden; doch anderszins laat men vanwege sieraad de oren daaraan blijven, Deze afgesneden stukjes worden op een tafelbord gelegd met wat [128] zout op de kant en wat azijn daarover gedaan; en alzo aan elk opgediend. Van een kalfskop worden eerst de hersens zodra die met een lepel uitgeschept zijn de voornaamste opgediend; doch mogen ook wel verdeeld en aan verschillende personen gegeven worden: daarna volgen de ogen en melktanden: de oren, die men op een tafelbord middendoor mag snijden: de stukjes van de tong over langs en dwars gesneden, elk apart opgediend met stukjes onder van dn hals en achter het kakebeen afgesneden, welk vlees bij velen voor aller aangenaamst gehouden en daarom eerst opgediend wordt. Op elk tafelbord dat men overgeeft moet een lepel saus en een weinig zout op de kant gelegd worden.
Van een kalfsborst snijdt men [129] op de sierlijkste manier een lang stuk, omtrent twee of drie vingers breed naar de borst groot is, en verdeelt het in zoveel stukken als men wil, als dit niet genoeg is zo snijdt men het buitenste van de ribben af en legt dat neer en ga voort te snijden bij de ribben, zoveel als nodig is. De stukjes die het beste met matig vet zijn bezet worden voor de aangenaamste gehouden en die daarop volgen en daarna opgedeeld.
Om lammer-boutjes bekwaam voor te dienen snijdt men van het voorboutje het korrel vlees weg en daarna het vlees boven aan de ribben, wanneer die met zoveel sneden als men wil los gesneden worden die men tenslotte allen meteen afsnijdt en snijdt het overige vlees voorts in bekwame stukken. Aan het achterboutje snijdt men het opperste lapje af en [130] als dan worden de ribben met zoveel sneden als men wil afgesneden; gelijk ook het vlees dat wederzijds aan ‘t brede been wordt gevonden en eindelijk het lid van de bout doorgesneden. Het vlees hiervan zonder onderscheid is alleszins lieflijk en aangenaam en zo wordt in ‘t voorleggen van die stukken geen verkiezing gemaakt, maar die stukjes die ‘t alleraangenaamst met vet zijn begroeid worden nog voor de lieflijkste gekozen en ‘t eerst opgediend.
Het hertenvlees wordt voor een hoffelijk gerecht en een heerlijke spijs gehouden en de dis is niet weinig vereerd daar het op gevonden wordt, doch zo’n waardige spijs moet derhalve behoorlijk behandeld worden. Een hertenbout zal men voor eerst de ruige lopers afsnijden en van tafel doen en snijdt voorts [131] een lange snede van omtrent twee vingers diep over de ganse bout waarop men enige dwars-sneden maakt en de stukjes ervan aflicht en dergelijk het bruin gebraden vlees aan de ander zijde aflichten als mede het vlees over ‘t been: en indien men aan deze stukken niet genoeg heeft zo snijdt men aan de linker zijde evenals aan de rechter geschied is. Van de opdienen valt hier niet veel van te zeggen omdat hier alle stukken elkaar gelijk zijn, dus wordt hetgeen dat het beste gebraden is voor ‘t lekkerst eerst opgediend.
Om een ham voor te snijden moet het onzuiverste eind een weinig afgesneden worden: als dan snijdt men halve maanvormig zoveel stukken als men begeert en als die groot en breed worden zo snijdt men die met een dwarse snede over midden die [132] men op een tafelbord tezamen legt aan de disgenoten opdient.
XXXIII. Hoofdstuk. Om de Vis op te dienen.
Wat de vis aangaat, de grootste liefhebbers houden staande dat het hoofd en hetgeen er naast aan zit het meeste altijd het beste is; wat oorzaak is dat men aan het hoge einde van een welgeschikte tafel gewoonlijk het hoofd van de vis zet dat in tweeën gesneden wordt, gelijk als zijn kan een bruinvis, een verse zalm, een karper en van deze laatste is de tong het lekkerste beetje.
Gebraden karper, brasem, baars, enz. zal men aldus klaar maken. Men snijdt de rug (of het midden der zijde) van boven tot onder op [133] en leg het dan open: met de punt van ‘t mes knakt men de graat bij ‘t hoofd en bij de staart in tweeën en ligt die eruit: daarop wrikt men die hier en daar vaneen en nodig de gasten uit om toe te tasten.
Een gebraden snoek willen sommige met geen mes aanraken, maar ten enenmale met de handen los gebroken hebben: doch men kan die zeer goed klaar maken met den buik eerst vlak naar ons toe te zetten en de uiterste punt van de staart af te breken en leg die weer naar waar het vast gezeten heeft: dan drukt men met de duimen en de voorste vingers de buik en de rug van onder tot boven tezamen opdat de ganse graat daarin los geraakt en van de vis te enenmale afgescheiden wordt: als dan trekt men met het hoofd van de ganse ruggengraat, die daaraan vast is, ten enenmale dat met [134] een zwier op een apart tafelbord leggen en breekt men de graat daar af en zet het hoofd weer (als de staart) in de schotel op de plaats daar het gestaan heeft. Hierna haalt men met het mes de ganse buik (anderen de rug) met een ruk van onder tot boven open en leg het met het mes buiten om ten enenmale open; wat anderen niet met het mes, maar met de voorste vinger doen. Dan bestrooit het met een weinig peper en wat zout en bedruipt het met sap van een verse limoen; tenzij dat iemand om zijn eigen smaak dit tegensprak wat als dan in ‘t geheel of voor een gedeelte wordt nagelaten. Voorts wrikt men het dan met het mes een weinig van elkaar omdat de vis door zijn harige graatjes wat vast aaneen komt te sluiten en de eter in ‘t toetasten anders wat moeite veroorzaakt. [135]
Aangaande de vis die geen andere graat heeft dan het ruggenbeen dat het hele lijf doorloopt als bijvoorbeeld de pieterman en de tong, daar dient men altijd het middelste van op omdat het zonder tegenspreken het beste is.
XXXIV. Hoofdstuk. Om allerlei Vruchten op te dienen als dat van de Taarten.
De betamelijkheid en gevoeglijkheid eist bijna bij allerhande slag van rauwe vruchten aleer men die iemand aanbiedt te schillen en dat wel zo handig dat ze in hun schillen gewonden blijven; hoewel men tegenwoordig op vele plaatsen die slechts aanbiedt zonder te schillen.
De grote noten neemt men uit [136] de schotel met de hand zonder andere omstandigheid gelijk als de andere rauwe vruchten en droge confituren.
Allerhande taarten van confituren en koeken, nadat ze in stukken gesneden zijn in de schotel of de schaal waarin ze opgedist worden, neemt men uit de schotel op de punt van zijn mes en biedt ze aan op een tafelbord.
XXXV. Hoofdstuk. Van enige goede manieren die men aan de tafel moet gebruiken onder ‘t eten.
Daar staat op te letten dat wanneer men u ergens om vraagt dat met een lepel overgeeft men dat niet doen moet met zijn eigen zo men die gebruikt heeft: maar indien men het [137] niet gebruikt heeft kan men het daarmee doen en dan moet men het laten liggen met de spijs op het tafelbord dat ge overgeeft en een andere eisen, in zo ver diegene die u verzoekt dat ge hem op zal dienen de zijne op zijn bord niet gelegd heeft toen hij het u liet overgeven of zelf overgaf: goed opletten dat ge alles wat ge op zal dienen altijd moet aanbieden op een schoon bord en nimmermeer met ‘t mes of de lepel alleen.
Indien de persoon die ge dit tafelbord aanbiedt dicht bij u is en dat ge ‘t aan hem zelf aanbiedt zo kan ge het de eerste keer dat aanbieden en de hoed afnemen en daarna niet meer om hem niet te verwarren en te verbijsteren.
In zo ver men niet weet op te dienen moet men zijn verontschuldiging maken. [138]
Indien men u voordient moet ge alles aanvaarden wat u gegeven wordt en uw hoed afnemen; als ge dat aantast wanneer men het u aangeboden wordt door iemand die uw meerdere is.
Onbetamelijk is het dat men zelf iets ergens van eist wat op tafel staat en vooral zo het iets lekkers is en insgelijks is het de gewoonte van een lekkerbek wanneer men hem keur geeft het beste beetje te eisen; men antwoordt gewoonlijk, wat u belieft.
Het is een zeer onbetamelijke zwakheid overluid te zeggen; ik mag dit niet, ik mag dat niet; ik eet nooit gebraad; ik eet nooit lamprei; ik kan niets eten daar peper bij is, daar notenmuskaat of uien bij is, enz. Gelijk dit niets dan ingebeelde afkeren zijn die men lichtelijk zou kunnen overwinnen indien men in zijn jeugd enige goeden vriend gehad had en die men noch [139] alle dagen kan winnen indien men een weinig honger wil lijden of zichzelf en zijn lusten niette veel inwilligen: zo voegt het ook niet dat dusdanige tegenheden geweten worden: Men moet beleefd alles wat u aangeboden wordt aannemen; en zo ge daar van naturen een onoverwinnelijke tegenzin in hebt, gelijk dat inderdaad gebeuren kan, zo moet men zonder iets te laten blijken dat op zijn tafelbord laten liggen en wat anders eten: en wanneer daar geen acht op geslagen wordt laten weg nemen hetgeen waarvan men een afkeer heeft.
Indien elk in de schotel toetast moet men zich wachten de hand daarin te steken voor en aleer de aanzienlijkste dat eerst gedaan hebben en elders te tasten in de schotel dan voor zich; en veel minder nog moet men de lekkerste beetjes uitkippen gelijk we [140] gezegd hebben ofschoon men zelfs de laatste was in het toestaan. Men moet ook in een keer nemen hetgeen men nemen wil: Want het is een ongemanierd de hand tweemaal in de schotel te steken en veel erger beetje bij beetje te nemen.
Men moet zich ook wachten met zijn arm over de schotel, die voor ons staat, heen te reiken om in een andere te tasten.
Het is ook nodig op te letten dat ge uw lepel altijd af moet vegen als ge daarmee in de schotel tast, alzo er zulke vieze lieden gevonden worden die van de stamppot niet zouden willen eten daar ge die ingestoken had als het in uw mond geweest was.
En zelf bij al dien ge aan tafel bent aan zeer zinnelijke lieden is het niet genoeg zijn lepel af te vegen: men moet ze niet meer gebruiken, maar een andere eisen. Ook [141] dist men tegenwoordig de schotels op met lepels daarin die nergens toe dienen als om de saus mee te scheppen.
Wanneer men eet moet men niet ras noch gulzig eten, wat honger men ook zou mogen hebben om zich niet te verkroppen; men moet ook terwijl men eet de lippen tezamen houden om niet te smakken zoals de varkens.
Veel minder noch moet men als men zich wat opdient geluid maken en de schotels afschrapen of zijn tafelbord afvegen en dat afdrogen tot de laatsten droppel toe. Het is een geklikklak van wapens dat gelijk als door een krijgsteken te kennen geeft onze eet-zucht aan diegene die zonder dat daar geen acht op slaan zou.
Men moet de stamppot niet uit de schotel eten, maar daarvan iets behendig op zijn tafelbord scheppen en zo het te heet is dan is [142] het onbehoorlijk op elke lepel vol te blazen: men moet wachten tot het koud geworden is.
Doch, indien men zich per ongeluk gebrand had moet men dat, zo men kan, geduldig verdragen en wel zonder het te laten blijken: maar bij al dien de brand onlijdelijk was, gelijk soms gebeurt, moet men vaardig en eer het iemand kan merken zijn tafelbord nemen met de ene hand en dat aan zijn mond brengen en zich bedekken met de andere hand weer op het tafelbord laten vallen hetgeen men in de mond heeft en het vaardig achter zich te geven aan de ene of andere lakei. De welgemanierdheid vereist wel dat men zich fatsoenlijk gedraagt: maar het gebied niet dat men zichzelf om de hals helpt.
Men moet niet in zijn brood bijten; maar daar zoveel afsnijden als men nodig heeft in zijn [143] mond te steken zonder het mes in zijn hand te houden: alzo min als wanneer men een appel of peer of iets diergelijks eet.
Zijn kost moet men aan kleine stukken snijden om zijn wangen met grote brokken niet op te vullen en te laten zwellen als de apen.
Insgelijks moet men ook aan de beenderen niet knauwen, nog die in stukken slaan, noch op zijn bord stoten om het merg daaruit te hebben; men moet het vlees daarvan snijden op zijn bord en het daarna in de mond steken.
Men moet zich wel wachten van zijn hapjes in de schotel van de saus te dopen of in het zoutvat naar de maat dat men die eet; maar men moet wat zout krijgen met de punt van zijn mes en wat saus met een lepel.
En voor een algemene regel houden dat alles wat eens op het [144] tafelbord geweest is nooit weer in de schotel moet gelegd worden.
Zo ook moet men niet te veel voorwaarts over zijn tafelbord bukken, noch daarop laten vallen of op zijn bord de helft van hetgeen men naar zijn mond brengt.
Daar is niets wansmakelijker als zijn vingers, zijn mes of zijn lepel af te likken; noch niets onhebbelijker dan met de vingers zijn tafelbord of den bodem van enige schotel af te vegen en schoon te maken: of hetgeen nog erger is het laatste van het sap, van de saus en van de stroop op te slurpen of in zijn lepel te gieten: men stelt zich ten doel om van het ganse gezelschap uitgelachen te worden. Men moet wanneer ons de vingers of ons mes smerig zijn die aan het servet en nooit aan het tafellaken afvegen.
Bij al dien men enig mes, enige [145] lepel of iets anders iemand terug moet geven die het ons geleend heeft zo moet men die afvegen met zijn servet of geven het schoon te maken aan de schenktafel en die daarna leggen op een schoon tafelbord en hem die zo aanbieden.
Indien het bij enig ongewoon toeval gebeurt dat men iets in zijn mond heeft dat men genoodzaakt is het er weer uit te spuwen zou het zeer ongemanierd zijn dat van boven neer op zijn tafelbord te laten vallen, gelijk alsof men braakte: men moet het nemen en in zijn hand besluiten en zachtjes weer op zijn bord neerleggen, dat terstond geven om weg te brengen, zo men kan, zonder dat die aan tafel zijn dat gewaar worden en in acht nemen van nimmermeer iets op de vloer te werpen.
Zijn neus ook te snuiten in [146] zijn servet of zelf in zijn neusdoek in het openbaar; te rochelen en de rochelen uit zijn hoofd en borst met geweld en vaak op te halen; zijn onguurheden om iedereen kwalijk te laten. Men moet zich daarvan onthouden of dat op het bedekte te doen dat men kan en zich bedekken en verbergen zoveel mogelijk is.
Gelijk men nu zich niet teer moet houden, maar behoorlijk en volgens zijn genoegen eten: zo moet men ook niet maken dat men onverzadigd schijnt; maar men moet in tegendeel zich intomen en als eerste met eten uitscheiden: tenzij de persoon van aanzien, wie het voegt, de tafel niet te laten opnemen voor en aleer iedereen ophoudt te eten en ons nodigde van aan te houden.
Men moet ook aanmerken dat het zeer onbetamelijk is gedurende [147] de maaltijd te knibbelen en wat te zeggen op de kost en de sausen; of zich te bemoeien en zonder ophouden te spreken van eten en drinken: het is een helder duidelijk teken van een wellustige en geringe ziel.
XXXVI. Hoofdstuk. Manieren die men omtrent het Drinken moet observeren.
Gelijk men niet achter de hand en steelswijs moet eten zo moet men ook niet ter sluiks drinken.
Een grote ongemanierdheid is het de eerste drink te eisen en voor en aleer dat personen die groter dan wij zijn gedronken hebben.
Het strijdt tegen de eerbied overluid drinken te eisen, men moet het in stilte vragen [148] zo de tafel-dienaar of een lakei dicht bij u is, zo niet moet men hem wenken.
Het is zeer plomp op de gezondheid van een persoon van staat te drinken met hem zelf er toe te brengen.
Bij zo ver iemand zijn eigen gezondheid uit vrolijkheid het instelt is men verplicht die te drinken: maar men moet dat doen zonder de persoon van aanzien tot getuige te roepen, wat men op deze wijze zal kunnen verrichten; het is mijn heer, die aanspreekt die men het brengt op de gezondheid van mijn heer; en niet aldus, mijn heer, dat is op uw gezondheid en ik breng je aan mijn heer.
Maar het is een uitermate grote onbetamelijkheid daarbij te voegen, gelijk we reeds gezegd hebben, de naam van den persoon van aanzien en hem zelf aanspreken of te zeggen wanneer we [149] op de gezondheid van zijn huisvrouw of van iemand van zijn bloed-vrienden drinken: Mijn heer, op de gezondheid van mejuffrouw; uw huisvrouw; van mijn heer uw broeder, van mejuffrouw uw zuster, enz. Men moet de huisvrouw noemen met de naam van haar staat of met die van haar man en de anderen of met hun vanen of met de namen van hun staat, zo ze er enige bekleden, en zeggen bijvoorbeeld, op de gezondheid van mevrouw de maarschalk, van mijn heer de marktgraaf, enz.
Indien het gebeurt dat men enig persoon van aanzien moet antwoorden en dat hij in datzelfde ogenblik het glas aan de mond zet om te drinken zo moet men stil zwijgen en wachten totdat hij gedronken heeft om met onze reden voort te varen.
Het zweemt te zeer naar gemeenzaamheid [150] de wijn te proeven en twee, driemaal over zijn glas te drinken: men moet het in een teug en bezadigd uitdrinken en daarin zien terwijl men drinkt en opletten dat men niet drinkt wanneer men de mond vol heeft. Ik zeg bezadigd om zich niet te verkroppen wat een zeer onbetamelijk toeval zou zijn en zeer onhebbelijk aan een tafel van plechtigheid: Boven dat met een gulp te drinken, gelijk of men het in een vat goot, het doen is van een slok op wat tegen de betamelijkheid aanloopt.
Men moet ook wachten, van, nadat men gedronken heeft, een grote uitbarstende zucht te geven om zijn adem te herhalen.
Het is ook onbetamelijk zich het glas te laten geven voor de persoon van aanzien heen: men moet het glas van een andere zijde aanvaarden. [151]
Indien de persoon van aanzien u de gezondheid van iemand brengt of wel op de uwe drinkt moet men zijn hoed af hebben, een weinig voorover de tafel bukken totdat hij gedronken heeft en men moet hem geen bescheid doen, tenzij hij dat uitdrukkelijk belast.
Wanneer hij u aanspreekt moet ge uw hoed ook afnemen om hem te antwoorden en goed op te letten dat ge den mond niet vol hebt. Deze beleefdheid moet men waarnemen alle keren als men u aanspreekt totdat het u verboden zal worden; en dan moet men gedekt blijven om door al te grote eerbiedig niet te vervelen. [152]
XXXVII. Hoofdstuk. Wat verder onder de maaltijd is waar te nemen.
Gedurende de maaltijd zal men geen ontuchtige, ongerijmde, ongezouten nog onsmakelijke redenen ter baan brengen; veel minder enig geschil of krakeel zoeken; nog ook schampere spijtige woorden, woeste praat, grove lelijke zottenklap, nog apen-gelag maken; want het kan weinig baten of men ofschoon in ‘t eten en drinken matig is wanneer men zich daartegen plomp en ongeschikt in ‘t spreken vertoont.
Het is ongemanierd zijn tanden te stoken zodat men het ziet; en dat te verrichten gedurende of na de maaltijd met een mes of met iets anders: het is een ten enenmale wanvoeglijke en aanstotelijke zaak. [153]
Insgelijks is het ook een ongemanierdheid zijn mond te spoelen na de maaltijd in de tegenwoordigheid van personen die we eerbied schuldig zijn.
Indien men genoodzaakt is van tafel voor de anderen op te staan moet men zijn hoed af en een lakei terstond gereed hebben om meteen het tafelbord weg te nemen, wat niet aangenaam te zien is; gelijk ook wanvoeglijk is de gemeenzaamheid van zo een die op kwam te staan zonder dat zelf weg te nemen indien er niemand was om dat te doen of bij de hand was.
Wanneer men de tafelborden afneemt moet men niet toestaan dat men van u begint met schone borden te geven; maar men moet wachten met dat u aangeboden wordt aan te nemen totdat men er een gegeven heeft aan de aanzienlijkste van het gezelschap en [154] vooral aan juffrouwen aan wie zelf gij hetgeen u aangeboden wordt moet bieden en geven, indien men te lang toefde met hen te voorzien.
Indien het gebeurt dat enig prins of enige prinses u verzoekt of vraagt om een gastmaal aan te rechten zo moet ge met hen niet aan tafel gaan zitten; maar achter hun stoel gaan staan om hen tafelborden en drinken te geven. Zo het een prins is en hij u gebiedt aan tafel te gaan zitten mag ge aan het lage einde gaan zitten: maar zo het een prinses is toont men beter dat men weet wel te leven met zich daarvan te verontschuldigen.
Einde. [155]
School van Salerno of regels tot het behoud der gezondheid.
Van de ontsteltenis der gemoed en van sommige algemene middelen.
De school van Salerno
Aan de Britse koning schrijft:
Dit is u vooral aanbevolen,
Op dat ge welvarend blijft:
Laat onnutte zorgen varen;
Schuw de gramschap; spaar uw drank;
Wandel na de maaltijd graag;
Avondmaalt ook niet te lang;
Wacht u voor het middag ronken;
Maakt u water, loost uw maag,
Als het nood is: ge zal pronken
Met een lichaam altijd graag;
Ge zal vele jaren leven,
En niet, eer het tijd is, beven.
Moet ge zonder artsen wezen?
Weest maar vrolijk van gemoed; [156]
Rust; geen overdaad doet:
Zo kan ge u zelf genezen!
Wilt ge uw lijf en geest vermaken?
Kiest geen lomperd aan uw dis;
Maar vermakelijke snaken
Aardig, zedig, altijd fris.
Roer de snaar met lichte vingers,
Al uw leed zal overgaan:
Zoet gespeel en brave zangers
Maken harten onbelast.
Wilt u aan geen kleintje storen;
Toorn en wraak voorzichtig haat;
Eet wat lekkers, mag ‘t u gebeuren;
Drink, doch zonder overdaad,
Goede wijn; ga soms buiten
Naar de frisse waterstroom;
Laat u in geen engte sluiten,
Of uw leden worden loom.
Voelt ge ‘t jeugdig vuur van binnen,
Voegt u tot het statig minnen!
t Strijdt niet tegen goede zeden,
Dat men wat te rusten tracht,
Rust herstelt de slappe kracht,
En vernieuwt vermoeide leden. [157]
Om lang gezond te leven. Van de versterking der Hersens.
‘s Morgens wast uw vuile handen,
De ogen en het aangezicht,
Gaat wat drentelen; spoelt uw tanden,
Rek uw leden uit en ‘t gewricht;
Kam uw haar, verzuim dit nimmer,
‘t Sterkt de hersens; doet ge ‘t niet,
Ben ge zwak, ge wordt nog erger,
En ge rent naar uw verdriet.
Komt ge uit water, houd u warm,
Staat of gaat wat na de noen:
Mist ge bloed uit voet of arm,
Koelte kan u voordeel doen.
Tot versterking van ‘t gezichte
Een fontein en spiegelglas
Krachtig dienen, ze verlichten
De ogen; dat doet ook het gras.
Looft het vrij al schijnt het wonder;
In het rijzen van de zon
Zoek ‘t gebergte, gaat ze onder,
Een fontein en waterbron.
Van overdag of na de middag te slapen.
Geenszins past het frisse mensen,
Op het midden van de dag [158]
Als het anders wezen mag,
Naar de rust of slaap te wensen.
Slaapt ge ‘s middags, ‘t welk verboden is,
Koorts en luiheid, pijn in ‘t hoofd
Word u zeker beloofd,
Scherpe verkoudheid ook uw loon is.
Viervormig ongenoegen,
Kramp, de waterzucht, koliek,
Draaiingen in ‘t hoofd zijn vruchten
Volgen algemeen,
Als men in zijn buik de winden
Ophoudt die het lijf verslinden.
Wilt ge zonder onrust slapen?
Eet niet veel in ‘t avondmaal,
Of het strekt u tot een kwaal,
Matigheid is welvaart wapen!
Hoe men gesteld moet zijn voor het nuttigen der spijzen desgelijks de manier van eten en drinken.
Zet u nimmermeer tot eten,
Eer ge hebt ontlast uw maag;
Wilt ge ook een teken weten
Of ge bent of niet bent graag;
Eet een weinig tevoren,
Er volgt daar meer honger na, [159]
Zo hebt ge geen saus verloren
Om te eten zonder schade.
Haec sint signa tibi, subtilis in ore Saliva;
Dat is:
De dunne spuw die voor het eten in uw mond ligt,
Een zeker teken is van honger en gezondheid.
Van Spijzen die men mijden moet.
Perzik, appel, peer en melk,
Kaas en alle vlees gezouten
Zijn zeer schadelijk voor elk:
Wilt u ook niet licht verstouwen
‘t Vlees van hert, haas, os of geit
Te eten; ‘t zal geen goed bloed werken,
Maar gal en zwaarmoedigheid;
‘t Zal verzwakken, niet versterken.
Van Voedzame Spijzen.
Hoendereieren week gekookt,
Vers, langwerpig, zuiver, blank
Zijn aan diegene die ‘t lust verboden:
Rode wijn is goede drank,
Want het voedt het meest van allen
Vette sappen, bloemmeel [160]
(Mag ‘t maar uit de renten vallen)
Zijn gezond voor ieders keel.
Van Spijzen die goed voeden en vetten.
Tarwe en melk; en jonge kazen,
Ballen van een vette haan,
Spek, en hersen, merg, en glazen
Vol van zoete wijn gedaan.
(Die maar smakelijke spijzen,
En een verse slurp-eitjes heeft,
‘t Is van niemand te misprijzen,
Die niet om zijn lijf geeft.)
Rijpe vijgen ook wel smaken
Met een druifje rijp en zoet.
Dit al voedt en ‘t kan vet maken,
Eet maar met een goede moed.
Van de Eigenschappen van goede Wijn.
Zo wijn te drinken uw vermaak is,
Gebruik het toch in matigheid,
Die goed van reuk en kleur en smaak is;
Prijs boven al de zuiverheid.
Zo ge de beste zoekt het zal u geenszins missen,
Zoek wijnen sterk en schoon, welriekend, koel en fris. [161]
Van zoete en witte Wijn.
Witte wijn, daartoe zoet,
‘t Meest van alle wijnen voedt.
Van Rode Wijn.
Indien ge hebt te veel genomen,
De rode wijn tot uw gebruik,
Verstopping van uw maag en buik,
En heesheid kan u daarvan komen.
Tegen vergif.
Neem look en ruit, radijs en peren,
Soms teriakel of een noot,
Zo zal ‘t vergif dat anders doodt,
Uw lichaam geenszins kunnen deren.
Van de Lucht.
De lucht is helder, zuiver, klaar,
Die om te wonen goed bekwaam is,
En niet besmet door goten, daar
De vuile stank onaangenaam is. [162]
Van al te veel Wijn drinken.
Zo ‘t u bij ongeval gebeurde,
Dat u het hoofd gelijk als scheurde,
En van een nachtdronk deed wee;
En walgt ge dan, weer ingenomen
Diezelfde drank, zo kan ge komen
Op uw gezondheid oude plaats.
Van goede Wijn.
De beste wijn, de beste koop is,
Ze baart de beste vochtigheid:
Zo naar de zwarte wijn uw loop is,
Uw lichaam raakt vol vadsigheid.
Klaar, oud, niet drabbig, rijp van passe,
Gemengd en springend op uw hand,
Gedronken en niet met hele plassen,
Maar matig is nimmer schande.
Van Bier.
Niet zuur, maar klaar en van goed koren
En goed gekookt en uit gegist,
En goed belegen, naar behoren,
Is in de bieren ‘t allerbest. [163]
Van niet veel Bier te drinken.
Wilt ge na ‘t bier te gulzig tasten,
Ge zal uw maag te veel belasten.
Van de Getijden der jaar.
De lente raadt u, het gedarmte
Niet op te vullen met veel spijs:
En de overgrote zomerwarmte
Schaadt op een wetteloze wijze
De avond en het middagmaal;
En wacht u, dat u niet rouwt
Het snoeien in de herfst: veel kwalen
De herfst ooft voor ‘t lichaam brouwt:
En bent ge ‘s winters goed gezeten,
Zo mag ge uw bekomst vrij eten.
Van ongezonde Drank te verbeteren.
De salie in een glas of beker,
Of wijnruit of wat rozen bladeren,
Als ge zal drinken, ingedaan,
Maakt uw drank veilig, goed en zeker.
Van het Braken ter Zee.
Wijn met zeewater ingenomen
Tevoren maar een dag of twee, [164]
Eer ge zal varen over zee,
Geen walging zal u overkomen.
Van een algemene Saus.
Bent ge om goede saus verlegen;
Dat salie, peper, zout en wijn,
En look en peterselie zijn,
Waarvan ge sausen maakt ter degen.
Van het wassen der Handen.
Het handen wassen na het eten,
U tweeërhande voordeel werkt,
Het zuivert de handen en ‘t versterkt
Uw ogen; wil het nooit vergeten.
Van Brood.
Ge dient voor ‘t brood ook zorg te dragen!
Niet warm, niet al te oud van dagen,
En goed gedesemd, goed gekneed,
Niet blind, maar heeft veel ogen:
Die bakker heeft u niet bedrogen,
Daar ge voor zulk brood geld besteedt.
Ook moet het gaar gebakken wezen,
Van pas gezouten, uitgelezen
Van tarwe en rogge en ‘t beste koren:
Zet aan geen korsten ooit uw tanden. [165]
Of uw gal raakt wellicht aan ‘t branden;
Een vruchtbare moeder van de toorn.
Van Varkensvlees.
Het vlees is slechter van een varken,
Dan van een schaap doch zonder wijn;
En met hetzelfde is ‘t medicijn.
Bekwaam om ‘t lichaam te versterken.
Een varkensdarm goed en schoon,
Spant boven anderen ver de kroon.
Van Most of nieuwe Wijn.
Most belet het water maken,
Maakt de buikloop al te veel;
Stopt de lever: aan ‘t graveel
Kan men daardoor licht geraken.
Wilt geen water drinken prijzen
Onder ‘t eten; ‘t maakt droevig,
‘t Brengt verkoudheid aan de maag,
En veroorzaakt rauwe spijzen.
Van Kalfsvlees.
‘t Vlees van kalveren is goed:
Want het u geweldig voedt. [166]
Van vogels bekwaam om te eten.
Wil ge nu de vogels weten?
Hennen, tortelduif; kapoen
Zeer bekwaam zijn om te eten;
Spreeuwen zullen ‘t ook wel doen;
Kwartel, merel, fazant en duiven,
‘t Veldhoen van een grote kracht
Moogt ge onbeschroomd wel kluiven
Als ge u van te veel maar wacht.
Van Vissen.
Indien de vissen week van lijf zijn,
De grootste en oudste zijn gezond,
Maar zo ze hard van vis en stijf zijn,
Kies dan de kleine voor uw mond.
Bijvoegsel van Water-vis en Doop-vis.
Hebt ge van zeevis veel te praten;
Riviervis hoeft ge niet te haten:
De baars spant bovenal de kroon,
Het is de roem van alle vissen,
De pronk van welgestelde dissen,
En van gedaante wonder schoon.
Indien ge honger voelt van binnen,
Die ge met eten wil overwinnen,
Ga naar de vismarkt, koopt een zo, [167]
Waaraan geen dit, geen dat, geen maar is,
Die met hom en van zessen klaar is,
Die ge kunt leggen op het stro.
Vergeet niet een goed vuur te stoken,
En eer het water is aan ‘t koken,
Sla zelf de handen aan het roer;
Schraap zelf de vis, ontweit het lustig,
En gal eruit en snij ze rustig,
En denk ik snij niet in mijn moeder!
Eist eiken spaanders of talhouten;
En kookt het water, wil het zouten,
Eerst voor de water-vis alleen,
Daar moet ook peterselie wezen
Wel schoon gemaakt en uitgelezen:
Ontbreekt er dan ook noch wat? Neen.
Niet anders dan die goed te wassen,
En kook de vis op ‘t schuim te passen,
Dan moet de peterselie erin.
Is ‘t zout genoeg? Proef het zelf of laat het
Een ander doen, die ‘t weet wat schaadt het?
Te beter krijgt ge ‘t naar uw zin.
Het tafel goed is onbezoedeld!
Daar was het kind bijna verkorven!
En op een beetje na verbroeid,
Mierikswortel had ik schier vergeten;
Dat had me gruwelijk gespeten!
Hoe had ge dan met mij gespot,
Nu met uw gasten aangezeten
En in de water-vis gebeten!
Zo hongerig, zo fel, zo graag, [168]
Dat allen die ‘t zien watertanden:
Rep oog en mond en tand en handen,
En stilt het blaffen van uw maag.
Sta dan eens op uit uw zetel,
En werp de doop-vis in de ketel.
(Meid! pas op ‘t roeren van de saus!)
De vis is gaar! Wind op! daar is ze!
Dan weer aan ‘t moorden van de vis!
Wat dunkt u, heeft het ook wat te kauwen!
‘t Gaat redelijk en ‘t maakt me wakker,
Aanschouw eens ‘t bord van mijn makker!
Vol been en graat, hij mag hem niet!
Die voetbaars past noch op uw kauwen,
En ik zal deze naar binnen duwen,
Opdat er gans niets overschiet.
Dank heb! Ge bent een milde gever:
Spoel nu de vis eens van de lever
Met bier of met een roemer wijn;
En zeg dan hoe de baars gesmaakt heeft;
En of hij die dit vers gemaakt heeft
Niet zelf een goede visman moest zijn.
Wie ziet niet dat de zaak heel klaar is,
En twijfelt iemand of het waar is,
Men zal hem helpen uit de droom,
En tonen dat dit zo' n man is,
Hij brengt hem maar eens bij Jaaphannis
Aan ‘t Nieuwe diep, of de Overtoom. [169]
Van Aal.
De aal is schadelijk voor velen,
Veroorzaakt een verroeste keel
Die anders klaar en helder klinkt;
Uw lichaam kan daar van gaan kwijnen,
Na ‘t zeggen van de medicijnen,
Tenzij ge daarop dikwijls drinkt.
Van nu en dan onder de maaltijd te drinken.
Vat als ge aan tafel zit wel dikwijls naar de fluit:
Maar doe er weinig in en drink er niet veel uit.
Van Melk.
De koortsige wil mededelen
De melk van geiten of kamelen;
De ezels melk voeden allerbest;
Melk van een koe en schaap noch meer voedt;
Maar hebt ge koorts of zo ‘t hoofd zeer doet,
Wacht u daarvoor als voor de pest.
Van Boter.
Wil doch de boter niet verachten;
Ze kan uw buik en maag verzachten, [170]
Bevochtigen uw ganse lijf:
Ze kan uw darmen maken gaande:
Plaagt u de koorts of is ze aanstaande;
Dat ze dan uit uw lichaam blijft!
Van Wei.
Wei kan u maken schraal en spoelen u de darmen,
Ze zal ze zuiveren en verkoelen, niet verwarmen.
Van Kaas.
De kaas verkoeld, verstopt, baart dikke vochtigheden,
Ze maakt hardlijvig: schaaf lekkere kaas en brood,
Doch voor gezonde alleen, voor sterke en frisse leden,
Of anders leidt ze u door veel ziekten naar de dood.
De Kaas spreekt.
Hee mag men mij, och arm! zo bannen?
En tegen mij zo tezamen spannen?
En me zo schandelijk een naam
Gans tegen recht en reden opleggen! [171]
En zo veel van mijn ondeugd zeggen?
Dat ik ‘t me zelf te zeggen schaam.
Ik help en versterk verflauwde magen,
Kan ik u dan noch niet behagen?
Besluit uw maaltijd maar met mij;
En meng mij met uw beste dranken;
Ge zal me daarvoor meer bedanken,
Als voor een schotel rijstebrij,
Ik heb het op u, o vieze monden!
Die me zo dikwijls hebt geschonden,
En daarom hier gedagvaard wordt:
Verdedig u of laat me rusten,
Die me niet eten wil met lusten;
Ik zeg: dat vaart hem in hart!
Van de maat in het eten en drinken.
Neem tussen ‘t noen en avond eten,
Mag ‘t zijn of nooit of zelden drank;
Het baat u al u leven lang,
Ge zal van weinig ziekten weten.
‘t Zijn goede wetten fraaie zeden,
Opdat ge ontgaat veel zwarigheden,
Dat ge uw avondmaal begint.
Met spijs die vochtig, licht en zacht is;
En volgen laat waar in meer kracht is;
Zo zoekt ge een parel die ge vindt. [172]
Eet noten na de vis; na vlees eis kaas en brood:
Een noot baat, de ander schaadt, de derde is de dood.
Wil op een elk ei dat vers en week is drinken;
Te beter zal ‘t omlaag en naar de maag toe zinken.
Van Peren.
Wil eens drinken op uw peren:
Tegen dodelijk venijn,
Dat u anders kon deren,
Is de most een medicijn.
Een peer zonder wijn deugt niet,
Ze is een tegengift gezond,
Tegen het vergif: ge mag het niet:
En het wordt u scherp verboden
Rauwe peren ooit te snoeien,
Ze bezwaren uw maag:
Kook ze, ge zal daarvan groeien,
En gezond zijn alle dag.
Van Kersen.
Men moet een gunstig oordeel vellen,
Van kersen, krieken en morellen,
Ze zijn voor magen wonder goed; [173]
Hun pit bevrijdt u van de stenen,
Waarom zo menig mens gaat wenen:
Ze maken ‘t aller beste bloed.
Van Pruimen.
Verkoelend, heel gezond zijn ronde pruimen,
Ze helpen de darmen van vuiligheden ruimen.
Van Perziken, Druiven, en Rozijnen.
Bij perziken neem nieuwe most;
Bij noten druif of druiven droppen;
Rozijnen is gezonde kost,
Niet voor de milt die ze verstoppen;
Voor nier en hoest zijn ze geheel
Gezond en voor een schorre keel.
Van Vijgen.
Zo klieren, knobbels en gezwellen,
Uw lichaam elders komen kwellen,
Kook vijgen ‘t kwaad daarmee mag kloppen
Het zal verdwijnen, maak een pleister,
Daarvan; of, breekt een been, zo eis er
Wat slaapkruid (Papaver) bij, ‘t geneest uw breuk. [174]
Van Mispelen.
Begeert ge dat uw blaas gaat open,
En is uw buik te zeer aan ‘t lopen,
Eet mispelen, zo vindt ge baat;
De harde zijn wel goed, maar beter
De weke mispelen, zo eet er,
Opdat uw buikloop overgaat.
Van Bier en Azijn.
Het bier baart grove vochtigheden,
Ook maakt het krachten in de leden,
Uw lijf wordt daarvan grof en dik,
‘t Vermeerdert uw bloed in de aderen,
Het kan in uw blaas verzamelen
Veel water in een ogenblik.
‘t Verzacht en maakt u opgeblazen,
‘t Verkoelt, ten aanzien van de glazen
Gedaan vol wijnen al te heet;
De azijn verdroogt, verkoelt, maakt schraal,
Zwaarmoedig en vol snode kwalen;
Doch in de pest haar niet vergeet.
Van Rapen.
Wat smaakt er beter dan een goed gestoofde knol?
Verzacht de maag, verdrijft vuile winden; [175]
Is uw blaas waterloos, daarvan wordt het licht vol.
Eet rauwe rapen nooit, ook zet ze voor geen vrienden,
Of persing in uw buik zal ge daarvan bevinden.
Van de delen der Dieren.
Het hert is hard om te verteren,
De magen mag ge wel ontberen
Ze liggen u lang in de buik.
Gezonder zijn voor u de tongen,
En licht verteerd worden de longen,
De hennen hersens zijn puik.
Van Venkelzaad.
Het venkelzaad is goed voor winden,
Die ze verdrijft en kan verslinden.
Van Anijs.
Anijs verbetert u de ogen en ‘t gezicht,
Ze kan een kwade maag versterken en verlichten. [176]
Van gebrande ivoor.
Indien ge uit uw neus te veel geraakt aan ‘t bloeden,
Neemt wat gebrande ivoor, dat zal het wel verhoeden.
Van Zout.
Dienstmaagden! wil geen tafel dekken,
Of zet meteen daarop het zout;
Of men zal u met recht bespotten.
Deze les gelijk een wet onthoudt!
Het zout is goed en dienstig tegen
Vergif; het maakt een goede smaak:
Met zout smaakt eerst de spijs ter degen:
Te veel zout is een kwade zaak:
‘t Schaadt en maakt brandig uw gezicht;
‘t Verslapt een fris en jeugdig man:
Het baart een schurftigheid in ‘t gewricht:
En jeuking krijgt men daar ligt van.
Van Zout.
Dienstmaagden! wil geen tafel dekken,
Of zet meteen daarop het zout;
Of men zal u met recht bespotten.
Deze les gelijk een wet onthoudt!
Het zout is goed en dienstig tegen
Vergif; het maakt een goede smaak:
Met zout smaakt eerst de spijs ter degen:
Te veel zout is een kwade zaak:
‘t Schaadt en maakt brandig uw gezicht;
‘t Verslapt een fris en jeugdig man:
Het baart een schurftigheid in ‘t gewricht:
En jeuking krijgt men daar ligt van.
Van een Dieet of manier van leven in Spijs en Drank.
Verkies om lang en goed te leven
De beste en veiligste manier;
Ge zal u zelf groot voordeel geven;
En als ge u gewend hebt hier,
Of daaraan, wil het niet licht breken.
(Gewoonte is de andere natuur)
Ge zal u in groot lijden steken.
Veranderingen staan u duur.
Van de Hoedanigheid der Spijzen.
Een goede dokter staat hierop wel te letten
Hoedanig, wat voor spijs, wanneer, hoeveel en waar,
Hoe menigmaal men spijs aan iemand voor moet zetten,
Of hij brengt lichtelijk de mensen in gevaar. [178]
Van Kool.
De koolsap afgang maakt, de kool verstopt de buiken;
En zo ge lozing zoekt moet ge ze beide gebruiken.
Van Kaasjes-bladeren.
Men heeft zeer dikwijls door ervaring bevonden,
Dat kaasjeskruid de buik en maag wel verzacht;
Schrap haar wortels zo ge op afgang wacht;
Ze hebben menigmaal verwekt de trage stonden.
Van Kruis-munt.
Ze ge in uw buik of maag met wormen wordt gekweld,
De kruismunt kan u daarvan helpen of geen geld!
Van Salie.
Hoe komt het dat de mens moet sterven,
En dat hij moet het leven derven. [179]
In wiens tuin de salie groeit,
Omdat er in de beste hoven,
Geen middel is om te verdoven
De kracht des doods die op elk past.
Om aan de zenuwen kracht te geven,
En te beletten de handen beven
Is salie goed en ze verdrijft
De sterke koorts; beroerde leden
Herstelt ze: ge hebt dubbele reden,
Dat salie in uw kruidkast blijft.
Van Wijnruit.
De ruit is van edele aard,
Omdat ze heldere ogen baart;
Ze ontneemt een man de lust tot telen,
De vrouw kan ze niet vervelen:
Ze maakt u kuis en gauw en snedig
Ze maakt een plaats vol vlooien ledig.
Van Ajuin.
De dokters wel dapper woelen,
Om hun zo velerlei gevoelen
Hetgeen ze hebben van de uien.
De een zegt: ge mag het wel verzuimen
Bent ge galachtig; maar voor fluimen
Mag ge het wel halen uit uw tuin;
En de ander zegt: het is goed voor magen,
Ze laat u een schoon aanzicht dragen; [180]
Zijt ge met pijn in ‘t hoofd beladen,
Wrijft hiermee uw hoofd daar geen haar is,
Ge zal bevinden dat het waar is
Dat pijn in ‘t hoofd is weg gegaan.
Van Mosterd.
Het mosterdzaad is klein, ‘t kan warmen en verdrogen,
Het zuivert u het hoofd, ‘t maakt tranen in de ogen.
Van Violenbladeren.
Die met verkoudheid is beladen;
Of hoofdpijn, neem violenbladeren.
Van Brandnetels.
De netels brengen slaap in ziekte; ze beletten
Het braken; neem hun zaad met honing, het koliek
En oude hoest gaan weg, dus moet ge ‘t dikwijls zetten
Aan uw mond; de koude van longen neemt de wijk;
Ook zullen ze in de buik opzwellingen beletten. [181]
Van Hysop.
De hysop laat de taaie fluimen
Uit maag en borst voorspoedig ruimen;
Gekookt met honing is het goed
Voor long en long pijp en mits deze
Maakt het een aanzicht een wezen,
Dat schoon en lieflijk is en zacht.
Van Kervel.
Met kervel honing meng, ze kan de kanker staken;
Of nuttig het met wat wijn, de pijn in uw zijde,
Zal daarvan over gaan, ook in een korte tijd,
Ze stilt de buikloop en het moeilijke braken.
Van Alantswortels.
De alantwortel maakt gezonde ingewanden,
Indien haar sap met sap van ruit genomen wordt,
‘t Helpt de zodanige die de breuken smart,
En daarom moeten gaan in windsels en banden.
Van Polei.
Het kruid polei met wijn genomen
Doet zwarte gal tevoorschijn komen [182]
‘t Sap oude podagra verjaagt
Waarover menige kreupele klaagt.
Van Kers.
Het sap van kers belet ‘t uitvallen van het haar.
Uw hoofd daarmee bestrijk; de pijn in tand of kiezen
Verzacht het; kwellen u schurftigheid, korsten en vliezen,
Dit sap met honing maakt die vuiligheden klaar.
Van Schelkruid. (Chelidonium majus)
AL zijn de jongen van de zwaluwen heel blind,
Al waren uitgerukt uit hen de beide ogen,
De trouwe moeder daarom het schelkruid zeer bemint,
Waarmee ze haar jongen heelt en de ogen als verbindt;
Zo Plinius weleer niet schandalig heeft gelogen.
Van een Wilgenboom.
Het sap van bladeren uit wilgenbomen,
Gegoten in het oor, verjaagt [183]
De wormen die daarin wel komen;
Zo ge met wratten bent geplaagd,
Die basten in azijn wil koken,
Bent ge van ‘t minne vuur ontstoken,
Geen prikkeling zal in u ontstaan,
Als ge hun bloemen maar wilt proeven,
Ge zal geen kamfer ooit behoeven.
Van Saffraan.
Saffraan versterkt, verheugt, herstelt de zwakke mensen.
De lever, maag en hart mogen daarom wel wensen.
Van Prei.
Prei menigmaal gekauwd maakt vruchtbaar droeve vrouwen;
En bloedt ge uit uw neus, ze kan het tegenhouwen.
Van Peper.
De zwarte peper is los makend vuile korsten,
De fluimen zuivert ze en helpt een zwakke maag, [184]
De witte helpt noch meer en maakt u meer graag,
Het is goed voor de hoest en voor benauwde borsten.
Van hardhorigheid.
Om straks na het eten te gaan slapen,
En dan bewegen buiten ‘t spoor,
En dronkenschap, kan het gehoor
Verschillende zwarigheden rapen.
Van het getintel der Oren.
Te veel bewegen en lang hongeren en braken,
Een oor-band, en een val,
Koude, dronkenschap, dit al
Kan klanken in ‘t oor en rommelingen maken.
Van dingen die ‘t Gezicht schadelijk zijn.
Badstoven, wijn en Venus, winden,
En peper, prei, uien en look,
En bonen, linzen, mosterd, rook,
En zich teveel aan ‘t werk te binden,
En tranen, zon en vuur en slagen,
En scherpe dingen en in ‘t stof
Te wandelen zijn al te grof
Die ‘t goed gezicht zeer mishagen:
Onmatig waken spant de kroon.
Dus wordt het allermeest verboden. [185]
Tegen Tandpijn.
Als ge met tandpijn bent beladen,
Gebruik van dolzaad (Hyoscyamus niger) maar wat korrels,
Verbrand het met wat look,
En houdt uw kiezen op die rook.
Van Heesheid.
De noten, olie, koude in ‘t hoofd,
Aal en te veel drank en rauw ooft
Zijn zes gevaarlijke zaken,
Om uw keel hees en schor te maken.
Tegen Zinkingen. (Verkoudheid)
Vast, waakt, eet warme kost, wel arbeid, weinig drinkt,
Denk dat in deze les veel zilver, ja veel goud ligt;
En als een kwade vocht op uw borst valt of zinkt,
Benoem het met de naam van zinking met de oudheid:
‘t Is heesheid in de keel en in de neus verkoudheid. [186]
Van een diepe zweer Fistula genaamd.
Meng auripigmentum en zwavel ondereen,
En kalk en zeep, zo zal ge kunnen helen
De fistel is een diepe zweer: gaat-heen!
Zo het goed is, wil het anderen mededelen!
Van ‘t getal van beenderen, tanden en zenuwen in de mens.
Tweehonderd beenderen zijn in de mens en tien,
En negen; in de mond zich veeltijds laten zien
De tanden driemaal tien en twee, in volle jaren;
Driehonderd in het lijf en zes-en-zestig aderen;
Van de vier vochtigheden der lichaam.
Men kan in ‘s mensen lichaam bespeuren
Deze volgende vierderlei humeuren:
Bloedachtig, galachtig, flegmatiek,
Of altemet melancholisch. [187]
Van een Bloedrijke gestalte.
In wiens gestalte het bloed de overhand heeft,
Is veeltijds vet en glad en boertig, altijd graag
Tot nieuwe tijdingen en die een goed verstand heeft,
Om iets te leren of te vatten nimmer traag,
Liefhebber van de min en wijn en vrolijkheden,
Blijgeestig, lief van praat en die niet licht wordt
Ontstoken tot de wraak en hete toornheden,
Milddadig, blozend van kleur, verheugt van hart,
Kloekmoedig, lachend en vlezig, goedertieren,
Die zijn genegenheden kan mannelijk besturen.
Van de Galachtige vochtigheid.
Een galachtige vochtigheid is van zinnen,
Dat iedereen boven ‘t hoofd wel graag te boven gaat,
Leert en vat ligt, zal ‘t eten veel beminnen, [188]
En groeien daarvan wel, grootmoedig, mild, en staat
Naar hoogheid, hatend en bedrieglijk, tot wraak
Genegen, kwistig, dapper en loos, niet vet van leden,
En droog en geel van kleur; dit is een zekere zaak
In zulke daar de gal bekomen heeft haar plaats.
Van een Fluimachtige vochtigheid.
Een fluimachtige is breed en kort, heeft weinig krachten,
Is vet en koud van lijf, zet niet veel zijn gedachten
Tot naarstig leren, maar veel eer tot slaap van zijn leden,
Traag, bot en wit van kleur, vol spuw en vadsigheden.
Van de Melancholieke Vochtigheid.
Een melancholisch mens is vol van zwarte gal,
En boos en heel bedroefd, hij zal ook weinig spreken,
In ‘t leren naarstig en tot slapen niets met al
Genegen, zijn besluit zal hij niet willen breken; [189]
Vreesachtig, geel van kleur, vol nijd en heet op geld,
Bedrieglijk is hij die de zwarte gal kwelt.
Van Aderlaten en voor eerst van de jaren wanneer men mag Aderlaten.
Het zeventiende jaar verdraagt nauwelijks een lancet,
Tot aderlating: de allerbeste geesten
Vervliegen zeer daardoor, doch worden altemet
Ja, dikwijls door wat wijn hersteld; de allermeeste
En beste vochtigheden door ‘t laten uitgegaan
Komen terug wel door spijs, maar langzaam, ‘t aderlaten.
Verlicht de ogen als het op tijd wordt gedaan;
Tot zuivering van ‘t verstand en hersens zal ‘t ook baten;
Voor ‘t merg in uw gebeente, voor ‘t ingewand en maag
Is ‘t goed en voor de slaap; ontneemt u moeilijkheden;
‘t Verbetert het gehoor en stem; en ‘t maakt u graag;
En bent ge zwak en slap ‘t brengt krachten in de leden. [190]
Van de beletselen der Aderlaten.
Die koud is van natuur en in een koud land woont
Wordt het laten gans verboden; en als ‘t lijf vol pijn is,
Na badstoof, vrouwe-kus, u zelf daarvan verschoont!
Te jong, te oud of als uw darm vol bier of wijn is,
Na lange ziekte en als uw maag is al te teer,
En walgt ge, laat geen ader dan laten immermeer.
Wat men waar te nemen heeft omtrent de Aderlating.
Dit moet men voor en in en na het laten doen,
Smeer eerst die plaats alwaar de ader zal moeten bloeden,
Als ook de vlijm; en laat u laten voor de noen;
Wil u drie dagen voor of na ter badstoof spoeden;
Neem op het laten eens terstond een slokje wijn;
Laat de beweging zacht en zonder moeite zijn.
Van zekere krachten van het aderlaten.
Een aderlating kan van een droevige blijde maken;
En die van toorn blaken
Bezadigd; ze verbindt
En heelt de minnaars die van liefde zijn als blind.
Hoe groot het gat zal zijn dat men in het Aderlaten opent.
Maak ‘t gat vrij redelijk groot; opdat de dampen eerder
Vertrekken en de ader mag bloeden zo veel meer.
Welke dingen omtrent het Aderlaten te aanmerken zijn.
Zes uren moet men na de aderlating waken;
Opdat de damp der slaap uw lichaam niet ontstelt; [191]
Ge zal ook niet te diep het gat in de ader maken,
Opdat een zenuw niet geraakt wordt met geweld;
Ge zal als ‘t is gedaan straks naar geen eten haken.
Wat men mijden zal na het laten.
Als ge gelaten bent moet ge u zorgvuldig mijden
Voor melk, te veel drank en voor uiterlijke koude
En innerlijk; blijft thuis, vooral in zulke tijden,
Als ‘t kwaad weer en de lucht beneveld is; vertrouw
Dat uw geesten zich in de heldere lucht verblijden.
In hoedanige ziekten, in wat tijd van het jaar en hoeveel bloed dat men telkens aftrekken mag.
Wanneer een felle ziekte begint zo laat een ader;
Is iemand dertig jaar of meer, die mag men ‘t bloed
Veel meer aftappen dan een oude bestevaar,
Of jonge. In de lente is ‘t laten wonder goed.
Welke leden dat men te alle tijden laten zal.
De lente en zomer eist dat men in de rechterzijde,
De herfst en winter dat men openen zal de aderen
In ‘t linkerdeel des lijf: de hoogste heerschappij
Van vier gedeelten van de twaalf maandelijkse jaren
In ‘t lichaam wordt gevoerd; de warme zomer heeft
De lever, ‘t hart de, de lente en de herfst heeft de voeten,
De winter ‘t hoofd, zo ge u tot laten ooit begeeft,
(Let hier maar op) het zal uw lijden zeer verzachten. [192]
Het voordeel dat uit het laten van de Ader Salvatella te halen is.
Zo u de milt of borst of lever of de stem
Ontsteld is, zo iets kwaads de mond van uw maag komt kwellen,
Zo onnatuurlijk uw hart is in de klem,
‘t Gaat over, laat een ader genaamd de Salvatella.
Van de vier Getijden der Jaar.
Het zomer vasten kan uw lichaam zeer verdrogen.
Braak alle maanden eens, het zuivert u de maag
Van alle vuiligheden, ‘t verheldert ontstelde ogen,
‘t Verlicht uw ganse lijf en ‘t maakt u wonder graag.
De lente, zomer, herfst en winter ‘t lijf regeren
Door ‘t ganse jaar; de lucht is in de lente warm
En vochtig matig; ‘t zal u niet kunnen deren,
Zo ge in deze tijd een ader in voet of arm
Doet laten; vrouwe-kus, doch spaarzaam, kan dan baten,
Ook ‘t zuiveren van uw maag, beweging van uw lijf,
En zweet en badstoof. In de zomer moet ge haten
(Opdat welvarendheid daarvan geen letsel krijgt),
Het laten, vrouwe-kus en badstoof: zwarte gal
Heerst veel in deze tijd; eet spijs die vochtig is
En koel; de rust is nuttig; het veiligste van alle
Is maat in spijs en drank, tot ‘s lijf behoudenis.
EINDE.