Schat der Ongezondheid
Over Schat der Ongezondheid
Johan van Beverwijck schrijft uitgebreid over Geneeskunst van de zieken, 1663. Middelen, kruiden, gommen, breuken, nierstenen, blaren, jicht, kwalen, genezing e.d. Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
DEN LESER Alzoo, gelijck eertijdts een Wijse by Plato wel geseydt heeft, de gene, die yet schrijft, en die van sijn schriften oordeelt, beyde den Menschelicken aerdt deelachtigh zijn, en dat den selfden door verscheyde en vreemde sinnen gedreven werdt: zoo en is ’t niet vreemt, dat men siet yemandts werck verscheydelijck by verscheydene opnemen. Waerom de Poëet wel schrijft, dat de Boecken ontfangen werden, na het verstandt van den Leser. Seer boertigh seyde een ander Griecx wijs-gerige Bion, dat de gene, die aen een yder wel smaken wilde, van noden hadde, om in soete Bastaert-wijn, of soete Pastey te veranderen. Maer dat en soude evenwel noch niet genoegh zijn, dewijl men bevindt, dat selfs Honich en Suycker in een vervuylde Maech in Gal veranderen. Alzoo ick oock wel konde dencken, dat het Schrijven van de Sieckten in onse Tale, sommige niet wel en soude aenstaen, als of de Konste daer door te gemeen gemaeckt, en als ontheylight werde, gelijck Hippocrates oock verbiedt de selvige niet voort te leeren, als de gene, die in den Eedt zijn: zoo heb ick niet konnen nalaten U.L gunstige leser, met weynige woorden mijn ooghmerck, en voornemen van dit Werck voor te dragen, sonder evenwel noodigh te achten, daer over groote onschult te doen. De oude Cato, gelijck Plutarchus in sijn leven verhaelt, belachte eertijdts sekeren Pastumius Albinus, die sich self ontschuldighden, en verlof versocht, om dat hy, zijnde een Romeyn, seker Historie in de Grieckse Sprake geschreven hadde;seggende, dat men hem sulcks wel mocht toestaen, indien hy door den grooten Raedt daer toe ware aengesport geweest. Alsoo ick oock desen last wel lichtelick door niemandts last aengenomen hebbe: zoo sal genoegh zijn, alleen te zeggen, dat dese beschrijvinge van de Genees-konste niet en strijdt tegens den Eedt van onsen oudtsten, en grootsten Genees-meester. Want al is ’t dat ’t sijnen tijt de manier was, dese Konste niet onder den man te brengen, maer als een kostelijcke, en vorderlijcke erffenisse sijn eygen kinderen na te laten; gelijck de Chaldeers, als Diodorus Siculus in sijn tweede Boeck getuyght, eertijdts oock deden ten insichte van hare wetenschap, om toekomende dingen uyt de sterren te voorseggen: soo heeft even-wel Hippocrates zelve de Leer-stucken en Ondervindingen van sijn Konste, in de Griecksche, dat is, sijn moederlijcke Tale beschreven, en na hem Aretaeus, Galenus, Russus, Ephesius, Oribasius, Paul Aegineta, Aëtius, Alex. Trallianus (2) Acturius, Nic. Myrepsus. En in de Latijnse op de selfde wijse, Corn. Celsus, Plinius, Scrib. Largus, Marcellus Empiricus, Caelius Aurelianus, als oock de Arabiers Avicenna, Mesue, Rhazes, Avenzoar, Haly, Haliabbas, Isaac, Serapion, Averoë. Welck voorschrift van de oude, oock by de nieuwe Schrijvers onder alle volckeren nagevolght is : waer door wy mede in onse Tale verscheyde Boecken van alderhande Sieckten, en gebreken, zoo opgepropt met veel verscheyde, doch niet wel onderscheyde Genees-middelen, dat den leser daer gantsch in verwerret. Het welck ick schouwende, hebbe (om niet meermael gelijck anders op veel plaetsen, na de Sieckten die uyt gelijcke oorsaeck spruyten, zoude noodigh zijn geweest, de selfde Genees-middelen overhoop te halen) die na haer krachten, en bysondere eygenschap, die sy hebben, met de Deelen onses Lichaems, verdeelt, en bysonderlick beschreven, in ’t Eerste Deel; en in ’t Tweede, hoe sy tot de Sieckten te pas komen, op het eerste aengewesen. Welcken wech, gelijck hy den kortsten, en bequaemsten is, oock hoort gekeurt, en opgenomen te werden. Mijn meninge en is even-wel niet, om de gene, die buyten de Konste zijn, groote Konstenaers te maken, als sulcks door soo geringh werck niet doenlijck zijnde. Laet men yemandt al het Timmer-gereedtschap voor-leggen, hy en sal daerom niet terstont een Timmerman wesen, hoewel hy daer beneffens veel Huysen heeft sien bouwen, even-soo gaet het met andere Ambachten en Konsten. De Wijsgerige Plato schrijft seer wel, in sijn Boeck, genaemt Phaedrus, dat men die man wel voor dwaes mach houden, de welcke wat uyt een Genees-boeck gehoort, ofte eenige Genesinge gesien hebbende, en evenwel niet van de Konste verstaende, meent als vry een Genees-meester geworden te wesen. Sodanige zijn sommige Barbiers, Apotekers, en meestendeel eenige neus-wijse Vrouwen, die dickwils al meerder derven aennemen, als een ervaren Genees-meester selve, tot groote schade van de Siecken; soo dat de Koninghlijcke Genees-meester Laur. Ioubert (wiens woorden wy hier achter sullen stellen) seer wel besluyt, dat de gene, die wat van de Genees-konste weten, dickwils ondienstiger by de Siecken zijn, als die gantsch niet gesien, en anders geen lesse geleert hebben dan van gehoorsaemheyt, te weten, om wel na te komen al ’t gene van den Genees-meester belast is. Maer wat my belanght; ick hebbe hier in mijn Vaderlijcke Stadt bevonden, dat de verstandigste Juffrouwen het minste daer van niet en wilden over haer nemen. Onder andere een wel van de voornaemste, die, als zijnde Dochter, en Suster van Princen-Genees-meesters, en met soodanige oock te Venetien en te Padua dickwils gesprooken hebbende, en daer toe selfs een kloeck, en leersaem verstandt brengende, al seer diep in de kennisse van de Genees-konste gekomen was, my, als gevraeght zijnde na yet, dat ick seyde hare Ed. selve uyt haer eygen wetenschap wel, sonder bekommeringh, hadde mogen (3) in ’t werck stellen, voor antwoort gaf: Dewijl ick van de Konste wat versta, soo weet ick oock wat gevaer het loopt sonder volkomen kennisse eenige Genees-middelen in te geven. Diergelijcke wedervaert my oock dagelijcks onder de verstandighste Heel-meesters, en Apotekers. Soo dat ick niet sien en kan, ofte soodanige mogen wel van de Sieckten en hare Genees-middelen lesen, en somtijdts daer van yet de Genees-meesters voor-slaen: en voor andere, die doch wijs willen wesen, is oock beter, dat sy wat goets volgen, en dat met eenige wetenschap doen, als datse na de Sieckten slaende, gelijckerwijs een blinde na ’t ey, en de Genees-middelen sonder oordeel, en onderscheyt gebruycken. Altijt en is voor niemandt ondienstigh te weten, wat Spijse, en Dranck gebesicht, en wat vorder Maniere van leven in elcke Sieckte behoort aengestelt te werden; waer op alhier insonderheyt gelet is. Hier zijn tusschen beyde gevoeght eenige geschiedenisse uyt oude, en nieuwe Historien, soo om U E. tusschen beyden wat te doen verscheppen, als insonderheyt om de stoffe meerder licht te geven. Ick en hebbe in dit kleyn Werck alle de Sieckten (hoewel tot alle de Genees-middelen aengewesen zijn) niet konnen beschrijven, maer sal de selve vervolgen in een bysonder stuck, sommige oock wijtloopiger, gelijck ick van ’t Graveel gedaen hebbe, in ’t bysonder verhandelen. En voor eerst de Blauw-schuyt, in de welcke ick, gelijck mijn meninge en voorstel is, sal beginnen te beweeren, en te bewijsen, dat elck landt van den goedertieren Godt genoegh versien is met al ’t gene, dat d’Inwoonders tot het leven dient, en waer in sy konnen rapen een Schat voor haer Gesontheydt, en tegens haer Ongesontheyt, sonder eens van doen te hebben de vergesochte verdroogde, en verouderde Droogen, van ver-gelegen Landen, die alleen by d’Oude beschreven zijn. Dan wy sullen noch voor laten gaen de Schat der Gesontheyt, voor de laetste reys oversien, en op ontallijcke plaetse vermeerdert: den welcken by U E. meermalen voor soeten Most gunstelick aengenomen zijnde, nu wel lichtelick voor klaren Deelwijn sal mogen verstrecken. Vaert wel. In Dordrecht, den XXV May, M. D. C. XLII. JOH. VAN BEVERWIJCK. |
AAN DE LEZER. ‘Zoals eertijds een wijze bij Plato wel gezegd heeft diegene die iets schrijft en die zijn schriften beoordeelt dat ze beiden de menselijke aard deelachtig zijn en dat die door verschillende en vreemde geesten gedreven worden en zo is het niet vreemd dat men ziet dat iemands werk verschillend bij verschillende opgenomen worden. Waarom de poëet wel schrijft dat de boeken ontvangen worden naar het verstand van de lezer. Zeer boertig zei een andere Griekse wijsgerige Bion dat diegene die voor iedereen goed smaken wilde nodig was om in zoete bastaardwijn of zoete pastei te veranderen. Maar dat zou evenwel noch niet genoeg zijn omdat men vindt dat zelfs honing en suiker in een vervuilde maag in gal veranderen. Alzo ik ook wel kon bedenken dat het beschrijven van de ziekten in onze taal sommige niet goed zou aanstaan alsof de kunst daardoor te algemeen gemaakt en als ontheiligd wordt zoals Hippocrates ook verbiedt die niet voort te leren dan aan diegene die de eed afgelegd hebben heb ik niet kunnen nalaten uw edele gunstige lezer met weinige woorden mijn doel en voornemen van dit werk voor te dragen zonder evenwel het nodig te achten daarover zeer onschuldig te doen. De oude Cato, zoals Plutarchus in zijn leven verhaalt, lachte eertijds een zekere Pastumius Albinus uit die zichzelf verontschuldigde en verlof verzocht omdat hij, zijnde een Romein, een zekere historie in de Griekse spraak geschreven had en zei dat men hem zulks wel mocht toestaan omdat hij door de grote raad daartoe aangespoord geweest was. Alzo ik ook deze last wel gemakkelijk en op niemands last aangenomen heb zal het genoeg zijn om alleen te zeggen dat deze beschrijvingen van de geneeskunst niet strijdig is tegen de eed van onze oudste en grootste geneesmeester. Want al is het dat het in zijn tijd de manier was om deze kunst niet onder de man te brengen maar als een kostelijke en bevorderlijke erfenis aan zijn eigen kinderen na te laten net zoals de Chaldeeërs, zoals Diodorus Siculus in zijn tweede boek getuigt, eertijds ook deden ten opzichte van hun wetenschap om toekomende dingen uit de sterren te voorspellen zo heeft evenwel Hippocrates zelf de leerstukken en ondervindingen van zijn kunst in de Griekse, dat is zijn moedertaal, beschreven en na hem Aretaeus, Galenus, Russus, Ephesius, Oribasius, Paulus Aegineta, Aëtius, Alexander Trallianus (2) Acturius, Nicolaus Myrepsus. En in de Latijnse op dezelfde wijze, Cornelius Celsus, Plinius, Scribonius Largus, Marcellus Empiricus, Caelius Aurelianus, als ook de Arabieren Avicenna, Mesue, Rhazes, Avenzoar, Haly, Haliabbas, Isaac, Serapio en Averroë. Welk voorschrift van de oude en ook bij de nieuwe schrijvers onder alle volkeren opgevolgd is waardoor wij mede in onze taal verschillende boeken van allerhande ziekten en gebreken hebben die zo opgepropt zijn met veel verschillende, doch niet goed onderscheiden geneesmiddelen dat de lezer daar gans in verwart. Wat ik schuw en heb (om niet meerdere keren zoals anders op veel plaatsen naar de ziekten die uit gelijke oorzaak spruiten het nodig geweest zou zijn om dezelfde geneesmiddelen overhoop te halen) die naar hun krachten en bijzondere eigenschap die ze hebben met de delen van ons lichaam verdeeld en apart beschreven worden in het eerste deel en in het tweede hoe ze tot de ziekten van pas komen in het begin aangewezen. Welke weg, zoals hij de kortste en beste is, ook hoort gekeurd en opgenomen te worden. Mijn bedoeling is evenwel niet om van diegene die buiten de kunst zijn grote kunstenaars te maken omdat zoiets door zo’n gering werk niet te doen is. Laat men iemand al het timmergereedschap voorleggen, dan zal hij daarom niet terstond een timmerman wezen alhoewel hij daarnaast veel huizen heeft zien bouwen, net zo gaat het met andere ambachten en kunsten. De wijsgerige Plato schrijft zeer goed in zijn boek die Phaedrus heet dat men die man wel voor dwaas mag houden die wat uit een geneesboek gehoord of enige genezingen gezien heeft en evenwel niets van de kunst verstaat en meent al een behoorlijk geneesmeester geworden te zijn. Zodanige zijn sommige barbiers, apothekers en meestal enige neuswijze vrouwen die dikwijls al meer durven aannemen dan een ervaren geneesmeester zelf tot grote schade van de zieken zodat de koninklijke geneesmeester Laurent Joubert (wiens woorden wij hier achter zullen stellen) zeer goed besluit dat diegene die wat van de geneeskunst weten dikwijls ondienstiger bij de zieken zijn dan die gans niets gezien en geen andere lessen geleerd hebben dan van gehoorzaamheid, te weten om goed na te komen al hetgeen hen door de geneesmeester belast is. Maar wat mij aangaat, ik heb hierin mijn vaderlijke stad bevonden dat de verstandigste juffrouwen het minste daarvan niet op zich wilden nemen. Onder andere wel een van de voornaamste die een dochter en zuster van prinsen en geneesmeesters is en met zodanige ook te Venetië en te Padua dikwijls gesproken en daartoe zelf een kloek en leerzaam verstand inbrengt en al zeer diep in de kennis van de geneeskunst gekomen is me toen ik naar iets gevraagd werd en dat ik haar zei dat haar weledele zelf uit haar eigen wetenschap wel, zonder zorgen, in het werk had (3) mogen stellen voor antwoord gaf, ‘omdat ik van de kunst wat versta, zo weet ik ook welk gevaar het loopt zonder volkomen kennis enige geneesmiddelen in te geven’. Iets dergelijks ervaar ik ook dagelijks onder de verstandigste heelmeesters en apothekers. Zodat ik niet zien kan of zulke mogen wel van de ziekten en hun geneesmiddelen lezen en soms daarvan iets aan de geneesmeesters voorstellen en voor andere die toch wijs willen wezen is het ook beter dat ze wat goeds volgen en dat met enige wetenschap doen dan dat ze naar de ziekte slaan zoals een blinde naar het ei en de geneesmiddelen zonder oordeel en onderscheid gebruiken. Altijd is het voor niemand ondienstig om te weten welke spijs en drank gebruikt en wat verdere manier van leven in elke ziekte behoort opgesteld te worden waarvan alhier vooral op gelet is. Hier zijn tussendoor enige geschiedenissen uit oude en nieuwe historiën gevoegd en zo om u weledele ondertussen wat te laten vertreden en vooral om de stof meer licht te geven. Ik heb in dit kleine werk alle ziekten (hoewel bij allen de geneesmiddelen aangewezen worden) niet kunnen beschrijven, maar zal die vervolgen in een apart stuk, sommige ook uitvoeriger zoals ik van de nierstenen heb gedaan in het apart behandelen. En als eerste de scheurbuik waarin ik, zoals mijn mening en voorstel is, zal beginnen te beweren en te bewijzen dat elk land door de goedertieren God genoeg voorzien is met al hetgeen dat de inwoners tot het leven dient en waarin ze een schat voor hun gezondheid en tegen hun ongezondheid kunnen rapen zonder eens van doen te hebben met de vergezochte verdroogde en verouderde drogen van ver gelegen landen die alleen bij de ouden beschreven zijn. Dan zullen we noch voor laten gaan de ‘Schat der Gezondheid’ die voor de laatste maal overzien is en op ontelbare plaatsen vermeerderd die bij u weledele meermalen voor zoete most gunstig aangenomen is en nu wel gemakkelijk voor zoete koek zal mogen verstrekken. Vaart wel. Te Dordrecht, de 25ste mei 1642. JOH. VAN BEVERWIJCK. |
(1) HET EERSTE BOECK VAN DE SIECKTEN In ’t gemeen. Het eerste Capittel. 1. Gelegentheyt der Genees-konste. 2. Naem-reden van Genees-konste, ende Schat der Ongesontheyt. 3 Beginsel uyt d’Ervarentheyt. 4 Daer na wel te recht mede gebouwt op de Reden. 5 Hoe de Ervarentheyt moet bestiert worden. (1) Indien de Nature het voor-treffelick, ende noyt-genoegh te verwonderen gebouw des Menschelicken Lichaems, hadde konnen onderhouden, gelijck het geschapen is: daer en zoude nimmermeer noodigh gheweest hebben, een Genees-konste te vinden, ende aen te houden. Maer ghelijck alle andere dingen, die de Wereldt in sijnen omvang begrijpt, soo heeft oock de Mensch sijnen sekeren onderganck, ende wert van verscheyde oirsaken gestadigh besprongen, om hem daer aen, indien hy niet wel toe en siet, onbehulpelick te helpen. Derhalven is den Mensche, van den goedertieren Godt, met een redelicke Ziele begaeft zijnde, genootsaeckt geweest, door sijn verstandt, ende vernuft, een Konste op te speuren, waer door hy sijn tegenwoordige gesontheyt mocht bewaren, ende die, by ongeluck, ofte versuym verloren hebbende, wederom bekomende. Soo dat de Genees-konste in dese twee dingen alleen bestaet, te weten, om de tegenwoordighe gesontheyt te beschermen, ende de verloore te herstellen. (2) Ende hoe-wel het woort Geneesen allen staet op ’t gene dat nu alreede sieck is, waer aen de Konste oock haer beginsel, ende naem van heeft: soo is nochtans den selven oock gebleven over al ’t gene, dat daer na by het eerste gekomen is, ende alles met den vorigen naem van Medicine, dat is Genees-konste genoemt. Sulcx siet men oock, onder andere, in de Geometrye, dat is, de Konste van Landt-meten, de welcken dien naem bekomen heeft, om dat sy in Egypten de landt-palen, door de jarige overvloeying van de riviere Nijl, vermengt ende vernietigt, herstelden met sekere af-metinge der landen. Welcke Konste op die tijt noch rouw zijnde, al is’t datse daer na met veel deftighe aenwijsingen en diepsinnige ondervindingen verrijckt is, soo heeftse niet-te-min haren eersten naem behouden. Hoe ende door wat middelen de gesontheyt te bewaren is, heb ick in den Schat der gesontheyt aengewesen: ende alsoo den selfden niet ongunstigh van den Leser is ontfangen, soo heb ick my laten bewegen, om het ander deel der Genees-konste, dat is, de eygen geseyde Genees-konste, te weten, van het genesen der qualen, die het menschelick lichaem van de gesontheyt berooven, mede in ’t licht te geven. Ende sulcx onder den naem van den SCHAT DER ONGESONTHEYT. Eenen Titel, die wel lichtelick by sommighe soude mogen vremt op-ghenomen werden. Want daer al de Schatten seer wel in de Wereldt begeert zijn: soo en isser niemandt die de Ongesontheydt voor eenen schat rekent, selver oock de gene, die met geen minder moeyten, als de Gierigaerts haer schatten, den selfden, door hare maniere van leven, soecken te verkrijgen. Ick soude my wel konnen verdedigen met de wijse van spreken der Griecken, ende Latinisten, dat ick houdende eenen naem in beyde de deelen der genees-konste, mede het woordt Schat gebruyckt te hebbe van een quade sake (soo is by Plautus, te lesen, Thesaurus mali, ende Thesaurus stupri, een Schat van quaet, ende een Schat van hoererye, ende selfs by den Apostel, Rom. 2.v.5 een Schat des toorns:) maer ick meene, gelijck de Gesontheyt selve, volgens ons waarachtigh Spreeck-woordt, eenen verborgen Schat is, dat oock een Schat is de Konste, soo om de selve, wanneer sy teghenwoordigh is, te bewaren, als wanneer sy verloren is, te her-stellen. Dan dit is genoegh van den naem. Wy komen nu tot de sake selfs. (3) Dese Genees-konste heeft haer beginsel (2) ende aenvangh ghenomen, van de Ervarentheyt, ende aen de Ervarentheydt is oirsaeck gegeven door den daghelickschen Noodt. Want het gingh in de oude tijden soo slecht toe, dat men de Siecken op de straet droegh, ende aen den voorby-gaenden man raet vraeghde. Hier uyt zijn eerst eenighe Genees-meesters ontstaen, die de Konste alleen bouwden op de dagelicksche Ondervindinge: niet anders als gelijck de Smits het Yser na haer konste weten te smeden, sonder den aert van ’t selve eens te ondersoecken. Dese oirdeelden, dat de reden van de dingen ondienstigh was, dewijlse ofte het selfde moeste leeren, van de Ervarentheyt, ofte wat anders; ende by-aldiense ’t selvige aen-wees, datse dan onnoodigh was, by-aldiense wat anders in tegen-deel mede bracht, datse dan valsch was, als de welcke van de sekere meestersse der saken, te weten de bevindinge, af-weeck. (4) Maer wanneer de vernufte, ende weet-gierige Menschen, de bevindinghe sochten te verstercken door hare Oirsaken, alsoo de selvighe niet gheweten zijnde, de uyt-komst bedrieghlick valt, soo hebben sy genegentheyt genomen, om die te ondersoecken. Onder dese is wel de voornaemste gheweest den grooten Hippocrates, uyt het geslacht van Esculapius, ende Hercules; wiens schriften noch op desen tijdt, na meerder als twee duysent ende hondert Jaer (want hy leefde ten tijde van den Koningh Darius Longimanus, een sone, ghelijck gelooft werdt, van Hester, getrouwt met den Koning Assuerus) by ons noch in wesen zijnde. Dese leere begon wat te verflauwen ten tijde van de eerste Keysers; tot dat sy wederom haer hooft heeft op-gesteecken onder de Keysers M. Aurelius, ende Commodus sijnen Soon, als wanneer dien voor-treffelicken, ende neerstigen Genees-meester Galenus, de verouderde ende verdonckerde Boecken van Hippocrates, die hy by na voor eenen Godt houdt, wederom door den luyster van sijn geleerde uyt-legginge, in ’t heldere licht bracht, ende de selvige Reden-gevende leere, door sijn uytmuytende schriften, groote kracht, ende vast steunsel gaf. Ende ghelijck door het korte leven der Menschen, niet alles en kan geweten, noch ondervonden werden: soo zijn noch na de tijden van de wel-gehemelte Hippocrates, ende Galenus, dien, als d’eerste ende hooghste eere toe-behoort, andere gekomen, die in haer voetstappen tredende dese Leeringe noch verder uyt-ghestreckt, ende met nieuwe Leeringen, ende Ondervindingen meerder versterckt hebben. Welckers voor-schrift wy volgende, sullen niet by-brengen, als ’t gene op Redenen, ende Ervarentheyt gebouwt is. Want wy en moeten niet steunen op de enckele en naeckte Ervarentheydt, dewijl de selve, wanneer sy met de Reden niet verknocht en is, vol ghevaers steeckt: om datter vele dingen gehouden werden te geschieden door de kracht der Natueren in ’t menschelicke lichaem, die nochtans door gewelt van de Sieckten uytgeperst werden. Hier komt noch by, dat geene Sieckte in een yegelijck even-eens en is, ende datter geen soorte van ghenees-middel en is, de welcke in een yeder de selvighe kracht heeft. Men moet oock niet op de Reden, ende het oirdeel alleen blijven staen: alsoo dickwils bevonden werdt, dat het gene na de Reden schijnt vast te gaen, door de Bevindinge omgestooten werdt. Hierom schrijft den geleerden Jode Philo, in sijn Griecx Boeck van de Landt-bouwinge, seer wel, dat de onvruchtbare boomen, gelijck zijn de leeringen, die alleen bestaen in overdencken ende inbeeldingen, onder welcke hy stelt de leedige Genees-konste, die haer niet en begeeft om de genesinghe der Siecken selfs by der handt te nemen, alsoo het gene men by zijn selven overleyt heeft, niet en siet, door de bevindinge, ende dagelickschen Ervarentheyt, altijt bevestigen. (5) Hier uyt blijckt dan, dat de Reden, ende Ervarentheyt te samen moeten gaen, ende dat sy beyden de vastigheydt in de Genees-konste stellen. Doch indien ’t gheviele, dat de Reden schene te strijden tegens de Ervarentheyt, alsdan most de Ervarentheyt meest wegen. Want dat men siet ende bevindt, staet meerder te ghelooven, als ’t gene by ons door waerschijnelicke Reden soude mogen in-ghebeelt werden. Dese Ervarentheyt geschiet in ’t Menschelicke Lichaem, door Genees-middelen; daerom de gelegentheyt van beyde hier te beschrijven. Dan en is de Evarentheyt niet te rekenen uyt het gene nu, ende dan eens ghesien werdt: maer uyt ghestadigh ende langhdurige Oeffeninge in alderhande Lichamen, ende Sieckten, ende daer op neerstighe ende wackere Aen-merckingen. Ende alsoo seyt, met den wijs-gerige Aristoteles, de Poëet Manilius, dat, door menighvuldigh ghebruyck, het exempel den wegh banende, de Ervarentheydt de Konsten ghebaert heeft. Per varios, usus artem Experrientia fecit, Exemplo monstrante viam. Nu dewijl het Bysondere niet bequamelick ondersocht, nochte wel verstaen en kan werden, sonder voorgaende kennisse van het Algemeene: soo sullen wy, voor al eer wy komen tot elcke Sieckten in ’t bysonder, eerst uytleggen den Aert, ende gelegentheyt van de Sieckten in ’t gemeen. |
(1) HET EERSTE BOEK VAN DE ZIEKTEN In het algemeen. Het eerste Kapittel. 1. gesteldheid van de geneeskunst. 2. Naamreden van geneeskunst en schat der ongezondheid. 3 Beginsel uit ervaring. 4 Daarna wel te recht mede gebouwd op de reden. 5 Hoe de ervaring bestuurd moet worden. (1) Indien de natuur het voortreffelijke en nooit genoeg te verwonderen gebouw van het menselijke lichaam had kunnen onderhouden zoals het geschapen is zou het nimmermeer nodig geweest zijn een geneeskunst uit te vinden en aan te houden. Maar zoals alle andere dingen die de wereld in zijn omvang begrijpt zo heeft ook de mens zijn zekere ondergang en wordt door verschillende oorzaken steeds besprongen om hem daaraan, als hij niet goed op let, te herinneren. Derhalve is de mens door de goedertieren God met een redelijke ziel begaafd en genoodzaakt geweest door zijn verstand en vernuft een kunst op te sporen waardoor hij zijn tegenwoordige gezondheid kan bewaren als hij die bij een ongeluk of verzuim verloren heeft wederom terug krijgt. Zodat de geneeskunst in deze twee dingen alleen bestaat, te weten om de tegenwoordige gezondheid te beschermen en de verlorene te herstellen. (2) En hoewel het woord genezen alleen staat op hetgeen dat nu alreeds ziek is, waaraan de kunst ook haar begin en naam van heeft, zo is nochtans die ook gebleven over al hetgeen dat daarna bij het eerste gekomen is en alles met de vorige naam van medicijnen, dat is geneeskunst, genoemd. Zulks ziet men ook onder andere in de geometrie, dat is de kunst van landmeten, die zijn naam gekregen heeft omdat in Egypte de landpalen door het jaarlijkse overvloeien van de rivier Nijl vermengd en vernietigd werd herstelden met zekere afmetingen van de landen. Welke kunst op die tijd noch ruw was, al is het dat ze daarna met veel deftige aanwijzingen en diepzinnige ondervindingen verrijkt is, zo heeft ze niettemin haar eerste naam behouden. Hoe en door welke middelen de gezondheid te bewaren is heb ik in de ‘Schat der Gezondheid’ aangewezen en omdat die niet ongunstig door de lezer ontvangen is zo heb ik me laten bewegen om het andere deel van de geneeskunst, wat de eigenlijke geneeskunst is, te weten van het genezen van de kwalen die het menselijk lichaam van de gezondheid beroven mede in het licht te geven. En zulks onder de naam van de ‘SCHAT DER ONGEZONDHEID’. Een titel die door sommigen wel gemakkelijk als vreemd opgenomen zou worden. Want waar alle schatten in de wereld zeer veel begeerd zijn is er niemand die de ongezondheid voor een schat rekent en zelfs ook niet door diegene die met geen minder moeite dan de gierigaards hun schatten door hun manier van leven proberen te verkrijgen. Ik zou me wel kunnen verdedigen met de manier van spreken van de Grieken en Latinisten dat ik een naam houdt in beide delen van de geneeskunst die mede het woord schat gebruikt hebben van een kwade zaak (zo is bij Plautus te lezen, ‘Thesaurus mali’ en ‘Thesaurus stupri, een ‘schat van kwaad’ en een ‘schat van hoererij’, en zelfs bij de Apostel in ‘Romeinen. 2.vers 5’ een ‘schat des toorn’) maar ik bedoel zoals de gezondheid zelf volgens ons waarachtig spreekwoord een verborgen Schat is en dat ook de kunst een schat is omdat zoals ze nu is te bewaren dan wanneer ze verloren is te herstellen. Dan dit is genoeg van de naam. We komen nu tot de zaak zelf. (3) Deze geneeskunst heeft haar begin (2) en aanvang genomen door de ervaring en aan de ervaring is oorzaak gegeven door de dagelijkse nood. Want het ging in de oude tijden er zo slecht aan toe dat men de zieken op de straat droeg en aan de voorbijgaande man raad vroeg. Hieruit zijn eerst enige geneesmeesters ontstaan die de kunst alleen bouwden op de dagelijkse ondervindingen, net zo als de smeden het ijzer naar hun kunst weten te smeden zonder de aard ervan eens te onderzoeken. Die oordeelden dat de reden van de dingen ondienstig was omdat of ze het moesten leren van de ervaring of van wat anders en als die het zelf aanwees dat ze dan onnodig waren en als het wat anders dat het in tegendeel mee bracht dat het dan vals was dan hetgeen van de zekere meesters in deze zaken, te weten de ondervinding, afweek. (4) Maar toen de vernuftige en weetgierige mensen de onderving probeerden te versterken door haar oorzaken te zoeken en omdat men die niet wist de uitkomst bedrieglijk uitviel hebben ze gelegenheid genomen om die te onderzoeken. Onder die is wel de voornaamste geweest de grote Hippocrates uit het geslacht van Aesculapius en Hercules wiens geschriften noch op deze tijd, na meer dan twee duizend en honderd jaar (want hij leefde ten tijde van de koning Darius Longimanus, (Artaxerxes) een zoon als geloofd werd van Hester die getrouwd was de koning Assuerus (Ahasuerus) bij ons noch aanwezig zijn. Deze leer begon wat te verflauwen ten tijde van de eerste keizers totdat ze wederom haar hoofd opstak onder de keizers Marcus Aurelius en Commodus, zijn zoon, toen die voortreffelijke en naarstige geneesmeester Galenus de verouderde en verdonkerde boeken van Hippocrates, die hij bijna voor een God hield, wederom door de luister van zijn geleerde uitleggingen in het heldere licht bracht en die reden gevende leer door zijn uitmuntende schriften grote kracht een vaste steun gaf. En omdat door het korte leven van de mensen niet alles geweten, noch ondervonden kan worden zo zijn noch na de tijden van de wel vermelde Hippocrates en Galenus, die de eerste en hoogste eer toebehoort, andere gekomen die in hun voetstappen traden en deze leer noch verder uitgestrekt en met nieuwe leringen en ondervindingen meer versterkt hebben. Wiens voorschrift we volgen en zullen niets anders bijbrengen dan hetgeen op redenen en ervaring gebouwd is. Want we moeten niet steunen op de enkele en naakte ervaring omdat die, wanneer ze met de reden niet verknocht is, vol gevaar steekt omdat er vele dingen gehouden worden te gebeuren door de kracht van de natuur in het menselijke lichaam die nochtans door het geweld van de ziekten uitgeperst worden. Hierbij komt noch dat geen ziekte in iedereen gelijk is en dat er geen soort van geneesmiddel is die in iedereen dezelfde kracht heeft. Men moet ook niet op de reden en het oordeel alleen blijven staan omdat dikwijls ondervonden wordt dat hetgeen naar de reden schijnt vast te staan door de ondervinding omgestoten wordt. Hierom schrijft de geleerden Jood Philo van Alexandrië in zijn Grieks boek van de landbouw zeer goed dat de onvruchtbare bomen net als de leringen zijn die alleen bestaan in overdenken en inbeeldingen waaronder hij de lege geneeskunst stelt die zich niet begeeft om de genezing van de zieken zelf bij de hand te nemen omdat hetgeen men bij zichzelf overlegd heeft niet zal zien die door de ondervinding en dagelijkse ervaring altijd bevestigd wordt. (5) Hieruit blijkt dan dat de reden en ervaring tezamen moeten gaan en dat ze beiden de vastigheid in de geneeskunst stellen. Doch indien het gebeurt dat de reden lijkt te strijden tegen de ervaring dan moet de ervaring het zwaarste wegen. Want wat men ziet en ondervindt is meer te geloven dan hetgeen bij ons door waarschijnlijke reden ingebeeld zou mogen zijn. Deze ervaring gebeurt in het menselijke lichaam door geneesmiddelen, daarom is de gelegenheid om hiervan beide te beschrijven. Dan is de ervaring niet te rekenen uit hetgeen nu en dan eens gezien wordt, maar uit steeds en langdurige oefeningen in allerhande lichamen en ziekten en daarop vlijtige en wakkere aanmerkingen te maken. En alzo zegt, met de wijsgerige Aristoteles, de poëet Manilius dat door menigvuldig gebruik het voorbeeld de weg gebaand en de ervaring de kunst gebaard heeft. ‘Per varios, usus artem Experrientia fecit. Exemplo monstrante viam’. Nu omdat het bijzondere niet goed onderzocht, noch goed begrepen kan worden zonder de voorgaande kennis van het algemene zullen we voor we tot elke ziekte in het bijzonder komen eerst de aard en gesteldheid van de ziekten in het algemeen uitleggen. |
Het II. Capittel. 1. Beschrijvinge van de Sieckte. 2. Haer Vergelijckinge tegen de Gesontheyt(1) Sieckte is een ghestaltenisse tegens de Nature in het Menschelicke Lichaem, sijne Werckingen belettende. (3) Met het woordt Gestaltenisse hebben wy willen uyt-beelden het Grieksche Diathesis, ofte Latijnsch Dispositio, Constitutio, ofte diergelijcke. Is tegen de Nature, als de welcke de selve ghestadigh bestrijdt, ende de overhandt krijgende, de Doodt aen-brengt. Wy hebben noch geseyt in ’t Menschelicke Lichaem, als zijnde het subject van onse Genees-konste, ende niet Ossen, ofte Paerden, die sy laet aen een andere, genoemt Ars veterinaria. Daerom en hadde onsen Operateur geen ongelijck, als hy my onlangs klaeghde, over de laetdunckentheyt van seker Paerde-lubber, die sijn E. begroet hadde met den naem van Confrater. Waer op vragende of hy mede een Operateur was, kreegh tot antwoort, Ja: maer dat ’t gene sijn E was in de Menschen, hy was in de Beesten. Ick besluyte, dat sy de Werckingen des Lichaems belet, ’t welck haer recht-strijdigh stelt tegens de Gesontheyt. (2) Want ghelijck de Gesontheyt is een gestaltenisse volgens de Nature, door haer selven alle werckingen der deelen, ende leeden uytvoerende: alsoo is in tegen-deel de Sieckte, een ghestaltenisse in ons lichaem tegens de Nature, eerst, ende door haer selven de werckinghe belettende, ofte verhinderende. Hierom is wel geseyt van Cicero, in sijn Boeck van de Vrientschap, dat in andere dingen, die begeert werden, elck bequaem ende meest ghelegen valt voor yet bysonders: maer de Gesontheyt, om buyten pijn te leven, ende de werckingen des Lichaems wel uyt te konnen voeren. Ende als daer yet aen komt te haperen, dan isser Sieckte. De weynighe woorden nu verhaelt, beschrijven kort-bondigh, ende volkomentlick den Aert, ende nature der Sieckte: waerom wy oock gantsch onnoodigh achten hier naeukeurigh te toetsen het verschillende gevoelen der Genees-meesters, of wel de Sieckte Substantie, ofte Wesen is, of Relatie, als tegen de Gesontheyt staende, of liever Qualitas, dat is, Hoedanigheyt. Derhalven zullen wy alleen, ende kortelick vervolgens aenwijsen der Sieckten Verscheydenheyt, Tijden, Oirsaken, Ken-teyckenen, ende Voor-teyckenen. |
Het II Kapittel. 1. Beschrijving van de ziekten. 2. Haar vergelijkingen tegen de gezondheid. (1) ‘Ziekte is een vorm die tegen de natuur in het menselijke lichaam is en zijn werkingen belet’. [3] Met het woord vorm hebben wij het Griekse Diathesis of Latijnse Dispositio, Constitutie of dergelijke willen uitbeelden. Het is tegen de natuur die het zelf steeds bestrijdt en als het de overhand krijgt de dood aanbrengt. Wij hebben noch gezegd in het menselijke lichaam dat het subject van onze geneeskunst is en niet ossen of paarden die ze overlaat aan een andere die Ars veterinaria genoemd wordt. Daarom had onze operateur geen ongelijk toen hij bij mij onlangs klaagde over de laatdunkendheid van een zeker paardencastreerder die zijn weledele begroet had met de naam van ambtsbroeder. Waarop hij vroeg of hij ook een operateur was en kreeg tot antwoord, ‘ja’ maar dat hetgeen zijn weledele in de mensen was dat hij dat was in de beesten. Ik besluit dat zij de werkingen van het lichaam beletten wat hun net tegenovergesteld stelt tegen de gezondheid. (2) Want net zoals de gezondheid een vorm is volgens de natuur die door haarzelf alle werkingen van de delen en de leden uitvoert, alzo is in tegendeel de ziekte een vorm in ons lichaam tegen de natuur die eerst door haarzelf de werking belet of verhindert. Hierom is goed gezegd door Cicero in zijn boek van de vriendschap dat in andere dingen die begeerd worden elk nuttig en het meeste gelegen valt voor iets bijzonders, maar de gezondheid om buiten pijn te leven en de werkingen van het lichaam goed uit te kunnen voeren. En als daar iets aan komt te haperen, dan is er ziekte. De weinige woorden die nu verhaald zijn beschrijven kort bondig en volkomen de aard en natuur van de ziekte waarom we het ook gans onnodig achten hier nauwkeurig de verschillende meningen van de geneesmeesters te toetsen of de ziekte substantie of wezen is of relatie die tegen de gezondheid staat of liever qualitas, dat is hoedanigheid. Derhalve zullen wij alleen en kort vervolgens de ziekten aanwijzen, verschillen, tijden, oorzaken, kentekens en voortekens. |
Het III. Capittel. 1. Verscheydenheyt der Sieckten driedeley; 2. Sommige in Enckele, ende gelijckformige Deelen, 3. Andere in te Samen-gevoeghde, ende Werckende, 4. Eenige Gemeen in beyde. Sieckten haer leger-plaets hebben in de Deelen onses Lichaems, soo moet haer voorname Verscheydenheyt genomen werden uyt de verscheydenheyt der Deelen. Die de gematigheyt ofte het Wesen van enckele Deelen beschadigen, noemen wy Enckele, ghelijck t’ Samen-ghestelde Sieckten, die t’Samen-gestelde deelen ontstellen. Ende alsoo beyde ghemeen is uyt haer ghevoeghde stucxkens te bestaen: soo maeckt haer scheydingh het derde onderscheyt, ende werden soodanighe Sieckten de naem gegeven van Gemeene. (2) Enckele Sieckten zijn, wanneer in Enckele, ende Gelijck-formige deelen, voor eerst de Gematigheyt van de vier Elementen, die tot werckinge van nooden is, ende de Gesontheyt maeckt, komt te veranderen in Ongematigheyt, waer door eene Hoedanigheydt de andere drie; ofte twee de vordere overtreffen. Daer uyt volght een Enckele ongematigheyt, als een Hoedanigheyt uytsteeckt, de welcke vierderley is, Heete, Koude, Vochtighe, ende Drooge: ofte Gemengde, als twee uytmuyten, die oock volgens vierderhande mengeling vierderhande is, Heete ende Vochtige, Heete ende Drooge, Koude ende Vochtige, Koude ende Drooge. Dan alsoo het Menschelicke Lichaem niet alleen een enckel mengsel is, maer oock een levend, ende gezielt lichaem, hebbende natuurlicke wermte, levende geesten, oirspronckelicke vochtigheyt, ende een bysondere gedaente, daer van het gezielt wert, ende waer uyt Edele hoedanigheden spruyten, die in de vermengingh van de vier Elementen niet te vinden en zijn, ende sonder welcke de ghestaltenis van de Enckele deelen niet en kan bestaen; derhalven beschadight zijnde, noch een andere soorte van enckele Sieckten veroirsaken, die wy noemen van Verborgene Hoedanigheyt, ofte geheel Wesen, gelijck Pest, Venijnige beten, ende diergelijcke. (3) De Werckende deelen hebben een bequame t’samen-voeginge, ende verscheyden maecksel na de verscheydenheyt van haer werckingen; ende sulcks in Gedaente, Getal, Groote, ende Plaetsche, waer uyt dan rijsen vier soorten van Sieckten der Werckende deelen. Voor eerst zijn Sieckten in Gedaenten, wanneer de natuurlicke Figure, ofte ghedaente van eenigh Deel verkeert staet, gelijck kromme Beenen; wanschapenis, gelijck een Hooft dat geheel ront ofte al te langh is. Wanneer ’t gene nauw moet wesen, te seer uytgeset wert, ghelijck den Oogh-appel, gereckte Aderen, ende Slagh-aderen; ofte de ruymte benauwt wert, ghelijck in Squinantie, ende alderhande Verstoppinge. Als noch wanneer yet, dat van Naturen rouwachtigh is, gelijck Maegh, Dermen, ende Lijf-moeder, om vaster te houden, gladt ende glibberigh werden, ofte dat de Stroot-pijp rouwer gemaeckt zijnde, Heesigheyt aen-brengt. Ten tweeden, komen de Sieckten in Getal, te weten, alsser eenigh Deel te veel, ofte te kort is, gelijck de seste Vinger, den derden ofte vierden Bal; dat yemandt sonder Arm, Been, Handt, gheboren werdt, ofte daer na verliest (4) De derde soorte maken de Sieckten in Groote, wanneer eenigh Deel boven ofte onder de natuerlicke mate te groot ofte te kleyn is, als een Water-hooft, een over-groote Neus, een Tonge so groot, datse de Mondt niet en kan bedecken; ghelijck die oock in sommige te kort komt. Ten vierden schieten Leden uyt hare Plaetsche, gelijck in Ontledinge, uytstekende Tanden, ende Scheursel. (4) Het derde Onderscheyt van de Sieckten bestaet in het scheyden van het gene geheel was; ende alsoo sulcx in de gemelte Deelen eenparigh aengaet, soo werden sy gemeene genoemt, en zijn Wonden, ende Breucken. |
Het III Kapittel.1. Verschillen in ziekten zijn er in drie vormen. 2. Sommige zijn in enkele en gelijkvormige delen. 3. Andere in tezamen gevoegde en werkende. 4 Enige algemeen in beide. (1) Terwijl alle ziekten hun legerplaats in de delen van ons lichaam hebben moeten hun voornaamste verschillen genomen worden uit de verschillen van de delen. Die de gematigdheid of het wezen van enkele delen beschadigen noemen we enkele net zoals de tezamen gestelde ziekten die tezamen gestelde delen ontstellen. En omdat het bij beiden gewoon is dat ze uit samengevoegde stukjes bestaan maakt hun scheiding het derde verschil en worden zodanige ziekten de naam gegeven van algemene. (2) Enkele ziekten zijn wanneer in enkele en gelijkvormige delen en als eerste de gesteldheid van de vier elementen die voor de werking nodig zijn en de gezondheid maakt komt te veranderen in ongesteldheid waardoor een hoedanigheid de andere drie of twee verdere overtreffen. Daaruit volgt een enkele ongesteldheid als een hoedanigheid uitsteekt die viervormig is, heet, koud, vochtig en droog, of gemengde als er twee uitmunten die ook vervolgens in vier soorten vermenging viervormig zijn, heet en vochtig, heet en droog, koud en vochtig, koud en droog. Dan omdat het menselijke lichaam niet alleen een enkelvoudig mengsel is, maar ook een levend en bezield lichaam die natuurlijke warmte, levende geesten, oorspronkelijke vochtigheid en een bijzondere gedaante heeft waardoor het bezield wordt en waaruit edele hoedanigheden spruiten die in de vermenging van de vier elementen niet te vinden zijn en zonder die de gestalte van de enkele delen niet kan bestaan en als die derhalve beschadigd worden noch een andere soort van enkele ziekten veroorzaken die we verborgene hoedanigheid of geheel wezen noemen als pest, venijnige beten en dergelijke. (3) De werkende delen hebben een bekwame tezamen voeging. En verschillen van vorm naar de verschillen van hun werkingen en zulks in vorm, getal, grootte en plaats, waaruit dan rijzen vier soorten van ziekten van de werkende delen. Als eerste zijn er ziekten in vormen wanneer de natuurlijke figuur of gedaante van enig deel verkeerd staat zoals kromme benen of wanschapen is zoals een hoofd dat geheel rond of al te lang is. Wanneer hetgeen nauw moet zijn en te zeer uitgezet wordt zoals de oogappel, gerekte aderen en slagaderen of de ruimte benauwd wordt zoals in keelblaren en allerhande verstoppingen. Als ook noch wanneer iets dat van naturen ruwachtig is zoals maag, darmen en baarmoeder om vaster te houden glad en glibberig worden of dat de strottenpijp ruwer gemaakt wordt heesheid aanbrengt. Ten tweede komen de ziekten in getal, te weten als er enig deel te veel of te kort is zoals een zesde vinger, de derde of vierde bal, dat iemand zonder arm, been of hand geboren wordt of daarna verliest ( 4) De derde soort maken de ziektes in grootte wanneer enig deel boven of onder de natuurlijke maat te groot of te klein is als een waterhoofd, een overgrote neus, een tong zo groot dat ze de mond niet kan bedekken zoals die ook in sommige te kort komt. Ten vierde schieten leden uit hun plaatsen zoals in ontledingen, uitstekende tanden en verscheuringen, breuken. (4) Het derde onderscheid van de ziektes bestaat in het scheiden van hetgeen heel was en omdat zoiets in de vermelde delen hetzelfde gaat worden ze algemene genoemd en dat zijn wonden en breuken. |
(1) De Tijden der Sieckten maken mede haer Verscheydenheyt. Het IV. Capittel. 1. Tijden der Sieckte, 2. Tweederley; 3. Algemeene vier-tijdigh, 4. Beginsel, ofte Aenvang, 5. Opgang, ofte Vermeerdering, 6. Op ’t Hooghste te zijn, 7. Af te gaen, 8. Bysondere Tijden, mede vierderhande. Ende gelijck een Vyer, dat even aengeleyt is, in ’t eerste smoockt, daer na sijn vlamme allengskens op-steeckt, tot dat het geheel aen brandt raeckt, ende dan wederom metter tijdt vergaet, tot dat het ten laetsten gantsch uyt-gebluscht werdt: even-eens gaet het met de Sieckten, welckers stoffe in ’t begin als smoockt, daer na door-breeckt, ende dan op ’t hooghste ontsteeckt, ende in ’t laetste wederom af-gaet, ende soo allengskens verdwijnt. (2) Dese Tijden zijn tweederhande: sommige Al-gemeen, sommige Bysonder. Al-gemeene werden geseyt ten aensien van de geheele Sieckte, ende zijn de gene, de welcke in haer den geheelen loop der Sieckte besluyten. Bysondere tijden hebben haer begrip in een bysondere verheffinge. (3) De Al-gemeene tijden werden by onsen leermeester Galenus, ende sijn Na-volgers, gestelt vierderley te wesen. (4) Het Beginsel is den eersten tijdt, wanneer de Sieckte eerst aenvanght, ende haer stoffe noch rauw is. (5) Opgang werdt genoemt, als de Sieckte toe-neemt, de Toevallen beswaren, ende de Teyckenen van teren, ofte koken haer beginnen te openbaren in Sieckten, daer men van op staet; ofte als haer Teyckenen vertoonen strijdigh tegens het teren, die dan doodelick zijn; in welck geval oock de vier Tijden niet nootsakelick uytgebracht en werden. (6) De Sieckte is op ’t Hooghst, wanneer de selve in den hevighsten strijdt staet tegens de Nature, ende dan vertoonen haer oock alle Toe-vallen op het quaetste. Op welcke Tijdt de overwinninge aen een van beyden zijde nootwendigh moet vallen, ende ofte de nature, ofte de Sieckte de overhandt behouden. In ‘t eerste geval vertoonen haer Teyckenen, dat de stoffe gekoockt ende gerijpt is, waer op dan de Gesontheyt volght: in ’t ander zijn tegenstrijdende Teyckenen, ende die verdervinge aenwijsen. (7) Als in den gemelten strijdt de Nature de sterckste blijft, ende de Sieckte overwonnen heeft, dan verminderen terstondt al de quade Toe-vallen, ende de Sieckte wert geseyt Af te gaen, op die maniere allengskens met de Gesontheydt verwisselende. (8) Dese vier Tijden en nemen niet alleen plaets in den vollen loop der Sieckten: maer oock in haer bysondere aen-vallen. Soo bestaet het Begin van Af-gaende Koortschen, in ’t huyveren, ofte beven ende in een in-getrocken, ofte kleynen Pols. Ende als de selve hem begint uyt te steken, volgende de Hitte, die haer over het geheele Lichaem verspreyt, dat is het op-gaen. Wanneer de Hitte noch toe-neemt, ende dien-volgende de Pols stercker slaet, ende het Hert benauder werdt, dan is de Koortsche op ’t Hooghste. Ten laetsen, de Hitte merckelick af-nemende, komt de Koortsche aen ’t Af-gaen, de Pols gaet natuerlicker, ende de overige Stoffe werdt door onsienlicken damp, ofte sweeten uyt-gedreven. |
Het IV Kapittel. 1. Tijden van de ziekte, 2. Twee vormen; 3. Algemene vier tijden, 4. Begin of aanvang, 5. Opgang of vermeerdering, 6. Op het hoogste, 7. Af te gaan, 8. Bijzondere tijden die ook in vieren zijn. (1) De tijden van de ziekten maken mede hun verschillen. En net zoals een vuur dat net aangelegd is die in het begin rookt en daarna zijn vlammen geleidelijk aan opsteekt totdat het geheel aan de brand raakt en dan wederom mettertijd vergaat totdat het tenslotte gans uitgeblust wordt net zo gaat het met de ziekte wiens stof in het begin als rook en daarna doorbreekt en dan op het hoogste ontsteekt en in tenslotte wederom afgaat en zo geleidelijk aan verdwijnt. (2) Deze tijden zijn er in twee vormen, sommige algemeen en sommige bijzonder. Algemene worden gezegd ten aanzien van de gehele ziekte en zijn diegene die in hen de gehele loop van de ziekte hebben. Bijzondere tijden hebben hun begrip in een bijzondere verheffing. (3) De algemene tijden worden door onze leermeester Galenus en zijn navolgers in vier vormen gesteld. (4) Het begin is de eerste tijd wanneer de ziekte net aanvangt en haar stof noch rauw is. (5) Opgang wordt genoemd als de ziekte toeneemt, de symptomen verergeren en de tekenen van verteren of koken zich beginnen te openbaren in ziekte en waarvan men opstaat of als er tekens vertonen die strijdig zijn tegen het verteren die dan dodelijk zijn, in welk geval ook de vier tijden niet noodzakelijk uitgebracht worden. (6) De ziekte is op het hoogst wanneer die in de hevigste strijd staat tegen de natuur en dan vertonen zich ook alle symptomen op het ergste. Op die tijd moet de overwinning aan een van beiden zijden noodwendig vallen en of de natuur of de ziekte houdt de overhand. In het eerste geval vertonen zich tekens dat de stof gekookt en gerijpt is waarop dan de gezondheid volgt, in het andere zijn tegen strijdende tekenen die verderf aanwijzen. (7) Als in de vermelde strijd de natuur de sterkste blijft en de ziekte overwonnen heeft dan verminderen terstond alle kwade symptomen en van de ziekte wordt gezegd dat die af gaat en op die manier verwisselt het geleidelijk aan met de gezondheid. (8) Deze vier tijden hebben niet alleen plaats in de volle loop van de ziekte, maar ook in haar bijzondere aanvallen. Zo bestaat het begin van afgaande koortsen in het huiveren of beven en in een ingetrokken of kleine pols. En als die zich begint uit te steken volgt de hitte die zich over het gehele lichaam verspreidt, dat is het opgaan. Wanneer de hitte noch toeneemt en dientengevolge de pols sterker slaat en het hart benauwder wordt dan is de koorts op het hoogste. Tenslotte als de hitte opmerkelijk afneemt komt de koorts aan het afgaan, de pols gaat natuurlijker en de overige stof wordt door onzichtbare damp of zweten uitgedreven. |
M Het V. Capittel. 1. Oirsaken der Sieckten tweederley; 2. Uytwendige, 3. Inwendige, 4. Nootsakelickheyt der kennisse. (1) De Oirsaken der Sieckten zijn ofte uytwendigh, ofte inwendigh. (2) De Uytwendige bestaen meest in de ses Niet-natuurlicke dingen in de Voor-reden van den Schat der Gesontheyt, Cap. 8. verhandelt, te weten, Lucht, Spijse, Dranck, &c. ende dat is ’t gene Diogenianus seyde by Plutarchus in ‘t 8. van sijn Tafel-redenen 9. dat de selfde dingen, die ons doen leven, oock de Sieckten aen-brengen. (3) Van de Inwendige, zijn sommighe ons door de beginselen ende stoffe van ons maecksel aen-gekomen, het welck de oorsaeck is van Erf-sieckten, (5) als onder andere, Gicht, Graveel, Tering, Vallende Sieckte. Soo dat het een groot geluck is, gesonde Ouders gehadt te hebben, ende wel geboren te zijn. Derhalven soude het Menschelicke gheslacht groote dienst geschieden, indien alleen, gelijck de groote Plutarchus wel vermaent, in sijn Boeck van de Opvoedingh der Kinderen, gesonde ende welvarende Luyden haer tot den Houwelicken-staet begaven. Want, indien een Bouman, die sijn landt sal gaen bezaeyen, suyver en hart Koren daer toe neemt, ende voos zaet, niet als licht ende quaet gewas voort en komt, hoe veel te meerder behoort men daer op te letten in het telen der Kinderen. Andere Inwendige oirsaken door Sieckten in ons Lichaem groeyen, uyt het Bloedt, Slijmerigheyt, Gal, ende swart Bloedt, als sy van haer Natuurlicke gematigheyt af wijcken, ofte datter eenigh Deel in ’t Lichaem komt te veranderen, verstoppen, ofte verderven. Hier uyt blijckt wel geseyt te wesen van den meer-gemelten Plutarchus (in sijn Boeck, om niet te leven volgens Epicurus) dat het Lichaem niet alleen van buyten, gelijck een Zee door ongestuymigh onweder en helt: maer dat het meerder geroert, ende ontstelt werdt, door ’t gene het selver van binnen voedt, ende opgeeft; ende dat yemandt meerder reden heeft, om te hopen op goet ende stil weder midden in den Winter, als dat sijn Vleysch een stant-vastighe ghesontheyt sal behouden. Want al stondt Esculapius selve (die de Heydenen plachten te vieren voor eenen Godt, ende vinder der Genees-konste) gestadigh by yemandt van sijn geboorte af, ende alles wat door ongesontheyt van buyten aen konde komen, af-keerde; soo soude evenwel het Lichaem van binnen veranderen, door den strijdt, die daer valt tusschen de beginselen onses levens, ende de natuurlicke ende in-geboren Wermte; de welcke ons wel, soo langh wy leven, voedt, beschermt, ende onderhoudt; maer nochtans metter tijdt verandert, ende verteert, sommighe vroeger, sommighe later, na dat elck den tijdt sijnes levens gestelt is, welckers palen, de Genees-meesters gelooven, dat van weynighe bereyckt werden. Dan hier over is onder anderen een treffelicken uyt-spraeck gedaen by den Wel-edele, ende noyt genoegh gepresen Juffrouw, Juffr. Anna Maria van Schurman, in sekeren Brief aen my geschreven, ende in Latijn, ende Nederlandts gedruckt, te sien in ’t Aenhangsel van de Heel-konst, onder de Brieven No 3. (4) Wat vorder de Oirsake der Sieckten belangt, daer is soo veel aen gelegen dat de Genees-meesters (gelijck Cicero schrijft in ’t boeck van ’t Noot-lot) meenen, wanneer maer de Oirsaeck der Sieckte gevonden werdt, dat dan oock de Genees-middel gevonden is. Want wat soude, schrijft de Griecksche History-schrijver Polybius, in ’t derde boeck, een Genees-meester by een Siecken uyt-rechten, die niet en verstondt de Oirsaken der Sieckte? Dewijl soodanigh een nimmermeer den rechten wegh van ghenesinghe en sal ingaen. Derhalven, seyt hy, en moet op geen dingen meerder acht genomen werden, als op de Oirsaken van al ’t gene, dat gebeurt. Maer alsoo sulcks niet licht en valt, ende een yegelijcks werck niet en is, soo mogen wy met den Poët Virgilius wel seggen, Foelix; qui potuit rerum cognoscere causas. |
Het V Kapittel. 1. Oorzaken van de ziekten zijn tweevormig; 2. Uitwendige, 3. Inwendige, 4. Noodzakelijkheid van de kennis. (1) De oorzaken van de ziekten zijn of uitwendig of inwendig. (2) De uitwendige bestaan meestal in de zes niet natuurlijke dingen die in de voorreden van de ‘Schat der Gezondheid’ in het 8ste kapittel behandeld zijn, te weten lucht, spijs, drank, &c. en dat is hetgeen Diogenianus bij Plutarchus in de 8ste van zijn tafelredenen, 9. zei dat dezelfde dingen die ons laten leven ook de ziekten brengen. (3) Van de inwendige zijn er sommige die ons door het begin en stof van ons maaksel aangekomen wat de oorzaak is van erfelijke ziektes (5) zoals onder andere, jicht, nierstenen, tering en vallende ziekte. Zodat het een groot geluk is om gezonde ouders te hebben en goed geboren te zijn. Derhalve zou het menselijke geslacht een grote dienst gedaan worden indien alleen, zoals de grote Plutarchus wel vermaant in zijn boek van de opvoeding van de kinderen, gezonde en welvarende lieden zich tot de huwelijkse staat begaven. Want als een tuinder die zijn land zal gaan bezaaien er zuiver en hard koren voor neemt en dat uit voos zaad niets anders dan licht en slecht gewas voortkomt, hoeveel meer behoort men daar op te letten in het telen van de kinderen. Andere inwendige oorzaken die door ziekten in ons lichaam groeien komen uit het bloed, slijmerigheid, gal en zwart bloed als ze van hun natuurlijke gesteldheid afwijken of dat er enig deel in het lichaam komt te veranderen, verstoppen of te bederven. Hieruit blijkt dat het wel goed gezegd is door de meer vermelde Plutarchus (in zijn boek om niet volgens Epicurus te leven) dat het lichaam niet alleen van buiten, net zoals een zee door onstuimig onweer helt, maar dat het meer geroerd en ontsteld wordt door hetgeen het zelf van binnen voedt en opgeeft en dat iemand meer reden heeft om te hopen op goed en stil weer midden in de winter dan dat zijn vlees een standvastige gezondheid zal behouden. Want al stond Aesculapius zelf (die de heidenen plachten te vieren voor een God en vinder van de geneeskunst) constant bij iemand van zijn geboorte aan af en alles wat er door ongezondheid dat van buiten aan kon komen afkeerde zou evenwel het lichaam van binnen veranderen door de strijdt die er valt tussen de beginselen van ons leven en de natuurlijke en ingeboren warmte die ons wel zolang we leven voedt beschermt en onderhoudt, maar nochtans mettertijd verandert en verteert, bij sommige vroeger en bij sommige later naar dat bij elk de tijd van zijn leven gesteld is en waarvan de geneesmeesters geloven dat zijn perken door weinigen bereikt worden. Dan hierover is onder andere een voortreffelijke uitspraak gedaan door de weledele en nooit genoeg geprezen juffrouw, juffrouw Anna Maria van Schurman in een zekere brief die ze aan mij geschreven heeft en in Latijn en Nederlands gedrukt is en te zien in het aanhangsel van de heelkunst onder de brieven No 3. (4) Wat verder de oorzaak van de ziekten aangaat, er is zoveel aan gelegen dat de geneesmeesters (zoals Cicero schrijft in het boek van het noodlot) menen dat wanneer maar de oorzaak van de ziekte gevonden wordt dat dan ook het geneesmiddel gevonden is. Want wat zou, schrijft de Griekse historieschrijver Polybius in het derde boek, een geneesmeester bij een zieke uitrichten die niets begreep van de oorzaken van de ziekte? Omdat ze een nimmermeer de rechte weg van genezing zal ingaan. Derhalve, zegt hij, moet op geen ding meer gelet worden dan op de oorzaken van al hetgeen dat er gebeurt. Maar omdat zulks niet gemakkelijk is en het niet iedereen zijn werk is mogen we met de poëet Vergilius wel zeggen, ‘Foelix; qui potuit rerum cognoscere causas.’ |
(1) Dewijl de Oirsaken der Sieckten dickwils Het VI. Capittel. 1. Teyckenen der Sieckten. 2. Toe-vallen. 3, Teyckenen tweederley. 4. Ken-teyckenen, 5. Eygene, 6. By-sittende. verborgen zijn, soo werden de selvige af-genomen door de uytwendige Teyckenen, ende Toe-vallen. (2) De Toe-vallen werden gemeenlick met den Grieckschen naem genoemt, Symptomata, ende zijn mede teyckenen der Sieckten. Alsoo beteyckenen geele Ogen, ende de selvige verwe over ’t geheele lichaem, een geele sucht, als een toeval ofte gevolgh van die Sieckte; het welck, alsoo het sichtbaer is, een teycken geeft van de inwendige ende verborgen sieckte, daer het van daen komt. Soo seyt Plutarchus, 5. van de Meeningen der Wijsen 29. dat het gene wy sien, ons klaerlick voor ooghen stelt’t gene in duyster is. Ende alsoo konnen oock sommighe dinghen Teyckenen wesen, hoe-wel geen Toe-vallen. (3) De Teyckenen zijn tweederley; sommighe wijsen aen de teghenwoordige gelegentheyt, die wy Ken-teyckenen sullen noemen, andere de toekomende, die wy met den naem van Voor-teyckenen bekleeden. (4) Een Ken-teycken openbaert, ende geeft te kennen het gene verborgen is. In welcke gelegentheyt oock uyt de Oirsaken, die voorgegaen zijn, ofte noch tegenwoordigh by-blijven, Ken-teyckenen der Sieckten getrocken werden. (5) Dan de Eygene teyckenen (Pathognomonica by de Griecken genoemt) volgen het wesen, ende de eygenschap der Sieckte, ende hangen aen de selve nootsakelick vast, soo dat hy van ’t beginsel daer by zijn, ende daer van niet gescheyden en konnen werden, derhalven oock soodanigen Sieckten nootwendigh te kennen geven. Want alsoo de Sieckte seer selden door een eenigh ende eygen Teycken werdt (p 6) aengewesen: soo neemt men gemeenlick de Eygene, uyt vele teyckenen by malkanderen ghevoeght; de welcke bysonder genomen zijnde, sulcken Sieckte gantsch niet en beteyckenen. Wy sullen hier toe, in plaetse van vele, alleen by-brengen het vermaerde voor-beeldt van ’t Pleuris. Noch Korten-adem, noch Hoest, noch gestadige Koortsche, noch stekende Zijde-pijn, noch een harde Pols, en konnen by haer selven, ende gescheyden, geen Pleuris uyt-beelden; gelijck sy volkomentlijck doen, wanneer sy haer te samen allegader ghelijckelick vertoonen. (6) Behalven dese Eygene teyckenen, staen noch aen te mercken andere, die wy na den Grieckschen naem By-sittende moghen heeten; de welcke de Sieckte niet altijdt en volgen, ende derhalven oock hare eygenschap niet aen en wijsen; maer even-wel haer by de andere voegende klaerder licht by-brengen, ofte bysonder onderscheyt te kennen geven. Soodanighe zijn in ‘t voor-gemelte Pleuris, dat de Sieckte beter kan leggen op de verkeerde zijde, als op de gesonde, ende dat de pijn op-rijst tot boven na den stroot, ofte tot beneden in den onder-buyck sackt. |
Het VI Kapittel. 1. Tekens van de ziektes. 2. Symptomen. 3, Tekenen in twee vormen. 4. Kentekens, 5. Eigen, 6. Bijzittende. (1) Terwijl de oorzaken van de ziektes dikwijls verborgen zijn worden die herkend door de uitwendige tekenen en symptomen. (2) Symptomen worden gewoonlijk met de Griekse naam Symptomata genoemd en zijn mede tekens van de ziektes. Alzo betekenen gele ogen en dezelfde kleur over het gehele lichaam een geelzucht als een symptoom of gevolg van die ziekte wat, omdat het zichtbaar is, een teken geeft van de inwendige en verborgen ziekte waar het vandaan komt. Zo zegt Plutarchus in het 5de van de meningen der wijzen 29, dat hetgeen wij zien ons duidelijk voor ogen staat wat in het duister is. En alzo kunnen ook sommige dingen tekens wezen, hoewel geen symptomen. (3) Tekens zijn er in twee vormen, sommige wijzen de tegenwoordige gesteldheid aan die we kentekens zullen noemen en de andere de toekomende die we met de naam van voortekens bekleden. (4) Een kenteken openbaart en geeft te kennen hetgeen verborgen is. In welke gesteldheid ook uit de oorzaken die voorbij gegaan zijn of noch tegenwoordig bijblijven de herkenningstekens van de ziektes getrokken worden. (5) Dan de eigen tekens (Pathognomonica bij de Grieken genoemd) volgen het wezen en de eigenschap van de ziekte en hangen aan die noodzakelijk vast zodat het van het begin af aan daarbij is en daarvan niet gescheiden kan worden en geeft derhalve ook zodanige ziekten te kennen. Want omdat de ziekte zeer zelden door een enig en eigen teken wordt (6) aangewezen neemt men gewoonlijk het eigene die uit vele tekens bij elkaar gevoegd zijn en als die apart genomen worden dat het zo’n ziekte in het geheel niet betekent. We zullen hiertoe, in plaatse van velen, alleen het vermaarde voorbeeld van pleuris bijbrengen. Noch korte adem, noch hoest, noch steeds koorts, noch stekende zijde pijn, noch een harde pols kunnen door hen en apart geen pleuris aanduiden zoals ze volkomen doen wanneer ze zich tezamen allen gelijk vertonen. (6) Behalve deze eigen tekens staat noch een andere aan te merken die we naar de Griekse naam bijzittende mogen noemen die de ziekte niet altijd volgt en derhalve ook haar eigenschap niet aanwijst, maar als ze zich evenwel bij de andere voegt duidelijker licht geeft of bijzonder onderscheid te kennen geeft. Zodanige zijn in het voor vermelde pleuris dat de zieke beter op de verkeerde zijde kan liggen dan op de gezonde en dat de pijn oprijst tot boven naar de strot of tot beneden in de onderbuik zakt. |
Het VII. Capittel. 1. Voorsienigheyts nootsakelickheyt in ’t gemeen, 2. Bysonderlick in de Genees-konste. 3. Voor-teyckenen, 4, Haer Onderscheyt, 5. Bysondere krachten. (1) Het en is niet genoegh, dat men uyt de tegenwoordighe Teyckenen de Sieckte wel kendt: maer is oock hoogh-noodigh, om de selve niet te mis-handelen, haer Uyt-komste te voorsien Istuc est sapera, non quod ante pedes modo est Videre: sed illa etiam, quae futura sunt, Prospicere, gelijck Terentius wel seyt Adelphis. Maer die niet verder en siet, als (gelijck men seyt) sijn Neus langh en is, schiet meest te kort. De yet begint sonder insicht van ’t eynde, ende wat tusschen beyde soude konnen vallen, valt gemeenlick tusschen twee stoelen in de assche. Soo schrijft de Ridder Partua, in ‘t 5 Boeck van sijn Italiaensche Historie van Venetien, dat als de Romen, door sijn sloffigheyt, ende quade toesicht in-genomen, ende jammerlick geplondert werde, de Paus Clemens de VII. toonde met een seer aen-merckens waerdigh voor-beeldt, dat in gelegentheden, die ’t grootste ghevaer onderworpen zijn, wijse raedt is, alle mogelicke dingen te over-leggen, ende gelijck als of sy stonden om te gebeuren, ende voor haer te soecken, soo veel mogelick is, tijdelick behulp-middel. Derhalven seyde eertijdts (by Ammina. Marcell in ‘t 16. boeck van sijn Historie) de Keyser Iulianus, dat in de swaerste saken de tijdelicke toesicht dickwils versien heeft, ende den staet van wanckele dingen, goeden raet wel opgenoomen zijnde, door Goddelicke middelen veeltijts herstelt is. De Voorsienigheyt schijnt voorwaer wat Goddelicx te wesen, ghelijck de Indianen wel toonden aen Columbus, als hy haer den aenstaenden Eclipsis voorseyde. Laërtius schrijft van den wijsgeer Democritus, dat als hy wat voor-seydt hadde, dat (ghelijck Dionysius Halicarnussus schrijft in ‘t 8 van sijn Griecksche Historie 28.) de Goden aen niemandt van de sterffelicke Menschen ghegeven hebben een sekere wetenschap van het toe-komende, ende dat sulcx voor-weten by Isocrates, in sijn gespreck tegen een Neus-wijse, gehouden werdt het Menschelicke verstandt soo verre te boven te gaen dat de hoogh-wijse Poëet Homerus, selve de Goden in sijn Verssen stelt, raetslagende met malkanderen over ’t gene gebeuren sal, als of ’t selve voor haer onseker, ofte verborgen was: soo kan even-wel een vernuft, ende recht-sinnigh Genees-meester uyt het gene, ’t welck de Sieckte te voren vertoont, heeft, ende noch tegenwoordigh voor-geeft, met goede redenen af-nemen, wat daer op volgen sal. Alsoo schrijft Polybius in sijn 6. Boeck van sijn Historie, niet swaer te zijn, dat door overleggen van ’t gene gebeurt is, geoirdeelt werdt van ’t gene noch gebeuren sal, te weten, als het met de saeck soo gelegen is, gelijck Cicero seyt in ‘t 6. Boeck van sijn Brieven, dat haer uytkomste voorsien kan werden. (2) Om voorsichtigh te genesen, moet een Genees-meester de Voorsienigheyt ten hooghsten in achtinghe nemen. Want voor-seggende het gene den Siecken daer na over-komt, is hy vry van na-praet, als den aert van de Sieckte wel verstaen hebbende. Behalven dat hy oock de goede Genees-middelen, die andere geholpen hebben, niet te vergeefs en verspilt. Waer by noch komt, dat de Sieckte grooter vertrouwen stelt op den Genees-meester, die hy siet, niet alleen het tegenwoordige te begrijpen, maer oock het toe-komende te voor-seggen, gelijck Hippocrates wel aen-merckt in ’t beginsel van de Voor-teckenen. (3) Het Voor-weten, dat een Genees-meester van nooden heeft, bestaet voornamelick in drie dingen: te weten wat Uyt-komste de Sieckte sal hebben, op wat Tijt, ende op wat Maniere. Hier sullen wy sulcx maer in ’t gemeen aen-roeren, houdende het bysondere in de beschrijvinge van de bysondere Sieckten. (4) Het Onderscheyt der Voor-teyckenen is (7) driederhande. Sommighe boodtschappen van Rauwigheydt, ofte wel Teren, Andere van Op-komen ofte Sterven, Eenighe van scheyden, Critica ghenoemt. De Voor-teyckenen van Rauwigheyt, ofte wel koken van de Vochtigheden, bestaen in ’t Water, Aftreck, ende Fluymen. De Voor-teyckenen van Doodt, ofte Leven zijn in ’t ghene met het Water, ende den Kamer-gangh gelost werdt; als mede Sweeten, Langen, ofte Korten-adem halen, de Sieckte licht, ofte beswaerlick te verdragen, een even ofte on-even Pols, geen, ofte veel veranderingh in ’t Aenghesicht, dat men in ‘t Bedde leyt na gewoonte, ofte over hoop. Voor-teyckenen, Critica gheheeten, komen met een schielicke veranderingh, ende ontsteltenis. Ende van de selve zijn sommige als Oirsaeck, ende Teycken, gelijck Braken, Kamer-gangh, veel Water, bloeden uyt den Neus, Sweeten, Geswellen achter de Ooren, Sinckingen van d’eene plaets op d’ander. Sommige zijn alleen Teyckenen, als Rasernye, Waken, diepen Slaep, Hooft-pijn, Ongherustheyt, schemerende, ende tranende Oogen, ruysende Ooren, bevende Onder-lip, sterck Schudden, root Aengesicht, ende Oogen, Treckingh in den Buyck, Walging, Brandt, ende grooten Dorst. (5) Dese Teyckenen en zijn niet van eenderhande kracht. Die mede brengen dat de Vochtigheden wel gekoockt zijn, vallen altijt goet, op wat tijt datse haer oock vertoonen: maer de Critica zijn altemet quaet. Want sy en moeten haer niet openbaren, dan als de Sieckte op ’t Hooghste is; ende in ’t begin, ofte toe-nemen komende, en seggen sy niet goets, nochte en brengen eenige verlichting aen de Sieckte. |
Het VII Kapittel. 1. Voorzienigheid is noodzakelijk in het algemeen, 2. Vooral in de geneeskunst. 3. Voortekens, 4, Hun verschillen, 5. Bijzondere krachten. (1) Het is niet genoeg dat men uit de tegenwoordige tekens de ziekte wel herkent, maar is ook hoognodig om die niet verkeerd te begrijpen en hun uitkomst te voorspellen; ‘Istuc est sapera, non quod ante pedes modo est Videre: sed illa etiam, quae futura sunt, Prospicere’ zoals Terentius wel zegt in ‘Adelphis’. Maar die niet verder kijkt dan (zoals men zegt) zijn neus lang is schiet meestal te kort. Die iets begint zonder inzicht van het einde en wat er tussen beide zou kunnen gebeuren valt gewoonlijk tussen twee stoelen in de as. Zo schrijft ridder Partua in het 5de boek van zijn Italiaanse historie van Venetië dat toen Rome door zijn nalatigheid en slecht toezicht ingenomen en jammerlijk geplunderd werd Paus Clemens VII met een zeer opmerkenswaardig voorbeeld aantoonde dat in gelegenheden die aan het grootste gevaar onderworpen zijn het wijze raad is om alle mogelijke dingen te overleggen net alsof ze stonden te gebeuren en voor hen zoveel als mogelijk is een tijdig hulpmiddel te zoeken. Derhalve zei eertijds (bij Ammina. Marcell in het 16de boek van zijn historie) keizer Julianus dat in de zwaarste zaken het tijdelijke toezicht vaak voorzien heeft en als in een staat van wankele dingen goede raad goed opgenomen wordt en door Goddelijke middelen vaak hersteld is. De voorzienigheid schijnt voorwaar wat Goddelijks te wezen zoals de Indianen wel aantoonden toen Columbus hun de aanstaande eclips voorspelde. Laërtius schrijft van de wijsgeer Democritus dat toen hij wat voorspeld had dat (zoals Dionysius van Halicarnussus schrijft in het 8ste van zijn Griekse historie 28) de Goden aan niemand van de sterfelijke mensen een zekere wetenschap van het toekomende gegeven hebben en dat zulks voorspellen door Isocrates in zijn gesprek tegen een neuswijze gehouden werd om het menselijke verstand zoverre te boven te gaan dat de hoog wijze poëet Homerus zelf de Goden in zijn verzen voorstelt dat ze met elkaar beraadslagen over hetgeen gebeuren zal alsof dat voor hun onzeker of verborgen was, zo kan evenwel een vernuftig en rechtzinnige geneesmeester uit hetgeen wat de ziekte tevoren vertoont heeft en noch tegenwoordig voorgeeft met goede redenen vernemen wat daarop volgen zal. Alzo schrijft Polybius in zijn 6de boek van zijn historie dat het niet moeilijk is dat door overleggen van hetgeen gebeurd is geoordeeld wordt van hetgeen noch gebeuren zal, te weten zoals het met de zaak zo gesteld is, zoals Cicero zegt in het 6de boek van zijn brieven, dat die uitkomst voorspeld kan worden. (2) Om voorzichtig te genezen moet een geneesmeester de voorzienigheid ten hoogste in achting nemen. Want als hij voorspelt wat de zieke daarna overkomt is hij vrij van praatjes omdat hij de aard van de ziekte goed begrepen heeft. Behalve dat hij ook de goede geneesmiddelen, die andere geholpen hebben, niet tevergeefs verspilt. Waarbij noch komt dat de zieke groter vertrouwen stelt op de geneesmeester die hij ziet en niet alleen het tegenwoordige begrijpt maar ook het toekomende kan voorspellen zoals Hippocrates goed opmerkt in het begin van de voortekenen. (3) Het voorweten dat een geneesmeester nodig heeft bestaat voornamelijk in drie dingen, te weten welke uitkomst de zieke zal hebben, op welke tijd en op welke manier. Hiervan zullen we maar het algemene aanroeren en houden het apart in de beschrijving van de aparte ziekten. (4) Het verschil tussen der voortekens is (7) drievormig. Sommige boodschappen van ruwheid of goed verteren, andere van opkomen of sterven, enige van scheiden wat Critica genoemd wordt. De voortekens van ruwheid of goed koken van de vochtigheden bestaan in het water, aftrek en fluimen. De voortekens van dood of leven zijn in hetgeen met het water en de kamergang gelost wordt als mede zweten, lang of kort adem halen, de ziekte licht of moeilijk te verdragen is, een even of oneven pols, geen of veel verandering in het aangezicht en dat men in het bed naar gewoonte of overhoop ligt. Voortekens die critica genoemd worden komen met een plotselinge verandering en ontsteltenis. En daarvan zijn sommige een oorzaak en teken zoals braken, kamergang, veel water, bloeden uit de neus, zweten, zwellen achter de oren, zinkingen van de ene plaats op de andere. Sommige zijn alleen tekens als razernij, waken, diepe slaap, hoofdpijn, ongerustheid, schemerende en tranende ogen, ruisende oren, bevende onderlip, sterk schudden, rood aangezicht en ogen, trekking in de buik, walging, brand en grote dorst. (5) Deze tekens zijn niet van een soort kracht. Die mee brengen dat de vochtigheden goed gekookt zijn vallen altijd goed op welke tijd dat ze zich ook vertonen, maar de Critica zijn meestal kwaad. Want zijn moeten zich niet openbaren dan als de zieke op het hoogste is en als ze in het begin of aan het toenemen komen zeggen ze niets goeds, noch brengen enige verlichting aan de zieke. |
Het VIII. Capittel. 1. Teyckenen uyt den Pols, ende ’t Water. 2. Beschrijvinge van den Pols. 3. Sijn Verscheydenheyt, ende Oirsaken. (1) Om de Sieckten te beteyckenen, en hebben de Pols, ende het Water geen kleyne kracht. Want de Pols wijst aen de ghelegentheydt van het Herte, ende de Slagh-aderen, en dien-volgende van de sterckte onses Lichaems. Het Water vertoont hoe dat de Lever, ende Aderen ghestelt zijn, ende met eenen oock de hoedanigheydt van ’t Bloedt, ende d’ander Vochtigheden daer in zijnde, als oock van de Sieckten uyt de selvighe spruytende: maer wat duysterder van de krachten. Een quaden Pols geeft altijdt arger teycken, als quaet Water: ende gesont Water is sekerder, als eenen gesonden Pols. (2) De Pols is een beweginghe, ofte kloppingh (het welck in ’t Latijn Pulsus beteyckent) van de Slagh-aderen, die uyt het Herte spruyten, van ’t welcke sy daer mede het Bloedt door ’t geheele Lichaem speuten, bestaende in opheffen, ende neder-stijgen. Ende al-hoe-wel de Slagh-aderen, het gheheele Lichaem over kloppen, soo is men even-wel ghewoon geen anderen Pols te voelen, als die voor aen den arm staet, om dat die gereeder leyt, ende oock blooter, als tegen het vel aen staende. (3) Om den Pols wel te verstaen, soo moet men eerst, ende voor-al wel letten, op de gene die gematight is, als zijnde de wet, ende de maet van alle d’andere. Want dese werden, na vergelijckinge van den selven, geseyt Groot ofte Kleyn, Ras ofte Langsaem, Hart ofte Saght, Sterck ofte Flauw, Gelijck ofte Ongelijck. De gematighde Pols en werdt niet gevonden, als in de alderbeste naturen, ende in al-sulcke gestaltenisse des Lichaems, de welcke midden tusschen de uytstekende hoedanigheden gematight is. Maer in Ongematighde naturen, al is ’t datse ghesont zijn, soo verschillen de Polsen daer van. Want die Heet van Naturen zijn, hebben een Rassen, Grooten, ende Sterck-achtigen Pols: in tegen-deel, die Kout zijn. De Magere eenen Langsamen, Stercken ende Grooten: dewijl dat de Ader geen belet en heeft, om haer wel op te geven. In Mans, ende Jongelingen is hy Grooter ende Stercker, als in Vrouwen, in Oude luyden slap, ende Traegh, in Kinderen tusschen beyden. Soo verandert hy oock na de Getijden des Jaers, na de Landen, na de Oeffeninge des Lichaems, als oock na de beweginge des Gemoets. Een stercke Pols beteyckent in de gesonde een lang leven, in Siecken, dat sy wel sullen op-komen. Een slappe is een bode van slapheyt der krachten, alsoo geworden, ofte door langhdurigheyt der sieckten, ofte datse door eenige andere oirsaken vervlogen zijn, als vasten, waken, pijn, ongerustheydt, loop, ofte diergelijck. Een rasse Pols beteyckent Hitte, ofte gebreck van levende Geesten: een groote, dat de Krachten niet swack en zijn; een stercke, dat de selfde sterck ende kloeck zijn. Een kleyne Pols geeft te kennen, ghebreck van natuurlicke Wermte, ende een groote verkouwinge. Nu dat een Pols niet wel, ofte volkomen uyt en slaet, sulcx en gheschiet niet uyt nootsakelickheyt, ofte en betoont geen eygenschap van sieckte: maer alleen eenig beletsel, dat ontrent de slag-ader valt, te weten, wanneerse van de omliggende vliesen, vet, ofte vleysch verdruckt werdt. Soo hebben Vette luyden een Korten, ende Kleynen: Magere een Langen, ende grooten; Vier-schotige een gematigden Pols. Een sachten Pols betoont een sachte slagh-ader, ende dat het Lichaem vol slijmerachtige Vochtigheyt is, ghelijck in Water-sucht, ende slapende sieckten. Een Harde Pols, indien hy niet en komt uyt Flauwigheyt (8), noch uyt Vreese, noch uyt schaemte, beteyckent altijt een Harde slagh-ader: die alsoo wert, ofte door Drooghte, ofte door Benauwinge, ofte door Spanninghe. De Drooghte heeft haren oirspronck uyt onmatigh gebruyck van heeten dranck, uyt brandende ende verdroogende Koortschen, uyt de vierden-daeghsche Koortsch, ende swaermoedigheyt. De Benauwinge komt somtijdts van kouw, ’t zy door de Lucht ofte kouwen dranck, somtijdts oock van quade Vruchten, die veel dick glas-slijm in ’t Lichaem doen groeyen. De Spanninge geschiet door ontstekingh, ofte door een hardigheyt in de Lever ofte Milt. Maer in wat soort dat hy gelijck slaet, dan gaet hy vast, ende seker, waer op men hem mach vertrouwen; dan ongelijck gaende, valt hy ontrouw. Derhalven is een goede Pols, die gelijck gaet, de sekerste, ende beste: een quade ende ghelijcke, de archste; ende arger als een die Quaet, ende Ongelijck is. Wat Pols nu in elcke Sieckte is, sullen wy hier na op sijn plaetse uyt-leggen. |
Het VIII Kapittel. 1. Tekens uit de pols en het water. 2. Beschrijving van de pols. 3. Zijn verschillen en oorzaken. (1) Om de ziekte te herkennen hebben de pols en het water een behoorlijke kracht. Want de pols wijst de gesteldheid van het hart en de slagaderen aan en dientengevolge van de sterkte van ons lichaam. Het water vertoont hoe de lever en aderen gesteld zijn en meteen ook de hoedanigheid van het bloed en de andere vochtigheden die daarin zijn en ook van de ziektes die er uit spruiten, maar wat onzekerder van krachten. Een slechte pols geeft altijd ergere tekens aan dan slecht water en gezond water is zekerder dan een gezonde pols. (2) De pols is een beweging of klopping (wat in het Latijn pulsus betekent) van de slagaderen die uit het hart spruiten vanwaar ze daarmee het bloed door het gehele lichaam spuiten en bestaat in opheffen en neergaan. En alhoewel de slagaderen het gehele lichaam door kloppen is men evenwel gewoon geen andere pols te voelen dan die vooraan de arm staat om dat die klaar ligt en ook bloter is omdat die tegen het vel aanstaat. (3) Om de pols goed te begrijpen moet men eerst en vooral goed op diegene letten die gematigd is omdat die de wet en de maat van alle anderen is. Want die worden na vergelijking ermee groot of klein, snel of langzaam, hard of zacht, sterk of flauw, gelijk of ongelijk te zijn. De gematigde pols wordt niet gevonden dan in de allerbeste naturen en zulke vormen van lichaam hebben die midden tussen de uitstekende hoedanigheden gesteld is. Maar in ongestelde naturen, al is het dat ze gezond zijn, verschillen de polsen daar van. Want die heet van naturen zijn hebben een snelle, grote en sterkachtige pols, in tegendeel die koud zijn. De magere een langzame, sterke en grote terwijl dat de ader geen beletsel heeft om zich goed op te geven. In manen en jongelingen is hij groter en sterker dan in vrouwen, in oude lieden slap en traag, in kinderen tussen beiden. Zo verandert hij ook naar de tijden van het jaar en naar de landen, naar de oefeningen van het lichaam als ook naar de bewegingen van het gemoed. Een sterke pols betekent in de gezonde een lang leven, in zieken dat ze wel zullen opkomen. Een slappe is een bode van slapte van krachten die zo geworden zijn of door langdurigheid van de ziekten of dat ze door enige andere oorzaken vervlogen zijn als vasten, waken, pijn, ongerustheid, loop of dergelijke. Een snelle pols betekent hitte of gebrek van levende geesten, een grote dat de krachten niet zwak zijn, een sterke dat diegene sterk en kloek zijn. Een kleine pols geeft een gebrek van natuurlijke warmte te kennen en een grote koude. Nu dat een pols niet goed of volkomen uit slaat, zulks gebeurt niet uit noodzaak of toont geen eigenschap van ziekte, maar alleen enig beletsel dat omtrent de slagader valt, te weten wanneer ze door de omliggende vliezen die vet of vlezig zijn verdrukt wordt. Zo hebben vette lieden een korte en kleine, magere een lange en grote, vierkante een gematigde pols. Een zachte pols toont een zachte slagader en dat het lichaam vol slijmachtige vochtigheid is zoals in waterzucht en slapende ziektes. Een harde pols, indien hij niet uit flauwte komt (8), noch uit vrees, noch uit schaamte betekent altijd een harde slagader die zo wordt of door droogte of door benauwdheid of door spanning. De droogte heeft haar oorsprong uit onmatig gebruik van hete drank, uit brandende en verdrogende koortsen, uit de vierde daagse malariakoorts en zwaarmoedigheid. De benauwdheid komt soms van koude, hetzij door de lucht of koude drank, soms ook van kwade vruchten die veel dik glasachtig slijm in het lichaam laten groeien. De spanning gebeurt door ontsteking of door een hardheid in de lever of milt. Maar in welke vorm dat hij gelijk slaat, daar gaat hij vast en zeker waarop men zich mag vertrouwen, dan als hij ongelijk gaat valt hij ontrouw. Derhalve is een goede pols die gelijk gaat de zekerste en beste, een kwade en gelijke de ergste en erger dan een die kwaad en ongelijk is. Welke pols er nu in elke ziekte is zullen we hierna op zijn plaats uitleggen. |
Het IX. Capittel. 1. Waters Stoffe, ende Oirspronck. 2. Sijn Ken-teyckenen. 3. In ’t Besien waer te nemen. 4. Beschrijvinge van Gesont Water. 5, Onderscheyt in Veelte, 6. Verwe, 7. Wesen, ofte Gestaltenisse, 8. Vermenginge. 9. Misbruyck in ’t Water te besien, ende daer van eenige kluchtige Geschiedenissen, 10. Dat het geen Tecycken en geeft van Man, ofte Vrouw, 11. Noch van Swanger gaen. (1) Dewijl de Vuyligheyt van ons Lichaem, gelijck als een af-schietsel is van beschadighde deelen, ofte quade vochtigheden, soo brenght het mede haer gelegentheyt, ende heeft de voornaemste plaets onder de Kenteyckenen. Maer het Water alleen schiet van ’t geheele Lichaem, en kan derhalven een algemeen teycken geven. Want het Water en is niet anders, als de Wey van het Bloedt door de Nieren ghescheyden, ende af-gheleeckt. Gelijck in Melck, alsse stremmelt, soo werdt oock in ’t Bloedt de Wey van het dicke en grove af-gesondert: de welcke onder het Bloedt vermenght was, om dat het door de kleyne Aderkens tot het uyterste van ’t Lichaem soude konnen loopen. Dese Wey heeft haren oirspronck van den Dranck, ofte ander Nat, waer mede vaster spijse vermengt werdt, ende sonder het welcke het Lichaem nauw’licx eenigh voordeel uyt de Spijse en soude trecken. Hierom is den Dranck alle Dieren seer bequaem ende noodigh, sommigen, ghelijck de Vogelen, die geen water en maken, schaersser, anderen, als Menschen, ende Vier-voetighe dieren, meerder. Door het koken van de Maegh werdt de geheele vochtigheyt met de Kost vermenght, ende alle de spijse werdt verdunt, ende met de vochtigheyt gebracht tot een gelijks ende eenparigh wesen, het welck wy Chylus, ofte Gijl noemen. Desen door den Dermen loopende, werdt uyt-gesogen door de Aderen van het Dermscheyl (ghelijck tot noch toe gemeent is) ofte door de Melck-aderen (onlanghs gevonden, ende by ons oock in levende ontledinge der Beesten ondervonden) die het fijnste, en nutste uyt-suygen, ende voeren na de Lever. Als hier dan van gijl Bloedt gemaeckt is, gelijck de Gal na het Gal-blaesjen, het swart, ende grof Bloedt na de Milt, alsoo werdt oock het Water (’t eygen uytschot van de Lever, gelijck de Kamer-gangh is van Maegh ende Dermen) sijn werck, dat geseyt is, gedaen hebbende, ende ’t gene nu onnut, ende overigh is, uyt het bultige deel des Levers gedreven, door de Suygh-slagh-aderen tot in de Nieren, ende van daer door de Water-pesen in de Blaes. Doch even-wel niet al: want haer noch een deel met het bloet door het Lichaem verspreyt, het welck ’t ampt van door-voeren volbracht hebbende, ofte door het sweet uyt-dampt, ofte wederom den eygen wegh keerende, door de Nieren ende Blaes ghelost werdt. Soo dat het Water niet alleen uyt de Lever, maer oock uyt de groote ende kleyne Aderen, ende ’t gantsche Lichaem voort-komt, het welck een yegelick volkomen gewaer kan werden, wanneer hy in drie a vier dagen niet ofte weynigh en drinckt. (2) Dit Water, als het met gheen onmatighen dranck, ofte met yet anders vermenght en is, soo geeft het klaerlick te kennen de gelegentheyt van ’t Bloedt, ende d’andere Vochtigheden, die in de Lever, ende Aderen zijn. Want het Water, soo lange het met de selvighe vermenght was, trock na hem hare hoedanigheden, ende nu daer van als af-gesneden zijnde, vertoont hare ghestaltenis. Derhalven indien het Ingewant, ofte de Aderen, ofte het Hooft, ofte de Longen, ofte eenigh ander Deel des Lichaems met Sieckte beladen is, om dat de selvighe haer gestaltenisse mede deelen aen de vochtigheden die sy by haer hebben, soo sal oock het Water, ’t welck met het Bloedt, ende d’ander Vochtigheden door het Lichaem gevloeyt heeft, daer van deelachtigh wesen, ende gemaeckt zijnde, eygen teycken geven van haer ghelegentheyt. Maer het vertoont oock insonderheyt, hoe de plaetschen, daer het door-loopt, te weten, Nieren ende Blaes gestelt zijn. Want al is ‘t, dat het daer niet langhe in en (9) blijft, soo treckt het nochtans met hem de vuyligheyt die in de selvige souden mogen wesen. Soo dat het meestendeel kan aenwijsen de gelegentheyt van alle de plaetsen, daer het aen geweest is. (3) Het Water, daer men uyt oordeelen sal, moet gemaeckt wesen in den na-nacht, na den eersten slaep, ende als de spijse wel verteert is, ende besien in een klaer glas, ende ter plaetse daer het licht niet al te helder en flickert, ofte al te duyster en is. (4) Gelijck van de Pols geseyt is, soo moet men oock voor-eerst kennen het beste Water, als zijnde een wet ende regel van d’andere. Soodanigh Water is middelmatigh van wesen, niet dun gelijck gemeen water, noch dick ende grof, ghelijck van paerden, ende diergelijcke beesten: klaer, ende niet beroert: van verwe geel, van veelte met den dranck over een komende, ofte wat weyniger, dewijl daer wat van den dranck in ’t lichaem verteert wordt. Het gene hier in besinckt, is wit, effen, ende eenparigh, wat scherp opwaerts drijvende. Soodanigh Water en beteyckent niet alleen dat de Nature alles wel verteert maer oock dat het Lichaem sijn volkomen gesontheyt heeft. Het gene hier afwijckt, beduyt het Lichaem qualick gestelt te zijn. Waer toe wel gelet moet werden op de Veelte, Verwe, Wesen ofte Gestaltenis, Klaerheyt, ende ’t gene daer in drijft, ofte besinckt. (5) Wanneer het Water matelick veel gemaeckt werdt, sulcx beteyckent dat het bloedt matelick veel Wey heeft, het welck een teycken is dat de nature wel vaert, ende alles bequamelick uyt-voert. Maer veel, ende overvloedigh Water komt somtijts, door veel drincken, ofte water-drijvende Genees-middelen, ofte door kracht van kouw, ende diergelijcke, ofte oock door eenige sieckte, gelijck Diabete, Water-sucht, ende alsser veel rauwigheyt ontrent het ingewant vergadert, ofte de vochtigheyt des Lichaems tot water versmelt. Weynigh water, indien het geen oirsaeck en heeft van weynigh drincken, ofte wrangen ende onklaren dranck, ofte drooghe kost, ofte veel sweeten, ofte veel ter stoel te gaen, ofte dat het op grooten arbeyt volght, betoont Sieckte, ende die in de wegen, daer het water door-loopt. Waer van ’t sijner plaetse breeder sal gehandelt werden. (6) Onder de Verwen van ’t Water, komen meest in achtinge Wit, Bleyck, Geel, Root, Groen, ende Swart. Dese veranderingh geschiet uyt tweederley oirsaken; datter Hitte in ’t Ingewant, ende ’t gheheele Lichaem is, ofte dat haer eenige andere Vochtigheyt onder ’t Water vermengt. Want Arbeyt, Vasten, Hitte, Koortsch, ende al ’t gene dat het Lichaem kan verhitten, doen het Water van gelijcken verwen, ende soo veel te hooger, hoe sy krachtiger zijn, ende ’t Water, dat langen tijdt in ’t Lichaem blijft, ende langh na den eten ghemaeckt werdt, is altijt hooger van verwe, als ’t gene te voren gelost is. Wanneer oock de Gal haer in de Aderen met de Wey vermengt, ghelijck in de Geele-sucht, dan valt het Water Hoogh-geel, soo dat het selfs oock waer het aen komt, de geligheyt mede deelt. Maer van een gematight, ende wel-varend Mensche, ende die in ’t best van sijn leven is, komt geelachtigh Water, daer in de verwe van een Citroen niet ongelijck. Wit water, ende dat met eenen dun ende klaer is, ende recht waterigh, indien het niet en komt van veel dunnen dranck, betoont datter groote verstoptheyt is in de Nieren, ofte Dermen-scheyl, ende Lever, ofte dat de verterende kracht in de Maegh ende Lever door te groote kouw seer beschadight is. Het gebeurt ook in brandende Koortschen, dat de Gal in de Herssenen op-ghestegen zijnde, Water gemaeckt werdt, ons gemeen water gelijck, waer uyt de Genees-meesters een teycken van Rasernye trecken. Wit ende dick Water, beduydt, datter overvloet van slijm is. Ende als sulcks langh ghelost werdt, is een voorbode van koude Sieckten. Water dat maer Bleyckachtigh en is, geeft teycken van minder rauwigheyt, ende dat de inwendige wermte niet soo veel van de natuurlicke af en wijckt. Groen Water komt door vermenginghe van groene Gal: ghelijck Swart, door Swarte; dan dat beteyckent oock somtijdts een volkomen uyt-blussinge van den Natuurlicke wermte. (7) Van wegen het wesen, ende de ghestaltenis van ’t Water, werdt driederhande onderscheyt gemaeckt, Dun, Dick, ende Middelbaer. Dun Water, indien het niet en komt van overvloedigen dranck, beduydt verstoppinghe in de Nieren, ofte Water-pesen, gelijck men siet als in de selvige een Steentjen vast sit, dat het dunste van ’t water alleen kan af-loopen. Het volght oock wel op de slappigheyt van de verterende kracht: want de natuurlicke wermte is somtijdts soo weynigh, dat sy den dranck laet loopen, ghelijck hy in-ghenomen is. Middelbaer water in dunte, ende dickte, betoont wackere wermte, goede teringh in Maegh, Lever, ende Aderen. Maer ’t gene Dick is, indien het niet en geschiet door al te wijde wegen, is een teycken van Rauwigheyt, ende dat de Natuurlicke wermte door veel rauwe, ende ongekoockte vochtigheden overvallen werdt. Klaer, ende helder is ’t water, als men daer lichtelick door sien kan: in tegendeel is het Duyster, ofte Troubel water. Klaer Water betuyght een goede Verteringh, dat de Natuurlicke wermte, ende Vochtigheden in goeden stant zijn, waer door het oock besoncken is. Duyster ende onklaer water komt veeltijdts door ghebreck in de Nieren, ofte Blaes, het zy dat in de selvige eenige overtolligheyt is van grove Vochtigheydt, die het water met hem sleept, ofte datter yet versweert. Sonder die gebreken [10] beduyt Onklaer Water, overvloet van dicke vochtigheyt in de Aderen, die de natuurlicke wermte niet wel en kan verteren. Nu dat Onklaer ende Dick (daer terstont af geseyt is) verschillen, gelijck oock Dun, ende klaer, blijckt daer uyt, dat wit van Ey, Olye, gesmolten Glas, ende bruyne Wijn, als Wijn Tint, wel recht dick zijn, ende evenwel niet troubel, maer gansch klaer. Ende dat oock witte, ende dunnen Wijn, ja oock selver Brande-wijn, wel somtijdts kan onklaer wesen. (8) Wanneer op het Water, sonder gheroert te zijn, veel Schuym drijft, sulcks beteyckent datter veel winden in ’t Lichaem malen, dat Maegh, ende Dermen gespannen zijn, datter Colijck voor handen is, ende sulcks door onmatigh gebruyck van Vruchten, Erwteten, Boonen, ende diergelijcke, ofte door swackheyt van de Natuurlicke wermte. Indien dat Schuym met grooten Bellen langh blijft staen, geeft teycken van dicke, ende slijmerige Vochtigheden, ende daer uyt groeyen de Verstoppingen: maer indien de Bellen lichtelick breken, ende verdwijnen, sulcks betoont, datter dunne winden, ende dunnen Vochtigheden zijn. Alsser Vettigheyt, ghelijck Spinne-web, op het Water drijft, dat is een teycken van Teringe. Dan sulcks kan oock wel gebeuren, wanneer yemandt Olye gedroncken heeft. Van het vordere sullen wy seggen in de Teyckenen van elcke Sieckte. |
Het IX Kapittel. 1. Water, stof en oorsprong. 2. Zijn kentekens. 3. In het bekijken waar te nemen. 4. Beschrijvingen van gezond water. 5, Verschil in hoeveelheid, 6. Kleur, 7. Wezen of vorm, 8. Vermenging. 9. Misbruik in het water kijken en daarvan enige kluchtige geschiedenissen, 10. Dat het geen teken geeft van man of vrouw, 11. Noch van zwanger gaan. (1) Terwijl de vuiligheid van ons lichaam, net zoals het een afscheiding is van beschadigde delen of kwade vochtigheden brengt het mee haar gesteldheid en heeft de voornaamste plaats onder de kentekens. Maar het water alleen schiet van het gehele lichaam en kan derhalve een algemeen teken geven. Want het water is niets anders dan de wei van het bloed dat door de nieren gescheiden wordt en aflekt. Net als in melk als ze stremt wordt ook in het bloed de wei van het dikke en grove afgezonderd wat onder het bloed vermengd was omdat het door de kleine adertjes tot het uiterste van het lichaam zou kunnen lopen. Deze wei heeft haar oorsprong van de drank of ander nat waarmee vaste spijzen vermengd worden en zonder dat zou het lichaam nauwelijks enig voordeel uit de spijzen trekken. Hierom is drank voor alle dieren zeer nuttig en nodig, sommigen als de vogels die geen water afmaken is het schaarser, bij anderen als mensen en viervoetige dieren meer. Door het koken van de maag wordt de gehele vochtigheid met de kost vermengd en alle spijzen worden verdund en met de vochtigheid gebracht tot een gelijk en eenvormig wezen wat wij Chylus of gijl noemen. Die loopt door de darmen en wordt uitgezogen door de aderen van het darmscheil (zoals tot noch toe gemeend is) of door de melkaderen (onlangs gevonden en bij ons ook in levende ontleding van de beesten ondervonden) die het fijnste en nuttigste uitzuigen en het voeren naar de lever. Als hier van gijl bloed gemaakt wordt zoals de gal naar het galblaasje, het zwarte en grove bloed naar de milt en zo wordt ook het water (het eigen uitschot van de lever zoals de kamergang is van maag en darmen) zijn werk wat gezegd is, gedaan heeft en hetgeen nu onnuttig en over is uit het bultige deel van de lever gedreven door de zuigslagaderen tot in de nieren en vandaar door de waterpezen in de blaas. Doch evenwel niet alles want omdat er noch een deel met het bloed door het lichaam verspreid wordt en wat het ambt van doorvoeren volbracht heeft of door het zweet uitdampt of wederom de eigen weg terugkeert en door de nieren en blaas geloosd wordt. Zodat het water niet alleen uit de lever, maar ook uit de grote en kleine aderen en het ganse lichaam voortkomt wat iedereen volkomen gewaar kan worden wanneer hij in drie a vier dagen niet of weinig drinkt. (2) Dit water als het niet met onmatige drank of iets anders vermengd is geeft het duidelijk de gesteldheid van het bloed en andere vochtigheden te kennen die in de lever en aderen zijn. Want zolang het water met die vermengd was trok het naar zich hun hoedanigheden en nu dat het van afgesneden is vertoont het haar vorm. Derhalve indien het ingewand of de aderen of het hoofd of de longen of enig ander deel van het lichaam dat met ziekte beladen is omdat die haar vorm mede delen aan de vochtigheden die ze bij zich hebben zal ook het water wat met het bloed en de andere vochtigheden door het lichaam gevloeid is daarvan deelachtig en gemaakt wezen en zijn eigen teken geven van hun gesteldheid. Maar het vertoont ook vooral hoe de plaatsen, waar het doorloopt, gesteld zijn, te weten nieren en blaas. Want al is het dat het daar niet lang in ( 9) blijft trekt het nochtans de vuiligheid met zich mee die daarin zou mogen wezen. Zodat het meeste deel de gesteldheid aan kan wijzen van alle plaatsen waar het in geweest is. (3) Het water waar men uit oordelen zal moet gemaakt wezen in de nanacht, na de eerste slaap en als de spijs goed verteerd is en in een helder glas en ter plaatse bekeken worden waar het licht niet al te helder flikkert of al te duister is. (4) Net zoals van de pols gezegd is moet men ook eerst het beste water kennen omdat dit een wet en regel is van de andere. Zodanig water is middelmatig van wezen, niet dun zoals gewoon water, noch dik en grof zoals van paarden en dergelijke beesten, helder en niet geroerd, van kleur geel en van hoeveelheid komt het met de drank overeen of wat minder omdat van de drank in het lichaam verteerd wordt. Hetgeen hier in bezinkt is wit, effen en eenvormig dat wat scherp omhoog drijft. Zodanig water betekent niet alleen dat de natuur alles goed verteert, maar ook dat het lichaam zijn volkomen gezondheid heeft. Hetgeen hiervan afwijkt betekent dat het lichaam er niet best aan toe is. Waartoe goed gelet moet worden op de hoeveelheid, kleur, wezen of vorm, helderheid en hetgeen daar in drijft of bezinkt. (5) Wanneer het water matig veel gemaakt wordt betekent zulks dat het bloed matig veel wei heeft wat een teken is dat de natuur goed gaat en alles goed uitvoert. Maar veel en overvloedig water komt soms door veel drinken of water drijvende geneesmiddelen of door kracht van koude en dergelijke of ook door enige ziekte als diabetes, waterzucht en als er veel rauwheid omtrent het ingewand verzameld wordt of de vochtigheid van het lichaam tot water versmelt. Weinig water, indien het geen oorzaak heeft van weinig drinken of wrange en niet zuivere drank of droge kost of veel zweten of veel naar toilet gaan of dat het op zware arbeid volgt toont ziekte aan en dat in die wegen waar het water doorloopt. Waarvan het op zijn plaats uitvoerig behandeld zal worden. (6) Onder de kleuren van het water komen het meest in achting wit, bleek, geel, rood, groen en zwart. Deze verandering gebeurt uit twee oorzaken, dat er hitte in het ingewand en het gehele lichaam is of dat er enige andere vochtigheid zich onder het water vermengt. Want arbeid, vasten, hitte, koorts en al hetgeen dat het lichaam kan verhitten geven water van dezelfde kleur en zoveel hoger hoe krachtiger ze zijn, het water dat lange tijd in het lichaam blijft en lang na het eten gemaakt wordt is altijd hoger van kleur dan hetgeen tevoren gelost is. Wanneer ook de gal zich in de aderen met de wei vermengt, zoals in geelzucht, dan valt het water hoog geel zodat het zelfs ook waar het aan komt de geligheid meedeelt. Maar van een gematigd en goed gaand mens en die in het beste van zijn leven is komt geelachtig water dat in kleur op die van een citroen wat lijkt. Wit water en dat meteen dun en helder is en echt waterig, indien het niet komt van veel dunne drank toont het aan dat er grote verstopping is in de nieren of darmscheil en lever of dat de verterende kracht in de maag en lever door te grote koude zeer beschadigd is. Het gebeurt ook in brandende koortsen dat de gal die in de hersens opgestegen is water maakt dat op ons gewone water lijkt waaruit de geneesmeesters een teken van razernij trekken. Wit en dik water betekent dat er overvloed van slijm is. En als zulks lang gelost wordt is dat een voorbode van koude ziekten. Water dat maar bleekachtig is geeft een teken van minder rauwheid en dat de inwendige warmte niet zoveel van de natuurlijke afwijkt. Groen water komt door vermenging van groene gal net als zwart door zwarte, dan dat betekent ook soms een volkomen uitblussing van de natuurlijke warmte. (7) Vanwege het wezen en de vorm van het water worden drie verschillen gemaakt, dun, dik en middelbaar. Dun water, indien het niet komt van overvloedige drank, betekent verstopping in de nieren of waterpezen zoals men ziet als daarin een steentje vast zit dat het dunste van het water alleen kan aflopen. Het volgt ook wel op de slapte van de verterende kracht want de natuurlijke warmte is soms zo weinig dat ze de drank laat lopen gelijk het ingenomen is. Middelbaar water in dunte en dikte laat wakkere warmte zien en een goede vertering in maag, lever en aderen. Maar hetgeen dik is, indien het niet gebeurt door al te wijde wegen, is een teken van rauwheid en dat de natuurlijke warmte door veel rauwe en ongekookte vochtigheden overvallen wordt. Zuiver en helder is het water als men daar gemakkelijk door zien kan, in tegendeel is het duister of troebele water. Helder water betuigt een goede vertering en dat de natuurlijke warmte en vochtigheden in goede stand zijn waardoor het ook bezonken is. Duister en onzuiver water komt vaak door gebrek in de nieren of blaas, hetzij dat in die enige overtolligheid is van grove vochtigheid die het water met zich meesleept of dat er iets te zweren komt. Zonder die gebreken (10) betekent onzuiver water overvloed van dikke vochtigheid in de aderen die de natuurlijke warmte niet goed kan verteren. Nu dat onzuiver en dik (waar terstond van verteld wordt) verschillen zoals ook dun en helder blijkt daaruit dat het wit van ei, olie, gesmolten glas en bruine wijn, als wijntint, wel echt dik zijn en evenwel niet troebel, maar geheel helder. En dat ook witte en dunne wijn, ja ook zelfs brandewijn soms onzuiver kan wezen. (8) Wanneer op het water, zonder dat het geroerd is, veel schuim drijft betekent zoiets dat er veel winden in het lichaam malen en dat maag en darmen gespannen zijn, dat er zijdepijn op komst is en zulks door onmatig gebruik van vruchten, erwten, bonen en diergelijke of door zwakte van de natuurlijke warmte. Als dat schuim met grote bellen lang blijft staan geeft dat een teken van dikke en slijmerige vochtigheden en daaruit groeien de verstoppingen, maar als de bellen gemakkelijk breken en verdwijnen dat zoiets aangeeft dat er dunne winden en dunne vochtigheden zijn. Als er vettigheid, net als een spinnenweb op het water drijft, is dat een teken van tering. Dan zoiets kan ook wel gebeuren wanneer iemand olie gedronken heeft. Van het verdere zullen we zeggen in de tekens van elke ziekte. |
(9) Maer al is ‘t, dat het Water al vry veel, ghelijck nu ten deele is aengewesen, kan vertoonen, soo is ’t even-wel een groot misbruyk al langh by de treffelickste Genees-meester wel te recht mis-presen, maer even-wel noch niet gerecht, dat dat men met het Water loopt na den Genees-meesters, om volkomentlick onderrecht te zijn van de gelegentheyt der gene, die Sieck leyt, ofte eenigh ghebreck onder de leden heeft. Ja sommighe onvoorsichtige Siecken (seyt onsen grooten Erasmus in sijn uyt-legginge der Spreeck-woorden) verwachten van de Genees-meesters, dat sy, het Water eens besiende, sullen konnen raden, oft van een Man, ofte van een Vrou is, ende van wat Ouderdom; van wat Aert de Sieckte is, waer, ende van waer die gekomen is, wat dat de Sieckten ghevoelen, ende by-na wat sy in den slaep gedroomt hebben. My selve is voor-ghekomen, dat een Backers Vrouw pijn in de Tanden hebbende, wilde dat ick sulcks uyt haer Water soude sien. Die ick voor antwoordt gaf, dat het water niet en konde beduyden, als van ’t gene het gerocht hadde, ende als sy op een ander tijdt daer van bescheyt wilde weten, dat sy dan eerst haer Tanden daer mede spoelen soude. Waer uyt dit voordeel oock te trecken is, dat het witte Tanden maeckt, ghelijck de Poët Catullus seyt, in sijn 40. Dicht, daer hy eenen sekeren Bloet belacht, die met sijn witte Tanden te veel pronckte: Egnatius, quòd candidos habet dentes, Renidit usquaque, seu ad rei ventum est Subsellium, cum orator excitat sletum, Renidet ille: seu pii ad rogum fili, Lugetur, orba cùm slet unicum mater, Renidet ille: quidquid est, ubinque est, Quodcumque agit, renidet, hunc habet morbum, Neque elegenatem, ut arbitror, neque urbanum. Quare monendus is mihi, bone Egnati, Si urbanus effes, aut Sabinus, aut Tiburs, Aut pocus Umber, aut obesus Etruscus, Aut Lanuinus ater, atque dentatus, Aut Transpadanus, ut meos quoque attingam, Aut quilibet, qui puriter lavit dentes, Tamen renidere usquequaque te nollem. Nam Risu inepto res ineptior nulla est. Nunc Celtiber in Celtberia terra Quod quisque minxit, hoc sibi solet mans Dentem, atque russam defricare gingivam: Ut quò iste vester expolitior dens est, Hoc te amplius bibisse praedicet lotii. Een seker Boerin bracht haer Mans Water hier in de Stadt by een Doctor, ende als hy ’t sijne gheseyt hadde, soo dede sy daer by, dat het hem op-quam in de Keel, ende vraeghden, of het niet wel opstijgingh van de Moer soude wesen? Ende als den anderen hem niet konde onthouden van lacchen, soo seyde sy, Hoe na en hebben de Mans geen Moer? Neen, antwoorden hy. Maer hem quelt de Opstijgingh van de Vaer. Ick mochte wel dencken, seyde de Boerin; want het komt hem even-eens in de Keel op, ghelijck het mijn plach te doen. Daer mede ginckse wel ghetroost na huys, ende de Doctor kreegh groote neringh in dat Dorp van de gene, die met d’opstijgingh van de Vaer gequelt waren. Want al die voor ’t Hert, ofte in de Keel het minste maer schorten, werden al datelick verklaert, de Opstijginghe te hebben. Een ander Boerin quam met haer Mans Water in den Hage, ende versocht alleen van den Genees-meester te weten, of hy van de Sieckten sterven soude. Want, seyde sy, wat behoef ick verlore kosten te doen, is hy veegh, soo en sullen hem geen drancken helpen; is hy niet veegh, soo sal hy wel sonder drancken ghenesen. Ick gheloof dat den goeden Heere al dapper verset stondt, omdat Boerinnen haper-werck te ontwarren. Beter wisten haer te redden drie andere, waer van ick de kluchtige geschiedenisse sal verhalen. Seker Huys-man bracht midden in den winter Water by de Genees-meester, hy vragende of het van sijn vrouw was; De Boer seyde, Ja; maer siet eens, ofte ghy daer uyt niet wat anders en merckt. Den Doctor, alsoo het Water van goede verwe was, kreegh achterdencken van (11) eenighe uytwendige Pijn, ende gaf die ook tot antwoordt, Braef, riep den Boer, dat is wel gheraden: dan waer van komt de Pijn, die sy voelt in haer zijde, daer het blauw is? De Genees-meester hoorende van de blauwigheyt, konde lichtelick af-nemen, sulcks door vallen, ofte stooten gheschiet te zijn: daerom vraeghden hy, ofte de Vrouw niet ghevallen hadde? Den Boer hier over verwondert staende, Meester, seyde hy, soo ghy my kondt seggen, waer van dat sy ghevallen is, ick sal u houden voor den alderbesten. De Genees-meester de plompigheyt van den Huys-man bemerckende, ende over-leggende de ghelegentheyt van de wooningen, gaf voor antwoort, dat sy van de Trappen ghevallen was. By get, seyde den Boer, indien ghy uyt het water kondt weten, van hoe veel Trappen sy ghevallen is, ick sal alleman seggen, dat ghy een hups Man bent. Hier en konde de Genees-meester hem nauwlicx van lacchen houden, even-wel wetende, dat de Boeren Solders niet seer hoogh en zijn, antwoorde, ontrent van twaelf Trappen. Waer op den Huys-man seyde, Siet het water te degen; want daer moet meerder zijn. De Genees-meester neder siende, bedacht wat anders: daer na een statigh gelaet toonende, seyde, De wegh is door de Vorst gheheel gladt, en hebt ghy niet onderweegh ghevallen, ende wat water gestort? Den Boer, gelijck het een slechte Loer was, diende den Genees-meester voor een Propheet aen, bekennende dat hy ghevallen hadden, ende datter wat ghestort was. Daer op seyde doen de Genees-meester met een groote stemmigheyt, Fijn Man, op die plaets, daer ghy gevallen hebt, moet ghy de andere Trappen soecken, want ick en hebse hier in dit glas niet. Den Boer seer verwondert zijnde over de gheleertheyt, ende ervarentheyt van den Genees-meester, gingh soo na huys, ende vertelden zijn karen met groot ghenoegen, hoe wijsselijck den Doctor hem geantwoordt hadde. Iason van Praet, vermaert Genees-meester van den Marck-graef van der Veere, verhaelt hoe dat twee Vrouwen by hem Water ghebracht hebbende, ende hy daerop seyde, dat het Lichaem door eenige arbeyt vermoeyt was, ende de sweet-gaetjens van de huyt daer van geopent zijnde, de Kouw na ’t Herte ghetrocken was, daer op volgende verstoppinge, brandt, ende benauwtheyt op de borst. Waer op de eene vraeghde, Heer, dunckt U dat het een Mans, ofte een Vrouwen water is? Hy raden juyst na de verwe, dat het van een Man was. Waer op sy terstondt verder gingh, Is ’t eenen Bruydegom, ende die haer Trouwen sal? Daer op bleef hy wat staen kijcken, door soo vremde vraghe ontstelt zijnde. Het welck sy merckende, Ick versta wel, seyde sy, dat ghy weet den selfden Bruydegom te wesen; dewijl ghy seght, dat hy vermoeyt is van arbeydt, ende een kouw gevat heeft. Het welck hem ghebeurt is, met te veel danssen op het Voor-spel, waer hy besweet zijnde, schielick in de koelte gegaen is. Hier te Lande was een ander Genees-meester, vermaert van goede kennisse te hebben in ’t Water te besien: by hem wilde een Boerin het Water van haren Man brenghen, dan gingh onderweegh aen tot haer Landt-vrouw. Dese wijs-neus Trip, de welcke aen-nemende die ghelegentheyt, om den Genees-meester te bedriegen, versocht de Boerin, dat sy haer het Water soude geven, om ’t selfde te laten besien. Den Doctor haer siende, ende wel wetende, dat het door-trapt wijf was, ghekomen (gelijck veeltijts geschiet) om hem maer uyt te hooren, was op sijn hoede. Derhalven als het Water uyt het kanneken (’t welck ghestopt was met kruyt, dat maer op eene plaets en wies) ghegoten werde, seyde hy, Dit Water van geen Edel-man, noch borger, maer van een boer, ende het en komt uyt dese Stadt niet, maer is van buyten door soodanigen poort in-gebracht. Het wijf, sulcks gehoort hebbende, stont geheel verstelt, ende verhaelde doen van selfs alle de gelegentheyt van des Huys-mans Sieckte, ende sy en konde haer niet ghenoegh verwonderen, meenden dat hy alles uyt het Water gesien hadde. Een ander Genees-meester, seyde het Water, dat hem gebracht was, van een Snijder te wesen; waer over gemeent werde, dat hy sulcks niet door konste, maer door het in-geven van eenigen geest geoirdeelt hadde. Dan het bedrogh bestondt hier in, dat het kanneken ghestopt was met snipperingen van verscheyde verwen, gelijck de Snijders gemeenlick haer Kussens maken. Dus bevindt men de waerheyt van ’t Spreeck-woort, Dat de Werelt wil bedrogen zijn. Sekere dienst-maeght bracht haer Vrouwen Water na den Doctor, ende als sy by ghevalle het selve ghestort hadde, niet wetende wat sy doen soude, soo hielse haer kanneken onder een Koe, die daer juyst stondt en pisten, ende bracht dat water in plaetse van ’t ander. Hy seyde daer op, dat de Siecken te veel gras ende kruyden at. Dit was een gheluckigh raetsel; ende door meeder gauwigheyt, als reden beleyt. Want Hippocrates selve staet toe 4. Aphor. 70. Dat ons Water kan de gelijckenisse hebben van Peerden, ende Ossen, ende dat sulcx pijn in ’t Hooft beduydet. Ende al is ‘t, dat sommige hebben willen beschrijven de Teyckenen, waer door het Water van andere vochtigheyt konde onderscheyden werden, soo zijn de selvige allegader los ende bedriegelijck. Ende daer en is niet lichter, als een Doctor, hoe voorsichtigh hy oock soude mogen wesen, met eenigh nat, ofte ander water te bedriegen. Ende al is ’t dat de Genees-meesters dickwils hier na gheluckelick slaen, ende dat sy door eenige omstandigheyt ofte losse ondervraginge, de sake op het hooft treffen; ende dat het dien-volgende na haren sin wel uyt-valt, (ghelijck oock die by Boccacia, de welcke (12) door eenige Boeven, daer toe op-gerockent zijnde, uyt het Water oirdeelde, dat de Man met Kindt was) soo gaet het mede somtijts wel tegen haer sin, ende werden dan van de gene, die sy yet verkeert oirdeel gegeven hebben, achter den rugh uyt-gelacchen, ende bespot. Daer toe komen sommighe even met bier, ofte eenigh ander nat, ende krijghen even-wel al eenigh bescheyt. By seker Genees-meester werde een bedeckt glas ghebracht met Spaensche wijn, om te besien: hy den selfven aen-siende voor root water; seyde, dat de Lever heel ontsteken was, ende dat grooten brandt door het gantsche lichaem verspreyde. De Schalck, die daer op uyt was, het glas weder aen-nemende, gaf tot antwoord, sulcx wel te ghelooven waer te wesen, wanneer hy het soude in-gedroncken hebben, ghelijck hy op staende voet dede. De gierigheyt van sommighe Siecken die niet geern voor haer eygen gesontheyt eenige kosten doen, als oock de slordige karigheydt van sommige Genees-meesters, die menen datter geen Koren van de Molen behoort ghewesen te werden, zijn oirsaeck, dat dese ketterye soo langh in swangh gaet. Als ick uyt Italien in Brabandt af-komende, te Leuven begroete den vermaerden Thomas Fienus, aldaer Professor in de Medicine, ende hier van, onder andere, reden viel, was verwondert dat hy my seyde, sulcx aen te houden, om groot profijt, dat hy daer van trock, ende dat men door onder-vragen, ende konstigh raden, ten naesten by tot de waerheyt konde geraken. Alsoo mede de ghemelde Doctor Crellius, voor eenige Jaren Medicijn alhier te Dordrecht, die grooten loop van water te besien hadde, daer over gevraeght zijnde, Wat hy daer uyt sagh? gaf voor antwoordt, Ten minsten een, ofte twee Schellingen. Dan werde oock somtijdts wel deghelick bedrogen. Beter heeft my, als ick eerst t’huys komende, de Konste soude gaen oeffenen, wel gheraden mijn weerde Meester Doctor Everard van Vorst, seer geleert Professor te Leyden, dat ick die quade ghewoonte allengskens soude af-schaffen. Hier toe heeft mede den Edelen, ende seer ervaren Genees-meester, Mr. Pieter van Foreest, in een boecxken in Latijn gheschreven van het onseker oirdeel der Wateren ende ’t selve is door Doctor Nollens in Nederlandts over-geset, uyt-gegeven. Ick en kan even-wel niet ondienstigh vinden, alhier te wederleggen tweederley misbruyck, dat aldermeest by ’t gemeene volck in swangh gaet, ende daer de Doctoren dapper mede ghequelt werden. Die met het water komen, willen van de selve ghemeenlick weten, of het van een Man, of van een Vrouwe is. Dit wetense behendigh (ghelijck sy meenen) aen te leggen, seggende het water te brengen van een Persoon, ende haer wel wachtende voor het woordt Hy ofte Sy. Daer beneffens zijnse oock veel uyt, om te weten, ofte een nieuw-ghetrouwde Vrouw (ghelijck soodanighe ghemeenlick na Kinderen verlangen om geen verloren werck te doen) swanger is. Ende sulcks en ghebeurt niet weynigh van jonghe Dochters, die bevreest zijn, dat haer de Kermis, die sy met vreught ghehouden hebben, wel sonder vreught mochte vergaen, ende met schande uyt-bersten. Maer ick sal klaer bewijsen dat uyt het water niet ghesien en kan werden, of het van een Man, of van een Vrouw is; noch of een Vrouw swaer gaet. (10) Wat het eerste belanght: Al maeckt een Jongelingh ander water als een Oudt Man, een Man anders als een Vrouw, soo bestaet soodanigh onderscheyt alleen in de Verwe, ende het wesen: de welcke, alsoo sy mede van verscheyden andere oirsaken konnen veranderen, soo en kan het eygentlick niet vertoonen, ofte het van een Man, of van een Vrouw is: want een Vrouw van heet ofte galachtige gematigheyt, sal na oeffeninge van haer Lichaem, ende ghebruyck van heete Spijs hooger gheverwt water maken, als een Man van koude ghematigheyt. Insgelijck een Vrouwe, die de Koortsche heeft, ofte met een andere Sieckte ghequelt is, sal sonder twijffel na den aert van de Sieckte ander water maken. Die dan alderhande Water besiet, hoe sal hy konnen onderscheyden of het van een Man, of van een Vrouw komt, als hy de gematigheyt niet weet van de gene, die het ghemaeckt heeft. Derhalven wanneer een ghesont, ende gematight Man met soodanighen Vrouw, een die werm van aert is met een werme, een sieck Man met een siecke Vrouw vergeleken werden, ende datter niet van buyten toe en valt, ’t welck het Water verandert, soo soude misschien het Water van een Vrouw eenighsins onderscheyden mogen werden van Mans water, maer anders niet; dewijl van waer het Water by een Genees-meester gebracht werdt, dickwils onbekent is. Ende aldus is te verstaen ’t geene sommige Genees-meesters schrijven van het onderscheyt in ’t Vrouwen, ofte Mans water. Want omdat de Mans ghehouden werden wermer te zijn, ende dat sy meestendeel oeffeninge doen, soo maken sy dunder, ende geverwder Water, ende in ’t welcke weynigh besinckt. Maer de Vrouwen om dat sy kouder van naturen zijn, ende haer Lichaem weynigh oeffenen, soo maken sy bleyck Water, het welcke veel besinckt. Dan kan uyt oirsaken nu verhaelt, veranderen: derhalven dat hier in niets seker en is, ende sulcx uyt het Water te oirdeelen, is een groote licht veerdigheyt, ende streckt meesten-tijdt om het gemeen volck te bedriegen. (11) Van wegen de Swangerheyt en staet niet minder te twijffelen, ende in dit ongestadigh weder moet een Genees-meester dickwils tegen sijn danck aen ’t roer staen. Maer onsen eersten, ende oppersten Meester Hippocrates, die alle teyckenen (13) van swaer gaen wel neerstigh ondersocht, ende beschreven heeft, en maeckt nergens eenigh ghewagh van de Wateren. Daer-en-boven en wert het Water niet verandert, door de swangerheyt selve, maer alleen door het op-houden van de stonden, die men moet bekennen, dat de Wateren konnen veranderen, door dien het Bloedt, ende de vuyligheyt haren loop wederom nemen in de Aderen. Maer die veranderingh van Water kan oock in de Maeghden uyt op-stoppinghe van haer stonden ondervonden werden, ja oock in alderhande Sieckten uyt soodanige op-houdinghe veroirsaeckt, als mede in verstoppinge van ’t ander Ingewant. Soo dat het Water hier niet eygens, of bysonders en kan uyt-wijsen. Wy sien dat de Waters somtijts ongeverwt zijn (gelijck in de verstoppinge dickwils geschiet) somtijdts hoogh geverwet, somtijts de gesonde gelijck (als de swangere Vrouwe selver gesont is, somtijdts dun, somtijdts dicker, ghelijck oock in andere ghelegentheydt gemaeckt werden. Ende wanneer de Vrouwe qualick te pas is, dan werdt het Water door de kracht van de Sieckte soo verandert, dat alle de teyckenen van Swangerheyt, indien daer eenige waren, souden te niet gaen. Waer uyt volkomentlick blijckt, hoe los dat het gaet, de selvighe uyt het Water te willen oirdeelen. Avenzoar, een treffelick Arabisch Genees-meester schrijft, dat hy in sijn eygen huys-vrou bedroghen is gheweest, daer hy nochtans behalven ’t Water, noch andere Teyckenen konde waer nemen. Ende een seer gheleert Italiaensche Genees-meester Saxonia verhaelt, dat doen sijn Moeder van hem groot gingh, hy van de Genees-meesters geoirdeelt werde voor een Mola, ofte klomp Vleysch, ende dat sijn Moeder, niet tegenstaende sy met vele drancken ghequelt werden, even-wel de Vrucht tot sijner tijdt behiel. Dan de sterckte van de Lijf-moeder, en de Vrucht is altijdt soo groot niet, dat sy die onvoorsichtige Middelen kan weder-staen. Daer van hebbe ick een Exempel gesien, dat wel verdient alhier, tot waerschouwinghe van andere, ghestelt te werden. Een jonghe, en anders ghesonde Vrouw kreegh, na dat sy eenige maenden geen veranderinge gehadt en hadde, seer groot jeucksel onder aen haer lichaem; waer over sy eerst dede versoecken Doctor Foreest, daer na oock My; maer alsoo sy uyt onverdult, ende verbolgen sinnen enckel begeerden, dat wy haer stonden souden doen komen, als wel wetende, ghelijck sy seyde, niet bevrucht te zijn, ende wy anders oirdeelende, daer toe niet en wilden verstaen, soo liet sy halen den voor-gemelten Doctor Crellius, die hem verwondert hiel over onse onwetentheyt, ende stofte ghenoegh te konnen sien uyt het Water, ende te onderscheyden of yemandt een Knechtjen, ofte een Meysjen, als oock, een ofte meerder Kinderen droegh: ende versekerde haer, dat sy gantsch niet swanger en was. Hier door de Vrouwe in haer versoeck, ende begeren ghevolght ende versterckt zijnde, nam door sijnen raet de sterckste af-drijvende drancken in, die ick oyt ghesien hebbe. Maer wat uytkomste? De Vrouwe konde door haer stercke Nature de stercke kracht van de drancken uyt-staen, dan verloste daer na van een seer tenger Kindeken, vol waters, soo dat het gheheele Lichaem soo klaer was, dat men met de Kaersse daer dwers door by-na sien konde, waerop na weynigh dagen de doodt volghde. Dit was de vrucht van de vermetele kennisse der Wateren. My dunckt dat hier op niet qualijck te pas en sullen komen de woorden, met de welcke Hippocrates sijn Wet begint: De Medicine, seyt hy, is de treffelickste van alle Konsten. Maer wert, om de onwetentheyt van de gene, die haer oeffenen, ende ’t verkeert oirdeel der gener, die soodanige gebruycken, veel achter andere Konsten ghestelt. Ick meene dat de oirsaeck van desen mis-slagh is, datter in de Steden voor de Medicine alleen anders geen boete ghestelt en is, als van schande, ende on-eer. Maer die raeckt weynigh de gene, die schijnen uyt de selve gemaeckt te zijn. Want dese gelijcken de Commedianten, ende gelijck die het wesen, ende ’t kleedt wel hebben van de Persoon, die sy spelen, maer even-wel die Persoon niet en zijn: even alsoo zijnder oock vele Doctoren met den naem, maer seer weynige met de daet. En voorwaer hoe menig isser, die in dese sware ende wichtige Konste so plotseling valt, gelijck (volgens het Spreeck-woort) een Koe in een weteringh: daer wel hoog-noodig is, dat de gene die wat goets sal uyt-rechten, van jonghs op, by de beste meesters daer in met alle neerstigheyt ende goet verstant opgetrocken wert. Het gene niet en was by den genen, die ick nu genoemt hebbe: ende daerom alleen genoemt, op dat lichtelick anders achter-dencken op yemandt anders mochte vallen. Hier uyt is nu lichtelick af te nemen, hoe schadelick dat het is, te veel op de Wateren te vertrouwen, ende hem tegens goet oirdeel daer in te laten bedriegen. Derhalven is best dat men het Water by den Siecken besiet, als een teycken onder andere: maer dat het niet gehouden en werdt, als alleen genoegh zijnde, om van alles een volkomen tecyken te geven. Noch minder dat het kan aen-wijsen, ofte een Vrouwe, ghelijck wy nu verhaelt hebben, Bevrucht is, ick laet staen, dat men soude konnen uyt het Water sien, ofte een Knechtjen, ofte een Meysjen gedragen werden, als Doctor Crellius voor gaf. Een ander Genees-meester (van Broer Cornelius geslachte) sulcks wel verstaende, ende niet konnende van seker Vrouw, die daer enckel bescheyt af begeerde, ontslagen te zijn, seyde dat hy ’t selfde uyt het Water niet en konde weten, maer indien sy daer van wilde versekert zijn, dat hy haer (niet eens denckende, dat sy daer toe soude komen) moeder-naeckt most zien. De begeerte van de Vrouwe was soo groot, dat sy ’t selve toe-stondt. De Genees-meester daer (14) over seer verbaest staende, en wist niet waer hy met sijn milde toe-segginge soude blijven, ende was niet minder bedut, als eertijdts Paris voor de drie naeckte Godinnen; seyde even-wel verwondert te zijn, in die vremdigheyt: want als hy haer van achteren besagh, dat hem docht, dat sy een Knechtjen droegh, maer siende van voren, dat het teycken hem dan vertoonde van een Meysjen. Dit viel noch na de Konst uyt. Want sy verloste daer na van een soon, ende een Dochter. |
(9) Maar al is het dat het water al behoorlijk veel, zoals nu ten dele is aangetoond, kan vertonen is het evenwel een groot misbruik dat al lang bij de voortreffelijkste geneesmeester wel te recht misprezen wordt, maar steeds nog in gebruik dat men met het water naar de geneesmeesters loopt om volkomen onderricht te zijn van de aard van diegene die ziek ligt of enig gebrek onder de leden heeft. Ja, sommige onvoorzichtige zieken (zegt onze grote Erasmus in zijn uitlegging van de spreekwoorden) verwachten van de geneesmeesters dat ze als ze maar even het water bekijken dat ze daar uit kunnen raden of het van een man of van een vrouw is en van welke leeftijd, wat de aard van de ziekte, waar en vanwaar die gekomen is, wat de zieken voelen en bijna wat ze in de slaap gedroomd hebben. Het is mezelf voorgekomen dat een bakkersvrouw, die pijn in de tanden had, wilde dat ik zulks uit haar water zou zien. Die ik voor antwoordt gaf dat het water niet anders kan betekenen dan van hetgeen het geraakt had en als ze op een andere keer daarvan bescheid wilde weten dat ze dan eerst haar tanden daarmee zou spoelen. Waaruit dit voordeel ook te trekken is dat het witte tanden maakt zoals de poët Catullus zegt in zijn 40ste gedicht waar hij een zekere Bloed uitlacht die met zijn witte tanden te veel pronkte: ‘Egnatius, quòd candidos habet dentes. Renidit usquaque, seu ad rei ventum est. Subsellium, cum orator excitat sletum. Renidet ille: seu pii ad rogum fili. Lugetur, orba cùm slet unicum mater. Renidet ille: quidquid est, ubinque est. Quodcumque agit, renidet, hunc habet morbum. Neque elegenatem, ut arbitror, neque urbanum. Quare monendus is mihi, bone Egnati. Si urbanus effes, aut Sabinus, aut Tiburs. Aut pocus Umber, aut obesus Etruscus. Aut Lanuinus ater, atque dentatus. Aut Transpadanus, ut meos quoque attingam. Aut quilibet, qui puriter lavit dentes. Tamen renidere usquequaque te nollem. Nam Risu inepto res ineptior nulla est. Nunc Celtiber in Celtberia terra. Quod quisque minxit, hoc sibi solet mans. Dentem, atque russam defricare gingivam: Ut quò iste vester expolitior dens est. Hoc te amplius bibisse praedicet lotii’. Een zekere boerin bracht het water van haar man hier in de stad bij een dokter en toen hij het zijne gezegd had deed zij daarbij dat het bij hem in de keel opkwam en vroeg of het geen opstijging van de moeder zou kunnen wezen? En toen de ander zich niet kon inhouden van lachen, zei zij, ‘hebben de mannen geen moeder?’ ‘Neen’, antwoordde hij. Maar hem kwelde de opstijging van de vader. ‘Ik dacht het wel’, zei de boerin, ‘want het komt hem eveneens in de keel op net als het bij mij gebeurt’. Daarmede ging ze wel getroost naar huis en de dokter kreeg veel werk in dat dorp van diegene die met de opstijging van de vader gekweld waren. Want van allen die voor het hart of in de keel maar het minste mankeren wordt er al dadelijk verklaard dat ze de opstijging hebben. Een ander boerin kwam met het water van haar man in Den Haag en wilde alleen van de geneesmeester weten of hij van de ziekte sterven zou. ‘Want’, zei ze, ‘waarom zou ik verloren kosten maken, is hij er slecht aan toe dan zullen geen dranken hem helpen, is hij niet vaag dan zal hij wel zonder dranken genezen’. Ik geloof dat de goede heer al dapper versteld stond omdat boerinnen haperwerk te ontwarren. Beter wisten zich te redden drie anderen waarvan ik de kluchtige geschiedenis zal verhalen. Een zekere huisman bracht midden in de winter water bij de geneesmeester en die vroeg of het of het van zijn vrouw was. De boer zei ja, maar zie eens of ge daar niet wat anders aan merkt. De dokter, omdat het water van goede kleur was, kreeg argwaan van (11) enige uitwendige pijn en gaf dat ook tot antwoord. ‘Braaf’, riep de boer, ‘dat is goed geraden, maar waar vandaan komt de pijn die ze voelt in haar zijde waar het blauw is?’ De geneesmeester hoorde van de blauwheid en kon daaruit gemakkelijk afleiden dat zoiets door vallen of stoten gebeurd was en vroeg daarom of de vrouw niet gevallen was? De boer stond hierover zeer verwondert en zei, ‘meester, als ge me kan zeggen waarvan ze gevallen is zal ik u houden voor de allerbeste’. De geneesmeester die de plompheid van de huisman bemerkte en de gesteldheid van de woningen overlegde gaf voor antwoord dat ze van de trappen gevallen was. ‘Bij god’, zei de boer, ‘als ge uit het water kan weten van hoeveel trappen ze gevallen is zal ik alleman zeggen dat ge een hups man bent’. Hier kon de geneesmeester zich nauwelijks van het lachen inhouden, evenwel wist hij dat de boerenzolders niet zeer hoog zijn en antwoordde ontrent twaalf trappen. Waarop de huisman zei, ‘bekijk het water noch eens goed, want er moeten er meer zijn’. De geneesmeester keek naar beneden en bedacht wat anders, trok daarna een statig gelaat en zei, ‘de weg is door de vorst geheel glad en bent ge onderweg niet gevallen en hebt wat water gestort? De boer, omdat het een slechte loper was zag de geneesmeester voor een profeet aan en bekende dat hij gevallen was en dat er wat gestort was. Daarop zei toen de geneesmeester met een grote stemmigheid, ‘fijn man, op die plaats waar ge gevallen bent moet ge de andere trappen zoeken want ik heb ze hier niet in dit glas’. De boer was zeer verwonderd over de geleerdheid en ervaring van de geneesmeester en ging zo naar huis en vertelde zijn gelijken met groot genoegen hoe wijs de dokter hem geantwoord had. Jason van Praet, vermaard geneesmeester van de markgraaf van der Veere, verhaalt hoe twee vrouwen bij hem water gebracht hadden en dat hij daarvan zei dat het lichaam door enige arbeid vermoeid was en de zweetgaatjes van de huid daardoor geopend waren en de koude naar het hart getrokken was, daar op volgt verstopping, brand en benauwdheid op de borst. Waarop de ene vroeg, ‘heer denkt u dat het mannen- of vrouwenwater is? Hij raadde juist naar de kleur dat het van een man was. Waarop ze terstond verder gingen, ‘is het een bruidegom en die haar trouwen zal?’ Daarop bleef hij wat staan kijken door zo ‘n vreemde vraag ontsteld te zijn. Wat ze merkten, ‘ik begrijp wel’ zei ze, ‘dat ge weet dat het dezelfde bruidegom is die ge zegt dat hij vermoeid is van arbeid en een kou gevat heeft. Wat hem gebeurd is met te veel dansen op het voorspel waardoor hij bezweet is en plotseling in de koelte gegaan is’. Hier te lande was een andere geneesmeester die vermaard was van de goede kennis die hij had in het water kijken en bij hem wilde een boerin het water van haar man brengen, dan ging ze onderweg naar haar landvrouw. Die wijsneus Trip, die elke gelegenheid te waar nam om de geneesmeester te bedriegen, verzocht de boerin dat ze zelf het water zou geven om die te laten bekijken. De dokter zag haar en wist wel dat het een doortrapt wijf was en gekomen (zoals vaak gebeurt) om hem maar uit te horen en was op zijn hoede. Derhalve toen het water uit het kannetje (wat dicht gestopt was met een kruid dat maar op een plaats groeide) gegoten werd zei hij, ‘dit water is van geen edelman, noch borger, maar van een boer en het komt niet uit deze stad, maar is van buiten door zodanige poort ingebracht’. Het wijf dat dit hoorde stond geheel versteld en verhaalde toen vanzelf de gesteldheid van ziekte van de huisman en ze kon zich niet genoeg verwonderen en meende dat hij alles uit het water gezien had. Een ander geneesmeester zei van het water dat hem gebracht was van een snijder te zijn waarvan gemeend werd dat hij zulks niet door kunst, maar door het inzicht van enige geest beoordeeld had. Dan het bedrog bestond hierin dat het kannetje gestopt was met snippers van verschillende kleuren zoals de snijders gewoon zijn om er hun kussens van te maken. Dus bevindt men de waarheid van het spreekwoord dat de wereld bedrogen wil zijn. Zekere dienstmaagd bracht haar vrouwenwater naar de dokter en toen ze met vallen het kwijt raakte en niet wist wat ze zou doen hield ze haar kannetje onder een koe die daar juist stond en piste en bracht dat water in plaats van het andere. Hij zei daarop dat de zieke te veel gras en kruiden at. Dit was een gelukkig raadsel en door meer gauwigheid dan reden overlegd. Want Hippocrates zelf staat toe in 4 Aphor. 70 dat ons water op die van paarden en ossen kan lijken en dat zulks pijn in het hoofd betekent. En al is het dat sommige de tekens hebben willen beschrijven waardoor het water van andere vochtigheid onderscheiden kan worden zijn die allen loos en bedrieglijk. En er is niets gemakkelijker dan om een dokter, hoe voorzichtig hij ook zou mogen wezen, met enig nat of ander water te bedriegen. En al is het dat de geneesmeesters dikwijls hierna op goed geluk slaan en dat ze door enige omstandigheid of losse ondervraging de zaak op het hoofd treffen en dat het dientengevolge naar hun zin goed uitpakt (zoals ook die bij Boccacia die (12) door enige boeven die daartoe gezinspeeld hadden uit het water oordeelde dat de man met kind beladen was) zo gaat het mede soms wel tegen hun zin en worden dan door diegene die ze iets verkeerd beoordeeld hebben achter de rug uitgelachen en bespot. Daartoe komen sommige soms met bier of enig ander nat en krijgen evenwel al enig bescheid. Bij zeker geneesmeester werd een bedekt glas gebracht met Spaanse wijn om te bekijken en omdat hij dit aanzag voor rood water zei hij dat de lever geheel ontstoken was en dat grote brand door het ganse lichaam zich verspreide. De schalk die daarop uit was nam het glas weer aan en gaf tot antwoord dat zulks wel te geloven was waar te zijn wanneer hij het opgedronken zou hebben zoals hij op staande voet deed. De gierigheid van sommige zieken die niet graag voor hun eigen gezondheid enige kosten maken als ook de slordige karigheid van sommige geneesmeesters die menen dat er geen koren van de molen behoort afgewezen te worden zijn oorzaak dat deze ketterij zo lang in zwang gaat. Toen ik uit Italië in Brabant kwam en te Leuven de vermaarde Thomas Fienus begroette die daar professor in de medicijnen was en hiervan onder andere praatte was verwonderd dat hij aan mij vertelde zulks aan te houden vanwege het grote profijt dat hij daarvan trok en dat men door ondervragen en kunstig raden dicht bij de waarheid kon komen. Alzo mede de vermelde dokter Crellius die enige jaren geleden medicus was hier te Dordrecht en die grote loop van water kijken had en toen hem gevraagd waarom hij dat deed en gaf voor antwoordt, ‘ten minsten een of twee schellingen’. Dan worden ze ook soms wel degelijk bedrogen. Beter heeft het me geleken toen ik net thuis kwam om de kunst te gaan oefenen door mijn waarde meester doctor Everard van Vorst, die een zeer geleerd professor te Leiden is, dat ik die kwade gewoonte geleidelijk aan zou afschaffen. Hiertoe heeft mede de edele en zeer ervaren geneesmeester Mr. Pieter van Foreest in een boekje in Latijn geschreven van het onzekere oordeel van het water en die is door doctor Nollens in Nederlands overgezet en uitgegeven. Ik en kan het evenwel wel nuttig vinden alhier twee soorten misbruik te weerleggen die het allermeest bij het gewone volk in zwang gaan en waar de dokters dapper mee gekweld worden. Die met het water komen willen en gewoonlijk weten of het van een man of van een vrouw is. Dit weten ze behendig (zoals ze menen) aan te leggen en zeggen het water te brengen van een persoon en zich wel wachten voor het woord hij of zij. Daarnaast zijn ze er ook veel op uit om te weten of een net getrouwde vrouw (omdat zodanige gewoonlijk naar kinderen verlangen om geen verloren werk te doen) zwanger is. En zulks gebeurt niet weinig van jonge dochters die bevreesd zijn dat hun kermis, die ze met vreugde gehouden hebben, wel zonder vreugde vergaan mag en met schande uitbarsten. Maar ik zal helder bewijzen dat uit het water niet gezien kan worden of het van een man of van een vrouw is, noch of een vrouw zwanger is. (10) Wat het eerste aangaat. Al maakt een jongeling ander water dan een oude man en een man anders dan een vrouw bestaat zodanig verschil alleen in de kleur en het wezen omdat ze ook door verschillende andere oorzaken veranderd kunnen worden en het kan zich niet zo vertonen of het van een man of van een vrouw is want een vrouw van hete of galachtige gesteldheid zal na oefening van haar lichaam en gebruik van hete spijzen een diepere kleur water maken dan een man van koude gesteldheid. Insgelijks een vrouw die koorts heeft of met een andere ziekte gekweld is zal zonder twijfel naar de aard van de ziekte ander water maken. Die dan allerhande water bekijkt, hoe zal hij kunnen onderscheiden of het van een man of van een vrouw komt als hij de gesteldheid niet weet van diegene die het gemaakt heeft. Derhalve wanneer een gezond en gematigde man met zodanige vrouw, een die warm van aard is met een warme, een zieke man met een zieke vrouw vergeleken wordt en dat er niets van buiten bij komt wat het water verandert dan zou misschien het water van een vrouw enigszins onderscheiden mogen worden van manen water, maar anders niet omdat vanwaar het water bij een geneesmeester gebracht wordt vaak onbekend is. En aldus is te verstaan hetgeen sommige geneesmeesters schrijven van het verschil in vrouwen- of mannen water. Want omdat de mannen gehouden worden warmer te zijn en omdat ze meestal meer oefeningen doen maken ze dunner en gekleurder water en waarin weinig bezinkt. Maar omdat de vrouwen kouder van natuur zijn en hun lichamen weinig oefenen maken ze bleek water wat veel bezinkt. Dan kan dit uit oorzaken die nu verhaald zijn veranderen, derhalve dat hierin niets zeker is en zulks uit het water te oordelen is een grote lichtvaardigheid en strekt meestal om het gewone volk te bedriegen. (11) Vanwege de zwangerheid staat er niet minder aan te twijfelen en in dit ongestadige weer moet een geneesmeester dikwijls tegen zijn wil aan het roer staan. Maar onze eerste en opperste meester Hippocrates die alle tekens (13) van zwanger gaan wel vlijtig onderzocht en beschreven heeft maakt nergens enig gewag van het water. Daarenboven wordt het water niet veranderd door de zwangerheid zelf, maar alleen door het ophouden van de stonden waarvan men moet bekennen dat ze het water kunnen veranderen omdat het bloed en de vuiligheid hun loop wederom in de aderen nemen. Maar die verandering van water kan ook in de maagden uit opstopping van hun stonden ondervonden worden, ja ook in allerhande ziektes die uit zodanige ophouden veroorzaakt zijn als mede in verstoppingen van het andere ingewand. Zodat het water hier niet eigens of bijzonders kan uitwijzen. We zien dat de waters soms ongekleurd zijn (zoals in de verstopping dikwijls gebeurt) soms diep gekleurd, soms het gezonde gelijk (als de zwangere vrouw zelf gezond is) soms dun en soms dikker zoals ook het ook in andere gelegenheden gemaakt wordt. En wanneer de vrouw slecht te pas is dan wordt het water door de kracht van de ziekte zo veranderd dat alle tekens van zwangerschap, als er enige waren, te niet zouden gaan. Waaruit volkomen blijkt hoe los dat het gaat die uit het water te willen oordelen. Avenzoar, een voortreffelijke Arabisch geneesmeester, schrijft dat hij in zijn eigen huisvrouw bedrogen is geweest waar hij nochtans behalve het water, noch andere tekens kon waarnemen. En een zeer geleerd Italiaanse geneesmeester, Saxonia, verhaalt dat toen zijn moeder van hem zwanger ging hij door de geneesmeesters beoordeeld werd voor een mola of klomp vlees en dat zijn moeder, niettegenstaande ze met vele dranken gekweld werd, evenwel de vrucht tot zijn tijd behield. Dan de sterkte van de baarmoeder en de vrucht is niet altijd zo groot dat ze de onvoorzichtige middelen kan weerstaan. Daarvan heb ik een voorbeeld gezien dat wel verdient alhier, tot waarschuwing van andere, gesteld te worden. Een jonge en anders gezonde vrouw kreeg nadat ze enige maanden geen verandering gehad had een zeer grote jeuk onder aan haar lichaam waarvoor ze eerst Doctor Foreest liet halen en daarna ook mij, maar omdat ze uit ongeduld en verbolgen zinnen enkel begeerde dat wij haar stonden zouden laten komen omdat we goed wisten, zoals zij zei, dat ze niet bevrucht was en wij anders oordeelden en daartoe niet wilden overgaan, liet ze de voor vermelde doctor Crellius halen die zich verwonderde over onze onwetendheid en stof genoeg kon zien uit het water en te onderscheiden of iemand een jongetje of een meisje als ook een of meer kinderen droeg en verzekerde haar dat ze gans niet zwanger was. Hierdoor nam de vrouw, die op haar verzoek en begeren gevolgd en versterkt was door zijn raad de sterkste afdrijvende dranken in die ik ooit gezien heb. Maar welke uitkomst? De vrouwe kon door haar sterke natuur de sterke kracht van de dranken doorstaan, dan verloste daarna van een zeer tenger kindje vol water en zo dat het gehele lichaam zo helder was dat men met een kaars daar dwars door bijna zien kon waarop na weinig dagen de dood volgde. Dit was de vrucht van de vermetele kennis van het water. Me dunkt dat hierop niet slecht de woorden op zullen passen waarmee Hippocrates zijn wet begint, ‘De medicijn, zegt hij, is de voortreffelijkste van alle kunsten. Maar wordt vanwege de onwetendheid door diegene die haar beoefenen en het verkeerde oordeel van diegene die zodanige gebruiken veel achter andere kunsten gesteld’. Ik meen dat de oorzaak van deze fout is dat er in de steden voor de medicijnen alleen geen andere boete gesteld is als van schande en oneer. Maar die raakt weinig diegene die hieruit gemaakt schijnen te zijn. Want die lijken op de komedianten en net zoals die het wezen en het kleed wel hebben van de persoon die ze spelen, maar evenwel die persoon niet zijn, net zo zijn er ook vele doctoren met de naam, maar zeer weinige met de daad. En voorwaar hoe veel zijn er die in deze zware en gewichtige kunst zo plotseling valt zoals (volgens het spreekwoord) een koe in een lopend watertje waar het wel hoognodig is dat diegene die wat goeds zal uitrichten van jongs af aan bij de beste meesters daarin met alle vlijt en goed verstand opgetrokken wordt. Hetgeen niet was bij diegene die ik nu genoemd heb en daarom alleen genoemd is omdat anders gemakkelijk achterdocht op iemand anders zou kunnen vallen. Hieruit is nu gemakkelijk af te leiden hoe schadelijk dat het is te veel op het water te vertrouwen en zich tegen goed oordeel daarin te laten bedriegen. Derhalve is het beste dat men het water bij de zieke ziet als een teken onder de anderen, maar dat het niet gehouden wordt dat het alleen genoeg is om van alles een volkomen teken te geven. Noch minder dat het kan aanwijzen of een vrouw, zoals we nu verhaald hebben, bevrucht is en ik laat staan dat men uit het water zou kunnen zien of een jongetje of een meisje gedragen wordt zoals doctor Crellius voor geeft. Een ander geneesmeester (van Broer Cornelius geslacht) die zoiets goed begreep en niet van zekere vrouw ontslagen kon worden die daar duidelijkheid van wilde, zei dat hij dat uit het water niet kon weten, maar als ze daar van verzekerd wilde zijn dat hij haar (niet eens er aan denkende dat ze daar toe zou komen) moedernaakt moest zien. De begeerte van de vrouw was zo groot dat ze dat toestond. De geneesmeester die daar (14) over zeer verbaasd was wist niet waar hij met zijn milde toezegging zou blijven en was niet minder beduusd als eertijds Paris voor de drie naakte Godinnen, maar zei evenwel verwonderd te zijn in die vreemde zaak want toen hij haar van achteren bezag leek het hem toe dat ze een jongetje droeg, maar toen hij haar van voren zag dacht hij dat zich daar een teken vertoonde van een meisje. Dit viel noch naar de kunst uit. Want ze verloste daarna van een zoon en een dochter. |
HET TWEEDE BOECK VAN DE GENESINGE, In ’t gemeen. Het Eerste Capittel. Macht der Genees-konste, dickwils de Nature over-treffende. Als de Sieckte ghenoeghsaem bekendt is, soo en valter niet anders te doen dan de selvige wel te genesen, het welck alderbest ghedaen werdt (ghelijck Asclepiadis seyde) by de gene, die rasch, seker, ende niet ongenuchelijck en gheneest. Dat is, die sulcke middelen aen-went, de welcke haestigh helpen, sonder eenigh gevaer zijn, ende van de Sieckten met geen tegenheyt gebruyckt en werden. De Genees-middelen stelt een Genees-meester in ’t werck, niet alleen als zijnde een dienaer van de Nature, maer somtijdts als een helper, somtijdts oock als een opper-baes. Want de Konste gaet in sommighe dinghen de Nature te boven: als de welcker niet alleen de Nature na en volght, maer oock altemet de selvige te hulp komt, altemet mede overtreft, ende dickwils beter geneest, als de Nature. Want de selfde, zijnde als de meestersche onses levens, regeert alles soo bequaem, als sy kan, ende tracht ghestadigh daer toe, dat het Lichaem, tot het eynde des levens mochte in ghesontheyt blijven: ende indien het van buyten met eenigh ongemack ghedreyght werdt, om het selve na vermogen af te keeren. Nu al ’t gene, dat de Nature, soo in ’t behouden der Gesontheyt, als in ’t genesen der Sieckten, wel doet, sulcx werdt na-ghevolght, ende door wijslick overleggen gestiert van de Genees-konste, die anders geen wit en heeft, als de Gesontheydt. Maer wanneer somtijdts de Nature door hartneckigheyt van de Sieckte verhindert, ofte van haer selfs verswackt is, dan komt de Genees-konste haer te hulpe, ende volvoert het begonnen, ende onvolmaeckt werck, ende maeckt alsoo dat langhdurighe Sieckten meesten-deel verkorten. Hier-en-boven overtreftse noch altemet de Nature. Want sy de Beenderen, die uyt het lidt zijn, wederom inset, sy vereenight de kanten in de wonden, die wijdt van een gewecken waren, ende doet in verscheyde andere gebreken het voornaemste werck, het welck de Nature niet eens aen en soude grijpen, veel minder wel uyt-voeren. Ende voorwaer waerom souden soo veel geleerde, ende treffelicke Mannen soo langen, ende neerstigen arbeyt hier toe aen-ghewendt hebben, by aldien dese Konste niet wat grooter ende deftiger uyt en wracht, als de Nature? Gelijck een Gout-smidt in ’t gout, het welck een natuurlicke stoffe is, aerdige ende konstige dingen werckt, ende maeckt dat het fatsoen boven de stoffe is, ’t gene de Nature selve niet en souden konnen by-brengen, ende ghelijck de Bouw-konste uyt hout ende steen de huysen, ende kercken maeckt, die de Nature nimmermeer en soude konnen op-bouwen: soo overtreft oock de Genees-konste, in vele Sieckten te overwinnen, de Nature selver. Want de Nature werckt alleen door aen-gheboren ingeven, maer de Genees-konste werdt gheleyt door de kennisse ende verstandt. Dewijl dan de Genees-konste de krachten kendt, van alles, dat in de werelt is, ende ’t onderscheyt weet tusschen ’t gene gesont, ende schadelick is, soo wacht sy haer van ’t eene, ende neemt aen (15) het andere, waer door sy Sieckten, die anders doodelick souden wesen, verlicht, ende overwint, het welck voor de Nature onmoghelick ware gheweest, om alleen te weghe te brenghen. Kleyne Sieckten werden wel van de Nature overwonnen, maer die swaerder zijn, hebben de Konste van doen. |
HET TWEEDE BOEK VAN DE GENEZING In het algemeen. Het eerste kapittel. ‘Macht van de geneeskunst die dikwijls de natuur overtreft’. Als de ziekte voldoende bekend is dan valt er niet anders te doen dan die goed te genezen wat het allerbest gedaan wordt (zoals Asclepias zegt) door diegene die snel, zeker en niet ongenoeglijk geneest. Dat is die zulke middelen gebruikt die snel helpen, zonder enig gevaar zijn en door de zieke met geen tegenzin gebruikt worden. De geneesmiddelen stelt een geneesmeester in het werk, niet alleen omdat het een dienaar is van de natuur, maar soms als een helper en soms ook als een opperbaas. Want de kunst gaat in sommige dingen de natuur te boven als een die niet alleen de natuur navolgt maar ook die af en toe te hulp komt en af en toe mede overtreft en dikwijls beter geneest dan de natuur. Want die, omdat het de meesteres van ons leven is, regeert alles zo geschikt als ze kan en tracht steeds daartoe dat het lichaam tot het einde van het leven gezond mag blijven en indien het van buiten met enig ongemak bedreigd wordt om het zelf naar vermogen af te wenden. Nu al hetgeen dat de natuur in het behouden van de gezondheid als in het genezen van de ziekte goed doet zulks wordt nagevolgd en door wijs overleg gestuurd door de geneeskunst die geen ander doel heeft dan de gezondheid. Maar wanneer soms de natuur door hardnekkigheid van de ziekte verhinderd of door haar zelfs verzwakt is dan komt de geneeskunst haar te hulp en volvoert het begonnen en onvolmaakte werk en maakt alzo dat langdurige ziektes meestal verkorten. Hierboven overtreft ze noch af en toe de natuur. Omdat ze de beenderen die uit het lid zijn er wederom inzet, ze verenigt de kanten in de wonden die wijdt vaneen geweken waren en doet in verschillende andere gebreken het voornaamste werk wat de natuur niet eens aan zou grijpen en veel minder goed uitvoeren. En voorwaar waarom zouden zoveel geleerde en voortreffelijke mannen zo’n lange en vlijtige arbeid hiertoe aangewend hebben als deze kunst niet wat groter en deftiger uitbracht dan de natuur? Net als een goudsmid in het goud, wat een natuurlijke stof is, aardige en kunstige dingen bewerkt en maakt dat de vorm boven de stof is hetgeen de natuur zelf niet zou kunnen maken en net zoals de bouwkunst uit hout en steen de huizen en kerken maakt die de natuur nimmermeer zou kunnen opbouwen zo overtreft ook de geneeskunst door in vele ziekten te overwinnen de natuur zelf. Want de natuur werkt alleen door aangeboren ingeven, maar de geneeskunst wordt geleid door kennis en verstand. Terwijl dan de geneeskunst de krachten kent van alles wat er in de wereld is en het verschil weet tussen hetgeen gezond en schadelijk is wacht ze zich van het ene en neemt (15) het andere aan waardoor ze ziekten die anders dodelijk zouden wezen verlicht en overwint wat voor de natuur onmogelijk geweest zou zijn om alleen teweeg te brengen. Kleine ziekten worden wel door de natuur overwonnen, maar die zwaarder zijn hebben de kunst nodig. |
Het II. Capittel. 1. Genesinge, bestaende in drie dingen, 2. De Soorte van Genees-middelen, zijnde regel-recht strijdende tegen de Sieckte, 3. Haer Mate, 4. Maniere van gebruycken. 5. Fatsoen, ofte Gedaente. 6. Bequaemheyt des Tijts, 7. Maniere van Leven. (1) In ‘t ghenesen moet insonderheyt acht ghenomen werden, op drie dinghen, de Soorte van Genees-middel, sijn Mate, ende Maniere om te gebruycken. Wat de Soorte belanght, die bestaet in een, ofte veel. Ende als het een moet wesen, ofte ’t selfde dient enckel, ofte ghemenght, ende als veel, of sy allegader t’seffens, ofte elck in ’t bysonder moet gebruyckt werden. De Mate sal wel aen-ghewesen werden, wanner met weet hoe sterck de Genees-middel is, van wat hoedanigheyt, hoe dickwils ende hoe langhe men het selve mach in geven. De Maniere van ghebruycken wijst aen door wat wegh de Sieckte te verjagen is, op wat plaetse de Genees-middelen moeten ghebesight werden, op wat fatsoen, ende wat tijdt van de Sieckte. Dit moet hy al te samen weten, die de Genees-middelen bequaemelick sal gebruycken. (2) Een Genees-middel is ’t gene, dat de Sieckte verjaeght: nu al ’t gene de Sieckten verjaeght, doet daer ghewelt op: ’t gene gewelt doet, is tegenspannigh: waer uyt volght dat de Genees-middel nootsakelick de Sieckte moet tegenspannigh wesen, ende dat alle Sieckten verdreven ende ghenesen werden door het ghene, haer recht teghen is. Alsoo werdt kouw door hitte, ende hitte door kouw verjaeght, ende soo voorts. Ende al schijnt het dat eenighe Sieckten door ghelijcke middelen ghenesen, soo zijn even-wel de selvighe de oirsaeck der Sieckte eerst, ende in haer selven, gantsch tegen-strijdende: maer de Sieckten by toeval: ende nemen dese niet in haer selven wegh, maer alleen door het wegh-nemen van haer oirsaeck. Soo verdrijft Rhabarber, al is sy heet, de Koortsche, die oock heet is, om dat sy de Gal, die de Koortsche veroirsaeckt, uytwerpt. Ende de Vermoeytheyt werdt versacht door de Oeffeninge, om dat sy de Vochtigheydt, die door de Spieren verspreyt was, verdrijft. Braken werdt door Braken op-ghehouden, ende Loop, met yet ’t welck doet af-setten ’t geene dat den loop veroirsaeckt. Ende dit is de rechte Maniere van genesen. Want soo lange de Oirsaeck blijft, soo en kan de Sieckte niet wegh-genomen werden. Ende by aldien men sulcks pooghden te doen; soo veel als men van de Sieckte af-trock, soo vele soude de Oirsaeck (die nimmer stil en staet) aen-nemen: ende al schijnt het, dat de Sieckte somtijdts wat vermindert is, soo en volght even-wel daer op, sonder wegh-nemen van de Oirsaeck, geen volkomen ghenesinghe. Als de Sieckte eerst begint, ende noch niet diep ghewortelt en is, dan verdwijntse gantsch met het wegh-nemen van de Oirsaeck: maer als een deel daer van al vast ghestelt is, een deel noch al ghestadigh aen-groeyt, dan en neemt het verdrijven van de Oirsaeck de Sieckte niet en wegh. Derhalven moet eerst de Oirsaeck, ende dan de Sieckte uyt-geroeyt werden: want alsoo gaetse met den wortel uyt, datter daer na niet met alleen meerder af noch op en slaet. (3) De Mate, ofte groote van ’t Genees-middel staet te nemen na de groote van de Sieckte: gelijck na de soorte der Sieckten ghenomen werdt de soorte van Genees-middel: ende na de ghelegentheyt van het deel de maniere ende wegh om ’t selfde te ghebruycken. De soorte der Sieckte werdt door haer eygen ken-teyckenen aen-ghewesen. De groote, door de kracht ende ’t ghewelt van haer toe-vallen, als oock door het af-wijcken van den vorigen, ende natuurlicken standt, waer in het Lichaem was voor de Sieckte. Sulcks werdt vernomen uyt de nature van den Siecken, ende uyt sijn gewoonlicke maniere van leven. Laet yemandt kout ende vochtigh van Naturen zijn, een ander heet ende droogh, wanneer sy beyde een Koortsche krijgen, soo moet den eersten stercker verkoelt werden, als stercker Oirsaeck in hem hebbende, om soodanigen Koortsche te verwecken. Gelijck men bevindt, dat nat hout meerder vyer van doen heeft om te branden, als ’t geene dat droogh is, ’t welck lichtelick ontsteken werdt. Dan de groote van de Genees-middel, die de groote van de Sieckte aenwijst, moet oock na de gelegentheyt van het deel vermeerdert, ende vermindert werden. Dat vast van wesen is, diep leyt, ende wat onghevoeligh is, vereyscht stercker Middelen, als ’t gene sacht ende ydel is: voor aen komt, ende een scherp gevoelen heeft. Een Voornaem Deel en wil oock geen hevige Middelen hebben, alsoo het selvighe daer door beschadight, ende verhindert werdt in sijn werckinghen, die tot onderhoudt des levens dienen. (4) Wat nu het derde belanght, te weten, de Maniere van gebruycken: Onder de Genees-middelen zijn sommige die alleen veranderen, sommige die ledigh maken. Die maer veranderen, die moeten (16) het zy ’t gebreck uytwendigh, ofte inwendigh is, op de plaets selve geleyt werden. Het welck in uytwendige licht is, ende in de inwendige moet men weten, door de ontledinghe, waer de deelen onder leggen. De selfde wijst oock niet minder aen de maniere van in-geven, als van op-leggen, want als men weet, door wat wegh de Genees-middelen lichtelicker konnen ghebracht werden tot het beschadight Deel, dan is het licht te weten, hoe de selvige dienen ghebruyckt te wesen. Soo helpt men de ghebreken der Herssenen door Middelen, die boven op ’t Hooft ontrent den Kroon-naet van buyten gheleyt, die in de Ooren ghesteken, ofte door de Neus in-ghehaelt werden: maer ’t geene men anders mocht in-nemen, heeft daer weynigh kracht. Tot inwendighe ghebreken van de Borst, ende Longe, zijn dienstigh de Genees-middelen, die van buyten op de Ribben gheleyt werden, ende die men van binnen damps-wijse met den aessem in-haelt, als oock die met licken allengskens door de Stroot-ader in de Borst leken, maer niet die dadelick in de Maegh gheslockt werden. Alsoo geneest men de Maegh ende bovenste Dermen door Middelen van bovenen, de onderste van onderen, door Clysteren. In de Ontlastingh staet mede te letten op de wegen die de Nature aen-wijst. De Maegh wert best ontlast door Braken, de Dermen door Kamer-gangh. Het bultige Deel van de Lever door het Water, het holle door den Stoel-gangh. De Nieren ende Blaes door het water: de Lijf-moeder door haren eygen hals. (5) Het Fatsoen ofte de Gedaente van de Genees-middelen werdt begrepen in dun, ende dick. Welck te ghebruycken staet, wijst ons aen de soorte van ’t gebreck, als oock den aert, ende de gelegentheyt van het ghebreckelick Deel. Wanneer die verre af-leyt, ofte hart ende vast is, soo vereyscht het dunne, ende weecke middelen, op dat die lichter souden door-schieten. Maer het deel, dat nader ofte ydelder is, kan oock met dicke geholpen werden. Dan alle Middelen, die men in-neemt ofte van buyten gebruyckt om te versachten, te verdunnen, te suyveren, te doen verdwijnen, toonen, dun zijnde, haer meeste kracht. Maer de gene die afweren, te samen trecken, dick maken, stoppen, ofte verstercken, het zy de selvighe van binnen, ofte van buyten ghebruyckt werden, hebben haer meeste kracht in dicke ghedaente. Die in haer werckinghe tusschen beyden gaen, moeten oock daer na het fatsoen hebben, ghelijck Salven, Syropen, ende diergelijcken. Ende dit is van wegen het fatsoen der Genees-middelen. Wy sullen nu komen tot de tijt, om de selvige te besigen. (6) In ’t ghenesen van alderhande Sieckten staet voornamelick te letten op de bequaemheyt des Tijdts. Langhdurighe gebreken en werden nauwlicx geholpen, als door veranderingh van middelen. Een enckele Sieckte, die voor sachte middelen ’t sijner tijdt niet en wijckt, moet harder aen ghetast werden. Daer verscheyde middelen na malkanderen noodigh zijn, daer en moet men het laetste niet by der handt nemen, voor dat het eerste sijn werck ghedaen heeft. Soo en moet men voor een hart gheswel niet soecken te verdrijven, voor al-eer ’t selve gemoeygh ende sacht ghemaeckt is. Want dat soude te vergeefs wesen. Ende even ghelijck de Sieckten in haer stonden, soo veranderen oock de Genees-middelen. In ’t beginsel van een Sinckingh staen alleen te ghebruycken de gene, die te samen-treckende van aert zijn, als de welcke kracht hebben om de selvige te rugh te drijven: maer als sy vast ghestelt is, moet men gebruycken middelen om te doen verdwijnen, ofte als sulcx niet wesen kan, te versweren. Soo moet het oock toegaen in inwendighe Sieckten. Ende wanneer aldus op de gelegentheyt der gebreken, de verandering van middelen volght, dan heeft men oock de Nature te baet; ende als die tegen-werckt, dan en kander niet veel goets uyt-gerecht werden. (7) De Maniere van Leven staet oock uyt de Tijden der Sieckte af te nemen. Want in ’t beginsel moet men weynigh eten, in ’t verhoogen noch weyniger, ende als sy op het hooghste is, alderweynigst: om dat als dan, dewijl de Toevallen hevighste zijn, ende de Nature gantsch doende is, om de Sieckte te verteren, daer van niet afgheleyt, noch met het koken van de Spijse elders ghetrocken werde. In Sieckten, die tusschen beyde af-gaen, ende weder komen, gelijck Koortschen, en dient men tegens de tijdt, datse aen-komen, niet te eten, also men daer-door niet het Lichaem, maer de Sieckte voedet. Noch oock wanneer sy op haer hevighste zijn, alsoo als dan door den damp, die het gheheele Lichaem door loopt, de in-ghenomen spijse komt te verderven. Derhalven is alleen bequaeme tijdt om te eten als de Koortsche in ’t af-gaen is, ofte noch beter, als sy geheel over is. ’t Gene dus verre in ’t ghemeen gheseyt is, sullen wy nu wat nader gaen ondersoecken, ende van elck soorte der Genees-middelen aen-wijsen op wat mate, ende maniere de selvige gebruyckt moeten werden, beginnende van de Ontlastinge, die alle Sieckten by na gemeen is. |
Het II. Capittel. 1. Genesinge, bestaende in drie dingen, 2. De Soorte van Genees-middelen, zijnde regel-recht strijdende tegen de Sieckte, 3. Haer Mate, 4. Maniere van gebruycken. 5. Fatsoen, ofte Gedaente. 6. Bequaemheyt des Tijts, 7. Maniere van Leven. (1) In het genezen moet vooral gelet worden op drie dingen, soort van geneesmiddel, zijn maat en manier om te gebruiken. Wat de soort aangaat, die bestaat in een of veel. En als het er een moet zijn of hetzelfde dient het enkel of gemengd te zijn en als het veel of ze alle tezamen gelijk of elk apart gebruikt moeten worden. De maat zal wel aangewezen worden wanner met weet hoe sterk het geneesmiddel is, van welke hoedanigheid, hoe dikwijls en hoe lang men het mag ingeven. De manier van gebruiken wijst aan door welke weg de ziekte te verjagen is en op welke plaats de geneesmiddelen gebruikt moeten worden, op welke manier en welke tijd van de ziekte. Dit moet hij al tezamen weten die de geneesmiddelen goed zal gebruiken. (2) Een geneesmiddel is hetgeen dat de ziekte verjaagt, nu hetgeen de ziekte verjaagt doet daar geweld op en hetgeen geweld doet is weerspannig waaruit volgt dat het geneesmiddel noodzakelijk de ziekte weerspannig moet wezen en dat alle ziekten verdreven en genezen worden door hetgeen hun recht tegenover staat. Alzo wordt koude door hitte en hitte door koude verjaagd en zo verder. En al schijnt het dat enige ziekten door gelijke middelen genezen zo zijn evenwel die de oorzaak van de ziekte en eerst in haar zelf geheel tegenstrijdig, maar komt de ziekte bij toeval en neemt die niet zelf weg, maar alleen door het wegnemen van haar oorzaak. Zo verdrijft rabarber, al is ze heet, de koorts die ook heet is omdat ze de gal die de koorts veroorzaakt uitwerpt. En de vermoeidheid wordt verzacht door de oefening omdat ze de vochtigheid die door de spieren verspreid was verdrijft. Braken wordt door braken opgehouden en loop met iets wat laat afgaan hetgeen dat de loop veroorzaakt heeft. En dit is de goede manier van genezen. Want zolang de oorzaak blijft kan de ziekte niet weggenomen worden. En als men zulks probeerde te doen en zoveel als men van de ziekte aftrok zoveel zou de oorzaak (die nimmer stil staat) aannemen en al schijnt het dat de ziekte soms wat verminderd is zo volgt evenwel daar op, zonder wegnemen van de oorzaak, geen volkomen genezing. Als de ziekte net begint en noch niet diep geworteld is dan verdwijnt ze geheel met het wegnemen van de oorzaak, maar als een deel daarvan al vast gezet is en een deel noch steeds aangroeit dan neemt het verdrijven van de oorzaak de ziekte niet weg. Derhalve moet eerst de oorzaak en dan de ziekte uitgeroeid worden want dan gaat ze met wortel en al uit zodat er daarna niet met alleen meer nog van opkomt. (3) De maat of grootte van het geneesmiddel moet afgeleid worden naar de grootte van de ziekte, net zoals naar de soort van de ziekte de soort van geneesmiddel genomen wordt en naar de ligging van het deel de manier en weg om het te gebruiken. De soort der ziekte wordt door haar eigen kentekens aangewezen. De grootte door de kracht en het geweld van haar symptomen als ook door het afwijken van de vorige en natuurlijke stand waarin het lichaam was voor de ziekte. Zulks wordt vernomen uit de natuur van de zieke en uit zijn gewone manier van leven. Laat iemand koud en vochtig van natuur zijn en een ander heet en droog, wanneer ze beiden een koorts krijgen dan moet de eerste sterker verkoeld worden omdat hij een sterkere oorzaak in zich heeft om zodanige koortsen te verwekken. Net zoals men ondervindt dat nat hout meer vuur nodig heeft om te branden dan hetgeen dat droog is wat gemakkelijk ontstoken wordt. Dan de grootte van het geneesmiddel, die de grootte van de ziekte aanwijst, moet ook naar de plaats van het deel vermeerderd en verminderd worden. Dat vast van wezen is, diep ligt en wat ongevoelig is vereist sterkere middelen dan hetgeen zacht en leeg is, vooraan komt en een scherp gevoel heeft. Een voornaam deel wil ook geen hevige middelen hebben omdat het daardoor beschadigd en verhinderd wordt in zijn werkingen die tot onderhoudt van het leven dienen. (4) Wat nu het derde aangaat, te weten de manier van gebruiken. Onder de geneesmiddelen zijn er sommige die alleen veranderen en sommige die leeg maken. Die maar veranderen moeten, (16) hetzij het gebrek uitwendig of inwendig is, op de plaats zelf gelegd worden. Wat in uitwendige gemakkelijk is, in het inwendige moet men weten, door de ontleding, waar de delen onder liggen. Die wijst ook niet minder de manier van ingeven aan en ook van opleggen, want als men weet door welke weg de geneesmiddelen gemakkelijk gebracht kunnen worden tot het beschadigde deel dan is het gemakkelijk te weten hoe die gebruikt dienen te worden. Zo helpt men de gebreken van hersens door middelen die boven op het hoofd ontrent de kroonnaad van buiten opgelegd en die in de oren gestoken of door de neus ingehaald worden, maar hetgeen men anders mocht innemen heeft daar weinig kracht. Tegen inwendige gebreken van de borst en longen zijn nuttig de geneesmiddelen die van buiten op de ribben gelegd worden en die men van binnen dampgewijs met de adem inhaalt, als ook die met likken geleidelijk aan door de strotader in de borst lekken, maar niet die dadelijk in de maag geslokt worden. Alzo geneest men de maag en bovenste darmen door middelen van boven en het onderste van onderen door klysma’s. In de ontlasting moet er mede op de wegen gelet worden die de natuur aanwijst. De maag wordt het beste ontlast door braken, de darmen door kamergang. Het bultige deel van de lever door het water, het holle door de stoelgang. De nieren en blaas door het water en de baarmoeder door haar eigen hals. (5) De vorm of de gedaante van de geneesmiddelen wordt begrepen in dun en dik. Die gebruikt moeten worden wijst ons de soort van het gebrek als ook de aard en de plaats van het gebrekkelijke deel aan. Wanneer die ver ligt of hard en vast is, dan vereist het dunne en weke middelen zodat die gemakkelijk door zouden schieten. Maar het deel dat nauwer of losser is kan ook met dikke geholpen worden. Dan alle middelen die men inneemt of van buiten gebruikt om te verzachten, te verdunnen, te zuiveren en te laten verdwijnen tonen, omdat ze dun zijn, hun meeste kracht. Maar diegene die afweren, tezamen trekken, dik maken, stoppen of versterken, hetzij die van binnen of van buiten gebruikt worden, hebben hun meeste kracht in dikke vormen. Die in hun werking tussen beiden staan moeten ook daarna de vorm hebben zoals de zalven, siropen en dergelijke. En dit is vanwege de vorm van de geneesmiddelen. Wij zullen nu komen tot de tijd om die te gebruiken. (6) In het genezen van allerhande ziektes moet voornamelijk gelet worden op de beste tijd. Langdurige gebreken worden nauwelijks geholpen dan door verandering van middelen. Een enkele ziekte die voor zachte middelen te zijner tijd niet wijkt, moet harder aangepakt worden. Waar verschillende middelen na elkaar nodig zijn daar moet met het laatste niet bij de hand nemen voordat het eerste zijn werk gedaan heeft. Zo moet men voor een hard gezwel niet proberen te verdrijven voordat het gemoedelijk en zacht gemaakt is. Want dat zou tevergeefs wezen. En net zoals de ziekten in hun tijden zo veranderen ook de geneesmiddelen. In het begin van een zinking moet alleen diegene gebruikt worden die tezamen trekkend van aard zijn omdat die kracht hebben om die terug te drijven, maar als ze vast gezet is moet men middelen gebruiken om te laten verdwijnen of als dat niet gebruikt kan worden kan te laten verzweren. Zo moet het ook gaan in inwendige ziekten. En wanneer aldus op de plaats van de gebreken de verandering van middelen volgt dan heeft men ook de natuur te baat en als die tegenwerkt dan kan er niet veel goeds uitgericht worden. (7) De manier van leven moet ook uit de tijden van de ziekte waargenomen worden. Want in het begin moet men weinig eten, in het verhogen noch minder en als ze op het hoogste is het allerminst om dat dan, terwijl de symptomen allerhevigst zijn en de natuur geheel bezig is om de ziekte te verteren, daarvan niet afgeleid, noch met het koken van de spijzen elders getrokken wordt. In ziekten die tussen beide afgaan en weer komen, zoals koortsen, dient men tegen de tijd dat ze aankomen niet te eten omdat men daardoor niet het lichaam maar de ziekte voedt. Noch ook wanneer ze op hun hevigste zijn omdat dan door de damp die het gehele lichaam doorloopt de ingenomen spijs komt te bederven. Derhalve is alleen een goede tijd om te eten als de koorts in het afgaan is of noch beter als ze geheel over is. Hetgeen tot dusverre in het algemeen gezegd is zullen we nu wat nader gaan onderzoeken en van elke soort de geneesmiddelen aanwijzen op welke maat en manier die gebruikt moeten worden te beginnen van de ontlasting die in alle zieken bijna algemeen is. |
(17) HET DERDE BOECK, VAN HET ADERLATEN ENDE PURGEREN. Het Eerste Capittel. 1. Verscheyde Soorten van Ontlastinge. 2. Oirspronck van het Aderlaten. 3. Nootwendigh Gebruyck van het selve, 4. Mate van ’t Bloedt. 5. Tijt van ’t Laten. 6. Plaetse van de Ader: waerom onder den Bant? Om-loop van ’t Bloedt. 7. Stoppen van de Openingh. 8. Keure van het Bloedt. (1) Het Lichaem wordt ontlast door Alghemeene middelen, ofte bysondere. De Alghemeene Ontlastingh is de gene, die van ’t gheheele Lichaem af-neemt, als daer zijn Sweeten ofte Uyt-dampen, Bloeden, Braken, ende te Kamer gaen. Want door dese werdt wel eerst, het deel, dat sy eerst raken, ontlast, maer dat ledigh zijnde, oock by ghevolgh de andere. Het Braken suyvert eerst, ende meest de Maegh, de Kamer-gangh eerst de Dermen, maer die by-blijvende, vorders oock het ander Ingewant. Door het Bloeden werden eerst de Aderen geledight, ende de Slagh-aderen, die aen de selve gehecht ende in geopent zijn, daer na oock het geheele Lichaem. Het gene door de Huyt doet vervliegen, neemt eerst wegh, dat daer naest onder leyt, daer na dat in de grootste Aderen is, ende soo voorts uyt het Ingewant. De bysondere Ontlasting, ontlast alleen een deel, dat met overtolligheyt belast is. Alsoo werden de Herssenen door de Neus ende Mondt gesuyvert, de Borst ende Longen door Opspougen, de Nieren ende Blaes door Water-maken, de Lijf-moeder, ende Speen door Bloeyen, de onderste Dermen door een Set-pil, ofte Clysteer. Waer van wy nu elcks in ’t bysonder sullende handelen, beginnende van het Aderlaten. (2) Gelijck de Menschen, hoe-wel vernuftigh zijnde, vele dingen gheleert hebben van de onvernufte Dieren: soo is oock in dit deel van de Genees-konste (seyt Plinius in ‘t 8. boeck van sijn Natuurl. Hist. op ‘t 26. Capittel) ons een Leer-meester gheweest het Rivier-paert, een groot beest dat hem in de Nijl, een Riviere in ’t Landt van Aegypten, alwaer van oudts de eerste Genees-meester gheweest zijn, onthoudt. Dit, wanneer het verneemt, dat het door langhdurige gulsigheyt met al te veel bloedt overlast is, soo begeeft het hem op den Oever van de Rivier, om te vinden eenigh versch af-gebroken Riet: ende een scherp-siende, quetst daer mede (sijn Lichaem daer in druckende) een Ader in sijn Dye, ende ontlast alsoo sijn Lichaem, dat anders in Sieckte soude vervallen, van het overtolligh bloedt, ende hem dan wentelende in ’t slick, sluyt so wederom de openinge. (18) (3) Het gene dit Nijl-Paert door aen-geboren ingeven van de Nature aldus in ’t werck stelt, dat wert door ondervinden, ende reden van den Mensche bevestight seer dienstigh te wesen. Want het Bloedt en kan niet alleen quaet veroirsaken, als het quaet is, maer selfs oock als het wel goet, maer al te overvloedigh is. Derhalven wanneer men voelt, dat ons Vleysch ghespannen is, ende de Aderen dick op-swellen, ende daer door ghevaer loopen om te barsten, ofte Sieckten, die uyt Ontstekinghe, ofte Verstoppinge te veroirsaken, ende sulcks met geen Af-settende, ofte andere Middelen te helpen is: soo moet men ten eersten komen tot het Ader-laten. Want het selvighe versacht terstondt de spannende Pijn, verlicht het beswaerde Lichaem, het welck aldus verquickt zijnde, bequaem werdt tot alle sijn werckinge. Dewijl oock hier door, de Natuurlicke wermte meerder lucht krijght, ende de ghesloten nauwe wegen openen, soo werden daer door de dreygende Sieckten vermijdt. Men magh oock Laten in quaet Bloedt, ende soo veel te beter hoe het meerder is: dan soo veel te minder hoe het quader is. Want dan is beter te gebruycken een Genees-middel, ’t welck suyvert, ende alleen de quade vochtigheyt af-drijft: daer het Ader-laten het goet (waer door de krachten, die altijdt by quaet Bloet, seer slap zijn, noch meerder vermindert werden) soo wel, als het quaet laet uyt-loopen. (4) Of men Veel, ofte Weynigh laten sal, staet af te meten na de sterckte der Sieckte, ende der krachten. Als de Sieckte groot is, ende de krachten sterck, moet men soo veel laten, als de krachten eenighsins konnen verdragen: matelick, als sy beyde matelick zijn: maer wanneer de Sieckte wel groot, maer de Krachten slap zijn, is beter, om die te behouden, het quaet Bloedt allengskens, dat is in verscheyde reysen af te trecken. Dan alsoo men in andere dingen niet alleen en dient te sien op ’t gene voor de voeten staet, gelijck de oude Poët Terentius seyt, maer oock voorsien het gene toe-komende is: soo moet hier mede in ’t op-mercken van de krachten, niet alleen gelet werden op de gene, die na het Laten noch over-blijven. Want de selvighe moeten de vordere Genees-middelen noch doen wercken, tot overwinningh van de Sieckte, die sy noch hebben uyt te staen. Daerom is ’t alletijdt sekerder wat te weyniger, als te veel Laten, alsoo het weynighe wederom verhaelt kan werden, ende niet het vele. (5) Daer het Laten vereyscht is, is het best in ’t Beginsel, alsoo dan de Sieckte noch niet hoogh gheklommen is, ende de krachten op haer sterckste zijn. Dan dient wel, dat eerst de Maegh, ende Dermen sachtelick gesuyvert zijn, te weten, wanneer de Sieckte sulcks kan wachten: maer Pleuris, Squinancy, ende dierghelijcke en willen geen uytstel lijden. In Sieckten, die gaen, ende komen, ghelijck Koortsen, moet men niet laten in haer hevigheydt: dewijl de Nature anders door beyde te seer beswaert werdt. Als men tot voor-komen van Sieckten wil Laten, ofte oock in Sieckten, die dat mogen verwachten, soo is ’t best in de Morgen-stondt. Want met het opgaen van de Son werdt het Bloedt dunder, ende driftiger, ende alsoo bequamer om uyt te loopen. Ende sulcks na dat de Sieckte ten minsten een ure wacker gheweest is, ende sijn Spijse, van daeghs te voren, wel verteert heeft. (6) De Plaets daer men de Ader steken sal, moet eerst wel gewreven werden, tot datse gheheel verwermt, ende dan den arm nauw ghebonden, om het Bloedt tegen te houden. Sulcx werdt altijdt gedaen recht boven de plaets, daer men de Ader steken wil: het welck de ervarentheydt gheleert heeft, sonder even-wel de reden te weten. Want indien het gheschiede om het Bloedt van bovenen na den bant toe te trecken, gelijck dus lange gemeent is, als of het uyt de holle Ader door haer tacken onder de Oxelen, na den Arm gesonden werde, dan most nootsakelick niet de Ader, die onder den bandt komt, maer die boven is, meerder bloedt geven. Het welck gantsch anders bevonden werdt, ende daer uyt wel besloten, dat het bloedt van ’t Hert, door de Pols-aderen (waer van haer klopping komt) het geheele lichaem door ghedreven werdt, ende dan wederom door de Aderen uyt de uyterste deelen na het Hert ghetrocken, om aldaer verdunninge, ende vernieuwinge te ontfangen. Sulcks blijckt daer oock aen, dat als men het Laten wil op-houden, ende het Bloedt stoppen, den vinger set niet boven de openingh, maer onder, het welck nochtans soude moeten gheschieden by aldien de bovenste Aderen het bloedt na beneden sonden. De waerheyt van dese Leere is te sien ende te voelen in het maecksel der wegen, daer het bloedt door gaet. Want van het Hert in ’t neder-drucken door de Slagh-aderen met kloppingh (het welck de Pols is) ghedreven werdende, en vindt aldaer geen verhinderinghe, ende vandaer door de Aderen door het ophalen van ’t Hert dan na ’t selfde wederom toe getrocken zijnde, werdt wel een weynigh tegen gehouden, door Klap-vlieskens, die in de Aderen alleen staen, maer niet belet. Alsoo de Klap-vlieskens allegader na het Hert open gaen, ende tegens het Hert ghesloten zijn. Ende dit is de oirsaeck, dat het bloedt, ’t welck uyt den Arm ghelaten werdt van onderen, ende niet van bovenen en komt, ghelijck de Heel-meesters oock toonen, als het niet wel volgen en wil, dat sy de Ader van onderen na de openingh toe strijcken, ende daer door noch eenigh bloedt doen uyt-leken. Van dit circuleren, ofte gestadigh om-trecken van het bloedt door het Hert, is beneden breeder te sien in het Steen-stuck (19) namentlijck in het 2 Deel, 3 Boeck, en Cap 29 No 5 van de Schat der Ongesontheyt. (7) Na dat het Bloedt ghestopt, ende den Laet-bandt wegh-genomen is, soo moet de openinge suyver ende droogh met een Spongie ghemaeckt werden, want als daer eenigh bloedt blijft steken, dat belet het toe-heelen, ofte breeckt daer na wederom op, ofte komt tot sweren. (8) Het is beter, dat het bloedt ontfangen werdt in Tin, Silver, ofte Aerde-werck, als (gelijck nochtans ghemeenlick geschiet) in Koper, dewijl het in ’t selfde van wesen, Verwe, als andere Hoedanigheden, lichtelick verandert, waer door het oirdeel, dat men daer uyt van de Sieckte nemen soude, onseker gemaeckt werdt. Men moet oock niet in een, maer in verscheyde beckentjes het selve laten loopen, om de verscheydenheyt wel te konnen aen-mercken. Waer in aldereerste te letten is op het wesen van ’t bloedt. Het is Taey bloedt, ’t welck langhsaem uyt-loopt, ende als Lijm aen de vinger hangt, gelijck Goet, ende ghematight bloedt geen van beyde en doet. Het is Dick, ende Vast, veel Veselen hebbende, dat rasch dunt, ende stijf werdt: het welck Verstoppingen, ende Sieckten, daer uyt onstaende, veroirsaeckt. Dat langhsamer runt, is Dun Bloedt: maer ‘t gene dat nu al te kout is, ende niet dick en wert, is ofte geheel waterachtigh ofte bedorven, als wiens Veselen ( die het Bloedt dickte, ende vastigheydt geven) al te samen verrot ende vergaen zijn. Dick, ende vast Bloedt, werdt met moeyten van een ghescheyden: Dun Bloedt lichtelick: maer ’t geene bedorven is, en scheyt niet dan soo dra het aen-geroert werdt, ende als het vlies, datter gemeenlick op drijft, maer gheraeckt en is, soo loopt het in kleyne deelen, die veeltijts verscheyden geverwt zijn, van malkanderen. Van Geel water op het Bloedt, als het kout gheworden is, drijvende, beteyckent ofte veel voor-gaende dranck, ofte een swacke Lever, ghelijck in water-suchtige, ofte oock dat de Nieren verswackt, ofte verstopt zijn: uyt welcke oirsaken de weyachtige vochtigheyt te overvloediger in de Aderen onder het Bloedt vermenght werdt. Even-wel en dient het Bloedt sonder de selvighe niet Geheel te wesen, ghelijck in de gene, die gantsch sober drincken: want al te Dick Bloedt kan qualick door de kleyne Aderkens verspreyt werden, het welck daerom de selvighe lichtelick verstopt. Het Schuym, dat op het Bloedt drijft, indien het niet veroirsaeckt en is door sterck uyt-speuten, betuyght grooten brandt van die Vochtigheyt, welcker Verwe het draeght: ghelijck Root Schuym, van Root Bloedt, Geel, van Gal-achtigh, Wit, van Slijmerigh, Bruyn van Swart Bloedt. |
(17) HET DERDE BOEK VAN HET ADERLATEN EN PURGEREN. Het eerste kapittel. 1. Verschillende soorten van ontlasting. 2. Oorsprong van het aderlaten. 3. Noodzakelijk gebruik er van, 4. Maat van het bloed. 5. Tijd van het laten 6. Plaats van de ader, waarom onder de band? Omloop van het bloed. 7. Stoppen van de opening. 8. Keuren van bloed. (1) Het lichaam wordt ontlast door algemene middelen of bijzondere. De algemene ontlasting is diegene die van het gehele lichaam afkomt zoals zweten of uitwaseming is, bloeden, braken en ter toilet gaan. Want daardoor wordt wel eerst het deel dat ze het eerste raken ontlast, maar als dat leeg is ook bij gevolg de andere. Het braken zuivert eerst en het meest de maag, de kamergang eerst de darmen, maar die bijblijven verder ook het andere ingewand. Door het bloeden worden eerst de aderen geleegd en de slagaderen die daaraan gehecht en er in geopend zijn, daarna ook het gehele lichaam. Hetgeen door de huid vervliegt neemt eerst weg dat daarnaast en er onder ligt, daarna dat in de grootste aderen is en zo verder uit het ingewand. De bijzondere ontlasting ontlast alleen een deel dat met overtolligheid belast is. Alzo worden de hersens door de neus en mond gezuiverd, de borst en longen door spuwen, de nieren en blaas door water maken, de baarmoeder en aambeien door bloeden, de onderste darmen door een zetpil of klysma. Waarvan we nu elk apart zullen behandelen en beginnen met het aderlaten. (2) Net zoals de mensen, hoewel ze vernuftig zijn hebben ze vele dingen geleerd van de onverstandige dieren en zo is ook in dit deel van de geneeskunst (zegt Plinius in het 8ste boek van zijn Natuurlijke historie in het 26ste kapittel) ons een leermeester geweest het nijlpaard, een groot beest dat zich in de Nijl, een rivier in het land van Egypte waar vanouds de eerste geneesmeester geweest zijn zich ophoudt. Wanneer die verneemt dat het door langdurige gulzigheid met al te veel bloed belast is gaat het op de oever van de rivier om enig vers afgebroken riet te zoeken en als het er een scherpe ziet kwetst het daarmee (drukt zijn lichaam daarin) een ader in zijn dij en ontlast alzo zijn lichaam dat anders in ziekte zou vervallen van het overtollig bloed en wentelt zich dan in het slijk en sluit zo weer de opening. (18) (3) Hetgeen dit nijlpaard door aangeboren ingeven van de natuur aldus in het werk stelt dat wordt door ondervinding en reden door de mens bevestigd en zeer nuttig te wezen. Want het bloed kan niet alleen kwaad veroorzaken als het kwaad is, maar zelfs ook als het wel goed, maar al te overvloedig is. Derhalve wanneer men voelt dat ons vlees gespannen is en de aderen dik opzwellen en daardoor gevaar lopen om te barsten of ziekten die uit ontsteking of verstopping veroorzaakt worden en dat zulks met geen afzettende of andere middelen te helpen is dan moet men ten eerste komen tot het aderlaten. Want dit verzacht terstond de spannende pijn en verlicht het bezwaarde lichaam wat aldus verkwikt en geschikt wordt tot al zijn werkingen. Terwijl ook hierdoor de natuurlijke warmte meer lucht krijgt en de gesloten nauwe wegen geopend worden zo worden daardoor de dreigende ziekten vermeden. Men mag ook laten in kwaad bloed en hoe meer hoe beter, dan zo veel minder hoe slechter het is. Want dan is beter een geneesmiddel te gebruiken wat zuivert en alleen de kwade vochtigheid afdrijft, waar het aderlaten het goede (waardoor de krachten, die altijd bij kwaad bloed zijn, zeer slap en noch meer verminderd worden) zowel als het kwade laat uitlopen. (4) Of men veel of weinig zal laten is af te leiden naar de sterkte van de ziekte en de krachten. Als de ziekte groot is en de krachten sterk moet men zoveel laten als de krachten enigszins kunnen verdragen, matig als ze beide matig zijn, maar wanneer de ziekte wel groot, maar de krachten slap zijn is het beter om die te behouden en het kwade bloed geleidelijk aan, dat is in verschillende keren, af te trekken. Dan omdat men in andere dingen niet alleen dient te letten op hetgeen voor de deur staat, zoals de oude poëet Terentius zegt, maar ook voorzien wat er aan komt moet hier mede in het gadeslaan van de krachten niet alleen letten op diegene die er na het laten noch overblijven. Want die moeten de verdere geneesmiddelen noch laten werken tot overwinning van de ziekte die ze noch hebben uit te staan. Daarom is het altijd zekerder wat te minder dan te veel te laten omdat het mindere wederom verhaald kan worden en niet het vele. (5) Daar het laten vereisd is is het beste dit in het begin te doen omdat dan de ziekte noch niet hoog geklommen is en de krachten op hun sterkste zijn. Dan dient wel dat eerst de maag en darmen zachtjes gezuiverd worden, te weten wanneer de ziekte zulks kan wachten, maar pleuris, keelblaren en dergelijke willen geen uitstel lijden. In ziekten die gaan en komen als koortsen moet men niet in hun hevigheid laten omdat de natuur anders door beide te zeer bezwaard wordt. Als men tot voorkomen van ziekten wil laten of ook in ziekten die dat mogen verwachten dan is het beste dat te doen in de morgenstond. Want met het opgaan van de zon wordt het bloed dunner en driftiger en alzo beter om uit te lopen. En zulks nadat de ziekte ten minste een uur wakker is geweest en zijn spijs van daags tevoren goed verteert heeft. (6) De plaats daar men de ader steken zal moet eerst goed gewreven worden totdat ze geheel verwarmd is waarna dan de arm nauw gebonden wordt om het bloed tegen te houden. Zulks wordt altijd gedaan recht boven de plaats waar men de ader wil steken wat de ervaring geleerd heeft zonder evenwel de reden te weten. Want als het gedaan wordt om het bloed van boven naar de band toe te trekken, zoals dus lange gedacht is, alsof het uit de holle ader door haar vertakkingen onder de oksels naar de arm gezonden wordt dan moet noodzakelijk niet de ader die onder de band komt, maar die erboven is meer bloed geven. Wat geheel anders gevonden wordt en daaruit wel besloten is dat het bloed van het hart door de polsaderen (waarvan haar klopping komt) het gehele lichaam doorgedreven wordt en dan wederom door de aderen uit de uiterste delen naar het hart getrokken wordt om aldaar verdunning en vernieuwing te ontvangen. Zulks blijkt daar ook uit dat als men het laten wil ophouden en het bloed stoppen de vinger niet boven de opening zet, maar er onder wat nochtans zou moeten gebeuren als de bovenste aderen het bloed naar beneden zonden. De waarheid van deze leer is te zien en te voelen in het maaksel van de wegen waar het bloed door gaat. Want van het hart wordt door het neerdrukken van de slagaderen met klopping (wat de pols is) gedreven en vindt aldaar geen verhindering en vandaar door de aderen door het ophalen van het hart dat weer daarnaar toe getrokken wordt en wordt wel wat tegen gehouden door klapvliesjes die in de aderen alleen staan, maar niet belet omdat de klapvliesjes allen tezamen naar het hart opengaan en tegen het hart gesloten zijn. En dit is de oorzaak dat het bloed wat uit de arm gelaten wordt van onderen en niet van boven komt zoals de heelmeester ook aantonen als het niet goed volgen wil dat ze de ader van onderen naar de opening toe strijken en daardoor noch enig bloed laten uitlekken. Van dit circuleren of steeds omtrekken van het bloed door het hart is beneden uitvoeriger te zien in het ‘steenstuk (19) namelijk in het 2de deel, 3de boek en kapittel 29, no 5 van de ‘Schat der Ongezondheid’. (7) Nadat het bloed gestopt en de laatband weggenomen is dan moet de opening zuiver en droog met een spons gemaakt worden want als er enig bloed blijft steken dan belet dat het dicht helen of breekt daarna wederom op of komt tot zweren. (8) Het is beter dat het bloed ontvangen wordt in tin, zilver of aardewerk als (zoals nochtans gewoonlijk gebeurt) in koper omdat het in daarin van wezen, kleur en andere hoedanigheden gemakkelijk verandert waardoor het oordeel dat men daaruit van de ziekte nemen zou onzeker gemaakt wordt. Men moet het ook niet in een, maar het in verschillende bekkens laten lopen om de verschillen goed te kunnen zie. Waarin allereerste gekeken moet worden op het wezen van het bloed. Het is taai bloed wat er langzaam uitloopt en als lijm aan de vinger hangt, zoals goed en gematigd bloed geen van beide doet. Het is dik en vast die veel vezels heeft dat snel verdund en stijf wordt wat verstoppingen en ziekten die daaruit ontstaan veroorzaakt. Dat langzamer dik wordt is dun bloed, maar hetgeen dat nu al te koud is en niet dik wordt is of geheel waterachtig of bedorven als wiens vezels (die het bloed dikte en vastheid geven) al tezamen verrot en vergaan zijn. Dik en vast bloed wordt met moeite vaneen gescheiden, dun bloed gaat gemakkelijk maar hetgeen bedorven is scheidt niet dan zodra het aangeroerd wordt en als het vlies, dat er gewoonlijk op drijft, maar aangeraak wordt dan verloopt het in kleine delen die vaak verschillende gekleurd zijn van elkaar. Van geel water, dat op het bloed drijft als het koud geworden is, betekent of veel voorgaande drank of een zwakke lever zoals bij waterzuchtige of ook dat de nieren verzwakt of verstopt zijn, uit die oorzaken wordt de weiachtige vochtigheid overvloediger in de aderen onder het bloed vermengd. Evenwel dient het bloed zonder die niet geheel te wezen zoals in diegene die geheel sober drinken want al te dik bloed kan slecht door de kleine adertjes verspreid worden wat het daarom gemakkelijk verstopt. Het schuim dat op het bloed drijft, als het niet veroorzaakt is door sterk uitspuiten, betekent grote brand van die vochtigheid wiens kleur het draagt zoals rood schuim van rood bloed, geel van galachtig, wit van slijmerig en bruin van zwart bloed. |
Het II. Capittel. 1. Bysondere Af-treckinge van Bloedt, door; 2. Egels, 3, Scherven, 4. Koppen. (1) In ’t naest-voorgaende Capittel is kortelick ghehandelt van de Al-gemeene ontlastinge door Bloet laten. Maer wanneer het Bloedt in eenigh deel soo vast sit, dat het noch door Openingh van Ader, noch door Af-drijvende Genees-middelen uyt-getrocken en kan werden: in sulcken gevalle moet men komen tot soodanighe behulpselen, die op het deel selve haer kracht konnen doen, daer op ghebracht zijnde, ende alsoo oock ontlastende. Soodanigh zijn een Egel, Scherven, ende Koppen, die ’t bloedt uyt het deel selve, dat alreede beschadight is, merckelick trecken. (2) Den Egel en bijt niet alleen door de Huyt, maer gaet, wanneer de selve teer is, gelijck in Kinderen, noch dieper, ende suyght alsoo het bloedt uyt, tot dat hy vol, ende gespannen zijnde, van het deel daer hy aen gestelt was, af valt. Soo dat de Grieckse Poët Theocritus de Liefde, die mede het bloedt van de Minnaers uyt-suyght, niet qualick by den Egel vergelijckt. Het gebeurt oock somtijts, dat al is den Egel al af ghenomen, de plaetse noch stercker bloeyt, insonderheyt wanneer hy op een swellende Ader gheset is, ende dan streckt hy voor een vlijm. Aldus treckt hy somtijdts uyt de Speen-ader het bloedt soo overvloedigh, dat het selve moet op-gestopt werden. Maer en kan niet veel trecken, wanneer hy op een harde Huyt geset werdt, ofte daer geen groote Ader onder is. Derhalven komt hy meest in ’t ghebruyck om de Gebreken uyt te suygen, die boven in de Huyt zijn, gelijck Schorft, Quet Zeer, Puysten aen de Neus, Aengesicht, ende diergelijcke. (3) Het Scherven geschiedt met het door-snijden van de Opper-huyt, rakende tot in de rechte Huyt. Het ontlast alleen het Deel dat alsoo geraeckt wert, ’t en zy datter een Ader ghequetst is. Het is een rechte Genees-middel voor de Huyt ende de Gebreken, die wy geseyt hebben, dat den Egel te hulpe komt. Daer beffens van verouderde Hardigheydt, Kout Vyer, ende andere bedervinge, in de welcke de natuurlicke wermte verstickt zijnde, nootsakelicken moet verlucht werden. (4) Maer het Scherven sal veel meerder bloedt geven, indien een Kop terstondt op die plaets gheset werdt, die dan krachtigh het bloedt in hem treckt. Uyt wat reden de Koppen aldus na haer trecken, beschrijft ons Plutarchus in sijn Platonische Vragen (20) De Lucht, seyt hy, die dicht aen het Vleysch is van de Kop met de wermte om-vat ende ontsteken, ende dunder gheworden, zijnde als de onsienlicke gaetjens in ’t Koper, schiet in geen ydele plaets (die niet ghevonden werdt) maer in die Lucht, de welcke, van buyten om den Kop is, ende stoot haer wegh, die weder, die voor hem is, ende soo stoot gestadigh de een Lucht de ander, die aen ’t wijcken is, trachtende te komen in die plaets, die ledigh gemaeckt is, door het vertreck van de eerste, ende de Lucht alsoo komende op het Vleysch, dat van den Kop ghevat is, ende ontsteken zijnde, doet het Bloedt in den Kop schieten. Door kracht van dese Hitte, uyt de Vlam van het aen-gesteken werck in den Kop veroirsaeckt, en treckt hy niet alleen de dunne vochtigheyt, ende geesten die ontrent het Deel sweven, maer oock ’t geene verder ende dieper leyt. Ende als de Huyt te voren ghescherft is, dan werdt het merckelick in den Kop ghetrocken: maer als die gladt, ende heel blijft, soo treckt hy uyt verder, ende diepe Deelen in de Huyt, ter plaetsche, daer hy geset werdt. De naem van Kop schijnt hem ghegeven te wesen, na de ghelijckenis, die hy heeft met den Kop, ofte het Hooft van een Mensche: ende soo is mede van Hippocrates geseyt, dat het Hooft op ons Lichaem staet als een Kop, die van onderen vele dampen ontfangt. Den Kop is een ghereet ende gantsch onghevaerlick behulp-middel, alsoo hy het Lichaem geen swackheydt, noch eenige quade hoedanigheydt mede en deelt. Ende werdt derhalven minder mis-daen by de gene, die haer twee drie-maels ’s jaers sonder veel oirsaeck doen Koppen, als die haer, gesont zijnde, uyt quade gewoonte doen Laten, ende haer lichaem daer door van goet Bloedt, sonder noot, berooven. Doende alsoo vrywilligh, ’t geene eertijdt in den oorlogh tot een straffe op-gheleyt werde. Want men plagh in Oude Tijden, gelijck Agellius schrijft 10 Noct. Att. 8 de Krijghs-knechten, die haer qualcik gequeten hadden, tot haer schande, een Ader te openen, ende Bloedt te laten. Het welck hy meent, dat in den beginne ghedaen is aen bloode Krijghs-knechten, ende wiens ghemoet van de natuurlicke gestaltenis af-weeck, als of het niet soo veel voor een straffe, als wel voor een Genees-middel te rekenen was: ende dat ’t selfde daer na oock om veel andere misdaden, door gewoonte, in ’t werck gestelt is, als ofte de geene, die mis-deden, niet wel met den Hoofde beswaert en waren. Dus verre is ghehandelt van de Middelen, die het Bloedt, ghelijck het komt, soo in ’t ghemeen, als in ’t bysonder af-nemen: derhalven sullen wy nu komen tot de geene, die quade Vochtigheden af-setten. |
Het II Kapittel. 1. Bijzonder aftrekken van bloed, door; 2. Bloedzuigers, 3, Scherven, 4. Koppen. (1) In het voorgaande kapittel is kort gehandeld van de algemene ontlasting door bloed laten. Maar wanneer het bloed in enig deel zo vast zit dat het noch door opening van een ader, noch door afdrijvende geneesmiddelen uitgetrokken kan worden moet men in zulke gevallen komen tot zodanige hulp die op het deel zelf hun kracht kunnen doen als ze daarop gebracht zijn en zo ook ontlasten. Zodanige zijn een bloedzuiger, scherven en koppen die het bloed uit het deel zelf dat alreeds beschadigd is opmerkelijk trekken. (2) De bloedzuiger bijt niet alleen door de huid maar gaat, wanneer die teer is zoals bij kinderen, noch dieper en zuigt alzo het bloed uit totdat hij vol en gespannen is van het deel waar hij aan vastgesteld was en af valt. Zodat de Griekse poëet Theocritus de liefde die mede het bloed van de minnaars uitzuigt niet slecht met de bloedzuiger vergelijkt. Het gebeurt ook soms dat, al is de bloedzuiger er al af genomen is, de plaats noch sterker bloedt en vooral wanneer hij op een zwellende ader gezet is, dan dient hij als een scherpe punt. En zo trekt hij soms uit de aambeiader het bloed zo overvloedig dat die gestopt moet worden. Maar het kan niet veel trekken als hij op een harde huid gezet wordt of waar geen grote ader onder is. Derhalve komt hij meestal in het gebruik om de gebreken uit te zuigen die boven in de huid zijn zoals schurft, kwaad zeer, puisten aan de neus, aangezicht en dergelijke. (3) Het scherven gebeurt met het doorsnijden van de opperhuid en raakt tot in de echte huid. Het ontlast alleen het deel dat zo geraakt wordt, tenzij dat er een ader gekwetst is. Het is een echt geneesmiddel voor de huid en de gebreken waarvan we gezegd hebben dat daar de bloedzuiger van pas komt. Daarnaast van verouderde hardheid, koud vuur en ander bederf waarin de natuurlijke warmte verstikt is en noodzakelijke verluchtigd moet worden. (4) Maar het scherven zal veel meer bloed geven als er een kop terstond op die plaats gezet wordt die dan krachtig het bloed naar zich trekt. Uit welke reden de koppen aldus naar zich trekken beschrijft ons Plutarchus in zijn platonische vragen; (20) ‘De lucht’, zegt hij, ‘die dicht aan het vlees is en door de kop met warmte omvat en ontstoken wordt en is dunner geworden omdat de onaanzienlijke gaatjes in het koper niet in lege plaatsen schieten (die niet gevonden wordt) maar in die lucht die van buiten om de kop is stoot haar weg, die weer die voor hem is en zo stoot steeds de ene lucht de ander die aan het wijken is en tracht in die plaats te komen die leeg gemaakt is door het vertrek van de eerste en de lucht komt zo op het vlees dat door de kop gepakt is en ontstoken is en laat het bloed in de kop schieten. Door kracht van deze hitte, die uit de vlam van het aangestoken werk in de kop veroorzaakt wordt, trekt hij niet alleen de dunne vochtigheid en geesten die omtrent het deel zweven, maar ook hetgeen verder en dieper ligt. En als de huid tevoren gescherfd is dan wordt het opmerkelijk in de kop getrokken, maar als de huid glad en heel blijft dan trekt hij uit verdere en diepere delen in de huid, ter plaatse waar hij gezet wordt. De naam van kop schijnt hem gegeven te zijn naar na de gelijkenis die hij heeft met de kop of het hoofd van een mens en zo is mede van Hippocrates gezegd dat het hoofd op ons lichaam staat als een kop die van onderen vele dampen ontvangt. De kop is een gereed en geheel ongevaarlijk hulpmiddel omdat hij het lichaam geen zwakte, noch enige kwade hoedanigheid meedeelt. En wordt derhalve minder misdaan door diegene die zich twee tot driemaal per jaar zonder veel oorzaak laten koppen en hen die zich, omdat ze gezond zijn vanwege een slechte gewoonte, bloed laten en hun lichaam daardoor van goed bloed zonder nood beroven. Ze doen alzo vrijwillig wat eertijds in de oorlog als een straf opgelegd werd. Want men plag in oude tijden, zoals Agellius schrijft in ‘10 Noct. Att. 8’, de krijgsknechten die zich niet goed van hun taak gekweten hadden tot hun schande een ader te openen en bloed te laten. Waarvan hij meent dat het in het begin gedaan is bij bange krijgsknechten en bij hen wiens gemoed van de natuurlijke vorm afweek alsof het niet zoveel voor een straf dan wel voor een geneesmiddel te rekenen was en dat het daarna ook om veel andere misdaden door gewoonte gebruikt werd alsof diegene die misdeden niet goed met het hoofd gesteld waren. Tot dusver is gehandeld van de middelen die het bloed zoals het komt en zo in het algemeen als in het bijzonder afnemen, derhalve zullen we nu komen tot diegene die kwade vochtigheden afzetten. |
Het III. Capittel 1. Verscheyde Soorten van Purgatyen, 2. Oirspronck van Braken, 3. Sijn Gebruyck, ende Mis-bruyck. 4. Oirspronck van de Clysteer, 5. Haer gebruyck, ende Krachten. 6. Set-pils Werck, ende Hindernisse. 7. Aert, ende Verscheydenheyt van de Purgatyen; 8. Haer gebruyck, ende onderscheyden Werckinge, 9. Mate, 10. Tijdt in de Sieckte. 11. Voor-bereydinge. (1) Wanneer de Overtolligheyt, ende de Vochtigheden onses Lichaems soo verre in Onmatigheyt, ofte bedervinge gerocht zijn, datse noch door goede Maniere van Leven, noch door enckele Veranderinge, noch door hulpe van de Nature, ofte ingeboren Wermte tot haer vorige goetheyt gebracht en konnen werden, dan moet al ’t geene, soo verre van den Natuurlicken stant af-gewecken is, als onnut ende schadelick, wegh-genomen werden door Genees-middelen, die kracht hebben om de quade Vochtigheden uyt den Lichame te drijven. Soodanighe, doen sulcx door braken, Clysteren, ende Af-treck, eygentlick Purgatye genoemt. (2) Cicero, in sijn tweeden boeck van de Nature der Goden, schrijft, over weynigh Eeuwen (hy storf twee-ende-veertigh Jaer voor de Geboorte onses Heeren) door ’t verstandt der Genees-meesters bevonden te wesen, dat de Honden haer Ingewant met Braken suyveren. Want de Honden alsoo sy seer wraetachtigh, ende gulsigh zijn, soo komen sy haer lichtelick te overlasten: het welck sy vernemende, Gras eten, waer van sy hare overtolligheydt uyt-braken. Hier uyt schijnt het, seyt Plinius in ‘t 4. Cap. van sijn 29. boeck, dat dit Beest oock de Menschen het Braken heeft aen-gewesen. (3) Gelijck de Lijf-moeder in den Arbeyt met alle kracht haer selven van bovenen toe-treckt, om van de Vrucht verlost te werden: even alsoo de Maegh geprickelt zijnde, door yet, dat in haer schadelick is, van onderen by een treckende, begeeft haer na bovenen, met Braken, alles, wat haer tegen is, uyt-smijtende. Soo dat in dese beweginghe de Maegh van haer eygen plaets springt, ende de naestliggende Deelen, daerse aen vast is, met groot ghewelt uyt-treckt. Hierom valt het Braken swaer ende moeyelick, sommige meerder, sommige minder. Die nauw ende sluyck van Borst zijn, ende die eenen schralen ende langen Hals hebben, en konnen (21) niet, als met gewelt, braken: maer seer lichtelick, die recht anders gestelt zijn. Wederom geweldigh, ende ghevaerlick de Aem-borstige, Teringh-achtige, die eenige ontstekinge, ofte pijn in ’t Ingewant gevoelen: want daer uyt te vreesen staet, ofte Sticken, ofte Bloedt-spouwen, ofte yet te bersten, gelijck in alle geweldige beweginge. Door dickwils en swaerlick Braken werdt de Maegh, ende het Ingewant, van wegen het dickwils ende gheweldigh schudden, verswackt, ende de onsuyvere Vochtigheden daer na toe gedreven: het Hooft vervult, de Sinnen beswaert, ende verduystert. Maer dat licht ende matelick valt, is ’t ghesontste, ende beste van alle Purgatyen. Want het treckt de schadelicke Vochtigheden uyt de fonteyne selfs, het suyvert de Maegh, ende by-gevolgh de naest by-leggende Deelen. Derhalven is ’t een seer goet behulp-middel in verloren Honger, Walgingh, Opwerpingh, ende Spanningh van de Maegh, Geel-sucht, af-gaende Koortschen, ende alle Sieckten, die in ’t Hooft, door dampen van onderen, veroirsaken. Want als men siet, dat in de selvige de Purgatyen weynigh voordeel doen, dan heeft men meerder hulp uyt het Braken te verwachten. Dan men dient even-wel, alsoo het een beweginghe tegens de Nature is, de welcke den wegh, om haer te ontlasten, door de Dermen gekosen heeft, de Maegh tot het braken niet te gewennen. Heredotus getuyght in het tweede boeck van sijn Griecksche Historye op ‘t 78. capittel, dat de Aegyptenaers gewoon waren haer alle Maenden te suyveren met Braken, ende Clysteren, tot onderhoudt van hare Gesontheyt: meenenden, dat alle Qualen den Mensche over quamen uyt Spijse, die sy aten. Dan al valt dese reden veeltijdts waerachtigh: soo en is niet minder waerachtigh ’t geene Plutarchus schrijft in sijne Leeringen der Gesontheyt; dat Braken ende Purgeren, leelicke Genees-middelen zijn van over-daet, ende die niet (’t welck Plato oock seyde in Timaeo) als in groote noot en behoorden in ’t werck gestelt te werden. (4) Wy hebben geseyt, hoe het Ader-laten, ende Braken ghevonden, ende de Menschen geleert zijn door de Beesten: even-eens is ’t oock gelegen met de Clysteer. Daer is, schrijft de gemelte Plinius 8. 27. een Vogel in Aegypten, met namen Ibis (den Oyevaer niet ongelijck, ende hier ontrent de Stadt van Alexandrye, uyt-ghebeeldt) die in sijnen beck het Nijl-water op-nemende, dat deel door-spoelt, door het welck gesont is, dat het overschot van den kost af-schiet. (5) De Clysteer komt eerst, ende voor-al te hulpe de Gebreken der Dermen, insonderheyt de dicken. Want alsooder een Clapjen, ofte Middel-schotjen ghestelt is in den Kertel-derm, by den blinden ofte Slop-derm, het welck maer open gaet na beneden, ende na boven gesloten is, soo en kan de Clysteer daer niet voor-by schieten. Derhalven kan een Clysteer, best de Onderste, ofte dicke dermen suyveren: want sy daer in komt met haer volle kracht, waer toe een drancxken, dat men in neemt, niet dan slapper, als door langhe wegh veel af-genomen hebbende, en kan gheraken.. Soo vele dan alsser gebreken in de dermen vallen, soo vele soorten zijnder oock van Clysteren. Sommighe stillen pijn, sommige Versachten de scherpe Vochtigheden, sommige Suyveren ende verdroogen de Sweeringen, sommige maken Af-treck, sommige Stoppen. Het begin van alle Purgatyen is een Clysteer, die maeckt de baen klaer voor den Af-treck, ende neemt wegh de beletselen van ’t Braken. Ende wanneer in de Dermen eenige taeye Vochtigheden vast sitten, ofte eenigh ander Gebreck aldaer te ghenesen is, soo moet voor-al de Vuyligheyt ende Winden door een Clysteer af-gheset werden, op dat daer na de volgende Genees-middelen meerder kracht souden konnen doen op het gebreck selver. Op de rechter-zijde het Lichaem gestelt zijnde, soo schietse lichter ende rasser op, ende dieper in-loopende, besproeyt de Dermen: dan op de slincker-zijde leggende, blijft dickwils hangen in den Rechten, ofte Kartel-derm, die door ’t ghewicht van d’andere ghe druckt werdt. Wanneer de Clysteer niet wel wercken en wil, soo werdtse door een ander, die scherper is, ofte door een Set-pil wacker gemaeckt. (6) Een Set-pil kan veel minder uyt-rechten, als een Clysteer (want hy en neemt niet wegh, noch en geneest niet van ’t gene de Dermen beschadigt) maer maeckt daerom alleen Kamer-gangh, om dat hy door sijn scherpigheyt het endt tot uytdrucken verweckt. Dickwils Pillen setten, opent, ende veroirsaeckt Speen, die al te scherp zijn, verwecken somtijts Sweringen. Tot de Gebreken van ’t endt maeckt men alderhande Set-pillen, suyverende, versachtende, (21) heelende, na het ghelegentheydt van ’t ghebreck vereyscht. (7) Gelijck de Boomen ende Plantsoenen haer voedsel uyt der Aerden, den Amber-steen het Kaf, ende den Zeyl-steen het Yser na haer trecken, door de ghelijckheydt, die tusschen de selfde is van wesen ofte Self-standigheyt: van wegens soodanige gelijckheydt trecken mede de Purgerende Genees-middelen de quade en ongesonde Vochtigheden uyt het Lichaem. Ende derhalven en is ’t niet ghenoegh dat men yemandt Purgeert, maer men moet juyst sulcken Vochtigheyt Purgeren, ende af-drijven, die de Sieckte veroirsaeckt. Want die de koude Vochtigheden af-set, daer de Gal in de weegh is, die en verlicht niet alleen de Sieckte niet, als de Oirsaeck in ’t Lichaem latende: maer beswaertse, als wegh-nemende de Vochtigheydt, waer door de hitte ende scherpte van de Gal wat versacht, ende in den toom ghehouden werde. Waer uyt blijckt het groote mis-verstandt van de ghemeene Lieden, die meenen dat het even-veel is, als sy maer een Purgatye en laten halen by den geenen, die haer niet ghesien en heeft, ofte oock dit onderscheyt niet en weet. Nu in dese gelijckheyt, ’t gene sterckst is treckt het slapste: soo treckt Rhabarber de Gal, niet in tegen-deel de Gal den Rhabarber, om dat in den selven stercker kracht is, die oock verweckt, ende geholpen werdt door de wermte van de Gematigheydt. Maer als het ghebeurt, datter soo weynigh van een Af-set-middel in-genomen werdt, dat het van de veelte der Vochtigheydt komt overstelpt te wesen, soo sal het selve sijne af-settende kracht verliesen, ende in een andere selfstandigheyt veranderen. Het ghebruyck wijst ons aen driederley Ordre van Af-settende Middelen. De eene is van Quaet-aerdige, welckers kracht, ende wesen Fenijnigh is, hoedanigh gherekent werden Coloquint-Appel, Scammonea, Antimony. De andere ordre is van gantsch Sachte, die weynigh af-wijcken van den aert der Voedselen, gelijck daer zijn Pruymen, Corinthen, Violen-bladeren, Manna, Wey, Morgh van Cassie, Thamarinden. De derde is van Middelmatighe, waer onder behooren Rhabarber, Agaricus, Zene-bladeren, Aloë. In een sterck Lichaem, ende dat langh ghevast heeft, verandert, een weynigh van een sacht af-set-middel in-genomen in de selfstandigheyt van het Lichaem: maer een deel van het Quaet-aerdigh, al is ’t oock weynigh, in een bedervinghe het Fenijn na by komende: het Middelmatighe in de Vochtigheydt, die het soude af-setten, de welcke in ’t Lichaem overigh is, ende onbequaem om ’t selvige te voeden. Derhalven al is den Agaricus werm, kan even-wel in Pituitia, ofte koude Vochtigheydt veranderen, als die niet in ghematigheyt, maer in wesen soodanighe Vochtigheyt en gelijckt. (8) De Purgatye is de rechte Genees-middel van vervuylde Vochtigheden. Want al ’t gene soo onsuyver ende bedorven is, dat het de Natuurlicke Trappen overschreden heeft, alsoo het selve door geene Konste verbetert ofte goet gemaeckt en kan werden, soo moet men het nootsakelick uyt-werpen. Ende sulcx en is niet alleen dienstigh, om de Sieckte die alreeds het Lichaem bestrijdt, te weten, maer oock, om de selve, alsse ghevreest werdt, voor te komen. Nu na de soorte is van de vervuylde Vochtigheyt, soo moet oock wesen de soorte van ’t Genees-middel. Andere suyveren de Gal, andere het Slijm, andere het Swart Bloedt, ofte Swarte Gal, andere de Waterachtighe Vochtigheden; die wy hier na elck op sijn ordre sullen verhalen. Ende gelijck de soorte van Vochtigheyt ons aen-wijst, door wat soorte van Purgatye die moet af-ghedreven werden, soo toont de gelegentheyt en plaetsche van de selfde, hoe sterck die wesen moet. Want een slappe Purgatye kan genoegh trecken uyt het eerste deel des Lichaems, een middel-matighe uyt de groote Aderen, een stercke uyt het uyterste van ’t Lichaem, ende de bysondere Deelen. Licht ende ghemackelick valt het suyveren van de Maegh, ende Dermen: beswaerder van de Aderen in ’t Derm-scheil, daer na van de Lever, ende Milt: maer alderbeswaerlickst van de selfstandigheyt der Deelen, die tot de Huyt, ende Lidtmaten toe strecken. Want hoe een Deel verder leyt, ende minder Aderen heeft, hoe het minder voor een Genees-middel wijckt: dewijl meerder kracht ghedaen kan werden op yet dat na by is, ende opene wegen heeft. (9) De Mate van Purgeren moet af-ghemeten werden na dat yet licht ofte beswaerlick af-schiet, ende sulcx is af te nemen uyt de gelegentheyt van ’t Lichaem, de Vochtigheyt, den Tijdt, ofte het Weder. Onder de ghelegentheyt van ’t Lichaem staen begrepen de Gematigheydt, de Gestaltenisse, ende Gewoonte. Uyt een dor ende schrael Lichaem en is niet veel te trecken: maer veel uyt het geen, dat vochtigh ende vier-schotigh is. Een sterck ende vast Lichaem, wiens Ingewant, Aderen, ende Dermen selve nauw zijn, ofte lichtelick verstoppen, ofte noch benauder werden, houdt het overschot tegen, ende en laet het niet uyt-schieten. Maer een sacht, ende los Lichaem, ghelijck daer is van Vrouwen, Kinderen, ende die ledigh gaen, is veel opender, soo dat door het selve de beweeghde, ende ghetrocken Vochtigheden bequamelick haren loop hebben. Die stercken arbeydt doen, ghelijck oock die wat plomp van ghevoelen zijn, en vragen niet veel van slappe Middelen: in tegendeel werden haest bewogen, die wat Gevoeligh zijn, als oock die, ofte van Naturen, ofte door Sieckte, ofte maniere van leven, Teer, ende Tenger zijn. Die gewoon zijn dickwils te Purgeren, zijn quader, door een Purgatye te bewegen, als die sulcks onghewoon zijn. Want selve (23) het dencken, ende vreesen van wat lelick in te nemen, maeckt dickwils door het ontstellen de nature los, ghelijck somtijdts oock doet den Reuck, ja het sien van het Bekertjen, daer het Drancxken in gheweest is. Ick hebbe een Backer gekendt, die Sieck leggende, maer hoorende dat sijn Genees-meester de Trappen op-quam, wel hertelick over-gaf: door het inbeelden, dat hy kreegh, van den geur van de Drancken, daer hy de proef af gehadt hadde. Die van selfs Los-lijvigh zijn, werden door de minste Purgatye haest geraeckt. Nu staet oock uyt de soorte van Vochtigheydt de Mate van de Purgatye aldus af te nemen. Waterighe Vochtigheydt, ende dunne Gal, schiet lichtelick af: in tegen-deel Slijm, ende Swarte Gal. Veel Vochtigheydt, ende die als tegen ghehouden werdt, gelijck in de Swaer-lijvige, ende de Dronckers, ofte in de welcke uyt eenighe andere oirsaeck vele Overtolligheydt vergadert is, kan met een slappe Purgatye den Buyck doen omroeren, ende een stercken aftreck verwecken. Want dien overvloet, de Aderen geopent zijnde, loopt lichtelick uyt, ghelijck uyt een vol vat, niet door Sterckte van de Purgatye, maer door Kracht van de Nature, die haer selven ontlast, ghelijck sy oock wel dickwils van selfs doet, sonder datter yet in-ghenomen is. Hier moet daer-en-boven noch gelet werden op den Tijt, ende het Weder. In, ende ontrent de Hondts-dagen, isser weynigh ende scherpe Vochtigheyt in ’t Lichaem, ende die oock na buyten toe ghetrocken werdt, soo dat het Purgeren alsdan soo wel niet en soude willen vallen. Midden in de Winter is ’t Lichaem vast ende ghesloten, soo dat de Vochtigheyt, die half tegen-gehouden werdt, niet wel en wil sacken. Ende om de selvighe reden veroirsaken oock de Noorde Winden veeltijdts hart-lijvigheyt. Daer in tegen-deel de Zuyde den Buyck vochtigh, sacht ende weeck maken. Derhalven werden alleen in dese ghelegentheydt de Purgatyen op haer bequaemste tijdt in-gegeven. (10) Wat vorder de Tijdt belanght. ’t Is best in Sieckten, die haren keer hebben, te purgeren op den goeden dagh. Want wanneer de Sieckte minder druckt, ende de krachten verhaelt zijn, alsdan kan het wercken van de Purgatye lichtelicker verdragen werden. Is oock noodigh, dat sulcx geschiede ’s morgens, ende in een ledighe Maegh, alsoo anders het eene ’t ander in de wege soude wesen. (11) Maer, ghelijck in alle andere dingen, soo moet oock in ’t Purgeren, voor-gaen een Bereydinge, waer door de Wegen geopent, ende de Vochtigheden driftigh ghemaeckt werden. Soo dat voor eerst het Lichaem hier soo voor-bereyt moet wesen, dat alle de Wegen, die de Purgatye door-loopen sal, ende door de welcke de schadelicke Vochtigheydt sal uyt-gheworpen werden, vry ende open zijn. Derhalven en dient de Maegh hier niet door te veel Vochtigheden walghachtigh, op dat de Purgatye ten eersten niet uyt-ghebraeckt en werdt. ’t En dient oock niet dat de Dermen verstopt, ofte benauwt zijn, dewijlse als dan het wercken souden tegen-houden, waer door dan Krimpinghe, Qualickheydt, ende draeyingh in ’t Hooft komt te veroirsaken. Ende by aldien datter ghetrocken moet werden uyt het Ingewant, de Aderen, ofte oock uyt de Gestaltenisse des Lichaems, soo moeten niet alleen de Maegh, ende Dermen, maer oock de Aderen van het Derm-scheyl, ende het Ingewant vry ende onbekommert zijn. Derhalven dient voor het Purgeren alle Walgingh wegh-genomen, ’t zy door Vasten, ’t zy door Braken, ’t zy door een Pilleken van Aloë. Als den Kamer-ganck langh achter-gebleven heeft, ofte hart is, soo sal men eerst een versachtende Clysteer doen setten. Hier-en-boven vereyscht oock de schadelicke Vochtigheydt haer Bereytsel. Want die hart ende dick is, en wil niet wel door de nauwe Wegen in den Buyck schieten: die Taey is, blijft tusschen wegen hangen. Daeromme moet het harde versacht, het dicke verdunt, het Taeye ende Slijmerige gesuyvert werden, al eer dat men ’t selve purgeert. Al ’t geene sulcx doet, opent oock met eenen de Verstoppinge der Aderen, door de welcke de Purgatye geschieden sal. Ende dat is ofte Voedsel, ofte Genees-middel. Van het eene hebben wy ghehandelt in den Schat der Gesontheyt, het andere sal hier volgens aen-gewesen werden. |
Het III Kapittel. 1. Verschillende soorten van purgatieven, 2. Oorsprong van braken, 3. Zijn gebruik en misbruik. 4. Oorsprong van het klysma, 5. Zijn gebruik en krachten. 6. Zetpillen, hun werk en hindernis. 7. Aard en verschillen van de purgatieven; 8. Hun gebruik en verschillende werkingen. 9. Maat, 10. Tijd in de ziekte. 11. Voorbereiding. (1) Wanneer de overtolligheid en de vochtigheden van ons lichaam zover in ongesteldheid of bederf zijn geraakt dat ze noch door goede manieren van leven, noch door enkele verandering, noch door hulp van de natuur of ingeboren warmte tot hun vorige goedheid gebracht kunnen worden dan moet al hetgeen zover van de natuurlijke stand is afgeweken en onnuttig en schadelijk is weggenomen worden door geneesmiddelen die kracht hebben om de kwade vochtigheden uit het lichaam te drijven. Zodanige doen dat door braken, klysma’s en aftrek die eigenlijk purgatieven genoemd worden. (2) Cicero schrijft in zijn tweede boek van de natuur der Goden dat een paar eeuwen (hij stierf twee en veertig jaar voor de geboorte van onze Heer) door het verstand van de geneesmeesters ondervonden was dat de honden hun ingewand met braken zuiverden. Want de honden, omdat ze zeer vreten en gulzig zijn, kunnen ze zich gemakkelijk overladen en als ze dat vernemen eten ze gras waardoor ze hun overtolligheid uitbraken. Hieruit schijnt het, zegt Plinius in het 4de kapittel van zijn 29ste boek, dat dit beest ook de mensen het braken heeft aangewezen. (3) Net zoals de baarmoeder in de arbeid met alle kracht zichzelf van boven toetrekt om van de vrucht verlost te worde, wordt net zo de maag geprikkeld om iets dat in haar schadelijk is en door zich van onderen bijeen te trekken begeeft het zich naar boven met braken om alles wat haar tegen is er uit te smijten. Zodat in deze beweging de maag van haar eigen plaats springt en de naastliggende delen waar ze aan vast zit met groot geweld uittrekt. Hierom valt het braken zwaar en moeilijk, sommige meer en sommige minder. Die nauw en sluik van borst zijn en die een schrale en lange hals hebben kunnen (21) niet anders dan met geweld braken, maar zeer gemakkelijk die net tegenovergesteld zijn. Wederom het geweldig en gevaarlijk is voor de benauwde en teringachtige die enige ontsteking of pijn in het ingewand voelen omdat daaruit te vrezen staat of stikken of bloedspuwen of iets te barsten zoals in alle geweldige bewegingen. Door dikwijls en moeilijk braken wordt de maag en het ingewand vanwege het dikwijls en geweldig schudden verzwakt en de onzuivere vochtigheden daar naar toe gedreven, het hoofd vervuld, de zinnen bezwaard en verduisterd. Maar dat licht en matig valt is het gezondste en beste van alle purgatieven. Want het trekt de schadelijke vochtigheden uit de bron zelf, het zuivert de maag en bijgevolg de naast bijliggende delen. Derhalve is het een zeer goed hulpmiddel in verloren honger, walging, opwerpen en spanning van de maag, geelzucht, afgaande koortsen en alle ziekten die in het hoofd door dampen van onderen veroorzaakt zijn. Want als men ziet dat in die de purgatieven weinig voordeel doen dan heeft men meer hulp uit het braken te verwachten. Dan men dient evenwel, omdat het een beweging tegen de natuur is die de weg om zich te ontlasten door de darmen gekozen heeft, de maag niet aan braken te laten wennen. Herodotus getuigt in het tweede boek van zijn Griekse historie in het 78ste kapittel dat de Egyptenaren gewoon waren zich alle maanden te zuiveren met braken en klysma’s tot onderhoud van hun gezondheid en meenden dat alle kwalen van de mensen uit de spijzen kwamen die ze aten. Dan al valt deze reden vaak waar, zo is niet minder waar hetgeen Plutarchus schrijft in zijn leringen van de gezondheid dat braken en purgeren lelijke geneesmiddelen zijn van overdaad en die niet (wat Plato ook zei in Timaeo) dan in grote nood in het werk gesteld behoren te worden. (4) We hebben gezegd hoe het aderlaten en braken gevonden en aan de mensen geleerd is door de beesten, eveneens is het ook gelegen met de klysma. Daar is, schrijft de vermelde Plinius in 8. 27, een vogel in Egypte met name Ibis (die veel op de ooievaar lijkt en hier omtrent de stad van Alexandrië uitgebeeld) die in zijn bek het Nijlwater opneemt en dat deel doorspoelt waardoor het gezond is omdat het overschot van de kost afschiet. (5) De klysma komt eerst en vooral te hulp de gebreken van de darmen en vooral van de dikke. Want omdat er een klapje of middenschot in de karteldarm bij de blinde darm of slopdarm gezet is, wat maar open gaat naar beneden en naar boven gesloten is, kan de klysma daar niet voorbij schieten. Derhalve kan een klysma het beste de onderste of dikke darmen zuiveren want daarin komt ze met haar volle kracht waartoe een drankje dat men inneemt niet dan slapper kan worden omdat het door de lange weg veel afgenomen is. Zoveel als er gebreken in de darmen vallen, zoveel soorten zijn er ook van klysma’s. Sommige stillen pijn, sommige verzachten de scherpe vochtigheden, sommige zuiveren en verdrogen de zweren, sommige maken aftrek en sommige stoppen. Het begin van alle purgatieven is een klysma en die maakt de baan klaar voor de aftrek en neemt de beletselen van het braken weg. En wanneer in de darmen enige taaie vochtigheden vast zitten of enig ander gebrek daar te genezen is moet vooral de vuiligheid en winden door een klysma afgezet worden zodat daarna de volgende geneesmiddelen meer kracht zouden kunnen doen op het gebrek zelf. Als het lichaam op de rechterzijde ligt dan schiet het lichter en sneller op en loopt er dieper in, besproeit de darmen, maar als het op de linkerzijde ligt blijft het vaak hangen in de echte of karteldarm die door het gewicht van de andere gedrukt wordt. Wanneer de klysma niet goed werken wil dan wordt ze door een andere die scherper is of door een zetpil wakker gemaakt. (6) Een zetpil kan veel minder uitrichten dan een klysma (want hij neemt niet weg, noch geneest niet van hetgeen de darmen beschadigt) maar maakt daarom alleen kamergang omdat hij door zijn scherpte het einde tot uitdrukken verwekt. Dikwijls pillen zetten opent en veroorzaakt aambeien die al te scherp zijn en verwekt soms zweren. Tegen de gebreken van het einde maakt men allerhande zetpillen die zuiveren, verzachten en (21) helen die naar de gelegenheid van het gebrek vereist worden. (7) Net zoals bomen en heesters hun voedsel uit de aarde, de ambersteen het kaf en de zeilsteen het ijzer naar zich trekken door de gelijkheid die tussen hen is van wezen of zelfstandigheid, vanwege zodanige gelijkheid trekken ook de purgerende geneesmiddelen de kwade en ongezonde vochtigheden uit het lichaam. En derhalve is het niet genoeg dat men iemand purgeert, maar men moet juist zulke vochtigheid purgeren en afdrijven die de ziekte veroorzaakt. Want die koude vochtigheden afzet waar de gal in de weg zit die verlicht niet de ziekte omdat de oorzaak in het lichaam blijft, maar bezwaart ze omdat ze door het wegnemen van de vochtigheid die vermeerdert omdat die de hitte en scherpte van de gal wat verzacht en in de toom houdt. Waaruit het grote misverstand blijkt van de gewone lieden die menen dat het gelijk is als ze maar een purgatief laten halen bij diegene die haar niet gezien heeft of ook dit verschil niet weet. Nu in deze gelijkheid zal hetgeen het sterkst is het slapste uittrekken en zo trekt rabarber de gal en niet in tegendeel de gal de rabarber omdat in die sterkere kracht is die ook verwekt en geholpen wordt door de warmte van de gesteldheid. Maar als het gebeurt dat er zo weinig van een afzetmiddel ingenomen wordt dat het van de hoeveelheid de vochtigheid komt te overstelpen dan zal het zijn afzettende kracht verliezen en in een andere zelfstandigheid veranderen. Het gebruik wijst ons drie vormende orden van afzettende middelen aan. De ene is kwaadaardige wiens kracht en wezen venijnig is en waartoe kolokwintappel, scammonia en antimoon gerekend worden. De andere orde is van geheel zachte die weinig afwijken van de aard van het voedsel zoals er zijn pruimen, krenten, violenbladeren, manna, wei, merg van Cassia en tamarinden. De derde is van middelmatige waaronder rabarber, Agaricus, Senne bladeren en Aloë behoren. In een sterk lichaam en die lang gevast heeft verandert, als er wat van een zacht afzetmiddel ingenomen wordt, het in de zelfstandigheid van het lichaam, maar een deel van het kwaadaardige en al is het ook weinig in een bederf die het venijn nabij komt, het middelmatige in de vochtigheid die af zou zetten wat in het lichaam over is en ongeschikt is om die te voeden. Derhalve al is Agaricus warm kan het evenwel in Pituitia of koude vochtigheid veranderen als het niet in gesteldheid, maar in wezen op zodanige vochtigheid lijkt. (8) Het purgatief is het echte geneesmiddel van vervuilde vochtigheden. Want al hetgeen zo onzuiver en bedorven is dat het de natuurlijke trappen overschreden heeft en omdat het door geen kunst verbeterd of goed gemaakt kan worden moet men het noodzakelijk uitwerpen. En zulks is niet alleen nuttig om de ziekte die het alreeds het lichaam bestrijdt, maar ook vanwege die gevreesd wordt voor te komen. Nu naar de soort is van de vervuilde vochtigheid moet ook de soort van het geneesmiddel zijn. Andere zuiveren gal, andere slijm, andere het zwarte bloed of zwarte gal en andere de waterachtige vochtigheden die we hierna elk op zijn orde zullen vermelden. En net als de soort van vochtigheid ons aanwijst door welk soort van purgatief die afgedreven moet worden, zo laat de gelegenheid en plaats ervan zien hoe sterk die wezen moet. Want een slappe purgatief kan genoeg uit het eerste deel van het lichaam trekken, een middelmatige uit de grote aderen en een sterke uit het uiterste van het lichaam en de aparte delen. Licht en gemakkelijk valt het zuiveren van de maag en darmen, moeilijker van de aderen in het darmscheil en daarna van de lever en milt, maar aller moeilijkste is van de zelfstandigheid van de delen die tot de huid en ledematen strekken. Want hoe een deel verder ligt en minder aderen heeft, hoe het minder voor een geneesmiddel wijkt omdat er meer kracht gedaan kan worden op iets dat nabij is en open wegen heeft. (9) De maat van purgeren moet afgemeten worden naar dat iets licht of moeilijk afschiet en zulks is te vernemen uit de gesteldheid van het lichaam, de vochtigheid en de tijd of het weer. Onder de gelegenheid van het lichaam worden begrepen de gesteldheid, vorm en gewoonte. Uit een dor en schraal lichaam is niet veel te trekken, maar veel uit hetgeen dat vochtig en vierkant is. Een sterk en vast lichaam wiens ingewand, aderen en darmen zelf nauw zijn of gemakkelijk verstopt of noch benauwder wordt houdt het overschot tegen en laat het niet uitschieten. Maar een zacht en los lichaam, zoals er is bij de vrouwen, kinderen en die niets doen, is veel opener zodat daardoor de bewogen en getrokken vochtigheden goed hun loop hebben. Die zware arbeid doen en ook die wat plomp van gevoel zijn vragen niet veel van slappe middelen, in tegendeel worden snel bewogen die wat gevoelig zijn als ook die of van naturen of door ziekte of manier van leven teer en tenger zijn. Die gewoon zijn vaak te purgeren zijn moeilijker door een purgatief te bewegen dan die zulks ongewoon zijn. Want zelfs (23) het denken en vrezen van wat lelijks in te nemen maakt dikwijls door het ontstellen de natuur los zoals ook soms de reuk doet, ja het zien van het bekertje waar het drankje in geweest is. Ik heb een bakker gekend die ziek lag, maar toen hij hoorde dat zijn geneesmeester de trappen opkwam wel hartelijk overgaf door de inbeelding die hij kreeg van de geur van de dranken waar hij eens van geproefd had. Die vanzelf loslijvig zijn worden door het minste purgatief snel geraakt. Nu kan ook uit de soort van vochtigheid de maat van het purgatief aldus afgenomen worden. Waterige vochtigheid en dunne gal schieten gemakkelijk af, in tegendeel slijm en zwarte gal. Veel vochtigheid en die als tegen gehouden worden zoals bij zwaarlijvige en de dronkaards of waarbij uit enige andere oorzaak vele overtolligheid verzameld is kan met een slappe purgatief de buik laten omroeren en een sterke aftrek verwekken. Want die overvloed die door de aderen geopend is loopt er gemakkelijk uit net zoals bij een vol vat en niet door sterkte van het purgatief, maar door kracht van de natuur die zichzelf ontlast wat het ook wel vaak vanzelf doet zonder dat er iets ingenomen is. Hier moet daarboven noch gelet worden op de tijd en het weer. In en omtrent de hondsdagen is er weinig en scherpe vochtigheid in het lichaam die ook naar buiten toe getrokken wordt zodat het purgeren dan niet zo goed zal willen gaan. Midden in de winter is het lichaam vast en gesloten zodat de vochtigheid, die half tegengehouden wordt, niet goed wil zakken. En om dezelfde reden veroorzaken ook de Noordenwinden vaak hardlijvigheid. Daar in tegendeel de Zuidenwinden de buik vochtig, zacht en week maken. Derhalve worden alleen in deze gelegenheid de purgatieven op hun beste tijd ingegeven. (10) Wat verder de tijd aangaat. Het is het beste in ziektes die hun omkeer hebben op de goede dag te purgeren. Want wanneer de ziekte minder drukt en de krachten verhaald zijn dan kunnen de werken van de purgatieven gemakkelijker verdragen worden. Het is ook nodig dat zulks ’s morgens en in een lege maag gebeurt omdat anders het ene het ander in de weg zou staan. (11) Maar net als in alle andere dingen moet ook in het purgeren een bereiding voorgaan waardoor de wegen geopend en de vochtigheden driftig gemaakt worden. Zodat als eerste het lichaam hier zo voorbereid moet wezen dat alle wegen die het purgatief doorlopen zal en waardoor de schadelijke vochtigheid uitgeworpen zal worden vrij en open zijn. Derhalve dient de maag hier niet door te veel vochtigheden te walgen zodat het purgatief niet direct uitgebraakt zal worden. Het dient ook niet dat de darmen verstopt of benauwd zijn omdat ze dan het werken tegen zouden houden waardoor dan krimping, moeilijkheden en draaiingen in het hoofd komen te veroorzaken. En als er getrokken moet worden uit het ingewand, de aderen of ook uit de vorm van het lichaam, dan moeten niet alleen de maag en darmen, maar ook de aderen van het darmscheil en het ingewand vrij en onbekommerd zijn. Derhalve dient voor het purgeren alle walging weg genomen te worden, hetzij door vasten, hetzij door braken, hetzij door een pilletje van Aloë. Als de kamergang lang achtergebleven is of hard is dan zal men eerst een verzachtende klysma laten zetten. Hierboven vereist ook de schadelijke vochtigheid haar voorbereiding. Want die hard en dik is wil niet goed door de nauwe wegen in de buik schieten, die taai is blijft onderweg hangen. Daarom moet het harde verzacht, het dikke verdund, het taaie en slijmerige gezuiverd worden voordat men die purgeert. Al hetgeen zulks doet opent ook meteen de verstoppingen van de aderen waardoor het purgatief gebeuren zal. En dat is of voedsel of geneesmiddel. Van het ene hebben we gehandeld in de ‘Schat der Gezondheid’, het andere zal hier vervolgens aangewezen worden. |
Het IV. Capittel 1. Bysondere Purgatyen, 2. Neus, ende Nies-middelen, 3. Quijl-middelen, 4. Hoest-middelen. (1) Behalven de Purgatyen, die het geheele Lichaem ontlasten, soo zijnder noch andere, die alleen maer bysondere Deelen suyveren, ghelijck de geene die doen Niesen, Quijlen, ende Op-hoesten. Maer men dient de selve niet te ghebruycken, voor al-eer het ander wel ghesuyvert, ende van alle Vuyligheyt ghereynight is, op dat sy van elder geene quade Vochtigheydt en trecken in het deel, dat sy willen suyveren. Want altijdt moet het Al-gemeene gaen voor het Bysondere. (2) De Neus-middelen in den Neus ghesteken, ofte op-ghetrocken zijnde, trecken de overtollighe Vochtigheydt uyt de Herssenen. Sulcx moet gheschieden met het Hooft voor over, op datse recht mach sincken door het Zeef-been, ende niet in de Kele schieten. Dit is dienstigh in Slaperighe Sieckten, Loomheydt, ende inwendighe Pijn. Het selve (24) werdt oock door de Niessen uyt-gherecht: maer heeft, door sijn dapper dreunen, noch meerder kracht. Want het en suyvert niet alleen de Herssenen, maer het treckt oock na hem ’t geene in ’t Achter-hooft, ende na de Kele selve komt te sincken. Dan is ondienstigh, ende schadelick voor de geene die met swack Gesicht gequelt zijn; dewijl het, door de naderheyt, met eenen de Vochtigheyt na de Oogen drijft, die bequamelicker na den Mondt toe getrocken werdt. (3) Quijl-middel gheknauwt ofte gespoelt zijnde, treckt het Zever ende Quijl uyt de Keel. Dit heeft meerder kracht om de holligheden van de Herssenen te suyveren als die een neder-gaende wegh hebben in ’t verhemelte van den Mondt: derhalven sal een Quijl-middel sijn meeste kracht toonen, wanneer dat het Hooft achter over, in de Neus ghetrocken werdt, ende daer na door het verhemelt. Ende desen Genees-middel is, van de Konste, de Herssenen bysonderlick toege-eygent, om dies wille de selvighe meest onderhavigh zijn vele, ende overtollighe Vochtigheydt te vergaderen. Sulcks is bequaemelicker na het verteren van de Spijse, als dewijl de rauwe Maegh noch met de Kost beladen is. Dan moet met groote voorsichtigheyt gebruyckt werden in de geene, die veel met Sinckinghen gequelt werden, ofte de Teringe onderhavigh zijn. (4) De Longen, ende ’t binnenste van de Borst werdt ontlast door de Hoest-middelen. Want al is ’t sulcks, dat van de selve yet in de Maegh ghetrocken kan werden; soo is dat even-wel gheheel weynigh, ende ’t meeste dat in de Borst door Sinckingen ofte eyghen ghebreck vergadert, moet nootsakelick door Hoesten op, ende uyt-ghebracht werden. Hier toe zijn de Syropen alder-bequaemst, om dat de selvige door haer klevende dickigheyt in de Keel wat blijven hangen, ende soo allengskens in de Borst sacken, daer de dunne dingen terstondt in de Maegh schieten. Sommighe Lickingen werden gemaeckt om de dicke ende taeye Fluymen te verdunnen, andere om de geene die al te dun zijn, tot meerder lijvigheyt te brengen, eenige om de scherpigheyt te versachten. Van Braken, Clysteer, ende Set-pil is in ’t voor-gaende Capittel ghehandelt, soo dat wy nu verhaelt hebben hoe op verscheyde maniere het Lichaem ontlast ende gesuyvert werdt. Wy sullen nu komen tot de Genees-middelen, die als werck-tuygh van de Konst zijn, om de Sieckten te verdrijven. |
Het IV. Capittel 1. Bysondere Purgatyen, 2. Neus, ende Nies-middelen, 3. Quijl-middelen, 4. Hoest-middelen. (1) Behalve de purgatieven die het gehele lichaam ontlasten zijn er noch andere die alleen maar bijzondere delen zuiveren zoals diegene doen die niezen, kwijlen en ophoesten. Maar men dient die niet te gebruiken voordat het andere goed gezuiverd en van alle vuiligheid gereinigd is zodat ze van elders geen kwade vochtigheden trekken in het deel dat ze willen zuiveren. Want altijd moet het algemene gaan voor het bijzondere. (2) De neusmiddelen die in de neus gestoken of opgetrokken worden trekken de overtollige vochtigheid uit de hersens. Zulks moet gebeuren met het hoofd voorover zodat ze recht mag zinken door het zeefbeen en niet in de keel schieten. Dit is nuttig in slaperige ziekten, loomheid en inwendige pijn. Hetzelfde (24) wordt ook door het niezen uitgericht, maar heeft door zijn dappere dreunen noch meer kracht. Want het zuivert niet alleen de hersens, maar het trekt ook naar zich hetgeen in het achterhoofd en naar de keel zelf komt te zinken. Dan is het onnuttig en schadelijk voor diegene die met een zwak gezicht gekweld zijn omdat het door de nabijheid meteen de vochtigheid naar de ogen drijft die gemakkelijk naar de mond toe getrokken wordt. (3) Kwijlmiddelen die gekauwd of gespoeld worden trekken het speeksel en kwijl uit de keel. Dit heeft meer kracht om de holtes van de hersens te zuiveren omdat die een neergaande weg hebben in het verhemelte van de mond, derhalve zal een kwijlmiddel zijn meeste kracht vertonen wanneer het hoofd achterover in de neus getrokken wordt en daarna door het verhemelte. En dit geneesmiddel is door de kunst de hersens bijzonder toe geëigend omdat daardoor, die er het meest aan onderhevig zijn, veel en overtollige vochtigheid verzamelen. Zulks is beter na het verteren van de spijs omdat dan de rauwe maag noch met de kost beladen is. Dan moet het met grote voorzichtigheid gebruikt worden in diegene die veel met zinkingen gekweld worden of aan de tering lijden. (4) De longen en het binnenste van de borst worden ontlast door de hoestmiddelen. Want al is het zo dat van die iets in de maag getrokken kunnen worden zo is dat evenwel geheel weinig en het meeste dat in de borst door zinkingen of eigen gebrek verzameld wordt moet noodzakelijk door hoesten op- en uitgebracht worden. Hiertoe zijn de siropen allerbest omdat die door hun klevende dikte in de keel wat blijven hangen en zo geleidelijk aan in de borst zakken waar de dunne dingen terstond in de maag schieten. Sommige likkingen worden gemaakt om de dikke en taaie fluimen te verdunnen, andere om diegene die al te dun zijn tot meer stevigheid te brengen en enige om de scherpte te verzachten. Van braken, klysma en zetpil is in het voorgaande kapittel gehandeld zodat we nu verhaald hebben hoe op verschillende manieren het lichaam ontlast en gezuiverd wordt. We zullen nu komen tot de geneesmiddelen die als werktuigen van de kunst zijn om de ziekten te verdrijven. |
HET VIERDE BOECK VAN DE GENEES-MIDDELEN, so Enckele, als Gemengde. Het Eerste Capittel. 1. Gemeenen Tegen-strijdt van alles. 2. Aert van Voedsel, ende Genees-middel; midtsgaders haer bysonder Onderscheyt. 3. Twee soorten van Genees-middelen; ende de oirsaeck waerom verscheydene onder malkanderen vermengt werden. 4. Waerschouwinge op het Vermengen. 5. Na driederhande Hoedanigheyt der Droogen drievoudigh Onderscheyt. 6. Haer Getal, Wichte, ende Mate. (1) Dewijl alle Beweginge, ende Werckinghe haren Oirspronck hebben uyt Verschil, en de Strijdt van dinghen, die malkanderen recht Teghen zijn, soo heeft de Nature, doense de gantsche Wereldt een gestadige veranderingh onderworp, oock nootsakelick de selve met verscheyde soorten van Verschillen als bezaeyt. Ende gelijck sy de vier beginselen aller dingen, als Vyer, ende Water, Lucht ende Aerde, gantsch tegen malkander gestelt heeft, soo heeftse oock elck dingen dat uyt de selvige ontstaet, yets tegen-strijdende gegeven. Derhalven en kander geen gebreck in ons wesen, waer toe sy niet een Tegen-middel voort-gebracht en heeft, hoe-wel alles door de Konste noch niet geopenbaert, nochte ondervonden en is. Soo dat veeltijdts, als de Sieckten niet genesen en werden, het gebreck niet en is in de Genees-middelen, die de goedertiere God daer toe geschapen heeft, maer wel in ons Verstandt, dat noch tot de kennisse van de selvige niet gekomen en is. Daer en is nauwlicx eenige Sieckte, in haer selven, ongeneeslick, maer daerom alleen, of datse boven-maten toe-genomen zijnde voor de kracht der Genees-middelen niet eens en krenckt, ofte dat de swackte krachten onder de langhdurige genesinge gantsch komen neder te storten. Derhalven sullen wy nu de Genees-middelen neerstigh gaen ondersoecken, (25) ende wat Gebruyck, ende Kracht sy in de Sieckten hebben, kortelick, ende met ordre aen-wijsen. (2) Een Medicament, ofte Genees-middel staet in Wesen ofte selfstandigheyt regel-recht tegen het Voedsel. Want het Voedsel is Selfstandigheydt van ons Lichaem eenighsins gelijck, ende werdt ten laetsten daer in verandert, het selve voedende, ende somtijdts oock vergrootende. Dit, als het soo gelijck valt, dat in de selfstandigheydt van ’t Lichaem verandert zijnde, aen het selve ondertusschen geen vremde Hoedanigheyt mede en deelt, dan is ’t een recht ende volkomen Voedsel, gelijck Broodt, Vleysch, een Ey. Maer wanneer het, in Wesen eenigsins gelijck zijnde, door sijn uyt-muytende Hoedanigheyt het Lichaem verandert, dan is ’t Medicamentens Voedsel, gelijck Lattouwe, Endivye, stercke Wijn, Mispelen, Que-peren. Maer ’t gene in Selfstandigheyt geheel verschilt, noch oock eenige Hoedanigheyt en besit om het Lichaem merckelick te veranderen, dat en kan voor geen Voedsel, noch Genees-middel gerekent werden. Dan ’t gene in Wesen ons ongelijck, seer uyt-stekende Hoedanigheden geeft, het zy van wegen de Gematigheyt, als Pyrethrum, Hyoscyamus, het zy van wegen de Stoffe, als Galnoot, Aluyn; het zy van wegen de Gedaente, ghelijck Scammonea, Aloë, sulcks is, dat wy Medicament ofte Genees-middel noemen, het welck vermach de Natuurlicke gestaltenisse onses Lichaems te veranderen. (3) De Genees-middelen zijn tweederhande. Sommige zijn Enckel, ofte ongemenght, de welcke van selfs door de Nature voort-komen, ghelijck Rosen, Alssen. Andere Gemenght, als die door de Konst uyt vele Enckele vermenght zijn; soodanigh is den Theriakel. Sommige meenen, onder de welcke oock is Guevara in sijne Spaensche brieven, dat men alleen enckele droogen, ende geen gemengde en behoort te ghebruycken, om dat Godt de Enckele alleen tot het ghebruyck der Menschen geschapen heeft. Maer om niet breeder te gaen, het Spa-water, ende diergelijck kan alleen genoegh ghetuygen, dat Godt oock door een sonderlinge Konste de gemenghde geschapen heeft, als de welcke uyt Aluyn, Swavel, Salpeter, Yser, Zout, ende andere bestaen. Het en soude oock niet volgen, dat men alleen Enckele Droogen moest ghebruycken, alsser geen Gemenghde geschapen en waren. Want van Godt Almachtigh zijn alderhande Dieren tot ons gebruyck, ende nootdruft geschapen, maer daerom en behoeft men de Visschen, ende andere sonder eenige bereydinghe, ende vermenginge niet te eten. Ick en wil even-wel niet ontkennen, dat al wat men met een Enckel doen kan, dat men daer toe geen gemengelt en behoeft, noch en behoort te gebruycken; alsoo beter rekeningh gemaeckt kan werden van sijne kracht. Maer om dat men niet altijdt elcke Sieckte een bysonder Genees-middel kan tegen-stellen, soo moet men nootsakelick komen tot vermengen. Daer by komt noch een ander reden, dat wanneer het Genees-middel te slap, ofte quaet-aerdigh is, dat het eerste door vermenginge van wat scherper geholpen, als Rhabarber met wat Spijck, ofte Caneel, het ander door beter versoet kan werden: soo versacht men de scherpigheyt van Scammonea, ende van Aloë, met Mastick, Tragacanth, Quee-appel, Rosen, Dadels. De derde Oirsaeck van het mengen der Genees-middelen werdt ghenomen uyt des deels Wesen, Plaetsche, Voornamelickheyt, ende Gevoelen. Want in Gebreken van een deel, dat vast is, ende verre leyt, ghelijck de Nieren ende Lijf-moeder, mengt men gemeenlick met den eygen, ende voornamen Genees-middel eenige andere van verdunnende kracht, die soo verre konnen komen; somtijts oock soodanige, die het selve, door gelijckheyt, ende verborgene eygenschap met het deel, daer na toe brengen. Alsoo vermengt men met de Genees-middelen voor ’t Hooft, Betonye; voor de Longe, Hyssoop; voor ’t Herte, Buglos; voor de Lever, Agrimony; voor de Milt, Scolopendrium; voor de Lijf-moeder Byvoet. Een Edel deel, ende van scherp gevoelen, vereyscht (indien de voorname Genees-middel wat sterck is) yet anders haer nature aengenaem, ende ’t welck haer, ende hare krachten kan onderhouden. Derhalven moeten de Genees-middelen van ’t Ingewant met versterckende onderstut werden, ende die men onder schijn van Voedsel neemt, gelijck toe-gemaeckte Wijn, als Hippocras, ende diergelijcke, om datse aengenaem zijn, overtreffen de andere. De vierde, ende nootsakelickste Oirsaeck van vermenginge is de Verscheydenheyt van de Sieckten, alsoo geen enckel Genees-middel een Gemenghde Sieckte kan verdrijven. Want Enckel staet recht tegen Enckel, ende niet tegens gemenght: ende alles moet door sijn recht tegenstaende verjaeght werden. (4) Maer al is ’t dat de gemenghde Genees-middelen soo wel, als de Droogen, tot ons dagelijcks gebruyck nootsakelick vereyscht werden: soo staet even-wel op die mengelinge dapper te letten, alsoo men somtijdts bevindt, datter groot misbruyck in geschiedt. Ende voor eerst is ’t een grove ende gevaerlicke mis-slagh, dat het zy om welstaens wil, ofte uyt onwetenheydt, veel Droogen over hoop gehaelt werden, die verscheyden van aert ende werckinge zijn. By exempel, Als Sweet-middelen, ofte die ’t Graveel af-setten, ofte ’t Water, ofte de Stonden verwecken, gemenght werden met Purgerende dingen. Het welck niet alleen tegens de leere en is, van de Oude Genees-meesters: maer oock tegens de Reden, gelijck ick roerende de vermenging van de gene, die ’t Graveel af-setten, met de (26) Purgerende breeder aengewesen hebbe in ’t Steen-stuck, namentlick beneden in het 2. Deel, 3. Boeck, en Cap. 37. van de Schat der Ongesontheyt. Want dewijl de verhaelde Genees-middelen elck volgens haer bysonder werckinge na eenen bysonderen weg drijven, soo en kan het niet geschieden, ofte sy moeten, wanneer sy vermenght zijn, malkanderen nootsakelick verhinderen. In het selfde misbruyck vervallen de geene, die purgerende Wijnen, ofte die ’t Graveel af-setten, ofte die Sweet verwecken, met spijs ende dranck vermengen. Want daer op moet seker volgen, ofte dat de Spijse minder voedsel geeft, ofte datse noch niet verteert zijnde, door het Genees-middel uyt de Maegh gedreven werdt, waer door verscheyde Verstoppingen in de Aderen veroirsaken. En dit is onder andere Gebreken, die daer uyt ontstaen, dat sommige van het Graveel nimmermeer en konnen ontslagen werden, alsoo sy gestadigh de Gravelige Stoffe na de Nieren doen drijven. (5) Volgens de driederley hoedanigheden van de Enckele Genees-middelen werden de selvigen in driederley Soorten verdeelt. De eerste Hoedanigheydt komt uyt de vermenginge der Elementen, ende volght de Nature van ’t gene de andere in de Gematigheydt te boven gaet. Hier door is een Genees-middel, Heet, Kout, Vochtigh, ofte Droogh. Ende om dat alles, by exempel, ’t geene Heet gheseyt werdt, niet even groote hitte en maeckt, soo heeft het gebruyck daer in vier verscheyde Trappen ghestelt, ende in den Eersten, die noch wat duyster, ende niet blijckelick en wercken; in den Tweeden, die merckelick; in den Derden, die dapper; in den Vierden, die op het alderhooghste, als de welcke onder de heete branden, ende een korste maken. De Tweede Hoedanigheyt der Genees-middelen komt uyt haer stoffe met de Kracht van de Gematigheyt, ofte eerste hoedanigheyt over-goten. Van dese Stoffe zijn sommighe Dun, die haer lichtelick in ’t Lichaem, ende door de vochtigheden verspreyden: sommige Dick ende Taey, die tusschen wegen blijven hangen, ende niet diep door en dringen: sommige Middelmatigh, welckers kracht midden tusschen beyden is. Nu de hitte, in wat voor Stoffe dat sy komt, vermeerdert de kracht, ende de haestigheyt in ’t wercken, gelijck oock de Drooghte: maer Kouw, ende Vochtigheydt houden die tegen. Uyt dese verscheyden Meninginghe spruyten de Tweede Hoedanigheden der Genees-middelen, ghelijck daer voornamelick zijn, het Verdunnende, ende Dick makende, het Suyverende, ende Plaesterende, het Rauw makende, ende Ver-effenende, het Openende, ende Sluytende, het Treckende, Verdrijvende, ende Wegh-stootende, het Versachtende, ende Verhardende, het Rijp makende, ende Verrottende, het Heelende, ende Openende, het Vleysch makende, ende In-etende, Vel-makende, ende Brandende. Nu de Werckinghe uyt soodanigen mengsel van hoedanigheydt ende Stoffe, gaet aldus toe: Een Genees-middel dun van Stoffe, dat met eenen heet is, ende sulcx onder den derden Graed, ghelijck Peterselye, opent van binnen de kleyne wegen des Lichaems, verdrijft de dunne Vochtigheydt, ende verweckt alsoo Water-losingh ende Sweeten; maer verdunt de dicke Vochtigheydt. Van buyten op-geleyt maeckt het een open Huyt, treckt oock uyt het Lichaem de Geesten ende Vochtigheydt. Maer ’t geene dat op den vierden Graed van hitte geklommen is, werdt In-etende genoemt, het welck ofte brandt, ofte versweert, ofte bladeren verweckt, ofte wegh neemt. Dan het gene dun van Stoffe, ende ghematight, ofte oock kout is, gelijck Azijn, in-ghenomen zijnde, opent mede, ende verdunt dan soo wel niet, als dat werm is: maer buyten op ’t Lichaem, stoot het, door sijn kouw, terugghe, ende sulcks met meerder macht, als ’t geene dat kout ende t’Samen-treckende is, alsoo het door sijn dunnigheydt de kracht van den kouw dieper in-voert. Maer een Genees-middel, dat in een Matelicke stoffe kout is, ghelijck Verjuys, Porceleyn, verstoot, ende weder-houdt matelicke de Sinckingen, verdrooght, ende treckt te samen. Het geene van Matelicke Stoffe, ende met eenen in hoedanigheden ghematight is, gelijck Olye, versacht, koockt, rijpt, ende maeckt etter. Maer Matelick Werm zijnde, gelijck Camillen, stilt Pijn. Dat noch wat heeter is, maer onder den derden graed, gelijck Alssen, opent in-genomen de Aderen, suyvert de taeye Vochtigheden, ende ontsluyt alle Verstoppinge, het gene dunne Stoffen soo wel niet en doet, om datse te haestigh door-schiet. Dat nu al over den derden graed van hitte gheklommen is, ghelijck Coloquint-appel, en suyvert niet alleen, maer dewijl het vry wat scherp is, schrapt de Deelen, ende sulcks soo wel van buyten, als van binnen. Een Genees-middel, dat in dicke, ende Aerd-achtige Stoffe een gematight van hitte ende koude bekomen heeft, gelijck Bolus, ofte Gesegelde Aerde, verstopt de inwendighe Wegen, ende sluyt de Huyt, versacht het geene te rouw is, ende heelt ’t geene van een ghescheyden is. Maer dat matigh Werm, ofte Koel is, gelijck Rosen, Myrtus, maeckt de weecke Deelen vast, ende heet dien-volgende, een versterckende kracht. Maer ’t geene boven maten, als in den Vierden graed, Heet is, ghelijck Kalck, Oripigment, Rotte-kruyt, eet in, brandt, ende maeckt een Korst. Dan ’t geene boven maten Kout, ende droogh is, gelijck Cypres-noten, ofte Gal-noten, verstopt niet alleen inwendigh de Mondekens der Aderen, maer sluyt de selve gantsch toe, ghelijck het oock alle andere Wegen benauwt, ende toe-stopt, ende de Vochtigheden (27) selve boven maten dick maeckt. Van buyten op-geleyt, doet de Huydt vast werden, houdt den loop van de Sinckinghen tegen, ende doet Vel op een Wonde groeyen. De derde Hoedanigheydt der Genees-middelen en komt niet voort uyt de Gematigheydt, noch uyt de Stoffe, maer uyt de geheele Selfstandigheydt, ende en is anders niet als een verborgen eygenschap van het geheele Wesen der Genees-middelen. Hier uyt komt tweederhande Onderscheyt, want sommige zijn Af-settende, sommige alleen Veranderende. De Af-settende zijn, die door gelijckheydt van Wesen yets bysonders na haer trecken. Ende van dese Purgeren eenighe, als in ’t voorgaende Boeck geseyt is, uyt het geheele Liahaem, sommige uyt een Deel. Maer de gene die water doen maken, gelijck Peterselye, ofte de Stonden af-setten, gelijck Byvoet, ofte de Fluymen op doen komen, ghelijck Hyssoop, dewijlse niet door trecken, maer ofte met suyveren, ofte verdunnen, ofte openen, de Overtolligheyt uyt-smijten, konnen wel Losende, maer geen Purgerende gheseyt werden, om datse door geen gelijckheydt, ende over-een-stemminge van Wesen en trecken. Maer al treckt wel een Scorpioen het Vergif, dat hy gebeten heeft, uyt de Wonde, van buyten op-geleyt zijnde, ofte oock andere Tegen-gift, door ghelijckheydt, uyt-treckt; soo is dit wel een Ontlastinghe, dan even-wel geen Purgatye. Hier onder zijn mede te rekenen, die van buyten op de Wonden leggende, een Pijl, ofte Splinter uyt-trecken, gelijck de wortel van Riet. Maer al is ‘t, dat de Genees-middelen, die door de eerste, ofte tweede Hoedanigheydt haer werck doen, eygentlick Veranderende genoemt werden, soo zijnder oock vele, die door de derde Hoedanigheydt, ende ’t geheele Wesen veranderingh maken. Soodanige zijn, die door een verborgen Eygenschap, het Vergif gantsch tegen-staen, ende soo veranderen, dat het ons Lichaem niet en kan beschadigen, gelijck Citroen-saet. Waer onder mede behooren die Pest; ende andere besmettelicke Sieckten verdrijven, ghelijck Mithridaet: als mede, die men gelooft, dat seker Eygenschap hebben tot het een ofte ander Deel, gelijck Salye voor het Hooft, Buglos voor het Hert, waer van in de volgende Capittelen geseyt sal werden. (6) Alle dingen, seyt de Wijse-man, werden gerekent met Getal, Wichte, ofte Mate. Het Getal is by alle volckeren even-eens: maer niet Wichte, ofte Mate, die niet alleen in elck Landt, maer selfs hier te Lande by-na in elcke Stadt verscheyden zijn. Een Pont bestaet door de banck by den Koop-luyden uyt sesthien Oncen, maer by de Genees-meesters uyt twaelf. Een Once uyt acht Drachmen. Een Drachme uyt drie Scrupels. Een Scrupel uyt twintigh Greynen, om welckers ongelijckheyt in kleyn gewichte, de Asen in ’t gebruyck aen-genomen werden. De Kruyden ende Bloemen werden gerekent na dat men met een Handt, ofte drie Vingeren kan vatten. Nattigheydt, als Wateren ende Drancken neemt men mede na Ponden, ofte Pinten, gelijck Syropen met oncen. |
HET VIERDE BOEK VAN DE GENEESMIDDELEN, zowel enkele als gemengde. Het eerste kapittel. 1. Algemene tegenstrijdigheid van alles. 2. Aard van het voedsel en geneesmiddel vanwege hun bijzondere verschillen. 3. Twee soorten van geneesmiddelen en de oorzaak waarom er verschillende onder elkaar vermengd worden. 4. Waarschuwing op het vermengen. 5. Naar de drie soorten hoedanigheid der drogen drievoudig verschil. 6. Hun getal, gewicht en maat. (1) Omdat alle bewegingen en werkingen hun oorsprong hebben uit verschil en de strijd van dingen die recht tegenover elkaar staan heeft de natuur toen ze de gehele wereld aan een constante verandering onderwierp die ook noodzakelijk met verschillende soorten van verschillen bezaaid. En net zoals ze de vier beginselen van alle dingen als vuur, water, lucht en aarde geheel tegen elkaar gesteld heeft zo heeft ze ook elk ding dat daaruit ontstaat iets tegenstrijdigs gegeven. Derhalve kan er geen gebrek in ons zijn waartegen ze geen tegenmiddel voortgebracht heeft, hoewel alles door de kunst noch niet geopenbaard, noch ondervonden is. Zodat vaak als de ziektes niet genezen worden het gebrek er niet is in de geneesmiddelen die de goedertieren God daartoe geschapen heeft, maar wel in ons verstand dat noch niet tot de kennis ervan gekomen is. Er is nauwelijks enige ziekte die in zichzelf ongeneeslijk is, maar daarom alleen of dat ze boven mate toegenomen is en voor de kracht van de geneesmiddelen niet eens verzwakt wordt of dat de zwakke krachten onder de langdurige genezing geheel komen in te storten. Derhalve zullen wij nu de geneesmiddelen vlijtig gaan onderzoeken (25) en welk gebruik en kracht ze in de ziekten hebben, in het kort en met orde aanwijzen. (2) Een medicament of geneesmiddel staat in wezen of zelfstandigheid regelrecht tegenover het voedsel. Want het voedsel lijkt wat op de zelfstandigheid van ons lichaam en wordt tenslotte daarin veranderd en voedt het en vergroot het soms. Dit als het zo gelijk valt dat het in de zelfstandigheid van het lichaam veranderd wordt en daaraan ondertussen geen vreemde hoedanigheid meedeelt dan is het een echt en volkomen voedsel zoals brood, vlees of een ei. Maar wanneer het in wezen er enigszins op lijkt en door zijn uitmuntende hoedanigheid het lichaam verandert dan is het medicamenteus voedsel zoals sla, andijvie, sterke wijn, mispels of kweeperen. Maar hetgeen in zelfstandigheid geheel verschilt en ook geen enige hoedanigheid bezit om het lichaam opmerkelijk te veranderen dat kan het niet voor voedsel of geneesmiddel gerekend worden. Dan hetgeen in wezen ons duidelijk zeer uitstekende hoedanigheden geeft, hetzij vanwege de gesteldheid zoals Pyrethrum of Hyoscyamus, hetzij vanwege de stof als galnoot of aluin, hetzij vanwege de vorm zoals scammonia of Aloë worden ze medicament of geneesmiddel genoemd waarvan elk in staat is de natuurlijke vorm van ons lichaam te veranderen. (3) Van de geneesmiddelen zijn er twee vormen. Sommige zijn enkel of ongemengd die vanzelf door de natuur voortgekomen zijn zoals rozen of alsem. Andere zijn gemengd die door de kunst uit vele enkele vermengd worden en van zodanige is de teriakel. Sommige denken, waaronder ook Guevara is in zijne Spaanse brieven, dat men alleen enkele drogen en geen gemengde behoort te gebruiken omdat God de enkele alleen tot het gebruik van de mensen geschapen heeft. Maar om niet uitvoeriger te gaan, het Spawater en dergelijke kan alleen genoeg getuigen dat God ook door een bijzondere kunst de gemengde geschapen heeft die uit aluin, zwavel, salpeter, ijzer, zout en andere bestaat. Het zou ook niet volgen dat men alleen enkele drogen moest gebruiken als er geen gemengde geschapen waren. Want door God almachtig zijn allerhande dieren tot ons gebruik en nooddruft geschapen, maar daarom behoeft men de vissen en andere zonder enige bereiding en vermenging niet te eten. Ik wil evenwel niet ontkennen dat alles wat men met een enkele doen kan dat men daartoe geen gemengde nodig heeft of behoort te gebruiken omdat dan beter rekening gehouden kan worden van zijn kracht. Maar omdat men niet altijd voor elke ziekte een apart geneesmiddel kan tegenzetten moet men noodzakelijk komen tot vermengen. Daarbij komt noch een andere reden en dat is wanneer het geneesmiddel te slap of te kwaadaardig is, dat het eerste door vermenging van wat scherpers geholpen wordt zoals rabarber met wat lavendel of kaneel, het andere door betere verzacht kan worden en zo verzacht men de scherpte van scammonia en van Aloë met mastiek, tragacantha, kweeappel, rozen of dadels. De derde oorzaak van het mengen van geneesmiddelen wordt voor een gedeelte genomen uit het wezen, plaats, belangrijkheid en gevoel. Want in gebreken van een deel dat vast is en ver ligt, zoals de nieren en baarmoeder, mengt men gewoonlijk met hun eigen en voorname geneesmiddelen enige andere van verdunnende kracht die zo ver kunnen komen, soms ook zodanige die het zelf door gelijkheid en verborgen eigenschap met het deel daarnaar toe brengen. Alzo vermengt men met de geneesmiddelen voor het hoofd betonie, voor de longen hysop, voor het hart buglosse, voor de lever Agrimonia, voor de milt Scolopendrium en voor de baarmoeder bijvoet. Een edel deel en die scherp voelt vereist (indien het belangrijkste geneesmiddel wat sterk is) iets anders dat voor haar natuur aangenaam is en wat haar en haar krachten kan onderhouden. Derhalve moeten de geneesmiddelen van het ingewand met versterkende onderstut worden die men onder schijn van voedsel neemt zoals klaar gemaakte wijn als hippocras en dergelijke omdat ze aangenaam zijn overtreffen ze de anderen. De vierde en noodzakelijkste oorzaak van vermenging is de verscheidenheid van de ziektes omdat geen enkel geneesmiddel een gemengde ziekte kan verdrijven. Want enkel staat recht tegenover enkel en niet tegen gemengd en alles moet door zijn recht tegenover staande verjaagd worden. (4) Maar al is het dat de gemengde geneesmiddelen zowel als de drogen voor ons dagelijks gebruik noodzakelijk vereist worden moet er evenwel zeer goed op die vermenging gelet worden omdat men soms ziet dat er groot misbruik in gebeurt. En als eerste is het een grove en gevaarlijke fout dat men, hetzij om welstand wil of uit onwetendheid, veel drogen over hoop haalt die verschillend van aard en werking zijn. Bijvoorbeeld als zweetmiddelen of die de nierstenen afzetten of het water of de stonden verwekken gemengd worden met purgerende dingen. Wat niet alleen tegen de leer is van de oude geneesmeesters, maar ook tegen de reden net zoals ik al aanroerde de vermenging van diegene die de nierstenen afzetten met de (26) purgerende uitvoerig aangewezen heb in het sluitstuk, namelijk beneden in het 2de deel, 3de boek en kapittel 37 van de ‘Schat der Ongezondheid’. Want omdat de verhaalde geneesmiddelen elk volgens hun bijzondere werking naar een bijzondere weg drijven zo kan het niet anders gebeuren of ze moeten, wanneer ze vermengd zijn, elkaar noodzakelijk verhinderen. In hetzelfde misbruik vervallen diegene die purgerende wijnen of die de nierstenen afzetten of die zweet verwekken met spijs en drank vermengd worden. Want daarop moet zeker volgen of dat de spijs minder voedsel geeft of omdat ze noch niet verteerd is door het geneesmiddel uit de maag gedreven wordt waardoor verschillende verstoppingen in de aderen veroorzaakt worden. En dit is onder andere gebreken die daaruit ontstaan zodat sommige van de nierstenen nimmermeer ontslagen kunnen worden omdat ze steeds de niersteenachtige stoffen naar de nieren laten drijven. (5) Volgens de drievormige hoedanigheden van de enkele geneesmiddelen worden die in drievormige soorten verdeeld. De eerste hoedanigheid komt uit de vermenging van de elementen en volgt de natuur van hetgeen het de anderen in gesteldheid te boven gaan. Hierdoor is een geneesmiddel heet, koud, vochtig of droog. En omdat alles zoals van bijvoorbeeld diegene die heet zijn niet even grote hitte maakt zo heeft het gebruik daarin vier verschillende trappen ingesteld en in de eerste zijn die noch wat duister en niet duidelijk werken, in de tweede die opmerkelijk, in de derde die zeer goed en in de vierde die op het allerhoogste werken zoals diegene die onder heet branden een korst maken. De tweede hoedanigheid van de geneesmiddelen komt uit hun stof die met de kracht van de gesteldheid of eerste hoedanigheid overgoten zijn. Van deze stof zijn sommige dun die zich gemakkelijk in het lichaam en door de vochtigheden verspreiden, sommige zijn dik en taai en die ondertussen blijven hangen en niet diep doordringen, sommige middelmatig wiens kracht midden tussen beiden staat. Nu vermeerdert de hitte, in wat voor stof ze komt, de kracht en de snelheid in het werken net zoals de droogte, maar koude en vochtigheid houden die tegen. Uit deze verschillende vermengingen spruiten de tweede hoedanigheden van de geneesmiddelen voort zoals er voornamelijk zijn het verdunnende en dik makende, het zuiverende en pleisters, het ruw en vlak makende, het openende en sluitende, het trekkende en verdrijvende en wegstotende, het verzachtende en verhardende, het rijp makende en verrottende, het helende en openende, het vlees makende en in etende, vel makende en brandende. Nu de werking uit zodanig mengsel van hoedanigheid en stof gaat er aldus toe, een geneesmiddel dat dun van stof is en dat meteen heet is en zulks onder de derde graad, zoals peterselie, opent van binnen de kleine wegen van het lichaam en verdrijft de dunne vochtigheid en verwekt alzo waterlozing en zweten, maar verdunt de dikke vochtigheid. Van buiten opgelegd maakt het een open huid en trekt ook de geesten en vochtigheid uit het lichaam. Maar hetgeen dat op de vierde graad van hitte geklommen is wordt in etend genoemd die of brandt of verzweert of blaren verwekt of weg neemt. Dan hetgeen dun van stof en gematigd of ook koud is, zoals azijn die ingenomen wordt, opent ook en verdunt dan niet zo goed als dat wat warm is, maar buiten op het lichaam stoot het door zijn koude terug en zulks met meer macht dan hetgeen dat koud en tezamen trekkend is omdat het door zijn dunheid de kracht van de koude dieper inbrengt. Maar een geneesmiddel dat in een matige stof koud is, zoals sap van onrijpe druiven of postelein, verstoot en weerhoudt de zinkingen matig, verdroogt en trekt tezamen. Hetgeen van matige stof en meteen in hoedanigheden gematigd is, zoals olie, verzacht, kookt, rijpt en maakt etter. Maar als het matig warm is, zoals kamillen, stilt het pijn. Dat wat noch heter is, maar onder de derde graad zoals alsem, opent als het ingenomen wordt de aderen, zuivert de taaie vochtigheden en ontsluit alle verstoppingen wat dunne stoffen niet zo goed doen omdat ze te snel door schieten. Dat nu al boven de derde graad van hitte geklommen is, zoals kolokwintappel, zuivert niet alleen, maar omdat het behoorlijk scherp is schrapt het de delen en zulks zowel van buiten als van binnen. Een geneesmiddel dat in dikke en aardachtige stof een gematigdheid van hitte en koude gekregen heeft, zoals bolus of gezegelde aarde, verstopt de inwendige wegen en sluit de huid, verzacht hetgeen te ruw is en heelt hetgeen vaneen gescheiden is. Maar dat matig warm of koel is, zoals rozen of Myrtus, maakt de weke delen vast en heeft dientengevolge een versterkende kracht. Maar hetgeen bovenmatig, als in de vierde graad, heet is zoals kalk, auripigment of rattenkruid, eet in, verbrandt en maakt een korst. Dan hetgeen bovenmatig koud en droog is, zoals cipresnoten of galnoten, verstoppen niet alleen inwendig de mondjes van de aderen, maar sluiten die geheel toe net zoals het ook alle andere wegen benauwt en dicht maakt en de vochtigheden (27) zelfs boven matig dik maakt. Als het van buiten opgelegd wordt laat het de huid vast worden, houdt de loop van de zinkingen tegen en laat vel op een wond groeien. De derde hoedanigheid van de geneesmiddelen komt niet voort uit de gesteldheid, noch uit de stof, maar uit de gehele zelfstandigheid en is niets anders dan een verborgen eigenschap van het gehele wezen van de geneesmiddelen. Hieruit komt tweevormig onderscheid, want sommige zijn afzettend en sommige alleen veranderend. De afzettende trekken door gelijkheid van wezen iets bijzonders naar zich toe. En van deze purgeren enige, zoals in het voorgaande boek gezegd is, uit het gehele lichaam, sommige uit een deel. Maar diegene die water laten maken, zoals peterselie, of de stonden afzetten, zoals bijvoet, of de fluimen op laten komen, zoals hysop, omdat ze niet doortrekken, maar of met zuiveren, verdunnen of openen ze de overtolligheid er uitsmijten en kunnen wel lozend, maar niet purgerend genoemd worden omdat ze door geen gelijkheid en overeenstemming van wezen trekken. Maar al trekt een schorpioen wel het vergif dat hij gebeten heeft uit de wond, als het van buiten opgelegd wordt, of trekt ook ander tegengif door gelijkheid uit, toch is dit wel een ontlasting, dan evenwel geen purgatief. Hieronder zijn mede te rekenen die van buiten op de wonden gelegd worden en een pijl of splinter uittrekken zoals de wortel van riet. Maar al is het dat de geneesmiddelen die door de eerste of tweede hoedanigheid hun werk doen eigenlijk veranderend genoemd worden zijn er ook vele die door de derde hoedanigheid en het gehele wezen verandering maken. Zodanige zijn er die door een verborgen eigenschap het vergif geheel tegenstaan en zo veranderen zodat het ons lichaam niet kan beschadigen kan, zoals citroenzaad. Waaronder mede behoren die pest en andere besmettelijke ziektes verdrijven zoals mithridaat als mede die waarvan men gelooft dat ze zekere eigenschap hebben tot het een of andere deel, zoals salie voor het hoofd en buglosse voor het hart, waarvan in de volgende kapittelen gezegd zal worden. (6) Alle dingen, zegt de wijze man, worden berekend met getal, gewicht of maat. Het getal is bij alle volkeren gelijk, maar niet het gewicht of maat die niet alleen in elk land, maar zelfs hier te lande bijna in elke stad verschillend zijn. Een pond (376, 4 gram) bestaat door de bank genomen bij de kooplieden uit zestien ons, (23, 5 gram) maar bij de geneesmeesters uit twaalf. (31, 2 gram) Een ons uit acht drachmen. (3,9 gram) Een drachme uit drie scrupels. (ca. 1,302 gram) Een scrupel uit twintig greinen (0,065 gram of gerstekorrel) om wiens ongelijkheid vanwege het kleine gewicht de azen in het gebruik aangenomen worden. (20 azen is ongeveer gelijk aan 1 gram) De kruiden en bloemen worden gerekend nadat men met een hand of drie vingers pakken kan. Nattigheid als water en dranken neemt men mede naar ponden of pinten, (5 a 6 dl) zoals siropen met een ons. |
Het II. Capittel. 1. Bysondere kracht der Genees-middelen op bysondere Deelen; 2. Op Enckele, ende 3. Gemengde Ongematigheyt. 4. Verscheyde Toe-bereydinghe, dienstigh in verscheyde Gelegentheyt, ’t zy dat de Genees-middelen in-gegeven werden in Haer Stoffe selfs, ofte in de uyt-getrocken Kracht. 5. Verschil der selver in Gedisteleerde, Gekoockte, Uyt-geperste, ende Geweeckte, soo groene, als gedrooghde Kruyden. (1) Van de krachten der Droogen, ofte enckele Genees-middelen is nu gesproken, ende om wat redenen de selvige moeten vermenght, ende onder malkanderen gevoeght werden. Nu sal ick in ’t bysonder al haer Stoffe gaen vervolgen, ende na hare Krachten verdeelen; waer uyt gesien sal konnen werden, wat in elcke soorte voor elck ghebreck bequaemst is. Want al ’t geene onder eene, ende de selfde soorte behoort, gelijck de verdunnende Genees-middel, en is malkanderen niet gantsch gelijck: maer elck heeft daer-en-boven noch bysondere kracht, waer door het dit ofte dat gebreck beter helpen kan, ofte het eene deel dienstiger is, als het ander. Vorders bestaet de Algemeene genesinge in de Middelen, die de Ongematigheydt der Deelen verbeteren, die de Wegen, ende quade Vochtigheden bereyden, uyt-sluyten, ende daer na de gesuyverde Deelen verstercken. (2) De Enckele Ongematigheyt van de inwendige Deelen, ende ’t geheele Lichaem, werdt verbetert door het gebruyck van ’t gene recht tegen is, het welck, in-ghenomen zijnde, ofte van wegen de Hoedanigheydt alleen; ofte met eenen van wegen de Stoffe ons verandert. Met Hoedanigheyt alleen; die niet in ons selfstandigheyt verandert en werden, maer in ’t voorby gaen haer Hoedanigheydt ons mede deelen, ende alsoo de tegen-strijdende ongematigheydt matigen. Onder dese zijn de Koude, werme, Vochtighe, ende Drooghe, die wanneer sy meerder kracht hebben, elck haer tegen-strijdende verdrijven. (28) (3) Maer een Enckele Ongematigheydt en kan niet wel langh alleen bestaen, sonder voort te brengen overtollige Vochtigheydt van dien eygen aert, ende alsoo van Enckel, gemenght te werden: ende dat en is niet wegh te nemen, voor al-eer de quade Vochtigheyt, die het onderhoudt, af-geset is. Dese en kan oock niet bequaemelick af-geset werden door bequaeme Bereydinge, soo van wegen het Lichaem als van wegens de Vochtigheden. Beyde gheschiet wel somtijdts van de Nature, die door de in-geboren wermte de Wegen van selfs opent, de bedorven Vochtigheydt scheydt, suyvert ende uyt-drijft. Maer alsoo de Nature niet altijdt sterck genoegh en is, om de gebreken der Vochtigheden te vermeesteren, soo zijn wy meest gedwongen, haer door hulpe van de Konste wat te bate te komen, insonderheyt door Af-setten, ende het Voor-bereyden. Hierdoor en werdt juyst de overtollighe Vochtigheydt niet recht gekoockt, maer heete, en scherpe gematight, dicke verdunt, harde versacht, taeye af-geveeght, de rouwe wegen des Lichaems vereffent, ende de geslotene geopent; ende hier in bestaet insonderheyt alle de bereydinge van ’t Lichaem, ende van de af te-settene Vochtigheden. Van welckers krachten wy nu sullende handelen, na dat eerst van het fatsoen sal gheseyt wesen. (4) De Genees-middelen werden in de Apoteken op verscheyden wijse gereet gemaeckt, ende sulcks met goede reden, dewijl datter veel aen gelegen is op wat gedaente, het sy een gemenght, het zy een ongemenght Genees-middel gebesight werdt. Want behalven dat eenige Gedaenten, ofte Fatsoenen sommighe aenghenamer vallen, soo zijn oock eenige bequamer soo voor het Deel, als voor het Gebreck: daer en boven en hebben alle Fatsoenen niet even veel krachten. Want om te verdunnen, ende diep in te gaen vindt men de dunne ende weecke bequaem, om te stoppen ende te verstercken, de dicke ende Vaste. Die soo genomen werden: gelijckse van selfs groeyen, ofte Versch, als Zalaet, ende Moes, ofte droogh, als gedrooghde Wortelen, ofte Zaet, die en verstaet men niet, dat eenigh Fatsoen aen-genomen hebben. Het eerste onderscheyt der Fatsoenen werdt daer na gerekent, dat men van een Genees-middel, het zy Enckel, ofte gemengt, somtijts de Stoffe selfs in-geeft, somtijts maer alleen de Kracht uyt de selvighe door de Konst getrocken. Het kan gebeuren dat het dienstiger is, dat de Kracht met de Stoffe vermenght blijft, gelijck in stoppende, versterckende, ende verdroogende Genees-middelen: somtijdts is ’t oock beter, dat de Kracht van de Stoffe af-gescheyden wert, gelijck in de gene, die verdunnen, doen sweeten, ende af-setten, alsoo de dicke ende vaste Stoffe de krachten tegen houdt. Derhalven is dan al het fatsoen ofte dick, ende vast, ofte dun, ende vloeyende. Het eerste ende enckelste onder de vasten Genees-middelen is het Poeyer, het welck daer na oock in andere fatsoenen verkleet werdt, als daer zijn Conserven, Pillen, Koecxkens &c. Maer die alleen de Kracht behouden zijn meest weeck ende dun (’t en zy Pillen van Extract) gelijck gedistileerde ende over-gehaelde Wateren, geweeckte ende gekoockte Drancken, geleckte Wijnen, uyt-geperst Sap, ende de Syropen daer van gemaeckt. De Fatsoenen van de Uytwendige Genees-middelen konnen na de selve ordre geraemt werden, Poeyer om te stroyen, een Sacxjen, Stovingh, Badt, Olye, Plaester, Salf, Pap. Nu sal wel dienstigh zijn, dat van dese Fatsoenen in ’t bysonder geseyt werdt, ende aen-gewesen op wat wijse, ende mate van Enckele, de selve gematight moeten werden. Maer al is ’t dat de kennisse der Kruyden, ende het toe-maken der Genees-middelen de Apotekers gemeenlick toe-geschreven ende bevolen werdt: soo moet de geene, die haer voor-schrijft, hem insonderheydt daer in wel verstaen, indien hy by de selvige niet tot spot, ende verachting wil wesen, gelijck ick wel in sommighe Genees-meesters, die niet en verstonden wat ende hoe yet by malkanderen vermengen konde, hebbe sien gebeuren. (5) Om nu te komen tot de Krachten der Fatsoenen: Al de Krachten der Genees-middelen, die ons by de Oude beschreven, ende na-gelaten zijn, die hebben sy eerst beproeft, ende gevonden in de geheele; andere daer na, om de selvige by de Siecken aengenamer te maken, hebbense se op verscheyden manieren van haer dicke ende aerdtachtige stoffe af-gesondert: gelijck met over-halen, weecken, uyt-koken, ende sap uyt-perssen. Gedisteleert Water en is anders niet, als het dunste van de waterighe Vochtigheyt, die uyt de Kruyden getrocken werdt, het welcke, indien het sonder reuck ofte smaeck is, geene, maer indien het reuck ende smaeck van ’t Kruydt behoudt, noch eenige van sijn krachten heeft. Dan gedisteleerde Olye is een deel van sijn vette, ende aen-geboren Vochtigheydt, ende gelijck die reuck ende smaeck heeft, soo vertoont hy oock veel van sijn krachten, hoe-wel daer van mede al wat door de kracht van ’t vyer vervlogen is. Door Koken werdt de kracht (insonderheyt de welcke in een dicke stoffe steeckt) merckelick uyt-getrocken, ende in het af-ziedsel gebracht; maer die in een dunne stoffe bestaet, vervlieght meest allegader. Het Weecken stort veel meerder kracht in alderhande bequaeme vochtigheyt, ende en verliest niet, ofte weynigh van de dunne stoffe, door dien het sacht ende allengskens geschiet, sonder gewelt van onmatige hitte. Het Sap, dat door Uyt-perssen sonder vermengen van eenige andere Vochtigheyt uyt-getrocken wert, is als het Bloedt van een Plantsoen, ende brenght ( 29) sijn meeste kracht mede. Dit heeft insonderheyt plaets in Kruyden, van seer dunne, ende fijne stoffe, als Lepel-bladeren, Suuringh, Beeke-boom, die ghekoockt zijnde, haer kracht verliesen. Maer hier dient nader onderscheyt ghemaeckt van wegen de verscheyde krachten. De krachten om te Verkoelen, te Vervochtigen, te Versachten, is alleen te vinden in Groene, ende die vol Sap zijn. Want noch Lattouw, noch Endivye, noch Weechbre-bladeren en sullen, verdrooght zijnde, niet merckelick verkoelen: gelijck oock drooghe Maluwe, Bingel-kruyt, ofte Glas-kruyt, niet en sullen merckelick vochtigh maken. Ende voorwaer de kracht en kan door Over-halen met den Helm, ofte Distelleren, niet wel suyver uyt-ghetrocken werden, om dat de Hitte eenigen brandt ende drooghte mede deelt. Maer door Koken ende Weecken blijft de kracht stercker, ende veel meerder door Uyt-perssen, gelijck in Sap, Olye, ende uyt-getrocken Slijm. Dan de Verwermende, Verdroogende, Dun-makende, Suyverende, Door-dringende, ende Tegen-houdende kracht blijft oock geheel in ’t ghedrooghde, ende noch stercker als in ’t Groene, alsoo hier, door de vele vochtigheydt, haer aen-geboren kracht verdooft werdt. Dese kan uyt groene Plantsoenen ten deele door den Helm getrocken werden, maer meerder door uyt-perssen; matelick, ’t zy van groene, ’t zy van drooge, door weecke, ofte koken: insonderheydt wanneer sulcks geschiet in beqaeum nat, ghelijck Mede. Want Water belet ende vermindert de verwermende, ende dun-makende Kruyden, die daer in ghekoockt werden, ende en kan haer gheheele krachten niet over nemen: maer is van nooden, dat het af-ziedsel een vermenghden aert heeft, te weten beyde tusschen het Water, ende ’t geene daer in gekoockt is. |
Het II Kapittel. 1. Bijzondere kracht van de geneesmiddelen op aparte delen: 2. Op enkele en 3. Gemengde ongesteldheid. 4. Verschillende manieren van klaar maken die nuttig zijn in verschillende gelegenheid tenzij dat de geneesmiddelen ingegeven worden in hun stof zelfs of in de uitgetrokken kracht. 5. Verschil ervan in gedistilleerde, gekookte, uitgeperste en geweekte, zowel groene als gedroogde kruiden. (1) Van de krachten van de drogen of enkele geneesmiddelen is nu gesproken en om welke redenen die vermengd en onder elkaar gevoegd moet worden. Nu zal ik apart hun stof gaan vervolgen en naar hun kracht verdelen waaruit gezien zal kunnen worden wat in elke soort voor elk gebrek het beste is. Want al hetgeen onder een en dezelfde soort behoort, zoals de verdunnende geneesmiddelen, is aan elkaar niet geheel gelijk, maar elk heeft daarboven noch een bijzondere kracht waardoor het dit of dat gebrek beter kan helpen of het ene deel nuttiger is dan het andere. Verder bestaat de algemene genezing in de middelen die de ongesteldheid van de delen verbeteren en die de wegen en kwade vochtigheden klaar maken, uit sluiten en daarna de gezuiverde delen versterken. (2) De enkele ongesteldheid van de inwendige delen en het gehele lichaam wordt verbeterd door het gebruik van hetgeen er recht tegenover staat en wat als het ingenomen is of vanwege de hoedanigheid alleen of meteen vanwege de stof ons verandert. Met een hoedanigheid alleen die niet in onze zelfstandigheid veranderd worden, maar in het voorbij gaan haar hoedanigheid aan ons meedeelt en alzo de tegenstrijdige ongesteldheid matigen. Hieronder zijn de koude, warme, vochtige en droge die, wanneer ze meer kracht hebben, elk hun tegenstrijdige verdrijven. (28) (3) Maar een enkele ongesteldheid kan niet goed lang alleen bestaan zonder overtollige vochtigheid van zijn eigen aard voort te brengen en wordt zo van enkel gemengd en dat en is niet weg te nemen voor aleer de kwade vochtigheid, die het onderhoudt, afgezet is. Die kan ook niet goed afgezet worden door geschikte bereiding en dat vanwege het lichaam als vanwege de vochtigheden. Beide gebeuren soms wel door de natuur die door de ingeboren warmte de wegen vanzelf opent, de bedorven vochtigheid scheidt, zuivert en uitdrijft. Maar omdat de natuur niet altijd sterk genoeg is om de gebreken van de vochtigheden te overmeesteren zijn we meestal gedwongen haar door hulp van de kunst wat te baat te komen en vooral door afzetten en het voorbereiden. Hierdoor wordt juist de overtollige vochtigheid niet goed gekookt, maar hete en scherpe gematigd, dikke verdunt, harde verzacht, taaie afgeveegd, de ruwe wegen van het lichaam geëffend en de gesloten geopend en hierin bestaat vooral alle voorbereiding van het lichaam en van de af te zetten vochtigheden. Van wiens krachten we nu zullen handelen nadat eerst van de vorm verteld zal worden. (4) De geneesmiddelen worden in de apotheken op verschillende manieren klaar gemaakt en zulks met goede reden omdat er veel aan gelegen is op welke vorm een geneesmiddel gebruikt wordt, hetzij gemengd, hetzij ongemengd. Want behalve dat enige gedaantes of vormen voor sommige aangenamer vallen zijn ook enige zo ook beter voor het deel als voor het gebrek, daarboven hebben alle vormen niet evenveel krachten. Want om te verdunnen en diep in te gaan vindt men de dunne en weke geschikt en dikke en vaste om te stoppen en te versterken. Die zo genomen worden, zoals ze vanzelf groeien of vers als salade en moes of droog als gedroogde wortels of zaad, die wil men niet dan nadat ze enige vorm aangenomen hebben. Het eerste onderscheidt van de vormen wordt daarna gerekend dat men van een geneesmiddel hetzij enkel of gemengd, soms de stof zelf ingeeft, soms maar alleen de kracht die er door de kunst uit getrokken is. Het kan gebeuren dat het nuttiger is dat de kracht met de stof vermengd blijft zoals in stoppende, versterkende en verdrogende geneesmiddelen, soms is het ook beter dat de kracht van de stof afgescheiden wordt zoals in diegene die verdunnen, laten zweten en afzetten omdat de dikke en vaste stoffen de krachten tegen houden. Derhalve zijn dan al de vormen of dik en vast of dun en vloeiend. De eerste en enkele onder de vaste geneesmiddelen is het poeder wat daarna ook in andere vormen gekleed wordt zoals conserven, pillen, koekjes etc. Maar die alleen de kracht houden zijn meestal week en dun (tenzij pillen van een extract) zoals gedistilleerde en overgehaald water, geweekte en gekookte dranken, gelekte wijnen, uitgeperst sap en de siropen die daarvan gemaakt worden. De vormen van de uitwendige geneesmiddelen kunnen op dezelfde manier gesteld worden, poeder om te strooien, een kruidenzakje, stoof, bad, olie, pleister, zalf en pappen. Nu zal het wel nuttig zijn dat van deze vormen apart gezegd en aangewezen wordt op welke manier en maat van enkele die gematigd moeten worden. Maar al is het dat de kennis van de kruiden en het klaar maken van de geneesmiddelen gewoonlijk aan de apothekers toegeschreven en bevolen wordt moet diegene die het voorschrijft dat zelf ook goed kunnen zodat hij door hen niet tot spot en verachting wil wezen zoals ik wel in sommige geneesmeesters, die niet begrepen hoe ze iets bij elkaar konden vermengen, heb zien gebeuren. (5) Om nu te komen tot de krachten van de vormen. Alle krachten van de geneesmiddelen die ons door de oude beschreven en nagelaten zijn hebben ze eerst beproefd en in het geheel gevonden en anderen daarna en om die bij de zieken aangenamer te maken hebben ze die op verschillende manieren van hun dikke en aardachtige stof afgezonderd zoals met overhalen, weken, uitkoken en sap uitpersen. Gedistilleerd water is niets anders dan het dunste van de waterige vochtigheid die uit de kruiden getrokken wordt wat, indien het zonder reuk of smaak is, geen, maar indien het reuk en smaak van het kruid behoudt noch enige van zijn krachten heeft. Dan gedistilleerde olie is een deel van zijn vette en aangeboren vochtigheid en omdat het die reuk en smaak heeft vertoont het ook veel van zijn krachten, hoewel daarvan mede al wat door de kracht van het vuur vervlogen is. Door koken wordt de kracht (vooral die in een dikke stof steekt) opmerkelijk uitgetrokken en in het afkooksel gebracht, maar die uit een dunne stof bestaat vervliegt meest geheel. Het weken stort veel meer kracht in allerhande bekwame vochtigheid en verliest niets of weinig van de dunne stof doordat het zacht en geleidelijk aan gaat, zonder geweld van onmatige hitte. Het sap dat door uitpersen zonder vermenging van enige andere vochtigheid uitgetrokken wordt is als het bloed van een struik en brengt (29) zijn meeste kracht mee. Dit heeft vooral plaats in kruiden van zeer dunne en fijne stof, zoals lepelbladeren, zuring, Veronica becca-bunga en als die gekookt zijn verliezen ze hun kracht. Maar hier dient nader verschil gemaakt te worden vanwege de verschillende krachten. De krachten om te verkoelen, te bevochtigen en te verzachten zijn alleen te vinden in groene en die vol sap zijn. Want noch sla, noch andijvie, noch weegbreebladeren zullen als ze verdroogd zijn niet opmerkelijk verkoelen zoals ook droge maluwe, bingelkruid of glaskruid niet opmerkelijk vochtig zullen maken. En voorwaar de kracht kan door overhalen met de helm of distelleren niet goed zuiver uitgetrokken worden omdat de hitte enige brand en droogte meedeelt. Maar door koken en weken blijft de kracht sterker en veel meer door uitpersen als in sap, olie en uitgetrokken slijm. Dan de verwarmende, verdrogende, dun makende, zuiverende, doordringende en tegenhoudende kracht blijft ook geheel in het gedroogde en noch sterker in het groene omdat hierdoor de vele vochtigheid van haar aangeboren kracht verdoofd wordt. Dit kan uit groene struiken ten dele door de helm getrokken worden, maar meer door uitpersen en matig, hetzij van groene, hetzij van droge door weken of koken en vooral wanneer zulks gebeurt in goed nat zoals mede. Want water belet en vermindert de verwarmende en dun makende kruiden die daarin gekookt worden en kan haar gehele krachten niet overnemen, maar het is nodig dat het afkooksel een vermengde aard heeft, te weten tussen het water en hetgeen daarin gekookt is. |
Het III. Capittel. 1. Bysonder Onderscheyt der Genees-middelen, 2. Haer Werckinge, 3. Verdrijvinge der Ongematigheyt door Middelen van tegen-strijdende Hoedanigheyt alleen; 4. Ofte met eenen oock van Stoffe. (1) Na dat in ’t gemeen gehandelt is van de Krachten der Droogen, ofte enckele Genees-middelen, ende waerom sy somtijts moeten vermenght werden: soo sullen wy in ’t bysonder al hare Stoffe vervolgen, ende de selvige, gelijck als een eenige rotten, verdeelen, slaende regel-recht op ende tegen de voorname Gebreken. Waer uyt gevonden sal konnen werden, wat Genees-middel, tot elck Gebreck, ende Deel bequaemst is. Want alle die onder een gheslacht behooren, ghelijck verdunnende, Versterckende &c. en zijn malkanderen in alles niet gantsch gelijck: maer besitten daer-en-boven elck noch een bysondere kracht, waer door sy tot het een ofte ander Gebreck bequamer zijn, ofte ’t een deel beter helpen, als het andere. Dit hebben wy breeder aengewesen in de Wederlegginghe van Montaigne, op de 20. verdeelinge. (2) De Algemeene genesinge van inwendige Sickten wert volbracht door Middelen, die de ongematigheydt van elck Deel verbeteren, die de Vochtigheden versachten, verdunnen, ofte suyveren, die de Wegen onses Lichaems gemoedigh maken ende openen, waer in bestaet alle de bereydinge tot het af-setten, daer-en-boven oock door de gene, die de bereyde Vochtigheden af-trecken, ende uytwerpen, die het overschot na den af-treck uyt elck deel losen, die dan de gantsch gesuyverde deelen van alle quaet-aerdigheyt, ende onmatigheyt bevrijden, die eyndelick de selvige verstercken, ende haer vorige kracht wederom geven. Daer na sullen wy op gelijcke maniere de Genees-middelen van uytwendighe gebreken mede aenwijsen. Nu wat Middelen elcke Sieckte, ofte toe-valligh gebreck door een bysondere kracht te bate komt, dat sal in de bysondere genesinge van elcks verhandelt werden. Sonder even-wel groot getal, tot ondienste van den Leser, over hoop te halen: maer alleen ’t gene dat door ervarentheyt alderbest, ende sekerst bevonden is. (3) De Enckele Ongematigheyt van de inwendige Deelen, ende ’t geheele Lichaem werdt verbetert door het gebruyck van Genees-middelen, die recht tegen-strijdende zijn. Soodanige ingenomen veranderen ons, ofte door de Hoedanigheydt alleen, ofte oock met eenen door haer Stoffe. Door Hoedanigheydt alleen, die niet in de selfstandigheydt van ons Lichaem en veranderen, maer in ’t voor-by gaen ons Hare Hoedanigheydt mede deelen, ende hare Ongematigheydt matigen. Hier van zijn sommighe Kout, sommighe Werm, Vochtigh, ofte Droogh. Onder de Koude, is voor-eerst ons gemeen, kout Water, het welck sonder eenighe vermeerderingh van onse selfstandigheydt de groote Hitte bedwinght: waer na dan by komt Water met Azijn vermenght, ende verscheyden Dranck van Water toe-gemaeckt, als oock Sap van Granaet-Appels, Citroenen, Oraengy-Appelen, ende diergelijcke, daer even-wel noch een ander kracht, als verkoelen, by is. Onder het geslacht der Heeten, stelt men Peper, Gengber, Mostert, ende al ’t geene, dat buyten voedsel de verkoude deelen kan verwermen. Het selve seggen wy by-na van Vochtige, ende drooge, dat Water gedroncken, ofte in een badt, al is ’t sulcx, dat het binnen gaet, ende in ledige wegen vervult, dewijl het even-wel in de nature van ons Lichaem niet en verandert, alleen vervochtight, (40) gelijck daer zijn Violen, Maluwe, Witten Heemst, Garste-water: maer dat weynigh Drincken, ende alle Drooge dingen, dewijlse de overtollige vochtigheyt verdoen, verdroogen. (4) Nu van wegen Stoffe ende Hoedanigheydt, wert de Ongematigheydt verbetert, door ’t geene, ’t welck verteert zijnde in Bloedt ende Gijl verandert, dat bequaem is om ons Lichaem te voeden. Want dewijl het selvighe noch altijdt deelachtigh blijft van sijn Hoedanigheyt, soo brengt het in ons een Stoffe, voort sijnen aerdt ghelijck, ende stellende in plaetsche van de vervloghen Heete, een Koude, soo verandert het oock beneffens de Stoffe de Ongematigheydt, een nieuwe aldaer plantende. Soodanige zijn, die wy Medicamenteus voedsel noemen. Onder ’t rot van de Koude zijn Lattouw, Conkommeren, Pepoenen, Kerssen, en andere Vruchten meer, de welcke dewijlse ons voeden, ons oock met eenen verkoelen, ende de hitte der Deelen ende Vochtigheden matigen. Onder de Werme rekent men Soete Wijn, Rozijnen, Pistacyen, sachte Doyeren, jong Vleesch van vier-voetige Dieren, ende Vogelen, want door het gebruyck van de selvige werdt de selfstandigheyt van ons Lichaem gevoedet, ende van kouw werm gemaeckt, oock mede ons natuurlicke ingheboren Wermte ghekoestert, ende verquickt. Onder de Vervochtende en zijn niet, die door overtollige vochtigheyt, maer door nutte, ende voedsame, de selfstandigheyt van de vaste Deelen vervollen, voeden, ende vermeerderen, sonder eenige uytstekende hitte, ofte koude, gelijck Room van Garst, Kuyckens-sap, ofte Kalfs-nat, waer in oock eenige vochtige kruyden mogen gekoockt, ofte gestooft werden. Maer de selfstandigheyt van ons Lichaem verdrooght, ende verteert seer door Vasten, ende dat by toeval, dan, by sijn selven, door droogh Bescuit, ghebacken van gherooste Boonen, Erweten, Garste, ende Geerste, ende wat Zout, als oock door het afweecksel van Pochout, Sarza parilla, ende diergelijcke. Wy sullen nu vervolghens de krachten van de meest-gebruyckelicke Genees-middelen gaen verhalen, ende daer nae aanwijsen hoe, ende wanneer die in elcke Sieckte gebruyckt moeten werden. |
Het III Kapittel. 1. Bijzonder onderscheid van de geneesmiddelen, 2. Hun werking, 3. Verdrijving van de ongesteldheid door middelen van tegenwerkende hoedanigheid alleen; 4. Of meteen ook van stof. (1) Nadat in het algemeen gehandeld is van de krachten der drogen of enkele geneesmiddelen en waarom ze soms vermengd moeten worden zullen we in het apart al haar stoffen vervolgen en die in enige groepen verdelen die regelrecht slaan op en tegen de voorname gebreken. Waaruit gevonden zal kunnen worden welk geneesmiddel tegen elk gebrek en deel het beste is. Want allen die onder een geslacht behoren, zoals verdunnende, versterkende etc., zijn elkaar in alles niet geheel gelijk, maar bezitten daarboven elk noch een bijzondere kracht waardoor ze tot het een of ander gebrek beter zijn of het een deel beter helpen dan het andere. Dit hebben we uitvoeriger aangewezen in de ‘weerlegging van Montaigne’ in de 20ste verdeling. (2) De algemene genezing van inwendige ziekten wordt door middelen volbracht die de ongesteldheid van elk deel verbeteren, die de vochtigheden verzachten, verdunnen of zuiveren, die de wegen van ons lichaam gemoedelijk maken en openen, waarin alle voorbereiding bestaat tot het afzetten en daarboven ook door diegene die de klaar gemaakte vochtigheden aftrekken en uitwerpen, die het overschot na de aftrek uit elk deel lozen, die dan de geheel gezuiverde delen van alle kwaadaardigheid en onmatigheid bevrijden en die ze uiteindelijk versterken en haar vorige kracht wederom geven. Daarna zullen we op dezelfde manier de geneesmiddelen van uitwendige gebreken mede aanwijzen. Nu welke middelen elke ziekte of toevallig gebrek door een bijzondere kracht te hulp komen zal in de aparte genezing van elk behandeld worden. Zonder evenwel een groot getal, onnuttig voor de lezer, over hoop te halen, maar alleen hetgeen dat door ervaring het allerbeste en zekerste bevonden is. (3) De enkele ongesteldheid van de inwendige delen en het gehele lichaam wordt verbeterd door het gebruik van geneesmiddelen die recht tegenstrijdig zijn. Zodanige die ingenomen worden veranderen ons of door de hoedanigheid alleen of ook meteen door haar stof. Door hoedanigheid alleen die niet in de zelfstandigheid van ons lichaam verandert, maar in het voorbij gaan ons haar hoedanigheid meedeelt en haar ongesteldheid matigt. Hiervan zijn sommige koud, sommige warm, vochtig of droog. Onder de koude is vooral ons algemene koud water wat zonder enige vermeerdering door onze zelfstandigheid de grote hitte bedwingt, waar dan nabij komt water dat met azijn vermengd is en verschillende dranken die met water zijn klaar gemaakt en ook sap van granaatappels, citroenen, oranjeappels en dergelijke daar evenwel noch een andere kracht bij is als verkoelen. Onder het geslacht van de hete stelt men peper, gember, mosterd en al hetgeen dat buiten voedsel de koude delen kan verwarmen. Hetzelfde zeggen we bijna van vochtige en droge dat water ingedronken heeft of in een bad, al is het zulks dat het binnen gaat en lege wegen vult omdat het evenwel in de natuur van ons lichaam niets verandert en alleen bevochtigt, (40) zoals violen, maluwe, witte heemst en gerstewater, maar die weinig drinken en zullen alle droge dingen omdat ze de overtollige vochtigheid weg doen verdrogen. (4) Nu vanwege de stof en hoedanigheid wordt de onmatigheid verbeterd door hetgeen wat verteerd is in bloed en sap verandert dat in staat is om ons lichaam te voeden. Want omdat het noch altijd deelachtig blijft van zijn hoedanigheid, toch brengt het in ons een stof voort die op zijn aard lijkt en stelt in plaats van de vervlogen hete een koude en zo verandert het ook gelijk de stof van de ongesteldheid en zet daar een nieuwe neer. Zodanige zijn het die we medicamenteus voedsel noemen. Onder de groep van de koude zijn sla, komkommers, pepoenen, kersen en meer andere vruchten die, terwijl ze ons voeden, ons ook meteen verkoelen en de hitte van de delen en vochtigheden matigen. Onder de warme rekent men zoete wijn, rozijnen, pistache, zachte dooiers, jong vlees van viervoetige dieren en vogels, want door het gebruik ervan wordt de zelfstandigheid van ons lichaam gevoed en van koud warm gemaakt, ook mede onze natuurlijke ingeboren warmte gekoesterd en verkwikt. Onder de vochtig makende zijn er niet die door overtollige vochtigheid, maar door nuttigheid en voedzame de zelfstandigheid van de vaste delen vervullen, voeden en vermeerderen, zonder enige uitstekende hitte of koude zoals room van gerst, kuikensap of kalfsnat waarin ook enige vochtige kruiden gekookt of gestoofd mogen worden. Maar de zelfstandigheid van ons lichaam verdroogt en verteert zeer door vasten en dat bij toeval, dan door zichzelf door droog beschuit, het bakken van geroosterde bonen, erwten, gerst en gierst en wat zout als ook door het weeksel van pokhout, sarsaparilla en dergelijke. Wij zullen nu vervolgens de krachten van de meest gebruikelijke geneesmiddelen gaan noemen en daarna aanwijzen hoe en wanneer die in elke ziekte gebruikt moeten worden. |
Het IV. Capittel. 1. Driederhande onderscheyt van Enckele Verkoelende Middelen. 2. Gemengde uyt de selvige. (1) Onder de Droogen zijnder sommige, die alleen verkoelen, gelijck Lattouw, sommige, die, al verkoelende, de kracht van de scherpe Vochtigheden inbinden, gelijck Sap van Granaet-appelen, sommige die verdunnen, suyveren, ende openen, ghelijck Cichorey, van de welcke wy nu in ’t bysonder spreken. LATTOUW is koudt in ’t beginsel van den derden graed, vochtigh in den tweeden, ende sulcks enckelick, ende sonder eenige uyt-muntende hoedanigheyt. Die rauw voor Salaet gegeten werdt, verkoelt maer ghelijck koudt Water, bedwingt den brandt van een heeten Maegh ende Ingewant; van Gal, ende heet Bloet, ende dat, sonder de Leden ghelijck Water te verslappen: maer geeft sonder eenigh letsel, voor heete Vochtigheyt, gematighde ende aengename, door welcke de ghematighde sy den slaep verweckt, ende vorders doet, gelijck in ’t eerste deel van den Schat der Gesontheyt onder de Moes-kruyden by ons beschreven is, ende onnoodigh daerom alhier te verhalen. PORCELEYNE is koudt in den derden, ende vochtigh in den tweeden graed, wat wrangh van smaeck, versacht ende verkoelt den brandt van de Gal in brandende Koortschen, bedwingt sijnen loop, en vorder bedervinge. Versterckt de Mage ende stelpt het Baken, insonderheyt wanneer ’t selve door overvloet van Gal veroirsaeck. Hout den Galachtigen loop, ende Bloet-ganck tegen. WEECHBRE is koudt, ende droogh in den tweeden graed, een weynigh wrang in haer bladeren ende saet, de wortel is sonderlingh bequaem om de Koortschen, te verdrijven. Sy matight mede de hitte van de Gal, stilt den Dorst, al is ’t dat men alleen het af-sietsel, ofte het gedistilleert Water in den mont en houdt. Sy is goet tegen alle heete Sinckingen, stelpt het Bloet-spouwen, bloedige ende galachtige Loop. Als oock overvloedige Maent-stonden: ende niet teghenstaende soo opent sy de verstoppingen van de Lever, ende Nieren. De ROSE is koudt in den eersten, ende droog in den tweeden graed, weynigh te samen treckende, insonderheyt de Witte: maer de Roode is minder kout, dan wat drooger, ende meer te samen treckende. Daerom houdt sy de hitte van de Gal teghen, is nut voor brandende Koortschen, ende alle andere, die uyt quade galachtige Vochtigheden ontstaen. Versterckt de Lever, ende de Maegh, stuyt de Dompen, die in de Koortschen nae ’t Hooft stijgen, ende versacht de Pijn van ’t selvige, ende verweckt den Slaep. Om datse niet seer aengenaem van smaeck en is, soo gebruyckt men veeltijdts in haer plaetsch het Water, dat nochtans dien lieffelijcken reuck niet en heeft van het Rosen-water, het welck uyt Bleycke ofte Witte Rosen gedistelleert werdt, om dat sy, als oock de Moskeljaet-rosen, zijn luchtachtigh ende geestachtigh van Deelen, die licht in den helm op-vliegen. Dese zijn bitter, ende te samen treckende, sy ontdoen de verstoptheyt van de Aderen (31) insonderheyt des Levers, sy setten de Gal, ende waterachtighe Vochtigheyt af, ende zijn derhalven seer dienstigh in de Gele sucht, ende in ‘t beginsel van ’t Water. VERJUYS, Sap van suyre, ende onrijpe Wijn-druyven, is koudt in den tweeden graed, ende droog in den eersten, wrangh ghelijck alle Sap van onrijpe Vruchten. Is seer verkoelende den brandt van de Koortschen, belet de Bedervinghe, ende slist den Dorst. Door sijn t’samen-treckende kracht is het de Maegh seer dienstigh, belet het walgen ende op-werpen van de selve, verweckt lust tot Eten, ende stelpt alderhande Buyck-loop. De roode ende rijnsche BOGAERT KERSSEN zijn koudt in den tweeden, ende droogh in den eersten graed. Verstercken de Maegh die uyt hitte verswackt is, verslaen den Dorst, ende maken de Maegh graeyigh. Het uyt-geperste Sap, klaer geworden zijnde, wert een jaer lang bewaert, ende is seer bequaem in heete Koortschen, ende verquickt het Herte door sijnen aenghenamen reuck. Belet oock (’t geene het met andere sarpe ende wranghe dinghen gemeen heeft) de voort-loopende Bedervinge. Maer dat uyt soete Kriecken geperst werdt, is de Maegh schadelick, ende van quaden Gijl, ende derhalven de Koortschen seer ondienstigh. De roode AELBESYEN zijn mede gelijck de Bogaerd-kerssen rijnsch van smaeck, ende van geen minder kracht. Haer Sap is koudt, ende verdroogende in den tweeden graed, wat wrang, ende t’samen-treckende; verslaet den Dorst, verweckt begeerte tot Spijse, verkoelt de hitte van de Gal, ende van de Koortschen, wederstaet alle Verrottingen, bedwingt het Braken, ende galachtighen Buyck-loop. Het Sap van Suyre GRANAET-APPELEN is wranger, ende meerder t’samen-treckende, als het Sap van Kerssen, ofte Aelbesyen, maer onlieflijcker. Derhalven is het krachtiger om de hitte van de Gal, ende den Loop in te toomen, het bedwingt niet alleen de scherpigheyt, ende verrottinge in hevighe Koortschen, maer oock hare quaet-aerdigheyt, het doet de qualickheyt over gaen, ende versterckt een hitte Maegh ende ’t ander Ingewant. Het Sap van CITROENEN ofte ORAENGIEN-APPELEN is suurder, ende wranger, als dat van Granaet-appelen, maer even-wel minder t’samen-treckende. Het kan oock minder Braken, ende Loop stoppen, ofte het Ingewant in sijn sterckte behouden: maer en bedwingt niet minder de scherpe ende quaet-aerdige Koortschen, ende suyvert door sijne stoffe de wegen. Is mede seer dienstigh voor het Graveel. AZYN is koudt, ende droogh in den tweeden graed; al is hy dun, diep in-dringende, ende dat hy de dicke Vochtigheden verdunt, soo en houdt hy even-wel de Sinckingen niet weynigh tegen. Hierom is hy bequaem voor Bloeden, ende beginnende Ontstekingen, soo van buyten, als van binnen: bedwingt de felligheyt van de Gal, ende matight de hitte der Koortschen, verslaet den Dorst, neemt de Walginge wech, ende verweckt lust tot Eten. Dan prickelt het wesen van de Deelen, ende en versterckt de selve niet ghelijck de voor-verhaelde Sappen. ENDIVYE ende CICHOREYE zijn beyde koudt, ende droogh in den tweeden graed; dan de laetste is wat t’samen-treckende, ende door hare matelicke bitterheyt wat af-vagende, ende openende, gelijck sy doet het Ingewant, ende de Lever: de welcke, als oock de Maegh, ende Nieren, sy versterckt door haren t’samen-treckende aerdt. Zijn beyde seer bequaem om de Hitte te verkoelen, ende de brandige Vochtigheden te suyveren. Al het selvighe doet mede het kruyt ende de wortelen van PAERDE-BLOEMEN, die ick daerom te beter achte, om dat sy van selfs, ende onbedwongen hier te lande groeyen. SUURING is koudt ende droogh in den tweeden graed, versterckt de Maegh, verquickt het Herte, verslaet den Dorst, verbetert alle inwendighe Ontstekinge, ende Verrottinge. Opent eerst ende voornamelick de verstoptheyt van de Lever, daer nae oock van de Milt ende Nieren. Hier uyt is sy bequaem om de Geel-sucht, ende de Blauwschuyt te helpen, het Graveel af te setten, ende de Stonden te doen komen, ende dit alles seer sachtelick. De MELOENEN ende CONCOMMEREN, alsoo sy quade Gijl maken, ende die lichtelick bederft, soo werdt alleen uyt haer tot de Genees-middelen ghebruyckt het Saet. Dit gheheel ghekoockt zijnde, geeft het af-sietsel een matigh verdroogende, verdunnende, ende suyver-makende kracht, ende ’t welck eygentlick de Lever ende Nieren suyvert ende ’t Graveel af-set. Maer ’t geen, dat den Bast quijt zijnde, ghestooten werdt met Gerste-water (gelijck als men Amandel-melck maeckt) ende dan door-gedaen, verkoelt het Bloet, ende versacht de scherpigheyt van ‘t Water, ende verdrooght minder. Het EDEL LEVER-KRUYT is koudt ende droogh van aerdt, met eenighe t’samen-treckinghe. Verkoelt, opent, ende versterckt de Lever; suyvert de Nieren, ende de Blaes. De wortels van GRAS, ende ASPERGES zijn matelick verkoelende, droogende, ende suyverende. Hier door openen sy de verstoptheydt van Lever ende Nieren, ende zijn dien-volgende dienstigh de geene, die aen de Gele-sucht, ende ’t Graveel gaen. AGRIMONYE is droogh, ende van dunne deelen, verdunt, suyvert, ende treckt matelick te samen (32) sonder merckelicke hitte. Opent de beslootenheyt van het Ingewant, maer eygentlick van de Lever, met eenen de selve versterckende. Sy is seer bequaem in langhdurige Koortschen, ende Sieckten, die uyt verstoppinghe ontstaen. Tot al het selfde is mede seer dienstigh het BOELKENS-KRUYT. (2) Den Dorst, die in groote hitte, ofte in brandende Koortschen dapper quelt, werdt insonderheyt geblust door WATER, ’t welck suyver is, licht ende buyten alle vremde smaeck ofte reuck, gelijck dat uyt een suyvere Fonteyne over steenen ende sandt komt vloeyen. Het welck even-wel noch meerder verdunt, ende lichter gemaeckt kan werden, ofte door veel bewegen, ofte door dickwils over-gieten; als oock dat men daer in weeckt de Kruym van Terwen ofte Roggen-broodt, de welcke door serpigheyt van de Suur-deessem het water, behoudens sijnen smaeck, verbetert. Het gene langen tijt in eenen schoonen aerden Pot gekoockt heeft, al is ’t datter veel dunne dampen uyt-gewassemt zijn, soo is het even-wel verdunt, ende lichter gheworden, maer minder verkoelende, door dien dat uyt het Vyer eenige kracht geschept heeft: waerom het oock van sijn vorighe aengenaemheyt quijt geworden is, als door de tegen-strijdende kracht van ’t Vyer verandert zijnde, ende wat van sijnen eygen aert verloren hebbende. Nu op dat het sekerder, en sonder letsel van het Ingewant voor Dranck, ende in plaets van Bier soude ghedroncken mogen werden, soo dient daer in gekoockt heele Gerste (als men veel suyveren moet) ofte gepelde Gerste (die meerder verkoelt om dat sy den wermen bast quijt is) tot datse murruw begint te werden; niet juyst tot datse heel splijt, gelijck de Genees-meesters belasten, om datse quansuys het Water niet winderigh soude zijn; alsoo die winder-achtigheyt niet in ’t Water (gelijck sy voor-geven) maer wel in de Gerste blijft, als die niet genoegh gekoockt en is. Anders door al te lange Koken, werdt het Water te veel af-getrocken van sijn verkoelende Kracht. Ende, dewijl, daer andere soetigheyt dorst verweckt, ende de Gal vermeerdert, het Soet-hout matigh van aerdt is, redelicken vocht ende waterachtigh, ende derhalven seer nut tegen de Hitte, ende Ontstekinge, (soo dat de selve het Sap, als men daer van onder de Tongh laet smelten, den dorst verslaet) soo kan men het selve bequamelick in ’t Water op-koken, ende te bequaemer, als daer eenigh gebreck in de Borst is. In welcke gelegentheyt daer mede by gedaen konnen werden lange Rozijnen, Corinthen, ofte een weynigh Suycker, ofte diergelijcke: ende af-geset zijnde, kan men daer een stucxken geheele Caneel in steken, wanneer de Maegh swack is. Ende by aldien de Suurigheyt aengenamer valt, ofte datter walging ende qualickheyt door de soetigheyt verweckt wert; ofte datter felle Vochtigheyt moet ingetoomt, ofte de Kracht van ’t Ingewant moet behouden werden, soo kan men daer, eens op-gekoockt zijnde, onder vermengen het Sap van Kerssen, Citroenen, Granaet-Appelen, Suuringh, Aelbesyen, ofte Aerdtbesyen, met een weynigh Suycker; ende des winters mach men gebruycken de Syropen van de verhaelde Sappen gemaeckt, als oock van Azijn, Oxysaccharum genoemt. Men kan oock t’alle tijde het water op-koken met bruyne Suycker (Mascovade, die een suyver-makende kracht heeft) ende dan op ’t laetste daer soo veel Verjuys, Azijn, ofte van de verhaelde Sappen by-gieten, als men het suur wil hebben. Door dese maniere van doen wordt het water, behoudende sijne verkoelende kracht; ende sijn slappigheydt, die ten laetsten de Maegh, ende ’t Ingewant verswackt, geholpen, ende verbetert. Derhalven is den verhaelden Dranck in brandende, ende quaet-aerdighe Koortschen seer nut ende bequaem den geenen, die een swacke Maegh ende Ingewant hebben ende die met walgingh, ofte flauwten, ofte Loop, ofte in quaetaerdige Verrottinge gequelt zijn. Maer in langhdurige Koortschen, ende in andere Sieckten, die uyt hitte, ofte een oude Verstoptheydt van Lever ende Milt met eenigh geswel ontstaen, gelijck in Geel-sucht, Water-sucht, in langhdurigen Buyck-loop, indien de Wijn ondienstigh is (gelijck hy dickwils niet en is) dan werdt bequamelick voor dranck gebruyckt het Af-siedsel van Gras-wortelen, ofte van Suuringh, ofte van Chicorey met de wortel, ’t welck het beste is. Want daer door wert onder eenigh ongemack, ende behoudenis sijne kracht, het verhaelde gebreck van de Lever geholpen: gelijck oock van de Milt door het Af-ziedsel van de wortel van Buglos, de bloemen van Bernagye, Venus Hayr, de schorsch van de wortelen Tamarisch-Boom. Nu voor den Dorst, de hitte van de Gal, ende den brandt van den Koortschen, ende haer verrottinghe te beletten, maeckt men Koel-drancken (Iuleb ghenoemt) van Wateren uyt de verhaelde Kruyden gedistilleert, ende uyt het verhaelde Sap, met wat Suycker, ofte de Syropen daer van gemaeckt. Maer alsoo het gedistilleert Water geen groote kracht en heeft, ’t en zy van Kruyden die geestigh, ende dun van deelen zijn, gelijck Rosen, Confilie de Greyn, ende andere wel-ruyckende: soo is seer noodigh dat men (om de volle kracht uyt het Kruyt te hebben) sijn eygen Zout daer onder vermenght, insonderheyt wanneer daer (gelijck gemeenlick in de Koortschen gebeurt) eenige Verrottinghe van de Vochtigheden by is. Dan alsoo uyt koude en vochtige Kruyden (als in de welcke veel Water, ende weynigh aerde is) nauwelicx eenigh Zout getrocken en kan werden, soo kan men by het water van de selvige Zout vermengen van Kruyden, die drooger van aert zijn, ende het eygen insicht hebben. By exempel, (33) N. Water van Chicorey, Endivye, Suuring, van elcx 6 oncen, Syroop van Citroenen, 3 oncen, Zout van Agrimonye, 1 scrupel, Olye van Swavel, soo veel droppelen, tot dat het rinsch genoegh is. Voor een Iulep. Die geen gedistilleerde wateren en begeert, magh het volgende gebruycken, N. Gepelde Gerste, 1 hant vol, Thamarinden, een once, Te samen gekoockt in water, tot een pinte, dan door-gedaen zijnde, daer by gemengt, Syroop van Citroenen (ofte andere die verhaelt zijn) 3 oncen, Ol. van Swavel &c. Voor een Iuleb. Dese Koel-dranck is dienstigh den genen, die wat Hart-lijvigh is, ende in die gelegentheyt kander oock wel meerder Thamarinden, ofte Suure Pruymen by gedaen werden. Maer in de gene die te Losch van Lichaem zijn, is bequaem een Koel-dranck van Weeghbre-water, ofte Porceleyn-water, in de welcke lauw ghemaeckt zijnde, de verwe uyt ghedrooghde roode Rosen getrocken is, ende gemengt met Syroop van Suure Granaten. Dan alsoo de Rinscheyt van de Koel-drancken in de Koortschen, soo om de Walging, ende Qualickheyt, als om den brant ende Verrottinge van de Gal, tegen te staen, seer noodigh is, ende dat de selvige, wanneer de Sappen tot Syropen werden ghekoockt, veel vervlieght ende verdooft wert, soo vinde ick best geraden, dat men het rauwe Sap met wat Suycker, soo veel van beyde tot een aengename smaeck noodigh is, vermenght met het Water. Ende dese Koel-drancken zijn bequaem om in alle Koortschen, het zy die gestadigh zijn, ofte tusschen beyde op-houden, den brandt te slissen. Maer de Bereydingh van de heete ende schadelicke Vochtigheden, die in delvige zijn, wert te wege gebracht door andere middelen, de welcke al verkoelende met eenen suyveren, ende dun maken. Want niet tegenstaende de Gal heet is, soo valtse nochtans veeltijts dick ende taey, gelijck in het Gal-blaesjen. Het gebeurt oock dickwils, datter by soodanige Koortschen in het Ingewant, ende de dunne Aderkens een Verstoppinge is van slijmerige, ende verharde vochtigheden. Als dan moet de Verstoptheyt door een Apozema (dat is een dranck van kruyden die wy Mey-dranck voortaen sullen noemen) wech-genomen werden, ’t welck uyt dese, ofte diergelijcke bestaet: N. Wortel van Cichorey, Paerde-bloemen, Gras, Asperges, van elcx 1 once; Bladeren van Endivye, Suuring, Agrimonye, van elcx 1 hant vol; Thamarinden, 1 once; Saet van Concommers, Meloenen, van elcx een half loot. Te samen gekoockt in water, ofte Suure Wey, tot een pinte, ende dan beneffens een half drachme Zout van Agrimonye, wat Suycker ofte eenige Syroop daer onder gemengt. Een Apozema. Indien datter eenighe Quaet-aerdigheydt by de Koortsche is, soo kan daer by ghedaen worden de wortel van Tormentilla, Alant-wortel, Sap ofte Saet van Citroenen, Saet van Carduus benedictus: ofte het Zout van ’t selfde, ’t welck in geenderhande Mey-dranck voor de Koortsche ondienstig en kan wesen. Indien de sake rinscheyt vereyscht, soo magh men de wortelen drie vier uyren in Azijn laten weecken, ofte het door gedaen afziedsel (maer dan moeten de verkoelende Saden daer uyt blijven) soo veel droppelen van Olye van Swavel vermengen, tot dat het aengename suyverigheyt heeft. Dan dewijl men sommige Kruyden des Winters niet wel hebben en kan, soo komen hier toe dan wel te passe de Syropen die des Somers van de selvige gemaeckt werden, als daer zijn, Syroop van Cichorey simpel, ende met Rhabarber, van Suuring, van Endivye, ende Byzantinus, die oock allegader de ongematigheyt, nae de Purgatye over blijvende, wech nemen, ende verbeteren. |
Het IV Kapittel. 1. Drievormig verschil van enkele, verkoelende middelen. 2. Gemengde daaruit. (1) Onder de drogen zijn er sommige die alleen verkoelen zoals sla en sommige die al verkoelend de kracht van de scherpe vochtigheden inbinden, zoals sap van granaatappels, sommige die verdunnen, zuiveren en openen, zoals cichorei, waarvan we nu apart spreken. SLA is koud in het begin van de derde graad, vochtig in de tweede en zulks enkel en zonder enige uitmuntende hoedanigheid. Dat rauw als salade gegeten wordt verkoelt als koud water, bedwingt de brand van een hete maag en ingewand van gal en heet bloed en dat zonder de leden net als water te laten verslappen, maar geeft zonder enig letsel gematigde en aangename hete vochtigheid waardoor deze gesteldheid slaap verwekt en verder doet zoals in het eerste deel van de ‘Schat der Gezondheid’ onder de moeskruiden door ons beschreven en onnodig is daarom alhier te verhalen. POSTELEIN is koud in de derde en vochtig in de tweede graad, wat wrang van smaak, het verzacht en verkoelt de brand van de gal in brandende koortsen, bedwingt zijn loop en verder bederf. Versterkt de maag en stelpt het braken vooral wanneer het door overvloed van gal veroorzaakt is. Houdt de galachtige loop en bloedgang tegen. WEEGBREE is koud en droog in de tweede graad, wat wrang in haar bladeren en zaad, de wortel is vooral geschikt om de koortsen te verdrijven. Ze matigt mede de hitte van de gal en stilt de dorst als men alleen maar het afkooksel of het gedistilleerde water in de mond houdt. Ze is goed tegen alle hete zinkingen, stelpt het bloedspuwen, bloedige en galachtige loop. Als ook overvloedige maandstonden en niettegenstaande opent ze de verstoppingen van de lever en nieren. De ROOS is koud in de eerste en droog in de tweede graad, weinig tezamen trekkend en vooral de witte, maar de rode is minder koud, dan wat droger en meer tezamen trekkend. Daarom houdt ze de hitte van de gal tegen, is nuttig voor brandende koortsen en alle andere die uit kwade galachtige vochtigheden ontstaan. Versterkt de lever en de maag, stuit de dampen die in de koortsen naar het hoofd stijgen en verzacht de pijn ervan en verwekt slaap. Omdat ze niet zo aangenaam van smaak is gebruikt men vaak in haar plaats het water dat nochtans niet die liefelijke reuk heeft van het rozenwater wat uit bleke of witte rozen gedistilleerd wordt omdat ze net als muskusrozen luchtig en geestachtig van delen is die gemakkelijk in de helm optrekken. Deze zijn bitter en tezamen trekkend, ze ontdoen de verstopping van de aderen (31) en vooral van de lever, ze zetten de gal en waterachtige vochtigheid af en zijn derhalve zeer nuttig in de geelzucht en in het begin van het water. VERJUS, het sap van zure en onrijpe wijndruiven, is koud in de tweede graad en droog in de eerste, wrang zoals alle sap van onrijpe vruchten. Het verkoelt zeer de brand van koortsen en belet het bederven en lest de dorst. Door zijn tezamen trekkende kracht is het de zeer nuttig voor de maag, belet er het walgen en oprispen van, verwekt lust tot eten en stelpt allerhande buikloop. De rode en rijnse BOOMGAARD KERSEN zijn koud in de tweede en droog in de eerste graad. Versterken de maag die uit hitte verzwakt is, verslaan de dorst en maken de maag gretig. Het uitgeperste sap dat helder geworden is wordt een jaar lang bewaard en is zeer geschikt in hete koortsen en verkwikt het hart door zijn aangename reuk. Belet ook (wat het met andere scherpe en wrange dingen gewoon heeft) de voortlopende bedervingen. Maar dat uit zoete krieken geperst wordt is voor de maag schadelijk en van slecht sap en daarom zeer slecht in de koortsen. Rode AALBESSEN zijn mede net als de boomgaardkersen zuur van smaak en van geen mindere kracht. Zijn sap is koud en verdrogend in de tweede graad, wat wrang en tezamen trekkende, verslaat de dorst en verwekt begeerte tot spijs, verkoelt de hitte van gal en van koortsen, weerstaat alle verrotting, bedwingt het braken en galachtige buikloop. Het sap van zure GRANAATAPPELS is wranger en meer tezamen trekkend dan het sap van kersen of aalbessen, maar onlieflijker. Derhalve is het krachtiger om de hitte van de gal en de loop in te tomen en bedwingt niet alleen de scherpte en verrotting in hevige koortsen, maar ook hun kwaadaardigheid, het laat die kwaadaardigheid overgaan en versterkt een hete maag en het andere ingewand. Het sap van CITROENEN of ORANJEAPPELS is zuurder en wranger dan dat van granaatappelen, maar evenwel minder tezamen trekkend. Het kan ook minder braken en loop stoppen of het ingewand in zijn sterkte behouden, maar bedwingt niet minder de scherpe en kwaadaardige koortsen en zuivert door zijn stof de wegen. Is mede zeer nuttig voor de nierstenen. AZIJN is koud en droog in de tweede graad en al is het dun toch dringt het diep in en zo het de dikke vochtigheden verdunt, zo houdt het evenwel niet weinig de zinkingen tegen. Hierom is het geschikt tegen bloeden en beginnende ontstekingen van zowel van buiten als van binnen, bedwingt de felheid van de gal en matigt de hitte van de koortsen, verslaat de dorst, neemt de walging weg en verwekt lust tot eten. Dan prikkelt ze het wezen van de delen en versterkt die niet zoals de voorverhaalde sappen. ANDIJVIE en WITLOF zijn beide koud en droog in de tweede graad, de laatste is wat tezamen trekkend en door haar matige bitterheid wat afvegend en openend wat ze doet met het ingewand en de lever die ze net als ook de maag en nieren versterkt door haar tezamen trekkende aard. Ze zijn beide zeer geschikt om de hitte te verkoelen en de brandende vochtigheden te zuiveren. Al hetzelfde doet mede het kruid en de wortels van PAARDEBLOEMEN die ik daarom beter acht omdat zij vanzelf en ongedwongen hier te lande groeien. ZURING is koud en droog in de tweede graad, versterkt de maag, verkwikt het hart, verslaat de dorst, verbetert alle inwendige ontstekingen en verrotting. Opent eerst en voornamelijk de verstopping van de lever en daarna ook van de milt en nieren. Hierdoor is ze geschikt om de geelzucht en de scheurbuik te helpen, de nierstenen af te zetten en de stonden te laten komen en dit alles zeer zachtjes. MELOENEN en KOMKOMMERS omdat ze een slecht sap maken wat gemakkelijk bederft, daarom wordt alleen uit hen het zaad als geneesmiddel gebruikt. Als dit geheel gekookt is geeft het afkooksel een matig verdrogende, verdunnende en zuiver makende kracht wat eigenlijk de lever en nieren zuivert en de nierstenen afzet. Maar hetgeen dat de bast kwijt is en gestampt wordt met gerstewater (zoals men amandelmelk maakt) en dan doorgezeefd verkoelt het bloed en verzacht de scherpte van het water en verdroogt minder. Het EDELE LEVERKRUID is koud en droog van aard met enige tezamen trekking. Verkoelt, opent en versterkt de lever, zuivert de nieren en de blaas. De wortels van GRAS en ASPERGES zijn matig verkoelend, verdrogend en zuiverend. Hierdoor openen ze de verstopping van de lever en nieren en zijn dientengevolge nuttig bij diegene die aan de geelzucht en nierstenen lijden. AGRIMONIA is droog en van dunne delen, verdunt, zuivert en trekt matig tezamen (32) zonder opmerkelijke hitte. Opent de beslotenheid van het ingewand, maar eigenlijk van de lever die ze meteen versterkt. Ze is zeer geschikt in langdurige koortsen en ziekten die uit verstoppingen ontstaan. Tegen al hetzelfde is mede zeer nuttig het LEVERKRUID. (Eupatorium) (2) De dorst die in grootte hitte of in brandende koortsen dapper kwelt wordt vooral geblust door WATER wat zuiver is, licht en buiten alle vreemde smaak of reuk, net zoals dat uit een zuivere bron over stenen en zand komt te vloeien. Wat evenwel noch meer verdunt en lichter gemaakt kan worden door of veel te bewegen of door dikwijls overgieten als ook dat men daarin kruim van tarwe of roggebrood weekt wat door scherpte van de zuurdesem het water, behalve zijn smaak, verbetert. Hetgeen lange tijd in een schone aarden pot gekookt heeft en al is het dat er veel dunne dampen uitgewasemd zijn, toch is het evenwel verdund en lichter geworden, maar verkoelt minder omdat er uit het vuur enige kracht geschept is waarom het ook van zijn vorige aangenaamheid kwijt geworden is omdat het door de tegenstrijdige kracht van het vuur veranderd is en wat van zijn eigen aard verloren heeft. Nu zodat het zekerder en zonder letsel door het ingewand voor drank en in plaats van bier gedronken zou mogen werden zo dient daarin hele gerst (als men veel zuiveren moet) of gepelde gerst gekookt (die meer verkoelt omdat ze de warme bast kwijt is) totdat ze murw begint te worden en niet juist totdat ze geheel splijt, zoals de geneesmeesters belasten, omdat quasi het water niet winderig zou zijn omdat die windachtigheid niet in het water (zoals ze voorgeven) maar wel in de gerst blijft als die niet genoeg gekookt is. Anders door al te lang koken wordt het water te veel afgetrokken van zijn verkoelende kracht. En omdat waar andere zoetigheid dorst verwekt en de gal vermeerdert is het zoethout matig van aard, redelijk vochtig en waterachtig en derhalve zeer nuttig tegen de hitte en ontstekingen (zodat het sap als men daarvan wat onder de tong laat smelten de dorst verslaat) zo kan men het goed in het water opkoken en des te beter als er enig gebrek in de borst is. In die gelegenheid kan er mede lange rozijnen, krenten of wat suiker of dergelijke bij gedaan worden en als het afgezet is kan men daar een stukje hele kaneel in steken wanneer de maag zwak is. En bij wie de zurigheid aangenamer is of dat er walging en moeilijkheden door de zoetigheid verwekt wordt of dat er felle vochtigheid ingetoomd of de kracht van het ingewand behouden moet worden dan kan men daar als het eens opgekookt is het sap van kersen, citroenen, granaatappelen, zuring, aalbessen of aardbeien onder vermengen met wat suiker en ‘s winters mag men de siropen die van de verhaalde sappen gemaakt zijn gebruiken en ook van azijn die oxysaccharum genoemd wordt. Men kan ook te alle tijden het water opkoken met bruine suiker (Mascovade die een zuiver makende kracht heeft) en dan op het eind daarvan zoveel sap van onrijpe druiven, azijn of van de verhaalde sappen bijgieten als men het zuur wil hebben. Door deze manier van werken wordt het water, dat zijn verkoelende kracht en zijn slappigheid behoudt die tenslotte de maag en het ingewand verzwakt, geholpen en verbeterd. Derhalve is die vermelde drank in brandende en kwaadaardige koortsen zeer nuttig en geschikt voor diegene die een zwakke maag en ingewand hebben en die met walging, flauwten, loop of met kwaadaardige verrotting gekweld zijn. Maar in langdurige koortsen en in andere ziekten die uit hitte of een oude verstopping van lever en milt met enig gezwel ontstaan, zoals in geelzucht en waterzucht, in langdurige buikloop en als de wijn onnuttig is (zoals het vaak niet is) dan wordt zeer goed als drank het afkooksel van graswortels of van zuring of van cichorei met de wortel gebruikt wat het beste is. Want daardoor wordt onder enig ongemak en behoud van zijn kracht het verhaalde gebrek van de lever geholpen zoals ook van de milt doet door het afkooksel van de wortel van buglosse, bloemen van bernagie, Venushaar en de schors van de wortel van Tamarix boom. Nu om de dorst, de hitte van de gal en de brand van de koortsen en hun verrotting te beletten maakt men koeldranken (julep genoemd) van water dat uit de verhaalde kruiden gedistilleerd is en uit het verhaalde sap met wat suiker of de siropen die daarvan gemaakt zijn. Maar omdat het gedistilleerde water geen grote kracht heeft, tenzij van kruiden die een geest hebben en dun van delen zijn zoals rozen, citroenkruid en andere wel riekende is het zeer nodig dat men (om de volle kracht uit het kruid te hebben) zijn eigen zout daaronder mengt en vooral wanneer er (zoals gewoonlijk in koortsen gebeurt) enige verrotting van de vochtigheden bij is. Dan omdat uit koude en vochtige kruiden (waarin veel water en weinig aarde is) nauwelijks enig zout getrokken kan worden kan men bij het water van dat zout mengen van kruiden die droger van aard zijn en het dezelfde werking hebben. Bijvoorbeeld (33) N; Water van cichorei, andijvie, zuring, van elk 6 ons, siroop van citroenen 3 ons, zout van Agrimonia 1 scrupel, olie van zwavel zoveel druppels tot dat het zuur genoeg is voor een julep. Die geen gedistilleerde water begeren mogen het volgende gebruiken; N. Gepelde gerst 1 hand vol, van tamarinden een ons, dit wordt tezamen gekookt in water tot een pint en dan doorgezeefd en er siroop van citroenen bij mengen (of andere die vermeld zijn) 3 ons, olie van zwavel etc. voor een julep. Deze koeldrank is nuttig voor diegene die wat hardlijvig zijn en in die gelegenheid kan er ook wel meer tamarinde of zure pruimen bij gedaan worden. Maar in diegene die te los van lichaam zijn is een koeldrank van weegbreewater of posteleinwater beter waarin die lauw gemaakt worden en de kleur wordt uit gedroogde rode rozen getrokken en gemengd met siroop van zure granaten. Dan omdat de zuurheid van de koeldranken in de koortsen, zo vanwege de walging en moeilijkheid om te gebruiken en om de brand en verrotting van de gal tegen te staan is het zeer nodig dat het wanneer de sappen tot siropen worden gekookt en er veel vervliegt en verdoofd wordt vind ik het goed aangeraden dat men het rauwe sap met wat suiker en water mengt en zoveel van beide als tot een aangename smaak nodig is. En deze koeldranken zijn geschikt om in alle koortsen, hetzij die er steeds zijn of tussen beide ophouden, de brand te stillen. Maar de bereiding van de hete en schadelijke vochtigheden die er in zijn worden teweeggebracht door andere middelen die al verkoelende meteen zuiveren en dun maken. Want niettegenstaande de gal heet is valt ze nochtans vaak dik en taai zoals in het galblaasje. Het gebeurt ook dikwijls dat er bij zodanige koortsen in het ingewand en de dunne adertjes een verstopping is van slijmerige en verharde vochtigheden. Dan moet de verstopping door een apozema (dat is een drank van kruiden die we voortaan meidrank zullen noemen) weg genomen worden wat uit deze of dergelijke bestaat: N. Wortel van cichorei, paardebloemen, gras, asperges en van elk 1 ons, bladeren van andijvie, zuring, Agrimonia en van elk 1 hand vol, van tamarinden 1 ons, zaad van komkommers en meloenen, van elk een halve lood. Tezamen gekookt in water of zure wei tot een pint en dan naast een half drachme zout van Agrimonia wat suiker of enige siroop daaronder mengen tot een meidrank. Als er enige kwaadaardigheid bij de koorts is, dan kan er de wortel van tormentil bijgedaan worden, alantwortel, sap of zaad van citroenen, zaad van Carduus benedictus of het zout ervan wat in geen meidrank voor de koorts ondienstig kan wezen. Indien de zaak zuurheid vereist dan mag men de wortels drie of vier uren in azijn laten weken of het door gezeefde afkooksel (maar dan moeten de verkoelende zaden daaruit blijven) zoveel druppels van olie van zwavel vermengen totdat het een aangename zuurheid heeft. Dan omdat men sommige kruiden in de winter niet krijgen kan komen hiertoe wel te pas de siropen die ‘s zomers ervan gemaakt worden zoals siroop van alleen cichorei, met rabarber, van zuring, van andijvie en Byzantinus die ook alle ongesteldheid die na het purgatief overblijven weg nemen en verbeteren. |
Het V. Capittel. 1. Simpele Genees-middelen tot versachtinge. 2. ende bereydinge van de Swarte Gal; 3. Hoe tot de Gebreken, die de selve veroirsaeckt, de Mengel-middelen gemaeckt werden. (1) De Middelen die nu vorder tot de swarte Gal, als oock tot de gelijcke Blauwe, ofte Groene (die van een seer verbrande Gele-gal komen) dienstigh souden mogen wesen, die selfde zijn verscheyden, nae den aert van de Gal. Want indien hare scherpigheyt moet in-getoomt werden, soo dienen de selve middelen ghebruyckt, die in ’t voorgaende Capittel geseyt zijn de scherpigheydt van de Gele-gal te bedwingen: want door gestadigh gebruyck sullen sy soo wel de symptomen van de Swarte Gal, als van de Gele te bate komen. Maer wanneer de Hitte minder is, ende die maer versacht dient te wesen, daer toe zijn eygentlick nut ende bequaem de volgende. De VIOLEN verkoelen in den eersten, ende vervochtigen in den tweeden graed; wanneer sy ’s morgens, eer haer kracht van de Sonne uyt-getrocken, ofte door den regen verdooft is, ende versch, gepluckt zijn. Matigen ende versachten alle Hitte, ende scherpe Vochtigheden, bedwingen de felligheyt van de Gal, ende verlichten Pijn in ’t hooft uyt de selvige ontstaende, verwecken Slaep, ende verquicken het Herte. BERNAGYE is merckelick vochtigh, maer tusschen koude en heete gematight, doet al ’t selfde dat wy van de Violen geseyt hebben, ende verweckt Blijtschap des Herten, waerom het volgens de Griecksche namen E’υФρόοψνον, ende Nήπενθεζ wel soude Curagie mogen genoemt werden. Tot al ’t selve is mede bequaem de BUGLOSSE. (34) Het sap van GULDELINGEN, ende andere wel-rieckende APPELEN, gelijck het door sijnen aengenamen Reuck het Herte verquickt, soo bedwinght het oock al ’t geene het selve schadelick is, insonderheyt de dampen van de swarte Gal, versacht met sijn wesen de Stoffe van de selve, ende verdrijft het Hert-kloppinge. CONFILIE DE GREYN is werm, ende droog in den tweeden graed, versoet de Swarte Gal, verdrijft Schrick, ende Droefheyt, die sonder oirsaeck haren oirspronck nemen uyt de Swarte Gal, versterckt de Geesten, verheught het Herte, ende maeckt vrolicke Droomen. Daer by heeft sy noch een suyver-makende kracht. (2) Maer als de Swarte Gal moet bereyt wesen om uyt-gedreven te werden, soo dienen de volgende middelen, indien de selvige te heet ende te scherp is, vermenght te werden met de verhaelde Versachtende: maer by aldien datse dick, taey, ende aerdtachtigh is, ende als gist van ’t Bloedt geen hitte en heeft, gelijck in de Milt-sucht, ende andere langhdurende Sieckten uyt de selve ontstaende, dan sal men de volgende alleene gebruycken. DUYVE-KERVEL is altijdt gehouden geweest voor heet in den eersten, ende droogh in den tweeden graed. Dan Rembert van Doedoens schrijft, dat hy verkoelende is; hoe-wel sijnen scherpen, ende bitteren smaeck wel teycken geeft van heete deelen. Hy opent alle verstoptheyt van ’t Ingewant, het selve versterckende, set sachtjens af de verbrande vochtigheden, suyvert het Bloedt, doet galachtighe ende veel Water maken. Is een goet Genees-middel voor langhdurige Koortschen, die uyt verstoppinge van ’t Ingewant gegroeyt zijn, ende voor alderhande Sieckten, die uyt onsuyver Bloedt ontstaen; alsoo hy het Lichaem ende de Vochtigheden voor bedervinge bewaert. HOPPE is heet, ende droogh in den tweeden graed, opent insonderheyt de verstopte Milt, ende daer na het ander Ingewant, set af de Swarte Gal, ende de Slijmerige, als oock de Gal-achtige Vochtigheden, doet oock Water-maken; ende volght voorts in krachten de Duyve-kervel, dan met minder tegenheyt van smaeck. WRANGE is heet in den eersten, ende droogh in den tweeden graed, bitter ende t’samen-treckende, verdunt eygentlick de verstopte Milt, ende Lever, geneest de Milt-sucht, ende langhsame, ende langhdurighe Koortschen, dewijlse alle de Aderen van verrotte Vochtigheden suyvert, behoudende even-wel de Lever, ende ’t ander Ingewant in haer volle kracht. STEEN-VAREN werden gestelt middelmatigh te wesen in wermte ende koude, fijn van deelen, ende wat verdroogende. De bladeren en geven geen onaengename smaeck, ende in Azijn gesoden zijnde, ende veertigh dagen (ghelijck Dioscorides schrijft 3. 134.) achter een gedroncken, maken de Milt kleyn, als sy te seer geswollen is, ja nemense heel wegh. Sy suyveren de quade Verwe, die uyt verstoppinge veroirsaeckt is, genesen de Droppel-pisse, oock de Gele, ende Milt-sucht, ende doet selfs, gelijck vele schrijven, den Steen in de Blase morselen. BOOM-VAREN (te weten haer wortels) verwermen in den eersten, ende verdroogen in den tweeden graed, zijn soet, ende met eenen wat wrang van smaeck. Sy suyveren de taeye ende slijmerige Vochtigheden, doen de swarte, ende andere dicke Gal sachtjens af-schieten. Maer hare groote wrangigheydt moet met eenighe Vochtigheydt ghelijck Schapen-nat, ofte Hoender-sap versacht werden. CAPPERS, welckers Bloem, als sy niet ontloken is, maer noch in haer knopkens schuylt, ende schorssen van de wortelen wy gebruycken, zijn werm, ende droogh tot in den derden graed, ende dun van deelen. Derhalven hebben sy kracht om te verdunnen, ende te suyveren met een sachte t’samen-treckinge, sy drijven de taeye, ende slijmerige Vochtigheden uyt den Lijve, openen de verstopte Lever, ende versachten de verharde Milt, insonderheyt de schorsse van den wortel, die oock gelooft wert de selve te verkleynen. TAMARISCH-BOOM is werm, ende droogh in ’t beginsel van den tweeden graed, af-vagende, ende door-snijdende van krachten, met eenige t’samen-treckinghe. Hy is een sonderlingh Genees-middel tegens de verstopte ende verharde Milt, ende de gebreken, die daer uyt ontstaen. Waer toe (gelijck Cambdenus schrijft) ten tijde van de Koninginne Elisabeth den selfden eerst in Engelandt gebracht is door den Aerts-Bisschop Grindal. De eerste kracht heeft het groene Sap, daer na de schorsse van den Wortel, ende dan de Blom, ende de Bladeren, ten laetsten het Hout; van het welck sommige Bekers laten draeyen, om de Milt-suchtige daer uyt te laten drincken. (3) Hier van konnen bequamelick gemenghde Genees-middelen gemaeckt werden, voor de Swaermoedigheyt, Ydel-hoofdigheyt, Kloppingh van ’t Herte, ende diergelijcke Gebreken, die haren oirspronck uyt de Swarte Gal trecken. De Koel-drancken kan men maken van gedistilleerde Wateren uyt Vyolen, Bernagie, Buglos, Confilie de greyn, ofte Duyve-kervel, met Sap van wel-rieckende Appelen, ende wat Suycker, ofte de Syroop, uyt beyde bestaende. Men kan oock nemen, als het in de tijdt is, de Bloemen van de verhaelde Kruyden, met de bloessem van de wel-rieckende Appelen, ende laten die (35) weycken in lauw Gerste-water, ende door-gedaen zijnde, mengen daer een weynigh Suycker by. Van de selfde Kruyden, ende hare Wortelen kan mede een Mey-dranck ghekoockt werden, voor de Grove ende Swarte Vochtigheden, Verstoppinge ende Swellinghe van de Milt, tot de vierdendaeghse Coortsche, ende alderley Swaermoedighe Sickten, By Exempel, N. Wortels van Boom-varen 1 once. Van Buglosse, Schorssen van wortels van Cappers, van tamarisch-boom, van elcx 1 loot. Duyve-kervel, Hoppe, Wrange, Steen-varen, Confilye de greyn, van elcx 1 hant vol. Te samen ghekoockt in Gerste-water, tot een pint, ende dan daer by ghedaen drie onsen Suycker, ofte Stroop van wel-ruyckende Appelen, tot een Apozema. |
Het V Kapittel. 1. Enkelvoudige geneesmiddelen tot verzachting. 2. En klaar maken van de zwarte gal; 3. Hoe tegen de gebreken die door die veroorzaakt zijn mengmiddelen gemaakt worden. (1) De middelen die nu verder tegen de zwarte gal als ook tegen de gelijke blauwe of groene (die van een zeer verbrande gele gal komen) nuttig zouden mogen wezen, diezelfde zijn verschillend naar de aard van de gal. Want indien hun scherpte ingetoomd moet worden dan dienen die middelen gebruikt te worden die in het voorgaande kapittel verteld zijn om de scherpte van de gele gal te bedwingen want door steeds gebruik zullen ze zowel de symptomen van de zwarte gal als van de gele te baat komen. Maar wanneer de hitte minder is en dat die maar verzacht dient te wezen, daartegen zijn eigenlijk de volgende nuttig en geschikt. VIOLEN verkoelen in de eerste en bevochtigen in de tweede graad wanneer ze ’s morgens voor hun kracht door de zon er uitgetrokken of door de regen verdoofd is vers geplukt worden. Ze matigen en verzachten alle hitte en scherpe vochtigheden, bedwingen de felheid van de gal en verlichten pijn in het hoofd dat daaruit ontstaan is, verwekken slaap en verkwikken het hart. BERNAGIE is opmerkelijk vochtig, maar tussen koude en hitte gematigd en doet al hetzelfde dat we van de violen gezegd hebben en verwekt blijdschap van het hart waarom het volgens de Griekse namen E’υФρόοψνον, ende Nήπενθεδ wel moed genoemd zou mogen worden. Tegen al hetzelfde is mede geschikt BUGLOSSE. (34) Het sap van GULDELINGEN en andere wel riekende APPELS zoals het door zijn aangename reuk het hart verkwikt zo bedwingt het ook al hetgeen het schadelijk is en vooral de dampen van de zwarte gal, verzacht met zijn wezen de stof ervan en verdrijft hartklopping. CITROENKRUID is warm en droog in de tweede graad, verzacht de zwarte gal, verdrijft schrik en droefheid die zonder oorzaak hun oorsprong nemen uit de zwarte gal, versterkt de geesten, verheugt het hart en maakt vrolijke dromen. Daarbij heeft ze noch een zuiver makende kracht. (2) Maar net zoals de zwarte gal klaar gemaakt moet worden om uitgedreven te worden zo dienen de volgende middelen als die te heet en te scherp zijn vermengd te worden met de verhaalde verzachtende, maar als het dik, taai en aardachtig is en als gist van het bloed geen hitte heeft zoals in de miltzucht en andere langdurende ziekten die daaruit ontstaan zijn, dan zal men de volgende alleen gebruiken. DUIVENKERVEL is altijd gehouden geweest voor heet in de eerste en droog in de tweede graad. Dan Rembertus Dodonaeus schrijft dat het verkoelend is, hoewel zijn scherpe en bittere smaak wel teken geeft van hete delen. Hij opent alle verstopping van het ingewand en versterkt die, zet zachtjes de verbrande vochtigheden af, zuivert het bloed en laat galachtig en veel water maken. Is een goed geneesmiddel voor langdurige koortsen die uit verstoppingen van het ingewand gegroeid zijn en voor allerhande ziekten die uit onzuiver bloed ontstaan omdat hij het lichaam en de vochtigheden voor bederf beschermt. HOP is heet en droog in de tweede graad, opent vooral de verstopte milt en daarna het andere ingewand, zet de zwarte gal af en de slijmerige als ook de galachtige vochtigheden, laat ook water maken en volgt verder in krachten de duivenkervel, dan met minder tegenzin van smaak. WARKRUID is heet in de eerste en droog in de tweede graad, bitter en tezamen trekkend, verdunt eigenlijk de verstopte milt en lever, geneest de miltzucht, langzame en langdurige koortsen omdat ze alle aderen van verrotte vochtigheden zuivert, houdt evenwel de lever en het andere ingewand in haar volle kracht. STEENVAREN wordt gesteld dat het middelmatig is in warmte en koude, fijn van delen en wat verdrogend. De bladeren geven geen onaangename smaak en in azijn gekookt en veertig dagen (zoals Dioscorides schrijft 3. 134) achtereen gedronken maakt de milt klein als ze te zeer gezwollen is, ja neemt die geheel weg. Het zuivert de slechte kleur die uit verstopping veroorzaak is, geneest de druppelplas, ook de gele en miltzucht en doet zelfs, zoals velen schrijven, de steen in de blaas vermorzelen. BOOMVAREN (te weten haar wortels) verwarmen in de eerste en verdrogen in de tweede graad, zijn zoet en meteen wat wrang van smaak. Ze zuiveren de taaie en slijmerige vochtigheden, laten de zwarte en andere dikke gal zachtjes afschieten. Maar haar grote wrangheid moet met enige vochtigheid verzacht worden zoals schapennat of hoendersap. KAPPERS, wiens bloem we gebruiken als ze niet ontloken is maar noch in haar knopje schuilt en schors van de wortels zijn warm en droog tot in de derde graad en dun van delen. Derhalve hebben ze kracht om te verdunnen, en te zuiveren met een zachte tezamen trekking, ze drijven de taaie en slijmerige vochtigheden uit het lijf en openen de verstopte lever, verzachten de verharde milt en vooral de schors van de wortel waarvan ook geloofd wordt dat het die verkleint. TAMARIX is warm en droog in het begin van de tweede graad, afvegend en doorsnijdend van krachten met enige tezamen trekking. Het is een bijzonder geneesmiddel tegen de verstopte en verharde milt en de gebreken die daar uit ontstaan. Waartoe (zoals Cambdenus schrijft) het en tijde van koningin Elisabeth het eerst in Engeland gebracht is door de aartsbisschop Grindal. De eerste kracht heeft het groene sap, daarna de schors van de wortel en dan de bloem en de bladeren, tenslotte het hout waarvan sommige bekers laten draaien om de miltzuchtige daar uit te laten drinken. (3) Hiervan kunnen goed gemengde geneesmiddelen gemaakt worden voor de zwaarmoedigheid, leeg hoofdigheid, klopping van het hart en dergelijke gebreken die hun oorsprong uit de zwarte gal trekken. De koeldranken kan men maken van gedistilleerd water uit violen, bernagie, buglosse, citroenkruid of duivenkervel met sap van wel riekende appels en wat suiker of siroop die uit beide bestaat. Men kan ook nemen, als het de tijd is, de bloemen van de verhaalde kruiden met de bloesem van de wel riekende appelen en laat die (35) weken in lauw gerstewater en als het door gezeefd is er wat suiker bij mengen. Van dezelfde kruiden en haar wortels kan mede een meidrank gekookt worden voor de grove en zwarte vochtigheden, verstoppingen en zwelling van de milt, tegen de vierde malaria daagse koorts en allerlei zwaarmoedige ziekten, bijvoorbeeld; N. Wortels van boomvaren 1 ons, van buglosse, schors van wortels van kappers en van Tamarix boom van elk 1 lood, duivenkervel, hop, warkruid, steenvaren en citroenkruid van elk 1 hand vol, dit wordt tezamen gekookt in gerstewater tot een pint en dan wordt daar bij gedaan drie ons suiker of stroop van geurende appels tot een meidrank. |
Het VI. Capittel. 1. Droogen, ende simpelen die met Verwermende kracht de Koude vochtigheden, bereyden. 2. Hoe uyt de selfde de Gemengde gemaeckt werden. (1) Werme middelen komen insonderheyt te pas, wanneer het Lichaem te seer verkouwen, ofte met koude, ende slijmerige Vochtigheden vervult is. Uyt dese maecken sommighe goet, ende bequaem Bloet, sommighe helpen de Rauwigheyt verteren, andere ontdoen ende verdunnen de overtollige ende slijmerige Vochtigheden, suyveren ende bereyden de selve tot uyt-lossinge. Van den eerste slagh is het werm Voedsel, het welcke, om dat het van goeden Gijl is, de natuyrlicke Wermte vermeerdert, ende met eenen werme Vochtigheden voort-brengt. Onder de selvige heeft milde Wijn de eerste plaetsch, daer aen het vleysch van Vogelen, ende Vier-voetige Dieren, Doyren van slorp-eyeren, Rozijnen, Pistacyen. Maer werme Speceryen, ende de gene, die wy terstont sullen by-brengen, verstercken door haer wermte de kracht, ende in-geboren Wermte der Deelen, ende doen de Rauwigheydt verteren. Dan de verwermende, die door de fijnigheydt van haer wesen de dicke Slijmerigheden verdunnen, ofte de taeye suyveren, soo dat sy daer door driftiger werden, die bereyden tot het af-setten, onder de welcke de volgende insonderheyt gerekent werden. (2) JOFFROUW-MERCK heeft sijn meeste kracht in de wortel, daer nae oock in ’t saet, wert gehouden heet te wesen in den tweeden, ende droogh in den derden graed. Door sijn suyverende, afgevende, ende verdunnende kracht opent het de verstoptheyt der Aderen ende Nieren, ende verdrijft de Winden. Dan het is schadelick den genen, die de Vallende Sieckte onderhavigh zijn, door een bysondere eygenschap, gelijck Simeon Sethi schrijft. En al ist, dat Galenus, ende hem volgende Iacchinus daer teghen zijn, so wert nochtans door de ervarentheyt bevonden, te weten, dat de gene, die de gemelte Sieckte gehadt hebben, ende al aen de beter handt zijn, in de selvige door het gebruyck van Ioffrouw-Merck wederom vervallen. Het doet oock swangere Vrouwen misvallen, ende de Kinderen, die soodanige suygen, de Vallende Sieckte krijgen, gelijck Plinius getuyght in ‘t 20. boeck van sijn Natuyrlijcke Historye, op ‘t 11. Capittel. PETERSELYE is heet ende droog in den tweeden graed, dan noch stercker in ’t Saet. Heeft een verdunnende ende openende kracht, verweckt de Stonden, ende het Water, opent de Verstoptheyt, ende doet de Winden vervliegen. Versch gedroncken, ofte van onderen geset drijft de Nageboorte, ende de doode Vrucht af. VENCKEL heeft sijn meeste kracht in het saet ende den wortel, soo veel, dat hy, nae het oirdeel van Galenus, gestelt kan werden heet te zijn in den derden graed, maer droogh alleen in den eersten, ende daerom, seyt hy, kan de enckel Soch doen groeyen, ’t gene niet en soude geschieden, by aldien hy seer verdroogende was. Dan het kruyt selve en valt soo heet niet, ende is nut om het Water te doen rijsen, ende ’t Graveel af te setten. Het welck oock doen de wortels ende ’t saet, ende daer-en-boven openen sy alle verstoptheyt van Lever, Milt, Nieren, ende ’t ander Ingewant. Stilt de Krimpingen in den Buyck beter, ende sekerder als de voorgaende. Hier van is dit veersken, ’t welck Rijmer in sijn leven gemaeckt heeft Semen foeniculi referat spiracula culi. HYSSOOP is hier een teer ende kleyn kruyt, dan wast in de Oostersche landen ongelijck hooger, ende langer als een elle. Ende dat ist, aen wiens stam de Joden de Spongye staken, als sy onsen Heere aen ’t Cruys, uyt spot, laefden. Want de Cruycen en stonden soo hoogh niet, geliijck sy door de banck afgebeelt werden. Van die slagh heb ick mede in mijnen hof gehadt, een half elle lang, de stam heel stockigh, ende is dien volgende geen kruyt, maer een heester. Onsen Hyssoop, wiens bladeren alleen in ’t gebruyck zijn, wijst wel uyt, met sijnen scherpen, ende bitteren smaeck, heet ende droogh te wesen in den derden graed, daer-en-boven dun van deelen. Sijn voornaemste kracht bestaet in te verdunnen, ende te suyveren de taeye ende slijmerige Vochtigheden, die hy oock door den kamerganck af-set. Soo opent hy oock de verstoptheyt van al het Ingewant, maer insonderheyt van de Longen. BETONYE is heet ende droogh in den tweeden graed, van door-snijdende, door-drijvende, ende dun-makende kracht. Sy versterckt de Maegh, ende helpt de spijse in de selve verteren, verdrijft de suyre Winden, die met rispen opgheworpen werden. (36) Suyvert de gebreken van Longe, Lever ende Milt. Verweckt de Maent-stonden, doet Water-losen, jaeght het Graveel af, geneest de Gele-sucht. Ende, om in ’t korte te begrijpen, is nut ende dienstigh om alle verstoptheden te openen, ’t zy die met, ofte sonder Koortsche zijn. Maer is even-wel sonderlingh geeygent tot de gebreken van ’t Hooft, die uyt koude haren oirspronck nemen. MALROVE is met bladt, ende saet heet in den tweeden, ende droogh in den derden graed, fijn van deelen, ende bitter van smaeck, ende derhalven krachtigh om Lever, Milt, ende de Lijf-moeder te ontsluyten, ende te suyveren. Maer doet insonderheyt de slijmerige Vochtigheden uyt de Borst losen. Dan Dioscorides meent dat sy de Nieren, ende de Blaes beschadight. Al de selfde krachten heeft de STOECHAS, die alleen met sijn bloemen in ’t ghebruyck komt, is werm, ende droogh in den eersten graed, wat t’samen-treckende, ende matelick bitter, waer door sy af-veeght, suyvert, ende versterckt. OREGO heeft in sijn bladeren, ende aer-wijse hoofdekens, een verwermende ende verdroogen kracht tot in den derden graed; door-snijdt ende opent alderhande verstoptheydt, is derhalven nut ende bequaem voor de geene, die aen een quelligen Hoest gaen, die met Gele-sucht, met Milt-sucht gequelt zijn, ende die de Lijf-moeder opghestopt is. Helpt oock een rauwe, ende walgende Maegh. CALAMINTHE, soo de gemeene, als de Berg-Calamint, is in den selven graed, mede af-vegende ende door-snijdende, opent alle verstoptheden. Sy verteert de dunne Vochtigheden, ende verdunt de dicke. Set het Water, ende de Stonden af, suyvert de Gele-sucht, ende Aenborstigheyt. Dan is de swangere Vrouwen schadelick, door dien sy de Vrucht, ’t zy van binnen ingenomen, ofte van buyten opgeleyt, af doet schieten. POLEYE staet oock in den selfden graed van hitte, ende drooghte, is dun van deelen, waerdoor sy de dicke ende slijmerige Vochtigheden verdunt; is wat bitterachtigh, waer door het de taeye suyvert. Treckt de dicke Fluymen uyt de Longe, ende Swarte Gal uyt de Milt, set de Stonden ende Nageboorte af, bedwinght de Rauwigheyt, ende Walginge van de Maegh. THYM verdrooght ende verhit al mede in den derden graed, door-snijdt geweldelick, ende suyvert al het Ingewant, insonderheyt de Longen, ende de Borst. Verweckt de Stonden, maer drijft de Vrucht af. CHAMEDRYS is al by nae op den selfden graed verwermende, ende verdroogende, ende krachtigh om de dicke, ende taeye Vochtigheden door te snijden, ende te suyveren, de verstoppinghe des Ingewants te openen, het Water, ende de Stonden te verwecken, de Milt-sucht te ontdoen, ende te genesen. VELT-CYPRES drooght in den derden graed, ende verwermt in den tweeden, heeft de eyghen kracht van Chamedrys, ende is sonderlingh bequaem voor de Gele-sucht, ende Gicht. MEE, ofte MEEKRAPPE heeft haer kracht in de wortel, ende ’t saet, is werm in den tweeden ende droogh in den derden graed. Is seer suyver-makende, waer door het Lever, Milt, Nieren, ende Lijf-moeder van onreynigheydt ontlast. Want hy geneest de Gele, ende Milt-sucht, set veel, ende dick Water sterck af, verweckt de Maent-stonden. Ende is over sulcx een swangere Vrouwen seer schadelick. Kleyne SANTORYE, wert gebruyckt in de bladeren, ende bloemkens, die droogh ende werm zijn, in den tweeden graed, met een uytmuytende bitterheyt. Sy openen de verstoptheyt van Lever, Milt, Nieren, ende Lijf-moeder soo geweldigh, datse oock, doch door onmatigh gebruyck, Bloet af-setten. Waer over die Bevrucht zijn haer van ’t selfde moeten wachten. De wortel van GENTIANE is werm, ende droogh in den tweeden graed, seer bitter van smaeck. Suyvert, verdunt, opent, ende doet vorder als de Santorye, ende noch veel krachtiger. (2) Hier uyt kan men eenighe gemenghde Genees-middelen toemaken, om de dicke, taeye, ende slijmerige Vochtigheden te bereyden, ende sware verstoptheden te openen. Gelijck by exempel het volgende Juleb: N. Water van Hyssoop, Venckel, Betony, van elcx 5 oncen. Suycker, ofte Syroop van de verhaelde kruyden, 3 oncen. Olye van Swavel, soo veel droppelen als noodigh is tot een aengename rinsigheyt. Voor een Iuleb. Een Mey-dranck kan aldus bereyt werdem, N. Wortels van Vrouw-merck, Peterselye, Venckel, van elcx 1 loot. Bladeren van Hyssoop, Betonye, Orego, van elcx 1 hant vol. Te samen gekoockt in Mede tot een pinte, ende dan door-gedaen. Tot een Apozema De kracht van de werme Kruyden schiet suyverder ende stercker in de Mede, als in Water, het welck door sijn koude de selvige wat tegen houdt. Indien men den Mey-dranck wat suyrder, ende meerder door-dringende begeert, soo mach men de Wortelen ses uyren laten weecken in stercken Azijn. Ende dat sal oock noch krachtiger wesen, indien het heeft Mee-wortel, Malrove, Calaminthe, Thijm, Poleye, ofte Santorye: maer onlieffelick van smaeck, ende gevaerlick voor een bevruchte Vrouw. Dit kan ’s Winters soo wel, als des Somers gemaeckt werden, alsoo werme kruyden gedrooght zijnde van haer volle verwermende, door-snijdende, ende suyverende krachten niet en verliesen. Behalven dat hier noch by gedaen konnen werden, het saet van (37) Anijs, Vrouw-merck, Peterselie, ende Venckel, die men het geheele jaer door heeft, als oock de ghemenghde Syropen, uyt het Sap, ofte af-ziedsel van de verhaelde kruyden gemaeckt. Indien een seer verdunnende ende diep door-dringende kracht vereyscht wert, soo dienen de selve gesoden te werden in een af-ziedsel van Pochout, voornamelick in koude sieckten van ghewrichten ende lidtmaten: ende sulcx (mits voorgaende een sachte Purgatye) met sweeten, indien het gebreck boven, ende niet diep in ’t Lichaem en is. Maer indiender een verouderde verstoppinge in ’t Ingewant verholen leyt, dan en dienter geen sweet verweckt. |
Het VI Kapittel. 1. Drogen en enkelvoudige die met verwarmende kracht de koude vochtigheden klaar maken. 2. Hoe daaruit de gemengde gemaakt worden. (1) Warme middelen komen vooral te pas wanneer het lichaam te zeer verkouden of met koude en slijmerige vochtigheden vervuld is. Hieruit maken sommige goed en geschikt bloed, sommige helpen de rauwheid verteren, andere ontdoen en verdunnen de overtollige en slijmerige vochtigheden, zuiveren en maken die klaar tot uitlozing. Van de eerste slag is het warme voedsel wat omdat het van goed sap is de natuurlijke warmte vermeerdert en meteen warme vochtigheden voortbrengt. Onder die heeft milde wijn de eerste plaats, daarna het vlees van vogels en viervoetige dieren, dooiers van slurpeieren, rozijnen en pistache. Maar warme specerijen en diegene die we terstond zullen zeggen versterken door hun warmte de kracht en ingeboren warmte der delen en laten de ruwheid verteren. Dan de verwarmende verdunnen door de fijnheid van hun wezen de dikke slijmerigheden of zuiveren taaie zodat ze daardoor driftiger worden en klaar maken tot het afzetten waaronder de volgende vooral gerekend worden. (2) SELDERIJ heeft zijn meeste kracht in de wortel en daarna ook in het zaad, wordt gehouden heet te zijn in de tweede en droog in de derde graad. Door zijn zuiverende, afgevende en verdunnende kracht opent het de verstopping van de aderen en nieren en verdrijft de winden. Dan het is schadelijk voor diegenen die aan de vallende ziekte lijden door een bijzondere eigenschap zoals Simeon Sethi schrijft. En al is het dat Galenus en die hem volgt, Jacchinus, daar tegen zijn wordt nochtans door ervaring gevonden te weten, dat diegene die de vermelde ziekte gehad hebben en al aan de beterhand zijn daarin door het gebruik van selderij wederom vervallen. Het laat ook zwangere vrouwen misvallen en de kinderen die zodanige zuigen de vallende ziekte krijgen zoals Plinius getuigt in het 20ste boek van zijn natuurlijke historie in het 11de kapittel. PETERSELIE is heet en droog in de tweede graad, dan noch sterker in het zaad. Heeft een verdunnende en openende kracht, verwekt de stonden en het water, opent de verstopping en laat de winden vervliegen. Vers gedronken, of van onderen gezet drijft het de nageboorte en de dode vrucht af. VENKEL heeft zijn meeste kracht in het zaad en de wortel en zoveel dat hij naar het oordeel van Galenus gesteld kan worden dat hij heet is in de derde graad, maar droog alleen in de eerste en daarom, zegt hij, kan het enkel zog laten groeien wat niet zou gebeuren als het zeer verdrogend was. Dan het kruid zelf valt niet zo heet en is nuttig om het water te laten rijzen en de nierstenen af te zetten. Wat ook de wortels en het zaad doen en daarboven openen ze alle verstoppingen van lever, milt, nieren en het andere ingewand. Stilt de krampen in de buik beter en zekerder dan de voorgaande. Hiervan is dit versje wat Rijmer in zijn leven gemaakt heeft ‘Semen foeniculi referat spiracula culi’. HYSOP is hier een teer en klein kruid, dan in de Oosterse landen duidelijk hoger en langer groeit dan zeventig cm. En het is aan deze stam dat de Joden de spons staken toen ze onze Heer aan het kruis uit spot laafden. Want het kruis stond niet zo hoog zoals ze door de bank genomen afgebeeld wordt. Van die slag heb ik mede in mijn hof gehad van een veertig cm lang, de stam is heel stokkerig en dientengevolge geen kruid, maar een heester. Onze hysop, wiens bladeren alleen in het gebruik zijn, wijst wel met zijn scherpe en bittere smaak uit dat het heet en droog is in de derde graad en daarboven dun van delen. Zijn voornaamste kracht bestaat in de taaie en slijmerige vochtigheden te verdunnen en te zuiveren die hij ook door de kamergang afzet. Zo opent hij ook de verstopping van het hele ingewand, maar vooral van de longen. BETONIE is heet en droog in de tweede graad, van doorsnijdende, doordrijvende en dun makende kracht. Ze versterkt de maag en helpt de spijs daarin te verteren, verdrijft de zure winden die met oprispen opgeworpen worden. (36) Zuivert de gebreken van longen, lever en milt. Verwekt de maandstonden, laat water lozen, jaag de nierstenen af en geneest de geelzucht. En, om in het kort te zeggen, is nuttig en nuttig om alle verstoppingen te openen, hetzij die met of zonder koorts zijn. Maar is evenwel zonderling toegeëigend tot de gebreken van het hoofd die uit koude hun oorsprong nemen. MALROVE is met blad en zaad heet in de tweede en droog in de derde graad, fijn van delen en bitter van smaak en derhalve krachtig om lever, milt en de baarmoeder te ontsluiten en te zuiveren. Maar laat vooral de slijmerige vochtigheden uit de borst lozen. Dan Dioscorides meent dat ze de nieren en de blaas beschadigt. Al dezelfde krachten heeft LAVENDULA STOECHAS die alleen met zijn bloemen in het gebruik is, is warm en droog in de eerste graad, wat tezamen trekkend en matig bitter waardoor ze afveegt, zuivert en versterkt. ORIGANUM heeft in zijn bladeren en aarvormige hoofdjes een verwarmende en verdrogen kracht tot in de derde graad, doorsnijdt en opent allerhande verstopping en is derhalve nuttig en geschikt voor diegene die aan een kwellende hoest gaan, die met geelzucht en met miltzucht gekweld zijn en bij wie de baarmoeder opgestopt is. Helpt ook een rauwe en walgende maag. CLINOPODIUM en zowel de gewone als de bergcalamint is in dezelfde graad mede afvegend en doorsnijdend, opent alle verstoppingen. Ze verteert de dunne vochtigheden en verdunt de dikke. Zet het water en de stonden af, zuivert de geelzucht en benauwdheid. Dan is de voor zwangere vrouwen schadelijk doordat ze de vrucht, hetzij van binnen ingenomen of van buiten opgelegd, af laat schieten. MENTHA PULEGIUM staat ook in dezelfde graad van hitte en droogte, is dun van delen waardoor ze de dikke en slijmerige vochtigheden verdunt, is wat bitterachtig waardoor het de taaie zuivert. Trekt de dikke fluimen uit de longen en zwarte gal uit de milt, zet de stonden en nageboorte af, bedwingt de rauwigheid en walging van de maag. TIJM verdroogt en verhit al mede in de derde graad, doorsnijdt geweldig en zuivert het hele ingewand, vooral de longen en de borst. Verwekt de stonden, maar drijft de vrucht af. TEUCRIUM CHAMAEDRYS is al bijna op dezelfde graad verwarmend en verdrogend en krachtig om de dikke en taaie vochtigheden door te snijden en te zuiveren, de verstoppingen van het ingewand te openen, het water en de stonden te verwekken, de miltzucht te ontdoen en te genezen. AJUGA CHAMAEPITYS droogt in de derde graad en verwarmt in de tweede, heeft dezelfde kracht van Chamaedrys en is bijzonder geschikt voor de geelzucht en jicht. MEE of MEEKRAP heeft haar kracht in de wortel en het zaad, is warm in de tweede en droog in de derde graad. Is zeer zuiver makend waardoor het de lever, milt, nieren en baarmoeder van onreinheid ontlast. Want hij geneest de gele en miltzucht, zet veel en dik water sterk af en verwekt de maandstonden. En is daardoor voor een zwangere vrouw zeer schadelijk. DUIZENDGULDENKRUID wordt gebruikt in de bladeren en bloempjes die droog en warm zijn in de tweede graad met een uitmuntende bitterheid. Ze opent de verstopping van lever, milt, nieren en baarmoeder zo geweldig dat ze ook, doch door onmatig gebruik, bloed afzetten. Waardoor die bevrucht zijn zich ervan moeten wachten. De wortel van GENTIANA LUTEA is warm en droog in de tweede graad, zeer bitter van smaak. Zuivert, verdunt, opent en doet verder als duizendguldenkruid en noch veel krachtiger. (2) Hieruit kan men enige gemengde geneesmiddelen klaar maken om de dikke, taaie en slijmerige vochtigheden te bereiden en zware verstoppingen te openen. Zoals bijvoorbeeld het volgende juleb; N. Water van hysop, venkel, betonie, van elk 5 ons, suiker of siroop van de verhaalde kruiden, 3 ons, olie van zwavel zoveel druppels als nodig is tot een aangename zuurheid voor een juleb. Een meidrank kan aldus bereid worden N. Wortels van selderij, peterselie, venkel en van elk 1 lood, bladeren van hysop, betonie en Origanum van elk 1 hand vol, dit tezamen gekookt in mede tot een pint en dan door gezeefd tot een meidrank De kracht van de warme kruiden schiet zuiverder en sterker in de mede dan in water wat door zijn koude het wat tegenhoudt. Indien men de meidrank wat zuurder en meer doordringend wil hebben dan mag men de wortels zes uur laten weken in sterke azijn. En dat zal ook noch krachtiger zijn indien het meekrapwortel, malrove, Calamintha, tijm, polei of duizendguldenkruid heeft, maar onlieflijk van smaak en gevaarlijk voor een bevruchte vrouw. Dit kan ’s winters net zo goed als zomers gemaakt worden omdat als warme kruiden gedroogd worden ze niet hun volle en verwarmende, doorsnijdende en zuiverende krachten verliezen. Behalve dat hier noch bij gedaan kan worden het zaad van (37) anijs, selderij, peterselie en venkel die men het gehele jaar door heeft en ook de gemengde siropen die uit het sap of afkooksel van de verhaalde kruiden gemaakt zijn. Indien een zeer verdunnende en diep doordringende kracht vereist is dan dienen die gekookt te worden in een afkooksel van pokhout en voornamelijk in koude ziekten van gewrichten en ledematen en zulks (mits ervoor een zachte purgatief) met zweten als het gebrek boven en niet diep in het lichaam is. Maar indien er een verouderde verstopping in het ingewand verscholen ligt dan dient er geen zweet verwekt te worden. |
Het VII. Capittel. 1. Manieren van Af-drijven der purgerende middelen, Simpelen, 2. De Gal Af-settende, 3. De Swarte-gal, 4. De Slijmerigheyt, 5. De Waterige Vochtigheden. 6. Braeck-middelen. 7. Mengel-middelen uyt de selve tot Conserven, ende Pillen, 8. Set-pillen, 9. Clysteren, 10. Drancken. 11. Suyveren van Hooft, Lenden, &c. (1) Nae dat aengewesen zijn de Middelen, om de Vochtigheden onses Lichaems, soo wel heete, als koude wel te bereyden, so ist nu tijdt dat wy oock by-brenghen de geene, die de selvighe aldus bereyt zijnde uyt den lijve drijven ende alsoo alle onsuyverheyt wech nemen. De Middelen, die het Lichaem eeniger wijse van bovenen, ofte van onderen ontlasten, doen sulcx door eenighe gelegentheydt van haer Stoffe, ofte door eygentschap van haer Wesen, ofte door beyde. Door de kracht van de Stoffe alleen, maken al versachtende de buyck weeck, Olye, ende Boter, Maluwe, Violen, Pruymen, Soete appelen, ende diergelijck: de welcke alsoo sy niet en hebben eenige eygenschappen van Wesen, en werden onder de Purgerende middelen niet gerekent; als oock niet Lauw-water met Olye gemenght, het welck nochtans doet braken. Ende de Queen werden oock gelooft door haer toe-treckende kracht niet weynigh vochtigheyt uyt te perssen: dan ick en kan niet sien, dat sulcx veel om het lijf heeft. De Af-settende middelen, die door aengeboren eygenschap, een bysondere Vochtigheyt nae haer trecken, doen losen ofte door Braken, ofte door Kamer-ganck. Het Braken verwecken sommighe slappelick, als Saet van Melde, ende de Schorssen van Radijs, sommighe middel-matigh, gelijck Mans-ooren, ofte Hasel-wortel, sommighe geweldigh, gelijck Nies-kruydt, Crocus Metallorum, ende andere, die by de Alchimisten gemaeckt werden. Onder de middelen, die Kamer-ganck verwecken, drijven eenighe de Gal af, eenighe de Swarte Gal, eenighe de Slijmerighe, eenighe de Waterighe Vochtigheden. In elcx wercken sommighe sacht, sommighe sterck. De Gal werdt sacht af-geset door Rhabarber, sterck af-gedreven door Scammonye: de Slijmerige vochtigheyt matelick door Agaricus, geweldigh door Turbith, ende Coloquint-appel: de Swarte Gal, sachtelick door Sene-bladeren, moeyelick door Swart Nies-kruydt: de Waterige, ende dunne vochtigheden slappelick door Mechoacan, Gialappa, Iryas, ofte wilde Concommeren, onmatigh ende geweldigh door Guttagammau, Mezereon, Laureola. Maer het onderscheyt van de selvige bestaet niet alleen in de kracht, ende werckinghe, maer oock in de maniere van wercken. Want al ist, datter soo veel Rhabarber was, dat ghelijcke krachten hadde met een weynigh Scammonye, soo sal het even-wel niet gelijcklick, ofte op een maniere wercken; ende Rhabarber al ist seer vermenighvuldight en kan den aert, ende nature van de Scammonye niet navolghen, noch Scammonye, hoe weynigh daer van mochte wesen, en kan den aerdt van de Rhabarber niet krijghen. Want behalven de gemeene, soo is in elck noch een bysondere eygenschap, die in een ander niet te vinden en is, de welcke uyt de schriften van de Ouden, ofte de ervarentheydt moet onder-vonden werden. Die in elcke soorte slap zijn, setten alleen af uyt de naeste plaetsen, de Maegh, Dermen, Dermen-scheyl, Lever, ende Milt: die stercker zijn, trecken met gewelt uyt vergelegene plaetschen. Vorders gelijck van de Vochtigheden, soo moeter op de Deelen, die te suyveren zijn, acht genomen werden, volgens den aert van ’t Genees-middel; het welck gelijck het met sekere Vochtigheyt over een komt, soo doet het oock met het Deel, dat te suyveren is. De Agaricus is het Hooft, de Cassia fistula de Borst, den Aloë de Maegh, ende Dermen, den Rhabarber de Lever, de Sene-bladeren de Milt, de Hermodactylen de Gewrichten, door eygenschap toe-gedaen, waer mede sy oock hare kracht daer nae toe strecken, ende uyt de selvighe stercker trecken. Dit is in ’t gros de kracht, ende ’t onderscheyt van de Af-drijvende middelen, het welck wy nu in ’t bysonder sullen vervolgen. 2. Middelen, die de Gal suyveren, ende af-jagen. MANNA is een douw, die uyt de lucht op boomen, kruyden, steenen, ende d’aerde vallende in eenige stucxkens stremmelt. De beste is, die in Calabryen (een Provincye van ’t Koninck-rijck Napels) valt, insonderheydt op de bladeren van de boomen: (38) de welcke daer uyt te kennen is, dat sy bestaet uyt kleyne, vaste, ende doorluchtigen greynen, gelijckende die van Mastick, wit, ende lieffelick van smaeck. De tweede plaetsch heeft de gene, die van tacken versamelt wert, de derde die van de steenen. Dese is Grover, ende soo suyver, noch soo klaer niet. Een treffelijck Genees-meester Christoffel van Vega getuyght in Spaengjen yet ghesien te hebben, ’t welck soude strijden tegens ’t gene Galenus, ende alle andere meenen, dat de Manna, gelijck wy geseyt hebben, soude wesen een hemelschen dauw. “In ’t jaer (schrijft hy) 1532. ende de twee volgende, is in de Somer op vermakelicke plaetschen gevonden veel schoone, ende spier-witte Manna op de wilgen, die suycker-soet was, ende van een yegelijck, die begeerde, van de boomen ende steenen versamelt werde. Ick hoorende van mijn Meesters, dat het Manna was, ginck ’s morgens vroegh in de Maent van Julio met eenige vrienden daer naer toe. Wy vonden een groote vergadering van kleyne Byen, in gedaente van livighe muggen, die drie vier openingen in ’t lijf hadden uyt-puylen, daer eenighe kleyne witte droppelen uyt-leeckten, gelijck eenen dauw op de bladeren leggende &c.’ Manna is ghematight, ofte werm in den eersten graed, versachtende, ende sachtelick suyverende, set de Galachtige vochtigheyt sachtjens, ende sonder eenige verswackinge af. Derhalven kan sy wel kinderen, van twee jaer, ofte daer onder inghegheven werden, tot twee drie draghme in wat Gersten-water, ofte Hoender-nat: in volwassene en zijn drie oncen naulijcx ghenoegh. Dan alsoo de soetigheyt oock dickwils in Gal verandert, soo ist best, dat de Manna gesmolten wort in een af-sietsel van Thamarinden, suyre Pruymen, ofte diergelijcke. Het morgh uyt de versse ende niet rammelende pijpen van CASSIA ghetrocken, is werm, ende vochtigh in den eersten graed, versacht de scherpigheyt van de Gal, ende den brant van Coortschen, maer verweckt winden, waerom datter gemeenlick wat Anijs-saet by gedaen wert. Set in de kinderen sachtjens de Galachtige vochtigheyt af, in ghegheven tot anderhalf draghme, in volwassene tot 1 once, ofte anderhalf. Wert bequamelick ghebruyckt om de gebreken van de Longe, ende Borst te versachten; maer is ondienstigh in een swacke, ofte walghende Maegh. De THAMARINDEN zijn suyre vruchten van een Indiaenschen boom, den Pruym-boom gelijckende. De beste zijn de gene, die uyt den swarten wat nae de rosachtighe verwe trecken, versch ende sacht, met veel senuwen, ende veselingen, vet, ende rinsachtigh van smaeck. Soodanige verkoelen ende verdrooghen tot by nae in den derden graed, ende setten de Galachtige vochtigheyt, sonder moeyelickheyt, uyt den lijve. Derhalven is haer af-sietsel, een nut ende aenghenaem drincken in alderhande Coortschen ende Geel-sucht, verslaet den Dorst, verkoelt de Maegh ende Lever, ende bedwingt de hitte ende scherpigheydt van de Gal. Haer af-settende kracht is soo weynigh, datse niet eens, maer dickwils moeten genomen werden. De bleyck-roode PROVENCY-ROSEN, zijn werm ende droogh in den eersten graed, bitter, af-vegende ende openende. Haer Sap, ofte Af-weecksel met suycker gemengt, ofte tot Syroop gekoockt, doet de Gal, ende Galachtige vochtigheyt seer sachtelick nedersacken, te weten, die niet vast, maer alreede losch ende gereet leyt; derhalven wert in de selfde gemeenlick, by de Apoteeckers Rhabarber; waer na de Syroop dan oock haren naem treckt van Syroop van Rosen met Rhabarber) geweeckt, om te meerder te wercken, ende is bequaem om met suyre Wey in te geven. Dienen eygentlick voor verstopte Lever, Geel-sucht, beginsel van Water-sucht, ende langh-durige Coortschen: dan zijn ondienstigh voor Swangere vrouwen, alsoo sy de Aderen dickwils ontsluyten. RHABARBER, die vast in wesen, ende van de meluwen niet door-knaeght en is, verwermt ende verdrooght in den tweeden graed, is bitter-achtigh van smaeck, in sijn dicke deelen t’samen-treckende ende versterckende, maer in sijn dunne suyverende ende af-settende. Derhalven moet hy daer toe met seer weynigh Caneel in eenigh nat, ofte af-sietsel geweeckt, ende dat door-gedaen zijnde, om sijn droogte te matigen, met eenighe Syroop vermengt werden. Hy is nut ende seker Genees-middel in alle jaren. De jonghe kinderen hebben genoegh aen het af-sietsel van een ofte anderhalf drachme, de volwassene mogen wel komen tot een loot ofte anderhalf. Een Extract is oock seer bequaem tot een scrupel in drie pillekens genomen. Hy is, seyt den Arabischen Mesue, een sachte, ende uytnemende Medicine, die alle deughden heeft van een af-drijvenden dranck. Ende hierom wert hy oock een bysonder Genees-middel, ende ’t welck by al het Menschelicke geslacht alle eerbiedige weerdigh is, genoemt van den Spaenschen Dr. Christoffel van Costa. Hy suyvert en versterckt eygentlick de Lever (waerom hy oock by de treffelickste Genees-meesters genoemt is de Siel van de Lever) opent alle der selver verstoppinghen ende ontdoet, de beginnende verhardinghe, geneest de Geel-sucht, suyvert mede ende versterckt de Maegh, ende sulcx sachter als Aloë. Maer en treckt de quade Vochtigheden uyt geen vergelegene plaetschen, ende daerom en is sy soo bequaem niet voor stercke luyden, ende in de welcke grove Vochtigheden door nauwe wegen moeten gehaelt werden, als oock om dat hy nae het afdrijven wat t’samen-treckinge achter laet, waer toe insonderheyt tegen (39) is dat hy geheel ingegeven wert. Ende dat is even-wel seer nut, ende dienstigh voor Braken, Bloedt-spouwen, ende Buyck-loop, te weten een half drachme van ’t poeyer met Weechbre-water ingegeven. Dit laetste en soude het verschil niet raken, of men oock dragende Vrouwen Rhabarber soude mogen ingeven. De gemelte Mesue was van dat gevoelen: maer wert daer over berispt van den Hoogh-duytschen Dr. Fuchs, als of het af-trecken van de galachtighe vochtigheden niet en konde als met een ontroeringe, de Swangere Vrouwen schadelick zijn: dan het gevoelen van Mesue wert wel te recht voorgestaen van den Italiaenschen Kruyt-beschrijver Matthiolus, ende door reden (alsoo de t’samen-treckinge, die wy geseyt hebben dat hy nae laet, voor soodanighe dienstigh is) ende ervarentheyt genoeghsaem bevestight. Aen d’ander zijde valt hier noch een ander verschil in ’t poeyer, het welcke sommige Genees-meesters in den Buyck-loop geroost ingeven, waer door de af-drijvende kracht soude vermindert, ende de t’samen-treckende vermeerdert werden, streckende om de Dermen te verstercken. Maer dit wert tegen-gesproken van den Francoischen Dr. Rondeletius, die beter acht, dat het eerste af-sietsel uyt-gegoten zijnde, ende dan wederom geweeckt, dat tweede gebruyckt wert. Dan tegen hem, als oock tegens de Portugyschen Amatus, ende den Francoischen Hollerius komt wederom den Spaenschen Pereda, seggende dat sy luyden door een kleyne reden teghens den gheroosten Rhabarber ingenomen zijn, alsoo het weynigh roosten geenen brandt na een laet, maer het geweldigh, het welck de gedaente van een dingen kan veranderen, gelijck men siet in gebrande, ende swarte Gal, in Kalck &c. Tot besluyt, in Galachtighe, ofte ander Buyck-loop isser weynigh aen gelegen, of men het op d’een, ofte d’ander manier doet: maer het roosten moet maer geschieden in een papier, ghelijck men den Taback drooght. Even-wel is best dat in Root-melizoen geen van beyde ingegeven wert, gelijck van den gemelten Fuchs, oock wel aengemerckt is. ALOE, die wy gebruycken is het geronnen sap van seker Oost-Indisch Kruydt, mede soo genoemt in ’t Griecx nae Als, het welck zout beteyckent, daer het gaerne mede besproeyt werdt, als meeste aen de Zee-kant wassende, gelijck den Italiaenschen Pena schrijft, ofte om dat het uytwendigh eenige sultigheyt schijnt te hebben, als Lobel meent: want dat het oock in de woestijnen wast, betuyght ons de Portugyschen Dr. Garcias ab Orat, die dertigh jaren in Indyen Medicijn van den Viceroy geweest is. Aloë moet verkosen werden, die suyver, glinsterende, uyt den rossen, ende vast is, de Lever in gedaente gelijckende, ende daerom Hepatica genaemt, ofte om dat sy gelooft werde daer toe nut te zijn, gelijck oock den Italiaenschen Manardus, ende den Duytschen Fuchsius soecken te beweren, dan sulcx wert wel te recht mispresen van den hoogh-geleerden Scaliger. Die, seyt hy Excercit. 160. Sect. 3. ont-kennen, dat de Lever door den Aloë geholpen wert, zijn waerdigh den geessel van de ervarentheyt. Wy hebben sulcx nu in veertigh jaren ondervonden, ende onder-tusschen vele genesen, die ’t gebruyck qualick bekomen was. Ende de treffelicke Genees-meester van wijlen den Koning van Vranckrijck, Fernelius, geeft reden, dat Aloë de Lever schadelick is, om datse des selfs teere ende dunne Aderen door haer bitterheyt, ende scherpte te veel schrapt, ende ophaelt Aloë is heet in den tweeden, ende droogh in den derden graed, wat t’samen-treckende, ende bitter van smaeck. Drijft af de galachtige, ende slijmerige Vochtigheden, maer langsaem, ende insonderheyt uyt de Maegh ende Dermen, welcke Deelen sy al suyverende, ende ontlastende met eenen versterckt. Men magh haer geven van een tot een vierendeel, ofte anderhalf loots. Dan sy is beter in de Bitter-heyligh, in de welcke sijne traghe werckinghe, ende scherpigheyt door by-gevoegde middelen verbetert wert. Helt eygentlick de Walginge, Rauwigheyt, ende de gene, die de Maegh, ofte Ingewant met vele rauwe Vochtigheden overladen is; bequaem in koude, ende vochtige Lichamen; want de selvige drooght sy genoegh op. Dan, gelijck Galenus schrijft, ende treckt nauwelicx yet dat boven de Lever leyt. Belet alle verrottinge, ende bederffenisse: opent oock alle verstoppinge, ende dat soo geweldigh, dat sy de Aderen schrapt, ende door veel gebruyck haer mondekens so opent, dat sy bloeden. Waer door sy oock de Maent-stonden verweckt, ende voornamelick het Speen. Soo dat sy seer schadelick is voor de gene, die Bloet spuwen, ofte anders quijt werden, ende die met Speen veeltijdts gequelt zijn. Ende daer van had ick onlangs by nae een ongeluck ghesien, in seker Juffrouw, die door raet van een Apoteker, Swanger, ende de Speen onderhavigh zijnde, pillen ende Aloë ingenomen hadde, waer van de Ambeyen soo hoogh opswollen, dat sy scheen van pijn te sullen borsten, ende gevaer liep van misdraght. Soo dat Aloë seer schadelick is voor Bevruchte Vrouwen, als oock voor Kinderen, ende oude luyden, die geen groote vergadering van overtollige Vochtigheden by haer en hebben: ende om de selfde reden dientse niet gebruyckt in heete, drooge, ende dorre Lichamen. SCAMMONYE, is een Kruydt de Winde seer gelijck, groeyende in Syrien, ende Antiochyen, heeft alleen gebruyck in ’t sap van sijn wortel, gemeenlick Diagrydium genoemt, het welck by den Prince van de Arabische Genees-meesters Avicenna, gesteldt wert heet ende droogh in den derden graed, daer in hy oock van de gemelte Fernelius, ende ande ghevolght wert. Dan onsen Dodoens wil het veel eer (40) gestelt hebben onder ’t getal van de matelicken werme, ende drooge dingen. Want in ’t smaken, seyt hy, en kan men daer in geen geweldige hitte op de tonge gevoelen ofte gewaer werden: gemerckt dat het by eenigh nat, ofte ander dinck vermenght zijnde, ’t selve geen bitterheyt ofte scherpigheyt mede en deelt. Heeft gemeenlick by haer slickerigheyt, die sy af-leyt, als men de selve twee dagen laet met Brandewijn te weeck staen in werm water, ende dan verscheyde reysen door een strumijn, ende dick papier kleynst. Treckt de galachtige ende waterachtige Vochtigheden met groot gewelt, ende felle ontstellinghe uyt het gantsche Lichaem. En is derhalven ondienstigh voor kinderen, voor oude, ende swacke luyden, voor swangere vrouwen, voor de gene die een brandende Koortsche, ofte eenighe andere hevighe Sieckte hebben: maer moet alleen gebruyckt werden by den genen, die fris, ende sterck is, ende veel af-treck van doen heeft. Men magh evenwel vorderlick een weynigh somtijts vermengen onder eenige slappe middelen, om haer traghe kracht wat te wackeren. Dan de gene die het alleen ingegeven kan werden, dat magh wesen van ses aesen tot twaelf, doch even-wel verbetert zijnde, het welck geschiet, dat het eerst gekoockt werdt in suyvere Quee-appel, uyt-geholt zijnde, met wat Olye van soete Amandelen, ende een weynigh Mastick, ofte gomme Tragacanth. 3. Middelen, die de Swarte Gal af-setten. SENA is werm, ende droogh in ’t beginsel van den tweeden graed, doet haer werck door de bladeren ende blaesjens met het saet. De Genees-meesters, ende Kruydt-beschrijvers en zijn niet eens, welcke van beyde de meeste kracht hebben. Den Arabischen Mesue schrijft die toe de blaesjens, hauwkens, ofte saet-huysjens, ende wert daerin gevolght van Fernelius, Brasavolus, Sylvius, ende Fuchsius: maer tegen-gesproken van Manardus. Dit geschil kan aldus gelicht werden: De Hauwkens van de Sene, die gedrooght bewaert werden, zijn tweederley. Een dat al op sijnen struyck verdrooght was, daer swart, ende nietigh saet uyt genomen wert, het welck geen, ofte seer weynige kracht heeft. Het ander wert voor sijn rijpigheyt af-gemaeyt, ende is dick, swaer, ende sappigh, het welck men op matten in de schaduwe drooght. Indien Mesue, ende sijnen navolgers van dit laetste spreken, soo hebben sy gelijck. Maer alsoo sulcke Hauwkens seer selden in de Apoteken gevonden werden, ende dat sy oock veel winden in den Buyck verwecken, ende krimpingen in het Lichaem maken, soo ist best dat men de Bladeren gebruyckt, in welck gevoelen oock steken den Italiaenschen Fallopius, ende den Francoischen Mizaldus, te meerder alsoo de af-drijvende kracht bestaet in de sappige stoffe, ende dat die meest in de Bladeren De Sene-bladeren zijn wat bitterachtigh van smaeck, ende af-vegende van krachten. Setten bequamelick af de verbrande Melancholye, de Gal, ende dick Slijm, niet terstont uyt de ver gelegen plaetsen, maer insonderheyt uyt de Milt, daer nae oock uyt het ander Ingewant, ende het Derm-scheyl, daer de vergadering is van alle Onsuyverheyt. Derhalven zijnse een bequaem middel voor verouderde Koortschen, Swaermoedigheyt, Laserye, Schorft, Vallende Sieckte, ende voor alle Onsuyverheyt. Scherpen oock de Sinnen, verheugen het Hert: dan maken veeltijdts Krimpinge, niet soo seer van de Windachtigheyt, maer om dat de vast-klevende, ende dickwils scherpe Vochtigheden niet en konnen sonder pijne, ofte moeyelickheyt af-getrocken werden. Is even-wel nimmermeer bevonden, dat sy den Dermen geschrapt, ofte bloet verweckt hebben: maer setten sachtelick af, met geenderhande hoedanigheyt beschadigende, behalven datse de Maegh wat verswacken, gelijck Mesue schrijft, ende derhalven noodigh hebben, dat daer by gevoeght werden eenighe dingen, die de Maegh konnen verstercken, de Winden verdrijven, ende de trage werckinge wat doen wackeren, gelijck daer zijn Gember, Caneel, Anijs-saet, ofte Spijck, ende die all versachtende nae beneden leyden, geleyck Vleysch-nat, Pruymen, Rozijnen, Jujuben, Violen, Heymst-wortel, Boomvaren, ende de Syropen, die daer van gemaeckt werden. Ende al ist, dat Manardus, ende Matthiolus voor-geven, soo verre van daen te wesen, dat de Sene-bladeren soude verbeteringe van doen hebben, datse eerder door hare droogende, ende t’samen-treckende kracht de Maegh verstercken: so wert even-wel dese meeninghe met vele redenen by Lobel wederleyt, als selfs oock door de dagelickschen Ondervindinge. Het gebruyck van de Sene-bladeren en is noch kinderen, noch oude luyden, noch swangere vrouwen schadelick. Wert ingenomen in poeyer tot een half loot ten hooghsten: in ’t af-weecksel van drie drachmen tot ses. NIES-KRUYDT, te weten de wortel, is heet, ende droogh in den derden graed. De witte Nies-wortel doet braken, maer met schrickelick gewelt, ende vreese van sticken, door sijne venijnige hoedanigheyt. Derhalven is best, dat hy uyt het Lichaem blijft. Maer de swarte Nies-wortel treckt de Gal, insonderheyt de swarte, ende taeye Slijmerigheyt in de Dermen, niet alleen uyt het Ingewant, maer selfs uyt de Aderen, ende Herssenen. Derhalven kan hy dinestigh zijn voor de Laserye, Cancker, Quaet-seer, Vierdedaeghse Koortsche, Melancholy, Dulligheyt, Hooft-draeyingh, ende Vallende Sieckte. Even-wel is soodanig afdrijven seer moeyelick ( 41) ende schrickelick, ende en moet in geen kinderen, noch oude, noch swacke luyden in ’t werck gestelt werden: maer alleen in de aldersterckste, als de nootsakelijckheyt van een hertneckighe Sieckte, die voor geen andere Middelen en heeft willen wijcken, sulcx ten hooghsten vereyscht. In soodanigen gelegentheydt mogen de schorssen van de wortels, geweyckt worden van een scrupel tot een drachme, ofte in Schapen-nat, ofte in Mede, ofte in Gersten-water, ende door-gedaen, in-gegeven: doch even-wel niet alleen, maer met andere sachter Middelen vermenght. Insonderheyt het poeyer niet op sijn selven, op datter geen treckinghe van zenuwen, ofte andere swarigheydt verweckt en werde. De Italiaenschen History-schrijver P. Iovius verhaelt van den Cardinael van Pavyen, dat hy noch niet oudt zijnde, gestorven is, om dat hy ’t selfde, door raet van een Quack-salver, voor de Vieren-daeghse Koortsche, ingenomen hadde 4. Middelen die de Slijmerige Vochtigheden af-drijven. AGARICUM is een manier van Boom-campernoelyen, wassende aen de vermolmde Lorcken-boomen, het beste moet gekeurt werden het witste, lichtste, ende breucksaemste. Is werm in den eersten, droogh in den tweeden graed, tot vele gebreken bequaem, waerom het oock eertijts Medicine des Huysgesins van den Philosooph Democritus genoemt is. Heeft een door-snijdende, af-vegende, suyverende, ende dun-makende kracht. Drijft af de slijmerighe Vochtigheden, daer na oock beyde de Gal, insonderheydt uyt de Maegh, Derm-scheyl, Lever, Milt, Lijf-moeder, ende Longen: welckers verstoptheden, ende daer uyt-spruytende verouderde Sieckten het wegh neemt. Dan treckt wat slapper uyt de Herssenen, Zenuwen, Gewrichten, ende uyterste deelen, also het geen groote kracht en heeft. Is seer tegen-staende van smaeck, ende de Maegh onaengenaem, werdt daerom met Wijn, daer wat Gember, ofte Nagelen, ofte Spijck in gheweeckt is geweest, tot kleyne koecxkens ofte pillekens gemaeckt. Tot poeyer werdt het in-gegeven van een drachme tot twee, in af-ziedsel ofte weecksel van twee drachme tot vier, ofte vijf. Maer alsoo het te veel uyt-geeft, ende seer tegenstaende valt, soo is beter dat het niet alleen geweeckt en werdt; te meerder om dat het alleen geweeckt zijnde, weynigh ofte geen af-drijvende kracht in ’t nat over en geeft, gelijck Massarias oock getuyght bevonden te hebben. Anders is ’t een genees-middel dat Jonge ende Oude, die noch niet stock-oudt en zijn, als oock swangere Vrouwen, indien de gelegentheyt van de Sieckte sulcx mede brenght, in-gegeven kan werden. TURBITH, te weten de wortel van een melckachtigh sap-gevende Kruyt, alsoo genaemt, werdt voor best uyt-gekosen die wit, ende gomachtigh is (hoe-wel Gracias van Orta die keur losch stelt) verhit ende verdrooght in den derden graed. Treckt niet alleen de dunne slijmerige Vochtigheden, maer oock de dicke ende taeye, uyt de Herssenen, Zenuwen, ende Gewrichten, ende noch meerder uyt de Longen, ende het Ingewant. Is nut voor oude en verkoude Sieckten, in de welcke een slappe Purgatye niet uytgherecht en heeft. Dan keert de Maegh om, turbeert ende ontroert het Lichaem, ende maeckt onmatighe drooghte. Sulcx werdt verbetert door vermengen van Gember, Mastick, Olye van soete Amandelen, ende Suycker. Het en moet niet alleen in-genomen werden, maer vermenght met slapper dingen, in poeyer van een tot twee ofte drie scrupels, in af-ziedsel van een drachme tot twee, ende van niemant, als die gantsch sterck van naturen is. HERMODACTYLUS, wiens ronde wortel van binnen ende van buyten wit, vol-lijvigh, ende redelicken vast is, verwermt ende verdrooght in ’t beginsel van den tweeden graed. Treckt de dicke, ende taeye Slijmerigheyt eygentlijck uyt de Gewrichten, (derhalven goet voor de Gicht) dan seer slap ende langhsaem, ende werdt daerom naulicx alleen gebruyckt: maer door stercker dingen kracht gegeven. Beschadight de Maegh, ende verweckt Winden: welcke schade wegh-genomen werdt door Cumijn, Gember, ofte Spijck. Het poeyer is gebruyckelick van een halve drachme tot een geheele: maer het af-ziedsel van een geheele tot twee. COLOQUINT-APPEL, die rijp, wit, ende licht is, verhit ende verdrooght in den derden graed, in alle haer deelen uyttermaten bitter van smaeck, ende daerom af-vegende, suyverende, ende openende. Doet al ’t gene van den Agaricum, ende Turbith verhaelt is, ende sulcx noch stercker. Maer ontstelt dapper de Maegh, het Ingewant, ende ’t geheele Lichaem: opent de Aderen, ende treckt het bloedt daer uyt, veel krachtiger als Aloë, ofte yet anders (soo dat een sterck man, gelijck Dodoens verhaelt in Obs. van een vierendeel loots, met een clysteer in-ghegeven korts daer aen storf, ende doodt zijnde hem veel bloedt van onderen af-gingh) ende de dermen schrappende, verweckt snijdinghe. Derhalven werdt hy, dun ghestooten zijnde, vermenght met Olye van soete Amandelen, ende daer by doende Tragacanth, ende Mastick, tot kleyne Koecxkens ghebracht; ofte gekoockt in vet Vleysch-sap, ofte enighe andere versachtende Vochtigheydt, ende dat van een scrupel tot een half drachme, ende niet sonder met andere vermenght te werden, ende alleen in de aldersterckste Lichamen. (42) 5. Die de Waterachtighe vochtigheden quijt maken. Onder de Drooghen, die de Waterighe vochtigheden af-setten, is de MECHOACAN wel de vermaertste, hoe wel de selve by ons niet lange en is bekent geweest. Want is eerst by de Spaengjaerts gevonden in ’t jaer 1524. doen het landtschap Mechoacan (waer van dese wortel de naem treckt) een deel van nieuw Spaengjen in West-Indyen, veertigh mijlen boven Mexico, van Ferdinand Cortesius werde ingenomen. Dit is een seer vruchtbaer lant, van gematighde, ende gesonde Lucht, ende dat veel kruyden voort-brenght, tot verscheyde Sieckten gantsch dienstigh, ende bequaem, waerom al de buyren, voor de komste der Spaengjaerden, hier nae toe plegen te komen, om van hare qualen genesen te werden. Dan korts nae de veroveringh zijn aldaer gesonden Franciscaner Monicken, die even-wel, de Lucht, als van de Spaensche veel verschillende, niet gewent zijnde, in Sieckten vervielen, onder welcke mede was haren Gardiaen. Dese onderhiel groote vrientschap met den Oversten van al dat gewest, die hem seer kranck siende, gaf te kennen, een van sijn Ondersaten te hebben, die hy voor Genees-meester gebruyckte, ende wel lichtelick goeden raet soude weten voor sijn sieckte. Dit was den Gardiaen seer aengenaem, die van andere Genees-meesters ontbloot zijnde, versocht dat hy deselve by hem soude moghen gebracht werden. Hy komt, ende de Sieckte ondersocht hebbende, seyt sijn Heer, dat hy den Monick sal genesen, indien hy maer wil in-nemen het poeyer van een wortel, die hy hem soude geven. De Gardiaen, hakende nae sijn gesontheyt, nam het poeyer met een weynigh Wijns in, ende kreegh daer van sonder eenighe krimpingh soo veel af-treck, dat hy groote verlichtingh dien dagh gevoelden, ende noch grooter de nae-volgende, tot dat hy sijn vorige gesontheyt wederom bequam. Hierdoor is daer nae dese Wortel niet alleen by de Spaengjaerts in Mexico, Peru, ende andere plaetschen van West-Indyen met groot voordeel gebruyckt: maer oock in Spaengjen selfs over-gesonden, alwaer hy soo seer in swangh gaet, dat de Spaensche Genees-meester Manardus getuyght, uyt seker Apoteker verstaen te hebben, in een jaer, behalve ’t gene by de Borgers gesleeten was, by hem meer als duysent pont daer van versonden te wesen. Soo dat teghenwoordigh de Mechoacan in alle landen in gemeen gebruyck is gekomen Van dese plante (gelijck nae de Spaensche Schrijvers de hooch-geleerde de Laet, aenmerckt in ‘t 5. boeck van sijn West-Indische beschrijvinge, op het 19. capittel) werden driederhande soorten gevonden; welckers onderscheyt meesten-deel bestaet in de dickte, ofte dunte van den wortel. Onder de selve is de alderdunste, doch langhste, XALAPA genoemt, mede nae de plaetsche, daer sy eerst ondeckt is; ende en is soo wit niet als de ander. De MECHOACAN wert van sommighe witte Rhabarber, Indische, ende Mechoacaensche Rhabarber genoemt, dan heeft gantsch geen gelijckenisse met den Rhabarber, ghelijck Dr. Dodoens, oock aenmerckt. Want de wortel van Rhabarber is geel, die van Mechoacan wit; behalven dat het loof oock gantsch verscheyden is. Dan dese naem-gevers hebben wel lichtelick gesien op de kracht, waer in sy malkanderen gelijcken, als beyde sacht ende matigh werckende. Andere meenen, dat dese plante van wegen sijn klimmende, ende om-windende taxkens beter onder Winde-kruyden mach gerekent werden. Ende de gemelte Dodoens seyt, dat de selve met het Scammonium wel over een komt, ende een soorte schijnt van Americaensch, ofte West-Indische Scammonium. Want, schrijft hy, Scammonium kruypt als de Winde-kruyden, ende heeft eenen witten, ende dicke wortel, welckers sap weynigh smaeck heeft: waer in de Mechoacan gansch over een komt. Maer sy verschillen seer veel in werckende krachten, alsoo de Mechoacan sachtelick af-set, ende de Scammonium geweldigh af-drijft. De beste ghelijckenisse soude noch wesen, soo van wegen de omwindende taxkens, groven, witten, gomachtighen ende rimpelden wortel, als oock van weghen de kracht, op de Waterachtige vochtigheyt werckende, met den witten Wijngaert, waerom sy oock, ghelijck Manardus getuyght, by sommighe voor eene, ende de selfde plante, of altijt van eender soorte, gehouden werden. Evenwel soo is sulcx mede niet toe te staen. Want al zijn de taxkens van beyde kruypende, ende haer met om-windselen vast makende, soo is niettemin de gedaente van bladeren, bloemen ende vruchten seer verscheyden. Daer-en-boven is de wortel van witte Wijngaerd, soo groen, als droogh, bitter van smaeck, ende scherp op de tonge, daer de Mechoacan smets is, sonder eenige scherpigheyt, by nae gelijck meel. Soodat wel geseyt is, van den Italiaenschen Pena, de geene, dien in sulcken gevoelen steken, eveneens bedrogen zijn, als die de Laurier voor een soorte van Caneel houden. Wat den Aert van den Mechoacan belanght: Dr. Dodoens stelt hem in ’t midden van hitte, ende kouwe, doch heel droogh. De meer-gemelte Manardus (in sijn Spaensche beschrijvinghe van Enckele-Genees-middelen) schrijft den selven te zijn werm in den eersten, ende droogh in den tweeden graed. Soo dat my seer vremt dunckt ’t geene d’Heere de Laet seyt, hem te wesen werm, ende drooghende in den vierden graed, nae dat de Spaengjaerde nu schrijven. Wie dat schrijft, is my onbekent: maer de smaeck selve overtuyght sulcks van on-waerheyt. Andere houden hem werm by nae tot in den tweeden (43), ende droogh tot in den derden graed, eensdeels gemaeckt van luchtige, ende fijne deelen, waer door hy de verstopte Aderen, ende de taeye en slijmerige Vochtigheden ontdoet, ende losch maeckt; eensdeels van eenige aerdachtige stoffe; de welcke wat t’samen-treckinge veroirsaeckt, gelijck daer uyt blijckt, dat hy, nae het wercken, ’t Lichaem niet en verswackt, gelijck de Af-drijvende middelen gemeenlick doen, maer ’t selve stercker laet, als het voor ’t in-nemen geweest is. Wy komen tot de Krachten. De Mechoacan doet sachtjens af-schieten de Weyachtige, ende Slijmerige Vochtigheden, ende is derhalven bequaem tegens de Sieckten, die uyt de selve ontstaen, gelijck Water-sucht, Slijmerige Maegh, Hooft-pijn, Vallende Sieckte, Hoest, ende diergelijcke. Opent oock de Verstoptheyt van Lever, ende Milt, ende helpt, dien-volghende, de Gele, ende Bruyne-sucht, Swaer-moedigheyt, ende andere Sieckten, daer uyt spruytende. Dese wortel, alsoo hy slappelick werckt, geeft weynigh kracht aen het nat, daer hy in geweeckt is. Derhalven is nutter het poeyer gebesicht uyt een lepel met wat Syroop van Violen, ofte bleycke Rosen, ofte gemenght onder soodanige Conserve, ofte Geley van Queen. Want alsoo dese wortel geen smaeck en heeft, soo kan hy op die manier voor lieffelickheydt in-genomen werden. Het selve poeyer is oock bequaem te gebruycken met wat Vleysch-nat, ofte liever Wijn. Men kan oock Pillekens maken van het Extract, met voor-loop van Brandewijn uyt-getrocken Het Poeyer van de gemeene Mechoacan mach in-gegeven werden van een vierendeel loot tot twee, dan kinderen hebben genoegh aen een half vierendeel loot in Suycker-koecxkens gegeten, ofte onder Marci-peyn gebacken. Maer de Xalapa, als veel stercker werckende, dient niet, als in seer hart-lijvige, hoogher gebruyckt, als tot een vierendeel loot. Dan de meerder-gemelte Manardus meent, dat men de mate van de werckinghe selfs in de hant heeft. Want, schrijft hy, sijne werckinghe, met wat Vleysch-nat, ofte diergelijcke te nemen, komt op te houden. Het welck den Byvoeger van Dodoens een teughsken Wijns oock toe-schrijft. Maer sulcx wert wel te recht berispt in Manardus van een ander Spaensch Genees-meester Fragoso, die voor hem de Ondervindinge heeft. WITTE WYNGAERD, ofte Bryonia alba, is van de selfde kracht, doch, gelijck alreede geseyt is, vry wat scherper. Dan, alsoo die mede beschreven is in 3. en 5. van onse Inleydinge tot de Hollantsche Genees-middelen, soo en sullen wy alhier daer van geen wijt-loopiger gewach maken. Onder de Water-af-settende Winde-kruyden is mede de Tamus, Labrusca, ofte WILDEN WYNGAERD, gemeenlick wilde Bryonie genoemt, selver oock by Lobel, hoewel Dodoens sulcx teghen-spreeckt. De wortel is werm, ende droogh tot in den derden graed, met een af-vegende kracht. Doet de waterachtige vochtigheden, ’t sy of af-ziedsel, ofte poeyer losen. Het selve konnen oock de Bezyen, doch wat slapper. Dit is alleen dat men in jonge, oude, ende slappe Luyden, als oock water-suchtighe Vrouwen, die swanger gaen, soude mogen in-geven: dan de gene die volgen, alsoo sy sterck ende krachtigh werden, en dienen niet als voor heel stercke Lichamen. CARTHAMUS, ofte wilde Saffraen, wiens saet alleen gebruyckt wert, is werm in den eersten, ende droogh in den tweeden graed.. Dat saet gestooten, ende ’t sap daer van uyt-geperst zijnde, met Mede, ofte Hoender-sap in-gegeven, jaeght af niet alleen de taeye Slijmerigheden, maer oock de waterighe vochtigheyt. Opent mede de Lever, helpt de Gele-sucht, ende ’t Water. Dan beroert de Maegh, ende doet walgen: het welck gebetert wert, midts daer by mengende Anijs-saet, Gember, Mastick, ofte diergelijcke, die de Maegh konnen verstercken. Uyt het binnenste Mergh wert een goede Genees-mengelinge in den Apoteeck gemaeckt, Diacarthamum genoemt, om alle waterachtige, dunne ofte weyachtige vochtigheden uyt den lijve te drijven, ende daerom seer nut om de watersuchtige menschen van haer overvloedigheyt te ontlasten. Men magh de Species, ofte het toe-gemaeckte Poeyer in-geven van twee scrupels tot vier. BREM, ofte Genista, is verwermende, ende verdroogende tot in den tweeden graed, ontsluytende ende suyver-makende, ende dun van deelen, insonderheyt het saet, ’t welck oock meest ghebruyckt wert. ’t Selve, als mede de Bladeren, ende Toppekens in Wijn gesoden, ende die gedroncken openen alle Verstoptheydt, ende setten het Water seer af. Waer toe noch krachtiger bevonden wert het Zout, getrocken uyt de Looghe van de drooghe taxkens, ofte rijskens tot asschen verbrant. VLIER is werm in den tweeden, ende droogh in den eersten graed, nut ende bequaem voor de water-suchtige, dewijl sy de waterighe, slijmerighe, ende galachtige vochtigheden af-drijft, hoewel niet sonder beroeringe van de Maegh. Sulcx doen sachtelick de jonge scheutjens, die in ’t voorjaer uyt de wortel, gelijck Asperges, voort-komen, als Salaet, ofte Moes gebruyckt, ofte oock het uyt-geperste sap gedroncken. De versche bloemen hebben de selve kracht, die sy ghedrooght zijnde verliesen. De groene middel-schorsse van de taxkens is de bladeren, ende jonge scheutjens niet ongelijck van werckinge, anders dan het sap daer van met Wijn ofte Wey uyt-gdouwt stercker is, ende dapper doet braken: De saden ofte besyen in azijn geweyckt, dan gedrooght, tot poeyer gebracht, ende een drachme, met een weynigh Anijs-saet in wat Wijn eenige dagen na malkander (44) ingegeven, jaghen sachtelick de waterige Vochtigheden uyt den lijve. HADIGH is werm, ende droogh in den tweeden, ofte in ’t beginsel van den derden graed, drijft het water van de Water-suchtighe door de kamer-gang af, somtijdts oock door het braken, ende beswaert de Maegh. Het sap heeft de meeste kracht, ende wert getrocken uyt den wortel, ofte middel-schorsse van den stam, gestooten zijnde met Gersten-water, ende vermenght met Suycker, ende een weynigh Caneel, ofte Noten-muscaet, ende sulcx tot een once. LISCH met purpere blom (noch stercker is de witte) is heet ende droogh in den derden graed, scherp en bijtende, ende daer door de Maegh ende ’t Ingewant seer tegen. Jaeght seer krachtelick af de waterachtighe Vochtigheden, daer nae oock de Gal, ende Slijm, ende opent de Verstoptheyt. Daer toe is bequaem een once van het sap geperst uyt de versse wortelen, ende vermenght onder Wey, ofte Corinthen ofte Rosijnen-sap met wat Suycker ende een weynigh Caneel. Het selfde met doyers van eyeren dickwils gebruyckt geneest de verouderden Water-sucht. Het poeyer van de gedrooghde wortelen moet genomen werden van een drachme tot twee, uyt het selfde nat. Gekoockt zijnde en geeft geen af-drijvende kracht over. Is ondienstigh voor die gene, die al te swack zijn, insonderheyt voor swangere vrouwen alsoo het, gelijck andere dingen, die het Water sterck af-setten, de Stonden ende Vrucht af-drijft. ZAUTENELLE, ofte Zee-winde, is heet ende droogh tot in den derden graed, bitter en brackigh van smaeck met eenige scherpigheyt by de tonghe bijtende. Lost sterckelick door den kamer-ganck alle rauwe ende waterige overtolligheyt, ende opent de verstoptheyt van de Lever, ende helpt dien-volgende de Water-suchtighe met wat Rhabarber geweeckt, ofte het Sap tot een half once met eenigh vleysch-nat in-gegeven, ofte oock het poeyer tot een drachme met wat Caneel, Gember, ende veel Suycker, in het selvighe nat. Want anders beroert het al te seer de Maegh. Wy zijn hier te lande ghewent de bladeren te sulten, ende in tonnekens te legghen, om voor salaet, ofte tusschen de spijse te gebruycken. WILDE ofte ESELS-CONCOMMER is van de selfde hoedanigheden, gelijck de Zautenelle, seer bitter, af-vegende, ende de mondekens der aderen openende, drijft insonderheyt het Water onder, ende boven af, als oock het Slijm ende de Gal, het welck even krachtigh de wortel oock doet, maer noch krachtiger het sap uyt de rijpe vrucht in ’t naejaer sachtelick gheperst, het welck men Elaterium noemt. Dan het werdt vermenght, ende ghematight met eenigh versachtende nat, ofte met Tragacant, daer by doende een weynigh Caneel, ofte Spijck. Men geeft dit Elaterium van thien tot twintigh asen. Dan Castor Durant schrijft, dat hy te Romen veel Watersuchtige genesen heeft, haer in-gevende alle daegh maer drie asen met een drachme Conserf van Rosen. Het poeyer van de wortel magh men gebruycken van vijfthien tot dertigh asen: het af-ziedsel van een half tot een geheel drachme. Also mede al te groote hevigheyt het water af-gedreven wert door Wonder-boom, ofte Mollen-kruydt, Wolfs-melck, Duyvels-melck, Esula, Mezereon, Laureola; als noch heviger door Euphorbium, ende dat wy de selvige ongeraden vinden te besigen, als meer schade den Lichame by-brengende door haer gewelt, dan voordeel door af-setten: soo hebben wy onnoodigh geacht daer van hier breeder te handelen. Maer ick en kan niet over-slaen een Genees-middel, dat over weynigh jaren uyt China ghebracht is, den Aloë wel ghelijckende, zijnde oraengje-root, klaer, breuckigh als gesmolten Hars, GUTTAGAMMAU ghenoemt. Geeft in ’t eerst weynigh smaeck, dan brandt daer nae soo dapper, dat Clusius twijffelde, of het soude wesen sap van Euphorbium. Wert van vijfthien tot twintigh asen in-gegeven om het water af-te-setten. Dan geen heel stercke Maegh treffende, beroert die mede tot braken. |
Het VII Kapittel. 1. Manieren van afdrijven van de purgerende middelen, enkele 2. De gal afzettende, 3. De zwarte gal, 4. De slijmerigheid, 5. De waterige vochtigheden. 6. Braakmiddelen. 7. Mengmiddelen hier uit die tot conserven en pillen gemaakt worden, 8. Zetpillen, 9. Klysma’s, 10. Dranken. 11. Zuiveren van hoofd, lenden etc. (1) Nadat de middelen aangewezen zijn om de vochtigheden van ons lichaam zowel hete als koude goed klaar te maken is het nu tijd dat we ook handelen over diegene die ze nu ze zo klaar gemaakt zijn uit het lijf drijven en alzo alle onzuiverheid weg nemen. De middelen die het lichaam enigerwijze van boven of van onderen ontlasten doen zulks door enige gelegenheid van hun stof of door eigenschap van hun wezen of door beide. Door de kracht van de stof alleen maken al verzachtend de buik week olie en boter, maluwe, violen, pruimen, zoete appelen en dergelijke die omdat ze niet enige eigenschappen van wezen hebben en niet onder de purgerende middelen gerekend worden en ook niet lauw water dat met olie gemengd is wat nochtans laat braken. En van de kwee wordt ook geloofd dat het door haar toetrekkende kracht er niet weinig vochtigheid uit perst, dan ik kan niet zien dat zulks veel om het lijf heeft. De afzettende middelen hebben door aangeboren eigenschap een bijzondere vochtigheid die naar zich trekken, laten lozen of door braken of door kamergang. Het braken verwekken sommige slap zoals zaad van melde en de schors van radijs, sommige middelmatig zoals mansoren of hazelwortel, sommige geweldig zoals nieskruid, Crocus metallorum en andere die door de alchimisten gemaakt worden. Onder de middelen die kamergang verwekken drijven enige de gal af, enige de zwarte gal, enige de slijmerige en enige de waterige vochtigheden. In elke werken sommige zacht en sommige sterk. De gal wordt zacht afgezet door rabarber, sterk afgedreven door scammonia, de slijmerige vochtigheid matig door Agaricus, geweldig door turbith en kolokwintappel, de zwarte gal zachtjes door Senne bladeren, moeilijk door zwart nieskruid, de waterige en dunne vochtigheden slap door mechoacan, jalappa, iris of wilde komkommers, onmatig en geweldig door guttagammau, (Palaquium) Daphne mezereon of Daphne laureola. Maar het verschil ervan bestaat niet alleen in de kracht en werking, maar ook in de manier van werken. Want al is het dat er zoveel rabarber was dat het gelijke krachten had met wat scammonia dan zal het evenwel niet gelijk of op een en dezelfde manier werken en al is de rabarber zeer vermenigvuldigd het kan toch de aard en natuur van de scammonia niet navolgen, noch kan scammonia, hoe weinig er van mocht zijn, niet de aard van de rabarber krijgen. Want behalve de algemene is er in elk noch een bijzondere eigenschap die in een ander niet te vinden is en die uit de schriften van de ouden of door ervaring ondervonden moet worden. Die in elke soort slap zijn zetten alleen af uit de naast bij gelegen plaatsen van de maag, darmen, darmscheil, lever en milt, die sterker zijn trekken met geweld uit ver gelegen plaatsen. Verder, net zo als de vochtigheden moet er gelet worden op de delen die gezuiverd moeten worden naar de aard van het geneesmiddel wat net zo met zekere vochtigheid overeen komt en zo doet het ook met het deel dat gezuiverd moet worden. Agaricus is het hoofd, Cassia fistula de borst, Aloë de maag en darmen, rabarber de lever, Senne bladeren de milt en Colchicum de gewrichten door hun eigenschap toegedaan waarmee ze ook haar kracht daarnaar toe trekken en uit die sterker trekken. Dit is in het gros de kracht en het verschil van de afdrijvende middelen die we nu apart zullen vervolgen. 2. Middelen die de gal zuiveren en afjagen. MANNA is een dauw die uit de lucht op bomen, kruiden, stenen en de aarde valt en in enige stukje stremt. De beste is die in Calabrië (een provincie van het koninkrijk Napels) valt en vooral op de bladeren van de bomen (38) die daaruit te herkennen is dat ze uit kleine, vaste en luchtige korrels bestaat net als die van mastiek, wit en liefelijk van smaak. De tweede plaats heeft diegene die van takken verzameld wordt, de derde die van de stenen. Die zijn grover, niet zo zuiver of zo helder. Een voortreffelijk geneesmeester, Christoffel van Vega, getuigt in Spanje iets gezien te hebben wat zou strijden tegen hetgeen Galenus en alle andere menen dat het manna, zoals we gezegd hebben, een hemelse dauw zou wezen. ‘In het jaar (schrijft hij) 1532 en de twee volgende is in de zomer op aangename plaatsen veel mooie en spierwitte manna op de wilgen gevonden die suikerzoet was en door iedereen die het wilde van de bomen en stenen verzameld werd. Ik hoorde van mijn meesters dat het manna was en ging ’s morgens vroeg in de maand juli met enige vrienden daar naartoe. We vonden een grote verzameling van kleine bijen die in gedaante van stevige muggen drie vier openingen in het lijf hadden uitpuilen waar enige kleine witte druppels uitlekten die als een dauw op de bladeren lag etc.’ Manna is gematigd of warm in de eerste graad, verzachtend en zachtjes zuiverend, zet de galachtige vochtigheid zachtjes en zonder enige verzwakking af. Derhalve kan ze goed door kinderen van twee jaar of daaronder ingegeven worden tot twee drie drachme in wat gerstewater of hoendernat, in volwassenen zijn drie ons nauwelijks genoeg. Dan omdat de zoetigheid ook dikwijls in gal verandert is het beste dat het manna gesmolten wordt in een afkooksel van tamarinden, zure pruimen of dergelijke. Het merg dat uit de verse en niet rammelende pijpen van CASSIA getrokken wordt is warm en vochtig in de eerste graad, verzacht de scherpte van de gal en de brand van koortsen, maar verwekt winden waarom er gewoonlijk wat anijszaad bij gedaan wordt. Zet in de kinderen zachtjes de galachtige vochtigheid af wen in gegeven tot anderhalf drachme, in volwassene tot 1 ons of anderhalf. Wordt goed gebruikt om de gebreken van de longen en borst te verzachten, maar is ondienstig in een zwakke of walgende maag. TAMARINDEN zijn zure vruchten van een Indiaanse boom die op de pruimenboom lijkt. De beste zijn diegene die uit het zwarte wat naar een rosachtige kleur trekken, vers en zacht met veel aderen en vezels, vet en zuurachtig van smaak. Zodanige verkoelen en verdrogen tot bijna in de derde graad en zetten de galachtige vochtigheid zonder moeilijkheid uit het lijf. Derhalve is haar afkooksel een nuttig en aangenaam drinken in allerhande koortsen en geelzucht, verslaat de dorst, verkoelt de maag en lever en bedwingt de hitte en scherpte van de gal. Haar afzettende kracht is zo weinig dat ze niet eenmaal, maar dikwijls genomen moet worden. De bleekrode PROVENCE ROZEN zijn warm en droog in de eerste graad, bitter, afvegend en openend. Haar sap of aftreksel dat met suiker gemengd of tot siroop gekookt wordt laat de gal en galachtige vochtigheid zeer zachtjes neerzakken, te weten die niet vast maar reeds los en klaar ligt, derhalve wort daarin gewoonlijk bij de apothekers rabarber gedaan, waarna de siroop dan ook haar naam heeft van siroop van rozen, met rabarber geweekt om te beter te werken en is geschikt om met zure wei in te geven. Dient eigenlijk voor verstopte lever, geelzucht, begin van waterzucht en langdurige koortsen, dan zijn ondienstig voor zwangere vrouwen omdat ze de aderen dikwijls ontsluiten. RABARBER die vast in vorm en door de mijt niet doorknaagt is, verwarmt en verdroogt in den tweede graad, is bitterachtig van smaak, in zijn dikke delen tezamen trekkend en versterkend, maar in zijn dunne zuiverend en afzettend. Derhalve moet hij daartoe met zeer weinig kaneel in enig nat of afkooksel geweekt en dat doorgezeefd worden en om zijn droogte te matigen met enige siroop vermengd worden. Het is een nuttig en zeker geneesmiddel in alle jaren. De jonge kinderen hebben genoeg aan het afkooksel van een of anderhalf drachme, de volwassene mogen wel komen tot een lood of anderhalf. Een extract is ook zeer geschikt tot een scrupel in drie pilletjes ingenomen. Het is, zegt de Arabische Mesue, een zachte en uitmuntende medicijn die alle deugden heeft van een afdrijvende drank. En hierom wordt het ook door de Spaanse Dr. Christoffel van Costa een bijzonder geneesmiddel wat bij al het menselijke geslacht alle eerbied waard is genoemd. Hij zuivert en versterkt eigenlijk de lever (waarom hij ook door de voortreffelijkste geneesmeesters ziel van de lever genoemd wordt) opent al zijn verstoppingen en ontdoet de beginnende verharding, geneest de geelzucht, zuivert mede en versterkt de maag en zulks zachter dan Aloë. Maar trekt geen kwade vochtigheden uit ver gelegen plaatsen en is daarom niet zo geschikt voor sterke lieden en in diegene waar grove vochtigheden door nauwe wegen gehaald moeten worden, ook omdat hij na het afdrijven wat tezamen trekking achterlaat waartoe vooral tegen (39) is dat hij geheel ingegeven wordt. En dat is evenwel zeer nuttig en nuttig voor braken, bloedspuwen en buikloop, te weten een half drachme van het poeder met weegbreewater ingegeven. Dit laatste zou het verschil niet maken of men ook dragende vrouwen rabarber zou mogen ingeven. De vermelde Mesue was van die mening maar werd daar over berispt door de Hoogduitse dr. Fuchs, alsof het aftrekken van de galachtige vochtigheden niet kan dan met een ontroering die voor de zwangere vrouwen schadelijk is, dan de mening van Mesue wordt wel te recht voorgestaan door de Italiaanse kruidbeschrijver Matthiolus en door reden (omdat de tezamen trekking, die we gezegd hebben dat hij nalaat, voor zodanige nuttig is) en ervaring voldoende bevestigd heeft. Aan de ander kant valt hier noch een ander verschil in het poeder wat sommige geneesmeesters in de buikloop geroosterd ingeven waardoor de afdrijvende kracht verminderen zou en de tezamen trekkende vermeerderd worden en strekt om de darmen te versterken. Maar dit wordt tegengesproken door de Franse dr. Rondeletius die het beter acht dat het eerste afkooksel uitgegoten wordt en dan wederom geweekt en dat het tweede gebruikt wordt. Dan tegen hem, als ook tegen de Portugese Amatus en de Franse Hollerius, komt wederom de Spaanse Pereda en zegt dat die lieden door een kleine reden tegen de geroosterde rabarber ingenomen zijn omdat weinig roosteren geen brand nalaat, maar een geweldige wat de vorm van een ding kan veranderen zoals men ziet in gebrande en zwarte gal, in kalk etc. Tot besluit, in galachtige of andere buikloop is er weinig aan gelegen of men het op de ene of de andere manier doet, maar het roosteren moet maar gebeuren in een papier zoals men de tabak droogt. Evenwel is het beste dat in rode loop geen van beide ingegeven wordt zoals door de vermelde Fuchs ook wel opgemerkt is. ALOE die wij gebruiken is het gestolde sap van zeker Oost-Indisch kruid die ook zo genoemd is in het Grieks naar Als, wat zout betekent omdat het daar graag mee besproeid wordt omdat het meestal aan de zeekant groeit, zoals de Italiaanse Pena schrijft, of omdat het uitwendig enige ziltigheid schijnt te hebben, zoals Lobel meent, want dat het ook in de woestijnen groeit betuigt ons de Portugese dr. Garcias ab Orat die dertig jaren in Indië medicus van de onderkoning geweest is. Aloë moet gekozen worden die zuiver, glinsterend en uit het roze vast is en op de lever in vorm lijkt en dat daarom Hepatica genoemd wordt of omdat er van geloofd wortd dat het daartegen nuttig is zoals ook de Italiaanse Monardus en de Duitse Fuchsius proberen te beweren, dan zulks wordt wel terecht misprezen door de hooggeleerde Scaliger. Die zegt in Excercit. 160. Sect. 3 te ontkennen dat de lever door de Aloë geholpen wordt wat de gesel van de ervaring waard is. Wij hebben zulks nu in veertig jaar ondervonden en ondertussen vele genezen bij wie het gebruik slecht gevallen was. En de voortreffelijke geneesmeester van wijlen de koning van Frankrijk, Fernelius, geeft reden dat Aloë voor de lever schadelijk is omdat ze zelfs tere en dunne aderen door haar bitterheid en scherpte teveel schrapt en ophaalt Aloë is heet in de tweede en droog in de derde graad, wat tezamen trekkend en bitter van smaak. Drijft de galachtige en slijmerige vochtigheden af, maar langzaam en vooral uit de maag en darmen welke delen ze al zuivert en ontlast en meteen versterkt. Men mag haar een tot een vierendeel of anderhalf lood geven. Dan is ze beter in de bitterheilig waarin zijn trage werking en scherpte door bijgevoegde middelen verbeterd wordt. Heelt eigenlijk de walging, rauwigheid en diegene die de maag of ingewand met vele rauwe vochtigheden overladen is, geschikt in koude en vochtige lichamen want het droogt ze genoeg op. Dan, zoals Galenus schrijft, en trekt nauwelijks iets dat boven de lever ligt. Belet alle verrotting en bedervingen, opent ook alle verstoppingen en dat zo geweldig dat ze de aderen schrapt en door veel gebruik haar mondjes zo opent dat ze bloeden. Waardoor ze ook de maandstonden verwekt en voornamelijk de aambeien. Zodat ze zeer schadelijk is voor diegene die bloed spuwen of anders kwijt worden en die vaak met de aambeien gekweld zijn. En daarvan had ik onlangs bijna een ongeluk gezien in zekere zwangere juffrouw die aan aambeien leed en door raad van een apotheker pillen van Aloë ingenomen had waarvan de aambeien zo hoog opzwollen dat ze van pijn scheen te zullen barsten en gevaar liep van misdracht. Zodat Aloë zeer schadelijk is voor bevruchte vrouwen en ook voor kinderen en oude lieden die geen grote verzameling van overtollige vochtigheden bij zich hebben, om dezelfde reden dient ze niet gebruikt in hete, droge en dorre lichamen. CONVOLVULUS SCAMMONIA is een kruid dat veel op winde lijkt en groeit in Syrië en Antiochië, het wordt alleen gebruikt met het sap van zijn wortel wat gewoonlijk diagrydium genoemd wordt wat bij de prins van de Arabische geneesmeesters Avicenna gesteld wordt heet en droog in de derde graad te wezen waarin hij ook door de vermelde Fernelius en anderen gevolgd wordt. Dan onze Dodonaeus wil het veel eerder (40) gesteld hebben onder het getal van de matig warme en droge dingen. Want in het proeven, zegt hij, kan men daarin geen geweldige hitte op de tong voelen of gewaar worden en heeft opgemerkt dat als het bij enig nat of ander ding vermengd is het geen bitterheid of scherpte meedeelt. Heeft gewoonlijk slijmachtigheid bij zich die ze aflegt als men het twee dagen met brandewijn te weken laat staan in warm water en dan verschillende keren door een strumijn en dik papier verkleint. Trekt de galachtige en waterachtige vochtigheden met groot geweld en felle ontstelling uit het gehele lichaam. En is derhalve ondienstig voor kinderen, voor oude en zwakke lieden, voor zwangere vrouwen en voor diegene die een brandende koorts of enige andere hevige ziekte hebben, maar moet alleen gebruikt worden bij diegene die fris en sterk en veel aftrek nodig heeft. Men mag evenwel bevorderlijk soms wat mengen onder enige slappe middelen om haar trage kracht wat aan te wakkeren. Dan voor diegene die het alleen ingegeven kan worden mag dat wezen van zes azen tot twaalf, doch het moet evenwel verbeterd worden wat gebeurt door het eerst te koken in een uitgeholde kwee met wat olie van zoete amandelen en wat mastiek of gom tragacant. 3. Middelen die de zwarte gal afzetten. SENNA is warm en droog in het begin van de tweede graad, doet haar werk door de bladeren en blaasjes met het zaad. De geneesmeesters en kruidbeschrijvers zijn het er niet over eens welke van beide de meeste kracht hebben. De Arabische Mesue schrijft die de blaasjes, hauwtjes of zaadhuisjes toe en wordt daarin gevolgd door Fernelius, Brasavolus, Sylvius en Fuchsius, maar tegen gesproken door Monardus. Dit geschil kan aldus opgelost worden, de hauwtjes van de sennna die gedroogd bewaard worden zijn tweevormig. Een dat al op zijn struik verdroogd is en waar zwart en nietig zaad uit genomen wordt heeft geen of zeer weinig kracht. Het andere wordt voor zijn rijpheid afgemaaid en is dik, zwaar en sappig wat men op matten in de schaduw droogt. Indien Mesue en zijn navolgers van deze laatste spreken dan hebben ze gelijk. Maar omdat zulke hauwtjes zeer zelden in de apotheken gevonden worden en dat ze ook veel winden in de buik verwekken en krampen in het lichaam maken is het beste dat men de bladeren gebruikt, in welk gevoel ook steken de Italiaanse Fallopius en de Franse Mizaldus, te meer omdat de afdrijvende kracht bestaat in de sappige stof en dat die meestal in de bladeren zijn. De sennabladeren zijn wat bitterachtig van smaak en afvegende van krachten. Zetten vrij goed de verbrande melancholie, gal en dik slijm af en niet terstond uit de ver gelegen plaatsen, maar vooral uit de milt en daarna ook uit het andere ingewand en het darmscheil waar de vergadering is van alle onzuiverheid. Derhalve zijn ze een geschikt middel voor verouderde koortsen, zwaarmoedigheid, melaatsheid, schurft, vallende ziekte en voor alle onzuiverheid. Scherpen ook de zinnen, verheugen het hart maar maken vaak krampen en niet zo zeer van de winderigheid, maar omdat de vastklevende en dikwijls scherpe vochtigheden niet zonder pijn of moeilijk afgetrokken kunnen worden. Is evenwel nimmermeer bevonden dat ze de darmen geschrapt of bloed verwekt hebben, maar zetten zachtjes af en met geen hoedanigheid beschadigen, behalve dat ze de maag wat verzwakken zoals Mesue schrijft en derhalve nodig hebben dat daarbij gevoegd worden enige dingen die de maag kunnen versterken, de winden verdrijven en de trage werking wat aanwakkeren zoals er zijn gember, kaneel, anijszaad of Lavandula spica en die al verzachtend naar beneden leiden zoals vleesnat, pruimen, rozijnen, jujube, violen, heemstwortel, boomvaren en siropen die daarvan gemaakt worden. En al is het dat Monardus en Matthiolus voorgeven er zover vandaan te zijn dat de sennebladeren verbetering zouden geven en dat ze eerder door haar verdrogende en tezamen trekkende kracht de maag versterken wordt evenwel deze mening met vele redenen door Lobel weerlegd als ook door de dagelijkse ondervinding. Het gebruik van de sennabladeren is noch kinderen, noch oude lieden, noch zwangere vrouwen schadelijk. Wordt ingenomen in poeder tot een half lood ten hoogste in het afkooksel van drie drachmen tot zes. NIESKRUID en dan de wortel is heet en droog in de derde graad. De witte nieswortel laat braken, maar met verschrikkelijk geweld en met vrees van stikken door zijn venijnige hoedanigheid. Derhalve is het beste dat hij uit het lichaam blijft. Maar de zwarte nieswortel trekt de gal en vooral de zwarte en taaie slijmerigheid in de darmen en niet alleen uit het ingewand, maar zelfs uit de aderen en hersens. Derhalve kan hij nuttig zijn voor de melaatsheid, kanker, kwaad zeer, vierdedaagse malariakoorts, melancholie, dolheid, hoofdduizelingen en vallende ziekte. Evenwel is zodanig afdrijven zeer moeilijk (41) en verschrikkelijk en moet niet in kinderen, noch oude, noch zwakke lieden in het werk gesteld worden, maar alleen in de allersterkste als de noodzakelijkheid van een hardnekkige ziekte, die voor geen ander middel heeft willen wijken zulks in uiterste nood vereist. In zodanige gelegenheid mogen de schorsen van de wortels geweekt worden van een scrupel tot een drachme of in schapennat of in mede of in gerstewater en doorgezeefd ingeven, doch evenwel niet alleen, maar met andere zachtere middelen vermengd. Vooral het poeder niet op zichzelf zodat er geen trekking van zenuwen of andere moeilijkheid verwekt wordt. De Italiaanse historieschrijver P. Jovius verhaalt van kardinaal van Pavia dat toen hij nog niet oud was gestorven is omdat hij het op raad van een kwakzalver voor de vierdedaagsemalariakoorts ingenomen had. 4. Middelen die de slijmerige vochtigheden afdrijven. AGARICUM (Tricholoma psammopus) is een soort van boomkampernoelie die aan de vermolmde lorkenbomen groeit, het beste moet gekeurd worden dat het witste, lichtste en breekbaarste is. Is warm in de eerste en droog in de tweede graad, tot vele gebreken geschikt waarom het ook eertijds medicijn van het huisgezin door de filosoof Democritus genoemd is. Heeft een doorsnijdende, afvegende, zuiverende en dun makende kracht. Drijft de slijmerige vochtigheden af en daarna ook beide gallen en vooral uit de maag, darmscheil, lever, milt, baarmoeder en longen wiens verstoppingen en de daar uitspruitende verouderde ziekten het weg neemt. Dan trekt wat slapper uit de hersens, zenuwen, gewrichten en uiterste delen omdat het geen grote kracht heeft. Staat zeer tegen van smaak en is voor de maag onaangenaam en wordt daarom met wijn waar wat gember of kruidnagels of spijk in geweekt is geweest tot kleine koekjes of pilletjes gemaakt. Tot poeder wordt het ingegeven van een drachme tot twee, in afkooksels of als het geweekt is van twee drachme tot vier of vijf. Maar omdat het te veel uitgeeft en zeer tegenstaande valt, is het beter dat het niet alleen geweekt wordt en des te meer omdat als het alleen geweekt is weinig of geen afdrijvende kracht in het nat overgeeft zoals Massarias ook getuigt bevonden te hebben. Anders is het een geneesmiddel dat jonge en oude, die noch niet stokoud zijn als ook zwangere vrouwen als de gelegenheid van de ziekte zulks mee brengt ingegeven kan worden. TURBITH, (Ipomoea turpethum) te weten de wortel van een melkachtig sapgevend kruid dat zo genoemd is wordt als beste uitgekozen die wit en gomachtig is (hoewel Gracias van Orta die keur los stelt) verhit en verdroogt in de derde graad. Trekt niet alleen de dunne slijmerige vochtigheden, maar ook de dikke en taaie uit de hersens, zenuwen en gewrichten en noch meer uit de longen en het ingewand. Is nuttig voor oude en verkouden ziekten waarin een slappe purgatief niet veel uitgericht heeft. Dan keert de maag om, turbeert en ontroert het lichaam en maakt onmatige droogte. Zulks wordt verbeterd door vermengen van gember, mastiek, olie van zoete amandelen en suiker. Het moet niet alleen ingenomen worden, maar vermengd met slappere dingen in poeder van een tot twee of drie scrupels, in afkooksels van een drachme tot twee en door niemand dan die geheel sterk van naturen is. COLCHICUM wiens ronde wortel van binnen en van buiten wit, stevig en redelijk vast is, verwarmt en verdroogt in het begin van de tweede graad. Trekt de dikke en taaie slijmerigheid eigenlijk uit de gewrichten, (derhalve goed voor de jicht) dan zeer slap en langzaam en wordt daarom nauwelijks alleen gebruikt, maar wordt door sterkere dingen kracht gegeven. Beschadigt de maag en verwekt winden welke schade weggenomen wordt door komijn, gember of Lavendula spica. Het poeder is gebruikelijk van een halve drachme tot een gehele, maar het afkooksel van een gehele tot twee. KOLOKWINTAPPEL die rijp, wit, en licht is verhit en verdroogt in de derde graad, is in al haar delen uitermate bitter van smaak en daarom afvegend, zuiverend en openend. Doet al hetgeen van de Agaricum en turbit verhaald is en zulks noch sterker. Maar ontstelt dapper de maag, het ingewand en het gehele lichaam, opent de aderen en trekt het bloed daaruit veel krachtiger dan Aloë of iets anders (zodat een sterk man, zoals Dodonaeus verhaalt in ‘Obs’, van een vierendeel lood met een klysma ingegeven kort daarop van stierf en dood was er veel bloed van onderen afging) en de darmen schrapt verwekt snijding. Derhalve wordt hij, dun gestampt, vermengd met olie van zoete amandelen en daarbij komt tragacant en mastiek die tot kleine koekjes gemaakt worden of gekookt in vet vleessap of enige andere verzachtende vochtigheid en dat van een scrupel tot een half drachme en niet zonder met andere te vermengen en alleen in de allersterkste lichamen. (42) 5. Die de waterachtige vochtigheden kwijt maken. Onder de drogen die de waterige vochtigheden afzetten is de MECHOACAN (Ipomoeae purga) wel de beroemdste, hoewel die bij ons nog niet lang bekend is. Want het is pas door de Spanjaarden gevonden in het jaar 1524 toen het landschap Mechoacan (waarvan deze wortel de naam trekt) een deel van nieuw Spanje in West-Indië en veertig mijl boven Mexico door Ferdinand Cortesius werd ingenomen. Dit is een zeer vruchtbaar land, van gematigde en gezonde lucht dat veel kruiden voortbrengt die tegen verschillende ziektes gans nuttig en geschikt zijn waarom alle buren, voor de komst van de Spanjaarden, hierna toe plagen te komen om van hun kwalen genezen te worden. Dan kort na de verovering zijn daar naar toe gezonden Franciscaner monniken die evenwel de lucht, omdat die van de Spaanse veel verschilt, niet gewend waren in ziektes vervielen waaronder ook hun gardiaan was. Die onderhield grote vriendschap met de overste van dat gewest die hem zeer ziek zag en hem te kennen gaf dat hij een onderdaan had die hij voor geneesmeester gebruikte en wel gemakkelijk goede raad zou weten voor zijn ziekte. Dit was de gardiaan zeer aangenaam die van andere geneesmeesters verstoken was en verzocht dat hij naar hem toegebracht zou worden. Hij komt en onderzoekt de zieke en zei tegen zijn heer dat hij de monnik zal genezen indien hij maar het poeder van een wortel die hij hem zou geven wilde innemen. De gardiaan, die haakte naar zijn gezondheid, nam het poeder met wat wijn in en kreeg daarvan zonder enige krimp zoveel aftrek dat hij die dag grote verlichting voelde en noch groter de volgende dag totdat hij zijn vorige gezondheid wederom bekwam. Hierdoor is daarna deze wortel niet alleen door de Spanjaarden in Mexico, Peru en andere plaatsen van West-Indië met groot voordeel gebruikt, maar ook in Spanje zelf overgezonden waar het zo zeer in zwang gaat dat de Spaanse geneesmeester Monardus getuigt uit zeker apotheker begrepen te hebben in een jaar, behalve hetgeen bij de burgers versleten was, bij hem meer dan duizend pond daarvan verzonden was. Zodat tegenwoordig de mechoacan in alle landen in algemeen gebruik is gekomen Van deze plant (zoals naar de Spaanse schrijvers de hooggeleerde de Laet opmerkt in het 5de boek van zijn West-Indische beschrijvingen in het 19de kapittel) worden drie soorten gevonden wiens verschil voor het meeste deel bestaat in de dikte of dunheid van de wortel. Onder die is de allerdunste, maar langste die jalapa genoemd wordt (Ipomoeae jalapa) ook naar de plaats waar ze eerst ontdekt is en is niet zo wit als de ander. MECHOACAN wordt door sommigen witte rabarber, Indische en Mechoacaanse rabarber genoemd, (Convolvulus mechoacana) dan heeft geheel geen gelijkenis met de rabarber zoals dr. Dodonaeus ook opmerkt. Want de wortel van rabarber is geel en die van mechoacan wit, behalve dat het loof ook gans verschillend is. Dan deze naamgevers hebben wel waarschijnlijk op de kracht gezien waarin ze op elkaar gelijken omdat beide zacht en matig werken. Andere menen dat deze plant vanwege zijn klimmende en windende takjes beter onder windekruiden gerekend mag worden. En de vermelde Dodonaeus zegt dat die met het scammonium goed overeen komt en een soort schijnt van Amerikaanse of West-Indische scammonium. Want, schrijft hij, scammonium kruipt als de windekruiden en heeft een witte en dikke wortel wiens sap weinig smaak heeft waarin de Mechoacan geheel mee overeen komt. Maar ze verschillen zeer veel in werkende krachten omdat de mechoacan zachtjes afzet en de scammonium geweldig afdrijft. De beste gelijkenis zou noch wezen zo vanwege de windende takjes, grove en witte gomachtige en rimpelige wortel als ook vanwege de kracht die op de waterachtige vochtigheid werkt met de witte wijngaard waarom ze ook, zoals Monardus getuigt, door sommige voor een en dezelfde plant of altijd van een gelijke soort gehouden worden. Evenwel zo is zulks mede niet toe te staan. Want al zijn de takjes van beide kruipend en maken zich met omwindsels vast, toch is niettemin de vorm van bladeren, bloemen en vruchten zeer verschillend. Daarboven is de wortel van witte wijngaard zowel groen als droog bitter van smaak en scherp op de tong waar de mechoacan smaakloos is zonder enige scherpte, bijna gelijk meel. Zodat wel gezegd is door de Italiaanse Pena dat diegene die dat denken eveneens bedrogen zijn net zoals die de laurier voor een soort van kaneel houden. Wat de aard van de mechoacan aangaat, dr. Dodonaeus stelt hem in het midden van hitte en koude, doch heel droog. De meer vermelde Monardus (in zijn Spaanse beschrijving van enkele geneesmiddelen) schrijft dat die warm is in de eerste en droog in de tweede graad. Zodat het me zeer vreemd lijkt wat de heer de Laet zegt dat het warm en droog in de vierde graad is naar dat de Spanjaards nu schrijven. Wie dat schrijft is me onbekend, maar de smaak zelf overtuigt zulks van onwaarheid. Andere houden hem warm bijna tot in de tweede (43) en droog tot in de derde graad, eensdeels gemaakt van luchtige en fijne delen waardoor hij de verstopte aderen en de taaie en slijmerige vochtigheden ontdoet en los maakt, eensdeels van enige aardachtige stof die wat tezamen trekking veroorzaakt wat daaruit blijkt dat hij na het werken het lichaam niet verzwakt, zoals de afdrijvende middelen gewoonlijk doen, maar het sterker laat dan het voor het innemen geweest is. We komen tot de krachten. Mechoacan laat zachtjes de weiachtige en slijmerige vochtigheden afschieten en is derhalve geschikt tegen de ziekten die daaruit ontstaan zoals waterzucht, lijmerige maag, hoofdpijn, vallende ziekte, hoest en dergelijke. Opent ook de verstopping van lever en milt en helpt dientengevolge de gele en bruine zucht, zwaarmoedigheid en andere ziekten die daaruit spruiten. Deze wortel, omdat hij slap werkt, geeft weinig kracht aan het nat waar hij in geweekt is. Derhalve is het nuttiger het poeder te gebruiken uit een lepel met wat siroop van violen of bleke rozen of gemengd onder zodanige conserven of gelei van kwee. Want omdat deze wortel geen smaak heeft kan hij op die manier voor liefelijk ingenomen worden. Hetzelfde poeder is ook geschikt te gebruiken met wat vleesnat of liever wijn. Men kan ook pilletjes maken van het extract dat met de voorloop van brandewijn uitgetrokken is. Het poeder van de gewone mechoacan mag ingegeven worden van een vierendeel lood tot twee, dan kinderen hebben genoeg aan een half vierendeel lood in suikerkoekjes gegeten of onder marsepein gebakken. Maar de jalapa, omdat die veel sterker werkt, dient niet anders dan als in zeer hardlijvige hoger gebruikt te worden dan tot een vierendeel lood. Dan de meer vermelde Monardus meent dat men de maat van de werking zelf in de hand heeft. Want, schrijft hij, zijn werking met wat vleesnat of dergelijke te nemen komt op te houden. Wat de bijzetter van Dodonaeus een teugje wijn ook toeschrijft. Maar zulks wordt wel te recht berispt in Monardus door een andere Spaanse geneesmeester Fragoso die voor hem de ondervinding had. WITTE WIJGAARD of Bryonia alba is van dezelfde kracht, doch, zoals reeds gezegd is, behoorlijk wat scherper. Dan omdat het alreeds beschreven is in 3de en 5de van onze inleiding tot de Hollandse geneesmiddelen zullen wij we er hier geen uitgebreider gewag van maken. Onder de water afzettende windekruiden is mede Tamus, labrusca of WILDE WIJNGAARD (Tamus) die gewoonlijk wilde Bryonia genoemd wordt en zelfs ook bij Lobel hoewel Dodonaeus zulk tegenspreekt. De wortel is warm en droog tot in de derde graad met een afvegende kracht. Laat de waterachtige vochtigheden lozen, hetzij als afkooksel of poeder. Hetzelfde kunnen ook de bessen, doch wat slapper. Dit is alleen dat men in jonge, oude en slappe lieden en ook waterzuchtige vrouwen die zwanger zijn zou mogen ingeven, dan diegene die hierna volgen, omdat ze sterk en krachtig zijn, dienen niet dan voor heel sterke lichamen. CARTHAMUS of wilde saffraan wiens zaad alleen gebruikt wordt is warm in de eerste en droog in de tweede graad. Dat zaad gestampt en het sap daarvan uitgeperst met mede of hoendersap ingegeven jaagt niet alleen de taaie slijmerigheden af maar ook de waterige vochtigheid. Opent mede de lever, helpt de geelzucht en het water. Dan het beroert de maag en laat walgen wat verbeterd wordt mits daarbij anijszaad, gember, mastiek of dergelijke bij gemengd worden die de maag versterken kunnen. Uit het binnenste merg wordt een goed geneesmengsel in de apotheek gemaakt dat diacarthamum genoemd wordt om alle waterachtige, dunne of weiachtige vochtigheden uit het lijf te drijven en is daarom zeer nuttig om de waterzuchtige mensen van hun overvloed te ontlasten. Men mag de species of het klaar gemaakte poeder ingeven van twee scrupels tot vier. BREM of Genista is verwarmend en verdrogend tot in de tweede graad, ontsluit en maakt zuiver, is dun van delen en vooral het zaad wat ook het meest gebruikt wordt. Hetzelfde als mede de bladeren en topjes die in wijn gekookt en gedronken opent alle verstopping en zet het water zeer af. Waartoe noch krachtiger bevonden wordt het zout dat uit de loog getrokken is van de droge takjes of twijgjes die tot as verbrand zijn. VLIER is warm in de tweede en droog in de eerste graad, nuttig en geschikt voor de waterzuchtige omdat ze de waterige, slijmerige en galachtige vochtigheden afdrijft, hoewel niet zonder beroering van de maag. Zulks doen zachtjes de jonge scheutjes die in het voorjaar uit de wortel, net als asperges, voortkomen en als salade of moes gebruikt worden of ook het uitgeperste sap gedronken. De verse bloemen hebben dezelfde kracht die als ze gedroogd zijn verliezen. De groene middenschors van de takjes is de bladeren en jonge scheutje vrij gelijk van werking, het sap dat daarvan met wijn of wei uitgeduwd wordt is sterker en laat dapper. De zaden of bessen in azijn geweekt en dan gedroogd en tot poeder gebracht en een drachme met wat anijszaad in wat wijn enige dagen na elkaar (44) ingegeven jagen zachtjes de waterige vochtigheden uit het lijf. HADIG, (Sambucus ebulus) is warm en droog in de tweede of in het begin van de derde graad, drijft het water van de waterzuchtige door de kamergang af, soms ook door het braken en bezwaart de maag. Het sap heeft de meeste kracht en wordt getrokken uit de wortel of middenschors van de stam die gestampt wordt met gerstewater en vermengd met suiker en wat kaneel of notenmuskaat en zulks tot een ons. LIS met purperen bloem (noch sterker is de witte) is heet en droog in de derde graad, scherp en bijtend en daardoor de maag en het ingewand zeer tegen. Jaagt zeer krachtig de waterachtige vochtigheden af en daarna ook de gal en slijm, opent de verstopping. Daartoe is geschikt een ons van het sap dat geperst is uit de verse wortels en vermengd onder wei of krenten of rozijnensap met wat suiker en wat kaneel. Hetzelfde dat dikwijls met dooiers van eieren gebruikt wordt geneest de verouderde waterzucht. Het poeder van de gedroogde wortels moet genomen worden van een drachme tot twee uit hetzelfde nat. Als het gekookt is geeft het geen afdrijvende kracht over. Is ondienstig voor diegene die al te zwak zijn en vooral voor zwangere vrouwen omdat het net als andere dingen die het water sterk afzetten de stonden en vrucht afdrijft. SAUTENELLE of zeewinde is heet en droog tot in de derde graad, bitter en brak van smaak en bijt met enige scherpte bij de tong. Lost sterk alle rauwe en waterige overtolligheid door de kamergang en opent de verstopping van de lever, helpt dientengevolge de waterzuchtige als het met wat rabarber geweekt of het sap tot een half ons met enig vleesnat ingegeven is of ook het poeder tot een drachme met wat kaneel, gember en veel suiker in hetzelfde nat. Want anders beroert het al te zeer de maag. Wij zijn hier te lande gewend de bladeren te zouten en in tonnetjes te leggen om als salade of tussen de spijs te gebruiken. WILDE of EZELSKOMKOMMER (Momordica elaterium) is van dezelfde hoedanigheden als sautenelle, zeer bitter, afvegend en opent de mondjes van de aderen, drijft vooral het water onder en boven af en ook het slijm en de gal wat net zo krachtig de wortel ook doet, maar noch krachtiger het sap dat uit de rijpe vrucht in het najaar zachtjes geperst wordt wat men elaterium noemt. Dan het wordt vermengd en gematigd met enig verzachtend nat of met tragacant, daarbij doet men wat kaneel of spijk. Men geeft dit elaterium van tien tot twintig azen. Castor Durant schrijft dat hij te Rome veel waterzuchtige genezen heeft door hen alle dagen maar drie azen met een drachme konserf van rozen in te geven. Het poeder van de wortel mag men gebruiken van vijftien tot dertig azen, het afkooksel van een half tot een geheel drachme. Omdat mede door al te grote hevigheid het water afgedreven wordt door wonderboom of mollekruid, wolfsmelk, duivelsmelk, esula, mezereon en laureola en noch heviger door Euphorbium en dat wij het niet raadzaam vinden die te gebruiken omdat ze meer schade aan het lichaam toe brengen door hun geweld dan voordeel door afzetten hebben wij het onnodig geacht daarvan hier uitvoeriger te handelen. Maar ik kan niet een geneesmiddel overslaan dat pas kort geleden uit China gebracht is en op wel op Aloë lijkt, het is oranjerood, helder en breekbaar als gesmolten hars dat GUTTAGAMMAU genoemd wordt. Geeft in het begin weinig smaak, maar brandt daarna zo dapper dat Clusius twijfelt of het een sap van Euphorbium zou zijn. Wordt van vijftien tot twintig azen ingegeven om het water af te zetten. Dan als het geen heel sterke maag treft beroert die mede tot braken. |
6. Die het Braken verwecken. OXYMEL (dat is Syroop van Honigh ende Azijn) wert van sommighe onder de Braeck-middelen gestelt, dan en kan daer toe niet veel selver doen, maer wel helpen. Want als de Maegh overladen is, met veel taeye, ende slijmerighe vochtigheden, soo konnen de selvige bequamelick door het Oxymel te voren verdunt, ende bereyt werden, insonderheyt door het geene dat met Agaricum vermenght is, het welck oock tot het braken doet. RADYS, (insonderheyt de schorssen, die scherper van smaeck, ende stercker van kracht zijn) voor den eten gegeten, doet sonder moeyelickheyt braken, insonderheyt met het gemelte Oxymel in-gegeven. Verdunt, ende suyvert de slijmerigheydt van de Maegh, ende smijt die boven uyt, sonder ongemack van jonge, ofte oude luyden. Werden twee oncen van den selfden in schijfkens gesneden kleyn gestampt, ende dan met Honigh-water, ofte Mede het Sap uyt-geperst, ende lauw in-gegeven: dan van het Saet (’t welck stercker is) drie ofte vier drachme gestooten, oock met Mede, ofte Wey, ende Gerste-water. De Wortels van PEPOENEN en hebben geen uyt-stekende hoedanigheyt, suyveren mede (gelijck de Radijs) door braken, de Maegh, sonder eenige (45) moeyelickheyt, ende sulcx, tot poeyer gebracht van twee scrupels tot een drachme. NETELEN zijn wat scherper, als de voorgaende, en werpen niet alleen de slijmerige Vochtigheden uyt de Maegh, maer treckense oock uyt de omliggende deelen, ende doen, sonder verhitten ofte bijten, lichtelick braken. Men geeft het gestooten saet met Mede, ofte yet anders, van een half tot een heel drachme. De plante die in ’t Griex, ende Latijn Asarum, in ’t Francois Cabaret geheeten wert, voert by ons den naem, nae de gelijckenisse van de bladeren MANS-OOREN, ende om dat het veel onder de Haselaers groeyt HASEL-WORTEL. Gelijk oock by de Hooghduytschen Hasel-wurtz. Is heet ende droog in den derden graed, dun makende, ende openende, doet stercker, als de voorgaende, losen, eerst de Maegh, daer nae oock de naest, ende verder geleghene Deelen, ende sulcx met weynigh moeyelickheydt. De wortel gestooten geeft men van een half drachme tot vier scrupels: maer in eenigh nat geweeckt, van anderhalf drachme tot drie. Met koocken vervlieght sijn kracht, gelijck oock van andere Braak-middelen. In de Somer valt het gereeder het Sap van de bladeren te gebruycken, uyt-geperst met Mede, Wijn, Wey, ofte diergelijcke. Men is gewoon daer toe de bladeren te tellen, dan alsoo het eene grooter ende swaerder is, als het ander, soo maeckt sulcx onsekere rekeningh. Derhalven is ’t beter, dat de selvige gewogen werden; ende soo kan men nemen van een, tot anderhalf, ofte 2 drachmen, ende by het uyt geperste mengen een once Oxymel met Agaricus Nu, om de selvige het heele jaer door te konnen gebruycken, ende dat ick bevonden hebbe de Bladeren des Winters nergens nae soo veel kracht te hebben, als des Somers, soo laet ick in de Mey daer van Conserven maecken, met drie mael soo veel Suycker, ende daervan een once, ofte derd’half loot in t’voorsz. nat een nacht, werm staende, weecken: ende dan uytperssen. De middel-schorsse van een OCKERNOTEN-BOOM, insonderheyt wanneer hy in sijn volle sap is, gedrooght, ende kleyn gestooten, verweckt overgeven; ende noch sachter de kleyne kattekens, die voor het bloeysel gaen, ende af-vallen als de bladeren komen. Want in den oven gedrooght, ende dan gestooten zijnde, doen van een half drachme tot een geheele braken, met Wijn, ofte eenigh versachtende nat in-gegeven, ende genesen de pijn in den Buyck, ende Nieren. (7) Ende dit is belangende de simpele af-drijvende middelen. Nu werden uyt de selfde ook gemengde gemaeckt, ende in den Apoteek tot het gebruyck gereet gehouden. Soodanighe zijn om Alderhande vochtigheden Af te setten Diacatholicum, ende Extractum Catholicum: om de Gal, Syroop van Provency-Rosen, Bitter-Heyligh, Pruym-Cruydt, simpel ende gemengt, Suycker van Rosen; als oock dese sachte Pillen, de Hiera, Stomachicae, Assaieret, Russi, ende die stercker zijn, Sine quibus, ende Aureae: om de Slijmerigheyt, Conserf van Dadels, Benedicta, Laxativa, Hiera Diacolocynthidos, Diacarthamum, Pillen van Agaricus, Lucis, Cochiae, de Hermodactylis, ende Polyschrestae: om de Swarte Gal Diasene, Confectio Hamech, Pillen van Duyve-kervel, Indae, de lapide Cyaneo: om het geel Water, Diacarthamum, Eclet. Hydragogum, Elect ende Pillen è Thymelaea Men kan uyt de Simpelen met weecken Extract maeken, gelijck van Rhabarber, Sene-bladeren, Agaricus, swart Nies-kruydt, ende andere in Brandewijn, waer van dan in kleynder hoop Pillekens konnen gemaeckt werden. Om vorder te vertoonen, op wat wijse de verhaelde af-settende Genees-middelen moeten in ’t werck gestelt werden; soo sal ick beginnen van de Set-pillen, ende Clysteren, ende komen dan tot de gene, die uyt elck deel des Lichaems de overtolligheyt loosen. (8) Den Buyck wert geprickelt tot Kamergangh door SET-PILLEN. Daer toe konnen voor jonghe kinderen dienen een wortelken van Beet, ofte Althea, met zoute boter vet gemaeckt. Men kan oock nemen een endeken van een dun Keersjen mede alsoo bestreeken: ofte een Doeyer van een versch Ey met zout, ende een weynigh Saffraen in een dun langh doucxken gedaen. Sommighe setten de selve een langhwerpighe gesuyckerde Amandel. Hier toe kan mede genomen werden Spaensche seep, ofte een langhwerpige reep van Speck. Maer de meeste Set-pillen werden gemaeckt van Honigh, in een yseren lepel gekoockt tot dat hy swart ende hart wert; want daer van krijght hy een scherpigheyt, waer door hy den aers-derm tot losingh prickelt. Ende als hy noch scherper dient, soo wert daer zout onder gemenght, ende moet hy noch stercker wesen, Muyse-keutelen, poeyer van Bitter-heyligh, ofte Coloquint. Dan dit en zoude niet dienen de gene, die met speen gequelt zijn, ofte die eenighe sweeringhen aen ’t endt hebben, (alsoo daer toe versachtende, ende suyverende middelen dienstigh zijn) noch oock bevruchte vrouwen. Want, gelijck een out Griecx Genees-meester schrijft, de gene, die drie maenden gedragen hebben, bederven met scherpe pillen haer vrucht. (9) Dewijl tot een lichte, ende gereede ontlastingh de wegen, door de welcke de overtolligheyt af-gedreven wert, nootsakelick dienen vry te zijn, soo mach een CLYSTEER, die de dermen suyvert, ende de mondekens der aderen van ’t Derm-scheyl opent, wel gerekent werden onder de bereyde (46) middelen. Hier te lande plagh men voor desen groote swarigheydt te maken om een Clysteer te laten setten, ja men dede de vrienden daer over vergaderen, als ofte den hals daer aen gehangen hadde, gelijck ten deele oock te sien is in de Aenmerckingen van Dr. Pieter van Foreest van Alckmaer. Nochtans is het de aldersachtste Genees-middel, dewijl sy niet eens eenigh voornaem deel en raeckt, als over by de dicke Dermen (gelijck hier voor in ‘t 3. Capittel, 3. boeck, en No 4. van de Schat der Ongesontheydt, verhaelt is) niet schietende: waerom wy oock somtijts, wanneer het gebreck sulcx vereyscht, scherpe dingen, daer by vermengen, die het deel andere niet en soude konnen verdragen, ende nochtans sonder eenigh letsel geset werden. Veel minder konnen beschadigen, die wy versachtende, ende verkoelende noemen, tot Koortschen, ende andere heete Sieckten, in de welcke niet en komt, als dat men wel van bovenen soude mogen in-nemen. Maer de Clysteren werden bereyt van verscheyde krachten: Sommige versachten de verharde Vuyligheyt, ende doen losen de gene, die op-gestopt is, Andere verdrijven de beslote Winden, Eenige suyveren de Dermen van dick ende taey slijm, die aen de selfde ghekleeft is, Anderen trecken de overtollige Vochtigheden van bovenen na beneden, Sommige stillen ende versachten de scherpigheydt van de Pijn, Sommighe houden den Buyck-loop tegen, stoppen het bloedt, ofte genesen de sweringen in de Dermen. Een Clysteer bestaet gemeenlick uyt thien ofte elf oncen nat, drie oncen Syroop ofte Olye, ende een weynigh Zout; ende somtijdts een once, ofte meer van af-drijvende Electuaryen. Een versachtende Clysteer, N. Heemst, ende Lelyen-wortels, van elcx 1 once, Bl. Van Maluwe, Violen, Bilsen-kruydt, Glas-kruydt, van elcx 1 handt vol. Lijn-saet, Foenu-grieck, van elcx 1 half loot. Gekoockt in water, ofte half soete-melck tot op 10 oncen, ende dan door-gedaen zijnde, doet daer by versse Boter, Ganse-smout, van elcx 3 once, Olye van Violen 3 oncen. Menght. Een Clysteer om de winden te verdrijven. N. Glas-kruydt, Orego, Calaminthe, Camillen, Dil, van elcx 1 handt vol. Bakelaer 1 once, Anijs-saet, Venckel, Carvi, Cumijn, van elcx 1 loot. Gekoockt als boven tot 10 oncen, ende dan by-gedaen Conserf van Dalen 1 once, Olye van Wijnruyt 3 oncen, Zout 1 drachme. Menght tot een Clysteer. Een suyverende, ende af-vegende Clysteer werdt aldus gemaeckt: N. Calaminthe, Averrone, Alssem, Kleyne santorye, Winter-gerste, Magere Semelen van elcx 1 handt vol. Saet van Wilde Saffraen, 1 loot. G tot 10 oncen, ende dan by-gedaen Bitter-heyligh, 1 once, Honigh van Rosen 3 oncen, Zout 1 drachme. M. tot een Clysteer. Hier van kan men oock een Clysteer maken die werckt, ende af-drijft, daer by kokende 1 once Zene-bladeren, ofte 1 loot Coloquint, ende stercker Elect. by-mengen, als gemengt Pruym-kruyt, Cons. Hamech, ofte diergelijcke. Sonder eenige Olyen, ofte Vettigheyt daer by te doen. Na den aftreck isser somtijts van nooden een Clysteer, ofte die Pijn kan stillen, ofte den onmatigen Loop tegen-houden, ende de Dermen verstercken, ofte het Bloet-stoppen, ofte de Sweeringen der Dermen genesen. Een Pijn-stillende kan gemaeckt werden even als de Versachtende, alleenlick daer by doende twee Doyeren van Eyeren Een stoppende sal men aldus bereyden: N. De Wortels van Herts-tonge, d.i. Bistorte, 1 once, Bladeren van Weechbre, Wit Wolle-kruydt, van elcx 2 handt vol. Bloemen van Wilde Granaden, Roode Roosen, van elcx 1 handt vol. Zaet van Porceleyn, Suuringh, van elcx 1 loot. Gekoockt in Smits-water tot 10 ofte 12 oncen, sonder Olyen. Tot een Clysteer. Noch meerder sal het stoppen, het bloedt stelpen ende de sweringen der Dermen verdroogen, ende heelen, indiender by-gedaen werdt Draken-bloedt, Bolus Arm. van elcx 1 half loot, ende indien het gekoockt werdt in plaets van Water in sap van t’samen-treckende Kruyden. (10) Daer zijn oock sommighe dingen, die ingenomen den Buyck weeck maken, ende sachtelick de Vuyligheyt, die sy ontmoeten, doen losen. Soodanighe werden bequamelick voor den eten ghebruyckt, op dat sy door de selvige neder-geset zijnde, te rasscher mochten af-schieten. Derhalven, indien om den buyck sacht te maken niet en helpen, noch Moes, noch Olie, noch Boter, noch Pruymen, noch Corinthen, dan sal men een ure voor den eten in-slorpen een once ofte anderhalf Manna in Vleys-nat gesmolten, ofte een once Morgh van Cassia met wat Suycker ende Annijs. Maer als hier met eenen oock vereyscht werdt eenighe suyveringhe van de Maegh, soo kan men een half-drachme van Maegh-pillen, Psillen Russi, van Aloë, ofte Rhabarber tot vijf ofte seven Pillekens ghemaeckt, ofte een scrupel Extract van Rhabarber mede door den eten in-nemen. Want dat sal alsdan meerder wercken, als offer dry-mael soo veel op een ander tijt in-genomen was. Sulcks bevinden wy dat bequamelick des avondts geschiet, want dan werckt het ’s anderen-daeghs ’s morgens wel, ende gemackelick. Die dese dingen, hoe-wel geheel sacht, noch tegen staen, mach twaelf Pruymen koken in eenigh nat, daer te voren twee ofte dry drachme Zene-bladeren in geweeckt zijn geweest, ende eten die met wat Suycker. Op de eyghe maniere werden in den Apoteeck bereyt de Geconfijte Corinthen, tot den selfden eynde (47) dienende. Wanneer den buyck noch weeker dient gemaeckt te werden, sonder merckelicke beroeringe der Vochtigheden, voornamellick in het Weder, brandende Koortschen, ende fellen Dorst, dan sal men ’t navolgende voorschrijven: N. Manna 2 oncen. Smeltse in een Af-ziedsel van Thamarinden in Hoender-nat gedaen, tot een Dranxken, ende drie uyren voor den eten in-gegeven. Ofte noch stercker aldus: N. Het mergh van Cassia 10 drachme, met wat Sp. Dianisi, ende bereyde Wijn-steen, voor een Bolus. Ofte soo: N. Simpel Pruym-kruydt 6 drachme, Diacatholicum 1 loot, mede voor een Bolus. Maer als de Vochtigheden besonderlick moeten af-gedreven werden, dan moet de Genees-middel langer tijdt voor de spijse gaen, op dat het suyver ende door geenderhande gemenghsel gebroken uyt de Maegh schiete, ende eerder in de Aderen door-dringe, als het door het by-komen van de spijse belet kan werden. Om de Maegh te suyveren ende te ontlasten, is Aloë bequaem, voor de Lever Rhabarber, voor de Milt Sene-bladeren, voor de Dermen ende het Derm-scheyl Agaricum; hoe-wel oock elck noch in andere deelen, ende op andere Vochtigheden haer krachten doen. Door dese werden dan uyt het eerste deel des Lichaems sonder het vorder Lichaem te beroeren de bereyde Vochtigheden ghetrocken. Ende by exempel aldus uyt de Maegh: N. Pillen van Assaieret, ofte van Bitter-Heyligh, een half drachme, Extract van Rhabarber 1 scrupel, ofte poeyer van Rhabarber een half drachme, met Syroop van Alssen. Maeckt 9 ofte 11 Pillekens. De pillen blijven langer in de Maegh, ende suyveren dien volgende beter als een drancxkens, hoe-wel gelooft wert, het selfde de kanten van de Maegh beter af te spoelen. Behalven dat de bitterheyt van de drancxkens meerder geproeft wert, ende derhalven meer tegen staen. Dan die niet wel pillen, ofte Bolus slicken en kan, mach men in-geven, het volgende. N. Specyen ofte Poeyer van Bitter-Heyligh. Rhabarber, van elcx een half drachme, Gemenght met Alssen-wijn 1 once. Tot een Drancxken. Indien het stercker wesen moet, soo kan men daer by doen Conserf van Dadels een half loot. Maer als de Slijmerighe, ofte Galachtige onsuyverheyt van de Maegh, qualickheyt, walging, met een swacke pols, ofte oock flauwte veroirsaeckt, dan moet men met sachter dingen de sake seker bestieren. Indien yemandt oock de bitterheydt van den Aloë tegen is, die mach Rhabarber gebruycken, ende den gene, die den Rhabarber walght, kan Sene-bladeren besigen op die maniere, gelijck ick terstont sal seggen. Maer wanneer nu de Galachtige vochtigheyt dieper om de Maegh, om het Buyck-klier-bedde, om het Derm-scheyl, leyt, dan moetse aldus wech-genomen werden. N. Rhabarber dun gesneden 3 drachme, Caneel een half scrupel, ’s nachts geweeckt in Cichorey-water 2 oncen; des morgens door, ende dan daer by gedaen Simpel, ofte Gemenght Pruym-kruydt (nae het sterck moet wercken) 3 drachme. Syroop van Cichorey met Rhabarber een half once. Bereyde Wijn-steen een half drachme. G. voor een drancxken. Als het haestigh te doen is, en heeft men maer in te nemen anderhalf loot van Conserf van Dadels, Pruym-kruydt, ofte een loot ofte anderhalf Suycker van Rosen, by sijn selve, ofte liever met de voorschreven Syroop, Wijn-steen, ende gedistilleert water, als van Endivye, ofte Agrimonye vermenght. Wanneer het quaet soo vast steeckt in dese plaetschen, datter te vresen staet, het selvighe voor een Purgatye niet en sal wijcken, dan kan men een Mey-dranck maken, om in drie vier reysen te drincken, ende soodanighen, die met eenen bereyt, ende af-drijft, gelijck volght: N. Wortels van Cichoreye, Peterselye, van elcx een once, Schorssen van Capper-wortels, in azijn ses uyren geweeckt een half once. Bladeren van Agrimonye, Endivyen, Chamaedrys, Duyve-kervel, van elcx een hant vol. Anijs-saet een half loot. Te samen in water gekoockt tot 9 oncen, ende dan ’s nachts in ’t doorgedane geweeckt Sene-bladeren 6 drachme, Rhabarber 3 drachme, Caneel een scrupel, ’s Morgens by het door-gewrongen gemenght, Syrup Byzantin. ofte van Cichorey met Rhabarber een once. M. tot een Apozema, voor 3 reysen, ’t morgens te drincken. Nae dit voorschrift konnen voor alderley Vochtigheden Drancken bereyt werden, om de onsuyvere uyt het eerste deel van ’t Lichaem te drijven. Maer even-wel in Water-sucht, alsoo het Geel water in vaste vliesen besloten leyt, ende van den purgeer-wegh wat af-gelegen, soo wert aldaer vereyscht de kracht van stercker Purgatyen. (10) Vorder de Onsuyverheydt der Vochtigheden in het tweede deel van ’t Lichaem, dat is, in de grote Aderen, zijnde, moet, by aldien sulcx de Swackigheyt van de krachten, ofte de Sterckte van de Sieckte niet en beletten, door stercker middelen wech genomen werden, ende dient by de verhaelde gedaen andere die Scammonye, Turbith, Hermodactyli, Quint-appel, ende diergelijcke in hebben; gelijck daer zijn Diacarthamum, Conserf, Hamech, ende oock eenige te voren al genoemt. Nae dat dan de eerste deelen van ons Lichaem wel geopent, ende gesuyvert zijn, soo komt men tot het derde, ’t welck is van d’uyterste deelen, gelijck (48) de onsuyverheyt van Hooft, Lendenen, Gewrichten, als oock de waterachtighe vochtigheden in de Water-suchtighe, moeten met noch stercker uyt-getrocken werden, de welcke na de krachten sullen wesen, ende het Lichaem bereyt is, in behoorlijck gedaente, ende gewicht, dienen in ’t werck gestelt. |
6. Die het braken verwekken. OXYMEL (dat is siroop van honig en azijn) wordt door sommige onder de braakmiddelen gesteld, dan kan daartoe niet veel zelf doen, maar wel helpen. Want als de maag overladen is met veel taaie en slijmerige vochtigheden, dan kunnen die goed door het oxymel dat tevoren verdund en klaar gemaakt is en vooral door hetgeen dat met Agaricum vermengd is wat ook tot het braken komt. RADIJS, (vooral de schors die scherper van smaak en sterker van kracht is) voor het eten gegeten laat zonder moeilijkheid braken, vooral met het vermelde oxymel ingegeven. Verdunt en zuivert de slijmerigheid van de maag en smijt die erbovenuit zonder ongemak van jonge of oude lieden. Er worden twee ons hiervan in schijfjes gesneden, klein gestampt en dan met honigwater of mede het sap uitgeperst en lauw ingegeven, dan van het zaad (wat sterker is) drie of vier drachme gestampt en ook met mede of wei en gerstewater. De wortels van PEPOENEN hebben geen uitstekende hoedanigheid, zuiveren mede (net zoals de radijs) door braken de maag zonder enige (45) moeilijkheid en zulks tot poeder gebracht van twee scrupels tot een drachme. NETELEN zijn wat scherper dan de voorgaande en werpen niet alleen de slijmerige vochtigheden uit de maag, maar treken ze ook uit de omliggende delen en laten zonder verhitten of bijten gemakkelijk braken. Men geeft het gestampte zaad met mede of iets anders van een half tot een heel drachme. De plant die in het Grieks en Latijn Asarum en in het Frans cabaret genoemd wordt voert bij ons de naam naar de gelijkenis van de bladeren MANSOREN en omdat het veel onder de hazelaars groeit HAZELWORTEL. Net als bij de Hoogduitsers Hasel-wurtz. Is heet en droog in de derde graad, dun makend en openend, laat sterker dan de voorgaande lossen en eerst de maag en daarna ook de naast en verder gelegen delen en zulks met weinig moeilijkheid. De gestampte wortel geeft men van een half drachme tot vier scrupels, maar in enig nat geweekt van anderhalf drachme tot drie. Met koken vervliegt zijn kracht zoals ook van andere braakmiddelen. In de zomer is het aanwezige sap van de bladeren te gebruiken dat uitgeperst wordt met mede, wijn, wei of dergelijke. Men is gewoon daarvoor de bladeren te tellen, maar omdat de ene groter en zwaarder is dan een ander maakt zoiets een onzekere rekening. Derhalve is het beter dat het gewogen wordt en zo kan men van een tot anderhalf of 2 drachmen nemen en bij het uitgeperste een ons oxymel mengen met Agaricus Nu om het gehele jaar door te kunnen gebruiken heb ik ondervonden dat de bladeren ‘s winters nergens zo veel in kracht in hebben als zomers laat ik in mei daarvan conserven maken met drie maal zoveel suiker en daarvan een ons of derde half lood in het voor vermelde nat een nacht warm staan te weken en dan uitpersen. De middenschors van een WALNOTENBOOM en vooral wanneer hij in zijn volle sap is dat gedroogd en klein gestampt wordt verwekt overgeven en noch zachter de kleine katjes die voor de bloei gaan en afvallen als de bladeren komen. Want als het in de oven gedroogd en dan gestampt wordt laat van een half drachme tot een geheel braken en met wijn of enig verzachtend nat ingegeven geneest het de pijn in de buik en nieren. (7) En dit is wat de enkel afdrijvende middelen aangaat. Nu worden hieruit ook gemengde gemaakt en in de apotheek tot het gebruik gereed gehouden. Zodanige zijn om allerhande vochtigheden af te zetten, Diacatholicum en Extractum Catholicum, om de gal af te zetten, siroop van Provencie rozen, bitter heilig, pruimkruid, enkelvoudig en gemengd, suiker van rozen en ook deze zachte pillen de Hiera, Stomachicae, Assaieret, Russi, die sterker zijn Sine quibus en Aureae, om de slijmerigheid af te zetten konserf van dadels, Benedicta, Laxativa, Hiera Diacolocynthidos, Diacarthamum, pillen van Agaricus, Lucis, Cochiae, de Hermodactylis en Polyschrestae, om de zwarte gal af te zetten, Diasene, Confectio Hamech, pillen van duivekervel, Indae, de lapide Cyaneo, om het gele water af te zetten Diacarthamum, Ecletarium Hydragogum, Electarium en Pillen è Thymelaea Men kan uit de enkelvoudige met weken een extract maken zoals van rabarber, sennebladeren, Agaricus, zwart nieskruid en anderen in brandewijn waarvan dan in kleinere hoop pilletjes gemaakt kunnen worden. Om verder te vertonen op welke wijze de verhaalde afzettende geneesmiddelen in het werk gesteld moeten worden zal ik beginnen van de zetpillen en klysma’s en dan tot diegene komen die uit elk deel van het lichaam de overtolligheid lossen. (8) De buik wordt tot kamergang geprikkeld door ZETPILLEN. Daartoe kunnen voor jonge kinderen een worteltje van biet of Althea dienen dat met zoute boter vet gemaakt wordt. Men kan ook een eindje van een dun kaarsje nemen die er ook mee bestreken is of een dooier van een vers ei met zout en wat saffraan in een dun lang doekje doen. Sommige zetten het als een langwerpige gesuikerde amandel. Hiertoe kan mede genomen worden Spaanse zeep of een langwerpige reep van spek. Maar de meeste zetpillen worden gemaakt van honig die in een ijzeren lepel gekookt wordt totdat het zwart en hard wordt want daarvan krijgt het een scherpte waardoor het de aarsdarm tot lozen prikkelt. En als het noch scherper dient, dan wordt daar zout onder gemengd en moet het noch sterker wezen, muizenkeutels, poeder van bitter heilig of kolokwint. Dan zal dit niet dienen diegene die met aambeien gekweld zijn of die enige zweren aan het eind hebben, (omdat daartoe verzachtende en zuiverende middelen nuttig zijn) noch ook bevruchte vrouwen. Want zoals een oud Grieks geneesmeester schrijft dat diegene die drie maanden gedragen hebben met scherpe pillen hun vrucht bederven. (9) Omdat tot een lichte en klaar gemaakte ontlasting de wegen waardoor de overtolligheid afgedreven wordt noodzakelijk vrij dienen te zijn mag een KLYSMA die de darmen zuivert en de mondjes van de aderen van het darmscheil opent wel gerekend worden onder de voor bereidende (46) middelen. Hier te lande plag men om een klysma te laten zetten grote zwarigheid te maken, ja men laat de vrienden daarover vergaderen alsof de hals daarvan afhangt zoals gedeeltelijk ook te zien is in de opmerkingen van dr. Pieter van Foreest van Alkmaar. Nochtans is het ‘t allerzachtste geneesmiddel omdat ze niet eens enig voornaam deel raakt en niet voorbij de dikke darmen (zoals hiervoor in het 3de kapittel, 3de boek en No 4 van de ‘Schat der Ongezondheid’ verhaald is) schiet, waarom we ook soms wanneer het gebrek zulks vereist er scherpe dingen bij mengen die het deel anders niet zou kunnen verdragen en wordt nochtans zonder enig letsel gezet. Veel minder kunnen beschadigen die we verzachtend en verkoelend noemen die tegen koortsen en andere hete ziekten waarin niets anders komt dan dat men wel van boven zou mogen innemen. Maar de klysma’s worden gemaakt van verschillende krachten. Sommige verzachten de verharde vuiligheid en laten lossen diegene die opgestopt zijn. Anderen verdrijven de besloten winden. Enige zuiveren de darmen van dik en taai slijm die daaraan gekleefd is. Anderen trekken de overtollige vochtigheden van boven naar beneden. Sommige stillen en verzachten de scherpte van de pijn. Sommige houden de buikloop tegen, stoppen het bloed of genezen de zweren in de darmen. Een klysma bestaat gewoonlijk uit tien of elf ons nat, drie ons siroop of olie en wat zout, soms een ons of meer van afdrijvende electuarië. Een verzachtende klysma; N. Heemst en leliewortels, van elk 1 ons, bladeren van maluwe, violen, bilzekruid, glaskruid, van elk 1 hand vol, lijnzaad, fenegriek, van elk 1 half lood, gekookt in water of half zoete melk tot op 10 ons en dan doorgezeefd, doe daarbij verse boter, ganzenvet, van elk 3 ons, olie van violen 3 ons en meng het. Een klysma om de winden te verdrijven. N. Glaskruid, Origanum, Calaminta, kamille, dille, van elk 1 hand vol, bessen van laurier 1 ons, anijszaad, venkel, karwij, komijn, van elk 1 lood, gekookt als boven tot 10 ons en dan er bij doen konserf van lelie der dalen 1 ons, olie van wijnruit 3 ons, zout 1 drachme, meng het tot een klysma. Een zuiverend en afvegende klysma wordt aldus gemaakt: N. Calaminta, averone, alsem, duizend gulden kruid, wintergerst, magere zemelen, van elk 1 hand vol, zaad van Carthamus, 1 lood. Gekookt tot 3 ons en dan er bij doen bitter heilig 1 ons, honig van rozen 3 ons, zout 1 drachme, mengen tot een klysma. Hiervan kan men ook een klysma maken die werkt en afdrijft, daarbij koken 1 ons sennebladeren of 1 lood kolokwint en een sterkere electuarium bijmengen als gemengd pruimkruid, konserf Hamech of dergelijke. Zonder er enige olie of vettigheid bij te doen. Na de aftrek is er soms een klysma nodig die of de pijn kan stillen of de onmatige loop tegenhoudt, de darmen versterkt of het bloed stopt of de zweren van de darmen geneest. Een pijnstillende kan gemaakt worden net als de verzachtende door er alleen twee dooiers van eieren bij te doen. Een stoppende zal men aldus klaar maken. N. De wortels van hertstong, dit is bistorta, 1 ons, bladeren van weegbree, wit wollekruid, van elk 2 hand vol, bloemen van wilde granaten, rode rozen, van elk 1 hand vol, zaad van postelein, zuring, van elk1 lood, gekookt in smidwater tot 10 of 12 ons, zonder olie en maak het tot een klysma. Noch meer zal het stoppen, het bloed stelpen en de zweren van de darmen verdrogen en helen indien er bijgedaan wordt drakenbloed en bolus Armeniacus, van elk 1 half lood en als het gekookt wordt in plaats van water in sap van tezamen trekkende kruiden. (10) Er zijn ook sommige dingen die als ze ingenomen worden de buik week maken en zachtjes de vuiligheid die ze ontmoeten laten lozen. Zodanige worden goed voor het eten gebruikt zodat ze daardoor neer gezet worden om sneller te kunnen afschieten. Derhalve om de buik zacht te maken niet helpen noch moes, noch olie, noch boter, noch pruimen, noch krenten, dan zal men een uur voor het eten inslikken een ons of anderhalf manna die in vleesnat gesmolten is of een ons merg van Cassia met wat suiker en anijs. Maar als hier meteen enig zuivering van de maag ook vereist wordt dan kan men een half drachme van maagpillen, Psillen Russi, van Aloë of rabarber die tot vijf of zeven pilletjes gemaakt zijn of een scrupel extract van rabarber mede door het eten innemen. Want dat zal dan meer werken als of er drie maal zoveel op een ander tijd ingenomen was. Zulks bevinden we dat het beste ‘s avonds gebeurt want dan werkt het de volgende morgen goed en gemakkelijk. Die deze dingen, hoewel geheel zacht, noch tegen staan mag twaalf pruimen koken in enig nat waar tevoren twee of drie drachme sennebladeren in geweekt zijn geweest en die eten met wat suiker. Op dezelfde manier worden in de apotheek de gekonfijte krenten klaar gemaakt die voor hetzelfde doel dienen. (47) Wanneer de buik noch weker gemaakt dient te worden zonder opmerkelijke beroering van de vochtigheden en voornamelijk in het weer, brandende koortsen en felle dorst, dan zal men het navolgende voorschrijven: N. Manna 2 ons, smelt het in een afkooksel van tamarinden in hoendernat gedaan tot een drankje en geef het drie uur voor het eten in. Of noch sterker aldus: N. Het merg van Cassia 10 drachme met wat siroop Dianisi en klaar gemaakte wijnsteen voor een medische pil. Of zo: N. Simpel pruimkruid 6 drachme, Diacatholicum 1 lood, mede voor een medische pil. Maar als de vochtigheden apart afgedreven moeten worden dan moet het geneesmiddel langere tijd voor de spijs gaan zodat het zuiver en door geen mengsel gebroken uit de maag schiet en eerder in de aderen doordringt als het door het bijkomen van de spijs belet kan worden. Om de maag te zuiveren en te ontlasten is Aloë geschikt, voor de lever rabarber, voor de milt sennebladeren, voor de darmen en het darmscheil Agaricum, hoewel ook elk noch in andere delen en op andere vochtigheden hun krachten doen. Door deze worden dan uit het eerste deel van het lichaam zonder het verdere lichaam te beroeren de klaar gemaakte vochtigheden getrokken. En bijvoorbeeld aldus uit de maag: N. Pillen van Assaieret of van bitter heilig een half drachme, extract van rabarber 1 scrupel of poeder van rabarber een half drachme met siroop van alsem, maak er 9 of 11 pilletjes van. De pillen blijven langer in de maag en zuiveren dientengevolge beter dan een drankje, hoewel geloofd wordt dat die de kanten van de maag beter afspoelt. Behalve dat de bitterheid van de drankjes meer geproefd wordt en derhalve meer tegen staat. Dan die niet goed pillen of medische pillen kan slikken mag men ingeven het volgende N. Stukjes of poeder van bitter heilig, rabarber en van elk een half drachme, gemengd met alsemwijn 1 ons voor een drankje. Indien het sterker moet wezen dan kan men er bij doen een half lood konserf van dadels een. Maar als de slijmerige of galachtige onzuiverheid van de maag moeilijkheid, walging met een zwakke pols of ook flauwte veroorzaakt, dan moet men met zachtere dingen de zaak zeker stellen. Indien iemand ook de bitterheid van de Aloë tegen staat, die mag rabarber gebruiken en diegene die van de rabarber walgt kan sennebladeren gebruiken op die manier zoals ik terstond zal zeggen. Maar wanneer nu de galachtige vochtigheid dieper om de maag en om het buikklierbed, om het darmscheil ligt, dan moet het aldus weg genomen worden. N. Rabarber dun gesneden 3 drachme, kaneel een half scrupel dat ’s nachts geweekt is in cichoreiwater 2 ons, ‘s morgens doorgezeefd en dan daarbij doen enkelvoudig of gemengd pruimkruid (nadat het sterk moet werken) 3 drachme, siroop van cichorei met rabarber een half ons, klaar gemaakte wijnsteen een half drachme voor een drankje. Als het snel gemaakt moet worden dan heeft men maar in te nemen anderhalf lood van konserf van dadels, pruimkruid of een lood of anderhalf suiker van rozen of liever met de voorschreven siroop en wijnsteen en dat met gedistilleerd water dat van andijvie of Agrimonia vermengd is. Wanneer het kwaad zo vast steekt in deze plaatsen dat er te vrezen staat dat het voor een purgatief niet zal wijken dan kan men een meidrank maken om in drie, vier keer te drinken en zodanige die meteen klaar maakt en afdrijft is bijvoorbeeld de volgende: N. Wortels van cichorei en peterselie, van elk een ons, een half ons schorsen van kapperwortels die zes uren in azijn geweekt zijn, bladeren van Agrimonia, andijvie, chamaedrys en duivekervel, van elk een hand vol, anijszaad een half lood, dit wordt tezamen in water gekookt tot 9 ons en dan ’s nachts in ’t doorgezeefde en geweekte 6 drachme sennabladeren, 3 drachme rabarber en van kaneel een scrupel doen, ’s morgens bij het doormengen wordt siroop Byzantin of van cichorei met rabarber een ons gedaan en zo tot een meidrank gemaakt die in 3 maal ’s morgens gedronken moet worden. Na dit voorschrift kunnen voor allerlei vochtigheden dranken gemaakt worden om het onzuivere uit het eerste deel van het lichaam te drijven. Maar evenwel in waterzucht, omdat het gele water in vaste vliezen besloten ligt en van de purgeerweg wat afgelegen ligt, wordt daar de kracht van sterkere purgatief vereist. (10) Verder de onzuiverheid van de vochtigheden in het tweede deel van het lichaam, dat is die in de grote aderen zijn, moet vermits zulks de zwakte van de krachten of de sterkte van de ziekte dit niet beletten door sterkere middelen weg genomen worden en dient er bij de verhaalde gedaan te worden andere die scammonia, turbit, Colchicum, kweeappel en dergelijke in zich hebben zoals Diacarthamum, konserf Hamech en ook enige die tevoren al genoemd zijn. Nadat dan de eerste delen van ons lichaam goed geopend en gezuiverd zijn dan komt men tot het derde wat van de uiterste delen is zoals (48) de onzuiverheid van hoofd, lendenen, gewrichten als ook de waterachtige vochtigheden in de waterzuchtige die noch sterker uitgetrokken moeten worden en die naar de krachten zullen wezen en als het lichaam klaar gemaakt is in behoorlijke vorm en gewicht in het werk gesteld dienen te worden. |
Het VIII. Capittel. Bysondere Genees-middelen voor het Hooft, ende de Herssenen, 1. Die de slijmerighe Vochtigheden door den neus trecken, 2. Door het Niessen uyt-drijven, 3. Door den Mont doen uyt-quijlen, 4. Hoe daer toe uyt enckele, de gemenghde Genees-middelen in ’t werck gestelt werden. (1) Na dat wy verhaelt hebben de Genees-middelen, soo de gene, die de schadelicke Vochtigheden bereyden, als diese uyt de algemeene deelen des Lichaems drijven, soo sal ick nu gaen vervolgen die, de welcke het overblijfsel van de algemeene Purgatyen uyt elck deel, insonderheyt uyt de Herssenen, uyt de Longen, uyt de Borst, uyt het Herte, uyt de Lever, uyt de Milt, uyt de Nieren, uyt de Lijf-moeder, ende Gewrichten trecken ende doen losen. Ende soodanige dan oock, die de deelen, nu gantsch gesuyvert zijnde, verstercken, ende in hare vorighe gesontheyt herstellen. Sulcx moet met Genees-middelen geschieden, de welcke door bysonderen gaven elck deel te bate komt. Derhalven trecken het Snot ende ’t Slijm door de Neus de volgende: (1) MARIOLEYNE ghewreven, ende in de Neus-gaten ghesteken, ofte ’t sap daer af door de Neus opgenomen, suyvert de Herssenen, als af-treckende alderhande slijmerige ende taeye Vochtigheyt uyt den Hoofde. SALYE, ende BETONYE beyde gestampt ofte gewreven, ende dan in een van beyde Neus-gaten wat lang laten steken, trecken de slijmerigheyt sonder moeyten uyt, ende verlichten wonderbaerlick de Herssenen. BEETE, soo wel Roode, als Witte, treckt met hare bracke Salpeterachtighe kracht de vuyligheydt uyt den hoofde, wanneer het sap met wat honigh-water in den Neus op-getrocken wert. Daer toe magh men oock de wortelkens selve gebruycken. KOOLE treckt mede met sijne Salpeterachtigheydt, gelijck de Beete, in den Neus gesteken zijnde, de slijmerige vochtigheyt uyt het hooft, ende ontlast de Herssenen van alderhande overtolligheyt. Ick sal nu seggen hoe de verhaelde Middelen vermenght in ’t gebruyck gebracht werden: N. Bladeren van Salye, Koolen, Marioleyne, Betonye, van elcx 1 hant vol. Gestampt, ende het Sap met wat Wijn, ende Betony-water-geperst (tot een Slijm-uyt-treckende middel) in de Neus op-getrocken. Moet het stercker wesen, soo kan daer by gedaen werden Sap van Lisch, Elaterium, ofte yet anders van ’t gene terstont volgen sal. Maer als dan en dient het Sap niet op-getrocken, dan alleen een langwerpigh ende gedraeyt doecxken, dat daer in geweeckt heeft, in de Neus gesteken. Want dat Sap in de Herssenen komende, sal daer wel veel slijms uyt-trecken, maer met een scherpe, hoe-wel niet lang-duerige pijne: waerom mede niet goet en is, dat men het poeyer van drooge kruyden (gelijck gemeenlick geschiet) door een schacht in den Neus blaest. Men moet oock met het gene men in-steeckt de Neus-gaten niet geheel stoppen, op dat den aessem, als hy gehaelt wert. Den damp ende de kracht van het Neus-middel mach brengen in de Herssenen. De Siecke moet oock sijn hooft voor over houden, op dat de vuyligheyt, die om de Herssenen ende haer Vliesen hanght, te gereeder mach in den Neus-gaten schieten. (2) Die vorder nu de slijmerigheyt door Niesen uyt-drijven, hebben verscheyden aert. Want sy zijn scherpe als de verhaelde, ende drijven door beroeringe van de Herssenen hare overtolligheyt na voren, ende de Neus-gaten. Van soodanighen aerdt zijn de volgende: De Wortel van hierlants LISCH, in de Neus-gaten gesteken doet niesen, ende verweckt het losen van de slijmerigheydt; het welck het Sap noch stercker uyt-voert, als veel scherper zijnde, ende derhalven oock van nooden heeft met eenigh versachtende nat gematight te werden. ELATERIUM, ofte het Sap van wilde Concommers, daer hier voor van gehandelt is, gaet noch het Sap van Lisch in kracht te boven, soo datter oock meerder gematigheyt van nooden is. SEEP-KRUYT is seer heet ende droogh van aert, dapper suyver-makende, waerom het voor Seep gebruyckt wert, om de wolle te Suyveren, daer van het oock de naem heeft van Lanaria, dat is Wolle-kruydt, ende Herba fullonum, Herbe à foulon. Verweckt niesen, ende treckt de Slijmerigheyt uyt het Hooft, met Honigh ghestampt, ende in de Neus-gaten gebracht. GROOTEN VEYL, in ’t Latijn Hedera major, wert oock Hedera Dionysia by Dioscorides, ende by andere Bacchica genoemt. Want de oude Griecken hadden de Veyl Bacchus toe-geeygent, ofte om dat sy altijdt groen, gelijck hy jeugdigh, blijft: ofte om dat gelijck de Veyl alles, waer sy by kan met haer bladeren, vastelick omvat, dat oock also Bacchus, dat is, de Wijn het verstant der Menschen met malligheyt verstrickt. De Vrouwen (seyt Plutarchus in sijn Roomsche vragen) die haer overgegeven hadden tot den rasenden (daerom Maenades in ’t Griecx genaemt) Godts-dienst van Bacchus, loopen regel-recht na den Veyl, scheuren die af, ende etense: soo dat het niet ongelooflick en is, het gene sommighe seggen, datter eenen geest in de Veyl is, die de Rasernye verweckt, ende de Sinnen beroert, ende ontstelt, ende een dronckenschap maeckt sonder wijn. De Poëten plachten oock haer kranssen van Veyl te doen vlechten, ende die op haer hooft te setten, gelijck Plinius verhaelt 16. 34. dewijl sy mede, gelijck Democritus van haer gevoelde, in een halve Rasernye verssen maken. Horat. 1. Carm. 1. roert dit aen: Me doctarum hederae praemia frontium Dis miscens superis. Dese Veyl is seer heet van aert, scherp, doordringende, ende wat t’samen-treckende. Het sap van de bladeren, ende bezyen, door den neus opgehaelt, doet niesen, suyvert de Herssenen, ende treckt uyt het Hooft de overtollige taeye, ende slijmerige Vochtigheden. BEVERSWYN, gelyck het in andere krachten de Herssenen, ende Zenuwen helpt, so suyvert het oock de selvige door niessen. De wortel van HANEN-VOET, is seer scherp, gedrooght ende gestooten zijnde, ende in de neuse gesteken, verweckt het niesen Witte NIES-WORTEL doet sterckelick niesen indien men maer een snafel in den neus steeckt, ende noch beter indien de selve te voren in brande-wijn geweeckt is. Het poeyer daer van en dient niet in den neus gedaen, ’t en zy yemant door Slapende siect, ofte Popelsy vervoert is. EUPHORBIUM is in den reuck alleen een nieskruyt: met welckers Olye oock de neus-gaten bestreken zijnde, laten veel Waterigheyt uyt-leken. Seep-kruydt, ende Hanen-voet moeten gestampt, ende geweekt werden in Honich-water ofte Mede, ende de wiecxkens daer in gedoopt in den neus gesteken Nu dewijl alle de selvige zeer scherp van krachten zijn, op datter niet onverhoets over en kome, soo is sekerder dat elck bysonder, ende niet vele onder malkanderen gemenght zijnde, gebruyckt en werden. (3) De Middelen die het Slijm uyt het Hooft door ’t gehemelte in den mont treken met knauwen, ofte gorgelen, zijn de volgende: MASTICK (te weten, die klare, ende uyt-gelesen greynen) geknauwt zijnde, treckt sacht, ende soetjens de Slijmerigheyt meerder uyt de mont, ende de keel, als uyt verre gelegene plaetsen, gelijck by nae alle andere dinghen, die men langhe in den mont laet omgaen. ROSYNEN met Amandelen, ende Peper geknaut, suyveren mede met sacht quijlen. Maer MOSTAERT ghestooten, ende in de mont genomen treckt het slijm uyt de Herssenen, ende in de neus-gaten gesteken doet niesen. KERSSE vermach met haer saet het selfde da nu van het Mostaert-saet geseyt is. Gelijck door grooter en scherper hitte noch stercker doet de wortel van PYRETHRUM ofte Bertram. Lange PEPER, al is hy seer heet, en is evenwel soo krachtigh niet om de Slijmerigheyt uyt den Hoofde soo overvloedigh in den mont te doen komen. LUYS-KRUYT niet alleen van wegen dat het door sijn scherpe saet in den mont ende keel sijnen brandende aert toont, maer oock van wegen bysondere kracht, treckt de Vochtigheyt ende Slijmerigheyt uyt de Herssenen, ende doetse uyt den mont loopen. (4) De verhaelde Middelen moeten aldus in ’t werck gestelt werden. N. Suycker Candy, 1. once, Mastick 1. loot. Lange Peper, Bertram, Luys-kruyt, van elcx 1. drachme. Dit tot poeyer gebracht, ende in popjens gebonden, tot een quijl-middel, om in den mont te houden, ende te knauwen, suyvert de tanden, het tandt-vleysch, wanghen, ende alle deelen van den mont, ende keel, te weten tot de welcke haer hitte kan reyken. Maer met gorgelen, alsoo hare kracht dan dieper doordringht, treckt het noch verder uyt de keel selve, uyt de amandelen, uyt de stroot, ende de holligheyt van ’t gemelte. Sodanigen Gorgel-water kan op dese manier bereyt werden: N. Mostaert-saet in azijn gestooten 1. once. Opgekoockt in Honich-water tot 1. pint, ende door-gekleynst zijnde, vermengt met Sap van Kersse 1. once tot een Gorgel-water. Ofte N. Vijgen in riemen gesneden No 4. Rozijnen sonder karlen 2. oncen, Soet-hout 1. loot. Gekoockt als boven, ende dan by-gedaen Fijn poeyer van Bertram 1. drachme. Lange Peper een half drachme tot een Gorgel-water. De kracht van Kersse, Bertram, ende Peper, vermits haer fijne ende geestige stoffe, vervlieght met koocken. Even-wel en wert noch door het gorgelen ’t binnenste van de Herssenen niet wel gesuyvert, om dat het niet en raeckt den gront van den Herssenen, daer hare Overtolligheyt meest nae toe vloeyt. Maer de beste, ende bequaemste suyvering der Herssenen sal geschieden door het gemelte, indien eenigh goet nat den neus ingehaelt zijnde met het Hooft achter over, komt vallen in de keel. Want voor by den gront van de Herssenen gaende, soo opent het den wegh, door den welcken de Overtolligheyt sijnen loop heeft, druckt kracht in de Herssenen, ende brengt hare Vuylicheyt uyt. Sulcks nat moet wat sachter wesen, gelijck op de volgende maniere: N. Beet-wortels, Heymst-wortels, van elcx 1. once (50) Winter-gerst, Soet-hout, Rozijnen, van elcx 1 loot. G. in Mede tot 12. oncen, waer in men weycken zal Wortel van Bertram een half drachme. Het door-gevrongen nat te gebruycken als geseyt is, tot een op-snuf middel. |
Het VIII Kapittel. Bijzondere geneesmiddelen voor het hoofd en de hersens. 1. Die de slijmerige vochtigheden door de neus trekken. 2. Door het niezen uitdrijven. 3. Door de mond laten uitkwijlen. 4. Hoe daartoe uit enkele de gemengde geneesmiddelen in het werk gesteld worden. (1) Nadat we de geneesmiddelen en zowel diegene die de schadelijke vochtigheden klaar maken en die ze uit de algemene delen van het lichaam verdrijven verhaald hebben zal ik nu gaan vervolgen die het overblijfsel zijn van de algemene purgatieven uit elk deel trekken en laten lossen en vooral uit hersens, uit de longen, uit de borst, uit het hart, uit de lever, uit de milt, uit de nieren, uit de baarmoeder en gewrichten. En zodanige dan ook die de delen die nu geheel gezuiverd zijn versterken en in hun vorige gezondheid herstellen. Zulks moet met geneesmiddelen gebeuren die door bijzondere gaven elk deel te baat komt. Derhalve trekken het snot en het slijm door de neus de volgende: (1) MARIOLEIN gewreven en in de neusgaten gestoken of het sap daarvan door de neus opgenomen zuivert de hersens en trekt allerhande slijmerige en taaie vochtigheid uit het hoofd. SALIE en BETONIE, beide gestampt of gewreven en dan in een van beide neusgaten wat lang laten steken trekken de slijmerigheid zonder moeite uit en verlichten wonderbaarlijk de hersenen. BIET, zowel rode als witte, trekt met haar brakke salpeterachtige kracht de vuiligheid uit het hoofd wanneer het sap met wat honigwater in de neus opgetrokken wordt. Daartoe mag men ook de worteltjes zelf gebruiken. KOOL trekt mede met zijn salpeterachtigheid, net zoals de biet, als het in de neus gestoken is de slijmerige vochtigheid uit het hoofd en ontlast de hersens van allerhande overtolligheid. Ik zal nu zeggen hoe de verhaalde middelen vermengd in het gebruik gebracht worden: N. Bladeren van salie, kolen, marjolein en betonie, van elk 1 hand vol, dit gestampt en met het sap van wat wijn en betoniewater geperst (tot een slijm uittrekkend middel) in de neus optrekken. Moet het sterker wezen dan kan daarbij sap van lis, elaterium of iets anders gedaan worden van hetgeen terstond volgen zal. Maar dan dient het sap niet opgetrokken te worden, dan alleen een langwerpig en gedraaid doekje, dat daar in geweekt is, in de neus steken. Want als dat sap in de hersens komt zal het daar wel veel slijm uittrekken, maar met een scherpe hoewel niet langdurige pijn waarom het mede niet goed is dat men het poeder van droge kruiden (zoals gewoonlijk gebeurt) door een schacht in de neus blaast. Men moet ook met hetgeen men in de neusgaten steekt het niet geheel verstoppen zodat de adem gehaald kan worden en de damp en de kracht van het neusmiddel in de hersens mag brengen. De zieke moet ook zijn hoofd voorover houden zodat de vuiligheid die om de hersens en haar vliezen hangt beter in de neusgaten mag schieten. (2) Die verder nu de slijmerigheid door niezen uitdrijven zijn verschillend van aard. Want ze zijn scherp zoals de vermelde en drijven door het beroeren van de hersens hun overtolligheid naar voren en de neusgaten. Van zodanige aard zijn de volgende: De wortel van de inlandse LIS die in de neusgaten gestoken wordt laat niezen en verwekt het lozen van de slijmerigheid wat het sap noch sterker uitvoert omdat het veel scherper is en derhalve ook nodig is dat het met enig verzachtend nat gematigd wordt. ELATERIUM of het sap van wilde komkommer waarvan hiervoor gehandeld is, gaat noch het sap van lis in kracht te boven zodat er ook meer gematigdheid nodig is. ZEEPKRUID is zeer heet en droog van aard, dapper zuiver makend waarom het voor zeep gebruikt wordt om de wol te zuiveren waarvan het ook de naam heeft van Lanaria, dat is wolkruid en Herba fullonum, herbe à foulon. Verwekt niezen en trekt de slijmerigheid uit het hoofd als het met honing gestampt en in de neusgaten gebracht wordt. KLIMOP, in het Latijn Hedera major, wordt ook Hedera Dionysia bij Dioscorides en door anderen Bacchica genoemd. Want de oude Grieken hadden de klimop aan Bacchus gewijd of omdat ze altijd groen, zoals hij jeugdig blijft, of omdat net als de klimop alles waar ze bij kan komen met haar bladeren vast omvat wat ook alzo Bacchus doet, dat is met de wijn het verstand der mensen met malligheid te verstrikken. De vrouwen (zegt Plutarchus in zijn Romeinse vragen) die zich overgegeven hadden aan de razende (daarom Maenades in het Grieks genoemd) Godsdienst van Bacchus lopen regelrecht naar de klimop, scheuren die af en eten het zodat het niet ongelooflijk is hetgeen sommige zeggen dat er een geest in de klimop is die de razernij verwekt, de zinnen beroert en ontstelt en een dronkenschap maakt zonder wijn. De poëten plachten ook kransen van klimop voor zich te laten vlechten om die op hun hoofd te zetten, zoals Plinius verhaalt in 16. 34 omdat ze ook, net als Democritus van hen dacht, in een halve razernij verzen maken. Horatius 1. Carm. 1 roert dit aan: ‘Me doctarum hederae praemia frontium. Dis miscens superis’. Deze klimop is zeer heet van aard, scherp, doordringend en wat tezamen trekkend. Het sap van de bladeren en bessen dat door de neus opgehaald wordt laat niezen, zuivert de hersens en trekt uit het hoofd de overtollige taaie en slijmerige vochtigheden. BEVERSWIJN, zoals het in andere krachten de hersens en zenuwen helpt zuivert het ook die door niezen. De wortel van HANENVOET is zeer scherp en als het gedroogd en gestampt is en in de neus gestoken wordt verwekt het niezen. Witte NIESWORTEL laat sterk niezen indien men maar een vezel in de neus steekt en noch beter als het tevoren in brandewijn geweekt is. Het poeder daarvan dient niet in de neus gedaan te worden tenzij iemand door slapende ziekte of m.s. vervoerd is. EUPHORBIUM is in de reuk alleen een nieskruid met wiens olie ook de neusgaten bestreken zijn veel waterigheid uit laten lekken. Zeepkruid en hanenvoet moeten gestampt en geweekt worden in honingwater of mede en de wikkels daarin gedoopt in de neus steken Nu omdat allen zeer scherp van krachten zijn en zodat er niet onverhoeds overkomt is het zekerder dat elk apart en niet velen onder elkaar gemengd worden voor het gebruik. (3) De middelen die het slijm uit het hoofd door het gehemelte in de mond trekken met kauwen of gorgelen zijn de volgende: MASTIEK (te weten die heldere en uitgezocht korrels) gekauwd trekt zacht en zoetjes de slijmerigheid meer uit de mond en de keel dan uit ver gelegen plaatsen zoals bijna alle andere dingen die men lang in de mond laat omgaan. ROZIJNEN die met amandelen en peper gekauwd worden zuiveren mede met zacht kwijlen. Maar MOSTERD die gestampt en in de mond genomen wordt trekt het slijm uit de hersens en als het in de neusgaten gestoken wordt laat het niezen. KERS vermag met haar zaad hetzelfde dat nu van het mosterdzaad gezegd is. Zoals door grotere en scherpere hitte noch sterker doet de wortel van PYRETHRUM of bertram. Lange PEPER, al is hij zeer heet, is evenwel niet zo krachtig om de slijmerigheid uit het hoofd zo overvloedig in de mond te laten komen. LUISKRUID (Delphinium staphisagria) niet alleen vanwege dat het door zijn scherpe zaad in de mond en keel zijn brandende aard vertoont maar ook vanwege bijzondere kracht trekt het de vochtigheid en slijmerigheid uit de hersens en laat ze uit de mond lopen. (4) De verhaalde middelen moeten aldus in het werk gesteld worden. N. Suikerkandij 1 ons, mastiek 1 lood, lange peper, bertram en luiskruid, van elk 1 drachme, dit tot poeder maken en in popjes binden tot een kwijlmiddel om in de mond te houden en te kauwen, het zuivert de tanden, het tandvlees, wangen en alle delen van de mond en keel, te weten tot waar haar hitte kan reiken. Maar met gorgelen, omdat haar kracht dan dieper doordringt, trekt het noch verder uit de keel zelf, uit de amandelen uit de strot en de holligheid van het vermelde. Zodanige gorgelwater kan op deze manier gemaakt worden: N. Mosterdzaad dat in azijn gestampt is 1 ons en koken in honingwater tot 1 pint, doorgezeefd vermengen met sap van 1 ons kers tot een gorgelwater. Of N. Vijgen in repen snijden no 4, rozijnen zonder pitten 2 ons, zoethout 1 lood, koken als boven en dan er bij doen fijn poeder van bertram 1 drachme en van lange peper een half drachme tot een gorgelwater. De kracht van kers, bertram en peper vervliegt vanwege hun fijne en geestige stof wat met koken. Evenwel wordt noch door het gorgelen het binnenste van de hersens niet goed gezuiverd omdat het niet de grond van de hersens raakt waar haar overtolligheid het meest naar toe vloeit. Maar de beste en geschiktste zuivering van de hersens zal gebeuren door het vermelde indien enig goed nat in de neus opgehaald wordt met het hoofd achterover dat in de keel komt te vallen. Want omdat het voorbij de grond van de hersens gaat opent het de weg waardoor de overtolligheid zijn loop heeft, drukt kracht in de hersens en brengt haar vuilheid uit. Zulk nat moet wat zachter wezen zoals op de volgende manier: N. Bietwortels, heemstwortels, van elk 1 ons (50) wintergerst, zoethout en rozijnen, van elk 1 lood, koken in mede tot 12 ons waarin men weken zal wortel van bertram een half drachme, het doorgewrongen nat gebruiken, zoals gezegd is, tot een opsnuifmiddel. |
Het IX. Capittel. 1. Verkoelende middelen, om den brandt van ’t Hooft, ende de Rasernye te bedwingen, als oock Slaep te verwecken. 2. Hoe uyt de selve de Mengel-middelen gemaeckt, ende gebruyckt werden. (1) ROSE droogh zijnde, belet de Sinckinghen, die sy nochtans vochtigh ende versch alleen door haren reuck verweckt, stilt de Hooft-pijn van hitte, doet Slapen, versterckt de Herssenen, ende het Verstant, soo dat de Grieksche poëet Anacreon niet sonder reden tot lof van de Rosen de volgende verssen gesongen heeft, die niet minder de lieffelijckheyts en hebben, als de Rosen selve: Roosje, ’t schoonste van de bloemen Die oyt mensche konde noemen, Die oyt Godt op aerden sent, Of aen Nymphen zijn bekent, Ghy hebt reuck en groote krachten, Ghy kont drouve pijn versachten, En of schoon uw’glans vergaet Noch soo doeje groote baet. Schoon uw’bladers zijn verstorven, Uwe geur is niet bedorven, Ghy kont wesen sonder jeught, Maer en zijn noyt sonder deught. Daer zijn weynigh bloemen, die soo vele deughden in hebben, ende so vele deelen in ons Lichaem dienstigh zijn, als de Rosen; daerom verciert Anacreon, dat die glinsterende roodigheyt haer aengeblasen is, door dien de Goden de selvige met haren Nectar, ofte Deel-wijn besproeyt hadden. VIOLEN verkoelende, ende vochtigh-makende versachten met haren reuck ende wesen den brandt van ’t Hooft, ende d’ ontstelde sinnen met het in-brengen van een sachten slaep. De geheele PLOMPEN verkoelen in den tweeden graed, haren wortel ende saet verdroogen, maer de blom vervochtight, de selvighe voor de neus-gaten, ende ’t voorhooft gedaen verminderen de Hooft-pijn uyt brandt ofte gal ontstaende, verweckt den Slaep, ende in-genomen verdrijft alle Hitte. LATTOUW soo van buyten opgeleyt, als van binnen gebesight, kan alderhanden Brandt uyt-blussen, stilt de op-loopende Sinnen, ende verweckt door haren lieffelicken damp den Slaep, ende sulcx slap, ende sonder eenige hindernisse. NACHT-SCHADE, te weten de Tamme, ofte Hof-Naskaye, van buyten op-geleyt, verweckt mede slaep, ende verkoelt den brant, dan moet met voorsichtigheyt gebruyckt werden, om de hitte niet te veel in te slaen, immers en dient niet van binnen in-genomen. BILSEN-KRUYT, dat een witte bloem, ende wit saet heeft, komt alleen onder de Genees-middelen: maer het swarte, ofte gele, om dat het rasernye often swaren slaep veroirsaeckt, moet men schouwen, hoe-wel de witte selver mede niet veylig en is, alsoo sijn veel gebruyck Mal maeckt. De witte bloemen van HEUL ofte Manckebollen, zijn mede kout in den derden graed, als oock den grooten DONDER-BAERT, maer sonder eenige quaetaerdigheyt. Dese drie voor den neus ende ’t voor-hooft gedaen, bedwinghen de scherpe Sinckingen, slissen den Brandt van ’t Hooft, versachten de Pijn van hitte, ende heete Coortschen gekomen, maken Slaep, ende stillen de Rasernye. De Saet-bollen van den witten HEUL, noch niet volkomen groot zijnde, werden wat gesneden, ende gequetst, ende de melckachtige druppels, die uyt de sneden vloeyen, laten sy daer aen, tot datse wat dick worden, door de kracht des luchts, ofte der sonnen. Dit wert by de Indianen, die het maken, Osium genoemt, in onse Apoteken Opium. Door geheel Asyen, ende Afrijcken is het gemeen volck aen dit Opium soo gewent, datse in stervensnoot schijnen te wesen, wanneer sy ’t selve niet meerder en eten: al ist dat het gebruyck van Taback de achtinghe van Opium nu onlanghs in Turckyen zeer vermindert heeft. Want eer den Taback in ’t gebruyck quam, soo en ontsagh een slecht man niet zijn laetste gelt aen Osium te besteden, gelijck wy hier te lande sien in Taback. Ende gelijck by ons de gene, die daer op gestelt zijn, een Taback-doosjen by haer draghen, ende waer sy komen gestadigh Taback suygen: even-eens zijn de Turcken gewent te doen met haren Osium, die sy altijdt by haer hebben, maer noch alder-meest gebruycken in tijde van oorlogh, insonderheyt wanneer sy met haer vyanden slaegs sullen gaen. Want sy voelen, door het gebruyck van ’t Osium haer selven kloeckhertiger, ofte (om beter te seggen) het gevaer minder bevroeyende, ende dien volgende minder ontsiende; gelijck, in soodanige gelegentheyt onse matrosen een glas Spaensche ofte Brande-wijn voor de mast geschoncken wert. Want dat kan oock, gelijck de poeet Horatius seyt, een ongewapent man in den strijdt stooten Quid non ebrietas de signat? operta recludit, Spes jubet esse rat as, in proelia trudit inermen. (51) Hierom als den Grooten Heer te velt gaet, dan en isser in Turckyen naulijcx Osium te koop te vinden. Prosper Apinus doeter noch by, datse nae het in-nemen van Opium slapende, een genuchelicken droom hebben, ende schijnen groote hoven vol boomen, kruyden, ende bloemen te sien. Sy nemen gemeenlick ’t sevens van de twintigh tot de vijftigh azen, jae sommige (gelijck ick hier oock kenne, die dagh voor dagh twintig, ende dertigh pijpen Taback drincken) een half drachme, ende dat tot een once daeghs, ende sulcx sonder eenig letsel, anders dat sy droncken schijnen te wesen. Ende hier te lande heeft men genoegh aen drie azen, ende in de grootste noot, ende sware Rasernye ses, ende sulcx moet noch al met groote voorsichtigheyt in-gegegeven werden, ende van Opium, dat zijn bereytsel, ende verbeteringe by hem heeft, waer toe insonderheyt streckende is het Beverswijn. Opium is van alle tijden gehouden geweest koudt in den uytersten, ofte vierden graed, ende op dat insicht hebben de Genees-meesters in alle Mengel-middelen, daer Opium in komt, om die kouwe wel te matighen, de heetste simpelen gemenght, gelijck onder andere te sien is in Philonium Romanum daer sy selfs tot het brandende Euphorbium komen. Dan by aldien uyt den smaeck, ende werckinghe te kennen is de gematigheyt ende hoedanigheyt der Genees-middelen, het Opium, dat wy gebruycken, zijnde niet alleen bitter van smaeck, maer oock soo scherp, dat het maer een weynigh in den mont gehouden, den mont, ende keel ontsteeckt, ende eenen brant op de borst maeckt: soo is daer uyt wel klaerlijck af te nemen, dat het van seer heete hoedanigheydt is. Het welcke noch meerder bevestight werdt, door den stercken, ende swaren reuck, die het van hem geeft. Hier uyt blijckt volkomentlick, wat een schandelicke leere het is van sommighe, die alles willen brenghen tot de eerste Hoedanigheden, ende alle oirsaken juyst willen halen uyt hitte, koude, vochtigheydt, ende drooghte. Welck misbruyck dus langh gemaeckt heeft het vast gevoelen, dat den Slaep in-gebracht werde door koude: daer nochtans de saecke, by aldien men alles wel insiet, geheel anders gelegen is; ende dat selfs de Middelen, die voor den slaep werden in-gegeven, niet kout, maer heet en zijn. Sulcx bevinden wy in den Wijn, Dolick, Styrax, Kennip-saet, Noten-moschaet, Persick-kaernen, bitter Amandelen, Alssen, Hop, Loock, die allegader merckelick heet zijn, ende even-wel Slaep verwecken. De andere, die gehouden werden door haer kouwigheyt te doen slapen, en zijn niet allegader kout. Selver het Bol-saet, ’t welck gelooft wert kout te zijn, en is ’t niet, dewijl den Olye, daer van geslagen, soo wel in de lamp brandt, als andere. Niet anders en is ’t met het sap, ofte Opium. Waer noch by komt, dat het selfde, ofte Landanum, maer tot twee ende drie azen in-gegeven zijnde, niet en zoude konnen het geheele Lichaem (insonderheydt alsser een heete Coortsche by is ) soo verkouden, noch soo veel dicke ende grove dampen, om al de weghen van de Herssenen te sluyten, konnen op-brenghen. Dewijl het dan met soo weynigh hoops, niet alleen een diepen, ende vasten Slaep, maer oock wat te veel in-ghenomen zijn zijn broeder, den Eeuwighen slaep verweckt: soo ist beter, dat men die slapende kracht toe-schrijft een verborghene, ende by-sondere eygenschap, bestaende in een swavelighen geest, ghelijck uyt den reuck, ende het licht branden, te mercken is. Want desen geest maeckt de Zielicke geesten in de Herssenen traegh, loom, ende als onbeweeghlick: waer door sy dan onbequaem zijn tot haer werck, ende sy stil zijnde soo valt den Mensche in slaep, die Opium niet alleen krachtelick en verweckt, maer bedwinght oock d’aldergrootste pijn, niet (gelijck beter was) in ’t wech-nemen van d’oirsaeck, maer in ’t verdooven van ’t ghevoelen, ghelijck veeltijdts nae het verlichten van de pijn, een doovigheydt ende swackheydt in het deel laet, het welck hier door verswackende, daer na soo veel te meerder, de wijl die soo veel te stercker gemeenlick weder keert, te lijden heeft. Derhalven is ’t veel beter, dat men voor-eerst besouckt, of men door uyt-wendighe Middelen ofte den slaep doen komen, ofte de pijn kan wech-nemen: dan in de selfde dient mede wel gelet op de Sieckte, ende op de Nature, te weten, datse niet ghebruyckt en werden, voor dat de alghemeene Middelen voor-ghegaen zijn, ende gheen stercke en leydt op Kinderen, of sachte Lichamen. Want in soodanighe laten sy een verdooftheydt, beschadighen de Heughenisse; ofte verwecken eenigh ander ghebreck. Ghelijck sommighe in de slaep van ’t Hooft met Opium gestreken zijnde, voor den slaep, daer van een slapende sieckte gekregen, andere op die plaetsch altijdt een kouw gevoelt hebben, ghelijck Dr. Foreest wel aenghemerckt heeft 7. Obst. 22. 23. hoe wel Platerus schrijft sulcx met uyterlick op-legghen by hem noyt vernomen te zijn. Galenus leert ons hier wel, de middel-maet te houden. Want, seyt hy 12. Meth. 1. die de siecken zoucken te behaghen, gaen in dese Genees-middelen de maet te buyten: ende die al te nauw gaen, ende de selvige gansch niet en willen gebruycken, laten de siecken van pijn sterven. Derhalven indien men tot sijn oogenmerck kan komen met die Genees-middelen, die de oirsaeck van de sieckte wech nemen, soo sal men het Slaep-kruydt laten blijven. Dan indien de sieckte door waken, ende (52) pijn sijne krachten verliest, soo mach het wel in-gegeven werden t’sijner tijdt, altijdt denckende dat het Lichaem daer van wat beschadight wert, maer dat de schade beter is, als de doot. Hier dient wel waer genomen, ofte de Krachten sterck genoegh zijn om de sieckte soo lange te wederstaen, tot dat de oirsaeck van ’t waken, ofte de pijn door gewoonlicke Genees-middelen kan wech genomen werden: ende men moet niet eerder tot Slaep-kruydt komen, voor al eer dat men vreest voor eenigh ongemack, dat het langh waken, ofte de pijn zoude moghen veroirsaken. Men moet oock wel letten ofte de Krachten door de sieckte niet te seer verswakt en zijn, of alleen van wegen de pijn, ende ’t waken gevaer loopen. Want in die gelegentheydt mach men sonder bekommeringh, als andere dinghen niet en helpen, slaep-kruydt in-geven: het welck door den slaep maeckt, dat de Pijn niet en gevoelt en wert, de Geesten verquicken, ende de Sieckelicke stoffe, door de versterckende wermte, te beter gekoockt ende overwonnen wert. In ’t gebruyck van slaep-kruydt moet men altijdt beginnen van ’t slapste, eerst van Spijse, daer nae van Genees-middelen, ten laetsten komen tot Opium, ende ’t geene daer van gemaeckt wert. Dan wanneer niet alleen van wegen het waken, ende de pijn gevaer en is, maer als oock van de sieckte selve de Krachten neder-geslagen zijn, soo dat men al van ’t Leven vreest, dan en moet men geen Opium, ofte eenigh ander Bol-kruydt in-geven: het welck in soodanighen gelegentheydt anders niet en doet, dan met de Geesten loom ende traegh te maken, de Doot te verhaesten. Staet oock waer te nemen, als het de krachten al toe-laten, het selfde niet dickwils te besigen, op dat het de Herssenen niet en bedwelmt, noch de Maegh ende ’t ander Ingewant niet en beschadight. Dan in een volle Borst en dient het nimmermeer gebruyckt, alsoo het de verstopte pijpkens van de Longe voorts sluytende, den adem verstickt, gelijck ick meerder als eens bevonden hebbe. MANDRAGORA wert gestelt kout in den derden, droogh in den eersten graed, gebruyckelick is haer wortel, bladt, ende vrucht. Heeft een sonderlinge kracht om te verkoelen, ende den brandt van heete Coortschen te versachten, als oock de Hooft-pijn, ende Rasernye, maer insonderheyt om den Slaep te verwecken, ende ’t gevoelen te verdooven, ende sulcx doet sy soo door den reuck van de vrucht, als door de wortel, ende bladeren gestampt, ende met Olye van Rosen over ’t Voor-hooft, ende den slaep van ’t Hooft geleyt. CANFER is een gomme van een Indiaenschen boom, den Ockernoten-boom in gedaente niet ongelijck, tranende uyt de spleten ofte kloven, als oock uyt het binnenste van den stam. Sy wert gehouden koudt ende droogh in den derden graed, is scherp, van stercken reuck, ende van soo dapper fijne deelen, datse dickwils in waesdommen vervlieght. Hierom, als oock om datse seer lichtelick ontsteeckt, ende ’t vyer vast behoudende langh brandende blijft, meenen andere, dat sy werm is. Blijckt even-wel dat sy in ontstekinge, ende verbrantheyt een seer verkoelende kracht uyt-brenght. Dan men zoude mogen seggen, dat sy de heete dampen uyt-treckt, door gelijckheyt van selfstandigheyt, gelijck op verbrant geen kouwe dinghen, maer heete, op verkoude des winters geen werme, maer snee ende kout water gewreven werden. Op de selfde wijse konnen oock vochtige middelen de vochtigheyt uyt het Lichaem trecken, gelijck het vleysch van Slecken van buyten opgeleyt de Vochtigheydt heel diep uyt-treckt, als Galenus aen-wijst, ende de Ervarentheydt bevestight. De Canfer beneemt de hitte, ende de pijne daer uyt ontstaende van ’t Hooft, onder den neus gehouden, ofte met Sandel-hout, ende Rosen-water het voor-hooft, ende den slagh van ’t Hooft gestooft, stelpt het bloeyen uyt den neus, verquickt met haren reuck de verhitte Herssenen, dan beneemt (hoe-wel sulcx ontkent wert van Scaliger exerc. 104. sect. 8) ander verquickinge niet alleen geleyt ter plaetsche, maer oock aen geroken. Canfer is gom, die wonder kan, Haer reuck allen ont-mant een man; En neemt men in dit selsaem kruydt, Soo gaet de lust tot vrouwen uyt. (2) Dit is de voornaemste stoffe, waer uyt tot het verhaelde gebruyck gemaeckt werden Syropen, Pillen, ofte Electuaryen: gelijck daer in den Apoteeck bereyt staen: Syroop van gedrooghde Rosen, Syroop van Plompen, van Bollen, Pillen van Hons-tonge, Conserf van Bollen, Trochiscen van Amber-steen, ende van Canfer. Maer datelick kan men maken Stovingen, Strijcksels, ende Pappen. Gelijk in brandende Coortsche, ende in Hooft-pijn uyt hitte, wert een Stoving toebereyt, als volght: N. Gedistilleerde Wateren van Weeghbre, Rosen, Nachtschade, van elcx 3. oncen, Azijn van Rosen, anderhalf once. Canfer een half drachme. Een ander. N. Rosen, Violen, Plompen, Lattouw, Donder-baert, van elcx 1 handt vol. Saet van Lattouw, Bollen, Bilsen-kruydt van elcx 1. loot. Gekoockt in water tot op 1. pint tot een stooving, in ’t laetste daer by gedaen een muddeken Roos-azijn, ende dan lauw met een wollen douck om ’t voor-hooft tot aen de ooren toe geslagen, ende dickwils nae malkanderen ververscht. Het overblijfsel met Betonye ende wat Wijn-ruyte gemengt, ende dan gestampt, ende door een teems geslagen, ende daer dan onder gemengt Roos-salf ofte (53) Popeljoen-salf, ofte Olye van Bollen, tot anderhalf ofte twee oncen, tot een cata plasno, ende tusschen twee doucken voor het Hooft gebonden, is een bequame Pap voor de rasende Coortschen. Ten selfden eynde kan oock een Strijckinge gemaeckt werden, uyt Olye van Violen, van Rosen, van witte Bollen, ende Mandragora: waer by, als het de uyterste noodt vereyscht, Opium gedaen kan werden, maer met die gematigheyt, dat elck once Olye maer thien azen en ontfange. Hier Wasch onder gemengt, zal een Plaester wesen, om over ’t voor-hooft, ende den slaep van ’t hooft te leggen. Uyt de selfde is noch een ander Genees-middel te bereyden, om op de selfde plaetschen te brenghen Oxyrhodinum genoemt, als meest bestaende uyt Olye van Rosen, ende een weynigh Azijn, die daer by gedaen wert, om door sijn dunnigheyt, den Olye te dieper in te leyden. Dit middel en is niet alleen seer gereet, maer wert oock by Galenus gekeurt voor het alder bequaemste, die daer toe neemt het vierdepart Azijn. Dan die mate en kan soo effen niet bepaelt werden. Want in de gene, die een teer, ende open Lichaem hebben, en behouft den Olye niet veel behulps tot inleydingh: maer wel in soodanige, die vast ende besloten van huyt zijn. In vochtige Herssenen magh men oock vryelick by de Olye meerder Azijn mengen, weyniger in drooge. Want den Azijn verdrooght, ende belet dien volgende den Slaep. Men kan een Oxyrhodinum bequaemlick maken, als volght: N. Olye van Plompen, Bollen, Violen, van elcx 1. once. Water van Betonie, Nacht-schade, Azijn tot een Oyxihodinum van Rosen, van elcx een half once. Onder een geslagen, ende daer mede het Hooft voor ende boven lauw gestooft. Een Plaester tot het selfde N. Populjoen-salf, Roos-salf, met Azijn van Rosen gewasschen, van elcx 1 loot, Saet van Bollen, Vloey-kruydt kleyn gestooten, van elcx een half loot. Wasch 1 loot. Te samen gemaeckt tot een Plaester, om op douck gestreken voor het Voor-hooft te doen. Hier toe kan mede strecken (alsoo sommige de kouw ende nattigheyt van de Stovingen, als oock de Vettigheyt van de Olyen, ende Plaesters niet en konnen verdragen) het volgende Sacxken: N. De Kerne van Persick-steenen, 1 once, Gedroogde Betonye, Roode Rosen, Bilsen-kruydt, Saet van Lattouw, Bollen, van elcx 2. drachme. Alles grof gestooten, ende als een langhwerpigh Sacxken, ofte Kussenken, tusschen twee doucken ingestickt, ende dan wat besproeyt met Rosen-water, ende op een stoof, ofte anders werm gemaeckt, geleyt op het voor-hooft, ende den slaep; |
Het IX Kapittel. 1. Verkoelende middelen om de brand van het hoofd en de razernij te bedwingen als ook om slaap te verwekken. 2. Hoe hieruit de mengmiddelen gemaakt en gebruikt worden. (1) ROZEN die droog zijn beletten de verkoudheid wat ze nochtans als ze vochtig en vers is alleen door hun reuk verwekt, stilt de hoofdpijn van hitte, laat slapen, versterkt de hersens en het verstand zodat de Griekse poëet Anacreon niet zonder reden tot lof van de rozen de volgende verzen gezongen heeft die niet minder liefelijkheid hebben dan de rozen zelf: ‘Roosje, het schoonste van de bloemen die ooit mensen konden noemen, die ooit God op aarde zond of aan nimfen zijn bekend, gij hebt reuk en grote krachten, gij kan droeve pijn verzachten en ofschoon uw glans vergaat, noch zo doe je grote baat, ofschoon uw bladeren zijn verstorven uw geur is niet bedorven, gij kan wezen zonder jeugd, maar bent nooit zonder deugd’. Er zijn weinig bloemen die zoveel deugden in zich hebben en zoveel delen in ons lichaam nuttig zijn als de roos en daarom versiert Anacreon dat die glinsterende roodheid haar aangeblazen is doordat de Goden haar met hun nectar of deelwijn besproeid hebben. VIOLEN verkoelen en maken vochtig, verzachten met hun reuk en wezen de brand van het hoofd en de ontstelde zinnen met het inbrengen van een zachte slaap. De gehele PLOMPEN verkoelen in de tweede graad, haar wortel en zaad verdrogen, maar de bloem bevochtigt en als die voor de neusgaten en het voorhoofd gedaan wordt vermindert het de hoofdpijn die uit brand of gal ontstaan is, verwekt de slaap en ingenomen verdrijft het alle hitte. SLA zowel van buiten opgelegd als van binnen gebruikt, kan allerhande brand uitblussen, stilt de oplopende zinnen en verwekt door haar liefelijke damp de slaap en zulks slap en zonder enige hindernis. NACHTSCHADE, te weten de tamme of hof nachtschade die van buiten opgelegd mede slaap verwekt en de brand verkoelt, dan moet met voorzichtigheid gebruikt worden zodat de hitte niet te veel naar binnen slaat, ze dient immers niet van binnen ingenomen te worden. BILZEKRUID dat een witte bloem en wit zaad heeft komt alleen onder de geneesmiddelen, maar het zwarte of gele, omdat het razernij of zware slaap veroorzaakt, moet men schuwen hoewel de witte zelf mede niet veilig is omdat zijn vele gebruik mal maakt. De witte bloemen van HEUL of maankop zijn mede koud in de derde graad als ook de grote DONDERBAARD, maar zonder enige kwaadaardigheid. As deze drie voor de neus en het voorhoofd gedaan worden bedwingen ze de scherpe verkoudheid, stelpen de brand van het hoofd, verzachten de pijn die van hitte en hete koortsen komen, maken slaap en stillen de razernij. De zaadbollen van de witte HEUL worden als ze nog niet volkomen groot zijn wat gesneden en gekwetst, de melkachtige druppels die uit de sneden vloeien laten ze daaraan totdat ze wat dik worden door de kracht van de lucht of van de zon. Dit wordt door de Indianen, die het maken, osium genoemd en in onze apotheken opium. Door geheel Azië en Afrika is het gewone volk aan deze opium zo gewend dat ze in stervensnood schijnen te wezen wanneer ze het niet meer eten, al is het dat het gebruik van tabak de achting van opium nu pas geleden in Turkije zeer verminderd heeft. Want voor de tabak in het gebruik kwam toen ontzag een slecht man niet om zijn laatste geld aan opium te besteden zoals wij hier te lande zien in tabak. En zoals bij ons diegene die daar op gesteld zijn een tabaksdoosje bij zich dragen en waardoor ze steeds tabak kunnen roken eveneens zijn de Turken gewend te doen met hun opium die ze altijd bij zich hebben maar noch het allermeest gebruiken in tijde van oorlog en vooral wanneer ze met hun vijanden slaags zullen gaan. Want ze voelen door het gebruik van het opium zichzelf dapperder of (om beter te zeggen) vermoeden minder gevaar en dientengevolge ontzien ze minder net zoals in zodanige gelegenheid onze matrozen een glas Spaanse of brandewijn voor de mast geschonken wordt. Want dat kan ook, zoals de poëet Horatius zegt, een ongewapend man in de strijd stoten; ‘Quid non ebrietas de signat? operta recludit. Spes jubet esse rat as, in proelia trudit inermen’. (51) Hierom als de grote heer te velde trekt dan is er in Turkije nauwelijks opium te koop te vinden. Prosper Alpinus doet er noch bij dat ze na het innemen van opium slapen gaan om een genoeglijke droom hebben en dan schijnen ze grote hoven vol bomen, kruiden en bloemen te zien. Ze nemen gewoonlijk gelijk van de twintig tot de vijftig azen in, ja sommige (zoals ik hier ook ken die dag op dag twintig en dertig pijpen tabak roken) een half drachme en dat tot een ons per dag en zulks zonder enig letsel, anders dat ze dronken schijnen te wezen. En hier te lande heeft men genoeg aan drie azen en in de grootse nood en zware razernij zes en zulks moet noch al met grote voorzichtigheid ingegeven worden en van opium dat zijn bereidingen en verbetering bij zich heeft waar toe vooral beverswijn dient . Opium is van alle tijden koud in de uiterste of vierde graad gehouden geweest en via dat inzicht hebben de geneesmeesters in alle mengmiddelen waar opium in komt om die kou goed te matigen de heetste enkelvoudige gemengd zoals onder andere te zien is in Philonium Romanum waar het zelfs tot het brandende Euphorbia komt. Dan omdat uit de smaak en werking de gesteldheid en hoedanigheid van de geneesmiddelen te herkennen is dat het opium dat we gebruiken niet alleen bitter van smaak is, maar ook zo scherp dat het maar een weinig in de mond gehouden wordt het de mond en keel ontsteekt en een brand op de borst maakt, zo is daaruit wel duidelijk te vernemen dat het van zeer hete hoedanigheid is. Wat noch meer bevestigd wordt door de sterke en zware reuk die het van zich geeft. Hieruit blijkt volkomen wat een schandelijke leer het is van sommigen die alles tot de eerste hoedanigheden willen brengen en alle oorzaken juist willen halen uit hitte, koude, vochtigheid en droogte. Welk misbruik des te lang de vaste mening gemaakt heeft dat de slaap ingebracht wordt door koude, daar nochtans de zaak, omdat men nu alles goed inziet, geheel anders gelegen is en dat zelfs de middelen die voor de slaap ingegeven worden niet koud, maar heet zijn. Zulks zien we in de wijn, dolik, Storax, hennepzaad, notenmuskaat, perzikkernen, bittere amandelen, alsem, hop en knoflook die allen opmerkelijk heet zijn en evenwel slaap verwekken. De andere die door hun koude gehouden worden te laten slapen zijn niet allen koud. Zelfs het papaverzaad, waarvan geloofd werd dat het koud was, is het niet omdat de olie die daarvan geslagen wordt net zo goed in de lamp brandt als andere. Niet anders is het met het sap of opium. Waar noch bij komt dat het, of laudanum, als het maar tot twee en drie azen ingegeven wordt, niet het gehele lichaam zo (vooral als er een hete koorts bij is) zou kunnen verkoelen, noch zoveel dikke en grove dampen om alle wegen van de hersens te sluiten kunnen opbrengen. Omdat het dan met zo weinig hoop niet alleen een diepe en vaste slaap, maar ook als het wat teveel ingenomen wordt zijn broeder de eeuwige slaap verwekt is het beter dat men die slapende kracht toeschrijft aan een verborgene en bijzondere eigenschap die uit een zwavelige geest bestaat zoals uit de reuk en het gemakkelijke branden te merken is. Want deze geest maakt de zielachtige geesten in de hersens traag, loom en als onbeweeglijk waardoor ze dan ongeschikt zijn tot hun werk en ze stil zijn zo valt de mens in slaap wat opium niet alleen krachtig verwekt, maar ook de allergrootste pijn bedwingt die niet bestaat (zoals beter zou zijn) in het wegnemen van de oorzaak, maar in het verdoven van het gevoel zodat het vaak na het verlichten van de pijn een dovigheid en zwakheid in het deel laat wat hierdoor verzwakt wordt en daarna zo veel meer te lijden heeft omdat het gewoonlijk zoveel sterker weer keert. Derhalve is het veel beter dat men eerst uitzoekt of men door uitwendige middelen of de slaap kan laten komen of de pijn weg nemen, dan hierin dient mede goed gelet te worden op de ziekte en op de natuur, te weten dat ze niet gebruikt worden voordat de gewone middelen vooraf gegaan zijn en geen sterke op kinderen of zachte lichamen legt. Want in zodanige laten ze een verdoving, beschadigen het geheugen of verwekken enig ander gebrek. Zoals sommige in de slaap van het hoofd met opium bestreken zijn voor de slaap en daarvan een slapende ziekte gekregen hebben en andere op die plaats altijd een koude gevoeld hebben zoals dr. Foreest wel opgemerkt heeft in 7. Obst. 22, 23, hoewel Platearius schrijft dat zulks met uiterlijk opleggen bij hem nooit vernomen is geweest. Galenus leert ons hier wel om de middelmaat te houden. Want zegt hij, in 12 Meth. 1, die de zieken zoeken te behagen gaan in deze geneesmiddelen de maat te buiten en die al te nauw gaan en die het geheel niet willen gebruiken laten de zieken van pijn sterven. Derhalve indien men tot zijn doel kan komen met die geneesmiddelen die de oorzaak van de ziekte weg nemen dan zal men het slaapkruid laten blijven. Dan indien de zieke door waken en (52) pijn zijn krachten verliest dan mag het wel ingegeven worden te zijner tijd maar er altijd aan denken dat het lichaam daarvan wat beschadigd wordt maar dat de schade beter is dan de dood. Hier dient wel waar genomen te worden of de krachten sterk genoeg zijn om de ziekte zolang te weerstaan totdat de oorzaak van het waken of de pijn door gewone geneesmiddelen weg genomen kan worden en men moet niet eerder tot het slaapkruid komen voor al eer men vreest voor enig ongemak dat het lange waken of de pijn zou mogen veroorzaken. Men moet er ook goed op letten of de krachten door de ziekte niet te zeer verzwakt zijn of alleen vanwege de pijn en het waken gevaar lopen. Want in die gelegenheid mag men zonder zorgen, als andere dingen niet helpen, slaapkruid ingeven want door de slaap maakt het dat de pijn niet gevoeld wordt, de geesten verkwikt en de ziekelijke stof door de versterkende warmte beter gekookt en overwonnen wordt. In het gebruik van slaapkruid moet men altijd beginnen van het slapste, eerst van spijs en daarna van geneesmiddelen en tenslotte komen tot opium en hetgeen daarvan gemaakt wordt. Dan wanneer niet alleen vanwege het waken en de pijn gevaar is, maar als ook van de ziekte zelf de krachten neergeslagen zijn zodat men voor het leven vreest dan moet men geen opium of enig ander slaapbolkruid ingeven wat in zodanige gelegenheid niets anders doet dan de geesten loom en traag te maken en de dood te verhaasten. Er moet ook op gelet worden dat als de krachten het toelaten hetzelfde niet dikwijls gebruikt wordt zodat het de hersens niet bedwelmt, noch de maag en het andere ingewand niet beschadigd. Dan in een volle borst dient het nimmermeer gebruikt te worden omdat het de verstopte pijpjes van de longen verder sluit en de adem verstikt zoals ik meer als eens ondervonden heb. MANDRAGORA wordt koud in de derde en droog in de eerste graad gesteld, gebruikelijk is haar wortel, blad en vrucht. Heeft een bijzondere kracht om te verkoelen en de brand van hete koortsen te verzachten als ook de hoofdpijn en razernij, maar vooral om de slaap te verwekken en het gevoel te verdoven en zulks doet ze door de reuk van de vrucht als door de wortel en bladeren te stampen en met olie van rozen op het voorhoofd en de slaap van het hoofd te leggen. KAMFER (Dryobalanops camphora) is een gom van een Indiaanse boom die veel op de walnoot qua vorm lijkt en uit de spleten of kloven traant als ook uit het binnenste van de stam. Ze wordt gehouden voor koud en droog in de derde graad en is scherp, van sterke reuk en van zulke dappere fijne delen dat ze dikwijls in wasem vervliegt. Hierom en ook omdat ze zeer gemakkelijk ontsteekt en omdat ze het vuur vasthoudt en lang blijft branden menen anderen dat ze warm is. Blijkt evenwel dat ze in ontstekingen en verbranding een zeer verkoelende kracht uitbrengt. Dan zou men mogen zeggen dat ze de hete dampen uittrekt door gelijkheid van zelfstandigheid zoals op verbranding geen koude dingen, maar hete en op koude ‘s winters geen warme, maar sneeuw en koud water gewreven worden. Op dezelfde manier kunnen ook vochtige middelen de vochtigheid uit het lichaam trekken zoals het vlees van slakken die als ze van buiten opgelegd worden de vochtigheid er heel diep uittrekt zoals Galenus aanwijst en de ervaring bevestigt. Kamfer beneemt de hitte en de pijn die daaruit ontstaat van het hoofd als het onder de neus wordt gehouden of met sandelhout en rozenwater het voorhoofd en de slag van het hoofd gestoofd wordt, stelpt het bloeden uit de neus, verkwikt met haar reuk de verhitte hersens, dan beneemt (hoewel zulks ontkent wordt door Scaliger in exercitationes 104, sect. 8) andere verkwikking en niet alleen als het ter plaatse aan gelegd wordt, maar ook aan geroken’. ‘Kamfer is gom die wonder veel kan, zijn reuk alleen al ontmant een man. En neemt men dit zeldzaam kruid in dan gaat de lust tot vrouwen uit’. (2) Dit is de voornaamste stof waaruit tegen het verhaalde gebruik siropen, pillen of likkepotten gemaakt worden zoals er in de apotheek klaar gemaakt staan siroop van gedroogde rozen, siroop van plompen, van papaver, pillen van hondstong, conserf van papaver, koekjes van ambersteen en van kamfer. Maar dadelijk kan men stovingen, strijksels en pappen maken. Net zoals in brandende koortsen en in hoofdpijn uit hitte wordt een stoving klaar gemaakt als volgt: N. Gedistilleerd water van weegbree, rozen en nachtschade, van elk 3 ons, azijn van rozen anderhalf ons, kamfer een half drachme. Een ander; N. Rozen, violen, plompen, sla, donderbaard en van elk 1 hand vol, zaad van sla, papaver en bilzekruid, van elk 1 lood, gekookt in water tot op 1 pint tot een stoving waarop het laatste bij gedaan wordt een mudje rozenazijn en dan lauw met een wollen doek om het voorhoofd tot aan de oren toe geslagen en vaak na elkaar ververst. Het overblijfsel met betonie en wat wijnruit gemengd en dan gestampt en door een zeef geslagen en daar dan onder rozenzalf mengen of (53) populierzalf of olie van Papaver tot anderhalf of twee ons tot een cataplasma en tussen twee doeken voor het hoofd binden is een goede pap voor de razende koortsen. Voor hetzelfde doel kan ook een strijksel gemaakt worden uit olie van violen, van rozen, van witte papaver en Mandragora waarbij als het de uiterste nood vereist opium gedaan kan worden, maar met die gematigdheid dat elk ons olie maar tien azen ontvangt. Hier was onder mengen geeft een pleister om op het voorhoofd en de slaap van het hoofd te leggen. Hieruit is noch een ander geneesmiddel te bereiden om op dezelfde plaatsen te brengen die oxyrhodinum genoemd wordt omdat het voor het meeste bestaat uit olie van rozen en wat azijn die daarbij gedaan wordt om door zijn dunheid de olie er dieper in te laten gaan. Dit middel is niet alleen zeer gereed, maar werd ook door Galenus gekeurd voor het allerbeste, die neemt daartoe het vierde deel azijn. Dan kan die maat niet zo gelijk bepaald worden. Want in diegene die een teer en open lichaam hebben behoeft de olie weinig hulp tot inleiding, maar wel in zodanige die vast en besloten van huid zijn. In vochtige hersens mag men ook behoorlijk meer azijn bij de olie mengen en minder in droge. Want de azijn verdroogt en belet dientengevolge de slaap. Men kan een oxyrhodinum geschikt maken als volgt: N. Olie van plompen, papaver, violen en van elk 1 ons, water van betonie, nachtschade en azijn tot een oxyrhodinum van rozen, van elk een half ons. Door elkaar gemengd en daarmee het hoofd voor en boven lauw stoven. Een pleister voor hetzelfde; N. Populierenzalf en rozenzalf dat met azijn van rozen gewassen is, van elk 1 lood, zaad van papaver, vlooienkruid, (Plantago psyllium) klein gestampt, van elk een half lood, was 1 lood, tezamen gemaakt tot een pleister om op een doek te strijken om op het voorhoofd te doen. Hiertoe kan mede strekken (omdat sommige de koude en nattigheid van de stoving, als ook de vettigheid van de olie en pleisters niet kunnen verdragen) het volgende zakje: N. De kernen van perzikstenen, 1 ons, gedroogde betonie, rode rozen, bilzekruid, zaad van sla en papaver, van elk 2 drachme. Alles grof gestampt en als een langwerpig zakje of kussentje tussen twee doeken inaaien en dan wat besproeid met rozenwater en op een stoof of iets anders dat warm gemaakt is gelegd op het voorhoofd en de slaap; |
Het X. Capittel. 1. Werme Simpelen, die de over-blijfsels van de koude Sieckten der Herssenen door by-sondere eygenschap verdrijven. 2. Hoe uyt de selve mengel-middelen gemaeckt en gebruyckt worden. De Bloemen van den LINDEN-BOOM zijn werm, ende droogh van aert, ende seer fijn van deelen. Doen groot vordeel den genen, die met Hooft-pijn, ende Draeyingen gequelt zijn, haren oirspronck uyt koude hebbende. Zijn mede nut, ende dienstigh voor de Popelsy, ende Vallende Sieckte. Soo wert oock de jonge Kinderen, die de Stuypgens hebben, ’t gedistilleert Water bequamelick in-gegeven. MEY-BLOEMKENS (Lilum Convallium genoemt) wassen overvloedigh in ’t Haeghsche-bosch, ende zijn werm ende droogh van aert, dun makende, ende verterende. Sy werden met groote baet gebruyckt in Draeyinge, Beroertheyt, Popelsy, Vallende Sieckte. Ende het Water geeft men mede de Kinderen in, voor de Stuypgens. Sommige doense op Wijn, om de Heugenis te verstercken, waer toe, als tot de verhaelde Gebreken, de selvige beneffens Lavender bloemen, Rosmarijn-bloessem, de knoppen van Confilye de Greyn ende diergelijcken, in Wijn eenige dagen geweeckt, ende dan het Water met een helm over-gehaelt zijnde, niet alleen de Herssenen, maer oock het Hert sonderlinghe verquickt, ende versterckt. SAVYE ofte SALYE, is werm, ende droogh in ‘t hooghste van den tweeden graed, de kleynste wert voor de krachtighste gehouden, ende daerom Edele Salye genoemt. Is wat t’samen-treckende van aert, ende stelpt dien volgende het Bloedt, versterckt de Maegh, ende Herssenen, verweckt den verloren lust om te eten. Maer is bysonder nut, ende bequaem om de Zenuwen te stercken, ende al de gebreken die daer in uyt koude en vochtigheyt vallen, door hare verwermende ende opdroogende kracht, te genesen. Daerom en doen niet qualick de oude luyden, die alle morgen de bladeren van Salye op haer Boter-en-Broot eten. De Schole van Salerno heeft dit kruydt soo hoogh geacht, dat sy schrijft niet te weten, hoe een Mensche komt te sterven, die Salye in sijnen hof heeft Cur moriatur homo, cui Salvia crescit in Horto? Contravim mortis, non est medicamen in hortis. Salvia confertat nervos, man uumque tremorum Tollit & ejus ope febris acuta fugit, Salvia sal vatrix, naturae conciliatrix. Of Aldus: Waerom toch sterft een mensch, wiens Hof hem Salye geeft? Om dat voor ’t Wee des doots zijn Thuyn geen Kruydt en heeft, (54) De Salye Zeen’wen sterckt, weerd’t beven van de handen En bluscht de Coortschen uyt die fel en vinnigh branden. Sy is een Heylandin, versoenster der Natuur Die ’t leven als vernieuwt, en in-stord jeugdigh Vuur. BETONYE is al van oudts by de Romeynen, ende noch in Italyen seer veel geacht. Sy komt de Herssenen te hulpe, de welck sy oock alleen door den reuck verquickt. Daerom is sy dienstigh den gene, die niet wel met het Hooft bewaert en zijn, die de Vallende-sieckte, Beroerte, ende Lamme leden hebben. MARIOLEYNE is heet ende droog in ’t beginsel van den derden graed, zeer doordringende; versterckt met haren lieffelicken reuck de Herssenen, ende zenuwen, ende ontdoet in de selvige de winden, ende dicke slijmerigheden, ende de hier uyt veroirsaeckte, verstoptheyt. ROSMARYN is van de selfde gematigheyt, maer noch beter als Marioleyne om het Hooft, ende de Zenuwen te verstercken, als oock om de geheugenisse, ende al de Sinnen. Helpt de Schuddinge, ende Lammigheyt. STECHAS, wiens bloemen ofte knopkens alleen in ’t gebruyck zijn, geeft een sonderling behulp aen de Herssenen, ende Zenuwen, haren koude ghebreken met matelicke wermte genesende, ende dien volgende seer dienstigh voor Suysseling, Vallende-sieckte, ende Swaermoedigheyt. ACORUS, ofte wel-rickent LISCH, is verwermende ende verdroogende in den derden graed, bequaem tot de koude, ende winderige gebreken van de Maegh, ende Herssenen, die hy, in de neus gesteken, versterckt. Geknaut zijnde maekt eenen goeden adem, ende verweckt de geyligheyt, gelijck Avicenna schrijft. WYNRUYT is heet ende droogh in den derden graed, bedwingt, geroken ende van buyten op-geleyt de verwaeyde Sinnen, ende ydelheyt der Herssenen, verset het swaermoedigh schricken, ende met Oxyrhodinum gebruyckt versacht de Hooft-pijn van alderhande oirsaken. Het Sap met Honigh, Olye van Rosen, ende Olye van Bakelaer vermengt, geneest de Dovigheyt, ende het Tuyten van de ooren, als men ’t dickwils in de ooren druypt, insonderheyt wat Beverswijn daer by doende. LAVENDER, wiens bloemen wy maer en gebruycken, is mede heet ende droogh in den derden graed, ende geestig van deelen. Geneest alle koude gebreken des Hoofts, als swijmelinge, Slapende sucht, Beroertheyt, ende Vallende-sieckte. De kleyne SANTORYE is een behulp-middel voor de Sinckingen, de Zenuwen seer bequaem, also sy de selvige seer vervochtight zijnde buyten schade ontlast ende verdrooght. LAURIER is een wel bekende heester, ende by alle Schrijvers seer vermaert, de Poëten vercieren dat Apollo verlieft zijnde op de schoone Daphne, ende haer vervolgende, sy verandert in een Laurier, sulcx haren naem oock beteyckent. Hier over spreeckt Apollo by den poeet Ovidius sijn veranderde Daphne aldus aen, in 1. boeck van de Metam. Indien ick tot mijn vrou u niet en kan verwerven, Noch sal in mijn gemoet u liefde niet versterven, Ghy sult mijn eygen zijn, ende dat voor alle tijt. Schoon gy nu tot een boom, Eylaes! verandert zijt. Ick sal ontrent uw’loof mijn dickmael gaen verlusten, Mijn luyt, en pijl, en boogh sal op uw’tacken rusten, En als ick in het wout van jagen ben vermoeyt, Dan sal ick komen sien hoe dat mijn boomtje groeyt. Doch als een moedigh heldt den vyandt sal verjagen, Sal hy een groene krans van uwe bladers dragen, Tot loon van sijn bedrijf, en ridderlicke daat, Terwijl een bly gejuygh tot aen de hemel gaet. De plaetsche, daer veel Laurier wast, werden gerekent een seer gesonde Lucht te hebben. Ende daerom oirdeelden de oude, dat Antiochyen de gesontste stad was, om te bewonen, van geheel Asyen, dewijl het lant daer rontsom den Laurier in overvloet voort-brengt. Sulcx wert oock bevestigt van den Grieckschen History-schrijver Herodeanus in sijn 1. boeck, daer hy schrijft van een Pest, die geheel Italyen door-gingh. De keyser Commodus (seyt hy) heeft hem doen, volgens den raet van sommige Genees-heeren, begeven nae de Stadt Lauretum. Want die plaets koel zijnde, ende donckerachtigh door de dichte bosschen van Laurier (waer van de plaets den naem treckt) werde geoirdeelt bequaem te zijn om de Gesontheyt te bewaren, als mede om de bedervinge van de Lucht te weder-staen, soo van weghen de liffelicken reuck, als van wegen de vermaeckelijcke schaduwe der Boomen. Den Reuck van de Laurier wert oock seer gesont gehouden in gesonde Lucht, ende selfs oock goet te zijn om de Vallende-sieckte te beletten, ende ’t verstant te scherpen, waerom de Poeeten eertijdts daer mede gekroont plegen te werden, gelijck oock van Petrarca, ende andere te lesen is, ende noch de Keyser gelaurierde Poeeten maekt. Dan zoude goet zijn, dat hy met den kroon van den Apollischen-boom, haer mede den geest konde geven. De Bladeren zijn werm, ende droogh diep in den tweeden graed: de Bayen, ofte Bakelaers werden met andere Genees-middelen gemengt tot verlichtinge van de moeyigheyt der zenuwen, ende by Salven om te verwermen, ende te verteren. Het sap laet men in de ooren druypen voor de Pijn, ende Hart-horigheyt. PEONYE manneken is beter, als wijfken, verwermt in den eersten ende verdrooght in den tweeden graed, gebruyckelick in wortel, bloemen ende saet. (55) Verquickt wonderbaerlick de Herssenen door haren reuck, maer meerder opgeleyt ende in-genomen zijnde, stilt de ontstelde Sinnen, verdrijft Schrick ende Vreesachtigheyt, helpt de sware Droomen, ende het ’s nachts over vallen, ofte rijden van de Nacht-merrye. Dan insonderheydt is van alle tijden seer vermaert geweest voor de Vallende Sieckte, selver maer om den hals gehangen. Galenus gaet hier in soo breedt, dat hy schrijft een jongh kint gesien te hebben, het welcke somtijdts acht geheele maenden, mits dese wortel aen den hals hangende, vry was van de Vallende-sieckte, ende die wortel namaels door ongheluck af-vallen zijnde, het van stonden aen wederom de selve sieckte kreegh. Maer wanneer de wortel, ende ’t saet, het kint wederom aen den hals gehanghen werde, dat het alsdan daer af bevrijt bleef. Hy, om hier seker te gaen, seydt sulcx wederom van den hals af genomen te hebben, ende dat het kint daer over wederom in de selve Sieckte verviel. Waerom hy daer nae dat niet meer en heeft willen besoucken, maer een groot stuck van de versche wortel wederom aen sijnen hals gehanghen, waer door het van de sieckte ontslagen, ende volkomentlick genesen is geweest. Hy, hier van reden ondersouckende, meent dat eenighe deelen, ofte dompen, die uyt dese wortel quamen, ende door den aessem, van dit kint in-getrocken wierden, de krancke ende gebreckelicke deelen des Lichaems konden genesen, ende de quade gestaltenisse der Herssenen verbeteren: ofte dat de Lucht, die de ontstelde Herssenen schadelick was, eenpaerlick door dese wortel verandert, ende verbetert zijnde, de Vallende-sieckte in dit kint niet meerder veroirsaken en konde. Hoe het zy, wy en konnen die groote, ende soo wonderbare kracht in de Peonye huydensdaeghs niet bevinden. THYM is in den selfden graed verwermende ende verdroogende, van door-snijdende kracht. Sijnen reuck is seer nut, gelijck Plinius getuyght, voor de gene, die de Vallende-sieckte hebben, als daer door opstaende ende wederom bekomende. Daerom is ’t goet, dit kruydt tusschen haer lakens, ende rontsom haer bedde te stoven. Is mede dienstigh voor de gene die swaermoedig van geest, ende sonder reden vreesachtigh zijn, met wijn gebruyckt. QUENDEL, ofte Wilden Thijm, ’t welck oock Onser Vrouwen bed-stroo genoemt wert, is van de selfde hoedanigheyt met den Hof-Tijm, mede scherp, fijn van deelen, door-snijdende, ende dun-makende. Geroken, ende met Oxyrhodinum opgeleyt, helpt ende versterckt de Herssenen, so dat hy daer door de Pijn, ende Rasernye verlicht met slaep te maken. Kan niet-te-min teghen houden, ende verdrijven van buyten opgeleyt zijnde, de Snuf, ende koude Sinckinghen. De wortel van LISCH, ende ALOE, behalven datse slaep verwecken, soo stillen sy oock de Hooft-pijn met Rosesalf voor ’t hooft, ende op den slagh gestreken: ende daer aen geroken zijnde verquicken de Herssenen. (2) Van dese werden weynigh gemengde Genees-middelen gevonden, ende de voornaemste zijn Syroop van Stechas, ende Betonye, Diacorum, Cans. Capitalis, Diapoenias: maer elckers Water wert bewaert; oock sommige Conserven, als van bloessem van Rosmarijn, Salye, Betonye. Als mede Wijnen van Salye, Rosmarijn, Lavender, ende de Olyen van Thijm, Bakelaer, Wijnruyt. De Turcken pleghen de versche wortelen van Acorus schoon af te schellen, ende te confijten: ende daer van ’s morghens met nuchteren monde wat te knauwen teghen de quade lucht, in tijde van Pest. Dan sy konnen oock tot al het verhaelde gebruyckt werden, ende daer toe zijnse in onse Apoteecken mede te vinden. Nu voor yet dat wy terstont gereet maeken, alsser ofte de stoffe van koude sieckten te verdrooghen is, ofte de Herssenen moeten versterckt werden, soo koockt men vele van de selvighe met Genever-besyen, Venckel, ende Anijs-saet in Loogh van Wijngaerts-rancken, ofte in Water, daer op ’t laetst wat witte Wijn by gegoten wert. Daer toe en magh men niet alleen de groene Kruyden, maer ook de gedrooghde nemen, dewijl de selvige haer volkomen kracht behouden. Men kan oock eenen Olye tot alderhande koude Sieckten aldus toe-bereyden: N. Baeckelaer, Genever-besyen, van elcx 1. loot. Saet van Venckel, Wijnruyt, Peonye, van elcx 3 drachme. Salye, Betonye, Marioleyne, Bloemen van Stechas, Rosmarijn, Lavender, van elcx een half loot. Grof gestooten, ende daer op-gegoten ses oncen Branden-wijn tot dat alles door nat is, ende dan met twaelf oncen Olye gekoockt, tot dat alle den Brande-wijn vervlogen is, ende daer na den Olye uyt-geperst, ende bewaert tot gebruyck. Alle dese Genees-middelen, die wy nu by-gebracht hebben voor de overblijfsels van de koude Gebreken der Herssenen, en moeten niet gebesight werden, wanneer daer groote menichte van vochtigheydt by ghemenght is. Want door het ghebruyck van soodanighe heete dinghen, die door haer eyghen aert het Hooft vervullen, ende swaer maecken, wert de Sieckte vermeerdert, ende den krancken in noot van zijn leven gebracht: insonderheydt als daer geen behoorlicke Ader-latinghe, ofte andere ontlastinge voor-gegaen is. Het welck wel waer dient genomen by de gene, die in slapende Coortschen, ende Popelsy terstont met de heete Wateren in de weer zijn, selfs daer toe oock de mont opbreken, ende dat sonder onderscheyt, ofte aensien van de gelegentheydt des Krancken, die sy aldus wel een korte sieckte, maer met eenen geen langer leven maecken. |
Het X Kapittel. 1. Warme enkelvoudige die de overblijfsels van de koude ziekten van de hersens door bijzondere eigenschap verdrijven. 2. Hoe hieruit mengmiddelen gemaakt en gebruikt worden. De bloemen van de LINDENBOOM zijn warm en droog van aard en zeer fijn van delen. Doen groot voordeel aan diegenen die met hoofdpijn en draaiingen gekweld zijn en die hun oorsprong uit koude hebben. Zijn mede nuttig en nuttig voor m.s. en vallende ziekte. Zo wordt ook de jonge kinderen die de stuipen hebben het gedistilleerde water geschikt ingegeven. MEIBLOEMPJES (Lilium convallium genoemd, Convallaria majalis)) groeien overvloedig in het Haagse bos en zijn warm en droog van aard, maken dun en verteren. Ze worden met grote baat gebruikt in draaiingen, beroerdheid, m.s. en vallende ziekte. En het water geeft men mede de kinderen in tegen de stuipen. Sommige doen ze op wijn om het geheugen te versterken waartoe en tegen de verhaalde gebreken die naast lavendel bloemen, rozemarijnbloesem de knoppen van citroenkruid en dergelijke die in wijn enige dagen geweekt en dan met een helm overgehaald zijn niet alleen de hersens maar ook het hart bijzonder verkwikt en versterkt. SAVIE of SALIE is warm en droog in het hoogste van de tweede graad, de kleinste wordt voor de krachtigste gehouden en daarom edele salie genoemd. Is wat tezamen trekkend van aard en stelpt dientengevolge het bloed, versterkt de maag en hersens, verwekt de verloren lust om te eten. Maar is bijzonder nuttig en geschikt om de zenuwen te versterken en alle gebreken die daarin uit koude en vochtigheid vallen door haar verwarmende en opdrogende kracht te genezen. Daarom doen de oude lieden niet slecht die elke morgen de bladeren van salie op hun boter en brood eten. De school van Salerno heeft dit kruid zo hoog geacht dat ze schrijft niet te weten hoe een mens kan sterven die salie in zijn hof heeft ‘Cur moriatur homo, cui Salvia crescit in Horto? Contravim mortis, non est medicamen in hortis. Salvia confertat nervos, man uumque tremorum tollit & ejus ope febris acuta fugit, salvia sal vatrix, naturae conciliatrix’. Of Aldus; ‘Waarom toch sterft een mens wiens hof hem salie geeft? Omdat voor de pijn des doods zijn tuin geen kruid heeft’. (54) Salie versterkt de zenuwen en weert het beven van de handen. En blust de koortsen uit die fel en vinnig branden. Ze is een heiland, een verzoenster van de natuur. Die het leven als vernieuwt en er jeugdig vuur instort. BETONIE is al vanouds bij de Romeinen en noch in Italië zeer veel geacht. Ze komt de hersens te hulp die ze ook alleen door de reuk verkwikt. Daarom is ze nuttig voor diegene die het niet goed met het hoofd hebben, die de vallende ziekte, beroerte en lamme leden hebben. MARIOLEIN is heet en droog in het begin van de derde graad en zeer doordringend, versterkt met haar liefelijke reuk de hersens en zenuwen en ontdoet daarin de winden en dikke slijmerigheden en de hieruit veroorzaakte verstopping. ROZEMARIJN is van dezelfde gesteldheid, maar noch beter dan marjolein om het hoofd en de zenuwen te versterken als ook het geheugen en al de zinnen. Helpt de schudding en lammigheid. LAVENDULA STOECHAS, wiens bloemen of knopjes alleen in het gebruik zijn, geeft een bijzondere hulp aan de hersens en zenuwen en doordat ze die koude gebreken verwarmt met matige warmte geneest ze het en is dientengevolge zeer nuttig voor suizeling, vallende ziekte en zwaarmoedigheid. ACORUS of wel riekende LIS is verwarmend en verdrogend in de derde graad, geschikt tot de koude en winderige gebreken van de maag en de hersens die het als het in de neus gestoken wordt versterkt. Als het gekauwd wordt maakt het een goede adem en verwekt de geiligheid zoals Avicenna schrijft. WIJNRUIT is heet en droog in de derde graad, bedwingt als het geroken en van buiten opgelegd wordt de verwaaide zinnen en leegte van de hersens, verzet het zwaarmoedig schrikken en met oxyrhodinum gebruikt verzacht het de hoofdpijn van allerhande oorzaken. Het sap dat met honig, olie van rozen en olie van laurierbessen vermengd wordt geneest de doofheid en het tuiten van de oren als men het vaak in de oren druppelt en vooral als er wat beverswijn bij gedaan is. LAVENDEL, wiens bloemen wij maar gebruiken, is mede heet en droog in de derde graad en geestig van delen. Geneest alle koude gebreken van het hoofd als zwijmeling, slapende zucht, beroerdheid en vallende ziekte. DUIZENDGULDENKRUID is een hulpmiddel voor de verkoudheid en zeer goed voor de zenuwen omdat ze die zeer bevochtigt en buiten schade ontlast en verdroogt. LAURIER is een goed bekende heester en bij alle schrijvers zeer vermaard, de poëten versieren dat Apollo verliefd was op de schone Daphne en haar achtervolgde zodat ze veranderde in een laurier wat ook haar naam betekent. Hierover spreekt Apollo bij de poëet Ovidius zijn veranderde Daphne aldus aan in het 1ste boek van de Metamorfosen; ‘Indien ik u tot mijn vrouw niet kan verwerven, toch zal in mijn gemoed uw liefde niet versterven, gij zal mijn eigen zijn en dat voor altijd. Ofschoon ge nu tot een boom, eilaas! veranderd bent. Ik zal omtrent uw loof me vaak gaan verlustigen, mijn luit en pijl en boog zullen op uw takken rusten en als ik in het woud van jagen ben vermoeid dan zal ik komen zien hoe mijn boompje groeit. Doch als een moedige held de vijand zal verjagen zal hij een groene krans van uw bladeren dragen tot loon van zijn bedrijf en ridderlijke daden terwijl een blij gejuich tot aan de hemel gaat’. De plaats waar veel laurieren groeien wordt gerekend dat ze een zeer gezonde lucht hebben. En daarom oordeelden de ouden dat Antiochië de gezondste stad van geheel Azië was om te bewonen omdat het land daar rondom de laurier in overvloed voortbrengt. Zulks wordt ook bevestigd door de Griekse historieschrijver Herodeanus in zijn 1ste boek waar hij schrijft van een pest die geheel Italië doorging. Keizer Commodus (zegt hij) heeft zich toen naar de raad van sommige geneesheren naar de stad Lauretum begeven. Want omdat die plaats koel en donkerachtig is door de dichte bossen van laurier (waarvan de plaats de naam heeft) wordt geoordeeld geschikt te zijn om de gezondheid te bewaren als mede om het bederf van de lucht te weerstaan, zo vanwege de liefelijke reuk als vanwege de vermakelijke schaduw van de bomen. De reuk van de laurier wordt ook zeer gezond gehouden in gezonde lucht en zelfs ook goed te zijn om de vallende ziekte te beletten en het verstand te scherpen waarom de poëten eertijds daarmee gekroond plegen te werden zoals ook van Petrarca en van andere te lezen is en noch de keizer gelauwerde poëten maakt. Dan zou het goed zijn dat hij met de kroon van de boom van Apollo hun mede de geest kon geven. De bladeren zijn warm en droog tot diep in de tweede graad, de bessen of bakelaars worden met andere geneesmiddelen gemengd tot verlichting van de moeilijkheid van de zenuwen en bij zalven om te verwarmen en te verteren. Het sap laat men in de oren druppelen voor de pijn en slecht horen. PIOEN mannetje is beter dan wijfje, verwarmt in de eerste en verdroogt in de tweede graad, is gebruikelijk in wortel, bloemen en zaad. (55) Verkwikt wonderbaarlijk de hersens door haar reuk, maar meer opgelegd en ingenomen stilt het de ontstelde zinnen, verdrijft schrik en vreesachtigheid, helpt de zware dromen en het ’s nachts overvallen of rijden van de nachtmerrie. Dan is het vooral van alle tijden zeer vermaard geweest voor de vallende ziekte, zelfs als het maar om de hals gehangen wordt. Galenus gaat hierin zover dat hij schrijft een jong kind gezien te hebben wat soms acht gehele maanden, mits deze wortel aan de hals hing, vrij was van de vallende ziekte en als die wortel daarna per ongeluk afviel het van stonden af aan wederom dezelfde ziekte kreeg. Maar wanneer de wortel en het zaad het kind wederom aan de hals gehangen werd dat het dan daarvan bevrijd bleef. Hij, om hiervan zeker te zijn, zegt zulks wederom van de hals af genomen te hebben en dat het kind daardoor wederom in dezelfde ziekte verviel. Waarom hij daarna dat niet meer heeft willen onderzoeken, maar een groot stuk van de verse wortel wederom aan zijn hals gehangen heeft waardoor het van de ziekte ontslagen en volkomen genezen is geweest. Hij onderzocht hiervan de reden en meent dat enige delen of dampen die uit deze wortel komen en door de adem van dit kind ingehaald werd de kranke en gebrekkige delen van het lichaam kon genezen en de kwade vorm van de hersens verbeteren of dat de lucht die voor de ontstelde hersens schadelijk was, eenparig door deze wortel veranderd en verbeterd was de vallende ziekte in dit kind niet meer veroorzaken kon. Hoe het zij, wij kunnen die grote en zo wonderbare kracht in de pioen tegenwoordig niet vinden. TIJM is in dezelfde graad verwarmend en verdrogend, van doorsnijdende kracht. Zijn reuk is zeer nuttig, zoals Plinius getuigt, voor diegene die de vallende ziekte hebben die daardoor opstaan en wederom bekomen. Daarom is het goed dit kruid tussen hun lakens en rondom hun bed te stoven. Is mede nuttig voor diegene die zwaarmoedig van geest en zonder reden vreesachtig zijn, met wijn gebruikt. QUENDEL of wilde tijm wat ook Onze Vrouwen bedstro genoemd wordt is van dezelfde hoedanigheid met de hoftijm en mede scherp, fijn van delen, doorsnijdend en dun makend. Geroken en met oxyrhodinum opgelegd helpt en versterkt het de hersens zodat het daardoor de pijn en de razernij verlicht met slaap te maken. Kan niettemin tegen houden en verdrijven de snuf en koude verkoudheid als het van buiten opgelegd wordt. De wortel van LIS en ALOË, behalve dat ze slaap verweken, zo stillen ze ook de hoofdpijn met rozenzalf voor het hoofd en op de slag gestreken en als daar aan geroken wordt verkwikt het de hersens. (2) Van deze worden weinig gemengde geneesmiddelen gevonden, de voornaamste zijn siroop van stoechas en betonie, Diacorum of sap van Acorus, confectio Capitalis en Diapoenias, maar elk water wordt bewaard, ook sommige conserven als van bloesem van rosmarijn, salie en betonie. Zo ook wijnen van salie, rozemarijn, lavendel en de oliën van tijm, bessen van laurier en wijnruit. De Turken plegen de verse wortels van Acorus schoon af te schillen en te konfijten en daarvan ’s morgens met nuchtere mond wat te kauwen tegen de kwade lucht in tijde van pest. Dan kunnen ze ook tegen al het verhaalde gebruikt worden en daartoe zijn ze in onze apotheken mede te vinden. Nu voor iets dat we terstond gereed maken als er stof van koude ziekten te verdrogen is of de hersens versterkt moeten worden, dan kookt men vele ervan met jeneverbessen, venkel en anijszaad in loog van druivenranken of in water waarop het eind wat witte wijn bij gegoten wordt. Daartoe mag men niet alleen de groene kruiden, maar ook de gedroogde nemen omdat die hun volkomen kracht behouden. Men kan ook een olie tegen allerhande koude ziekten aldus klaar maken. N. Bessen van laurier en jeneverbessen, van elk 1 lood, zaad van venkel, wijnruit en pioen, van elk 3 drachme, salie, betonie en marjolein, bloemen van stoechas, rozemarijn en lavendel, van elk een half lood, grof gestampt en daar opgieten zes ons brandenwijn totdat alles door nat is en dan met twaalf ons olie koken totdat alle brandenwijn vervlogen is en daarna de olie uitpersen en bewaren tot gebruik. Al deze geneesmiddelen die wij nu bijgebracht hebben voor de overblijfsels van de koude gebreken van de hersens moeten niet gebruikt worden wanneer er grote hoeveelheid van vochtigheid bijgemengd is. Want door het gebruik van zodanige hete dingen die door hun eigen aard het hoofd vervullen en zwaar maken wordt de ziekte vermeerderd en de zieke in nood van zijn leven gebracht, vooral als er geen behoorlijke aderlating of andere ontlasting voor gegaan is. Wat wel waar genomen wordt bij diegene die in slapende koortsen en m.s. terstond met de heet water in de weer zijn en zelfs daartoe ook de mond open breken en dat zonder onderscheid of aanzien van de gelegenheid van de zieke die ze aldus wel een korte ziekte, maar meteen geen langer leven maken. |
m
Het XI Capittel. 1. Enckele, ende 2. Gemengde Genees-middelen om de Sinckengen tegen te houden, ende de Herssenen te verstercken. (1) Pochout komt van een boom in West-Indyen, van waer het hier te lande gebracht wert. Heeft sijnen naem aldaer Guayacan, ende by ons Pochout, om dat het de Pocken geneest, die by de Indianen, een gemeene sieckte zijn, ende aldaer weynigh geacht. Want, dewijl de Nature de Genees-middelen in elck lant voort-brengt voor de Sieckten, die aldaer gemeen vallen, gelijk wy ook elders aenwysen namentlik in de Inleydingh tot de Hollantse Genees-middelen, cap 1. Soo laet sy oock voor de Pocken, een algemeene sieckte in West-Indyen, een Genees-middel aldaer overvloedigh wassen, te weten het Pochout, uyt het welcke de inwoonders, noch versch zijnde, het Sap perssen, ende daer mede de Pocken licht, ende haest genesen. Het wast meest in ’t eylant san Domingo, het welck in ’t jaer 1493 door Christoffel Columbo ontdekt zijnde, heeft daer van vele Vrouwen, ende slaven met de Pocken in Spangjen gebracht, ende zijn uyt Spaengjen (daerom Spaensche pocken genoemt) so voort geset, diese oock in ’t jaer 1496. de princesse Iohanna, bruyt van Philips, eerts-hertogh van Oostenrijck over-brengende, de Zeeuwen, als sy lange tijdt voor Vlissinghen lagen, mede deelden. Soo dat elck daer nae het Genees-middel heeft moeten soecken in ’t lant, daer het gebreck eerst van daen gekomen was. Het beste Pochout is swaer, dick ende vast, binnen swart, buyten geelachtigh, bedeckt met een effen schors vast aen ’t hout klevende, van wegen sijne vettigheyt. Het wert gehouden werm, ende droogh in den tweeden graed, zeer fijn van deelen, met sijn bitterheydt verdeylende, af-vegende, uyt-drijvende, verdroogende, dun makende, ondoende van krachten. Is bequaem om te doen sweeten, om alle verrottinge, ende bedervinge te wederstaen, insonderheyt de Pocken, oude Zeeren, Schorftheyt, ende alle Vuyle gebreken des Huyts. Drooght op alle Sinckingen, ende dunne Vochtigheden die uyt de Herssenen op d’ander Deelen vallen. Wert in een besloten vat tot elcke once een half pint water, geweeckt, ende dan tot op de helft gekoockt met sodanige Kruyden als de sieckte vereyscht. SASSAFRAS is een boom in Florida wassende, ende aldaer Pavame geheeten, van gedaente eenen middelbaren Pijn-boom gelijck. Het hout is mede werm, ende droogh in den tweeden graed, geneest in sijn af-sietsel (bereyt als van ’t Pochout geseyt is) mede de Pocken, ende alle Sieckten, die van verstoptheyt, ende koude komen, als Water, Milt-sucht ende diergelijcke: is goet om de Maegh, Lever, ende al het Ingewant te verstercken. Met suyker wert het gebruyckt tegen alderhande koude ende vochtige Sinckingen, die uyt het Hooft op de Borst, ende andere Deelen neder-dalen SARZA PARILLA is een gewas in West-Indyen, de stekende Winde gantsch gelijck; alleen gebruyckelijck in den wortel, die best gehouden wert, als hy is taey, buyghsaem, vast, gelijvigh, merghachtigh, van binnen wit, ende die lichtelick sijn geheele lengte door gespouwt kan werden. De Sarza is mede werm ende droogh van aert, ende soo fijn van deelen, dat het veel beter doet sweeten, ende oock Pocken, ende d’ander verhaelde gebreken beter genesen, als de voorgaende. CHINA, is de wortel van een kruyt in Oost-Indyen, ende eygentlick in China, daer het sijnen naem van heeft; de beste is swaer, vast, dicht, onvermeluwet, ende wit; wert gehouden voor droogh in den tweeden graed, met wat wermte, doch onder Sarza ende Pochout. Geneest mede de Pocken, ende andere Sieckten door sweeten. Belet alle Sinckingen, helpt de Geraecktheyt, Lammigheyt, Bevinge, Gicht, ende alle Gebreken der Zenuwen, ende andere die uyt koude, ende vochtigheyt haren oirspronck nemen. PALMEN-HOUT heeft mede een verwermende ende verdroogende kracht, ende wert by sommige in plaetsche van Pochout gebruyckt. Ende al-hoewel sulcx Dodoens niet aen en staet, soo versekert nochtans Lobel bevonden te hebben, dat een dranck van ’t selfde de Pocken genesen heeft. Belet mede de Sinckingen, ende alderhande koude gebreken der Senuwen, insonderheydt de Treckinghe, ofte Kramp, gelijck wy in ’t tweede Boeck des tweede deels van de Schat der Ongesontheyt cap 9. in de verhandelinge van de Kramp breeder zullen aen-wijsen. Agallochum, ofte Ligum Aloës dat wy PARADYS-HOUT noemen, wast in Malacca ende Samatra, is heet ende droogh in den tweeden graed, bitterachtigh, t’samen-treckende, ende welruyckende. Versterckt al het Ingewant: maer drooght bysonderlick, verfrist de Herssenen, ende vermeerdert het Verstant, so in de mont geknaut, als van ’t gebrande den roock door de neus-gaten op-getrocken. NARDUS, wiens zaet alleen gebruyckt wert, is heet ende droogh in den derden graed, ende dun van deelen. Heeft de selfde kracht van Styrax, ende dien noch stercker. Want gestooten, ofte geroost, ofte alleen op ’t vyer gedrooght, en werm gemaeckt, ende in een doecxken, tot een popgen geknoopt, ende daer dickwils aen geroken, drooght de Herssenen, verteert alle vochtighe Sinckinghen (57) die van den Hoofde plegen nederwaerts te dalen, ende herstelt den Reuck, die door verkoutheyt, ende langdurige verstoptheyt verloren was. Dan is schadelick van binnen in-genomen. NAGELEN, zijn tot vele dingen zeer nut, asse versch ende geheel onbedorven, te weten goet van reuck, ende krachtigh van smaeck zijn, boven aen haer hooft breedt, wat vochtigheyts hebbende, als mense met de vingeren druckt. Verwermen, ende verdroogen niet verre van den derden graed, zijn scherp ende bitterachtigh van smaeck, ende hebben een versterckende, openende, door-snijdende, ende door-dringende kracht, dun makende met eene t’samen-treckinge: daer door sy al het Ingewant stercken. Verheugen door haren reuck het Hert, verdroogen ende verstercken de Herssenen, ende genesen alle haer Koude gebreken, vervrolicken den Geest, ende versterckende Heuchgenisse. NOTE MUSCATEN ende FOELYE zijn beyde werm, ende droogh in ’t laetste van den tweeden graed, wat t’samen-treckende, te weten als sy goet ende versch zijn, de Noten niet gegaet, maer swaer ende dick, wat nae de rossen treckende, goet van reuck, die met een naelde gesteken zijnde een Olyachtige vochtigheydt van haer geven, ende de Foelye die bruynachtigh, ende wel-ruyckende is. Vermoghen beyde al ’t gene van de Groffels-nagelen geseyt is, ende ’t zy datse geknauwt, ofte in de neus-gaten gesteken werden, vermeerderen, soo door haren reuck, als wesen, de krachten van de Herssenen, Verstant, ende Sinnen. STEYRAX is een traen, ofte vette vochtigheydt, als gomme, druypende uyt een boom de Que-boom niet ongelijck. Verwermt in den eersten, ende verdrooght in den tweeden graed, is de Herssenen, door sijnen aengenamen reuck seer aengenaem, wanneer hy niet te veel en is. Want anders beswaert hy ’t Hooft, ende doet te veel Slapen. Door sijnen roock verdroogen de Herssenen, de Sinckingen werden tegen gehouden, ende de Verkoutheyt versacht. BENZOIN is een gomme, tranende uyt sekeren boom de Citroen-boom van bladeren gelijck, wassende in Siam, Martaban, Samatra, ende Iava: maer de beste in Boninas, een landschap van Bayros. Is werm, droogh, ende zeer dun van deelen. Verheugt met de soetigheyt van sijnen reuck het Hert, de Herssenen, ende al de Sinnen, verdrooght met sijnen roock het Hooft, ende verteert sijn Overtolligheyt, eeen bequaem middel voor gebreken, die aen ’t slijten zijn. MYRRHE is een gomme ofte traen van eenen vremden boom in Indyen, maer meest in Arabyen wassende. Dubravius schrijft in sijn Historye van Bohemen, dat in Moravyen Myrrhe, ende Wieroock gevonden wert, niet uyt een boom tranende, maer die uyt de Aerde gegraven wert, ende dat maer op een plaetsch, Gradisco genoemt, alwaer niet alleen de Wieroock, die nae de gelijckenisse van de Zwesers, Mannelike geheeten wert maer oock dat andere Deelen van Mans, ende Vrouwen gelijckent, van daen komt. Ende noch onlangs (seyt hy) doen Wenceslaus, een Edelman uyt het geslacht van der Eyck, als hy op sijn hof-stede Stern-bergh een Vyver dede graven, vondt aldaer een geheel Lichaem van een Mensche, dat anders niet als Myrrhe en was. De slechtste is swaer, van buyten, ende van binnen gelijckelick swart. De gene, die verscheyde verwen van binnen toont, als mense breeckt, is wat beter. Maer de alderbeste is bekeuselt, gelijck besmeurt, licht, alsom eenverwigh, die veel witte aderen vertoont alsse gebroken wort, in kleyne stucxkens, ende niet in groote klonten versamelt, scherp ende bitter van smaeck, sterck van reuck. De Myrrhe is werm ende droogh in den tweeden graed, ende af-vegende van aert. Sy verquickt met haren roock de Herssenen, suyvert ende verteert hare overtollige Vochtigheden. TACAMAHACA is een gomme ofte herst (die in nieu Spaengjen vergadert wert uyt de spleet van een boom, soo groot als een Populier, seer goet van reuck) van verwen het Galbanum gelijck, met witte placken, als Ammoniacum, swaer van reuck, ende smaeck. Dese gomme is werm in den eersten, ende droogh in den tweeden graed. Sy is wonderbaer bequaem om alle Sinckingen van het Hooft te bedwingen ende tegen te houden, geleyt op de plaetsche daer de selve van daen vallen. Sy verdrijft den Tant-sweer, in de quade, ende holle tanden gesteken; ende als eenen bedorven Tant, daer mede gebrant wert, dat en gaet de bedervinge niet voort. Sy wert oock op de Borst, ende schouders plaesters gewijs gedaen, om de smerte te versoeten. Voor alle heeft sy kracht om de Heup-gichte, ende alle pijn der Lidmaten te versachten, wanneer die van koude, ende dunne Vochtigheden haren oirspronck nemen; Want beneffens haer ontdoenende, versachtende, ende scheydende kracht, is sy mede deelachtigh van eenighe t’samen-treckinge, door de welcke sy de Leden wonderliken kan verstercken. CARRANA is mede een gomme ofte herst van een West-Indischen boom ontrent Cathagena, ende Nombre de Dios, van verwe de Tacamahaca gelijckende, maer meer blinckende, vochtiger, ende grover; oock swaerder van reuck, wel vet ende taey, maer niet kleefachtigh, ende daerom (als oock om veel vuyligheyt, die sy by haer heeft) dientse met Olye van Terebinthijn gesmolten, om de selvige bequaemelick tot een Plaester te strijcken. De CARANNA is wermer als de Tacamahaca, ende al over den tweeden graed, is oock tot alle de selvige ( 58) Gebreken veel krachtiger, soo dat het gene de Tacamahaca niet doen en kan, door de Carana uyt-gewracht wert. Is insonderheyt nut in de pijn der Zenuwen, ende Lidtmaten bestaende uyt koude ofte gemenghde Vochtigheden, welckers Sinckingen sy oock wonderbaerlick belet. Waer toe mede een plaesterken van Caranna in de slagh van ‘t Hooft kan geleyt werden. AMBER-STEEN, gelen Amer, ofte Emmer, heet in oudt Duytsch, gelijck Plinius schrijft, Glessum, te weten Gles, sonder twijffel omdat het klaer, ende blinckende is als een gles ofte glas. De oude Latinen, seyt hy, meenende dat het een sap van een boom was, hebben het daerom Succinum genoemt, ende de Griecken Elektron, van de welcke de oude poeten Hesiodus, ende Theocritus verhalen, dat als de susters van Phaeton, sijnen doodelicken val aen de riviere Pò in Italyen sonder ophouden beschreyden, door bermhertigheyt van de Goden in Populier-boomen verandert zijn, ende dat de tranen,d aer uyt druypende, Amber wierden. Dis is mede bevestight by den Latijnschen poeet Ovidius 2. Met. Inde fluunt lacryma; stillat aque rigescunt De ramis Electra novis; quae lucidus amnis Excipit & nurribus mittit gestanda Latinus Waer uyt, als oock uyt den gemelten Plinius blijkt, dat niet alleen nu in Italyen, gelijck oock hier, ende elders den Amber by de Vrouwen om den hals, ende handen gedragen wert : maer dat sulcx al in tijden van d’ eerste Keysers gebruyckelick is geweest. Dit in wonderbaerlick in den Amber dat hy (gelijck de Seyl-steen het yser) het kaf nae hem treckt. Waer van Cardanus redenen by-brengt, die wederleyt werden van Scaliger, dan en geeft geen andere. Siet verder in den nieuwen Atlas in sijn 1 Deel op de caerte van Prussen, Fol. 25. Dese Amber is werm in den eersten, droogh in den tweeden graed, matelick t’samen-treckende, in poeyer in-genomen stelpt het Braken, den Loop, ende Sinckinghen, gevreven zijnde geeft van hem eenen aengenamen reuck, ende gebrant eenen bequamen roock, om de Herssenen te verquicken, te verdroogen, ende hare sinckingen tegen te houden. Waer toe hy oock niet weynigh en helpt, als hy om den hals gedragen wert. Wat AMBER, ofte Amber-grijs is, wert onder de Schrijvers seer getwijffelt. Want eenighe meenen, dat het Zaet is van de Walvisschen, andere een uyt-worpsel van eenighe Zee-monsters, sommighe schuym van de Zee. Maer gelooflicker is ’t segghen van de gene, die het stellen te zijn, een lijm, die onder uyt de Zee op strandt geworpen wert. De Arabische Genees-meesters Avicenna ende Serapio hebben geschreven, dat gelijck op de aerde, ende rotsen de Campernoelye, alsoo den Amber in de zee groeyt, ende in onweder met de stenen aen strandt gesmeten wert. Het welcke soo vremt niet en is. Want als het sterck uyt den Oosten waeyt, dan werter veel opgeworpen in Sozala, ende d’eylanden Comarro, Deigoza, Mozambique, ende de by-leggende. Maer als de wint West is, dan wert het overvloedigh gevonden in de eylanden, die gemeenlick van Maldiva genoemt werden, met een bedorven woort, alsoo men Nalediva moste seggen. Want Nale beteyckent in de Maleysche spraeck vier, ende Diva een Eylant: soo dat Nalediva niet anders te seggen en is, als vier eylanden, even-eens gelijck wy Angediva heeten die eylanden, de welck twaelf mijlen van Goa leggen de hooft-stadt van Oost-Indyen, om dat sy vijf in getal zijn, aen malkander palende. Want Ange is in haer tael soo veel als vijf. Maer dit is buyten onsen wegh, het welck ick even-wel, om dat het Maldive te pas quam, in ’t voor-by gaen, hebben willen aen-roeren. Den besten Amber is, die uyt den grijsen siet, ende daerom oock Amber-grijs, genoemt wert, de geheel witte en is soo goet niet, de swarte is de slimste. Hy is werm, ende droogh van aert, met eenige vettigheyt, die hem een versachtende kracht geeft. Verheught door sijnen lieffeliken reuck het Herte, ende de Herssenen, die hy oock verwermt, opdrooght, ende versterckt. Vermeerdert oock de Heugenisse, ende verquickt de Geesten. Met eenighe wel-rieckende Olye, ofte Balssem van Peru (die nu in ons Apoteeken overvloedigh is) in een werme vijsel gemenght, ende als een salve op ’t Hooft gestreken, verlicht sijn pijn, geeft kracht aen de Herssenen, ende Zenuwen, ende doet de koude Vochtigheden, daer in stekende, verdwijnen: waer toe mede helpt, dat het, met Alipta muscata tot een plaester gemaeckt, gestadigh gedragen wert. Den reuck, ende roock is seer dienstigh voor de gene, die de Vallende-sieckte hebben: want den roock in de neus treckende doet haer als sy daer in leggen, bekomen, ende wanneer sy daer gestadigh aen ruycken, soo en krijgen sy die sieckte so lichtelick, noch soo sterck niet. Hy is (gelijck oock de voorgaende) seer nut voor Oude, ende Koude luyden, ende derhalven zijn soodanige de handt-schoenen, die nae Amber, Muscus, ofte Zivet ruycken, veel bequamer als de Jongelingen, diese nochtans meest dragen. SIVET wert uyt Syryen gebracht, ende groeyt in ’t uyterste blaesjen van de klooten van seker dier, de Katten, die haer op de oude vervallen huysen onthouden, niet ongelijck, ’t welck aldaer oock een Kat genoemt wert, gelijck by ons Zivet-kat. Soo dat de Zivet niet anders en is als een sweet, het welck hem set tusschen de klooten van dit beest, zeer sterck van reuck, ende werm, ende vochtigh van aert. Een weynigh in de holte van den navel (59) gestreken, is seer goet tegen het opstijgen van de Lijf-moeder, verquickt mede de Geesten door sijnen aen-genamen reuck, dan en doet even-wel so veel dienst niet aen ’t Hooft, als Muscus ende Amber: hoewel die mede, doch niet soo seer, de swacke ende heete Herssenen schadelick zijn. MUSKELYAET komt ons van Indyen, alwaer het groeyt in den navel van seker beest, een geyt gelijckende, maer veel grooter. Als dit ritsigh wert, so swelt sijnen navel dick op, ende wert gelijck een verheven aposteunye vol grof bloet: op welcke tijt het beest, als dul ende ontsinnig zijnde hem onthout van eten ende drincken, ende rolt gestadig over d’aerde, waer van den uytpuylende ende opgespannen navel door-breeckt, daer uyt borstende dat dick ende grof bloet, siende bruyn-geel, ende daer nae een seer lieffelicken reuck van hem gevende. Dit van de Jagers vergadert zijnde, wert in vellekens van de selve beesten, die te voren by haer gevangen waren, gesteken, ende bewaert. Linschoten verhaelt in ‘t 23. cap. van sijn Oost-Indische Reysen, dat de Chinesche dees beest een gedoot zijnde sommighe dagen begraven, ende dan verrot, ende met slagen wel gemorwet wesende, het bloet ende ’t vleysch onder malkanderen vermengen, ende daer van ronde ballekens maken, die de Portugysen Papo noemen, ende over al vervoeren. Muskelyaet is heet, ende droogh in den derden graed, seer dun van deelen, ende verquickt de Geesten door sijnen reuck, versterckt de verkoude Herssenen, verdrooght de vochtighe Sinckingen, stilt de verouderde Hooft-pijn, te weten de gene, die door overtollige koude Slijmerigheyt gegroeyt is. Dese drie zijn seer lieffelijck van reuck, ende werden gehouden, de Liefde te maken, om dat sy verwermen, ende de Geesten op-wecken. Maer Wieroock, ende andere van swaren reuck, die men al van outs in de Kercken gebruyckt heeft, trecken de Geesten in, ende maeken derhalven het Herte genegen tot den Godts-dienst, waerom oock by de Joden verboden was, de selvige te brenghen tot ander gebruyck, als van haer Kercken. WIEROOCK, nae het schrijven van Galenus, ende Avicenna, is werm in den tweeden, ende droogh in den eersten graed, dan moghen in beyde wel nae het eerste gelijck gestelt wesen. Hier van werden de koude Sinckingen, soo inwendighe nae de Keel, Longen, ende Maegh, nae de Tanden ende Wangen, als de uyt-wendige tegen gehouden, ende ten deele verdreven; ende opgedrooght, so door sijnen reuck, als van buyten opgeleyt in manier van een Plaester. MASTICK, is een harde herst uyt den boom Lentiscus vloeyende, heeft eenen gematighden aert in hitte ende koude, maer eenen droogh-makende in den tweeden graed, ende t’samen-treckenden. Verdickt ende houdt tegen, met sijnen roock, de dunne Sinckingen, ingeslickt beschermt ende versterckt de Herssenen, die met dunne dampen gequelt werden, insonderheytt in Coortschen, Vallende-sieckte, Suyselinge, ende diergelijck, die haren oirspronck van onderen hebben. Men maeckt een plaesterken van Mastick, met een heet yser op een stucxken swart armesyde uyt-geperst, ende op den slagh van ’t hooft geleyt voor de Sinckingen. Den roock van VERNIS, ofte Gomme van Geneveren, is wat meerder t’samen-treckende, ende stercker al de Mastick, om de overvloedige Vochtigheyt des Hoofts op te droogen, ende de Sinckingen te stelpen: maer de gomme selve en is even-wel soo goet niet om van binnen te gebruycken. (2) Uyt de verhaelde Droogen zijn weynigh Mengel-middelen in den Apoteeck gereet, maer de saeck sulcx vereyssende, konnen wel terstont gereet ghemaeckt werden. Men weeckt, ende koockt, als geseyt is, het verhaelde Hout, ende ’t ander wert gemeenlick gestooten tot poeyer, streckende voor verscheyden ghebruyck. Een t’samen-treckende Roockingh voor dunne, ende scherpe Sinckingen bestaet uyt gestooten Roode Rosen, Mastick, Vernis, Amber-steen. Maer om de dicke ende koude tegen te houden, ende de Herssenen te verstercken. N. Amber-steen, Nardus-saet, van elcx 1. loot. Styrax, Benzoin, van elcx 3. drachme. Foelye, Nagelen, Noten Muscaet, van elcx 3 drachme. Alles grof gestooten, tot een roockingh voor ’t Hooft. Dan Mastick, ende Myrrhe, van elcx 1. once in Rose-water gesmolten, daer by doende het voorschreven poeyer, konnen tot Pillekens gemaeckt werden, seer nut om te roocken. Het volgende Poeyer is bequaem om op ’t Hooft gestroyt de Sinckingen te beletten. N. Mastick, Paradijs-hout (60) Amber-steen, Nagelen, van elcx 3 drachme. Roode Rosen, Marioleyne, Foelye, Noten Muscaet, van elcx 2 drachme, tot een poeyer. Men maeckt oock een Kussenken; jae wel een geheele Muts om het Hooft teghen de Sinckingen, ende Koude gebreken te beschermen. N. Marioleyne, Roode Rosen, Bloemen van Rosmarijn, Lavender, Stechas, Salye, van elcx een half loot. Citroen-schellen, Mastick, Foelye, Noten Muscaet, Nagelen, van elcx 3. drachme. Grof gestooten tusschen boom-wol gestroyt, ende in rooden taf gestickt tot een Muts. De Herssenen werden oock versterckt, ende opgedrooght, door Popkens uyt welrieckende kruyden ghemaeckt, ofte in gedaente van een Appel gelijck. N. Geroost Nardus-saet, Lavender, Noten Muscaet, Nagelen, van elcx een half loot. Amber-grijs, 1. scrupel. Gestooten in rooden taf gebonden voor een Popken om aen te ruycken. De Ruyck-appels werden aldus bereyt: N. Marioleyne, Roode Rosen, Lavender, van elcx 2 drachme. Paradijs-hout, Foelye, Noten Muscaet, Nagelen, van elcx 3 drachme, Styrax, Benzoin, van elcx 1 once. Alles kleyn gestooten, ende met slijm van gomme Dragant gemengt, ende dan gemaeckt tot door-geboorde Appelen, bestroyt met Muskeljaet, ende Amber-grijs, van elcx een half scrupel, tot ruyck Appelen. |
Het XI Kapittel. 1. Enkele en 2. Gemengde geneesmiddelen om de verkoudheid tegen te houden en de hersens te versterken. (1) Pokhout komt van een boom in West-Indië van waar het hier te lande gebracht wordt. Heeft zijn naam aldaar Guayacan en bij ons pokhout omdat het de pokken geneest die bij de Indianen een algemene ziekte is en daar weinig geacht. Want omdat de natuur de geneesmiddelen in elk land voortbrengt voor de ziekten die daar algemeen vallen, zoals we ook elders aanwijzen, namelijk in de inleiding tot de Hollandse geneesmiddelen in kapittel 1. Zo laat ze ook voor de pokken, een algemene ziekte in West-Indië, een geneesmiddel daar overvloedig groeien, te weten het pokhout, waaruit de inwoners als het nog vers is het sap persen en daarmee de pokken gemakkelijk en snel genezen. Het groeit het meeste in het eiland San Domingo wat in het jaar 1493 door Christoffel Columbus ontdekt is die daarvan vele vrouwen en slaven met de pokken in Spanje heeft gebracht en is uit Spanje (daarom Spaanse pokken genoemd) zo verder gegaan die ze ook in het jaar 1496 prinses Johanna, bruid van Philips, aartshertog van Oostenrijk overbracht en de Zeeuwen toen ze lange tijd voor Vlissingen lagen mee deelde. Zo dat elk daarna het geneesmiddel heeft willen zoeken in het land waar het gebrek eerst vandaan gekomen was. Het beste pokhout is zwaar, dik en vast, van binnen zwart en van buiten geelachtig, bedekt met een vlakke schors die vast aan het hout kleeft vanwege zijn vettigheid. Het wordt gehouden warm en droog in de tweede graad te zijn, zeer fijn van delen en met zijn bitterheid verdelend, afvegend, uitdrijvend, verdrogend, dun makend en ontdoende van krachten. Is geschikt om te laten zweten, om alle verrotting en bederf te weerstaan en vooral de pokken, oud zeer, schurft en alle vuile gebreken van de huid. Droogt alle verkoudheid en dunne vochtigheden op die uit de hersens op de andere delen vallen. Wordt in een gesloten vat tot elke ons een half pint water geweekt en dan tot op de helft gekookt met zodanige kruiden als de ziekte vereist. SASSAFRAS is een boom die in Florida groeit en daar pavame genoemd wordt. Het lijkt qua vorm op een middelbare pijnboom. Het hout is mede warm en droog in de tweede graad, geneest in zijn afkooksel (klaar gemaakt zoals van het pokhout gezegd is) mede de pokken en alle ziekten die van verstopping en koude komen als water, miltzucht en dergelijke, het is goed om de maag, lever en al het ingewand te versterken. Met suiker wordt het gebruikt tegen allerhande koude en vochtige verkoudheid die uit het hoofd op de borst en andere delen neerdalen. SARSAPARILLA (Smilax glauca) is een gewas in West-Indië die geheel op de stekende winde lijkt, alleen gebruik wordt de wortel die het beste gehouden wordt als het taai, buigzaam vast, stevig, mergachtig en van binnen wit is en die gemakkelijk in zijn gehele lengte door gedeeld kan worden. Sarza is mede warm en droog van aard en zo fijn van delen dat het veel beter laat zweten en ook pokken en de ander verhaalde gebreken beter geneest dan het voorgaande. CHINA, (Smilax china) is de wortel van een kruid in Oost-Indië en eigenlijk in China waar het zijn naam van heeft, de beste is zwaar, vast, dicht, zonder wormen en wit, wordt gehouden voor droog in de tweede graad met wat warmte, maar onder sarza en pokhout. Geneest mede de pokken en andere ziektes door zweten. Belet alle verkoudheid, helpt de geraaktheid, lamheid, bevingen, jicht en alle gebreken van de zenuwen en andere die uit koude en vochtigheid hun oorsprong nemen. PALMHOUT heeft mede een verwarmende en verdrogende kracht en wordt door sommige in plaatse van pokhout gebruikt. En alhoewel zulks Dodonaeus niet aanstaat, toch verzekert nochtans Lobel ondervonden te hebben dat een drank ervan de pokken genezen heeft. Belet mede de verkoudheid en allerhande koude gebreken van de zenuwen en vooral de trekking of kramp zoals we in het tweede boek van het tweede deel van de ‘Schat der Ongezondheid’ kapittel 9 in de verhandeling van de kramp uitvoeriger zullen aanwijzen. Agallochum of Lignum Aloë’s dat we PARADIJSHOUT noemen groeit in Malacca en Sumatra, is heet en droog in de tweede graad, bitterachtig, tezamen trekkend en met een aangename geur. Versterkt het hele ingewand, maar droogt bijzonder, verfrist de hersens en vermeerdert het verstand zo in de mond gekauwd als van het gebrande de rook door de neusgaten opgetrokken. NARDUS, wiens zaad alleen gebruikt wordt, is heet en droog in de derde graad en dun van delen. Heeft dezelfde kracht van Styrax en die noch sterker. Want gestampt of geroosterd of alleen op het vuur gedroogd en warm gemaakt en in een doekje tot een popje geknoopt en daaraan vaak ruiken verdroogt de hersens, verteert alle vochtige verkoudheid (57) die van het hoofd plegen nederwaarts te dalen en herstelt de reuk die door verkoudheid en langdurige verstopping verloren was. Dan is schadelijk als het van binnen ingenomen wordt. KRUIDNAGELS zijn tot vele dingen zeer nuttig als ze vers en geheel onbedorven zijn, te weten goed van reuk en krachtig van smaak en boven aan hun hoofd breed en wat vochtigs hebben als men ze met de vingers indrukt. Verwarmen en verdrogen niet ver van de derde graad, zijn scherp en bitterachtig van smaak, hebben een versterkende, openende, doorsnijdende en doordringende kracht, dun makend met een tezamen trekking waardoor ze het hele ingewand versterken. Verheugt door zijn reuk het hart, verdroogt en versterkt de hersens en geneest al haar koude gebreken, vervrolijkt de geest en versterkt het geheugen. NOTENMUSCATEN en FOELIE zijn beide warm en droog op het eind van de tweede graad, wat tezamen trekkend, te weten als ze goed en vers zijn en er geen gaten in de noten zitten, maar zwaar en dik, wat naar het roze trekken, goed van reuk en als ze met een naald gestoken worden geven ze een olieachtige vochtigheid van zich, foelie is bruinachtig en wel riekend. Ze kunnen beide al hetgeen van de kruidnagels gezegd is en tenzij dat ze gekauwd of in de neusgaten gestoken worden vermeerderen zo door hun reuk als wezen de krachten van de hersens, verstand en zinnen. STYRAX is een traan of vette vochtigheid als een gom die druipt uit een boom die op de kwee lijkt. Verwarmt in de eerste en verdroogt in de tweede graad, is de hersens door zijn aangename reuk zeer aangenaam wanneer het niet te veel is. Want anders bezwaart ze het hoofd en laat te veel slapen. Door zijn rook verdrogen de hersens, de verkoudheden worden tegen gehouden en de verkoudheid verzacht. BENZOIN (Styrax benzoin)is een gom die traant uit zekere boom die de citroenboom van bladeren gelijk is, groeit in Thailand, Martaban, Sumatra en Java, maar de beste in Boninas, een landschap van Bayros. Is warm, droog en zeer dun van delen. Verheugt met de zoetigheid van zijn reuk het hart, de hersens en al de zinnen, verdroogt met zijn rook het hoofd en verteert zijn overtolligheid, een goed middel voor gebreken die aan het slijten zijn. MYRRHE (Commiphora myrrha) is een gom of traan van een vreemde boom in Indië, maar groeit meestal in Arabië. Dubravius schrijft in zijn historie van Bohemen dat in Moravië mirre een wierook gevonden wordt die niet uit een boom traant, maar die uit de aarde gegraven wordt en dat maar op een plaats die Gradisco genoemd wordt waar niet alleen de wierook, die naar de gelijkenis van de ballen mannelijk genoemd wordt, maar ook dat op andere delen van mannen en vrouwen gelijkt vandaan komt. En noch onlangs (zegt hij) toen Wenceslaus, een edelman uit het geslacht van der Eyck, toen hij op zijn hofstede Stern-bergh een vijver liet graven daar een geheel lichaam van een mens vond dat niet anders was dan mirre. De slechtste is zwaar, van buiten en van binnen gelijkmatig zwart. Diegene die verschillende kleuren van binnen vertonen als men ze breekt zijn wat beter. Maar de allerbeste is vlekkerig, als besmeerd, licht en alom eenkleurig en die veel witte aderen vertoont en als ze gebroken wordt in kleine stukjes en niet in grote klonten breekt, scherp en bitter van smaak, sterk van reuk. Mirre is warm en droog in de tweede graad en afvegend van aard. Ze verkwikt met haar rook de hersens, zuivert en verteert haar overtollige vochtigheden. TACAMAHACA is een gom of hars (Protium heptaphyllum) (die in nieuw Spanje verzameld wordt uit de spleet van een boom die zo groot is als een populier en zeer goed van reuk) lijkt van kleur op de galbanum en met witte plekken als het ammoniacum, zwaar van reuk en smaak. Deze gom is warm in de eerste en droog in de tweede graad. Ze wonderbaar geschikt om alle verkoudheid van het hoofd te bedwingen en tegen te houden als het gelegd wordt op de plaats waar die vandaan vallen. Ze verdrijft de tandzweer als het in de kwade en holle tanden gestoken wordt en als een bedorven tand daarmee gebrand wordt gaat het bederf niet verder. Ze wordt ook op de borst en schouders pleistervormig gedaan om de smart te verzachten. Voor alles heeft ze kracht om de heupjicht en alle pijn van de ledematen te verzachten wanneer die van koude en dunne vochtigheden hun oorsprong hebben. Want naast haar ontdoende, verzachtende en scheidende kracht is ze mede deelachtig van enige tezamen trekking waardoor ze de leden wonderbaarlijk kan versterken. (Protium carana) CARRANA is mede een gom of hars van een West-Indische boom omtrent Cartagena en Nombre de Dios die van kleur op de tacamahaca lijkt, maar meer blinkend, vochtiger en grover is, ook zwaarder van reuk, wel vet en taai, maar niet kleverig en daarom (als ook om de vele vuiligheid die ze bij zich heeft) dient ze met olie van terpentijn gesmolten te worden om die beter tot een pleister te strijken. CARANNA is warmer dan de tacamahaca en over de tweede graad, is ook tegen al dezelfde (58) gebreken veel krachtiger zodat wat de tacamahaca niet doen kan door de carana bewerkt wordt. Is vooral nuttig in de pijn van de zenuwen en ledematen die bestaan uit koude of gemengde vochtigheden wiens verkoudheid ze ook wonderbaarlijk belet. Waartoe ook een pleistertje van caranna op de slag van het hoofd gelegd kan worden. AMBER-STEEN, gele amer of emmer heet in oud Duits, (barnsteen) zoals Plinius schrijft, glessum, te weten gles en zonder twijfel omdat het helder en blinkend als een gles of glas is. De oude Latijnen, zegt hij, meenden dat het een sap van een boom was en hebben het daarom succinum genoemd en de Grieken elektron waarvan de oude poëten Hesiodus en Theocritus verhalen dat toen de zusters van Phaeton zijn dodelijke val aan de rivier Po in Italië zonder ophouden beschreiden door barmhartigheid van de Goden in populierbomen veranderd werden en dat de tranen die daaruit druppelden amber werden. Dit is mede bevestigd bij de Latijnse poëet Ovidius in 2 Met.; ‘Inde fluunt lacryma, stillat aque rigescunt. De ramis Electra novis, quae lucidus amnis. Excipit & nurribus mittit gestanda Latinus’. Waaruit als ook uit de vermelde Plinius blijkt dat het niet alleen nu in Italië, zoals ook hier en elders de amber door de vrouwen om de hals en handen gedragen wordt, maar dat zulks al in tijden van de eerste keizers al gebruikelijk is geweest. Dit in wonderbaarlijk in de amber dat het (net als ze zeilsteen het ijzer) het kaf naar zich trekt. Waarvan Cardanus redenen bijbrengt die weerlegd worden door Scaliger, dan geeft hij geen andere. Ziet verder in de nieuwe Atlas in zijn 1ste deel op de kaart van Pruisen, folio 25. Deze amber is warm in de eerste, droog in de tweede graad, matig tezamen trekkend, in poeder ingenomen stelpt het braken, de loop en verkoudheid, als het gewreven wordt geeft het een aangename reuk af en gebrand een bekwame rook om de hersens te verkwikken, te verdrogen en haar verkoudheid tegen te houden. Waartoe het ook veel helpt als hij om de hals gedragen wordt. Wat AMBER of ambergrijs is wordt onder de schrijvers zeer getwijfeld. Want enige menen dat het zaad is van de walvissen, anderen een uitwerpsel van enige zeemonsters, sommigen schuim van de zee. Maar geloofwaardiger is het zeggen van diegene die het stellen dat het een lijm is die onder uit de zee op strand geworpen wordt. De Arabische geneesmeesters Avicenna en Serapio hebben geschreven dat, net zoals op de aarde en rotsen de kampernoelie, dat ook zo de amber in de zee groeit en in onweer met de stenen aan strand gesmeten wordt. Wat niet zo vreemd is. Want als het sterk uit het Oosten waait dan wordt er veel opgeworpen in Sozala en de eilanden Comarro, Deigoza, Mozambique en die er in de buurt liggen. Maar als de wind West is, dan wordt het overvloedig gevonden in de eilanden die gewoonlijk met een bedorven woord de Maldiven genoemd worden omdat men Nalediva moest zeggen. Want nale betekent in de Maleise spraak vier, diva een eiland, zo dat Nalediva niet anders betekent dan vier eilanden, eveneens net als die we Angediva noemen de eilanden die twaalf mijlen van Goa liggen, de hoofdstad van Oost-Indië, omdat ze vijf in getal zijn en vlak bij elkaar liggen. Want ange is in hun taal zoveel als vijf. Maar dit is buiten onze weg wat ik evenwel omdat het Maldiven te pas kwam in het voorbij gaan hebben willen aanroeren. De beste amber is die uit het grijze kleurt en wordt daarom ook ambergrijs genoemd, de geheel witte en is niet zo goed, de zwarte is de minste. Hij is warm en droog van aard met enige vettigheid die het een verzachtende kracht geeft. Verheugt door zijn liefelijke reuk het hart en de hersens die hij ook verwarmt, opdroogt en versterkt. Vermeerdert ook het geheugen en verkwikt de geesten. Met enige wel riekende oliën of balsem van Peru (die nu in onze apotheken overvloedig is) in een warme vijzel gemengd en als een zalf op het hoofd gestreken wordt verlicht het zijn pijn, geeft kracht aan de hersens en zenuwen en laat de koude vochtigheden die daarin zitten verdwijnen, waartoe mede helpt dat het met Alipta muscata tot een pleister gemaakt steeds gedragen wordt. De reuk en rook is zeer nuttig voor diegene die de vallende ziekte hebben, want omdat de rook in de neus trekt doet het hen als ze daarin liggen bekomen en wanneer ze daar steeds aan ruiken dan krijgen ze die ziekte niet zo gemakkelijk en ook niet zo sterk. Het is (zoals ook de voorgaande) zeer nuttig voor oude en koude lieden en derhalve zijn voor zodanige de handschoenen die naar amber, muskus of civet ruiken veel beter dan de jongelingen die ze nochtans meestal dragen. CIVET wordt uit Syrië gebracht en groeit in het uiterste blaasje van de kloten van zeker dier die veel op de kat lijkt die zich in de oude vervallen huizen ophouden en die daar ook een kat genoemd wordt net zoals bij ons civetkat. Zo dat de civet niet anders is als een zweet wat zich zet tussen de kloten van dit beest, het is zeer sterk van reuk, warm en vochtig van aard. Wat in de holte van de navel strijken (59) is zeer goed tegen het opstijgen van de baarmoeder, verkwikt mede de geesten door zijn aangename reuk, maar doet evenwel niet zo veel dienst aan het hoofd als muskus en amber hoewel die mede, doch niet zo zeer, de zwakke en hete hersens schadelijk zijn. MUSCUS komt naar ons vanuit Indië waar het groeit in de navel van zeker beest die op een geit lijkt maar veel groter is. Als die ritsig wordt dan zwelt zijn navel dik op en wordt net als een verheven blaar vol grof bloed dat op zekere tijd, als het beest dol en dwaas wordt, zich onthoudt van eten en drinken en steeds over de aarde rolt waardoor de uitpuilende en gespannen navel doorbreekt en daaruit barst dik en grof bloed dat er bruingeel uitziet en daarna een zeer liefelijke reuk van zich geeft. Dit wordt door de jagers verzameld in velletjes van hetzelfde beest gestoken en bewaard die tevoren door hen gevangen waren. Linschoten verhaalt in het 23ste kapittel van zijn Oost-Indische reizen dat de Chinezen deze beesten als ze gedood zijn enkele dagen begraven en als het dan verrot en met slagen goed murw gemaakt is het bloed en het vlees onder elkaar vermengen en daarvan ronde balletjes maken die de Portugezen papo noemen en overal vervoeren. Muskus is heet en droog in de derde graad, zeer dun van delen en verkwikt de geesten door zijn reuk, versterkt de verkouden hersens, verdroogt de vochtige verkoudheid, stilt de verouderde hoofdpijn, te weten diegene die door overtollige koude slijmerigheid gegroeid is. Deze drie zijn zeer liefelijk van reuk en worden gehouden dat ze liefde maken omdat ze verwarmen en de geesten opwekken. Maar wierook en anderen van zware reuk die men al vanouds in de kerken gebruikt heeft, trekken de geesten in en maken derhalve het hart genegen tot de Godsdienst waarom het ook bij de Joden verboden was het voor iets anders te gebruiken dan in hun kerken. WIEROOK, naar het schrijven van Galenus en Avicenna, is warm in de tweede en droog in de eerste graad, maar mogen in beide wel in de eerste graad gesteld worden. Hiervan worden de koude verkoudheid en zowel inwendig naar de keel, longen en maag, naar de tanden en wangen, als de uitwendige tegen gehouden en ten dele verdreven en opgedroogd worden, zo door zijn reuk als van buiten opgelegd op de manier van een pleister. MASTIK is een harde hars die uit de boom Lentiscus vloeit, heeft een gematigde aard in hitte en koude, maar een droog makende in de tweede graad en tezamen trekkend. Verdikt en houdt met zijn rook de dunne verkoudheid tegen, ingeslikt beschermt en versterkt het de hersens die met dunne dampen gekweld worden en vooral in koortsen, vallende ziekte, suizelingen en dergelijke die hun oorsprong van onderen hebben. Men maakt een pleistertje van mastiek door het met een heet ijzer op een stukje zwarte zijde doek uit te persen en op de slag van het hoofd te leggen voor de zinkingen. De rook van VERNIS of gom van jenever is wat meer tezamen trekkend en sterker dan de mastiek om de overvloedige vochtigheid van het hoofd op te drogen en de verkoudheid te stelpen, maar de gom zelf is evenwel niet zo goed om van binnen te gebruiken. (2) Uit de verhaalde drogen zijn weinig mengmiddelen in de apotheek gereed, maar als de zaak dat vereist kunnen ze wel terstond klaar gemaakt worden. Men weekt en kookt, zoals gezegd is, het verhaalde hout en het andere wordt gewoonlijk tot poeder gestampt en dienen voor verschillend gebruik. Een tezamen trekkende beroking voor dunne en scherpe verkoudheid bestaat uit gestampte rode rozen, mastiek, vernis, ambersteen. Maar om de dikke en koude tegen te houden en de hersens te versterken. N. Ambersteen, narduszaad, van elk 1 lood, Styrax, benzoin, van elk 3 drachme, foelie, nagelen en notenmuskaat, van elk 3 drachme alles grof stampen tot een beroking voor het hoofd. Dan mastiek en mirre, van elk 1 ons in rozenwater smelten en daar bij het voorschreven poeder doen wat tot pilletjes gemaakt kan worden en zeer nuttig is om te beroken. Het volgende poeder is geschikt om op het hoofd te strooien de verkoudheid te beletten. N. Mastiek, paradijshout (60) ambersteen, nagels, van elk 3 drachme, rode rozen, marjolein, foelie, noten muskaat, van elk 2 drachme tot een poeder. Men maakt ook een kussentje, ja wel een gehele muts om het hoofd tegen de verkoudheid en koude gebreken te beschermen. N. Marjolein, rode rozen, bloemen van rozemarijn, lavendel, stoechas, salie, van elk een half lood, citroenschillen, mastiek, foelie, noten muskaat, nagels, van elk 3 drachme. Grof gestampt tussen katoen gestrooid en in een rode doek gestikt tot een muts. De hersens worden ook versterkt en opgedroogd door popjes die uit wel riekende kruiden gemaakt worden of in de vorm op een appel lijken. N. Geroosterd narduszaad, lavendel, noten muskaat, nagels, van elk een half lood, ambergrijs, 1 scrupel. Gestampt en in rood weefsel gebonden voor een popje om aan te ruiken. De ruikappels worden aldus klaar gemaakt. N. Marjolein, rode rozen, lavendel, van elk 2 drachme, paradijshout, foelie, noten muskaat, nagels, van elk 3 drachme, Styrax, benzoin, van elk 1 ons. Alles klein gestampt en met slijm van gom dragant gemengd en dan gemaakt tot doorgeboorde appels, bestrooid met muskus en ambergrijs, van elk een half scrupel tot een ruikappel. |
m
Het XII. Capittel. Enckele Gemengde Genees-middelen voor de Qualen van de Longen, en de Borst. 1. Versachtende, 2. Suyverende, 3. Genesende. De Qualen, ende Gebreken, die soo de Borst, als de Longen aenhangen, werden meest, nae dat het Lichaem wel gesuyvert, ende de Sinckingen opgehouden zijn, wech-genomen, ofte door versachten, ofte suyveren ende dun-maken. Waer toe uyt de openende Genees-middelen bequaemst zijn, de welcke door-snijdende, ende suyverende, niet seer en verhitten, ofte verdroogen, noch oock scherp ende schrael zijn: maer versachten, ende ten deele vervochtigen, gelijck gepelde Gerst, Rozijnen, Amandelen. Men mach oock somtijts wel wat scherpere gebruycken, maer met Mede, Gerste-water, Soete-wijn, ofte eenigh versachtend nat. Nu de schraligheyt van de Stroot, ende de Borst wert versacht door de volgende, die oock met eenen den brant uyt-blussen. (1) SOET-HOUT gematigt in de wermte, ende redelick vochtigh, versacht al wat rouw is, insonderheyt de Stroot, geneest den droogen Hoest, korten Aessem, en daer andere soetigheyt Dorst verwekt, soo doet het, door sijne vochtigheyt, den selven overgaen. KNOLLEN zijn werm by-nae in den tweeden ende droogh in den eersten graed, met een af-vagende ende openende kracht. Haer af-sietsel, ofte noch liever ’t sap, dat uyt de selvige gekoockt zijnde, geperst wert, is seer goet voor de gene, die Hoesten, ende Heesch van verkoutheyt geworden zijn, gedroncken met Suycker, ofte wat geschuymden Honigh. Het selfde is oock een nut, ende lieffelick Gorgel-water voor de Sprouw. Soete PRUYMEN zijn matelick verkoelende, maer vervochtigen in den tweeden graed, maecken den Buyck weeck, ende verwecken sachten Kamer-ganck. Verslaen den Dorst, ende versachten de Borst ende Stroot. In Syrien, ende Egypten wast een boom den Pruym-boom niet seer ongelijck, die vruchten ofte besyen geeft in de Apoteken met een Arabischen naem SEBESTEN bekent, ende gelijckse veel soeter zijn, als de Pruymen, soo zijnse oock krachtigher om de Borst te helpen. Sy versachten de Hoest, de Heescheyt van de keel uyt scherpe ende zoute Sinckingen veroirsaeckt, beteren de Engh-borstigheydt, Longher-sucht, Zijde-pijn, ofte Pleuris. JUIUBEN zijn mede een vrucht van de selve plaetsche, ende aert, als de Sebesten, te weten, matelick verkoelende, ende vochtigh makende. Sy zijn nut, ende bequaem om te versachten de rouwigheyt van de Kele, Borst, ende Longen: zijn oock goet tegen den Hoest, Bloet-spouwen, ende andere gebreken, die uyt zoute, ende scherpe Sinckingen haren oirspronck nemen. Room van GERSTE, dat is, die moruw gekoockt zijnde door-geslagen is, verkoelt, vervochtight, ende versacht, verslaet den Dorst, suyvert sonder t’samen-treckinge, ende loopt lichtelick in de Borst. Sap van soete AMANDELEN versacht de Stroot, ende de Longhen, doet de Vochtigheden uyt de Borst opspouwen: dat uyt bittere Amandelen gedruckt wert, brengt harde, ende taeye Fluymen beter op. Saet van MALUWE, om dat het vervochtigt, ende versacht, wert de Aemborstige te drincken gegeven, helpt door eygenschap de Borst, ende de Longen, ende versacht een haersche stem. Saet van COTTOEN, ofte BOOM-WOLLE, dewijl het de dickigheyt versachtende dun maeckt, is bysonder goet om den Hoest, ende de gebreken van de Borst te genesen. VIOLEN matigen de heete, ende scherpe Vochtigheden, ende verquicken met vochtigh maken, de Longe, wiens rauwe wegen sy oock versachten. GOMME DRAGANT, die suyvert, doorluchtigh, dun, gladt, effen, ende wat soetachtig van smaeck is, wert voor beste gekeurt. Vervochtigt in den eersten, ende verkoelt in den tweeden graed (61) Is seer bequaem teghens alderhanden Hoest, Rouwigheden van de Kele, ende Strote, Heesheyt, ende alle scherpe dunne Sinckingen op de Borst, ende andere deelen. GOMME VAN ARABYEN, dat is de gene, die uyt den Acacye-boom traent, doorluchtigh als glas, ende gelijck wormkens (’t welck de beste is ) t’samen getrocken, is verkoelende van aert, ende matelick verdroogende, dan dewijlse een klevende, ende papachtige eygenschap heeft, soo geneest sy alle Rouwigheydt, sonder evenwel de Maegh te verslappen. PINGELS, dat is, de Keerne van Pijn-appels, zijn werm in den eersten, ende vochtigh in den tweeden graed, versachten, ende suyveren de Borst, ende doen de dicke, taeyen, ende etterachtige Fluymen opkomen. Ende zijn derhalven voor de gene die de Tering hebben, ende uyt-droogen. Dan sy en dienen geensins de gene, die veel met Hooft-sweer gequelt zijn, want sy beswaren het Hooft, ende en werden oock niet haest, noch licht in de Maegh verteert. De selve heylsaemheyt, ende hindernisse met de Pijn-keernen hebben de PISTACYEN: dan om datse al versachtende zijn, so verlossen sy de Borst, ende Longe van verstoppinge HASELNOTEN zijn middelmatigh in koude, ende hitte, als sy versch zijn. De keernen geroost beletten de Sinckingen: maer rauw ende versch genesen den verouderden Hoest, dan beswaren de Maeg insonderheydt die van ouderdom verdrooght zijn, die oock een quade Keel veroirsaken. HONICH wert, gelijck bekent is van de Byen gemaeckt, ende by haer uyt de bloemen, ende wel-ruyckende kruyden gesogen, waerom hy oock van de selve eenigen aert ende kracht behout. In Syryen ende elders; daer de Byen niet als Alssen en genieten, is den Honich bitter van smaeck. Soo is oock den Honich, ende de Mede, die daer van gemaeckt wert, uytermaten lieffelick, ende wel-ruyckende, die van Languedoc ende Provence, in ’t uyterste van Vranckrijck, ende ons door Marseille overkompt; dewijl aldaer (gelijck ick met groot vermaeck gesien hebbe) gantsche velden zijn, eenige daghreysen lang, met niet anders als Marioleyne, Thijm, Rosmarijn, ende diergelijcke wel-ruyckende kruyden, waer uyt de Byen eenen seer aengenamen Honich treckken. Even-wel de Ridder Cenelme Digby, Raets-heer in den bysonderen raedt van den Koningh van Groot-Brittannyen, gelijck sijne Ed. in ’t ondersoeck van alle wetenschappen wonderbaerlick sorghvuldigh is, ende insonderheyt in de natuyrlicke wijsheyt, heeft my geseyt uyt alle gewesten, selfs oock uyt Turckyen, Honich ontboden te hebben, dan dat de Spaensche de beste was. Den Honigh is werm ende droogh in den tweeden graed, suyvert sterckelick, ruymt de Borst, ende maeckt den Buyck weeck. En dient niet als gekoockt gebruyckt; want rauw zijnde verweckt hy windt, ende beschadight de Maegh. SUYCKER en is soo heet, ende droogh niet als den Honigh, ende gelijck het soeter, ende lieffelijcker is, so doet het oock alles sachter als den Honigh, ende en is de Maegh niet tegen. Hier van is breeder te sien in ‘t 1. Deel van de Schat der Gesontheyt op ‘t 9. cap van het 3. boeck. TERMENTHYN is verwermende, suyver-makende, ende af-vegende, daerom suyvert hy de Borst, ende treckt daer alle verrotte Vochtigheden uyt, met Honich ofte Suycker gemenght. Ende is goet voor de Engborstige, Bloet-spouwende, ende Uytterende Menschen. Uyt de verhaelde Simpelen werden Mengel-middelen gemaeckt, ende in de Apoteken gereet gehouden Syroop van Violen, van Soet-hout, van IuIuben, Diatragacanthum frigidum, Loch, ofte Eclegma è pinos, Pilulae albae, ende Bechicae. Tot welcken eynde oock andere dadelick konnen gereet gemaeckt werden, als mede eenige versachtende drancken, die wy Borst-drancken noemen, bestaende uyt Gepelde Gerste, 1. hant vol, Lange Rozijnen 2 oncen, Iuiben, Sebesten van elcx 9. Soet-hout een half loot, in water tot een pint gekoockt voor een Borst-dranck. Soo kan men oock de Pingels sieden, tot datse moruw zijn, ende dan gestooten gelijck de Amandelen, ende daer Suycker by gedaen, ende Corinthen, ende dat met Hoender-sap ofte diergelijcke in-genomen. In Italyen werden van de Pingels, als oock van de Pistacyen Marcepeynen gemaeckt, die sy Pignocchiate, ende Pistocciate noemen. (2) Maer de volgende suyveren de gebreken van de Borst, ende de Longen, door haer af-vegende ende dun makende kracht. ROZYNEN, die soet zijn, de keernen uyt-genomen (alsoo die stoppen) hebben een matelick verwermende, ende verdroogende kracht, als oock versachtende, ende af-vegende. Daerom zijn sy goet tot de rouwigheden van den Stroot, teghen den Hoest, Engh-borstigheydt, ofte moeyelick herhalen des Adems, als mede om de slijmerighe taeye Vochtigheden van de Borst te doen rijsen, ende verteren. VYGEN zijn werm in den eersten, ende droogh in ’t beginsel van den tweeden graed, sijn fijn van stoffe. Hebben een af-vegende, scheydende, dun-makende, verwermende, ende verterende kracht, suyveren insonderheyt de Borst, zijn bequaem voor verouderden Hoest, en de oude qualen van de Longe, verlichten den korten Aessem, ende versachten de rouwe ende heesche Kele. Van de Vijgen, ende Rozijnen is breeder geschreven in den gemelten Schat der Gesontheyt, op ‘t 8. cap. des selfde 1. Deel en 3. Boeck. (62) VENUS-HAYR is verdroogende, ende dun-makende van aert, in hitte ende koude middelmatigh. Het is seer goet om de dicke, taeye, ende slijmerige Vochtigheden van de Borst, ende Longen te doen rijpen, rijsen, ende op te brengen, ende derhalven bequaem voor het Pleuris, Engh-borstigheyt, Ontsteckinge van de Zijde ende diergelijcke. Dan in onse Apoteken gebruycken sy in plaetsche van Venus-hayr de STEEN-RUYTE, een kruyt het ander niet qualick gelijckende, het welck alomme op de oude mueren wast. Is mede van aert ende krachten het Venus-hayr niet ongelijck. Want sy rijpt de rauwe slijmerigheyt van de Longe, ende doet de selve op komen, verdrijft de koude gebreken van de Borst, verlicht den korten Aessem, ende versacht de pijne van de Zijde. HYSSOOP is bitterachtig ende scherp van smaeck, dun van stoffe, openende, door-snijdende, ende suyver makende van krachten. Is eygentlick nut ende bequaem voor alle koude gebreken van de Borst, ende Longen, welckers grove ende dicke Vochtigheden hy door-snyt, ende veroirsaeckt datse gemackelick opgebracht werden. Hy geneest de kortheyt van den Aessem, ende den verouderden Hoest, insonderheyt als hy gekoockt wert met Honigh, Rozijnen, Vijgen, ende Wijn-ruyt, welck af-sietsel een gantsch suyver-makende kracht heeft. MALROVE jaeght de dicke slijmachtige vochtigheydt uyt de Borst, wert nuttelick in-gegeven de Hoestende, Aemborstige, Uyt-terende Menschen. Want sy suyvert insonderheydt de etterachtighe Fluymen. OREGO met Honigh gemenght, ende daer een Lickingh af bereyt, geneest den ouden Hoest, opent ende suyvert de verstopte Longeren, ende de Borst, geneest het af-gaende Pleuris, ende pijn in de Zijde. CALAMINTHE dun makende, ende verdeelende van kracht zijnde, is bequaem voor de gene, die haren Aessem niet als met het Hooft ende Borst regt over endt en konnen halen. AVERRONE is heet ende droogh verre in den derden graed, ende dien-volgende van fijne deelen, van verbreydende, ende verterende kracht, waer doorse doet scheyden alle slijmerighe, ende taeye Vochtigheden. Is seer behulpigh, insonderheyt het Saet, den genen, die haren Adem niet wel en konnen gescheppen, ende verstopt op de Borst zijn, die den Kramp hebben, ofte met Treckinge, ofte Spanninge der Zenuwen gequelt zijn. De Wortels van BOOM-VAREN, gebruyckt (als hier voor in ‘t 1. Deel 4. Boek en cap. 5. van de Schat der Ongesontheyt verhaelt is) jaghen de dicke Slijmerigheyt uyt den lijve, insonderheyt, dewijl sy soet, ende versachtende zijn, uyt de Longen. De WILDE SAFFERAEN, dat is het morgh van ’t Saet, suyvert ende opent, drijft eygentlick uyt de Borst, ende Longen de taeye ende slijmerige Vochtigheden, maeckt een heldere Stem. LISCH geneest, met Bloem, ende Wortelen, alle verouderde gebreken van de Borst ende Longen, hare Fluymen sachtelick op-brengende. ALANT-WORTEL is heet in den derden, ende droogh in den tweeden graed, seer bequaem om alle dicke, grove, ende taeye Slijmerigheydt, die in de Borst ende Longen vast steeckt, losch ende rijp te maken, ende te suyveren. Derhalven helpt hy de gene, die eenen verouderden Hoest hebben, die haren Adem niet en konnen halen, als met opgerechten hals. Is oock goet voor Treckinge van Zenuwen, Windachtigheydt, ende een swacke Maegh, als mede om ’t Water, ende de Stonden af te setten. THYM, gelijck hy de verstoptheyt van de Lever, ende ’t Ingewant opent ende suyvert, so doet hy oock het dick ende taey Slijm uyt de Borst, ende Longen opkomen, ende is derhalven seer bequaem voor de Aemborstige met Honigh gebruyckt. By-nae al de selvighe kracht hebben Thymbra, ende Satury, ofte Keule. GENEVER-BOOM is heet, ende droogh, in den derden graed; dan de Besyen zijn wat minder verdroogende, ende verdunnen de dicke en taeye Vochtigheden. Helpen de gebreken van de Borst, den Hoest, Opblasinge, ende Krimpinge in den Buyck. Sommige hebben gelooft, dat het geraspt hout ingenomen zijnde, doodelick was; dan sulcx wert wederleyt by Matthiolus in sijn Uytlegginge op den Grieckschen Dioscorides. SESELI van Marseille, by sommige Sermonteyne genoemt, is verwermende, ende verdroogende in den tweeden graed. De Wortel ende ’t Saet zijn geheel fijn van deelen, genesen de Eng-borstigheyt, ende als men den Adem niet scheppen en kan, als met uyt-gereckten hals, verdrijven alle Windachtigheyt, ende verstercken de Maegh, ende ’t Ingewant. SPEER-WORTEL is heet, ende droogh, scherp, ende bitter, dun van deelen, ende een weynigh t’samen-treckende. De Wortel suyvert alle het Ingewant met dun maken van de grove, ende taeye Vochtigheden, ende verlicht den Hoest, die uyt Sinckingen voort gekomen is; twee drie mael opgesoden, ende dan in spijse gebruyckt ontlast de Longen van haer Slijmerigheyt. CALFS-VOET is heet ende droog in den tweeden graed. Heeft alle de selfde krachten van Speer-wortel, dan veel slapper. AJUYN, ZEE-AIUYN, PARYE, LOOCK, LOOCK SONDER LOOCK, hebben een scherpe en verhittende kracht, waer door sy in alle het Ingewant, maer voornamentlik in de Borst de dicke ende (63) taeye Vochtigheden verdunnen, ende suyveren: dan Pareye, ende Loock sonder Loock jagen insonderheyt de dicke ende etterighe Fluymen uyt de Longhen, ende suyveren de Stroot-pijpkens, in Gerste-water ende Mede gesoden, ofte met Kersse, ende Honigh tot een Lickingh gemaeckt. Indien sy te voren eens ofte twee-mael van water veranderen, ende wat opsieden, soo verliesen sy veel van hare scherpigheydt, maer met eenen oock van haere krachten. SAFFRAEN verwermt in den tweeden, ende verdrooght in den eersten graed, ende is daerom verdouwende, ende verterende. Het matelick gebruyck van den Saffraen is de Herssenen seer nut, ende bequaem, verwackert de geesten, verquickt de Sinnen, beneemt de slaperigheydt ende loomigheydt des Hoofts, waer door hy seer dienstigh is in de Lethargye, dat is, Slapende Coortsche, verheught het Herte, ende doet alle droefheydt aen een zyde stellen. Dan te veel, ende, soo men seyt, drie vierendeel loots in-genomen, maeckt de Menschen soo vol blijdtschap, datse hen selven te bersten lacchen. Want daer door werden de levend-maeckende Geesten niet sachtjens van het Herte door het geheele Lichaem gesonden, maer met gewelt uytghedreven, waer op noodtsakelick de doodt volght. Daerom en dient hy niet als matigh in genomen, te weten van een half scrupel tot een half drachme, ende is dan dienstigh om de rauwe Vochtigheden van de Borst tot morwigheydt, ende rijpigheydt te brenghen, ende de verstoptheydt van de Longhen wech te nemen. Waerom hy sonderlingh behulpigh is voor de gene, die Engh-borstigh zijn, ghelijck Camerius getuyght, ende Cardanus verhaelt, met het selve alleen veel Eng-borstige geholpen te hebben, dat hy daerom oock noemt de Ziele van de Longhen. Is niet minder bequaem voor de gene, die Hoesten, die Pleuris, ende pijn in de Zijde hebben. GENGBER, wit, ende niet gegaet, goet van reuck, scherp-bijtende op de tonge, noch versch zijnde, is heet in den derden, ende droogh in den eersten graed, maer de drooghe verwermt, ende verdrooght in den derden graed, ende doet al dat Peper vermagh, doch wat tragelicker, dewijl hy grover van stof is, als de Peper, ende altijdt eenighe onverwinnelicke vochtigheydt behout, die haer soo lichtelick doet steken, ende vermeluwen. Hierom wert de Gengber by alle onse Schrijvers een vervogtende kracht toegeschreven, sommige hem stellende vocht in den eersten, andere, sulcx niet genoeg zijnde, ende dat berispende, vocht in den tweeden graed, als of de vochtigheydt van de stoffe noodtsakelick moste veroirsaken een vochtigh-makende kracht. Indien dit vast ging, soo zoude Brande-wijn, ende vele Kruyden, die in ’t water wassen, ende hier te lande uyt de slooten gehaelt werden, scherper op de tong, als peper, oock vervochtende van aert moeten wesen. Hy verdunt de dicke vochtigheden in de Longen, ende verteert de dunne. Is een goet ende gereet Genees-middel voor den verouderden Hoest, Eng-borstigheyt, ende alle Koude gebreken, insonderheyt die versch in Indyen, ende niet die hier te Lande in kalck geweeckt, met gekoockte suycker ingeleyt, ofte geconfijt is. ARISTOLOCHIA, soo wel lange, als ronde, is heet, ende droogh in den derden graed, bitter ende scherpachtigh van smaeck, af-vegende, suyverende, ende verterende van krachten: maer de Ronde is fijnder van stoffe, ende krachtiger om de dicke ende grove Vochtigheden te verdunnen, ende de verstoptheden, daer uyt bestaende, te ontdoen ende te openen. Derhalven valt sy seer bequaem voor de geene die Aemborstigh zijn, ofte het Pleuris hebben. GENTIAEN, te weten de Wortel is mede bitter van smaeck, ende van de selfde hoedanigheden. Heeft groote kracht om dun te maken, te suyveren, af te vegen, ende van verstoptheydt te verlossen, ende dat soo sterck dat hy selfs Ossen, ende Paerden, die niet alleen en kuchen, mae niet meerder voort en konnen, in-gedroncken zijnde, kan helpen. MYRRHE wort door-geslickt de groote van een Erweet voor den verouderden Hoest, Eng-borstigheyt, Pijn in de Borst, ende de Zijde. PISSENBEDDEN, ofte SEUGEN hebben een by sondere kracht, om de Longhen te bevrijden van verstoptheydt uyt dicke, ende taeye Vochtigheden. Men waschtse eerst met wijn, ende nae datse dan in anderen wijn geweyckt hebben, perst men die wijn uyt, ende geeft hem te drincken, ende is een wonder Genees-middel voor de Engh-borstigheyt . (3) De Volgende zijn door een sonderlinge gave nut ende dienstigh voor de Teringe SCABIEUSE is werm, ende droogh heel diep in den tweeden graed, dun ende fijn van deelen. Suyvert de Longhe (niet alleen om hare bitterheydt, maer oock door in-geboren aert) soo krachtigh, dat sy mede haer Aposteunen, als oock het Pleuris door doet breken. DUYVELS-BEET is van de selfden aert, ende kracht met de Scabieuse, soo genoemt, als of de Duyvel, uyt nijdigheyt van sijn deught, een stuck van de Wortel gebeten hadde. PIMPINELLE is werm, ende droog in den tweeden graed, suyverende ende t’samen-treckende; een seer bequaem Genees-middel voor de gene, die de Teringh hebben. Want het stelpt het Bloet-spouwen, suyvert ende reynight de vervuylde ende etterighe (64) Sweringhen, drooght op, ende gheneest wonderbaerlick. HOUF-BLADEREN noch groen zijnde vallen ten naesten by gematight, maer gedrooght zijnde, werden werm, ende wat scherp. Sy genesen den ouden Hoest, ende de gene die haren Adem niet wel verhalen en konnen, als met opgerechten hals. Den roock uyt een pijp, gelijck men Taback doet, gesogen, suyvert de Longen so sachtelick, dat hy gelooft wert alle de Aposteunen van de Borst sonder eenige schade te konnen doorbreken. WAEL-WORTEL is werm ende droogh in den tweeden graed. Hy stilt den Hoest, doet het Bloet-spouwen ophouden, suyvert de etter, die in de Borst ende Longen vergadert was, de selve oock wonderbaerlick heelende. De gedrooghde VOSSCHE-LONGEN hebben een bysondere eygenschap voor de Aemborstige, heelen de sweringen der Longen, ende verstercken de selvige. BLOEM van SWAVEL is seer bequaem in alle Gebreken van de Longhe, Engh-borstigheydt, Sinckinghen, Teringhe, ende alderhanden Hoest. Men kan daer toe Nemen een half vierendeel loot, met even-veel Suycker Candy, ende slorpen dat in een Doyer van een Ey. Gemeenlick werden daer Koecxkens af gemaeckt met Suycker in Rosen-water gesmolten, ende tot volkomen lijvigheydt gekoockt, een drachme voor een once Suycker. Dan alsoo de Bloem van Swavel in de heete Suycker komende, seer lichtelick als geers by malkanderen gaet, soo mengh ick de selve liever met Conserve van Rosen, die mede soo goet voor de Teringhe is, dat eenighe schrijven de selvige door haer gebruyck alleen genesen te zijn. De Bloem wert uyt gestooten Swavel met een helm overgehaelt, gelijck onder andere te sien is by den Francoischen Quercetanus, ende den Duytschen Crollius. Dese schrijft wel, dat het rauw swavel geen gebruyck (te weten inwendigh) in de Genees-konste en moet hebben, ’t en zy ’t gene, dat men Sulphur scissile noemt, het welck (gelijck de Bloemen door het gemaeckt vyer) door het natuyrlicke opgedreven, ende alsoo meerder gekoockt, ende verdunt wert. In de Landouwe van Cracaouw in Polen is soodanige swavel door wonderbare konste der Nature. Het selfde geschiet oock in ’t Koninghrijck van Napels, ontrent het oude stedeken eertijdts (A) Puteoli, nu Pozzouli genoemt, (’t zy nae de Putten die daer ontrent zijn met heet water, ofte nae den stanck van den brandende Swavel, ende Aluyn) vier mijlen van de stadt (B) Napels. Hier schrijft Crollius dat hy eertijdts met begeerte gesien heeft den Swavel-berg (D) Vesuvius, (tegenwoordigh Monte di Soma genoemt, leggende recht over Napels) die gestadig brant. Dan het schijnt, dat hy sulcx alleen met begeerte gesien heeft, also dien bergh op sijnen tijdt, noch eenige hondert jaren te voren niet gebrant en heeft, maer schone wijngaerden gedragen van Muscadel-wijn, gelijck ick selve gesien hebbe, aldaer op de plaetse zijnde in ’t jaer 1616. Maer het is waerachtigh, dat hy in oude tijden gebrandt heeft. Want soo lesen wy in een brief van den jongen Plinius aen den history-schrijver Tacitus, dat sijn oom Plinius Secundus (wiens Natuyrlicke Historye wy noch hebben) uyt weetgierigheydt in groot onweder hem daer ontrent begeven hadde, ende dat hy door den dicken damp van de brandende swavel gestickt, ende ghestorven is. Waer over hy als veel schrijvende, ende onvoorsichtigh stervende overgehaelt werdt van den Italiaenschen poëet Petrarca in sijn Triompho di Fama: Mentr’io mirava, subito hebbi scorto Quel Plinio Veronese suo vicino, A scriver molto, à morir poco accorto. Maer desen grooten brandt, geschiet ten tijde van den Keyser Titus Vespianus, is soo schrickelick geweest, (gelijck seer wel by den Grieckschen history-schrijver Dion Cassius, ende andere beschreven is) dat de asch daer van, niet alleen over de stadt Romen door de heftige winden gedreven is, maer oock over zee in Afrijcken, ende Egypten; dat mede de Visschen in de siedende zee gekookt wierden, de Vogels in de lucht stickten, dat de nabuyrige, ende van outs vermaerde steden, Stabiae, Herculaneum, ende Pompey, met asch ende steenen overstolpt zijn geweest. Desen brandt wert met een aerdigh dicht beklaeght van den Latijnschen poëet Martialis, die oock seyt, dat den Bergh t’sijner tijdt groen ende vermakelick stont van wijngaert-rancken, ende seer leckere wijn voort-bracht, Epigr. 44. Dit was een schoonen berg; omringt met vrugtbaer lant, Die tot sijn hooghsten top met wijngaert stont beplant. Hier wiert een gulle druyf van edel nat geswollen, Dat menigh deftigh vat was machtigh op te vollen. Dies wasser groot vermaeck ende alderhande vreught, Ten goede van het lant en van de rauwe jeught. De vinder van den wijn met al sijn met-gesellen, Die was van outs gewoon sijn woningh hier te stellen. De grooten Hercules die was hier oock bekent, En Pan met sijn gevolgh die quam er veel ontrent. Doch Venus boven-al met hondert velt-Godinnen, Die quam in dit gewest haer eerste rey beginnen. Want in het gantsche lant en was geen ander kust Bequamer tot vermaeck, en ongemeene lust. Maer nu is hier, eylaes! een vreemt, een ander wesen, ’t Is al in roock vergaen wat eertijdts wert gepresen. Die wijt-beroemde bergh en is nu anders niet Als enckel oogen-pijn, en innigh ziel-verdriet. Hy glimpt gelijck een vyer, en brant gelijck een oven, Sijn groen’t’is over-al met asschen overstoven, Door voncken afgesenght, soo dat geen ackerman Of boom in dit gewest, of wijngaert planten kan. Nu is mijn hoogste wensch, dat aen de strenge Goden Soo wreeden lant verderf mocht eeuwigh zijn verboden. En dan hun dit alleen mocht ongeoorlooft zijn, Te geven aen het vyer de rancken van de wijn. Die asch, als oock de steenen, ende kluyten, door den reghen gesmolten zijnde, hebben den Bergh daer na voor misch gestrekt, die den Wijngaerd weeldig doen groeyen heeft Dan in onse tijden is hy wederom aen brant gerocht. Soo dat de gemelten Plinius wel schrijft in het 2. boeck van sijn Natuyrlicke historye op ‘t 93. Capittel, Dat de Nature door alles verspreyt zijnde, gemeenlick op ‘d een maniere ofte d’andere, als eenige Godtlickheyt uyt-berst. Om weder te keeren op den wegh, daer ons d’aengename heugenisse van die plaetsche, af-geleyt heeft. By Pozzouli is ‘t lant (ovaels gewijs, dat is, langer als breeder, rontsom met kleyne heuvelkens beset behalven na het stedeken,) vol van Swavel, ofte Solfer, daerom Solfataria genoemt, eertijdts van wegen het branden Forum Vulcani, gelijck Strabo schrijft, ende Campi ofte Phlegri, ofte Phlegraei finus, by Virgilius, Silius, ende Plinius. Dit Landt is soo uyt-gebrant, datter bakens gestelt zijn, om geen ongeluk te krijgen, ofte om niet buyten spoor te gaen, ende gelijck somtijdts gebeurt, in de uyt-gebrande hollen te versmachten. Jae daer het noch veyligh is, dreunt het onder de voeten. Men verneemt van alle kanten niet als vlammen, ende roock in de lucht, met eenen swaren reuck van Swavel, ende niet alleen op de plaetsche selve, maer oock tot in de stadt van Napels, als het daer nae toe gewint is. Dan dien stinckenden reuck is even-wel (gelijck Br. Leandro Alberrti wel seyt in sijn treffelicke Descrittione ditutta l’Italia) seer behulpsaem voor de gene, die kout van herssenen zijn, ende veel met Sinckingen gequelt werden. Het welck onsen Galenus bevestight de welcke 5. Method. 12. dese Lucht, als oock de Melk, die al hier gewonnen wert, seer prijst voor die gene, die eenige Sweringen in de Longen hebben, ende aen de Teringe gaen quelen, als door hare opdroogende kracht de selve genesende. De Swavel die alhier door de kracht van ’t vyer op-geworpen wert, zoude men in de verhaelde gebreken bequamelick konnen gebruycken; dan om dat hy by ons weynigh overkomt, so besigen wy de Bloemen van Swavel, tot welcken eynde oock by de Alchymisten gemaeckt werden Rubinus, Lac, Cremor ofte Butyrum Sulphuris. Van de andere Drooghen werden genees-mengelen in den Apoteek bewaert Syroop van Hysoop, van Iuiben, van Soet-hout, van Malrove, Oxymel Scylliticum, Elect. Diaireos, Simpel, ende gemenght, Conserf van Venushayr, ende Lisch-bloemen, Lehoch sanum & expertum, de Pino, de Papavere, de Scylla, geconfijte Alant-wortel, Gengber, ende Pillen Scabieuse: ende tot bloet ende etter spouwen in de Teringhe, Troch van terra Lemnia, Lohoch de pulmone Vulpis, Syroop van Wael-wortel van Fernelius. Dewijl daer overvloet is van soodanighe Genees-mengelingen, soo kan men hem met de selvige wel behelpen, ten zy die niet gereet en waren, ofte datter tot vermenghde gebreken een ander vermenginghe van nooden was; ghelijck het volghende kracht heeft om de borst te versachten, ende de Fluymen op te brengen: N. Wortels van Alant 1. once, Bladeren van Hyssoop, Orego, Venushayr, van elcx een hant vol. Saet van Wilde Saffraen. Althea, Maluwe, Sesely, van elcx een half loot. Rozijnen sonder carlen, 2. oncen, Iuiben, Sebesten, van elcx No 9. Gekoockt in Gerste-water tot een pint, ende daer by gedaen twee ofte drie oncen van de verhaelde Syropen, tot een borst-dranck. Voor de gene, die Etterige fluymen spouwen en heb ick niet beter gevonden, als het volgende: N. Wael-wortels anderhalf once, Bladeren van Scabieuse, Sanickel, Alchymille, Hoef-bladeren, van elcx een hant vol. Rozijnen, twee oncen. Gekoockt als voren, ende daer by gedaen Syroop van Wael-wortel van Fernelius &c. Wanneer overvloet van Sinckinghen meerder opdrooginghe van doen heeft soo kan daer 1. loot Wortel van Sina by gedaen werde tot een borst drank. |
Het XII Kapittel. Enkele, gemengde geneesmiddelen voor de kwalen van de longen en de borst. 1. Verzachtende, 2. Zuiverende, 3. Genezende. De kwalen en gebreken die zowel de borst als de longen aangaan zijn worden meestal nadat het lichaam goed gezuiverd en de zinkingen opgehouden zijn weg genomen door verzachten of door zuiveren en dun te maken. Waartoe uit de openende geneesmiddelen de beste zijn die doorsnijdend en zuiverend zijn, niet te zeer verhitten of verdrogen, noch ook scherp en schraal zijn, maar verzachten en ten dele bevochtigen zoals gepelde gerst, rozijnen of amandelen. Men mag ook soms wel wat scherpers gebruiken, maar met mede, gerstewater, zoete wijn of enig verzachtend nat. Nu de schraalheid van de strot en de borst wordt verzacht door de volgenden die ook meteen de brand uitblussen. (1) ZOETHOUT is gematigd in de warmte en redelijk vochtig, verzacht al wat rouw is en vooral de strot, geneest de droge hoest, korte adem en waar andere zoetigheid dorst verwekt zo laat het door zijn vochtigheid die overgaan. KNOLLEN zijn warm bijna in de tweede en droog in de eerste graad met een afvegende en openende kracht. Zijn afkooksel of noch liever het sap dat er uit gekookt en geperst is, is zeer goed voor diegene die hoesten en hees van verkoudheid geworden zijn als het gedronken wordt met suiker of wat geschuimde honig. Hetzelfde is ook een nuttig en liefelijk gorgelwater voor de spruw. Zoete PRUIMEN zijn matig verkoelend, maar bevochtigen in de tweede graad, maken de buik week en verwekken zachte kamergang. Verslaan de dorst en verzachten de borst en strot. In Syrië en Egypte groeit een boom die veel op de pruimenboom lijkt die vruchten of bessen geeft die in de apotheken met een Arabische naam SEBESTEN bekend zijn en omdat ze veel zoeter zijn dan pruimen zijn ze ook krachtiger om de borst te helpen. Ze verzachten de hoest en de heesheid van de keel die veroorzaakt zijn door scherpe en zoute zinkingen, verbeteren de zware ademhaling, longzucht, zijdepijn of pleuris. JUJUBEN is mede een vrucht van dezelfde plaats en aard als de sebesten, te weten, matig verkoelend en vochtig makend. Ze zijn nuttig en geschikt om te verzachten de ruwheid van de keel, borst en longen en zijn ook goed tegen de hoest, bloedspuwen en andere gebreken die uit zoute en scherpe verkoudheid hun oorsprong hebben. Room van GERST, dat is die murw gekookt en door gezeefd is, verkoelt, bevochtigt en verzacht, verslaat de dorst, zuivert zonder tezamen trekking en loopt gemakkelijk in de borst. Sap van zoete AMANDELEN verzacht de strot en de longen, laat de vochtigheden uit de borst opspuwen. Dat uit bittere amandelen gedrukt wordt brengt harde en taaie fluimen beter op. Zaad van MALUWE, omdat het bevochtigt en verzacht, wordt de benauwde te drinken gegeven, helpt door eigenschap de borst en de longen en verzacht een hese stem. Zaad van KATOEN of BOOMWOL, omdat het de dikheid verzacht en dun maakt, is bijzonder goed om de hoest en de gebreken van de borst te genezen. VIOLEN matigen de hete en scherpe vochtigheden en verkwikken met vochtig maken de longen wiens rauwe wegen ze ook verzachten. GOM DRAGANT die zuiver, doorzichtig, dun, glad, effen en wat zoetachtig van smaak is wordt voor beste gehouden. Bevochtigt in de eerste en verkoelt in de tweede graad (61) Is zeer geschikt tegen allerhande hoest, ruwheden van de keel en strot, heesheid en alle scherpe dunne zinkingen op de borst en andere delen. GOM VAN ARABIE is diegene die uit de Acaciaboom traant, doorzichtig als glas en net als wormpjes (wat de beste is) tezamen getrokken, is verkoelend van aard en matig verdrogend, dan omdat ze een klevende en papachtige eigenschap heeft geneest ze alle ruwheid, zonder evenwel de maag te verslappen. PINGELS, dat zijn de kernen van pijnappels, zijn warm in de eerste en vochtig in de tweede graad, verzachten en zuiveren de borst en laten de dikke, taaie en etterachtige fluimen opkomen. En zijn derhalve goed voor diegene die de tering hebben en uitdrogen. Dan dienen ze geenszins diegene die veel met hoofdzweer gekweld zijn, want ze bezwaren het hoofd en worden ook niet snel, noch gemakkelijk in de maag verteerd. Dezelfde heilzaamheid en hindernis met de pijnkernen hebben de PISTACIEN, dan omdat ze al verzachtend zijn verlossen ze de borst en longen van verstopping HAZELNOTEN zijn middelmatig in koude en hitte als ze vers zijn. De geroosterde kernen beletten de zinkingen, maar rauw en vers genezen ze de verouderde hoest, dan bezwaren de maag en vooral die van ouderdom verdroogd zijn die ook een kwade keel veroorzaken. HONING wordt, zoals bekend is, door de bijen gemaakt en door hen uit de bloemen en wel ruikende kruiden gezogen waarom het daarvan enige aard en kracht behoudt. In Syrië en elders, waar de bijen niets anders dan alsem genieten, is de honing bitter van smaak. Zo is ook de honing en de mede die daarvan gemaakt wordt uitermate liefelijk en goed geurend die van Languedoc en Provence, in het uiterste van Frankrijk, en ons door Marseille overkomt, omdat er daar (zoals ik met groot vermaak gezien heb) ganse velden zijn van enige dagreizen lang met niets anders dan marjolein, tijm, rozemarijn en dergelijke wel riekende kruiden waaruit de bijen een zeer aangename honing maken. Evenwel ridder Cenelme Digby, raadsheer in de bijzondere raad van de koning van Groot Brittannië, net als zijn weledele in het onderzoek van alle wetenschappen wonderbaarlijk zorgvuldig is en vooral in de natuurlijke wijsheid, heeft mij gezegd uit alle gewesten en zelfs ook uit Turkije honing ontboden te hebben, dan dat de Spaanse de beste was. De honing is warm en droog in de tweede graad, zuivert sterk, ruimt de borst en maakt de buik week. En dient niet anders dan gekookt gebruikt te worden want als het rauw is verwekt het wind en beschadigt de maag. SUIKER is niet zo heet en droog als de honing en omdat het zoeter en liefelijker is laat het ook alles zachter dan de honing en staat de maag niet tegen. Hiervan is uitvoeriger te zien in het 1ste deel van de ‘Schat der Gezondheid’ in het 9de kapittel van het 3de boek. TEREBINT is verwarmend, zuiver makend en afvegend, daarom zuivert het de borst en trekt daar alle verrotte vochtigheden uit als het met honing of suiker gemengd is. En is goed voor de benauwde, bloed spuwende en uitterende mensen. Uit de verhaalde enkelvoudige worden mengmiddelen gemaakt en in de apotheken gereed gehouden als siroop van violen, van zoethout, van jujube, diatragacanthum frigidum of koud sap van tragacantha, loch of eclegma è pinos, pilulae albae en Bechicae of witte pillen van suikerkandij, zetmeel en Tragacantha. Tot welk doel ook andere dadelijk gereed gemaakt kunnen worden als mede enige verzachtende dranken die wij borstdranken noemen en bestaan uit gepelde gerst, 1 hand vol, lange rozijnen 2 ons, jujube en sebesten, van elk 9 stuks, zoethout een half lood, in water tot een pint koken voor een borstdrank. Zo kan men ook de dennenzaden koken totdat ze murw zijn en dan stampen zoals de amandelen en daar suiker bij doen en krenten en dat met hoendersap of dergelijke innemen. In Italië worden van de pingels als ook van de pistache marsepein gemaakt die ze pignocchiate en Pistocciate noemen. (2) Maar de volgende zuiveren de gebreken van de borst en de longen door hun afvegende en dun makende kracht. ROZIJNEN, die zoet zijn waar geen kernen in zitten, (omdat die verstoppen) hebben een matig verwarmende en verdrogende kracht, als ook verzachtend en afvegend. Daarom zijn ze goed tegen de ruwheden van de strot, tegen de hoest, engborstigheid of moeilijk herhalen van de adem, als mede om de slijmerige, taaie vochtigheden van de borst te laten rijzen en verteren. VIJGEN zijn warm in de eerste en droog in het begin van de tweede graad en fijn van stof. Hebben een afvegende, scheidende, dun makende, verwarmende en verterende kracht, zuiveren vooral de borst en zijn goed voor verouderde hoest en de oude kwalen van de longen, verlichten de korte adem en verzachten de ruwe en hese keel. Van de vijgen en rozijnen is uitvoeriger geschreven in de vermelde ‘Schat der Gezondheid’ in het 8ste kapittel van hetzelfde 1ste deel en 3de boek. (62) VENUSHAAR is verdrogend en dun makend van aard en in hitte en koude middelmatig. Het is zeer goed om de dikke, taaie en slijmerige vochtigheden van de borst en longen te laten rijpen, rijzen en op te brengen en derhalve geschikt voor het pleuris, engborstigheid, ontstekingen van de zijde en dergelijke. Dan in onze apotheken gebruiken ze in plaats van Venushaar STEENRUIT, een kruid die veel op het ander lijkt wat alom op de oude muren groeit. Is mede van aard en krachten het Venushaar vrij gelijk. Want ze rijpt de rauwe slijmerigheid van de longen en laat die op komen, verdrijft de koude gebreken van de borst, verlicht de korte adem en verzacht de pijn van de zijde. HYSOP is bitterachtig en scherp van smaak, dun van stof, openend, doorsnijdend en zuiver makend van krachten. Is eigenlijk nuttig en geschikt voor alle koude gebreken van de borst en longen wiens grove en dikke vochtigheden hij doorsnijdt en veroorzaakt dat ze gemakkelijk opgebracht worden. Hij geneest de kortheid van de adem en de verouderde hoest, vooral als hij gekookt wordt met honing, rozijnen, vijgen en wijnruit wiens afkooksel een geheel zuiver makende kracht heeft. MALROVE jaagt de dikke, slijmachtige vochtigheid uit de borst, wordt nuttig ingegeven de hoestende, benauwde, uitterende mensen. Want ze zuivert vooral de etterachtige fluimen. ORIGANUM met honing gemengd en daar een likkepot van maken geneest de oude hoest, opent en zuivert de verstopte longen en de borst, geneest het afgaande pleuris en pijn in de zijde. CALAMINTHE is dun makend en verdelend van kracht, is geschikt voor diegene die hun adem niet anders dan met het hoofd en borst recht overeind kunnen ophalen. AVERONE is heet en droog ver in de derde graad en dientengevolge van fijne delen, van verbreidende en verterende kracht waardoor ze alle slijmerige en taaie vochtigheden laat scheiden. Is zeer behulpzaam en vooral het zaad voor diegenen die hun adem niet goed kunnen ophalen en verstopt op de borst zijn, die de kramp hebben of met trekkingen of spanningen van de zenuwen gekweld zijn. De wortels van BOOMVAREN gebruikt (zoals hiervoor in het 1ste deel 4de boek en kapittel 5 van de ‘Schat der Ongezondheid’ verhaald is) jagen de dikke slijmerigheid uit het lijf en vooral omdat het zoet en verzachtend is uit de longen. CARTHAMUS, dat is het merg van het zaad, zuivert en opent, drijft eigenlijk uit de borst en longen de taaie en slijmerige vochtigheden en maakt een heldere stem. LIS geneest met bloemen en wortels alle verouderde gebreken van de borst en longen en brengt hun fluimen zachtjes op. ALANTWORTEL is heet in de derde en droog in de tweede graad, zeer geschikt om alle dikke, grove en taaie slijmerigheid, die in de borst en longen vast zit, los en rijp te maken en te zuiveren. Derhalve helpt het diegene die een verouderde hoest hebben en die hun adem niet goed kunnen ophalen dan met opgerichte hals. Is ook goed voor trekking van zenuwen, winderigheid en een zwakke maag als mede om het water en de stonden af te zetten. TIJM, net zoals hij de verstopping van de lever en het ingewand opent en zuivert, zo laat hij ook het dikke en taaie slijm uit de borst en longen opkomen en is derhalve zeer geschikt voor de benauwde als het met honig gebruikt wordt. Bijna al dezelfde kracht hebben Thymbra en Satureja of keule. GENEVERBOOM is heet en droog in de derde graad, dan de bessen zijn wat minder verdrogend en verdunnen de dikke en taaie vochtigheden. Helpen de gebreken van de borst, de hoest, opblazing en krimping in de buik. Sommige hebben geloofd dat het geraspte hout dat ingenomen wordt dodelijk is, dan zulks wordt weerlegd door Matthiolus in zijn uitlegging op de Griekse Dioscorides. SESELI van Marseille, die door sommige Sermonteine genoemd wordt, is verwarmend en verdrogend in de tweede graad. De wortel en het zaad zijn geheel fijn van delen, genezen de engborstigheid en als men de adem niet scheppen kan dan met uit gestrekte hals, verdrijven alle winderigheid en versterken de maag en het ingewand. SPEERWORTEL is heet en droog, scherp en bitter, dun van delen en wat tezamen trekkend. De wortel zuivert het hele ingewand met dun maken van de grove en taaie vochtigheden en verlicht de hoest die uit verkoudheid voort gekomen is, twee a drie maal opgekookt en dan in spijs gebruikt ontlast de longen van haar slijmerigheid. KALFSVOET is heet en droog in de tweede graad. Heeft al dezelfde krachten van speerwortel, dan veel slapper. UI, ZEEUI, PREI, KNOFLOOK, LOOK ZONDER LOOK, hebben een scherpe en verhittende kracht waardoor ze in het hele ingewand, maar voornamelijk in de borst de dikke en (63) taaie vochtigheden verdunnen en zuiveren, dan prei en look zonder look jagen vooral de dikke en etterige fluimen uit de longen en zuiveren de strottenpijpjes als het in gerstewater en mede gekookt wordt of met kers en honing tot een likking gemaakt. Als ze van tevoren eens of tweemaal van water veranderen en wat opgekookt worden, dan verliezen ze veel van hun scherpte, maar meteen ook van hun krachten. SAFFRAAN verwarmt in de tweede en verdroogt in de eerste graad en is daarom verduwend en verterend. Het matig gebruik van de saffraan is voor de hersens zeer nuttig en geschikt, wakkert de geesten aan, verkwikt de zinnen, beneemt de slaperigheid en loomheid van het hoofd waardoor hij zeer nuttig is in de lethargie, dat is slapende koorts, verheugt het hart en laat alle droefheid aan de kant zetten. Dan teveel en zo men zegt drie vierendeel lood ingenomen maakt de mensen zo vol blijdschap dat ze zichzelf te barsten lachen. Want daardoor worden de levend makende geesten niet zachtjes van het hart door het gehele lichaam gezonden, maar met geweld uitgedreven waarop noodzakelijk de dood volgt. Daarom dient hij niet anders dan matig in genomen te worden, te weten van een half scrupel tot een half drachme en is dan nuttig om de rauwe vochtigheden van de borst te vermurwen en tot rijpte te brengen en de verstopping van de longen weg te nemen. Waarom hij bijzonder behulpzaam is voor diegene die engborstig zijn zoals Camerius getuigt en Cardanus verhaalt hiermee alleen veel engborstige geholpen te hebben dat hij het daarom ook de ziel van de longen noemt. Is niet minder geschikt voor diegene die hoesten, die pleuris en pijn in de zijde hebben. GEMBER, wit en zonder gaatjes, goed van reuk en scherp bijtend op de tong die noch vers is, is heet in de derde en droog in de eerste graad, maar de droge verwarmt en verdroogt in de derde graad en doet alles dat peper vermag, doch wat trager omdat hij grover van stof is dan de peper en altijd enige onoverwinnelijke vochtigheid behoudt die haar zo gemakkelijk laat steken en vermolmen. Hierom wordt gember bij al onze schrijvers een bevochtende kracht toegeschreven, sommige stellen hem vochtig in de eerste en andere waar dat niet genoeg is en dat berispen stellen dat het vochtig in de tweede graad is alsof de vochtigheid van de stof noodzakelijk een vochtig makende kracht moet veroorzaken. Indien dit zeker zou zijn dan zou brandewijn en vele kruiden die in het water groeien en hier te lande uit de sloten gehaald worden en scherper op de tong dan peper zijn ook bevochtend van aard moeten wezen. Hij verdunt de dikke vochtigheden in de longen en verteert de dunne. Is een goed en gereed geneesmiddel voor de verouderde hoest, engborstigheid en alle koude gebreken en vooral die vers in Indië en niet die hier te lande in kalk geweekt is met gekookte suiker ingelegd of gekonfijt is. ARISTOLOCHIA, zowel lange als ronde, is heet en droog in de derde graad, bitter en scherpachtig van smaak, afvegend, zuiverend en verterend van krachten, maar de ronde is fijner van stof en krachtiger om de dikke en grove vochtigheden te verdunnen en de verstoppingen die daar uit bestaan te ontdoen en te openen. Derhalve valt ze zeer geschikt voor diegene die benauwd zijn of het pleuris hebben. GELE GENTIAAN, te weten de wortel, is mede bitter van smaak en van dezelfde hoedanigheden. Heeft grote kracht om dun te maken, te zuiveren, af te vegen en van verstoppingen te verlossen en dat zo sterk dat hij zelfs ossen en paarden die niet alleen kuchen, maar niet meer voort kunnen en opgedronken kan helpen. MYRRHE wordt doorgeslikt in de grootte van een erwt voor de verouderde hoest, benauwdheid, pijn in de borst en de zijde. PISSENBEDDEN of ZEUGEN hebben een bijzondere kracht om de longen te bevrijden van verstopping die uit dikke en taaie vochtigheden bestaat. Men wast ze eerst met wijn en nadat ze dan in andere wijn geweekt zijn perst men die wijn uit en geeft hem te drinken en is een wonder geneesmiddel voor de benauwdheid. (3) De volgende zijn door een bijzondere gave nuttig en nuttig voor de tering SCABIOSA is warm en droog heel diep in de tweede graad, dun en fijn van delen. Zuivert de longen (niet alleen door zijn bitterheid, maar ook door ingeboren aard) zo krachtig dat ze mede haar blaren als ook het pleuris door laat breken. DUIVELSBEET is van dezelfde aard en kracht als Scabiosa en zo genoemd alsof de duivel uit nijdigheid van zijn deugd een stuk van de wortel gebeten heeft. PIMPINELLE is warm en droog in de tweede graad, zuiverend en tezamen trekkend, een zeer geschikt geneesmiddel voor diegene die de tering hebben. Want het stelpt het bloedspuwen, zuivert en reinigt de vervuilde en etterige (64) zweren, droogt op en geneest wonderbaarlijk. HOEFBLADEREN, die noch groen zijn, vallen dicht bij gematigd, maar als ze gedroogd zijn worden ze warm en wat scherp. Ze genezen de oude hoest en diegene die hun adem niet goed verhalen kunnen dan met opgerichte hals. De rook uit een pijp, zoals men bij tabak, gezogen zuivert de longen zo zachtjes dat er van geloofd wordt dat het alle blaren van de borst zonder enige schade kan doorbreken. WAALWORTEL is warm en droog in de tweede graad. Hij stilt de hoest, laat het bloedspuwen ophouden, zuivert de etter die in de borst en longen verzameld is en heelt die ook wonderbaarlijk. De gedroogde VOSSENLONGEN hebben een bijzondere eigenschap voor de benauwde, helen de zweren van de longen en versterken die . BLOEM van ZWAVEL is zeer geschikt in alle gebreken van de longen, engborstigheid, zinkingen, tering en allerhande hoest. Men kan daar toe een half vierendeel lood nemen met evenveel suikerkandij en slurp dat op in een dooier van een ei. Gewoonlijk worden daar koekjes van gemaakt met suiker in rozenwater gesmolten en tot volkomen stevigheid gekookt met een drachme voor een ons suiker. Dan als de bloem van zwavel in de hete suiker komt klontert het zeer gemakkelijk bij elkaar, net zoals gerst, zo meng ik het liever met konserf van rozen die mede zo goed voor de tering is dat enige schrijven die door haar gebruik alleen genezen te hebben. De bloem wordt uit gestampte zwavel met een helm overgehaald zoals onder andere te zien is bij de Franse Quercetanus en de Duitser Crollius. Deze schrijft wel dat de rauwe zwavel geen gebruik (te weten inwendig) in de geneeskunst moet hebben tenzij hetgeen dat men Sulphur scissile noemt wat (zoals de bloemen door het gemaakte vuur) door het natuurlijke opgedreven en alzo meer gekookt en verdund wordt. In de landstreek van Krakau in Polen is zodanige zwavel door wonderbare kunst van de natuur. Hetzelfde gebeurt ook in het koninkrijk van Napels omtrent het oude stadje die eertijds (a) Puteoli en nu Pozzouli genoemd wordt (hetzij naar de putten die daar omtrent zijn met heet water of naar de stank van de brandende zwavel en aluin) vier mijlen van de stad (B) Napels. Hier schrijft Crollius dat hij eertijds met begeerte de zwavelberg (D) Vesuvius gezien heeft (tegenwoordig Monte di Soma genoemd en ligt recht tegenover Napels) die steeds brandt. Dan het schijnt dat hij zulks alleen met begeerte gezien heeft omdat die berg op zijn tijd, noch enige honderd jaren tevoren niet gebrand heeft maar schone wijngaarden draagt van muskadelwijn zoals ik zelf gezien heb toen ik daar op die plaats was in het jaar 1616. Maar het is waar dat hij in oude tijden gebrand heeft. Want zo lezen we in een brief van de jonge Plinius aan de historieschrijver Tacitus dat zijn oom Plinius Secundus (wiens natuurlijke historie wij noch hebben) uit weetgierigheid in groot onweer zich daar omtrent begeven heeft en dat hij door de dikke damp van de brandende zwavel gestikt en gestorven is. Waardoor hij omdat hij veel schreef en onvoorzichtig stierf overgehaald wordt door de Italiaanse poëet Petrarca in zijn Triompho di Fama: ‘Mentr’io mirava, subito hebbi scorto. Quel Plinio Veronese suo vicino. A scriver molto, à morir poco accorto’. Maar deze grote brand gebeurde ten tijde van keizer Titus Vespasianus en is zo verschrikkelijk geweest, (zoals zeer goed door de Griekse historieschrijver Dion Cassius en andere beschreven is) dat de as daarvan niet alleen over de stad Rome door de heftige winden gedreven is, maar ook over zee in Afrika en Egypte dat mede de vissen in de kokende zee gekookt werden, de vogels in de lucht stikten en dat de naburige en vanouds vermaarde steden Stabiae, Herculaneum en Pompeus met as en stenen overstelpt werden. Deze brand wordt met een aardig gedicht beklaagd door de Latijnse poëet Martialis die ook zegt dat de berg in zijn tijd groen en vermakelijk stond van wijngaardranken en zeer lekkere wijn voortbracht in Epigrammata 44 ‘Dit was een schone berg, omringt met vruchtbaar land die tot zijn hoogste top met wijngaard stond beplant. Hier wordt een gulle druif van edel nat gezwollen dat menig deftig vat was machtig op te vullen. Dus was er groot vermaak en allerhande vreugd ten goede van het land en van de rauwe jeugd. De vinder van de wijn met al zijn metgezellen die was vanouds gewoon zijn woning hier te stellen. De grote Hercules die was hier ook bekend en Pan met zijn gevolg die kwam er veel omtrent. Doch Venus bovenal met honderd veldgodinnen die kwam in dit gewest haar eerste dans beginnen. Want in het ganse land was geen ander kust beter tot vermaak en ongemene lust. Maar nu is hier, eilaas! een vreemd, een ander wezen, het is al in rook vergaan wat eertijds werd geprezen. Die wijd beroemde berg is nu niets anders dan enkel oogpijn en innig zielsverdriet. Hij glimt als een vuur en brand als een oven, zijn groenheid is overal met as overstoven, door vonken afgezengd zodat geen akkerman of boom in dit gewest of wijngaard planten kan. Nu is mijn hoogste wens dat aan de strenge Goden zo ‘n wreed land verderf eeuwig mocht zijn verboden. En dan hen dit alleen mocht ongeoorloofd zijn te geven aan het vuur de ranken van de wijn’. Die as, als ook de stenen en kluiten die door de regen gesmolten zijn hebben de berg daarna voor mest gediend die de wijngaard weelderig laat groeien. Dan in onze tijd is hij wederom aan brand geraakt. Zodat de vermelde Plinius wel schrijft in het 2de boek van zijn Natuurlijke historie in het 93ste kapittel dat de natuur door alles verspreid wordt en gewoonlijk op de ene of de andere manier als een Goddelijkheid uitbarst. Om weer terug te keren op de weg waar ons de aangename gedachte van die plaats afgeleid heeft. Bij Pozzouli is het land (ovaalvormig, dat is, langer dan breder en rondom met kleine heuveltjes bezet behalve naar het stadje) vol van zwavel of solfer en daarom wordt het Solfataria genoemd en eerder vanwege het branden Forum Vulcani zoals Strabo schrijft en Campi of Phlegri of Phlegraei finus bij Virgilius, Silius en Plinius. Dit land is zo uitgebrand dat er bakens gesteld zijn om geen ongeluk te krijgen of om niet buiten het pad te gaan zoals soms gebeurt in de uitgebrande hollen te versmachten. Ja, waar het noch veilig is dreunt het onder de voeten. Men verneemt van alle kanten niets anders dan vlammen en rook in de lucht met een zware reuk van zwavel en niet alleen op de plaats zelf, maar ook tot in de stad Napels als de wind daar naar toe staat. Dan die stinkende reuk is evenwel (zoals Br. Leandro Alberti wel zegt in zijn voortreffelijke Descrittione ditutta l ’Italia) zeer behulpzaam voor diegene die koud van hersens zijn en veel met verkoudheid gekweld worden. Wat onze Galenus bevestigt in 5 Methodo 12 die deze lucht als ook de melk die hier gewonnen wordt zeer prijst voor diegene die enige zweren in de longen hebben en aan de tering gaan lijden zodat ze door haar opdrogende kracht die genezen. De zwavel die hier door de kracht van het vuur opgeworpen wordt zou men in de verhaalde gebreken goed kunnen gebruiken, dan omdat het bij ons weinig overkomt gebruiken wij de bloem van zwavel tot welk doel ook door de alchimisten gemaakt worden Rubinus, Lac (melk) Cremor of Butyrum Sulphuris. (zwavelboter) Van de andere drogen worden geneesmengsels in de apotheek bewaard Siroop van hysop, van jujuben, van zoethout, van malrove, Oximel Scylliticum, (azijn en water van Squilla) Electuarium Diaireos, (likkepot van Iris) enkelvoudige en gemengd conserf van venushaar en lisbloemen, Lehoch sanum & expertum, de Pino (Lohoch, Grieks eclegmata, Latijn lictus; iets wat opgelikt kan worden, als van hysop, calamintha, jujube, sebesten, vijgen, dadels, lijnzaad, fenegriek, vrouwenhaar, anijs, venkel, Iris, kaneel), de Papavere, de Scylla, (Squilla) gekonfijte alantwortel, gember en pillen Scabiosa en tegen bloed en etter spuwen in de tering, koekje van terra Lemnia, Lohoch de pulmone Vulpis, (hier met vossenlongen) siroop van waalwortel van Fernelius. Terwijl daar overvloed is van zodanige geneesmengsels kan men zich met die wel behelpen tenzij die niet gereed zijn of dat er tot vermengde gebreken een andere mengsel nodig is zoals de volgende die kracht heeft om de borst te verzachten en de fluimen op te brengen: N. Wortels van alant 1 ons, bladeren van hysop, Origanum, venushaar, van elk een hand vol, zaad van wilde saffraan, Althaea, maluwe, seseli, van elk een half lood, rozijnen zonder pitten 2 ons, jujuben en sebesten, van elk no 9, koken in gerstewater tot een pint en daar bij doen twee of drie ons van de verhaalde siropen tot een borstdrank. Voor diegene die etterige fluimen spuwen heb ik niets beters gevonden dan het volgende: N. Waalwortels anderhalf ons, bladeren van Scabiosa, sanikel, Alchemilla, hoefbladeren, van elk een hand vol, rozijnen, twee ons. Gekookt als tevoren en daar bij doen siroop van waalwortel van Fernelius etc. Wanneer overvloed van verkoudheid meer opdroging nodig heeft, dan kan daar 1 lood wortel van China bij gedaan worden tot een borstdrank. |
Het XIII. Capittel. 1. Verkoelende, ende 2. Verwermende Simpelen om Vergif ende Quaet-aerdigheyt te weren: als oock 3. Koude, ende 4. Werme om het Hert te stercken, flaute ende qualikheyt wech te nemen, 5. Hoe uyt deselvige Mengel-middelen bereyt werden. Dewijl het herte met weynigh gebreke kan over-last werden, so strecken de hert genees-middelen (66) insonderheyt, om alle Quaet-aerdigheyt te weren, ende ’t Herte te verstercken. Die de Quaet-aerdigheyt weren, ende wech-nemen, verwermen, ofte verkoelen. De Koele Hert-middelen zijn dese. (1) BERNAGYE ende BUGLOSSE zijn goet voor de gene, die Flauw werden, verheugen de Swaermoedige, ende verquicken die uyt een Langdurighe sieckte bekomen. VIOLEN ende PLOMPEN verlustighen mede een benaut Hert, verwecken de Geesten, ende weren de quade Dampen. SUYRINGH-SAET neemt wech de Swaerste qualen van de Maegh ende ’t Hert, ende geneest voornamelick het steken van de Schorpioenen. Het SAP van QUEEN, GULDELINGEN, ende diergelijcke WELRUYCKENDE APPELEN versterckt het Hert, ende de Maegh, neemt de Flaute wech, verdooft ofte verdrijft het Vergif. So lesen wy van de wijsgerigen Aristoteles, dat hy op sijn sterven leggende, het leven noch een wijl tijts verlengde met een reuck van soodanighe Appelen. Ende de Queen werden oock vorderlijck tegens het Vergif gegeten. Daerom schrijft Pilarchus, dat aen yemant vergiftige Appelen gesonden zijnde in een korf, daer te voren Queen in bewaert waren, geen hinder en deden aen de gene, diese aten. Sulcx verstonden oock eertijts de Spaengiaerts wel, als sy haer vergiftige Pijlen, daer mede sy het wilt schoten, nooyt en leyden, daer Queen ontrent waren, om de kracht van ’t Vergif niet te verstercken. CITROEN-SAET wederstaet het Vergif, maekt een lieffelicken Aessem, ende geneest de quade Lusten van de Vrouwen. Het SAP van suyre CITROENEN, ORAENGJEN, ende GRANAET-APPELEN is kout ende droogh in den derden graed. Dient insonderheyt tegens de inwendige, ende Pestilentiale verrottinge, tegens steeckte van de Maegh, tegens de swackheyt van de Voorname deelen, insonderheyt van ’t Hert, ende oock tegens Vergif. Daer toe zijn de Citroenen soo goet gehouden, dat my voorstaet ergens gelesen te hebben, hoe yemant, die geleyt werde om door vergiftige dieren te sterven, onderweegh eenige Citroenen kreegh, de welcken hy gegeten hebbende, streckten hem tot een tegen-gift, soo dat het Vergif op hem geen vatten en hadde. Dese kracht, als oock den Citroen-boom selve (gelijck hy wast in een provincye van Asyen, Media genoemt) wert aerdigh beschreven van den poëet Virgilius in ‘t 2. boeck van de Lant-bouwinge: In Meden is een boom die geeft ons wrange vruchten, Maer doen het slim vergif en quade dampen vluchten, Sy drijven spokery en alle swadder uyt, Soo dienstigh aen het volck als eenigh heylsaem kruyt, De stam gaet wonder hoogh, en laet haer tacken swieren, En toont hem in den schijn gelijck de lauwerieren; Neemt wech den soeten reuck die uyt haer bladers gaet, Het is een lauwer-boom, en dat in volle daet. De wint en kan het loof niet van de tacken drijven, En ’t bloeysel schoon het stormt, sal vast en seker blijven, Dit stijft den ouderdom, en maeckt den mensch gesont Aen wien een vuyle stanck komt reysen uyten mont. BEZOAR ofte Bezoar-steen (wiens gebruyck eerst van de Arabiers over seven hondert jaren gevonden is, ende naulijcx hondert jaren in Europa bekent en is geweest) wert van de Spaengjaerts genoemt Piedra contra venenoy desmayos, een steen tegens het Vergif, ende Flauwte. Hy is tweederley, Oryentael, ende Occydentael, te weten, dat sommige uyt Oost-Indien, andere uyt West-Indien komen. Desen Steen wert gevonden in de Maegh van seker dier, Pazain genoemt, (gelijck het hier uyt-gebeelt staet by de stadt Ormus) het welck op de berghen hert-sterckende kruyden gebruyckt, ende na dat het slangen ingeslockt heeft (gelijck de Spaengjaerts seggen) eenen wortel eet, die sy Tegen-gif noemen, uyt welcke vermenginge van Slangh ende Wortel, men schrijft, dat de Bezoar groeyt, elcke reys drogende, ende met nieuwe schorssen, even als den Ajuyn, d’een over d’ander komende. Op de selfde maniere groeyen de Steenen mede in ons Lichaem schors-gewijs. Jae sy gelijcken dickwils den Bezoar van verwe, ende gedaente soo wel, datse naulijcx te onderscheyden zijn, ende werden derhalven daerom by de Operateurs opgesocht van sommige bedriegers, diese voor Bezoar verkoopen. De heer Dr. Tulp verhaelt in sijn Aenmerckinghen, van een Amsterdamsche Raed, die van de Steen gestorven was, ende dat men nae sijn doot, in de Blaes vondt 29. Steenen van fatsoen ende groote wel ongelijck, maer van gedaente, ende gladdigheyt malkander soo (67) gelijckende, ende so na met den Bezoar, de in Oost-Indyen groeyt, over-een komende: dat sy oock den gausten droogist, ofte apoteker, konden bedriegen. Ende gelijck alles dat veel gelt, door het groot voordeel, datter insteeckt, meest nae-gebootst wert, soo wert mede de Bezoar met sijn schilfferen nae gebacken: dan soodanige is beter te kennen. Over eenige jaren leyde hier kranck den treffelicken koopman Elias Trip, die (als ick hem Bezoar zoude voorschrijven) my een groot papier vol van soodanighe liet behandighen, de welcke in een vochtige plaets gelegen hebbende, van malkanderen geweken, ende half gemorselt was. Dit menighvuldigh vervalschen van den Bezoar heeft veroirsaeckt, dat hy by veele Genees-meesters, haer dickwils in krachten, die hem toegeschreven werden, bedroghen vindende, voor ondienstigh, ende onnut is geoirdeelt geweest, gelijck te sien is by den hoogh-geleerde Casper Bauhinus, Doctor ende Professor eertijdts tot Basel, welke ampten nu aldaer sijnen sone Iohan Casp. Bauhinus met lof bekleet. Om dit bedrogh te ontdecken werden ontallicke ken-teyckenen van de oprechtigheyt beschreven, onder de welcke niet een soo vast en gaet, als dat men hem nijpt tusschen een gloeyent wafel-yser, want die door konst toegemaeckt, ende gebacken is, gaet dan van malkander, daer den oprechten stede hout, ende vast aen een blijft. Den Bezoar en vertoont geen sonderlinge hoedanigheyt, hoe-wel hy van sommige voor kout ende droogh gehouden wert; maer werckt alleen uyt sonderlinghe, ende verborgen eygenschap tegen vergif, ende andere sieckten, Quaetaerdigheyt in Coortschen, ende andere sieckten, versterckt het Hert, ende verquickt sijne levend-maeckende Geesten, van weyniger tot 20. ende 30. asen ingegeven. Dan men moet hem niet al te veel betrouwen. Seker Edelman prees dien soo seer voor alderhande vergift by den Koningh van Vranckrijck, Carel de IX dat hy den selven dede besoecken aen een, die de galge verdient hadde. Maer als die op Sublimaet (’t geene de Maegh swart verbrandt) Bezoar innam, soo voelden hy soo weynigh baet, dat hy voor een korte benaeutheyt, die hem in ’t hangen te verwachten stont, nae de grootste ellende, seven uyren geduyrende, even-wel quam te sterven. HERTS-TONGE is koudt, ende droogh in den tweeden graed, seer t’samen-treckende, ende derhalven het braken, ende alle Loop stelpende. Het poeyer van den Wortel, ofte het af-sietsel, in-gegeven, is seer bequaem tegen ’t Vergif, Peste, ende Pestige Coortschen. (2) De werme Genees-middelen om de Quaetaerdigheyt te verdrijven, zijn de volgende. CONFILYE DE GREYN doet de Onmacht, uyt een koude oirsaeck ontstaende, overgaen, verdrijft den Onlust ende Swaermoedigheyt. DICTAMNUM, so wel bladeren als wortelen, sijn dun van deelen, ende werden gebruyckt teghens de Vergiftige beten ende steken, als oock tegen de quaetaerdigheyt van pestige Coortschen. VYF-VINGER-KRUYDT, ende TORMENTILLE (die by sommige qualick voor een genomen werden ) te weten beyde haer wortelen, verdroogen tot in den derden graed, sonder merckelick hitte. Sy zijn dun van deelen, doen sweeten, wederstaen alle Verrottinge, Vergift ende Pestige sieckten: zijn oock wat t’samen-treckende van krachten, waer door sy de Maegh stercken, ende alderhande Bloet-spouwen tegen houden. CARDOBENEDICTUS is in den tweeden graed werm ende droogh, seer bitter van smaeck, openende ende suyver-makende van krachten. Ontdoet dien-volgende de verstoptheydt van de inwendighe deelen, ende geneest hare sweringen. Is krachtigh teghen alle Vervuylde, Vergiftighe ende Pestighe Sieckten. SCABIEUSE, gelijck sy de inwendige Aposteunye doet deur-breken, soo wert sy oock bequaem gehouden om het vergift van de pestige Sieckten uyt het hert te drijven, ende soo in-genomen, als van buyten opgeleyt, de Pestige geswellen te doen verdwijnen. GOUTS-BLOEMEN zijn werm ende droogh diep in den tweeden graed, fijn van deelen, verstercken het herte, wederstaen het Vergift, als oock alle pestige ende besmettelicke Coortschen. (3) Volgen de hert-sterckende Genees-middelen van koude hoedanigheyt. Onder de selvige wert gelooft EENHOREN het treffelickste te wesen om het hert te beschermen, al de kracht van ’t Vergif te breken, ende de felligheydt van de pestighe sieckten te versachten. Maer de ervarentheyt en brengt dit niet mede, ende niemant en heeft oock noch te recht aengewesen, wat het voor dieren zijn, die soodanigen horen dragen; Soo dat niet alleen aen de kracht getwijffelt en wert, maer oock aen het Dier, dat sodanigen horens zoude draghen. Hierom plagh Dr. Capellain, eerste Genees-meester van Carel den IX. Koningh van Vranckrijck, dickwils te seggen, dat hy geerne zoude af-schaffen de onnoodige manier, van een stuck Eenhoren te steken in des Koninghs wijn, ’t en ware het te diep ingebroken, ende te verde in ’t geloof der Menschen ware in-gewortelt geweest, gelijck den grooten Heel-meester Parè van hem schrijft, die oock verhaelt, verstaen te hebben uyt Louys Diret, mede seer geleert ende ervaren Genees-meester des Koninghs Henrick den III. dat hy ’t gene voor Eenhoren verkost wert, gantsch de verhaelde krachten niet toe en schreef: maer als hy die, volgens de quade gewoonte, moste voorschrijven, sulcx met anders geen insicht gedaen en hadde, als om te helpen de Flauwigheytd, ende Qualickheyt (68) ontstaende uyt overvloet van Vochtigheden, die om den krop van de Maegh vloeyen. Het welck niet minder gedaen en werde door gebrande ende bereyde Herts-horen, alsoock door schrapsel van Olifants-tanden, de welcke kout ende droogh zijn in den eersten graed, bewaren de kracht van ’t herte, ende helpende tot het Ontfangen. Selver het geene dus langhe voor den rechten Een-horen gehouden is geweest, ende noch dagelijcx daer voor gebruyckt wert, en is geen horen, maer een Tant van seker Zee-dier, in gedaente, ende groote een Walvisch gelijck, hem ont-houdende by Ys-land, Groen-land, ende andere naerder het Noorden leggende Eylanden Narhval genoemt, nae de doode Lichamen, die het gemeenlick eet. Want Naer beteyckent in de Ys-lantsche tale een doot Lichaem. Desen Walvisch heeft tusschen de ander tanden in de opper-kaeck een Tant, in lenghte, ende dickte een horen niet ongelijck, met strepen rontsom als ghedraeyt, ghelijck hy hier in ende buyten de kaeck is af-gebeelt. Dit is den Tant, schrijft Dr. Worm, Genees-meester, van den Koningh van Denemarcken, die voor den oprechten Een-horen vertoont wert te S. Denijs in Vranckrijck, te S. Marco tot Venetyen, in ’t hof van den Paus, ende in andere heeren hoven. Van soodanigen Tant was het stuck, dat de Paus Iulius de 3. kost voor twaelf duysent goude kroonen. Het welck op die tijdt wel konde geschieden, doen den Tant selden gevonden werde, als alleen door schip-breuck aen den oever op-gesmeten zijnde. Maer huydens-daeghs door gestadighe Coopmanschap op Groenlandt, ende insonderheydt Spitsberghen, is de nature, ende den overvloet van dien Tant voor den dagh gekomen. Want de Deensche Coop-luyden hadden onlangs met dien vercierden Een-horen geheele hulcken vervult, die sy voor den op-rechten door Europa soude gebracht hebben, ’t en ware het bedroch by verstandige ondeckt, ende voor een Tant ware bekent gemaeckt geweest. Doch al loopt hier, gelijck in alle dingen, die veel gelden, groot bedroch onder; soo gaet evenwel vast, datter een Dier is, ’t welck den rechten Een-horen draegt, ende daerom niet alleen in onse tale na sijnen horen, maer oock in ’t Griex Monoceros genoemt is ende in ’t Latijn Unicornis, welcken naem gevolgt is by de Italianen, Spaengiaerts, ende Engelschen. De Franschen heten het Licorne, gelijk de Italianen oock Alicorno, ende de Spaengiaert mede Bara, ’t welck sy anders eygentlijck op den Rhinoceros duyden. Iunius stelt onder de Latijnschen namen Asinus Indicus, dan den Indischen esel is een dier, gelijck te sien is by Bartholinus de Unicorn 17. die oock verscheyde getuygenissen by-brenght, niet alleen van oude Schrijvers, maer oock van de gene, die het rechte Dier selver gesien hebben. Onder dese is wel de voornaemste Lud. de Varthema, die op twee eeuwen boven de teghen-woordighe al de Oostersche landen door-reyst heeft, Egypten, Arabyen, Mooren-landt, ende Indyen, soo verre het streckt, gelijck blijckt uyt sijn Reys-beschrijvinge, die hy in de Italiaensche tale heeft uytgegeven. Dese Varthema schrijft, dat hy komende te Meccha, een treffelicke stadt van woest Arabyen aldaer, nevens de vermaerde Kercke van Mahometh, besloten gesien heeft twee levende Een-horens, die den Sultan van de plaets, als een sonderlingh geschenck vereert waren van den Koningh van Moren-landt. Den eenen seyt, hy was gelijck een veullen van 30. maenden, eenen horen in sijn voorhooft hebbende van ontrent drie ellen. Den anderen haelde maer de groote van een jarig veullen ende had een horen van vier hant breedt. Waren beyde vael van verwe, met een hooft als een herte, &c. Wy komen tot den Horen selve. De Ken-teyckenen van den rechten Een-horen werden by vele gestelt, Sweeten in ’t by wesen van Vergif, Opswellen in ’t Water, dat twee Duyven, ofte Honden beyde even veel Venijn in hebben, den eenen daer op in neemt Een-horen, datter van ’t Poeyer een circkel gemaeckt wert, waer in een Scorpioen ofte Spinne gheset zijnde, niet over en kan. Maer hoe losch dit al te samen gaet, wert aengewesen by den wel-gemelten heere Bartholinus in ‘t 29. cap. van sijn geleert boeck, hier bysonder van geschreven, ende op sijn wederkomste van Maltha, Sicilyen, Italyen &c. my, onder andere sijne wercken aldaer ghedruckt, mildelijck vereert. Meerder klemt, het geene hy schrijft, dat Iob. Vessingius, professor tegenwoordigh tot Padus, zoude gesien hebben, by den hooch-geleerden Fabr. Bartoleti (ons beyder meester van loffelijcke gedachtenis) (69) te weten, dat Spinnen van venijn op-geswollen, ghestelt op den Een-horen van den Hertogh van Mantua, terstont doot vielen. Een groot bewijs, dat die een recht Teghen-gift was van ’t Vergif. Soo verhaelt Amnatus Lusitanus in ‘t 2. boeck van sijn Uytlegginghe over Dioscorides, op ‘t 52. cap. dat de Portugysche Genees-meesters (ghelijck oock Garcias ab Horto, die langhe jaren in Indyen ghewoont heeft, bekent ’t selve nooyt gheen gesien te hebben) ende andere, die diep in Indyen geweest zijn, van soodanighen Dier niet en vertellen, dan dat het by de Indianen in groote waerde gehouden wert teghens Venijn, ende Pestighe Koortschen. Dese onseeckerheyt van den rechten Een-horen, heeft andere horens in achtinghe doen nemen, om hare krachten tegens de gemelte Qualen te versoeken. Hier van sullen wy eenige mede beschrijven, beginnende van de Olifants-tanden, ende herts-horen, hier voren maer aen-geroert. Het grootste van alle de Dieren der aerden is (gelijck Plinius schrijft 8. Nat. 1.) den OLYFANT, soo by ons, ende de Engelschen genoemt, als mede Elephant, gelijck by de Duytschen Helffant, de Francoischen Elephant, de Spaengiaerts Elephante, ende de Italianen Lionfante, nae het Griecx, ende Latijnsche Elephas, ende Elephantus. Heet oock Barrus, daer van sijn geluyt Barrire genoemt wert, als mede sijn Tanden (gelijck Servius getuyght) Ebur, by ons Yvoor, ende Elpenbeen, gelijck ook by de Duytschen in Hoochduyts Helffants-beyn. De andere Talen volgen meest het Latijn, behalven dat het in Spaensch noch Marsil genoemt wert. De Olyfanten hebben haer bescherm, gelijck Aristoteles seyt, in de groote, zijn van verwe vael, ofte grauwachtigh, sommige oock geheel bruyn. Daer op slaet dit versken van den poeet Horatius Epod. 12. Quid tibi vis mulier nigris dignissima barris? Haer huyt is aen den buyck sacht, dan op den rugh gantsch hart, sonder hayr, ofte borstels bedeckt; jae sy vinden oock (gelijck Plinius aen-merckt) selfs in den korten staert geen behulp om de Vliegen af te keeren. Dan de Nature heeft daer in versien door de huyt, de welcke, als getraelijt zijnde, sy noch in kronckelen trecken, ende alsoo de Vlieghen dooden. Sommighe hebben gemeent, dat een harde huyt, teycken was van plompigheyt, ende soo spreeckt een knecht by Plautus, dat sijn heer niet in sijn eyghen, maer in een Olyfants vel stack; ende niet meerder wijsheyt en hadde, als een steen: dan werden wel te recht berispt van Plinius, alsoo het Verstant niet in de huyt, maer in de herssenen ghelegen is, ghelijck den Olyfant selfs genoeghsaem uyt-wijst, in vernuft ende verstant alle andere dieren over-treffende, gelijck onder andere Aristoteles, ende Cicero getuygen. Ende de selfde Cicero schrijft oock, dat dit Beest eenighe gemeenschap soude hebben met den Mensche, gelijck Philostratus ende Plinius het selve in wijsheyt, ende vernuft stellen aen den Mensche. Over dit verstant van den Olyfant hebben wonderbare dingen geschreven, behalven de gemelte Plinius, de Griecksche Elianus, de nieuwe schrijvers Gesnerus, ende Aldrovandus, in haer Historyen der dieren, noch Matthiolus op Diosc. 2. 50, Lipsius in 1. Epist. miscell. 50 ende in onse tale Linschoten in ‘t 46. capittel van sijn Oost-Indische reysen. Dit gaet soo verre, dat sy onder veel konsten, die sy leeren, eerbiedinge bewijsen, ende haer knye buygen voor Koninghen ende Princen, gelijck van Aristoteles ende Plinius, getuyght door ondervindinge bevestight wert. Daer op slaen de vier volgende vley-verssen van den poeet Martialis, aen den Keyser Domitianus Quod pius, & supplex elephas te Caesar adorat, Hic modo, qui tauro iam metuendus erat: Non facit hoc iussus, nulloque docente magistro, Crede mihi, numen fentit & ille tuum. Sy hebben een groot hooft, een korten hals, na haer groote kleyne ooghen, ende ooren, een neus, ofte snuyt, ter aerden toe (eygentlick Promuscis genaemt) die sy in plaetsch van handen gebruycken, ende soo groote kracht daer in hebbende, dat sy gestoort zijnde, een mensch daer mede op-vatten, ende soo hoogh werpen, dat hy doot is, eer hy wederom beneden komt. Sy hebben de mont, gelijckende een Verckens-muyl, dicht aen de borst, ende aen elcke zijde vier Tanden, om de spijse te breecken, ende kleyn te malen. Behalven dese schieten daer noch twee van ter zijden uyt, in ’t eynde nae beneden wat om-gebogen, in tegendeel van de wilde Verckens, diese nae bovenen om-gekromt sijn, streckende beyde voor wapens. Gillius verhaelt, dat sy dickwils groeyen tot de lenghte van thien voeten, soo dat sy oock konnen streken tot posten in de huysen, ende de swarten gebruycken haer in de heyningen voor palen. De gemelte Martialis roert het selve aen in dese verssen. Grandia taurorum portant qui corpora, quaeris An Libycas possint sustinuisse trabes ? Hierom soude dese Tanden wel voor horens mogen gereeckent werden: waer toe sy oock gekeurt zijn by Iuba, als spruytende uyt den slaep van ’t hooft niet uyt de herssenen, gelijck Iunius voor-geeft. Dese benaminge is haer oock gegeven by Elianus, Oppianus, ende andere Griecken, ende wert seer beweert van Pausianus in ‘t 5. boeck van out Griecken-lant: alwaer hy niet te min haren oirspronck in den mont stelt, ende seyt, dewijl den Elant de horens uyt de Wijn-brauwen, de Moorsche stieren uyt den neus spruyten, geen groot wonder te wesen, datter een dier gevonden wert, ’t welck horens uyt den mont geeft. Ende dit staende, soo mach (70) oock den Tant van den Walvisch, hier voor vermelt (die oock diergelijcke kracht heeft) den naem van Een-horen wel dragen. De Latijnsche Plinius noemtse dan Tanden, dan Horens. De Beenen van de Olyfanten zijn groot ende sterck, niet uyt een been bestaende, ende dien-volgende onbeweeghlijck, gelijck sommige meenen, die daerom oock de Joffrouwen, die wat traegh ende stijf in ’t nijgen zijn, Olyfants-beenderen toe-schrijven: maer buygende haer knyen huycken voor de gene, die haer zal beklimmen, gelijck betuyght wert van Cadamustus, Linschoten, ende andere, die Oost-Indyen, ende d’omleggende Eylanden, daer de Olyfanten in menichte zijn, selfs gesien hebben. Wy komen tot den Aert, ende Krachten. Den Olyfants-tant, ofte Horen, YVOOR genoemt is, nae ’t gevoelen van Silvius ende Duretus, kout ende droog in den eersten ofte na anderen meenen, in den tweeden graed; Niet t’samen-treckende van kraght, als Dioscorides ende Serapio meenen, maer wat klevende, ende sonder scherpigheyt verdroogende. Sy hebben misschien gesien op het stoppen, maer niet al wat stopt, is juyst t’samen-treckende. Het houdt den Witten vloet teghen van de Vrouwen, ende helpt tot haer ontfanghen, ende behouden van de Vrucht. Drijft de Worm af in de Coortsche, waer toe het veel bequamer is, als de heete middelen, die tot het selve gemeenlijck werden in-gegeven. Daer benevens is het oock dienstigh in langduyrige Verstoptheden, ende derhalven bequaem voor de Geel-sucht, gelijk I. Agricola schrijft. Dan sijn voornaemste kracht bestaet in ’t Herte te versterken, alle Vergiftige dampen, die in vyerige, ende quaetaerdige Koortschen, daer naer toe stijgen, af te keeren, ende de bedervinge der Vochtigheden te verbeteren. Soo weynigh als de horens van den Olyfant, ende ’t HERT van krachten verschillen, so weynigh onderscheyt heeft de Griecksche tale in haer Benaminge gemaeckt. Want daer den Olyfant Elphas genoemt wert, daer hiet het Hert Elaphos. Het Manneken heeft in Latijn den naem van Cervus, ende daer nae in Francois Cerf, in Italiaensch Cervo, in Spaensch Ciervo: maer by de Engelschen heet het Hirde, gelijk by ons Hert, ende de Hoogh-duytschen in Hoogh-duyts Hirts. Het Wijfken noemen sy in de gemelte spraken Cerva, Biche, Cerva, Cierve, Hinde, ende sommige Duytschen oock Wilprecht. De Verwe van de Herten treckt wat na den rossen daer werden oock wel Witte gevonden, maer geheel selden. Ende daerom gebruyckte den loosen velt-oversten Sertorius, als hy in Spaengien swaren oirlogh voerde, een wit hindeken, wijs-makende sijn krijgs-volck, dat het selfde hem uyt den hemel toe-gesonden was van de godinne Diana, door wiens in-geven, het met hem sprack, ende aen-wees welck best gedaen diende. Insonderheyt wanneer eenen gevaerlijcken aenslagh voor handen was, soo seydt hy, van de hinde daer toe aen-geport te zijn; gelijck breeder te sien is by Plutarchus in sijn leven, ende Agellius in ‘t 15. boeck. Sy zijn Bloode, ende Wilt, ende daerom hebben sy de Snellicheyt te baet, daer toe de dunne Beenen haer wel te pas komen. Konnen evenwel metter tijt mack gemaeckt werden, gelijck men oock siet in ’t Haeghse bosch dat de Herten van sijn Hoogheyt niet seer voor de Menschen weg en loopen. De poëet Virgilius beschrijft 7 Aenëid een Hert, het welck by daegh in ’t bosch ging weyden, ende savons laet wederom ’t huys quam ende hem ontrent de tafel vervoughde Cervus erat forma praestanti, & cornibus ingens; Tyrrheidae pueri, quem matris ab ubere raptum Nutribant,Tyrrheus que pater, cui regia parent Armenta & late custodia credita campi. Assuetum imperijs soror omni Silvia cura Mollibus intexens ornabat cornuasertis, Pectebatque ferum, puroque in sonte lavabat. Ille manum patiens, mensaeque assuetus herili, Errabat silvis, rursusque ad limina nota Ipse domum fera quamvis se nocte ferebat. De Herten zijn van geheel lang leven, ende om dat sulcx seeckerlick ondervonden zoude werden, soo liet Alexander de Groote verscheyde een gouden hals-bant om doen, die nae hondert jaer gevanghen zijnde, noch geen teycken van ouderdom meden en brachten, de hals-banden door de vettigheyt al in den hals gegroeyt zijnde, gelijck Plinius 8. Nat. 12. ende nae hem Solinus, ende andere getuygen. Wy lesen oock, hoe een hinde van den Keyser Augustus, lange jaren nae sijn overlijden gevangen zijnde, niet en konde gekeelt werden, door dien de huyt by nae gewassen was over eenen silvere hals-bant, in den welcken geschreven stonden dese woorden, Noli me tangere, quia Caesaris sum. En wilt my niet raecken, alsoo ick den Keyser toe-behoor. Daer zijn noch eenige diergelijcke exempelen, dan dewijlse allegader op malkanderen slaen, soo is onnoodigh, de selve alhier te stellen. Wy komen tot de vivacis Cornua cervi. De Herten en krijgen het eerste jaer geen horens, maer wel als voor-loopers, twee Knobbelen. Het tweede jaer schieten de horens uyt, maer alleen recht op, ende enckel, op het derde jaer krijgen sy twee tacken, op het vierde drie, ende soo voort. (gelijck Aristoteles schrijft) tot het seste jaer. Maer in Italyen, seyt Matthiolus, spruyten sy elf mael uyt, het welck Albertus Magnus mede getuyght in Duyts-lant gesien te hebben, gelijck Matthiolus oock van sijn selven verklaert. Die noch schrijft, seeckerlijck te weten, dat den hertogh Willem van Beyeren onder sijn kostelijckheden hadde twee herts-horens van een en twintigh Tacken, de welcke daer nae, als een sonderlinghe gifte, vereert zijn geweest aen de Koninginne Maria, (71) Keyser Karels Suster, ende uyt sijnen naem, Gouvernante van de Nederlanden. De Hinden en krijgen geen Horens, ende als sulcx eens gebeurt (waer van exempelen zijn) dat is soo selden, als een Baert in de Vrouwen. Soo gaet het oock met de Herten, wanneer sy voor den tijt van Horens te dragen, gelubt werden; maer al Horens hebbende, en doet het Lubben de selve niet af-vallen, gelijck de gemelte Aristoteles getuyght. De Herten verwisselen in ’t voor-jaer horens, ende dan begeven sy haer in eensame, ende lommerige plaetschen, het sy om de Vliegen te vermijden, gelijck Theophrastus schrijft, ofte door kennisse van haer cieraet, ende wapenen berooft zijnde, gelijck de meeninge is van Oppianus, Elianus, ende Simocatus. Nu waerom de Herten, ’t welck in andere Beesten niet en geschiet, (gelijck Aristoteles, ende Plinius schrijven) de horens af-vallen, geven sommige dese redenen: Voor eerst, van wegen de Stoffe, daer sy uyt bestaen, die droogh ende aerdachtigh is, gelijck oock het geheele Hert, ende daerom niet anders, als de verdrooghde bladeren van boomen, ende kruyden, lichtelijck af-vallen: het welck in andere horens niet en gebeurt, om dat sy een lijmicheyt, ende klevent sap by haer hebben, waer door sy haer oock sacht maken, ende buygen. De tweede oirsaeck waerom sy af-vallen, is van weghen de Plaesch, dewijl de herts-horens niet uyt het Beckeneel en wassen, gelijck andere, maer daer alleen aen-geheght zijn. Ten derden helpen hier toe de Werckende oirsaken: want door de hitte van de Somer werden sy drooger en harder, ende soo krijgen sy oock des Winters door de kouw groote verandering. Want hoe yet vaster is, hoe het lichtelijcker verkout; ende in ’t gene verkout is, werden de tocht-gaetjens te seer gesloten, so dat de natuyrlijcke wermte komt te versterven, waer door sy haer voedsel (de wech oock gesloten zijnde) niet en konnen bekomen; het welck in andere Dieren, die holle horens hebben, ende de dampen konnen ontfangen, soo niet en geschiet. Dan de gemelte Albertus seyt, dat wanneer sy even af-gevallen zijn, in de selve bescheydelijck te sien is, hoe een Worm haer van alle kanten allenxkens af-gegeten, ende ten laetsten haer stansel, ende steunsel losch gemaeckt heeft; ende dat die plaetsch dan gantsch wit is, met eenige stipkens bloet, waer van noch uyt het hooft wat by vloeyt. Maer het is aen-merckens waerdigh, dat den tweeden, ofte op ’t langste den derden dagh de openingh wederom gesloten wert met een nieuwe, ende vaste huyt, vol van Bloet, het welck daer na in Kraeckbeen verandert, ende dat ten eersten in horens. Want daer sy in Maert, ofte April af-gevallen zijn, daer staen in Augustus al wederom andere in haer plaetsch. |
Het XIII Kapittel. 1. Verkoelende en 2. Verwarmende enkelvoudige om vergif en kwaadaardigheid te weren, als ook; 3. Koude en; 4. Warme om het hart te versterken, flauwte en kwalijkheid weg te nemen. 5. Hoe hieruit mengmiddelen gemaakt worden. Omdat het hart met weinig gebreken overladen kan worden strekken de hart geneesmiddelen (66) vooral om alle kwaadaardigheid te weren en het hart te versterken. Die de kwaadaardigheid weren en wegnemen, verwarmen of verkoelen. De koele hartmiddelen zijn deze. (1) BERNAGIE en BUGLOSSE zijn goed voor diegene die flauw worden, verheugen de zwaarmoedige en verkwikken die uit een langdurige ziekte bijkomen. VIOLEN en PLOMPEN verlustigen mede een benauwd hart, verwekken de geesten en weren de kwade dampen. ZURINGZAAD neemt de zwaarste kwalen van de maag en het hart weg en geneest voornamelijk het steken van de schorpioenen. Het SAP van KWEE, GULDELINGEN en dergelijke WELRIEKENDE APPELEN versterkt het hart en de maag, neemt de flauwte weg, verdooft of verdrijft het vergif. Zo lezen we van de wijsgerige Aristoteles dat toen hij op sterven lag het leven noch een tijdje verlengde met de reuk van zodanige appelen. En de kwee wordt ook verder tegen het vergif gegeten. Daarom schrijft Pilarchus dat aan iemand vergiftige appelen gezonden waren in een korf waar tevoren kwee in bewaard waren geen hinder deden aan diegene die ze aten. Zulks verstonden ook eertijds de Spanjaarden goed toen ze hun vergiftige pijlen waarmee ze het wild schoten nooit legden waar kwee omtrent was om de kracht van het vergif niet te versterken. CITROENZAAD weerstaat het vergif, maakt een liefelijke adem en geneest de kwade lusten van de vrouwen. Het SAP van zure CITROENEN, ORANJE-, en GRANAATAPPELS is koud en droog in de derde graad. Dient vooral tegen de inwendige en pestachtige verrotting, tegen steken van de maag, tegen de zwakheid van de voorname delen en vooral van het hart en ook tegen vergif. Daartegen zijn de citroenen zo goed gehouden dat me voorstaat ergens gelezen te hebben hoe iemand die gelegd werd om door vergiftige dieren te sterven onderweg enige citroenen kreeg die hij at en hem dienden tot een tegengif zodat het vergif op hem geen vat had. Deze kracht, als ook de citroenboom zelf, (zoals hij groeit in een provincie van Azië die Medië genoemd wordt) wordt aardig beschreven door de poëet Vergilius in het 2de boek van de landbouw: ‘In Medië is een boom die geeft ons wrange vruchten, maar doen het slimme vergif en kwade dampen vluchten, ze drijven spokerij en alle zwadder uit, zo nuttig aan het volk als enig heilzaam kruid, de stam gaat wonderlijk hoog en laat haar takken zwieren en vertoont zich in de schijn op een laurier. Neemt weg de zoete reuk die uit haar bladeren gaat, het is een lauwerboom en dat in volle daad. De wind kan het loof niet van de takken drijven en de bloemen, ofschoon het stormt, zal vast en zeker blijven. Dit stijft de ouderdom en maakt de mens gezond aan wie een vuile stank komt reizen uit de mond’. BEZOAR of Bezoarsteen (wiens gebruik eerst door de Arabieren een zeven honderd jaar geleden gevonden is en nauwelijks honderd jaar in Europa bekend) wordt door de Spanjaarden Piedra contra venenoy desmayos genoemd, ‘een steen tegen het vergif en flauwte’. Er zijn twee soorten van, Oriëntaal en Occidentaal, te weten dat sommige uit Oost-Indië en andere uit West-Indië komen. Deze steen wordt gevonden in de maag van zeker dier die Pazain genoemd wordt (zoals het hier uitgebeeld staat bij de stad Ormus) die op de bergen hartversterkende kruiden gebruikt en nadat het slangen ingeslikt heeft (zoals de Spanjaarden zeggen) een wortel eet die zij tegengif noemen uit welke vermenging van slang en wortel men schrijft dat de Bezoar groeit en elke keer opdroogt en met nieuwe schorsen, net als ui, de een over de ander komt. Op dezelfde manier groeien de stenen mede in ons lichaam schorsvormig. Ja, zij lijken dikwijls zo goed op de Bezoar van kleur en vorm dat ze er nauwelijks van te onderscheiden zijn en worden derhalve daarom bij de operateurs gezocht en door sommige bedriegers die ze voor Bezoar verkopen. De heer Dr. Tulp verhaalt in zijn opmerkingen van een Amsterdamse raad die van de steen gestorven was dat men na zijn dood in de blaas 29 stenen vond die van vorm en grootte wel ongelijk waren, maar van gedaante en gladheid zoveel op elkaar (67) leken en zo dicht met de Bezoar die in Oost-Indië groeit overeen kwamen dat ze ook de nauwkeurigste drogist of apotheker konden bedriegen. En net zoals met alles dat veel geld kost door het grote voordeel dat er inzit het meeste nagebootst wordt wordt ook de Bezoar met zijn schilfers na gebakken, dan zulke zijn beter te herkennen. Enige jaren geleden lag hier ziek de voortreffelijke koopman Elias Trip, die (toen ik hem Bezoar zou voorschrijven) me een groot papier vol van zodanige liet overhandigen die in een vochtige plaats gelegen hadden en van elkaar geweken en half vermorzeld waren. Dit menigvuldig vervalsen van de Bezoar heeft veroorzaakt dat hij bij vele geneesmeesters vaak in de krachten die hem toegeschreven worden bedrogen vinden en voor ondienstig en niet nuttig geoordeeld worden zoals te zien is bij de hoog geleerde Casper Bauhinus, doctor en professor eertijds te Bazel wiens ambten nu daar zijn zoon Johan Casp. Bauhinus met lof bekleedt. Om dit bedrog te ontdekken worden ontelbare kentekens van de echte beschreven waaronder er niet een zo zeker is als dat men hem knijpt tussen een gloeiend wafelijzer, want die door kunst gemaakt en gebakken is gaat dan van elkaar waar de oprechte gelijk en vast aan elkaar blijft. Bezoar vertoont geen bijzondere hoedanigheid, hoewel hij door sommige voor koud en droog gehouden wordt, maar werkt alleen uit bijzondere en verborgen eigenschap tegen vergif en andere ziekten, kwaadaardigheid in koortsen en andere ziekten, versterkt het hart en verkwikt zijn levend makende geesten, van minder tot 20 en 30 azen ingegeven. Dan men moet er niet al te veel op vertrouwen. Zekere edelman prees die zo zeer voor allerhande vergift aan bij de koning van Frankrijk, Karel de IX, dat hij de liet testen door een die de galg verdiend had. Maar toen die op sublimaat (wat de maag zwart verbrandt) Bezoar innam voelde hij zo weinig baat dat hij voor een korte benauwdheid die hem in het hangen te verwachten stond na de grootste ellende die zeven uren duurde evenwel kwam te sterven. HERTSTONG is koud en droog in de tweede graad, zeer tezamen trekkend en stelpt derhalve het braken en alle loop. Het poeder van de wortel of het afkooksel ingegeven is zeer geschikt tegen het vergif, pest en pestachtige koortsen. (2) De warme geneesmiddelen, om de kwaadaardigheid te verdrijven, zijn de volgende. CITROENKRUID laat de onmacht die uit een koude oorzaak is ontstaan overgaan, verdrijft de onlust en zwaarmoedigheid. DICTAMNUS, zowel bladeren als wortels, zijn dun van delen en worden gebruikt tegen de vergiftige beten en steken, als ook tegen de kwaadaardigheid van pestachtige koortsen. VIJFVINGERKRUID en TORMENTIL (die bij sommige foutief voor een en dezelfde genomen werden) te weten beide hun wortels verdrogen tot in de derde graad zonder opmerkelijke hitte. Ze zijn dun van delen, laten zweten, weerstaan alle verrotting, vergif en pestachtige ziekten, zijn ook wat tezamen trekkend van krachten waardoor ze de maag versterken en allerhande bloedspuwen tegen houden. CARDOBENEDICTUS is in de tweede graad warm en droog, zeer bitter van smaak, openend en zuiver makend van krachten. Ontdoet dientengevolge de verstoppingen van de inwendige delen en geneest haar zweren. Is krachtig tegen alle vervuilde, vergiftige en pestachtige ziekten. SCABIOSA, zoals ze de inwendige blaren laat doorbreken, zo wordt ze ook geschikt gehouden om het vergif van de pestachtige ziekten uit het hart te verdrijven en zowel ingenomen als van buiten opgelegd de pestachtige zwellen te laten verdwijnen. GOUDSBLOEMEN zijn warm en droog diep in de tweede graad, fijn van delen, versterken het hart, weerstaan het vergif als ook alle pestachtige en besmettelijke koortsen. (3) Volgen de hartversterkende geneesmiddelen van koude hoedanigheid. Hieronder wordt geloofd EENHOREN het voortreffelijkste te wezen om het hart te beschermen, alle kracht van het vergif te breken en de felheid van de pestachtige ziekten te verzachten. Maar de ervaring brengt dit niet mee en niemand heeft ook noch te recht aangewezen wat het voor dieren zijn die zodanige horens dragen. Zodat niet alleen aan de kracht getwijfeld wordt, maar ook aan het dier dat zodanige horens zou dragen. Hierom plag Dr. Capellain, eerste geneesmeester van Karel de IX, de koning van Frankrijk, vaak te zeggen dat hij graag de onnodige manier af zou schaffen om een stuk eenhoren te steken in konings wijn omdat het te diep ingebeeld en te ver in het geloof van de mensen was ingeworteld zoals de grote heelmeester Paré er van schrijft die ook verhaalt begrepen te hebben uit Louys Diret, mede zeer geleerd en ervaren geneesmeester van koning Hendrik de III, dat hij hetgeen voor eenhoren verkocht wordt geheel de verhaalde krachten niet toeschreef maar toen hij die, volgens de slechte gewoonte, moest voorschrijven zulks met geen ander inzicht gedaan heeft dan om de flauwte en kwalijkheid te helpen die ontstaan uit overvloed van vochtigheden die om de krop van de maag vloeien. Wat net zoveel gedaan wordt door gebrande en klaar gemaakte hertshoren en ook door schrapsel van olifantstanden die koud en droog zijn in de eerste graad, bewaren de kracht van het hart en helpen tot het ontvangen. Zelfs hetgeen dus lang voor de echte eenhoren gehouden en er noch dagelijks voor gebruikt wordt is geen horen, maar een tand van zeker zeedier die in vorm en grootte op een walvis lijkt en zich ophoudt bij IJsland, Groenland en die in andere dicht bij het Noorden liggende eilanden Narhval genoemd wordt naar de dode lichamen die het gewoonlijk eet. Want Naer betekent in de IJslandse taal een dood lichaam. Deze walvis heeft tussen de andere tanden in de opperkaak een tand die in lengte en dikte veel op een horen lijkt, met strepen rondom als gedraaid zoals hij hierin en buiten de kaak is afgebeeld. Dit is de tand, schrijft dr. Worm, de geneesmeester van de koning van Denemarken, die voor de echte eenhoren vertoond wordt te St. Denijs in Frankrijk, te St. Marco tot Venetië, in het hof van de paus en in andere heren hoven. Van zodanige tand was het stuk dat de Paus Julius de 3de kocht voor twaalf duizend gouden kronen. Wat op die tijd wel kon gebeuren toen de tand zelden gevonden werd omdat het alleen door schipbreuk aan de oever gesmeten werd. Maar tegenwoordig door constant koopmanschap op Groenland en vooral Spitsbergen is de natuur en de overvloed van die tand voor de dag gekomen. Want de Deense kooplieden hebben onlangs met die versierde eenhoren gehele ruimen gevuld die ze voor de echte door Europa gebracht zouden hebben ware het bedrog niet door verstandige ontdekt en voor een tand bekend was gemaakt geweest. Doch al loopt hier, zoals in alle dingen die veel kosten, groot bedrog onder zo is het evenwel zeker dat er een dier is wat de echte eenhoren draagt en daarom niet alleen in onze taal naar zijn horen, maar ook in het Grieks Monoceros genoemd wordt en in het Latijn Unicornis, welke naam gevolgd is door de Italianen, Spanjaarden en Engelsen. De Fransen noemen het Licorne, gelijk de Italianen ook Alicorno en de Spanjaarden mede Bara waarmee ze anders eigenlijk op de Rinoceros duiden. Junius stelt onder de Latijnse naam Asinus Indicus de Indische ezel, een dier zoals te zien is bij Bartholinus ‘de Unicorn 17’ die ook verschillende getuigenissen bijbrengt en niet alleen van oude schrijvers, maar ook van diegene die het echte dier zelf gezien hebben. Onder die is wel de voornaamste Lud. De Varthema die een twee eeuwen geleden alle Oosterse landen door gereisd heeft, Egypte, Arabië, Morenland en Indië zo ver het zich uitstrekt, zoals blijkt uit zijn reisbeschrijvingen die hij in de Italiaanse taal heeft uitgegeven. Deze Varthema schrijft dat toen hij te Mekka kwam, een voortreffelijke stad van woest Arabië, daar naast de vermaarde kerk van Mohammed twee levende eenhorens gezien heeft opgesloten die de sultan van de plaats, als een bijzonder geschenk vereerd waren door de koning van Morenland. De ene, zegt hij, was gelijk een veulen van 30 maanden die in zijn voorhoofd een horen had van ruim twee meter. De andere haalde maar de grootte van een jarig veulen en had een horen van vier hand breed. Ze waren beide vaal van kleur met een hoofd als een hert etc. We komen tot de horen zelf. De kentekens van de echte eenhoren worden door velen zo gesteld, zweten in de aanwezigheid van vergif, zwellen op in water, dat twee duiven of honden beide evenveel venijn in hebben en dat dan de ene daarop in neemt eenhoren, dat er van het poeder een cirkel gemaakt wordt waarin een schorpioen of spin gezet is en er niet overheen kan komen. Maar hoe onzeker dit alles is wordt aangewezen bij de wel vermelde heer Bartholinus in het 29ste kapittel van zijn geleerd boek die hier apart van geschreven heeft en op zijn terugkeer van Malta, Sicilië en Italië etc. mij, onder andere zijn werken daar gedrukt, er mild mee vereerd heeft. Meer klemt hetgeen hij schrijft dat Job. Vessingius, professor tegenwoordig te Padua, gezien zou hebben bij de hooggeleerde Fabr. Bartoleti (ons beider meester van loffelijke gedachtenis) (69) te weten dat spinnen die van venijn opgezwollen waren gesteld werden op de eenhoren van de hertog van Mantua terstond dood vielen. Een groot bewijs dat die een echt tegengift was van het vergif. Zo verhaalt Amnatus Lusitanus in het 2de boek van zijn uitlegging over Dioscorides in het 52ste kapittel dat de Portugese geneesmeesters (zoals ook Garcias ab Horto, die lange jaren in Indië gewoond heeft, bekend er nooit een gezien te hebben) en anderen die diep in Indië geweest zijn van zodanig dier niet anders vertellen dan dat het bij de Indianen in grote waarde gehouden wordt tegen venijn en pestachtige koortsen. Deze onzekerheid van de echte eenhoren heeft andere horens in achting laten toenemen om hun krachten tegen de vermelde kwalen te onderzoeken. Hiervan zullen wij mede enige beschrijven en beginnen van de olifantstanden en hertshoren die hiervoor maar even aangeroerd zijn. De grootste van alle dieren van de aarde is (zoals Plinius schrijft in 8 Nat. 1) de OLIFANT die zo bij ons en de Engelsen genoemd wordt als mede Elephant, zoals bij de Duitsers Helffant, de Franse Elephant, de Spaanse Elephante en de Italiaanse Lionfante naar het Grieks en Latijnse Elephas en Elephantus. Heet ook Barrus waarvan zijn geluid Barrire genoemd wordt, als mede zijn tanden (zoals Servius getuigt) ebur en bij ons ivoor en elpenbeen zoals ook bij de Duitsers in Hoogduits Helffants-beyn. De andere talen volgen meestal het Latijn, behalve dat het in Spaans noch marsil genoemd wordt. De olifanten hebben hun bescherming, zoals Aristoteles zegt, in de grootte, ze zijn van kleur vaal of grauwachtig, sommige ook geheel bruin. Daarop slaat dit versje van de poëet Horatius ‘Epode. 12’; ‘Quid tibi vis mulier nigris dignissima barris? Hun huid is aan de buik zacht, dan op de rug gans hard en zonder haar of borstels bedekt, ja ze vinden ook (zoals Plinius opmerkt) zelfs in de korte staart geen hulp om de vliegen af te wenden. Dan de natuur heeft daarin voorzien door de huid die als getralied is die ze nog in kronkels trekken en alzo de vliegen doden. Sommige hebben gemeend dat een harde huid een teken was van plompheid en zo spreekt een knecht bij Plautus dat zijn heer niet in zijn eigen, maar in een olifantsvel stak en niet meer wijsheid had dan een steen, dan wordt wel terecht berispt door Plinius omdat het verstand niet in de huid, maar in de hersens gelegen is zoals de olifant zelf voldoende bewijst die in vernuft en verstand alle andere dieren overtreft zoals onder andere Aristoteles en Cicero getuigen. En dezelfde Cicero schrijft ook dat dit beest enige gemeenschap met de mens zou hebben zoals Philostratus en Plinius het in wijsheid en vernuft stellen aan de mens. Over dit verstand van de olifant hebben behalve de vermelde Plinius, de Griekse Elianus en van de nieuwe schrijvers Gesnerus, en Aldrovandus wonderbare dingen geschreven in hun historiën van de dieren en noch Matthiolus op Dioscorides in 2. 50, Lipsius in 1. Epist. miscell. 50 en in onze taal Linschoten in het 46ste kapittel van zijn Oost-Indische reizen. Dit gaat zover dat ze onder de vele kunsten die ze leren eerbied bewijzen en hun knieën buigen voor koningen en prinsen zoals Aristoteles en Plinius getuigen en door ondervinding bevestigd wordt. Daarop slaan de vier volgende vlei-verzen van de poëet Martialis aan de keizer Domitianus ‘Quod pius, & supplex elephas te Caesar adorat, hic modo, qui tauro iam metuendus erat. Non facit hoc iussus, nulloque docente magistro, crede mihi, numen fentit & ille tuum’. Ze hebben een groot hoofd, een korte hals en naar hun grootte kleine ogen en oren, een neus of snuit die ter aarde toe (eigenlijk Promuscis genoemd) en die ze in plaats van handen gebruiken en zo’n grote kracht daarin hebben dat als ze gestoord worden een mens daarmee oppakken en zo hoog werpen dat hij dood is voor hij wederom beneden komt. Ze hebben de mond die op een varkensmuil lijkt, dicht aan de borst en aan elke kant vier tanden om de spijs te breken en klein te malen. Behalve deze schieten er noch twee van ter zijden uit die op het eind wat naar beneden omgebogen zijn, in tegendeel van de wilde varkens die ze naar boven omgekruld hebben, ze strekken beide voor wapens. Gillius verhaalt dat ze vaak groeien tot de lengte van drie meter zodat ze ook kunnen dienen tot posten in de huizen en de zwarten gebruiken ze in de heiningen voor palen. De vermelde Martialis roert die aan in deze verzen; ‘Grandia taurorum portant qui corpora, quaeris an Libycas possint sustinuisse trabes?’ Hierom zouden deze tanden wel voor horens gerekend mogen worden waartoe ze ook gekeurd worden door Juba omdat ze uit de slaap van het hoofd spruiten en niet uit de hersens zoals Junius voorgeeft. Deze benaming is hun ook gegeven bij Aelianus, Oppianus en andere Grieken en wordt zeer beweerd door Pausianus in het 5de boek van oud Griekenland waar hij niettemin hun oorsprong in de mond stelt en zegt omdat de eland de horens uit de wenkbrauwen en bij de Moorse stieren uit de neus spruiten en het geen groot wonder is dat er een dier gevonden wordt die horens uit de mond geeft. En dit staande en zo mag (70) ook de tand van de walvis die hiervoor vermeld is (die ook dergelijke kracht heeft) de naam van eenhoren wel dragen. De Latijnse Plinius noemt ze dan tanden en dan horens. De benen van de olifanten zijn groot en sterk en bestaan niet uit een been en dientengevolge onbeweeglijk, zoals sommige menen, die daarom ook de juffrouwen die wat traag en stijf in het nijgen zijn olifantsbeenderen toeschrijven, maar buigen hun knieën hurkende voor diegene die haar zal beklimmen zoals betuigd wordt door Cadamustus, Linschoten en anderen die Oost-Indië en de omliggende eilanden, waar de olifanten in menigte zijn, zelf gezien hebben. Wij komen tot de aard en krachten. De olifantstand of horen, IVOOR genoemd, is naar de mening van Silvius en Duretus koud en droog in de eerste of naar anderen menen in de tweede graad, niet tezamen trekkend van kracht zoals Dioscorides en Serapio menen, maar wat klevend en zonder scherpte verdrogend. Ze hebben misschien gezien op het stoppen, maar niet alles wat stopt is juist tezamen trekkend. Het houdt de witte vloed tegen van de vrouwen en helpt tot hun ontvangen en behouden van de vrucht. Drijft de wormen af in de koorts waartoe het veel beter is dan de hete middelen die daartegen gewoonlijk ingegeven worden. Daarnaast is het ook nuttig in langdurige verstoppingen en derhalve geschikt voor de geelzucht zoals I. Agricola schrijft. Dan zijn voornaamste kracht bestaat in het hart te versterken, alle vergiftige dampen die in vurige en kwaadaardige koortsen daar naar toe stijgen af te wenden en het bederf van de vochtigheden te verbeteren. Zo weinig als de horens van de olifant en het HERT van krachten verschillen, zo weinig verschil heeft de Griekse taal in haar naamgeving gemaakt. Want waar de olifant Elphas genoemd wordt daar heet het hert Elaphos. Het mannetje heeft in Latijn de naam van Cervus en daarna in Frans cerf, in Italiaans cervo, in Spaans ciervo, maar bij de Engelsen heet het hirde zoals bij ons hert en de Hoogduitsers in Hoogduits Hirts. Het wijfje noemen ze in de vermelde spraken cerva, biche, cerva, cierve, Hinde en sommige Duitsers ook Wilprecht. De kleur van de herten trekt wat naar het rossige, er worden ook wel witte gevonden, maar geheel zelden. En daarom gebruikte de loze veldoverste Sertorius, toen hij in Spanje zware oorlog voerde, een witte hinde en maakte zijn krijgsvolk wijs dat die hem uit de hemel toegezonden was door de godin Diana door wiens ingeven het met hem sprak en aanwees wat het beste gedaan diende te worden. Vooral wanneer een gevaarlijke slag op handen was dan zei hij door de hinde daartoe aangespoord te zijn zoals uitvoeriger te zien is bij Plutarchus in zijn leven en Agellius in het 15de boek. Ze zijn bang en wild en daarom hebben ze de snelheid te baat waartoe de dunne benen hen wel te pas komen. Kunnen evenwel mettertijd mak gemaakt worden zoals men ook ziet in het Haagse bos dat de herten van zijne hoogheid niet zeer voor de mensen weg lopen. De poëet Virgilius beschrijft in 7 Aenëid een hert wat op de dag naar het bos ging te weiden en ‘s avonds laat wederom thuis kwam en zich bij de tafel vervoegde; ‘Cervus erat forma praestanti, & cornibus ingens. Tyrrheidae pueri, quem matris ab ubere raptum. Nutribant, Tyrrheus que pater, cui regia parent armenta & late custodia credita campi. Assuetum imperijs soror omni Silvia cura mollibus intexens ornabat cornuasertis, pectebatque ferum, puroque in sonte lavabat. Ille manum patiens, mensaeque assuetus herili, errabat silvis, rursusque ad limina nota ipse domum fera quamvis se nocte ferebat’. De herten zijn van heel lang leven en om dat zeker te onderzoeken liet Alexander de Grote verscheidene een gouden halsband omdoen die na honderd jaar gevangen werden noch geen teken van ouderdom mee brachten en dat de halsbanden door de vettigheid al in de hals gegroeid waren zoals Plinius in 8. Nat. 12 en na hem Solinus en andere getuigen. Wij lezen ook hoe een hinde van de keizer Augustus lange jaren na zijn overlijden gevangen werd en niet gekeeld kon worden doordat de huid bijna gegroeid was over een zilveren halsband waarin geschreven stonden deze woorden, ‘Noli me tangere, quia Caesaris sum’. ‘En wilt mij niet raken omdat ik aan de keizer behoor’. Er zijn noch enige dergelijke voorbeelden, dan omdat ze allen op elkaar slaan is het onnodig die alhier te stellen. Wij komen tot de vivacis Cornua cervi. De herten krijgen het eerste jaar geen horens, maar wel twee knobbels als voorlopers. Het tweede jaar schieten de horens uit, maar alleen rechtop en enkel, in het derde jaar krijgen ze twee takken, in het vierde drie en zo verder (zoals Aristoteles schrijft) tot het zesde jaar. Maar in Italië zegt Matthiolus spruiten ze elf maal uit wat Albertus Magnus mede getuigt in Duitsland gezien te hebben zoals Matthiolus ook van zichzelf verklaart. Die noch schrijft zeker te weten dat de hertog Willem van Beieren onder zijn kostbaarheden twee hertshorens had van een en twintig takken die daarna als een bijzondere gift vereerd zijn geweest aan koningin Maria, (71) keizer Karels zuster en uit zijn naam gouvernante van de Nederlanden. De hinden krijgen geen horens en als zulks eens gebeurt (waarvan voorbeelden zijn) is dat zo zelden als een baard bij vrouwen. Zo gaat het ook met de herten wanneer ze voor de tijd van horens te dragen gecastreerd worden, maar als ze horens hebben laat het castreren die niet afvallen zoals de vermelde Aristoteles getuigt. De herten verwisselen in het voorjaar horens en dan begeven ze zich in eenzame en lommerrijke plaatsen, hetzij om de vliegen te vermijden, zoals Theophrastus schrijft, of dat ze door kennis weten dat ze van hun sieraad en wapens beroofd zijn zoals de mening is van Oppianus, Elianus en Simocatus. Nu waarom de herten, wat in andere beesten niet gebeurt, (zoals Aristoteles en Plinius schrijven) de horens afvallen geven sommige deze redenen. Als eerste vanwege de stof daar ze uit bestaan die droog en aardachtig is zoals ook het gehele hert en het is daarom niets anders dan de verdroogde bladeren van bomen en kruiden die gemakkelijk afvallen wat in andere horens niet gebeurt omdat ze een lijmerigheid en klevend sap bij zich hebben waardoor ze die ook zacht maken en buigen. De tweede oorzaak waarom ze afvallen is vanwege de plaats omdat de hertshoren niet uit het schedel groeit, zoals de anderen, maar er alleen aan gehecht zijn. Ten derde helpen hier toe de werkende oorzaken want door de hitte van de zomer worden ze droger en harder en zo krijgen ze ook in de winter door de koude grote verandering. Want hoe iets vaster is, hoe het gemakkelijker verkouden wordt en in hetgeen verkouden is worden de tochtgaatjes te zeer gesloten zo dat de natuurlijke warmte komt te versterven waardoor ze hun voedsel (de weg is ook gesloten) niet kunnen bekomen wat in andere dieren die holle horens hebben en de dampen kunnen ontvangen niet zo gebeurt. Dan de vermelde Albertus zegt dat wanneer ze net afgevallen zijn daarin goed te zien is hoe een worm ze geleidelijk aan van alle kanten af eet en tenslotte haar stansel en steun los gemaakt heeft en dat die plaats dan gans wit is met enige stipjes bloed waarvan noch uit het hoofd wat bij vloeit. Maar het is opmerkelijk dat de tweede of op het langste de derde dag de opening wederom gesloten wordt met een nieuwe en vaste huid, vol van bloed wat daarna in kraakbeen verandert en dat ten eerste in horens. Want waar ze in maart of in april afgevallen zijn, daar staan in augustus al wederom andere in hun plaats. |
Den herts-horen is van den eyghen Aert, ende Krachten, die wy de Olyfants-tanden hebben toe-geschreven. Is derhalve mede kout, ende droogh in den eersten graed, gelijck Simeon Sethi schrijft; ende beyde oock hert-sterckende, alle Vergif, ende Quaet-aerdige sieckten weder-staende. Waerom oock Duret, Renou, ende vele andere Genees-meesters, hem in plaetsche van den oprechten Een-horen in gebruyck houden. Geraspt zijnde wert bequamelick met andere Droogen in de Drancken gedaen; selfs oock in Water kort gesoden stremmelt tot een Geley, die seer aengenaem is, om met een weynigh Suycker te besigen; het welck in Engelant gansch gemeen is. Soo vinde ick oock dat de Italiaensche history-schrijver Blondus al verhaelt, dat de rijcke, ende edele een spijse toe-bereyden uyt de teere uyt-spruytsels, van de herts-horens. Want, seyt hy de selve besitten groote, ende kostelijcke gaven tegen ’t Vergif. Sulcx getuygen andere van den Hoogh-duytsche Edelluyden. Dese horens werden op tweederley wijse gebruyckt, rauw geraspt, als nu geseyt is, ofte gebrandt, ende dan op een marmer steen gewreven, ende met Rosen-water, ofte diergelijcke, bereyt. De oude Genees-meesters schijnen de selve rauw niet veel in ’t gebruyck gehadt te hebben; want ick vinde maer dat Galenus 13. Euporist. 38. het Schrapsel voorschrijft tegens de Wormen met oude Wijn ingenomen, ende Marcellus met wrange Wijn tegens den Buyck-loop. Dan sy schrijven de Assche al de krachten toe, te weten, tegens de Gele-sucht, Milt-sucht, ende alderhande Verstoppingen; oock tegens Braecken, Buyckloop, selfs mede Root-melezoen, Bloet-spouwen, Vrouwen-vloet, ende diergelijcken. Tot de eerste zoude sy, door haer zultige scherpigheyt eenig vordeel konnen doen, maer gansch niet voor de andere, waer toe sy niet en dient als gewasschen, ende dan bereyt, gelijck terstont is aengewesen. Dese is seer gemeen onder de Vrouwen voor de Wormen, dan ick en hebbe die kracht nooyt bevonden. Voor al eer te komen tot andere horens, so sullen wy noch twee Genees-middelen, die van de herten genomen werden, kortelijck aen-wijsen. In ’t herte van een Hert groeyt een Beenken, in de winckels met den naem van Os de Corde cervi bekent, bequaem tot Kloppinge, Flaute, ende alderhande Gebreken, die het herte over-komen. Wederstaet alle Venijn, ende Quaet-aerdigheyt; waerom het ook gedaen wert in Mengel-middelen voor de Pest Selver de gestremmelde Tranen van een Hert, werden goet bevonden om het herte te stercken, ende van alle Venijnicheyt te bevrijden. So schrijft de wel versochte Arabische Genees-meester Avenzoar in sijn 1. boeck, dat hy alleen daer mede yemant genesen heeft; die soo quaet Vergif ingenomen hadde, dat het hem over ’t geheele Lichaem de Gele-sucht bracht. Hierom hebben sy by sommige den naem, ende achtinge van Bezoar verkreghen, de cardinael Ponzetti noemtse oock Steen. De ervaringheydt (72) schrijft hy, heeft bekent gemaeckt de kracht tegens alderhande Venijn van den steen, die Kimme, ofte Bezar geheeten wert, klaer, ende den reuck van Wijn hebbende; gesproten uyt de Tranen van de herten. Want swack zijnde door ouderdom (als oock gelijck sommige meenen, door het eten van Slangen, die sy selfs weten met haer snuyven, ende adem uyt de hollen te locken) soo gaen sy in de Oostersche landen in een rivier, ende blijven daer tot den hals toe in staen, tot dat sy Tranen uyt-geven, de welcke door de kouw van ’t water, ende de lucht ronnende, in een steen veranderen, op de groote van een hasel-noot; die haer in ’t op-komen uyt het water af-valt. Hier van sesthien azen ingenomen, jagen alle Vergif uyt door Sweeten. Wy keeren nu wederom tot de horens. Den Olyfant en is niet seer ongelijck den Rhinoceros, soo ghenoemt nae den horen die hem de Neus uyt-steeckt, gelijck of men seyde Neus-horen. Onsen Linschoten heet hem oock Abada in ‘t 47 cap. van Oost-Indyen, ende Garcias ab Horto verhaelt lib. 1.cap. 14.dat de inwoonders van Cambaya, ende Parane hem Ganda heeten. Plinius 11. Nat. 37.dat de nieuwe manieren op sijnen tijdt het leppigh spotten den neus toe-eygenen; waer van verscheyde versen konnen gesien werden by Erasmus 1. Agad. 8 22. Maer om dat den Rhinoceros hier in uyt-muyt, soo hebben de Poeten hem daerom oock by-sonder in ’t spel gebracht. Martial. Epigr. 4. Maiores nusquam ronchi, iuvenesque, senesque, Et pueri nasum Rhinocerotis habent. Wy seggen mede, in onse tale, van yemandt die wat scherp over-gehaelt is, dat hy een neus gekregen heeft, gelijck oock door den neus boren, maer dat wert meest verstaen van by-brengende, ofte bedriegen. De Latijnsche schrijver Curtius verhaelt in ‘t 9.boeck van sijn Historye, dat als Alexander de Groote, een machtigh Koningh in Indyen Porus overwonnen hadde, aldaer in de berghen gevonden wierden de Rhinocerotes, een dier, seyt hy, dat selden op een ander te sien is. Maer Linschoten schrijft op de voor-gemelte plaetsen, dat sy in Indyen niet en zijn, dan alleen in Bengala, ende Patane. Evenwel lesen wy dat sy oock in Cambrya gevonden werden, ende daer van isser een in ’t jaer 1515.overgebracht aen Koningh Emanuel van Portugael. De Roomsche Keysers hebben hem in haer schouw-tonneel voor het volck laten vechten tegen andere dieren, die hy lichtelijck van kant holp. Soo schrijft de poeet Mattholius van den Rhinoceros, die by sijnen tijdt, door den Keyser Domitianus in doen brengen, met sijn Horen een stier niet anders als een bal in de lucht smeet. O quam terribilis exarsit pronus in iram, Quantus erat cornu, qui pila taurus erat? Sy zijn (volghens de beschrijvinghe van Linschoten) kleynder, ende leeger dan den Olyfant, hebben eenen korten horen op den neus, achter die dick-achtigh ende voor scherper, van doncker, blauwe, ende witachtige verwe, met een muyl gelijck een Vercken, de huyt gefronst, ende als met schilden gewapent. Sommige meenen (vervolght hy) dat het den rechten Eenhoren is, overmits dat men anders geen tot noch toe gevonden heeft, dan alleen van hooren seggen, ofte geschildert. De Portugesen, ende oock de Inlanders getugen, dat by de riviere Ganges, nu Koninckrijck van Bengalen, veel van dese Beesten zijn, ende als sy willen drincken, soo staender de andere dieren nae een wachten, die dan nae hem drincken. Want den horen staet hem soo dicht op de neus, ende by den muyl, dat hy niet en kan drincken ofte den selven moet onder water komen. Dese hoornen werden in Indyen seer hoogh geschat, ende gebruyckt tegen alle Vergift, ende andere Sieckten. Dese woorden van Linschoten, werden bevestight door deftige Genees-meesters, soo dat in plaetsche van den rechten Eenhoren, hem tegen ’t Venijn gebruycken Garzias (een Portugijs Genees-meester in Indyen) Monardes, Pona, Castileus, Renodaeus, ende andere Daer worden (ick stel hier de woorden van Linschoten) oock by Malacca, Sian, ende Bengala gevonden sommige BOCKEN, ofte GEYTEN, die in ’t wilt loopen, wiens hoornen geestimeert werden voor de beste teghen Venijn, ende voor alle Vergift, die men mach vinden; worden genaemt Cabras de mato, dat is wilde Geyten. Dese hoornen worden dapper in Indyen geestimeert, ende in weerde gehouden, ende sijn dikwijls by experientie goet gevonden, daer ick selfs goede getuyge af ben, ende sulcx geprobeert hebbe. GOUT is het treffelickste, ende gematighste van alle de Metallen, gelijck in alle sijn deelen, licht ende helder blinckende, ende derhalven gemeenschap hebbende met de luchte ende lichte Geesten onses Lichaems, die het daeom oock, door bysondere eygenschap, kan bewaren, vermeerderen, ende die verswackt ofte vervlogen zijnde, herstellen. Verquickt ende versterckt dien-volgende het herte, verheught het gemoet, ende is daerom zeer bequaem voor swaermoedigheyt, hert-kloppinge, qualickheyt ende diergelijcke. Sijn gebruyck is, gloeyent in eenigh Sap ofte nat geslist, ende dat gedroncken; ofte een half scrupel van ’t poeyer ingenomen. Soo schrijft Renou 2.de Mat. med.3.2. dat hy in plaetsche van bereyt Stael gewoon is met vordeel in te geven jonghe dochters (die de bleycke Verwe gestelt hebben) het vijlsel van Gout in Pillen, ofte Koecxkens. Maer beter is ’t geslagen gout, het welck tot vergulden in boecxkens bewaert wert, met eenigh nat ofte conserf gemengt. Dan de Alchymist en schrijven, dat het Gout sijn verhaelde deughden niet en kan uyt-voeren (73) ’t en zy het op hare wijse bereyt wert. Ick heb bevonden dat een Cautery, ofte Brandt-middel van Gout ongelijck beter is, als ’t gene van Yser, ofte ander Metal ghemaeckt is, als druckende met het branden in ’t Deel eenighe versterckende kracht. SILVER is matelick kout, ende vochtigh, ende volght eenighsins de krachten van ’t Gout, dan is al eenige metallige quaetaerdigheyt deelachtigh. SAPHYR is een blauw, helder, edel-gesteente, het welck groeyt in Oost-Indyen, ende ’t beste in Zeylon, ende Pegu. Het wert gelooft te helpen de gene, die van Venijnige beesten gebeten zijn, ende ’t herte tegen alle Venijn te beschermen, ende de inwendige Sweringen te genesen. Waer toe oock in ’t gebruyck komen in ’t hert-sterckende Genees-middelen, die tegen ’t Vergift, ende de Penstilentiaelsche sieckten gemaeckt werden, den Hyacint, Smaragdus, Carbonckel, Granaeth, Sardonius, ende zijn bekent onder den naem van Fragmenta Lapidum pretiosorum praeparata. Maer om dat de Apotekers dese steenen niet wel kennende, soo en is ’t niet geheel seker, de selve in te geven. Ende de rechte stucken al hebbende, is noch noodigh te letten, dat sy op een Marmer, ofte Porphyr-steen soo kleyn, als stof, met eenigh hert-sterckende water gewreven werden. Want als men de selvige in kopere Vijsels stoot, so trecken sy eenige koperigheyt van den Vijsel, ende ysere smetsheydt van den stamper, die het Genees-middel een quaetaerdigheyt mede deelt, tot groote schade van de Siecken, Jae men heeft bevonden, dat sommige, van eenige vrouwen in-genomen hebbende Paerlen ende Corael, die in kopere vijsels gestooten waren, daer over seer qualick wierden. PAERLEN, die niet alleen tot cieraet de Joffrouwen, maer oock in de Genees-konste gebruyckt werden, groeyen in Schelp-visch, onse Oesters gantsch gelijck. Dese, wanneer haer d’ure van de teel-sucht over-komt, laten haer schelpen wat gapen, ende werden met seker dauwighe vochtigheydt vervult. Aldus bevrucht zijnde, verlossen daer nae van Paerlen, die verscheyden zijn nae de hoedanigheydt van den ontfanghen douw. Want als hy daer geheel Suyver in-geloopen is, dan vallense spier-wit; anders geel ende onklaer. Sy zijn oock bleyck, ende niet blanck, die in onweder ende donckere lucht ontfangen zijn; waer uyt blijcken kan, dat sy meerder gemeenschap hebben met den Hemel, als met de Zee. Daer van trecken sy een donckere verwe, ofte nae den helderen morghen-stondt een klare. Indien sy tijdelijck gevoelt werden, soo groeyt oock de vrucht; als het weerlicht, ofte dondert ende blixemt, werden de schelpen toe-getrocken, gelijck door schrick, ende de Paerlen bedorven. Dese Oesters werden met seer groote moeyten van de Indyanen gevischt, die om de selve te vinden, ses, negen, jae somtijdts twaelf vademen onder ’t water duycken, het welck aldaer zeer kout is, ende ’t gene meerder benauwt; is datse den adem qualick konnen halen, moetende aldaer een vierendeel, ofte half uyr blijvende, ende dan de selvige, die gemeenlick vast leggen aen de steen-rotsen, met gewelt af-trecken. Sommighe schrijven, dat, gelijck wy sien in ’t geswerm van de Byen, oock dese Oesters haer in menighte by malkanderen houden, ende van de grootste, ende outste tot overste hebben, die dapper gaeuw zouden wesen om haer te wachten van gevangen genomen te werden: dat daerom de Duyckelaers groote moeyte doen, om de selvige te bekomen. Want als de Koningh gevanghen is, de andere sonder leydts-man dwalende, werden dan lichtelick in ’t net gekregen De Oester selve, wanneer sy een hant verneemt om haer te vatten, dan sluytse haer schelpt toe, ende bedeckt den schat, daerom sy weet gesocht te werden, ende indien sy de hant kan voorkomen, soo snijdt sy die met haer scherpte af. Gevangen zijnde werden in aerde potten met veel sout bestroyt: want de visch afgeteert zijnde, vallen de Paerlen gesuyvert onder op den bodem. Vorders zijn de Paerlen onder het water sacht, maer soo drae als sy in de lucht komen, werden sy hart, gelijck wy mede van het Corael sullen seggen. Om haer hemelsche helderheyt zijnse altijt in seer groote achtinge geweest, die gestelt wert in haer witheyt, groote, ronte, effenheydt, gewichte; hoe-wel datter weynigh Paerlen te vinden zijn, die alle dese deughden over haer hebben. De kostelijckste, daer wy van lesen, is geweest die Cleopatra, Koninginne van Egypten, om den Roomschen velt-verste (74) Antonius in overdaet te boven gaen. Wy krijghen onse Paerlen uyt beyde de Indyen, ende de by-legghende Eylanden. Maer het is seeker datter oock sommighe gevischt werden in de West-zee by Engelandt, ende Schotlandt, dan die en zijn noch soo groot, noch soo klaer niet, als andere; gelijck Plinius, ende Marcellinus getuygen. Op hope evenwel van de selvige, schrijft Suetonius, dat Iulius Caesar nae Britannyen zoude getrocken wesen, ende die van sulcken groote gevonden te hebben, dat hy somtijdts haer gewicht in de hant ondersocht heeft. Andere doen hier by, dat hy daer van een schilt aen de godinne Venus, met een onderschrift, ende noch een gift soude gedaen hebben in den tempel van Diana. Tot Genees-middelen en werden de groote Paerlen om haren hoogen prijs niet genomen, maer alleen de kleynste, die men gemeenlick daerom den naem van Saet-Paerlen geeft. Sy dienen even-wel wit, swaer, ende geheel fijn te zijn, dat is niet gegaet. Want als sy door boort werden, so krijgen sy eenigh ysersmet, ’t welck hare krachten verandert. Waerom sy oock geensins en dienen gestooten in kopere vijsels. De Paerlen zijn kout ende droogh van aert, hebben een eygentheyt om het Hert te evrstercken, de Flaute ende Onmacht wegh te nemen, de Verrottinge, die het Hert bestrijdt, Gave ende Vergift tegen te staen. Sy werden in de Apoteken fijn op een Marber-steen met Rosen-water gewreven, het welk de naem heeft van bereyde Paerlen. Maer beter is het Magisterium, het welck smelt, ende heeft al ende volkomentlick in kleynen hoop de kracht van de Paerlen. Wert gemeenlick met sap van Citroenen gemaeckt, dan also het selve altijt eenige vuyligheyt van hem geeft, soo is de gedistilleerde Azijn hier toe bequamer, wiens scherpigheyt daer na wederom af-gewasschen wert. Soo veel als by onse Vrouwen de Indiaensche Paerlen in waerde zijn, soo kostelick plagh by de Indiaensche mans het CORAEL geacht te wesen, ende haer priesters drongen heet, om haer selven voor alle gevaer te beschermen, gelijck Plinius schrijft. Het wast in de Zee gelijck een boom, ende dat op verscheyde plaetschen, dan meest by het eylant Sicylyen, somtijts oock ontrent Provence, tusschen Nizo (alhier afgebeelt) ende Marseille, alwaer het met groote moeyten ende kosten seer diep in de Zee gevischt wert. Het blijft in ’t water sacht, maer soo rasch het uyt-getrocken is, wert het steen-hart. Alle Corael is by-nae van eenderley aert, te weten kout in den eersten, ende droogh in den tweeden graed, insonderheyt Root, ’t welck meest in ’t gebruyck is, ende eygentlick verstaen wert als men van Corael spreeckt, ende is soo veel te beter hoe het rooder is. Het wit verkoelt wat meerder, ende hoe witter hoe beter: dan het swarte Corael is het Root van krachten aldergelijckst Corael, gelijck het door sijn t’samen-treckende aert de Maegh sterckt, ende het Bloet-losen seer stelpt, soo behout het oock het Hert in sijn krachten, ende beschermt het selve teghen de besmettinghe van pestighe Sieckten. Corael wert mede bereyt, ende daer van Zout, ende Magisterium gemaeckt, even-eens gelijk wy van Paerlen verhaelt hebben. AMBERSTEEN versterckt het Hert, ende de Maegh, is seer bequaem den genen, die met pijn voor ’t Hert ende hert-kloppinge gequelt zijn. BOLUS ARMENA, ende SIGILLUM LEMNIUM, (soo genoemt om dat in oude tijden op die aerde van ’t Eylant Lemnos het beelt van de Godinne Diana gedruckt was) werden om goede redenen, te sien by Matthiolus in sijn 5. Boeck op Dioscorides cap. 73. voor een gehouden: hoe-wel dat in de Apoteken elck bysonder te vinden is. Verkoelt, ende verdrooght in den eersten graed, geneest de beten der Slangen, ende ander Venijnigh gedierte, helpt de Pestighe Coortschen, beneemt de krachten van de Vergiftighe drancken, wederstaet de Verrottinge, stelpt het Bloedt-spouwen, Roode-loop ende Sinckingen Wert niet verre van de stadt Vassy in het lantschap van Champagne, als oock by Cuysel in Bourgoigne, Aerde gegraven, die den Armenischen Bolus gelijck is. CANFER heeft kracht om uyt te blussen de quaetaerdige dampen, insonderheyt de heeten, ende weert de Flauwigheyt door de selve veroirsaeckt. SANDEL-HOUT is driederly van verwen, ende komt van driederhande Oost-Indische boomen in groote ons Ockernote boomen gelijckende, verkoelt, ende verdrooght in den tweeden graed. Dan het Root is het koutste, ende slechtste (75) het Wit is beter ende wermer, het Geel is het beste, ende meerder nae de wermte treckende; dan om dat het oprechte selden gevonden wert; soo is men genootsaeckt het Wit in zijn plaets te gebruycken. Alle die geslachten van Sandel-hout geven voornamelick kracht aen het herte, daer nae oock aen het ander Ingewant, verheughen den Geest, ende versachten de hert-kloppinge. (4) Zijn alleen overigh de hert-sterckende Genees-middelen, de welcke werm van hoedanigheyt zijn, die wy nu gaen beschrijven. PARADYS-HOUT wert tot pijn voor ’t Hert, tot Flauwte, Onmacht ende alle koude gebreken van ’t Hert bequamelick in-gegeven. CITROEN ende ORANGJE-SCHELLEN zijn werm ende droogh, lieffelick van reuck, beschermende ’t Hert, ende ander voorname Deelen, wederstaen sy de Verrottinge ende ’t Venijn. CANEEL, die wy hier te lande hebben, is de binnenste schorsse van sekeren boom, den Citroen-boom niet ongelijck, wast in ’t vaste lant van Oost-Indyen, ende d’Eylanden, maer best in Zeylon. Ende wert daer voor gekeurt die lieffelick van reuck is, byna als de Rosen die eerst wat soetachtigh van smaeck is, daer nae op de tonge bijtende, dun, effen, gekronckelt, uyten paerssen bruynachtigh. Caneel is heet in den derden graed, ende droogh in ’t beginsel van den selfden, seer fijn van deelen, bequaem om te doen scheyden, te verteren, te verdelen, ende sacht te maken: doch met eenige t’samen-treckinge, waer door het alle ’t Ingewant kracht kan geven. Verdrooght, ende verteert alle overtollige, ende verrotte Vochtigheden. Het wederstaet de Vergiftigheyt, ende belet alle Bedervinge. Tot al ’t selvige is mede nut ende dienstigh het Caneel-water, ’t welck met Rosen-water, ende Rijnschen Wijn, ofte Malvazey overgehaelt wert. Maer alderkrachtighst is den Caneel-Olye, met eenigh Nat, ofte Conserve tot drie vier droppels in-gegeven. GROFFEL-NAGELEN, verdrijven de qualickheyt van het Herte, doen de Onmacht overgaen, versterken het Ingewant, verlustigen ende herstellen de levend-makende Geesten. SAFFRAEN versterckt insonderheyt het Herte, daer na oock andere Deelen, ende verbetert hare Verrottingen. Maer boven maten genomen zijnde wert gelooft doodelick te wesen, gelijck hier voren in ‘t 1. deel 4. boeck, cap. 12. van de Schat der Ongesontheyt breeder verhaelt is. MUSKELJAET versterckt de swacke krachten, ende insonderheyt het Hert, alle welckers gebreken het geneest ende doet bekomen, die van haer selven zijn. AMBER-GRYS vermeerdert door sonderlinge eygenschap de krachten van het Hooft, ende het Hert, neemt de Onmacht wech, maer wert ghelooft, in Wijn gedaen zijnde, dronckenschap te verwecken. (5) Van dese Simpelen werden Gemenghde Genees-middelen gemaeckt, ende in den Apoteeck tot gebruyck gereet gehouden de Syropen van Bernagye, Bugloss, Violen, Plompen, Suyringh van Limoen-sap, van Citroen-schellen, van wel-ruyckende Appelen, van suyre Granaten, ende Queen, die alle een versterckende kracht hebben, om het hert te bewaren, ende de Verrottinghe te weren: maer de Syroop van Confilye de Greyn alleen verdrijft alderley quaetaerdigheyt, gelijck oock doen Elect. de gemmis, Diamargariton, Deambra, Exhilarans, Theriakel, ende Mithridaet: als oock Confectio Cordialis, Al. Benedicti, ende Cons. Alkermes, het welcke de Doctoren van Montperlier voor den Coningh doen maecken hebben, ende werde by mijnen tijt aldaer bereyt by eenen Catelan, die daer van oock een boucxken uyt-gegeven heeft tegens Dr. Fonteyn van Aix, als by den welcken de selve mengelinge berispt was. De Bloemen ende Vruchten werde mede met suycker in-geleyt, gelijck Conserf van Bernagye, van Bugloss, van Violen, van Gouts-bloemen, Geconfijte Orangjen ende citroen-schellen, wel-ruyckende Appelen, ende Noten Muscaten met den bolster. Soo konnen oock hier met eenighe Poeyers van de verhaelde droogen gemengde Conserven bereyt werden, daer na gelegentheyt een aes twee drie Muskeljaet, ofte Amber-grijs, voor af in de vysel met een weynigh Syroop gewreven zijnde, onder vermengende. In den Apoteeck wert bewaert Parel-suycker, die in de Latijnsche tale De Hant Christi genoemt wert, dan en is so veel van krachten niet, alsoo het vijf-ende twintighste deel maer van Paerlen is. Ick gebruyck liever ofte de bereyde Paerlen met wat anders Hert-sterckende, ende meest het Magisterium, hier voor vermelt. Daer werden in Italyen uyt Muskeljaet suycker-koecxkens gemaeckt van seer lieffelicke smaeck, die sy Moscardini noemen ende bestaen uyt het volgende, N. Gom Dragant 1 once, Tranen van Draken-bloet soo noemen de Italyanen een Gomme uyt eenen Africaenschen boom tranende, in welckers plaets wy zouden moghen nemen Gom van Arabyen, ofte soo veel meerder Dragant) een half loot. Te samen twee uyren in Rosen-water geweekt, ende daer nae in de vysel gestampt, ende gemenght met Witte Canary-suycker, 3. loot, Wit stijfsel, 1 loot, Muskeljaet 2. asen te voren ( om beter te vermengen) met wat Rosen-water gewreven, ende dan tot kleyne Suycker-koecxkens gemaekt, ende in de schaduwe laten droogen. Dese zijn seer bequaem voor een Ruyckende Aessem, twee drie in de mont gehouden De selfde Italianen maecken uyt Muskeljaet seer leckere Suycker-koecxkens, die Mostacioni heeten, op dese wijse: N. Witte Canary-suycker fijn gestooten (76) Terwen-blom, van elcx een half pont. Twee Doeyeren van Hoender-eyeren, Caneel 3. drachmen, Gengber, Nagelen, van elcx 2. drachmen, Peper 1. drachme. Met 5. asen Muskeljaet, in Rosen-water gesmolten onder een gestooten, tot koecxkens gemaeckt, ende die onder een Marcipeyn-pan gebacken. Een hert-sterkende Conserve kan aldus bereyt werden, N. Geconfijte Citroen-schellen, Conserf van bloemen van Violen, Buglos, Rosmarijn, van elcx een half loot. Bereyde Paerlen, Corael, van elcx een vierendeel loot. Syroop van Citroenen, soo veel genoegh is tot de lijvigheyt van een Conserf. Een Epithema, ofte een hert-stovinghe wert gemaeckt op de volgende maniere: N. Sandelhout, Paradijs-hout, drooge Citroen-schellen, Nagelen van elcx grof gestooten 1 drachme. Saffraen 1. scrupel. Canfer een half scrupel. Te samen werm geweekt, ende opgewelt in Water van Confilye de Greyn, Buglos, Cardobenedictus, Rosen, van elcx 2 oncen. Azijn van Gous-bloemen, 1. once. Door gedaen zijnde sal men het hert daer mede stoven, om de hitte ende quaetaerdigheyt af te wenden. Tot den selfden eynde werden oock de Poeyers in sacxkens gestickt om droogh, ofte in ’t voorseyde nat uytgedout, ofte liever over een hooghe pot gehouden, daer een gloeyende straet-steen in leydt, alwaer wijn ende azijn opgegoten zijnde, een seer heeten damp van optreckt, ende het sacxken doorwaessemt. Men kan oock voor de gene, die gantsch swack ende kranck zijn: N. een Hoen met een mager stuck Kalfs vleysch gehackt, ende sonder eenige vochtigheyt in een Kan doen, ende die wel gestopt zijnde, in een ketel met water vijf ses uyren laten koken, ende dan door een struymijn het nat uyt-perssen, ende daer na het selve kout geworden zijnde, het vet met een lepel afscheppen. Van dit Nat drie vier lepels vermengt met een ofte twee lepels Rijnsche Wijn, ofte een lepel Sap van Citroenen, met een weynigh Parel-suycker, is seer aengenaem van smaeck, veel voedende, ende dapper sterckende. Men kan daer oock by doen, sonder den smaeck te bederven, een scrupel van het Magisterium Perlatum, ofte Corallorum, tot een Colys. |
De hertshoren is van dezelfde aard en krachten die we aan de olifantstanden hebben toegeschreven. Is derhalve mede koud en droog in de eerste graad, zoals Simeon Sethi schrijft, en beide ook hart versterkend en weerstaat alle vergif en kwaadaardige ziekten. Waarom ook Duret, Renou en vele andere geneesmeesters hem in plaats van de echte eenhoren in gebruik houden. Als het geraspt wordt kan het goed met andere drogen in de dranken gedaan worden en zelfs ook in water kort gekookt stremt het tot een gelei die zeer aangenaam is om met wat suiker te gebruiken, wat in Engeland geheel algemeen is. Zo vind ik ook dat de Italiaanse historieschrijver Blondus al verhaalt dat de rijken en edelen een spijs bereiden uit de tere uitspruitsels van de hertshorens. Want, zegt hij, die bezitten grote en kostelijke gaven tegen het vergif. Zulks getuigen anderen van de Hoogduitse edellieden. Deze horens worden op tweevormige manieren gebruikt, rauw geraspt, zoals nu gezegd is of gebrand en dan op een marmeren steen gewreven en met rozenwater of iets dergelijks klaar gemaakt. De oude geneesmeesters schijnen het rauw niet veel gebruikt te hebben, want ik vind alleen maar dat Galenus in 13. Euporist. 38 het afschrapsel voorschrijft tegen de wormen en neemt het met oude wijn in en Marcellus met wrange wijn tegen de buikloop. Dan schrijven ze de as alle krachten toe, te weten tegen de geelzucht, miltzucht en allerhande verstoppingen, ook tegen braken, buikloop en zelfs mede rode loop, bloedspuwen, vrouwenvloed en dergelijke. Tegen het eerste zou het door haar ziltige scherpte enig voordeel kunnen doen, maar gans niet voor de anderen waartoe ze niet toe dient dan als ze gewassen en dan klaar gemaakt wordt zoals net is aangewezen. Dit is zeer algemeen onder de vrouwen voor de wormen, dan ik heb die kracht nooit ondervonden. Voordat we tot andere horens komen zullen we noch twee geneesmiddelen die uit de herten genomen worden in het kort beschrijven. In het hart van een hert groeit een beentje dat in de winkels met de naam van Os de Corde cervi bekend is en goed tegen kloppingen, flauwte en allerhande gebreken is die het hart overkomen. Weerstaat alle venijn en kwaadaardigheid waarom het ook gedaan wordt in mengmiddelen voor de pest Zelfs de gestremde tranen van een hert worden goed gevonden om het hart te versterken en van alle venijnigheid te bevrijden. Zo schrijft de goed ervaren Arabische geneesmeester Avenzoar in zijn 1ste boek dat hij alleen daarmee iemand genezen heeft die zo’n kwaad vergif ingenomen had dat het hem over het gehele lichaam de geelzucht bracht. Hierom heeft het bij sommige de naam en achting van Bezoar verkregen, de kardinaal Ponzetti noemt het ook steen. De ervaring, (72) schrijft hij, heeft de kracht tegen allerhande venijn bekend gemaakt van de steen die Kimme of Bezoar genoemd wordt, het is helder en heeft de geur van wijn en is gesproten uit de tranen van de herten. Want als ze verzwakt zijn door ouderdom (net zoals ook sommige menen door het eten van slangen die ze zelf met hun snuiven en adem uit de hollen weten te lokken) gaan ze in de Oosterse landen in een rivier en blijven daar tot de hals toe in staan totdat ze tranen uitgeven die door de koude van het water en de lucht stremmen en in een steen veranderen met de grootte van een hazelnoot en die er bij het uitkomen uit het water af valt. Als hiervan zestien azen ingenomen wordt verjaagt het alle vergif uit door zweten. We keren nu wederom tot de horens. De olifant lijkt veel op de Rinoceros en die is zo genoemd naar de horen die hem uit de neus steekt alsof of men zei neushoren. Onze Linschoten noemt hem ook Abada in het 47ste kapittel van Oost-Indië en Garcias ab Horto verhaalt in lib. 1ste kapittel 14, dat de inwoners van Cambaya en Parane hem Ganda noemen. Plinius in 11de Nat. 37 dat de nieuwe manieren in zijn tijd het met leedvermaak bespotten en het de neus toe-eigenen waarvan verschillende verzen gezien kunnen worden bij Erasmus in 1 Agad. 8 22. Maar omdat de Rinoceros hierin uitmunt zo hebben de poëten hem daarom ook bijzonder in het spel gebracht. Martialis. Epigramma 4. ‘Maiores nusquam ronchi, iuvenesque, senesque, et pueri nasum Rhinocerotis habent. Wij zeggen mede in onze taal van iemand die wat scherp door gehaald is dat hij een neus gekregen heeft net zoals ook door de neus boren, maar dat wordt meestal verstaan van bijbrengen of bedriegen. De Latijnse schrijver Curtius verhaalt in het 9de boek van zijn historie dat toen Alexander de Grote een machtige koning in Indië Porus overwonnen had dat er daar in de bergen de Rinoceros gevonden werd, een dier, zegt hij, dat zelden ergens anders te zien is. Maar Linschoten schrijft op de voor vermelde plaatsen dat ze er niet in Indië zijn, dan alleen in Bengalen en Patane. Evenwel lezen we dat ze ook in Cambrya gevonden worden en daarvan is er een in het jaar 1515 overgebracht aan koning Emanuel van Portugal. De Romeinse keizers hebben hem in hun schouwtonelen voor het volk laten vechten tegen andere dieren die hij gemakkelijk van kant hielp. Zo schrijft de poëet Mattholius van de Rinoceros dat die in zijn tijd door de keizer Domitianus daar in liet brengen en met zijn horen een stier niet anders als een bal in de lucht smeet; ‘O quam terribilis exarsit pronus in iram, quantus erat cornu, qui pila taurus erat?’ Ze zijn (volgens de beschrijving van Linschoten) kleiner en lager dan de olifant, hebben een korte horen op de neus die van achteren dikachtig en voor scherper is, van donkerblauwe en witachtige kleur, met een muil zoals een varken, de huid gefronst en als met schilden gewapend. Sommige menen (vervolgt hij) dat het de echte eenhoren is omdat men noch geen andere tot noch toe gevonden heeft, dan alleen van horen zeggen of geschilderd. De Portugezen en ook de inlanders getuigen dat bij rivier Ganges, wat nu het koninkrijk van Bengalen is, er veel van deze beesten zijn en als ze willen drinken dan staan de andere dieren er naast en wachten die drinken dan na hem. Want de horen staat hem zo dicht op de neus en bij de muil dat hij niet kan drinken of die moet onder water komen. Deze horens worden in Indien zeer hoog geschat en gebruikt tegen alle vergif en andere ziekten. Deze woorden van Linschoten worden bevestigd door deftige geneesmeesters zodat, in plaats van de echte eenhoren, ze deze tegen het venijn gebruiken Garcias (een Portugees geneesmeester in Indië) Monardes, Pona, Castileus, Renodaeus en anderen. Er worden (ik stel hier de woorden van Linschoten) ook bij Malacca, Thailand en Bengalen sommige BOKKEN of GEITEN gevonden die in ’t wild lopen wiens horens als de beste tegen venijn gebruikt worden en voor alle vergif die men mag vinden, ze worden Cabras de mato genoemd, dat is wilde geiten. Deze horens worden dapper in Indië gebruikt en in waarde gehouden en zijn dikwijls bij onderving goed gevonden waar ik zelf een goede getuig van ben en zulks geprobeerd heb. GOUD is het voortreffelijkste en gematigdste van alle metalen en is in al zijn delen licht en helder blinkend en heeft derhalve gemeenschap met de luchtige en lichte geesten van ons lichaam die het daarom ook, door bijzondere eigenschap, kan bewaren, vermeerderen en die verzwakt of vervlogen zijn herstellen. Verkwikt en versterkt dientengevolge het hart, verheugt het gemoed en is daarom zeer geschikt voor zwaarmoedigheid, hartkloppingen, kwalijkheid en dergelijke. Zijn gebruik is om het gloeiend in enig sap te stillen en dat te drinken of een half scrupel van het poeder in te nemen. Zo schrijft Renou in 2 de Mat med.. 3.2 dat hij in plaats van klaar gemaakt staal gewoon is met voordeel in te geven aan jonge dochters (die de bleke kleur hebben) het vijlsel van goud in pillen of koekjes. Maar beter is het geslagen goud wat tot vergulden in boekjes bewaard wordt met enig nat of konserf gemengd. Dan schrijven de alchimisten dat het goud zijn verhaalde deugden niet kan uitvoeren tenzij het op hun manier klaar gemaakt wordt. Ik heb gevonden dat een cauterisatie of brandmiddel van goud duidelijk beter is dan hetgeen van ijzer of ander metaal gemaakt is omdat door het drukken met het branden in het deel er enige versterkende kracht in komt. ZILVER is matig koud en vochtig en volgt enigszins de krachten van het goud, dan is al enige metaalachtige kwaadaardigheid deelachtig. SAFFIER is een blauwe, heldere edelsteen die groeit in Oost-Indië en het beste in Sri Lanka en Pegu. Er wordt geloofd dat het helpt diegene die door venijnige beesten gebeten zijn en de inwendige zweren te genezen. Waartoe ook gebruikt worden in hartversterkende geneesmiddelen die tegen het vergift en petstachtige ziektes gemaakt worden de Hyacint, smaragd, karbonkel, granaat en Sardonius, sardoen. Die zijn bekend onder de naam van Fragmenta Lapidum pretiosorum praeparata. Maar omdat de apothekers deze stenen niet goed kennen en vaak het een voor het ander nemen, zo is het niet geheel zeker om die in te geven. En die echte stukken al hebben is het noch nodig om er op te letten dat ze op een marmeren of porfiersteen zo klein als stof met enige hartversterkende waters gewreven worden. Want als men die in koperen vijzels stampt dan trekken ze enige koper uit de vijzel en ijzeren smetten van de stamper die het geneesmiddel een kwaadaardigheid mee deelt tot grote schade van de zieken. Ja, men heeft gevonden dat sommige, die door enige vrouwen ingenomen waren, van parels en koraal die in koperen vijzels gestampt waren daarvan zeer slecht werden. PARELS die niet alleen tot sieraad van de juffrouwen, maar ook in de geneeskunst gebruikt worden, groeien in een schelpvis die veel op onze oesters lijkt. Die, wanneer hun uren van de teeltzucht komt, laten hun schelpen wat gapen en worden met zeker dauwachtige vochtigheid vervult. Aldus bevrucht zijnde verlossen ze daarna van de parels die verschillend zijn naar de hoedanigheid van den ontvangen dauw. Want als het daar geheel zuiver ingelopen is, dan vallen ze spierwit en anders geel en onzuiver. Ze zijn ook bleek en niet blank die in onweer en donkere lucht ontvangen zijn, waaruit blijken kan dat ze meer gemeenschap hebben met de hemel dan met de zee. Daarvan trekken ze een donkere kleur of naar de heldere morgenstond een heldere. Indien ze tijdelijk gevoed worden, zo groeit ook de vrucht, als het weerlicht of dondert en bliksemt worden de schelpen toegetrokken net als bij schrik en de parels bedorven. Deze oesters worden met zeer grote moeite door de Indianen gevist die om ze te vinden, 10, 15, ja, soms 20 meter onder het water duiken wat daar zeer koud is en hetgeen meer benauwd is dat ze de adem slecht kunnen ophalen en moeten daar een kwartier of half uur blijven en omdat ze gewoonlijk vast zitten aan de steenrotsen ze er met geweld aftrekken. Sommige schrijven dat, net als wij zien in een zwerm bijen, zo ook deze oesters zich in menigte bij elkaar houden en de grootste en oudste tot overste hebben die dapper gauw zou wezen om zich te wachten om gevangen genomen te worden en dat daarom de duikelaars grote moeite doen, om die te vangen. Want als de koning gevangen is en de andere onder leidsman dwalen worden ze dan gemakkelijker in het net gekregen. De oester zelf wanneer ze een hand verneemt om haar te vatten sluiten zijn schelp toe en bedekt de schat waarvan ze weet dat ze gezocht wordt en als ze de hand kan voorkomen, dan snijdt ze die met haar scherpte af. Als ze gevangen is wordt ze in aarden pot met veel zout bestrooid want als de vis verteerd is vallen de parels gezuiverd onder op de bodem. Verder zijn de parels onder het water zacht, maar zodra als ze in de lucht komen worden ze hard zoals we mede van het koraal zullen zeggen. Om hun hemelse helderheid zijn ze altijd in zeer grote achting geweest die gesteld wordt in haar witheid, grootte, ronde, effenheid en gewicht, hoewel dat er weinig parels te vinden zijn die alle deze deugden over zich hebben. De kostelijkste waar wij van lezen is geweest die Cleopatra, koningin van Egypte, van haar oor trok, smolt en opdronk om de Roomse veldoverste Antonius in overdaad te boven te gaan. Wij krijgen onze parels uit beide Indien en de bijliggende eilanden. Maar het is zeker dat er ook sommige gevist worden in de Westzee bij Engeland en Schotland, dan die zijn noch zo groot, noch zo helder niet als andere zoals Plinius en Marcellinus getuigen. Op hoop evenwel van die, schrijft Suetonius, dat Julius Caesar naar Brittannië getrokken zou zijn en die van zulke grootte gevonden had dat hij soms hun gewicht in de hand onderzocht heeft. Andere doen hier bij dat hij daarvan een schild aan de godinnen Venus, met een onderschrift en noch een gift zou gedaan hebben in de tempel van Diana. Tot geneesmiddelen worden de grote parels om hun hoge prijs niet genomen, maar alleen de kleinste die men gewoonlijk daarom de naam van zaadparels geeft. Ze dienen evenwel wit, zwaar en heel te zijn, dat is zonder gaten. Want als ze doorboord worden dan krijgen ze enige ijzersmet wat haar krachten verandert. Waarom ze ook geenszins gestampt dienen te worden in koperen vijzels. Parels zijn koud en droog van aard, hebben een eigenschap om het hart te versterken, de flauwte en onmacht weg te nemen, de verrotting die het hart bestrijdt, gave en vergift tegen te staan. Ze worden in de apotheken fijn op een marmersteen met rozenwater gewreven wat de naam heeft van klaar gemaakte parels. Maar beter is het Magisterium wat smelt en heeft al kleine hoeveelheid volkomen in de kracht van de parels. Wordt gewoonlijk met sap van citroen gemaakt, dan omdat het altijd enige vuiligheid bij zich heeft is de gedistilleerde azijn hier toe beter wiens scherpte daarna wederom afgewassen wordt. Zoveel als bij onze vrouwen de Indiaanse parels in waarde zijn, zo kostelijk plag bij de Indiaanse mannen het KORAAL geacht te wezen en haar priesters dragen het om zichzelf voor alle gevaar te beschermen zoals Plinius schrijft. Het groeit in de zee als een boom en dat op verschillende plaatsen, dan het meest bij het eiland Sicilië, soms ook omtrent Provence, tussen Nizo (hier afgebeeld) en Marseille waar het met grote moeite en kosten in zeer diep in de zee gevist wordt. Het blijft in het water zacht, maar zo gauw het uitgetrokken is wordt het steenhard. Alle koraal is bijna van dezelfde aard, te weten koud in de eerste en droog in de tweede graad en vooral de rode die het meest in het gebruik is en eigenlijk begrepen wordt als men van koraal spreekt en is zoveel beter hoe roder het is. Het witte verkoelt wat meer en hoe witter hoe beter, dan het zwarte koraal is het rode van krachten het meest gelijk Koraal, zoals het door zijn tezamen trekkende aard de maag versterkt en het bloedlozen zeer stelpt, zo houdt het ook het hart in zijn krachten en beschermt het tegen de besmetting van pestachtige ziekten. Koraal wordt ook klaar gemaakt en daarvan een zout en magisterium gemaakt net als we van parels verhaald hebben. AMBERSTEEN versterkt het hart en de maag, is zeer geschikt voor diegene die met pijn voor het hart en hartkloppingen gekweld zijn. BOLUS Armeniacus en SIGILLUM LEMNIUM, (zo genoemd omdat in oude tijden op die aarde van het eiland Lemnos het beeld van de Godin Diana gedrukt was) worden om goede redenen, die te zien zijn bij Matthiolus in zijn 5de boek op Dioscorides kapittel 73, voor een en dezelfde gehouden hoewel dat in de apotheken elk apart te vinden zijn. Verkoelt en verdroogt in de eerste graad, geneest de beten van de slangen en ander venijnig gedierte, helpt de pestachtige koortsen, beneemt de krachten van de vergiftige dranken, weerstaat de verrotting, stelpt het bloedspuwen, rode loop en zinkingen Het wordt niet ver van de stad Vassy in het landschap van Champagne en ook bij Cuysel in Bourgogne aarde gegraven die de Armeense aarde gelijk is. KAMFER heeft kracht om de kwaadaardige dampen uit de blussen en vooral de hete en weert de flauwte die daardoor veroorzaakt worden SANDELHOUT is er in drie verfkleuren en komt van drie soorten Oost-Indische bomen die in grootte op onze walnootbomen lijken, verkoelt en verdroogt in de tweede graad. Dan het rode is het koudste en slechtste, (75) het witte is beter en warmer, het gele is het beste en trekt meer naar de warmte, dan omdat het echte zelden gevonden wordt is men genoodzaakt het witte in zijn plaats te gebruiken. Al die geslachten van sandelhout geven voornamelijk kracht aan het hart waarna ook aan het andere ingewand, verheugen de geest en verzachten de hartkloppingen. (4) Zijn alleen nog over de hart versterkende geneesmiddelen die warm van hoedanigheid zijn die we nu gaan beschrijven. PARADIJSHOUT wordt tegen pijn tegen het hart, tegen flauwte, onmacht en alle koude gebreken van het hart geschikt ingegeven. CITROEN en ORANJESCHILLEN zijn warm en droog, liefelijk van reuk, beschermen het hart en andere voorname delen, weerstaan de verrotting en het venijn. KANEEL die we hier te lande hebben is de binnenste schors van zekere boom die veel op de citroenboom lijkt en in het vaste land van Oost-Indië en de eilanden groeit, maar het beste in Sri Lanka. En wordt daarvoor gekeurd die liefelijk van reuk is, bijna als de rozen die eerst wat zoetachtig van smaak is en daarna op de tong bijt, dun, effen, gekronkeld en uit het paars bruinachtig. Kaneel is heet in de derde graad en droog in het begin van dezelfde, zeer fijn van delen, geschikt om te laten scheiden, te verteren, te verdelen en zacht te maken, doch met enige tezamen trekking waardoor het ‘t gehele ingewand kracht kan geven. Verdroogt en verteert alle overtollige en verrotte vochtigheden. Het weerstaat de vergiftiging en belet alle bederf. Tegen al hetzelfde is mede nuttig en nuttig het kaneelwater wat met rozenwater en Rijnse wijn of malvezij overgehaald wordt. Maar het allerkrachtigste is de kaneelolie met enig nat of konserf tot drie, vier druppels wordt in gegeven. KRUIDNAGELS verdrijven de kwalijkheid van het hart, laten de onmacht overgaan, versterken het ingewand, verlustigen en herstellen de levend makende geesten. SAFFRAAN versterkt vooral het hart en daarna ook andere delen en verbetert haar verrotting. Maar boven maten ingenomen wordt geloofd dodelijk te zijn zoals hiervoor in het 1ste deel 4de boek, kapittel 12 van de ‘Schat der Ongezondheid’ uitvoeriger verhaald is. MUSKUS versterkt de zwakke krachten en vooral het hart waarvan ze alle gebreken geneest en laat bijkomen die van haar stokje zijn gevallen. AMBERGRIJS vermeerdert door bijzondere eigenschap de krachten van het hoofd en het hart, neemt de onmacht weg, maar er wordt geloofd dat als het in wijn gedaan wordt het dronkenschap verwekt. (5) Van deze enkelvoudige worden gemengde geneesmiddelen gemaakt en in de apotheek tot gebruik gereed gehouden de siropen van bernagie, buglosse, violen, plompen, zuring van limoensap, van citroenschillen, van wel riekende appelen, van zure granaten en kwee die allen een versterkende kracht hebben om het hart te bewaren en de verrotting te weren, maar de siroop van Melissa alleen verdrijft allerlei kwaadaardigheid zoals ook doen Electuarium de gemmis, (likkepot van edelstenen) Diamargariton,( sap van parels) Deambra, (van amber) Exhilarans, teriakel en mithridaat als ook Confectio Cordialis (confectie die het hart bewaart) , Al. Benedicti (van Cnicus benedictus) en conserf Alkermes (karmozijn of kermes bessen) wat de doctoren van Montpellier voor de koning laten maken en dat werd in mijn tijd daar klaar gemaakt door ene Catelan die daarvan ook een boekje uitgegeven heeft tegen Dr. Fonteyn van Aix toen hij door die vanwege zijn mengsels berispt was. De bloemen en vruchten worden mede met suiker ingelegd zoals konserf van Bernagie, van Buglosse, van violen, van goudsbloemen, gekonfijte oranje en citroenschillen, wel riekende appelen en noten muskaat met de bolster. Zo kunnen ook hier met enige poeders van de verhaalde drogen gemengde conserven gemaakt worden en daar naar gelegenheid een aas of twee of drie muskus of ambergrijs die vooraf in de vijzel met wat siroop gewreven is er onder mengen. In de apotheek wordt bewaard parelsuiker die in de Latijnse taal de Hand Christi genoemd wordt, dan is van niet zoveel krachten omdat het vijf en twintigste deel maar van parels is. Ik gebruik liever of de klaar gemaakte parels met wat andere hartversterkende en meestal het magisterium dat hiervoor vermeld is. Er worden in Italië uit muskus suikerkoekjes gemaakt van zeer liefelijke smaak die zij moscardini noemen en bestaan uit het volgende; N. Gom Dragant 1 ons, tranen van drakenbloed zoals de Italianen een gom noemen die uit een Afrikaanse boom traant in wiens plaats wij zouden mogen nemen gom van Arabië of zoveel meer Dragant, een half lood. Tezamen twee uren in rozenwater weken en daarna in de vijzel stampen en mengen met witte kanariesuiker 3 lood, wit stijfsel, 1 lood, muskus 2 azen die tevoren (om beter te vermengen) met wat rozenwater gewreven is en dan tot kleine suikerkoekjes maken en in de schaduw laten drogen. Deze zijn zeer geschikt voor een ruikende adem als er twee a drie in de mond gehouden worden Dezelfde Italianen maken uit muskus zeer lekkere suikerkoekjes die mostacioni heten op deze wijze; N. Witte kanariesuiker fijn gestampt (76) tarwebloem, van elk een half pond, twee dooiers van hoendereieren, kaneel 3 drachmen, gember en nagelen, van elk 2 drachmen, peper 1 drachme, met 5 azen muskus in rozenwater smelten en onder elkaar gestampt tot koekjes maken en in een marsepein pan bakken. Een hartversterkende konserf kan aldus gemaakt worden; N. Gekonfijte citroenschillen, konserf van bloemen van violen, Buglosse, rosmarijn, van elk een half lood, klaar gemaakte parels en koraal, van elk een vierendeel lood, siroop van citroenen zoveel als genoeg is tot de stevigheid van een konserf. Een Epithema of een hartstoving wordt gemaakt op de volgende manier; N. Sandelhout, paradijshout, droge citroenschillen, nagelen, van elk grof gestampt 1 drachme, saffraan 1 scrupel, kamfer een half scrupel, tezamen warm geweekt en opgeweld in water van Melissa, Buglosse, Cardobenedictus, rozen, van elk 2 ons, azijn van goudsbloemen, 1 ons, als het door gezeefd is zal men het hart daarmee stoven om de hitte en kwaadaardigheid af te wenden. Tot hetzelfde doel worden ook de poeders in zakjes gestikt om droog of in het voor vermelde nat uitgeduwd of liever over een hoge pot te houden waar een gloeiende straatsteen in ligt waar wijn en azijn opgegoten zijn en waar een zeer hete damp van optrekt en het zakje doorwasemt. Men kan ook voor diegene die gans zwak en ziek zijn; N. Een hoen met een mager stuk kalfsvlees gehakt en zonder enige vochtigheid in een kan doen en die goed dicht stoppen in een ketel water vijf a zes uren laten koken en dan door een zeef het nat er uitpersen en als het daarna het koud geworden is het vet met een lepel afscheppen. Van dit nat drie a vier lepels vermengen met een of twee lepels Rijnse wijn of een lepel sap van citroenen met wat parelsuiker is zeer aangenaam van smaak, veel voedend en dapper versterkend. Men kan daar ook bij doen zonder de smaak te bederven een scrupel van het magisterium perlatum of corallorum tot een stijfsel |
Het XIV. Capittel. Simpelen voor de Maegh, waer van sommige in de selvige suyveren ende verteren. 1. De Heete. 2. Ende Koude vochtigheden: Als mede die een 3. Heete, ende 4. Koude Maegh doen teren, ende in alle sijn werkingen verstercken. 5. Gemengde Genees-middelen. (1) Van de Genees-middelen voor de Maegh, suyveren ende verteren eenighe de Vochtigheden daer hy mede doorweeckt is, behoudens sijne sterckte: andere helpen sijn kokende, ende verterende kracht, ende verstercken sijn vordere werckinghen. Uyt den eersten slagh zijn Citroenen, Queen, Granaet-appelen, Kerssen, Aelbesyen, Porceleyn, Mispelen ende alle de gene, die ick voor desen geseyt hebbe, den brandt van de Gal te konnen betoomen. Want sy het overschot van Gallachtige vochtigheden verdrijven, het Braecken stelpen, de heete Maegh verkoelen, den Dorst verslaen, de Walgingh benemen, Lust tot eten verwecken, ende door een t’samen-treckende kracht een losse Maegh verstercken. (2) Maer die nu volgen doen het selve in Koude vochtigheden, die haer in de sluysen van de Maegh begeven hebben. MUNTE ofte Bruyn-heyligh, is een kruydt seer lieffelick van reuck, waerom het oock Hediosmos genoemt is geweest by de Griecken. De selvige hadden eertijts een gemeen seggen, ’t welck met dit vers van den wijsgerighen Aristoteles by-gebracht 20. Problem. 2. Mentham nec comedas, nec plantes tempore belli. Willende seggen, dat men in tijde van oirlogh geen Munte en moet eten, noch saeyen. Aristoteles hier van de reden ondersoeckende, seyt, dat Munte het lichaem verkout, sulcx blijckende door diense het Zaet vermindert; dat de koude de sterckte ende stoutigheyt tegen is, gelijck hy betoont 14. Probl. ult. daer hy seyt, dat de gene, die kout van naturen zijn, bloode van moet zijn, ende in tegendeel de heete, een stout hart hebben. Maer dit spreeck-woort zoude wel gansch anders konnen uyt geleyt werden. Want alsoo de Munte heet is, selver met haren reuck den Geest verquickt, lust tot eten verweckt, ende de Spijse wel doet verteren, waer uyt de Lever goet bloet makende, mede bequaem stof overlevert tot Zaet: soo soude wel waerschijnelick de Munte moghen gehouden werden niet van krachten om den geyligen brant uyt te blussen, maer wel eerder om te ontsteken. Ende dat hier over de Menschen nae de prickels des vleesch luysterende, ende haren opgeweckten lust boetende, daer door de krachten hares lichaems soo verminderen, dat sy onlustigh ende onsterckt werden om te vechten, ende alle kloeckmoedigheyt, die in een Krijgs-man vereyscht wert, komen te verliesen. Andere (onder de welcke oock Sennertus is 1. Prax. 2. 10) verstaen wel, dat de Munte heet is, maer dat het spreeck-woort even-wel zoude slaen op de kracht, die sy heeft van het Zaet te verminderen. Want dat de Munte daer door in den Oirlogh schadelick zoude wesen, als veel Volcx verslindende, daer wederom andere in de plaetsch dienen (77) te komen. Hier van is breeder te lesen in de Vraegh-brieven die ick daer over met den wel-achtbaren, ende hoogh-geleerden heere Dr. Andla gewisselt hebbe, ende in Latijn gedruckt zijn. Munte noch versch, ende groen zijnde, is werm ende droogh in den tweeden graed, maer gedrooght, beyde in den derden, sonderlingde Wilde, die heeter is, als de Tamme. Heeft eenen scherpen, ende bitterachtigen smaeck, dunne deelen, een t’samen-treckende, ende verdroogende kracht. Sy is sonderlinge nut voor de Maegh, de selve graeyigh maeckende, waer toe sy bequaemelick by de Spijse gedaen wert, ende dan verwermtse, verduntse, ende verteertse sijn koude, ende dicke Vochtigheden, doet ophouden het Nicken, Braken, de Boors, ende Bloedt-spouwen, insonderheydt met Sap van eenen suyren Granaet-appel in-genomen. Maer Dioscorides meent datse de Ontfanginghe beletten kan. BETONYE helpt de rauwigheyt verteren, ende wert derhalven bequamelick gebruyckt by de gene, die een koude Maegh hebben, ende suyr oprispen. Sy stilt oock de Hooft-pijn, die door uyt-dampen van de Maegh veroirsaeckt is. ALSSEN is heet in den tweeden, droogh in den derden graed, seer bitter ende scherp van smaeck, t’samen-treckende, suyver-makende, versterckende ende verdroogende. Hy heeft bysondere kracht om de Maegh door sijn t’samen-treckinge te stercken, ende de gallachtige Vochtigheden door sijn bitterheyt, ’t zy in de kamerganck, ’t zy in ’t water af te setten. Derhalven geneest hy de Gele-sucht geeft kracht aen een swacke ende walgende Maegh, ontdoet sijne Opblasinghe, verdrijft quade Lusten, ende verweckt Begeerte tot eten, ende doodet de Wormen. Van hem werden gebruyckt de Bloemen ofte Toppen, Bladeren, ende ’t Saet: maer het Sap, gelijck Avicenna schrijft, is de Maegh schadelick. SALYE verwermende, ende wat t’samen-treckende, verweckt Lust om te eten, verteert de rauwe ende dicke Vochtigheden, versacht de Nock, ende geeft kracht aen de Maegh. AMBER-STEEN versterckt de Maegh ende het Hert, stilt de Walginge, verteert de quade Vochtigheden des Maeghs, ende belet dat sy niet wederom en groeyen, stilt oock den Buyck-loop. (3) De Versterckende, ende t’samen-treckende koude Genees-middelen, die het overschot van scherpe Vochtigheden verteren, ende het teren van de Maegh helpen, zijn de volgende. ROODE ROSE is bitter van smaeck, t’samen-treckende, gedroogt sijnde versterckt de Maeg, ende Lever, stelpt het braken, ende den Loop. GRANAET-BLOEM doet het selve, ende wert nuttelik gedroncken van de gene, die Bloet spouwen. MYRTUS al heeft hy eenighe verwerminge in, nochtans so wert hy eygentlick gehouden voor kout in den eersten, ende droogh in den derden graed. Waerom hy in sijn bladeren, ende besyen, het gantsche Lichaem kan verstercken, alle overvloedige Vochtigheden, insonderheyt van de Maegh, opdroogen ende verteren, de Walginge wech nemen, de Sinckingen beletten, Braken, Bloet spouwen, ende alle Bloet-gang stoppen. CORIANDER heeft sijnen naem by de Griecken na Koris dat is, een weegh-luys, om dat het Kruyt den selfden stanck heeft. Het Saet behoorlick bereyt sijnde (dat is 24. uyren in Wijn-azijn geweyckt, ende daer na opgedrooght) treckt te samen, suyvert, helpt tot het verteren van de spijse, insonderheyt na den eten genomen, versterckt de Maegh, ende belet sijne Opdampinge nae ’t Hooft, als mede het gedurigh Spouwen. OLYVEN noch versch, maer niet rijp zijnde, hebben een verkoelende, verdroogende, ende t’samen-treckende kracht. Zijn mede nut ende dienstigh die gestadigh severen, verstercken de swacke Maegh, verdroogen ende verteren sijne scherpe Vochtigheden, benemen de Walginghe, ende maken Lust tot eten. Het selve doen mede de Gesulte Olyven, gelijck wy die niet anders en konnen hebben. De kleyne Olyven, die in Languedock wassen, gelijck ick daer eertijts gesien hebbe, werden noch onrijp in pekel in-geleyt, als oock geschiet in Spaengjen; dan in Portugael nemen sy daer toe de rijpe ende swarte. Maer dese alsoo sy matelijck werm ende vochtigh van aert zijn, en dienen gantsch niet tot het gene wy nu verhaelt hebben. SMACK, ofte Sumach, is kout in den tweeden, ende droog in den derden graed, sterckelick t’samen-treckende, sterckt de Maegh ende alle sijne werckingen van binnen ofte buyten gebruyckt, stelpt het Braken, den Rooden loop, ende alderley langdurige Sinckingen, als oock de Maent-stonden, ende versacht de Ontstekingen. ACACIA, te weten het Sap van den heester, also genoemt, is kout, in den eersten graed (maer gewasschen zijnde, in den tweeden, dewijl daer door sijn scherpigheyt, in de werme deelen verminderen) ende droogh in den derden graed, treckt sterckelijck te samen, versterckt de Maegh, stelpt het Braken, ende de overvloedige stonden. Tot al het selfde zijn mede bequaem de Slehen, ofte WILDE PRUYMKENS, ende plachten niet buyten reden voor de oprechte Acacia gebruyckt te werden, dewijl haer Sap mede een verkoelende, droogende, ende t’samen-treckende kracht heeft. Van de selfde kracht is de CISTUS ofte Honts-rose, doch wat meerder droogende ende t’samen-treckende, waer in krachtiger is den aenwas, die somtijts (78) by de wortelen van Cistus groeyt, Hypocistis genoemt, (4) De Werme Genees-middelen, die haer voor-name kracht hebben om de koude, ende rauwe Vochtigheden te verteren, ende het teren van de Maegh te vermeerderen, zijn meest dese: MASTICK is wat t’samen-treckende met de minste scherpigheydt, helpt de Maegh, stelpt het Braken, houdt de Sinckinghen op ende verteertse, belet het opwaessemen ende versacht de scherpte der Afdrijvende Genees-middelen. SAFFRAEN is bequaem voor de Maegh, ende helpt de spijse te verdouwen. Al de geslachten van MYROBALENEN zijn sterck t’samen-treckende, suyveren ende verstercken de Maegh, stelpen het Braken, stoppen het Root melisoen, ende alderley Buyckloop, ende brenghen den verloren Lust om te eten wederom. GALIGAEN is heet ende droogh byna in den derden graed, met sijnen scherpen smaeck seer op den tong bijtende, ende t’samen-treckende. Hy versterckt alle het Ingewant, maer voornamentlijck de Maeg, verdrijft de verhole Winden, helpt Verteren, maekt een lieffelijcken Aessem, ende verweckt lust tot by-slapen. SPICA NARDI is werm in den eersten, ende droogh tot in ’t uyterste van den tweeden graed, een weynigh scherp ende bitterachtigh, waerom sy de Maendt-stonden ende het Water sterckelick af-set: is t’samen-treckende, waer door sy de Maegh versterckt, wiens Walginge, Knaginge, ende Op-blasinghe sy oock gheneest, als mede de Gele-sucht; ende verteert alle Koude gebreken van de Lever, Nieren, ende ’t ander ingewant. PARADYSHOUT lieffelick van reuck, wat bitterachtigh van smaeck, ende t’samen-treckende, geeft krachten aen een verkoude Maegh, helpt het teren, neemt wech de Verrottinghe, verdrijft de overtollighe Vochtigheden, ende verjaeght de Winden. NOTEN MUSCAET, FOELYE, GENGBER, NAGELEN, CANEEL, brenghen elck by-na al de selfde krachten by, om de Winden te verstroeyen, de overtollighe Vochtigheden te verdrijven, ende alle de werckinghen van de Maegh te verstercken. De gomme TACAMAHACA met een derden deel Styrax, ende wat Amber-steen, tot een plaester gebracht, is seer nut om de Maegh te verstercken, den etens-lust te doen komen, de verdouwinge der spijse te bevorderen, ende alle Winden te verdrijven. Daer toe dient mede CARENNA, een gomme van den selven aert, maer van meerder krachten. AMBERGRYS verteert door sijn drooghte de overvloedighe Waterachtigheydt, die in de Maegh vloeyt, verbetert door sijnen lieffelijcken reuck, ende geur de quade hoedanigheyt, alle onsuyverheyt, ende verrottinge, verweckende de natuyrlijcke wermte ende geesten, sterckt de Maegh aen haer Teringhe, ende ander Werckingen kracht gevende. (5) Hier uyt werden Gemengde Genees-middelen bereyt, ende in de Apoteken gereet gehouden, Syroop van gedrooghde Rosen, van Myrtus, van Munte, van Queen, van Alssen, El. Myrteinum, Diarhodon, Diaxloaloe, Diatrionpipereon, Diazinziber, Rosata Novella, Aromaticum Rosatum, Quee-kruyt, Troch è Spodio, Conserf van Rosen, van Munte, van Alssen, Geconfijte Genghber, Citroen-schellen, Noten-Muscaet, Myrobalenen, Onrijpe ockernoten, Quee-appelen. Nae welckers voorschrift wy oock andere mogen doen maken, gelijck Alssen Wijn, die wy altijt konnen op staende voet hebben, alsmen een Glaesgen gereet heeft met Extract (dat is brandewijn daer Alssen in geweyckt is geweest) ende daer van een halven ofte geheelen lepel in een glas wijns doen. Soo kan men oock terstont Koel-drancken bereyden uyt de Wateren der Kruyden, met de Syropen, ende met eenige droppelen Olye van Swavel rinsch gemaeckt. Als oock Stovingen van Rosen, Granaet-bloemen, Salye, Munte, Alssen, wat van de wel-ruyckende Hert-sterckende, gelijck Caneel, Nagelen &c. in water gekoockt, ende op ’t laetst Wijn by gedaen, ofte de Kruyden droogh tusschen dun Linden in platte Sacxkens gestickt. Een sachte Plaester van Olye van Mastick, van Alssen, van Noten Muscaet, van Nardus, van Foelye ofte eenige van die, met wat Wasch. Onder de selvige kan men mede, om tot Salven te brengen, Poeyer stroyen van Galigaen, Foelye, Noten Muscaet, Paradys-hout ende Gengber, dat elcke Once Olye een drachme poeyer heeft met een weynigh Wasch, ende twee drie asen Muscus ende Amber. Ofte indien daer meerder poeyer ende wasch is sal het een harde Ceroen vallen, waer by oock Mastick gedaen wert, met een heete vijssel-stock gewreven; hier toe behoort mede het Ceratum Stomachicum. Men kan oock seer bequamelick nemen geharste kruym van Witte-broot, de selve laten weyken in Roode Wijn, ofte Peck, ende daer dan onder mengen het morch van een Quee onder d’ assche morw gebraden, ende daer by doende Poeyer van de gemelde Droogen. |
Het XIV Kapittel. Enkelvoudige voor de maag waarvan sommige in die zuiveren en verteren. 1. De hete 2. En koude vochtigheden, als mede die een 3. Hete en 4. Koude maag laten verteren en in alle zijn werkingen versterken. 5. Gemengde geneesmiddelen. (1) Van de geneesmiddelen voor de maag zuiveren en verteren enige de vochtigheden waarmee hij doorweekt is en behouden zijn sterkte, andere helpen zijn kokende en verterende kracht en versterken zijn verdere werkingen. Van de eerste slag zijn citroenen, kwee, granaatappels, kersen, aalbessen, postelein, mispelen en al diegene die ik voor dezen gezegd heb dat ze de brand van de gal kunnen betomen. Want omdat ze het overschot van galachtige vochtigheden verdrijven, het braken stelpen, de hete maag verkoelen, de dorst verslaan, de walging benemen, lust tot eten verwekken en door een tezamen trekkende kracht een losse maag versterken. (2) Maar die nu volgen doen hetzelfde in koude vochtigheden die zich in de sluizen van de maag begeven hebben. MUNT of bruinheilig is een kruid die zeer liefelijk van reuk is waarom het ook Hediosmos genoemd werd door de Grieken. Die hadden eertijds een algemeen gezegde wat met dit vers van de wijsgerige Aristoteles bijgebracht wordt 20. Problemata 2.; ‘Mentham nec comedas, nec plantes tempore belli’. En wil hiermee zeggen dat men in tijden van oorlog geen munt moet eten, noch zaaien. Aristoteles die hiervan de reden onderzoekt zegt dat munt het lichaam verkoelt en dat zulks blijkt doordat die het zaad vermindert en dat die koude sterkte en dapperheid tegen staat zoals hij aantoont in 14 Problemata, ult waar hij zegt dat diegene die koud van naturen zijn blode van moed zijn en in tegendeel de hete die een dapper hart hebben. Maar dit spreekwoord zou wel gans anders uitgelegd kunnen worden. Want omdat de munt heet is en dat die met haar reuk de geest verkwikt, lust tot eten verwekt en de spijs goed laat verteren waaruit de lever goed bloed maakt en mede bekwame stof levert tot zaad, zo zou wel waarschijnlijk de munt gehouden mogen worden niet van krachten om de geile brand uit te blussen, maar wel eerder om te ontsteken. En dat hierdoor de mensen naar de prikkels van het vlees luisteren en hun opgewekte lust boeten en daardoor de krachten van hun lichaam zo verminderen dat ze onlustig en zwak worden om te vechten en alle kloekmoedigheid die in een krijgsman vereist wordt komen te verliezen. Andere (waaronder ook Sennertus is 1 Prax. 2. 10) verstaan wel dat de munt heet is, maar dat het spreekwoord evenwel zou slaan op de kracht die ze heeft van het zaad te verminderen. Want dat de munt daardoor in de oorlog schadelijk zou wezen dat veel volk verslindt waar wederom andere in de plaats dienen (77) te komen. Hiervan is uitvoeriger te lezen in de vraagbrieven die ik daarover met de wel achtbare en hooggeleerde heer dr. Andla gewisseld heb en in Latijn gedrukt zijn. Munt die noch vers en groen is, is warm en droog in de tweede graad, maar gedroogd beide in de derde en vooral de wilde die heter is dan de tamme. Heeft een scherpe en bitterachtige smaak, dunne delen en tezamen trekkende en verdrogende kracht. Ze is vooral nuttig voor de maag en maakt die graag waartoe ze goed bij de spijs gedaan wordt en dan verwarmt ze, verdunt ze en verteert ze zijn koude en dikke vochtigheden, laat het hikken, braken, cholera en bloedspuwen ophouden vooral als het met sap van een zure granaatappel ingenomen wordt. Maar Dioscorides meent dat ze het ontvangen beletten kan. BETONIE helpt de rauwigheid verteren en wordt derhalve goed gebruikt bij diegene die een koude maag hebben en zuur oprispen. Ze stilt ook de hoofdpijn die door uitdampen van de maag veroorzaakt is. ALSEM is heet in de tweede, droog in de derde graad, zeer bitter en scherp van smaak, tezamen trekkend, zuiver makend, versterkend en verdrogend. Het heeft een bijzondere kracht om de maag door zijn tezamen trekking te versterken en de galachtige vochtigheden door zijn bitterheid, hetzij in de kamergang, hetzij in het water af te zetten. Derhalve geneest het de geelzucht, geeft kracht aan een zwakke en walgende maag, ontdoet zijn opblazen, verdrijft kwade lusten en verwekt begeerte tot eten en doodt de wormen. Hiervan wordt gebruikt de bloemen of toppen, bladeren en het zaad, maar het sap, zoals Avicenna schrijft, is voor de maag schadelijk. SALIE verwarmt en is wat tezamen trekkend, verwekt lust om te eten, verteert de rauwe en dikke vochtigheden, verzacht de hik en geeft kracht aan de maag. AMBERSTEEN versterkt de maag en het hart, stilt de walging, verteert de kwade vochtigheden van de maag en belet dat ze niet wederom groeien, stilt ook de buikloop. (3) De versterkende en tezamen trekkende koude geneesmiddelen die het overschot van scherpe vochtigheden verteren en het verteren van de maag helpen zijn de volgende. RODE ROZEN zijn bitter van smaak, tezamen trekkend, als ze gedroogd zijn versterken ze de maag en lever, stelpen het braken en de loop. GRANAATBLOEM doet hetzelfde en wordt nuttig gedronken door diegene die bloed spuwen. MYRTUS, al heeft hij enige verwarming in, nochtans wordt het eigenlijk gehouden voor koud in de eerste en droog in de derde graad. Waarom het in zijn bladeren en bessen het ganse lichaam kan versterken, alle overvloedige vochtigheden en vooral van de maag kan opdrogen en verteren, de walging weg nemen, de zinkingen beletten, braken, bloedspuwen en alle bloedgang stoppen. KORIANDER heeft zijn naam bij de Grieken naar koris, dat is een wegluis, omdat het kruid dezelfde stank heeft. Het zaad dat behoorlijk klaar gemaakt is (dat is 24 uren in wijnazijn geweekt en daarna opgedroogd) trekt tezamen, zuivert, helpt tot het verteren van de spijs en vooral als het na het eten ingenomen wordt, versterkt het de maag en belet zijn opdampen naar het hoofd, als mede het steeds spuwen. OLIJVEN die noch vers, maar niet rijp zijn hebben een verkoelende, verdrogende en tezamen trekkende kracht. Zijn mede nuttig en nuttig die steeds kwijlen, versterken de zwakke maag, verdrogen en verteren zijn scherpe vochtigheden, benemen de walging en maken lust tot eten. Hetzelfde doen mede de gezouten olijven zoals wij die niet anders kunnen krijgen. De kleine olijven die in Languedoc groeien, zoals ik daar eertijds gezien heb, worden noch onrijp in pekel ingelegd zoals ook gebeurt in Spanje, dan in Portugal nemen ze daartoe de rijpe en zwarte. Maar omdat die matig warm en vochtig van aard zijn dienen die gans niet tot hetgeen we nu verhaald hebben. SMACK of Sumach (Rhus coriaria) is koud in de tweede en droog in de derde graad, sterk tezamen trekkend, versterkt de maag en al zijn werkingen van binnen of buiten gebruikt, stelpt het braken, de rode loop en allerlei langdurige zinkingen, als ook de maandstonden en verzacht de ontstekingen. ACACIA, te weten het sap van de heester die zo genoemd wordt, is koud in de eerste graad (maar als het gewassen wordt in de tweede omdat het daardoor zijn scherpte in de warme delen vermindert) en droog in de derde graad, trekt sterk tezamen, versterkt de maag, stelpt het braken en de overvloedige stonden. Tegen al hetzelfde zijn mede geschikt de slee of WILDE PRUIMPJES en plachten niet zonder reden voor de echte Acacia gebruikt te worden omdat hun sap mede een verkoelende, drogende en tezamen trekkende kracht heeft. Van dezelfde kracht is de CISTUS of hondsroos, doch wat meer verdrogend en tezamen trekkend waarin krachtiger is de aanwas die soms (78) bij de wortels van Cistus groeit en Hypocistus genoemd wordt, (4) De warme geneesmiddelen die hun voornaamste kracht hebben om de koude en rauwe vochtigheden te verteren en het verteren van de maag te vermeerderen zijn meestal deze: MASTIEK is wat tezamen trekkend met de minste scherpte, helpt de maag, stelpt het braken, houdt de zinkingen op en verteert ze, belet het op wasemen en verzacht de scherpte van de afdrijvende geneesmiddelen. SAFFRAAN is geschikt voor de maag en helpt de spijs te verteren. Alle geslachten van MYROBALENEN zijn sterk tezamen trekkend, zuiveren en versterken de maag, stelpen het braken, stoppen rode loop en allerlei buikloop en brengen de verloren lust om te eten wederom. GALIGAAN is heet en droog bijna in de derde graad en bijt met zijn scherpe smaak zeer op de tong en is tezamen trekkend. Het versterkt het hele ingewand, maar voornamelijk de maag, verdrijft de verborgen winden, helpt verteren, maakt een liefelijke adem en verwekt lust tot bijslapen. SPICA NARDI is warm in de eerste en droog tot in het uiterste van de tweede graad, wat scherp en bitterachtig waarom ze de maandstonden en het water sterk afzet, is tezamen trekkend waardoor ze de maag versterkt wiens walging, knaging en opblazen ze ook geneest als mede de geelzucht en verteert alle koude gebreken van de lever, nieren en het andere ingewand. PARADIJSHOUT is liefelijk van reuk, wat bitterachtig van smaak en tezamen trekkend, geeft krachten aan een verkouden maag, helpt het verteren, neemt de verrotting weg, verdrijft de overtollige vochtigheden en verjaagt de winden. NOTEN MUSKAAT, FOELIE, GEMBER, KRUIDNAGELS en KANEEL brengen elk bijna al dezelfde krachten bij om de winden te verstrooien, de overtollige vochtigheden te verdrijven en alle werkingen van de maag te versterken. De gom TACAMAHACA met een derde deel Styrax en wat Ambersteen tot een pleister gebracht is zeer nuttig om de maag te versterken en eetlust te laten komen, de vertering van de spijzen te bevorderen en alle winden te verdrijven. Daartoe dient mede CARENNA, een gom van dezelfde aard, maar van meer krachten. AMBERGRIJS verteert door zijn droogte de overvloedige waterachtigheid die in de maag vloeit en verbetert door zijn liefelijke reuk en geur de kwade hoedanigheid, alle onzuiverheid en verrotting, verwekt de natuurlijke warmte en geesten, versterkt de maag in haar vertering en geeft aan andere werkingen kracht. (5) Hieruit worden gemengde geneesmiddelen gemaakt en in de apotheken gereed gehouden, siroop van gedroogde rozen, van Myrtus, van munt, van kwee, van alsem, Electuarië Myrteinum, (likkepot van mirt) Diarhodon, (sap van roos) Diaxloaloe, (sap van Aloë, zo ook van peper, gember en roos) Diatrionpipereon, Diazinziber, Rosata Novella, Aromaticum Rosatum, kweekruid, Troch è Spodio, (koekje van spodium) conserf van rozen, van munt, van alsem, gekonfijte gember, citroenschillen, notenmuskaat, Myrobalanen, onrijpe walnoten, kweeappelen. Naar welk voorschrift we ook andere mogen laten maken zoals alsemwijn die we altijd op staande voet kunnen hebben als men een glaasje gereed heeft met extract (dat is brandewijn waar alsem in geweekt is geweest) en daarvan een halve of hele lepel in een glas wijn doen. Zo kan men ook terstond koeldranken bereiden uit de wateren van de kruiden met de siropen en met enige druppels olie van zwavelzuur gemaakt. Als ook stovingen van rozen, granaatbloemen, salie, munt, alsem, wat van de wel riekende hartversterkende zoals kaneel, kruidnagels etc. in water koken en op het laatste er wijn bij doen of de kruiden droog tussen dun linnen in platte zakjes stikken. Een zachte pleister van olie van mastiek, van alsem, van notenmuskaat, van Nardus, van foelie of enige van die met wat was. Daaronder kan men mede om tot zalven te brengen poeder strooien van galigaan, foelie, notenmuskaat, paradijshout en gember, dat elke ons olie een drachme poeder heeft met wat was en twee a drie azen muskus en amber. Of als er meer poeder en was is zal het een harde was worden waarbij ook mastiek gedaan wordt en dat met een hete vijzelstok wrijven, hiertoe behoort mede het Ceratum Stomachicum. (was voor de maag) Men kan ook zeer goed harsige kruim nemen van wittebrood en die laten weken in rode wijn of pek en daar dan onder het merg van een kwee mengen en onder de as murw braden en daarbij poeder van de vermelde drogen doen. |
Het XV. Capittel. Simpele Genees-middelen 1. Om een heete, ende 2. Een koude verstopte Lever te openen, 3. Om een heete, ende 4. Koude te verstercken. 5. Genees-mengelingen hier toe uyt de selvige toege-maeckt. (1) Dewijl soo de selfstandigheyt van de Lever, als de kleyne ende naeuwe Aderkens door verstoptheyt (79) ende vervuyling beschadight werden, ende dat dit Deel van groote weerdigheyt is, so vereyscht het sulcke Genees-middelen, die de geslotenheyt konnen openen, ende haer lichaem ende selfstandigheyt verstercken, sonder merckelijcke hitte. Waer toe niet alle over hoop, maer sommige, die wy hier stellen door bysondere eygenschap bevonden sijn hulpe te bieden. (1) GRAS, te weten, de Wortelen, die alleen gebruyckt werden, zijn matelijck kout ende droogh, soet van smaeck met eenighe amperheyt ende t’samen-treckinghe, dun van deelen, ontdoen de verstoppinghe des Levers, ende vermeerderen sijne krachten. ENDIVIE, CICHORYE, PAERDE-BLOEMEN, ende andere Geslachten van de selvige, als oock het EDEL LEVER-KRUYT, verdrijven de heete Ongematigheyt van de Lever, ende blussen uyt sijn Ontstekinge, verkoelen het Bloet, ende nemen wech de Verstoptheyt van de Lever, suyveren daer uyt de Gallachtige vochtigheden, verstercken door een eygene kracht de Lever, sonder de Maegh eenigsins te hinderen. SUYRINGH (als oock haer geslachten, ende met saet ende wortelen) opent ende suyvert de Lever, ende geneest de Sieckten, die uyt Verstoptheyt ontstaen, ende versterckt met eenen door een sachte, ende niet on-aengename t’samen-treckinge de selfstandigheyt van de Lever. VENUS-HAYR verdunt, verteert en opent de verstoptheydt van de Lever, ende helpt de Geel-suchtige. De VIER KOUDE SADEN, groote ende kleyne, verkoelen, doorsnijden ende suyveren, sijn dun van deelen, so datse de verstoptheyt van de Lever oock konnen ontdoen. WEEGHBRE is wat t’samen-treckende, maer en verteert niet te min, opent de verstoptheyt van de Lever, bedwinght de Verrottinghe, ende Rooden buyck-loop, stelpt heete ende stercke Sinckingen, oock in haer Wortels ende Saet. (2) Werme AGRIMONIE, ende BOELKENS-KRUYT, verwermen, doorsnijden, suyveren ende ontlasten eygentlick de Lever van verstoptheyt, behoudens sijne kracht, beyde seer bequaem voor langdurige Binne-koortschen. DUYVE-KERVEL opent de verstopte Lever, versterckt de slappe, suyvert de Gal, verklaert het onsuyver Bloet, ende wederstaet de verrottinge. HOPPE ( te weten de blom ofte belle) is werm, ende droogh in den tweeden graed, suyvert ende opent de verstoptheydt van de Lever, Milt, ende Nieren, reynight het Bloet van alle onsuyverheyt, geneest de Geel-sucht, ende verweckt de Maendt-stonden. ASPERGES verlost de Lever van verstoppinge, soo met sijnen wortel, als met sijn saet, ende helpt oock de Geelsucht. Het selfde doen mede, ende noch krachtiger de Wortels van JOFFROU-MERCK, PETERSELYE, ende VENCKEL, de welcke als de Sieckte te heet is, dienen in Azijn geweeckt te wesen. ALSSEN gelijck hy de Maegh behulpsaem is, soo doet hy oock de Lever ende ’t Ingewant, ende jaegt af de Gallachtige onsuyverheyt uyt de Aderen. MALROVE opent door haer bitterheyt de verstopte Lever, ende geneest de Geelsucht. CHAMAEDRYS bitter, ende scherpachtig zijnde, heeft een door-snijdende af-vegende kracht, suyvert ende opent het Ingewant, maer voornamelick de Lever, waer door het de Geelsucht geneest: tot alle ’t welcke de VELT-CYPRES mede nut ende dienstigh is. (3) Koude versterckende Genees-middelen: Alle de geslachten van SANDEL-HOUT zijn goet voor de gene, die werm van aert zijn, maer eygentlick verstercken ende verkoelen sy de Lever, ende helpen de Flaeuwhertige. YVOOR is kout ende droog. Het af-vijlsel helpt de Geelsuchtige, voor den eten met Wijn ingenomen, ende by aldien daer Coortsche by is, met Cichorey-water. Sijn vordere kracht zijn hier voor beschreven. GEBRANT YVOOR, ofte Spodium verkoelt, treckt te samen, verslaet den dorst, versterckt de Maegh, ende Lever. Maer wat het Spodium eygentlick is, en zijn de Genees-meesters niet een-stemmigh. Want de Griecken, ende de Arabiers hebben elck yet bysonders voor Spodium gehouden. Waer van veel te lesen is by Matthiolus is sijn Uytlegg. op Dioscor. 5. 46. Garcias ab Horto 1. Arom. Hist. 13. Weckerus 1. Antidot. spec. 5. ende Renodaeus 2. de mat. Med. 3. 11. ROODE ROOSEN verstercken de Lever; gelijk mede doet CORAEL, het welck den brant van de Gal versacht ende sijn vlucht, ’t sy nae onderen ofte bovenen tegen hout, maekt vast ende sterckt de selfstandigheyt van de Lever, door wat oirsaeck sy oock soude mogen verswackt wesen, ende stelpt het Bloet van waer het magh loopen. (4) Werme versterckende: CALMUS, te weten den oprechten (anders wert in sijn plaetsche Acorus ofte Galigaen genomen) is een Indiaensch sterck-ruyckende riet, heet ende droogh in den tweeden graed, een weynigh t’samen-treckende. Verwermt, ende versterckt de Lever, geneest het Water ende den Hoest. WEL-RIECKENDE BIESE, wast meest in Arabyen met sulcken menichte, als hier te lande het Gras, alwaer de Kemels de topjens van de selfde seer gaerne eten, waerom sy gemeenlick Kemels-hoy, Kemels-stroo ofte Kemels-voeder genoemt wert: ( 80) in ‘t Latijn met den Grieckschen naem Schoenanthos na den sonderlingen Rosemarijnachtigen reuck van hare bloemen. Sy is matelick werm, met fijnigheyt van deelen, ende t’samen-trekinge. Breekt, verteert ende opent de locht-gaten van de aders, geeft kracht aen de Maegh, ende Lever, ende helpt de gene die Bloet spouwen. ROZYNEN zijn met alle haer selfstandigheyt de Lever seer aengenaem, door een matelicke t’samen-treckinge selve versterkende. Het selve doen oock de PISTACIEN, die mede door haer fijnigheydt van deelen de verstopte Lever openen. (5) De Genees-mengelingen, die het overschot van de Vochtigheden uyt de Lever door het water af-setten, zijn Syroop van Endivye, van Cichorey, Simpel, ende met Rhabarber, Byzantinus, van 5. wortelen ende Oxymel compositum. Verstercken, Diacostum, Dirahodon, Diacubebe, Dialacca, Diacurcuma, Diatrion, Santalon, Trochise de Eupatorio, de Succino. Verkoelen, Conserven van Cichorey, ende de Wortelen daer van geconfijt, als oock de Confijte stelen van Endivie, Lattouw, ende Porceleyn, Kerssen, Morellen, Aelbesyen. Ende nae de sake vereyscht, konnen mede Drancken gekoockt werden van de verhaelde Simpelen, op de wijs, gelijck nu meer-malen verhaelt is. Als oock Electuaryen van de Conserven, ofte Confijten, met de gemelte Specyen. Noch mede stovingen, wanneer datter te versachten, ofte te verwermen is, ende een Epithema, alsser te verkoelen is, uyt over-gehaalde Wateren van Endivye, Porceleyn, Weechbre, Agrimonye, ende Rosen, van elcx evenveel, met het achtste deel Azijn van Rosen, waer in te vore geweykt hebben Rosen, Sandel-hout, ofte eenige van de speceyn. Dan hier dient wel gelet, dat op de Lever, zijnde een voornaem deel, niet te veel, ofte al te lang Verkoelende dinghen geleyt en werden, ende dat men altijt onder de selvige mengt eenige Versterckende. De selve Salven, ende strijckingen konnen hier mede dienstigh wesen, die wy voor de Maegh beschreven hebben. |
Het XV Kapittel. Enkelvoudige geneesmiddelen 1. Om een hete en 2. Een koude, verstopte lever te openen, 3. Om een hete en 4. Koude te versterken. 5. Geneesmengsels hiertoe hieruit te maken. (1) Omdat zowel de zelfstandigheid van de lever als de kleine en nauwe adertjes door verstopping (79) en vervuiling beschadigd worden en dat dit deel van grote waarde is vereist het zulke geneesmiddelen die de geslotenheid kunnen openen en haar lichaam en zelfstandigheid versterken zonder opmerkelijke hitte. Waartoe we niet alles overhoop halen, maar sommige die wij hier stellen door bijzondere eigenschap bevonden zijn om hulp te bieden. (1) GRAS, te weten de wortels die alleen gebruikt worden, zijn matig koud en droog, zoet van smaak met enige bitterheid en tezamen trekking, dun van delen, ontdoen de verstopping van de lever en vermeerderen zijn krachten. ANDIJVIE, CICHOREI, PAARDEBLOEMEN en andere geslachten ervan als ook het EDEL LEVERKRUID verdrijven de hete ongesteldheid van de lever en blussen zijn ontsteking uit, verkoelen het bloed en nemen de verstopping van de lever weg, zuiveren daaruit de galachtige vochtigheden, versterken door een eigen kracht de lever zonder de maag enigszins te hinderen. ZURING (als ook haar geslachten en met zaad en wortels) opent en zuivert de lever en geneest de ziekten die uit verstopping ontstaan en versterkt meteen door een zachte en niet onaangename tezamen trekking de zelfstandigheid van de lever. VENUSHAAR verdunt, verteert en opent de verstopping van de lever en helpt de geelzuchtige. De VIER KOUDE ZADEN, grote en kleine, verkoelen, doorsnijden en zuiveren, zijn dun van delen zodat ze de verstopping van de lever ook kunnen ontdoen. WEEGBREE is wat tezamen trekkend, maar verteert niettemin, opent de verstopping van de lever, bedwingt de verrotting en rode buikloop, stelpt hete en sterke zinkingen, ook in haar wortels en zaad. (2) Warme AGRIMONIE en EUPATORIUM verwarmen, doorsnijden, zuiveren en ontlasten eigenlijk de lever van verstopping, behouden zijn kracht, beide zijn zeer geschikt voor langdurige binnen koortsen. DUIVENKERVEL opent de verstopte lever, versterkt de slappe, zuivert de gal, verheldert het onzuiver bloed en weerstaat de verrotting. HOP ( te weten de bloem of bel) is warm en droog in de tweede graad, zuivert en opent de verstopping van de lever, milt en nieren, reinigt het bloed van alle onzuiverheid, geneest de geelzucht en verwekt de maandstonden. ASPERGE verlost de lever van verstopping, zo met zijn wortel als met zijn zaad en helpt ook de geelzucht. Hetzelfde doen mede en noch krachtiger de wortels van SELDERIJ, PETERSELIE en VENKEL die als de ziekte te heet is in azijn geweekt dienen te worden. ALSEM, zoals het de maag helpt, zo doet het ook met de lever en het ingewand en jaagt de galachtige onzuiverheid uit de aderen. MALROVE opent door haar bitterheid de verstopte lever en geneest de geelzucht. CHAMAEDRYS is bitter en scherpachtig, heeft een doorsnijdende afvegende kracht, zuivert en opent het ingewand, maar voornamelijk de lever waardoor het de geelzucht geneest waartegen de VELD-CYPRES mede nuttig en nuttig is. (3) Koude versterkende geneesmiddelen. Alle geslachten van SANDELHOUT zijn goed voor diegene die warm van aard zijn, maar eigenlijk versterken en verkoelen ze de lever en helpen de flauwten. IVOOR is koud en droog. Het afgevijlde helpt de geelzuchtige als het voor het eten met wijn ingenomen wordt en als daar koorts bij is met cichoreiwater. Zijn verdere krachten zijn hiervoor beschreven. GEBRAND IVOOR of spodium verkoelt, trekt tezamen, verslaat de dorst, versterkt de maag en lever. Maar wat het spodium eigenlijk is zijn de geneesmeesters niet eenstemmig. Want de Grieken en de Arabieren hebben elk iets aparts voor spodium gehouden. Waarvan veel te lezen is bij Matthiolus is zijn uitlegging op Dioscorides 5. 46, Garcias ab Horto in 1. Arom. Historie 13, Weckerus in 1 Antidot spec. 5 en Renodaeus in 2 de mat. Medica 3. 11. RODE ROZEN versterken de lever zoals mede doet KORAAL wat de brand van de gal verzacht en zijn vlucht, hetzij naar onderen of boven tegen houdt, maakt vast en versterkt de zelfstandigheid van de lever door wat voor oorzaak ze ook verzwakt zouden mogen wezen en stelpt het bloed vanwaar het mag lopen. (4) Warme versterkende. KALMUS, te weten de echte (anders wordt in zijn plaats Acorus of Galigaan genomen) is een Indiaan sterk riekend riet, heet en droog in de tweede graad, wat tezamen trekkend. Verwarmt en versterkt de lever, geneest het water en de hoest. WEL RIEKENDE BIES groeit meestal in Arabië met zo’n menigte als hier te lande het gras waar de kamelen de topjes ervan zeer graag eten waarom het gewoonlijk kemelshooi, kemelsstro of kemelsvoer genoemd wordt en ( 80) in het Latijn met de Griekse naam Schoenanthus naar de bijzondere rozemarijnachtige reuk van haar bloemen. Ze is matig warm met fijnheid van delen en tezamen trekking. Breekt, verteert en opent de luchtgaten van de aderen, geeft kracht aan de maag en lever en helpt diegene die bloed spuwen. ROZIJNEN zijn met al hun zelfstandigheid de lever zeer aangenaam, door een matige tezamen trekking versterken ze die ook. Hetzelfde doen ook de PISTACIEN die mede door hun fijnheid van delen de verstopte lever openen. (5) De geneesmengsels die het overschot van de vochtigheden uit de lever door het water afzetten zijn siroop van andijvie, van cichorei, enkelvoudig en met rabarber, Byzantinus 5 wortels en Oximel compositum; samengestelde mengsel van azijn en water. Versterkende Diacostum, dia; sap met Costus, roos cubeben, Curcuma, Dirahodon, Diacubebe, Dialacca, Diacurcuma, Diatrion, Santalon, Trochise de Eupatorio; koekjes van Eupatorium met suiker; de Succino. Verkoelende conserven van cichorei en de wortels daarvan gekonfijt als ook de gekonfijte stelen van andijvie, sla en postelein, kersen, morellen en aalbessen. En naar de zaak vereist kunnen mede dranken gekookt worden van de verhaalde enkelvoudige op de wijze zoals nu meermalen verhaald is. Als ook likkepotten van de conserven of konfijten met de vermelde specerijen. Noch ook stovingen wanneer er te verzachten of te verwarmen is en een epithema als er te verkoelen is uit overgehaalde wateren van andijvie, postelein, weegbree, Agrimonia en rozen, van elk even veel waarin tevoren geweekt hebben rozen, sandelhout of enige van de specerijen. Dan hier dient er goed op gelet te worden dat de lever, omdat het een voornaam deel is, er niet te veel of al te lang verkoelende dingen opleggen en dat men altijd daaronder enige versterkende mengt. Dezelfde zalven en strijksels kunnen hiermede nuttig wezen die wij voor de maag beschreven hebben. |
Het XVI. Capittel. 1. Simpele, ende 2. Gemenghde Genees-middelen, om de verstopte Milt te openen, ende hare sware en swarte Vochtigheden te suyveren. (1) De Genees-middelen voor de Milt, zijn de gene, die haer aerdachtige Vochtigheden ofte versachten, ofte ten deelen doen smelten, suyveren, ende verdunnen, sonder merckelick t’samen-treckinge, op dat de verstoppinge geopent zijnde, de selvighe mochten neder sacken. Onder dese zijn sommige matelick verkoelende, ende vervochtende, de welcke dienen tot verbrande Gal, gelijck Violen, Bernagye, Bugloss, Sap van wel-ruyckende Appelen. Maer de meeste zijn werm, ende van dunne deelen, om die dicke ende gistachtige Melancholy, ofte Swarte-gal te dunnen, ende te verdrijven. Soodanige zijn de Wrangh, Hoppe, Ceterach, Radijs, ende de volgende: VROU-MERCKS Wortelen suyveren ende openen de Milt, ende ontdoen haer Swellingen. De schorsch van den THAMARISCH-WORTEL heeft een bysondere kracht om de Milt te suyveren, de verstoptheydt te openen, ende de Milt-sucht te genesen. De schorsch van den CAPPER-WORTEL, als oock de Vrucht, zijn seer bequaem voor een verharde Milt, suyveren ende door-snijden door haer gestadigh gebruyek de taeye ende dicke Vochtigheden, die sy oock door het water, ende den kamerganck ten laetsten afsetten. AGNUS CASTUS, ofte Cuysch-boom, wert gebruyckt in sijn bladeren, bloem ende saet, is heet ende droogh in den derden graed, ende fijn van deelen, bequaem om alle Winden, ende Opblasingen te verdrijven, te openen, ende dun te maken. Ontdoet ende versacht de verstopte, ende verharde Milt: maer verteert het zaet, ende benemende de geyligheyt, doet kuysch leven. De Vrouwen van Athenen, plachten eertijds in hare Feest-daghen van de Godinne Ceres, die sy Thesmophoria noemden haer bedden, ende bedsteden met dese bladeren te bestrooyen, om haer selven, ende de hare in reynigheyt te houden, gelijck Dioscorides, Galenus, ende Plinius schrijven. In sommige Cloosters leggen sy mede dese bladeren tot den selvigen eynde onder het bedde, oft sy vullen daer van sacxkens, die de Geestelicke onder haer lendenen leggen, om geen vleeschelicke droomen, ofte invallen te krijgen. Eenige Monicken van Italyen gorden haer met de taeye rijskens van den Cuysch-boom, hoe-wel andere soo veel moeyten niet en willen doen. CHAMEDRYS suyvert de Milt soo geweldigh, dat sy gelooft wert de selve te verteren. ACORUS, ofte Lisch met wel-ruyckende bladeren, wiens wortel alleen gebruyckt wert, is heet en droog in den derden graed, scherp ende bitterachtigh van smaeck, lieffelick van reuck, dun van stoffe, van verdunnende ende suyver-makende kracht, versacht een harde Milt, ende mindert de gene die te groot is. Geneest alle hardigheyt, ende vergaderinge, als men van buyten met sijn af-sietsel stooft. SCYLLA, ofte Zee-ajuyn, is heet ende droogh in den derden graed, seer scherp snijdende, dun-makende, ende scheydende van aert. Verdrijft de hardigheyt van de Milt ende vergaderingen, opent dapper de verstoppingen, geneest de Vierdendaegse Coorts, ende de Gele-sucht. (81) PATICH, PATIENTIE ende SUYRING (alle van een geslacht) zijn matelick verkoelende met eenige fijnigheyt van stoffe, maer sterck verdroogende ende t’samen-treckende. In Azijn geweyckt, verteren ende genesen een harde Milt; in witte Wijn opgewelt, helpen de Gele-sucht, ende doen het Lichaem weder een goede verwe krijgen. Het af-sietsels is oock goet voor het Jeucksel ende quaet Schorft. Saet van ME-CRAP met Azijn-honich ingenomen, ende op de selfde wijse RADYS, ende LISCH, verteren de Milt. Maer ARISTOLOCHYE is noch stercker om de selve te openen, suyvert oock, ende geneest ’t gene vervuylt, ende begint te bederven. Sommighe van de verhaelde hebben mede kracht om van buyten op-geleyt, de Milt te versachten, maer meest de volgende. WYNRUYT soo in-ghenomen, als paps-gewijs, in Azijn gesoden zijnde, op-gheleyt, neemt wech de verstoppinghe, ende hardigheydt van de Milt. Tot het selvighe is STRUTHIUM oock bequaem KERSSE insonderheyt het saet, met Honich gestreken, verdunt ende mindert de Milt. BROE-NETELEN met Olye, ende Wasch tot een salve gemengt, genesen de harde Milt. MOSTAERT is heet ende droogh in den vierden graed, trekt van binnen na buyten de Swellingen van de Milt ende alderhande pijn. Kleyne SANTORYE is seer bequaem van binnen ingenomen om de verstoptheydt van de Milt, ende Lever te ontdoen, ende buyten opgeleyt, om de harde Milt sacht te maken. MANSOOREN zijn gantsch fijn van deelen, openen de verstopte Milt ende Lever, verdrijven haer verhartheyt, genesen de Gele-sucht, ende helpen de Langhdurighe Coortschen. Sommighe houden de Wortels voor krachtigher, dan ick heb bevonden dat het Sap van de groene Bladeren beter werckt. VERCKENS-BROOT, wiens wortel (die de Verckens geerne eten, ’t welck de oirsaeck aen den naem gegeven heeft) alleen in ’t gebruyck komt, is heet ende droogh in den derden graed, fijn van deelen, van kracht scheydende, ontdoende, afvegende, suyverende ende openende. Gheneest de hardigheydt van de Milt, daer mede gestooft, ofte gestreken zijnde. Soo versch als droogh zijnde helpt de Geel-suchtige, ende verweckt Gallachtigh sweet. (2) Van dese Kruyden ende droogen werden sommige Genees-mengelingen gemaeckt tot Syropen, om de sware dampen van de Swarte gal te versachten, gelijck daer zijn Syroop van Violen, van Buglos, van Bernagye, van Sap van wel-ruyckende Appelen, van Confilye de Greyn, ende Confectie Alchermes. Andere tot de gene, die het overschot van de Swarte gal uyt een geswollen Milt ofte verdrijven ofte verteren, als Syroop van Duyve-kervel, van de vijf Wortelen, Byzantinus, Oxymel Scylliticum, Geconfijte Acorus, El de Capparibus, Troch de Capparibus, Dialacca, El. de Gemmis, Exhilarans, ende verscheyden andere, hier voor onder de Hert-sterckende verhaelt. Uyt de welcke oock nae voor-vallende gelegentheyt Drancken, ende Conserven konnen gemaeckt werden. Van buyten mede Stovingen ende pappen van Wijnruyt, Netelen, Mostaert, Santorye, Kersse in Azijn gesoden. De Strijckingen van Olye van Wijnruyt, van Cappers, van bittere Amandelen, van Lelyen met azijn van Zee-ajuyn gewasschen, ende een weynigh Wasch daer in gesmolten. Onder de welcke als Poeyers van de wortels van Mansooren, Lisch ende Verckens-broot ghestrooyt ende geroert werden, ende daer by de gommen Bdellium ende Ammoniacum, in de gemelte Azijn, ofte een ander stercke gesmolten, so sal daer uyt rijsen een Plaester, seer nut ende dienstigh voor een Milt, die verstopt ende geswollen is. |
Het XVI Kapittel. 1. Enkelvoudige en 2. Gemengde geneesmiddelen om de verstopte milt te openen en haar zware en zwarte vochtigheden te zuiveren. (1) De geneesmiddelen voor de milt zijn diegene die hun aardachtige vochtigheden of verzachten of ten dele laten smelten, zuiveren en verdunnen zonder opmerkelijke tezamen trekking zodat als de verstopping geopend is die neer kunnen zakken. Onder deze zijn sommige die matig verkoelen en bevochten en dienen tot verbrande gal zoals violen, bernagie, buglos en sap van wel riekende appelen. Maar de meeste zijn warm en van dunne delen om die dikke en gistachtige melancholie of zwarte gal te verdunnen en te verdrijven. Zodanige zijn het warkruid, hop, Ceterach, radijs en de volgende: SELDERIJ wortels zuiveren en openen de milt en ontdoen haar zwellingen. De schors van de TAMARIXWORTEL heeft een bijzondere kracht om de milt te zuiveren, de verstoppingen te openen en de miltzucht te genezen. De schors van de KAPPERWORTEL en ook de vrucht zijn zeer geschikt voor een verharde milt, zuiveren en doorsnijden door hun constant gebruik de taaie en dikke vochtigheden die ze ook door het water en de kamergang tenslotte afzetten. (Vitex) AGNUS CASTUS of kuisboom wordt gebruikt in zijn bladeren, bloemen en zaad, is heet en droog in de derde graad en fijn van delen, geschikt om alle winden en opblazen te verdrijven, te openen en dun te maken. Ontdoet en verzacht de verstopte en verharde milt, maar verteert het zaad en beneemt de geilheid, laat kuis leven. De vrouwen van Athene plachten eertijds in hun feestdagen van de Godin Ceres, die ze Thesmophoria noemden, hun bedden en bedsteden met deze bladeren te bestrooien om zichzelf en de haren in reinheid te houden zoals Dioscorides, Galenus en Plinius schrijven. In sommige kloosters leggen ze ook deze bladeren tot hetzelfde doel onder het bed of ze vullen daarvan zakjes die de geestelijken onder hun lendenen leggen om geen vleselijke dromen of invallen te krijgen. Enige monniken van Italië gorden zich met de taaie twijgen van de kuisboom, hoewel andere niet zoveel moeite willen doen. CHAMAEDRYS zuivert de milt zo geweldig dat er van geloofd wordt dat ze die verteert. ACORUS of lis met wel riekende bladeren, wiens wortel alleen gebruikt wordt, is heet en droog in de derde graad, scherp en bitterachtig van smaak, liefelijk van reuk, dun van stof, van verdunnende en zuiver makende kracht, verzacht een harde milt en vermindert diegene die te groot is. Geneest alle hardheid en verzameling als men het van buiten met zijn afkooksel stooft. URGINEA of zeeui is heet en droog in de derde graad, zeer scherp snijdend, dun makend en scheidend van aard. Verdrijft de hardheid van de milt en verzamelingen, opent dapper de verstoppingen, geneest de vierde daagse malariakoorts en de geelzucht. (81) PATICH, PATIENTIE en ZURING (alle van een geslacht) zijn matig verkoelend met enige fijnheid van stof, maar sterk verdrogend en tezamen trekkend. In azijn geweekt verteren en genezen ze een harde milt, in witte wijn wellen helpen ze de geelzucht en laat het lichaam weer een goede kleur krijgen. Het afkooksel is ook goed voor het jeuken en kwade schurft. Zaad van MEEKRAP met azijnhoning ingenomen en op dezelfde wijze RADIJS en LIS verteren de milt. Maar ARISTOLOCHIA is noch sterker om die te openen, zuivert ook en geneest hetgeen vervuild is en begint te bederven. Sommige van de verhaalde hebben mede kracht om als ze van buiten opgelegd worden om de milt te verzachten, maar meestal de volgende. WIJNRUIT zo ingenomen als papvormig die in azijn gekookt is en opgelegd wordt neemt de verstopping en hardheid van de milt weg. Tegen hetzelfde is STRUTHIUM ook geschikt. KERS en vooral het zaad dat met honing gestreken wordt verdunt en vermindert de milt. BRANDNETELS met olie en was tot een zalf gemengd genezen de harde milt. MOSTERD is heet en droog in de vierde graad, trekt van binnen naar buiten de zwellingen van de milt en allerhande pijn. DUIZENDGULDENKRUID is zeer geschikt van binnen ingenomen om de verstopping van de milt en lever te ontdoen en van buiten opgelegd om de harde milt zacht te maken. MANSOREN zijn gans fijn van delen, openen de verstopte milt en lever, verdrijven hun verharding, genezen de geelzucht en helpen de langdurige koortsen. Sommige houden de wortels voor krachtiger maar ik heb bevonden dat het sap van de groene bladeren beter werkt. VARKENSBROOD wiens wortel (die de varkens graag eten wat de oorzaak aan de naam gegeven heeft) alleen in het gebruik komt, is heet en droog in de derde graad, fijn van delen, van kracht scheidende, ontdoende, afvegende, zuiverende en openende. Geneest de hardheid van de milt als het daarmee gestoofd of gestreken wordt. Zowel vers als droog helpt het de geelzuchtige en verwekt galachtig zweet. (2) Van deze kruiden en drogen worden sommige geneesmengsels gemaakt tot siropen om de zware dampen van de zwarte gal te verzachten zoals er zijn siroop van violen, van buglos, van bernagie, van sap van wel riekende appelen, van Melissa en confectie Alkermes. Andere tot diegene die het overschot van de zwarte gal uit een gezwollen milt of verdrijven of verteren zoals siroop van duivenkervel, van de vijf wortels, Byzantinus, Oximel Scylliticum, (azijn en water met Urginea) gekonfijte Acorus, Electuarië de Capparibus, (likkepot van kappertjes) Troch de Capparibus (koekjes van kappertjes), Dialacca, (sap van Lak, Phytolacca) likkepot van edelstenen is Electuarië de Gemmis, Exhilarans en verschillende anderen die hiervoor onder de hartversterkende verhaald zijn. Waaruit ook naar voor vallende gelegenheden dranken en conserven gemaakt kunnen worden. Van buiten mede stovingen en pappen van wijnruit, netels, mosterd, duizendguldenkruid en kers in azijn gekookt. De strijksels van olie wijnruit, van kappers, van bittere amandelen en van leliën die met azijn van zeeui gewassen zijn waarin wat was in gesmolten is. Onder die als poeders van de wortels van mansoren, lis en varkensbrood gestrooid en geroerd worden en daarbij de gommen Bdellium en Ammoniacum in de vermelde azijn of een andere sterke gesmolten dan zal daar een pleister uit komen die zeer nuttig en nuttig voor een milt die verstopt en gezwollen is. |
Het XVII. Capittel. 1. Simpele, ende 2. Gemenghde Genees-middelen, om op verscheyde wijse het Water af te setten, de Nieren ende Blaes te suyveren, het Graveel af te drijven, ende den Steen te breken. (1) De Versachtende ende Verkoelende Genees-middelen, en laten niet toe, dat het Sant tot Steenkens soude backen, matigen ende versoeten de scherpigheyt van ’t Water, ende maken dat het lichter af-schiet, gelijck Maluwe, Violen, Gerste &c. De gene die het Water af-setten, verdunnen door haer fijnigheyt van stoffe, het Bloet, scheyden de Waterigheyt, ofte Wey, ende leyden die tot in de Nieren. Onder dese werden gestelt eenige matelick Verkoelende, als Pepoenen, Couwoerden, Concommers, insonderheyt haer saet, ende Gras-wortels. Maer hier toe geven de meeste kracht, die in dunne deelen verwermen ende verdroogen tot in den derden graed, gelijck Peterselye, Peterselye van Macedonye, Eppe ofte Ioffrou-Merck, Berch-eppe, Groote-eppe, Venckel, Dil, Valeriane, Seseli ende Mansooren. De gene, die het Water sterck af-drijven, de selvige suyveren oock de Nieren ende Water-wegen, door haer afvegende, ende door-snijdende kracht, ende setten met eenen het Zant af, ende ontdoen de Steentjes, die maer van even aen malkander hangende Zant gegroeyt zijn. Maer die gesyet werden eygentlijck te minderen, ende te breken de harde ende rechte Stenen (82), de selvige maken dun, ende door-snijden sonder merckelicke hitte, ofte drooghte: want al te groote hitte doet eenen steen, die nu aen ’t verstijven is, noch meerder verharden, ende brenght met eenen mede in de Nieren alle de Overtolligheydt, die sy onder wegen vint, waerom het water somtijts opgestopt wert, somtijdts dun ende klaer voor by vloeyt. Van dit geslacht zijn Sap van Limoenen, Wortels van Suyringh, van Bramen, van Asperges, van Gras, ende Clissen, Betonye, Adianthum, Steen-varen. Sommighe ende niet van de minste Genees-meesters, stellen hier mede soodanighe Genees-middelen, die door hare scherpigheydt het buytenste van den steen zouden af-schuyren, ende met wrijven verminderen, gelijck sy segghen te doen, Gebrande Glas, Eyer-schalen, Steen-saet, steen van Spongye, steen uyt een Menschen blaes, ofte uyt de Gal-blaes van een Os. Maer dit gevoelen en is niet waerschijnelijk. Want die dinghen en werden niet geheel ingegeven, om dat sy met haer scherpigheydt den steen in de blaes zouden konnen af-schrappen, maer tot een fijn poeyer gestooten, jae oock gesmolten, ende tot Magisteria gebracht. Het is waerschijnelijcker, dat sulcx geschiet, door eenen sultigen geest, die in haer is, de welcke hem binnen in den steen dringht, ende also vermorselt: even eens gelijck de Metallen, ende Mineralen van ’t stercke water, Corael, Paerlen, ende diergelijcke van den Azijn gesmolten werden. Daer zijn oock eenighe middelen die door een bysondere eygenschap den steen breken, gelijck Ioodsche Steen &c. Wy sullen nu gaen verhalen de Genees-middelen, die de ontstelde Nieren helpen, ende het Graveel af-setten. Bittere ende Soete AMANDELEN, mitsgaders haren verschen Olye, als oock de Haselnoten, ende haren Olye, Iuiuben, Sebesten, Soet-hout, Gomme van Bittere Amandel-boomen, van Kersse-boomen, Pistacyen, Vijgen, ende alle die wy geseyt hebben de Longen te versachten, die versachten oock de scherpigheyt van de Nieren, ende de blaes, versoeten ende setten het water af, ende beletten dat het Zant niet tot een steenken by een en loopt. Solenander schrijft dat hy in gestadigh gebruyck heeft de Bitter Amandelen, tot bescherminghe voor het Graveel, daer van thien ofte twaelf ingevende voor den eten, ende latende dan een roomerken wijn daer op drincken. Het af-sietsel van den wortel van ALTHAEA gedronken doet al het selve, helpt de Droppelpisse, neemt wech de rauwigheydt van de Nieren ende blaes. Haer saet breeckt oock de steenen van de Nieren. De Vier Kleyne Verkoelende saden, te weten van Lattouw, Endivye, Cichorey ende Porceleyn versachten de drooghte, scherpigheydt, ende hitte van de Nieren. MELOENSAET, ende d’andere drie Groote verkoelende saden, dat is, van Concommers, Couwourden, ende Citrullen, zijn kout tot in ’t laetst van den eersten graed, doorsnijdende, ende afvegende van kragt, ende fijn van deelen, insonderheyt droogh ende gestooten: waer door sy het Water so sterck af-setten, dat sy de Nieren, die met graveel ofte steen beladen zijn, groote hulpe by brengen. KRIECKEN OVER ZEE, ofte de roode vruchten van Alkekengi, sijn koel van aert, verdunnende ende afvegende, openende de Lever, suyveren insonderheyt de Nieren, ende doen het water losen. BRAEM-BESYEN, HINNE-BESYEN maer insonderheyt AERT-BESEYEN ende swarte AEL-BESEYEN (welckers bladeren geknaut, ofte maer gewreven ende geroocken, doen de Koude-pisse overgaen) werpen de overtollige vuyligheyt uyt de Nieren ende de blaes, drijven ’t Graveel ende de kleyne steenkens af, insonderheyt het over gehaelde, ende noch meer de Rijnsche Brande-wijn, daer sy op gestaen hebben. WEECHBRE, te weten het saet, ofte gedroogde blat, opent de verstoptheyt van de Nieren, ende dat door een sonderlinge kracht, die sy heeft om dun te maken, ende af te vegen. STEEN-RUYTE, die in den Apoteeck voor Venus-hayr gegeven wert, versacht de pijn van de Nieren, ende de blaes, set de stonden, ende t water af, ende suyvert de Nieren so geweldigh, dat sy gelooft wert de steenkens te breken. GLAS-KRUYT is wat koelachtigh, afvegende van kracht, ende wat t’ samen-treckende, maer even-wel bequaem voor ’t Graveel, den rijsenden steen, ende de Droppelpisse, ’t sy van binnen ingenomen, ofte van buyten opgeleyt. GRAS-WORTEL matelijck verkoelende, ende verdroogende, ende van fijne deelen, helpt de gene die qualick water konnen maken, ende breeckt de steenachtighe beginselen in de blaes; ’t welck oock het saet doet. ASPERGES-WORTEL gestooten, ende met Rijnsche-wijn ingenomen verweckt water-maken, ontlast de Nieren van verstoppinge ende pijne, drijft de steenkens af. Sonder dat men behoeft te gelooven ’t gene Plinius schrijft in ‘t 20. boeck van sijn Natuyr. Historyen op ‘t 10. Cap. dat door sijn langh gebruyck de blaes zoude komen te versweren. Vermeerderen daer-en-boven het Zaet, ende den lust om quijt te werden. STEKENDE PALM, in den Apoteken Bruscus genoemt, soo met haren bitteren wortel, als met haer bladeren, ende besyen uyt wijn ingenomen, doet water maken, geneest de Droppel-pisse, drijft het Graveel en de steenkens af, verweckt de stonden, ende geneest de Geel-sucht. De Wortel van CRUYS-DISTEL, ofte Eryngium, is matelick werm, maer seer droogh, geneest (83) het Colijck, ende is seer bequaem voor de gene, die met het Graveel, Droppel-pisse, ofte eenigh ander gebreck van de Nieren ofte blaes gequelt zijn. Een Griecx genees-meester Aetius getuyght een man gekent te hebben, die door het geduerigh gebruyck van die Wortel volkomentlijck ghenesen is gheweest van ’t Graveel, daer hy langhen tijt aengegaen hadde. CAMILLEN so ingenomen, als van buyten gestooft, verdrijven het Colijck ofte pijn in de Dermen, ende doen het water ende Graveel af-schieten. Maer de gene, die volgen, om datse heeter ende scherper zijn, werden voor de selvige gebreken van de blaes ende de Nieren voor krachtiger gehouden. Alle de CICERS sijn werm ende droogh in den eersten graed, door-snijdende, ende afvegende van kracht. Sy openen de Verstoptheyt, doen water maken, ende suyveren de Nieren, breken de steenen van de Nieren ende de blaes: maer aldersterckst de swarte ende kleyne, daer na de roode. TEREBINTEYN ofte TERMENTYN, die wy tegenwoordigh gebruycken, is de rechten niet van de Ouders, maer alleen Herst van Lurcken-boom, evenwel in krachten met de rechte over een komende. De beste is wit ende helder, als een glas. Hy verwermt, vermorwt, verdout, suyvert, ontdoet de verstoptheydt van het Ingewant, voornamelijck van de Nieren, opent de nauwe weghen, verweckt het water maecken, weder-staet de Verrottinghe, jaeght den steen ende ’t Graveel af; twee ofte drie drachme ingeslickt; ofte voor de gene, die niet door-swelgen en kan, met een weynigh van een Ey-doeyer gesmolten, ende dan met een half once Syroop van Althaea, ofte andere, ende eenig nat, ofte ghedistilleert water ingedroncken. Hier toe is meest in ’t gebruyck de Venetiaensche Termentijn, die veel klaerder valt als de gemeene, ende wert van Dr. Dodoens gehouden voor de vochtighe Herst van den witten Denne-boom, die in Italyen Lagrimo hiet. Deselvige belast, om den Termentijn sekerlijck te gebruycken, dat men hem voor al eerst in te geven, wascht met eenige verkoelende wateren, het zy van Weechbre, ’t zy van Lattouw, om door de verkoelende kragt van de selve de scherpigheyt van den Termentijn een weynighsken te temmen, ende sijn hitte te matigen. Dan wy achten dit onnoodigh. Want hoe men meerder wascht, hoe hy wel blancker, ende witter wert, ende daerom het oogh aengenaem, maer hem wert daer mede oock vermindert, ende afgewasschen sijn afvegende ende suyver-makende kracht, de welcke veel in die kleyne scherpigheyt bestaet. Dit is eveneens gelijck sommige om den Alssen sijn felle bitterheyt te benemen, ende alsoo aengenamer te maken, den selven vier en twintigh uyren weycken in Muscadel-wijn, ofte andere soete Wijn, ende dan daer uyt nemen, ende laten droogen: waer door hy een grooten rock van sijn werckinge uyt treckt, dewijl de deught ende kracht gelijck de neerstige Kruyt-beschrijvers, Lobel, ende Dodoens selve wel aengewesen hebben. Dan den Termentijn magh wel gewasschen ingegeven werden, alsmen den witten vloet ofte het af-loopen van ’t Zaet wil tegen houden. BYVOET, in wijn gesoden, ofte gedroogt ende gestooten, ofte het sap met wijn ingenomen, ofte oock van buyten met het af-sietsel gestooft, ofte gebaeyt, set het Graveel af ende doet de steen breken PIMPINELLE met wijn gedroncken doet de steen breken, ende gekoockt zijn helpt de Droppel-pisse. WILT-VLAS, ofte Linaria (dat hier om de stadt in menichte voort-komt) is heet ende droogh in den derden graed, bitterachtigh van smaeck, ontdoet ende suyvert de verstoptheyt uyt koude ende slijmerige Vochtigheden van de Lever ende Milt, scheyt het groeyende Graveel; ende drijft sterckelick (waerom het by sommighe Urinalis geheeten wert) het water af, waer toe selfs oock sijn gedistilleert water met groot vordeel gebruyckt wert in Leversuchtige, Milt-suchtige ende water-suchtige. Ad. Lonicerus schrijft, dat een drachme van de wortel met wijn, ofte eenigh gedistilleert water ingegheven de steen breeckt, ende uyt den lijve drijft. De bladeren, wortelen ende vruchten, ende noch meerder de saden van PALIURUS, hebben een door-snijdende kracht, bequaem om den steen te morsselen, ende het water af te drijven. In welckers ghebreck genomen kan werden de Steen van de Iuiuben. YSER-KRUYT, ofte Verbenaca, is koel ende droogh met een t’samen-treckinge. Sijn af-sietsel, sap, gedistilleert water, ofte gestoote wortel, doen grooten dienst aen de Graveelige. GULDEN ROEDE is werm ende droogh in den tweeden graed, reynigende ende af-vegende met eenige t’samen-treckinge. Sy verweckt het water-maken, jaegt het graveel uyt de Nieren, ende breekt den steen. Arnoldus de Villanova, een out genees-meester, schrijft versocht te hebben, in yemant, die met de steen in de Blaes gequelt was, de welcke dit gescherfde kruyt onder eyeren geroert smorgens at, negen dagen achter een geduyrende, ende dat de steen daer door quam te breken. Maer dat en gaet so vast niet. STEENBREKEN heeft twee geslachten, het een is groot ende heet Bevernaert, het ander kleyn, ende wert Bevernelle genoemt. Haer wortelen ende saet verwermen, ende verdrooghen in den derden graed, ende sijn boven dien heel dun, ende fijn van deelen. Sy drijven het water veel krachtiger af, als de Pimpinelle, genesen de Droppel-pisse, openen de (84) de verstoptheyt van de Lever, Milt, ende insonderheyt van de Nieren ende Blaes, sy ontdoen, ende breken de Steenen, die in de selvige vast aen een zijn, ende setten die met kleyne stucxkens af, waer van sy haren rechten naem van Steenbreke gekregen hebben. ZEE-VENCKEL, in de Apoteecken met den naem van Creta marina bekend, is werm ende droog in ’t beginsel van den derden graed, af-vegende ende suyver makende. Van de selvige zijn de bladeren, saet ende wortelen in ’t gebruyck, die ofte elck by-sonder, ofte alle t’samen in Wijn gesoden, ende gedroncken doen Water maken, genesen de Droppel-pisse, breken de Steen der Nieren, ende helpen de Geel-suchtige. STEEN-SAET, ofte PEERLEN-KRUYT, in de Apoteeken Milium Solis genoemt, is tweederhande, groot ende kleyn, doch beyde werm ende droogh tot in den tweeden graed. Met Wijn ingedroncken breeckt den Steen, set het Water ende ’t Graveel af, ende geneest de Droppelpisse. Insonderheyt een half loot van dit saet gestooten zijnde met Vrouwensoch gedroncken, is de Vrouwen, die in arbeyt gaen, een sonderlinge ende haestige hulpe. Dan daer toe is het kleyne Steen-saet bequamer, als het groote. WATER-KERSSE is merckelick, ende werckelick werm ende droogh, scherp van smaeck, ende dun van deelen, set het Water sterck af, helpt de Koude pisse, drijft het Graveel uyt de Nieren, ende morselt den Steen. De meeste Genees-meesters gebruycken het af-sietsel, maer qualijck, alsoo al de kracht, bestaende in seer fijne ende salpeterachtighe stoffe, in ’t sieden vervliegt. Waerom best is, datse in een steene mortier gestampt, ende het Sap met Wijn uytgeperst wert. NETELEN zijn mede scherp ende dun van deelen, soo sterck afvegende, datse den buyck weeck maken, de verstoptheyt der Nieren ontdoen, ende de Steenen breken. Daer toe is noch krachtiger het Sap van DOOVE NETELEN met witte bloemkens. PRANG-WORTEL, ofte STAL-KRUYT (soo geheten om dat het Water, daer ’t selve of den wortel in gesoden is, de Peerden te drincken gegeven, haer lang opgehouden Pisse doet voort komen) gemeenlijck met den Grieckschen naem Ononis genoemt, is verwermende ende verdroogende in den derden graed, dun-makende ende doorsnijdende. Waer door de schorsse insonderheyt van dese wortel, met Wijn gemenght, ende ingenomen het Water doet losen, het Graveel afschieten, ende den Steen breken. In veel landen wert dese Schorsse in Suycker ofte Honich geconfijt. Sommighe eten oock de jonge scheuten van ’t kruyt eer sy stekeligh werden, insonderheydt de bovenste ’t soppen, voor Salaet, gelijck Asperges die oock in Pekel ofte Azijn bewaert even eens gelijck Cappers ofte Zoutenelle, op tafel komen. PETERSELYE, opent de met haer bladeren, saet ende wortels de Verstoptheden, verweckt het Water maken, suyvert de Nieren ende de Blaes, ende vermorselt hare Steenen: het selvighe doet sy oock van buyten gestooft ofte gebaedt. PETERSELIE van Macedonyen, is heet ende droog in den derden graed, haren wortel, ende voornamentlick het saet drijft het Water af, ende ingedroncken zijnde versacht de pijn van de Nieren ende de Blaes. VENCKEL-WORTEL als oock de bovenste ’t soppen suyveren de onreynigheyt van de Nieren ende de Blaes, doen Water losen, so van binnen ingenomen, als van buyten opgeleyt LAVAS is van wortelen, bladeren ende saet werm ende droog in ’t beginsel van den derden graed, ende dun van stoffe. De Wortels gedrooght, ende met Wijn ingegeven, verstercken de Maegh, helpen de selve de Spijs beter verdouwen, ende d’onrijpe Vochtigheden verteren, ende doen Water losen. Verdrijven mede de windachtigheyt ende Opblasinge; waer toe oock seer dienstigh zijn, de groene Bladeren met Wijn gestampt, ende ’t uytgeperste sap werm ingegeven. Het Saet heeft al de selvige kracht, ende daer en boven verweckt het de Maent-stonden, ende drijft de nageboorte af, suyvert de Nieren ende de Blaes. RADYS, soo wel de wortel als het saet, heeft een af-vegende kracht om de Nieren te suyveren, water af te setten, ende het Graveel te ontdoen, ende af te drijven. VOGELS-NEST, Kroonkens-kruyt ofte Wilde Pastinaken, die niet sonder reden voor den Candiotschen Daucus ghebruyckt werden, zijn eerst door haer saet, daer nae mede door haren wortel verwermende, ende verdroogende tot in den tweeden graed, met eenen oock ontsluytende, openende, ende dun-maeckende. Drijven het water soo sterckelick af, datse met eenen het Graveel af-setten. SERMONTEYNE, ofte Seseli van Marseille, wiens Saet ende Wortelen gemeenlick maer gebruyckt werden, is bequaem, om het Water te doen rijsen, de Droppel-pisse te genesen, ende de Stonden te verwecken. Al de selfde kracht heeft mede het MOORSCH SESELI CLISSEN, te weten de Wortel set het water, ende ’t Graveel af, het welck het Saet noch krachtiger doet, soo dat het oock de Steen selve breeckt, ende vermorselt. Den scherpen, ende bitterachtighen wortel van PEONYE met Wijn ingenomen, versacht de pijn van de Nieren ende Blaes, het saet neemt in de kinderen de beginselen van Steen wech (85) BREM, dat is de rijskens ofte ’t soppekens, bloemen ende insonderheyt de saden, sijn door-snijdende, ende dun-makende van krachten, setten het water af, ende doen den Steen in de Nieren ende Blaes morselen, met eenen oock de stoffe, daer sy van groeyen, uyt jagende. GENEVER-BESYEN zijn heet in den derden ende droogh in den tweeden graed, verdunnen, openen ende verteren. Zijn de Maegh ende Borst aengenaem, genesen de pijne der sijden, suyveren de Nieren, setten het Water af, ende breken den Steen in de selvige, maer wat te veel gebruyckt sijnde, verwecken Hooft-pijn. LAURIER Bladeren ende BAKELAER helpen soo met stoven, als baden, de gebreken van de Blaes: de Schorsse van de wortel suyvert de Nieren, ende morselt den Steen. CALMUS doet water maken, geneest de Droppel-pisse ende de gebreken van de Blaes De wortel van CYPERUS, ofte wilde Galigaen door-snijt sonder scherpigheyt, drijft het water, ende ’t Graveel af. CARDAMOMUM van desen tijdt (want wy hebben het rechte van de Oude niet ) wert gerekent voor heet ende droogh tot in den derden graed. Doet water maecken, is goet teghen den Droppel-pisse, ende de slappigheydt ofte pijne der Nieren, ende breeckt den Steen, een drachme swaer met de Schorsse van Laurier-wortel ende Wijn in-gegeven. MEMMEKENS-KRUYT, ofte Caprifolium is geweldigh heet ende droogh, doet met sijn bladeren ende noch stercker met sijn vruchten ofte besyen het water losen, ende drijft de Steenkens af, maer te veel ofte dickwils in-genomen, verweckt bloedigh water. Daerom en moet het geensins onbedachtelick binnen den lijve gebruyckt werden, insonderheyt van de vruchtbare Vrouwen: de welcke daer door niet alleen onvruchtbaer en werden, maer ook in noot van de lijve komen. Even-wel raden sommige swangere Vrouwen, die niet wel verlossen en konnen, ’t gewichte van een drachme van de besyen met Wijn in te geven. Ende de geleerde Professor van Montperlier Rondelet heeft het gebruyck van dit Kruyt wederom vernieuwt, om den arbeyt lichter ende korter te maecken, ende gaf het water daer af te drincken van anderhalf tot twee, ende dry onsen toe, met een drachme poeyer van Lavender Saet. MISPEL-STEENEN kleyn gestooten, ende met eenigh nat, als verhaelt is in-genomen, verwecken het water, drijven het Graveel uyt de Nieren, ende minderen den Steen van de Blaes. Het is aenmerckens weerdigh, schrijft den Italiaenschen Brasavolus, dat niet teghenstaende de Mispelen (te weten de onrijpe) van t’samen-treckende ende stoppende krachten zijn, het poeyer even-wel de Steenen in de Nieren seer doet af-nemen, het welck hy seyt door de ervarentheydt selver bevonden te hebben. In de Gal-blaes van een Os groeyt een morwen Steen, die in wijn geleydt sijnde, den selven terstont (dat heb ick oock gesien van de gene, die uyt de Gal-blaes van een Mensche komen) geel verwen. Desen wijn alle daegh by-gegoten zijnde, ende so lange gedroncken, tot dat de Steen geheel verteert is, schrijven eenige bevonden te hebben, de Steenen te doen breken. De selfde kracht heeft Lapis Iudacius, ende andere Steenen, breeder in ons Steen-stuck beschreven. KREEFTEN OOGEN konnen al het selfde, als oock haer schelp tot poeyer gestooten, ofte oock geheel in een pot tot asch gebrant, ende met wijn ofte eenigh gedistilleert water in-gegeven. Ick heb een Man van Nimwegen gesproken, die my een doosken vol van alderhande Steenkens toonden, seggende de selvige meest quijt geworden te zijn van wijn, die hy gegoten hadde op versche ende levende (want anders seyde hy, datse niet bequaem en waren) kleyne Kreeften, aldaer in de Maes gevanghen, ghestampt ende uyt-gheperst, ende dan gedroncken. Dan alsoo de selvighe hier soo versch niet en komen, so en heb ick daer van geen ervarentheyt konnen nemen. De KAKEN van een SNOUCK, als oock sijn VEL, werden by sommige voor een groot ende verborgen Genees-middel geroemt tegens den Steen, met wijn ofte eenigh Steen-brekent water ingegeven: waer toe oock gebruyckt wert het VLIES van een HOENDER MAEGH. PISSEBEDDEN werden van den Francoischen genees-meester Hollerius, ende onsen Nederlantschen Heurnius, seer gepresen om het water (waer van sy lichtelick haren naem hebben) af te setten, ende de steenige stoffe uyt de Nieren te drijven. Hollerius geefter vijf in met drie oncen Water, ende schrijft dat sy wonderbaerlick helpen de gene, die met de Steen in de Nieren gequelt zijn. Heurnius doetse stooten met Rinschen-Wijn, ende ’t gene dan door een stremijn gedaen is, geeft hy te drincken. Dan dienen al voren wel schoon met wijn gesuyvert te zijn. Haer wonderbare kracht om selver de steenen in de Blaes te doen smelten, ende tot slijm te doen af-gaen, wert seer breet beschreven van den Italiaenschen Augenius, ende noch nader van de gene, diese seyt in sijn selven versocht, ende alsoo bevonden te hebben, den Duytschen Laurenbergh. De doorluchtige ridder Digby, heeft my verklaert ’t selfde in andere gesien te hebben. SALPETER was by de Oude driederley, Natuyrlijck, Gemaeckt ende Aphronitrum, het welck was als de bloem van Nitrum, niet ongelijk de (86) douwachtige ruychte, die aen de zultighe muyren uyt-slaet. Wy hebben tegenwoordigh maer een geslacht van Nitrum, te weten ongekoockt Boreas, het welck eenige houden voor gegraven Nitrum. Dit kleyn gestooten in een smelt-kroes gedaen, ende met bloem van swavel twee drie mael uytgebrant, ende van sijn vettigheydt gesuyvert ende uytgegoten zijnde, is seer wit ende aengenaem van verwe, ende wert Sal Prunelle genoemt, om dat het goet is voor de Prunella ofte Bruyn, in de mont gehouden, ofte mede gespoelt. Sommige even-wel gebruycken de Salpeter liever onbereyt, alsoo sy gelooven, dat hy door het branden van de swavel eenighe kracht verliest. Salpeter is een sonderlingh middel om door te snijden, te suyveren, alle bedervinghe te beletten, ende wech te nemen. Wert bequamelick gebruyckt in alderhande Koortschen, inwendighe Ontstekinghen, Pleuris, Squynancy, in alderley Verstoppinghen, insonderheyt van de Lijf-moeder, Nieren ende blaes; doet het water ende ’t Graveel wacker af-schieten, van een half tot een geheel drachme met een weynigh Rijnsche wijn werm ingedroncken. Men magh daer oock by doen een half once Syroop Althaela Fern, ofte eenighe andere, nae gelegentheydt: maer geen Olye van Coper-root (dat anders onder andere bequamelijck ghemenght werdt) dewijl Salpeter, ende Coper-root de kracht van sterck-water te samen brenghen, het welck ons Lichaem niet en kan verdraghen. (2) De voornaemste Mengel-middelen, die uyt de verhaelde simpelen in de Apoteken bereyt staen, zijn Syroop van Venus-hayr, van Limoenen, van Heemst-wortel, van Fernelis, van Radijs, Elct. Diaspermaton, ende Lithontribon. Sommighe hebben oock de wortels van Cruysdistel, ende Clissen geconfijt (soo konnen oock d’ander ingeleydt werden) ende het Clissen-saet, ghelijck Vier-saet, in suycker gebacken. Eenighe trecken het Malvasy een Extractie uyt den Pranghwortel, ende disteleren daer water uyt Welck water met de Extractye gemenght het water sterckelick af-set, de Maent-stonden vervordert, ende de verstoptheydt van de Milt ende Lever opent: maer boven alle den steen van de Nieren, ende blaes morselt ende uyt-drijft. Soo kan men oock gedistilleert Water houden van den selven Pranghwortel, van Aert-besyen, Swarte Ael-besyen, Alkekengi, Genever-besyen, ende andere. Dan altijt is te vinden den Olye van soete ende bittere Amandelen: waer van Matthiolus de bittere voor de beste keurt. Andere prijsen daer-en-boven de versche Olye uyt Haselnoten geperst. Dan de Olye van Scorpioenen, dat is: Bitter Amandel Olye daer Scorpioenen ingeweeckt zijn, toont meerder kracht om het water, ende de steenkens uyt de blaes te drijven, insonderheyt met Kervel gesnerckt, ende op ’t gemach geleyt. Daer werden oock dadelijck Drancken, op verscheyde wijse nae de gelegentheydt, voor geschreven, ende bereyt, sommighe om te versachten, sommighe om te suyveren, ende Graveel ofte steen af te drijven, waer by men somtijdts bequamelijck doen kan Oxymel Scylliticum. Soo konnen oock ghemaeckt werden, Poeyers ende Conserven, op de wijse nu meer-maels aenghewesen. Als mede stovinghen ende baden, soo om de lendenen, ende zijde-pijn te stillen, als om de steenen te breken, van het af-sietsel der verhaelde simpelen: van welckers overschot met meel van Fenugrieck, ende gestooten Saet van Heemst-wortel, ende diergelijcke, met Ganse, ofte Conijnen-vet een bequame Pap kan gemaeckt werden. Als oock een smeeringh uyt Olye van Lelyen, Camillen, Bakelaer, Nardus, Scorpioenen, ende Termenthijn Sommighe zijn oock seer dienstigh om in de Clysteren ghemenght te werden, jae om alleen voor een versachtende Clysteer te strecken, na dat de vuyligheydt te voren uyt de Dermen gesuyvert is. |
Het XVII Kapittel. 1. Enkelvoudige en 2. Gemengde geneesmiddelen om op verschillende manieren het water af te zetten, de nieren en blaas te zuiveren, de nierstenen af te drijven en de steen te breken. (1) De verzachtende en verkoelende geneesmiddelen laten niet toe dat het zand tot steentjes zou bakken, matigen en verzachten de scherpte van het water en maken zodat het gemakkelijker afschiet zoals maluwe, violen, gerst etc. Diegene die het water afzetten verdunnen door hun fijnheid van stof het bloed, scheiden de waterigheid of wei en leiden die tot in de nieren. Onder deze worden enige matig verkoelende gesteld zoals pepoenen, kauwoerden, komkommers en vooral hun zaad en graswortels. Maar hiertoe geven de meeste kracht die in dunne delen verwarmen en verdrogen tot in de derde graad zoals peterselie, peterselie van Macedonië, eppe of selderij, berg eppe, grote eppe, venkel, dille, valeriaan, seseli en mansoren. Diegene die het water sterk afdrijven zuiveren ook de nieren en waterwegen door hun afvegende en doorsnijdende kracht en zetten meteen het zand af en ontdoen de steentjes die maar net als aan elkaar hangend zand gegroeid zijn. Maar waarvan verteld wordt dat ze eigenlijk verminderen en de harde en echte stenen (82) te breken maken die dun en doorsnijden zonder opmerkelijke hitte of droogte, want al te grote hitte laat een steen, die nu aan het verstijven is, noch meer verharden en brengt meteen mede in de nieren alle overtolligheid die ze onderweg vindt waarom het water soms opgestopt wordt en soms dun en helder voorbij vloeit. Van dit geslacht zijn sap van limoenen, wortels van zuring, van bramen, van asperges, van gras en klis, betonie, Adiantum en steenvaren. Sommige en niet van de minste geneesmeesters stellen hiermee zodanige geneesmiddelen die door hun scherpte het buitenste van de steen zouden afschuren en met wrijven verminderen zoals zij zeggen gebrand glas doet, eischalen, steenzaad, steen van spons, steen uit een mensenblaas of uit de galblaas van een os. Maar deze mening is niet waarschijnlijk. Want die dingen worden niet geheel ingegeven omdat ze met hun scherpte de steen in de blaas er af zouden kunnen schrappen, maar tot een fijn poeder gestampt, ja ook gesmolten en tot Magisteria gebracht. Het is waarschijnlijker dat zulks gebeurt door een zoutige geest die in hen is die zich binnen in de steen dringt en alzo vermorzelt, eveneens zoals de metalen en mineralen van het sterke water, koraal, parels en dergelijke door azijn gesmolten worden. Er zijn ook enige middelen die door een bijzondere eigenschap de steen breken zoals Joodse steen etc. Wij zullen nu de geneesmiddelen gaan verhalen die de ontstelde nieren helpen en de nierstenen af te zetten. Bittere en zoete AMANDELEN en ook hun verse olie en ook de hazelnoten en haar olie, jujube, sebesten, zoethout, gom van bittere amandelbomen, van kersenbomen, pistache, vijgen en van allen waarvan we verteld hebben dat ze de longen verzachten, die verzachten ook de scherpte van de nieren en de blaas, verzoeten en zetten het water af en beletten dat het zand niet tot een steentjes bijeen loopt. Solenander schrijft dat hij door steeds gebruik van de bittere amandelen, tot bescherming voor de nierstenen, daarvan tien of twaalf ingeeft voor het eten en laat er dan een roemertje wijn op drinken. Het afkooksel van de wortel van ALTHAEA drinken doet al hetzelfde en helpt de droppelplas, neemt weg de rauwheid van de nieren en blaas. Haar zaad breekt ook de stenen van de nieren. De vier kleine verkoelende zaden, te weten van sla, andijvie, cichorei en postelein verzachten de droogte, scherpte en hitte van de nieren. MELOENZAAD en de andere drie grote verkoelende zaden, dat is van komkommers, kauwoerden en Citrullus zijn koud tot in het laatst van de eerste graad, doorsnijdend en afvegend van kracht en fijn van delen, vooral droog en gestampt waardoor ze het water zo sterk afzetten dat ze de nieren, die met nierstenen of steen beladen zijn, grote hulp bij brengen. KRIEKEN OVER ZEE of de rode vruchten van Alkekengi zijn koel van aard, verdunnend en afvegend, openen de lever, zuiveren vooral de nieren en laten het water lozen. BRAAMBESSEN, FRAMBOZEN, maar vooral AARDBEIEN en zwarte AALBESSEN (wiens bladeren gekauwd of maar gewreven en geroken worden de koude plas laten overgaan) werpen de overtollige vuiligheid uit de nieren en de blaas, drijven de nierstenen en de kleine steentjes af en vooral het overgehaalde en noch meer de Rijnse brandewijn waar ze op gestaan hebben. WEEGBREE, te weten het zaad of gedroogd blad, opent de verstopping van de nieren en dat door een bijzondere kracht die ze heeft om dun te maken en af te vegen. STEENRUIT, die in de apotheek voor Venushaar gegeven wordt, verzacht de pijn van de nieren en de blaas, zet de stonden en het water af en zuivert de nieren zo geweldig dat er geloofd wordt dat ze de steentjes breekt. GLASKRUID is wat koelachtig en afvegend van kracht en te tezamen trekkend maar evenwel goed tegen de nierstenen, de rijzende steen en de droppelplas, hetzij van binnen ingenomen of van buiten opgelegd. GRASWORTELS, kweek, zijn matig verkoelend, verdrogend en van fijne delen, helpt diegene die slecht water kunnen maken en breekt de steenachtige beginselen in de blaas wat ook het zaad doet. ASPERGESWORTEL gestampt en met Rijnse wijn ingenomen verwekt water maken, ontlast de nieren van verstoppingen en pijn, drijft de steentjes af. Zonder dat men behoeft te geloven hetgeen Plinius schrijft in het 20ste boek van zijn ‘Natuurlijke Historiën in het 10de kapittel dat door zijn lang gebruik de blaas zou komen te verzweren. Vermeerderen daarboven het zaad en de lust om kwijt te worden. STEKENDE PALM die in de apotheken Ruscus genoemd wordt, zo met haar bittere wortel als met haar bladeren en bessen met wijn ingenomen laat water maken, geneest de druppelplas, drijft de nierstenen en de steentjes af, verwekt de stonden en geneest de geelzucht. De wortel van KRUISDISTEL of Eryngium is matig warm, maar zeer droog, geneest (83) het koliek en is zeer geschikt voor diegene die met de nierstenen, druppelplas of enig ander gebrek van de nieren of blaas gekweld zijn. Een Grieks geneesmeester, Aetius, getuigt een man gekend te hebben die door het gedurig gebruik van die wortel volkomen genezen is geweest van de nierstenen waar hij een lange tijd aan geleden had. KAMILLEN zo ingenomen, als van buiten gestoofd, verdrijven het koliek of pijn in de darmen en laten het water en nierstenen afschieten. Maar diegene die volgen, omdat ze heter en scherper zijn, worden voor dezelfde gebreken van de blaas en de nieren voor krachtiger gehouden. Alle CICERS zijn warm en droog in de eerste graad, doorsnijdend en afvegend van kracht. Ze openen de verstopping, laten water maken en zuiveren de nieren, breken de stenen van de nieren en de blaas, maar het allersterkst de zwarte en kleine, daarna de rode. TEREBINTEN of TERPENTIJN die wij tegenwoordig gebruiken is niet de echte van de ouden, maar alleen hars van Larix boom die evenwel in krachten met de echte overeen komt. De beste is wit en helder als een glas. Het verwarmt, vermurwt, verteert, zuivert en ontdoet de verstopping van het ingewand, voornamelijk van de nieren, opent de nauwe wegen, verwekt het water maken, weerstaat de verrotting, jaagt de steen en niersteen af als er twee of drie drachme ingeslikt wordt of voor diegene die niet doorzwelgen kan dan met wat van een eidooier smelten en dan met een half ons siroop van Althaea of andere en enig nat of gedistilleerd water opgedronken. Hiertoe is meestal in het gebruik de Veneetse terpentijn die veel helderder is dan de gewone en wordt door dr. Dodonaeus gehouden voor de vochtige hars van de witte dennenboom die in Italië Lagrimo heet. Die belast, om de terpentijn zeker te gebruiken, dat men zich voor het eerst in te geven, wast met enige verkoelende wateren, hetzij van weegbree, hetzij van sla om door hun verkoelende kracht de scherpte van de terpentijn wat te temmen en zijn hitte te matigen. Dan wij achten dit onnodig. Want hoe meer men het wast, hoe het wel blanker en witter wordt en daarom voor het oog aangenamer, maar er wordt daarmee ook zijn afvegende en zuiver makende kracht verminderd en afgewassen die veel in die kleine scherpte bestaat. Dit is net zoals sommige om de alsem zijn felle bitterheid te benemen en zo aangenamer te maken om die vier en twintig uren te weken in muskadelwijn of andere zoete wijn en dan daaruit te nemen en te laten drogen waardoor hij een grote rok van zijn werking uittrekt omdat de deugd en kracht, zoals de naarstige kruidbeschrijvers Lobel en Dodonaeus zelf wel aangewezen hebben. Dan de terpentijn mag wel gewassen ingegeven worden als men de witte vloed of het aflopen van het zaad wil tegen houden. BIJVOET die in wijn gekookt of gedroogd en gestampt of het sap met wijn ingenomen of ook van buiten met het afkooksel stoven of baden zet de nierstenen af en laat de steen breken. PIMPINELLE met wijn gedronken laat de steen breken en als het gekookt is helpt het de druppelplas. WILD VLAS of Linaria (dat hier om de stad in menigte voortkomt) is heet en droog in de derde graad, bitterachtig van smaak, ontdoet en zuivert de verstoppingen uit koude en slijmerige vochtigheden van de lever en milt, scheidt de groeiende nierstenen en drijft sterk (waarom het bij sommige Urinalis genoemd wordt) het water af waartoe zelfs ook zijn gedistilleerd water met groot voordeel gebruikt wordt in leverzuchtige, miltzuchtige en waterzuchtige. Adam Lonicerus schrijft dat als een drachme van de wortel met wijn of enig gedistilleerd water ingegeven wordt het de steen breekt en uit het lijf drijft. De bladeren, wortelen en vruchten en noch meer de zaden van Paliurus hebben een doorsnijdende kracht, geschikt om de steen te vermorzelen en het water af te drijven. Bij gebrek van die kan de steen van de jujube genomen worden. IJZERKRUID of Verbena is koel en droog met een tezamen trekking. Zijn afkooksel, sap, gedistilleerd water of gestampte wortel doen grote dienst aan de nierstenige. GULDEN ROEDE is warm en droog in de tweede graad, reinigend en afvegend met enige tezamen trekking. Ze verwekt het water maken, jaagt de nierstenen uit de nieren en breekt de steen. Arnoldus de Villanova, een oud geneesmeester, schrijft geprobeerd te hebben bij iemand, die met de steen in de blaas gekweld was en dit versnipperde kruid onder eieren geroerd ‘s morgens at, negen dagen achter elkaar en dat de steen daardoor kwam te breken. Maar dit is niet zo zeker. STEENBREEK heeft twee geslachten, het ene is groot en heet bevernaart, het ander is klein en wordt bevernelle genoemd. Hun wortels en zaad verwarmen en verdrogen in de derde graad en zijn bovendien heel dun en fijn van delen. Ze drijven het water veel krachtiger af dan de pimpernel, genezen de druppelplas, openen de (84) de verstopping van de lever, milt en vooral van de nieren en blaas, ze ontdoen en breken de stenen die daarin vast aan een zijn en zetten die met kleine stukjes af waardoor ze hun echte naam van steenbreken gekregen hebben. ZEEVENKEL die in de apotheken met de naam van Creta marina bekend is, is warm en droog in het begin van de derde graad, afvegend en zuiver makend. Van deze zijn de bladeren, zaad en wortels in het gebruik die of elk apart of alle tezamen in wijn gekookt en gedronken water laten maken, genezen de druppelplas, breken de steen van de nieren en helpen de geelzuchtige. STEENZAAD of PAARLKRUID die in de apotheken Milium Solis genoemd wordt is er in twee soorten, groot en klein, doch beide warm en droog tot in de tweede graad. Met wijn gedronken breekt het de steen, zet het water en nierstenen af en geneest de druppelplas. Vooral als er een half lood van dit gestampte zaad met vrouwenzog gedronken wordt is het voor de vrouwen die verlossen gaan een bijzondere en haastige hulp. Dan daartegen is het kleine steenzaad beter dan het grote. WATERKERS is opmerkelijk en werkelijk warm en droog, scherp van smaak en dun van delen, zet het water sterk af, helpt de koude plas, drijft de nierstenen uit de nieren en vermorzelt de steen. De meeste geneesmeesters gebruiken het afkooksel, maar foutief, omdat alle kracht bestaat in zeer fijne en salpeterachtige stof die in het koken vervliegt. Waarom het ‘t beste is dat ze in een stenen mortier gestampt en het sap met wijn uitgeperst wordt. NETELS zijn mede scherp en dun van delen en zo sterk afvegend dat ze de buik week maken, de verstopping van de nieren ontdoen en de stenen breken. Daartoe is noch krachtiger het sap van DOVE NETELEN met witte bloempjes. PRANGWORTEL of STALKRUID (zo genoemd omdat het water waar het of de wortel in gekookt is en de paarden te drinken gegeven wordt hun lang opgehouden plas laat voortkomen) gewoonlijk met de Griekse naam Ononis genoemd, is verwarmend en verdrogend in de derde graad, dun makend en doorsnijdend. Waardoor de schors en vooral van deze wortel die met wijn gemengd en ingenomen wordt het water laat lozen, de nierstenen afschieten en de steen breken. In veel landen wordt deze schors in suiker of honing gekonfijt. Sommige eten ook de jonge scheuten van het kruid voor ze stekelig worden en vooral de bovenste toppen voor salade, net als asperges, die ook in pekel of azijn bewaard en eveneens net als kappers of sautenelle op tafel komen. PETERSELIE opent de met haar bladeren, zaad en wortels de verstoppingen, verwekt het water maken, zuivert de nieren en de blaas en vermorzelt haar stenen, hetzelfde doet ze ook als het van buiten gestoofd of er in gebaad wordt. PETERSELIE van Macedonië is heet en droog in de derde graad, haar wortel en voornamelijk het zaad drijft het water af en als het opgedronken wordt verzacht het de pijn van de nieren en de blaas. VENKELWORTEL als ook de bovenste toppen zuiveren de onreinheid van de nieren en de blaas, laten water lozen en zowel van binnen ingenomen als van buiten er op leggen MAGGI is van wortels, bladeren en zaad warm en droog in het begin van de derde graad en dun van stof. De gedroogde wortels met wijn ingegeven versterken de maag, helpen die om de spijs beter te verteren en de onrijpe vochtigheden verteren en laten water lozen. Verdrijven mede de winderigheid en opblazing waartoe ook zeer nuttig zijn de groene bladeren die met wijn gestampt worden en het uitgeperste sap warm ingegeven. Het zaad heeft dezelfde krachten en daarboven verwekt het de maandstonden en drijft de nageboorte af, zuivert de nieren en de blaas. RADIJS, zowel de wortel als het zaad, heeft een afvegende kracht om de nieren te zuiveren, water af te zetten en de nierstenen te ontdoen en af te drijven. VOGELNEST, kroontjeskruid of wilde pastinaken, die niet zonder reden voor de Candische Daucus (Athamanta) gebruikt worden, zijn eerst door hun zaad en daarna mede door hun wortel verwarmend en verdrogend tot in de tweede graad meteen ook ontsluitend, openend en dun makend. Drijven het water zo sterk af dat ze meteen de nierstenen af zetten. SERMONTEINE of Seseli van Marseille, wiens zaad en wortels gewoonlijk maar gebruikt worden, is geschikt om het water te laten rijzen, de druppelplas te genezen en de stonden te verwekken. Al dezelfde kracht heeft mede het MOORSE SESELI KLISSEN, te weten de wortel, zet het water en de nierstenen af wat het zaad noch krachtiger doet zodat het ook de steen zelf breekt en vermorzelt. De scherpe en bitterachtige wortel van PIOEN die met wijn wordt ingenomen verzacht de pijn van de nieren en blaas, het zaad neemt in de kinderen de beginselen van steen weg (85) BREM, dat is de twijgjes of topjes, bloemen en vooral de zaden, zijn doorsnijdend en dun makend van krachten, zetten het water af en laten de steen in de nieren en blaas vermorzelen, meteen ook de stof waar ze van groeien uitjagen. JENEVERBESSEN zijn heet in de derde en droog in de tweede graad, verdunnen, openen en verteren. Zijn de maag en borst aangenaam, genezen de pijn van de zijden, zuiveren de nieren, zetten het water af en breken daarin de steen, maar als ze wat te veel gebruikt worden verwekken ze hoofdpijn. LAURIER bladeren en BAKELAAR helpen zo met stoven als baden de gebreken van de blaas, de schors van de wortel zuivert de nieren en vermorzelt de steen. KALMUS laat water maken, geneest de druppelplas en de gebreken van de blaas De wortel van CYPERUS of wilde galigaan doorsnijdt zonder scherpte, drijft het water en de nierstenen af. CARDAMOMUM van deze tijd (want we hebben het echte van de ouden niet) wordt gerekend voor heet en droog tot in de derde graad. Laat water maken, is goed tegen de druppelplas en de slapte of pijn van de nieren en breekt de steen, een drachme zwaar met de schors van laurierwortel en wijn ingegeven. MEMMEKENSKRUID of Lonicera caprifolium is geweldig heet en droog, laat met zijn bladeren en noch sterker met zijn vruchten of bessen het water lozen en drijft de steentjes af, maar te veel of te vaak ingenomen verwekt het bloedig water. Daarom moet het geenszins onbedachtzaam binnen het lijf gebruikt worden en vooral niet door de vruchtbare vrouwen die daardoor niet alleen onvruchtbaar worden, maar ook in nood van het kind verlossen. Evenwel raden sommige zwangere vrouwen aan die niet goed verlossen kunnen, het gewicht van een drachme van de bessen met wijn in te geven. En de geleerde professor van Montpellier, Rondelet, heeft het gebruik van dit kruid wederom vernieuwd om het baren lichter en korter te maken en geeft het water daarvan te drinken van anderhalf tot twee en drie ons toe met een drachme poeder van lavendelzaad. MISPELSTENEN die klein gestampt en met enig nat, zoals verhaald is, ingenomen worden verwekken het water, drijven de nierstenen uit de nieren en verminderen de steen van de blaas. Het is opmerkelijk, schrijft de Italiaanse Brasavolus, dat niet tegenstaande de mispelen (te weten de onrijpe) van tezamen trekkende en stoppende krachten zijn, het poeder evenwel de stenen in de nieren zeer laat afnemen wat hij zegt door de ervaring dat zelf ondervonden te hebben. In de galblaas van een OS groeit een murwe steen en als die in wijn gelegd wordt dat die terstond (dat heb ik ook gezien van diegene die uit de galblaas van een mens komen) geel kleuren. Deze wijn wordt alle dagen bijgegoten en zolang gedronken totdat de steen geheel verteerd is waarvan enige schrijven bevonden te hebben dat het de stenen laat breken. Dezelfde kracht heeft Lapis Judacius en andere stenen die uitvoeriger in ons steenstuk beschreven zijn. KREEFTENOGEN kunnen al hetzelfde en ook haar schelp die tot poeder gestampt of ook geheel in een pot tot as gebrand en met wijn of enig gedistilleerd water ingegeven wordt. Ik heb een man van Nijmegen gesproken die me een doosje vol van allerhande steentjes toonde en zei dat hij die het meeste kwijt geraakt is door wijn die hij gegoten had op verse en levende (want anders zei hij dat ze niet geschikt waren) kleine kreeften die daar in de Maas gevangen waren, gestampt en uitgeperst en dan gedronken. Dan omdat die hier niet zo vers komen, zo heb ik daarvan geen ervaring kunnen nemen. De KAKEN van een SNOEK als ook zijn VEL worden door sommige voor een groot en verborgen geneesmiddel geroemd tegen de steen en met wijn of enig steen brekend water ingegeven, waartoe ook gebruikt wordt het VLIES van een HOENDERMAAG. PISSEBEDDEN worden door de Franse geneesmeester Hollerius en onze Nederlandse Heurnius zeer geprezen om het water (waarvan ze gemakkelijk hun naam hebben) af te zetten en de stenige stoffen uit de nieren te drijven. Hollerius geeft er vijf in met drie ons water en schrijft dat ze wonderbaarlijk helpen diegene die met de steen in de nieren gekweld zijn. Heurnius laat ze stampen met zure wijn en hetgeen dan door een zeef gedaan is geeft hij te drinken. Dan dienen ze alle tevoren wel schoon met wijn gezuiverd te zijn. Hun wonderbare kracht om zelfs de stenen in de blaas te laten smelten en tot slijm te laten afgaan wordt zeer uitvoerig beschreven door de Italiaanse Augenius en noch nader van diegene die zegt het in zichzelf uitgeprobeerd en alzo bevonden te hebben, de Duitse Laurenbergh. De doorluchtige ridder Digby heeft me verklaard hetzelfde in andere gezien te hebben. SALPETER was er bij de ouden in drie vormen, natuurlijk, gemaakt en Aphronitrum wat was als de bloem van Nitrum en leek veel op de dauwachtige ruigte die aan de ziltige muren uitslaat. Wij hebben tegenwoordig maar een geslacht van Nitrum, te weten ongekookt Boreas wat enige houden voor gegraven Nitrum. Dit wordt klein gestampt en in een smeltkroes gedaan en met bloem van zwavel twee a drie maal uitgebrand en van zijn vettigheid gezuiverd en als het uitgegoten wordt is het zeer wit en aangenaam van kleur en wordt Sal Prunelle genoemd omdat het goed is voor de Prunella of bruine als het in de mond gehouden of er mee gespoeld wordt. Sommige evenwel gebruiken Salpeter liever onbereid omdat ze geloven dat hij door het branden van de zwavel enige kracht verliest. Salpeter is een bijzonder middel om door te snijden, te zuiveren en alle bederf te beletten en weg te nemen. Wordt meestal gebruikt in allerhande koortsen, inwendige ontstekingen, pleuris, keelblaren, in allerlei verstoppingen en vooral van de baarmoeder, nieren en blaas, laat het water en de nierstenen wakker afschieten als het van een half tot een geheel drachme met wat Rijnse wijn warm wordt gedronken. Men mag daar ook een half ons siroop Althaela Fern bij doen of enige andere naar de gelegenheid, maar geen olie van koperrood (dat anders onder anderen goed wordt gemengd) omdat salpeter en koperrood de kracht van sterk water tezamen brengen wat ons lichaam niet kan verdragen. (2) De voornaamste mengmiddelen die uit de verhaalde enkelvoudige in de apotheken klaar gemaakt staan zijn siroop van Venushaar, van limoenen, van heemstwortel, van Fernelis, van radijs, Electuarië Disapermaton en Lithontribon (olie van Heraclinum en suiker). Sommige hebben ook de wortels van kruisdistel en klissen gekonfijt (zo kunnen ook de anderen ingelegd worden) en het klissenzaad zoals vuurzaad in suiker gebakken. Enige trekken met malvezij een extract uit de prangwortel en distilleren er water uit. Welk water, met de extracten gemengd, het water sterk afzetten en de maandstonden bevordert en de verstopping van de milt en lever opent, maar boven alles de steen van de nieren en blaas vermorzelt en uitdrijft. Zo kan men ook gedistilleerd water houden van dezelfde prangwortel, van aardbeien, zwarte aalbessen, Alkekengi, jeneverbessen en andere. Dan altijd is er de olie van zoete en bittere amandelen te vinden waarvan Matthiolus de bittere voor de beste keurt. Andere prijzen daarboven de verse olie die uit hazelnoten geperst is. Dan de olie van schorpioenen, dat is bittere amandelolie waar schorpioenen in geweekt zijn, toont meer kracht om het water en de steentjes uit de blaas te drijven en vooral als het met kervel gesmoord is en op het geslacht gelegd is. Er worden ook dadelijk dranken klaar gemaakt die op verschillende manieren naar de gelegenheid, voorgeschreven worden, sommige om te verzachten, sommige om te zuiveren en de nierstenen of steen af te drijven waarbij men soms geschikt doen kan Oximel Scylliticum (azijn en water van Urginea). Zo kunnen ook poeders en conserven gemaakt worden op de wijze die nu meermaals is aangewezen. Als mede stovingen en baden, zo om de lendenen en zijdepijn te stillen als om de stenen te breken, van het afkooksel van de verhaalde enkelvoudige van wiens overschot met meel van fenegriek en gestampt zaad van heemstwortel en dergelijke met ganzen- of konijnenvet een goede pap gemaakt kan worden. Als ook een smering uit olie van leliën, kamillen, vrucht van laurier, Nardus, schorpioenen en terpentijn Sommige zijn ook zeer nuttig om in de klysma’s gemengd te worden, ja om alleen voor een verzachtende klysma te strekken nadat de vuiligheid tevoren uit de darmen gezuiverd is. |
Het XVIII. Capittel. Simpele Genees-middelen voor de Lijf-moeder, 1. Om haren onmatigen vloet op te houden, 2. Die te veel opgehouden wert te doen komen, 3. Om de Lijf-moeder te verstercken. 4. Hoe uyt de selvige de Mengel-middelen bereyt werden. Onder de genees-middelen, die behulpsaem voor de Lijf-moeder gehouden werden, stellen sommige haren onmatigen Vloet, sommige reynigen ende wasschen de selvige van de overvloedigheden, sommige strecken alleen tot de Versterckinghe. (1) Die den loop van de stonden teghen-houden, zijn meest al kout van aert, verdooven het Teel-zaet, betemmen de geyligheydt, ende houden (87) de Op-stijgingh teghen: anders en treckt oock de Lijf-moeder van Koude dinghen gantsch geen voordeel. PLOMPEN, insonderheydt die een witte wortel hebben, genesen de Vrouwen-vloet, beletten de geylighe droomen, ende verdooven het Teel-zaet. GRANAET-BLOEMEN door haren verkoelende, droogh-maeckenden, ende t’samen-treckende aert, houden de stonden, en andere Vloet tegen. Het Saet van SMACK in plaetsche van zout by de spijse gedaen, ende het af-sietsel te drincken gegeven, stopt de stonden der Vrouwen, ende haren witten vloet. Het selvighe doet oock het af-sietsel van de tacxkens ende noch stercker het sap uyt de bladeren ende jonge stelen geperst, ende in de Son gedrooght. Bereyden HERTS-HOREN, ende YVOIR tot geheel fijn poeyer gebragt, sijn seer dienstig voor Vrouwen die te seer verloopen, wegh vloeyen, ende met eenig bequaem nat ingenomen. PORCELEYN stelpt den Vrouwen-vloet, ende bedwinght de Geyligheydt, met haer Droomen. WEECHBRE verkoelt, ende verdickt, waer over sy alderhande Bloeden stelpt, ende gelijck sy den Buyck-loop, so houdt sy oock alderhande Vloet van den Lijf-moeder teghen, ende wert voor een Pessus tot de Opstijgingh van onderen opgesteken. Tot al ’t welcke DONDERBAERT oock dienstigh is, in den derden graed koel wesende, ende wat verdroogende. (2) Maer de Genees-middelen, die de stonden verwecken, sijn meestendeel heet in den derden graed, sonder even-wel geweldigh te verdroogen. Sodanighe zijn bitter en scherp van smaeck, welckers macht soo groot is, datse behoudens hare krachten, in de vergelegenste deelen konnen doordringhen, ende de mondekens van de Aderen ontsluyten, de Dicke vochtigheden verdunnen, ende de Taeye afvegen; ende eenighe door bysondere eygenschap met de stonden de Lijf-moeder van andere vuyligheydt suyveren. Onder de selvighe zijnder weynighe die de Nageboorte af-drijven. CAMILLE-BLOEMEN zijn werm ende droog in den eersten graed, dun van deelen, verterende ende pijn versachtende. Gedroncken ende ingebaedet, setten sy de stonden af, versachten de hardigheyt van de Lijf-moeder, ende verdrijven de windachtigheydt. BETONYE suyvert de Lijf-moeder, ende en versterckt niet te min, ende behout het Schepsel: is seer nut voor swangere Vrouwen, die den witten, ende vuylen Vloet hebben. LAURIER verwermt ende versacht, ende sijn af-sietsel werdt bequamelick gegoten in ’t badt voor de Vrouwen, alsoo hy oock sonder gevaer in bevruchte Vrouwen de vuyligheydt van de Lijf-moeder afveeght; hoe wel Plinius hier van anders oirdeelt. LELYE, wert met wortel, bladeren, ende bloem gebruyckt, gebraden ende met Olye van Rosen gestampt, ende van onderen ingesteken, versacht de Lijf-moeder, de selfde oock sachtelick suyverende. MATER, ofte Moeder-kruydt is heet in den derden, ende droogh in den tweeden graed, afvegende, suyverende, ende openende. Sy brenght groot behulp aen de gebreecken van de Lijf-moeder, verwekt de opgestopte Maent-stonden; ende in Badt gebruyckt versacht de hardigheydt van de Lijf-moeder, ende doet de Opstijging neder gaen. CLAVEREN, te weten de groote, ende wel-ruyckende, zijn heet, ende droogh in den derden graed. Sy setten het water gemackelick af, verwecken de stonden ’t zy ingegeven, ofte in een Pessus gebruyct, ende beletten het Opstijgen van de Lijf-moeder. De wortel van PEONYE, ende sijn swart saet, met wijn ingenomen, helpt de pijne ende Opstijging van de Lijf-moeder. CONFILIE DE GREYN is bequaem, soo ingenomen, als ingeseten om de Maent-stonden te verwecken, ende het Ontfangen te bevorderen. De Genees-middelen, die noch stercker de Maent-stonden verwecken, ofte de Lijf-moeder suyveren, zijn ondienstigh, ende schadelick voor een swanghere Vrouw, alsoo eenighe de Vrucht bederven. DICTAMMUM is heet ende droogh in den derden graed, seer fijn van stoffe. De bladeren ende wortel zijn bequaem om den stonden af te setten, doen gemackelick Baren, versachten de Na-ween, drijven de Nae-geboorte, ende doode Vrucht af, ’t zy met wijn inghenomen, ofte op ’t vyer geleyt, ende de beroockinghe daer af ontfanghen. Het beste, ende meeste wascht in ’t Eylant eertijdts Creta, ende teghenwoordigh nae de voornaemste Stadt (1) die hier met (2) Retimo in ’t verschiet afgebeelt is, Candia genoemt. Insonderheyt (88) groeyt het op den bergh Dicte, daer het oock den naem van voert: als mede aen een anderen bergh Ida genaemt. Daer van schrijft de poeete Virgilius 12. Aeneid, dat de geyten (andere segghen oock van Herten) de Geyten, als sy geschoten zijn, dat (3) kruyt eten, waer door de pylen terstont uyt-vallen, ende de wonden genesen. Ghelijck Virgilius daer van mede getuyght op de gemelte plaets, sprekende van den gequetsten Eutas. Daer Ida, dicht begroeyt van alderhande boomen, Haer tot het water neyght en spiegelt in de stroomen. Nam Venus haren gangh, en vonter seker kruyt, Dat meest uyt harde steen of op de rotsen spruyt: Het is van schoone veruw wanneer het plag te bloeyen Het aerdigh purper-root dat schijnter in te gloeyen. Sijn loof is jeughdigh groen, en van een groote kragt, Vermits het heylsaem is, en alle pijn versacht. De geyten van het wout die in het wilde leven, En op een harde klip of in de hooghten sweven. Die kennen dit gewas als haer een yser pranght, Of dat een stale schicht haer in de leden hanght. Want als van dit gewas de bange dieren eten, Soo wort het yser los, hoe diep het is geseten. En geeft hem uyt het vleysch. Dies zijn de geyten bly En springen in het wout van alle smerten vry. POLEYE is van seer dun-maeckende kracht, waer door het in-genomen, de Stonden, Nae-geboorte, ende doode Vrucht af drijft. Tot een badt, ofte stovingh gebruyckt, geneest de harde, ende verdraeyde Lijf-moeder. Ick gebruyck in plaets van de gemeene, de Herten-poley, als lieffelicker, ende krachtiger, daer in volgende mijn Meesters van Montpellier. MARIOLEYNEN in-gedroncken, ofte van onderen geset, verweckt de Maent-stonden. BASILICUM in salaet gegheten, suyvert de Lijf-moeder, ende verweckt lust tot by-slapen. OREGO doet met sijn dun-maeckende, ende openende kracht de Maendt-stonden voort-komen. MALROVE is de Vrouwe, die niet gesuyvert en werden, seer dienstigh, drijft de Stonden, ende nae de verlossinge de Nageboorte af, ende verlicht den Arbeyt. SCORDIUM ontsluyt de Lijf-moeder, verweckt de Stonden, ende wackert den Arbeyt ’t sy gedroncken, ofte daer in gebadet. BACCHARIS is soo lieffelick van reuck, dat men eertijdts van haer wortelen, gelijck Plinius betuyght, Welruyckende Salven plach te maecken, van de welcke oock gewach gemaeckt wert by den Grieckschen poeet van bly-eynde spelen Aristophanes. Is mede in voorlede tijden gehouden geweest voor bequaem om alle Tooveryen ende Besweringhen te beletten, ende de quade Tongen machteloos te maeken. Sulcx blijckt uyt de Prince van de Latijnsche poeeten Virgilius in sijn Herder-dichten --Baccare frontem Cingite, ne vati noceat mala lingua futuro ende daer hy ’t kint van den Borgemeester Asinius Pollio geluck wenscht At tibi prima puer nullo munuscula cultu, Errantesque hederas, passium cum Baccare tellus, Mixtaque ridenti colocasia sundet acantho. De wortel van onderen geset, doet de Lijf-moeder openen. BYVOET is werm in den tweeden, droogh in den eersten graed, dun van deelen, in-ghenomen, ofte tot stovinghen ende baden gebruyckt, set de maent-stonden af, opent de geslooten Lijf-moeder, doet de Nageboorte, ende doode Vrucht af-schieten. Zijn sap met Myrrhe gemengt, ende van onderen geset, treckt uyt al ’t gene in de Lijf-moeder overtolligh is. De Wortel van CYPERUS tot een stovinge bereyt, helpt de verkoude, ende beslooten Lijf-moeder ende verweckt de Maent-stonden VALERIAEN, is werm ende droogh in den tweeden graed, doet in een stovinge de stonden, ende het Water af-schieten. De Wortel ende het saet van ME-KRAPPE konnen van bovenen ende onderen de stonden, Nageboorte, ende doode Vrucht quijt maken. (89) SESELI geneest met Wortel, ende Saet de Opstijging van de Lijf-moeder: lost de Stonden, ende doode Vrucht. WYN-RUYT door snijt, ende verteert, set de Stonden af, verdrijft de opblasende geswellen van de Lijf-moeder in Olye gekoockt, ende ingespeut, verlost van opstijging, met Honing ghestampt, ende van onderen geset blust de Geyligheyt, ende ’t Zaet uyt. Het selfde doet het DAUCUS-SAET. CALAMINTHE is scherp ende bitterachtigh, dapper doorsnijdende, ende afvegende, drijft de Stonden soo sterckelick af, datse oock de doode Vrucht, ’t zy ingenomen, ’t zy van buyten gebruyckt, af-jaeght. SAVEL-BOOM is heet ende droog in den derden graed, ende dapper fijn van deelen, scherp, ende gheweldig doordringende. In Wijn gesoden, ende ghedroncken, doet soo sterckelijck Water-maken, datter ten laetsten bloet nae volght. Verweckt oock, indien yet anders, geweldighlijcken de Stonden, drijft de Nageboorte, wanneer sy de Vrucht niet terstont en volght, uyten lijve, als mede de doode Vrucht, dan is doodelijck voor de levende. ARISTOLOCHYE, soo wel de Ronde, als de Langhe, met Myrrhe, ende Peper inghenomen, ofte oock van onderen gheset, maeckt dat de Stonden, Nagheboorte, ende doode Vrucht af-schiet, ende reynight de Lijf-moeder van haer vuyligheyt. De Wortel van GENTIANE in-genomen, verdunt, veeght af, suyvert, ende opent de verstoptheydt: ende niet alleen in-ghenomen, maer oock ghesedt kan de Stonden, ende Nagheboorte uyt-sluyten. LISCH-WORTEL in een stovingh ghebruyckt, versacht ende opendt de Lijf-moeder, treckt de Stonden, ende op de wijse van een Set-pil, de doode Vrucht, ghelijck oock doet den HASEL-WORTEL. MYRRHE is dun-makende, ende sterck suyverende, versacht de verharde Lijf-moeder, ende opent die ghesloten is, set de Stonden ende doode Vrucht af, insonderheydt die Stacte ghenoemt wert. De welcke by Dioscorides anders niet en is, als de vettigheydt van Myrrhe met waters ghestampt, ende uytgheperst. By Serapio, ende d’ander Arabische Genees-meesters, als oock in de Winckels werdt het Styrax liquidà ghenoemt. Hare krachten volghen STYRAX ende BDELLUM. BEVERSWYN ofte Castoreum, is de swezer van een viervoetigh beest, een dogh niet seer ongelijck, dan korter van voeten, met vijf teenen, gelick de Bergh-muysen, Bever, Fiber, ende Castor genoemt. Het leeft te water, ende te lande, ende treckt uyt beyde sijn voedsel. Hier van is voor desen ghelooft gheweest, ende al van deftighe Schrijvers betuyght, dat als hy nae-gejaeght werdt, wetende de oirsaeck, zijn selven de swezeren af-bijt, ende alsoo ontkomt. Redimunt, seyt Cicero, se ea parte corporis, propter quam maxime expetuntur. Waer op mede slaet de Poëet Iuvenalis in zijn 12. Schimp-dicht De Bever heeft de kunst om Iagers af te weren,. Schoon dat hem in den loop sijn trage leden deren; Want als hy wort vervolght of wel verneken sit. Soo scheurt hy van hem af zijn edel manne-lidt. Het beest dat heeft verstant, en weet op vaste reden Dat hem de jager soeckt alleen om dese leden; En daerom lijt het pijn, en mist zijn liefste deel; Soo groot is sijn gedult, uyt liefde van ’t geheel. De landen by Pontus, dat men nu de Swarte Zee noemt boven Constantinopelen, plagten eertijts veel Beverswijn uyt te leveren, ghelijck oock de Poëet Virgilius getuyght in ’t eerste boeck van zijn Lant-winninghe; daer hy verhaelt, dat elck Landt volgens sijnen aert wat bysonders voort-brengt; wiens verssen aldus ghevolght zijn: Siet hoe dat yder lant heeft sijn bescheyden aert, En hoe het in de vrucht sijn wesen openbaert, De geelen Indiaen, uyt sijn vermaerde landen, Sent ons den Olifant, en syn yvoire tanden, Hondura geeft haer verw, Gunea ’t edel gout, En Pontus Beverswijn, en Belen ebben-hout; Het suycker Pharnanbouck, en uyt het lustig Suyden Koomt Wierook, Muskeljaet, en alle soete kruyden, Noch isser ander lant dat geeft ons root korael, Of sijd’, of sachte wol, of loot en vinnigh stael. Dit sagh den ouden tijt, dit weten onse dagen, Een lantschap kan alleen niet alle vrugten dragen, Een yder geeft het zijn’al naer het gaven heeft; So koomt het dat de mensch van al de werelt leeft. Waer op den uytlegger Servius gheschreeven heeft, dat het woordt Virosa Castorea beteyckent Vergiftigh Beverswijn. Want, seydt hy, al streckense vele voor een Genees-middel, soo scheyden evenwel de Swanghere Vrouwen door zijnen reuck van kindt. Maer is beeter dat Virosa verstaen wert van den zwaren ofte stercken reuck, (daerom oock by andere gheleghentheydt Castoreus odor, voor stinckende by Plinius ghebruckt) die het Beverswijn van hem geeft, waerom het oock Castoreum grave van den Poëet Lucretius, ende in ’t Griex Baryosmon, ende Bromodes, dat is Swaer van reuck, ende Stinckende (ghelijck die woorden mede wel uytgheleydt zijn by de Heer Claude Saulmaise, Ridder, ende Raets-heer van den Koningh van Vranckrijck, in zijn Plin. Observat. fol. 361. alwaer hy oock schrijft dat het woordt Virus by de Oude voor quade reuck, ofte stanck ghebruyckt wert) van Dioscorides gheheeten is. De selve Servius dwaeldt oock, als hy, siende op ’t ghene verhaeldt is, den (90) name van Castor treckt â castrando, van lubben: dewijl dat gheen Latijnsch, maer een Griecx woort is, ende Kastor komt van Gaster, dat is, buyck (waer van sommighe onse Gasten trecken, al of sy maer quamen om den buyck te vollen) die hy gansch dick, ende voor-uyt stekende heeft, ghelijck hy oock uytghebeeldt wert van den grooten Rechts-geleerde Alciatus in zijn 152. Sinne-beelt: alwaer hy mede volght het ghemeene ghevoelen van af-bijten, daer het nochtans al van oudts wederleydt is by Dioscorides, segghende dat de Swezeren van de Bevers, haer niet uytwaerts en begheven, ghelijck in de Bocken, maer datse, ghelijck in de swijnen, inghetrocken, ende vast aen ’t lijf staen, even-eens als de halve Pilaren in de muyr (want soo wert seer wel het Griecx woordt Proctupa van den wel-ghemelden Heere Saulmasse uytgheleydt in ’t Fransch en demie bosse, fol. 1047.) ende over sulcx onmoghelijck te wesen dat het beest daer by konde komen, om deselvighe af te bijten. Wat den aert van het Beverswijn belanght, ick vinde al veel meer der Schrijvers, die het voor vergiftigh ghekeurt hebben. De Poëet Lucretius heeft het selvighe in sijn 6. boeck af-ghebeelt met dese verssen: Est etiam magnis Heliconis montibus arbos, Floris odore hominem tetro consueta necare, Scilicet haecideo terries ex omnia surgunt; Multa modis multis multarum semina rerum Quod permista gerit tellus, permistaque tradit. Nocturmumque recens extinctum lumen, ubi acris Nidore offendit nares, consopit ibidem: Deycere ut privos qui morbus saepe recumbit, Et manibus nitidum teneris opus effluit eii, Tempore eo si odorata est, quo menstrua solvit. My en is oock niet onbekendt dat de Arabiers, ende de nieuwe Genees-meesters, haer volghende, mede ghewach maecken van het vergift van de Beverswijn, maer ick en kan niet denkken, dat sulcx anders siet, als op ’t ghene dat alreede bedorven, ende verrot is; want door de bedervinghe vervallen soodanighe dinghen lichtelick tot een quaetaerdighe, ende veninighe hoedanigheydt, ghelijck men siet aen Gerstighe Noten, ende dierghelijcke. Nu het Beverswijn kan seer lichtelick bederven, als vochtig, ende noch besloten zijnde in een blaesjen, te meer als het, om zijn vochtigheyt wel uyt te doen dampen, in gheen drooghe ende luchtighe plaets opghedroogt en wert. Maer anders wel waerghenomen zijnde, is het een seer bequaem Ghenees-middel voor alle koude Ghebrecken der Herssenen, set neder door zijnen stercken reuck de Lijf-moeder, die als een bysonder dier (ghelijck de wijsgierighe Plato spreeckt) in den buyck van de Vrouwen woeldt, ende wel-ruyckende dinghen volght, stinckende vliet. Met Foley in-ghenomen drijft het Stonden, doode Vrucht, ende Na-geboorte af. DUYVELS-DRECK wert ghenoemt nae zijnen grooten stanck, ende in Brabant met den drollighen naem Fierilonfansa in de winckels Assa foetida, mede van weghen de onaenghenamen reuck, waer door het bequaem is, om de Opstijgingh van de Lijf-moeder neder te setten. Het is een gom, ofte sap van seecker kruyt, dat noch niet wel bekendt en schijnt te wesen. Meest al de Kruyt beschrijvers houden het te komen van Laserpitium, uyt Syrien ofte Medyen, dan sulckx wert zeer gheleerdelick wederleyt van den nu meer wel-ghemelten Heere Saulmaise, fol. 360. van ’t selfde boeck. De gomme GALBANUM niet alleen van binnen ghebruyckt, maer oock buyten opgheleyt, doet de Stonden doode Vrucht scheyden. TACAMAHACA op een kool gheleydt zijnde, doet door haren zwaren reuck de Opstijginghe des Lijfs-moeders neder gaen, ende op de Navel plaester-ghewijs ghestreken, houdt de selvighe op haer plaets. Al ’t selfde doet oock de CARANNA. SAGAPENUM is een gomme, de welcke met Honigh-water in-ghenomen zijnde, de Stonden krachtigh afdrijft, maer de Vrucht hindert. OPOPONAX ondoedt, ende versacht de Opswellinghe, ende Hardigheydt van de Lijf-moeder van buyten opgeleyt zijnde, verweckt de Stonden, maer beschadight de Vrucht. (3) De Genees-middelen, die ghehouden werden de Lijf-moeder te verstercken, zijn tweederhande. Sommighe gheven aen de selvighe kracht, ende behouden het Schepsel, andere onderhouden haer met een ghematighde wermte, ende verterende vloeyende vuyligheydt, zijn bitterachtigh ende welruyckende, op datse te ghelijck zouden openen, de natuyrlijcke Wermte als aenblasen ende door de lieffelijckheydt van den reuck de Lijf-moeder vermaecken. Van den eerste slagh zijn. HERTS-TONGE, in de Apoteecken met den naem van Bistorta bekendt, is matelijck koel, ende droogh, stelpt door zijn t’samen-treckende kracht de Stonden, versterckt de Lijf-moeder, behoudt ende onderhout het Schepsel, soo van buyten als van binnen gebruyckt met Noten Muscaet ende Nagelen. CORAEL soo in-ghenomen, als van onderen geset, hout de Stonden tegen, ende geeft kracht aen de Lijf-moeder, ende de Vrucht. COSTUS heeft een verwermende kracht, verweckt het Water-maken, drijft de Maent-stonden af, suyvert de onsuyverheydt van de Lijf-moeder soo in stovinghen, als beroockinghe ghebruyckt (91) Helpt oock tot het ontfanghen. NAGELEN ’t zy in-ghenomen met milde Wijn, ’t zy van onderen geset, versachten de Opstijginghe, ende verquicken soo de Lijf-moeder, als oock de Vrucht. NOTEN MUSCAET, ende FOELYE hebben de selvighe kracht. SPICA NARDI verteert de onsuyvere Vochtigheydt, ende vloedt van de Moeder, ende helpt met roocken tot de Vruchtbaerheydt. STYRAX suyvert mede door het roocken de Lijf-moeder, de selvighe oock verdroogende, ende versterckende, bedwinght de Opstijginghe, ende bereydt tot het Ontfangen. AMBER-STEEN in-ghenomen, ende gheroockt, heeft kracht om de Lijf-moeder, die al te vochtigh is, op te drooghen, ende te beletten datter quade vochtigh-heden groeyen. Daer-en-boven versterckt hy, ende helpt tot lichter Ontfanghen. NARDUS-SAET gheroockt, doet de Stonden, die van weghen haer dickte ende taeyigheydt opgestopt zijn, voort-komen, verwermt, drooght, ende versterckt de Lijf-moeder. CALMUS soo gedroncken, geset, als geroockt, set de Stonden af, drooght, ende verquickt de Lijf-moeder. BENZONY verteerdt met zijnen verdunnenden damp gheroockt ofte gheleydt, neemt wech de vloedt van de Lijf-moeder, ende versterckt de selvighe, als oock alle Zenuachtige deelen. MUSKELJAET, AMBER ende ZIVET, soo in-ghenomen, als van onderen ghesedt, verwecken, ende gheven kracht tot byslapen, verquicken met haren reuck de Lijf-moeder, de selve oock droogende, ende versterckende, helpen daer-en-boven tot het Ontfanghen. Sommighe gebruycken oock van onderen tot de Opstijgingh, dan alsoo sulckx niet en kan gheschieden, of den reuck stijght nae bovene in den neus, soo en zoude ick dat niet geraden vinden. (4) De Menghel-middelen, die strecken om de Lijf-moeder te verkoelen, ende haer overtollighe Stonden teghen te houden, zijn in den Apoteeck, Syroop van Queen, van Porceleyn, van Suyringh, van Weechbre, van Myrthus, die men kan menghen met Water van de selfde Cruyden: Trochisci de Terra Sigillata, de Spodio, de Succino: Olye van Rosen, van Plompen, van Myrthus: Ung. Comitissae. Men kan oock op staende voet maecken eenighe Poejers van Corael, Paerlen, Bloet-steen, Amber-steen, ende Bereyden Herts-horen, ofte de voorsz. Trochisci, ende menghen de selvighe met Quee-kruyt, Conserf van Rosen, van Acacia, ofte eenighe andere t’samen-treckende Seker Vrouw, die soo stercken vloet hadde, datse by nae ghestadigh van haer selven gingh, werde gheholpen, met Weechbre-water, ende Roode wijn, van elckx 3 lepels, gheslagen onder een Doeyer van een Ey, ende licht opghesoden, alledaegh des morghens in-ghenomen, ende daer van wat opgheslapen. Het was naulijcx twee drie daghen ghedaen, of de Vrouw bleef ghenesen. Het welck Dr. Foreest schrijft by hem dickwils alsoo bevonden te zijn. Onse Vroukens hebben onder haer voor wat heymelickx teghen den overtollighen Vloedt nae een misdracht, Geroockt Vleysch, dat ten minsten een jaer out is, het welck sy kleyn ghesneden in een aerde pan op ’t vyer drooghen, om tot poeyer te brenghen, dat gheven sy in met Rooden wijn, die wat t’samen-treckende is. Dit is een seer goet Genees-middel, ende niet minder dienstigh voor den Rooden loop, die ick weet daer mede gheholpen te zijn, nae dat andere dingen te vergeefs ghebesicht waren. Tot het selfde ghebruycken sy oock een gedrooghde en gestoote Ockernoot, driemael met Bier ofte Roode wijn ingegheven. Men kan mede een Hippocras maecken op dese manier, N. Caneel, 1 once, Roode Roosen, 1 Drachme, andel-hout, Sp. Aromat, Ros. Diarhod, van elcx een half drachme. Roode-Wijn, 1 pinte. Te samen gheweyckt, ende door een Hippocras-sack met suycker gheleckt. Die het koelder begeert, magh in plaetse van Wijn, Weegbre-water, ofte dierghelijcke, nemen, nae gheleghentheydt. Van buyten kan men maecken een Plaester van Bolus in Azijn gewassen, 5 oncen, Draken-bloet, Mastick, van elcx 1 once, Cypres-noten, Galnoten, Rosen, Granaet-bloemen, van elcx 1 loot; Alles kleyn ghewreven, ende ghemengt met soo veel Ung. Comitissae, ende Wasch, als genoch is tot de lijvigheydt ende stijvigheyt van een Plaester. Men zoude oock konnen nemen Boone-meel, onder de slijmerigheyt van Gom, ofte Dragant vermenght, ende dat Plaesters ghewijs op de Lendenen, ende ’t Ghemacht gheleydt. Vorder om de Maent-stonden te verwecken, ende de Lijf-moeder te suyveren, werden in de winckels ghereet ghehouden Syroop van Venus-hayr, van Ysoop, van Malrove, van het Sap van Byvoet, ende de ghemengde van Gradi; Elect. Diacalaminthes; Trochisci de Myrrha, die oock de Nagheboorte afdrijven, ende de Pillen van Sagapenum die mede kracht hebben, om een doodt kint quijt te maken. Voor de Stonden is seer bequaem dit Vrouwen-poeyr: N Saet van Seseli, Cumijn, Fenckel, Savel-boom van elcx 1 once. Galigaen, Zedoar, Foelye, Nagelen, van elcx 1 drachme. Caneel een half loot, Saffraen 1 scrupel. Hier van zal men alle morghen een vierendeel loots in nemen met werme Wijn, ende Suycker. Ick heb hier toe in ’t ghebruyck het volghende Poeyer, het welck wel om te besigen, ende (92) gantsch ghereet valt, alsoo het in een doosken in de sack ghedraghen, ende uyt de hant gegeten kan werden: N. Rauw Stael, ofte Naelden-vijlsel fijn als stof op een marbersteen ghewreven, 1 loot. Baneel 1 once, Zuycker 2 oncen: Alle gader tot een kleyn Poeder onder malkander vermenght. Soo kan oock van buyten de Stovingh in ’t werck ghesteldt werden, van de ghemelte Cruyden ghekoockt, ende ’t selfde kan mede dienen om van onderen in te speuten. Ghelijck men oock een Pessus maecken kan van de wortels van Dictamnus, Aristolchye, Gentiane, van Myrrhe, Styrax, ende Alaë, met Termenthijn te samen ghebracht. Om te doen verlossen, als het kint wel ghekeert is, ende de Weens achter blijven, heb ick altijdt seer goet ghevonden, het volghende Poerken met ghesuyckerden Rhijnschen wijn ingegheven, N. Troch. de Myrrha, een half drachme, Boraes van Venetien 1 scrupel, Saffraen 5 azen. Een Portugijs Genees-meester Amatus prijst seer het volghende, ’t welck niet veel het mijne verschilt: N. Caneel, de Myrrha, van elcx een half drachme, Saffraen een half scrupel. De Francoische professor Rondelet hiel voor best het volgende Drancxken, N. Saet van Lavender, twee drachme, van Weechbr, Endivye, van elcx 2 scrupels. Tot poeyer ghestooten ende met Water van Memmekens kruyt, ende Endivye ingegheven. Onsen Lobel verheft de kracht van dit Poerken, selver oock om een doodt kindt af te drijven: N. Cons. Alkermes, Saet van Lavender, Weechbre, Endivye, van elcx 2 scrupels, Troch de Myrrha, Boraes, van elcx 1 scrupel. Met wat Byvoet-Water, ende Wijn in-ghegheven. De selfde prijst oock het volghende: N. Boraes, anderhalf drachme. Caneel, 2 scrupels. Saffraen, 5 azen, inghegeven als boven. Eyndelick om de Lijf-moeder te verstercken, ende het Ontfangen te bevorderen, zijn in den Apoteeck El. de Gemmis, Aromaticum, Diasatyrium, de Wortels van Satyrium, ende Eryngium gheconfit. Men mach oock een Roocksel maeken van Nardus-saet 1 loot, Styrax Calamitha, Amber-steen, Calmus, Spicanardi, van elcx 3 drachme; Rode Rosen, 2 drachme, Gestooten, ende daer mede geroockt, Ofte desen Pessus: N. Benzoin, Lischwortel, Roode Roosen, van elcx 1 loot, Zivet, Amber, Muskeljaet, van elcx 3 azen, Gestooten, ende in een doecxken gebonden voor een popgen om te setten. |
Het XVIII Kapittel. Enkelvoudige geneesmiddelen voor de baarmoeder. 1. Om haar onmatige vloed op te houden, 2. Die te veel opgehouden wordt te laten komen, 3. Om de baarmoeder te versterken. 4. Hoe daaruit mengmiddelen gemaakt worden. Onder de geneesmiddelen die voor de baarmoeder behulpzaam gehouden worden, stellen sommige haar onmatige vloed, sommige reinigen en wassen die van de overvloedigheden, sommige strekken alleen tot de versterking. (1) Die de loop van de stonden tegenhouden zijn meestal allen koud van aard, verdoven het teeltzaad, temmen de geiligheid en houden (87) de opstijging tegen, anders trekt ook de baarmoeder van koude dingen gans geen voordeel. PLOMPEN, en vooral die een witte wortel hebben, genezen de vrouwenvloed, beletten de geile dromen en verdoven het teeltzaad. GRANAATBLOEMEN door hun verkoelende, droog makende en tezamen trekkende aard houden ze de stonden en andere vloed tegen. Het zaad van SUMAK in plaats van zout bij de spijs gedaan en het afkooksel te drinken geven, stopt de stonden van de vrouwen en hun witte vloed. Hetzelfde doet ook het afkooksel van de takjes en noch sterker het sap dat uit de bladeren en jonge stelen geperst en in de zon gedroogd wordt. Klaar gemaakt HERTSHOREN en IVOOR die tot heel fijn poeder gebracht zijn, zijn zeer nuttig voor vrouwen die te zeer verlopen, weg vloeien als het met enig geschikt nat ingenomen wordt. POSTELEIN stelpt de vrouwenvloed en bedwingt de geilheid met haar dromen. WEEGBREE verkoelt en verdikt waardoor ze allerhande bloeden stelpt en net zoals ze de buikloop zo houdt ze ook allerhande vloed van de baarmoeder tegen en wordt voor een pessarium tegen de opstijging van onderen opgestoken. Tegen alles waartegen DONDERBAARD ook nuttig is, die is in de derde graad koel en wat verdrogend. (2) Maar de geneesmiddelen die de stonden verwekken zijn meestal heet in de derde graad zonder evenwel geweldig te verdrogen. Zodanige zijn bitter en scherp van smaak wiens macht zo groot is dat ze hun krachten behouden en in de ver gelegen delen kunnen doordringen en de mondjes van de aderen ontsluiten, de dikke vochtigheden verdunnen en de taaie afvegen en enige die door bijzondere eigenschap met de stonden de baarmoeder van andere vuiligheid zuiveren. Onder die zijn er weinig die de nageboorte afdrijven. KAMILLEBLOEMEN zijn warm en droog in de eerste graad, dun van delen, verterend en pijn verzachtend. Gedronken en er in baden zetten ze de stonden af, verzachten de hardheid van de baarmoeder en verdrijven de winderigheid. BETONIE zuivert de baarmoeder en versterkt niettemin en behoudt het schepsel, is zeer nuttig voor zwangere vrouwen die de witte en vuile vloed hebben. LAURIER verwarmt en verzacht en zijn afkooksel wordt geschikt gegoten in het bad voor de vrouwen omdat het ook zonder gevaar in bevruchte vrouwen de vuiligheid van de baarmoeder afveegt, hoewel Plinius hiervan anders oordeelt. LELIE wordt met wortel, bladeren en bloem gebruikt, gebraden en met olie van rozen gestampt en van onderen ingestoken, verzacht de baarmoeder en zuivert die ook zachtjes. MATER of moederkruid is heet in de derde en droog in de tweede graad, afvegend, zuiverend en openend. Ze brengt grote hulp aan de gebreken van de baarmoeder, verwekt de opgestopte maandstonden en in bad gebruikt verzacht het de hardheid van de baarmoeder en laat de opstijging neder gaan. KLAVERS, te weten de grote en wel riekende, zijn heet en droog in de derde graad. Ze zetten het water gemakkelijk af, verwekken de stonden hetzij ingegeven of in een pessarium gebruikt en beletten het opstijgen van de baarmoeder. De wortel van PIOEN en zijn zwart zaad dat met wijn ingenomen wordt helpt de pijn en opstijging van de baarmoeder. CITROENKRUID is geschikt als het zo ingenomen of als er ingezeten wordt om de maandstonden te verwekken en het ontvangen te bevorderen. De geneesmiddelen die noch sterker de maandstonden verwekken of de baarmoeder zuiveren zijn ondienstig en schadelijk voor een zwangere vrouw omdat enige de vrucht bederven. Origanum dictamnus is heet en droog in de derde graad en zeer fijn van stof. De bladeren en wortel zijn geschikt om de stonden af te zetten, laten gemakkelijk baren, verzachten de naweeën, drijven de nageboorte en dode vrucht af, hetzij met wijn ingenomen of op het vuur gelegd en de rook daarvan te ontvangen. Het beste en meeste groeit in het eiland dat eertijds Creta en tegenwoordig naar de voornaamste stad (1) die hier met (2) Retimo in het verschiet afgebeeld is en Candia genoemd wordt. Vooral (88) groeit het op de berg Dicte waarvan het ook de naam voert als mede aan een andere berg die Ida heet. Daarvan schrijft de poëet Vergilius in 12 Aeneid dat de geiten (anderen zeggen ook van herten) als ze geschoten zijn dat (3) kruid eten waardoor de pijlen terstond uitvallen en de wonden genezen. Zoals Virgilius daarvan mede getuigt op de vermelde plaats en spreekt van de gekwetste Eutas; ‘Daar Ida dicht begroeid van allerhande bomen zich tot het water neigt en spiegelt in de stromen. Nam Venus haar gang en vond er zeker kruid dat meestal uit harde steen of op de rotsen spruit. Het is van schone kleur wanneer het plag te bloeien, het aardig purperrood dat schijnt er in te gloeien. Zijn loof is jeugdig groen en van een grote kracht omdat het heilzaam is en alle pijn verzacht. De geiten van het woud die in het wild leven en op een harde klip of in de hoogte zweven. Die kennen dit gewas als in hen een ijzer prangt of dat een stalen schicht in hun leden hangt. Want als van dit gewas de bange dieren eten dan wordt het ijzer los, hoe diep het is gezeten en begeeft zich uit het vlees. Dus zijn de geiten blij en springen in het woud van alle smarten vrij’. POLEI is van zeer dun makende kracht waardoor als het ingenomen wordt de stonden, nageboorte en dode vrucht afdrijft. Als een bad of stoving gebruikt geneest het de harde en verdraaide baarmoeder. Ik gebruik in plaats van de gewone de hertenpolei omdat die liefelijker en krachtiger is en volg daarin mijn meesters van Montpellier. MARIOLEIN opgedronken of van onderen gezet verwekt de maandstonden. BASILICUM in salade gegeten zuivert de baarmoeder en verwekt lust tot bijslapen. OREGO doet met zijn dun makende en openende kracht de maandstonden voort komen. MALROVE is de vrouwen die niet gezuiverd worden zeer nuttig, drijft de stonden en na de verlossing de nageboorte af en verlicht de verlossing. SCORDIUM ontsluit de baarmoeder, verwekt de stonden en wakkert de arbeid aan, hetzij gedronken of daarin baden. BACCHARIS is zo liefelijk van reuk dat men eertijds van haar wortels, zoals Plinius betuigt, wel riekende zalven plag te maken waarvan ook gewag gemaakt wordt bij de Griekse poëet van blije einde spelen Aristophanes. Is mede in vroegere tijden gehouden geweest voor geschikt om alle toverijen en bezweringen te beletten en de kwade tongen machteloos te maken. Zulks blijkt uit de prins van de Latijnse poëten Vergilius in zijn herdersdichten; ‘---Baccare frontem Cingite, ne vati noceat mala lingua futuro’ en waar hij het kind van de burgemeester Asinius Pollio geluk wenst ‘At tibi prima puer nullo munuscula cultu, errantesque hederas, passium cum Baccare tellus, mixtaque ridenti colocasia sundet acantho’. De wortel van onderen gezet laat de baarmoeder openen. BIJVOET is warm in de tweede en droog in de eerste graad, dun van delen, ingenomen of tot stovingen en baden gebruikt zet het de maandstonden af, opent de gesloten baarmoeder, laat de nageboorte en dode vrucht afschieten. Zijn sap met Myrrha gemengd en van onderen gezet trekt al hetgeen in de baarmoeder overtollig is uit De wortel van CYPERUS tot een stoving gemaakt helpt de verkouden en besloten baarmoeder en verwekt de maandstonden. VALERIAAN is warm en droog in de tweede graad, laat in een stoving de stonden en het water afschieten. De wortel en het zaad van MEEKRAP kunnen van boven en van onderen de stonden, nageboorte en dode vrucht kwijt maken. (89) SESELI geneest met wortel en zaad de opstijging van de baarmoeder, lost de stonden en dode vrucht. WIJNRUIT doorsnijdt en verteert, zet de stonden af, verdrijft de opblazende gezwellen van de baarmoeder als het in olie gekookt en ingespoten wordt, verlost van opstijging en als het met honing gestamp en van onderen gezet wordt blust het de geiligheid en het zaad uit. Hetzelfde doet het DAUCUS ZAAD. CALAMINTHE is scherp en bitterachtig, dapper doorsnijdend en afvegend, drijft de stonden zo sterk af dat ze ook de dode vrucht, hetzij ingenomen, hetzij van buiten gebruikt, afjaagt. SAVELBOOM is heet en droog in de derde graad en dapper fijn van delen, scherp en geweldig doordringend. In wijn gekookt en gedronken laat het zo sterk water maken dat er tenslotte bloed na volgt. Verwekt ook, als iets anders, geweldig de stonden, drijft de nageboorte wanneer ze de vrucht niet terstond volgt uit het lijf als mede de dode vrucht, dan is dodelijk voor de levende. ARISTOLOCHIA en zowel de ronde als de lange met Myrrha en peper ingenomen of ook van onderen gezet maakt dat de stonden, nageboorte en dode vrucht afschiet en reinigt de baarmoeder van haar vuiligheid. De wortel van GENTIAAN ingenomen verdunt, veegt af, zuivert en opent de verstoppingen en niet alleen ingenomen, maar ook gezet kan de stonden en nageboorte uitsluiten. LISWORTEL in een stoving gebruikt, verzacht en opent de baarmoeder, trekt de stonden en op de wijze van een zetpil de dode vrucht uit, net zoals ook de HAZELWORTEL doet. MYRRHE is dun makend en sterk zuiverend, verzacht de verharde baarmoeder en opent die gesloten is, zet de stonden en dode vrucht af en vooral die Stacte genoemd wordt. Die bij Dioscorides niets anders is als de vettigheid van Myrrha met water gestampt en uitgeperst. Bij Serapio en de andere Arabische geneesmeesters als ook in de winkels wordt het Styrax liquida genoemd. Haar krachten volgen STYRAX en BDELLIUM. BEVERZWIJN of Castoreum zijn de ballen van een viervoetig beest die veel op een dog lijkt, dan korter van voeten met vijf tenen, zoals de bergmuizen, die bever, Fiber en Castor genoemd wordt. Het leeft te water en te lande en trekt uit beide zijn voedsel. Hiervan is werd geloofd en alle deftige schrijvers getuigen dat als hij nagejaagd wordt en de oorzaak weet zichzelf zijn ballen af bijt en alzo ontkomt. ‘Redimunt’, zegt Cicero, ‘se ea parte corporis, propter quam maxime expetuntur’. Waarop mede slaat de poëet Juvenalis in zijn 12de schimpdicht; ‘De bever heeft de kunst om jagers af te weren ofschoon hem in de loop zijn trage leden deren. Want als hij wordt vervolgd of goed klem zit, dan scheurt hij zijn edel mannelijk lid van zich. Het beest dat heeft verstand en weet op vaste reden dat de jager hem alleen om deze leden zoekt. En daarom lijdt het pijn en mist zijn liefste deel, zo groot is zijn geduld uit liefde voor het geheel’. De landen bij Pontus, die men nu de Zwarte Zee noemt boven Constantinopel, plachten eertijds veel beverswijn uit te leveren zoals ook de poëet Virgilius getuigt in het eerste boek van zijn landwinning waar hij verhaalt dat elk land volgens zijn aard wat bijzonders voortbrengt en wiens verzen aldus gevolgd zijn: ‘Ziet hoe dat elk land heeft zijn bescheiden aard en hoe het in de vrucht zijn wezen openbaart, de gele Indiaan zendt ons uit zijn vermaarde landen de olifant en zijn ivoren tanden, Honduras geeft haar kleur en Guinea het edele goud en Pontus beverswijn en Belen ebbenhout. Het suiker Pharnanbouck en uit het lustig Zuiden komt wierook, muskus en alle zoete kruiden, noch is er een ander land dat geeft ons rood koraal of zijde of zachte wol of lood en vinnig staal. Dit zag de oude tijd, dit weten onze dagen, een landschap kan alleen niet alle vruchten dragen en elk geeft het zijne al naar het gaven heeft en zo komt het dat de mens van de hele wereld leeft’. Waarop de uitlegger Servius geschreven heeft dat het woord Virosa Castorea giftig beverswijn betekent. Want, zegt hij, al strekken ze vele voor een geneesmiddel, toch scheiden evenwel de zwangere vrouwen door zijn reuk van het kind. Maar het is beter dat Virosa begrepen wordt van de zware of sterke reuk (daarom ook bij een andere gelegenheid Castoreus odor dus voor stinkend bij Plinius gebruikt) die het beverswijn van zich geeft waarom het ook Castoreum grave door de poëet Lucretius en in het Grieks Baryosmon en Bromodes, dat is zwaar van reuk en stinkend (zoals die woorden mede wel uitgelegd zijn door de heer Claude Saulmaise, ridder en raadsheer van de koning van Frankrijk in zijn Plinius Observation fol. 361 waar hij ook schrijft dat het woord Virus bij de ouden voor kwade reuk of stank gebruikt werd) van Dioscorides genoemd is. Dezelfde Servius dwaalt ook als hij ziet op hetgeen verhaald is en de (90) naam van Castor trekt van â castrando, van castreren, omdat dat geen Latijns, maar een Grieks woord is en Kastor komt van Gaster, dat is buik (waarvan sommige onze gasten trekken alsof ze maar kwamen om de buik te vullen) die hij gans dik en vooruit stekend heeft zoals hij ook uitgebeeld wordt door de grote rechtsgeleerde Alciatus in zijn 152ste zinnebeeld waar hij mede de algemene mening van afbijten volgt waar het nochtans al vanouds weerlegd is door Dioscorides die zegt dat de ballen van de bevers zich niet naar buiten begeven, zoals in de bokken, maar dat ze zoals in de zwijnen ingetrokken en vast aan het lijf staan eveneens als de halve pilaren in de muur (want zo wordt zeer goed het Griekse woord Proctupa door de wel vermelde heer Saulmasse uitgelegd in het Frans en demie bosse, folio1047) en dat het daardoor onmogelijk is dat het beest daarbij kan komen om die af te bijten. Wat de aard van het beverswijn aan gaat, ik vind al veel meer schrijvers die het voor vergiftig gekeurd hebben. De poëet Lucretius heeft het in zijn 6de boek uitgebeeld met deze verzen: ‘Est etiam magnis Heliconis montibus arbos, floris odore hominem tetro consueta necare, scilicet haecideo terries ex omnia surgunt. Multa modis multis multarum semina rerum quod permista gerit tellus, permistaque tradit. Nocturmumque recens extinctum lumen, ubi acris nidore offendit nares, consopit ibidem. Deycere ut privos qui morbus saepe recumbit, et manibus nitidum teneris opus effluit eii, tempore eo si odorata est, quo menstrua solvit’. Het is me ook niet onbekend dat de Arabieren en de nieuwe geneesmeesters die hen volgen mede gewag maken van het vergif van de beverswijn, maar ik kan niet denken dat zulks alleen ziet op hetgeen dat alreeds bedorven en verrot is want door de bederving vervallen zodanige dingen gemakkelijk tot een kwaadaardige en venijnige hoedanigheid zoals men ziet aan garstige noten en dergelijke. Nu het beverswijn kan zeer gemakkelijk bederven omdat het vochtig en noch besloten is in een blaasje, temeer als het om zijn vochtigheid goed uit te laten dampen niet in een droge en luchtige plaats opgedroogd wordt. Maar zoals het anders wel waargenomen wordt is het een zeer geschikt geneesmiddel voor alle koude gebreken van de hersens, zet door zijn sterke reuk de baarmoeder neer die als een bijzonder dier (zoals de wijsgerige Plato spreekt) in de buik van de vrouwen woelt en wel riekende dingen volgt en stinkende vliet. Met foelie ingenomen drijft het stonden, dode vrucht en nageboorte af. DUIVELSDREK wordt genoemd naar zijn grote stank en in Brabant met de drollige naam fierilonfansa, in de winkels Ferula asafoetida, mede vanwege de onaangename reuk waardoor het geschikt is om de opstijging van de baarmoeder neer te zetten. Het is een gom of sap van zeker kruid dat noch niet goed bekend schijnt te wezen. Meest alle kruidbeschrijvers houden het er op dat het komt van Laserpitium uit Syrië of Medië, dan zulks wordt zeer geleerd weerlegd door de nu meer wel vermelde heer Saulmaise in folio 360 van hetzelfde boek. De gom GALBANUM wordt niet alleen van binnen gebruikt, maar ook buiten opgelegd, laat de stonden en dode vrucht scheiden. TACAMAHACA die op een kool gelegd wordt laat door haar zware reuk de opstijging van de baarmoeder neer gaan en als het op de navel pleistergewijs gestreken wordt houdt ze die op haar plaats. Al hetzelfde doet ook de CARANNA. SAGAPENUM, een gom die met honigwater ingenomen wordt en de stonden krachtig afdrijft, maar de vrucht hindert. OPOPONAX ontdoet en verzacht de opzwelling en hardheid van de baarmoeder en als het van buiten opgelegd wordt verwekt het de stonden, maar beschadigt de vrucht. (3) De geneesmiddelen die gehouden worden om de baarmoeder te versterken zijn er in twee vormen. Sommige geven daaraan de kracht en behouden het schepsel, andere onderhouden haar met een gematigde warmte en verteren de vloeiende vuilheid, die zijn bitterachtig en wel riekende opdat ze tegelijk zouden openen de natuurlijke warmte als aanblazen en door de liefelijkheid van de reuk de baarmoeder vermaken. Van de eerste slag zijn. HERTSTONG die in de apotheken met de naam van Bistorta bekend is, is matig koel en droog, stelpt door zijn tezamen trekkende kracht de stonden, versterkt de baarmoeder, behoudt en onderhoudt het schepsel, zo van buiten als van binnen gebruikt met noten muskaat en nagelen. KORAAL, zo ingenomen als van onderen gezet, houdt de stonden tegen en geeft kracht aan de baarmoeder en de vrucht. COSTUS heeft een verwarmende kracht, verwekt het water maken, drijft de maandstonden af, zuivert de onzuiverheid van de baarmoeder zowel in stovingen als berokingen te gebruiken (91) Helpt ook tot het ontvangen. NAGELEN, hetzij ingenomen met milde wijn, hetzij van onderen gezet, verzachten de opstijging en verkwikken zo de baarmoeder als ook de vrucht. NOTEN MUSKAAT en FOELIE hebben dezelfde kracht. SPICA NARDI verteert de onzuivere vochtigheid en vloed van de baarmoeder en helpt met roken tot de vruchtbaarheid. STYRAX zuivert mede door het roken de baarmoeder, verdroogt en versterkt die ook, bedwingt de opstijging en maakt klaar tot het ontvangen. AMBERSTEEN ingenomen en gerookt heeft kracht om de baarmoeder die al te vochtig is op te drogen en te beletten dat er kwade vochtigheden groeien. Daarboven versterkt hij en helpt tot lichter ontvangen. NARDUSZAAD gerookt laat de stonden, die vanwege hun dikte en taaiheid opgestopt zijn, voort komen, verwarmt, verdroogt en versterkt de baarmoeder. CALMUS zo gedronken, gezet als gerookt zet de stonden af, verdroogt en verkwikt de baarmoeder. BENZION verteert met zijn verdunnende damp die gerookt of opgelegd wordt, neemt de vloed van de baarmoeder weg en versterkt die als ook alle zenuwachtige delen. MUSKUS, AMBER en CIVET, zo ingenomen als van onderen gezet, verwekken en geven kracht tot bijslapen, verkwikken met hun reuk de baarmoeder, verdrogen en versterken die, helpen daarboven tot het ontvangen. Sommige gebruiken ze ook van onderen tegen de opstijging, dan omdat zulks niet zo kan gebeuren of de reuk stijgt naar boven in de neus, zo zou ik dat niet aan raden. (4) De mengmiddelen die dienen om de baarmoeder te verkoelen en haar overtollige stonden tegen te houden zijn in de apotheek siroop van kwee, van postelein, van zuring, van weegbree en van Myrtus die men kan mengen met water van dezelfde kruiden, Trochisci (koekje) de Terra Sigillata, de Spodio, (spodium) de Succino, olie van rozen, van plompen, van Myrtus: Unguentum Comitissae uit mirt siroop wordt door destillatie een olie gekregen die met deze zalf gemengd wordt om de verloren jeugdige schoonheid terug te krijgen). Men kan ook op staande voet enige poeders van koraal, parels, bloedsteen, ambersteen maken en klaargemaakte hertshoren of de voor vermelde Trochisci en mengen die met kweekruid, konserf van rozen, van Acacia of enige andere tezamen trekkende Zekere vrouw die zo’n sterke vloed had dat ze bijna steeds van haar stokje ging, werd geholpen met weegbreewater en rode wijn, van elk 3 lepels die geslagen worden onder een dooier van een ei en licht opgekookt, elke dag ‘s morgen ingenomen en daarvan wat op geslapen. Het was nauwelijks twee a drie dagen gedaan of de vrouw bleef genezen. Wat dr. Foreest schrijft bij hem dikwijls alzo bevonden te hebben. Onze vrouwtjes hebben onder hun voor wat heimelijks tegen de overtollige vloed na een misdracht, dat is gerookt vlees dat tenminste een jaar oud is wat ze klein snijden en in een aarden pan op het vuur drogen om tot poeder te brengen en dat geven ze in met rode wijn die wat tezamen trekkend is. Dit is een zeer goed geneesmiddel en niet minder nuttig voor de rode loop die ik weet daarmee geholpen te zijn nadat andere dingen tevergeefs gebruikt waren. Tegen hetzelfde gebruiken ze ook een gedroogde en gestampte walnoot die driemaal met bier of rode wijn ingegeven wordt. Men kan mede een Hippocras maken op deze manier; N. Kaneel, 1 ons, rode rozen, 1 drachme, sandelhout, specerijen aromatisch, Ros. Diarhodon, (sap van roos) van elk een half drachme, rode wijn, 1 pint, tezamen geweekt en door een Hippocras zak met suiker gelekt. Die het koeler wil hebben mag in plaats van wijn weegbreewater of dergelijke nemen naar de gelegenheid. Van buiten kan men een pleister maken van bolus die in azijn is gewassen 5 ons, drakenbloed, mastiek, van elk 1 ons, Cipresnoten, galnoten, rozen en granaatbloemen, van elk 1 lood, alles klein gewreven en gemengd met zoveel Unguetum Comitissae en was als genoeg is tot de lijvigheid en stijvigheid van een pleister. Men zou ook bonenmeel kunnen nemen die onder de slijmerigheid van gom of Dragant vermengd wordt en dat pleistergewijs op de lendenen en het geslacht leggen. Verder om de maandstonden te verwekken en de baarmoeder te zuiveren worden in de winkels gereed gehouden siroop van Venushaar, van hysop, van malrove, van het sap van bijvoet en de gemengde van Gradi, Electuarië Diacalaminthes, (likkepot van Calamintha en koekjes van mirre) Trochisci de Myrrha die ook de nageboorte afdrijven, de pillen van Sagapenum die mede kracht hebben om een dood kind kwijt te maken. Voor de stonden is zeer geschikt dit vrouwenpoeder. N; Zaad van Seseli, komijn, venkel, savelboom van elk 1 ons, galigaan, Curcuma zedoaria, foelie en nagelen, van elk 1 drachme, kaneel een half lood, saffraan 1 scrupel. Hiervan zal men elke morgen een vierendeel lood innemen met warme wijn en suiker. Ik heb hier toe in het gebruik het volgende poeder wat goed is om te gebruiken en (92) gans gereed staat omdat het in een doosje in de zak gedragen en uit de hand gegeten kan worden. N. Rauw staal of naaldenvijlsel dat fijn als stof op een marmersteen gewreven is, 1 lood, kaneel 1 ons, suiker 2 ons, alles tot een klein poeder onder elkaar vermengd. Zo kan ook van buiten de stoving in het werk gesteld worden die van de vermelde kruiden gekookt is en tegen hetzelfde kan het mede dienen om van onderen in te spuiten. Net zoals men ook een pessarium maken kan van de wortels van Dictamnus, Aristolochia, gentiaan, van Myrrha, Styrax en Aloë om met terpentijn tezamen gebracht worden. Om te laten verlossen als het kind goed gekeerd is en de weeën achterblijven heb ik altijd zeer goed gevonden het volgende poedertje dat met gesuikerde Rijnse wijn ingegeven wordt N. Trochises de Myrrha of een koekje van mirre, een half drachme, Boraes van Venetië 1 scrupel en van saffraan 5 azen. Een Portugees geneesmeester, Amatus, prijst zeer het volgende wat niet veel van het mijne verschilt; N. Kaneel en Myrrha, van elk een half drachme, saffraan een half scrupel. De Franse professor Rondelet houdt voor het beste het volgende drankje. N. Zaad van lavendel, twee drachme, van weegbree, andijvie, van elk 2 scrupels. Tot poeder gestampt en met water van kamperfoelie en andijvie ingegeven. Onze Lobel verheft de kracht van dit poedertje en zelfs ook om een dood kind af te drijven. N. Konserf Alkermes, zaad van lavendel, weegbree, andijvie, van elk 2 scrupels, Trochiscen de Myrrha, Boraes, van elk 1 scrupel met wat bijvoetwater en wijn ingegeven. Diezelfde prijst ook het volgende; N. Boraes, anderhalf drachme, kaneel, 2 scrupels, saffraan, 5 azen, ingegeven als boven. Eindelijk om de baarmoeder te versterken en het ontvangen te bevorderen zijn in de apotheek likkepot van edelstenen of de Gemmis, Aromaticum, sap van Orchis of Diasatyrium, de wortels van Orchis satyrium en gekonfijte Eryngium. Men mag ook een beroking maken van Narduszaad 1 lood, Styrax calamitha, ambersteen, kalmoes, Spica nardi, van elk 3 drachme, rode rozen, 2 drachme, gestampt en daarmee gerookt. Of deze pessarium; N. Benzoin, liswortel, rode rozen, van elk 1 lood, civet, amber, muskus, van elk 3 azen, gestampt en in een doekje gebonden voor een popje om te zetten. |
Het XIX. Capittel. 1. Verscheydenheyt der enckele Genees-middelen voor de Gicht, ende andere pijn der Lidtmaten, 2. Waer van Sommige den Brant verkoelen. 3. ende Pijn verdooven. 4 Sommighe versachten 5. ende het overschot van de pijnelicke stoffe verteren: 6. Hoe uyt die Drooghen Mengel-middelen ghemaeckt werden. (1) De Uytwendighe Ghebreecken, die op eenigh bysonder Deel, het zy met ofte sonder Sweringhe, komen te vallen, alsoo sy eygentlijck raken de HEEL-KONSTE die wy, in een bysonder Boeck verhandelen, soo en zullen wy alhier van de selvighe gheen ghewach maecken. Maer de geene die veele Deelen te ghelijck aengrijpen, ghelijck Gicht, Geraecktheyt, Schuddinghe, endeTreckinghe der Leeden, Pijn in de Gewrichten, en al die uyt alghemeene Sinckinghen voortkomen, konnen alhier bequamelick gebracht werden. In de ghemelte Ghebreecken dan, nae dat het Lichaem wel gehsuyvert, ende de Sinckinghen opghehouden zijn, indien het overschot van de Vochtigheden door inwendighe Genees-middelen dient verdreven ende verdweenen te wesen, daer toe zullen bequaem zijn de Simpelen, die wy hier boven in ‘t 4. Boeck cap. 8. soo ’t gheene het Hooft kan helpen, ende dienstigh is voor de Zenuwen. Maer eygentlick, ende in ’t bysonder werden tot de Pijn der Gewrichten ghepresen, Alantwortel, de Wortel van Lisch, ende Acarus, de Bladeren van Velt-Cypress, Kleyne Santorye, Calaminthe, de groote ende kleyne Sleutel-bloemen, ende den Hermodactylus, tot Drancken, ofte ander Mengelingen bereydt: waer van ick terstondt in ’t bysonder zal spreecken. Dan de hulpe van de verhaelde Gebreecken te helpen, bestaen oock in uytwendighe Heel-middelen, van de welcke sommighe in ’t beginsel den Brant, soo daer eenigen is, lessen, ende de Sinckingen beletten, sonder nochtans de Vochtigheden in ’t onsteecken Deel vaster te setten: eenighe stillen de Pijn, dewelcke sonder ontstekinge is: andere, de Pijn over zijnde, verdunnen de ingesope Vochtigheyt, ende doen deselve verteeren ofte verdwijnen, om datse metter tijt niet tot klonters ofte knobbels en zoude verharden. (2) Wanneer dan in ’t beginsel van de Gicht, Pijn ende Brant in de gewrichten van de Handen, ende Voeten sit, dan zullen dienstigh wesen, de ghedistilleerde Wateren van Rosen, van Weechbre, ende van Nachtschade, met het seste deel Azijn van Roosen. Want daer mede werm ghestooft zijnde verlicht de Ontstekinge, steut de Sinckingen, ende verdrijft ten deele die alreeds vergadert zijn, ende daerom by veele gehouden voor een recht Genees-middel van de Gicht, ofte Fledercijn. Indien men in een half pint van de selvige laet smelten een dragme Camfer, dat sal oock de andere Gewrichte-pijn, die al diep van binnen is, wech nemen. Dan hier in moet groote voorsichtigheyt gebruyckt werden, alsoo de indringhende kracht van den Azijn wanneer men (93) daer mede ’t zy met Camfer, ofte alleen wilde stooven, de Pijn wel doet vergaen, ofte verdooven: maer de Voeten beschadight. Soo is te leesen by Plinius in ’t eerste Capittel van sijn 23. Boeck, dat M. Agrippa, zwagher van den Keyser Augustus, onverduldigh van pijn zijnde, wilde liever het ghebruyck ende ’t gevoelen van zijn Voeten misschen, als de selve langer uytstaen, ende stoofden zijn Voeten in heeten Azijn. Soo hebben andere hare Voeten in Snee gesteecken, waer door de felle Pijn verdoofde, maer oock beledt is, dat de oirsaeck niet en konde uyt-dampen. De gemelte Plinius verhaelt nae Vaaro, als oock Quintilianus in sijn boeck ill. Grammat. van een Romeynsch ridder Servius Clodius, hoe hy door onverduldigheyt van Pijn gedwongen was, zijn benen te strijcken met Venijn, ende dat hy daer met de Pijn, oock al ’t Gevoelen verloor. Het Saet van VLOE-KRUYT in eenige nat gheweeckt, geeft een slijmerigheydt van hem, nut ende bequaem tot alle Onstekingen, van insonderheydt tot de verhitte Pijn der Gewrichten. Saet van ALTHEA, als oock van HEEMST-WORTEL selfs, ende Carlen van QUEEN, leveren mede een slijmerigheydt uyt van geen minder krachten, voornamelijck indiense met Water van Nacht-schade ofte van Weechbre uyt-getrocken is. (3) BILSEN-KRUYT, te weten de versche bladeren, ofte by haer selven, ofte met Gersten-meel opgeleyt, beletten de heete ende scherpe Sinckingen, versachten alderhande Pijn, ende werden bequamelick gedaen onder de Genees-mengelingen daer toe streckende Duretus, genees-meester van den Koninck van Vranckrijck, getuycht Enar. in Hollers 63, een hevige Gichte, nae ’t gebruycken van Clysteren, Laten, ende ’t Wijn drincken laten, met een stoving van bilsen-cruydt, in Soetemelck ghekoockt, genesen te hebben. Want, seyt hy, dat is een Pijn-stillende middel, het welcke de scherpe , ende quaet-aerdighe hoedanigheydt breeckt, de dunne vochtigheyt verdict, ende het deel niet en beschadight. Want het Bilsen-kruyt zijnde kout in den 4. graed, verliest die groote verkouwende kracht door het koocken in Soete-melck. SCHEERLINCK, ofte Dulle Kervel is uyttermaten kout, ja volkomentlick in den vierden graed, ende dien-volgende doodelick, als het in-genomen wert. Ende die daer mede omkomen (ghelijck men eertijts te Athenen de misdadigen plach te doen) beginnen in haer uytterste leden, als de kracht door het Lichaem gheschooten is, een koude te vernemen. Daerom oock kout ghenoemt by den Poeet Iuvenalis: Hunc inopem vidistis Athenae Nil praeter golidas ausae conferre cicutas. Dit Kruyt is daer door te vermaerder, om dat de rechters van Athenen oock daer mede den vroomen, ende wijsen Socrates omghebracht hebben. Het welck ick, hoe wel het zoude moghen schijnen alhier niet wel te pas te komen, om even-wel den Leeser een weynigh veranderingh van stoffe te gheven, wat hoogher sal ophalen. Als de stadt, ende Gemeene saecke van Atheenen, door die van Lacedemonien onderghebracht was, ende dat sy daer over dertigh Gouverneurs geset hadden, die van weghen haer onverdraeghlicke regheringhe de xxx Tyrannen ghenoemt waren, soo werde Socrates beschuldight van eenen Melistus, dat hy de Ionckheyt bedorf, ende de Goden van haer Voor-ouders verachte, ende nieuwe socht in te voeren. Alle vrome Luyden waren hier over met Socrates seer bekommert, ende den wel spreeckende Lysias schreef voor hem een Verantwoordinghe, dewelcke hy hem voor-ghelesen hebbende, soo seyde Socrates, Mijnen vrient Lysia, het is een goet ende treffelick Gespreeck, maer my even-wel niet passende. Want het was meerder op sijn Advocaets ingestelt, als op sijn Philosoophs. Ende Lysias daer op vraghende, indien het Gespreck goet was, waerom dat het hem dan niet en paste? Wel antwoorden hy, en konnen niet Kleederen ende Schoenen wel ghemaeckt zijn, ende my even-wel niet passen? Voor de Rechters komende, ende zijnen beschuldigher ghehoort hebbende, werde van haer ghevraeght (ghelijck daer de manier was) wat straffe hy meende verdient te hebben. Waerop hy antwoorde: Voor het ghene by my ghedaen is, meen ick, dat men my in Prytaneo (het welck aldaer de grootste eer was), die sy alleen aen deden de ghene, die op ’t hooghste van de Gemeene-saeck wel verdient hadden) op het ghemeen behoort te onderhouden. De Rechters dese kloekkmoedigheyt tot spijt opnemende, verwesen hem te sterven: het welck hy met soo effen ghemoet aen-nam, als of het hem niet eens aen en hadde ghegaen. De langhe tijt, die hy, nae ’t vonnis, noch ghevanghen was; en bestede hy niet als met Godtsalighe redenen van de Onsterffelijckheyt der Ziele, ende dat daerom de Doot voor een eerlijck man niet te vreesen en was. Dese ende dierghelijcke redenen (beschreven by den wijs-gerighen Plato in zijn boeck, Phaedo ghenaemt) hadde hy tot het laetste toe, met sijn goede Vrienden, die hem gestadigh quamen besoecken, om van sijn wijsheydt deelachtigh te werden. Als de ure des doots ghekomen was, ende dat hem de wijs-gerige Crito vraegde, Hoe hy begraven wilde wesen? antwoorde, so het U lieden goet dunckt, maer indien ghy my sult konnen nemen, ende ick U niet en ontsnap. Ende met eenen in zijn selven lacchende, ende hem tot de omstanders keerende, Ick en kan desen Crito, seyde hy, niet wijs maecken, dat ick dien Socrates (94) ben, die nu soo vele redenen voert: maer hy meent dat ick dat Lijck ben, dat hy terstont zien zal. Daerom vraeght hy, hoe ick begraven wil wesen. Maer ’t ghene ick nu met vele redenen hebbe soecken te bewijsen, dat, als ick het Vergift sal ghedroncken hebben, niet langer by u lieden en zal wesen, maer gaen tot de gheluckigheyt der Saligen, sulckx schijnt te vergeefs van my tegens Crito gheseyt te zijn, doen ick te ghelijck U lieden, ende mijn selven troostede. Nae dat hy noch een weynigh over dese stoffe met ghelijcke Godvruchtigheyt, ende Kloeckmoedigheyt ghesprooken hadde, soo quam den Dienaer van de Elf-mannen. Die hem groetende, seyde, Socrates ick en sie in U niet, dat ick altijdt in andere ghesien hebbe. Want sy zijn ghestoort, ende vervloecken my, als ick haer aensegghe, door last van Magistraet, dat sy Vergift moeten drincken. Maer ick heb u altijt ghekent, insonderheyt nu ter tijdt, den kloeckmoedighsten, den sachtmoedighsten, ende alderbesten man, die ymmermeer in dese plaetsch ghekomen is: ende ick ben nu oock wel verseeckert, dat ghy op mijn niet vergramt en zijt, maer op de ghene, die U bekent zijn, daer van oirsaeck te wesen. Nu weet ghy dan, wat boodschap ick u brenghe. Vaert wel, ende souckt licht te dragen ’t ghene wesen moet; ende daer mede hem omkeerende, gingh wegh al schreyende. Socrates den man aen siende, Vaert ghy oock wel, seyde hy, ende wy zullen dat alsoo bestellen. Ende met eenen hem nae de andere wendende, Wat een soeten man is dat, seyde hy, want hy en heeft hem niet alleen nu, maer altijdt seer vriendelick teghen my ghedraghen, ghelijck hy my nu noch beschreyt. Wel aen dan Crito, laten wy gaen doen, dat hy belast, ende laet yemant het Venijn, so het al ghestoolen is, hier brengen. Ick gheloof, O Socrates, seyde Crito, dat de Son noch niet onder en is, ende ick weet wel dat andere, als sy dese bootschap ontfanghen, ’t selfde seer laet in drincken, nae datse eerst haer selven met eten ende drincken wel ghetoeft hebben. Derhalven en ist niet van nooden, dat ghy U soo haest, daer is noch tijt genoegh over. Daer op sprack Socrates, Die Luyden, Crito, hebben gelijck. Want sy meenen daer wat mede te winnen, het welck in (95) mijn geen plaets en heeft, die daer niet anders en zoude winnen, wanneer ick het Venijn wat later dronck, als dat ick my selven tot spot zoude stellen, ghelijck of ick soo begerigh was om te leven, ende soo spaersaem van ’t gene ick niet meerder en hebbe. Wel aen dan doet mijnen sin, ende niet anders. Crito dit hoorende, wenckte den Iongen, die daer niet verre van daen en was. De Ionghen uytgaende, quam terstont wederom, mede brengende den ghenen, die ’t Venijn zoude in-gheven, het welck hy in een beecker hadde, gestooten zijnde. Socrates hem siende, Wel aen, Fijnman, seyde hy ghy hebt hier verstant af, wat moet ick doen? Niet anders, antwoorden hy, als nae het in-gedroncken is, te wandelen tot dat ghy voelt U beenen stram, werden, ende dan te leggen; ende so zult ghy doen. Dit seggende, gaf hy den beecker aen Socrates, die hem aennam gansch niet onstelt, noch eenighe veranderinge in verwe, ofte wesen vertoonende. Ende geseyt hebbende, de Goden te bidden, dat sijne verhuysinge mocht gelucksaligh wesen, zoo dronck hy heel gherust ende kloeckmoedig het Vergift in. Ende als alle d’Omstanders hier over seer jammerlick weenden, ende kermden, so seyde hy Wel Mannen, wat beghint ghy; ick hebbe daerom meest de Vrouwen van my laten gaen, om datse sulcx niet en zoude doen. Want ick hadde wel gehoort, dat men met vrolickheyt ende gheluck-wenschinghe uyt dit leven behoort te reysen. Daerom hout U stil, ende weest welgemoet. D’ anderen dat hoorende stonden beschaemt, ende kropten haer tranen in. Maer Socrates voelende in ’t wandelen, dat sijn beenen begonnen te beswaren, gingh op zijnen rug legghen, ghelijck hem bevolen was van den gene, die het Venijn bereydt hadde, die hem korts daer aen de voeten druckende, vraegden, of hy dat wel voelden. Als Socrates neen seyde, so tasten hy hooger, ende bevont, dat het daer oock al kout, ende stijf was, ende seyde tegen de Omstaenders, als het aen ’t Herte komt, dan sal het gedaen wesen. De Venijnige kou was al tot de Maeg geklommen, ende het decksel van sijn Lichaem werpende, Sprack hy sijn laetste woorden, Crito, wy zijn Esculapius eenen haen schuldigh, betaelt hem doch, ende en versuymt het niet. Crito antwoorden, Al wat ghy beveelt, dat sal geschieden, ende vraegden ofter niet en anders en was, waer op hy niet meer en sprack. De Heydenen plachten in oude tijden Esculapius, den soon van Apollo (dat is de Son) eenen haen op te offeren, als zijnde de bode van den dagh, ende opkomende Son, waer mede sy wilden te kennen geven, dat sy de Godlicke goetheyt ende weldadigheyt, die alle Sieckten geneest schuldigh waren den dagh, dat is, het licht van ’t leven. Na sodanigen Genees-meester, die de sieckten van ’t ghemoet helpen konde, hadde Socrates te voren gevraeght. Ende op ’t laetste, als nu van alle sieckte der vrese ende twijffelinghe genesen zijnde, wilde Godt met offerhande bedanckt hebben. Aldus is gestorven de vrome Socrates, met so effen gemoet, dat de Poëet Iuvenalis, daer hy tegens de wraeckgierigheyt in vaert, hem beschrijft, niet eens te zoude willen geven hebben aen zijnen beschuldiger een deel van ’t Vergift, dat hy door sijn toedoen moste drincken. De wraeck is wonder soet, en die te mogen plegen Daer vind’ick menig breyn ten hoogsten toe genegen, En dit al menigmael om, ick en weet niet, wat, Door eenig mis-verstant ten quaetsten opgevat. Het minste datter schort, en kleyne beusel-saken, Die konnen vinnig bloet, en gramme sinnen maken; Maer dit pleegt slegts ’t volck dat noyt en heeft geleert Hoe dat men, nae den eysch, sijn even schepsel eert. Dat heeft de goede ziel Chrysippus niet geschreven, Dat heeft oock Socrates, noch Thales oyt gedreven; Dit was geduldigh volck, tot aen het duyster graf, Dat nimmer eenig quaet den quaden weder gaf. Sulcken sterven, sulcken leven heeft onsen grooten Erasmus eenighe goede hope doen hebben over het toekomende leven van sodanige Wijsen, gelijk te sien is uyt de Voorreden, die hy gestelt heeft aen de Tusculaensche vragen van Cicero. Die van Athenen sagen oock wel haest wat sy ghedaen hadden, ende kreghen daer over so groot berou, dat sy al haer Speel-plaetschen deden toesluyten; die daer toe geraden hadden, uyt-banden, ende sijne aenklager Melitus om hals brengen. Sy rechten oock ter eeren van Socrates op de vermaerste plaetsch van de Stadt hem een Copere beelt op, dat sy van de treffelijcke meester Lysippus hadden doen maken. Dit sy genoeg, ende wel lichtelijck voor sommige (die het konnen overslaen) te veel van Socrates. Dan gelijck de gene die buyten ’s lants reysen, haer wel buyten den weg begheven, om yet fraeys, dat ter zijden afleydt, te besien, also en hebbe ick mede niet konnen laten wat buyten het voor-genomen spoor te treden, om by gelegentheyt van Scheerlinck, te verhalen het heerlijck eynde van dien eerlijcken Socrates, het welck my so genuchlijck gevallen is, dat ick mijnen lust met gewelt tegen gehouden hebbe, om niet breeder alle sijne andere stichtige redenen te verhalen. Maer om weder op het pat te keeren; daer ons Socrates af geleyt hadde. Al ist, seyt Plinius in ‘t 15. boeck van zijn Natuyrlijcke Historye op ‘t 13. Capittel, dat Scheerlinck vergift is, ende gehaet door de openbare straffe van de Atheniensers, so moet nochtans sijn gebruyck tot veel dingen niet overgeslagen werden. Dit is insonderheit dat sijn bladeren saet, ende opgedroogt sap alderhande Pijn stillen, maer voornamelijcke, de gene, die uyt ontstekinge veroirsaeckt is. Het vergif van den Scheerlinck heeft mede sijn tegengift, te weten den Wijn, ghelijck wy met een aenmerckens waerdig exempel uyt Plutarchus in ‘t 2. deel, 1. boeck en Cap. 22. van schat der ongesontheyt, zullen aen wysen. (96) De verdoovende kracht hebben oock MANDRAGORA, groote ende kleyne DONDERBAERT, door de welcke als de onlijdelike Pijn niet en kan gestilt werden, so raden sommige daer wat Opium by te doen, het welck meerder verdoovinge in ’t gevoelen brengende, insonderheyt in heete gebreken, alderley Pijn doet overgaen. Maer hier in moet dapper voorsigtig gegaen werden. Want de verlichtenis, die door Opium Scheerlinck Bilsem, Mandragora, ende diergelijcke komt, en geschiet niet door wech-nemen (gelick anders behoorde) van de oorsaeck, die de pijn ende smerte verwekt: maer het Lidt, daer de weedom in is, wert alleen als voosch ende half doot gemaeckt, soo dat het de pijn niet en kan gevoelen. Waer op dan dese schade volgt dat als het Lit wederom tot zijn selven komt, de oirsaeck so veel te quader, dewijl het door de felle koude verswackt, ende de naturlicke wermte seer vermindert is, wech genomen kan werden. Behalven dat oock in de grootste Ontstekingen door al te koude dingen lichtelick het kout-vyer gestoockt wert: gelijck ick nog binnen weynig dagen gesien hebbe in een been, dat dapper ontsteken ende ghespannen was, alwaer Asijn ende Water, ende evenwel noch werm gemaekt, op-geleyt was. Hierom en sal men dusdanige verdovende, ofte te seer verkouwende Genees-middelen tot verligten van Pijn niet gebruycken, als in de grootste noot, ende wanneer de selve gansch onverdragelik valt. (4) Derhalven is beter, om de Sieckte niet te verachteren, ofte het Lid te hinderen, sodanige Middelen te gebruycken, die een versachtende kracht hebben, waer door sy den wedom konnen versoeten. MALUWE met Bladers, ende Wortelen in Wijn ende Azijn gekookt tot op ’t derde, ende dan Roggen-meel daer onder vermengt, tot een Pap, ende heet op-geleyt, wert seer gepresen van Solenander. De DOREN van EYEREN onder Olye van Rosen, ofte van Bollen geslagen, hebben kracht om de Pijn te versachten. MELCK met wolle lappen, heet om het Gichtigh deel geslagen, kan sonderling de Pijn stillen, insonderheyt die even gemolcken is. Soo schrijft Amatus Lusitanus, cap. 4. cent. 6. van yemant, die met grouwelijcke Pijn gequelt was, een Geyt in zijn Kamer liet brengen, ende van haer de Melck op sijn Gichtig deel dede melcken, waer door hy terstont verlichting van sijn Pijn voelde. Men kan mede van de Melck een Pap maken met Gersten-meel gekoockt, ofte daer in laten weecken een Kruym van Witte-broot, daer by doende Doeyers van Eyeren, ende wat Saffraen. Men mach oock het Morch van Heemst-wortel onder de Melck vermengen, ofte hem daer in laten koocken. Dr. Forest verheft, als wat wonders, een Pap van Ende-kroos, ende Camillen, in Melck gekoockt, ende daer dan wat Gersten-meel by gedaen. KAES, die versch is, alleen ofte met Gerste-meel vermengt, versacht de Omstekinge, drijft de Sinckingen te rugge, ende versoet de Pijn in de gewrichten. Daer toe helpt mede oude beschimmelde Kaes, in Ham-sap geweeckt: die oock de hardigheyt in de Gewrichten kan versachten. OLYE van KALFS-VOETEN stilt de Gigt-pijn, ende wert aldus gemaeckt: De Kalfs-voeten, in stucken geslagen zijnde, werden geheel moruw gekoockt ende de Olye, die op ’t water drijft, af-gescheept. Den selven met Brandewijn, ende Zout gemengt, strijckt men op de Pijnelijcke Deelen. KOEYE-MIS, ende GEYTE-MIS, insonderheit somers, als de Beesten in de wey gaen, versacht, ende verteert, verlicht de Pijn ende Brant, ende met Azijn gemengt, doet de Geswellen verdwijnen. VET van ongewasschen Wol, verwermt, ende versacht, ende verteert een weynig, stilt de Pijn, uyt wat oirsaeck, het zy alleen, ofte met Roos-olye, ende Wijn, ofte met Vrouwen-soch opgeleyt: dat oock de Wolle met der Yecken selve doen kan. Dit heeft den Ed. heere Ridder Heynsius beweegt, om in sijnen Aristarch. sacer, het wordt Hyssoop by den Euangelisten, daer sy schrijven, hoe de Krisgs-knechten onsen Heere spottelijck laefden, te nemen voor Oisop, het welck in ’t Griecx onghewassen wolle beteyckent, als of ’t gene sommige goede herten aldaer mede gebracht hadden, om de pijn van de gerechteden wat de versachten, sy luyden de vuyle wolle met de azynige spongye uyt schimp aen den stock gesteken hadden. Een uytlegginge niet minder geestig, als waerschijnelick. OLYE ’t zy alleen, ofte onder Wijn vermengt op de Gichtige gewrichten gestooft, versoet haer pyn. WIEROOCK, ofte ALUYN onder Wit van Ey geslagen, versacht de Pyn: So doet oock BUYSTEL, in verssche Gijl van het dickste bier gekoockt: (5) Het overschot van de Pyn, en Vochtigheden wert verteert, en uytgetrocken door de volgende: GERARD, ofte Gerards-kruyt, den Hadijck wel gelijckende, gestooten, ende op de Leden, die van het Flerefijn gequelt zyn, geleyt zynde, versoet de Pyn, ende doet het Geswel vergaen, waerom het oock Fleerfijn-kruyt genoemt is. SLEUTEL-BLOEMEN, die oock, om de gelijckenisse van haer bladeren, Witte Betonye genoemt werden, zyn heet ende droogh tot in den derden graed, ‘samentreckende, verterende, ende af-vegende. Wertden vorderlick gebruyckt in alle koude gebreken der Herssenen, ende Zenuwen, insonderheyt met Salye, ende Marioleyne ghekoockt. Welcken dranck oock bequaem is voor de ghene, die Bevende Leden hebben, ofte Geraeckt ende Beroert zyn, het welck de oorsaeck is, dat de Sleutel-bloemen in ’t Latijn oock Herba Paralysis genoemt zyn. De gestoote bladeren werden oock nuttelijck geleyt op de Beroerde, ende Gichtige Leden. (97) VELT-CYPRES van buyten opgeleyt, verdroogt ende verteert sonder merckelijcke hitte ofte scherpigheyt, de Vochtigheden die diep in de swacke Deelen gedrongen zijn, ende versterckt oock de selvige. Die drie soorten van CALAMINTHE over het gewricht gheleydt, verwermen het selve, trecken de diep gelegen Vochtigheyt uyt, ende zyn bequaem voor de Heup-pyn. Saet van KERSSE, als oock van NETELEN, is deelachtig van een brandende kracht, ende overwint daerom vaste ende hartneckige Pyne der Heupen. Saet van AVERRONE is met eenigh bequaem nat ingedrencken, is goet tegens de Gicht, ende haer Bladeren geleyt op de harde Geswellen, die na de Onstekinge van de Gicht overblijven, doen deselvige vergaen LOOCK van binnen ingenomen, ende van buyten met Honig opgeleyt, verdrijft de oirsaeck van de koude Heup-pyn. ALANT-WORTEL, geneest de koude ende lang-durige gebreken der Lidtmaten, als oock de Heup-pyn, ende de Gewrichten, die door de groote vochtigheyt losch, ende uyt ter lidt schieten. Het af-sietsel van Kleyne SANTORYE dickwils met een Clysteer geset is seer bequaem voor de gene die met de Heup-pyn gequelt zyn; Want het treckt de vochtigheyt af, ende versacht de pyn. Maer het sap gedroncken, ofte oock het kruyt selve in Mede gesoden, helpt eygentlick de gebreken van de Zenuwen: ende met Olye op geslagen ende gepletterde Leden geleyt, brengt datelijck baet by. HERMODACTYLU streckt ende suyvert het dicke slijm uyt de Gewrichten, is nut voor de Gicht, so ingenomen, als van buyten paps-gewijs op-geleyt. VYGH-BOONEN, of Lupinen-MEEL in Azyn ofte Mede gesoden ende met eenige werme Olye gemengt, verdrijft de Heup-pyn. PEKEL van Hering, ende ander zoute Visch heeft een seer af-veghende kracht, ende is derhalven bequaem om de Gichtige vochtigheden te verteeren. OPOPONAX is een sap ofte gomme van een vremde soort van Panace, nae de gedaente van Ferula, van buyten gedrachtigh, van binnen wit, bitter, van goeden reuck, broosch, ende in ’t water smeltende. Het versoet de weedom van de Gicht, alleen, ofte met het vleysch van rozynen daer opgeleyt. BDELLIUM is mede een gomme ofte traen van eenen Indianeschen boom, die noch niet geheel wel bekent en is. Het beste is bitter sonder suyrigheyt, wel-ruyckende als Zee-nagel, wanneer het ghebrant wert, klaer als lijm, vet van binnen, ende broosch. Het verwermt, ende verdrooght in den tweeden graed, ende verdrijft de hardigheden, ende de knobbelen van de Zenuwen in Wijn gesmolten. Geneest daer-en-boven de Gescheurtheyt ende de gespanne, ghequetste, ende verstuyckte Zenuwen. Ammoniacum, Sagpenum, ende Galbanum zijn alle drie een gomme, ofte sap van een besonder geslacht van Ferula, ende op verscheyde plaetsen wassende. AMMONIACUM vloeyt uyt een Ferula die Agasylis genaemt is, ende in Cyrenen (een lant in Afrijcken) als oock in Libyen by den tempel van Iupiter Ammon, (waer van het zynen naem heeft) groeyende. Voor het beste wert gehouden ’t gene vast, ende suyver is, ende geen houtachtige splinters, steenachtigh gruys, ofte ander vuyligheyt in en heeft, dat bitterachtig van smaeck, in kleyne stucxkens verdeelt is, van reuck na het Beverswijn wat treckende. Dese gom is werm, ende droog in den tweeden graed, ende is van de voornaemste onder de vermorwende ofte versachtende Genees-middelen, geneest de verharde Milt ende Lever in Azyn geweeckt. Met Honingh, ende Peck vermengt, doet de harde Geswellen, ende Knobbels vergaen ende uytbreken, die aen de Gewrichten gewassen, ende van de Gicht gekomen zijn. Wert ook van binnen ingegeven een vierendeel loots swaer, ende jaeght dan af de taeye koude Fluymen, de selve uyt de verre leden nae hem treckende: ende is mitsdien goet tot Kortigheit ende Benautheyt van de Adem, Beslotenheyt van de Borst, Vallende-sieckte, Gicht. Heup-pyn, ende alle Sieckten der Herssenen, Zenuwen, ende Uytwendige leden. SAGAPENUM is mede een sap vloeyende uyt een geslacht van Ferula, ’t welck in Medyen wast, oock Sagapenum geheeten. De beste van dese gomme is die lichtelik in ’t water smelt, ofte van een gaet, scherp van smaeck, klaer van verwen, geel van buyten, ende wit van binnen, van reuck het loot wat gelijckende. Het verwermt tot in den derden graed, ende verdroogt in den tweeden, seer krachtig verterende, suyvert de Herssenen, ende is seer goet tegen de Hooft-pyn, Popelsye, Vallende-sieckten, Lammigheit, Treckinge der Zenuwen, ende voorts van binnen, ende van buyten gebruyckt, tot alle het gene wy den Ammoniacum toegeschreven hebben. GALBANUM is oock een sap, ofte gomme van een geslacht van Ferula in Syrien wassende, Metopium genaemt. De beste is knorachtig, als van klonters vergadert, wat saet van zyn Ferula behoudende, niet vochtigh ofte droog, suyver, sterck, ende swaer van reuck, den wieroock van gedaente gelijck. Is van aert heet tot by-nae in den derden graed, droog by-nae in den tweeden, versacht, treckt uyt, ende doet scheyden ende vermag voorts al ’t geene wy van de voor-gaende gomme verhaelt hebben. De gomme TACAMAHACA, waer van hier vooren meerder gehandelt is, plaester-wijs gestreken, belet alle Sinckingen, versterckt de Herssenen, Zenuwen, ende Gewrichten, versoet alderhande Gicht, die van koude, ofte gemengde Vochtigheden haren oirspronck treckt. Tot alle het welcke de gomme CARRANA noch krachtiger is. (98) BEVERSWYN is werm ende dun van deelen, bequaem voor de Zenuwen, wiens harde, ende hartneckige gebreken het geneest, van binnen ofte van buyten gebruyckt, als oock het Schudden ende Trecken van de Leden. EUPHORBIUM, van brandende hitte, ende fijne stoffe, doet de dicke ende taeye Vochtigheden, in wat plaetsche sy oock steken, scheyden, ende verteren, neemt wech de Ruyssching, ende Pijn van de ooren, ende helpt de Gichtige. (6) Uyt de verhaelde Droogen werden vele Mengel-middelen bereyt, sommige sachtelick Verkoelende, sommige Pijn stillende, sommige Verteren ende Verdroogende. Tot het eerste kan genomen werden een Stoving van Wateren uyt de verhaelde Kruyden getrocken, ofte van Sap van Weechbre, Nagt-schade, ende Rosen, ofte oock van Bilsen-kruyt, indien de pyn zeer hevig is, daer onder een vierde deel Azijn gemengt. Ofte indien de pyn diep in steeckt, gelijck in ’t gelit van de Schouder, Elleboogh, Heupe, dan dienter oock wat Canfer by gedaen, te weten in elck pont een half loot. Daer-beneffens is goet Slijm getrocken uyt Quee-saet, ofte ’t Saet van Vloey-kruyt, ofte beyde op dese maniere. N. Saet van Queen, Vloey-kruyt, van elcx 1. loot. Te samen op heete asch geweeckt in Weechbre-water, Nachtschawater, van elcx 2 oncen. Ende het Slijm door een stromijn gewronghen tot een smerinkje Oxycratum gedoopt, daer boven over geleyt. Men kan oock de Kruyden tot een Papken in Oxycratum koken, sonder Vet, ofte Olye. Want geen Vettigheyt en dient op de onsteken deelen gebruyckt. Sulcx getuygt selver van de Kaes Sennertus. Seker Gichtige, schrijft hy, plach met groot vordeel te gebruycken tot stillen van zyn pyn verssche Schapen-Kaes, op het pijnelijck Deel geleyt, maer dickwils ververscht. Want soo drae hy door de hitte van ’t Lidt began te ronnen, ende als boter uyt te geven, dan vermeerderden de pyn. Solenander schrijft 4. Consil. 24. dat seker Gichtig out man sijn selven aldus plag te helpen: Wanneer de pyn groot was, de plaetsch onsteken, ende geswollen, so nam hy Zout, Asch, Water van een joncxkens, ende Azijn, ende in die onder een gemengt, doopten hy een wolle lap, ende leyde hem uytgeperst, dickwils op het Deel, daer de pyn was; de welcke daer door meestendeel stilde. De gemelte Solenander prijst het volgende Papken, als ’t welcke sonder merckelijcke wermte verdrijft, de pyn stilt, ende de Gewrichten versterckt. N. poeyer van twee oncen gedrooghde roode Rosen, een oncen Mastick, een half vierendeel loot Canfer, ses once Gersten-meel, te samen in witte Wijn ghekoockt, gestadigh roerende, tot dat het dick wert, tot een papken, ende dan heel werm op-geleyt. Als den brant over is, ende de felligheydt van de pyn wat afgenomen heeft, so sal men een Pijn-stillent papken maken van kruym van Witte-broot (gelijck hier voor oock verhaelt is) aldus: N. Kruym van Witte-broot een half pont. Gekoockt in Soete melck tot dat het dick wert, ende dan ingestrooyt het poeyer van Camille-bloemen, Meliloten, van elcx 1 loot, Roode Rosen, Salye, van elcx een half loot, Saffraen 1 drachme tot een papken. Men doeter oock somtijts by Olye van Camillen, ofte Lelyen. Waer toe mede bequaem is de volgende Strijcking. N. Slijm getrocken met Camille-water uyt Lijn-saet, Saet van Hemst-wortel, Foenugrieck, van elcx anderhalf once, Olye van Lelyen, Camillen, Violen, van elcx 1 loot, Gansen-vet ander half loot. Saffraen, 1 drachme, Wasch, soo veel van doen is tot een Smaring. Ten laetsen doen de stoffe, die de pyn gemaeckt heeft, ende noch in de Leden steeckt, verdwijnen. Empl. de Mucilaginibus, de Meliloto, Oxycroceum. Maer stercker het volgende. N. Gomme van Pijn-boom, Peck, van elcx 1 once, Wasch, Verckens-reusel, van elcx 1 loot. Wieroock, Hermodactilen, Wortel van Lisch, Rauwe Swavel, van elcx een half loot, Olye van Lisch, so veel noodigh is, tot een Plaster, ofte een van oude, ende stercke Kaes, met het Sap van een zoute Ham gewreven, ’t welck Galenus seer prijst, van de nieuwe Genees-meesters oock na-gevolgt wert, ende van ons hier voor mede is aengeroert. Op vaster en dieper Deelen, insonderheyt in de Heupe, mogen noch wel stercker gebruyckt werden, oock een Sinapismus, ofte Vesicatorium. |
Het XIX Kapittel. 1. Verscheidenheid van de enkele geneesmiddelen voor jicht en andere pijn van de ledematen, 2. Waarvan sommige de brand verkoelen 3. en pijn verdoven. 4 Sommige verzachten 5. en verteren het overschot van de pijnlijke stof. 6. Hoe uit die drogen mengmiddelen gemaakt worden. (1) De uitwendige gebreken die op enig bijzonder deel, hetzij met of zonder zweer, komen te vallen omdat die eigenlijk de HEELKUNST raken die we in een apart boek verhandelen zo zullen we er hier geen gewag van maken. Maar diegene die vele delen tegelijk aangrijpen zoals jicht, geraaktheid, schudding en trekken van de leden, pijn in de gewrichten en alle die uit algemene zinkingen voortkomen kunnen hier goed gebracht worden. In de vermelde gebreken dan nadat het lichaam goed gezuiverd en de zinkingen opgehouden zijn en als het overschot van de vochtigheden door inwendige geneesmiddelen dient verdreven en verdwenen te wezen, zullen daartegen de enkelvoudige goed zijn die wij hierboven in het 4de boek kapittel 8 en zo hetgeen het hoofd kan helpen ook nuttig is voor de zenuwen. Maar eigenlijk en in het bijzonder worden tegen de pijn van de gewrichten geprezen alantwortel, de wortel van lis en Acorus, de bladeren van veldcipres, duizendguldenkruid, Calamintha, de grote en kleine sleutelbloemen en Colchicum tot dranken of andere mengsels gemaakt waarvan ik terstond zal spreken. Dan de hulp van de verhaalde gebreken te helpen bestaat ook in uitwendige heelmiddelen waarvan sommige in het begin de brand, als er enige is, lessen en de zinkingen beletten zonder nochtans de vochtigheden in het ontstoken deel vaster te zetten, enige stillen de pijn die zonder ontsteking is, andere verdunnen de ingedrongen vochtigheid als de pijn over is en laten die verteren of verdwijnen omdat ze mettertijd niet tot klonters of knobbels zouden verharden. (2) Wanneer dan in het begin van jicht pijn en brand in de gewrichten van de handen en voeten zit dan zullen de gedistilleerde wateren van rozen nuttig wezen, van weegbree en van nachtschade met het zesde deel azijn van rozen. Want als het daarmee warm gestoofd wordt verlicht het de ontsteking, houdt de zinkingen tegen en verdrijft ten dele die alreeds verzameld zijn en wordt daarom door velen gehouden voor een echt geneesmiddel van de jicht of fleerfijn. Indien men in een half pint ervan een drachme kamfer laat smelten zal dat ook de andere gewrichtspijn, die al diep van binnen is, weg nemen. Dan hierin moet zeer voorzichtig gegaan worden omdat de indringende kracht van de azijn, wanneer men (93) het daarmee, hetzij met kamfer of alleen, wil stoven de pijn wel laat vergaan of verdoven maar de voeten beschadigt. Zo is te lezen bij Plinius in het eerste kapittel van zijn 23ste boek dat M. Agrippa, zwager van keizer Augustus, ongeduldig vanwege de pijn liever het gebruik en het gevoel van zijn voeten wilde missen dan die langer uit te staan en stoofde zijn voeten in hete azijn. Zo hebben andere hun voeten in sneeuw gestoken waardoor de felle pijn verdoofde, maar ook belet is dat de oorzaak niet kon uitdampen. De vermelde Plinius verhaalt naar Varro en ook Quintilianus in zijn boek ‘ill. Grammat’ van een Romeins ridder, Servius Clodius, hoe hij uit ongeduld van pijn gedwongen was zijn benen te bestrijken met venijn en dat hij daarmee met de pijn ook het hele gevoel verloor. Het zaad van VLOKRUID dat in enig nat geweekt wordt geeft een slijmerigheid van zich die nuttig en geschikt is tegen ontstekingen en vooral tegen de verhitte pijn van de gewrichten. Zaad van ALTHEA en ook van HEEMSTWORTEL zelf en pitten van KWEE leveren mede een slijmerigheid uit van niet mindere krachten en voornamelijk als ze met water van nachtschade of van weegbree uitgetrokken is. (3) BILZEKRUID, te weten de verse bladeren of door haar zelf of met gerstemeel opgelegd belet de hete en scherpe zinkingen, verzacht allerhande pijn en wordt geschikt gedaan onder de geneesmengsels die daartoe strekken Duretus, geneesmeester van de koning van Frankrijk, getuigt in ‘Enar in Hollers 63’ een hevige jicht na het gebruiken van klysma’s, laten, het wijn drinken te laten en met een stoving van bilzekruid in zoete melk gekookt het genezen te hebben. Want, zegt hij, dat is een pijnstillend middel wat de scherpe en kwaadaardige hoedanigheid breekt, de dunne vochtigheid verdikt en het deel niet beschadigt. Want het bilzekruid is koud in de 4de graad en verliest die grote verkoelende kracht door het koken in zoete melk. SCHEERLING of dolle kervel is uitermate koud, ja volkomen in de vierde graad en dientengevolge dodelijk als het ingenomen wordt. En die daarmee omkomen (zoals men eertijds te Athene de misdadigers plag te doen) beginnen in hun uiterste leden, als de kracht door het lichaam geschoten is, een koude te vernemen. Daarom wordt het ook koud genoemd door de poëet Juvenalis; ‘Hunc inopem vidistis Athenae nil praeter golidas ausae conferre cicutas’. Dit kruid is daardoor zeer vermaard omdat de rechters van Athene ook daarmee de vrome en wijze Socrates omgebracht hebben. Wat ik, hoewel het zou mogen lijken of het hier niet goed te pas komt om evenwel de lezer wat verandering van stof te geven zal ik het wat meer ophalen. Toen de stad en algemene zaak van Athene door onder die van Lacedamonië gebracht was en dat ze daarover dertig gouverneurs gezet hadden die vanwege hun onverdraaglijke regering de dertig tirannen genoemd werden toen werd Socrates beschuldigd door ene Melistus dat hij de jeugd bedierf en de Goden van hun voorouders verachtte en nieuwe probeerde in te voeren. Alle vrome lieden waren hierover met Socrates zeer bekommerd en de goed sprekende Lysias schreef voor hem een verantwoording die hij hem voorlas, toen zei Socrates, ‘mijn vriend Lysias, het is een goed en voortreffelijke gesprek, maar past mij toch niet’. Want het is meer op zijn advocaat’ s ingesteld dan op zijn filosofisch. En Lysias vroeg daarop, ‘als het gesprek goed was, waarom dat het hem dan niet paste?’ ‘Wel’, antwoordde hij’, kleren en schoenen die goed gemaakt zijn kunnen me toch niet passen?’ Toen hij voor de rechters kwam en zijn beschuldiger hoorde werd door hen gevraagd (zoals daar de manier was) welke straf hij meende verdient te hebben. Waarop hij antwoordde, ‘voor hetgeen ik gedaan heb meen ik dat men mij in Prytaneo (wat daar de grootste eer was die ze alleen deden aan diegene die het hoogste van de algemene zaak goed verdiend had) in het algemeen behoort te onderhouden. De rechters namen deze dapperheid als spijt op en verwezen hem te sterven wat hij met zo ‘n effen gemoed opnam alsof het hem niet eens aan ging. De lange tijd die hij na het vonnis noch gevangen was besteedde hij niets anders dan met Godzalige redenen van de onsterfelijkheid van de ziel en dat daarom de dood voor een eerlijk man niet te vrezen was. Deze en dergelijke redenen (beschreven door de wijsgerige Plato in zijn boek Phaedo genaamd) had hij tot het laatste toe met zijn goede vrienden die hem steeds kwamen bezoeken om van zijn wijsheid deelachtig te worden. Toen de uur des doods gekomen was en de wijsgerige Crito hem vroeg hoe hij begraven wilde worden? Antwoordde ‘zo het u lieden goed dunkt, maar als gij me zal kunnen nemen en ik u niet ontsnap’. En lachte meteen in zichzelf en keerde zich tot de omstanders, ‘ik kan deze Crito’, zei hij, ‘niet wijs maken dat ik die Socrates (94) ben die nu zo veel redenen voer, maar hij meent dat ik dat lijk ben dat hij terstond zal zien. Daarom vraagt hij hoe ik begraven wil worden. Maar hetgeen ik nu met vele redenen heb proberen te bewijzen dat als ik het vergif gedronken zal hebben niet langer bij u lieden zal zijn, maar tot de leukigheid van de zaligen ga, zulks schijnt tevergeefs door mij tegen Crito gezegd te zijn toen ik tegelijk u lieden en mezelf troostte’. Nadat hij noch wat over deze stof met gelijke Godvruchtigheid en dapperheid gesproken had toen kwam de dienaar van de elf mannen. Die hem groette en zei, ‘Socrates ik zie in u niet wat ik altijd in andere gezien heb. Want zij zijn gestoord en vervloeken me als ik hun op last van de magistraat aanzeg dat ze vergif moeten drinken. Maar ik heb u altijd gekend en vooral in deze tijd als de kloekmoedigste, de zachtmoedigste en allerbeste man die immermeer in deze plaats gekomen is en ik ben nu ook wel verzekert dat ge op mij niet vergramd bent, maar op diegene die u bekend zijn die daarvan de oorzaak zijn. Nu weet ge dan welke boodschap ik u breng. Vaart wel en probeer hetgeen wezen moet licht te dragen, daarbij keerde hij zich om en ging al schreiende weg. Socrates zag de man aan, ‘het gaat u ook goed’ zei hij, ‘en we zullen het zo bestellen’. En meteen wende hij zich naar de anderen, ‘wat een zoete man is dat’, zei hij, ‘want hij heeft zich niet alleen nu, maar altijd zeer vriendelijk tegen mij gedragen zoals hij me nu noch beweent. Welaan dan Crito, laten we gaan doen wat hij belast en laat iemand het venijn, of het moet gestolen zijn, hier brengen’. ‘Ik geloof, O Socrates’, zei Crito, ‘dat de zon noch niet onder is en ik weet wel dat andere als ze deze boodschap ontvangen het zeer laat opdrinken nadat ze eerst zichzelf met eten en drinken goed gedaan hebben. Derhalve is het niet van nodig dat ge u zo haast, er is noch tijd genoeg over’. Daarop sprak Socrates, ‘die lieden Crito, hebben gelijk. Want ze menen daar wat mee te winnen wat bij (95) mij geen plaats heeft die er niet anders mee zou winnen wanneer ik het venijn wat later dronk dan dat ik mezelf tot spot zou stellen net alsof ik zo begerig was om te leven en zo spaarzaam zou zijn met hetgeen ik niet meer heb. Welaan dan doe mijn zin en niet anders’. Crito hoorde dit aan en wenkte de jongen die daar niet ver vandaan was. De jongen ging weg en kwam terstond wederom en bracht diegene mee die het venijn zou ingeven wat hij in een beker had en gestampt was. Socrates zag hem aan en zei ‘welaan, fijne man, gij hebt hier verstand van, wat moet ik doen?’ ‘Niet anders’, antwoordde hij, ‘als na het opdrinken te wandelen totdat ge voelt dat uw benen stram worden en dan te gaan liggen en zo zal ge doen’. Dit zeggende gaf hij de beker aan Socrates die hem gans niet ontstelt aannam en vertoonde noch enige verandering in kleur of wezen. En gezegd te hebben om tot de Goden te bidden dat zijn verhuizing gelukzalig mocht zijn dronk hij heel gerust en dapper het vergif in. En toen alle omstanders hierover zeer jammerlijk weenden en kermden, toen zei hij, ‘wel mannen, wat begint ge, ik heb daarom meest de vrouwen van me laten gaan omdat ze zulks niet zouden doen. Want ik had wel gehoord dat men met vrolijkheid en gelukwensen uit dit leven behoort te reizen. Daarom hou u stil en wees welgemoed’. De anderen die dat hoorden stonden beschaamd en kropten hun tranen op. Maar Socrates voelde in het wandelen dat zijn benen begonnen te bezwaren en ging op zijn rug liggen zoals hem bevolen was door diegene die het venijn gemaakt had die hem kort daarop aan de voeten drukte en hem vroeg of hij dat wel voelde. Toen Socrates neen zei, voelde hij hoger en vond dat het daar ook al koud en stijf was en zei tegen de omstanders, ‘als het aan het hart komt dan zal het gedaan wezen’. De venijnige kou was al tot de maag geklommen toen hij de bedekking van zijn lichaam wierp sprak hij zijn laatste woorden, ‘Crito, wij zijn Aesculapius een haan schuldig, betaal hem toch en verzuim het niet’. Crito antwoordde, ‘alles wat ge beveelt dat zal geschieden’ en vroeg of er niets anders was, waarop hij niet meer sprak. De heidenen plachten in oude tijden Aesculapius, de zoon van Apollo, (dat is de zon) een haan op te offeren omdat die de bode van de dag en opkomende zon is waarmee ze te kennen willen geven dat ze de Goddelijke goedheid en weldadigheid die alle ziekten geneest schuldig waren aan de dag, dat is het licht van het leven. Naar zodanige geneesmeester die de ziekten van het gemoed helpen kan had Socrates tevoren gevraagd. En op het laatste toen hij nu van alle ziekte van vrees en vertwijfeling genezen was wilde hij God met een offerande bedankt hebben. Aldus is gestorven de vrome Socrates met zo’n effen gemoed dat de poëet Juvenalis, waar hij tegen de wraakgierigheid in gaat, hem beschrijft dat hij niet eens aan zijn beschuldiger een deel van het vergif zou willen geven dat hij door zijn toedoen moest drinken. ‘De wraak is wonder zoet en die te mogen plegen daar vind ik menig brein ten hoogste toe genegen en dit al menigmaal om en ik weet niet wat dat door enig misverstand ten ergste is opgevat. Het minste dat er schort en kleine beuzelzaken die kunnen vinnig bloed en gramme zinnen maken. Maar dit pleegt slechts het volk dat nooit heeft geleerd hoe dat men naar de eis zijn even schepsels eert. Dat heeft de goede ziel Chrysippus niet geschreven en dat heeft ook Socrates, noch Thales ooit gedreven. Dit was geduldig volk tot aan het duister graf dat nimmer enig kwaad aan de kwade weergaf’. Zulk sterven, zulk leven heeft onze grote Erasmus enige goede hoop laten hebben over het toekomende leven van zodanige wijzen zoals te zien is uit de voorreden die hij gesteld heeft aan de Tusculaanse vragen van Cicero. Die van Athene zagen ook wel al gauw wat ze gedaan hadden en kregen daarvan zo’n groot berouw dat ze al hun speelplaatsen lieten sluiten en die daartoe aangeraden hadden uitbannen en zijn aanklager Melitus om hals brengen. Ze richtten ook ter eren van Socrates op de vermaardste plaats van de stad een koperen beeld van hem op dat ze door de voortreffelijke meester Lysippus hadden laten maken. Dit zij genoeg en wel gemakkelijk voor sommige (die het kunnen overslaan) teveel van Socrates. Dan net als diegene die buiten het land reizen zich wel buiten de weg begeven om iets fraais, dat ter zijden afleidt te bezien, zo ook heb ik mede niet laten kunnen wat buiten het voor genomen spoor te treden om bij de gelegenheid van scheerling het heerlijk einde van die eerlijke Socrates te verhalen wat me zo genoeglijk gevallen is dat ik mijn lust met geweld tegen gehouden heb om niet uitvoeriger over al zijn andere diepzinnige redenen te verhalen. Maar om weer op het pad terug te keren waar Socrates ons afgeleid heeft. Al is het, zegt Plinius in het 15de boek van zijn ‘Natuurlijke Historie in het 13de kapittel, dat scheerling vergiftig is en gehaat door de openbare straf van de Atheners moet nochtans zijn gebruik tot veel dingen niet overgeslagen worden. Dit is vooral dat zijn bladeren, zaad en opgedroogd sap allerhande pijn stillen, maar voornamelijk diegene die uit ontsteking veroorzaakt is. Het vergif van de scheerling heeft mede zijn tegengift, te weten de wijn zoals we met een opmerkelijk voorbeeld bij Plutarchus in het 2de deel, 1ste boek en kapittel 22 van de ‘Schat der Ongezondheid’ zullen aanwijzen. (96) De verdovende kracht hebben ook MANDRAGORA, grote en kleine DONDERBAARD, waardoor de onlijdelijke pijn niet gestild kan worden, zo raden sommige aan daar wat opium bij te doen wat meer verdoving in het gevoel brengt en vooral in hete gebreken laat het allerlei pijn overgaan. Maar hierin moet dapper voorzichtig gegaan worden. Want de verlichting die door opium, scheerling, bilzekruid, Mandragora en dergelijke komt gebeurt niet door het wegnemen (zoals anders behoort) van de oorzaak die de pijn en smart verwekt, maar het lid waar de pijn in is wordt alleen als voos en half dood gemaakt zodat het de pijn niet kan voelen. Waarop dan deze schade volgt dat als het lid wederom tot zichzelf komt de oorzaak zo veel kwader wordt omdat het door de felle koude verzwakt en de natuurlijke warmte zeer verminderd is en weg genomen kan worden. Behalve dat ook in de grootste ontstekingen door al te koude dingen gemakkelijk het koudvuur gestookt wordt zoals ik enige dagen geleden gezien heb in een been dat dapper ontstoken en gespannen was waar azijn en water en evenwel noch warm gemaakt opgelegd was. Hierom zal men dusdanige verdovende of te zeer verkoelende geneesmiddelen tot verlichting van pijn niet gebruiken dan in de grootste nood en wanneer die gans onverdraaglijk valt. (4) Derhalve is het beter om de ziekte niet te verergeren of het lid te hinderen door zodanige middelen te gebruiken die een verzachtende kracht hebben waardoor ze de pijn kunnen verzoeten. MALUWE met bladeren en wortels in wijn en azijn gekookt tot op het derde deel en dan roggemeel daaronder mengen tot een pap en heet op leggen wordt zeer geprezen door Solenander. DOOIERS van EIEREN die onder olie van rozen of van papavers geslagen worden hebben kracht om de pijn te verzachten. MELK met wollen lappen die heet om het jichtige deel geslagen zijn kan bijzonder de pijn stillen en vooral die net gemolken is. Zo schrijft Amatus Lusitanus in kapittel 41 cent. 6 van iemand die met gruwelijke pijn gekweld was en een geit in zijn kamer liet brengen en van haar de melk op zijn jichtig deel liet melken waardoor hij terstond verlichting van zijn pijn voelde. Men kan mede van de melk een pap maken met gekookt gerstemeel of daarin laten weken een kruim van witte brood en daar dooiers van eieren bij doen en wat saffraan. Men mag ook het merg van heemstwortel onder de melk vermengen of het daarin laten koken. Dr. Foreest verheft als wat wonderen een pap van eendenkroos en kamillen in melk gekookt en daar dan wat gerstemeel bij doen. KAAS die vers is en alleen of met gerstemeel vermengt verzacht de ontsteking, drijft de zinkingen terug en verzoet de pijn in de gewrichten. Daartoe helpt mede oude beschimmelde kaas die in hamsap geweekt is die ook de hardheid in de gewrichten kan verzachten. OLIE van KALFSVOETEN stilt de jichtpijn en wordt aldus gemaakt. De kalfsvoeten worden in stukken geslagen en geheel murw gekookt dan wordt de olie die op het water drijft er af geschept. Dat met brandewijn en zout mengen en op de pijnlijke delen strijken. KOEIENMEST en GEITENMEST en vooral zomers als de beesten in de wei gaan verzacht en verteert, verlicht de pijn en de brand en met azijn gemengd laat het de zwellen verdwijnen. VET van ongewassen wol verwarmt en verzacht en verteert wat, stilt de pijn uit wat voor oorzaak, hetzij alleen of met rozenolie en wijn of met vrouwenzog opgelegd, wat ook de wol met het vet zelf doen kan. Dit heeft de weledele heer ridder Heinsius bewogen om in zijn ‘Aristarch sacer’ het woord Hysop bij de Evangelisten, waar ze schrijven hoe de krijgsknechten onze Heer bespottelijk laafden te nemen voor Oisop wat in het Grieks ongewassen wol betekent alsof hetgeen sommige goede harten daar mee gebracht hadden om de pijn van de berechtiging wat de verzachten toen de lieden de vuile wol met de azijnspons uit schimp aan de stok gestoken hadden. Een uitlegging die niet minder geestig als waarschijnlijk is. OLIE, hetzij alleen of onder wijn vermengt, en op de jichtige gewrichten stoven verzacht haar pijn. WIEROOK of ALUIN dat onder het wit van ei wordt gelagen verzacht de pijn. Zo doet ook BUIST in vers SAP van het dikste bier gekookt. (5) Het overschot van de pijn en vochtigheden wordt verteerd en uitgetrokken door de volgende. GERARD of Gerardskruid, die veel op de kruidvlier lijkt, stampen en op de leden die van de fleerfijn gekweld zijn leggen verzoet de pijn en laat het gezwel vergaan waarom het ook fleerfijnkruid genoemd is. SLEUTELBLOEMEN, die ook vanwege de gelijkenis van hun bladeren witte betonie genoemd worden, zijn heet en droog tot in de derde graad, tezamen trekkend, verterend en afvegend. Worden bevorderlijk gebruikt in alle koude gebreken van de hersens en zenuwen en vooral als ze met salie en marjolein gekookt is. Welke drank ook geschikt is voor diegene die bevende leden hebben of geraakt en beroerd zijn wat de oorzaak is dat de sleutelbloemen in het Latijn ook Herba Paralysis genoemd worden. De gestampte bladeren worden ook nuttig gelegd op de beroerde en jichtige leden. (97) VELDCYPRES die van buiten opgelegd wordt verdroogt en verteert zonder opmerkelijke hitte of scherpte de vochtigheden die diep in de zwakke delen gedrongen zijn en versterkt die ook. Die drie soorten van CALAMINTHE die over het gewricht gelegd worden verwarmen die en trekken de diep gelegen vochtigheid uit en zijn geschikt voor de heuppijn. Zaad van KERS als ook van NETELS is deelachtig van een brandende kracht en overwinnen daarom vaste en hardnekkige pijn van de heupen. Zaad van AVERRONE die met enig goed nat gedrenkt is, is goed tegen de jicht en haar bladeren die op de harde zwellen gelegd worden die na de ontsteking van de jicht overblijven laten die vergaan. KNOFLOOK van binnen ingenomen en van buiten met honig opgelegd verdrijft de oorzaak van de koude heuppijn ALANTWORTEL geneest de koude en langdurige gebreken van de ledematen als ook de heuppijn en de gewrichten die door de grote vochtigheid los en uit hun lid schieten. Het afkooksel van DUIZENDGULDENKRUID vaak met een klysma zetten is zeer geschikt voor diegene die met de heuppijn gekweld zijn, Want het trekt de vochtigheid af en verzacht de pijn. Maar het sap gedronken of ook het kruid zelf in mede gekookt helpt eigenlijk de gebreken van de zenuwen en met olie op geslagen en op geplette leden gelegd brengt dadelijk baat bij. COLCHICUM strekt en zuivert het dikke slijm uit de gewrichten, is nuttig voor de jicht en zo ingenomen als van buiten papvormig opgelegd. VIJGBONEN of Lupinen MEEL die in azijn of mede gekookt en met enige warme olie gemengd zijn verdrijft de heuppijn. PEKEL van haring en andere zoute vis heeft een zeer afvegende kracht en is derhalve geschikt om de jichtige vochtigheden te verteren. OPOPONAX is een sap of gom van een vreemd soort van Panacee naar de vorm van Ferula, van buiten geelachtig en van binnen wit, bitter, van goede reuk, bros en smelt in het water. Het verzoet de weedom van de jicht en alleen of met het vlees van rozijnen daar op gelegd. BDELLIUM is mede een gom of traan van een Indiaanse boom die noch niet geheel goed bekend is. Het beste is bitter zonder zurigheid, wel riekende als zeenagel wanneer het gebrand wordt, helder als lijm, vet van binnen en bros. Het verwarmt en verdroogt in de tweede graad en verdrijft de hardigheden en de knobbels van de zenuwen in wijn gesmolten. Geneest daarboven de verscheurdheid en de gespannen, gekwetste en verstuikte zenuwen. Ammoniacum, Sagapenum en Galbanum zijn alle drie een gom of sap van een bijzonder geslacht van Ferula en groeien op verschillende plaatsen. AMMONIACUM vloeit uit een Ferula die Agasylis genoemd wordt en in Cyrene (een land in Afrika) en groeit ook in Libië bij de tempel van Jupiter Ammon (waarvan het zijn naam heeft) Voor het beste wordt gehouden hetgeen vast en zuiver is en geen houtachtige splinters, steenachtig gruis of ander vuiligheid in zich heeft, dat bitterachtig van smaak en in kleine stukjes verdeeld is en van reuk wat naar het beverswijn trekt. Deze gom is warm en droog in de tweede graad en is van de voornaamste onder de vermurwende of verzachtende geneesmiddelen, geneest de verharde milt en lever, in azijn geweekt. Met honing en pek vermengt laat het de harde zwellen en knobbels die aan de gewrichten gegroeid en van de jicht gekomen zijn vergaan en uitbreken. Wordt ook van binnen ingegeven een vierendeel lood zwaar en jaagt dan de taaie, koude fluimen af en trekt die uit de verre leden naar zich toe en is mitsdien goed tegen kortheid en benauwdheid van de adem, beslotenheid van de borst, vallende ziekte, jicht, heuppijn en alle ziekten van de hersens, zenuwen en uitwendige leden. SAGAPENUM is mede een sap die vloeit uit een geslacht van Ferula wat in Medië groeit die ook Sagapenum genoemd wordt. De beste van deze gom is die gemakkelijk in het water smelt of vaneen gaat, scherp van smaak, helder van kleur, geel van buiten en wit van binnen, van reuk lijkt het wat op lood. Het verwarmt tot in de derde graad en verdroogt in de tweede, zeer krachtig verterend, zuivert de hersens en is zeer goed tegen de hoofdpijn, m.s., vallende ziekte, lammigheid, trekking van de zenuwen en verder van binnen en wordt van buiten gebruikt tegen al hetgeen we de Ammoniacum toegeschreven hebben. GALBANUM is ook een sap of gom van een geslacht van Ferula die in Syrië groeit en Metopium genoemd wordt. De beste is korrelig als van klonters verzameld, wat zaad van zijn Ferula in zich heeft en niet vochtig of droog, zuiver, sterk en zwaar van reuk is die van vorm op wierook lijkt. Is van aard heet tot bijna in de derde graad, droog bijna in de tweede, verzacht, trekt uit en laat scheiden en vermag verder al hetgeen we van de voorgaande gommen verhaald hebben. De gom TACAMAHACA, waarvan hiervoor meer gehandeld is, pleistervormig gestreken belet alle zinkingen, versterkt de hersens, zenuwen en gewrichten, verzoet allerhande jicht die van koude of gemengde vochtigheden hun oorsprong hebben. Tegen dat alles is de gom CARRANA noch krachtiger. (98) BEVERSWIJN is warm en dun van delen, geschikt voor de zenuwen wiens harde en hardnekkige gebreken het geneest, van binnen of van buiten gebruikt als ook het schudden en trekken van de leden. EUPHORBIA, van brandende hitte en fijne stof laat de dikke en taaie vochtigheden in wat voor plaats ze ook zijn scheiden en verteren, neemt het ruisen en pijn van de oren weg en helpt de jichtige. (6) Uit de verhaalde drogen worden vele mengmiddelen gemaakt, sommige zachtjes verkoelend, sommige pijn stillend, sommige verteren en verdrogen. Tot het eerste kan een stoving van wateren genomen worden die uit de verhaalde kruiden getrokken worden of van sap van weegbree, nachtschade en rozen of ook van bilzekruid en indien de pijn zeer hevig is daaronder een vierde deel azijn mengen. Of indien de pijn er diep in steekt zoals in het gelid van de schouder, ellenboog en heup dan dient er ook wat kamfer bijgedaan te worden, te weten in elk pond een half lood. Daarnaast is goed slijm getrokken uit kwee zaad of het zaad van vlooienkruid of beide op deze manier. N. Zaad van kwee, vlooienkruid en van elk 1 lood, tezamen op hete as geweekt in weegbreewater, nachtschadenwater, van elk 2 ons, en het slijm door een zeef wringen en tot een smeerseltje, Oxycratum gedoopt, erbovenop leggen. Men kan ook de kruiden tot een papje in Oxycratum koken, zonder vet of olie. Want er dient geen vettigheid op de ontstoken delen gebruikt te worden. Zulks getuigt zelf Sennertus van kaas. Zeker jichtige, schrijft hij, plag met groot voordeel tot stillen van zijn pijn verse schapenkaas te gebruiken die op het pijnlijke deel gelegd wordt, maar dikwijls verversen. Want zodra het door de hitte van het lid begint te runnen en als boter uit te geven dan vermeerdert de pijn. Solenander schrijft in 4 Consil. 24 dat zeker jichtig oud man zichzelf aldus plag te helpen wanneer de pijn groot en de plaats ontstoken en gezwollen was, dan nam hij zout, as en water van een jongetje en azijn en mengde dat onder elkaar en doopte hij een wollen lap erin en legde het uitgeperst vaak op het deel waar de pijn was die daardoor meestal stilde. De vermelde Solenander prijst het volgende papje wat zonder opmerkelijke warmte verdrijft, de pijn stilt en de gewrichten versterkt. N. Poeder van twee ons gedroogde rode rozen, een ons mastiek, een half vierendeel lood kamfer, zes ons gerstemeel, tezamen in witte wijn gekookt, steeds roeren totdat het dik wordt tot een papje en dan heel warm opleggen. Als de brand over en de felheid van de pijn wat afgenomen is dan zal men een pijnstillend papje maken van kruim van witte brood (zoals hiervoor ook verhaald is) aldus N. Kruim van witte brood een half pond, gekookt in zoete melk totdat het dik wordt en dan er in het poeder van kamillebloemen en melilote strooien, van elk 1 lood, rode rozen en salie, van elk een half lood, saffraan 1 drachme tot een papje. Men doet er ook soms olie van kamillen of lelie bij. Waartoe mede geschikt is het volgende strijksel. N. Slijm getrokken met kamillewater uit lijnzaad, zaad van heemstwortel, fenegriek, van elk anderhalf ons, olie van lelie, kamillen en violen, van elk 1 lood, ganzenvet, ander half lood, saffraan, 1 drachme, was zoveel nodig is tot een smering. Tenslotte laat de stof die de pijn gemaakt heeft en noch in de leden steekt het verdwijnen. Emplastrum de Mucilaginibus en de Meliloto, Oxycroceum. Maar sterker het volgende. N. Gom van pijnboom, pek, van elk 1 ons, was, varkensreuzel, van elk 1 lood. Wierook, Colchicum, wortel van lis, rauwe zwavel, van elk een half lood, olie van lis zoveel als nodig is tot een pleister of een van oude en sterke kaas met het sap van een zoute ham gewreven wat Galenus zeer prijst en door de nieuwe geneesmeesters ook opgevolgd wordt en door ons hiervoor mede aangeroerd. Op vastere en diepere delen en vooral in de heup mogen noch wel sterkere gebruikt worden en ook een Sinapismus of Vesicatorium. |
AENHANGSEL Des Eersten Deels van de Schat der ongesontheyt Welck is INLEYDINGHE Tot de HOLLANTSCHE GENEES-MIDDELEN, Ofte KORT BERICHT, Dat elck LANDT GENOEGH HEEFT, TOT ONDERHOUDT VAN HET Leven, ende de Gesontheyt der Inwoonders. DEN Wel-edelen, ende Hoogh-achtbaren Heere, HEER JOHAN OEM VAN WYNGAERDEN President van den Hove van Hollandt, Zeelant, ende West Vrieslant. Mijn Heer, ende Vader, Alsoo een yegelick door de Nature selve geprickelt wert om zijn lieve Vader-landt voor te staen, ende dat Hollandt by alle de Werelt voor een wonder geacht wert, als waer (gelijck de Roomsche history-schrijver STRADA selfs getuygt) uyt sommige Visschers schuyten een nieuwe REPUBLIJCK het hooft schierlick heeft opgesteken, dewelcke alledaegh stercker werdende, niemant boven haer noch te lande en wil, noch ter zee en kan lijden: so en hebbe ick mede niet konnen lijden, dat langer gelooft zoude werden, daer ons Landt van alles so mildadelick, ende genadelick van den goeden Godt versien is, alleen ongesegent was gebleven in Genees-middelen, ende gedwongen zoude wesen met soo veel moeyten, so veel kosten, soo veel gevaers de selvige uyt een andere werelt te gaen halen. De schult hier van en is niet in ’t gebreck van ’t Landt, maer in onse onachtsaemheyt. Alle onse wegen, weyden, venen, duynen, wateren, brengen ons alderhande Kruyden tot overvloet; waer van wy sommige gantsch niet en kennen, sommige alleen met de namen, welckers krachten de Kruyt-beschrijvers segghen ofte geen te zijn, (het welck valsch is) ofte immers (tot haer s |