School van Salerno

Over School van Salerno

Medicina Salernitana: Id est De conservanda bona valetudine, Liber Scholae Salernitanae door Carolus Tuinman, die de beroemde school van Salerno beschrijft hoe je met kruiden, aderlaten en dergelijke je leven gezond houdt in 1726,

Uit; https://www.dbnl.org/tekst/tuin005oors01_01/

Door; Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik weg.

Salerno ‘s school schrijft aan de Britse majesteit,

Zo ge gezond en fris wil zijn, houdt deze wijze;

Leg zware zorgen af, mijdt gramme toorn.

Drink spaarzaam wijn en eet ook weinig avondspijzen,

Sta op na 't eten, waar geen middagslaap op past,

Weerhoudt geen water, sluit uw achterpoort niet vast.

Indien ge hierop acht wilt geven,

Dan zult ge lange jaren leven.

Indien ge artsen hulp wilt missen,

Ga slechts bij deze drie te raad;

Ontlast uw hart van droefenissen,

Neem rust en houdt in voedsel maat.

Van de versterking der hersenen.

Was 's morgens de ogen met helder water met uw handen.

Treedt dan wat heen en weer en rek uw leden zacht.

Kam ook uw haar en wrijf en zuiver dan de tanden.

Dat sterkt de hersens en geeft de andere leden kracht.

Behoud u warm na in het bad te zweten;

Maar sta, of ga wanneer ge hebt gegeten.

Doch onttrok de vliem uw bloed,

Koelheid is op 't laten goed.

Van de opheldering der gezicht.

De bron, het groen en spiegellicht,

Verfrist en verheldert op մ gezicht.

Kies bergen met de morgenzon;

Maar wend u 's avonds naar de bron.

Van de dag-, of middagslaap.

Uw middagslaap is kort of geen.

't Baart koortsen, lammigheid der leden,

Hoofdpijn en zinkingen. Dus schaadt

De dag slaap, moeder van dit kwaad.

Van de winden die in de buik besloten zijn.

Van winden in de buik besloten

Komt viervormige kwaal gesproten;

Hoofddraaiing, darm pijn, waterzucht

En kramp. Geef dan die gasten lucht.

Van ‘t Avondmaal.

Veel avondspijs is voor de maag

Door overlading grote plaag.

Op dat ge niet bezwaard wordt

Des nachts, maak de avondmaaltijd kort.

Van de gesteldheid voor 't nemen van spijzen en van մ eten.

Vul nooit met nieuwe spijs uw maag,

Zo lang noch vorig voedsel daar is.

Dan zal 't verteerd zijn; bent ge graag,

En als uw speeksel dun en helder is.

Spijzen die men mijden moet.

De perzik, appel, peer, zout vlees en melk en kaas,

En 't vlees van hert of os of geit of van een haas,

Schaden door zwartgallig bloed,

En zijn voor geen zwakken goed.

God voedende spijzen.

Verse eieren, rode wijn, vet slurpnat, goed gebonden,

En zuivere meelbloem zijn goed voedsel voor gezonden.

Goed voedende en vet makende spijzen.

De tarwe voedt en mest, melk, jonge kaas en klieren;

Het varkensvlees en merg en hersens doen goed tieren;

Ook zoete wijn en spijs die ons goed smakend is,

En 't slurp-ei, rijpe vijg en druiven rijp en fris.

De eigenschappen van goede wijn.

Begeert ge puik, beide tot gezondheid en vermaak;

Vijf dingen worden, als zijn deugd, daarin geprezen;

Het moet welriekend, sterk, koel, mooi en luchtig wezen.

Van zoete en witte wijn.

't Gebruik van zoete witten wijn

Zal 't lichaam meer tot groeien zijn.

Van rode wijn.

Zo somtijds rode wijn te veel gedronken wordt,

Dan wordt de buik hard en de heldere keel schor.

Tegengiften van dodelijk venijn.

De wijnruit, peer, radijs en teriakel zijn.

Met noten tegengift van dodelijk venijn.

Van de lucht.

Een goede woninglucht moet zuiver zijn en helder,

En niet bedorven, noch door vuile gootstank zwaar.

Van te veel wijn drinken.

Verbaast dՍ nachts te veel te drinken u de kop.

Zo leg er 's morgens weer dezelfde pleister op.

Van de beste wijn.

De beste wijn voedt ook het best de beste sappen.

Indien het zwart is zal die 't lichaam loom verslappen.

De wijn is helder en rijp, oud, goed gemengd en fijn.

En springend: die dan moet met maat gedronken zijn.

Van bier.

't Bier is goed helder, niet zuur, maar oud.

Genoeg gekookt en van goede mout.

Van 't gebruik van bier.

Bezwaar de maag niet door de keel

Met 't geen ge drinkt door al te veel.

Wat etenswijze in elke tijd van 't jaar dienstig is.

Eet matig als de koele lente er is.

Veel spijzen schaadt in bange zomerhitte.

Mijdt herfst fruit of de appelman komt wis.

Ga 's winters aan een vollen dis vrij zitten.

Van kwade drank te verbeteren.

Waar salie en waar wijnruit zijn,

Zijn bekers veilig voor venijn;

En voegt ge rozen bij dit kruid,

't Dooft krachtig minnevonken uit.

Van zee walging.

Wil iemand niet gekweld van bange zeeziekte zijn,

Die mengt en drinkt een glas zeewater met wat wijn.

Een algemene saus.

Neem peterselie, look, zout, salie, peper, wijn,

En meng dat; 't zal de spijs een heilzaam doopsel zijn.

De nuttigheid van մ handenwassen.

Het handen wassen, als men van de tafel gaat,

Geeft iemand dubbele baat.

Het maakt de handen mooi en doet het oog gezicht.

Zijn helder, mooi en licht.

Die wil op gezondheid passen,

Moet zijn handen dikwijls wassen.

Van brood.

't Brood is niet al te warm, noch oud hetgeen ge eet.

Maar 't moet gezuurd, geoogd, goed gaar gebakken wezen,

En matig zout, uit puik van goede tarwe gekneed,

Doch met geen korst; daaruit komt brandende gal gerezen.

Brood dat gezouten is, gezuurd en gaar,

En goed gezeefd is een gezonde waar.

Van varkensvlees.

Het vlees van varkens, zonder wijn,

Zal erger dan van schapen zijn,

Maar zo ge er die bij voegt, 't is spijs en medicijn.

Van most.

Most houdt het water op en lost de buik meteen,

Verstopte lever en milt en baart dan steen.

Van 't water drinken.

't Water drinken brengt dit leed,

Aan die t' nuttigt, als hij eet.

Dat het zal de maag verkoelen,

En de spijs daar rauw in houden.

Van kalfsvlees.

Van kalfsvlees verwacht

Veel voeding kracht.

Van vogels die goed te eten zijn.

De hen, de spreeuw, de duif, de tortelduif, kapoen,

De merel, kwartel met haar leidsman, մ hazelhoen,

De vink, de duiker, meeuw, en 't korhoen en patrijs,

Verstrekken tot goede spijs.

Van vissen.

Zo 't zachte vis is; kies de grootste tot uw deel.

Maar zo het hard is zijn de kleine wel zo fijn.

Snoek, baars en karper, zeelt, forel en garnaal is

Met tongen, schollen, bolk en roggen goede vis.

Van paling en kaas.

Het schaadt de stem wanneer men paling eet.

Dat getuigt al wie natuur geheimen weet.

Veel kaas zal schaden en ook aal.

Of drinkt en her drinkt menigmaal.

Van het wisselen van spijs en drank in 't middag- en avondmaal.

Zo ge ter tafel bent gezeten,

Drink vaak, maar weinig, onder մ eten.

Wordt een ei u toegebracht,

Dat het is vers gelegd en zacht.

Van erwten.

Erwten schuwt men op twee wijzen,

Of tot laken of tot prijzen.

Laat men daar de basten aan,

Ze zijn winderig en ze schaden,

Zo men daar de schel af doet,

Dan zijn ze genoegzaam goed.

Van melk voor teringachtige.

Eerst geitenmelk, daarna die van kamelen,

Is dienstig om de tering ziekte te helen.

Doch ezels melk is die wel 't meeste voedt.

Daartoe is koe- en schapenmelk ook goed.

Maar zo de koorts en hoofdpijn u bezwaren

Ge moet 't gebruik van melk dan laten varen.

Van boter.

De boter geeft aan die geen koorts heeft, dit gebruik;

Ze bevochtigt, ze verzacht en maakt een weke buik.

Van wei.

Dit is de kracht die melkwei is vergund,

Ze zuivert, wast, doordringt en ze verdunt.

Van kaas.

Weet dat de kaas is koud en grof.

Daar bij verstoppend , hard van stof.

Kaas en brood is voor gezonden

Een zeer goede kost bevonden.

Maar bent ge niet gezond, mijn vriend,

t Is wis dat kaas u niet dient.

De kaas spreekt van zichzelf.

Onwetende artsen taal is dat ik schadelijk ben.

Maar zwijgen wilt ge reden vragen.

k Acht ondervinding leert dat ik ben nut voor hen,

Die van een slappe maag klagen.

Eet kaas voor andere spijs, week van lijf: maar eet,

Hardlijvige die laat het zegt wie natuurkunde weet.

Van de wijze van eten en drinken.

Drink vaak, maar weinig, terwijl ge eet: maar tussen tijden

Moet ge tot minder ziekte u zonder drank toestaan.

Zal u de maaltijd wel bekomen,

Een teug dient tot begin genomen.

Eet kaas na vlees en eet na vissen vrij een noot.

Een noot is nut, de tweede schaadt, de derde doodt.

Na 't legen van elke eierdop,

Zo drink een goede teug daar op.

Van peren.

Voeg drank bij peren, het vergift heeft medicijn

Aan noten. Zonder drank zijn peren maar venijn.

Komt uit de peer zulk kwaad gerezen;

Vervloekt moet dan de perenboom wezen.

Gekookte peren zijn een tegengift: maar weet,

Het is vergift wanneer men rauwe peren eet.

Doet de peer door drinken zakken.

Maar ga na een appel kakken.

Van kersen.

Het kersen eten kan niet schaden,

Maar brengt ons veelszins voordeel aan.

Men zal de maag dus zuiver maken,

En door de kern den steen kwijt raken.

Hierbij komt noch een ander goed;

Door 't ganse lichaam beter bloed.

Van pruimen.

Men heeft veel voordeel van 't genot van rijpe pruimen.

Ze zijn verkoelend en ze doen de buik goed ruimen.

Van perziken, druiven, rozijnen.

Gebruik na 't perzik eten most.

Dat 's drank die past op zulke kost.

Voeg druif bij noten. De rozijn

Zal voor de milt niet dienstig zijn;

Maar wel voor die veel hoesten moet,

En voor de nieren is die goed.

Van vijgen.

De vijgenpleister kan herstellen

De puisten, klieren en gezwellen.

En voegt ge er wilden maankop bij,

Het maakt van beenderen splinters vrij.

Van mispels.

De mispels doen veel water maken,

Maar ook de buik tot hardheid raken.

De harde mispel mag behagen,

De zachte zal de prijs wegdragen.

Van most.

De most zal ras de blaas ontbinden.

Ze maakt de buik week, baart ook winden.

Van bier en azijn.

't Is bier dat krachten geeft en grove vochten voedt.

't Vermeerdert 't vlees en մ bloed.

't Ontsluit de blaas en buik, 't blaast op, 't verkoelt wat zeer.

Maar azijn droogt noch meer,

Verkoelt, vermagert, maakt zwaarmoedig, vermindert 't zaad.

Verdroogt het vette en is aan droge pezen kwaad.

Van rapen.

De maag zal baat bij rapen vinden.

Ze geven stof tot veel winden.

Ze maken dat men water lost;

Maar zijn voor tanden kwade kost.

En kookt men die niet gaar gelijk 't behoort,

Ze brengen in de buik dan wringing voort.

Van de ingewanden der dieren.

Het hart is hard, wordt zwaar verteert en traag gelost.

Dus ook de maag. Men acht het uiterste noch goede kost.

De tong is goed en zal u heilzaam voedsel geven.

De long wordt licht verteerd en gauw weer uitgedreven.

Van hersens onder al de rest

Zijn hoenderhersens allerbest.

Van venkelzaad.

Zaad van venkelkruid.

Jaagt de winden uit.

Van anijs.

Anijs versterkt de maag en verbetert de ogen.

Die zoetst is, is ook krachtigst van vermogen.

Van rietwortel-as.

Om 't vloeien van het bloed te stelpen,

Kan de as van rietwortels helpen.

Van zout.

Zal iemand eten, zet het zoutvat op de dis.

't Verdrijft venijn, geeft smaak wat anders smaakloos is.

Men zal de spijs met smaak niet eten,

Wanneer daar zout uit is vergeten.

't Geen zout is krenkt 't gezicht, vermindert ook het zaad,

En is terwijl 't oorsprong geeft aan schurft en jeuksel kwaad.

Van de smaken en hun eigenschappen.

Zout, scherp en bitter zijn drie smaken, wiens natuur

Is heet. Maar koud van aard zijn wrang en zerp en zuur.

't Geen vet of zoet smaakt of van smaak niet t' onderscheiden.

Is 't een noch 't ander, maar gematigd tussen beiden.

Van wijnsap.

De wijnsap heeft een vierderlei vermogen;

De tanden maakt ze rein en zuivert de ogen.

Ze maakt hetgeen te veel was minder,

En vult hetgeen ontbrak tot hinder.

Van levenswijze.

Dat elk bij zijn gewone leefwijze blijft.

Zo niet de nood hem tot verandering drijft,

(Hippocrates getuigt dat) of 't baart kwaad.

Geen medicijn geeft iemand zo veel baat,

Als levenswijze . Slaat iemand die niet gade,

't Is dwaas bestier en medicijn doet schade.

Van de bestiering der levenswijze.

Hoedanig, wat, wanneer, hoe veel, hoe dikwijls, waar,

Neem in de leefwijze op dat ge niet mistreedt, waar

Van kool.

Het sop van kool maakt week de stof door haar gebruik

Maakt hard: doch tezamen gevoegd maakt dat een losse buik.

Van kaasjesbladeren.

De maluwe heet dus in 't Latijn, gelijk men acht.

Omdat ze bijzonder gebruikt de buik verzacht.

Haar wortel zal, geschraapt, de darmen ledig maken,

En vrouwen aan de vloed der stonden doen geraken.

Van bruinheilig. (Mentha)

Bruinheilig is die naam niet waard

Zo ze niet uitdrijft met een vaart

De wormen uit de buik en maag,

Die daar aan strekken tot een plaag.

Van salie.

Hoe mag de dood een mens verrassen

Die salie in zijn hof heeft groeien?

Voor 't al overwinnend doods geweld

Er groet geen kruid in tuin noch veld.

Ze zal de zenuw sterkte geven.

En bevrijdt de handen van het beven.

Ze geeft in scherpe koortsen heil.

Lavendel, salie, bevergeil,

Kers, mater, sleutelbloem zal wezen

Geraakte leden tot genezen.

Wat is de salie heilzaam kruid?

Wat heeft de natuur al nut daaruit?

Van wijnruit.

De wijnruit heeft dit edele vermogen,

Ze scherpt 't gezicht en maakt ons heldere ogen.

De wijnruit rauw en vers genuttigd baart

Dat duisterheid van 't oog wordt opgehelderd.

Ze zal in mannen de minneluim weerhouwen,

En minder lust: maar vermeerdert die in vrouwen.

De wijnruit maakt u loos, welziende en kuis,

En jaagt, gekookt, de vlooien uit het huis.

Van ajuin.

Der artsen mening van ajuin schijnt niet een gelijk;

Dat ze aan die gallig zijn niet goed is, zegt Galenus..

Maar bent ge beladen met fluimen dan zal u ajuin wel baten

Asclepias zal hem als zeer gezond aanpraten,

Bijzonder voor de maag als die haar werk niet doet,

En zegt, ze maakt de kleur van 't lichaam mooi en goed.

Gekneusde ajuin op 't hoofd, daar 't kaal is, vaak gewreven,

Zal u opnieuw kruin sieraad geven en 't haar weer wasdom geven.

En zo men die met azijn en honig stampt, men zegt,

't Geneest der honden beet als men er dat op legt.

Van mosterdzaad.

Het kleine mosterdzaad is heet en droog van kracht.

Perst tranen, zuivert 't hoofd en neemt 't vergift zijn macht.

Van Maartse violen.

De violet verdrijft slagen, zwaarte en pijn

Van 't hoofd en zou ook goed voor de vallende ziekte zijn.

Van netelen.

De netel geeft de slaap aan zieken, weert het braken.

Haar zaad met honig kan gezond van darm pijn maken.

't Geneest ook oude hoest wanneer men 't dikwijls drinkt.

Ze maakt dat longenkoude verdwijnt, buikzwelling slinkt.

En alle kwalen der gewrichten

Kan ze genezen of verlichten.

Van hysop.

De hysop zuivert u de borst van slijm en fluim.

Kookt die met honig, 't maakt de longen gezond en ruim.

Het aanzicht, zegt men, krijgt daardoor

Een goede en aangename kleur.

Van kervel.

Gestampte kervel zal met honig kanker helen.

Met wijn gedronken stilt ze zijdepijn in velen.

En bindt men ook het kruid gestampt daarop, het helpt.

Daardoor wordt braken en een weke buik gestelpt.

Van alantswortel.

Het alantswortelsap maakt de ingewanden fris

Wanneer 't met wijnruit sap tezamen gemengd is.

Men zegt ook, deze drank zou zijn

Voor die gescheurd is medicijn.

Van polei.

Men drinkt polei met wijn voor zwarte gal. Men zegt

Ze heelt oud podagra wanneer men er die op legt.

Van kers.

Strijk 't sap van kers op 't hoofd. Men zegt dan zal 't

Beletten dat het haar niet uitvalt.

't Stilt tandpijn: en door 't sap daarop te smeren

Met honig kan men schilfers weren.

Van schelkruid. (Chelidonium)

De zwaluw zou (wordt Plinius gelooft)

Haar jongen die men van 't gezicht berooft

Al stak men de ogen uit, noch weer genezen

Door schelkruid. Groot moet zijn kracht dan wezen.

Van wilgen.

Het sap van wilgen dood 't gewormte, gedruppeld in 't oor.

Den bast kookt in azijn: geen wrat bestaat daarvoor.

En wordt de bast daarvan met water ingenomen,

't Zal door verkoeling al de minnelust betomen.

Het verdroogt zo dat er niet

Enige telling door geschiedt.

Van saffraan.

Men zegt, saffraan heeft deze deugd,

Dat ze versterkt, mits ze verheugt.

Ze koestert de afgesloofde leden,

En ze herstelt de lever mede.

Van look.

De vrouwen maakt gegeten look

Zeer dikwijls vruchtbaar. Strijkt men 't ook

Van binnen in de neus, het helpt.

Zodat zijn bloeden wordt gestelpt.

Van peper.

De zwarte peper maakt de borst van fluimen helder.

Ze scheidt en dunt en helpt de kracht der kookhitte. Maar

De witte baat de maag en dient in hoest en pijnen,

Voorkomt de koortsvlaag en ze doet de kou verdwijnen.

Van de zwaarheid der gehoor.

Slaap straks na 't eten en te veel beweging maakt,

Met dronkenschap, zodat 't oor aan zwaar gehoor geraakt.

Van 't ruisen der oren.

Beweging, slag en val, lang honger lijden, braken

Met dronkenschap en kou kan de oren ruisend maken.

Van 't geen het gezicht schaadt.

't Bad, wijn en Venus, wind, ajuin en peper, look,

Prei met wikken, stof en tranen, mosterd, rook,

Zon, bijslaap, arbeid, vuur, slag en dat scherp is zal

Aan de ogen schadelijk zijn; maar 't waken boven al.

Van 't geen het gezicht versterkt.

De venkel, wijnruit, roos, scholwortel, ijzerkruid,

Geneest de donkerheid der ogen: want daaruit

Wordt een water gemaakt

Tot een helder scherp gezicht.

Van tandpijn te stillen.

Ge kan uw tanden aldus bewaren;

Gij moet het zaad van look verzamelen,

Brand dat met bilzekruid, daar wierook bij moet zijn.

Een trechter breng de rook de tanden: 't stilt de pijn.

Van heesheid.

Rauwe appels, paling, drank, noot, olie, kou van 't hoofd,

Verwekt een hese keel en maakt de stem verdooft.

Van vloeiing uit verkoudheid.

Was ge van 't vloeien graag verlost.

Houdt de adem op, werkt, vast en waakt,

Drinkt weinig, eet ook hete kost.

Snuift warme lucht: 't wordt dan gestaakt.

Valt het op de borst dan zal 't

Rauwheid zijn geheten: maar

Schorheid, zo 't ter keel in valt.

Docht 't is neusdrop valt het daar.

Van 't genezen van een fistel.

Zo ge een fistel wilt genezen,

Meng rattenkruid met zwavel, dat

Van kalk en zeep vergezeld moet wezen,

En vul het viermaal in het gat.

Van hoofdpijn.

Zo hoofdpijn komt van drank drink water; mits er uit

Te veel te drinken vaak een scherpe koorts spruit.

Die pijn van hitte uit kruin of voorhoofd wil verdrijven,

Moet vaak zijn voorhoofd met de slapen zachtjes wrijven.

Kook nachtschade, was u warm daarmede. Men gelooft

Dat dit zeer dienstig is en baat voor pijn in 't hoofd.

Van buikloop.

Wie buikloop heeft en niet tot sterven is genegen,

Wacht zich voor bijslaap, koude, veel drinken, sterk bewegen.

Van de vier getijden der jaar.

De zomer vasten droogt het lichaam. 't Braken baat

In elke maand, omdat het van kwaad vocht de maag ontlaadt.

De lente, zomer, herfst en wintertijd regeren

Het jaar. De lente lucht pleegt tot warmte en vocht te keren.

Geen tijd is beter tot het laten van het bloed.

't Gematigde gebruik van bijslaap is dan goed.

De lijf beweging ook en stoelgang, zweten, baden,

En 't lijf door medicijn te zuiveren weert veel kwaden.

De zomer volgt daar op, die heet is op zijn wijze.

Dan heerst de galziekte meest. Eet natte en koude spijs.

Schuwt dan de bijslaap en het baden. Tot het laten

Begeeft u weinig, drinkt niet veel en rust zal baten.

Van 't getal der beenderen, tanden, en aderen in 's mensen lichaam.

Tweehonderd negentien is 't beenderen getal

In 's mensen lichaam; en 't getal der aderen zal

Driehonderd zestig zijn, benevens noch vijftien.

De tanden dertig en noch twee meest boven die.

Van de vier vochtigheden in 's mensen lichaam.

Vier vochtigheden zijn in 't mensen lichaam: bloed,

Gal, fluim en zwarte gal. De zwarte gal kan zoet

Geleken zijn bij de aarde, het bloed bij lucht, de gal

Bij 't vuur, daar 't water van de fluim verbeeld zijn zal.

Het bloed is vochtig, warm, gelijkt in kracht de lucht.

De fluim is koud en nat en vol van waterig vocht.

De gal is heet en droog, verbeeldt het vuur in aarde.

De zwarte gal is koud en droog en zweemt naar de aarde.

Van de bloederige gematigdheid. (sanguinea)

Bloedaardige zijn vet en jokkend en genegen

Vaak nieuwe tijdingen te horen allerwegen.

De wijn en Venus, gelach en gastmaal doen hen goed,

Ze zijn ook vrolijk en in woorden zacht en lief.

Tot alle studiën zijn ze bekwaamst. Geen toorn

Kan hen ook licht, om wat oorzaak het zij verstoren,

Ze zijn roodkleurig, mild, ook minnend , lachend, blij;

En zwijgend, vlezig, dapper en goedertieren daarbij.

Van de gallige gematigdheid. (cholerici)

Het hete galvocht heerst in driftige van zinnen.

Dat slag van mensen zou wel elk graag overwinnen.

Het is grootmoedig, streeft naar 't hoogste, 't groeit ook ras,

Leert licht, eet veel en is niet karig op de tas.

Het is behaard en dapper, bedrieglijk en listig.

Geelkleurig, mager, droog, grammoedig en verkwistend.

Van de fluimende gematigdheid. (flegmatici)

De fluimende zijn klein van krachten, breed en kort.

De fluim maakt vet: door bloed men middelmatig wordt.

Dom zijn ze en slaperig en lui en ze besteden.

Hun lege tijd tot slaap en niet tot bezigheden.

Traag van beweging en van speeksel zijn ze vol.

Hun kleur is wit en bleek en 't aangezicht is bol.

Van de zwartgallige gematigdheid. (melancholica)

Nu is 't zwartgallig volk op 't laats ook afgetekend.

Ze zijn droefgeestig, kwaad van zeden, weinig sprekend.

Ze blokken vlijtig omdat geen slaapzucht hen bestrijdt;

Zijn onverzettelijk, vol achterdocht altijd.

Vol nijd en treurig, vol van hebzucht, geenszins snel

Ter beurs, bedrieglijk, blo van hart en geel van vel.

Van de kleuren.

Dit zijn de vochten, daar een ieders kleur uit spruit.

De fluim geeft witheid uit.

Uit bloed wordt rode kleur op de opperhuid gespreid.

Uit gal komt geelheid.

Bruinroode kleur zal

Zijn vrucht van zwarte gal.

Merktekens van overtollig bloed. (sanguinisch)

Is 't bloed te veel, het oog zal puilen, 't aanzicht rood zijn;

De kaken zwellen, 't lijf zal loom en zwaar als lood zijn.

De pols slaat ras, is vol en zacht en scherpe pijn

Zal meest in 't voorhoofd en de buik hardlijvig zijn.

De tong is droog door dorst, van rood zijn meest de dromen,

Het speeksel zoet en zuur zal zelf als zoet voorkomen.

Merktekens van overtollige gele gal. (cholerae)

Als gele gal te veel is blijkt hier uit;

Pijn in de rechterzijde, vergezelt van oor getuit,

Een scherpe tong, vaak braken, veel te waken,

Veel dorst en buikpijn: ze zal drogenafgang maken.

Men walgt, het hart is kloppend, eetlust flauw,

De pols is dun en hard in 't kloppen, heet en gauw.

De tong is droog en bitter al de smaak,

En wat men droomt, 't is branden en blaken.

Merktekens van overtollige fluim. (flegmatisch)

De fluim, als ze te veel het lichaam overheerst,

Maakt smakeloos de mond, doet walgen, 't spog vermeerderd.

't Baart pijn der ribben, maag en in het achterhoofd.

De pols is traag en zacht, als waar die schier ontroofd.

De dromen in de slaap gerezen,

Die zullen steeds van water wezen.

Merktekens van overtollige zwarte gal. (Melancholie)

Als 't ergste vocht in 't lichaam meester wordt,

Het vel is zwart, de pols slaat hard en 't water maken

Is weinig, vrees en kommer prangen ‘t hart,

Zwaarmoedig is 't: men droomt van verschrikkelijke zaken.

De smaak en 't spog zijn zuur; men oprispt dat;

En 't linker oor bijzonder ruist en tuit.

Van het aderlaten en wel eerst in wat ouderdom dat geschieden moet. (flebotomie)

Gebruik geen vliem voor jaren tien en zeven.

Veel geesten maakt ons 't aderlaten kwijt.

Een teug wijn zal straks die weergeven.

De spijs doet dat maar in lange tijd.

Het laten dient tot opheldering der ogen,

En zuivering van hersenen en hart.

Het beenderenmerg zal dat verwarmen mogen,

Daar 't ingewand ook door gereinigd wordt.

't Bedwingt de maag en buik en sterkt de zinnen,

Waaruit dan ook gezonde slaap ontstaat.

Men zal daardoor het walgen overwinnen.

Gehoor en stem en krachten geeft het baat.

In welke maanden het aderlaten dienstig is en wanneer het schade doet.

Drie maanden zijn voor al tot aderlaten goed.

September, mei, april; mits dat men 't niet doet

Op zekere dagen. (doch 't is oude besjes praten)

Ga op de eerste dag van mei geen aderlaten,

Noch op de laatsten der twee anderen: of gebruikt

Geen vlees van ganzen (dat ook naar de spinrok ruikt.)

't Zij oud of jong, in wie er overtollig bloed is,

Weet dat in elke maand het laten voor u goed is.

Drie maanden zijn 't, september, mei, april.

O laat dan bloed, wie lang leven wil.

Van de beletsels der aderlating.

In koudheid van natuur of lucht en zware pijn,

Ook niet na lange ziekte, na bijslaap, noch na 't baden,

Of als de maag van spijs of drank is overladen.

Een zwakke tere maag lijdt het ook niet,

Noch walging dat het laten dan geschiedt.

Wat men omtrent de aderlating moet waarnemen.

Wilt ge gelaten zijn, geschiedt dat, is 't gedaan,

Dit moet ge gade slaan.

De wrijving, 't drinken, 't bad, de windel en մ bewegen,

Daar is u aan gelegen.

Van sommige uitwerkingen der aderlating.

Door laten wordt de treurigheid verzacht,

En toorn verzadigt: minnenvlagen

Verliezen door het laten meest haar kracht.

Wie schept dan in het laten geen behagen?

De hoegrootheid der opening in 't aderlaten.

Het gat zij matig groot opdat de damp met spoed

Uitwasemt en te meer en vrijer springt het bloed.

Wat in 't aderlaten waar te nemen is.

Zes uren waak, als 't laten is geschied.

De slaap bevang 't geprikte lichaam niet.

Steek niet te diep op at de zenuw is gemeden,

En eet niet straks daarop als ge gelaten bent.

Wat men na 't aderlaten moet mijden.

Bent ge gelaten, mijdt doch alle spijs van melk.

Het veel te drinken is dan schadelijk aan elk.

Schuw koude dingen, omdat die op het laten schaden.

Ook is de nevel en bedompte lucht te ontraden.

Dan dient een heldere lucht die lieflijk is en zacht.

De rust is nuttig en 't bewegen zelden goed.

Voor wat ziekten en ouderdom het laten nut is en hoeveel bloed men op elke tijd moet aftappen.

In scherpe ziekten moet men laten in 't begin.

Trek vrij veel bloed van die zijn in de kracht der jaren.

Maar van hen die noch jong of oud zijn tapt men minder.

In lente het meest: het bloed moet andere jaartijd sparen.

In wat leden op elke tijd het aderlaten moet geschieden.

Men laat 's zomers in des lichaam rechterleden,

En in de lente: maar in herfst en wintertijd

Ter linkerzijde, zo men 't wil met vrucht besteden.

Dan wordt lever, voet en hoofd en hart bevrijd

Van overtollig bloed. De lever is gelaten

Voor zomertijd. De lente zal aan het hart baten.

Laat voor de herfst het laten van de voet.

Maar laat men 't hoofd, dat is in de winter goed.

De nuttigheden van 't laten der ader Salvatella.

Een ader die men salvatella noemt,

Wordt van de vrucht van 't laten zeer geroemd.

't Baat lever, milt en borst en stem en delen

Des binnenste buik en zal de hartenpijn helen.

Toegift. Joachim Camerarius, maandelijkse levenswijze

JANUARI.

De maand van Janus eist dan warme spijs ten dis,

En laat zich meer dan eens een lekkere beker schenken.

Maar weet dat dan geen tijd van aderlaten is.

't Gebruik van 't warme bad zal 't lichaam dan niet krenken.

FEBRUARI.

In februari zijn geen watervogels goed,

Noch tuingewassen. Acht die koortsig in het eten.

Drink dranken. Laat ook dan uit uw duim vrij bloed.

't Is dan gezond in 't bad door warmte braaf te zweten.

MAART.

De maart vermeerderd het vocht van de aarde en 't lichaam beide.

Dan moet men zorgen voor een zuiver voedsel dragen.

Zoet is dan nut, gesaust met zure scherpheid.

Geen dranken dienen en men moet geen laten wagen.

APRIL.

April herstelt de kracht der lang verkleumden grond.

Dan is het aardrijk en de tedere huid ook open.

Inwendig is het al dan vol: en 't is gezond

Den buik te lossen en dat laten 't bloed doet lopen.

MEI.

In mei bloeit alles. 't Is in 't jaar de mooiste tijd.

Het zoekt zich alles dan op 't lieflijkst te verheugen.

Gebruik nu 't baden en geneesdrank: maak u kwijt

Het overtollig bloed door 't laten: 't zal nu deugen.

JUNI.

De maand van juni neemt vermaak in koelte en kruid.

Vliedt alles wat dan bloed en sappen zou ontstellen;

Maar zoek al wat u kan verlustigen. Schei ook uit

Van 't lichaam door gebruik van medicijn te kwellen.

JULI.

Wanneer de julimaand door zomerhitte blaakt,

Uw slaap zij kort. Ge moet het baden dan ook mijden.

Dan ze geen ader door de scherpe vlijm geraakt.

't Is raadzaam zonder vrouw die tijd zich te begeleiden.

AUGUSTUS.

Augustus wil ook dat men slaap en spijzen spaart.

Het schaadt dan minneluim wellustig te verzadigen.

Gebruik geen medicijn, noch laten. 't Heeft gevaar,

Wil iemand tot vermaak in 't koude water baden.

SEPTEMBER.

September toeft ons met bekoorlijk boomgewas.

Dan kan men kazen van de melk der geiten maken.

Neem medicijn en vlijm; die komen dan te pas.

En lijdt uw beurs het, laat uw spijzen kruidig smaken.

OKTOBER.

Oktober geeft ons jacht en vogelvangst en wijn.

Gebruik die: maar laat de maat zijn waargenomen.

Geef acht dat nooit uw maag mag overladen zijn.

Maar laat voorzichtigheid onmatigheid betomen.

NOVEMBER.

Men zegt de zoete most is in november goed.

De gemberklauw gelegd in honig is te prijzen.

Onmatigheid in 't bad en minnenlust zij verhoedt,

Zo ge niet voor de tijd door ouderdom wilt grijzen.

DECEMBER.

Gebruik in wintermaand een warmen haard en dis

Ge moet uw tafel met geen moeskruid dan vervullen.

Laat ader in uw hoofd dat warm gehouden is.

Men mag ook vrolijk uit gekruide kroezen smullen.

Zie verder: http:,,volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http:,,www.volkoomen.nl,