Journaal van de reis van Piet Heyn naar Brazilië en West-Afrika

Over Journaal van de reis van Piet Heyn naar Brazilië en West-Afrika

Medegedeeld door L. M. Akveld, 1624-1625. Zeeverhalen, reisverslag, contacten met Afrika, aanvallen in Brazilië, rooftochten, nederlaag bij Espiírito Santo en zijn mislukte poging Salvador te ontzetten en vanwege ziekte en voedselgebrek weer naar het vaderland te keren. Door; Nico Koomen. Uit: https://www.dbnl.org/tekst/_bij005196101_01/_bij005196101_01_0006.php

Inleiding.

[85]

In de moderne literatuur over de geschiedenis van de West-Indische Compagnie in de eerste jaren na haar oprichting wordt de reis van Piet Heyn in 1624/1625 van Brazilië - waar hij als viceadmiraal onder Jacob Willekens de stad Salvador aan de Allerheiligenbaai op de Portugezen had veroverd - naar West-Afrika en via Brazilië terug naar patria, meestal slechts kort vermeld.

In 1959 verscheen echter als deel LXI van de Werken der Linschoten-Vereeniging een publicatie, die geheel gewijd is aan deze tocht: ‘De West-Afrikaanse reis van Piet Heyn, 1624-1625’, uitgegeven door K. Ratelband. Aanleiding tot deze uitgave was een in 1931 door F. Graefe aan het licht gebracht rapport van Piet Heyn, gedateerd ‘den 5 angustus anno 1624 tot den 12 july anno 1625’. Het document begint met het vermelden van het vertrek van de viceadmiraal met een kleine scheepsmacht uit de Allerheiligenbaai op 5 augustus 1624, drie maanden na de verovering van Salvador; van dit laatste wordt geen melding gemaakt in het rapport, omdat immers volgens art. XXXVII van het octrooi van de West-Indische Compagnie, Willekens als opperbevelhebber van de vloot daarover verslag moest uitbrengen bij de Staten-Generaal. Vervolgens geeft Piet Heyns rapport een beschrijving van zijn weinig succesvolle verrichtingen op de Angolaanse kust, zijn nederlaag bij Espiírito Santo en zijn mislukte poging Salvador te ontzetten, dat sinds 29 maart 1625 door een grote Portugees-Spaanse scheepsmacht werd belegerd; het eindigt op 12 juli 1625, wanneer Piet Heyn zich enige mijlen ten noorden van de Azoren bevindt en het besluit neemt de terugreis naar het vaderland te aanvaarden, [86] omdat ziekte en voedselgebrek aan boord van zijn schepen hem verhinderen langer op zee te blijven.

Dit rapport is het verslag van Piet Heyn aan de Staten-Generaal betreffende zijn - mislukte - pogingen de politiek-militaire macht van de Portugezen op de West-Afrikaanse kust afbreuk te doen; het is kort en zakelijk en bevat geen maritieme bijzonderheden. Het belang van de publicatie ligt dan ook niet zozeer in het toegankelijk maken van het rapport als wel in de gedegen inleiding, waarin Ratelband zeer uitvoerig ingaat op de voorgeschiedenis van deze expeditie en waarin hij aan de hand van Portugese bronnen beschrijft welke tegenmaatregelen de Portugezen namen om aan de Hollandse bedreiging van hun posities in West-Afrika en Brazilië het hoofd te kunnen bieden.

De aantekening op de eerste pagina van het rapport, die vermeldt dat Piet Heyn het schrijven persoonlijk op 9 augustus 1625 bij de Staten-Generaal heeft ingeleverd, wordt bevestigd door een notitie in de Resoluties van de Staten-Generaal op die datum. ‘Sijnde bij Pieter Hein overgelevert sijn verbael van de reise naer Angola. Is hem voor sijne goede gedaene diensten in de veroveringe van de Bahia Todos Santos vereert een goude ketting van tweehondert guldens met een medaille van hondert guldens’. In zijn inleiding zegt Ratelband, dat ‘dit rapport een samenvatting is van het journaal dat Piet Heyn na zijn thuiskomst, eind juli 1625, bij de Heren XIX inleverde en dat verloren is gegaan.’ Dit laatste nu blijkt gelukkig niet geheel het geval te zijn. Korte tijd na het verschijnen van de publicatie van Ratelband heeft prof. dr. W. Jappe Alberts een afschrift van dit journaal aan het licht gebracht. Het bevindt zich in de verzameling manuscripten van de Herzog-August-Bibliothek te Wolfenbüttel en draagt als titel: ‘Journael van de Brasiliese reyse, gehouden opt schip de Neptunus bij den vice-adm[i]r[ae]l Pieter Heyn, begonnen den 15 jan[ua]ry 1624 tot den 16 july 1625’. In de inventaris van de collectie te Wolfenbüttel [87] wordt het journaal beschreven: het meet 31½ × 20½ cm., bestaat uit 39 genummerde, aan beide zijden beschreven bladen en is gebonden in een perkamenten band met groene sluitlinten. De grondlegger van de verzameling boeken en manuscripten was hertog August der Jüngere van Wolfenbüttel, bij wiens dood in 1666 de collectie reeds meer dan tweeduizend exemplaren omvatte. De vorst, een hartstochtelijk bibliofiel, had overal in Europa agenten die handschriften en boeken voor hem kochten. Het journaal bevond zich vóór 1666 al in de verzameling en misschien is de veronderstelling gewettigd, dat de hertog het verkregen heeft via Johan Maurits van Nassau, die in 1647 tot stadhouder van Kleef werd benoemd, of via Johan Gregor Aldenburgk, een Duitser in dienst van de West-Indische Compagnie, die persoonlijk de strijd om Salvador heeft meegemaakt en in 1627 zijn belevenissen heeft gepubliceerd. Doordat de voorzitter van de Linschoten-Vereeniging, prof. dr. J.H. Kernkamp, mij een microfilm en een fotokopie van het journaal ter beschikking heeft gesteld, heb ik het hierna volgende afschrift kunnen maken.

Bij de bestudering van het manuscript deed zich allereerst de vraag voor: hebben wij hier te maken met een autograaf van Piet Heyn? Naar mijn mening moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Tot deze conclusie ben ik gekomen door het handschrift van het journaal te vergelijken met twee, naar alle waarschijnlijkheid, door Piet Heyn persoonlijk geschreven stukken: het door Ratelband uitgegeven rapport en een brief van Piet Heyn aan de bewindhebbers van de West-Indische Compagnie, gedateerd 10 november 1626. Beide stukken zijn geschreven door dezelfde hand (duidelijk zichtbaar bijvoorbeeld aan de schrijfwijze van de letters b, g en h) en vertonen de enigszins gebrekkige spelling, die misschien een gevolg is van het feit dat Piet Heyn al op jeugdige leeftijd door zijn vader mee naar zee is genomen, waardoor hij maar weinig scholing kan hebben gekregen [88] In nauw verband met de eerste vraag staat de volgende: is dit journaal het origineel dat aan boord van de ‘Neptunus’ dagelijks werd bijgehouden, of is het een afschrift? De tweede veronderstelling is volgens mij juist. Het manuscript maakt niet de indruk van dag tot dag te zijn bijgehouden; het geeft een regelmatig doorlopend handschrift te zien, fouten en verbeteringen ontbreken bijna geheel en qua stijl is het heel goed leesbaar. Waarschijnlijk is het afschrift door een klerk van de West-Indische Compagnie vervaardigd, bijvoorbeeld ten behoeve van een van de bewindhebbers.

Het journaal is in zijn geheel afgeschreven, al vertoont het hier en daar grote leemten in tijd. Deze zijn echter niet het gevolg van weglatingen door de klerk, die het origineel heeft afgeschreven; de verklaring is dat Piet Heyn, wanneer hij voor anker lag, zijn journaal niet bijhield, tenzij er gebeurtenissen vielen te vermelden die het belang van de hele vloot aangingen. Geen bevredigende verklaring valt te geven voor het feit dat het afschrift van het journaal eindigt op 16 juli 1625, wanneer de schepen zich ten noorden van de Azoren bevinden; over de periode tot einde juli 1625, wanneer Piet Heyn in het vaderland terugkeert, vinden we niets vermeld, terwijl een journaal toch tot het einde van de reis bijgehouden moest worden. De meest plausibele verklaring is, dat het (de) laatste blad(en) verloren is (zijn) gegaan, temeer omdat het handschrift eindigt met een verso.

Hoewel de hoofdlijnen van de reis van Piet Heyn, in de jaren 1624-1625, naar Brazilië en Angola ons bekend zijn uit het Iaerlijck Verhael van Joannes de Laet, uit de publicatie van Ratelband en uit de overige literatuur die deze periode behandelt, geeft het journaal op menig punt een aanvulling of verbetering van de bekende feiten.

Een groot deel van het journaal wordt vanzelfsprekend ingenomen door zeevaartkundige mededelingen; deze waren voor de zeevaarders uit die tijd van groot belang, omdat ze er op hun reizen naar de door Piet Heyn bezochte streken veel voordeel van konden hebben. Zo zal op zijn beurt Piet Heyn veel profijt hebben gehad van de kennis van Dierick Ruiters, die als schipper van het jacht ‘Postpaerdt’ deelnam aan de verovering [89] van Salvador; van diens in 1623 verschenen ‘Toortse der Zeevaert’, waarin hij zijn ervaringen van zijn reizen naar West-Afrika en Brazilië te boek stelde, zal Piet Heyn ongetwijfeld veel gebruik hebben gemaakt op deze reis. Waar de viceadmiraal, ondanks Ruiters' Toortse nog lacunes vermoedt in de kennis van zijn landgenoten, geeft hij uitvoerige beschrijvingen van de vreemde kusten. Zo gaat hij uitgebreid in op de plaatselijke omstandigheden van de baai van Luanda en geeft zeilaanwijzingen voor de monding van de rivier de Congo; zijn beschrijving van het eiland Fernando de Noronha wordt bijna letterlijk door De Laet overgenomen.

Herhaaldelijk roept Piet Heyn in volle zee zijn schippers en stuurlieden aan boord om gezamenlijk tot een juiste plaatsbepaling te komen. Opmerkelijk is dat hij soms een land opdoeming aan een vreemde kust of een zeestroming vergelijkt met soortgelijke verschijnselen aan de kust van de hem vertrouwde Noordzee. Dagelijks bepaalt Piet Heyn door meting van de poolshoogte de breedte waarop hij zich bevindt. Het vaststellen van de juiste geografische lengte op zee was in die tijd nog niet mogelijk door het ontbreken van een betrouwbare tijdmeting; men giste de lengte aan de hand van de gevonden breedte, de gestuurde koers en het aantal afgelegde mijlen.

Alles bijeen is dit journaal zeker van belang voor onze vaderlandse en maritieme geschiedenis. Het geeft een feitelijke, ongekleurde beschrijving van de eerste grote onderneming van de West-Indische Compagnie en het verschaft ons een duidelijk beeld van de kundige wijze, waarop zeventiende-eeuwse Hollandse zeelieden nauwkeurig hun weg over de Oceaan wisten te vinden.

Tot slot van deze inleiding zal ik in beknopte vorm de voorgeschiedenis van de reis van Piet Heyn schetsen, daarbij hoofdzakelijk [90] steunend op gegevens van Naber en Ratelband, en vervolgens een korte samenvatting van het journaal geven, waar nodig aangevuld met gegevens uit bovengenoemde bronnen.

Op 3 juni 1621 werd door de Staten-Generaal aan de pas opgerichte West-Indische Compagnie octrooi verleend voor een periode van vierentwintig jaar. Vanaf het begin droeg de Compagnie het karakter van oorlogsinstrument; men hoeft om dit te kunnen constateren slechts de artikelen van het octrooi na te lezen. Toen dan ook op 3 augustus 1623 het hoogste bestuurscollege van de Compagnie, de Heren XIX, voor de eerste maal in algemene vergadering bijeen kwam, was een van de belangrijkste punten van bespreking: waar zou men, zonder al te grote risico's te lopen, de Spaans-Portugese macht het best kunnen aantasten, met een kans zelf nog enige winsten te maken? Meerdere plannen kwamen ter tafel. Veel bijval vond het voorstel een aanval te wagen op de sterke vesting São Jorge da Mina, van waaruit men de gehele Goudkust zou kunnen beheersen; tegelijk zou men door de verovering van deze sterkte de voortdurende bedreiging voor het Nederlandse fort Nassau wegnemen.

De afgevaardigden van de Kamer van Amsterdam kwamen met een ander voorstel. Het fort Elmina was door zijn zware verdediging bijzonder moeilijk te nemen; waarom zou men als eerste aanvalsdoel niet het veel zwakkere Luanda kiezen, de belangrijkste afscheephaven van slaven op de kust van Angola? Door de bron van de Portugese slavenhandel af te snijden, zou men tegelijk de suikerplantages van de vijand in Brazilië in hun zwakste punt treffen: de aanvoer van verse werkkrachten uit West-Afrika. [91]

Na langdurig overleg werd men het tenslotte eens en werd besloten Luanda als eerste aanvalsdoel te kiezen; er zou een vloot van negen schepen en drie jachten worden uitgerust; in overeenstemming met art. V van het octrooi zouden de Staten-Generaal zorgen voor de aanwerving van het ‘volck van oorloge’, negen compagnieën soldaten. Omdat de voorbereidingen wel enige tijd zouden vergen, besloot men een kleine scheepsmacht van een schip en twee jachten vooruit te zenden, onder het bevel van Philips van Zuylen; deze moest trachten handelsrelaties aan te knopen met de inlandse bevolking nabij het Portugese fortje te Cacheu en met de negerstammen aan de kust van Angola; tevens moest hij zoveel mogelijk vijandelijke schepen trachten buit te maken of te vernietigen. Daarna moest hij samen met de grote vloot, die na hem zou worden uitgezonden, tegen Luanda optreden. Op 22 september 1623 stond Van Zuylen met zijn schepen in zee.

Toen de Heren XIX in oktober 1623 wederom bijeen waren, kwam een nieuw plan ter tafel met als hoofddoel de verovering van de stad Salvador aan de Allerheiligenbaai, op de kust van Brazilië. Daar immers viel meer buit te behalen dan in Angola en na een eventuele inname van de stad kon men alsnog een deel van de schepen naar Luanda zenden om te trachten ook die plaats te veroveren. Ondanks aanvankelijke tegenstand van tal van leden van het college, werd het plan op 30 oktober 1623 met meerderheid van stemmen goedgekeurd. De voorbereidingen voor het uitzenden van de vloot, die naast de negen schepen en drie jachten volgens het oude plan nog veertien schepen meer zou omvatten, werden met kracht ter hand genomen.

De benoeming van een opperbevelhebber voor de expeditie leverde nogal wat moeilijkheden op. Hendrick Loncq weigerde het hem aangeboden commando te aanvaarden. Jacob Willekens van Amsterdam was na enig onderhandelen bereid het opperbevel over de vloot op zich te nemen; op 26 oktober 1623 hechtten de Staten-Generaal hun goedkeuring aan deze benoeming.

Op 2 november verzochten de Heren XIX Pieter Pietersz. Heyn, die sinds 1 mei 1622 schepen van Rotterdam was, de positie van viceadmiraal op Willekens' vloot te aanvaarden. [92]

Waarom Piet Heyn hiervoor aangezocht werd en om welke reden hij accepteerde, weten we niet; wellicht wilde men naast de Amsterdammer Willekens een andere belangrijke plaats door een Rotterdammer laten bekleden en zag Piet Heyn zelf in dienst van de West-Indische Compagnie kansen zijn positie te verbeteren? In ieder geval legde hij 7 november 1623 de eed af in handen van de toenmalige voorzitter van de Staten-Generaal, Van Soelen: ‘Pieter Pietersz. Heyn, lieutenant-admirael van de Westindische Compagnie over de schepen van oorloge, die gereet gemaeckt worden omme metten eersten uyt te lopen, heeft gedaen den eet als luytenant-admirael’.

Omdat grote haast was gemaakt met de uitreding voer Willekens, wiens admiraalsvlag op de ‘Zeelandia’ woei, reeds 23 december 1623 met twintig schepen en twee jachten uit. Op 15 januari 1624- en hiermede begint het journaal - vertrok Piet Heyn op de ‘Neptunus’ met nog twee schepen en een jacht vanuit het Goerese Gat; op 26 februari voegde hij zich bij het gros van de vloot, die in een baai van het eiland St. Vincent, een van de Kaapverdische eilanden, voor anker lag. De ‘Hollandia’ onder schipper Willem Jansz., aan boord waarvan zich kolonel Johan van Dorth (de toekomstige gouverneur van Salvador) bevond, had de Kaapverdische eilanden gemist en was op de kust van Sierra Leone vervallen (ten gevolge van deze vertraging arriveerde het schip pas 10 mei 1624 in de Allerheiligenbaai, toen Salvador al door de Hollanders was veroverd). In de tijd dat de vloot in de baai van St. Vincent voor anker lag, werden de sloepen ineengezet, die gedemonteerd aan boord van de schepen uit Holland waren meegenomen; ze voerden zeil, maar konden ook geroeid worden; bewapend met licht geschut volbrachten ze als zelfstandige eenheden de overtocht naar Brazilië.

Pas 26 maart vertrok de vloot, zonder dat men erin was geslaagd enig vers voedsel te bemachtigen, zoals Piet Heyn uitdrukkelijk in zijn journaal vermeldt. De 21e april, op 6°30′ Zuiderbreedte riep Willekens de krijgsraad bijeen en opende plechtig [93] de secrete instructie ‘waeruyt wij verstonden onse desseyn te sijn naer de Bahy de todos los Sanctos’. Begin mei kregen de schepen land in zicht, waarop aan boord van de vloot alles in gereedheid werd gebracht voor de komende strijd. In de middag van 9 mei gingen de Hollanders tot de aanval over en reeds vierentwintig uur later waren ze volkomen meester van Salvador; veel bewondering wekte het optreden van Piet Heyn, onder wiens persoonlijke leiding een vijandelijke geschutstelling werd vernietigd.

Gedurende de maanden mei, juni en juli bleven de schepen in de baai voor anker liggen; nu en dan werd een vijandelijke koopvaarder overmeesterd, die ‘niet anders wetende ofte bahy was noch Portugees’ argeloos de baai binnenliep. Pas 1 juni ging het jacht ‘Vos’ met brieven betreffende de verovering van Salvador naar patria, waar het eind augustus 1624 aankwam. In Portugal was het nieuws van de val van Salvador al in juli bekend geworden en direct werd in samenwerking met de Spaanse kroon een grote hulpexpeditie georganiseerd. In de Republiek werd daarentegen lang getreuzeld met het zeilklaar maken van een vloot, die de verdediging van Salvador zou gaan versterken; eind februari 1625 eerst verliet een vloot van tweeëndertig schepen en negen jachten onder Boudewijn Hendricksz. de Hollandse havens om de hoognodige versterking voor de bezetting van Salvador over te brengen. De verdediging van de stad was namelijk tot een minimum teruggelopen; 23 juli reeds waren vier door de W.I.C. ingehuurde en bewapende koopvaarders naar het vaderland teruggezonden - iedere dag langer in dienst van de Compagnie kostten ze de W.I.C. immers geld. Op 28 juli vertrok vervolgens Willekens met nog tien ingehuurde koopvaarders naar West-Indië om te trachten in Punta Araya een lading zout te bemachtigen; eind december 1624 kwam hij vandaar in het vaderland terug; 11 januari 1625 bracht hij mondeling rapport uit bij de Staten-Generaal, de 17de van diezelfde maand werd ‘ten aensien hij d'eerste victorie in Brasilien voor de Compaignie van West-Indien heeft gehadt ende de Bahia de Todos Santos met de stadt Salvador heeft geëmporteert, goet gevonden hem vanwegens de generaliteyt te vereeren met een goude keten van dryehondert guldens ende een [94] medaille van hondert guldens’; daarna verdwijnt Willekens uit de geschiedenis van de W.I.C. En tenslotte werd de bezetting van Salvador nog verzwakt door het vertrek van enige schepen onder Piet Heyn, begin augustus 1624. Toen eind februari 1625 Boudewijn Hendricksz. het vaderland verliet om met zijn schepen de verdedigers van Salvador te hulp te komen, was omstreeks diezelfde tijd de Spaans-Portugese scheepsmacht van tweeënvijftig zeilen, die was uitgezonden om de Allerheiligenbaai te heroveren, onder commando van Don Fadrique de Toledo al gevorderd tot ver voorbij de Kaapverdische eilanden. Op 5 augustus 1624 vertrok viceadmiraal Piet Heyn uit de Allerheiligenbaai als opperbevelhebber over een klein eskader, dat bestond uit zijn eigen schip de ‘Neptunus’ (1) de schepen ‘Hollandia’ en ‘Gelderlant’, de jachten ‘Seejager’, en ‘Meremin’ (2) en de sloepen ‘Haes’ en ‘Cleyn Neptunus’.(3) De vloot was sterk onderbemand, omdat ook de in de Allerheiligenbaai buitgemaakte schepen moesten worden bemand; het aantal soldaten dat Piet Heyn meekreeg, was eveneens bijzonder gering: 146 man onder het bevel van kapitein Vonk. Na eerst nog tevergeefs getracht te hebben voor Pernambuco enige Portugese koopvaarders te onderscheppen, begonnen de schepen op 1 september aan de oversteek naar Angola. De 23ste oktober kregen de schepelingen voor het eerst na bijna twee maanden weer land in zicht, de kust van Angola op ongeveer 14° Zuiderbreedte; langs de wal oplaveren kwam de vloot op 30 oktober op de hoogte van Luanda, waar het anker werd uitgeworpen.

Zodra Piet Heyn de stad naderde, bemerkte hij dat de vaargeulen naar de rede van Luanda en ook de stad zelf in een krachtige staat van verdediging waren gebracht; op verschillende plaatsen langs de waterkant bevonden zich sterke batterijen en dicht onder de wal lagen enige goed bewapende schepen. Het geheel stond wel in scherpe tegenstelling tot het beeld dat de stad volgens de gegevens van de Heren XIX moest bieden: een nederzetting met een klein garnizoen en weinig verdedigingswerken. [95] Vanwaar deze veranderde omstandigheden? De oorzaak daarvan was het optreden van Philips van Zuylen; nadat hij voor Cacheu enige kleine vijandelijke schepen had vernield, was hij overgestoken naar de kust van Angola om daar eveneens te trachten de Portugese scheepvaart afbreuk te doen. Na aanvankelijk succes beging hij daar twee grote vergissingen, die verstrekkende gevolgen zouden hebben; op de eerste plaats liet hij enige gevangen genomen vissers ontsnappen en zij brachten in Luanda het bericht van de nadering van Hollandse schepen, waarop de bewoners batterijen maakten langs de nauwe vaargeulen naar de stad; ernstiger was dat hij de Portugezen dreigde met de komst van een sterke Hollandse vloot, hetgeen voor de nieuwbenoemde gouverneur van Luanda, Fernão de Sousa, aanleiding was alle krachten in te spannen om de stad in een krachtige vesting te veranderen.

Deze onprettige verrassing wachtte Piet Heyn, toen hij voor de stad ten anker ging. Toen hij bovendien van twee gevangen genomen Portugese schippers had gehoord, dat de bezetting van Luanda bestond uit ongeveer tweeduizend Portugezen en elfduizend negersoldaten - getallen die Piet Heyn weigerde te geloven, maar die zijn beslissing toch wel beïnvloed zullen hebben (4) - liet hij ‘de landtoch berusten’. In plaats daarvan besloot hij te proberen de in de vaargeul liggende Portugese schepen te vernietigen; gebruik makend van het duister - aldus enigszins beschermd tegen het vuur van het laag liggende Portugese geschut - gingen de Hollanders in de nacht van 31 oktober op 1 november tot de aanval over. De poging liep op een totale mislukking uit, daar ‘op een seeckere droochte die wij passeren moste, onse sloepen aen de gront quamen’.

Nu elke kans Luanda te veroveren was verdwenen, richtte Piet Heyn zijn aandacht op twee andere punten: 7 november 1624 vertrok Willem Jansz., met de jachten ‘Meremin’ en ‘Seejager’ (5) en de sloep ‘Haes’, om te trachten Benguela te vinden en deze plaats te veroveren; op 8 november werd de sloep ‘Cleyn Neptunus’ naar de rivier de Congo gezonden, met de opdracht voor de commies Gerrit Meynertsz. om aan [96] de koning van Congo en de graaf van Sonho (6) mede te delen, dat er een vloot uit Holland was gearriveerd om hen te helpen tegen de Portugezen, zoals ze in een brief aan prins Maurits hadden verzocht.

Op 21 november vertrok Piet Heyn naar het met Willem Jansz. afgesproken rendez-vous bij Kaap Ledo hij moest daarbij optornen tegen krachtige zuidelijke winden en tegen een stroming die zó sterk was, dat hij na veertien uur zeilen niets gevorderd bleek te zijn. In de morgen van 1 december meldde Willem Jansz. zich met niets dan teleurstellende mededelingen: geen Benguela gevonden, slechts wilde negerstammen en een zware branding op de kust die elke landingspoging tot zelfmoord bestempelden. De oorzaak van de mislukking van Willem Jansz.' s zending lag in het feit, dat er twee Benguela' s bestonden: Benguela Velha op 10°45′ Zuiderbreedte en Benguela Nova (6) op 12°36′ Zuiderbreedte; Willem Jansz. nu beschikte over een Portugese kaart, waarop alleen het inmiddels door de Portugezen verlaten Benguela Velha voorkwam; hij vond hier slechts een door de Portugezen opgerichte pijler bekroond met een kruis en besloot verder zuidwaarts te koersen. Omdat wind en stroom zijn voortgang vertraagden is hij waarschijnlijk niet verder gekomen dan ongeveer 12° Zuiderbreedte; Willem Jansz., zo vermeldt Piet Heyn, ‘seyde alsdat hij op de hoochte van twaleff graden geweest was, maer Bengele niet gevonden

Na de hereniging met Willem Jansz. gingen de schepen gezamenlijk onder zeil naar de rivier de Congo. Toen de vloot op 6 december voor anker lag voor de zuidelijke wal van de rivier, nabij de baai van Santo António, kwam bovengenoemde Gerrit Meynertsz. bij Piet Heyn verslag uitbrengen van zijn onderhandelingen met de graaf van Sonho. Ook hier een negatief resultaat; de graaf ontkende ooit een brief met een verzoek om hulp aan prins Maurits gestuurd te hebben (Piet Heyn had een kopie van de brief aan boord!) en weigerde alle medewerking. Enige dagen later arriveerde de Portugeessprekende secretaris van de koning van Congo en hij gaf de volgende uitleg: enige tijd geleden had hij uit naam van zijn vorst een brief geschreven naar de Hollandse loge in Loango waarin hij verzocht of [96] Hollandse schepen, indien ze op de kust arriveerden, van de zeezijde een aanval op Luanda wilden doen; de vorst zelf zou de Portugese vestiging met zijn troepen over land aanvallen. Ondertussen echter had de Portugese gouverneur van de stad de vrede met een ruime som geld afgekocht en bovendien was de koning, onder wiens regering al deze gebeurtenissen waren voorgevallen, gestorven en opgevolgd door zijn Portugees-gezinde zoon. Enige actie van Hollandse schepen was dus helemaal niet meer gewenst. Duidelijk merkbaar in het journaal is, dat Piet Heyn over dit optreden van de inlandse vorsten bijzonder gebelgd is; woedend schrijft hij enige kleinerende opmerkingen neer over de zogenaamde rijkdommen van de inlandse groten: het zijn ‘cale backers’ en ‘wij quamen om te hebbe, maer mosten uytreycken, sulcx dat de negros niet veel te gelooven of te vertrouwen en sijn’.

Enige bevreemding wekt het feit dat Piet Heyn in zijn journaal geen melding maakt van zijn ontmoeting met de schepen van Philips van Zuylen die hij bij zijn aankomst in de monding van de rivier de Congo op 6 december daar voor anker vond liggen. Van Zuylens schepen waren geteisterd door ziekte en gebrek, ten gevolge waarvan muiterij aan boord van zijn schepen dreigde uit te breken. Piet Heyn herstelde de orde en plaatste enige van de ergste onruststokers aan boord van de ‘Gelderlant’.

Nu alle verrichtingen op de Afrikaanse kust zonder gevolg waren gebleven, besloot Piet Heyn volgens zijn instructie de terugreis naar Brazilië te aanvaarden; daarom werden te Loango en op het eiland Annobom zoveel mogelijk verse groenten en vlees ingenomen. Op 2 februari 1625 ging de vloot van Annobom onder zeil, 9 maart kregen de schepelingen de Braziliaanse kust in zicht, enige mijlen ten noorden van het stadje Espírito Santo, gelegen aan de gelijknamige rivier.

Op 3 maart had de scheepsraad besloten naar dit plaatsje - een minder belangrijke afscheephaven voor suiker - te gaan om te zien of wellicht enige schepen buitgemaakt konden worden. Wat Piet Heyn niet vermoedde was, dat de gewoonlijk geringe bezetting van Espírito Santo was vergroot door de komst van de zoon van de gouverneur van Rio de Janeiro met enige troepen; deze had namelijk van zijn vader opdracht [98] gekregen met enige scheepjes de Spaans-Portugese vloot te gaan versterken die, zoals boven vermeld is, was uitgezonden om Salvador op de Hollanders te heroveren; wegens slecht weer had hij op zijn tocht naar het noorden de beschutting van de rivier opgezocht. Niet op de hoogte met deze feiten, ondernam Piet Heyn een aanval op het plaatsje; het werd een volkomen mislukking: er werd hevig verzet geboden, de soldaten en matrozen toonden weinig moed en tijdens de onordelijk verlopende terugtocht vielen vele doden. Waarschijnlijk was, zoals Van Wassenaer (10) zegt oproerigheid onder de matrozen en soldaten een van de oorzaken van de nederlaag; de schepen waren reeds lang van huis, tegenslag volgde op tegenslag en de ontevreden stemming kan gemakkelijk aangewakkerd zijn door de lieden, die Piet Heyn van de vloot van Van Zuylen had overgenomen. Piet Heyn besloot nu naar de Allerheiligenbaai terug te keren. In de morgen van 18 april voor de baai komend, bevestigde de bemanning van zijn sloep, die hij ter verkenning vooruit had gezonden, het bange vermoeden dat Salvador door vijandelijke schepen werd belegerd; op 13 maart bij Espírito Santo voor anker liggend, had Piet Heyn al geruchten vernomen over een aanval op het door de Hollanders bezette Salvador. Ervan overtuigd dat hij met zijn kleine en vermoeide vloot toch geen tegenaanval zou kunnen doen, koerste hij naar Pernambuco om te zien of daar de vloot al was gearriveerd die, naar hij wist, vanuit patria ter ondersteuning zou worden gezonden, zodra men bericht had dat Salvador op de Portugezen was veroverd. (11)

Op 5 mei echter vernam Piet Heyn dat Salvador voor de grote overmacht was gezwicht. De schepen zetten daarop koers naar het eiland Fernando de Noronha om te verversen, waarna de thuisreis via de Azoren werd aanvaard. Eind juli 1625 kwamen de schepen in het vaderland terug.

Hoewel de tocht van Piet Heyn naar Brazilië en West-Afrika geen blijvende resultaten opgeleverd had, zagen de bewindhebbers van de West-Indische Compagnie toch in, dat een man als Piet Heyn voor hun toekomstige ondernemingen van onschatbare waarde zou zijn; uit zijn eigen rapport, dat van [99] Willekens en uit zijn journaal leerden ze zijn grote kundigheid als zeeman, zijn dapperheid in de strijd en het gezag waarmee hij een veelomvattende expeditie wist te leiden, kennen. Op 28 maart 1626 benoemde de W.I.C. hem tot admiraal en kapitein-generaal. Later, in 1629, na onenigheid met de Heren XIX, steeg zijn ster nog hoger en werd hij benoemd tot luitenant-admiraal van Holland.

Gaarne wil ik aan het slot van deze inleiding al degenen mijn dank betuigen, die mij met hun raadgevingen bij de bewerking van het journaal terzijde hebben gestaan. Met name wil ik vermelden de heren prof. dr. W. Jappe Alberts, dr. ir. C. Koeman, K. Ratelband en W. Voorbeijtel Cannenburg en in het bijzonder de heer F.L. Diekerhoff die de schets van de kaart met de reisroute van Piet Heyn heeft vervaardigd en mij verder bij de oplossing van menig nautisch probleem heeft geholpen. [100]

(1) Niet de ‘Gelderlant’ was het admiraalsschip (Ratelband, p. LXXIV), maar Piet Heyns eigen schip de ‘Neptunus’.

(2) Een in de Allerheiligenbaai veroverd Portugees jacht., dat in de vloot was opgenomen.

(3) De naam van deze sloep wordt hier voor het eerst genoemd.

(4) Ratelband meent, dat het Piet Heyn ontging dat deze getallen overdreven waren.

(5) Enige malen wordt de ‘Seejager’ in het journaal ‘Zeeridder’ genoemd.

(6) Een landstreek even bezuiden de monding van de rivier de Congo.

(7) Op de kust van Angola, op 9°40′ Z.Br.

(8) Op de kust van de voormalige Franse Congo, op 4°30′ Z.Br.

(9) In de Golf van Guinee.

(10) De vloot van Boudewijn Hendricksz. arriveerde 26 mei 1625 voor de Allerheiligenbaai, nog geen drie weken na de val van Salvador.

(11) Ratelband, p.C, geeft dat Piet Heyn het bericht van de overgave van Salvador op 4 mei kreeg, het rapport (Ratelband, pagina 12) en het journaal geven 5 mei.

PIET HEYN
Gravure door François van den Hoey. (Atlas van Stolk) [97]

Journael van de Brasiliese reyse, gehouden opt schip de Neptunus bij den vice-adm[i]r[ae]l Pieter Heyn, begonnen den 15 jan[ua]ry 1624 tot den 16 july 1625 january, anno 1624.

Vooreerst.

In den naemen des Heeren geseylt den 15 january uyt het Goereetsche Gat smergens met een n.o. windt, settende ons cours w.n.w. in zee; ontrent de ses mijlen daernaer s.w. ten w. om alsoo bequamelijck de Hooffden te beseylen.

den 16 dito. Passeerden wij de voorszeghte Hooffden, de windt n.n.w., snachts stille.

den 17 dito. Naermiddach vonden wij uyt nevens Bevesier, de windt w.n.w., hielden het daer aff ende dan op de hoope van een bequamer windt.

den 18 ende 19 dito. Hebben het daer noch al aff ende dan gehouden, de windt als vooren, het weer seer variabel van buyen ende kaecken soodat wij geen marseyl conde gebruycken ende waren genootsaeckt de stenge door te schieten. overmits ons schip soo ranck was.

den 20 dito. De windt n.w., savonts bevonden wij de lengte te hebbe van de Westnaelde van Wicht, het weer noch al [c]ontinuerende.

21 dito. Den windt w., een hart vaerweer, soodat wij genootsaeckt waren onder Wicht te rede te loopen, aengesyen ons schip vrij ranck ende ten deelen tusschen windt ende water leck was vant snijen vant ijs dat ons bejegende int Goreetsche Gat; ende quamen ontrent smiddaechs ten ancker voor [101] Porsmuyen, conden niet verder incoomen, oorsaeck de harde westelijcke windt die daer wayende was.

22 dito. Sijn wij wederom onder seyl gegaen ende gelaeveert naer de ree genaemt de Koe daer wij het setten op 16 vadem waters, het casteel s.w. ten s. van ons; alwaer wij vonden leggen het schip het Gulde-Zeepaert van Emden, sijnde gehuyrt van de Westindische Compangie, naemelijck bij de Camer van Zeelandt.

23, 24, 25, 26, 27. Hebben wij in Wicht gelegen gedurende de westelijcke windt, doch hebben middelertijt ons schip beeter geballast ende versien van de leckagie tusschen wint ende water, het best wij conden.

〈1vden 28 dito. Smergens de windt n.o.; besich sijnde met ons anckers te lichten is op de ree gearriveert een fleuyte coomende uyt Zeelandt, die in hadde 150 soldaten, naementlijck de compangie van Seraeskercke om int voorgenoemden Gulden-Zeepaert te scheepen, die met in de Westindische vloote ofte armade gedestineert was; die daer bleeff leggen soo als wij naer middach t'seyl gingen met een hardt topseyl uyten n.o., sulcx dat wij savonts buyten de Westnaelden quamen, alwaer wij vonden den Tijger ende het jacht Postpaert uyt Zeelandt off ende dan houdende, verwachtende de comst van het voorszeghte Gulden-Zeepaert. Hetselffde wij oock deden, naerdat ick het jacht gesproocken hadde seggende bij nacht bij te houden, alsoo ick presumeerde dat s'anderen daechs het Gulden-Zeepaert soude uytcoomen om met den anderen in compangie te gaen. Maer alsoo het snachts een storm begonste te wayen uyt o.n.o., dat wij genootsaeckt waren het roer op te douwen ende loopen voor de windt om ons reys te vorderen, stellende ons cours w.s.w., daernaer w. ten s. in.

29 dito. De windt n.o., doende ons cours w.s.w.; tegens den avondt peylden wij den houck van Lesaerdt van ons n.w., van ons wesende ontrent 6 mijlen. [102] 30 dito. De windt als vooren, te weten n.o.; woye een harde storm, soodat wij genootsaeckt waren voor onse schoterfock te loopen, doende ons cours s.w.

31 dito. De windt ende weer noch all continueerende, doende ons cours als vooren. Ontrent s. ooster son wierp het schip den Tijger 〈affter ons sijnde〉 op de lije, een schoot schietende; wij sulcx siende, werpen het oock op de lije ende streecken onse fock omlaech, opdat hij te bequamelijcker op ons toe drijven soude. Het jacht Postpaerdt, alsoo hij boven windt het schip den Tijger was ende hem bequamelijck conde spreecken derhalven te syen wat noodt den 〈2〉 voorszeghte Tijger hadde - niettegenstaende heeft het door laten staen sonder hem ofte ons te spreecken, welck qualick gedaen was. Wij bleven leggen op de lij tot ontrent een ure in den nacht; ende alsoo wij den gehelen dach geen seyn van noot gesyen en hadden mitsgaders snachts, soo hebbe ick de schipper en de stierluyden in de cajut ontbooden, haer affvragende ofte wij sonder noot ofte peryckel dien nacht op de lij soude mogen leggen. Waerop sij antwoorden de zee seer onstumich ende hol liep, oversulcx dat het te vresen stont ons iets schadeloos geworpen mogen worden, derhalven ons schip noch niet als te dicht en was; vresende datter noch iets toe mochte coomen, gemerckt onse slachtpompen meest altijts moste gaen. Sulcx dat wij resolveerde ende goet vonden voor de windt te houden ende vervorderen ons reys. Bevonden ons op de hoochte van 47 graden ende 20 minuten noorderbreete, gisten Haysant van ons n.o. ten o., ontrent 34 mijlen.

Journaal van de Brazilië reis, gehouden op het schip de Neptunus bij de viceadmiraal Pieter Heyn, begonnen de 15de januari 1624 tot de 16de juni anno 1624.

Vooreerst.

In de naam der Heer gezeild de 15de januari uit het Goerese Gat ‘s morgens met een N.O.-wind en zetten onze koers W.N.W in zee; omtrent zes mijlen daarna Z.W. ten W. om alzo bekwaam de Hoofden te bezeilen. (1)

De 16de dito. Passeerden wij de voornoemde Hoofden, de wind N.N.W, ‘s nachts stille.

De 17 dito. Namiddag vonden wij uit nevens Beachy Head de wind W.N.W, hielden het daaraf en dan op de hoop van een bekwamere wind.

De 18de en 19de dito. Hebben het daar noch al af en vandaan gehouden, de wind als voren, het weer zeer variabel van plotselinge opkomende buien zodat wij geen marszeil (3) konden gebruiken en waren genoodzaakt de steng (4) door te schieten overmits ons schip zo rank was.

De 20 dito. De wind N.W, ‘s avonds bevonden wij de lengte te hebben van de Needles van Wight, het weer noch al [c]continuerende.

21 dito. De wind W., een hard vaarweer, zodat wij genoodzaakt waren onder Wight te rede te lopen, aangezien ons schip vrij rank en ten dele tussen wind en water lek was op de waterlijn door het snijden van het ijs dat ons bejegende in het Goerese Gat; en kwamen omtrent de middag ten anker voor [101] Portsmouth, konden niet verder inkomen, oorzaak de harde westelijke wind die daar waaide.

22 dito. Zijn wij wederom onder zeil gegaan en gelaveerd naar de ree genaamd Cowes daar wij het zetten op 16 vadem waters, het kasteel Z.W. ten Z. van ons; alwaar wij vonden liggen het schip het Gulde-Zeepaert van Emden, is gehuurd van de West-Indische Compagnie, namelijk bij de Kamer van Zeeland.

23, 24, 25, 26, 27. Hebben wij in Wight gelegen gedurende de westelijke wind, doch hebben ondertussen ons schip beter geballast en voorzien van het lek tussen wind en water, zo goed we konden.

〈1v〉De 28 dito. ‘s Morgens de wind N.O.; bezig waren met onze ankers te lichten is op de ree gearriveerd een fluit (4) die kwam van Zeeland die in had 150 soldaten, namelijk de compagnie van Serooskerke om in het voorgenoemden Gulden-Zeepaert te schepen die mede in de West-Indische vloot of armada gedestineerd was; die daar bleef liggen zoals wij na de middag te zeil gingen met een hard topzeil (5) uit het N.O., zulks dat wij ‘s avonds buiten de Needles kwamen alwaar wij vonden de Tijger en het jacht Postpaert uit Zeeland die af en aan hielden, verwachten de komst van het voornoemde Gulden-Zeepaert. Hetzelfde wij ook deden nadat ik het jacht gesproken had en zei bij nacht bij te houden, alzo ik veronderstelde dat de volgende dag het Gulden-Zeepaert zou uitkomen om met de anderen in compagnie te gaan. Maar alzo het ‘s nachts een storm begon te waaien uit O.N.O., zodat wij genoodzaakt waren het roer op te duwen (6) en lopen voor de wind om en om onze reis te bevorderen stelden onze koers W.Z.W., daarna W. ten Z. in.

29 dito. De wind N.O., doen onze koers W.Z.W.; tegens de avond peilden wij de hoek van Lizard Head van ons N.W van ons te zijn omtrent 6 mijlen. [102]

30 dito. De wind als voren, te weten N.O.; waaide een harde storm zodat wij genoodzaakt waren voor onze schoterfok (7) te lopen, deden onze koers Z.W.

31 dito. De wind en weer noch al continuerende en deden onze koers als voren. Omtrent Z. oosterzon wierp het schip de Tijger 〈achter ons was〉op de lij (8) en schoot een schot; wij zagen zulks en wierpen het ook op de lij en streken onze fok omlaag opdat hij te bekwamer op ons toe zou drijven. Het jacht Postpaerdt, (9) alzo het bovenwinds het schip de Tijger was en hem bekwaam kon spreken derhalve kon zien wat er nood er was 2〉 voornoemde Tijger had - niettegenstaande heeft het door laten staan zonder hem of ons te spreken, wat kwalijk gedaan was. Wij bleven liggen op de lij tot omtrent een uur in de nacht; en alzo wij de gehele dag geen noodsein gezien hadden mitsgaders het nacht was zo heb ik de schipper en de stuurlieden in de kajuit ontboden en hen gevraagd of we zonder nood of perikel die nacht op de lij zouden mogen liggen. Waarop zij antwoorden de zee zeer onstuimig en hol liep waardoor dat het te vrezen stond ons iets beschadigd geworpen mocht worden, derhalve ons schip noch niet als te dicht was; vreesden dat er noch iets toe mocht komen, gemerkt onze slachtpompen meest altijd moesten gaan. Zulks dat wij besloten en goed vonden voor de wind te houden en bevorderen onze reis. Bevonden ons op de hoogte van 47 graden en 20 minuten noorderbreedte, gisten Ouessant van ons N.O. ten O., omtrent 34 mijlen.

(1) De noordelijke ingang van het Kanaal, tussen Kaap Dungeness en Kaap Gris-Nez.

(2) De schepen bleven voor de kust op en neer kruisen om een gunstiger wind af te wachten.

(3) De zeilen van een schip boven de onderzeilen.

(4) Een fluit was een lang, snel zeilend driemast-koopvaardijschip waarvan de boorden boven sterk waren ingehaald; het achterschip was rond gebouwd. Dit scheepstype is in 1595 voor het eerst gebouwd in Hoorn.

(5) Wind, waarbij nog juist de marszeilen gevoerd kunnen worden.

(6) De helmstok wordt naar de loefzijde gedraaid waardoor het schip van de wind afdraait (= valt).

(7) Fok met gevierde schoten; door de schoten te vieren wordt het aan de wind blootgestelde zeiloppervlak kleiner.

(8) De zeilen van het schip worden zó gesteld, dat het nagenoeg op dezelfde plaats blijft (= bijdraaien).

(9) De schipper was Dierick Ruiters.

February, anno 1624.

primo dito. De windt ende cours als vooren, ons bevindende onder de 45 graden, 25 minuten noorderbreete; spraecken een fleuyte van Alckmaer, lach ende dreeff sonder seyl, oorsaeck de harde windt. [103]

2 dito. De windt als vooren, doende ons cours s.w. ten s.; polushoochte was 43 graden, 15 minuten.

3 dito. Smergens quamen wij bij een schip van Enckhuysen, willende naer de custe van Guinea; de wint n.o., met goet bequaem weer, polushoochte was 40 graden, 45 minuten.

4 dito. De windt n.w., doende ons cours s. ende s. ten w., ons bevindende onder de 38 graden, 25 minuten noorderbreete.

5 dito. De windt w. ten n., ons cours doende als vooren, polushoochte 36 graden, 36 minuten.

den 6 dito. De windt w.n.w. met stilte, regenachtich weer, ons cours doende 〈2v〉 s.s.w.

7 dito. Smergens int dachquartier sagen wij t'eylandt Porto Sancto s.w. van ons; ontrent den middach passeerden wij tusschen het eylant Madera ende de Sartsers.

8 dito. De windt o.n.o., ons cours doende s.s.w., polushoochte was 30 graden, 20 minuten.

9 dito. Sagen wij smergens het eylant de Palm s.w. van ons soodat wij bijwesten het voorszeghte eylant vervielen ontrent 4 mijlen; de wint van den n.n.o., doende ons cours als vooren. Ontrent w.s. wester son werden wij een seyl gewaer w.n.w. van ons, sulcx dat wij het daernaertoe leyden, doch misten het overmits de donckerheyt van de nacht.

10 dito. Smergens werden wij wederom een seyl gewaer bijwesten van ons; ons devoir doende om hem te becoomen, sulcx dat wij ontrent den middach bij hem quamen; bevonden het jacht het Zeepaert te sijn van Middelburch, welck jacht den 31 passado van ons versteecken was, daer vooren van verhaelt is. Snachts scheyden den voornoemde Enckhuyser van ons, alsoo hij sijn cours sudelijcker in sette.

11 dito. De windt variabel met stilte, polushoochte was 25 graden, 13 minuten. [104]

12 dito. Continueerde noch de stilte, soodat wij dat etmael sonderlanck niet en vertierden; tegens den avondt quam het luckge uyt s.s.o.

13 dito. De windt s.s.o., daernaer s., doende ons cours s.w. ten z.; polushoochte was 24 graden, 40 minuten; wendet naer middach om de west.

14 dito. De windt s.w. met een dicht topseyls, soodat onse marseyls inmosten mitsgaders het schoverseyl ende hielden soo bij met 〈3〉 fock ende besaen. Snachts in het twede quartier maeckten wij ons seyl daer wederom bij, alsoo het hantsamer weer werde.

den 15 dito. De windt w., sagen smergens een seyl bijnoorden van ons alwer wij het naertoe leyden ende hebben hem den geheelen dach naergejaecht, ons seylen altijt meest nat houdenden, sulcx dat wij hem savondts vrij genadert waren; doch ondonckerde ons snachts, gemerckt wij hem int gesicht niet conden houden, oorsaeck de donckere nacht. Polushoochte was 23 graden, 45 minuten.

16 dito. De wint s. ende s. ten westen. Smergens werden wij drye seylen gewaer, waervan der twe in de windt van ons waren ende het derden in de lij, doch veer van ons. Nietjegenstaende hebben ons devoir gedaen om hem te becoomen, die ontrent 2 mijlen in de windt van ons was, verhoopende veranderingh van wint, alsoo weer ende wint dien nacht seer variabel geweest was - maer heeft ons ontleyt met de seylen. Tegens den avondt begont heel hart te coelen sulcx dat wij ons marseyls innamen; snachts int eerste quartier waren wij genootsaeckt ons schoverseyl in te nemen, oorsaeck de harde wint uyten s.w.

17 dito. De wint ende weer als vooren, polushoochte was 24 graden. Naer middach wardent hantsamer weer, sulcx dat wij ons schoverseyl wederom bij maeckten.

18 dito. De windt s.w. ten w., polushoochte was 23 graden.

19 dito. De wint w.n.w. met moy weer, polushoochte was 22 graden, 30 minuten. Vernamen in de twe ofte drye dagen [105] twe graden ende een halff verminderingh van polushoochte, nietjegenstaende wij continueerlijck contrary wint gehadt hadden, t'welck mij vervonderde; doch ick en can anders niet confidereren ofte daer hebben harde stroomen om de suyt gegaen, die ons derwaerts getrasporteert hebben.

20 dito. De wint w.n.w., polushoochte was 21 graden, 25 minuten.

21 dito. De wint n.w., doende ons cours s.w. ten s.

22 dito. De wint n., doende ons cours s.w., polushoochte was 20 graden.

23 dito. De wint n.o., doende ons cours s.w., polushoochte was 18 graden, 〈3v〉 40 minuten.

24 dito. De wint w. ende w. ten n., polushoochte was 18 graden, 10 minuten; was snachts stille geweest.

25 dito. Smergens werden wij het Ilge de Sal gewaer, meende dat het eylant St. Anthonio was, het westelijckste van de Soute Eylanden alsoo wij ons cours van de Canarische Eylanden geset hadde om het voorszeghte eylant St. Anthonio te beseylen. Maer alsoo wij tusschen beyde veel variabel weer ende contrarie wint gehadt hebben, mitsgaeders eenige stroomen die ons minsbedunckens om de s.o. getransporteert hebben, niet [te]genstaende hebbe altijt rijpelijck geleth waer dat ons de wint plaetse gaff. Derhalven cours conde beseylen, ons cours te stellen opt eylant St. Nicolaes ende St. Lucia om alsoo St. Vincent bequamelijck te mogen beseylen. Alsoo wij het savonts aen de s. oost-seyde vant voorszeghte eylant quamen, werden wij het eylant Boa Vista gewaer, sulcx dat wij kennis cregen dat het Ilge de Sal was. Het voorszeghte eylant doet hem 〈van de noort coomende〉 in eenen heuwel op hoochachtich; daer wat naerder coomende verthoont hem noch een heuvel, soodat het hem in tween opdoet; de reste is laechachtich lant, uytgeseyt het s. oosteyndt dat heel slecht is, alwaer de ree vant voorszeghte eylant gelegen is, namelijck onder de s.s. oosthouck. Vandaer is de cours naert eylant St. Nicolaes w. ten n. ende w.n.w., 12 mijlen. De streckinge vant eylant St. Nicolaes naer St. Anthonio is w.n.w. ende n.w. ten w., 10 mijlen, naementlijck vant oosteynde van St. Nicolaes tot voor de openingh van St. Vincent ende St. Anthonio; de voorszeghte streckingh [106] verstaet hem op de compassen op de Hollantsche meridiaen gelegen.

26 dito. Sijn wij met goddelijcke hulpe gearriveert ondert eylant St. Vicent, in de bay gelegen aen de westsijde vant voorszeghte eylandt, alwaer wij vonden onsen admirael Jacob Wilckes ende 〈4〉 bij hem hebbende 17 schepen ende 3 jachten. Weynich dagen voor ons comste is in den Heer gerust schipper Jan Brouwer ende Heyndrick Heyndricxz.

Februari anno 1624.

De eerste dito. De wind en koers als tevoren, bevonden ons onder de 45 graden, 25 minuten noorderbreedte; spraken een fluit van Alkmaar, lag en dreef zonder zeil, oorzaak de harde wind. [103]

2 dito. De wind als voren, doen onze koers Z.W. ten Z.; Poolshoogte was 43 graden, 15 minuten.

3 dito. ‘s Morgens kwamen wij bij een schip van Enkhuizen, wilde naar de kust van Guinea; de wind N.O., met goed bekwaam weer, Poolshoogte was 40 graden, 45 minuten.

4 dito. De wind N.W, doen onze koers Z. en Z. ten W., bevinden ons onder de 38 graden, 25 minuten noorderbreedte.

5 dito. De wind W. ten N., doen onze koers als voren, Poolshoogte (1) 36 graden, 36 minuten.

De 6 dito. De wind W.N.W met stilte, regenachtig weer, doen onze koers 〈2v〉 Z.Z.W.

7 dito. ‘s Morgens in het dag kwartier (2) zagen wij het eiland Porto Sancto Z.W. van ons; omtrent de middag passeerden wij tussen het eiland Madera en de Ilhas Desertas.

8 dito. De wind O.N.O., doen onze koers Z.Z.W., Poolshoogte was 30 graden, 20 minuten.

9 dito. Sagen wij ‘s morgens het eiland La Palma Z.W. van ons zodat wij bij westen het voornoemde eiland vervielen omtrent 4 mijlen; de wind van de N. N.O., doen onze koers als voren. Omtrent W.Z.-westerzon werden wij een zeil gewaar W.N.W van ons, zulks dat wij het daarnaartoe leiden, doch misten het overmits de donkerheid van de nacht.

10 dito. ‘s Morgens werden wij wederom een zeil gewaar ten westen van ons; deden onze om hem te bekomen, zulks dat wij omtrent de middag bij hem kwamen; bevonden het jacht het Zeepaert (3) te zijn van Middelburg, welk jacht de 31 voorleden van ons verstoken was, daarvoor van verhaald is. ’s Nachts scheidde de voornoemde Enckhuyser van ons, alzo hij zijn koers zuidelijker in zette.

11 dito. De wind variabel met stilte, Poolshoogte was 25 graden, 13 minuten. [104]

12 dito. Continueerde noch de stilte, zodat wij dat etmaal zeer lang niets verplaatsten; tegens de avond kwam het kalm windje uit Z.Z.O.

13 dito. De wind Z.Z.O., daarna Z., doen ons koers Z.W. ten Z.; Poolshoogte was 24 graden, 40 minuten; wende het na de middag om de west.

14 dito. De wind Z.W. met een dicht topzeil zodat we onze marszeilen in moesten nemen mitsgaders het schoverzeil en hielden zo bij met 〈3〉 fok en bezaan. ‘s Nachts in het tweede kwartier maakten wij ons zeil daar wederom bij, alzo het handzamer weer werd.

De 15 dito. De wind W., sagen ‘s morgens een zeil benoorden van ons alwaar wij het naartoe leien en hebben het de gehele dag nagejaagd, hielden onze zeilen altijd meest nat, (4) zulks dat wij hem ‘s avonds vrij genaderd waren; doch verdonkerde ons de nacht, gemerkt wij hem in het gezicht niet konden houden, oorzaak de donkere nacht. Poolshoogte was 23 graden, 45 minuten.

16 dito. De wind Z. en Z. ten westen. ‘s Morgens werden wij drie zeilen gewaar, waarvan er twee in de wind van ons waren en het derde in de lij, doch ver van ons. Niettegenstaande hebben we onze best gedaan om hem te bekomen, die omtrent 2 mijlen in de wind van ons was, hoopten verandering van wind, alzo weer en wind die nacht zeer variabel geweest was - maar het is ons ontkomen met de zeilen. Tegens de avond begon het heel hard te waaien zulks dat wij onze marszeilen innamen; ‘s nachts in het eerste kwartier waren wij genoodzaakt ons schoverzeil in te nemen, oorzaak de harde wind uit het Z.W.

17 dito. De wind en weer als voren, Poolshoogte was 24 graden. Na de middag werd het handzamer weer, zulks dat wij ons schoverzeil wederom bij maakten.

18 dito. De wind Z.W. ten W., Poolshoogte was 23 graden.

19 dito. De wind W.N.W met mooi weer, Poolshoogte was 22 graden, 30 minuten. Vernamen in de twee of drie dagen [105] twee graden en een half vermindering van Poolshoogte, niettegenstaande wij continu contrarie wind gehad hadden, wat mij verwonderde; doch ik kan niets anders besluiten of daar zijn harde stromen om de zuid gegaan, die ons derwaarts getransporteerd hebben.

20 dito. De wind W.N.W, Poolshoogte was 21 graden, 25 minuten.

21 dito. De wind N.W, doende ons koers Z.W. ten Z.

22 dito. De wind n., doende ons koers Z.W., Poolshoogte was 20 graden.

23 dito. De wind N.O., doende ons koers Z.W., Poolshoogte was 18 graden, 〈3v〉 40 minuten.

24 dito. De wind W. en W. ten N., Poolshoogte was 18 graden, 10 minuten; was ‘s nachts stil geweest.

25 dito. ‘s Morgens werden wij het Ilge de Sal gewaar, meenden dat het eiland St. Anthonio was, het westelijkste van de Kaapverdische eilanden, alzo wij onze koers van de Canarische Eilanden gezet hadden om het voornoemde eiland St. Anthonio te bezeilen. Maar alzo wij tussen beide veel variabel weer en contrarie wind gehad hebben, mitsgaders enige stromen die ons naar mijn denken om de Z.O. getransporteerd hebben, niettegenstaande hebben we altijd goed gelet waar dat ons de wind plaats gaf. Derhalve een koers konden bezeilen en onze koers te stellen op het eiland St. Nicolaas en St. Lucia om alzo St. Vincent bekwaam te mogen bezeilen. Alzo wij het ‘s avonds aan de Z. oostzijde van het voornoemde eiland kwamen werden wij het eiland Boa Vista gewaar, zulks dat wij kennis kregen dat het Ilge de Sal was. Het voornoemde eiland doet hem 〈van de noord komende〉 in een heuvel op hoog; daar wat nader komende vertoont het noch een heuvel, zodat het zich in tweeën opdoet; de rest is laagachtig land, uitgezonderd het Z. oosteinde dat heel recht is, alwaar de ree van het voornoemde eiland gelegen is, namelijk onder de Z.Z.-oosthoek. Vandaar is de koers naar het eiland St. Nicolaas W. ten N. en W.N.W, 12 mijlen. De strekking van het eiland St. Nicolaas naar St. Anthonio is W.N.W en N.W ten W., 10 mijlen, namelijk van het oosteinde van St. Nicolaas tot voor de opening van St. Vincent en St. Anthonio; de voornoemde strekking [106] verstaat zich op het kompas op de Hollandsche meridiaan (5) gelegen.

26 dito. Zijn wij met goddelijke hulp gearriveerd onder het eiland St. Vincent, in de baai gelegen aan de westzijde van het voornoemde eiland, alwaar wij vonden onze admiraal Jacob Wilckes (6) die 〈4〉 bij hem had 17 schepen en 3 jachten. Weinig dagen voor onze komst is in de Heer gerust schipper Jan Brouwer en Heyndrick Heyndricxs.

(1) De hoogte van de poolster boven de horizon wordt gemeten om de geografische breedte te bepalen waarop een schip zich bevindt.

(2) De wachten aan boord waren als volgt verdeeld:

Het eerste kwartier

20-24 uur

Het tweede kwartier (hondenwacht)

24-4 uur

Het dagkwartier

4-8 uur

Het voormiddagkwartier

8-12 uur

Het namiddagkwartier

12-16 uur

De platvoet

16-20 uur.

(3) Dit moet zijn het jacht ‘Postpaert’.

(4) Men maakte de zeilen winddicht door ze nat te houden, om bij weinig wind zo groot mogelijke snelheid te krijgen.

(5) Met de ‘Hollandse meridiaan’ bedoelt Piet Heyn waarschijnlijk de nulmeridiaan over Flores en Corvo, de meest westelijk gelegen Azoren. Over de juiste ligging van de nulmeridiaan had lange tijd grote verwarring bestaan. Sedert de laatste decennia van de 16e eeuw werd echter meer en meer algemeen de meridiaan over Flores en Corvo als de nulmeridiaan beschouwd, omdat in de onmiddellijke nabijheid van deze eilanden de kompasnaald praktisch recht naar het magnetische noorden wees en de afwijking van het kompas naar het oosten er overging in een naar het westen.

(6) Jacob Willekens van Amsterdam.

Marty, anno 1624.

2, 3, 4, ende 5 dito. Heeft het hart gewaeyt, overlandige windt van den n. oosten ende n.n.o., soodat wij onse stenge moste doorschieten, vresende vant lant afgedreven te werden.

17 dito. Sijn int schip den oude Spaniaert Claes Gertsz, twe soldaten gekielhaelt, overmits sij seeckere plancken van een beschot int ruym los ofte affgebroocken hadde, soodat se door die middele bij de wijn gecoomen sijn ende getapt ende gedroncken [hebben]; nevens anderen die van de ree geworpen werden ende van een quartier volcx gelaerst. Den corporael die van de saeck wist, maer niet mede gedroncken [had], niettegenstaende wert van sijn offitie gedeporteert mitsgaders van de ree geloopen ende van een quartier volcx gelaerst; oorsaeck dat hij de saeck niet aen den dach gebracht hadde ofte hetselffde [107] beleth, alsoo hij in de eerste instantie kennisse van de saeck hadde.

18 dito. Isser in de s.w. bay, daer het schip Sampson lach, een boot omgeworpen in de brandingh aen lant, soo als se om water ofte anders soude varen - alwaer drye man van verdronck.

21, 22, 23 dito. Hebben wij 300 man gesonden naer het eylant St. Anthonio te syen oft sij eenige verversingh conde becoomen; maer alsoo ons het lant mitsgaders de paden onbekent waren, hebben niet opgedaen ofte becoomen. De inwoonders vant voorszeghte eylandt, thoonende haer als viandt tegens ons, overmits ons volck gewapent aen lant quamen, t'welck sij seer qualijck namen. Sulcx dat sij een van onse adelborsten doot geslagen hebben die hem buyten de trop begaff.

24 dito. Is d'eerste persoon van ons schip gestorven, sijnde een soldaet wiens naem was Ritser Hechmans, Engelsman.

26 dito. Smiddaechs sijn wij met goddelijcker hulpe t'seyl gegaen uyt de 〈4v〉 bahye St. Vincenti, gelegen onder de 17 graden noorderbreete, alwaer wij peylden... noordtoosteringh... Om het voorszeghte eylandt ofte bay te beseylen, coomende van de noordt, - soo behoort men sijn cours te stellen dat men vervalt op Ilge de Sal ofte tusschen het eylant de Sal ende St. Nicolaes, om alsoo bequaemelijck het voorszeghte eylandt St. Vincent te beseylen, alsoo men dan boven windt is. De cours van Ile de Sal naer St. Nicolaes is w.n.w., 12 mijlen dat de eylanden van malcander leggen; vant oosteynde van St. Nicolaes tot de openinge van St. Vincent ende St. Anthonio is de cours n.w. ende n.w. ten w., ontrent 10 mijlen van den anderen, - alsoo ick het door experientie bevonden hebbe. Het voorszeghte eylandt St. Anthonio is het westelijckste, derhalven het hoochste van de vier eylanden, doch de anderen sijn oock redelijcken hooch bevonden, doen wij in de bay lagen. Smergens ende savonts de stromen om de noort te loopen, alsoo het dan hooch water was. Voor de voorszeghte bay is een hooge clip gelegen, [108] ontrent een halff mijl t'zeewaert - van daer de scheepen geset lagen.

27 dito. De windt uyter noordelijcker handt; ontrent middernacht werden wij Ilge de Fogo gewaer; als men het voorszeghte eylandt wat naer comt, insonderheyt onder de lij, is men stillte onderworpen, sulcx dat wij daer 12 uren van stillte lagen ende dreven; de schepen die t'zeewaert van ons waren, hadden een goede coelt uyt den noortoosten. Het voorszeghte eylant doet hem hooch op, gelijck het inderdaet is; derhalven is Ile de Brava van gelijcken.

8, 29, 30, 31 dito. De wint n.o., ons cours doende s. ten o. ende s.s.o.; welverstaende compassen op de Hollantsche meridiaen gelegen.

31 dito. Savonts is in den Heer gerust Willem de Rechtere uyt den Hage vandaen.

29 dito. Is de schipper vande Vier Hemskinderen achter de galerije uyt geraeckt. niet wetende in wat manieren, alsoo hij sieck was.

Maart anno 1624.

2, 3, 4, en 5 dito. Heeft het hard gewaaid, overlandige wind van het Noordoosten en N.N.O. zodat wij onze steng moesten doorschieten, vreesden van het land afgedreven te worden.

17 dito. Zijn in het schip de oude Spaniaert Claes Gertsz, (1) twee soldaten gekielhaald overmits zij zekere planken van een beschot in het ruim los of afgebroken hadden zodat ze door dat middel bij de wijn gekomen zijn en getapt en gedronken hebben; nevens anderen die van de ree (2) geworpen werden en van een kwartiervolk gelaarsd. De korporaal die van de zaak wist, maar niet mede gedronken had, niettegenstaande werd van zijn officie gehaald mitsgaders van de ree gelopen en van een kwartier (3) volk gelaarsd (4); oorzaak dat hij de zaak niet aan de dag gebracht had of het [107] belet, alzo hij in de eerste instantie kennis van de zaak had.

18 dito. Is er in de Z.W.-baai, daar het schip Sampson lag, een boot omgeworpen in de branding aan land zoals het om water of anders zou varen - alwaar drie mannen van verdronken

21, 22, 23 dito. Hebben wij 300 man gezonden naar het eiland St. Anthonio om te zien of ze enige verversing konden bekomen; maar alzo ons het land mitsgaders de paden onbekend waren hebben niet opgedaan of bekomen. De inwoners van het voornoemde eiland toonden zich als vijand tegens ons, overmits ons volk gewapend aan land kwam wat ze zeer kwalijk namen. Zulks dat zij een van onze adelborsten dood geslagen hebben die zich buiten de troep begaf.

24 dito. Is de eerste persoon van ons schip gestorven, was een soldaat wiens naam was Ritser Hechmans, Engelsman.

26 dito. In de middag zijn wij met goddelijke hulp te zeil gegaan uit de 〈4v〉 baaitSt. Vincenti, gelegen onder de 17 graden noorderbreedte alwaar wij peilden (graden niet ingevuld) noordoostering (5) (aantal graden niet ingevuld) Om het voornoemde eiland of baai te bezeilen, komen van de noord, - zo behoort men zijn koers te stellen dat men vervalt op Ilge de Sal of tussen het eiland de Sal en St. Nicolaas, om alzo bekwaamst het voornoemde eiland St. Vincent te bezeilen, alzo men dan boven wind is. De koers van Ile de Sal naar St. Nicolaas is W.N.W, 12 mijlen dat de eilanden van elkaar liggen; van het oosteinde van St. Nicolaas tot de opening van St. Vincent en St. Anthonio is de koers N.W en N.W ten W., omtrent 10 mijlen van de anderen, - alzo ik het door ervaring bevonden heb. Het voornoemde eiland St. Anthonio is het westelijkste, derhalve de hoogste van de vier eilanden, doch de anderen zijn ook redelijk hoog bevonden toen wij in de baai lagen. ‘s Morgens en ‘s avonds liepen de stromen om de noord, alzo het dan hoog water was. Voor de voornoemde baai is een hoge klip gelegen, [108] omtrent een half mijl te zeewaarts - vandaar de schepen voor anker lagen.

27 dito. De wind uit de noordelijke hand; omtrent middernacht werden wij Ilge de Fogo gewaar; toen men het voornoemde eiland wat nader kwam en vooral onder de lij is men aan stilte onderworpen, zulks dat wij daar 12 uren van stilte lagen en dreven; de schepen die te zeewaarts van ons waren hadden een goede wind uit het noordoosten. Het voornoemde eiland doet hem hoog op, gelijk het inderdaad is; derhalve is Ile de Brava dergelijk.

8, 29, 30, 31 dito. De wind N.O., doen onze Z. ten O. en Z.Z.O.; wel te verstaan de kompassen op de Hollandse meridiaan gelegen.

31 dito. ‘s Avonds is in de Heer gerust Willem de Rechtere uit Den Haag vandaan.

29 dito. Is de schipper van de Vier Hemskinderen achter de galerij uitgeraakt en wist niet in wat manieren, alzo hij ziek was. (6)

(10 Afgaande op de gegevens van De Laet (ed. Naber, I, p. 8-9) en Van Wassenaer (VII, p. 45) meen ik dat het hier het schip de ‘Hope’ betreft, waarop Claes Gerritsz. Spanjaert schipper was. Om hem te onderscheiden van zijn jongere collega Laurens Gerritsz. Spanjaert, de schipper van de ‘Jager’, wordt hij ‘den oude’ genoemd.

(2) Van de ra werpen. De veroordeelde kreeg een stevige gordel om en werd via een katrol met een lang touw naar het uiteinde van de grote ra gehesen. Naarmate het vergrijp ernstiger was, liet men de veroordeelde vaker van deze hoogte in zee vallen.

(3) Een ‘quartier volcx’: de wacht aan boord van een schip gedurende vier uren; aan het hoofd staat de kwartiermeester.

(4) Bij deze straf werd de veroordeelde geslagen met een eind touw, laars genaamd, van ongeveer één meter lang en tien centimeter in doorsnee; het uiteinde was met vilt omwonden.

(5) Een afwijking van het kompas: in plaats van het ware noorden aan te wijzen ‘noordoosterde’ het kompas, d.w.z. het week naar rechtsaf. Deze kompas-miswijzing varieerde al naar gelang de breedte waarop men zich bevond; bij het uitzetten van de koers moest er voortdurend rekening mee worden gehouden.

(6) De schipper sloeg vanaf de uitbouw aan het achterschip overboord en verdronk.

Aprilis, anno 1624.

1 dito. Windt ende cours als voren, ons bevindende onder de 9en graden 〈5〉 noorderbreete.

2 dito. Windt ende cours als vooren, polushoochte was 7 graden, 3 minuten. Tegens den avondt werden wij twe seylen gewaer bijoost van ons, doch quamen eyntelijck haer te spreecken; bevonden twe Engelse te sijn, coomende uyt de Serra Lionos, die ons veradverteerde vant schip Hollandia, sorterende onder onse compangie; seyde dat het voorszeghte schip Hollandia uyt de Serra Liones t'seyl gegaen was den 11 passado, naementlijck maert. Snachts int eerste quartier bejegende ons een cleyne travade van regen sonderlangh, geen windt.

3 dito. De windt als vooren, maer was stille; tegen den avondt bejegende ons een travade van regen ende weynich windt; polushoochte was 5 graden ende 45 minuten noorderbreete. [109]

4 dito. Windt ende cours als vooren, polushoochte was 3½ graet. Het coelden dien dach tamelijck dicht, meest met regen.

5 dito. Was het stil, polushoochte was 2 graden, 56 minuten. Wij bevonden dat ons de stroom om de suydt transpoorden, overmits wij niet sooveel wechs en seylden als wij aen de hoochte hadden. Snachts bejegende ons een travade van regen.

6 dito. De wint variabel, doch meest van de oostelijcker handt, daernaer s.o. met een tamelijcke coelte. Naer den middach bejegende ons een harde travade van regen sonderlanck, geen windt. Polushoochte was 2 graden, 15 minuten.

7 dito. De wint variaebel met stilte, meest uyten s.o. ende s.s. oosten. Polushoochte was eene graet, 40 minuten noorderbrete; alwaer wij smergens peylden de son op te gaen 10 graden bijnoorden het oost; derhalven was de natuerlijcken opganck des daechs 7 graden, 10 minuten bijnoorden het oost, - ergo 2 graden, 10 minuten oosteringh.

8 ende 9 dito. De windt ende weer variabel; ons bejegende somtijts een regenbuytge. Polushoochte was 25 minuten; alsoo het stil was, vertierden wij weynich; de affwijckingh als vooren. Snachts bejegende ons twe travades soodat wij onse marseyls moste innemen.

10 dito. Was het luchge van den s.o., sulcx dat wij het om de suyt leyden; 〈5v〉 naermiddach de windt n.o., ons cours doende s. ten o. ende s.s.o.; ons bevindende onder de 20 minuten noorderbreete, tegen de wint van de s.o.

11 dito. De wint als vooren, ons cours doende s.s.w.; snachts stierff Maerten Davitsz., onderstierman.

12 dito. De wint als vooren, naementlijck van den s.o.; polushoochte was smiddaechs 10 minuten suyderbreete.

13 dito. De windt als vooren, maer was stilachtich. Polushoochte 44 minuten suyderbrete; snachts was het heel stil, sommwijlen een regenvlaegen.

14 dito. De wint variabel, dooch meest stille; tegens den avont cregen wij een harden regen, mitsgaders een goede coelte uyt den s.o. ten s. Polushoochte was 54 minuten suyderbrete.

15 dito. Het luchge van den s.o., doch den heelen dach meest regen. Polushoochte was naer gissingh eene graet ende 10 minuten. Sunddaechs sterff de vijfde persoen in ons schip, twelck een soldaet was genaemt Joost Pietersz. van Leyden. [110]

16 dito. De windt o. met een tamelijcke coelte, ons cours doende s. ten o. Polushoochte was sunddaechs 46 minuten suyderbrete, waervan ick mij vervonderde, alsoo ick meende ons bevonden te hebbe op de hoochte van 2 graden suyder breete; doch en hadden in drye etmaelen geen goe ofte oprechte hoochte conden becoomen, overmits de donckere lucht ende regen die ons drye ende meer dagen continueerden, mitsgaders variaebele wint met stilte, sulcx dat ons de stroom om de noort getransporteert heeft.

17 dito. De windt van de s.o. met een tamelijcke coelte, soodat wij dat etmael ontrent de 17 mijlen seylden. Polushoochte was naer gissingh eene graet, 54 minuten suyderbrete; naermiddaechs sagen [wij] 10 ofte 12 swarte meuwen, gelijck wij oock onder de Linie gesien hadden, welck eenich lant most beduyden. Nochtans was 〈6〉 mijn gissingh 70 mijlen van het naeste landt te sijn, naementlijck Penede St. Pedro, alwaer wij de Linie mijns bedunckens passeerden; welcke longitudo bequaemste is de Linie te dubbeleren voor schepen die naer Brasilyen willen.

18 dito. De wint o. ende o. ten s., met een tamelijcke coelt. Polushoochte was 3 graden, 8 minuten.

19 dito. De wint als vooren met een dichte coelte. Polushoochte was 4 graden, 28 minuten.

20 dito. De wint als vooren, polushoochte was 5 graden, 44 minuten; ons cours doende s. ten w. ende s.s.w.

21 dito. De wint ende cours als vooren. Ons bevinde een ure voor daech op de hoochte van 6 graden, 30 minuten. Smergens heeft den hr. admirael het seyn gedaen om sijn raet aen boort te hebben, te openen de secrete instructie van de Hr. Meesters mede gegeven, waeruyt wij verstonden onse desseyn te sijn naer de Bahy de todos los Sanctos.

22 dito. Windt ende cours als vooren, polushoochte was smiddaechs 7 graden, 34 minuten. Smergens sterff Willem Cornelisz., bootsgesel.

23 dito. De windt uyt de oostelijcker handt, ons cours doende s. ten w.; onse polushoochte was 8 graden, 4 minuten. Ick giste de Caep St. Augustijn 86 mijlen west van ons. [111]

24 dito. De windt n.o. ende o.n.o., polushoochte was 9 graden, 54 minuten; cours als vooren.

25 dito. Wast meest stille, het luchge variabel doch meest uyt de westelijcker handt; met regen naermiddach van den n.o. Peylde smergens der sonnenopganck 19 à 20 graden bijnoorden het oost; de rechten opganck was 13 graden ende een halff bijnoorden het oost, waeruyt ick besluyt dat onse compassenoortoosteringh 6 ende een halffe graet is. Snachts wast meest stille.

26 dito. Het luchge variabel, doch meest uyt den s.s.oosten. Ontrent den middach hadden wij harde regen sonderlanck, geen windt. Polushoochte was 10 graden, 30 minuten. Snachts was de wint meest van den s.s.o.

27 dito. De wint van de s.s.oosten, polushoochte was 10 graden, 56 minuten. 〈6v

28 dito. De wint als vooren, polushoochte was 11 graden, 27 minuten suyderbrete.

29 dito. De wint o.s.o., ons cours doende s.w. ten s. ende s.s.w.; polushoochte was 12 graden, 20 minuten. Ons bejegende altemet een regenbeuytge met een goede coelte.

30 dito. Windt als vooren, polushoochte was 13 graden, 30 minuten; ons cours doende s.w.

April anno 1624.

1 dito. Wind en koers als voren, bevonden ons onder de 9de graad 〈5〉 noorderbreedte.

2 dito. Wind en koers als voren, Poolshoogte was 7 graden, 3 minuten. Tegens de avond werden wij twee zeilen gewaar beoosten van ons, doch kwamen eindelijk hen te spreken; bevonden twee Engelse te zijn die kwamen uit Serra Leona, (1) die ons berichtte van het schip Hollandia, behoorde tot onze compagnie; zeiden dat het voornoemde schip Hollandia uit de Serra Leone te zeil gegaan was de 11 voorleden, namelijk maart, ‘s nachts in het eerste kwartier bejegende ons een kleine bui met onweer en geen wind.

3 dito. De wind als voren, maar was stil; tegen de avond bejegende ons een hevige bui met onweer en weinig wind; Poolshoogte was 5 graden en 45 minuten noorderbreedte. [109]

4 dito. Wind en koers als voren, Poolshoogte was 3½ graad. Het waaide dien dag tamelijk dicht, meest met regen.

5 dito. Was het stil, Poolshoogte was 2 graden, 56 minuten. Wij bevonden dat ons de stroom om de zuid transporteerde overmits wij niet zoveel weg zeilden als wij aan de hoogte hadden. ‘s Nachts bejegende ons een hevige bui met onweer van regen.

6 dito. De wind variabel, doch meest van de oostelijker hand, daarna Z.O. met een tamelijke wind. Na de middag bejegende ons een harde bui van regen zeer lang, geen wind. Poolshoogte was 2 graden, 15 minuten.

7 dito. De wind variabel met stilte, meest uit het Z.O. en Z.Z.-oosten. Poolshoogte was een graad, 40 minuten noorderbreedte; alwaar wij ‘s morgens peilden de zon op te gaan 10 graden benoorden het oost; derhalve was de natuurlijke opgaan van de dag 7 graden, 10 minuten benoorden het oost, - ergo 2 graden, 10 minuten oostering. (2)

8 en 9 dito. De wind en weer variabel; ons bejegende soms een regenbuitje. Poolshoogte was 25 minuten; alzo het stil was, verplaatsten wij weinig; de afwijking als voren. ‘s Nachts bejegende ons twee hevige buien zodat wij onze marszeilen moesten innemen.

10 dito. Was het luchtje van het Z.O., zulks dat wij het om de zuid legden; 〈5v〉 namiddag de wind N.O., doen onze koers Z. ten O. en Z.Z.O.; bevonden ons onder de 20 minuten noorderbreedte, tegen de wind van de Z.O.

11 dito. De wind als voren, doen onze koers Z.Z.W.; ‘s nachts stierf Maerten Davitsz., onderstuurman.

12 dito. De wind als voren, namelijk van het Z.O.; Poolshoogte was ‘s middags 10 minuten zuiderbreedte.

13 dito. De wind als voren, maar was stilletjes. Poolshoogte 44 minuten zuiderbreedte; ‘s nachts was het heel stil, soms een regenvlaag.

14 dito. De wind variabel, doch meest stil; tegen de avond kregen wij een harden regen, mitsgaders een goede wind uit de Z.O. ten Z. Poolshoogte was 54 minuten zuiderbreedte.

15 dito. Het luchtje van het Z.O., doch de hele dag meest regen. Poolshoogte was naar gissing een graad en 10 minuten. Zondags stierf de vijfde persoon in ons schip, wat een soldaat was genaamd Joost Pietersz. van Leiden. [110]

16 dito. De wind O. met een tamelijke koelte, doen onze koers Z. ten O. Poolshoogte was zondags 46 minuten zuiderbreedte, waarvan ik mij verwonderde, alzo ik meende ons bevonden te hebbe op de hoogte van 2 graden zuiderbreedte; doch had in drie etmalen geen goede of oprechte hoogte konden bekomen overmits de donkere lucht en regen die ons drie en meer dagen continueerden, mitsgaders variabele wind met stilte, zulks dat ons de stroom om de noord getransporteerd heeft.

17 dito. De wind van het Z.O. met een tamelijke koelte zodat wij dat etmaal omtrent de 17 mijlen zeilden. Poolshoogte was naar gissing een graad, 54 minuten zuiderbreedte; namiddag zagen wij 10 of 12 zwarte meeuwen, gelijk wij ook onder de Linie gezien hadden, wat enig land moest betekenen. Nochtans was 〈6〉 mijn gissing 70 mijlen van het naaste land te zijn, namelijk Penede St. Pedro, alwaar wij de Linie naar mijn denken passeerden; welke longitude bekwaamste is de Linie te dubbelen voor schepen die naar Brazilië willen.

18 dito. De wind O. en O. ten Z., met een tamelijke koelte. Poolshoogte was 3 graden, 8 minuten.

19 dito. De wind als voren met een dichte koelte. Poolshoogte was 4 graden, 28 minuten.

20 dito. De wind als voren, Poolshoogte was 5 graden, 44 minuten; doen onze koers Z. ten W. en Z.Z.W.

21 dito. De wind en koers als voren. Bevonden ons een uur voor de dag op de hoogte van 6 graden, 30 minuten. ‘s Morgens heeft de heer admiraal het sein gedaan om zijn raad aan boord te hebben, te openen de geheime instructie van de heer Meesters mede gegeven, waaruit wij verstonden onze bestemming te zijn naar de Bahy de todos los Sanctos.

22 dito. Wind en koers als voren, Poolshoogte was ‘s middags 7 graden, 34 minuten. ‘s Morgens stierf Willem Cornelisz., matroos.

23 dito. De wind uit de oostelijker hand, doen onze koers Z. ten W.; onze Poolshoogte was 8 graden, 4 minuten. Ik giste de Kaap St. Augustijn 86 mijlen west van ons. (4) [111]

24 dito. De wind N.O. en O.N.O., Poolshoogte was 9 graden, 54 minuten; koers als voren.

25 dito. Wast meest stille, het luchtje variabel doch meest uit de westelijke hand; met regen narmiddag van de N.O. Peilde ‘s morgens de zonsopgang 19 à 20 graden benoorden het oost; de rechte opgang was 13 graden en een half benoorden het oosten waaruit ik besluit dat onze kompassen noordoostering 6 en een halve graad is. ‘s Nachts was het meest stil.

26 dito. Het luchtje variabel, doch meest uit het Z. Z. Oosten. Omtrent de middag hadden wij harde regen zeer lang, geen wind. Poolshoogte was 10 graden, 30 minuten. ‘s Nachts was de wind meest van het Z.Z.O.

27 dito. De wind van de Z.Z. Oosten, Poolshoogte was 10 graden, 56 minuten. 〈6v

28 dito. De wind als voren, Poolshoogte was 11 graden, 27 minuten zuiderbreedte.

29 dito. De wind O.Z.O., doen onze Z.W. ten Z. en Z.Z.W.; Poolshoogte was 12 graden, 20 minuten. Ons bejegende altemet een regenbuitje met een goede koelte.

30 dito. Wind als voren, Poolshoogte was 13 graden, 30 minuten; doen onze koers Z.W.

(1) Portugees Serra Leõa, Berg van de Leeuwin. Naar dit in 1462 door de Portugees Pedro de Cintra ontdekte gebergte is deze kuststrook langs de Golf van Guinee genaamd.

(2) Door deze berekening trachtte men de kompasfout te vinden. Er is op deze plaats een fout gemaakt: ‘2 graden, 10 minuten’ moet zijn: ‘2 graden, 50 minuten’.

(3) Penedos de São Pedro, een groep kleine rotseilanden op 0°56′ N.Br., 29°22′WL.

(4) Een bekend landmerk op de kust van Brazilië, ten zuiden van Pernambuco op 8°20 ′Z.Br.

Mayus, anno 1624

1 dito. De wint als vooren, polushoochte was 14 graden, 6 minuten; sulcx dat wij ons cours w. ten s. instelde om de Bahy de todos los Sanctos bequamelijck te mogen beseylen.

2 dito. Wint ende cours als vooren, polushoochte was 14 graden, 18 minuten.

3 dito. De wint n.o. met een tamelijcke coelte, polushoochte was 14 graden, 12 minuten.

4 dito. De wint als vooren, polushoochte 14 graden, 12 minuten. Ontrent s.s.ooster son werden wij het lant gewaer, van ons ontrent sijnde 5½ mijl naermiddach wende wij het van de wal aff om van de Portugijsen niet ontdeckt te warden.

5 dito. De wint als vooren, met veel regens; naermiddach wast heel stil; soo veer van lant dat wij het van de stenge pas syen conde. [112]

6 dito. Variable winden, doch meest van de s.oosten; snachts regende het hardt; waren ontrent vier mijlen buyten de wal. Dito scheepten wij onse soldaten over in de vier scheepen die daertoe gedestineert waren, naemtlijck t'schip Gelderlant, den Roode Leeuw, het Gulde-Zeepaert ende het schip St. Christophel, - uyt welcke scheepen de soldaten gelandt soude werden ontrent Ville Viellge.

7 dito. De windt uyt de suydelijcker handt, doende ons cours lanckx de wal 〈7〉 om de bahy te beseylen. Polushoochte was 13 graden, 52 minuten; het voorlant op de voorszeghte hoochte is laech, bewasschen met geboomte, het binnelant is hier ende daer berchachtich.

8 dito. De windt variabel doch meest van den s.oosten; smergens ontrent s.ooster son quamen wij voor de voorszeghte bahya, alwaer wij een Portugees carveel gewaer werde; doende ons devoir om het selffde te becoomen, doch en cregen het niet. Onse resterende schepen ofte vloot, uytgeseyt het schip Nassauw waren ontrent de 4 mijlen bijsuyden van ons, menende dat daer de bay moste sijn; maer alsoo wij eenige schooten schooten met onse swaerste stucken, sijn sij endelijck naer ons toe ofte aff gecoomen.

9 dito. Arriveerden wij met goddelijcker hulpe in de bahye ontrent twe uren naermiddach, te weten voor de stadt; daer geen geschiet en manckeerde van wedersijden, alsoo sij onder de stadt aen de watercant hadde een platteforme ofte baterije waerop dat lagen 8 metalen ende 2 ijsere stucken mitsgaders een ander fortge daerop lagen drye stucken die continueerlijck op ons schooten; nevens de schepen, tot 24 in getal, die tegens de gront aengecort lagen, waervan der sommige wel gemonteert waren van geschut ende aencleven vandien; die oock haer devoir deden met schieten; als oock hier ende daer van de watercant daer sij ontrent 20 gotelinge hadden leggen, achter borstweringe ende andere meurage daer lancx de watercant gelegen. Ick was van meninge tusschen de scheepen in te creucken, [112] daert meeste gewelt uyt gedaen werde; maer alsoo wij niet vlooten en conden, seylden tegens de gront aen ontrent een groote steenworp van de voorszeghte scheepen; doch alwaer wij onse stucken sooveel losten ende laden op den viandt als wij conden, naementlijck op de voorgenomde baterije 〈die ontrent een roerschoot van ons lach〉 ende des viants scheepen. Doch prepareerden middellertijt onse boot waerin dat inbarcqueerde ontrent de 30 musquettiers, nevens de boot vant schip Groningen ende Nassauw; sijn alsoo onder ons geschiet de Portugeesche scheepen aen boort gevaren, sijn derhalven dadelijck overgesprongen, sulcx 〈7v〉 dat de Portugeesen de vlucht naemen uyt de schepen naer lant toe. De voorszeghte schepen geincorporeert hebbende, cregender 11 van de wal met hulp van andere boots, meest geladen met suycker ende eenige met wijn ende andere coopmanschappen; de rest van de voorszeghte schepen raeckten in de gront alsoo sij dapper doorschooten waren, mitsgaders eenige in den brant. Savondts ben ick, soo als den doncker begonst te vallen met 14 boots, yder boot gemant met ontrent 20 man vaerentvolck van den admiraels boort gevaren om een exploict te doen op de voorgenoemde platteforme ofte baterije om het selvige te incorporeren, alsoo het groote schade onder onse vloote was doende met schieten, gemaerckt daer sware stucken op stonden. Soo als wij met onse boots daer aenquamen 〈naerdat sij twe stucken op ons gelost hadden〉, naemen de Portugeesen ten deelen de vlucht ende eenige die stee hielden, - doch mosten eyntelijck de vlucht nemen dewijl wij dicht met onse mosketterij schooten; ende quaemen op de muragie van de baterije ondert geschiet van onse mosketterij, sulcx dat wij het eyndelijck verovert hebben. Nietjegenstaende schermutseerde ontrent een uuer tegens de Portugeesen, die uyt de baterije gevlucht waren ende anderen die daer waren om de watercant te defenderen; waren ontrent 600 int getal sooals ick verstaen hebbe van de Portugeesen. Sulcx dat ons cruyt ende loot begonst te mancqueren, hebben eyntelijck de stucken vernagelt ende ons volck [114] geinbarckeert in de boots ende naer boort gevaren, danckende Godt de Heer voor de goede victorie die hij ons verleet hadde.

10 dito. Smergens alsoo onse boots geprepareert ofte gemant waren een lanttocht te doen, ben ick met drye boots vooruyt gevaren om te besichtige waer wij best landen souden; bij lant coomende sach ick geen gewach van Portugeesen ofte eenich geschiet van den viandt, sulcx dat ick presumeerde dat se snachts gevlucht waren. T'welck wij, in de stadt coomende inderdaet soo bevonden, - t'eenemael jonck ende oudt snachts gevlucht zijnde, uytgeseyt den governeur, bij hem hebbende ontrent de 30 persoonen; die hem liet vinden met de voorszeghte parsoonen in sijn huys, sulcx dat wij se gevanckelijck naer onse schepe brachten.

22 dito. Hebben wij een schepken becoomen een weynich buyten de bahy, coomende van Lysbon, groot ontrent 60 lasten, geladen met stickgoederen ende andere coopmanschappen, daer waerdich sijnde sooals de Portugeesen seyden, 30.000 ducaten.

27 dito. Noch een scheepken becoomen, groot ontrent 45 last, coomende van Rio de Ganero, in hebbende 180 kisten suyckers, mitsgaders 105 huyden; was gedestineert de reste van sijn ladinge in de bahy te halen.

28 dito. Een scheepken becoomen, groot ontrent 20 last, coomende van Rio de Ganero ende Spirito Sancto; in welck scheepken waren 10 Jesuyten, mitsgaders vier monycken van de ordre St. Bento ende twe Franciscanen. Int voorszeghte scheepken wert bevonden ontrent de 6000 ducaten aen realen van 8en ende gegooten silver; voorders was het ruym vol kisten suyckers ende marmaladen.

29 dito. Snachts isser een barck van Spirito Sancto in de bahy gecoomen ende heeft het geset tusschen de schepen ende het lant, niet anders wetende ofte bahy was noch Portugees; [115] vernam haest anders alsoo de boot van de Vier Hemskinderen 〈die hem eerst gewaer wert〉 aen boort voer, seggende dat sij hem in handen van ons begeven soude; de Portugeesen vervondert ende niet weynich verbaest sijnde haer soo te vinden in de handen van haer vianden. In de voorszeghte berck werden bevonden 26 kisten suyckers mitsgaders 50 alckeres sijmbo, welck Angoles gelt is.

Mei anno 1624

1 dito. De wind als voren, Poolshoogte was 14 graden, 6 minuten; zulks dat wij ons koers W. ten Z. instelde om de Bahy de todos los Sanctos bekwaam te mogen bezeilen.

2 dito. Wind en koers als voren, Poolshoogte was 14 graden, 18 minuten.

3 dito. De wind N.O. met een tamelijke koelte, Poolshoogte was 14 graden, 12 minuten.

4 dito. De wind als voren, Poolshoogte 14 graden, 12 minuten. Omtrent Z.Z. Ooster zon werden wij het land gewaar, van ons omtrent was 5½ mijl, (1) narmiddag wenden wij het van de wal af om van de Portugezen niet ontdekt te worden.

5 dito. De wind als voren, met veel regens; narmiddag wast heel stil; zo ver van het land dat wij het van de top van de mast pas zien konden. [112]

6 dito. Variabele winden, doch meest van het Z. oosten; ‘s nachts regende het hard; waren omtrent vier mijlen buiten de wal. Dito scheepten wij onze soldaten over in de vier schepen die daartoe bestemd waren, namelijk het 'schip Gelderlant, de Roode Leeuw, het Gulde-Zeepaert en het schip St. Christophel, - uit welke scheepen de soldaten geland zouden worden omtrent Ville Velha. (2)

7 dito. De wind uit de zuidelijker hand, doen onze koers langs de wal 〈7〉 om de baai te bezeilen. Poolshoogte was 13 graden, 52 minuten; het voorland op de voornoemde hoogte is laag, begroeid met geboomte, het binnenland is hier en daar bergachtig.

8 dito. De wind variabel doch meest van het Z. oosten; ‘s morgens omtrent Z. oosterzon kwamen wij voor de voornoemde baai alwaar wij een Portugees karveel (3) gewaar werden doen onze best om die te bekomen, doch kregen het niet. Onze resterende schepen of vloot, uitgezonderd het schip Nassauw waren omtrent de 4 mijlen bezuiden van ons, meenden dat daar de baai moest zijn; maar alzo wij enige schoten (4) afschoten met onze zwaarste stukken zijn zij eindelijk naar ons toe of afgekomen.

9 dito. Arriveerden wij met goddelijke hulp in de baai omtrent twee uren narmiddag, te weten voor de stad; daar geen geschiet aan mankeerde van weerszijden, alzo zij onder de stad aan de waterkant hadden een platvorm of batterij waarop dat lagen 8 metalen(5) en 2 ijzeren stukken, (6) mitsgaders een ander fort waarop lagen drie stukken die continu op ons schoten; nevens de schepen, tot 24 in getal, die tegens de grond bij het anker lagen, waarvan er sommige goed gemonteerd waren van geschut en aankleven van die; die ook hun best deden met schieten; als ook hier en daar van de waterkant daar zij omtrent 20 gegoten ijzeren stukken hadden liggen, achter borstwering en andere stenen borstwering daar langs de waterkant gelegen. Ik was van mening tussen de scheepen in te kruipen (7) [112] daar het meeste geweld uit gedaan werd; maar alzo wij niet varen konden zeilden tegen de grond aan omtrent een grote steenworp van de voornoemde schepen; doch alweer wij onze stukken zoveel losten en laden op de vijand als wij konden, namelijk op de voorgenoemde batterij 〈die omtrent een roerschoot (±80 meter) van ons lag〉 en de vijandelijke schepen. Doch prepareerden ondertussen onze boot waarin dat inkwartierden omtrent de 30 musketiers, nevens de boot van het schip Groningen en Nassauw; zijn alzo onder ons geschut de Portugese schepen aan boord gevaren, zijn derhalve dadelijk overgesprongen, zulks 〈7v〉 dat de Portugezen de vlucht namen uit de schepen naar land toe. De voornoemde schepen opgenomen hebben kregen er 11 van de wal met de hulp van andere boten, meest geladen met suiker en enige met wijn en andere koopmanschappen; de rest van de voornoemde schepen raakten in de grond alzo zij dapper doorschoten waren, mitsgaders enige in de brand. ‘s Avonds ben ik toen het donker begon te vallen met 14 boten. Elke boot bemand met omtrent 20 man vaarvolk (6) van de admiraal boord gevaren om een onderzoek te doen op de voorgenoemde platform of batterij om dat in te lijven, alzo het grote schade onder onze vloot was dat het deed met schieten, gemerkt dat daar zware stukken op stonden. Toen wij met onze boten daar aankwamen 〈nadat zij twee stukken op ons gelost hadden〉, nemen de Portugezen ten dele de vlucht en enige die plaats hielden, - doch moesten eindelijk de vlucht nemen omdat wij dicht met onze musketten schoten; en kwamen op het muurwerk van de batterij onder het schieten van onze musketten, zulks dat wij het eindelijk veroverd hebben. Niettegenstaande schermutselingen omtrent een uur tegen de Portugezen die uit de batterij gevlucht waren en anderen die daar waren om de waterkant te verdedigen; waren omtrent 600 in het getal zoals ik verstaan heb van de Portugezen. Zulks dat ons kruit en lood begon te mankeren, hebben eindelijk de stukken vernageld (8) en ons volk [114] ingekwartierd in de boten en naar boord gevaren, dankten God de Heer voor de goede victorie die hij ons verleend had.

10 dito. ‘s Morgens alzo onze boten geprepareerd of bemand waren een landtocht te doen, ben ik met drie boten vooruit gevaren om te bezichtigen waar wij het beste landen zouden; bij land komende zag ik geen gewag van Portugezen of enig schieten van de vijand, zulks dat ik veronderstelde dat ze ‘s nachts gevlucht waren. Wat we dan toen we in de stad kwamen inderdaad zo bevonden, - t' enenmale jong en oud ‘s nachts gevlucht waren uitgezonderd de gouverneur die bij hem had omtrent de 30 personen; die zich liet vinden met de voornoemde personen in zijn huis, zulks dat wij ze gevankelijk naar onze schepen brachten.

22 dito. Hebben wij een scheepje bekomen een weinig buiten de baai en kwam van Lissabon, groot omtrent 60 lasten, geladen met stukgoederen en andere koopmanschappen, wat waard was zoals de Portugezen zeiden 30.000 dukaten. (10)

27 dito. Noch een scheepje bekomen, groot omtrent 45 last die kwam uit Rio de Ganero, bevatte 180 kisten suikers, mitsgaders 105 huiden; was bestemd de rest van zijn lading in de baai te halen.

28 dito. Een scheepje bekomen, groot omtrent 20 last, kwam van Rio de Ganero en Spirito Sancto (11); in dat scheepje waren 10 Jezuïeten, mitsgaders vier monniken van de orde St. Bento (Benedictijnen) en twee Franciscanen. In het voornoemde scheepje werd bevonden omtrent de 6000 dukaten aan realen van 8 (12) en gegoten zilver; voerder was het ruim vol kisten suiker en marmelade.

29 dito. ‘s Nachts is er een bark (13) van Spirito Sancto in de baai gekomen en heeft het gezet tussen de schepen en het land, niet anders wist dan de baai was noch Portugees; [115] vernam gauw anders alzo de boot van de Vier Hemskinderen 〈die hem eerst gewaar werd〉 aan boord voer en zei dat ze zich in handen van ons begeven zouden; de Portugezen verwonderde het niet weinig en waren verbaast zich zo te vinden in de handen van hun vijanden. In de voornoemde bark werden bevonden 26 kisten suiker mitsgaders 50 alckeres sijmbo, wat Angolees geld is.

(1) In dit journaal wordt meestal, tenzij anders vermeld, de geografische mijl gebruikt van 7408 meter (15 in een graad).

(2) Villa Velha, de oudste Portugese vestiging aan de Allerheiligenbaai.

(3) Portugees caravela, een klein snel varend schip met driehoekige (Latijnse) zeilen

(4) Kanonschoten werden vaak gebruikt om te waarschuwen of te seinen.

(5) Bronzen kanonnen.

(6) Ouderwets geschut van geslagen ijzer.

(7) Piet Heyn wilde de vijandelijke schepen aan boord varen.

(8) Een kanon onbruikbaar maken door een grote pen in het zundgat te drijven; voordat men het geschut weer kon gebruiken, moest eerst deze vernagel-pen uitgeboord worden.

(9) Een last is twee ton à 1000 kg.

(10) Een geldstuk ter waarde van f 3, -.

(11) Espírito Santo, gelegen aan de gelijknamige rivier en hoofdstad van een capitania (= in de 16e en 17e eeuw aan voorname Portugezen toegewezen gebied in Brazilië) met eveneens dezelfde naam; het was in deze tijd een van de minder belangrijke afscheephavens van suiker.

(12) Spaanse zilveren munt, ongeveer ter waarde van f 2,50.

(13) Een klein snel zeilend open vaartuig, meestal met één mast.

(14) Alckeres, Portugees alqueire, een oude Portugese maat voor droge waren, inhoud ongeveer veertien liter. - Symbo, inlands njimbu, kleine hoornvormige schelpen die in het toenmalige koninkrijk Congo als betaalmiddel werden gebruikt.

Juny, anno 1624

1 dito. Hebben wij een Portugees scheepken genoemen, coomende van Angola, in hebbende 250 swarten om daer te vente ofte vercoopen. Naermiddach is Claes Gerrits Vos t'seyl gegaan naer vaderlant, ten delen geladen met suycker ende huyden.

4 dito. Hebben wij met onse sloepen een Portugees scheepken aen lant gejaecht, naementlijckt aent eylant Taparijcke; welck scheepken coomende vant eylant Madera ofte Canarijen, alsoot wijn inne hadde, twelck wij aen brant staecken.

15 dito. In de voornacht sijn wij een Portugees schip in de bahy gewaer 〈8v〉 geworden; hij, niet beter wetende ofte de bahy was noch Portugees. Sulcx dat ick met twe boots wel gemant daernaertoe roeyde, te weten onse ende de schout-bijnacht boot; abordeerde hem, doch wij verden wederom affgeslagen, alsoo van mijn volck 9 gequest waren ende twe die voor doot lagen. Nietjegenstaende is daernaer verovert van onse chaloupen die ons tot assistentie quamen; die hij het opgaff sonder een schoot te schieten. Het voorszeghte schip quam van St. Cruys, een van de Canarysche eylanden, geladen met wijnen te weten 250 pijpen.

16 dito. Hebben wij een oudt fleutge, dat daer verovert was [116] naer Pharnambock gesonden, waerin dat waren 140 Portugesen, soo mans als vrouwen ende kinders.

17 dito. Hebben onse jachten mitsgaders de sloepen een Portugees scheepken aent eylant Taparijcke gejaecht.

18 dito. Is de coronel jonckheer Johan beuyten gereden met eenich voetvolck ende eenige te paert; coomende ontrent Tapesijpe ofte fort Minimes is van sijn volck affgeweecken boswaert in, bij hem hebbende twe van sijn ruterije. Ende alsoo de viandt daerontrent was, houdende haer bedeckt int voorszeghte bos, hebben haer gelegentheyt aengesyen ende den voorszeghte coronel besprongen; sulcx dat sij hem t'hooft, de ooren, eene handt ende sijn mannelijcheyt affgesneden hadden; de twe die bij hem waren, sijnt ontvlucht. Het lichaem van de coronel voorszeght mitsgaders het hooft hebben ons volck de Portugeesen wederom ontjaecht; sulcx dat twe dagen daernaer in de bahy eerlijck begraven wert.

23 dito. Een scheepken becoomen dat selffs in de bahy quam met lichten dach, menende dat wij Portugeesche scheepen waren 〈vernam haest anders〉, coomende van Medera, in hebbende 140 pijpen wijn.

24 dito. Snachts hadden de Portugeesen een exploict voor om ons jacht aff te loopen, naementlijck het jacht genaemt... van Rotterdam, leggende op de wacht ondert eylant van Taparijcke. De 〈9〉 Portugeesen ende Bresilianen waren over de 200 geinbarckeert in canoys ende andere vaertuych, waermede sij aen boort quaemen; doch die vant jacht legen haer vromelijck aff, sulcx dat sij een canoy ofte twe in de gront schooten, oversulcx dat de Portugeesen ende Bresilyaenen retiererden ofte vlucht naemen.

27 dito. Een Portugees schip becoomen; was gedestineert om daer te coomen laeden, oversulcx dat het leegh was, comende van St. Jago, gemontteert met 10 lepelstucken. [117]

Juni, anno 1624

1 dito. Hebben wij een Portugees scheepje genomen dat kwam van Angola, bevatte 250 zwarten om daar te venten of verkopen. Namiddag is Claes Gerrits Vos (1) te zeil gegaan naar vaderland, ten dele geladen met suiker en huiden.

4 dito. Hebben wij met onze sloepen een Portugees scheepje aan land gejaagd, namelijk aan het eiland Taparijcke; (2) dat scheepje kwam van het eiland Madera of Canarische, alzo het wijn in had, wat wij in brand staken.

15 dito. In de voornacht zijn wij een Portugees schip in de baai gewaar 〈8v〉 geworden; hij die niet beter wist of de baai was noch Portugees. Zulks dat ik met twee boten goed benend daarnaar toe roeiden, te weten onze en de schout-bij nacht boot; klampte hem aan, doch wij werden wederom afgeslagen, alzo van mijn volk 9 gekwetst waren en twee die voor dood lagen. Niettegenstaande is het daarna veroverd van onze sloepen die ons tot assistentie kwamen; die hij het opgaf zonder een schot te schieten. Het voornoemde schip kwam van St. Cruys, (3) een van de Canarische eilanden, geladen met wijnen, te weten 250 pijpen. (4)

16 dito. Hebben wij een oud fluitje dat daar veroverd was [116] naar Pernambuco (5) gezonden, waarin dat waren 140 Portugezen, zo mannen als vrouwen en kinderen.

17 dito. Hebben onze jachten mitsgaders de sloepen een Portugees scheepje aan het eiland Taparijcke gejaagd.

18 dito. Is de kolonel jonkheer Johan (6) buiten gereden met enig voetvolk en enige te paard; toen hij kwam omtrent Tapesijpe (8) of fort Minimes is van zijn volk afgeweken bos waart in, had bij hem twee van zijn ruiterij en alzo de vijand daaromtrent was en hield zich bedekt in het voornoemde bos, hebben hun gelegenheid gezien en de voornoemde kolonel besprongen; zulks dat zij hem het hoofd, de oren, een hand en zijn mannelijkheid afgesneden hebben; de twee die bij hem waren zijn ontkomen. Het lichaam van de kolonel voor genoemd mitsgaders het hoofd heeft ons volk de Portugezen wederom ontnomen zulks dat het twee dagen daarna in de baai fatsoenlijk begraven werd.

23 dito. Een scheepje bekomen dat zelf in de baai kwam met lichte dag, meenden dat wij Portugese scheepen waren 〈vernam gauw anders〉, kwam van Madera, bevatte 140 pijpen wijn.

24 dito. ‘s Nachts hadden de Portugezen een exploot voor om ons jacht af te lopen, namelijk het jacht genaamd... van Rotterdam, lag op de wacht onder het eiland van Taparijcke. De 〈9〉 Portugezen en Brazilianen waren over de 200 ingedeeld in kano’ s en andere vaartuigen waarmee ze aan boord kwamen; doch die van het jacht weerden hen dapper af zulks dat zij een kano of twee in de grond schoten, waardoor dat de Portugezen en Brazilianen terugtrokken of vlucht namen.

27 dito. Een Portugees schip bekomen was bestemd om daar te komen laden waardoor dat het leeg was, kwam van St. Jago, (8) gemonteerd met 10 lepelstukken. (9) [117]

(1) ‘Vos’ is zowel de naam van de schipper (Claes Gerritsz. Vos) als van het jacht.

(2) Taparica, een versterkt eiland in de Allerheiligenbaai.

(3) Bedoeld wordt Santa Cruz de Tenerife, de stad op het eiland Tenerife.

(4) Portugees pipa, een langwerpig vat voor wijn of rijst met een inhoud van ongeveer 465 liter; de opgave in Duits Sepp, Tresoor der Zee- en Landreizen [I], 's-Grav. 1939, en in C.E. Warnsinck-Delprat en C.G.M. van Romburgh, Tresoor der Zee- en Landreizen [II], 's-Gravenhage 1952, als zou een pijp 9,3 hl. zijn, is onjuist.

(5) Piet Heyn stuurde de gevangenen dus naar hun landgenoten terug.

(6) Kolonel Johan van Dorth, commandant van de op de vloot aanwezige soldaten. De Laet geeft als datum van zijn sneuvelen 17 juni.

(7) Tapagîpe, een fort aan de Allerheiligenbaai.

(8) São Thiago, een van de Kaapverdische eilanden

(9) Oud voorlaadkanon dat met een kruitlepel werd geladen.

July, anno 1624

7 dito. Is in de bahy gearriveert een bootge, sijnde een advijs uyt Hollandt van de Hr. Meesters gesonden; alwaer schipper op was Cornelis Dircxz. van Amsterdam.

23 dito. Is t'seyl gegaen naert vaderslant Jan Cornelisz. Speelman, Frans Jansz., Aryen Jorisz., ende Pieter Claesz.; de 4 voorszeghte schepen waren geladen met suycker, huyden ende eenige Brasilyhout uytgeseyt de fleuyte die eenige pijpen wijn [in hadde].

28 dito. Is t'seyl gegaen den hr. admirael Jacob Willkes naer de Westindies om sout te laden, bij hem hebbende 10 coeffvaerdij ofte gehuyrde scheepen.

Juli anno 1624

7 dito. Is in de baai is een bootje gearriveerd, was een adviesjacht uit Holland van de Hr. Meesters gezonden; alweer schipper op was Cornelis Dircxz. van Amsterdam.

23 dito. Is te zeil gegaan naar het vaderland Jan Cornelisz. speelman, Frans Jansz., Aryen Jorisz., en Pieter Claesz.; de 4 voornoemde schepen waren geladen met suiker, huiden en enige Brazilië verfhout uitgezonderd de fluiten die enige pijpen wijn in hadden.

28 dito. Is te zeil gegaan de heer admiraal Jacob Willkes naar de Westindies (1) om zout te laden, had bij hem 10 koopvaardij of gehuurde schepen. (2)

(1) Resp. de ‘Eendracht’ en de ‘Haen’ van Amsterdam, de ‘Oragnien-Boom’ van Rotterdam, en de ‘Oragnien-Boom’ van Hoorn

(2) Vanuit West-Indië vertrok Willekens naar patria waar hij eind december 1624 terugkeerde.

Augusty, anno 1624

5 dito. Sijn wij met goddelijcker hulpe uyt de Bahy todos los Sanctos t'seyl gegaen, naementlijck t'schip Neptunus als admirael, Hollandia vice-admirael, t'schip Gelderlant schout-bijnacht, mitsgaders het jacht de Seejager ende Meremin, de sloep de Haes ende Cleyn Neptunus, om onse gedestineerde reys te vorderen naer Angola, te weten Louanda.

7 dito. Hebben wij een Portugees scheepken becoomen, coomende van de Carijsche 〈9v〉 eylanden, in hebben[de]: 104 pijpen wijn; 29 vaetges oly, yder groot een vierdepaert van een pijp; 22 vaten meel, yder vat d'een door d'ander groot 2/3 van een pijp; 9 stucken gansenoogen; 10 stucken plets; een gargantijlge ofte vrouwenhalsbant van gout; twe hangses [118] aen de ooren; een stuck swartsijde groffgrijen lanck 26 ell; 2 lb. stick ende naysijde; 16 paer sijde coussen. In de schipperskist bevonden 4 potten saffraen, 6 stucken gout leer, 8 latijnsche boecken in fol, 4 gestickte deeckens.

Tusschen dito 7 ende 8 quaemen wij ten ancker, oorsaeck de stilte ende holle zee die ons naert lant transporteerde; was diep 9 vadem, de gront steenachtich, sulcx dat wij schade leeden van onse touwen; derhalven een van ons sloepen verloor daer 2 anckers mitsgaders een van ons jachten. De tijt van dry etmaelen dat wij daer lagen, was het weer seer ongestadich. Wij souden vandaer eer t'seyl gegaen hebben, maer mosten wachten naert jacht de Meremin die de top van sijn mast vermaeckt moste sijn, alsoo se ontstelt was.

11 dito. Smergens sijn wij vandaer t'seyl gegaen, doende ons devoir om zee te maecken; de windt van den o.n.oosten, doch variabel; leggende de beste boech voor met wenden ende drayen.

12 dito. De windt meest van den s. oosten, weer ende windt ongestadich met regenbuyen.

13 dito. Savonts bevonden wij ons 4 mijlen t'zeewaerts van Moro St. Paulo; de wint de geheele nacht om de oost laten staen, sulcx dat wij ons smergens bevonden ontrent 6 mijlen buyten de wal te sijn, namentlijck acht mijlen bijnoorden de bahy. Alwaer het slechachtich lant is, het scheen ofte het dunich was overmits de veel witte plecke die hem verthoonde, ende sonderlanck geen geboomte daerop. Het lant besuyden de bahy is hooger, op veel plaetse dubbelt bewasschen met geboomte.

14 dito. Windt als vooren, ons cours nemende om de oost om zee te maken; 〈10〉 waren savonts ontrent 10 mijlen buyten lant, de lengte hebbende van Rio de Pedres.

15 ende 16 dito. De windt noch van den s.o., ons ganck nemende om de oost, soo hooch wij seylen conden.

17 dito. De windt o., sulcx dat wij het wende om de suyt; polushoochte was 11 graden, 20 minuten; naer den middach [119] deden wij t'seyn om den raet aen boort te hebben. Resolveerde eensamentlijck te gaen naer Pharnambock 〈alsoo ons de windt derwaerts transporteerde ofte leyden〉 om aldaer te verwachten de vloote uyt Pharnambock die vandaer gemeenelijck t'seyl gaet den 6 ofte 28 dito.

18 dito ende 19en. De windt meest van den s.o., ons devoir doende om oost te becoomen; polushoochte was 9 graden, 39 minuten; gisten ons buyten het naeste lant ontrent 12 mijlen.

20 dito. Wint als vooren, polushoochte was 9 graden, 15 minuten; gisten ons buyten eylant St. Elixo 12 mijlen; t'voorszeghte eylant is gelegen 6 mijlen bijsuyden de Caep St. Augustijn.

21 dito. Ons bevindende onder de 8 graden, 52 minuten suyderbreete; ons ganck ofte cours noch continueerende om de n.o.; savonts setten wij ons cours n. ten o. in, alsoo wij de Caep St. Augustij, uytwijsende onse gissingh, w. van ons hadden. Doch presumeerde dat wij het lant sagen met onderganck der sonne, maer wierpen geen gront; den geheelen nacht hebbent wij noorden in laten staen.

22 dito. Smergens settende wij cours n.w. in tot suytooster son toe; quamen doen het lant te sien van de stenge aff; bevonden diep te sijn 30 vadem, groff sant met eenige steenckens ende corael gemengt. Polushoochte was 7 graden, 49 minuten; ontrent 5 mijlen buyten de wal is diep 20 vadem, gront als vooren. Anckerde het tegens den avondt, buyten de wal sijnde 4 à 5 mijlen, op 20 vadem waters, gront gelijck daer geseyt is. Polushoochte was, daer wij geseth lagen, 7 graden, 40 minuten.

22, 23, 24 dito. Daer noch gelegen, de wint continueerde van de s.o. ende 〈10v〉 s.s.o. met een dichte coelte; de stroom om de noort haer ganck nemende niet seer hardt, sulcx dat een beseylt schip het tije conde stoppen met laveren; doch het tij ginck somwijle harder, insonderheyt alst dicht coelde. Het lant daer wij dwers afflagen, is genaemt bij de Portugeesen Viana; is een root pleckich lant aen de zeecant, derhalven sommige plecken uyten witten; de voorszeghte plecken ofte pleckich lant siet [120] men ontrent de spatie van een ½ mijl lancks de custe, dan verthoont hem het lant wederom uyten bruyne.

25 ende 26 dito. Daer noch gelegen. Vernamen gans geen scheepen nochte barcke. Ontrent middernacht gingen wij onder seyl om yder op sijn gedestineerde plaetse te coomen ofte legge, den viandt te beter te connen attraperen. Sijn smiddaechs wederom ten ancker gecoomen, naementlijck den 27 dito op 30 vadem waters, groff sant gemengt met corael ende cleyne steenckens, sulcx dat de gront niet als te suyver en was.

27, [2]8, [2]9, 30, 31 dito. Daer noch gelegen, coelden alle daechs dicht uyt den s.o., soodat het water vrij crap gingh; wanner de windt het suyden naerderden, te weten s.s.o. ofte s. ten o., liep de stroom veel harder om de noort dan als de wint van den s.o. was; want wij alsdan sonderlanck geen stroom en hadde. In de tijt wij daer lagen, vernamen gans geen seylen, uytgeseyt twe scheepkens die boven windt ende stroom 〈de jongste vier dagen〉 geseth lagen. Gongen somtijts onder seyl, daermede wilden te verstaen geven, soo ick presumere: hier sijn wij leggende op de wacht, te syen wat ghij teweech sult brengen ofte het hooft henen wenden; sulcx dat ick vastelijck meen dat het verspieders uyt Pharnambock sijn geweest, die de gouverneur daer onthout te sien ofte cust claer is, insonderheyt alsser eenighe scheepen in Pharnambock gereet sijn om t'seyl te gaen. De 〈11〉 stroomen loopen daer langs de cust van Brasyl van ½ maerti tot ½ september toe om de noort, wederom van ½ september tot ½ maert om de suyt; ende sooals de stroomen loopen, vougen haer de mossonen van winden, te weten van ½ maert tot ½ september heeft men suydelijcke winden lancx de custe, wederom van ½ september tot ½ maert heeft men noordelijcke wint langs de wal.

Augustus, anno 1624

5 dito. Zijn wij met goddelijke hulp uit de Bahy todos los Sanctos te zeil gegaan, namelijk het schip Neptunus als admiraal (1), Hollandia viceadmiraal, het schip Gelderlant schout-bij- nacht, mitsgaders het jacht de Seejager en Meremin, (2) de sloepen de Haes en Cleyn Neptunus om onze gedestineerde reis te bevorderen naar Angola, te weten Louanda.

7 dito. Hebben wij een Portugees scheepje bekomen dat kwam van de Canarische 〈9v〉 eilanden en bevatte: 104 pijpen wijn; 29 vaatjes olie, elk een groot vierde part van een pijp; 22 vaten meel, elk vat door elkaar even groot 2/3 van een pijp; 9 stukken ganzenogen (2); 10 stukken plets (3); een gargantielje (4) of vrouwen halsband van goud; twee hangertjes [118] aan de oren; een stuk zwartzijden halfzijden stof 26 el; 2 pond stik en naaizijde; 16 paar zijden kousen. In de schipperskist bevonden 4 potten saffraan, 6 stukken goud leer, 8 Latijnse boeken in folio 4 gestikte dekens.

Tussen dito 7 en 8 kwamen wij ten anker, oorzaak de stilte en holle zee die ons nar het land transporteerde; was diep 9 vadem, de grond steenachtig, zulks dat wij schade leden van onze ankerkabels; derhalve een van onze sloepen verloren daar 2 ankers mitsgaders een van onze jachten. De tijd van drie etmalen dat wij daar lagen, was het weer zeer ongestadig. Wij zouden vandaar eerder te zeil gegaan zijn, maar moesten wachten op het jacht de Meremin die de top van zijn mast vermaakt moest zijn alzo het ontsteld was.

11 dito. ‘s Morgens zijn wij vandaar te zeil gegaan, deden onze best om zee te maken; de wind van het O.N. Oosten, doch variabel; legden de beste boeg voor met wenden en draaien.

12 dito. De wind meest van de Z. oosten, weer en wind ongestadig met regenbuien.

13 dito. ‘s Avonds bevonden wij ons 4 mijlen te zee waart van Moro St. Paulo (4); de wind stond de gehele nacht om de oost, zulks dat wij ons ‘s morgens bevonden omtrent 6 mijlen buiten de wal te zijn, namelijk acht mijlen benoorden de baai. Alwaar het vlak land is, het scheen of er kleine zandheuvels waren overmits de veel witte plekken die zich vertoonden en bijzonder lang geen geboomte daarop. Het land bezuiden de baai is hoger, op veel plaatsen dubbel begroeid met geboomte.

14 dito. Wind als voren, namen onze koers om de oost om zee te maken; 〈10〉 waren ‘s avonds omtrent 10 mijlen buiten het land, de lengte heeft van Rio de Pedres (6)

15 en 16 dito. De wind noch van de Z.O., namen onze gang om de oost, zo dicht mogelijk te zeilen bij de wind.

17 dito. De wind O., zulks dat wij het wenden om de zuid; Poolshoogte was 11 graden, 20 minuten; naar de middag [119] deden wij het sein om de raad aan boord te hebben. Besloten gezamenlijk te gaan naar Pernambuco〈alzo ons de wind derwaarts transporteerde of leidden〉 om aldaar te verwachten de vloot uit Pernambuco die vandaar gewoonlijk te zeil gaat de 6de of 28ste dito. (7)

18 dito en 19en. De wind meest van de Z.O., onze best deden om oost te bekomen; Poolshoogte was 9 graden, 39 minuten; gisten ons buiten het naaste land omtrent 12 mijlen.

20 dito. Wind als voren, Poolshoogte was 9 graden, 15 minuten; gisten ons buiten eiland St. Elixo (8) 12 mijlen; het 'voornoemde eiland is gelegen 6 mijlen bezuiden de Kaap St. Augustijn.

21 dito. Bevonden ons onder de 8 graden, 52 minuten zuiderbreedte; onze gang of koers noch continuerende om de N.O.; ‘s avonds zetten wij onze koers N. ten O. in, alzo wij de Kaap St. Augustinus, naar uitwijzen van onze gissing, W. van ons hadden. Doch vermoeden dat wij het land zagen met ondergaan der zon, maar wierpen geen grond; de gehelen nacht hebben wij het koers noorden gehouden.

22 dito. ‘s Morgens zetten wij koers N.W in tot de zuidooster zon toe; kwamen doen het land te zien van de steng af; bevonden diep te zijn 30 vadem, grof zand met enige steentjes en koraal (9) gemengd. Poolshoogte was 7 graden, 49 minuten; omtrent 5 mijlen buiten de wal is het diep 20 vadem, grond als tevoren. Ankerde het tegen de avond, buiten de wal was het 4 à 5 mijlen op 20 vadem waters grond gelijk daar gezegd is. Poolshoogte was, daar wij gezet lagen 7 graden, 40 minuten.

22, 23, 24 dito. Daar noch gelegen, de wind continueerde van de Z.O. en 〈10v〉 Z.Z.O. met een dichte koelte; de stroom nam om de noord zijn gang en namen het niet zeer hard, zulks dat een bezeilt schip het tij kon stoppen met laveren; doch het tij ging soms harder, vooral als het dicht waaide. Het land daar wij dwars aflagen is genaamd bij de Portugezen Viana; is een rood plekkerig land aan de zeekant, derhalve sommige plekken uit het witte; de voornoemde plekken of plekkerig land ziet [120] men omtrent de spatie van een ½ mijl langs de kust, dan vertoont zich het land wederom uit het bruine.

25 en 26 dito. Daar noch gelegen. Vernamen gans geen scheepen noch barken. Omtrent middernacht gingen wij onder zeil om elk op zijn bestemde plaats te komen of liggen om de vijand te beter te kunnen betrappen. Zijn ‘s middags wederom ten anker gekomen, namelijk de 27 dito op 30 vadem waters, grof zand gemengd met koraal en kleine steentjes, zulks dat de grond niet als te zuiver was.

27, 28, 29, 30, 31 dito. Daar noch gelegen waaide het alle dagen dicht uit het Z.O., zodat het water vrij kalm ging; wanner de wind het zuiden naderde, te weten Z.Z.O. of Z. ten O., liep de stroom veel harder om de noord dan als de wind van de Z.O. was; want wij alsdan zeer lang geen stroom hadden. In de tijd dat wij daar lagen vernamen gans geen zeilen, uitgezonderd twee scheepjes die boven wind en stroom 〈de jongste vier dagen〉 gezet lagen. Gingen soms onder zeil, daarmede wilden te verstaan geven, zo ik veronderstel: hier zijn wij en liggen op de wacht, te zien wat gij teweeg zal brengen of het hoofd henen wenden; zulks dat ik vast meen dat het verspieders uit Pernambuco zijn geweest die de gouverneur daar onthoudt om te zien of kust vrij is, vooral als er enige scheepen in Pernambuco gereedlagen om te zeil te gaan. De 〈11〉 stromen lopen daar langs de kust van Brazilië van ½ maart tot ½ september toe om de noord, wederom van ½ september tot ½ maart om de zuid; en zoals de stromen lopen, voegen zich de moesson van winden, te weten van ½ maart tot ½ september heeft men zuidelijke winden langs de kust, wederom van ½ september tot ½ maart heeft men noordelijke wind langs de wal.

(1) Ongeacht hun rang bekleedden in de 17e eeuw de drie oudste officieren van een eskader de functie van admiraal, viceadmiraal en schout-bij-nacht.

(2) De ‘Meremin’ was een in de Allerheiligenbaai buitgemaakt jacht. Vaak werden veroverde schepen, wanneer ze in goede staat verkeerden, in de vloot opgenomen.

(3) Een linnen weefsel in stukken van ongeveer vijfentwintig el.

(4) Soort wollen stof.

(5) St. Paulsheuvel, gelegen op de kust van de Allerheiligenbaai.

(6) Kleine inham in de kust ten zuiden van de Allerheiligenbaai.

(7) Alleen met springtij konden de zwaarbeladen koopvaarders de binnenste rede van Pernambuco verlaten.

(8) Santo Aleixo, een eiland voor de Braziliaanse kust, op 8°36′ Z.Br.,

(9) Onder aan het lood was een uitholling waarin wat kaarsvet werd gesmeerd; aan de hand van de grond, die er bij het loden aan bleef kleven, kon men de geaardheid van de bodem bepalen.

Septembris, anno 1624

1 dito. Sijn wij vandaer t'seyl gegaen, alsoo wij sagen dat wij verspiet ofte ontdeckt waren van die van Fharnambock; derhalven het springh van die volle maen 〈daer de vloote behoorde bij uyt te coomen〉 vier dagen verstreecken was, sulcx datter geen apparentie langer en was om voor ons daer langer te touven ende geraden was ons reys te vorderen naer Angola. [121]

2 dito. De wint s.s.o. met een dichte coelte, ons cours nemende om de oost; polushoochte was 6 graden, 33 minuten; bevonden de stroom om de noort te gaen, dewijl wij daerwaerts getransporteert wierden, uytwijsende de hoochte.

3 dito. Wende wijt om de suyt, alsoo de windt van den o.s. oosten was; polushoochte 5 graden, 50 minuten, - naer gissingh alsoo het een betoogen lucht was ende geen hoochte en conde becoomen.

4 dito. Wint ende cours ofte ganck als vooren, polushoochte was 7 graden, 10 minuten.

5 dito. De wint noch continueerende o.s.o., ons ganck nemende om de suyt; polushoochte was 8 graden, 20 minuten; wij gisten ons te sijn buyten de Caep St. Augustij ontrent 10 mijlen. Wij wierpen savonts het loot, bevonden geen gront met 130 vaen lijns.

6 dito. De wint s.o. ten o., sagen smergens het lant, namentlijck Capo 〈11v〉 St. Augustijn w.n.w. van ons, ontrent 6 mijlen van ons, alsoo wij de voorszeghte caep uyt de mars sagen. Ontrent den middach sagen wij noch de voorszeghte caep n.w. van ons, ontrent 9 mijlen. Alwaer wij het loot wierpen, bevonden het niet dieper te sijn als 30 vadem, santgront met schulpen gemengt; polushoochte was 9 graden, 12 minuten; savonts gisten wij te sijn ontrent 10 mijlen buyten t'eylant St. Alexo, daer vooren van verhaelt is; alwaer wij het loot wierpen, bevonden diep 25 vadem, santgront gemengt met eenige steenckens ende corael. Savonts wenden wij het om de oost, alsoo de wint naert s.s.o. liep.

7 dito. Windt variabel met motregen, wendent smiddaechs om de suydt.

8 dito. De wint meest van den oost ende o.n.oosten; polushoochte was 10 graden, 15 minuten, alwaer wij peylden 7½ graedt nooroosteringh.

9 dito. De wint als vooren, polushoochte 11 graden, 6 minuten; snachts de wint variabel doch meest uyt den s.o. ten s. met regen.

10 dito. De wint o. ende o. ten n.; polushoochte was 12 graden, 3 minuten. Smergens bejegende ons een kaeck ofte vlaeg regen sonderlanck, geen wint; wij gisten ons buyten de [122] cust van Brasyl 54 mijlen Hollants. Snachts de wint van o. ten s. met een dichte coelt. Wij hadden onse groote sloep affteraen alsoo hij des daechs de top van sijn groote mast affgeseylt hadde.

11 dito. De wint als vooren, polushoochte was 13 graden, 38 minuten; alwaer wij peylden 9 graden wassende noortoosteringh; de wint van den o. ten n. tegens den avondt.

12 dito. De wint als vooren met een tamelijcke coelte; polushoochte was 14 graden, 50 minuten.

13 dito. De windt van de o. ende o. ten s.; polushoochte was 15 graden, 〈12〉 34 minuten; ick giste ons van de cust van Brasyl te sijn 80 mijlen.

14 dito. Wint als vooren; polushoochte was 16 graden, 48 minuten, alwaer wij peylden 10 graden noortoosteringh.

15 dito. De wint o. ten n., ons ganck ofte cours noch al nemende om de suydt. Polushoochte was 18 graden, 14 minuten, sulcx dat wij dito de Abreolges passeerden; mijn gissingh was 82 mijlen buyten lant. Men mach de voorszeghte Abreolges passeeren 15 mijlen buyten de cust zijnde, alwaer het diep is tusschen de 40 ende 50 vadem; de drye eylandekens daer hem het ryff affstreckt t'zeewaerts, en leggen over 10 mijlen vant vaste lant niet; sulcx dat men de Abreolges ofte ryff passeeren mach int gesicht van de voorszeghte eylandekens, uyt de mars te sien; sooals men van de diversche Portugeesen onderrecht is die de voorszeghte Abreolges soo buyten de voorszeghte eylandekens als binnen gepasseert hebben. Gemerckt daer twe canalen sijn die door het voorszeghte ryff heen loopen, daer lichte scheepen door passeeren conden. Wij peylden savonts 10 graden noortoosteringh.

16 dito. De windt meest n.n.o., sulcx dat wij o. ende o. ten s. seylden; polushoochte was 19 graden, 10 minuten.

17 dito. De windt als vooren, polushoochte was 19 graden, 50 minuten; dat etmael geseylt 20 mijlen, o.s.o. behouden. Mijn gissingh was tusschen beyde de eylanden in te sijn, namentlijck het eylant Trinidade ende Acensan, doch wij en sagen geen van beyden. [123]

18 dito. De wint noch continueerende van den n.o. ende n.n.o.; dat etmael geseylt 20 mijlen, o.s.o. behouden; polushoochte was 20 graden, 22 minuten.

19 dito. De wint uyt de noordelijcker handt met een dichte coelte; ons 〈12v〉 cours doende o.; dat etmael geseylt 28 mijlen; polushoochte was 21 graden, 2 minuten.

20 dito. De wint n. ten w. met een tamelijcke coelte; dat etmael geseylt 25 mijlen, o. wel soo suydelijck behouden; polushoochte was 21 graden, 15 minuten. Wij bevonden, uytwijsende de polushoochte, dat ons de stroom om de suyt transporteerden.

21 dito. De wint smergens n.o., naermiddach van den n.n.o.; dat etmael geseylt 18 mijlen o. ten s. behouden; polushoochte was 21 graden, 30 minuten.

22 dito. De wint n. ten o. met een tamelijcke coelte, doende ons cours o. ten s.; dat etmael geseylt 26 mijlen; polushoochte was 22 graden, 25 minuten; alwaer wij peylden 14 graden nooroostering. Derhalven gisten ick ons te sijn bijoosten de Caep Thome 〈gelegen op de cust van Brasilyen, op de hoochte van 22 graden, 30 minuten〉 288 mijlen Hollandts.

23 dito. De wint n.n.w., met een dichte coelte; dat etmael geseylt 31 mijlen, doende ons cours o.s.o.; polushoochte was naer gissingh 23 graden, 15 minuten. Een ure in de nacht sijnde, schoot de wint tot den s.o., daernaer o. ende o.n.o., leydent om de suyt.

24 dito. De wint s.s.w. met een dichte coelte, doende ons cours s. ten o.; dat etmael geseylt 30 mijlen; polushoochte was 23 graden, 55 minuten.

25 dito. De wint meest van den o.s.o., met een tamelijcke coelte; ons cours ofte ganck nemende om de suyt; polushoochte was 24 graden, 4 minuten; dat etmael geseylt differente coursen, alsoo de wint variabel geweest was.

26 dito. De wint n. met een tamelijcke coelte, doende ons cours o.s.o.; 〈13〉 polushoochte was 24 graden, 45 minuten; dat etmael geseylt 22 mijlen; tegens den avondt de wint n.w. ten n.

27 dito. De wint n.n.w., ons cours doende als vooren; polushoochte was naer gissingh 25 graden, 20 minuten; dat etmael geseylt 32 mijlen.

28 dito. De wint als vooren, met een dichte coelte; dat etmael geseylt 34 mijlen; onse hoochte was naer gissingh 26 graden, 43 minuten; conde geen seeckere hoochte becoomen overmits de betoge lucht. [124]

29 dito. De wint w. ten n. ende w.n.w., met een dichte coelte; dat etmael geseylt 34 mijlen; ons cours doende o. ten s.; polushoochte was 27 graden, 5 minuten; savonts quam de wint van de s.s.w. met motregen.

30 dito. De wint noch van de s.s.w.; dat etmael geseylt 28 mijlen; cours als vooren; polushoochte was als vooren; snachts liep de wint tot de o.s.o., sulcx dat wij het om de suyt leyden.

September anno 1624

1 dito. Zijn wij vandaar te zeil gegaan, alzo wij zagen dat wij bespied of ontdekt waren van die van Pernambuco; derhalve het springtij van de volle maan 〈daar de vloot behoorde bij uit te komen〉 vier dagen verstrekken was, zulks dat er geen langere noodzaak was om voor ons daar langer te vertoeven en geraden was onze reis te bevorderen naar Angola. [121]

2 dito. De wind Z.Z.O. met een dichte koelte, namen onze koers om de oost; Poolshoogte was 6 graden, 33 minuten; bevonden de stroom om de noord te gaan terwijl wij derwaarts getransporteerd werden, wat de hogte uitwees.

3 dito. Wenden wij het om zuid, alzo de wind van de O.Z.-oosten was; Poolshoogte 5 graden, 50 minuten, - naar gissing alzo het een betrokken lucht was en geen hoogte konden bekomen.

4 dito. Wind en koers of gang als voren, Poolshoogte was 7 graden, 10 minuten.

5 dito. De wind noch continuerende O.Z.O., namen onze gang om de zuid; Poolshoogte was 8 graden, 20 minuten; wij gisten ons te zijn buiten de Kaap St. Augustijn omtrent 10 mijlen. Wij wierpen ‘s avonds het lood, bevonden geen grond met 130 vadem lijn. (1)

6 dito. De wind Z.O. ten O., zagen ‘s morgens het land, namelijk Capo 〈11v〉 St. Augustijn W.N.W van ons, omtrent 6 mijlen van ons, alzo wij de voornoemde kaap uit de mars (2) zagen. Omtrent de middag zagen wij noch de voornoemde kaap N.W van ons, omtrent 9 mijlen. Alwaar wij het lood wierpen, bevonden het niet dieper te zijn dan 30 vadem, zandgrond met schelpen gemengd; Poolshoogte was 9 graden, 12 minuten; ‘s avonds gisten wij te zijn omtrent 10 mijlen buiten het eiland St. Alexo, daar voren van verhaald is; alwaar wij het lood wierpen, bevonden diep 25 vadem, zandgrond gemengd met enige steentjes en koraal. ‘s Avonds wenden wij het om de oost, alzo de wind naar het Z.Z.O. liep.

7 dito. Wind variabel met motregen, wenden he ’s middags om de zuid.

8 dito. De wind meest van de oost en O.N. Oosten; Poolshoogte was 10 graden, 15 minuten, alweer wij peilden 7½ graad noordoostering.

9 dito. De wind als voren, Poolshoogte 11 graden, 6 minuten; ‘s nachts de wind variabel doch meest uit het Z.O. ten Z. met regen.

10 dito. De wind O. en O. ten N.; Poolshoogte was 12 graden, 3 minuten. ‘s Morgens bejegende ons een kaak of vlaag regen zeer lang, geen wind; wij gisten ons buiten de [122] kust van Brazilië 54 mijlen Hollands. (3) ‘s Nachts de wind van O. ten Z. met een dichte wind. Wij hadden onze grote sloep achteraan alzo hij des daags de top van zijn grote mast afgezeild had.

11 dito. De wind als voren, Poolshoogte was 13 graden, 38 minuten; alwaar wij peilden 9 graden wassende noodtoostering; de wind van de O. ten N. teges de avond.

12 dito. De wind als voren met een tamelijke wind; Poolshoogte was 14 graden, 50 minuten.

13 dito. De wind van de O. en O. ten Z.; Poolshoogte was 15 graden, 〈12〉 34 minuten; ik giste ons van de kust van Brazilië te zijn 80 mijlen.

14 dito. Wind als voren; Poolshoogte was 16 graden, 48 minuten, alwaar wij peilden 10 graden noordoostering.

15 dito. De wind O. ten n. onze gang of koers noch al namen om de zuid. Poolshoogte was 18 graden, 14 minuten, zulks dat wij dito de Abreolges (4) passeerden; mijn gissing was 82 mijlen buiten het land. Men mag de voornoemde Abreolges passeren als men 15 mijlen buiten de kust is alwaar het diep is tussen de 40 en 50 vadem; de drie elandjes daar zich het rif vanaf strekt te zee waart liggen over 10 mijlen van het vaste land niet; zulks dat men de Abreolges of rif passeren mach in het gezicht van de voornoemde eilandjes uit de mars te zien; zoals men van de diverse Portugezen onderricht is die de voornoemde Abreolges zo buiten de voornoemde eilandjes als binnen gepasseerd hebben. Gemerkt daar twee kanalen zijn die door het voornoemde rif heen lopen daar lichte schepen door passeren konden. Wij peilden ‘s avonds 10 graden noordoostering.

16 dito. De wind meest N.N.O., zulks dat wij O. en O. ten Z. zeilden; Poolshoogte was 19 graden, 10 minuten.

17 dito. De wind als voren, Poolshoogte was 19 graden, 50 minuten; dat etmaal gezeild 20 mijlen, O.Z.O. behouden. Mijn gissing was tussen beide de eilanden in te zijn, namelijk het eiland Trinidade (4) en Acensan, (5) doch wij zagen geen van beiden. [123]

18 dito. De wind noch continuerende van de N.O. en N.N.O.; dat etmaal gezeild 20 mijlen, O.Z.O. behouden; Poolshoogte was 20 graden, 22 minuten.

19 dito. De wind uit de noordelijke hand met een dichte wind, deden onze 〈12v〉 koers O.; dat etmaal gezeild 28 mijlen; Poolshoogte was 21 graden, 2 minuten.

20 dito. De wind N. ten W. met een tamelijke wind; dat etmaal gezeild 25 mijlen, O. wel zo zuidelijk behouden; Poolshoogte was 21 graden, 15 minuten. Wij bevonden, wat de Poolshoogte uitwees, dat ons de stroom om de zuid transporteerden.

21 dito. De wind ‘s morgens N.O., namiddag van het N.N.O.; dat etmaal gezeild 18 mijlen O. ten Z. behouden; Poolshoogte was 21 graden, 30 minuten.

22 dito. De wind n. ten O. met een tamelijke wind, doen onze koers O. ten Z.; dat etmaal gezeild 26 mijlen; Poolshoogte was 22 graden, 25 minuten; alwaar wij peilden 14 graden noordoostering. Derhalve giste ik ons te zijn beoosten de Kaap Thomé 〈gelegen op de kust van Brazilië op de hoogte van 22 graden, 30 minuten〉 288 mijlen Hollands

23 dito. De wind N.N.W, met een dichte wind; dat etmaal gezeild 31 mijlen, doen onze koers O.Z.O.; Poolshoogte was naar gissing 23 graden, 15 minuten. Een uur in de nacht was het schoot de wind tot de Z.O., daarna O. en O.N.O., legden het om de zuid.

24 dito. De wind Z.Z.W. met een dichte wind, doen onze koers Z. ten O.; dat etmaal gezeild 30 mijlen; Poolshoogte was 23 graden, 55 minuten.

25 dito. De wind meest van de O.Z.O., met een tamelijke wind; onze koers of gang namen om de zuid; Poolshoogte was 24 graden, 4 minuten; dat etmaal gezeild verschillende koersen, alzo de wind variabel geweest was.

26 dito. De wind N. met een tamelijke wind, doen onze koers O.Z.O.; 〈13〉 Poolshoogte was 24 graden, 45 minuten; dat etmaal gezeild 22 mijlen; tegen de avond de wind N.W ten N.

27 dito. De wind N.N.W, deden onze koers als voren; Poolshoogte was naar gissing 25 graden, 20 minuten; dat etmaal gezeild 32 mijlen.

28 dito. De wind als voren, met een dichte wind; dat etmaal gezeild 34 mijlen; onze hoogte was naar gissing 26 graden, 43 minuten; konden geen zekere hoogte bekomen overmits de betrokken lucht. [124]

29 dito. De wind W. ten N. en W.N.W, met een dichte wind; dat etmaal gezeild 34 mijlen; deden onze koers O. ten Z.; Poolshoogte was 27 graden, 5 minuten; ‘s avonds kwam de wind van de Z.Z.W. met motregen.

30 dito. De wind noch van de Z.Z.W.; dat etmaal gezeild 28 mijlen; koers als voren; Poolshoogte was als voren; ‘s nachts liep de wind tot de O.Z.O., zulks dat wij het om de zuid legden.

(1) Vadem, waarschijnlijk de grote vadem van zes Rijnlandse voeten = 1.88 meter.

(2) Houten platform rondom de top van de mast, waaraan de steng want werd bevestigd.

(3) Een Hollandse mijl is 5355 meter (20 in één graad).

(4) Abrolhos (Portugees abre olhos = open de ogen), kleine rotsachtige eilandjes op 17°58′ Z.Br., 38°42′ WL. voor de kust van Brazilië.

(4) Ilha da Trindade, klein rotseiland ten oosten van Rio de Janeiro, op 20°30′ Z.Br., 29°20′ WL.

(5) Ascenção is een legendarisch, niet bestaand eiland; bedoeld wordt hier het eiland Martin Vas. Omdat Piet Heyn bezuiden Ilha da Trindade om voer en niet, zoals hij veronderstelde, tussen dit eiland en Martin Vas door, zag hij geen van beide eilanden.

Octoberis, anno 1624

1 dito. De wint variabel met stilte, soodat wij dat etmael weynich vertierde, doch seylden ontrent de 12 mijlen, o.n.o. behouden.

2 dito. Was het heel stil; polushoochte was 26 graden, 20 minuten; tegens den avont quam de wint van den n.n.w. met een tamelijck coelte.

3 dito. De wint voor de middach als vooren, naermiddach n.w. met motregen; ick giste ons s. ende noorden met St. Helena, alwaer wij peylden 13 graden noortoosteringh; polushoochte was 27 graden, 10 minuten.

4 dito. De wint als vooren, nemende ons cours om de s.s.o. behouden; 〈13v〉 polushoochte was 28 graden, 11 minuten.

5 dito. De wint van den n.o., maer was stillekens; dat etmael geseylt 10 mijlen, s.s.o. behouden; polushoochte was 28 graden, 35 minuten.

6 dito. De wint n. ten o. met een tamelijcke coelte; dat etmael geseylt 24 mijlen, s.o. ten o. behouden; polushoochte was 29 graden, 30 minuten; alwaer wij peylden 11 graden affgaende noortoosteringh. Ick giste St. Helena van ons wel soo westelijck als noordelijck.

7 dito. De wint als vooren met een tamelijcke coelte; dat etmael geseylt 24 mijlen, o. ten s. behouden; polushoochte was 29 graden, 45 minuten; alwaer wij peylden savonts 10 graden stijff affgaende noortoosteringh.

8 dito. De wint n.n.w. met een dichte coelte; naermiddach schoot hij west met een regenbuyn, sulcx dat wij ons marseyl innamen; doende ons cours o.; polushoochte was 30 graden, 6 minuten; dat etmael geseylt 30 mijlen.

9 dito. De wint w. ten s., ons cours doende o.; polushoochte was 30 graden; dat etmael geseylt 33 mijlen.

10 dito. De wint s. ende s. ten w., somwijlen met regenbuytges; dat etmael geseylt 26 mijlen; polushoochte was als vooren. [125]

Dito heb ick het seyn gedaen de schippers ende stierluyden aen boort te hebben; te vragen naer haer gissingh, te weten hoeverde dat se noch buyten de cust van Angola waren, - om uyt heur advysen een behoorlijcke cours te stellen. Sulcx dat geresolveert wert ons cours in te stellen n.o. ende n.o. ten o., naementlijck vant besteck van de cust van Angola 228 mijlen; dat op de hoochte van 30 graden, alwaer wij savonts peylden 8 graden, 40 minuten 〈14〉 noortoosteringh. De gissingen van de schippers ende stuerluyden differeerden de minste met de meeste 66 mijlen.

11 dito. De wint s. ende s.s.w., ons cours doende n.o. ende n.o. ten o.; dat etmael geseylt 25 mijlen; polushoochte was 28 graden, 50 minuten; alwaer wij smergens peylden 8½ graet noortoosteringh. Ick giste St. Helena Nova wel soo westelijck als n. van ons.

12 dito. De windt variabel met stilte, meest uyt de suydelijcker handt; dat etmael geseylt 8 mijlen n.o. ende n.o. ten o.; polushoochte was 28 graden, 26 minuten; alwaer wij peylden 8¼ graet noortoosteringh.

13 dito. De wint meest van de s.s.oosten, somwijlen variabel; dat etmael geseylt 20 mijlen, n.o. behouden; polushoochte was naer gissingh 27 graden, 35 minuten. Ick gisten ons buyten de cust van Angola op de voorgenoemde hoochte o. ende w. 120 mijlen; alwaer wij peylden 7 graden stijff noordtoosteringh.

14 dito. De wint van de s.o. met een tamelijcke coelte; ons cours doende n.o. ende n.o. ten n.; polushoochte was 26 graden, 28 minuten; alwaer wij smergens peylden 6¼ graet noortoosteringh.

15 dito. De wint s. ten o. ende s.s.o.; polushoochte was 25 graden, 15 minuten; dat etmael geseylt 25 mijlen.

16 dito. De windt als vooren met een dichte coelte; polushoochte was 23 graden, 48 minuten; dat etmael geseylt 33 mijlen, n.o. behouden; ons bejegende vrij wat bicxcem, doch en quam geen quaet weer naer. Savonts setten wij ons cours n.o. in, scheuns de wal; werden gedaen door oorsaecke oft ons de wal eerst bejegent hadde als de gissingh was - alsoo het daer op de voorszeghte hoochte een laegh lant is dat men bij nacht qualijck syen can, als men eenige quantiteyt van distantie aff is. [126]

17 dito. Smergens setten wij ons cours wederom n.o. ten o.; de wint s. met 〈14v〉 een dichte coelt; polushoochte was naer gissingh 22 graden. Dito sagen wij eenige tromfus drijven, het welck d'eerste waren die wij gesien hadde.

18 dito. Windt als vooren, met een dichte coelt, soodat wij onse marseyls innamen; polushoochte was 19 graden, 48 minuten; ons cours doende n.o. ten n. behouden.

19 dito. De windt als vooren; het wayde niet soo hardt als daechs tevooren, sulcx dat wij ons marseyls daer wederom bijmaeckte; polushoochte was 18 graden, 7 minuten; doende ons cours n.o. ende n.o. ten o.

20 dito. De wint als vooren, doch meest van den s.s.o. met een dichte coelt ende betooge locht, sulcx dat wij de marseyls innamen; polushoochte was naer gissingh 16 graden, 45 minuten; ons cours doende n.o. ten o. behouden.

21 dito. De wint s. ten o. ende s.s.o., met een dichte coelte, sooveel als wij ons voormarseyl te halver stenge conde voeren; doende ons cours als vooren; polushoochte was 15 graden, 37 minuten. Snachts int eerste quartier werden het handtsaem weer, sulcx dat wij ons marsseyls wederom voeren mochten.

22 dito. De wint meest van den suyden ende s. ten w.; doende ons cours o. ende o. ten n. om het lant op te doen; polushoochte was 14 graden, 36 minuten; dat etmael geseylt 28 mijlen; wij sagen eenige streepen int water al oft grondich water hadde geweest; snachts wast heel stil.

23 dito. De wint als vooren, met moy weer; ontrent s.ooster son werden wij het lant gewaer, namentlijck de cust van Angola, 3 ofte 4 mijlen van ons wesende, overmits het doncker weer was; vervielen ontrent op de 14 graden. Is op de voorszeghte 〈15〉 hoochte op veel plaetse dobbelt lant hoochachtich; wij wierpen savonts loot, bevonden diep te sijn 90 vadem, ontrent 2½ mijl buyten de wal. Ick bevonde naer mijn opinie ofte gissingh een seeckere quantyteyt van mijlen de wech langer te sijn als se in de Hollantsche ofte Portugeese caerten gestelt is; alsoo van Cabo Frio, gelegen op de cust van Brasyl onder 23 graden [127] suyderbreete, ende Cabo Negro gelegen op de cust van Angola op de hoochte van 16 graden, 20 minuten, - de wech ofte distantie niet meerder en is 〈uytwijsende de caerte〉 als 700 mijlen Hollants. Derhalven bevonde ick de wech lanck te sijn, naer mijn gissingh 770 mijlen Hollants, sulcx dat de distantie mijns bedunckens 70 mijlen te cort is; doch het can sijn dat wij eenige stroomen tegens gehadt hebben.

24 dito. Wast meest stil ende voornachts de wint uyt de noordelijcker handt, daernaer wederom uyt den suyden; wij peylden aldaer 2 graden, 45 minuten affgaende n.oosteringh; bevonden diep te sijn, drye mijlen buyten lant, 170 vadem.

25 dito. De wint s.s.w., doende ons cours n.o. om lant aen boort te seylen, alsoo ons de stroom om de n.w. getransporteert hadde.

26 dito. Sijn wij wederom bij het lant gecoomen, welck hem berchachtich verthoondt; hebben ons cours langs de wal gestelt. Het was dagelijcx soo disich dat wij in eenige dagen geen hoochte conde becoomen; smergens wast ordinarelijck stil tot ontrent de clocke 10 uren, alsdan quam de wint gemeenelijck uyter zee, naermiddach langs de wal.

27 dito. Bevonden wij ons ontrent naer gissingh op de 11 graden ende 30 minuten, 2½ mijl buyten de wal; alwaer wij soo veel visch vingen met hoecken als ons heele scheepsvolck eeten mochten. Alwaer diep was 65 vadem, slickgront. Hebbe dito het seyn gedaen om den raet te doen aen boort coomen; werde geresolveert in wat manieren wij ons exploict op Louanda int werck soude stellen.

28 dito. Wast voor de middach meest stil, naer de middach coelte uyt der 〈15v〉 zee; doende ons cours langs de wal.

29 dito. Smergens bevonden wij ons op de hoochte van Cabo de Ledo, sulcx dat hij dwars van ons lach; welck een steylen, uytsteeckende houck is, gelijckt wel den houck van Poortlant s.o. van u wesende. Savonts waren wij ontrent den houck van Palmerijnge, welck een slechten houck is, bewassen met eenige palmijtboomen, sooals de Portugesen schrijven; sulcx dat wij den voorszeghte houck doort dysich weer niet wel bekennen en conden. Doch is een sandigen houck, loopt slecht aff wel 2 [128] mijlen lanck ende men heeft daer vlack water, santgront, soodat het ontrent 2½ mijl buyten landt diep is 18 à 19 vadem; dese vlackte geduert totdat ghij den voorgenoemde houck ofte punctge dwars van u hebt 〈doch is meest al vlack water van Cabo de Ledo aff〉. Maer soo haest gij den houck van Palmerijnge gepasseert sijt naer de noort toe, sulcx dat men alsdan comt voor het caneel van Kerinbo, welck het gat is tusschen het vaste lant ofte houck van Palmerijnge ende t'eylant Louanda; alwaert heel diep is 1½ ofte 2 mijlen vant lant sijnde, sulcx dat wij op 150 vadem lijns geen grondt en conde beworpen. Van het zuyteynde vant voorszeghte eylant Louanda streckt een reeffge ofte droochte aff, niet ver in zee, dat men moet schouwen ende coomen niet naerder dan de 15 vadem. Het voorszeghte ryffge gepasseert wesende, heeft men diep water sulcx dat het heel stijl is; het geheele eylant lancx gemarckt men ontrent een roerschoot van de wal 30 à 40 vaen waters heeft; derhalven als men iets veerder van de wal is heeft men 80 à 90 vadem waters. Het voorszeghte eylandt is lanck ontrent de 7 mijlen Hollants, dat hem meest streckt vant eene endt tot het ander.... is een laegh, slecht eylant sonder eenich heuwel ofte berch daerop te hebbe; mach naer mijn bedunckens ofte sooalst hem verthoont 4 ofte 5 voeten hooch uyt de water sijn; is rontsom sant strakt, is over 1/9 ofte ¼ mijls breet niet op sijn breeste, sooals ick hebbe connen bemerken 〈16〉 daer langs seylende. Opt het suyteynde tot tegenover Moro St. Paulo heeft men hier ende daer laechachtich geboomte, maer naer de noort toe tot het eyndt vant eylandt heeft men geen geboomte; is al meest flack, dorre landt uytgeseyt hier ende daer soo een bosge ruychte. Recht tegens de stadt ofte Moro St. Paulo voorszeght ist ontrent wijt van de stadt tot het eylandt ¼ van een mijl; alwaer de Jesuyten een kerck ofte capel getimmert hebben, daer sondaechs misse in geseyt wordt voor de swarten vant eylandt, alsoot christenen sijn, naert seggen van de Portugijsen; doch staen ondert gebiet van den coninck van Congo, alsoo hij [129] sijn gouverneur ofte capiteyn opt voorszeghte eylandt heeft, met ontrent 200 swarten die geen slaven van de Portugijsen sijn; sulcx dat de Portugijsen geen gebiet over de voorszeghte swarten ofte eylandt en hebben, sooals de negros vant eylandt seggen.

30 dito. Naermiddach, ontrent s.wester son, passeerden wij het noorteynde vant voorszeghte eylandt Louanda, alwaer hem de haven ofte port van Louanda begint te maecken, om de ree namelijck Penede welck een clip is gelegen aen de oversijde ontrent het vaste lant; alwaer de scheepen die incoomen geemenelijck anckeren; ter tijdt sij haer scheepen gelicht hebben om te mogen vlooten doort caneel naer de stadt toe, alsoo het daer niet dieper en is met een springh stroom als ontrent 12 à 13 voeten Hollants; van daert caneel begint, tot de stadt toe, ist ontrent 3/4 van een mijl. Derhalven is de stadt gelegen op een vlacken bergh die steylachtich is aen de watercant, sulcx dat de wegen steylachtich sijn om op te marcheeren. De voorszeghte bergh ofte stadt streckt hem n.w. ende s.oost; aen de n.w.sijde van de voorszeghte stadt is Moro St. Paulo, welck een bergh is wat hooger als daer de stadt op gelegen is; daer hem drye ofte vyer huyskens op verthoonen, nevens het wallencloster ofte collegie van de 〈16v〉 Jesuyten; maer hebben daer 13 ofte 14 jaren vandaen geweest, sulcx dat sij haer residentie van die tijtdt aff int midden van de stadt gehadt hebben. De voorszeghte bergh Moro St. Paulo is heel steyl aen de noortsijde, oock aent westeynde van den bergh, sulcx dat het niet mogelijck en is daer op te coomen.

Om wederom tot ons propoost te coomen vant inseylen vant voorszeghte gat ofte haven, ist ruym ende wijt genoech; doch men moet den houck vant eylant Louanda soo naer nemen, dat men met een steen opt lant werpen can 〈daert diep is 18 à 20 vadem〉, om bequamelijcker de rede van Penede te mogen beseylen. Alsoo de wint van ontrent de clock thyen uren smergens tot ontrent drye à vier uuren in de nacht recht uytboucht, te weten van de s.w., ende oft saecke was dat gij laveren ofte eenige gange gaen most, soo comt het vaste lant niet als te naer alsoot daer vlack water is; doch het loot salt u seggen. [130]

Maer het eylant Louanda meucht ghij soo naer coomen als gij selffs wilt, naementlijck van 2 ofte 3 scheepslengte, alwaer diep is op veel plaetse acht ofte thyen vadem; de bay ofte gat over, is al meest diep 20 à 22 vadem.

Ten suytwestwaerts van de Penede begint hem het caneel naer de stadt toe; tegens de mont vant voorszeghte caneel, aent vaste lant, hebben de Portugesen een baterije gemaeckt, waerop dat lagen, doen wij daer quamen, 6 ofte 7 stucken 〈alwaer sij ons wellecom mede hieten int incoomen〉; onder welcke 4 Portugeesche scheepkens int mont vant caneel tegens de gront aengeseylt waren 〈soo alse ons sagen coomen〉, ontrent een roerschoot van de voorszeghte baterije; meende aldaer onder het geschut van de baterije beschermt te leggen. Maer wij niettegenstaende doende ons devoir met schieten, soo opt fort als op de scheepen, ende middelertijdt aen boort te coomen van de voorszeghte scheepkens. Doch alsoo daer niet waters genoech en was, quament aen de gront te seylen 〈menende dat wij veerder soude coomen〉 ontrent een roerschoot van de voorszeghte 〈17〉 scheepkens: manden middelertijt onse boot met muskettiers ende anders, ende quamen met de boot, onder ons geschiet. De Portugesen, onse boot met mosketterij gewaer werdende, namen de vlucht naer lant toe, uytgeseyt een Portugees schipper met noch eenige Portugees ende negros, die haer in handen van ons begaven; die ons seyde dat de Portugeese ende negros van de andere twe scheepkens, syende ons coomen, aen lant gevoert hebbe alsoo sij met haer 3en gereet lagen om naer de West-Indies toe te gaen, sijnde vol negros. Het vierde schip was ontrent 2 uren daer voor ons gearriveert, welck sij onlancx van de Hamborgers gecocht hadden; alsoo het een Hamborchs maecksel was, groot ontrent 80 lasten; coomende van Civilien, geladen met wijnen - naementlijck 82 pijpen [en] met 3238 pottijsen ofte preleren wijn, waervan 25 een pijp maecken, sulcx dat het bedraecht over al hetgunt dat int scheepken was ontrent de 200 pijpen wijn; derhalven 27 stucken serviet, 14 stucken fijn lijwaet, 8 stucken groff lijwaet, 15 stuckges platgevouwen serviet, 4 [131] stucken bolcraen, 2 potte saffraen, 5 stucken fusteyn, 4 ronoserhoorens. Hebben de voorszeghte scheepkens gelicht ende van de gront affgehaelt; waervan dat wij affnamen dat ons dienstich was; insonderheyt van het Hamborchs schip, daer wij al het ronthout affnaemen alsoo wij het van doen hadden, - nevens 6 lepelstucken wegende door malcander 14 à 15 hondert, twe potshooffden, 2 steenstucken ende eenighe moskets; ende staecken het daernaer, nevens noch een ander Portugees schip aen brant; een scheepken dat wij rantsoeneerde voor 700 ducaten Portugees; het vierden van de voorszeghte veroverde scheepkens, welck nieuw was van sijn eerste reys, hebben wij vol wijnen geladen ende met ons op de voyage genoemen, welck een goet seylder was.

Snachts tusschen 30 ende 31 dito hebben de Portugesen noch een baterije gemaeckt, ontrent 1/6 van een mijl innewaert aen, warmet sij ons sanderen daechs goede mergen booden; wij doende wederom de groetenis, dat meest den heelen dach geduerde het geschiet, soo van ons als van haerluyden; schooten ons eenige cogels in ons schip, oock in ons bijhebbende scheepen.

31 dito. Hebben s'anderen daechs noch 2 baterijen gemaeckt, een aent s. 〈17v〉 oosteyndt van de stadt, de andere aent s. westeynt, naemelijck onder de voet van den berch Moro St. Paulo; sulcxs dat de governeur groote diligentie toende met fortificeren.

dito. Resolveerden wij een exploit te doen om de scheepen te verbranden, die onder de stadt lagen, tot 24 stucx toe, waervan daer vier geschut op hadde; welck exploict wij bij de handt soude nemen snachts daeraen, naementlijck een paer ure voor daech, alsoot aent tije soo gelegen was. Doch hadden gemeent ende waren dertoe geprepareert in de eerste instantie een lanttoch te doen, syen ofte Godt de Heer de gratie geven wilde ons de stadt van Louanda in handen te geven. Doch alsoo wij een Portugees gevangen cregen int inseylen vant gat, nevens de Portugeesche schipper die hem in handen van ons begaff - daer vooren van verhaelt is; seyden hoe dat in de stadt waren 1800 Portugeesen ofte ten aldermisten 1500, die mosket ofte roer gebruyckte. Oversulcx lieten wij de landtoch 〈die wij [132] van meninge waren te doen〉 berusten, derhalven meende de schepen aen brant te steecken, gelijck vooren verhaelt is.

Ontrent 3 uren in de nacht isser een Portugees schipper met sijn schoonsoon aen onse vice-admirael gecoomen, met een canoy coomende seecretelijck van de stadt aff; sulcx dat de vice-admirael hem aen ons boort bracht; hebben hem in de cajut ontbooden ende gevraecht wat hij aen onse scheepen te doen hadde ofte versocht; waerop hij geantwoort heeft, ons versouckende ofte wij sijn scheepken wilde rantsoneren dat wij in handen hadde; waerop ick hem antwoorde daer noch tijts genoech toe was om in die saeck te treden, derhalven dat ick hem hiel voor een spioen, dat hij quam de gelegentheyt van onse schepen te doorsien, derhalven wat volck wij hadden; hem voorders affvragende ofte seggende dat hij de waerheyt 〈18〉 soude verclaren vant gunt dat hem gevraecht soude werden, op pene van aen de lijve gestraft te werden soo wij anders bevonden; naementlijck hoeveel volcx van Portugeesen in de stadt Louanda waren; waerop hij seyde de waerheyt te spreecken ende verclaren het best dat hem bekent was, datter in de stadt Louanda waren die artificies de fogo ende mosquet ofte roer gebruyckte, ontrent de 2000 - meest allegaer Portugesen, doch eenige mestices daeronder gereeckent: sijn kinderen van Portugeesen daer int lant gebooren. Waerover ick hem bestrafte, seggende dat het niet mogelijck en was in de stadt sooveel Portugesen te wesen; waerop hij seyde datter van 20 soo genoemen als verlooren scheepen volck was, derhalven laegender 24 scheepen voor de stadt, soodatter 44 scheeps volck was; yder schip heeft geemenelijck op, d'een door d'ander, 13 à 14 persoonen - comt 616 persoonen ofte Portugeesen; seyde voorts datter 800 borgers ofte inwoonders woonden; wijders datter gemenelijck veel coopenden ofte passagiers sijn; derhalven dat de governeur dry maenden daertevooren gecoomen was, met hem brengende een goede quantiteyt van soldaten, derhalven 17 stucken geschuts die hij alrede geplant hadde in de voorgenoemde baterijen, nevens andere stucken die hij daer vondt ende 2 van Bengela gebracht hadde, - tot 32 ofte 33 int getal; wijders seyde de voorszeghte Portugees datter in de stadt waren ontrent 11.000 negros; derhalven dat de governeur int lant gestiert hadde om de Portugijsche soldaten [133] die daer sijn op de forten, nevens om eenige duysende Jagos - welck negros sijn die de Portugijsen gebruycken in haer oorlooch, is een fel volck, soodatter ydereen van de swarten daer int lant voor bevreest sijn -; derhalven dat de governeur vant een endt van de stadt tot het anderen getrencheet heeft ende met palasaden beset. Over al dit seggen van de Portugees docht mij niet mogelijck te wesen sooveel volcx ende geschut in de stadt te sijn, dewijlen ick vooren menich Portugees gexamineert hebbe, soo in de bahya 〈18v〉 als anders, haer affvragende naer de gelegentheyt van Louanda; die mij seyden 300 à 400 Portugeesen waren met ontrent 7 ofte 8 cleyne stuckges die de meeste int sant neerlagen, sonder rampaerden. Doch liet de voorszeghte Portugees met sijn schoonsoon in de boye setten, seggende soo ick hem in eenige faute bevont vant gunt hij geseyt hadde, dat hij het met den hals betalen soude.

Niettegenstaende hebben ontrent 1¼ uuer voor dage ons voorgenoemde exploict om de scheepen aen brant te steecken, int werck gestelt, niet geloovende het seggen van de Portugees dat de stadt soo gefortificeert was van geschut ende anders; doch ick heb een van de twe Portugesen met mij in de schuyt genoemen 〈sijnde gevleugelt ofte gebonden〉, hem seggende dat hij ons terecht soude wijsen ende vooreerst brengen aent schip daert meeste geschut op lagh, om het selvige te incorporeren ofte in te nemen tot een rendevous; maer alsoo wij ontrent een ½ mijl van onse scheepen aff waren, op een seeckere droochte die wij passeren moste quamen onse sloepen aen de gront 〈daer onse meste force van volck in was〉, sulcx dat sij niet vlooten en conden; insonderheyt de grote sloep die drie boots ende soo schuyten bij hem hadde 〈oock vol volcx〉 om te bouchaerden; welcke sloep wederom most om het caneel, daer de voorszeghte 3en baterijen lagen, door te coomen - welck niet sonder peryckel was van veel volcx te verliesen, alsoo den dach begonste door te breecken. Sulcx dat de Portugesen ons gewaer werde ende begonnen niet weynich [134] te schieten, soo uyt de drye baterije als uyt de scheepen; gemerckt wij in een dryesprongh waren tusschen haer geschut in, soodat sij van alle canten over ons heenen schooten. Ick sulcx bemerckende dat ons voorgenomen exploit in resico stondt het selvige te efftueeren ende niet geschieden conden, sonder verlies van veel volcx, hebbe den vice-admirael mitsgaders de schout-bij-nacht bij mij geroepen, alsoo sij daer present waren, yder in sijn schuyt, haer affvragende wat haer docht vant exploict dat wij bij de handt 〈19〉 hadde; derhalven ofte haer goet docht daermede voort te varen. Waerop sij mij antwoorden ofte vraechden watter mij van docht; waerop ick seyde, alsoo onse grootste sloep, daer onse meste force in is 〈nevens 2 boots, eene schuyt die bij de voorszeghte sloep gedestineert waren〉 wederom moet omt caneel voorszeght doort te coomen, en is niet mogelijck sonder verlies van veel volcx - alsoo sij de voorgenoemde baterijen, gelijck vooren geseyt is, op een steenwerp veer passeren moeten; ten anderen, als wij al aen de scheepen sijn die voor de stadt leggen, soo ist tijdt dat wij wederom keeren overmits het water ons ontloopen sal 〈gemerckt daer het tije hout, gelijck in onse quartieren〉; derhalven soo ons t'water ontloopt ende wij het caneel door moeten, sullen apparentelijck veel volcx verliesen - eensdeels vant geschut van de voorgenoemde baterijen, mitsgaders de mosketterije die ons langs strandt volgen sullen, alsoot caneel dicht bijt strant ofte vaste lant uytloopt. Op al dit voorvallende geleth hebbende, hebben eensamentlijck geresolveert te retireeren naer onse scheepen toe; sulcx dat wij aen boort gecoomen sijn ende ons devoir gedaen om de scheepkens ofte prijsen te lichten, die int caneel aen de gront saten, haer int vlot te brengen; t'welck dien dach geschieden, sulcx dat wij sanderendachs met de voorszeghte prijsen buytenschoots gingen leggen.

Oktober anno 1624

1 dito. De wind variabel met stilte, zodat wij dat etmaal weinig verplaatsten, doch zeilden omtrent de 12 mijlen, O.N.O. behouden.

2 dito. Was het heel stil; Poolshoogte was 26 graden, 20 minuten; tegen de avond kwam de wind van de N.N.W met een tamelijke wind.

3 dito. De wind voor de middag als voren, namiddag N.W met motregen; ik giste ons Z. en noorden met St. Helena, alwaar wij peilden 13 graden noordoostering; Poolshoogte was 27 graden, 10 minuten.

4 dito. De wind als voren, namen onze koers om de Z.Z.O. behouden; 〈13v〉 Poolshoogte was 28 graden, 11 minuten.

5 dito. De wind van de N.O., maar was stilletjes; dat etmaal gezeild 10 mijlen, Z.Z.O. behouden; Poolshoogte was 28 graden, 35 minuten.

6 dito. De wind n. ten O. met een tamelijke wind; dat etmaal gezeild 24 mijlen, Z.O. ten O. behouden; Poolshoogte was 29 graden, 30 minuten; alwaar wij peilden 11 graden afgaande noordoostering. Ik giste St. Helena van ons wel zo westelijk als noordelijk.

7 dito. De wind als voren met een tamelijke wind; dat etmaal gezeild 24 mijlen, O. ten Z. behouden; Poolshoogte was 29 graden, 45 minuten; alwaar wij peilden ‘s avonds 10 graden stijf afgaande noordoostering.

8 dito. De wind N.N.W met een dichte wind; namiddag schoot hij west met een regenbui, zulks dat wij ons marszeil innamen; doen onze koers O.; Poolshoogte was 30 graden, 6 minuten; dat etmaal gezeild 30 mijlen.

9 dito. De wind W. ten Z., deden onze koers O.; Poolshoogte was 30 graden; dat etmaal gezeild 33 mijlen.

10 dito. De wind Z. en Z. ten W., soms met regenbuitjes’ dat etmaal gezeild 26 mijlen; Poolshoogte was als voren. [125]

Dito heb ik het sein gedaan de schippers en stuurlieden aan boord te hebben; te vragen naar hun gissing, te weten hoever dat ze noch buiten de kust van Angola waren, - om uit hun adviezen een behoorlijke koers te stellen. Zulks dat besloten werd onze koers in te stellen N.O. en N.O. ten O., namelijk van het bestek van de kust van Angola 228 mijlen; dat op de hoogte van 30 graden, alwaar wij ‘s avonds peilden 8 graden, 40 minuten 〈14〉 noordoostering. De gissingen van de schippers en stuurlieden verschilden de minste met de meeste 66 mijlen.

11 dito. De wind Z. en Z.Z.W., deden onze koers N.O. en N.O. ten O.; dat etmaal gezeild 25 mijlen; Poolshoogte was 28 graden, 50 minuten; alwaar wij ‘s morgens peilden 8½ graden noordoostering. Ik giste St. Helena Nova wel zo westelijk als N. van ons.

12 dito. De wind variabel met stilte, meest uit de zuidelijke hand; dat etmaal gezeild 8 mijlen N.O. en N.O. ten O.; Poolshoogte was 28 graden, 26 minuten; alwaar wij peilden 8¼ graden noordoostering.

13 dito. De wind meest van de Z.Z. Oosten, soms variabel; dat etmaal gezeild 20 mijlen, N.O. behouden; Poolshoogte was naar gissing 27 graden, 35 minuten. Ik giste ons buiten de kust van Angola op de voorgenoemde hoogte O. en W. 120 mijlen; alwaar wij peilden 7 graden stijf noordoostering.

14 dito. De wind van de Z.O. met een tamelijke wind; deden onze koers N.O. en N.O. ten N.; Poolshoogte was 26 graden, 28 minuten; alwaar wij ‘s morgens peilden 6¼ graden noordoostering.

15 dito. De wind Z. ten O. en Z.Z.O.; Poolshoogte was 25 graden, 15 minuten; dat etmaal gezeild 25 mijlen.

16 dito. De wind als voren met een dichte wind; Poolshoogte was 23 graden, 48 minuten; dat etmaal gezeild 33 mijlen, N.O. behouden; ons bejegende vrij wat bliksem, doch kwam er geen slecht weer na. ‘s Avonds zetten wij onze koers N.O. in, schuin van de wal; werd gedaan door de oorzaak of ons de wal eerst bejegend had, zoals de gissing was - alzo het daar op de voornoemde hoogte een laag land is dat men bij nacht kwalijk zien kan als men er enige hoeveelheid afstand vanaf is. [126]

17 dito. ‘s Morgens zetten wij ons koers wederom N.O. ten O.; de wind Z. met 〈14v〉 een dichte wind; Poolshoogte was naar gissing 22 graden. Dito zagen wij enige tromfus (1) drijven, wat het eerste was die wij gezien hadden.

18 dito. Wind als voren, met een dichte wind, zodat wij onze marszeilen (2) innamen; Poolshoogte was 19 graden, 48 minuten; deden onze koers N.O. ten N. behouden.

19 dito. De wind als voren; het waaide niet zo hard als daags tevoren, zulks dat wij ons marszeilen daar wederom bijmaakte; Poolshoogte was 18 graden, 7 minuten; doen onze koers N.O. en N.O. ten O.

20 dito. De wind als voren, doch meest van de Z.Z.O. met een dichte wind en betrokken lucht, zulks dat wij de marszeilen innamen; Poolshoogte was naar gissing 16 graden, 45 minuten; deden onze koers N.O. ten O. behouden.

21 dito. De wind Z. ten O. en Z.Z.O., met een dichte wind, zoveel als dat wij ons voormarszeil slechts half opgezet konden voeren; doen onze koers als voren; Poolshoogte was 15 graden, 37 minuten. ‘s Nachts in het eerste kwartier werd het handzaam weer, zulks dat wij onze marszeilen wederom voeren mochten.

22 dito. De wind meest van het zuiden en Z. ten W.; doen onze koers O. en O. Ten N. om het land op te doen; Poolshoogte was 14 graden, 36 minuten; dat etmaal gezeild 28 mijlen; wij zagen enige strepen in het water alsof het grondig water was geweest; ‘s nachts was het heel stil.

23 dito. De wind als voren, met mooi weer; omtrent Z. oosterzon werden wij het land gewaar, namenlijst de kust van Angola dat 3 of 4 mijlen van ons was overmits het donker weer was; zakten af omtrent op de 14 graden. Is op de voornoemde 〈15〉 hoogte op veel plaatsen daarachter zichtbaar hoger gelegen land; wij wierpen ‘s avonds lood en bevonden diep te zijn 90 vadem, omtrent 2½ mijl buiten de wal. Ik bevond naar mijn opinie of gissing een zekere hoeveelheid van mijlen de weg langer te zijn dan het in de Hollandse of Portugese kaarten gesteld is; alzo van Cabo Frio, gelegen op de kust van Brazilië onder 23 graden [127] zuiderbreedte, en Cabo Negro gelegen op de kust van Angola op de hoogte van 16 graden, 20 minuten, - de weg of afstand niet meer is 〈wat de kaart uitwijst〉 als 700 mijlen Hollands. Derhalve bevond ik de weg lang te zijn, naar mijn gissing 770 mijlen Hollands, zulks dat de afstand naar mijn bedunken 70 mijlen te kort is; doch het kan zijn dat wij enige stromen tegen gehad hadden.

24 dito. Was het meest stil en voornacht de wind uit de noordelijke hand, daarna wederom uit het zuiden; wij peilden aldaar 2 graden, 45 minuten afgaande Noordoostering; bevonden diep te zijn drie mijlen buiten het land, 170 vadem.

25 dito. De wind Z.Z.W., doen onze koers N.O. om land aan boord te zeilen, alzo ons de stroom om de N.W getransporteerd had.

26 dito. Zijn wij wederom bij het land gekomen wat zich bergachtig vertoonde; hebben onze koers langs de wal gesteld. Het was dagelijks zo mistig dat wij in enige dagen geen hoogte konden bekomen; ‘s morgens wast ordinair stil tot omtrent de klok van 10 uur, alsdan komt de wind gewoonlijk uit de zee, namiddag langs de wal.

27 dito. Bevonden wij ons omtrent naar gissing op de 11 graden en 30 minuten, 2½ mijl buiten de wal; alwaar wij zo veel vis vingen met angels als ons hele scheepsvolk eten mochten. Alwaar het diep was 65 vadem, slijkgrond. Heb dito het sein gedaan om de raad aan boord te laten komen; werd besloten in wat manieren wij ons exploot op Louanda in het werk zouden stellen.

28 dito. Was het voor de middag meest stil, na de middag wind uit de 〈15v〉 zee; doen onze koers langs de wal.

29 dito. ‘s Morgens bevonden wij ons op de hoogte van Cabo de Ledo (3), zulks dat het dwars van ons lag; wat een steile uitstekende hoek is, gelijkt wel de hoek van Portlant (4) Z.O. te wezen. ‘s Avonds waren wij omtrent de hoek van Palmerijnge, (5) wat een rechte hoek is begroeid met enige kokospalmen zoals de Portugezen schrijven; zulks dat wij de voornoemde hoek door het mistiget weer niet goed bekennen konden. Doch is een zandige hoek en loopt rech af wel 2 [128] mijlen lang en men heeft daar ondiep water, zandgrond, zodat het omtrent 2½ mijl buiten land diep is 18 à 19 vadem; deze vlakte duurt totdat gij de voorgenoemde hoek of puntje dwars van u hebt 〈doch is meestal vlak water van Cabo de Ledo af〉. Maar zo gauw gij de hoek van Palmerijnge gepasseerd bent naar de noord toe, zulks dat men alsdan komt voor het kanaal van Kerinbo, (6) wat het gat is tussen het vaste land of hoek van Palmerijnge en het 'eiland Louanda; alwaar het heel diep is als je 1½ of 2 mijlen van het land bent, zulks dat wij op 150 vadem lijn geen grond konden werpen. Van het zuideinde van het voornoemde eiland Louanda strekt een rifje of droogte af niet ver in zee dat men moet schuwen en niet nader komen dan de 15 vadem. Het voornoemde rifje gepasseerd bent heeft men diep water zulks dat het heel stijl is; het gehele eiland langs gemarkt men omtrent een roerschot van de wal 30 à 40 vadem water heeft; derhalve als men iets verder van de wal is heeft men 80 à 90 vadem water. Het voornoemde eiland is lang omtrent de 7 mijlen Hollands, dat hem meest strekt van het ene eind tot het ander.... is een laag, recht eiland zonder enig heuvel of berg daarop te hebben; mag naar mijn denken of zoals het zich vertoont 4 of 5 voeten hoog uit het water zijn; is rondom zand strak, is over 1/9 of ¼ mijl breed niet op zijn breedste, zoals ik heb kunnen bemerken toen we 〈16〉 daar langs zeilden. Op het zuideinde tot tegenover Moro St. Paulo (7) heeft men hier en daar laagachtig geboomte, maar naar de noord toe tot het eind van het eiland heeft men geen geboomte; is meestal vlak, dor land uitgezonderd hier en daar zo een bossige ruigte. Recht tegen de stad of Moro St. Paulo voorzegt is het omtrent ver van de stad tot het eiland ¼ van een mijl; alwaar de Jezuïeten een kerk of kapel getimmerd hebben daar zondags mis in gedaan wordt voor de zwarten van het eiland, alzo het christenen zijn naar het zeggen van de Portugezen; doch staan onder het gebod van de koning van Congo, alzo hij [129] zijn gouverneur of kapitein op het voornoemde eiland heeft met omtrent 200 zwarten die geen slaven van de Portugezen zijn; zulks dat de Portugezen geen gebod over de voornoemde zwarten of eiland hebben, zoals de negros van het eiland zeggen.

30 dito. Namiddag, omtrent Zuidwesterzon passeerden wij het noordeinde van het voornoemde eiland Louanda, alwaar zich de haven of port van Louanda begint te maken, om de ree namelijk Penede (8) wat een klip is gelegen aan de overzijde omtrent het vaste land; alwaar de schepen die inkomen gewoonlijk ankeren; ter tijd ze hun scheepen gelicht hebben om te mogen vloten door het kanaal (9) naar de stad toe, alzo het daar niet dieper is met een spring stroom als omtrent 12 à 13 voeten Hollands; vandaar het kanaal begint tot de stad toe is het omtrent 3/4 van een mijl. Derhalve is de stad gelegen op een vlakke berg die steilachtig is aan de waterkant, zulks dat de wegen steilachtig zijn om op te marcheren. De voornoemde berg of stad strekt zich N. W en Zuidoost; aan de N. Westzijde van de voornoemde stad is Moro St. Paulo, wat een berg is wat hoger als daar de stad op gelegen is; daar zich drie of vier huisjes op vertonen, nevens het versterkte klooster of college van de 〈16v〉 Jezuïeten; maar zijn daar 13 of 14 jaren vandaan geweest, zulks dat ze hun residentie van die tijd af in het midden van de stad gehad hebben. De voornoemde berg Moro St. Paulo is heel steil aan de noordzijde, ook aan het westelijke einde van de berg, zulks dat het niet mogelijk is daarop te komen.

Om wederom tot onze opzet te komen van het inzeilen van het voornoemde gat of haven is het ruim en breed genoeg; doch men moet de hoek van het eiland Louanda zo na nemen dat men met een steen op het land werpen kan 〈daar het diep is 18 à 20 vadem〉, om bekwaam de rede van Penede te mogen bezeilen. Alzo de wind van omtrent de klok tien uur ‘s morgens tot omtrent drie à vier uren in de nacht recht uitbocht, te weten van de Z.W., en als het zaak is dat gij laveren of enige gang (9) gaan moet zo komt het vaste land niet al te na alzo het daar ondiep water is; doch het lood zal het u zeggen. [130]

Maar het eiland Louanda mag ge zo na komen als gij zelf wil, namelijk van 2 of 3 scheepslengte, alwaar diep is op veel plaatsen acht of tien vadem; de baai of gat over is al meest diep 20 à 22 vadem.

Ten zuidwest waart van de Penede begint zich het kanaal naar de stad toe; tegen de mond van het voornoemde kanaal aan het vaste land, hebben de Portugezen een batterij gemaakt waarop dat lagen toen wij daar kwamen, 6 of 7 stukken 〈alwaar zij ons welkom mee heten in het inkomen〉; waaronder 4 Portugese scheepjes in de mond van het kanaal tegen de grond ingezeild waren 〈toen ze de onze zagen komen〉, omtrent een roerschot van de voornoemde batterij; meenden aldaar onder het geschut van de batterij beschermt te liggen. Maar wij niettegenstaande deden onze best met schieten, zo op het fort als op de schepen en ondertussen aan boord te komen van de voornoemde scheepjes. Doch alzo daar niet water genoeg was kwamen aan de grond te zeilen 〈meenden dat wij verder zouden komen〉 omtrent een roerschot van de voornoemde 〈17〉 scheepjes: bemanden ondertussen onze boot met musketiers en anders en kwamen met de boot onder ons schieten. De Portugezen die onze boot met musketiers gewaar werden namen de vlucht naar land toe, uitgezonderd een Portugees schipper met noch enige Portugezen en negros die zich in de handen van ons begaven; die ons zeiden dat de Portugezen en negros van de andere twee scheepjes seinden aan ons toe komen, aan land gevoerd waren alzo zij met hen 3 gereed lagen om naar de West-Indië toe te gaan, was vol negros. Het vierde schip was omtrent 2 uren daarvoor ons gearriveerd wat ze kort geleden van de Hamburgers gekocht hadden; alzo het een Hamburgs maaksel was, groot omtrent 80 lasten; kwam van Sevilla, geladen met wijnen - namelijk 82 pijpen en met 3238 pottijsen (11) of preleren wijn, waarvan 25 een pijp maken, zulks dat het bedraagt overal hetgeen dat in het scheepjes was omtrent de 200 pijpen wijn; alsmede 27 stukken ruwe harige stof 14 stukken fijn lijnwaad, 8 stukken grof lijnwaad, 15 stukjes plat gevouwen ruwe harige stof, 4 [131] stukken fijne linnen stof, 2 potten saffraan, 5 stukken katoen soort, 4 Rhinoceros horen, Hebben de voornoemde scheepjes gelicht en van de grond af gehaald; waarvan dat wij afnamen dat ons dienstig was; vooral van het Hamburgs schip daar wij al het rondhout afnamen alzo wij het van doen hadden, - nevens 6 lepelstukken dat woog door elkaar genomen 14 à 15 honderd, twee mortieren , 2 steenstukken en enige musketten; en staken het daarna, nevens noch een ander Portugees schip in brand; een scheepje dat we op losgeld stelden voor 700 dukaten Portugees; het vierde van de voornoemde veroverde scheepjes, wat nieuw was van zijn eerste reis, hebben wij vol wijnen geladen en met ons op de reis genomen, wat een goede zeiler was.

‘s Nachts tussen 30 en 31 dito hebben de Portugezen noch een batterij gemaakt, omtrent 1/6 van een mijl inwaarts aan waarmee zij ons de volgende dag goede morgen boden; wij deden wederom de groeten, zodat meest de hele dag duurde het geschiet, zo van ons als van hen; schoten ons enige kogels in ons schip, ook in de onze andere schepen.

31 dito. Hebben de volgende dag noch 2 baterijen gemaakt, een aan het Z. 〈17v〉 Oosteind van de stad, de andere aan het Z. Westelijke einde, namelijk onder de voet van de berg Moro St. Paulo; zulks dat de gouverneurs grote vlijt toonde met fortificeren.

Dito. Besloten wij een exploot te doen om de schepen te verbranden die onder de stad lagen, tot 24 stuks toe, waarvan daar vier geschut op hadden; welk exploot wij bij de hand zouden nemen ‘s nachts daarna, namelijk een paar uur voor dag, alzo het aan het tijd zo gelegen was. Doch hadden gemeend en waren daartoe geprepareerd in de eerste instantie een landtocht te doen, zien of Got de Heer de gratie geven wilde ons de stad van Louanda in handen te geven. Doch alzo wij een Portugees gevangene kregen in het inzeilen van het gat, nevens de Portugese schipper die zich in onze handen begaf - daar voren van verhaald is; zeiden hoe dat in de stad waren 1800 Portugezen of ten allermisten 1500 die musket of roer gebruikten. Door zulks lieten wij de landtocht 〈die wij [132] van mening waren te doen〉 berusten, derhalve meende de schepen in brand te steken, gelijk voren verhaald is.

Omtrent 3 uren in de nacht is r een Portugees schipper met zijn schoonzoon aan onze viceadmiraal gekomen met een kano en kwam in het geheim van de stad af; zulks dat de viceadmiraal hem aan ons boord bracht; hebben hem in de kajuit ontboden en gevraagd wat hij aan onze scheepen te doen had of verzocht; waarop hij geantwoord heeft en ons verzocht of wij zijn scheepje in losgeld wilde zetten dat wij in handen hadden; waarop ik hem antwoorde daar noch tijd genoeg toe was om in die zaak te treden, derhalve dat ik hem hield voor een spion dat hij kwam de gelegenheid van onze schepen te doorzien, derhalve wat volk wij hadden; hem verder vroegen of zeiden dat hij de waarheid 〈18〉 zou verklaren van hetgeen dat hem gevraagd zou worden op boete van aan het lijf gestraft te worden zo wij anders bevonden; namelijk hoeveel volk van Portugezen in de stad Louanda waren; waarop hij zei de waarheid te spreken en verklaren het beste dat hem bekend was, dat er in de stad Louanda waren die vuurwapen en musket of roer gebruikten omtrent de 2000 - meest allemaal Portugezen, doch enige halfbloeden daaronder gerekend: dat zijn kinderen van Portugezen daar in het land geboren. Waarover ik hem bestrafte en zei dat het niet mogelijk was in de stad zoveel Portugezen te wesen; waarop hij zei dat er van 20 zo genoemde als verloren scheepsvolk was, derhalve lagen er 24 schepen voor de stad zodat 44 scheepsvolk was; elk schip heeft gewoonlijk door elkaar genomen 13 à 14 personen - komt 616 personen of Portugezen; zei voorts dat er 800 burgers of inwoners woonden; verder dat er gewoonlijk veel kopende of passagiers zijn; derhalve dat de gouverneurs drie maanden daar tevoren gekomen was en met hem bracht een goede hoeveelheid van soldaten, derhalve 17 stukken geschut die hij alrede geplant had in de voorgenoemde batterijen, nevens andere stukken die hij daar vond en 2 van Bengelen gebracht had, - tot 32 of 33 in het getal; verder zei de voornoemde Portugees dat er in de stad waren omtrent 11.000 negros; derhalve dat de gouverneur in het land gestuurd had om de Portugese soldaten [133] die daar zijn op de forten, nevens om enige duizenden Jagos - wat negros zijn die de Portugezen gebruiken in hun oorlog, is een fel volk, zodat iedereen van de zwarten daar in het land voor bevreesd zijn -; derhalve dat de gouverneurs van het ene eind van de stad tot het anderen loopgraven heeft en met palissaden bezet. Over al dit zeggen van de Portugees leek mij niet mogelijk te wezen zoveel volk en geschut in de stad te zijn, omdat ik daarvoor menige Portugees ondervraagd heb, zo in de baai 〈18v〉 als anders en hen vroeg naar de gelegenheid van Louanda; die mij zeiden dat er 300 à 400 Portugezen waren met omtrent 7 of 8 kleine stukjes waarvan de meeste in het zand neerlagen, zonder rolpaarden. (12) Doch liet de voornoemde Portugees met zijn schoonzoon in de boeien zetten en zei zo ik hem in enige fout bevond van hetgeen hij gezegd had dat hij het met de hals betalen zou.

Niettegenstaande hebben omtrent 1¼ uur voor de dag ons voorgenomen exploot om de schepen in brand te steken in het werk gesteld, niet geloofden het zeggen van de Portugees dat de stat zo gefortificeerd was van geschut en anders; doch ik heb een van de twee Portugezen met mij in de schuit genomen 〈waren gevleugeld of gebonden〉, hem gezegd dat hij ons terecht zou wijzen en vooreerst brengen aan het schip daar het meeste geschut op lag om die te incorporeren of in te nemen tot een afspraak; maar alzo wij omtrent een ½ mijl van onze scheepen af waren op een zekere droogte die wij passeren moesten kwamen onze sloepen aan de grond 〈waarin onze meeste kracht van volk in was〉, zulks dat zij niet vlotten konden; vooral de grote sloep die drie boten en zo schuiten bij hem had〈ook vol volk om te bouchaerden (13) ; welke sloep wederom moest om het kanaal daar de voornoemde 3 baterijen lagen door te komen - wat niet zonder perikel was van veel volk te verliezen, alzo de dag begon door te breken. Zulks dat de Portugezen ons gewaar werden en begonnen niet weinig [134] te schieten, zo uit de drie batterijen als uit de schepen; gemerkt wij in een driesprong waren tussen hun geschut in, zodat zij van alle kanten over ons heen schoten. Bemerkte zulks dat ons voorgenomen exploot in risico stond dat te effectueren en niet geschieden kon zonder verlies van veel volk, heb de viceadmiraal mitsgaders de schout-bij-nacht bij mij geroepen, alzo zij daar present waren, elk in zijn schuit en hen gevraagd wat ze dachten van het exploot dat wij bij de hand 〈19〉 hadden; derhalve of het hen goed dacht daarmee voort te varen. Waarop zij mij antwoorden of vroegen wat ik ervan dacht; waarop ik zei, alzo onze grootste sloep waarin onze grootste kracht is 〈nevens 2 boten, een schuit die bij de voornoemde sloep bestemd was〉 wederom moet om het kanaal voor gezegd door te komen is niet mogelijk zonder verlies van veel volk- alzo zij de voorgenoemde batterijen, gelijk voor gezegd is, op een steenworp ver passeren moeten; ten anderen, als wij al aan de schepen zijn die voor de stad liggen, zo is het tijd dat wij wederom keren overmits het water ons ontlopen zal 〈gemerkt daar het tij houdt gelijk in onze kwartieren〉; derhalve zo ons het 'water ontloopt en wij het kanaal door moeten zullen duidelijk veel volk verliezen - eensdeels van het geschut van de voorgenoemde batterijen, mitsgaders de musketten die ons langs het strand volgen zullen, alzo het kanaal dicht bij het strand of vaste land uitloopt. Op al dit voorvallende gelet hebbende, hebben we gezamenlijk besloten terug te keren naar onze schepen toe; zulks dat wij aan boord gekomen zijn en onze best gedaan om de scheepjes of prijzen te lichten die in het kanaal aan de grond zaten en hen in het vlot te brengen; wat die dag geschiedde, zulks dat wij de volgende dag met de voornoemde prijzen buitenschot gingen liggen.

(1) Tromba, een wiersoort die de vorm heeft van een trompet.

(2) Het voormarszeil werd slechts half opgezet.

(3) Kaap Ledo op de kust van Angola op 9°40′ Z.Br.

(4) Portland Bill, ten zuiden van Weymouth.

(5) Ponta das Palmeirinhas, op 9°5′ ZBr. op de Angolaanse kust.

(6) Barra de Curimba of Zuidergat, een moeilijk bevaarbare toegangsweg tot de rede van Luanda; deze vaargeul was ontstaan doordat de branding een zich langs de kust uitstrekkende zandige landtong had doorbroken, even ten zuiden van Luanda.

(7) Een hoge heuvel nabij Luanda, thans São Miguél geheten.

(8) Penedos da Madelena, de klippen voor de stad Luanda.

(9) De diepgang van een schip verminderde men in die tijd door het lossen van lading of het tijdelijk van boord halen van de kanonnen.

(10) Beurtelings over de ene en de andere boeg zeilen om tegen de wind op te laveren.

(11) Pottijsen (Portugees botija) en preleren (Portugees peroleira) waren aarden kruiken, vooral gebruikt om olijven in te bewaren.

(12) Kleine, op vier wielen beweegbare geschut affuiten.

(13) Boegseren, een schip met behulp van roeiboten verplaatsen.

Novembris, anno 1624

4 dito. Hebben de Portugesen twe scheepkens laten syncken voor in de mont vant caneel, overmits wij met onse jachten ofte sloepen daer niet door en soude coomen naer de stadt toe; alsoo den gouverneur niet anders en wist ofte wij quamen om de stadt te veroveren, derhalven dat wij onse scheepen vol volcx hadde - tot 1800 parsoonen toe, sooals mij van Portugeesen geseyt is. [135]

5 dito. Smergens voor daech verstaecken hem ontrent de 40 Portugesen, 〈19v〉 derhalven een partij swarten om ons volck alsoo te bespringen, die gemenelijck smergens vrouch aen lant voeren om met de segen te vischen; doch en hebbe niet teweegh gebracht, overmits wij eenige moskettiers bij onse visschers hadden; derhalven ick dadelijck volck aen lant stierden om d'onse te assisteren. De Portugesen, syende ons volck in ordre staen ende naer haer toe marcheeren, sijn dadelijck geretiereert; niettegenstaende waren toe ontrent de 150 Portugesen met menichte swarten die uyt de stadt waren tot assistentie van haerluyden.

7 dito. In de voornacht is de hr. vice-admirael t'seyl gegaen naer Bengela, met het jacht de Meremin ende jacht de Zeeridder, mitsgaders de sloep genaemt de Haes; in de voorszeghte jachten gingen ontrent de 70 moskettiers, de officiers daeronder gereeckent.

8 dito. Snachts hebbe ick ons sloep Cleyn Neptunus affgestiert naer de raviere van Congo, naementlijck naert graeffschap van Songhe, waerin dat ginck Gerrit Meynerts, coopman van de vice-admirael, als gecommiteert om te rapporteeren aen de graeff van Songhe, hoe dat wij in Louanda gearriveert waren met drye capable scheepen, drye jachten ende twe sloepen, - tot assistentie van Sijn Conijcklijcke Majesteyt van Congo ende Sijn Excellentie de graeff van Songhe; derhalven dat Sijn Majesteyt ofte graeff ons te commanderen hadden hem dienst te doen in wat quartieren dat hem goet docht, hetsij Louanda te helpen veroveren ofte anders; alsoo wij van onse Princelijcke Excellentie daer gestiert waren tot assistentie van de voorszeghte coninck ende graeff, dewijl sij sulcx versocht hadden, uytwijsende de brieven die de voorgenoemde coninck uyt sijn naem doen schrijven aen mijn hr. de Prins Mauritius, daer de voorszeghte Gerrit Meynertsz. copie van 〈20〉 mede hadde om de selvige te remonstreren aen de voornoemde graeff.

15 dito. Smergens soo ons volck uyt vischen voer aent eylant Louanda, lagender eenige Portugijsen ende negros verburgen in seeckere putte ende achter eenige heuvelkens om ons volck [136] alsoo te bespringen; doch en brachten niet teweeg, overmits ons volck haer ontdeckte ende sijn dadelijck in de schuyt gevallen sulcx dat sij het onroeyde. Doen verthoonde hem veel volcx, die aen den over van de zee aen d'ander sijde vant eylant verborgen lagen - ontrent de 400 Portugijsen 〈sooals ick conde bemercken〉 met een partij swarten. Hebbe oversulcx ons volck gelandet die wij scheep hadde, derhalven met ons groff geschut onder de viandt schietende, soodat de viandt retireerden ende voeren wederom naer de s[t]adt.

21 dito. Sijn wij t'seyl gegaen uyt de poort ofte haven van Louanda, naemelijck het schip Neptunus, Hollandia, ende t' schip Gelderlant mitsgaders een prijsgen, om onse voyage te vervorderen naer Bengele; alsoo sulcx besloote was dat wij met ons bijhebbende scheepen derwaerts gaen soude, om te syen wat wij daer teweegh conde brengen met de vice-admirael, die ick derwaerts gestiert hadde, den 7 deser, omme alle gelegenheyt te doorsyen ofte ontdecken, naementlijck de staet van fort 〈daer gelegen〉 ende contreye vant lant; ofte het dienstich soude sijn ende proffitabel voor de Hr. Meesters, mitsgaders de soutpan die 6 mijlen bijsuyden Bengela gelegen is; sulcx soo wij bevonden hadden het voorszeghte fort ende soutpan dienstich hadde geweest voor de Hr. Meesters, souden ons devoir gedaen hebbe hetselvige te incorpooreren.

22 dito. Bevonden wij ons ontrent savondts 3 mijlen bijnoorden het suyteyde Louanda; de wint was smergens gemeenelijck zeelijck, s'achtermiddaechs langs de wal; de stroom bevonden wij meer om de suyt te gaen als om de noort; sulcx dat wij het onder seyl hielden, overmits diep water ende steyle gront die men langs het voorszeghte eylant heeft; naementlijck een roerschoot van de wal is diep 30 à 40 vadem, gelijck vooren geseyt is; snachts wast stillekens, lagen met hooft om de west.

23 dito. Voor de middach wast heel stil, naermiddach de wint langs de 〈20v〉 wal, naementlijck van den s.westen; quamen int eerste quartier te lant ontrent 2 mijlen bijnoorden suyteynt vant voorszeghte eylant, sulcx dat wij dat etmael niet gewonnen hadde dat waerdich was - oorsaeck de stroomen ons om de noort transporteerde; derhalven dat wij ons te veer buyten lant begeven hadden, daer de lantwinden soo niet over en wayen. Den geheelen nacht was de wint meest van den s.s.w., [137] sulcx dat wij het ontrent de wal met corte gangen aff en dan hielden.

24 dito. De wint meest van den s.w. ten w., sulcx dat wij een moye slachbouch hadden; peylden savonts t'suyteyde vant eylandt s.o. ten s. van ons; derhalven seylden wij den geheelen nacht s. ten o. welck twe streecken buyten den hoeck was; niettegenstaende vervielen s'anderen daechs smergens daer wij daechs tevooren waren, naementlijck twe mijlen ende een halff bijnoorden de voorszeghte houck vant eylant. Welck mij seer vreemt gaff, dewijl wij 14 uuere geseylt hadden ende dat boven de wal leggende met een tamelijcke coelt, ende niet vervordert te hebbe; sulcx dat ick anders niet can affmeten als datter een harde stroom van den houck Palmeringe comt vallen naert suyteyde vant eylant Louanda, ende schiet dan voorders n.w. in zee; want een stuck weegs in zee sijnde, can men het lant wederom qualijck aen boort crijgen; mijn bedunckens ende soo ick best hebbe connen bemercken valt de stroom, gelijck geseyt is, van Palmeringe naer den houck vant voorszeghte eylant ende vandaer ontrent 4 mijlen in zee; ende wanneer men 5 mijlen buyten de voorszeghte houck vant eylant is, naementlijck s.o. ten o. van u, dat men alsdan meest uyt de stroom is, sulcx dat naer mijns bedunckens ende observatie daer een linie van stroom gaet, ontrent 3 à 4 mijlen buyten de wal; dat de stroom daer temet begint te mineren ofte versterft, want als men 5 mijlen in zee is, soo is men de voorszeghte 〈21〉 linie van stroom gepasseert sulcx dat men alsdan sonderlang geen stroom en heeft; derhalven wanneer men ontrent op ½ mijl naebijt lant coomt, naementlijck een mijl bijnoorden den suythouck vant voorszeghte eylandt, heeft men de weerstroom om de suyt; derhalven als men buyten lant is 2, 3 à 4 mijlen, heeft men de stroom hart om de noort - de vier mijlen gepasseert sijnde bewint men gelijck verhaelt is. Het voorszeghte eylant streckt meest s.w. ten westen ende n.o. ten oosten, op compassen gelegen op de Hollantsche meridiaen.

25 dito. Hebben noch ons devoir gedaen om boven de voorszeghte houck vant eylant te geraecken, met slachbougen ende anders waer te nemen, het best dat wij conden; welck ons swaerlijck viel om boven te geraecken, overmits de stroomen sooseer om de noort vielen. Savonts waren wij dicht ondert [138] eylant, doende ons devoir met corte gangen langs het eylant op te laveren, tot ontrent de middernacht toe dat ons de lantwint bejegende; sulcx dat wij s.s.w. seylden; niettegenstaende de stroom ons van de wal stack hoewel wij drie streecken met het hooft in de wal lagen.

26 dito. De wint van den s.w., sulcx dat wij het wederom naer de wal leyden, alsoo wij uyt gesicht vant lant waren; doch quamen het savonts wederom te syen, het suyteynde vant eylant o. ten s. van ons; lieten het den geheelen nacht overstaen, seylden meest s.o. ten s.

27 dito. Vervielen wij ontrent 2 mijlen bijsuyden den houck van Palmeringe, alwaer wij vlacke gront vonden, naementlijck 3 mijlen buyten de wal bevonden wij diep 30 vadem steckgront, alwaer wij het naermiddaechs sette; doch gingen een weynich daernaer wederom onder seyl alsoo de wint uyter zee quam, sulcx dat wij naer de wal toe liepen ende anckerde het wederom op 9 vadem santgront, 1½ mijl buyten de wal, verhoopende op de lantwint, maer en quam den geheelen nacht geen.

28 dito. Naermiddach sijn wij wederom onder seyl gegaen alsoo de wint 〈21v〉 van de s.w. was; derhalven hadden sonderlang geen stroom tegen; sette het wederom naer minnacht op 10 vadem, een cleyne mijl buyten de wal.

29 dito. Ontrent de middach, alsoo de wint wat zeelijck was naementlijck van den s.westen, gingen wij wederom onder seyl; anckerde het savonts op 13 vadem waters, buyten de wal 1½ mijl. Hoe wij Cabo Ledo naerder quamen, hoe wij meeder stilte hadde; doch bij de wal hadden wij meer stroom om de suyt als om de noort.

30 dito. Smergens lichten wij ons ancker alsoo de windt wat landelijck was, liepen wat aen zee ende lieten ons ancker wederom vallen, overmits de stilte ende de stroom die wij contra hadden. Naermiddach sijn wij weder onder seyl gegaen alsoo de wint uyter zee quam; hebben het ontrent s.wester son geset onder Cabo Ledo, aen de noortsijde, welck een baye is daer men bequamelijck setten ofte anckeren can op 7, 8, 9 ende 10 vadem waters, santgront. Uytwijsende de Portugijsche caerten soude de voorszeghte caep uytsteecken van de streckinge van de custe ofte lant 7 ofte 8 mijlen - welck soo niet en is; maer [139] steeckt ontrent uyt een halff mijl; welck een bay ofte bocht maeckt van santstrandt, die heel steyl is sulcx dat een bootlengte van strant aff ontrent de 2 vadem diep is.

Het landt bijsuyden de voorszeghte caep, tot de caep St. Bras toe, is het lant streckende s. ten o. ende s.s.oost; niettegenstaende streckt in onse Nederlantsche caerten s.w.; het landt bijsuyden de caep St. Bras streckt hem meest s. ende noorden tot op de hoochte van 12 graden. Het lant bijnoorden Capo de Ledo is hoochachtich ende dor lant, doch hier ende daer heeft men eenich geboomt; aen de watercant ist meest steyl oft met een spae affgesteecken was, pleckachtich uyt ten graeuwen ende sommige witte plecken; te lantwaert in sienden en siet men 〈22〉 geen geberchte ofte heuvelen, sulcx dat het geen dobbel lant en is. 4 ofte 5 mijlen bijsuyden den houck Palmeringe schijnt oft daer een inwijck ofte bay gelegen was, die hem verde int lant streckt; daerbij coomende wert men gewaer dat het sonderlang geen inwijck en is; verthoont hem een bay te sijn overmits daer twe houcken hoochachtich lant gelegen sijn, ontrent 2/3 van een mijl van den anderen en tusschen de twe voorszeghte houcken ist slecht lant, bewasschen met geboomten; derhalven dat het lant daer laech is ende aen weersijden hoocht, verthoont hem oft een inwijck is. Ick presumeerde dat daer de raviere van Quansa uytloopt, aensiende het troubel ende swart water dat daer vandaen quam, soo als wij daervoor geset lagen. Vandaer can men den houck van Palmeringe ten delen sien welck een slechte, laegen houck is, bewassen met eenich geboomte. Ontrent 4 mijlen t'zeewaerts van den voorszeghte houck peylden wij eene graet, 50 minuten affgaende noorosteringh. Den houck gepasseert wesende om de noort, coomt men van Barra de Corimbo, welck is het caneel tusschen t'vaste lant ende eylant Louanda; int voorszeghte caneel is over de ses voeten waters niet, soodatter geen scheepen uyt ofte in en mogen, niet als bercken; daer maeckt s.w. ten w. ende w.s. weste maen vol zee; het vloeyt met een springhstroom op ende neer ontrent 4 voet, desgelijcks in Louanda.

dito. Savonts onder Cabo de Ledo geset leggende, werden wij drye seylen gewaer, coomende van de suyt; doch bemerckte [140] wel dat het onse vice-admirael was, die van Bengele ofte daer ontrent vandaen quam.

November anno 1624

4 dito. Hebben de Portugezen twee scheepjes laten zinken voor in de mond van het kanaal, overmits wij met onze jachten of sloepen daar niet door zouden komen naar de stad toe; alzo de gouverneur niet anders wist of wij kwamen om de stad te veroveren, derhalve dat wij onze scheepen vol volk hadden - tot 1800 personen toe, zoals mij van Portugezen gezegd is. [135]

5 dito. ‘s Morgens voor dag lagen omtrent 40 Portugezen in een hinderlaag, 〈19v〉 derhalve een partij zwarten om ons volk alzo te bespringen die gewoonlijk ‘s morgens vroeg aan land voeren om met een langwerpig visnet te vissen; doch hebben niets teweeg gebracht, overmits wij enige musketiers bij onze vissers hadden; derhalve liet ik dadelijk volk aan land sturen om de onze te assisteren. De Portugezen zagen ons volk in orde staan en naar hen toe marcheren zijn dadelijk teruggetrokken; niettegenstaande waren toen omtrent de 150 Portugezen met menigte zwarten die uit de stad waren tot assistentie van hen

7 dito. In de voornacht is de heer viceadmiraal te zeil gegaan naar Bengelen met het jacht de Meremin en jacht de Zeeridder, (=Seejager) mitsgaders de sloep genaamd de Haes; in de voornoemde jachten gingen omtrent de 70 musketiers, de officiers daaronder gerekend.

8 dito. ‘s nachts hebbe ik onze sloep Cleyn Neptunus afgestuurd naar de rivier van Congo, namelijk naar het graafschap Songhe, (1) waarin dat ging Gerrit Meynerts, koopman van de viceadmiraal, als gecommitteerd om te rapporteren aan de graaf van Songhe, hoe dat wij in Louanda gearriveerd waren met drie capabele schepen, drie jachten en twee sloepen, - tot assistentie van zijne koninklijke majesteit van Congo en zijne excellentie de graaf van Songhe; derhalve dat zijne majesteit of graaf ons te commanderen hadden hem dienst te doen in wat kwartieren dat hem goed dacht, hetzij Louanda te helpen veroveren of anders; alzo wij van onze prinselijke excellentie daar gestuurd waren tot assistentie van de voornoemde koning en graaf, terwijl ze zulks verzocht hadden en verwezen naar de brieven die de voorgenoemde koning uit zijn naam doen schrijven aan mijn heer prins Mauritius, daar de voornoemde Gerrit Meynertsz. kopie van 〈20〉 mee had om die te tonen aan de voornoemde graaf.

15 dito. ‘s Morgens zo ons volk uit vissen voer aan het eiland Louanda, lagen er enige Portugezen en negros verborgen in zekere putten en achter enige heuveltjes om ons volk [136] alzo te bespringen; doch brachten niets teweeg, overmits ons volk hen ontdekte en zijn dadelijk in de schuitgevallen zulks dat zij weg roeiden. Toen vertoonde zich veel volk die aan de oever van de zee aan de andere zijde van het eiland verborgen lagen - omtrent de 400 Portugezen 〈zoals ik kon bemerken〉 met een partij zwarten. Heb door zulks ons volk laten landen die wij te scheep hadden, derhalve met ons grof geschut onder de vijand schoten zodat de vindt terugtrok en voeren wederom naar de stad.

21 dito. Zijn wij te zeil gegaan uit de poort of haven van Louanda, namelijk het schip Neptunus, Hollandia en t' schip Gelderlant mitsgaders een prijsje om onze reis te bevorderen naar Bengalen; alzo zulks besloten was dat wij met ons bijhebbende schepen derwaarts gaan zouden om te zien wat wij daar teweeg konden brengen met de viceadmiraal die ik derwaarts gestuurd had de 7de van deze om alle gelegenheid te doorzien of ontdekken, namelijk de staat van fort 〈daar gelegen〉 en contreien van het land; of het dienstig zou zijn en profitabel voor de heren meesters, mitsgaders de zoutpan die 6 mijlen bezuiden Bengelen (2) gelegen is; zulks zo wij bevonden hadden het voornoemde fort en zoutpan dienstig zou geweest zijn voor de heren meesters, zouden onze best gedaan hebben dat in te nemen te.

22 dito. Bevonden wij ons omtrent de avond 3 mijlen benoorden het zuideinde van Louanda; de wind was ‘s morgens gewoonlijk vanuit de zee, in de namiddag langs de wal; de stroom bevonden wij meer om de zuid te gaan dan om de noord zulks dat wij het onder zeil hielden, overmits diep water en steile grond die men langs het voornoemde eiland heeft; namelijk een roerschot van de wal is diep 30 à 40 vadem, gelijk voorgezegd is; ‘s nachts wast stilletjes, lagen met de boeg naar het westen.

23 dito. Voor de middag wast heel stil, narmiddag de wind langs de 〈20v〉 wal, namelijk van het zuidwesten; kwamen in het eerste kwartier te land omtrent 2 mijlen benoorden het zuideinde van het voornoemde eiland, zulks dat wij dat etmaal niets gewonnen hadden dat waard was - oorzaak de stromen die ons om de noord transporteerde; derhalve dat wij ons te ver buiten land begeven hadden daar de landwinden zo niet over waaien. De gehele nacht was de wind meest van de Z.Z.W., [137] zulks dat wij het omtrent de wal met korte gangen af en vandaan hielden.

24 dito. De wind meest van de Z.W. ten W., zulks dat wij een mooie slagboeg (3) hadden; peilden ‘s avonds het zuideinde van het eiland Z.O. ten Z. van ons; derhalve zeilden wij de gehele nacht Z. ten O. wat twee streken buiten de hoek was; niettegenstaande vervielen de volgende dag ‘s morgens daar wij daags tevoren waren, namelijk tweemijlen en een half benoorden de voornoemde hoek van het eiland. Wat mij zeer vreemd gaf omdat wij 14 uren gezeild hadden en dat boven de wal lagen met een tamelijke wind en niets bevorderd te hebben; zulks dat ik anders niet kan afmeten als da ter een harde stroom van de hoek Palmeringe komt vallen naar het zuideinde van het eiland Louanda en schiet dan verder N.W in zee; want als men een stuk weg in zee is kan men het land wederom kwalijk aan boord krijgen; mijn bedenken en zo ik het beste het kunnen bemerken valt de stroom, gelijk gezegd is, van Palmeringe naar de hoek van het voornoemde eiland en vandaar omtrent 4 mijlen in zee; en wanneer men 5 mijlen buiten de voornoemde hoek van het eiland is, namelijk Z.O. ten O. van u, dat men alsdan meest uit de stroom is, zulks dat naar mijn bedenken en observatie daar een linie van stroom gaat, omtrent 3 à 4 mijlen buiten de wal; dat de stroom daar temet begint te mineren of versterft, want als men 5 mijlen in zee is zo is men de voornoemde 〈21〉 linie van stroom gepasseerd zulks dat men alsdan bijzonder lang geen stroom heeft; derhalve wanneer men omtrent op ½ mijl nabij het land komt, namelijk een mijl benoorden de zuidhoek het voornoemde eiland, heeft men de weerstroom om de zuid; derhalve als men buiten het land is 2, 3 à 4 mijlen heeft men de stroom hard om de noord - de vier mijlen gepasseerd zijn bevindt men gelijk verhaald is. Het voornoemde eiland strekt meest Z.W. ten westen en N.O. ten oosten, op kompassen gelegen op de Hollandse meridiaan.

25 dito. Hebben noch onze best gedaan om boven de voornoemde hoek van het eiland te geraken, met slagbogen en anders waar te nemen, het beste dat wij konden; wat ons zwaar viel om boven te geraken, overmits de stromen zo zeer om de noord vielen. ‘s Avonds waren wij dicht onder het [138] eiland, deden onze best met korte gangen langs het eiland op te laveren, tot omtrent de middernacht toe dat ons de landwind bejegende; zulks dat wij Z.Z.W. zeilden; niettegenstaande de stroom ons van de wal stak hoewel wij drie streken met het hoofd in de wal lagen. (4)

26 dito. De wind van de Z.W., zulks dat wij het wederom naar de wal leiden, alzo wij uit gezicht van het land waren; doch kwamen het ‘s avonds wederom te zien, het zuideinde van het eiland O. ten Z. van ons; lieten het de gehele nacht overstaan, zeilden meest dezelfde koers Z.O. ten Z.

27 dito. Vervielen wij omtrent 2 mijlen bezuiden de hoek van Palmeringe alwaar wij vlakke grond vonden, namelijk 3 mijlen buiten de wal bevonden wij diep 30 vadem steekgrond (4), alwaar wij het in de namiddag zette; doch gingen een weinig daarna wederom onder zeil alzo de wind uit de zee kwam, zulks dat wij naar de wal toe liepen en ankerde het wederom op 9 vadem zandgrond, 1½ mijl buiten de wal, hoopten op de landwind, maar er kwam de gehele nacht geen.

28 dito. Namiddag zijn wij wederom onder zeil gegaan alzo de wind 〈21v〉 van het Z.W. was; derhalve hadden bijzonder lang geen stroom tegen; zette het wederom naar minnacht op 10 vadem, een klein mijl buiten de wal.

29 dito. Omtrent de middag, alzo de wind wat van zee was, namelijk van het zuidwesten, gingen wij wederom onder zeil; ankerde het ‘s avonds op 13 vadem water, buiten de wal 1½ mijl. Hoe wij Cabo Ledo nader kwamen, hoe wij meer stilte hadden; doch bij de wal hadden wij meer stroom om de zuid als om de noord.

30 dito. ‘s Morgens lichten wij ons anker alzo de wind wat landelijk was, liepen wat aan zee en lieten ons anker wederom vallen, overmits de stilte en de stroom die wij contra hadden. Namiddag zijn wij weer onder zeil gegaan alzo de wind uit de zee kwam; hebben het omtrent zuidwesterzon gezet onder Cabo Ledo, aardzijde wat een baai is daar men bekwaam zetten of ankeren kan op 7, 8, 9 en 10 vadem waters, zandgrond. Naar het uitwijzen van de Portugese kaarten zou de voornoemde kaap uitsteken van de strekking van de kust of land 7 of 8 mijlen - wat zo niet is; maar [139] steekt omtrent uit een half mijl; wat een baai of bocht maakt van zandstrand die heel steil is, zulks dat een bootlengte van strand af omtrent de 2 vadem diep is.

Het landt bezuiden de voornoemde kaap tot de kaap St. Bras (5) toe, strekt in het land Z. ten O. en Z.Z. Oost; niettegenstaande strekt het in onze Nederlandse kaarten Z.W.; het land zuiden de kaap St. Bras strekt zich meest Z. en noorden tot op de hoogte van 12 graden. Het land benoorden Capo de Ledo is vrij hoog en dor land, doch hier en daar heeft men enig geboomte; aan de waterkant is het meest steil alsof het met een spade afgestoken was, plekkerig uit het grauwe en sommige witte plekken; te landwaarts inzien ziet men 〈22〉 geen gebergte of heuvels, zulks dat het geen dubbel land is. 4 of 5 mijlen bezuiden de hoek Palmeringe schijnt het of daar een inwijk of baai gelegen is die zich ver in het land strekt; als men daarbij komt wordt men gewaar dat het bijzonder lang geen inwijk is; vertoont zich een baai te zijn overmits daar twee hoeken vrij hoog land gelegen zijn, omtrent 2/3 van een mijl van de anderen en tussen de twee voornoemde hoeken is het recht land en begroeid met geboomte; derhalve dat het land daar laag is en aan weerszijden hoog, vertoont zich of het een inwijk is. Ik veronderstel dat daar de rivier van Quansa (6) uitloopt aanzag het troebele en zwarte water dat daar vandaan kwam, zoals wij daarvoor gezet lagen. Vandaar kan men de hoek van Palmeringe ten deel zien wat een rechte lage hoek is, begroeid met enig geboomte. Omtrent 4 mijlen te zee waart van de voornoemde hoek peilden wij een graad, 50 minuten afgaande noordoostering. Als de hoek gepasseerd is om de noord komt men van Barra de Corimbo, wat is het kanaal tussen het vaste land en eiland Louanda; in het voornoemde kanaal is over de zes voeten water niet, zodat er geen scheepen uit of in en mogen, niets dan barken; daar maakt Z.W. ten W. en W.Z.-westen maan vol zee (6); het vloeit met een springstroom op en neer omtrent 4 voet, desgelijks in Louanda.

dito. ‘s Avonds onder Cabo de Ledo gezet lagen we en werden wij drie zeilen gewaar die van de zuid kwamen; doch bemerkten [140] wel dat het onze viceadmiraal was die van Bengalen of daar omtrent vandaan kwam.

(1) Sonho, een landstreek even ten zuiden van de monding van de rivier de Congo; de stamhoofden in dit gebied, die rooms-katholiek waren geworden, kregen van de Portugezen titels als graaf, markies enz.

(2) De zoutpannen van het hedendaagse Lobito.

(3) Een slag, die een schip maakt door nu over de ene boeg dan over de andere te zeilen.

(4) Een grondsoort die men met de peilstok nog juist zoveel ‘aansteekt’ dat de punt erin wegzakt.

(5) Cabo de São Braz, gelegen op de kust van Angola op 10°2′ Z.Br.

(6) De vloed komt hier opzetten drie à vier uur na de hoogste stand van de maan wanneer deze zich in het zuidwesten bevindt.

Decembris, anno 1624

1 dito. Smergens is de vice-admirael bij ons gecoomen ende geanckert, sulcx dat hij aen ons boort gecoomen is, verhalende t'gunt haer wederwaren was; seyde alsdat hij op de hoochte van twaleff graden geweest was, al langs de wal seylende, maer Bengele niet gevonden 〈22v〉 sulcx dat hij geen condtschap, ofte gelegentheyt mij en conde rapporteren van die plaets; ten anderen versocht hier ende daer aen lant te coomen met de boot, maer heeft niet connen teweegbrengen overmits het aenvallen van de zee. Doch sijn op eene plaets aen lant geweest, alwaer sij de swarten vraechden waer Bengele gelegen was; gaven ons volck tot antwoort van geen Bengele te weten; derhalven ons volck versouckende eenige verversinge van haer te handelen - de swarten seyde geen consent te hebbe van haer capiteyn die in Louanda was; sulcx dat ons volck haer affscheyt genoemen hebben, ende sijn met haer schepen ofte jachten onder seyl gegaen ende geloopen tot op de hoochte van 12 graden, alwaer de vice-admirael, de capiteyn van de soldaten ende schipper Colver aen lant gevaren sijn, met haer hebbende een swart uyt haer scheepen die haer vertolckde. Aen lant coomende is de vice-admirael met sijn geselschap in de boot gebleven, uytgeseyt de swart die tusschen de boot ende de swarten vant lant tot sijn knyen toe int water stondt; ende sprack soo met de inwoonders vant lant, haer affvragende naer Bengele; waerop de inwoonders seyden geen kennis van Bengele ofte Portugesen te hebben, alsoo het Saeigos waren; haer versouckende voorts ofte sij eenige vervarsinge wilden verhandelen tegens lijwaet ofte anders; waerop sij antwoorden ‘ja’, sulcx dat sij dadelijck eenige van de haren heen stierden om vervarsingh te halen, sooals sij seyden. Maer was anders niet als ons volck te abuseeren, gemerckt sij een weynich daernae op ons volck aenvielen die in de boot waren, schietende dapperlijck met flitsen; de boot onder zee raeckende doort qualijck toesyen van de man die voor bij het dreggetou stondt, sulcx [141] dat de vice-admirael, capiteyn Vonck ende schipper Colver met eenige flitsen int lijff geschoten werden, met noch anderen die nevens haer in de boot waren; schooten soo fel met haer pijlen dat de punten door de huyt van de boot henen quamen.

〈23〉 Voorders seyde mij de vice-admirael, al wast saecke dat het sout op de strande lagh, dat het niet mogelijcken en was met onse boots vandaer te halen, aengesien d'onstumige zee ofte aenvallen vandien langs de geheele cust; want ons oogemerck was 〈niet beter connende〉 onse schepen daer met sout te laden. Des hr. vice-admiraels redenen ofte rapport gehoort hebbende, ten anderen geen tijdt onnuttelijck door te brengen, hebben wij eensamentlijck geresolveert te gaen met onse schepen naer de raviere van Congo; aldaer te vernemen naet rapport van de graeff van Songhe, derhalven ons te presenteren in sinen dienst, alsoo wij daerom gecoomen waren. Sulcx dat wij dito onder seyl sijn gegaen, doende ons cours van Cabo Ledo n.w. in zee, om niet gesien te worden van de Portugijsen, waer wij het hooft heenen wenden.

2 dito. De wint uyt de suydelijcker handt, doch hadden veel stilte; ons cours doende n.o. om de wal wederom te becoomen, alsoo wij de Portugeesche plaetse oft daer sij woonen, gepasseert waren.

3 dito. Smergens bevonden wij ons ontrent het lant, gelegen 12 mijlen bijnoorden t'eylant Louanda, daert diep was - 2 mijlen buyten lant - 28 vadem; het voorlant daer is laechachtich, op veel plaetse bewasschen met geboomte; op sommige plaetse heeft men witte plecke tegens voorlant aen te syen; is derhalven al santstrant. Het lant bijnoorden Louanda is veel lager ende groender als het lant bijsuyden, t'welck een steenachtich, dor lant schijnt te wesen, aen de watercant heel steyl; maer het lant bijnoorden Louanda, daer van verhaelt is, loopt van de watercant scheuns op - men siet t'landwaert in soo hier ende daer eenich geberchte, niet seer hooch. Op de hoochte van 7 graden ende 57 minuten bevonden wij diep 24 vadem steckgront, 1½ mijl buyten de wal; de wint waeyder gemenelijck smergens uyt de wal, naermiddach soo wat uyter zee, naemelijck van den s.westen. Vant eylant Louanda tot op de hoochte van 7 graden, 〈23v〉 20 minuten streckt de cust meest n.n.w., alwaer gelegen is de raviere van Ambris; dan voorts tot op de hoochte [142] van 6 graden ende 30 minuten streckt het lant ofte cust n.w. ende n.w. ten w.; vandaer tot ontrent 6 mijlen bijsuyden de raviere van Congo streckt de wal...; vandaer naemelijck de 6 mijlen tot daer hem de raviere van Congo begint te maecken, is de streckin meest s. ende noorden; de voorszeghte 6 mijlen is heel slecht lant, syende uyt den roon met voetstrandt daervoor; coomende bij den houck, genaemt d'Oude Padron ist dicht bewasschen met hooch geboomte, sulcx dat men daer ontrent sooveel geboomte niet en siet als daer bij den anderen.

4 ende 5 dito. Was het stilachtich, doch quamen dito 5 ten ancker onder den houck d'Oude Padron, een ½ mijl t'zeewaerts; alwaer diep is 12 vadem, steckgront; t'water isser seer troubel ende swart, gelijck oft meer water was.

6 dito. Ontrent s.ooster son gingen wij weder onder seyl, alsoo de zeewint begont te coomen; ons devoir doende om binnen te geraecken, doch door de harde loopstroome, die continueelijck uyt de voorszeghte raviere valle, conde wij niets teweegbrengen - niettegenstaende dat het een dichte coelte was. De stroom nam ons schip 3 ofte 4 reysen wech en dreeff ons naer buyten offer geen roer ofte seylen opt schip hadde geweest; derhalven het nochtans dicht coelden, soodat wij genootsaeckt waren ons ancker te laten vallen; bevonden dat daer een tij ginck als te Vlissinge voort hooft; daer de raviere wijt was 5 ofte 6 mijlen, sulcx dat wij twe dagen daernaer aen den houck van de Nieuwe Padron quamen met veel moeytens; het schip werden somwijlen 〈een tamelijcke coelte sijnde, derhalven al de seylen op〉 vastgehouden oft aen een pael gemeert geweest hadde, t'welck te vervonderen was; wilden wenden noch drayen. Om sulckx te verhoeden moet men dicht ondert t'lant 〈24〉 van de Oude Padron loopen, tot ontrent een cleyne roerschoot van landt; daer diep 6 ofte 7 vadem en loopen soo op de voorszeghte diepte langs de wal 〈daer men sonderlang geen stroom en heeft〉 tot de Nieuwe Padron toe 〈die verscheyden leyt van de Oude Padron ontrent 1½ mijl〉; doch soo als men bij de Nieuwe Padron comt, isser een cleyn [143] inwijckge dat heel diep ende steyl is - wart genaemt de Com -, daert diep is 60 à 70 vadem; doch soo haest als men 't gepasseert is, coomen bij de Nieuwe Padron, daert diep is 6, 8, 10 vadem; alwaer men bequamelijck setten can - welck ontrent is een mosketschoot n.w. van den houck van de Nieuwe Padron; alwaer een cleyn reefken affsteeckt daer hem t'water op verheft, dat al de vuylen sijn langs die wal; maer voor eenige schepen die in de voorszeghte raviere coomen, moeten hem wel wachten dat sij de noortsijde van de raviere niet als te naer en coomen, alsoo daer eenige droochte van de noortwal affstrecken tot ontrent ten halffwegen in de raviere, alwaer voor desen Portugeesche scheepen gebleven sijn. Oversulcx moet men bij de suytwal incoomen om het peryckel van de droochte te verhoeden, mitsgaders de harde loopstroom; doch is wijt genoch soodat het op een ofte 1½ mijl niet aen en comt.

Derhalven is de houck van de Nieuwe Padron gelegen onder de 5 graden, 57 minuten suyderbreete, alwaer wij den 8 dito savonts arriveerden; sulcx dat de voorgenomde Gerrit Meynerts 〈die ick als gecommitteert uyt Louanda aen de graeff van Songhe gestiert hadde〉 savonts aen boort quam, rapporterende t'gunt hem wedervaren was met de voorszeghte graeff; seggende, hoe dat wij in Louanda met 3 groote schepen, 3 jachten ende 2 sloepen gearriveert waren tot assistentie van Sijn Conelijcke Majesteyt van Congo ende Sijn Excellentie de graeff van Songhe; derhalven dat wij van onse Prins derwaerts gesonden waren om henluyden te assisteren dewijle hij sulcx aen onse Prins versocht hadde, uytwijsende de brieven van Sijne Majesteyt van Congo ende graeff van Songhe aen onse Prins geschreven. De voorszeghte graeff, verwondert sijnde van de onverwachte assistentie, ende seyde noyt gedocht te hebben eenige brieven in onse quartieren te schrijven om assistentie, alsoo de quartieren ofte landen te veer van den anderen leggen; 〈24v〉 doch dat de coninck van Congo nevens hem doen schrijven hadde aen de commysen ofte coopluyden in Louange gelegen, soo daer ofte op de cust eenige Hollantsche schepen waren - dat sij sooveel teweeg soude brengen, dat de voorszeghte schepen haer in dienst van de coninck van Congo soude willen begeven, mits dat se daer wel van betaelt soude werden. Niettegenstaende hebbe eenighe dagen daernae [144] de hr. vice-admirael nevens twe anderen uyt de secreten raet naer de graeff gestiert, met haer brengenden seeckere schengkage, dat de graeff gewillichlijck aennam; t'was hem leet dat daer niet meer en was - sulcx die hem meest geven, sijn syen beste vrinden. De vice-admirael, de schengkage gedaen hebbende repeteerde ofte verhaelde het bovengeszeghte; derhalven liet hem de copie van brieven sien, uyt de naem van Sijn Majesteyt ofte coninck van Congo ende de graeff aen onse Prins geschreven; waerin dat verhaelt stondt, in cas soo hem assistentie uyt onse quartieren gestiert worde, - dat hij niet alleen betalen soude de scheepen, maer oock de besoldinge vant volck, ende dat de betalinge geschieden soude met gout, silver ende oliphantstanden. Van welck schrijven de graeff verwondert was, seggende geen kennisse daervan te hebbe; darhalven dat men se behoort te castigeeren die sulcx aen onse Prins geschreven ofte diest gemaeckt hebben. Sulcx dat de vice-admirael sijn affscheyt van den vooren graeff genomen heeft, hem recommanderende onse logie aldaer.

Twe dagen daernaer heeft hij sijn secretaris aen de scheepen gestiert om mijn te spreecken; die goet Portugijs sprack, alsoo sijn vader een Portugees geweest was; welcke secretaris een dach ende nacht bij mij was; repliceerde hetselve dat de graeff geseyt hadde, met meer omstandicheeden wijtloopich te verhalen; doch dat hij de persoon was die van Congo gestiert werde 〈uyt last van de coninck, mitsgaders de graeff die daer present was〉 naer Songhe, alwaer onse Neerlanders ofte commysen haer residentie hebben, haer biddende nevens hem te willen schrijven naer Louange, soo daer eenighe Hollantsche schepen daer op de cust waren; 〈25〉 dat sij haer in dienst van de coninck van Congo soude willen begeven, mits betalende gelijck vooren geseyt is; derhalven soo daer eenighe scheepen waren, dat se haer begeven soude in de haven ofte port van Louanda, om alsoo de Portugesen aen de zeecant te bevechten - alsoo de coninck van Congo met al sijn macht alree op de been ofte int marcheren was naer de stadt Louanda. De Portugeeschen governeur van Louanda, sulcx verstaen hebbende, is hem met seeckere quantiteyt van volck temoet getrocken, versouckende den coninck te spreecken 〈t'welck hem toegelaten werde〉, ende verexcuseerende ofte seggende dat den oorlooch 〈tegens [145] Sijne Majesteyt〉 van de Portugeesen bij de handt genoemen was sonder sijn ordre ofte toedoen; derhalven dat hem leet was de doot van de twe graeffven die de Portugijsen doot gesmeten ofte geschooten hadden, ende oock de schade bij haerlijck int s'conincks lant gedaen; versouckende voorders aen de coninck een nieuw verbont ofte pays te maecken. T'welck de coninck advoieerde vrinden te wesen. Sulcx dat haren oorlooch over 2 ofte 3 maenden niet en continueerde, soodat se zedert die tijdt geen assistentie van doen gehadt en hebben. Derhalven is den oude coninck middelertijt coomen te sterven, alwaer sijn soon in de plaets van hem gecoomen is, die goede correspondentie ofte vrintschap met de Portugijsen houdt, alsoo hij met sijn ondersaten catholycke ofte christenen sijn.

Aengaende de rijckdomme van de coninck van Congo, mitsgaders de graeff van Songhe hebbe ick de voornoemde secretaris naer gevraecht ofte sij eenige incomste ofte mijnen van gout, silver ofte cooper hebben; waerop hij mij antwoorde, verstaen te hebbe dat ontrent 100 mijlen boven de stadt Congo eenighe mijnen gelegen waren, maer niet seeckerlijck wetende. Doch mijn opinie is dat het cale backers werck is, alsoo de graeff sijn drye goude kettingen die hij heeft, diversche reysen bij onse commysen in ostagie geset heeft, voor eenige waren bij hem uyt de logie doen halen; derhalven de schenkage bij ons aen hem gedaen, die wij dochte genoch was alsoo hij van de vooren scheepen gehadt hadde, - liet hem daermede niet genoegen; dwong genoechsaem de 〈25v〉 commys die daer leyt, dat hij hem noch eenige paleeren wijn, een mantel, een rapier ende anders most geven, aleer hij wilde gedoogen dat iemandt van de sijne met ons handelen soude; seggende dat sij reputatie te naer was, van sooveel schepen in sijn lant ofte raviere te coomen ende geen meerder schengkage daervan te genieten - niet confiderende de deucht ofte presentatie van assistentie die wij hem presenterende waren. Derhalven dat wij quamen om te hebbe, maer mosten uytreycken, sulcx dat de negros niet veel te gelooven of te vertrouwen en sijn.

December anno 1624

1 dito. ‘s Morgens is de viceadmiraal bij ons gekomen en geankerd, zulks dat hij aan onze boord gekomen is, verhaalde hetgeen zijn wedervaren was; zei als dat hij op de hoogte van twaalf graden geweest was, al langs de wal zeilde, maar Bengalen niet gevonden 〈22v〉 zulks dat hij geen kondschap of gelegenheid mij kon rapporteren van die plaats; ten anderen verzocht hier en daar aan land te komen met de boot, maar heeft niets teweeg kunnen brengen overmits de branding van de zee. Doch zijn op een plaats aan land geweest alwaar zij de zwarten vroegen waar Bengalen gelegen was; gaven ons volk tot antwoord van geen Bengalen te weten; derhalve verzocht ons volk enige verversing van hen te handelen - de zwarten zeiden geen toestemming te hebbe van hun kapitein die in Louanda was; zulks dat ons volk zijn afscheid genomen heeft en zijn met hun schepen of jachten onder zeil gegaan en gelopen tot op de hoogte van 12 graden, alwaar de viceadmiraal, de kapitein van de soldaten en schipper Colver aan land gevaren zijn en met zich hadden een zwarte uit hun schepen die hen vertolkte. Toen ze aan land kwamen is de viceadmiraal met zijn gezelschap in de boot gebleven, uitgezonderd de zwarte die tussen de boot en de zwarten van het land tot zijn knieën toe in het water stond; en sprak zo met de inwoners van het land en hen vroeg naar Bengalen; waarop de inwoners zeiden geen kennis van Bengalen of Portugezen te hebben, alzo het Saeigos (1) waren; verzocht hen voorts of zij enige verversing wilden verhandelen tegen lijnwaad of anders; waarop zij antwoorden ‘ja’, zulks dat zij dadelijk enige van hen heen stuurden om verversing te halen, zoals zij zeiden. Maar het was niets anders dans ons volk te misleiden, gemerkt dat zij een weinig daarna op ons volk aanvielen die in de boot waren, schoten dapper met pijlen; de boot raakte onder zee door het kwalijk toezien van de man die voor bij het dregtouw (2) stond, zulks [141] dat de viceadmiraal, kapitein Vonck en schipper Colver met enige pijlen in het lijf geschoten werden, met noch anderen die nevens hen in de boot waren; schoten zo fel met hun pijlen dat de punten door de huid van de boot henen kwamen.

〈23〉 Verder zei mij de viceadmiraal, al was het zaak dat het zout op het strand lag, dat het niet mogelijk was het met onze boten vandaar te halen, aangezien de 'onstuimige zee of aanvallen van die langs de gehele kust; want ons oogmerk was 〈niet beter konden〉 onze schepen daar met zout te laden. De heer viceadmiraals redenen of rapport gehoord te hebben, ten anderen geen tijd onnuttig door te brengen, hebben wij gezamenlijk besloten te gaan met onze schepen naar de rivier van Congo; om aldaar te vernemen naar het rapport van de graaf van Songhe, derhalve ons te presenteren in zijn dienst, alzo wij daarom gekomen waren. Zulks dat wij dito onder zeil zijn gegaan, doen onze koers van Cabo Ledo N.W in zee om niet gezien te worden van de Portugezen waar wij het hoofd heen wenden.

2 dito. De wind uit de zuidelijke hand, doch hadden veel stilte; onze koers doen N.O. om de wal wederom te bekomen, alzo wij de Portugese plaats of daar zij wonen gepasseerde waren.

3 dito. ‘s Morgens bevonden wij ons omtrent het land, gelegen 12 mijlen benoorden het eiland Louanda, daar het diep was - 2 mijlen buiten land - 28 vadem; het voorland daar is laagachtig, op veel plaatsen begroeid met geboomte; op sommige plaatsen heeft men witte plekken tegen het voorland aan te zien; is derhalve al zandstrand. Het land benoorden Louanda is veel lager en groener dan het land bezuiden, wat een steenachtig, dor land schijnt te wesen, aan de waterkant heel steil; maar het land benoorden Louanda, daarvan verhaald is, loopt van de waterkant schuin op - men ziet te landwaarts in zo hier en daar enig gebergte, niet zeer hoog. Op de hoogte van 7 graden en 57 minuten bevonden wij diep 24 vadem steekgrond, 1½ mijl buiten de wal; de wind waait er gewoonlijk ‘s morgens uit de wal, namiddag zowat uit de zee, namelijk van het zuidwesten. Van het eiland Louanda tot op de hoogte van 7 graden, 〈23v〉 20 minuten strekt de kust meest N.N.W, alwaar gelegen is de rivier van Ambris (3); dan voorts tot op de hoogte [142] van 6 graden en 30 minuten strekt het land of kust N.W en N.W ten W.; vandaar tot omtrent 6 mijlen bezuiden de rivier van Congo strekt de wal...; vandaar namelijk de 6 mijlen tot daar zich de rivier van Congo begint te maken is de strekking meest Z. en noorden; de voornoemde 6 mijlen is heel slecht land ziet uit de ra’s met voetstrand daarvoor; komt bij de hoek, genaamd d' Oude Padron(4) is het dicht begroeid met hoog geboomte, zulks dat men daar omtrent zoveel geboomte niet ziet dan daar bij de anderen.

4 en 5 dito. Was het stilletjes, doch kwamen dito 5 ten anker onder de hoek d' Oude Padron, een ½ mijl te zee waart; alwaar diep is 12 vadem, steekgrond; het water is er zeer troebel en zwart, gelijk of het meer water was.

6 dito. Omtrent zuidoosterzon gingen wij weer onder zeil, alzo de zeewind begon te komen; onze best deden om binnen te geraken, doch door de harde loopstroom die continu uit de voornoemde rivier valt konden wij niets teweegbrengen - niettegenstaande dat het een dichte wind was. De stroom nam ons schip 3 of 4 keer weg en dreef ons naar buiten alsof er geen roer of zeilen op het schip waren geweest; derhalve het nochtans dicht waaide zodat wij genoodzaakt waren ons anker te laten vallen; bevonden dat daar een tij ging als te Vlissingen voor het hoofd; daar de rivier breed was 5 of 6 mijlen, zulks dat wij twee dagen daarna aan de hoek van de Nieuwe Padron kwamen met veel moeite; het schip werd soms 〈een tamelijke wind was er, derhalve alle zeilen op〉 vastgehouden of het aan een paal gemeerd geweest was, wak te verwonderen was; wilde wenden noch draaien. Om zulks te verhoeden moet men dicht onder het land 〈24〉 van de Oude Padron lopen tot omtrent een klein roerschot van land; daar diep 6 of 7 vadem en lopen zo op de voornoemde diepte langs de wal 〈daar men bijzonder lang geen stroom heeft〉 tot de Nieuwe Padron toe 〈die verschillend ligt van de Oude Padron omtrent 1½ mijl〉; doch zo als men bij de Nieuwe Padron komt is er een kleine [143] inwijk dat heel diep en steil is - wordt genaamd de Com -, daar het diep is 60 à 70 vadem; doch zo gauw als men 't gepasseerd is en kom bij de Nieuwe Padron, daar het diep is 6, 8, 10 vadem; alwaar men bekwaam zetten kan - wat omtrent is een musketschot N.W van de hoek van de Nieuwe Padron; alwaar een kleine rif afsteekt daar zich het water op verheft, dat al de ondiepten zijn langs die wal; maar voor enige schepen die in de voornoemde rivier komen moeten zich wel wachten dat zij de noordzijde van de rivier niet al te na komen, alzo daar enige droogte van de noordwal af strekken tot omtrent ten halfweg in de rivier, alwaar voor dezen Portugese schepen gebleven zijn. Door zulks moet men bij de zuidwal inkomen om het perikel van de droogte te verhoeden, mitsgaders de harde loopstroom; doch is breed genoeg zodat het op een of 1½ mijl niet aankomt.

Derhalve is de hoek van de Nieuwe Padron gelegen onder de 5 graden, 57 minuten zuiderbreedte alwaar wij de 8ste dito ‘s avonds arriveerden; zulks dat de voorgenoemde Gerrit Meynerts 〈die ik als gecommitteerde uit Louanda aan de graaf van Songhe gestuurd had〉 ‘s avonds aan boord kwam en rapporterende hetgeen hem wedervaren was met de voornoemde graaf; zei hoe dat wij in Louanda met 3 grote schepen, 3 jachten en 2 sloepen gearriveerd waren tot assistentie van zijne koninklijke majesteit van Congo en zijn excellentie de graaf van Songhe; derhalve dat wij van onze prins derwaarts gezonden waren om hen te assisteren terwijl hij zulks aan onze prins verzocht had, uitwijzend de brieven van zijne majesteit van Congo en graaf van Songhe aan onze prins geschreven. De voornoemde graaf die verwonderd was van de onverwachte assistentie zei nooit gedacht te hebben enige brieven in onze kwartieren te schrijven om assistentie, alzo de kwartieren of landen te ver van de andere lagen; 〈24v〉 doch dat de koning van Congo nevens hem heeft laten schrijven aan de commiezen of kooplieden in Louange gelegen, zo daar of op de kust enige Hollandse schepen waren - dat zij zoveel teweeg zouden brengen dat de voornoemde schepen zich in dienst van de koning van Congo zouden willen begeven, mits dat ze daarvan goed betaald zouden worden. Niettegenstaande heb ik enige dagen daarna [144] de heer viceadmiraal nevens twee anderen uit de geheime raad naar de graaf gestuurd die men hen brachten zekere geschenken die de graaf gewillig aannam; het was hem leed dat daar niets meer was - zulks die hem meest geven die zijn dan zijn beste vrienden. De viceadmiraal toen de geschenken gedaan waren repeteerde of verhaalde het boven gezegde; derhalve liet hem de kopie van brieven zien uit de naam van zijne majesteit of koning van Congo en de graaf aan onze prins geschreven; waarin dat verhaald stond in zake zo hem assistentie uit onze kwartieren gestuurd wordt - dat hij niet alleen betalen zou de schepen, maar ook de bezoldiging van het volk, en dat de betaling geschieden zou met goud, zilver en olifantstanden. Van dat schrijven de graaf verwonderd was en zei geen kennis daarvan te hebben; derhalve dat men ze behoort te kastijden die zulks aan onze prins geschreven of die het gemaakt hebben. Zulks dat de viceadmiraal zijn afscheid van de voorgenoemde graaf genomen heeft, hem aanbeval ons loge (6) aldaar.

Twee dagen daarna heeft hij zijn secretaris aan de scheepen gestuurd om mij te spreken; die goed Portugees sprak, alzo dat zijn vader een Portugees geweest was; welke secretaris een dag en nacht bij mij was; repliceerde hetzelfde dat de graag gezegd had met meer omstandigheden uitvoerig te verhalen; doch dat hij de persoon was die van Congo gestuurd was 〈op last van de koning, mitsgaders de graaf die daar present was〉 naar Songhe, alwaar onze Nederlanders of commiezen hun residentie hebben en hen baden nevens hem te willen schrijven naar Louange, zo daar enige Hollandse schepen daar op de kust waren; 〈25〉 dat zij zich in dienst van de koning van Congo zouden willen begeven, mits betalen gelijk voor gezegd is; derhalve zo daar enige scheepen waren dat ze zich zouden in de haven of port van Louanda om alzo de Portugezen aan de zeekant te bevechten - alzo de koning van Congo met al zijn macht alreeds op de been of in het marcheren was naar de stad Louanda. De Portugese gouverneur van Louanda, die zulks verstaan heeft is hem met een zekere hoeveelheid van volk tegemoet getrokken en verzocht de koning te spreken 〈wat hem toegelaten werd〉, en excuseerde of zei dat de oorlog 〈tegen [145] zijne majesteit〉 van de Portugezen bij de hand genomen was zonder zijn orde of toedoen; derhalve dat het hem leed was de dood van de twee graven die de Portugezen dood gesmeten of geschoten hadden en ook de schade door hen in konings land gedaan; verzocht verder aan de koning een nieuw verbond of vrede te maken. At de koning adviseerde vrienden te wezen. Zulks dat hun oorlog over 2 of 3 maanden niet continueerde, zodat ze sedert die tijd geen assistentie nodig gehad hebben. Derhalve is de oude koning ondertussen komen te sterven, alwaar zijn zoon in de plaats van hem gekomen is die goede correspondentie of vriendschap met de Portugezen houdt, alzo hij met zijn onderzaten katholiek of christenen zijn.

Aangaande de rijkdommen van de koning van Congo, mitsgaders de graaf van Songhe heb ik de voornoemde secretaris naar gevraagd of zij enige inkomsten of mijnen van goud, zilver of koper hebben; waarop hij mij antwoorde, verstaan te hebbe dat omtrent 100 mijlen boven de stad Congo enige mijnen gelegen waren, maar het niet zeker wist. Doch mijn opinie is dat het kale bakkers werk is, (7) alzo de graaf zijn drie gouden kettingen die hij heeft, diverse keren bij onze commiezen in onderpand gezet heeft voor enige waren bij hem uit de logies laten halen; derhalve de schenkingen bij ons aan hem gedaan die wij dachten genoegd was alzo hij van tevoren van schepen gehad had, - liet zich daarmee niet vergenoegen; dwong voldoende de 〈25v〉 commies die daar ligt dat hij hem noch enige paleren wijn, een mantel, een rapier en anders moest geven, aleer hij wilde gedogen dat iemand van de zijne met ons handelen zou; zei dat het zijn reputatie te na was van zoveel schepen in zijn land of rivier te komen en geen meerdere schenkingen daarvan te genieten - niet overwoog de deugd of presentatie van assistentie die wij hem presenteerden. Derhalve dat wij kwamen om te hebben, maar moesten uit rijken, zulks dat de negros niet veel te geloven of te vertrouwen zijn.

Spaans: salvajes, wilden.

(2) Dregtouw; een dreg is een licht anker met drie of vier armen.

(3) De tegenwoordige M'Bridge met aan de monding de havenplaats Ambrizette. De huidige Loje-rivier droeg in de 17e eeuw de naam Rio Loze, hij bereikt de Atlantische Oceaan even ten zuiden van de M'Bridge.

(4) Een padron (Portugees padrão) is een pijler bekroond met een kruis, die door de Portugezen in vroeger eeuwen werd opgericht als bewijs, dat zij een bepaald gebied in bezit hadden genomen. Kaap d' Oude Padron ligt op de zuidelijke oever van de rivier de Congo, de Nieuwe Padron op dezelfde oever iets verder landinwaarts.

(5) Loango, op 4°30′ Z.Br., in de vroegere Franse Congo.

(6) Een loge of factorij is een versterkt handelskantoor met pakhuizen en dergelijke, op een vreemde kust.

(7) Bedoeld wordt: het zijn lieden zonder veel geld.

January, anno 1625

2 dito. Ontrent den middach sijn wij van den houck van de Padron t'seyl gegaen; setten het wederom savonts, noch binnen d'Oude Padron sijnde [146]

3 dito. Smergens sijn wij wederom onder seyl gegaen met een landelijcke wint; doch was den geheelen dach ende nacht meest stille.

4 dito. Is het noch den geheelen dach stille geweest; de stroom uyt de raviere van Congo 〈die wel 20 mijlen in zee loopt〉 dreeff ofte transporteerde ons om de n.west in zee.

5 dito. Noch de stilte continueerende, de stroom ons drijvende, sooals wij bemercken conde, om de w.n.w.; polushoochte was 5 graden, 25 minuten. Ick gisten ons van de wal te sijn ontrent de 25 mijlen; alwaer wij noch troubel ofte dick water hadde uyt de raviere van Congo, derhalven vrij wat strooms om de n.w.; snachts begont uyt de suydelijcker hant te coelen. Doende ons cours n.o. omt lant wederom aen boorte seylen, alsoo de stroom 〈gelijck vooren verhaelt is〉 ons vant lant getranspoort hadden.

6 dito. De wint uyt de suydelijcker hant, doende ons cours n.o. ten o.; 〈26〉 polushoochte was 4 graden, 53 minuten. Ontrent s.wester son werden wij het lant siende; vierpen savonts gront op 35 vadem, slickgront, buyten de wal ontrent sijnde 3½ mijl. Vier glasen int eerste quartier uytwesende, quaemen ten ancker buyten lant 1½ mijl, alwaer diep was 11 vadem slickgront. Ontrent middernacht bejegende ons een travade van harde regen ende wint, duerde bijnae een heel uuer lanck.

7 dito. Daer noch aen ancker gelegen.

8 dito. Savonts quamen onse sloepen van Louange, medebrengende eenige verversingh, soo hoenders, bonanses ende limonen, alsoo daer anders geen verversing te becoomen en was. Met een van de voorszeghte sloepen quam aen boort Willem Jansz., commys ofte coopman, residerende in Louvange; versocht eenige negros met wat cargasoens dat wij in de schepen hadden; sulcx dat hem mede gegeven werden 14 negros, waeronder dat eene jongen was tot dienst vant huys ofte logie. Het lant van Louwange is hoochachtich, verthoonen hem twe bosges geboomte, yder lanck ontrent een schiplengte; soot hem verthoont, wesende op de vier graden ende een halff. Op de voorszeghte hoochte dwers aen lant, verthoonen hem noch twe bosges geboomte, het langste lanck ¼ van een mijl; [147] bijsuyden de voorszeghte bosges sijn twe heuvelges gelegen, rontachtich, dat de Portugesen noemen Vrouweborsten; sijn heuvelen soo bewasschen van geboomte; ontren ½ mijl bijnoorden de voorszeghte borsten is een bosge gelegen, lanck ontrent twe scheepslengte, soot hem verthoont uyt schip te syen; welck bosge hem uytsteeckt boven alle andere geboomte daer ontrent; welck genaemt wort van de Portugesen het fort van Palamele.

10 dito. Sijn wij onder seyl gegaen om ons reys te vervorderen om de 〈26v〉 noort; settent savonts op 8 vadem waters, ontrent 1½ mijl buyten de wal; is de gront clipachtich ofte steenachtich tusschen de raviere van Congo ende Caep Segundo gelegen op de hoochte van...., soodat men niet drooger moet setten als 15 vadem ofte men is vuyle gront onderworpen; als men op 13 vadem leyt, soo leyt men ontrent 2 mijlen buyten de wal.

11 dito. Smergens weder onder seyl gegaen, savonts wederom geset op 17 vadem, steckgront.

12 dito. Smergens wederom onder seyl gegaen, de wint s.o.; polushoochte was 3 graden, 44 minuten; savonts wederom geset.

13 dito. Smergens wederom onder seyl gegaen; polushoochte was smiddaechs 3 graden, 36 minuten; waren smergens voor de bocht van Majombe alwaer wij oock een logie hebben〉, gelegen op de 3 graden, 20 minuten; de voorszeghte bocht, van de eene houck tot d'ander, is groot ontrent 8 à 9 mijlen; in de bocht ist op veel plaetse laegh lant, van de suythouck leggen eenige clipgens; het lant bijnoorden de voorszeghte bocht is berchachtich, hier ende daer bewassen met geboomte, derhalven is dobbel lant op veel plaetsen; is daer ontrent diep, langs de cust derhalven voor de bocht, 20 à 23 vadem, meest slijckgront, ontrent buyten de wal 2½ mijl.

14 dito. Smiddaechs ons ancker gelicht ende onder seyl gegaen, ons bevinde[nde] op de hoochte van 3 graden, 15 minuten suyderbrete.

15 dito. Smiddaechs sijn wij wederom onder seyl gegaen, hielent soo laverende over ende weer 〈de wint s. met een dichte coelt〉, 〈27〉 verwachtende de vice-admirael die wij meende dat bovenwint ofte bijsuyden van ons was; doch was [148] snachts verbij ons gepasseert alsoo wijt savonts anckerde ende hij niet.

16 dito. Smergens onder seyl gegaen, doende het seyn van den raedt aen boort te hebben; werde geresolveert savonts ons cours te setten om Anabon te beseylen, naementlijck west in 〈van de twe graden aff〉 tot ontrent 20 mijlen buyten lant zijnde, in de vaste winden; setten ons cours alsdan n.n.w. in tot op de hoochte vant voorszeghte eylant, alsdan w. in om alsoo bequamelijck het eylant te beseylen. Doch hadde Maerten den Ouden met sijn jacht ontrent op de hoochte van 2 graden op de cust van Angola laten leggen, om aldaer te verwachten den vice-admirael, ende soo hij in de tijdt van drye dagen hem niet en verscheen ofte gewaer wert, dat hij alsdan ons soude volgen naert eylant Anabon.

17 dito. Ons bevinde op de hoochte van eene graet, 57 minuten, settende ons cours n.w. in tot savonts toe, om alsoo de hoochte te becoomen vant voorszeghte eylant.

18 dito. De wint s.w. ten w. ende w.s.w.; seylden soo hooch als wij conden; polushoochte was smiddaechs eene graet, 48 minuten. Ick giste ons buyten lant 37 à 38 mijlen, te weten het lant van Angola op de twe graden gelegen.

19 dito. Smergens sagen wij Anabon n. ten w. van ons, ontrent 5 mijlen; sulcx dat het eylant in de caerten qualijck geleyt is in longitudo, alsoo het voorszeghte eylant op de hoochte van 2 graden op de cust van Angola aff te meten is, buyten de voorszeghte cust leggende 72 mijlen Hollants; welcke wegh te lanck is 22 mijlen, sulcx dat het voorszeghte eylant naer mijn beduncken ende observatie niet veerder buyten de cust van Angola gelegen is, naementlijck op de hoochte van 2 graden, als 50 mijlen Hollants; derhalven is de rede gelegen aen de n.oostsijde vant eylant ende dat op de hoochte van eene graet, 22 minuten suyderbrete; alwaer wij dito savonts arriveerde.

23 dito. Is ons jacht de Zeeridder daer gearriveert, seggende den vice- 〈27v〉 admirael niet vernoomen te hebbe, alsoo hij vier dagen hem legge wachten hadde op de cust van Angola.

24 dito. Is de vice-admirael voorszeght bij ons gearriveert, coomende van de cust van Angola. [149]

27 dito. Bejegende ons een travade, de wint uyt den oosten, sulcx dat de vice-admirael sijn tou brack.

31 dito. Cregen wij een harde travaden van regen ende wint uyt de oostelijcker handt, soodat het schip Gelderlant nevens het jacht de Meremin ende de sloep de Haes gront affdreven; alsoot daer steyl is, steenachtige gront, sulckx dat wij wat schade leden aen onse touwen. De governeur vant lant thoonde ons alle vrintschap sulcx dat wij daer ontrent 104 varckens handelden voor een cleyne waerdije, mitsgaders een goede quantiteyt appelen, lamoenen ende bonanses.

Januari, anno 1625

2 dito. Omtrent de middag zijn wij van de hoek van de Padron te zeil gegaan; zetten het wederom ‘s avonds, waren noch binnen d' Oude Padron. [146]

3 dito. ‘s Morgens zijn wij wederom onder zeil gegaan met een landelijke wind; doch was de gehelen dag en nacht meest stil.

4 dito. Is het noch de gehelen dag stil geweest; de stroom uit de rivier van Congo 〈die wel 20 mijlen in zee loopt〉 dreef of transporteerde ons om de noordwest in zee.

5 dito. Noch de stilte continuerende, de stroom ons dreef zoals wij bemerken konden om de W.N.W; Poolshoogte was 5 graden, 25 minuten. Ik giste ons van de wal te zijn omtrent de 25 mijlen; alwaar wij noch troebel of dik water hadden uit de rivier van Congo, derhalve vrij wat stroom om de N.W; ‘s nachts begon het uit de zuid hard te waaien. Doen onze koers N.O. om het land wederom aan boord zeilen, alzo de stroom 〈gelijk voor verhaald is〉 ons van het land getransporteerd had.

6 dito. De wind uit de zuidelijker hand doen onze koers N.O. ten O.; 〈26〉(1) Poolshoogte was 4 graden, 53 minuten. Omtrent Zuidwesterzon begonnen wij het land te zien; wierpen ‘s avonds grond op 35 vadem, slijkgrond, buiten de wal omtrent was het 3½ mijl. Vier glazen in het eerste kwartier uitwijzend en kwamen ten anker buiten het land 1½ mijl, alwaar het diep was 11 vadem slijkgrond. Omtrent middernacht bejegende ons een hevige bui van harde regen en wind, duurde bijna een heel uur lang.

7 dito. Daar noch aan anker gelegen.

8 dito. ‘s Avonds kwamen onze sloepen van Louange, medebrengend enige verversing, zo hoenders, bananen en limoenen alzo daar anders geen verversing te bekomen was. Met een van de voornoemde sloepen kwam aan boord Willem Jansz., commies of koopman, residerende in Louvange; verzocht enige negros met wat lading dat wij in de schepen hadden; zulks dat hem meegegeven werden 14 negros, waaronder dat de ene jongen was tot dienst van het huis of logies. Het land van Louange is wat hoog en vertonen zich twee bosjes geboomte, elk lang omtrent een schiplengte; zo het zich vertoont was het op de vier graden en een half. Op de voornoemde hoogte dwars aan land, vertonen zich noch twee bosjes geboomte, het langste lang ¼ van een mijl; [147] bezuiden de voornoemde bosjes zijn twee heuveltjes gelegen, rondachtig, dat de Portugezen noemen Vrouwenborsten; zijn heuvels zo begroeid van geboomte; omtrent ½ mijl benoorden de voornoemde borsten is een bosje gelegen, lang omtrent twee scheepslengte, zo het zich vertoont uit het schip te zien; welk bosje zich uitsteekt boven alle andere geboomte daar omtrent; die genaamd wort van de Portugezen het fort van Palamele.

10 dito. Zijn wij onder zeil gegaan om onze reis te bevorderen om de 〈26v〉 noord; zetten het ‘s avonds op 8 vadem waters, omtrent 1½ mijl buiten de wal; is de grond klipachtig of steenachtig tussen de rivier van Congo en Kaap Segundo (1) gelegen op de hoogte van...., zodat men niet droger moet zetten dan 15 vadem of men is aan vuile grond onderworpen; als men op 13 vadem ligt, zo ligt men omtrent 2 mijlen buiten de wal.

11 dito. ‘s Morgens weder onder zeil gegaan, ‘s avonds wederom gezet op 17 vadem, steekgrond.

12 dito. ‘s Morgens wederom onder zeil gegaan, de wind Z.O.; Poolshoogte was 3 graden, 44 minuten; ‘s avonds wederom gezet.

13 dito. ‘s morgens wederom onder zeil gegaan; Poolshoogte was ‘s middags 3 graden, 36 minuten; waren ‘s morgens voor de bocht van Majombe (2) alwaar wij ook een loge hebben〉, gelegen op de 3 graden, 20 minuten; de voornoemde bocht, van de ene hoek tot de ander is groot omtrent 8 à 9 mijlen; in de bocht is het op veel plaatsen laag land, van de zuidhoek liggen enige klipjes; het land benoorden de voornoemde bocht is bergachtig, hier en daar begroeid met geboomte, derhalve is het dubbel land op veel plaatsen; is daar omtrent diep, langs de kust derhalve voor de bocht, 20 à 23 vadem, meest slijkgrond, omtrent buiten de wal 2½ mijl.

14 dito. ‘s Middags ons anker gelicht en onder zeil gegaan, bevonden ons op de hoogte van 3 graden, 15 minuten zuiderbreedte.

15 dito. ’s Middags zijn wij wederom onder zeil gegaan, hielden het zo laverende over en weer 〈de wind Z. met een dichte wind〉, 〈27〉 verwachten de viceadmiraal die wij meende dat bovenwind of bezuiden van ons was; doch was [148] ‘s nachts voorbij ons gepasseerd alzo wij ‘s avonds ankerde en hij niet.

16 dito. ‘s Morgens onder zeil gegaan, doen het sein van de aan aan boord te hebben; werd besloten ‘s avonds onze koers te zetten om Anabon (3) te bezeilen, namelijk west in 〈van de twee graden af〉 tot omtrent we 20 mijlen buiten land zijn in de vaste winden; zetten onze koers alsdan N.N.W in tot op de hoogte van het voornoemde eiland, alsdan W. in om alzo bekwaam het eiland te bezeilen. Doch had Maerten de Ouden met zijn jacht omtrent op de hoogte van 2 graden op de kust van Angola laten liggen om aldaar te verwachten de viceadmiraal en zo hij in de tijd van drie dagen hem niet verscheen of gewaar werd dat hij alsdan ons zou volgen naar het eiland Anabon.

17 dito. Ee bevonden ons op de hoogte van een graad, 57 minuten, zetten onze koers N.W in tot ‘s avonds toe, om alzo de hoogte te bekomen van het voornoemde eiland.

18 dito. De wind Z.W. ten W. en W.Z.W.; zeilden zo hoog als wij konden; Poolshoogte was ‘s middags een graad, 48 minuten. Ik giste ons buten het land 37 à 38 mijlen, te weten het land van Angola op de twee graden gelegen.

19 dito. ‘s Morgens sagen wij Anabon N. ten W. van ons, omtrent 5 mijlen; zulks dat het eiland in de kaarten kwalijk gelegd is in longitude, alzo het voornoemde eiland op de hoogte van 2 graden op de kust van Angola af te meten is, buiten de voornoemde kust ligt 72 mijlen Hollands; welke weg te lang is 22 mijlen, zulks dat het voornoemde eiland naar mijn bedunken en observatie niet verder buiten de kust van Angola gelegen is, namelijk op de hoogte van 2 graden, als 50 mijlen Hollands; derhalve is de rede gelegen aan de noordoostzijde van het eiland en dat op de hoogte van een graad, 22 minuten zuiderbreedte; alwaar wij dito ‘s avonds arriveerde.

23 dito. Is ons jacht de Zeeridder (”Seejager’) daar gearriveerd en zei de〈27v〉 viceadmiraal niet vernomen te hebben, alzo hij vier dagen op hem had liggen te wachten op de kust van Angola.

24 dito. Is de viceadmiraal voorzegt bij ons gearriveerd, kwam van de kust van Angola. [149]

27 dito. Bejegende ons een hevige bui, de wind uit de oosten, zulks dat de viceadmiraal zijn touw brak.

31 dito. Kregen wij een harde hevige bui van regen en wind uit de oostelijke hand, zodat het schip Gelderlant nevens het jacht de Meremin en de sloep de Haes van de grond afdreven; alzo het daar steil is, steenachtige grond, zulks dat wij wat schade leden aan onze touwen. De gouverneur van het land toonde ons alle vriendschap zulks dat wij daar omtrent 104 varkens handelden voor een kleine waarde, mitsgaders een goede hoeveelheid appels, limoenen en bananen.

(1) Op 3°35′ Z.Br.

(2) De baai van Majumba, op 3°19′ Z.Br.

(3) Annobom, een eiland in de Golf van Guinee.

February, anno 1625

2 dito. Sijn wij van Anabon t'seyl gegaen met een travade uyt den s.oosten, daernae van den o. ende n.o. met harde wint ende regen; doende ons cours vooreerst s.s.w. om suyt te winnen; het voorszeghte eylant peylden wij savonts van ons n. ten o. ende n.n.o., ontrent 8 mijlen.

3 dito. Was het den gehelen dach heel stil, savonts quam een coeltge uyt de suydelijcker hant; dat etmael geseylt 10 mijlen, doende ons cours w. ten s.

4 dito. De wint s.s.o., snachts wast heel stil; polushoochte 2 graden, 28 minuten.

5 dito. Wast meest den geheelen dach stil; polushoochte was 2 graden, 42 minuten; snachts liep de wint naert westen met een travade regen sonder wint.

6 dito. De wint van de s.w. met een tamelijcke coelt; ons ganck nemende 〈28〉 om de w.n.weste.

7 dito. Wast voor de middach meest stil, naer de middach de wint s. ten w. ende s.s.west met een tamelijcke coelt; polushoochte was 2 graden, 28 minuten; dat etmael vertiert ontrent de 7 mijlen, w.n.w. behouden; snachts was de wint meest van de w.n.w.

8 dito. De wint s. ende s.s.w.; polushoochte was 2 graden; dat etmael geseylt 18 mijlen, w.n.w. behouden.

9 dito. De wint als vooren, met een tamelijcke coelt; dat etmael geseylt 19 mijlen, w. ende w. ten s. behouden; polushoochte was 2 graden, 13 minuten; bevonden dat ons de stroom meer om de suyt als om de noort transporteerde.

10 dito. De wint als vooren, dat etmael geseylt 20 mijlen, w. ten s. ende w.s.w. behouden; polushoochte was 2 graden, 20 minuten.

11 dito. De wint s.s.o., daernaer s.; dat etmael geseylt 18 [150] mijlen, s.w. ten w. behouden; polushoochte was 2 graden, 40 minuten. Bevonden de stroom om de suyt te gaen, uytwijsende de observatie van de hoochte; doch de drye maenden maert, april ende meyn heeft men de stroomen onder de Linie, ofte van Cabo de Lopogonsalves langs de custe van Angola meest om de suydt; sulcx dat de Portugesen in de voorszeghte drye maenden met eenighe lichte schepen langs de custe van Angola opcomen, willende naer Louanda, nemende hen cours vant eylant St. Thome aff buytent gesicht van Cabo de Lopogonsalves, om bevrijt te sijn voor eenige Hollantsche scheepen ofte anders; loopen gemeenelijck het eylant Anabon int gesicht, sulcx dat sij somwijlen daer ververschen; nemende vandaer haer cours naer de custe van Angola, doch en coomen niet te landt onder de 2½ ofte 3 graden, alsoo men de stroomen ende travaden in de voorszeghte 3 maenden tot sijn favoer heeft - sulcx dat men wel om de suyt can geraecken.

12 dito. De wint als vooren; dat etmael geseylt 20 mijlen, w.s.w. behouden; 〈28v〉 polushoochte was 2 graden, 50 minuten; snachts hadden wij een weynich travade van wint en blicxem.

13 dito. De wint van de s.o. ende s.s.o.; dat etmael geseylt 23 mijlen; polushoochte was 3 graden, 30 minuten.

14 dito. De wint s.o., ons cours doende s.w. ten w.; polushoochte was 4 graden; dat etmael geseylt 23 mijlen.

15 dito. De wint als vooren, ons cours doende s.w.; dat etmael geseylt 24 mijlen; polushoochte was 4 graden, 50 minuten.

16 dito. De wint als vooren, polushoochte 5 graden, 58 minuten; dat etmael geseylt 25 mijlen, cours s.w. ten w.

17 dito. De wint van den s.o. ten o. met een dichte coelte; dat etmael geseylt 26 mijlen, cours als vooren.

18 dito. De wint als vooren, polushoochte 8 graden, 15 minuten; dat etmael geseylt 26 mijlen, cours als vooren.

19 dito. De wint noch continueerende, namelijck s.o. ten o. ende o.s.o.; polushoochte was 9 graden, 14 minuten; dat etmael geseylt 29 mijlen, cours s.w. ten w.

20 dito. Wint als vooren, polushoochte was 10 graden, 10 minuten; dat etmael geseylt 32 mijlen, cours als vooren; savonts passeerde ons overt hooft de son om de noort voor de vierde mael.

21 dito. De wint noch van de o.s.o.; polushoochte was 11 [151] graden, 15 minuten; dat etmael geseylt 27 mijlen, cours s.w. ten w.

22 dito. De wint o. ten s., cours als vooren; dat etmael geseylt 26 mijlen; polushoochte was 12 graden, alwaer wij peylden 6 graden wassende noortoosteringh. Ick gisten ons bijoosten Cabo St. Augustijn 241 mijlen, w. ten n. van ons.

23 dito. De wint o.n.o., polushoochte was 12 graden, 52 minuten; dat etmael 〈29〉 geseylt 25 mijlen, cours als vooren.

24 dito. Wint als vooren, maer was den geheelen dach ende nacht stilachtych, sulcx dat wij over de 14 mijlen niet en seylden in dat etmael; polushoochte was 13 graden, 10 minuten; snachts was de wint variabel met stilte. Het blijckt door de experientie dat het altijt voor de son meerder coelte is dan affter; gemerckt ick sulcx diversche reysen bevonden hebbe, alsoo wij continueelijck een dichte coelte hadden van dat de son ontrent 4 à 5 graden bijsuyden van ons was; maer soo haest als hij ons gepasseert was bijnoorden van ons, hadden wij een dach ofte twe stilte, de dagen daernae een tamelijck coeltge.

25 dito. De wint als vooren, met een tamelijck coelte, ons cours doende s.w. ten w.; dat etmael geseylt 14 mijlen; polushoochte was 13 graden, 30 minuten; alwaer wij peylden 7½ graet noortoosteringh; derhalven gisten ick mij van de cust van Brasyl, naemelijck Porto Seguro ofte St. Cruys 242 mijlen, w. ende w. ten s. van ons.

26 dito. Wast meest stilachtich, doch altemet een dichte coelt; de wint n.o. ten o.; polushoochte was 14 graden, 18 minuten, alwaer wij peylden 7 graden, 40 minuten noortoosteringh; dat etmael geseylt 26 mijlen.

27 dito. De wint als vooren, polushoochte 15 graden, 2 minuten; dat etmael geseylt 17 mijlen, cours als vooren.

28 dito. Windt als vooren, met een tamelijcke coeltge; naermiddaechs stil; polushoochte was 15 graden, 22 minuten.

Februari anno 1625

2 dito. Zijn wij van Anabon te zeil gegaan met een hevige bui uit het zuidoosten, daarna van het O. en N.O. met harde wind en regen; doen onzes koers vooreerst Z.Z.W. om zuid te winnen; het voornoemde eiland peilden wij ‘s avonds van ons N. ten O. en N. N.O., omtrent 8 mijlen.

3 dito. Was het de gehele dag heel stil, ‘s avonds kwam een windje uit de zuidelijke hand; dat etmaal gezeild 10 mijlen, doen onze koers W. ten Z.

4 dito. De wind Z.Z.O., ‘s nachts was het heel stil; Poolshoogte 2 graden, 28 minuten.

5 dito. Wast meest de gehelen dag stil; Poolshoogte was 2 graden, 42 minuten; ‘s nachts liep de wind naar het westen met een hevige bui regen zonder wind.

6 dito. De wind van de Z.W. met een tamelijke wind; namen onze gang 〈28〉 om de W.N.West

7 dito. Wast voor de middag meest stil, naar de middag de wind Z. ten W. en Z.Z.West met een tamelijke wind; Poolshoogte was 2 graden, 28 minuten; dat etmaal gegaan omtrent de 7 mijlen, W.N.W behouden; ‘s nachts was de wind meest van de W.N.W

8 dito. De wind Z. en Z.Z.W.; Poolshoogte was 2 graden; dat etmaal gezeild 18 mijlen, W.N.W behouden.

9 dito. De wind als voren, met een tamelijke wind; dat etmaal gezeild 19 mijlen, W. en W. ten Z. behouden; Poolshoogte was 2 graden, 13 minuten; bevonden dat ons de stroom meer om de zuid als om de noord transporteerde.

10 dito. De wind als voren, dat etmaal gezeild 20 mijlen, W. ten Z. en W.Z.W. behouden; Poolshoogte was 2 graden, 20 minuten.

11 dito. De wind Z.Z.O., daarna Z.; dat etmaal gezeild 18 [150] mijlen, Z.W. ten W. behouden; Poolshoogte was 2 graden, 40 minuten. Bevonden de stroom om de zuid te gaan wat uitwees de observatie van de hoogte; doch de drie maanden maart, april en mei heeft men de stromen onder de Linie of van Kaap de Lopogonsalves (1) langs de kust van Angola meest om de zuid; zulks dat de Portugezen in de voornoemde drie maanden met enige lichte schepen langs de kust van Angola opkomen, willen naar Louanda, nemen hun koers van het eiland St. Thome (2) af buiten het gezicht van Kaap de Lopogonsalves, om bevrijd te zijn van enige Hollandse schepen of anders; lopen gewoonlijk het eiland Anabon in het gezicht, zulks dat zij soms daar verversen; nemen vandaar hun koers naar de kust van Angola, doch komen niet te land onder de 2½ of 3 graden, alzo men de stromen en hevige buien in de voornoemde 3 maanden tot zijn gunst heeft - zulks dat men wel om de zuid kan geraken.

12 dito. De wind als voren; dat etmaal gezeild 20 mijlen, W.Z.W. behouden; 〈28v〉 Poolshoogte was 2 graden, 50 minuten; ‘s nachts hadden wij een weinig hevige buien van wind en bliksem.

13 dito. De wind van de Z.O. en Z.Z.O.; dat etmaal gezeild 23 mijlen; Poolshoogte was 3 graden, 30 minuten.

14 dito. De wind Z.O., ons koers doende Z.W. ten W.; Poolshoogte was 4 graden; dat etmaal gezeild 23 mijlen.

15 dito. De wind als voren, ons koers doende Z.W.; dat etmaal gezeild 24 mijlen; Poolshoogte was 4 graden, 50 minuten.

16 dito. De wind als voren, Poolshoogte 5 graden, 58 minuten; dat etmaal gezeild 25 mijlen, koers Z.W. ten W.

17 dito. De wind van de Z.O. ten O. met een dichte wind; dat etmaal gezeild 26 mijlen, koers als voren.

18 dito. De wind als voren, Poolshoogte 8 graden, 15 minuten; dat etmaal gezeild 26 mijlen, koers als voren.

19 dito. De wind noch continuerende, namelijk Z.O. ten O. en O.Z.O.; Poolshoogte was 9 graden, 14 minuten; dat etmaal gezeild 29 mijlen, koers Z.W. ten W.

20 dito. Wind als voren, Poolshoogte was 10 graden, 10 minuten; dat etmaal gezeild 32 mijlen, koers als voren; ‘s avonds passeerde ons over het hoofd de zon om de noord voor de vierde maal.

21 dito. De wind noch van de O.Z.O.; Poolshoogte was 11 [151] graden, 15 minuten; dat etmaal gezeild 27 mijlen, koers Z.W. ten W.

22 dito. De wind O. ten Z., koers als voren; dat etmaal gezeild 26 mijlen; Poolshoogte was 12 graden, alwaar wij peilden 6 graden wassende noordoostering. Ik giste ons beoosten Kaap St. Augustijn 241 mijlen, W. ten N. van ons.

23 dito. De wind O.N.O., Poolshoogte was 12 graden, 52 minuten; dat etmaal 〈29〉 gezeild 25 mijlen, koers als voren.

24 dito. Wind als voren, maar was de gehelen dag en nacht stilletjes, zulks dat wij over de 14 mijlen niet zeilden in dat etmaal; Poolshoogte was 13 graden, 10 minuten; ‘s nachts was de wind variabel met stilte. Het blijkt door de ervaring dat het altijd voor de zon meerder waait dan erachter; gemerkt ik zulks diverse keren bevonden heb, alzo wij continu een dichte wind hadden van dat de zon omtrent 4 à 5 graden bezuiden van ons was; maar zo gauw als hij ons gepasseerd was benoorden van ons hadden wij een dag of twee stilte, de dagen daarna een tamelijk windje.

25 dito. De wind als voren, met een tamelijke wind. Doen onze Z.W. ten W.; dat etmaal gezeild 14 mijlen; Poolshoogte was 13 graden, 30 minuten; alwaar wij peilden 7½ graad noordoostering; derhalve giste ik mij van de kust van Brazilië, namelijk Porto Seguro of St. Cruys 2(3) 42 mijlen, W. en W. ten Z. van ons.

26 dito. Wast meest stilletjes, doch altemet een dichte wind; de wind N.O. ten O.; Poolshoogte was 14 graden, 18 minuten, alwaar wij peilden 7 graden, 40 minuten noordoostering; dat etmaal gezeild 26 mijlen.

27 dito. De wind als voren, Poolshoogte 15 graden, 2 minuten; dat etmaal gezeild 17 mijlen, koers als voren.

28 dito. Wind als voren, met een tamelijk windje; namiddag stil; Poolshoogte was 15 graden, 22 minuten.

(1) Kaap Lopo Gonçalves, op 0°40′ Z.Br. aan de Golf van Guinee.

(2) Eiland ten noorden van Annobom.

(3) Twee afzonderlijke baaien aan de Braziliaanse kust: Porto Seguro op 16°27′ Z.Br., St. Cruys (tegenwoordig Baia Cabrália geheten) op 16°13′ Z.Br.

Primo marty, anno 1625

〈29v〉 De windt meest uyt de oostelijcker handt, met kaeckyck weer; polushoogte was 16 graden, 41 minuten; setten ons cours smiddaechs s.w. in.

2 dito. De windt variabel, doch meest van den oostelijcker handt; dit etmael geseylt 27 mijlen; doende ons cours s.w. ende [152] s.w. ten w.; polushooghte was 17 graden, 51 minuten; alwaer wij savonts peylden 12¼ graden noortoosteringhe. Derhalven was mijn gissingh van de cust van Brasyl 137 mijlen, naemelijck van Spirito Sancto, leggende van ons w. ten z.

3 dito. Wint als vooren, polushoogte was 19 graden, 7 minuten; dito vergaerden den raedt in ons schip, werde geresolveert Spirito Sancto vooreerst aen te doen, sulcx dat wij ons cours savonts w. ten s. ende w.s.w. [instelden]; snachts was het ongestadich weer van buyen ende kaecken.

4 dito. Smergens de wint n.o., naermiddach o. met kaeckyck weer; polushooghte was 19 graden, 31 minuten; ons cours doende als vooren. Dito varckende wij onse scheepen ende maeckten se schoon tusschen wint ende water.

5 dito. De wint meest van de oost ende oost-ten-noorden; polushooghte was 19 graden, 39 minuten.

6 dito. De windt als vooren; dat etmael geseylt 24 mijlen; polushooghte was 19 graden, 37 minuten; alwaer wij smergens peylden, van gelijcke savonts, 14¼ graden oosteringh. Mijn gissingh was dat de ravier van Spirito Sancto ontrent westten-zuyden van ons lagh, ontrent 50 mijlen.

7 dito. De wint variabel, somwijlen reegen, doch meest uyt de westelijcker hant; dit etmael geseylt 22 mijlen; polushooghte was 19 graden, 23 minuten; alwaer wij bevonden 14½ graden affwijckingh.

8 dito. De wint west; dit etmael geseylt 23 mijlen; polushooghte was 19 graden, 45 minuten. Ick gisten ons noch 8 mijlen buyten de wal, naementlijck Spirito Sancto.

9 dito. Smergens in den dageraert werden wij het lant gewaer, daervan 〈30〉 wesende ontrent 3 ofte 4 mijlen; sulcx dat wij vervielen 6 à 7 mijlen bijnoorden Spirito Sancto, alwaer het diep was 20 vadem stickgront; 5 à 6 mijlen in zee bevonden wijt diep 27 vadem, steenachtige grondt. Het voorlandt is daer laeghachtich, maer het binnelant is hooghachtich. Dito vergaerden den raedt in ons schip, stellende ordre vant inseylen van Spirito Sancto. Bij het voorszeghte landt sijnde quam de wint van de s.o., sulcx dat wij benedengaets waren; polushooghte was 19 graden, 51 minuten.

10 dito. De wint noch continueerende van de s.oosten; doch bevonden de stroom om de suyt ginck, sulcx dat wij smergens den bergh, genaemt Meester de Alvaro w.n.w. van ons hadden; [153] maer dewijl de wint landelijck was, en conden wij de ravier van Spirito Sancto dien dach niet beseylen.

11 dito. De wint van de s.w., sulcx dat wij tegens den avondt in de voorszeghte ravier van Spirito Sancto arriveerden; alwaer wij op het drooghste diep vonden 18 voet water, sijnde ontrent stijff halff vloet.

12 dito. Smergens sijn wij onder seyl gegaen naer het dorp van Sprito Sancto, alwaer wij quamen ontrent den middach; sulcx dat wij landen met al ons macht, naementlijck 250 man, soo soldaten als bootsgesellen, meest al moskettiers - om het dorp Spirito Sancto te incorporeren. Soo als wij int marcheeren waren, coomende ontrent boven, daer de Portugesen haer sterck gemaeckt hadden ofte onthielden - losten een metalen stuck op ons, soo haest alsij ons begaen conden; welck stuck schoot ontrent 14 lb. Ijsers. Flanckeerende langgers de wegh daer wij op quamen gemarchert, soo haest als de schoot vant stuck gegaen was, werdender veel pijlen ende eenige roors ofte moskets op ons geschooten; mitsgaders uyt een huys, daer wij bij stonden, werden met heet water uyt de vensters ende anders gegooten. Die vant dorp vielen middelertijt uyt, soo datter eenige van d'onse gequest werde van het geschiet van de Bresilianen, die hier ende daer in de ruychte laegen. Sulcx wij 〈30v〉 resolveerde wederom aff te trecken 〈alsoo de courage van ons volck wegh was〉; welck ick capiteyn Vonck belaste, dat hij met het volck soude afftrecken ende dat met ordre, - maer geschiede met een groote disordre, sulcx datter van de onse ontrent de 80 gequest werde ende 7en doot.

13 dito. Resolveerden wij twe jachten, twe sloepen met twe groote scheepsboots de ravier opwaerts aen te stieren, onder het commandement van de schout-bij-nacht, - te vernemen ofter geen scheepen ofte barcken gevlucht en waren; doch en vonden anders niet als een barck ofte carvellon, daer de soon van de gouverneur van Rio de Genero door faute van wint daerin gecoomen was, alsoo hij naer de bahya toe wilde, te assisteren eenen Don Francisco die de bahya beleegert hadde. [154]

Wij vonden in de voorszeghte barck anders niet dan 2 kisten suyckers ende 2 suyckerkisten met marmeladen, derhalven een weynich provisie.

14 dito. Werde een van onse scheepsbooten verrast ofte overvallen van drye groote canoys, die de voorszeghte soon van de gouverneur van Rio de Genero met hem gebracht hadde; in welcke canoys waren ontrent 180 gewapende mannen, soo Portugesen als Bresilianen; sulck dat se onse boot overvielen, gelijck geseyt is; daerin was 19 man, waerover commandeerde schipper Maerten Coornne den Oude, die met den eersten van de viandt geschooten werde, ende het resterende volck meest al doot geslagen, soo ick conne vernemen hebbe.

15 dito. Is de schout-bij-nacht met de voorszeghte jachten wederom bij ons gecoomen, reporterende wat hem wedervaren was.

17 dito. Sijn wij een weynich vant dorp aff gaen leggen, ontrent een roerschoot.

18 dito. Waren wij geresolveert omt seylt te gaen, doch mosten het wederom setten bij een bergh, genaemt het Suycker-Broot, ontrent een gootelinghschoot van het voorszeghte dorp.

20 dito. Smergens gingen wij t'seyl, sulcx dat wij voor Vilge Velge quamen, 〈31〉 alwaer wij het anckerde.

21 dito. Ontrent de clock thyen uuren gingen wij onder seyl, met dat het water begonst te wassen; doch diepten het gat met onse schuyten over ende weer, vonden een kil bij de suytwal uyt, daer het diep was 21 voeten met laegh water; buyten de kil dwars over daer wij ingecoomen waren, en bevonden wij doentertijdt niet meer als 14 voet waters. De voorszeghte kil kan men bequamelijck uyt en in seylen met een open windt, alsoo hij niet als te wijdt en is; het water valt er ontrent met een dagelijckx tije 5 à 6 voeten op ende neer - met een springhstroom 8 voeten; een s.weste ende n.ooste maen maeckt het daer vol zee, soo ick best hebbe conne bemercken. Het voorszeghte dorp Spirito Sancto leyt ontrent een mijl van de mont van de ravier; de ravier streckt tot het dorp toe wel soo westelijck als w. ten suyden; de mont van de ravier is ontrent wijt twe roerschooten. Ontrent een steenwerpte van de suytwal leyt een clip boven water, ende eenige onder water aen de westsijde - ick seg aen de oostsijde - ontrent een schiplengte daer aff. [154]

[155] Derhalven is de voorszeghte ravier gelegen onder de 20 graden, 8 minuten suyderbreete.

22 dito. De wint variabel met regen; wierpen savonts gront aen de suytcant van de Abrolges, sooals ick presumeer; alwaer diep was 45 vadem, coraelgront gemengt met groff sant. Ick giste ons ontrent buyten het vaste lant van Brasyl 26 à 27 mijlen, op de hooghte van 19 graden, 30 minuten; snachts wierpen wij diversche reyse, bevonden diep te sijn 43 à 44 vadem, gront als vooren.

23 dito. De wint meest uyt de noordelijcker handt, maer was stillekens; bevonden diep als vooren; niettegenstaende waren ontrent 7 mijlen om de n.ooste getransporteert.

24 dito. De wint n.n.o., sulcx dat wij om de oost liepen; gisten ons 〈31v〉 smiddaechs van de cust van Brasyl te sijn 37 mijlen; alwaer wij diep vonden 38, 39, oock 32 vadem, alsoot daer pittich was, gront als vooren; polushoogte was 19 graden, 44 minuten; savonts gisten ick ons buyten de wal 41 mijlen, conden geen gront werpen met 100 vaem lijns; alwaer wij peylden.... oosteringh.

25 dito. Windt als vooren, onse cours ofte ganck noch continueerde om de oost; wij gisten ons buyten de wal 46 mijlen; polushooghte was 20 graden.

26 dito ende 27. Wast meest stil, sulcx dat wij weynich vertierde; snachts quam het coeltge uyt de noordelijcker handt.

28 dito. De wint meest van de n. ten w. ende n.n.westen; polushooghte was 20 graden, 12 minuten; wij gisten ons buyten lant 72 mijlen.

29, 30 ende 31 dito. Wint als vooren, ons gangh neemende om de oost; de gissingh was buyten lant te sijn 104 mijlen; polushooghte was 19 graden, 56 minuten.

Eerste maart anno 1625

〈29v〉 De wind meest uit de oostelijke hand, met plotseling opkomende buien; poolshoogte was 16 graden, 41 minuten; zetten ons koers ‘s middags Z.W. in.

2 dito. De wind variabel, doch meest van de oostelijke hand; dit etmaal gezeild 27 mijlen; doen onze koers Z.W. en [152] Z.W. ten W.; poolshoogte was 17 graden, 51 minuten; alwaar wij ‘s avonds peilden 12¼ graden noordoostering. Derhalve was mijn gissing van de kust van Brazilië 137 mijlen, namelijk van Spirito Sancto, ligt van ons W. ten Z.

3 dito. Wind als voren, poolshoogte was 19 graden, 7 minuten; dito vergaderde de raad in ons schip, werd besloten Spirito Sancto vooreerst aan te doen, zulks dat wij onze koers ‘s avonds W. ten Z. en W.Z.W. instelde]; ‘s nachts was het ongestadig weer van buien en plotseling opkomende buien.

4 dito. ‘s Morgens de wind N.O., namiddag O. met plotseling opkomende buien; poolshoogte was 19 graden, 31 minuten; ons koers doende als voren. Dito varkende wij onze schepen en maakten ze schoon tussen wind en water. (1)

5 dito. De wind meest van de oost en oost-ten-noorden; poolshoogte was 19 graden, 39 minuten.

6 dito. De wind als voren; dat etmaal gezeild 24 mijlen; poolshoogte was 19 graden, 37 minuten; alwaar wij ‘s morgens peilden, dergelijke ‘s avonds, 14¼ graden oostering. Mijn gissing was dat de rivier van Spirito Sancto omtrent west ten-zuiden van ons lag omtrent 50 mijlen.

7 dito. De wind variabel, soms regen, doch meest uit de westelijke hand; dit etmaal gezeild 22 mijlen; poolshoogte was 19 graden, 23 minuten; alwaar wij bevonden 14½ graden afwijking.

8 dito. De wind west; dit etmaal gezeild 23 mijlen; poolshoogte was 19 graden, 45 minuten. Ik giste ons noch 8 mijlen buiten de wal, namelijk Spirito Sancto.

9 dito. ‘s Morgens in de dageraad werden wij het land gewaar, daarvan 〈30〉 waren omtrent 3 of 4 mijlen; zulks dat wij vervielen 6 à 7 mijlen benoorden Spirito Sancto, alwaar het diep was 20 vadem slikgrond; 5 à 6 mijlen in zee bevonden wij het diep 27 vadem, steenachtige grond. Het voorland is daar laagachtig, maar het binnenland is hoogachtig. Dito vergaderde de raad in ons schip, stelden orde van het inzeilen van Spirito Sancto. Bij het voornoemde land waren we en kwam de wind van de Z.O., zulks dat wij benedengaats waren; poolshoogte was 19 graden, 51 minuten.

10 dito. De wind noch continuerende van het zuidoosten; doch bevonden de stroom om de zuid ging, zulks dat wij ‘s morgens de berg, genaamd Meester de Alvaro W.N.W van ons hadden; [153] maar terwijl de wind landelijk was en konden wij de rivier van Spirito Sancto die dag niet bezeilen.

11 dito. De wind van de Z.W., zulks dat wij tegen de avond in de voornoemde rivier van Spirito Sancto arriveerden; alwaar wij op het droogste diep vonden 18 voet water, wat omtrent stijf halve vloed.

12 dito. ‘s Morgens zijn wij onder zeil gegaan naar het dorp van Sprito Sancto, alwaar wij kwamen omtrent de middag; zulks dat wij landen met al onze macht, namelijk 250 man, zo soldaten als bootsgezellen, meest al musketiers - om het dorp Spirito Sancto te inlijven. Toen wij in het marcheren waren en kwamen omtrent boven daar de Portugezen zich sterk gemaakt hadden of onthielden - losten een metalen stuk op ons zo gauw als ze ons begaan konden; welk stuk schoot omtrent 14 pond ijzer. Flankerende langs de weg daar wij op kwamen gemarcheerd en zo gauw als het schot van het stuk gegaan was werden er veel pijlen en enige roers of musketten op ons geschoten; mitsgaders uit een huis daar wij bij stonden, werden met heet water uit de vensters en anders gegoten. Die van het dorp vielen ondertussen uit zodat er enige van de onze gekwetst werden van het schieten van de Brazilianen die hier en daar in de ruigte lagen. Zulks wij 〈30v〉 besloten wederom af te trekken 〈alzo de moed van ons volk weg was〉; wat ik kapitein Vonck belaste dat hij met het volk zou terugtrekken en dat met orde, - maar geschiede met een grote wanorde, zulks dat er van de onze omtrent de 80 gekwetst werden en 7 gedood.

13 dito. Besloten wij twee jachten, twee sloepen met twee grote scheepsboots de rivier opwaarts aan te sturen onder het commando van de schout-bij-nacht, - te vernemen of er geen schepen of barken gevlucht waren; doch vonden niets anders dan een bark of karveel daar de zoon van de gouverneur van Rio de Genero door fout van wind daarin gekomen was, alzo hij naar de baai toe wilde te assisteren een Don Francisco die de baai belegerd had. [154] (1)

Wij vonden in de voornoemde bark niets anders dan 2 kisten suikers en 2 suikerkisten met marmelade, derhalve een weinig provisie.

14 dito. Werd een van onze scheepsboten verrast of overvallen van drie grote kano’ s die de voornoemde zoon van de gouverneur van Rio de Genero met hem gebracht had; in die kano’s waren omtrent 180 gewapende mannen, zo Portugezen als Brazilianen; zulk dat ze onze boot overvielen, gelijk gezegd is; daarin was 19 man, waarover commandeerde schipper Maerten Coornne de Oud, die met het eerste van de vijand geschoten werd en het resterende volk mees al dood geslagen, zo ik vernemen kon hebben.

15 dito. Is de schout-bij-nacht met de voornoemde jachten wederom bij ons gekomen, rapporteerde wat hem wedervaren was.

17 dito. Zijn wij een weinig van het dorp af gaan liggen, omtrent een roerschot.

18 dito. Waren wij besloten om te zeil te gaan, doch moesten het wederom zetten bij een berg, genaamd het Suiker-Brood, omtrent een goteling schot van het voornoemde dorp.

20 dito. ‘s Morgens gingen wij te zeil, zulks dat wij voor Vilge Velge kwamen, 〈31〉 alwaar wij het ankerde.

21 dito. Omtrent de klok tien uur gingen wij onder zeil met dat het water begon te wassen; doch diepten het gat met onze schuiten over en weer, vonden een kil (smal vaarwater) bij de zuidwal uit daar het diep was 21 voeten met laag water; buiten de kil dwars over daar wij ingekomen waren en bevonden wij toentertijd niet meer dan 14 voet water. De voornoemde kil kan men bekwaam uit en in zeilen met een open wind, alzo het niet al te breed is; het water valt er omtrent met een dagelijks tij 5 à 6 voeten op en neer - met een springstroom 8 voeten; een zuidwesten en noordoosten maan maakt het daar vol zee, zo ik best heb kunnen bemerken. Het voornoemde dorp Spirito Sancto ligt omtrent een mijl van de mond van de rivier; de rivier strekt tot het dorp toe wel zo westelijk als W. ten zuiden; de mond van de rivier is omtrent wijt twee roerschoten. Omtrent een steenworp van de zuidwal ligt een klip boven water en enige onder water aan de westzijde - ik zeg aan de oostzijde - omtrent een schiplengte daaraf. [154]

[155] Derhalve is de voornoemde rivier gelegen onder de 20 graden, 8 minuten zuiderbreedte.

22 dito. De wind variabel met regen; wierpen ‘s avonds grond aan de zuidkant van de Abrolges, zoals ik veronderstel; alwaar het diep was 45 vadem, koraalgrond gemengd met grof zand. Ik giste ons omtrent buiten het vaste land van Brazilië 26 à 27 mijlen, op de hoogte van 19 graden, 30 minuten; ‘s nachts wierpen wij diverse keren, bevonden diep te zijn 43 à 44 vadem, grond als voren.

23 dito. De wind meest uit de noordelijke hand, maar was stilletjes; bevonden diep als voren; niettegenstaande waren omtrent 7 mijlen om de noordoost getransporteerd.

24 dito. De wind N.N.O., zulks dat wij om de oost liepen; gisten ons 〈31v〉 ‘s middags van de kust van Brazilië te zijn 37 mijlen; alwaar wij diep vonden 38, 39, ook 32 vadem, alzo het daar oneffen grond was, grond als voren; poolshoogte was 19 graden, 44 minuten; ‘s avonds giste ik ons buiten de wal 41 mijlen, konden geen grond werpen met 100 vadem lijn; alwaar wij peilden.... oostering.

25 dito. Wind als voren, onze koers of gang noch continueerde om de oost; wij gisten ons buiten de wal 46 mijlen; poolshoogte was 20 graden.

26 dito en 27. Wast meest stil, zulks dat wij weinig zeilden; ‘s nachts kwam het windje uit de noordelijke hand.

28 dito. De wind meest van de N. ten W. en N.N. Westen; poolshoogte was 20 graden, 12 minuten; wij gisten ons buiten land 72 mijlen.

29, 30 en 31 dito. Wind als voren, namen onze gang om de oost; de gissing was buiten land te zijn 104 mijlen; poolshoogte was 19 graden, 56 minuten.

(1) Het aangroeisel op de waterlijn van de scheepshuid verwijderen.

(2) Hier hoort Piet Heyn voor het eerst dat de bezetting van Salvador door een Spaans-Portugese scheepsmacht wordt belegerd. Om de Allerheiligenbaai te verkennen stuurt hij 7 april zijn sloep op onderzoek uit; zijn mannen komen in de morgen van 18 april rapport bij hem uitbrengen en hem verslag doen van hun riskante ontmoeting met de vijandelijke vloot.

April, anno 1625

1 dito. De wint noch continueerende uyt de noorden, doch wenden het smergens om de west.

2 dito. De windt als vooren, polushooghte was 19 graden, 50 minuten; wij gisten ons buyten de cust van Bresyl 96 mijlen.

3 dito. De wint naermiddach n.w. ten noorden.

4 dito. De wint voor de middach meest n. ten oosten, naermiddach n.w. ende w.n.w., doch weynich coelte; snachts heel stil; polushooghte was 19 graden, 38 minuten. [156]

5 dito. De wint van de noorden, naermiddach van de n. westen; polushooghte 〈32〉 was 19 graden, 30 minuten; wij gisten ons buyten de cust van Brasyl 90 mijlen.

6 dito. Smergens werde wij een seyl gewaer bijwesten van ons, welck seyl wij met onse sloep bequamen, de clock ontrent thyen uuren; was een scheepken, de Jesuyten toebehoorende, coomende van Rio de Genero, inhebbende 147 kisten suyckers; was t'seyl geweest uyt Rio de Genero 36 dagen geleden, sulcx dat hij weynich geadvanceert hadde, oorsaeck het ongestadich weer ende contrary weer ende contrarie windt; sulcx dat hem 20 kisten suyckers ontleckt ofte uytgeloopen waren in de onderste laegh - vermits het voorszeghte scheepken niet als te dicht en was. Polushooghte was 18 graden, 40 minuten.

7 dito. Voor de middach, de clock ontrent 11 uuren, werden wij wederom een seyl gewaer, bijwesten van ons; welck seyl wij den geheelen dagh volgde, doende alle diligentie omt voorszeghte te becoomen, sulcx dat wij hem vrij genadert waren. Maer alsoo het jacht de Meremin sijn groote stenge affseylden - die hem naest was, derhalven hem hant voor hant inliep - ist ontcoomen; overmits de nacht op hande quam, is ons ontduystert; niettegenstaende wij dyversche coursen gingen, meenende alsoo smergens ontrent bij hem te sijn; maer vonden ons, soo als het dagh was, alleen sonder eenich seyl te syen.

8 dito. Soo als wij van onse scheepen versteecken waren, stelden wij ons cours s. west in om de selvige te bejegenen, sulcx dat wij savonts daerbij quamen.

9 dito ende 10. De wint meest van den oosten ende o.s.o., met een dichte coelt; hebbende onse scheepen in drye esquadres gedeelt, oost ende west van den anderen, cruysende soo over ende weer, yder esquader ontrent 4 à 5 mijlen van den ander, - om alsoo des viandts scheepen die wij uyt Rio de Genero verwachtende waren 〈soo ons de gevangen Portugesen geseyt hadde〉 bequamelijck waer te nemen. Snachts quam de wint uyt de noordelijcker handt, met een dichte coelt.

11 dito. De wint voor de middach als vooren, naermiddach van den 〈32v〉 o.n.oosten; polushooghte was 17 graden, 40 minuten; wij gisten ons buyten de custen van Brasyl 55 mijlen.

12 dito. De wint noch uyt de noordelijcker handt, somwijlen reegen. [157]

13 dito. Werpen wij gront op 16 vadem, steengront - niettegenstaende sagen geen landt; doch ick presumeerde dat wij op de noortcant van de Abrolges waren, ontrent buyten het vaste lant van Brasyl 14 mijlen; sulcx dat de eylandekens 〈die opt midden van Abrolges gelegen sijn, ontrent 12 mijlen vant vaste lant〉 s. ten w. van ons lagen, 13 mijlen; de voorszeghte drooghte van de Abrolges is breet 27 mijlen 〈te weten int suyden ende noorden〉; alsoo wij de suyt mitsgaders de noordtcant affgediept hebben, streckt hem ontrent in zee 40 mijlen, alwaer wij met 100 vaem lins op ende neer geen gront conde werpen. Polushooghte was 〈daert de voorszeghte 16 vaem diep was〉 17 graden, 56 minuten.

14 dito. De wint uyt de suydelijcker handt, doende ons cours n.w. ten noorden; polushooghte was 17 graden, 38 minuten.

15 dito. Smergens werden wij het lant gewaer; het was heel laegh lant, bewassen met geboomte; polushooghte was smiddaechs 16 graden, 12 minuten; alwaer hem hooghachtich lant verthoonde.

16 dito. De wint variabel, smergens uyt de wal, naermiddach van den n.oosten; polushooghte was 13 graden, 50 minuten; bevonden ons nevens Baeupebe, welck een eylandeken gelijck te wesen, maer is vast lant.

17 dito. De wint meest uyt de noordelijcker handt, met stilte; polushoochte was 13 graden, 36 minuten.

18 dito. Bevonden wij ons smergens voor de Bahya de todos los Sanctos, alwaer wij bejegende onse sloep, die sedert den 7 dito van ons versteecken hadde geweest int naerjagen van een prijs - daer vooren 〈33〉 van verhaelt is. Welcke sloup ons rapporteerde datter een Spaense armade in de bahya lagh, alsoo hij den 12 dito, 2 uuren in den avont sijnde, in de bahya hadde geweest, te weten tot Ville Velge toe; alwaer hij een schip gewaer werde dat daer op de waght ofte geanckert lagh; meende dat het een van onse scheepe was; alwaer de voorszeghte sloup naertoe hieldt; daerbij coomende riep de schipper van de sloup ‘vanwaer u schip?’ De Spanjaerts ofte Portugesen int voorszeghte schip en riepen niet weerom, doch seyde tegens den anderen ‘san flaminges!’ welck ons volck hoorde. Loopende meteenen achter om het voorszeghte schip, sulcx dat sij de vlagge, die achterop stont, kennende werde door het [158] licht ofte caers die uyt de gaelderij scheen; sagen dat het een Spaense vlagge was, soodat se haer devoir deden met royen ende seylen om wederom uyt de bahy te geraecken. De Spanjaerts, dat syende, riepen ‘aborde boraetges’, haelden meteenen haer boot ofte schuyt op ende schooten drye grove stucken, derhalven 40 à 50 mosketschooten naer onse sloup; lieten middelertijt haer fock vallen, meenende alsoo onse sloep te becoomen; maer alsoo het nacht was, omdonckerde de voorszeghte sloup hem, sulcx dat hij den 18, gelijck geseyt is, bij ons quam. Het rapport ofte drovige tijdinge van de schipper gehoort hebbende, hebbe ick den raedt ontbooden om te resolveren wat ons te doen stondt; de saeck ten rijpsten overwegende, derhalven eenige schoote sagen schieten in de bahy ende 7 ofte 8 schepen onder seyl, sulcx dat wij bemerckte dat de bahy beleegert was. Resolveerden oversulcx ons te gaen onthouden op de hooghte van 14 graden, alwaer de scheepen, uyt vaderslant coomende, het lant moeten aendoen met een suydermosson; verhoopende daer eenige scheepen ofte armade van d'onse te bejegenen om alsoo met den anderen de bahya te gaen ontsetten ofte assisteeren. Maer alsoo wij geen scheepen en vernamen, resolveerde het jacht de Meremin te senden naer Rio de Genero - alsoo het wel beseylt was - te besichtigen ofte vernemen ofter onse armade soude mogen sijn om die te veradverteren in wat staedt de bahya was, alsoo sij noodich ontset ofte assistentie van doen hadde.

19 dito. Verbranden wij het papen scheepken, naerdat wij het ontlost ende ontbloot hadden van alles.

20 dito. Losten wij een partij wijnen uyt jacht den Engel alsoo sijn pompen onclaer waren.

22 dito. Ist jacht de Meremin, daervan verhaelt is, van ons gescheyden, 〈33v〉 doende sijn devoir naer Rio de Genero; het voorszeghte jacht was geprovideert van vivres ende dranck voor de tijdt van 5 maenden. Ons doentertijdt bevindende op de 15 graden suyderbrete. Waren geresolveert wederom naer de bahy te loopen, te syen oft daer eenige middel ofte apparentie was om bij nacht daer een ofte twe sloupen naertoe te stieren soo naer, dat se smergens bequamelijck conde ontdecken ofte [159] besichtigen wat quantiteyt van Spaensche schepen daerbinnen laegen.

23 dito. Doende ons devoir naer de bahy; de wint van de o.s. ooste; polushooghte was 14 graden, 37 minuten.

24 dito. De wint als vooren, doch variabel ende kaeckich weer; polushoogte was 13 graden, 45 minuten.

25 dito. Bevonden wij ons smergens voor de bahy, alwaer wij twe seylen gewaer werde, niet verre van ons; het eene was een Portugese caravel, op hebbende drye besaens met fock, marseyl ende blint - het ander was een barck met 3 besaene. Doende ons devoir om de selvige te becoomen; maer alsoo sij seer hart seylde, waren in drye uuren tijts een groot stuck vooruyt sulcx dat het voorszeghte caravel sijn cours sette naer de bahy, die van ons lagh west-te-suyden, ontrent 5 mijlen; de andere barck liet het bij de wint overstaen om de noort-oosten. Soodat wij wel presumeerde dat het buytenwacht ofte verspieders van de Spaensche armade wel mochte sijn; oversulcx resolveerde wij 〈geen apparentie syende om eenich sloup ofte jacht naer de bahy te stieren〉 om te besichtige, alsoo sij buyten ende binnen wacht hadde van scheepen ende barcken, buyten die derde beter seylde als onse sloupen. Sulcx dat wij goet vonden met onse scheepen te gaen naer Farnambock, te syen ofte wij daer eenige Portugese scheepen conde becoomen, alsoo het springh op handen was daer sij behoorden bij uyt te loopen; derhalven te besichtigen ofter onse armade soude mogen sijn om die te veradverteren hoe het in de bahy gestelt was. Bij de Caep St. Augustijn coomende sijn wij ontdeckt geweest van een barck die wij meende te becoomen, maer ontleyt ons met de seyl, sulcx dat wij resolveerden, naerdat wij ons ontdeckt sagen, op het spoedichste naer Farnambock te loopen om te besichtigen.

26 dito. De wint meest van de o.s.oosten, met eenige regenbuyen. 〈34〉

27 dito. Werden wij het lant gewaer, ontrent 18 ofte 20 mijlen van de bahy. [160]

28 dito. Wint als vooren, naermiddach van de s.oosten, sulcx dat wij ons cours n.o. instelden, naer Cabo St. Augustijn; polushooghte was elff graden, 40 minuten.

29 dito. De wint als vooren, polushooghte was 10 graden, 36 minuten.

30 dito. De wint noch al van den s.oosten.

April anno 1625.

1 dito. De wind noch continuerende uit het noorden, doch wenden het ‘s morgens om de west.

2 dito. De wind als voren, poolshoogte was 19 graden, 50 minuten; wij gisten ons buiten de kust van Braziliel 96 mijlen.

3 dito. De wind namiddag N.W ten noorden.

4 dito. De wind voor de middag meest N. ten oosten, namiddag N.W en W.N.W, doch weinig wind; ‘s nachts heel stil; poolshoogte was 19 graden, 38 minuten. [156]

5 dito. De wind van het noorden, namiddag van het noordwesten; poolshoogte 〈32〉 was 19 graden, 30 minuten; wij gisten ons buiten de kust van Brazilië 90 mijlen.

6 dito. ‘s Morgens werden wij een zeil gewaar bewesten van ons welk zeil wij met onze sloep bekwamen, de klok omtrent tien uur; was een scheepje dat aan de Jezuïeten toebehoorde en kwam van Rio de Genero, bevatte 147 kisten suikers; was te zeil geweest uit Rio de Genero 36 dagen geleden, zulks dat hij weinig voortgegaan was, oorzaak het ongestadig weer en slechte wind; zulks dat hem 20 kisten suikers gelekt of uitgelopen waren in de onderste laag - vermits het voornoemde scheepje niet als te dicht was. Poolshoogte was 18 graden, 40 minuten.

7 dito. Voor de middag, de klok omtrent 11 uur werden wij wederom een zeil gewaar bewesten van ons; welk zeil wij de gehele dag volgden, doende alle vlijt om het voornoemde te bekomen, zulks dat wij hem vrij benaderd waren. Maar alzo het jacht de Meremin zijn grote steng afzeilde - die hem naast was, derhalve hem hand voor hadt inliep – is het ontkomen; overmits de nacht op handen kwam is ons ontgaan in het duister; niettegenstaande wij diverse koersen gingen, meenden alzo ‘s morgens omtrent bij hem te zijn; maar vonden ons, zoals het dag was, alleen zonder enig zeil te zien.

8 dito. Zoals wij van onze schepen versteken waren stelden wij ons koers zuidwest in om die te bejegenen, zulks dat wij ‘s avonds daarbij kwamen.

9 dito en 10. De wind meest van de oosten en O.Z.O., met een dichte wind; hebbende onze scheepen in drie eskaders gedeeld, oost en west van de anderen, kruisen zo over en weer, lk eskader omtrent 4 à 5 mijlen van de ander, - om alzo de vijandelijke schepen die wij uit Rio de Genero verwachten waren 〈zo ons de gevangen Portugezen gezegd hadden〉 bekwaam waar te nemen. ‘s Nachts kwam de wind uit de noordelijke hand met een dichte wind.

11 dito. De wind voor de middag als voren, namiddag van het〈32v〉 oostnoordoosten; poolshoogte was 17 graden, 40 minuten; wij gisten ons buiten de kusten van Brazilië 55 mijlen.

12 dito. De wind noch uit de noordelijke hand, soms regen. [157]

13 dito. Wierpen wij grond op 16 vadem, steengrond – niettegenstaande zagen geen land; doch ik veronderstelde dat wij op de noordkant van de Abrolges waren, omtrent buiten het vaste land van Brazilië 14 mijlen; zulks dat de eilandjes 〈die o het midden van Abrolges gelegen zijn, omtrent 12 mijlen van het vaste land〉 Z. ten W. van ons lagen, 13 mijlen; de voornoemde droogte van de Abrolges is breed 27 mijlen 〈te weten in het zuiden en noorden〉; alzo wij de zuid mitsgaders de noordkant af gediept hebben, strekt het omtrent in zee 40 mijlen, alwaar wij met 100 vadem lijn op en neer geen grond konden werpen. Poolshoogte was 〈daar de voornoemde 16 vadem diep was〉 17 graden, 56 minuten.

14 dito. De wind uit de zuidelijke hand, doen onze koers N.W ten noorden; poolshoogte was 17 graden, 38 minuten.

15 dito. ‘s Morgens werden wij het land gewaar; het was heel laag land, begroeid met geboomte; poolshoogte was ‘s middags 16 graden, 12 minuten; alwaar zich hoogachtig land vertoonde.

16 dito. De wind variabel, ‘s morgens uit de wal, namiddag van het noordoosten; poolshoogte was 13 graden, 50 minuten; bevonden ons nevens Baeupebe, (1) wat een eilandje gelijkt te wezen, maar is vast land.

17 dito. De wind meest uit de noordelijke hand met stilte; Poolshoogte was 13 graden, 36 minuten.

18 dito. Bevonden wij ons ‘s morgens voor de Bahya de todos los Sanctos, alwaar wij bejegende onze sloep die sedert de 7de dito van ons versteken was geweest in het najagen van een prijs - daarvoor 〈33〉 van verhaald is. Welke sloep ons rapporteerde dat er een Spaanse armada in de baai lag, alzo hij de 12de dito 2 uren was het in de avond, in de baai was geweest, te weten tot Ville Velge toe; alwaar hij een schip gewaar werd dat daar op de wacht of geankerd lag; meende dat het een van onze schepen was; alwaar de voornoemde sloep naartoe ging; daarbij kwam riep de schipper van de sloep ‘vanwaar uw schip?’ De Spanjaarden of Portugezen in het voornoemde schip riepen niet weerom, doch zeiden tegen de anderen ‘san flaminges!’(2) wat ons volk hoorde. Liepen meteen achterom het voornoemde schip, zulks dat zij de vlag, die achterop stond, herkenden door het [158] licht of kaars (2) die uit de galerij scheen; zagen dat het een Spaanse vlag was, zodat ze hun best deden met roeien en zeilen om wederom uit de baai te geraken. De Spanjaarden die dat zagen riepen ‘aborde boraetges’, (30 haalden meteen hun boot of schuit op en schoten drie grove stukken, derhalve 40 à 50 musketschoten naar onze sloep; lieten ondertussen hun fok vallen, meenden alzo onze sloep te bekomen; maar alzo het nacht was verdonkerde de voornoemde sloep hen, zulks dat het de 18de gelijk gezegd is, bij ons kwam. Het rapport of droevige tijding van de schipper gehoord hebben heb ik de raad ontboden om te besluiten wat ons te doen stond; de zaak ten rijpste overwegen, derhalve enige schot zagen schieten in de baai en 7 of 8 schepen onder zeil, zulks dat wij bemerkten dat de baai belegerd was. Besloten dor zulks ons te gaan onthouden op de hoogte van 14 graden, alwaar de schepen die uit het vaderland komen het land moeten aandoen met een zuidelijke moesson; hoopten daar enige scheepen of armada van de onze te bejegenen om alzo met de anderen de baai te gaan ontzetten of assisteren. Maar alzo wij geen schepen vernamen besloten we het jacht de Meremin te zenden naar Rio de Genero - alzo het goed bezeild was - te bezichtigen of vernemen of er onze armada zou mogen zijn om die te berichten in wat staat de baai was, alzo zij nodig ontzet of assistentie van doen hadden.

19 dito. Verbranden wij het papen scheepje nadat wij het gelost en ontbloot hadden van alles.

20 dito. Losten wij een partij wijnen uit jacht de Engel alzo zijn pompen onklaar waren.

22 dito. Is het jacht de Meremin, daarvan verhaald is, van ons gescheiden, 〈33v〉 doet zijn best naar Rio de Genero; het voornoemde jacht was geladen met van voedsel en drank voor de tijd van 5 maanden. We bevonden ons toentertijd op de 15 graden zuiderbreedte. Waren besloten om wederom naar de bahy te lopen om te zien of daar enig middel of mogelijkheid was om bij nacht daar een of twee sloepen naartoe te sturen zo nabij dat ze ‘s morgens bekwaam konden ontdekken of [159] bezichtigen elke hoeveelheid van Spaanse schepen daarbinnen lagen.

23 dito. Doen onze best naar de baai; de wind van het oostzuidoosten; poolshoogte was 14 graden, 37 minuten.

24 dito. De wind als voren, doch variabel en plotseling opkomende buien; poolshoogte was 13 graden, 45 minuten.

25 dito. Bevonden wij ons ‘s morgens voor de baai alwaar wij twee zeilen gewaar werden, niet ver van ons; de ene was een Portugese karveel die op had drie bezanen met fok, marszeil en blinde (5) - het ander was een bark met 3 bezanen. Doen onze best om die te bekomen; maar alzo zij zeer hard zeilden waren ze in drie uren tijd een groot stuk vooruit, zulks dat het voornoemde karveel zijn koers zette naar de baai, die van ons lag west-te-zuiden omtrent 5 mijlen; de andere bark liet het bij de wind overstaan om het noordoosten. Zodat wij wel veronderstelden dat het buitenwacht of verspieders van de Spaanse armada wel mocht zijn; door zulks besloten wij 〈geen gelegenheid zagen om enige sloep of jacht naar de baai te sueren〉 om te bezichtigen, alzo zij buiten en binnen wacht hadden van schepen en barken, buiten de derde beter zeilden dan onze sloepen. Zulks dat wij het goed vonden met onze scheepen te gaan naar Pernambuco om te zien of wij daar enige Portugese schepen konden bekomen, alzo het springtij op handen was daar zij behoorden bij uit te lopen; derhalve te bezichtigen of er onze armada zou mogen zijn om die te berichten hoe het in de baai gesteld was. Bij de Kaap St. Augustijn gekomen zijn wij ontdekt geweest van een bark die wij meenden te bekomen, maar ontkwam ons met het zeil, zulks dat wij besloten, nadat wij ons ontdekt zagen, op het spoedigste naar Pernambuco te lopen om te bezichtigen.

26 dito. De wind meest van het oostzuidoosten met enige regenbuien. 〈34〉

27 dito. Werden wij het land gewaar, omtrent 18 of 20 mijlen van de baai. [160]

28 dito. Wind als voren, namiddag van het zuidoosten, zulks dat wij onze koers N.O. instelden, naar Cabo St. Augustijn; poolshoogte was elf graden, 40 minuten.

29 dito. De wind als voren, poolshoogte was 10 graden, 36 minuten.

30 dito. De wind noch al van het zuidoosten.

(1) Ilha Boipeba, een klein eiland dicht onder de kust van Brazilië gelegen, op 13°45′ Z.Br.

(2) Spaans: son flamencos, het zijn Hollanders.

(3) De Hollandse zeelieden herkenden de vlag, die van de galerij van het onbekende schip woei, als de Spaanse, doordat er kaarslicht op viel.

(4) Spaans: a bordo borrachos, komt aan boord dronkenlappen.

(5) De blinde, een klein vierkant razeil onder de boegspriet, ook wel waterzeil genaamd.

(6) Piet Heyn vond het niet geraden de baai te laten verkennen, omdat de Spanjaarden over snelle en goed-bezeilde wachtschepen beschikten en zijn sloepen gemakkelijk konden bemachtigen.

Mey, anno 1625

primo dito. Wint als vooren, somwijlen reegen; gisten de caep smiddaechs van ons noorden, te weten den 2 dito.

3 dito. Variabel weer met regen; polushoochte was 8 graden, 33 minuten; ontrent de middach sagen wij Cabo St. Augustijn west van ons; t'scheen ofte wij verde buyten lant waren, maer alsoo het begonst op te claren, bevonden wij ons niet veer buyten lant, sulcx dat wij het van de wal affleyden. Was in de voornacht een ongestadich weer, de wint meest uyt de noordelijcker hant met veel reegens, soodat wij het tegens dagh wederom naer de wal leyde.

4 dito. De wint meest uyt ten oosten; wij werden smergens een seyl gewaer, welck een barck was daer vooren van verhaelt is; die wij meenden te becoomen, maer ontleyt ons met de seyl; sulcx dat wij resolveerden, naerdat wij ons ontdeckt sagen, opt spoedichste naer Farnambock te loopen om te besichtigen offer onse armade was.

5 dito. Smergens bevonden wij ons een weynich bijnoorden Farnambock, maer alsoo de wint oostelijck was, beseyldent; ontrent de stadt coomende quamen der drye asennaeytges ofte vlotten 〈waerop yder een swart sat〉 naer ons toe geroeyt, meenende dat wij Portugeese scheepen waren, om haer vis aen ons te vercoopen, alsoo het visschers waren. 〈34v〉 Maer alsoo der een van de drye vooruyt ofte in ons wegh was, hielden daernaertoe; prepaererde middelertijt onse schuyt 〈die opsij lagh〉 met volck ende anders om hem te beroyen als hijt op een loopen stelde; de voorszeghte swart ontrent bij ons coomende, werde ons schip kennende geen Portugijs te sijn, sulcx dat hij sijn devoir dede om te ontcoomen; maer alsoo onse schuyt claer lagh, wel gemant, stierde ick daernaertoe; die hem beroyede ende brachten hem aen boort. Welcke swart, hem vragende wat Hollantsche scheepen achter het resyff van Farnambock lage - waerop hij antwoorde datter een goede [161] quantyteyt van Portugese scheepen laegen, ontrent de 40 stucx, maer en wist van geen Hollantsche scheepen te seggen; hem vragende ofter geen Hollantsche armade geweest en hadde, ofte voort lant gesyen en was - waerop de swart antwoorde van geen Hollantsche armade te weten, maer datter een Spaensche armade naer de bahya was, waervan dat een schip in Farnambock was gearriveert, geladen met ammonitie van oorloogh ende anders; derhalven seyde de swart dat twe dagen tevooren, te weten den derden der selver, een barck gearriveert was, coomende uyt de bahy, gestiert van de Spaenschen generael van de heele armade aen den gouverneur van Farnambock met eenige brieven - hoe dat hij de bahy wederom geincorporeert ofte ingenoomen hadde van de Hollanders; wijders seyde de swart datter noch geen scheepen met de nieuwe suyckere ofte dat mosson t'seyl gegaen waren, ende noch al meest leegh lagen, alsoo sij geen licentie en hadden om te mogen t'seyl gaen vooren sij advys uyt de bahy van den generael bequamen.

De drouvige tijdinge van de swart verstaen hebbende, hebbe ick de raet aen boort ontbooden om te resolveren wat ons te doen stondt; derhalven seylde middelertijt naer de stadt toe om te besichtigen; sulcx dat wij ons bevonden, tegens den avondt, ontrent een halff mijl t'zeewaerts van de stadt; waren van meeninge bij het resiff te loopen, daer de scheepen achter leggen, maer alsoo de wint van de s.o. was, waren wij 〈35〉 genootsaeckt te wenden voor het riff, dat hem van de stadt affstreckt naer het resiff toe, genaemt Basge de St. Anthony; doch waren soo naer, dat wij de scheepen door een kijcker ten delen tellen ende bekennen conden; laegen al meest met de stengen doorschooten ende met de reen langscheeps; telden ontrent 38 schepen, soo groot als cleyn. Dit alles syende ende het seggen van de swart rijpelijck overwegende, hebben wij eensamentlijck geresolveert met onse scheepen te gaen naert [162] eylandt Fernando de Laronge, alsoo wij hooghnoodich water van doen hadde.

6 dito. De wint meest van de s.oosten, sulcx dat wij het om de oost leyde; polushooghte was 7 graden, 36 minuten.

7 dito. Wint als vooren; polushoogte was 6 graden, 23 minuten, sulcx dat wij bevonden dat de stroom hardt om de noort ginck.

8 dito. Smergens was ons jacht de Zeejager ontrent 3 à 4 mijlen in lij van ons, alwaer wij naertoe liepen, hem gevende een bryeff met een copie uyt het resolutieboeck om te bestellen aen de Hr. Bewinthebberen; oft saeck hadde geweest dat hij van ons verstack ofte het voorszeghte eylant niet beseylen en conde, alsoo ydereen sijn beste moste doen door de schaerse wint om het selvige te becoomen.

9 dito. De wint noch continueerende van de s.o., naermiddach van de o.n.o.

10 dito. De wint variabel, somwijlen eenige travaden ofte kaecken, daernaer stilte, sulcx dat wijt om de suyt leyde; polushooghte was 5 graden, 27 minuten.

11 dito. De wint meest van de oost.n.o.; polushooghte was 5 graden, 25 minuten; ick giste het eylant Fernando de Laronge van ons n. ten oosten.

12 dito. De wint van de oosten ende o.s.oosten, sulcx dat wij het om de noort leyde; dito sterff een soldaet in ons schip, wiens naem was Leendert Wouters, uyt Walslant vandaen.

13 dito. Wint als vooren; polushooghte was 4 graden, 56 minuten; dito 〈35v〉 sterff onse constapelsmaet, die meest de geheele reys syeck hadde geweest.

14 dito. Wint als vooren. Smergens quamen wij het eylandt Fernando Laronge gewaer te werde, n.west van ons ontrent 6 mijlen; als ment eerst comt te syen, verthoont het hem of men een tooren sagh ofte een seyl, alsoo daer een spits op staet, op een bergh die hem verthoont aleer men eenich ander lant syen can, vermits de voorszeghte spits hoogh is, bij het bijleggende lant te gelijcken. Doch coomende een weynich naerder, verthoont hem de voorszeghte spits oft het een tooren was ofte kerck daeraen, vermits het lant ofte heuvel aen de westsijde, dat aen de voorszeghte spits vast is, gelijckt een kerck, alsoo [163] het cort is. Coomende naerder verthoonen hem noch drye andre heuvelen, daernaer siet men het streckende lant; het n.o.-endt is gebroocken landt, sulcx datter 4 ofte 5 eylandekens aff gesepareert leggen van het princepael eylant - doch niet veerde van den anderen, ontrent een roerschoot, d'een minder d'ander meer; tusschen de voorszeghte eylandekens ist droogh, soodatter geen scheepen door en mogen.

Van de oostsij vant voorszeghte eylant streckt een riff ofte resiff twederde van een mijl in zee, daer het water hem geweldich op verheft ofte brant, alsoo het steenen ofte clippen sijn, daer hem eenige van verthoonen tusschen wint ende water. De Portugesen schrijven dat men tusschen het voorszeghte eylandt ende de drooghte met groote scheepen door mogen seylen, maer is mij onbekent alsoo ick het niet ondersocht en hebbe. Als men daer te rede wil, soo moet men bijoosten het eylant omloopen ende coomen soo van boven neerwaerts aen de noortwestsijde vant eylant; ter tijdt dat ghij coomt bij den bergh die een tooren gelijckt - daer vooren van verhaelt is -, alwaer gijt ontrent een gootelinckschoot bijoosten den voorszeghte tooren sult setten, ende ontrent een gootelinghschoot dwarts van de wal; alwaer diep is 16 à 17 vadem, santgront; maer soo ghij op drooger water comt, naerder de wal, sijt gij vuyle gront onderwerpen, die u touwen schadelijck sijn ofte affgevijlt werden. Daer dwars van lant is goet, vers, loopent water insonder- 〈36〉 heyt in de regentijde, te weten van de maent april tot september toe; het voorszeghte water heeft een smaecke naer het lant, ofte salpeterich.

Bij de voorgenomde eylandekens is veel visch te vangen met de houck: steenbrasem ende anders; bocken ende geyten sijn der opt eylant veel, doch heel schouw, sulcx dat se qualijck sijn te vangen, vermits daer veel kreukelbos ende ruychte is, daer het volck qualijck can doorcoomen; van zeevoogels ende tortelduyven sijn der in grooter abondantie; ons volck hebben der oock koyen ofte ossen gesyen. De zee valt er somwijlen hardt aen, soodat men met geen schuyt ofte boot aen lant can coomen; wij verlooren daer twe man, vermits de boot omgeworpen werde, tegens strandt aencoomende. Het voorszeghte eylant leyt naer mijn gissingh ontrent 70 mijlen Hollants van de cust van Brasyl, is derhalven gelegen onder de 3 graden, 34 minuten suyderbrete. [164]

23 dito. Resolveerden wij het scheepken ofte prijs den Engel te verbranden ofte in de gront te houwen 〈naerdat wij het ontlost ende ontbloot hadden van alles〉, alsoot onbequaem was om te navigeren; gemerckt het heel leck was ende de seylen meest versleten. Dito resolveerden wij de gevangene Portugesen, mitsgaders eenige swarten die wij in ons scheepen hadde, in onse cleyne sloup te setten, alsoo de sloup niet sufficant en was met ons over zee te gaen naert vaderslant; sulcx dat wij de sloup ontblooten van alles ende setten de Portugesen daerin om naert vastelant te varen. Savonts gingen wij vandaer t'seyl, doende ons cours s.w.ten w. om seeckre droochte te schouwen, die daer int vaerwater leyt, uytwijsende de caerte.

24 dito. Smergens setten wij ons cours west in, oorsaeck om (int vaerwater) van de Portugesen te geraecken, die den 21 dito uyt Farnambock soude mogen t'seyl gegaen sijn, alsoot doen springhstroom was; stelden ons cours snachts met haer heen, te weten n.n.west ende daegs n.w. ofte w.n.w., menende haer alsoo te bejegenen.

25 dito. Doende ons cours west.n.w.; polushooghte was 2 graden; snachts setten wij ons cours n.n.w.

26 dito. Setten wij ons cours wederom w.n.w., snachts n.n.w.; polushoochte 〈36v〉 was 1 graedt, 30 minuten suyderbrete.

27 dito. De wint als vooren, doende ons cours n.w. ten n.

28 dito. De wint noch al van de oostelijcker handt; polushoogte was 56 minuten noorderbreete; dito sterff een man in ons schip, genaemt Govert Michielsz.

29 dito. Wint als vooren; polushoochte was 2 graden, 16 minuten noorderbreete; ons cours doende noorden; sagen veel ravelingh int water, derhalven veel meuwen ontrent ons; niettegestaende was mijn gissingh bijwesten de droochte die gelegen is op de twe graden schaers.

30 dito. De wint meest s.o., ons cours doende als vooren; polushoochte was 3 graden, 55 minuten; snachts bejegende ons variable wint met regen, doch meest uyt de oostelijcker handt.

31 dito. De wint o. ten n., was stillekens; polushoochte was 5 graden, 20 minuten. [165]

Mei anno 1625

Eerste dito. Wind als voren, soms reeen; gisten de kaap; ’s middags van ons noorden, te weten de 2 dito.

3 dito. Variabel weer met regen; Poolshoogte was 8 graden, 33 minuten; omtrent de middag sagen wij Cabo St. Augustijn west van ons; het scheen of wij ver buiten land waren, maar alzo het begon op te klaren bevonden wij ons niet ver buiten land, zulks dat wij het van de wal afleiden. Was in de voornacht een ongestadig weer, de wind meest uit de noordelijke hand met veel regen zodat wij het tegen de dag wederom naar de wal leidde.

4 dito. De wind meest uit ten oosten; wij werden ‘s morgens een zeil gewaar, wat een back was daarvoor van verhaald is; die wij meenden te bekomen, maar ontkwam ons met de zeil; zulks dat wij besloten, nadat wij ons ontdekt zagen op het spoedigste naar Pernambuco te lopen om te bezichtigen of er onze armada was.

5 dito. ‘s Morgens bevonden wij ons een weinig benoorden Pernambuco, maar alzo de wind oostelijk was, bezeilden het; toen we omtrent de stad kwamen kwamen er drie asennaeytges (1) of vlotten 〈waarop elke een zwarte zat〉 naar ons toe geroeid meenden dat wij Portugese schepen waren om hun vis aan ons te verkopen, alzo het vissers waren. 〈34v〉 maar alzo er een van de drie vooruit of in ons weg was hielden daarnaar toe; prepareerden ondertussen onze schuit 〈die opzij lag〉 met volk en anders om hem te aan te roeien als hij het op een lopen stelde; de voornoemde zwarte die omtrent bij ons kwam werd ons schip herkennend geen Portugees te zijn, zulks dat hij zijn best deed om te ontkomen; maar alzo onze schuit klaar lag, goed bemand, stuurde ik daarnaar toe; die hem nabij roeide en brachten hem aan boord. Welke zwarte men hem vroeg wat Hollandse schepen achter het resort van Pernambuco lagen - waarop hij antwoorde dat er een goede [161] hoeveelheid van Portugese scheepen lagen, omtrent de 40 stuks, maar wist van geen Hollandse schepen te zeggen; hem werd gevraagd f er geen Hollandse armada geweest was of voor het land gezien was - waarop de zwarte antwoorde van geen Hollandse armada te weten, maar dat er een Spaanse armada naar de baai was waarvan dat een schip in Pernambuco was gearriveerd, geladen met ammunitie van oorlog en anders; derhalve zei de zwarte dat twee dagen tevoren, te weten de derde ervan, een bark gearriveerd was die kwam uit de baai gestuurd van de Spaanse generaal (2) van de hele armada aan de gouverneur van Pernambuco met enige brieven - hoe dat hij de baai wederom geïncorporeerd of ingenomen had van de Hollanders; verder zei de zwarte dat er noch geen schepen met de nieuwe suiker of dat moesson te zeil gegaan waren en noch al meest leeg lagen, alzo zij geen licentie hadden om te zeil mogen gaar voordat ze advies uit de baai van de generaal bekwamen.

De droevige tijding van de zwarte verstaan hebben toen heb ik de raad aan boord ontboden om te besluiten wat ons te doen stond; derhalve zeilde ondertussen naar de stad toe om te bezichtigen; zulks dat wij ons bevonden tegen de avond omtrent een half mijl te zee waart van de stad; waren van mening bij de rif (3) te lopen daar de schepen achter liggen, maar alzo de wind van het Z.O. was waren wij 〈35〉 genoodzaakt te wenden voor het rif dat zich van de stad afstekt naar het rif toe, genaamd Basge de St. Anthony (3); doch waren zo nabij, dat wij de schepen door een kijker ten delen tellen en bekennen konden; lagen al meest met de stengen doorschoten en met de reen langsscheeps (4); telden omtrent 38 schepen, zo groot als klein. Dit alles zagen we en het zeggen van de zwarte rijp overwegen, hebben wij gezamenlijk besloten met onze scheepen te gaan naar het [162] eiland Fernando de Laronge,(5) alzo wij hoognodig water van doen hadden.

6 dito. De wind meest van het zuidoosten, zulks dat wij het om de oost leiden; poolshoogte was 7 graden, 36 minuten.

7 dito. Wind als voren; poolshoogte was 6 graden, 23 minuten, zulks dat wij bevonden dat de stroom hardt om de noord ging.

8 dito. ‘s Morgens was ons jacht de Zeejager omtrent 3 à 4 mijlen in lij van ons, alwaar wij naartoe liepen en gaf het een brief met een kopie uit het resolutieboek om te bestellen aan de Hr. Bewindhebbers; of het zaak was geweest dat hij van ons verstak of het voornoemde eiland niet bezeilen en kon, alzo iedereen zijn best moest doen door de schaarse wind om het te bekomen.

9 dito. De wind noch continuerende van de Z.O., namiddag van de O.N.O.

10 dito. De wind variabel, soms enige hevige buien of kaken, daarna stilte, zulks dat wij het om de zuid legden; poolshoogte was 5 graden, 27 minuten.

11 dito. De wind meest van de oostnoordoost, poolshoogte was 5 graden, 25 minuten; ik giste het eiland Fernando de Laronge van ons noord ten oosten.

12 dito. De wind van de oosten en Oostzuidoost, zulks dat wij het om de noord legden dito stierf een soldaat in ons schip, wiens naam was Leendert Wouters, uit Wales vandaan.

13 dito. Wind als voren; poolshoogte was 4 graden, 56 minuten; dito 〈35v〉 stierf onze kanonnier maat die meest de gehele reis ziek was geweest.

14 dito. Wind als voren. ‘s Morgens kwamen wij het eiland Fernando Laronge gewaar te worden, noordwest van ons omtrent 6 mijlen; als men het net komt te zien vertoont het zich of men een toren zag of een zeil, alzo daar een spits op een berg staat die zich vertoont aleer men enig ander land zien kan vermits de voornoemde spits hoog is bij het bijliggende land te vergelijken. Doch komt men wat nader vertoont zich de voornoemde spits of het een toren was of kerk daaraan, vermits het land of heuvel aan de westzijde, dat aan de voornoemde spits vast is, op een kerk lijkt, alzo [163] het kort is. Kot men nader vertonen zich noch drie andere heuvels, daarna ziet men het strekkende land; het N.O.-einde is gebroken land, zulks dat er 4 of 5 eilandjes van gescheiden liggen tegen het voornaamste eiland - doch niet ver van de anderen, omtrent een roerschoot, de een minder de ander meer; tussen de voornoemde eilandjes is het droog zodat er geen scheepen door en mogen.

Van de oostzijde van het voornoemde eiland strekt een rif of resif twee derde van een mijl in zee, daar het water hem geweldig op verheft of brandt, alzo het stenen of klippen zijn daar zich enige van vertonen tussen wind en water. De Portugezen schrijven dat men tussen het voornoemde eiland en de droogte met grote schepen door mag zeilen, maar is mij onbekend alzo ik het niet onderzocht heb. Als men daar te rede wil zo moet men beoosten het eiland omlopen en zo komen van boven neerwaarts aan de noordwestzijde van het eiland; ter tijd dat gij komt bij de berg die een toren gelijkt - daar voor van verhaald is -, alwaar gij het omtrent een goteling schot beoosten de voornoemde toren zal zetten en omtrent een goteling schot dwars van de wal; alwaar het diep is 16 à 17 vadem, zandgrond; maar zo gij op droger water komt, naar de de wal, bent gij aan vuile grond onderwerpen, die uw touwen schadelijk zijn of afgevijld worden. Daar dwars van het land is goed vers, lopend water vooral 〈36〉in de regentijd, te weten van de maand april tot september toe; het voornoemde water heeft een smaak naar het land of salpeterachtig.

Bij de voorgenoemde eilandjes is veel vis te vangen met de hoek: steenbrasem en anders; bokken en geiten zijn er op het eiland veel, doch heel schuw, zulks dat se kwalijk zijn te vangen, vermits daar veel kreukelbos en ruigte is daar het volk kwalijk kan doorkomen; van zeevogels en tortelduiven zijn er in grote overvloed, ons volk heeft er ook koeien of ossen gezien De zee valt er soms hard aan zodat men met geen schuit of boot aan land kan komen; wij verloren daar twee man vermits de boot omgeworpen werd die tegen het strand aankwam. Het voornoemde eiland ligt naar mijn gissing omtrent 70 mijlen Hollands van de kust van Brazilië, is derhalve gelegen onder de 3 graden, 34 minuten zuiderbreedte. [164]

23 dito. Besloten wij het scheepje of prijs de Engel te verbranden of in de grond te houwen 〈nadat wij het gelost en ontbloot hadden van alles〉, alzo het onbekwaam was om te navigeren; gemerkt het heel lek was en de zeilen meest versleten. Dito besloten wij de gevangene Portugezen, mitsgaders enige zwarten die wij in onze schepen hadden in onze kleine sloep te zetten, alzo de sloep niet voldoende was met ons over zee te gaan naar het vaderland; zulks dat wij de sloep ontbloten van alles en zetten de Portugezen daarin om naar het vasteland te varen. ‘s Avonds gingen wij vandaar te zeil, doen onze koers Z.W. ten W. om zekere droogte e te schuwen die daar in het vaarwater ligt wat de kaart uitwees.

24 dito. ‘s Morgens zetten wij onze koers west in, oorzaak om (in het vaarwater) van de Portugezen te geraken die de 21ste dito uit Pernambuco zouden mogen te zeil gegaan zijn, (7) alzo het toen springstroom was; stelden onze koers ‘s nachts met hen heen, te weten noordnoordwest en op de daag N.W of W.N.W, meenden hen alzo te bejegenen.

25 dito. Doen onze koers westnoordwest poolshoogte was 2 graden; ‘s nachts zetten wij ons koers N.N.W

26 dito. Zetten wij onze koers wederom W.N.W, ‘s nachts N.N.W; Poolshoogte 〈36v〉 was 1 graad, 30 minuten zuiderbreedte.

27 dito. De wind als voren, doen onze koers N.W ten N.

28 dito. De wind noch al van de oostelijke hand; poolshoogte was 56 minuten noorderbreedte; dito stierf een man in ons schip, genaamd Govert Michielss.

29 dito. Wind als voren; Poolshoogte was 2 graden, 16 minuten noorderbreedte; doen onze koer naar het noorden; sagen veel raveling (8) in het water, derhalve veel meeuwen omtrent ons; niettegenstaande was mijn gissing bewesten de droogte die gelegen is op de twee graden schaars.

30 dito. De wind meest Z.O., deden onze koers als voren; Poolshoogte was 3 graden, 55 minuten; ‘s nachts bejegende ons variabel wind met regen, doch meest uit de oostelijke hand.

31 dito. De wind O. ten N., was stilletjes; Poolshoogte was 5 graden, 20 minuten. [165]

(1) Een vlot van boomstammen dat is voorzien van een zeil.

(2) Don Fadrique de Toledo.

(3) Een rif dat zich ter hoogte van Pernambuco voor de kust uitstrekte en bij laag water gedeeltelijk droogviel.

(4) De ra's zijn langsscheeps gebracht, de schepen zullen dus voorlopig niet onder zeil gaan.

(5) Fernando de Noronha, een eiland voor de Braziliaanse kust op 3°50′ ZBr., ongeveer 350 km. ten oosten van Kaap São Roque

(6) De konstabel heeft het toezicht op alle scheepsartillerie.

(7) Piet Heyn neemt dezelfde vaarroute als de Portugese koopvaarders om van Pernambuco naar de Azoren te zeilen. Op deze manier hoopt hij nog enige buit te kunnen behalen.

(8) De kabbeling van het water boven ondiepten.

Juny, anno 1625

primo dito. De wint meest van den n.oosten, met eenige regenkaeckgens; polushooghte was 6 graden; snachts wast seer heel ongestadich weer van donder, blixem, regen ende wint, sulcx dat onse marseyls in mosten.

2 dito. Wast noch al ongestadich weer, doch meest stil; snachts quam de wint uyte o.n.ooste; somwijlen hadden wij reegen, bevonden dat de stroom om de noort ginck.

3 dito. De wint van den n.o. ten oosten, met een dichte coelt; polushooghte was 8 graden; ons cours doende n. ten w. ende n.n.w.

4 dito. De wint ende cours als vooren; polushoogte was 9 graden, 30 minuten.

5 dito ende 6. Windt ende cours als vooren; polushoochte was 12 graden, 〈37〉 55 minuten.

7 dito. Coeldent dicht met een betooge lucht; de wint van de o. ten n.; snachts coelden het soo dicht, dat wij genootsaeckt waren onse marseyls in te nemen; ons bevinde onder de 14 graden, 45 minuten noorderbreete.

8 dito. Continueerde noch al de coelt, sulcx dat wij geen marseyls conden gebruycken; polushoochte was naer gissingh 16 graden, 50 minuten.

9 dito. De wint noch al van de o. ten n.; polushoochte was 18 graden, 20 minuten; ons cours doende n. ten o.

10 dito. De wint als vooren, met bequaem weer; polushoochte was 20 graden, 10 minuten; op de voorszeghte hoochte begonden wij saragase gewaer te werden.

11 dito. Wast den geheelen dach meest stil; savonts quam het luchge van de s.w.; snachts coeldent redelijck dicht.12 dito. Wast meest stil, de wint variabel, doch meest van de s.w.; polushoochte was 22 graden, 15 minuten, sulcx dat wij dien dach de son passeerde; snachts coeldent dicht uyt de suydelijcker handt.13 dito. Coeldent dicht uyten s. ten w.; polushoochte was 23 graden, 30 minuten; ons cours doende n. ende n. ten oosten; een uure in den avondt quam de wint van de s.w. met veel donders, blixem ende regen, welck continueerden den geheelen nacht, sulcx dat het een seer ongestadich weer was. [166]

14 dito. De wint uyt de suydelijcker hant, met een tamelijck coelt; ons cours doende als vooren; polushoochte was naer gissingh 24 graden, 40 minuten.

15 dito. De wint s.o., ons cours doende n.n.o.; polushoochte was 〈37v〉, 26 graden, 56 minuten.

16 dito. De wint meest van de o.s.o., met een tamelijcke coelt; polushoochte was 28 graden, 45 minuten; ons cours doende n.n.o.; den 17 dito de wint ende weer als vooren; polushoochte was 30 graden, 30 minuten; ons cours doende n.o. ten n.

18 dito. De wint meest van de s.s.o.; naermiddach variabel met harde regen; polushoochte was 32 graden, 30 minuten.

19 dito. De wint west; polushoochte was 33 graden, 50 minuten.

20 dito. De wint w.n.w., polushoochte was 35 graden, 26 minuten.

21 dito. Wint als vooren.

22 dito. De wint van de s.w. met een dichte coelt; ons cours doende n.o.; polushoochte was 37 graden, 30 minuten; sagen doen weynich saragasse, sulcx dat wij de Saragas Zee meest gepasseert waren. Dito waren de stuerluyden aen boort, verclarende haer gissinghe hoeverde wij noch buyten Corvus ende Flores waren; de differentie was tusschen de stuerluyden ende schippers 90 mijlen, dat meeste westelijck was met de minste; doch ginck de meeste stuerluyden ende schippers uyt haer gissingh ontrent 80 mijlen, dat se westelijck waren, als sij meenden; oorsaeck de stroom ontrent de Linie om de west getransporteert hadde; gemerckt wij daer veel raveling ende malingh vant water sagen.

23 dito. De wint als vooren, met een dichte coelt tot ontrent de clock 9 uure; de wint doen coomende met een barst uyt de noordelijcker handt, met een dichte coelt ende regen; polushoochte was naer gissingh 39 graden. Savonts sprong ofte raeckte uyt het galioen de Swart, die wij voor Farnambocke becoomen hadde.

24 dito. De wint n.o. ende n.n.o. met een dichte coelt ende motregen, sulcx dat wij de marseyls innaemen ende om de west leyde; snachts quam de wint van de n.w., soodat wij ons schoverseyl innamen, ende liepen voor de fock.

25 dito. De wint west met een dichte coelt; ons cours doende voor de middach 〈38〉 n.o. ten n., naermiddaechs o.n.o.; [167] polushoochte was 39 graden, 12 minuten; lieten snachts allenelijck voor de fock loopen, verhoopende datter eenige Portugesche scheepen ons van achteren in soude seylen, alsoo wij recht in haer vaerwater waren.

26 dito. De wint als vooren; polushoochte 39 graden, 5 minuten; lieten het snachts wederom met cleyn seyl voortloopen.

27 dito. De wint tot suytwester son toe west, daernaer n.o. ten o.; polushoochte was 38 graden, 40 minuten.

28 dito. De wint als vooren, polushoochte was 39 graden; de clock ontrent 10 uuren voor de middach sagen wij t'eylant Flores.

29 dito. De wint westelijck met moy weer, sulcx dat wij onse scheepen krenckde om schoon te maecken, het best wij conden. Savonts cregen wij jacht naer 2 seylen die wij te syen quamen tusschen Corvus ende Flores; quamen eerst naer ons toe, doch soo als wij naerderde ende sagen dat wij ons devoir deden, stelden het op der loop; doch ick sacht voor scheepen aen die sochten, dat wij garen gehadt soude hebben, naemelijck een goet prijs.

30 dito. Seylden wij het eylant ontrent twederdepaerten om, vant n.oosteyndt tot het n.west-eyndt- toe, te weten de oostsijde langers; alwaer drye dorpen gelegen sijn mitsgaders eenige beurtehuysen, soo hier ende daer; voort eerste dorp ist heel steyl, een mosketschoot van lant is diep 45 à 50 vadem, vuyle gront; soo als wij daerbij quamen waren de inwoonders in de wapenen, meenden dat wij aen lant soude coomen. Soo als wij voort twede dorp quamen, sagen weynich volck; alwaert men can anckeren, doch dicht aen de wal daer het diep is ontrent 40 vadem. Soo als wij voort derde dorp quamen, gelegen aen de n.west-sijde, was het diep 50 vadem, santgront, ontrent een groot mosketschoot van lant - soodat ick meen dat men daer bequaemst can anckeren. Het voorszeghte eylant is groot int ront ontrent 6 mijlen; daer abundantie van water te becoomen is 〈38v〉 alsoo wij het op veel plaetsen van boven in zee sagen storten ofte loopen. Het eylant Corvo leyt ontrent 5 mijlen bijnoorden Flores, alwaert schoon tusschen beyde is, soo ick hebbe connen bemercken; het voorszeghte eylant Corvo is veel cleynder als Flores, maer is wel soo hooch. [168]

Ontrent de middach cregen wij jacht van 2 scheepen, die ons metter haest uyt gesicht waren, doch waren - sooals ick presumeer - de 2 pickers, der vooren van verhaelt is.

Juni, anno 1625

Eerste dito. De wind meest van het noordoosten, met enige regenbuien; poolshoogte was 6 graden; ‘s nachts was het zeer heel ongestadig weer van donder, bliksem, regen en wind zulks dat onze marszeilen in moesten.

2 dito. Was het noch al ongestadig weer, doch meest stil; ‘s nachts kwam de wind uit het oostnoordoosten; soms hadden wij regen, bevonden dat de stroom om de noord ging.

3 dito. De wind van de N.O. ten oosten, met een dichte wind; poolshoogte was 8 graden; doen onze koers N. ten W. en N.N.W

4 dito. De wind en koers als voren; poolshoogte was 9 graden, 30 minuten.

5 dito en 6. Wind en koers als voren; Poolshoogte was 12 graden, 〈37〉 55 minuten.

7 dito. Waaide het dicht met een betrokken lucht; de wind van de O. ten N.; ‘s nachts waaide het zo dicht dat wij genoodzaakt waren onze marszeilen in te nemen; bevonden ons onder de 14 graden, 45 minuten noorderbreedte.

8 dito. Continueerde noch al de wind, zulks dat wij geen marszeilen konden gebruiken; Poolshoogte was naar gissing 16 graden, 50 minuten.

9 dito. De wind noch al van de O. ten N.; Poolshoogte was 18 graden, 20 minuten; doen onze koers N. ten O.

10 dito. De wind als voren met bekwaam weer; Poolshoogte was 20 graden, 10 minuten; op de voornoemde hoogte begonnen wij Sargasso (1) gewaar te worden.

11 dito. Was het de gehelen dag meest stil; ‘s avonds kwam het luchtje van de Z.W.; ‘s nachts waaide het redelijk dicht.

12 dito. Wast meest stil, de wind variabel, doch meest van de Z.W.; Poolshoogte was 22 graden, 15 minuten, zulks dat wij die dag de zon passeerde; (2) ‘s nachts waaide dicht uit de zuidelijker handt.

13 dito. Waaide het dicht uit het Z. ten W.; Poolshoogte was 23 graden, 30 minuten; ons koers doende N. en N. ten oosten; een uur in de avond kwam de wind van de Z.W. met veel donders, bliksem en regen, wat continueerden de gehelen nacht, zulks dat het een zeer ongestadig weer was. [166]

14 dito. De wind uit de zuidelijke hand met een tamelijke wind; doen onze koers als voren; Poolshoogte was naar gissing 24 graden, 40 minuten.

15 dito. De wind Z.O., doen onze koers N.N.O.; Poolshoogte was 〈37v〉, 26 graden, 56 minuten.

16 dito. De wind meest van de O.Z.O., met een tamelijke wind; Poolshoogte was 28 graden, 45 minuten; doen onze koers N.N.O.; de 17 dito de wind en weer als voren; Poolshoogte was 30 graden, 30 minuten; doen onze koers N.O. ten N.

18 dito. De wind meest van de Z.Z.O.; namiddag variabel met harde regen; Poolshoogte was 32 graden, 30 minuten.

19 dito. De wind west; Poolshoogte was 33 graden, 50 minuten.

20 dito. De wind W.N.W, Poolshoogte was 35 graden, 26 minuten.

21 dito. Wind als voren.

22 dito. De wind van de Z.W. met een dichte wind; doen onze koers N.O.; Poolshoogte was 37 graden, 30 minuten; zagen toen weinig sargossa, zulks dat wij de Saragossa Zee meest gepasseerd waren. Dito waren de stuurlieden aan boord en verklaarden hun gissing hoever wij noch buiten Corvus en Flores (3) waren; het verschil was tussen de stuurlieden en schippers 90 mijlen, dat meeste westelijke was met de minste; doch gingen de meeste stuurlieden en schippers uit hun gissing omtrent 80 mijlen dat ze westelijk waren, als zij meenden; oorzaak de stroom omtrent de Linie om de west getransporteerd had; gemerkt wij daar veel kabbeling en maling van het water zagen.

23 dito. De wind als voren, met een dichte wind tot omtrent de klok 9 uur; de windkwam toen met een barst uit de noordelijke hand met een dichte wind en regen; Poolshoogte was naar gissing 39 graden. ‘s Avonds sprong of raakte uit het galjoen de Swart die wij voor Pernambuco bekomen hadden.

24 dito. De wind N.O. en N.N.O. met een dichte windt en motregen, zulks dat wij de marszeilen innamen en om de west legden; ‘s nachts quam de wind van het N.W, zodat wij ons schoverzeil innamen en liepen voor de fok.

25 dito. De wind west met een dichte wind; doen onze koers voor de middag 〈38〉 N.O. ten N., namiddag O.N.O.; [167] Poolshoogte was 39 graden, 12 minuten; lieten ‘s nachts alleen voor de fok lopen, hoopten dat er enige Portugese scheepen ons van achteren in zouden zeilen, alzo wij recht in hun vaarwater waren.

26 dito. De wind als voren; Poolshoogte 39 graden, 5 minuten; lieten het ‘s nachts wederom met klein zeil voortlopen. (alleen marszeilen)

27 dito. De wind tot zuidwesterzon toe west, daarna N.O. ten O.; Poolshoogte was 38 graden, 40 minuten.

28 dito. De wind als voren, Poolshoogte was 39 graden; de klok omtrent 10 uur voor de middag zagen wij het eiland Flores.

29 dito. De wind westelijk met mooi weer, zulks dat wij onze scheepen krenkten (4) om schoon te maken zo goed we konden. ‘s Avonds kregen wij jacht naar 2 zeilen die wij te zien kwamen tussen Corvus en Flores; kwamen eerst naar ons toe, doch toen we naderden en zagen dat wij onze best deden stelden het op een loop; doch ik zag het voor scheepen aan die zochten dat wij garen gehad zouden hebben, namelijk een goede prijs.

30 dito. Zeilden wij het eiland omtrent twee-derde part om, van het noordoosten einde tot het noordwesteinde toe, te weten de oostzijde langs; alwaar drie dorpen gelegen zijn mitsgaders enige beurthuizen, zo hier en daar; voor het eerste dorp is het heel steil, een musketschot van land is diep 45 à 50 vadem, vuile grond; zoals wij daarbij kwamen waren de inwoners in de wapenen, meenden dat wij aan land zouden komen. Toen wij voort tweede dorp kwamen zagen weinig volk; alwaar het men kan ankeren, doch dicht aan de wal daar het diep is omtrent 40 vadem. Toen wij voor het derde dorp kwamen, gelegen aan de Noordwestzijde was het diep 50 vadem, zandgrond, omtrent een groot musketschot van land - zodat ik meen dat men daar bekwaamste kan ankeren. Het voornoemde eiland is groot in het rond omtrent 6 mijlen; daar overvloed van water te bekomen is 〈38v〉 alzo wij het op veel plaatsen van boven in zee zagen storten of lopen. Het eiland Corvo ligt omtrent 5 mijlen benoorden Flores, alwaar het mooi tussen beide is, zo ik heb kunnen bemerken; het voornoemde eiland Corvo is veel kleiner dan Flores, maar is wel zo hoog. [168]

Omtrent de middag kregen wij jacht van 2 scheepen die ons me een haast uit het gezicht waren, doch waren - zoals ik veronderstel - de 2 kapers daarvoor van verhaald is.

(1) Sargasso (Portugees sargaço = druifachtig) is een bruine wiersoort, waaraan het midden-Atlantische zeegebied zijn naam ontleend heeft.

(2) Die dag passeerden de schepen de Kreeftskeerkring (23½ graad N.Br.).

(3) Corvo en Flores zijn de meest westelijk gelegen Azoren.

(4) Krengen, een schip over één zijde trekken om het beneden de waterlijn van aangroeisel te kunnen ontdoen.

July, anno 1625

primo dito. Lieten wijt om de oost staen met cleyn seyl, verhoopende op een goet prijs.

2 dito. Resolveerde wij ons ontrent de eylanden te onthouden den tijt van 10 ofte 12 dagen; conde qualijck langer continueren, vermits het manckement van vivres, derhalven de scheurbuyck ende watersucht in ons volck begonst te regneren; sulcx dat wij ons jacht de Zeejager naert vaderslant sonden met brieven aen de Hr. Meesters.

3 dito. Smergens sagen wij het eylant Fiael, de Pyck, St. George ende het eylant Gratiosa, sulcx dat wij ons cours besuyde de voornoemde eylanden om sette; doch de wint was van de oostelijcker hant, soodat wij weynich advanceerden.

4 dito. De wint als vooren, soodat wijt over ende weer hielden int gesicht vant eylant Fiale.

5 dito. De oostelijcke wint noch al continueerende, soodat wij noch al over ende weer hielden; den 6 dito windt als vooren.

7 dito. De wint van de s.oosten, sulcx dat wijt naer lant toe lieten staen, te weten naert eylant Fialen; liepen tusschen de Pieck ende Fialen deur, passerende de bay ofte ree van Fialen, meenende daer eenige scheepen op de ree te vinden; maer daer en lach niemant, schip nochte barch, soodat wij achtert net visten. Sulcx dat wij ons cours stelden tusschen de Pieck ende St. George om tusschen beyde door te passeeren; maer alsoo ons de calmt ofte 〈39〉 stilte bejegende met dat wij achtert eylandt de Pieck quamen, deden wij ons devoir om daer wederom uyt te geraecken, sulcx dat wij bijnoorden de voorszeghte eylanden om mosten. Waren geresolveert te gaen naet eylant St. Michiel, te syen ofte wij daer eenige scheepen op de ree conde vinden; maer alsoo de wint continueerde uyt de oostelijcker handt, en conden wij het selvige niet naer coomen 〈overmits de schaerse wint〉 - dat wij garen gedaen soude hebben.

Tusschen de Pieck ende Fiael ist ontrent wijt 1¼ mijl; daer is een clip gelegen, recht overt steedeken, genaemt St. Cruys, gelegen opt eylant Fialen - leyt een mosketschoot vant eylant [169] de Pieck; tusschen Fiael en de voorszeghte clip ist diep 33 vadem, corael ofte steengront; doch soo als wij diepten, waren de clip naest. In de bay daer St. Cruys gelegen is, is de principael ree alwaer een goedt fort leyt, sooals wij conden bemercken. Het voorszeghte eylant Fiael schijnt een vruchtbaer eylant te sijn, sulcx dat het veel cooren ende anders geeft; men siet er sonderlanck geen geboomte; het eylant de Pieck schijnt een door, mager lant te sijn, op veel plaetse bewassen met kreuckelbos.

8 dito. Bevonden wij ons ontrent 6 mijlen bijnoorden Tercera, alwaer 2 seylen naer ons toe quamen ende wij naer haer; maer soo alsij bemerckte dat wij groote scheepen waren, hielden het in de wint, buyten schoots van ons, sulcx dat wij al onse seylen streecken ende soo voor gijden, latende de princevlagge wayen, doende t'seyn met 2 schooten sonder scherp, als vrindt, opdat sij bij ons soude coomen. Niettegenstaende hebben haer devoir gedaen van ons aff te geraecken, loopende om de west.

9 dito ende 10 dito. Hebben wij noch al gecontinueert over ende weer te houden, alsoo de wint van de ostelijcker handt was.

11 dito. Wast voor de middach heel stil, naermiddach quammer een cleyn luchge uyt de s.w.; polushoochte was 40 graden, 5 minuten, doch was meest stil.

12 dito. De wint s.w. met een dichte coelt; waren geresolveert ons devoir 〈39v〉 te doen naert vaderslant, alsoo ons provisie vrij begont te myneren ende sieckten ofte watersucht in de scheepen begonst te vermederen; sulcx dat wij ons cours n.o. ten o. instelden; lieten snachts met schoverseylen o. ten s. instaen, verhoopende alsoo datter eenige viants scheepen van achteren in soude seylen, alsoo wij noch in de passage ofte wegh van de Portugesen waren.

13 dito. Smergens werden wij een seyl gewaer, ontrent 3 mijlen in de wint van ons, waernaer wij ons devoir deden om hem te becoomen; maer alsoo hijt bij de wint om de noort liet staen, ende wij die in de lij van hem waren, en conde hem niet becoomen. Coelden soo dicht dat wij onse marseyls pas op het eselshooft conde voeren; doch wij lieten om de suyt staen, meenende dat hijt voor de wint soude smacken als hij ons uyt gesicht was, ende dat wij alsdan boven wint van hem coomen [170] soude; wij wendent, soo als hij ontrent een halff glas uyt ons gesicht geweest was, ende hieldent soo bij met schoverseylen, 4 glasen; wierpen als doen onse marseyls daer wederom bij, stelden onse cours n.n. west in, daernaer noorden ende n.n.oost, menende hem alsoo te incontreren, alsoo het seer dysich weer ende weynich gesicht was; doch en vernaemen hem niet, heeft het mijns bedunckens bij de wint over laten staen. Snachts stelden wij ons cours oost in, weynich seyl op hebbende, verhopende t'voorszeghte schip ofte een ander smergens te bejegenen.

14 dito. Smergens en vernaemen geen vreemde scheepen, sulcx dat wij wederom seyl maeckte, stellende ons cours n.o. in; de wint was van de westen, met een dichte coelt; polushoochte 42 graden, 24 minuten. Savonts setten wij ons cours n.o. ten oosten. Dito sterff de botteliersmaet.

15 dito. De wint meest van de n.w. ende w.n.westen, met een dichte coelt ende disich weer; polushoogte was 43 graden, 55 minuten; doende ons cours n.o. ten o.

16 dito. De wint ende cours als vooren; polushoochte was 45 graden ende 15 minuten.- [171]

Juli anno 1625

Eerste dito. Lieten wijt om de oost staan met klein zeil, hoopten op een hoede prijs.

2 dito. Besloten wij ons omtrent de eilanden te onthouden de tijd van 10 of 12 dagen; konden kwalijk langer continueren, vermits het mankement van voedsel, derhalve de scheurbuik en waterzucht in ons volk begon te regeren; zulks dat wij ons jacht de Zeejager naar het vaderland zonden met brieven aan de heren meesters.

3 dito. ‘s Morgens zagen wij het eiland Fiael, de Pyck, St. George en het eiland Gratiosa, (1) zulks dat wij ons koers bezuiden de voornoemde eilanden om zetten; doch de wind was van de oostelijker hand zodat wij weinog voordeel hadden.

4 dito. De wind als voren, zodat wij het over en weer hielden in het gezicht van het eiland Fiale.

5 dito. De oostelijke wind noch al continuerende, zodat wij noch al over en weer hielden; de 6 dito wind als voren.

7 dito. De wind van het zuidoosten, zulks dat wijt naar land toe lieten staan, te weten naar het eiland Fialen; liepen tussen de Pieck en Fialen deur, passeerden de baai of ree van Fialen, meenden daar enige scheepen op de ree te vinden; maar daar lag niemand, schip noch bark, zodat wij achter het net visten. Zulks dat wij onze koers stelden tussen de Pieck en St. George om tussen beide door te passeren; maar alzo ons de kalmte of 〈39〉 stilte bejegende met dat wij achter het eiland de Pieck kwamen, deden wij onze best om daar wederom uit te geraken, zulks dat wij benoorden de voornoemde eilanden om moesten. Waren besloten naar het eiland St. Michiel (2) om te zien of wij daar enige scheepen op de ree konden vinden; maar alzo de wind continueerde uit de oostelijke hand konden we die niet te na komen 〈overmits de schaarse wind〉 - dat wij raag gedaan zouden hebben.

Tussen de Pieck en Fiael is het omtrent breed 1¼ mijl; daar is een klip gelegen, recht over het stadje genaamd St. Cruys, gelegen op het eiland Fialen - ligt een musketschot van het eiland [169] de Pieck; tussen Fiael en de voornoemde klip is het diep 33 vadem, koraal of steengrond; doch zoals wij diepten waren we de klip naast. In de baai daar St. Cruys gelegen is, is de belangrijkste rede alwaar een goedt fort ligt zoals wij konden bemerken. Het voornoemde eiland Fiael schijnt een vruchtbaar eiland te zijn, zulks dat het veel koren en anders geeft; men ziet er zeer lang geen geboomte; het eiland de Pieck schijnt een dor, mager land te zijn, op veel plaatsen begroeid met kreupelbos.

8 dito. Bevonden wij ons omtrent 6 mijlen benoorden Terceira, (3) alwaar 2 zeilen naar ons toe kwamen en wij naar hen; maar zoals zij bemerkten dat wij grote schepen waren hielden het in de wind, buiten schots van ons, zulks dat wij al onze zeilen streken en zo voor gijden (4), lieten de vlag van de prins waaien, deden het sein met 2 schoten zonder scherp, als vriend opdat zij bij ons zouden komen. Niettegenstaande hebben hun best gedaan van ons af te rakken, liepen om de west.

9 dito en 10 dito. Hebben wij noch al gecontinueerd over en weer te houden, alzo de wind van de oostelijke hand was.

11 dito. Was het voor de middag heel stil, namiddag kwam er een klein luchtje uit het Z.W.; Poolshoogte was 40 graden, 5 minuten, doch was meest stil.

12 dito. De wind Z.W. met een wind; waren besloten onze best 〈39v〉 te doen naar het vaderland, alzo onze provisie vrij begon te verminderen en ziekten of waterzucht in de schepen begon te vermeerderen; zulks dat wij onze koers N.O. ten O. instelden; lieten ‘s nachts met schoverzeilen O. ten Z. instaan, hoopten alzo dat er enige vijandelijke schepen van achteren in zouden zeilen, alzo wij noch in de passage of weg van de Portugezen waren.

13 dito. ‘s Morgens werden wij een zeil gewaar, omtrent 3 mijlen in de wind van ons, waarnaar wij onze best deden om hem te bekomen; maar alzo die het bij de wind om de noord liet staan en wij die in de lij van hem waren konden hem niet bekomen. Waaide zo dicht dat wij onze marszeilen pas op het ezelshoofd (5) konden voeren; doch wij lieten om de zuid staan en meenden dat hij het voor de wind zou smakken als hij ons uit gezicht was en dat wij alsdan boven wind van hem komen [170] zouden; wij wenden het toen hij omtrent een half glas uit ons gezicht geweest was en hielden het zo bij met schoverzeilen, 4 glazen; wierpen als toen onze marszeilen daar wederom bij, stelden onze koers N.N. west in, daarna noorden en N.N. Oost, meenden hem alzo te in te halen alzo het zeer mistig weer en weinig gezicht was; doch en vernamen hem niet, heeft het naar mijn bedunken bij de wind over laten staan. ‘s Nachts stelden wij onze koers oost in, weinig zeil op hebben en hoopten het 'voornoemde schip of een ander ‘s morgens te bejegenen.

14 dito. ‘s Morgens vernamen geen vreemde scheepen, zulks dat wij wederom zeil maakten, stelden onze koers N.O. in; de wind was van het westen met een dichte wind; Poolshoogte 42 graden, 24 minuten. ‘s Avonds zetten wij ons koers N.O. ten oosten. Dito stierf de botteliers maat.

15 dito. De wind meest van de N. W. en W.N. Westen met een dichte wind en mistig weer; poolshoogte was 43 graden, 55 minuten; doen onze koers N.O. ten O.

16 dito. De wind en koers als voren; Poolshoogte was 45 graden en 15 minuten. - [171]

(1) De Azoren, resp. Fayal, Píco, São Jorge en Graciosa.

(2) São Miguél, een van de Azoren.

(3) Terceira, een van de Azoren.

(4) De zeilen inkorten om de wind te beletten er met volle kracht op te werken.

(5) Een zwaar houten blok dat de verbinding vormt tussen masttop en steng,

Zie verder; Volkoomen.nl