Reis naar Groenland

Over Reis naar Groenland

Omstandig journaal van de reis naar Groenland gedaan door Commandeur Maarten Mooy met het schip Frankendael voor walvisvangst en de gevaren in 1787, Uit; https://www.dbnl.org/tekst/mooy009omst01_01/mooy009omst01_01_0002.php Door; Nico Koomen.

[5] Omstandig Journaal eener Reize naar Groenland.

Nimmer hadt ik het denkbeeld kunnen vormen, toen ik ‘t eerst de pen op ‘t papier zette, om dit myn Journaal te schryven, dat het van zulke aanmerkelyke Lotgevallen zoude opgevult zyn, als ik onder de wonderbaare Bestiering des Allerhoogsten met andere Reisgenooten heb moeten ondervinden.

Alles wat ik van des Heeren goedheid wenschen konde, stondt voor my gereedt by myne Uitreize, een Welgecalfaat Schip (Frankendaal) met eene gezonde en frissche Equipagie, en van alles ruim gevictualiert, en wel voorzien, deedt my op eenen gewenschte uitslag van myne Destinatie en Retour, onder aanroeping van den Goddelyke bystand, hoopen en vertrouwen. [6]

Het eenige, ‘t welk ik my hierby te herinneren heb, is, dat ik my by myne Uitreize wel niet in de beste lichaamsgesteldheid bevondt, want alhoewel ik gezond van harten was, werd ik nogthans op een buitengewoone wyze met de Jigt gekweld, doch hier van ben ik ook, God lof! weder hersteld geworden.

Dan onze gedachten zyn niet altoos de gedachten des Heeren, en onze wegen niet altoos de zynen; dit hebben wy waarlyk op onze Reize op ‘t allerduidlykst ondervonden, gelyk zulks uit dit Dagverhaal middagklaar blyken zal.

Zo streelend het vooruitzicht van onze Uitreize was, hoe gelukkig ook den Vangst ons in den beginne toescheen, en wy ons vleiden met eene volle Lading te zullen tըuis komen, zo wierden wy echter in den uitersten nood gebragt; zo dat onzen toestand allerdeerniswaardigst en hooploos wierd. Dan hoe zeer en lang ons dit noodlot drukte, als van den 9. Juny tot den 24 November, en dus ruim 5 maanden; wy riepen tot den Heere, en Hy heeft ons uitgeholpen, onze herten met dankbaarheid vervult, en onze lippen van juichens doen overvloeyen: ‘Ja, Heere, wy riepen tot U in onze nood, en Gy hielp ons uit onze angsten; Gy zond uw woord, Gy redde ons, dat wy niet stierven, [7] dus moeten wy U, Heere danken voor uwe goedheid en voor uwe wonderen die Gy aan de menschen kinderen doet.

Wy dankfferen en vertellen uwe Werken met vreuchde, wy die met Scheepen op de Zee voeren, en haaren Handel dreven in groote Wateren; wy hebben, Heere! uwe werken bevonden, en uwe wonderen in de Zee; gy geeft sneeuw als wolle, strooit rym als assche; wie kan blyven voor uwen Vorst! Gy spreekt, zo versmelt het; Gy laat uwen wind waayen, zo ontdoit het. Uw eere, Heere! is eeuwig. Gy hebt een welbehagen aan uwe werken; dies willen wy U zingen ons leven lang, en U onzen God loven, zo lang wy zyn. Onze redenen moeten U welgevallen, wy verheugen ons in den Heere.’

Na dus den Allerhoogsten onzen openbaaren dank betuigt te hebben, voor onze gelukkige uitkomst in onzen jammerlyken nood, kunnen wy overgaan om ons Dagregister hier op te laaten volgen, waar uit onze Leezers zullen ontdekken, of wy niet de gegrondste redenen hebben, om de eer des Heeren ons leven lang te loven en hem te danken. [8]

[22 April 1786]

Het was op Saturdag den 22. April des voorleden Jaars 1786. dat wy ons Anker ligten van voor de Stad Amsterdam, met een zeer gunstige wind, en zo als voorzeid, van alles rykelyk voorzien, met een welgecalfaat Schip en zeven Sloepen. Onze Equipagie bestond uit 45 Koppen, blykens de volgende Monster-Rol van Դ schip Frankendaal, gevoerd by Commandeur Maarten Mooy, onder directive van de Ed: Heer Jan Gildemeester, Jansz.

[5] Omstandig journaal van een reis naar Groenland.

Nimmer had ik het denkbeeld kunnen vormen toen ik ‘t eerst de pen op ‘t papier zette om dit mijn journaal te schrijven dat het van zulke aanmerkelijke lotgevallen zou opgevuld zijn dat ik onder de wonderbare bestiering van de Allerhoogste met andere reisgenoten heb moeten ondervinden.

Alles wat ik van de Heer goedheid wensen kon stond voor mij gereed bij mijn vertrek, een goed gekalfaat schip (Frankendaal) met een gezonde en frisse bemanning en van alles ruim en goed met voedsel voorzien. Dat deed me op een gewenste uitslag van mijn bestemming en retour, onder aanroeping van de Goddelijke bijstand, hopen en vertrouwen. [6]

Het enige wat ik me hierbij te herinnerd heb is dat ik me bij mijn vertrek niet in de goede lichaamsgesteldheid bevond, want alhoewel ik gezond van hart was, werd ik nochtans op een buitengewone wijze met de jicht gekweld, doch hiervan ben ik ook, God lof! Weer hersteld geworden.

Dan onze gedachten zijn niet altijd de gedachten der Heer en onze wegen niet altijd de zijne; dit hebben we waarlijk op onze reis op ‘t aller duidelijkste ondervonden, gelijk zulks uit dit dagverhaal helder blijken zal.

Zo strelend het vooruitzicht van ons vertrek was, hoe gelukkig ook de vangst ons in het begin toescheen en we ons vleiden met een volle lading te zullen thuiskomen, zo werden we echter in de uiterste nood gebracht zodat onze toestand aller deerniswaardigst en hopeloos werd. Dan hoe zeer en lang ons dit noodlot drukte als van de 9de juli tot de 24ste november en dus ruim 5 maanden; wij riepen tot de Heer en Hij heeft ons er uitgeholpen, onze harten met dankbaarheid vervuld en onze lippen van juichen laten overvloeien: ‘Ja, Heer, we riepen tot U in onze nood en Gij hielp ons uit onze angsten; Gij zond uw woord, Gij redde ons dat we niet stierven, [7] dus moeten wij U, Heer danken voor uw goedheid en voor uw wonderen die Gij aan de mensen kinderen doet.

Wij dank offeren en vertellen uw Werken met vreugde, wij die met schepen op de zee voeren en hun handel dreven in grote wateren. Wij hebben, Heer! Uw werken bevonden en uw wonderen in de zee; gij geeft sneeuw als wol, strooit rijp als as; wie kan blijven voor uw vorst! Gij spreekt, zo versmelt het; Gij laat uw wind waaien, zo ontdooit het. Uw eer, Heer! Is eeuwig. Gij hebt een welbehagen aan uw werken; dus willen wij U zingen ons leven lang en U onze God loven zo lang we er zijn. Onze redenen moeten U welgevallen, wij verheugen ons in de Heer.’

Na aldus de Allerhoogste onze openbare dank betuigd te hebben voor onze gelukkige uitkomst in onze jammerlijke nood zo kunnen we overgaan om ons dagregister hierop te laten volgen waaruit onze lezers zullen ontdekken of we niet de grondigste redenen hebben vanwege de eer der Heer ons leven lang te loven en hem te danken. [8]

[22 april 1786]

Het was op zaterdag de 22ste april van het voorleden jaar 1786 dat we ons anker lichten voor de stad Amsterdam met een zeer gunstige wind en zoals voorgezegd van alles rijkelijk voorzien, met een goed gekalfaat schip en zeven sloepen. Onze bemanning bestond uit 45 koppen wat blijkt uit de volgende monsterrol van ‘t schip Frankendaal, gevoerd bij commandeur Maarten Mooy, onder directie van de edele heer Jan Gildemeester, Jansz.

Stuurman Jacob Vos, van Callansoog, Zwager van de Commandeur.

Speksnyder Luitjes Jansz., van 't Veur.

Dito Maat Aldert Weelke, van de Wezer.

Harpoenier Hendrik Eden, van dito.

Dito Jacob Kleyn, van Callansoog

Dito Aldert Weelke, van de Wezer.

Opperkuiper Fredrik Swart, van Breemen.

Bootsman Jacob Mooy, van Callansoog. Neef van den Commandeur.

Meester Harmanus Sneeper, van Amsterdam. [9]

Opper Timmernan Arien Bunjen, van Oldenburg.

Onder Timmerma Hendrik Stoopman, van Delmerhorst.

Schieman Pieter Kater, van Callansoog.

Bootsmansmaat Eelmer Mooy, van dito, Zoon van den Commandeur, oud 19 Jaaren.

Kok Hendrik Witje, van de Wezer.

Matroosen.

Jan Jansen, van 't Feur.

Johan Benjamin Scheen, van Dantzig.

Jan Fredrik Grootjan, van Breemen

Hendrik Jurgens, van 't Feur

Jan Fredrik Carel, van Stettyn.

Jan Boekwinkel, van Osnabrug.

Christiaan Stooper, van ditto.

Hendrik Esdoorn, van Haasberg.

Jurgen Dirk Lamke, van de Wezer.

Jan Saads, van dito.

Pieter Pieters, van dito.

Jan Roelofs, van dito.

Hendrik Steemes, van Osnabrug,

Jacob Mooy, van Callansoog, Zoon van voorn: Commandeur, oud 17 jaaren.

Barent Hulskamp, van Munsterland.

Willen Kulling, van Hessen.

Frans Hendrik Smit, van Pruisminne.

Coenraad Damke, van dito. [10]

Johan Furstenhof, van Pruysminne.

Gerrit Boekwinkel, van Osnabrug.

Arien Sweerds, van Oldenburg.

Aldert Weelke, van de Wezer.

Fredrik Luitjes, 't Fuer.

Hendrik Buckman, van Hanover.

Coenraad Lourensz., van Callansoog.

Koksmaat, Albert de Boer, van Callansoog.

Cajuitwachter, Teunis Mooy, van dito, Zoon van den Commandeur, oud 12 Jaar.

[24 April 1786]

Wy zeilden denzelven dag op Pampus, alwaar ‘s Maandags den 24. dito ons een Ligter loste met Victualy, Bier, versch Water en Lynen, om het Schip vlotter te maken.

[25 April 1786]

Dingsdag, den 25. zeilden wy over Pampus met drie Waterscheepen voor, om het Schip over de droogte te sleepen, waar voor betaalde vyfntwintig Guldens.

[26 April 1786]

Woensdag den 26. namen wy in de Kuil van Marken het op Pampus in de Ligter geloste weder over.

[30 April 1786]

Zondag, den 30. in Tessel gekomen.

[2 Mai 1786]

Dingsdag den 2. Mai, ‘s morgens de Wind N.W. met heel mooi weer, lagen by ‘t horntje van Texel, zouden gaern daags te vooren onder zeil gegaan hebben, maar moesten door tegenwind weder ten Anker, doch de wind spoedig veranderende gelukte het ons des namiddags, de Wind W. ten Z. en W.Z.W. ons Anker te ligten, en in Zee gingen uit het nieuwe Gat met 16 17 Scheepen, waar onder 13 Groenlandsvaarders, hier van my bekend Commandeur Willem Borst, de Ystroom, Pieter Koning, de Assurantie, Cornelis Rickels, de hoopende Visser, dewyl ik de voorste van hun allen was, heb de anderen door de verre distantie van agteren niet konnen bekennen, wy kwamen de klok half twee behouden in Zee, op dit oogenblik sprak ik myn Volk aan, en in ‘t byzonder [11] herinnerde ik myn drie Zoons dat dit nu de zeventiende Rys was, dewelke ik met God, en zulks wel voor een en dezelfde Patroon, zoude onderneemen; waar op zy my wenschte dat God ons ook wel weder gezond en behouden Rys zoude verleenen, en ons op zyne hulp verlatende, gingen wy van de Uyterton af N. ten W. aanzetten, Bramzeyls en Lyzeyls by,’s’s avonds de Wind Z.W. met Bramzeyls koelte, stuurde ten Noorden aan.

[3 May 1786]

Woensdag den 3. ‘s morgens de Wind Zuiden, met styve koelte en regen, namen een Rif in onze Marszeyls, en maakten ‘t Bramzeyl vast; zagen een Schip, ‘t welk voorn: Willem Borst was, dewelke wy circa 2 3 dagen in ‘t gezicht behielden, ‘s namiddags afgezet N.N.W. ½ N. 36 ¼ Myl gegiste breedte, was 55 gr: 17 min: lengte 19 gr: 4 min: ‘s avonds de Wind Z. ten O. met styve koelte, en donker regenagtig wer, namen de twee reeven in onze Marszeyls, en stuurde ten N. ½ O. ‘s nagts de wind Z.O. stuurde N. ten O. aan.

[4 May 1786]

Donderdag den 4. ‘s morgens de Wind Z.O. met zwaare koelte en donkere lugt; wy namen onze laatste reven in onze Marszeyls, maakten onze Marszeyls vast, en lenste voor de Fok, de Wind O.Z.O. met Storm, ‘s middags zetten wy af N. ten W. 40 Mylen, gegiste breedte was 57 gr: 54 min: lengte 18 gr: 8 min: gingen ten Noorden aan; ‘s avonds handzaam wer, Zyl en Marszyls weder by, en stuurde N. ten O. de Wind O. ten Z.

[5 May 1786]

Vrydag den 5. was het wer geheel bedaard, de Wind nog O. ten N. met mooye Zonneschyn, wy staken onze reven weder uit, en zetten onze Bramzeyls by, wy konden toen N. ten O. zeilen, ‘s middags bevonden breedte van 59 gr: 45 min. zetten af N.N.W. ½ N. 26 3/4 myl, gegiste breedte was 59 gr: 35 min: lengte 17 gr: 2 min: ‘s avonds de Wind O.N.O. met Bramzeyls koelte, kwamen tegen Hitland aan, en hadden het Eiland Hanglip op ‘t Compas W. ten N. van ons 4 5 Mylen, wendde Oost over.

[6 May 1786]

Zaturdag den 6 des morgens wendde weder Noordwaarts, [12] wer en Wind als vooren, konde 3 Scheepen zien, die met ons over heen lagen en kruisten met de tegenwind, doch konde door de verre afstand niet ontdekken welke het waaren, ‘s middags niet afgezet, stelde myn bestek op bevonden breedte, en afpeiling van het land, bevonden breedte was 60 gr: 10 min: wendde 3 Myl dwars van voorn: Eiland Hanglip, hadde toen lengte van 15 gr: 32 min. op de Kaart; er kwamen nog twee Scheepen tegen ons aan, ‘s avonds de Wind by ‘t N.O. met mooy wer, en konden O.Z.O. zeilen.

[24 april 1786]

We zeilden dezelfde dag op Pampus alwaar ‘s maandags de 24ste dito ons een lichter loste met voedsel, bier, vers water en lijnen om het schip vlotter te maken.

[25 april 1786]

Dinsdag de 25ste zeilden we over Pampus met drie waterschepen voor om het schip over de droogte te slepen waarvoor we betaalden vijfentwintig guldens.

[26 april 1786]

Woensdag de 26ste namen we in de Kuil van Marken het op Pampus in de lichter geloste weer over.

[30 april 1786]

Zondag de 30ste in Texel gekomen.

[2 Mei 1786]

Dinsdag de 2de mei ‘s morgens met de wind Noordwest met heel mooi weer lagen we bij het Horntje van Texel. We zouden graag daags tevoren onder zeil gegaan zijn maar moesten door tegenwind weer ten anker. Doch toen de wind spoedig veranderde gelukte het ons de namiddag en de wind West ten Zuiden en Westzuidwest ons anker te lichten en in zee gingen we uit het nieuwe Gat met 16 17 schepen waaronder 13 Groenlandsvaarders. Hiervan zijn mij bekend commandeur Willem Borst, de Ystroom, Pieter Koning, de Assurantie, Cornelis Rickels, de hoopende Visser. Omdat ik de voorste van hen allen was heb ik de anderen door die verre afstand van achteren niet kunnen herkennen. We kwamen de klok half twee behouden in zee. Op dat ogenblik sprak ik mijn volk aan en vooral [11] herinnerde ik er mijn drie zoons aan dat dit nu de zeventiende reis was die ik met God en zulks wel voor een en dezelfde patroon zou ondernemen. Waarop ze me wensten dat God ons ook wel weer gezond een behouden reis zou verlenen. We verlieten ons op zijn hulp en gingen van de Uiterton af Noorden ten Westen aanzetten, bramzeil en lijzeil bij. ‘s Avonds was de wind Zuidwest met bramzeil koelte en stuurde ten Noorden aan.

[3 mei 1786]

Woensdag de 3de ‘s morgens was de wind Zuiden met stijve koelte en regenen, namen een rif in onze marszeil en maakten ‘t bramzeil vast. We zagen een schip die van de voor genoemde Willem Borst was die we circa 2 3 dagen in ‘t gezicht behielden. ‘s Namiddag afgezet Noordnoordwest, ½ Noord 36 ¼ mijl, gegiste breedte was 55 graden 17 minuten lengte 19 graden, 4 minuten. ‘s Avonds de wind Zuid ten Oosten met stijve koelte en donker regenachtig weer. We namen de twee reven in ons marszeil en stuurde ten Noord ½ Oost. ‘s Nachts de wind Zuidoosten en stuurde Noord ten Oosten aan.

[4 mei 1786] Donderdag de 4de ‘s morgens was de wind Zuidoost met zware koelte en donkere lucht. We namen onze laatste reven in ons marszeil en maakten ons marszeil vast en lensde voor de fok. De wind Oostzuidoost met storm. ‘s Middags zetten we af Noord en Westen 40 mijlen, gegiste breedte was 57 graden 54 minuten, lengte 18 graden 8 minuten en gingen ten Noorden aan. ‘s Avonds handzaam weer. Zeil en marszeil weer bij en stuurde Noord ten Oosten en de wind Oosten ten Zuiden.

[5 mei 1786]

Vrijdag de 5de was het weer en geheel bedaard, de wind nog Oost ten Noord met mooie zonneschijn. We staken onze reven weer uit en zetten ons bramzeil bij. We konden toen Noord ten Oosten. ‘s Middags bevonden we de breedte van 59 graden 45 minuten en zetten af Noordnoordwest ½ Noord 26 3/4 mijl. Gegiste breedte was 59 graden 35 minuten, lengte 17 graden 2 minuten. ‘s Avonds de wind Oostnoordoost met bramzeil koelte. We kwamen tegen Shetland aan en hadden het eiland Hanglip op ‘t kompas West ten Noorden van ons 4 5 mijlen, wenden Oost over.

[6 mei 1786]

Zaterdag de 6de ‘s morgens wenden weer Noordwaarts, [12] weer en wind als tevoren en kon 3 schepen zien die met ons gelijk lagen en kruisten met de tegenwind, doch konden door de verre afstand niet ontdekken welke het waren. ‘s Middags niet afgezet en stelde mijn bestek op bevonden breedte en afpeilen van het land, bevonden breedte was 60 graden 10 minuten. Wendde 3 mijl dwars van voren. Eiland Hanglip had toen een lengte van 15 graden 32 minuten op de kaart. Er kwamen nog twee schepen tegen ons aan. ‘s Avonds de wind bij het Noordoost met mooi weer en konden Oostzuidoost zeilen.

[7 May 1786]

Zondag den 7. ‘s morgens de Wind N.N.O. en N.N.W. met variabel wer; wy hadden toen 4 Scheepen in ‘t gezicht, daar van alleen bekent Lourens Keuken, ‘t Schip de Koornbeurs van Amsterdam, ‘s middags afgezet O. ½ Z. 8 Myl, gegiste breedte 60 gr: 7 min: lengte 16 gr: 41 min: was stilletjes, wy gingen aan ‘t Visschen om bezigheid voor ‘t Volk, en vingen een Koolvisch, een Schelvis en twee Haayen, ‘s avonds halsde West over met aanwakkerende koelte uit. N.O. ten O. maakte onze Bramzeyls vast, konde N.N.W. zeilen.

[8 May 1786]

Maandag den 8. ‘s morgens de Wind by N.O. met styve koelte en graauwe lucht, kwamen weder tegen Hitland aan, halsde Oost over, konde vier Scheepen zien, denkelyk dezelve die wy daags te vooren gezien hadden, ‘s middags staken het tweede Rif in onze Marszeyls, zetten af N.W. ½ W. 4 Myl, gegiste breedte was 60 gr: 17 min: lengte 16 gr. 15 min. ‘s avonds halsde West over met goed wer en regenbuitjes.

[9 May 1786]

Dingsdag den 9. ‘s morgens de Wind Z. en Z.O. met regenbuyen, doch goed wer staken onze Reven uit en zetten Bramzeyl en Lyzeyl by, stuurde N.O. aan, ‘s middags afgezet N.O. ½ O. 9 Myl, gegiste breedte was 60 gr: 39 min: lengte 17 gr. 9 min. gingen N.O. ten N. aan, konde 5 Scheepen zien, doch niet onderscheiden, ‘s avonds de Wind Oost met mooy wer, konde N.N.O. zeilen. [13]

[10 May 1786]

Woensdag den 10. ‘s. morgens de Wind Oost met styve koelte, maakte onze Bramzeyls vast, en staken een Rif in ons Marszeyls, ‘s middags afgezet N. ten W. 16 ¼ Myl, gegiste breedte was 61 gr: 44 min: lengte 16 gr: 47 min: ‘s middags namen wy alle onze Reven in, en maakte Voormarszeyl, Fok en Kruiszeyl vast, het waaide hard, ‘s avonds de Wind Oost, met Storm, konde N.N.O. leggen.

[11 May 1786]

Donderdag den 11. ‘s morgens de Wind Oost, en O. ten N. met handzaamer wer, doch zwaare lucht, zette Fok, Voormarszeyl en Kruiszeyl by, zagen 2 Scheepen, doch door de verre afstand niet kunnen onderscheiden, ‘s middags afgezet N.W. ½ N. 12 Myl gegiste breedte was 62 gr. 21 min. lengte 15 gr. 37 min. ‘s avonds de wind O.N.O. met handzaam weer, konde noordwaarts zeilen met zwaare lucht.

[12 May 1786]

Vrydag den 12. ‘s morgens stilletjes met regen, ‘s middags afgezet N.W. 1/6 N. 10 Myl, gegiste breedte was 62 gr: 50 min: lengte 15 gr: 39 min: kreegen een Noordelyk Windje, ‘savonds de Wind N.N.W. met Bramzeyls koelte, konde N.O. zeilen.

[13 May 1786]

Zaturdag den 13. ‘s morgens de Wind Noorden en N.N.W. met goed wer, dog donkere laage lucht, had weder twee Scheepen flaauw in ‘t gezicht, ‘s middags afgezet N.O. ten N. ½ O. 16 Myl, gegiste breedte was 63 gr: 41 min: lengte 16 gr: 2 min: ‘s avonds de Wind rondom ‘t Noorden, met donkere mist, vlammen en Bramzeyls koelte.

[14 May 1786]

Sondag den 14. ‘s morgens de Wind Noorden, met reefde Marszeyls koelte en graauwe lucht, konde O.N.O. zeilen, en hadden weer 3 Scheepen als vooren in ‘t gezicht, ‘s middags bevonden breedte van 65 gr. 6 min: zetten af N.O. 3/4 O. 20 Myl, gegiste breedte was 64 gr: 27 min: lengte 18 gr: 24 min: zetten myn bestek regt ten Noorden voort, ‘savonds de Wind W.Z.W. stuurde N.N.O. met mooi wer, zetten Bramzeyls en Lyzeyls by.

[15 May 1786]

Maandag den 15. ‘s morgens de Wind rondom N.W. met variabel wer en graauwe lucht, stuurde by de Wind, ‘s middags [14] bevonden breedte van 66 gr: 9 min: zetten af N. ½ O. 17. Myl, gegiste breedte was 66 gr: 15 min: lengte 18 gr: 50 min: was zeer stil, zetten onze groote Steng en Wand aan, ‘savonds een mooi koeltje uit ‘t Z.O. zetten Bramzeyl en Lyzeyl by, stuurde N.N.O. aan.

[16 May 1786]

Dingsdag den 16. ‘s morgens de Wind O.Z.O. met Marszeyls koelte, konde een Schip, zonder het echter te kunnen onderscheiden, zien; ‘s middags afgezet Noorden 31½ Myl, gegiste breedte was 68 gr: 15 min: lengte 18 gr: 50 min: bevonden breedte was 68 gr: 19 min: stuurde N.O. ten N. aan, ‘s avonds kleine Marszeyls koelte en hol Water, de Wind O. ten Z. stuurde vol en by de Wind op.

[17 May 1786]

Woensdag den 17. ‘s morgens de Wind O. ten N. nog met styve koelte en donkere zwaare lucht; wy konden N. ten O. zeilen, voor de middag zagen wy enkelde knolletjes Ys, er kwam een Schip tegen ons aan, doch ons onbekend, ‘s namiddags wierd het drokker metYs, halsde Oost over, zetten af - N.W. 25 Myl, gegiste breedte was 69 gr: 55 min: lengte 18 gr: 20 min: ‘s avonds hadden wy wer en wind als vooren.

[18 May 1786]

Vrydag den 19. ‘s morgens een labber koeltje uit het N.O. met variabel wer, ‘s middags afgezet Z.O. ten O. 12½ Myl, gegiste breedte was 69 gr: 14 min: lengte 20 gr: 48 min: ‘s avonds stilletjes, kregen Z.O. Wind met mooi wer.

[7 mei 1786]

Zondag de 7de ‘s morgens was de wind Noordnoordoost en Noordnoordwest met variabel weer. We hadden toen 4 schepen in ‘t gezicht waarvan alleen bekend was Lourens Keuken, ‘t schip de Koornbeurs van Amsterdam. ‘s Middags afgezet Oost ½ Zuid 8 mijl, gegiste breedte 60 graden 7 minuten: lengte 16 graden 41 minuten. Het was stilletjes, we gingen aan ‘t vissen om bezigheid voor ‘t volk en vingen een koolvis, (1) een schelvis en twee haaien. ‘s Avonds halsde (2) west over met aanwakkerende koelte uit het Noordoost ten Oosten en maakten ons bramzeil vast, konden zo noordnoordwest zeilen.

[8 mei 1786]

Maandag de 8ste ‘s morgens de wind bij het Noordoost met stijve koelte en grauwe lucht en kwamen weer tegen Shetland aan, halsde Oost over en konden vier schepen zien, denkelijk dezelfde die we daags tevoren gezien hadden. ‘s Middags staken het tweede rif in ons marszeil, zetten af Noordwest ½ West 4 mijl, gegiste breedte was 60 graden 17 minuten, lengte 16 graden 15 minuten. ‘s Avonds halsde West over met goed weer en regenbuitjes.

[9 mei 1786]

Dinsdag de 9de ‘s morgens was de wind Zuid en Zuidoost met regenbuien, doch goed weer. We staken onze reven uit en zetten bramzeil en lijzeil bij en stuurde Noordoost aan. ‘s Middags afgezet Noordoost ½ Oost 9 mijl, gegiste breedte was 60 graden 39 minuten, lengte 17 graden, 9 minuten en gingen Noordoost en Noorden aan. We konden 5 schepen zien, doch niet onderscheiden. ‘s Avonds was de wind Oost met mooi weer en konden Noordnoordoost zeilen. [13]

[10 mei 1786]

Woensdag de 10de ‘s morgens was de wind Oost met stijve koelte. We maakten ons bramzeil vast en staken een rif in ons marszeil. ‘s Middags afgezet Noord ten Westen 16 ¼ mijl, gegiste breedte was 61 graden: 44 minuten, lengte 16 graden 47 minuten. ‘s Middags namen we al onze reven in en maakte voormarszeil, fok en kruiszeil vast, het waaide hard. ‘s `Avonds de wind oost met storm, konden Noordnoordoost leggen.

[11 mei 1786]

Donderdag de 11de ‘s morgens was de wind Oost en Oost ten Noord met handzamer weer, doch zware lucht. We zetten fok, voormarszeil en kruiszeil bij en zagen 2 schepen, doch door de verre afstand niet kunnen onderscheiden. ‘s Middags afgezet Noordwest ½ Noord 12 mijl, gegiste breedte was 62 graden 21 minuten, lengte 15 graden 37 minuten. ‘s Avonds was de wind Oostnoordoost met handzaam weer, konden noordwaarts zeilen met zware lucht.

[12 mei 1786]

Vrijdag de 12de ‘s morgens stilletjes met regen. ‘s Middags afgezet Noordwest 1/6 Noord 10 mijl, gegiste breedte was 62 graden 50 minuten, lengte 15 graden 39 minuten. Kregen een Noordelijk windje. ‘s Avonds was de wind Noordnoordwest met bramzeil koelte, konden Noordoost zeilen.

[13 mei 1786]

Zaterdag de 13de ‘s morgens was de wind Noorden en Noordnoordwest met goed weer, dog donkere lage lucht. We hadden weer twee schepen flauw in ‘t gezicht. ‘s Middags afgezet Noordoost ten Noorden ½ Oost 16 mijl, gegiste breedte was 63 graden 41 minuten, lengte 16 graden 2 minuten. ‘s Avonds de wind rondom ‘t Noorden met donkere mist, vlammen en bramzeil koelte.

[14 mei 1786]

Zondag de 14de ‘s morgens de wind Noorden, men reefde het marszeil, koelte en grauwe lucht, konden oostnoordoost zeilen en hadden weer 3 schepen zoals tevoren in ‘t gezicht. ‘s Middags bevonden breedte van 65 graden 6 minuten: zetten af Noordoost 3/4 Oost 20 mijl, gegiste breedte was 64 graden 27 minuten, lengte 18 graden, 24 minuten, zette mijn bestek recht ten Noorden voort. ‘s Avonds was de wind Westzuidwest en stuurde Noordnoordoost met mooi weer, zette bramzeil en lijzeil bij.

[15 mei 1786]

Maandag de 15de was ‘s morgens de wind rondom Noordwest met variabel weer en grauwe lucht en stuurde bij de wind. ‘s Middags [14] bevonden breedte van 66 graden 9 en minuten en zetten af Noord ½ Oost 17 mijl, gegiste breedte was 66 graden 15 minuten, lengte 18 graden 50 minuten. Het was zeer stil en zette onze grote steng en wand aan. ‘s Avonds een mooi koeltje uit ‘t Zuidoosten en zetten bramzeil en lijzeil bij, stuurde Nooordnoordoost aan.

[16 mei 1786]

Dinsdag de 16de ‘s morgens was de wind Oostzuidoost met marszeil koelte. We konden een schip zien, zonder het echter te kunnen onderscheiden. ‘s Middags afgezet Noorden 31½ mijl, gegiste breedte was 68 graden, 15 minuten lengte, 18 graden 50 minuten, bevonden breedte was 68 graden 19 minuten. Stuurde Noordoost aan. ‘s Avonds kleine marszeil koelte en hol water, de wind Oost ten Zuiden en stuurde vol en bij de wind op.

[17 mei 1786]

Woensdag de 17de ‘s morgens was de wind Oost ten Noorden nog met stijve koelte en donkere zware lucht. We konden Noord ten Oost zeilen. Voor de middag zagen we enkele knolletjes ijs (3). Er kwam een schip tegen ons aan, doch ons onbekend. ‘s Namiddag werd het drukker met ijs. Halsde Oost over en zetten af Noordwest 25 mijl, gegiste breedte was 69 graden, 55 minuten, lengte 18 graden, 20 minuten. ‘s Avonds hadden we weer en wind als tevoren.

[18 mei 1786]

Vrijdag de 19de ‘s morgens een labber koeltje uit het Noordoost met variabel weer. ‘s Middags afgezet Zuidoost ten Oost 12½ mijl, gegiste breedte was 69 graden, 14 minuten, lengte 20 graden, 48 minuten. ‘s Avonds stilletjes en kregen Zuidoostwind met mooi weer.

(1) Koolvissen zijn van grootte en gedaante als een kabeljauw, doch spitser van kop en niet zo aangenaam van smaak. (2) Halsen is het schip over de andere boeg heen wenden.)

(3) Knolletjes, zijn stukken ijs die men het eerst in zee ontdekt.)

[20 May 1786]

Zaturdag den 20. de Wind by ‘t Z.Z.O. met goed wer, stuurde N.O. aan, zetten Bramzeyls en Lyzeyls by, ‘s middags [15] afgezet N.N.O. 1/6 O. 14 ¼ Myl, gegiste breedte was 70 gr: 4 min: lengte 21 gr: 53 min: ‘savonds de Wind nog Z.Z.O. met Reefde Marszeyls koelte en donkere zwaare lucht, konden weder flaauw 5 Scheepen zien, stuurde N.O. ten O. aan.

[21 May 1786]

Zondag den 21. ‘s morgens de Wind nog Z.Z.O. en donker van regen, doch wat handzamer van Wind, ‘s middags afgezet N.N.O. ½ O. 35½ Myl, gegiste breedte was 72 gr. 9 min: lengte 25 gr. 8 min: ‘s avonds de Wind Z.Z.O. met mooi wer en klaarde wat op, hadden weder 4 Scheepen in ‘t gezicht, verdeelde ons Volk, dat is, het Volk wierd elk na zyne bekwaamheid tot zyn post benoemt.

[22 May 1786]

Maandag den 22. ‘s morgens de Wind O.Z.O. met Bramzeyls koelte en mistige buyen, passeerde eenige schotsjes Ys, en konde met de blinkjes van de lucht 3 Scheepen zien, ‘s namiddags afgezet N. ten O. ¼ O. 25 Myl, gegiste breedte was 73 gr: 44 min: lengte 26 gr: 50. min: gingen aan ‘t lynen schieten, dat is om zich met de Sloepen tot de Walvischvangst gereed te maaken; het was toen zeer donker door de mist, namen een Rif in onze Marszeyls, en gayde ons Zeyl op, passeerde nog gestadig Ys, draaide en hielde het op de ruimte wat gaande.

[23 May 1786]

Dingsdag den 23. ‘s morgens de Wind nog Z.O. met handzaam weer, doch nog donker van Mist, hielde het verder op de ruimte gaande, ‘s middags afgezet N. ½ O. 11½ Myl gegiste breedte, was 74 gr: 30 min: lengte 27 gr: 8 min:, zetten weder Yswaards in na dat de ruimte ons leidde, ‘s avonds nog zeer donker van Mist, de Wind O. ten Z. met styve koelte, ‘t Ys lag mooy ruim, dat is, wy konde doorzeilen.

[24 May 1786]

Woensdag den 24. ‘s morgens de Wind O. t. Z. met Storm, namen al de Reven van onze Marszeyls in, en maake ons Kruiszeyl vast, hadde het nog mooy ruim van Ys, het wierd toen ook meerder helder, zagen een Schip benoorden ons, ‘t welke was Adriaan Hogerwerf, ‘t Schip Ridder Oord, ook kregen wy het Land van Spitsbergen in ‘t gezigt, het wierd ons nu vry volhandiger met Ys, en hielde het in de ruimte zo veel mooglyk was gaande, wy peylden het hooge Land van [16] van den Horizonts Baay Oost van ons 9 a 10 Myl, des avonds zagen wy nog 2 Scheepen uit de Zuid komen en mede toen voor ‘t eerst een Confrater van onze Vrienden, dewelke wy gingen bezoeken, namentlyk de Walvisch, de Wind Z.O. nog met aanhoudende harde koelte.

[25 May 1786]

Donderdag den 25. ‘s morgens wierd het handzaam weer, maakten ons zeylree en gingen weder Noordwaards; na dat de ruimte ons leidde, de Wind Z.O. met Sneeuwjagt, ‘s middags vernamen niets, was redelyk helder, zomtyds stil, wy zagen weder agt Scheepen ons onbekend; des avonds een Oostelyk Windje, doch meest stil met Sneeuwbuijen.

[26 May 1786]

Vrydag den 26. ‘s morgens de Wind Z.O. ten O. met mooy weer doch aanhoudende donkere Lucht, wy konden weder flaauw 9 a 10 Scheepen zien, en kwamen toen gelukkig in volle Zee, en vernamen benoorden ons geen Ys meer, zetten N.O. aan, ‘s middags vernamen niets, en ‘s avonds bevonden wy ons dwars van de Zuidboek van ‘t Voorland 3 a 4 mylen van de Wal van Spitsbergen, de Wind by ‘t Zuiden, stevenende N. ten Westen aan.

[27 May 1786]

Saturdag den 27. ‘s morgens een Noordelyke Wind en donker door de Mist, wy zeilden West over met mooy weer, ‘s middags passeerde een Strook Ys, vernamen niets, zagen met opheldering der Lucht 11 a 12 Scheepen, ‘s avonds eene koelte uit het N.O., doch zeer stil en donker door de Sneeuwjagt.

[20 mei 1786]

Zaterdag de 20ste de wind bij Zuidzuidoost met goed weer, stuurde Noordoost aan en zette bramzeil en lijzeil bij. ‘s Middags [15] afgezet Noordnoordoost 1/6 Oost 14 ¼ mijl, gegiste breedte was 70 graden, 4 minuten lengte, 21 graden, 53 minuten. ‘s Avonds was de wind nog Zuidzuidoost, men reefde marszeil, koelte en donkere zware lucht. We konden weer flauw 5 schepen zien. Stuurde Noordoost ten Oosten aan.

[21 mei 1786]

Zondag de 21ste ‘s morgens was de wind nog Zuidzuidoost en donker van regen, doch wat handzamer van wind. ‘s Middags afgezet Noordnoordoost ½ Oost 35½ mijl, gegiste breedte was 72 graden, 9 minuten, lengte 25 graden 8 minuten. ‘s Avonds was de wind Zuidzuidoost met mooi weer en klaarde het wat op. We hadden weer 4 schepen in ‘t gezicht. We verdeelde ons volk, dat is het volk werd elk naar zijn bekwaamheid tot zijn post benoemd.

[22 mei 1786]

Maandag de 22ste was ‘s morgens de wind Oostzuidoost met bramzeil koelte en mistige buien. Er passeerde enige schotjes ijs en konden met het blinken van de lucht 3 schepen zien. ‘s Namiddag afgezet Noord ten Oost ¼ Oost 25 mijl, gegiste breedte was 73 graden, 44 minuten, lengte 26 graden 50 minuten. We gingen aan ‘t lijnen schieten, dat is om zich met de sloepen tot de walvisvangst gereed te maken. Het was toen zeer donker door de mist, namen een rif in ons marszeil en haalden ons zeil op, passeerde nog gestadig ijs, draaiden en hielden het op de ruimte wat gaande.

[23 mei 1786]

Dinsdag de 23ste ‘s morgens was de wind nog Zuidoost met handzaam weer, doch nog donker van mist. Hielden het verder op de ruimte gaande. ‘s Middags afgezet Noord ½ Oost 11½ mijl gegiste breedte, was 74 graden, 30 minuten lengte, 27 graden 8 minuten. We zetten weer ter ijs heen naar dat de ruimte ons leidde. ‘s Avonds nog zeer donker van mist, de wind Oost ten Zuiden met stijve koelte. Het ijs lag mooi ruim, dat is dat we konden doorzeilen.

[24 mei 1786]

Woensdag de 24ste ‘s morgens was de wind Oost ten Zuiden met storm, namen alle reven van onze marszeilen in en maakten ons kruiszeil vast. We hadden het nog mooi ruim van ijs, het werd toen ook meerder helder. We zagen een schip benoorden ons wat was Adriaan Hogerwerf, ‘t schip Ridder Oord. Ook kregen we het land van Spitsbergen in ‘t gezicht. Het werd ons nu vrij volhandiger met ijs en hielden het in de ruimte zoveel mogelijk was gaande. We peilden het hoge land van [16] van de Horizon Baai ten Oosten van ons 9 a 10 mijl. ‘s Avonds zagen we nog 2 schepen uit de Zuid komen en mede toen voor ‘t eerst een confrater van onze vrienden die we gingen bezoeken, namelijk de walvis. De wind was Zuidoost nog met aanhoudende harde koelte.

[25 mei 1786]

Donderdag de 25ste ‘s morgens werd het handzaam weer, maakten ons zeilree en gingen weer Noordwaarts naar dat de ruimte ons leidde. De wind was Zuidoost met sneeuwjacht. ‘s Middags vernamen we niets, was redelijk helder en soms stil. We zagen weer acht schepen ons onbekend. ‘s Avonds een Oostelijk windje, doch meest stil met sneeuwbuien.

[26 mei 1786]

Vrijdag de 26ste ‘s morgens was de wind Zuidoost ten Oosten met mooi weer, doch aanhoudende donkere lucht. We konden weer flauw 9 a 10 schepen zien en kwamen toen gelukkig in volle zee en vernamen benoorden ons geen ijs meer, zetten Noordoost aan. ‘s Middags vernamen we niets en ‘s avonds bevonden we ons dwars van de Zuidhoek van ‘t voorland 3 a 4 mijlen van de wal van Spitsbergen. De wind bij het Zuiden en stevende te Noord ten Westen aan.

[27 mei 1786]

Zaterdag de 27ste ‘s morgens was een Noordelijke wind en donker door de mist. We zeilden West over met mooi weer. ‘s Middags passeerden we een strook ijs, vernamen niets. We zagen met het ophelderen van de lucht 11 a 12 schepen. ‘s Avonds een koelte uit het Noordoost, doch zeer stil en donker door de sneeuwjacht.

[28 May 1786]

Zondag den 28. ‘s morgens de wind aan ‘t Zuiden, en nog even donker door de Sneeuwjagt, gingen N.W. aan, kwamen tegen ‘t Ys, en zagen verscheide Scheepen, dewelke meest Engelsche waren, vernamen ook eenige Walvisschen, zetten onze Sloepen uit en maakten ons vaerdig, dewyl wy ook zommige Scheepen zagen die reeds Visch gevangen hadden, ‘t welk ons goeden moed gaf en ons op eene allergunstigste Vangst deed hoopen, wy namen een Sloep agter aan, en hielden het nog wat gaande, ‘s namiddags kwam myn Broeder Commandeur Pieter Mooy, benevens Commandeur Cornelis Rikkels, [17] by my aan boord, wy noemden elkander tot dus ver gelukkig welkom, zagen van tyd tot tyd al meerder Walvisschen, wy spraken met elkander over den Vangst, doch myn Broeder en ik bleeven daar omtrent ieder op zich zelven, maar beloofden elkander wederzyds zo veel ‘t mogelyk was te adsisteeren, het klaarde een weinig op, des avonds de Wind Zuiden en donker door de Mist.

[29 May 1786]

Maandag den 29. ‘s morgens Weer en Wind als vooren; hielden het nog gaande, zo als ook met ons verscheide andere Scheepen deeden; ‘s middags klaarde het weder wat op, doch vernamen toen niets dan Eenhoorns; wy merken hier by aan voor onze Leezers, dat deze Eenhoornvisschen ook even als de Walvisschen een Blaasgat hebben; zy gelyken zeer wel naar den Zeehond, doch wat de onderste Vinnen betreft, hebben zy meerder overeenkomst met de Walvisch, ook komt hun Staart met die derzelve ten naasten by zeer wel over een; hun lengte is van 16 tot 20 voet, de huid is zwart of grauwagtig, de buik wit; aangaande de hoorn, dezelve heeft alleen het Mannetje, vlak voor in ‘t midden van ‘t voorhoofd, is gedraaid van 6 tot 7 voeten lengte, de Wyfjes noemt men Eenhoornins; deeze Eenhoornvisschen zyn zo vlug in Zee, dat ze zeer moeielyk te vangen zyn, alhoewel zy mede zeer goed Spek hebben; doch zy, die op de Walvischvangst uitgaan, zien dezelve zeer gaern, dewyl zy als een zeker voorteken van den Walvisch werden aangemerkt; zo dat men by na binnen den tyd van vier en twintig uuren durft staat maaken, dat waar men de Eenhoorns gezien heeft, men daar ook de Walvisch kan verwachten, alhoewel zy van elkander geen Vyanden zyn. Deze aanmerking vinden wy goed hier in te voegen, dewyl men te Lande wel van Eenhoorns gehoord heeft, doch daar door gemeenlyk verstaat een zeker Landdier in de gedaante van een Paerd met een Hoorn voor ‘t hoofd, doch de nauwkeurigste Reysbeschryvers getuigen dit Dier nooit ontdekt te hebben, en houden derhalven dit voor een Verdichtzel der Oudheid. De Wind West met mooy helder Weer, [18] en werkte wat inwaards benevens myn Broeder en eenige andere Scheepen.

[30 May 1786]

Dingsdag den 30. ‘s morgens de Wind West, met variabel wer, en zeer stil, avaneerde niet veel, telden circa 40 a 50 Scheepen, die vast waaren, maakte ook aan eene Schots vast, en gingen met twee Sloepen afleggen, dat is, om op de Walvisch te passen, om wanneer hy boven komt, dezelve te schieten; ‘s namiddags zagen telkens Walvisch; het was stil en donker van Sneeuw, des avonds kregen wy een schot, dog niet vast, dat is, dat de distantie te ver af was, om hem te kunnen schieten, en dus buiten ons bereik, de Wind N.N.W. en donker van Sneeuw, zagen al vry wat Walvisch.

[28 mei 1786]

Zondag de 28ste ‘s morgens was de wind aan ‘t Zuiden en nog even donker door de sneeuwjacht. We gingen Noordwest aan en kwamen tegen ‘t ijs en zagen verscheidene schepen wat meest Engelse waren. We vernamen ook enige walvissen en zetten onze sloepen uit en maakten ons vaardig omdat we ook sommige schepen zagen die reeds vis gevangen hadden. Dat gaf ons goede moed en liet ons op een aller gunstigste vangst hopen. We namen een sloep achter aan en hielden het nog wat gaande. In de namiddag kwam mijn broeder commandeur Pieter Mooy, benevens commandeur Cornelis Rikkels [17] bij mij aan boord. We noemden elkaar tot dusver gelukkig welkom en zagen van tijd tot tijd al meer walvissen. We spraken met elkaar over de vangst. Doch mijn broeder en ik bleven daar omtrent elk op zichzelf, maar beloofden elkander wederzijds zoveel ‘t mogelijk was te assisteren. Het klaarde een weinig op, ‘s avonds was de wind Zuiden en donker door de mist.

[29 mei 1786]

Maandag de 29ste ‘s morgens weer en wind als tevoren. We hielden het nog gaande, zoals ook met ons verscheidene andere schepen deden. ‘s Middags klaarde het weer wat op, doch vernamen toen niets dan eenhoorns (Narwal). We merken hierbij aan voor onze lezers dat deze eenhoornvissen ook even als de walvissen een blaasgat hebben. Ze lijken zeer goed op een zeehond, doch wat de onderste vinnen betreft hebben ze meer overeenkomst met de walvis, ook komt hun staart met die ten naasten zeer goed overeen. Hun lengte is van 16 tot 20 voet, de huid is zwart of grauwachtig, de buik wit. Aangaande de hoorn, die heeft alleen het mannetje vlak voorin ‘t midden van ‘t voorhoofd, het is gedraaid van 6 tot 7 voeten lengte. De wijfjes noemt men eenhoornins. Deze eenhoornvissen zijn zo vlug in zee zodat ze moeilijk te vangen zijn, alhoewel ze mede zeer goed spek hebben. Doch zij die op de walvisvangst uitgaan zien die zeer graag omdat ze als een zeker voorteken van de walvis worden aangemerkt. Zodat men bijna binnen de tijd van vierentwintig uren staat durft maken dat waar men de eenhoorns gezien heeft men daar ook de walvis kan verwachten, alhoewel ze van elkaar geen vijanden zijn. Deze aanmerking vinden we goed hierin te voegen omdat men te lande wel van eenhoorns gehoord heeft, doch daardoor gewoonlijk verstaat een zeker landdier in de gedaante van een paard met een hoorn voor ‘t hoofd. Doch de nauwkeurigste reisbeschrijvers getuigen dit dier nooit ontdekt te hebben en houden derhalve dit voor een verdichtsel der oudheid. De wind West met mooi helder weer [18] en werkte wat inwaarts benevens mijn broeder en enige andere schepen.

[30 mei 1786]

Dinsdag de 30ste ‘s morgens was de wind West met variabel weer en zeer stil, schoot niet veel op. We telden circa 40 a 50 schepen die vast waren en maakte ook aan een schots vast en gingen met twee sloepen afleggen, dat is om op de walvis te passen als wanneer die boven komt die te schieten. In de namiddag zagen we telkens walvis. Het was stil en donker van sneeuw. ‘s Avonds kregen we een schot, dog niet vast, dat is dat de afstand te ver af was om die te kunnen schieten en dus buiten ons bereik. De wind Noordnoordwest en donker van sneeuw en zagen al vrij wat walvis.

In het Los-Ys.

[31 May 1786]

Woensdag den 31. ‘s morgens met ophelderend wer, de Wind N. N. W. met handzaam wer, onze Schots trok ons in een zwaar pak, of in elkander geslooten, Ys; alwaar verscheide Scheepen in bezet lagen; wy maakte aan eene ligtere Schots vast, en lieten ‘t wat afdryven; wy zagen ook een Veldtje ten Noorden van ons af, alwaar veel Visch was, maar konde daar niet bykomen, ‘s middags maakten Zeyl en gingen iets Oostelyker over, maakte weder aan een groote Schots vast, zagen nog geduurig Walvisch, ‘savonds de Wind N.N.W. met variabel wer, konden 60 70 Scheepen zien.

[1 Juny 1786]

Donderdag den 1. Juny, ‘s morgens de Wind N.W. doch zeer stil, zagen veel Walvisch, hielden de Brandwagt met 3 Sloepen, kreegen twee schooten, doch weder niet vast, ‘t geen ons een weinig moedeloos maakte, doch de menigte van [19] Visch, en de hoope op Gods Zegen, stelde ons niet te leur; want korts daar op schoot een van dezelve Sloepen vast, en wy kreegen onze eerste Visch, wy bragten dezelve gelukkig aan boord, en gingen aan het flensen; en met een Sloep op de Brandwacht, ‘s middags was de Visch over lagen dicht, op ‘t lager van een groot Vlart; wy maakten zeyl, doch ‘t was zeer stil, zagen benoorden groote ruimte; ‘s avonds de Wind W. en Z.W. zeilde by een groot Veld langs, vernaame aan ‘t Veld niets, en blaauw water; gingen Oost over en maakten ‘s nagts aan een groot Vlard vast, en zagen op de ruimte 3 4 Walvisschen; de Visch die wy gevangen hadden, gissen circa 20 Vaten en had 9 voet Baarden.

[2 Juny 1786]

Vrydag den 2. ‘s morgens de Wind Zuidelyk, doch weder zeer stil en donker met Sneeuwbuitjes, hier veranderde het zeer sterk, ‘s namiddags zagen wy vry wat Walvisch, doch ver van ons; ‘t helderde een weinig op; wy maakten Zeyl, en gingen na ‘t Veld, gisteren gemeld, alwaar een Schip aan vast lag, ‘t welk zyn Geus liet waayen, ‘s avonds de Wind Z.W. en Z.Z.W. met favorabel wer, wij laveerden by ‘t Veld op.

[3 Juny 1786]

Zaturdag den 3.’s morgens wer en wind als vooren; wy zagen veel Walvisch aan ‘t Veld, maakte ons aan ‘t zelve vast, deeden een looze val, en schooten vast tot vyfmaal agtern, waar door wy drie Walvisschen gelukkig vingen, en twee ons ontsnapte, de een zonder schade, by de ander was een Harpoen, en van de voorganger de voorlooper gebroken; wy zagen toen minder Visch, en gingen met twee Sloepen op de Brandwacht, ‘s middags schoot onze Sloep weder vast, doch verlooren dezelve met vyf lynen en een Harpoen, ‘s avonds donker van de mist, de Wind Z.Z.W. wy moesten toen de vlucht neemen voor de Vlarden, die naar [20] ‘t Veld toe kwamen aanzetten. De tweede Visch gissen wy op circa 14 Vaten, hadt 6½ voeten baard, de derde circa 12 Vaten, 5 voeten baard, en de vierde 11 Vaten, hadt 3 voeten baard.

[4 Juny 1786]

Maandag den 5. ‘s morgens zagen wy wel een enkelen Walvisch, doch moesten weder de wyk neemen; het maalde hier schrikkelyk, de Wind by ‘t W.N.W. met zeer mooy wer, hadden circa 30 Scheepen in ‘t gezicht, doch zeer ver van ons af, ‘s namiddags vernamen wy een Walvisch, ‘s avonds de Wind Zuydelyk, laveerde by ons Veld, Zaturdag gemeld, wat op; wy bleeven aan de Noordzyde nog al verder ruimte houden, konden evenwel hier niet van daan komen; wy zagen myn Broeder, Commandeur PIETER MOOY, aan de Zuydkant van ‘t zelve Veld leggen. (Maalen, is eensterke beweeging in het Ys, waar door het de Scheepen zeer gevaarlyk wordt.)

In het losse ijs.

[31 mei 1786]

Woensdag de 31ste ‘s morgens met ophelderend weer, de wind was Noordnoordwest met handzaam weer en toen trok onze schots ons in een zwaar pak of in elkaar gesloten ijs alwaar verscheidene schepen in bezet lagen. We maakten aan een lichtere schots vast en lieten ‘t wat afdrijven. We zagen ook een veldje (1) ten Noorden van ons af alwaar veel vis was, maar konden daar niet bijkomen. ‘s Middags maakten we zeil en gingen iets Oostelijker over en maakte weer aan een grote schots vast, zagen nog gedurig walvis, ‘s Avonds was de wind Noordnoordwest variabel weer en konden we 60 70 schepen zien.

[1 juni 1786]

Donderdag de 1ste juni ‘s morgens was de wind Noordwest, doch zeer stil. We zagen veel walvis en hielden de brandwacht met 3 sloepen, kregen twee schoten, doch weer niet vast hetgeen ons een weinig moedeloos maakte, doch de menigte van [19] vis en de hoop op Gods Zegen stelde ons niet teleur; want korts daarop schoot een van die sloepen vast en we kregen onze eerste vis. We brachten die gelukkig aan boord en gingen aan het flensen (2) en met een sloep op de brandwacht. ‘s Middags was de vis in lagen dicht op ‘t lager van een groot vlart (3). We maakten zeil, doch ‘t was zeer stil, zagen benoorden grote ruimte. ‘s Avonds was de wind West en Zuidwest en we zeilden bij groot veld langs en vernamen aan ‘t veld niets dan blauw water; gingen Oost over en maakten ‘s nachts aan een grote schots vast en zagen op de ruimte 3 4 walvissen. De vis die wij gevangen hadden gisten we op circa 20 vaten en had 9 voet baarden.

[2 juni 1786]

Vrijdag de 2de ‘s morgens was de wind Zuidelijk, doch weer zeer stil en donker met sneeuwbuitjes. Hier veranderde het zeer sterk, in de namiddag zagen we vrij wat walvis, doch ver van ons. Het helderde een weinig op en we maakten zeil en gingen naar het veld van gisteren gemeld alwaar een schip aan vast lag die zijn Geus liet waaien. ‘s Avonds was de wind Zuidwest en Zuidzuidwest met gunstig weer, we laveerden bij het veld op.

[3 juni 1786]

Zaterdag de 3de ‘s morgens weer en wind als tevoren. We zagen veel walvis aan het veld en maakten ons eraan vast. We deden een loze val en schoten vast tot vijfmaal achtereen waardoor we drie walvissen gelukkig vingen en twee ons ontsnapten. De ene was zonder schade, bij de andere was een harpoen en van de voorganger de voorloper gebroken. We zagen toen minder vis en gingen met twee sloepen op de brandwacht. ‘s Middags schoot onze sloep weer vast, doch verloren met die vijf lijnen en een harpoen. ‘s Avonds donker van de mist, de wind Zuidzuidwest. We moesten toen de vlucht nemen voor de grote ijsschots die naar [20] ‘t veld toe kwam aanzetten. De tweede vis gisten we op circa 14 vaten, had 6½ voeten baard, de derde circa 12 vaten, 5 voeten baard en de vierde 11 vaten en had 3 voeten baard.

[4 juni 1786]

Maandag de 5de ‘s morgens zagen we wel een enkele walvis, doch moesten weer de wijk nemen. Het maalde (4) hier verschrikkelijk. De wind bij ‘t Westnoordwest met zeer mooi weer. We hadden circa 30 schepen in ‘t gezicht, doch zeer ver van ons af. In de namiddag vernamen we een walvis. ‘s Avonds was de wind Zuidelijk en laveerde bij ons veld van zaterdag gemeld wat op. We bleven aan de Noordzijde en hielden nogal verder ruimte, konden evenwel hier niet vandaan komen. We zagen mijn broeder commandeur Pieter Mooy aan de Zuidkant van hetzelfde veld liggen.

(1) Door een veld-ijs wordt verstaan een vlakte van ijs van enige mijlen groot, dus hierbij verkleining en een veldje genaamd.

(2) Flensen is de vis of het spek tot zulke stukken te snijden om het gereed met takels in ‘t schip te kunnen hijsen. (3) Vlarde is een grote streek ijs van circa 20 30 mijlen.

(4) Malen, is een sterke beweging in het ijs waardoor het voor de schepen zeer gevaarlijk wordt.

Aan de Velden.

[6 Juny 1786]

Dingsdag den 6. ‘s morgens zagen wy verscheide Walvisschen op de ruimte, als ook aan ‘t Veld. Onze Sloep schoot vast en wy vongen ons vyfde Vischje op een zeer voordeelige wyze, wy maakte aan ‘t Veld vast, en gingen met drie Sloepen op de Brandwagt, de Wind Z.Z.W. met Mist-vlammen; wy [21] schooten onze Sloep weder vast, en kreegen ons zesde Vischje zeer gelukkig; van deeze gelukkige kans maakte wy weder gebruik, ‘t geen ten gevolge hadt, dat wy ons zevende Vischje met de andere zeer gelukkig ‘s namiddags aan boord kregen; wy gingen op hoop van meerder vangst weder op de Brandwagt, des avonds de Wind O.N.O. en donker van de Mist en Sneeuw, wy kreegen een lager aan ‘t Veld, dat is, dat wy de Wind vlak op ons hadden en geen gelegenheid hadden om te kunnen vluchten; gingen ‘s nachts aan ‘t flensen, de drie gevangen Visschen, gissen twee van 10 11, en een van 11 12 Vaten; een van 3 voet, een van 4½ voet, en een 5¼ voet baard. (Hoe groot de Walvisch ook zy, en met het grootste recht by de Reisbeschryvers de naam van Koning der Zeedieren word toegekent, zo ziet de Leezer dat wy op deze Reize geen groote hebben aangetroffen; dit blykt nog klaarder, daar deze zeven Visschen niet meerder dan circa 95 Vaten besloegen, en ik op een myner voorige Reize een Visch gevangen heb, die 80 Vaten vulden; dezelve verschillen ook in couleur of plekken, voornamentlyk aan het Bekkeneel, Vinnen en Staart, door de beschadiging der Zwaardvisschen, als ook door de Harpoenen, wanneer zy dezelve ontvluchten, houdende daar altoos een witte vlak; de Baarden worden aan wederzyde geteld tot byna driehonderd uit het midden het langst uitschietende en weder spits toelopende naar de vooreinden van ‘t Neusbeen en naar de Keel toe.)

[7 Juny 1786]

Woensdag den 7. ‘s morgens de Wind N.O. met styve koelte en buyge lucht, hadden een regelregte Lager, doch bleef nog ruim boven ons, ‘s namiddags kreegen wy ons werk met flenssen gedaan; ‘t klaarde een weinig op, lagen eenigzints beslagen door los schoft (klein Ys), en wierden nog wel een enkelde Walvisch gewaar op de ruimte; des avonds de Wind N.N.O. met Zonnenschyn en styve koelte.

[8 Juny 1786]

Donderdag den 8. ‘s morgens de Wind Noorden met variabel wer, wy konnen 50 60 Scheepen zien, meest aan de Zuidkant van dit stuk leggende, vernaamen ook dat ons Veld sterk draaide met de Zon; wy maakten ons gereed, en begonnen aan ‘t afmaaken, dat is met klein hakken, om het zelve in de Vaten te [22] doen; ‘s namiddags vernaamen niets, lagen van enkelde groote Schotsen eenigzints bezet, doch het Ys liep ons tot dus ver altemaal mis, de Vlarden die hier lagen waren ontelbaar, ‘s avonds de Wind aan ‘t N.N.W. met zeer mooi wer en grauwe lucht; wy kunnen niet nalaten by dit ons overschryven iets te herinneren, ‘t geen niet dan van agteren kon beschouwd worden; wie zyn de ondoorgrondlyke bestieringen en wegen van den Alwyzen Godt bekent? Het behaagt Hem immers zich aan ons te ontdekken naar zyn welgevallen, en ter zyner tyd; want had het zyne wyze Voorzienigheid behaagt, ons in den zin te geeven den verdere hoopende Vangst te staaken, wy hadden als toen (namentlyk heeden) de volmaaktste gelegenheid gehad om uit het Ys los te komen en ons Retour te aanvaarden; wy hadden ons als dan bevryd gezien van alle die bitterheden, dewelke ons naderhand te beschryven staan, en ons overgekomen zyn; dan laaten wy berusten in den wyzen wil van onzen Hemelschen Vader.

[9 Juny 1786]

Vrydag den 9. ‘s morgens de Wind N ten W. met variabel wer, kreegen wy een Engelsch Schip by ons aan ‘t Veld, doch te ver van hem af, om hem te kunnen beroepen of te spreeken; wy lieten ons Volk zestien Glasen slaapen; ‘s namiddags gingen weder aan het werk, vernamen als toen niets, ons Veld draaiden niet meer, ‘s avonds de Wind Westelyk en stil; wy hadden gedaan met afmaaken, en bevonden het geen wy gesneden hadden 95 Vaten, 17 Pypjes Spek en 21 Vaten Kreng; zagen een Walvisch.

[10 Juny 1786]

Saturdag den 10. ‘s morgens de Wind Westelyk en Zuidelyk, doch zeer stil, werpte wat by ‘t Veld op voor de Vlarden, die naar ons toekwamen; wy hadden het hier zeer gevaarlyk, ligten ons Roer en zetten eenige Victualy op het Dek, want alhoewel wy, zo als reeds vermeld is, van alles in de ruimte voorzien waaren, zo dat ons Scheepsvolk altoos getuigde hier in de Directeurs nooit genoeg dankbaar te kunnen zyn, zo wisten niet welk gevaar ons nakende was; wy hadden circa 30 Scheepen in’t gezicht, [23] raakten zwaarder bezet, doch bezuiden ons was meest los Ys, des avonds styve koelte uit het Zuiden.

Aan de Velden.

[6 juni 1786]

Dinsdag de 6de ‘s morgens zagen we verscheiden walvissen op de ruimte als ook aan ‘t veld. Onze sloep schoot vast en we vingen ons vijfde visje op een zeer voordelige wijze. We maakten aan ‘t veld vast en gingen met drie sloepen op de brandwacht. De wind was Zuidzuidwest met mist-vlammen. We [21] schoten onze sloep weer vast en kregen ons zesde visje zeer gelukkig. Van deze gelukkige kans maakte we weer gebruik hetgeen tot gevolg had dat we ons zevende visje met de andere zeer gelukkig ‘s namiddag aan boord kregen. We gingen op hoop van meerder vangst weer op de brandwacht. ‘s Avonds was de wind Oostnoordoost en donker van de mist en sneeuw. We kregen een lager aan ‘t veld, dat is dat we de wind vlak op ons hadden en geen gelegenheid hadden om te kunnen vluchten. Gingen ‘s nachts aan ‘t flensen van de drie gevangen vissen en gisten twee van 10 11 en een van 11 12 vaten; een van 3 voet, een van 4½ voet en een 5¼ voet baard. (Hoe groot de walvis ook is en met het grootste recht bij de reisbeschrijvers de naam van koning der zeedieren wordt toegekend zo ziet de lezer dat we op deze reis geen grote hebben aangetroffen. Dit blijkt nog duidelijker daar deze zeven vissen niet meer dan circa 95 vaten besloegen en ik op een van mijn vorige reizen een vis gevangen heb die 80 vaten vulden. Ze verschillen ook in kleur of plekken en voornamelijk aan het bekkeneel, vinnen en staart door de beschadiging der zwaardvissen als ook door de harpoenen wanneer ze die ontvluchten en houden daar altijd een witte vlek. De baarden worden aan wederzijde geteld tot bijna driehonderd die uit het midden in de lengte uitschieten en weer spits toelopen naar de vooreinden van ‘t neusbeen en naar de keel toe.)

[7 juni 1786]

Woensdag de 7de ‘s morgens was de wind Noordoost met stijve koelte en buiige lucht. We hadden een regelrecht lager, doch bleef nog ruim boven ons. In de namiddag kregen we ons werk met flensen gedaan. Het klaarde een weinig op en lagen enigszins beslagen door los schoft (klein ijs) en werden nog wel een enkele walvissen gewaar op de ruimte. ‘s Avonds de wind Noordnoordoost met zonneschijn en stijve koelte.

[8 juni 1786]

Donderdag de 8ste ‘s morgens was de wind Noorden met variabel weer. We konden 50 60 schepen zien die meest aan de Zuidkant van dit stuk lagen en vernamen ook dat ons veld sterk draaide met de zon. We maakten ons gereed en begonnen aan ‘t afmaken, dat is met het klein hakken om dat in de vaten te [22] doen. In de namiddag vernamen we niets en lagen van enkele grote schotsen enigszins bezet, doch het ijs liep ons tot dusver allemaal mis. De ijsvelden die hier lagen waren ontelbaar. ‘s Avonds was de wind aan ‘t Noordnoordwest met zeer mooi weer en grauwe lucht. We kunnen het niet nalaten bij dit ons overschrijven iets te herinneren hetgeen geen niet dan van achteren aanschouwd kon worden; Wie zijn de ondoorgrondelijke besturingen en wegen van de Alwijze God bekend? Het behaagt Hem immers zich aan ons te openbaren naar zijn welgevallen en te zijner tijd. Want had het zijn wijze Voorzienigheid behaagd ons in de zin te geven de verdere hopende vangst te staken dan hadden we als toen (namelijk heden) de volmaaktste gelegenheid gehad om uit het ijs los te komen en onze terugkeer te aanvaarden. We hadden ons als dan bevrijd gezien van al die droefheid die ons naderhand te beschrijven staan en ons overgekomen zijn. Dan laten we ons berusten in de wijze wil van onze Hemelse Vader.

[9 juni 1786]

Vrijdag de 9de ‘s morgens was de wind Noord ten Westen met variabel weer. We kregen een Engels schip bij ons aan ‘t veld, doch te ver van hem af om die te kunnen beroepen of te spreken. We lieten ons volk zestien glazen slapen. In de namiddag gingen we weer aan het werk en vernamen als toen niets. Ons veld draaiden niet meer. ‘s Avonds was de wind Westelijk en stil. We waren klaar met het afmaken en bevonden hetgeen we gesneden hadden 95 vaten, 17 pijpjes spek en 21 vaten kreng en zagen een walvis.

[10 juni 1786]

Zaterdag de 10de ‘s morgens was de wind Westelijk en Zuidelijk, doch zeer stil. We wierpen wat bij op het veld voor de ijsvlakte die naar ons toekwam. We hadden het hier zeer gevaarlijk, lichten ons roer en zetten enige voedsel op het dek want alhoewel we, zo alreeds vermeld is, van alles ruim voorzien waren zodat ons scheepsvolk altijd getuigde hierin de directeurs nooit genoeg dankbaar te kunnen zijn zo wisten we niet welk gevaar ons nakende was. We hadden circa 30 schepen in ‘t gezicht en [23] raakten zwaarder bezet, doch bezuiden ons was meest los ijs. ‘s Avonds stijve koelte uit het Zuiden.

In de bezetting.

[11 Juny 1786]

Sondag den 11. ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds styve koelte, uit het Z.Z.O. passeerde niets, zaten dicht bezet, doch met weinig parsing.

[12 Juny 1786]

Maandag den 12. ‘s morgens de Wind Z. ten W. met goed wer, doch donkere laage lucht, bespeurde een weinig dyning; ‘s middags hoorde en zagen wy nu en dan een enkelde Walvisch, des avonds de Wind Z.Z.W. mooi weer, zagen geduurig Walvisch, en lagen nog digt bezet.

[13 Juny 1786]

Dingsdag den 13. ‘s morgens kreegen al vry wat persing, doch bedaarde nog schielyk, wind en wer als vooren, wy konden 12 14 Scheepen zien, en van Steng bykans geen water zien; ‘s middags bevonde breedte van 78 gr: 32 min: zagen nog eenige Walvisschen, de Wind Z.Z.W. met mooi wer, sloegen onze oudste Zeylen aan.

[14 Juny 1786]

Woensdag den 14. ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds de Wind Zuiden en Z.Z.W. met goed wer, doch donkere lucht, zagen nog gestadig Walvisch in de Vakjes Water; tusschen ‘t los Ys en by ons, aan ‘t Veld was geen ruimte daar een Visch in konde opkomen.

[15 Juny 1786]

Donderdag den 15. ‘s morgens wind en wer als vooren, ‘s middags zagen nog een twee Walvisschen, ‘s avonds de Wind Zuidelyk en donker van Mist.

[16 Juny 1786]

Vrijdag den 16. ‘s morgens de Wind Z.W. met sneeuwbuyen, ‘s namiddags zagen twee Walvisschen, konden in ‘t N.O. een mooi water zien, maar het bleef by ons nog vast en digt, het Veld draeide wat tegen de Zon; ‘s avonds wer en wind als vooren, zagen een Geus van een Fluyt wayen, die eenigzints bezuiden ons van ‘t Veldt was; men laat een Geus wayen, ten teken dat zodanig Schip aan een Visch vast is, op dat een naast aanleggend Schip եr niet in zal schieten. [24]

[17 Juny 1786]

Zaturdag den 17. ‘s morgens de Wind Z.W. met sneeuwbuijen, ‘s namiddags zagen verscheiden Walvisschen, maakte onze groote fnis klaar, en brandwagten op de schots, ‘s middags was եr nog geduurig Walvisch, doch het wilde niet gelukken, want de Visschen waaren terstond zo schuw op ‘t gezicht van de menschen, dat zy, na een of tweemaal aassem haalens, onmiddelyk weder onderschooten, des avonds de Wind West en redelyk helder, wy konden toen 7 Scheepen zien, van welke vier aan ons Veld lagen.

[18 Juny 1786]

Zondag den 18. ‘s morgens de Wind Noorden, met variabel weer, ‘s middags zagen nog telkens Walvisschen, en het Ys wierd een weinig losser aan ‘t Veld. Wy konden 17 Scheepen zien, waar van verscheide zeilende, in ‘t Zuiden van ons af, des avonds de Wind Z.W. met sneeuwjagt, het Ys lag weder wel zo naauw.

[19 juny 1786]

Maandag den 19. ‘s morgens Oostelyke Wind en stil, met weinig gezicht, ‘s morgens zagen al weder geduurig Walvisch, doch konde met de fnis, of groote Harpoen daar niet aankomen, dewyl wy zo veel ruimte niet hadden om een Sloep te kunnen gebruiken, ‘s avonds de Wind Z.W. met mooye koelte en donker van mist.

[20 Juny 1786]

Dingsdag den 20. ‘s morgens ruimde het Ys iets van het Veld af, met ophelderend wer; de Wind Z.W. en Z.Z.W. werpte by ‘t Veld langs Oostwaards, konden 14 Scheepen zien; het Ys begon weder naar ‘t Veld toe te komen, maakte weder in een bogt of inham van het Veld vast; ՠs namiddags vernamen niets. Myn Broeder Pieter Mooy, zagen wy nog aan de Zuidkant van het Veld leggen, regt tegen ons over; ‘s avonds de Wind Oost, en donker van sneeuwjagt, lagen weder digt bezer.

[21 Juny 1786]

Woensdag den 21. ‘s morgens de Wind O.N.O. met styve koelte en donker van sneeuwjagt; ‘s middags zagen weder [25] vry wat Walvisch, hadden een Vakje by ons Schip, daar wy brandwagt in hielden, doch gelukten ons al weder niet, des avonds wer en wind als vooren.

[22 Juny 1786]

Donderdag den 22. ‘s morgens de Wind N.O. ten N. met aanhoudende styve koelte en opklaarend wer, konde veertien Scheepen zien, naar oogenschyn meest alle bezet; ‘s namiddags vernamen niets, kreegen bevonden breedte van 78 gr. 30 min. ‘s avonds de Wind N.N.W. met variabel wer, wy bleeven nog digt bezet zitten, en konde nergens geen de minste verandering bespeuren.

In de bezetting.

[11 juni 1786]

Zondag de 11de ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds stijve koelte uit het Zuidzuidoosten en passeerde niets, zaten dicht bezet, doch met weinig persing.

[12 juni 1786]

Maandag de 12de ‘s morgens was de wind Zuid ten Westen met goed weer, doch donkere lage lucht en we bespeurde een weinig deining. ‘s Middags hoorde en zagen we nu en dan een enkele walvis. ‘s Avonds was de wind Zuidzuidwest met mooi weer, zagen gedurig walvissen en lagen nog dicht bezet.

[13 juni 1786]

Dinsdag de 13de ‘s morgens kregen we al vrij wat persing, doch bedaarde nog schielijk, wind en weer als tevoren. We konden 12 14 schepen zien en van steng bijna geen water zien. ‘s Middags bevonden breedte van 78 graden 32 minuten zagen nog enige walvissen. De wind was Zuidzuidwest met mooi weer en sloegen onze oudste zeilen aan.

[14 juni 1786]

Woensdag de 14de ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds was de wind Zuiden en Zuidzuidwest met goed weer, doch donkere lucht. We zagen nog gestadig walvissen in de vakjes water tussen ‘t losse ijs en bij ons aan ‘t veld was geen ruimte daar een vis in kon opkomen.

[15 juni 1786]

Donderdag de 15de ‘s morgens wind en weer als tevoren. ‘s Middags zagen we nog een twee walvissen, ‘s avonds de wind Zuidelijk en donker van mist.

[16 Juni 1786]

Vrijdag de 16de ‘s morgens was de wind Zuidwest met sneeuwbuien. In de namiddag zagenwe twee walvissen en konden we in ‘t Noordoost een mooi water zien, maar het bleef bij ons nog vast en dicht. Het veld draaide wat tegen de zon. ‘s Avonds weer en wind als tevoren, zagen een Geus van een fluit waaien die enigszins bezuiden ons van ‘t veld was. Men laat een Geus waaien ten teken dat zodanig schip aan een vis vast is opdat een naast aanliggend schip er niet in zal schieten. [24]

[17 juni 1786]

Zaterdag de 17de ‘s morgens was de wind Zuidwest met sneeuwbuien. In de namiddag zagen we verscheiden walvissen en maakten onze grote fnis (1) klaar en brandwachten op de schots. ‘s Middags was er nog gedurig walvis, doch het wilde niet gelukken want de vissen waren terstond zo schuw op ‘t gezicht van de mensen zodat ze na een of tweemaal ademhalen onmiddellijk weer onderschoten. Avonds was de wind West en redelijk helder, we konden toen 7 schepen zien waarvan er vier aan ons veld lagen.

[18 juni 1786]

Zondag de 18de ‘s morgens was de wind Noorden met variabel weer. ‘s Middags zagen we nog telkens walvissen en het ijs werd wat losser aan het veld. We konden 17 schepen zien waarvan verschillende in het Zuiden van ons af zeilden. ‘s Avonds was de wind Zuidwest met sneeuwjacht, het ijs lag weer wel zo nauw.

[19 juni 1786]

Maandag de 19de ‘s morgens met een Oostelijke wind en stil en met weinig zicht. ‘s Morgens zagen alweer gedurig walvis, doch konden met de fnis of grote harpoen daar niet aankomen omdat we niet zoveel ruimte hadden om een sloep te kunnen gebruiken. ‘s Avonds was de wind Zuidwest met mooie koelte en donker van mist.

[20 juni 1786]

Dinsdag de 20ste ‘s morgens ruimde het ijs iets van het veld af met ophelderend weer. De wind was Zuidwest en Zuidzuidwest en wierp ons bij het veld langs Oostwaarts en konden 14 schepen zien. Het ijs begon weer naar het veld toe te komen en we maakte weer in een bocht of inham van het veld vast. In de namiddag vernamen we niets. Mijn broeder Pieter Mooy zagen we nog aan de Zuidkant van het veld liggen, recht tegenover ons. ‘s Avonds was de wind Oost en donker van sneeuwjacht en we lagen weer dicht bezet.

[21 juni 1786]

Woensdag de 21ste ‘s morgens was de wind Oostnoordoost met stijve koelte en donker van sneeuwjacht. ‘s Middags zagen we weer [25] vrij wat walvis en hadden een vakje bij ons schip daar we de brandwacht in hielden, doch het gelukte ons al weer niet. ‘s Avonds weer en wind als tevoren.

[22 juni 1786]

Donderdag de 22ste ‘s morgens was de wind Noordoost ten Noorden met aanhoudende stijve koelte en opklarend weer en konden we veertien schepen zien en ogenschijnlijk meest allen bezet. In de namiddag vernamen niets, kregen bevonden breedte van 78 graden 30 minuten. ‘s Avonds was de wind Noordnoordwest met variabel weer. We bleven nog dicht bezet zitten en konden nergens geen de minste verandering bespeuren.

(1) Fnis is een grote harpoen die soms gebruikt wordt om in de bezetting een vis mee te vangen.

[23 Juny 1786]

Vrydag den 23. ‘s morgens de wind N.W. met mooy Zonneschyn, ‘s namiddags hoorden en zagen wy 3 4 Walvisschen, ‘s avonds de lucht W.Z.W. en zeer stil.

[24 Juny 1786]

Zaturdag den 24. ‘s morgens de wind Z W. en donker van mist, het Ys ruimde toen wat op, wy hingen ons Roer en boorden by ‘t Veld langs, het helderde ook een weinig op, doch toen zagen wy dat het niet veel met de ruimte te beduiden hadt, en sloot ook weder digt; avanceerde byna niets, vernamen ook niets, als dat wy nog 14 Scheepen konnen zien, doch alle verre van ons af, des avonds de wind N.N.W. en donker van mist.

[25 Juny 1786]

Sondag den 25. ‘s morgens stil met Zonneschyn, zagen weder de voorige Scheepen, ‘s namiddags vernamen niets, ‘s avonds de wind N.N.W. met Sneeuwjagt.

[26 Juny 1786]

Maandag den 26. ‘s morgens de Wind Noordelyk en donker van Sneeuw en Mist, ‘s middags ophelderend wer, vernamen niets en bleeven digt bezet, zagen geen de minste verandering, ‘t geen ons zwaarmoedige gedachten maakte, ‘s avonds de Wind N.W. met mooy wer.

[27 Juny 1786]

Dingsdag den 27. ‘s morgens stil, met variabel wer, middags bevonden breedte van 78 gr: 0 min: vernamen nog niets de Wind Z.W. en donker mist.

[28 Juny 1786]

Woensdag den 28. ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds niets gepasseert de Wind N.O. en nog als vooren even donker van mist. [26]

[29 Juny 1786]

Donderdag den 29. ‘s morgens de Wind N.O. en donker van mistvlammen, middags klaarde het een weinig op, en ‘t Ys ruimde eenigzints van ‘t Veld af, zagen ook een mooy Watertje, maakte Zylboorden en Zylde by ‘t Veld langs om de Zuid West, ‘s avonds maakte aan de Z.W. punt vast de Wind N.N.O. met Sneeuwbuitjes.

[30 Juny 1786]

Vrydag den laatsten, ‘s morgens de Wind Noordlyk met mooy klaar wer, konde nog 13 Scheepen zien, ‘s namiddags vernamen niets en konde geen de minste uitvlucht ontdekken, dewyl het hier vol velde en vlarde Ys was, hadde in ‘t W.Z.W. nog een mooy Watertje, des avonds de Wind Oostelyk en donker van de mist. Dus liep deeze maand ten einde, in welke wy nu van de 10. derzelve en dus 21 dagen bezet geweest waaren, zonder nog eenige hoop van uitkomst te zien; het zal den Lezer die de monsterrol ingezien heeft, niet moeijelyk vallen myne beduchtheid op te maaken, ik als Commandeur hief wel myne oogen op tot de Bergen, van waar myn hulp kon nederdaalen, dan wanneer ik myn 3 eigene Zoonen Zwager en Neef beschouwde, moest ik dikwyls myne natuur geweld aandoen om my in te houden; lieve God zuchte ik menigmaal by my zelve, waar zal dit heen; ik was in een dwarrelwind van denkbeelden, dan waaren myn gedachte tըuiswaards, dan weder elders, doch wat konde ik anders doen dan afwagten hoe het de Voorzienigheid met ons zoude schikken in de volgende maand.

[1 July 1786]

Saturdag den 1. July, ‘s morgens de Wind O. ten N. en donker van mist , ‘s namiddags vernamen niets, ‘t leide hier nog vol vlarden en ‘t Ys maalde sterk, onze hoop van uitkomst verflaauwde niet weinig, ‘s avonds de Wind N.O. met Sneeuwjagt, en heevige koude, wy ligten ons roer voor een Vlart dat op ons aankwam, en lagen weder zwaar bezet.

[2 July 1786]

Zondag den 2. ‘s morgens ‘s namiddags en ‘s avonds de wind N.O. met Sneeuwjagt en styve koelte, deeze dag was ook voor ons geheel geen blyde dag, terwyl wy met droevige oogen myn Broeder Pieter Mooy, met nog een Schip gissen een [27] Deen, (zo als ook naderhand gebleeken is) zagen afzeilen, en in onze jammerlyken nood nu geen bystand van hem konden verwagten, en hielden toen niets anders in ‘t gezicht dan een Engelsch Schip ons onbekend.

[3 July 1786]

Maandag den 3. ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds styve koelte met Sneeuwbuijen, voorts niets gepasseert.

[4 July 1786]

Dingsdag den 4. ‘s morgens de Wind N.O. ten N. nog met styve koelte en Sneeuwbuitjes, ‘s namiddags zomtyds eenige opheldering, en hadde een mooy slootje water by ons aan ‘t Veld; zagen nog een Engelschman aan ‘t zelve leggen, in ‘t N.O. van ons; kreegen bevonden breedte van 77 gr: 0 min: zagen ook 4 5 Walvisschen; gingen met een Sloep afleggen; ‘s avonds variabel wer, de wind N.N.W. zagen de voornoemde Engelschman zeilen; werpte by ‘t Veld op, maar liep altemaal weder digt.

[5 July 1786]

Woensdag den 5. ‘s morgens de wind Noordelyk en donker van mist; ‘s namiddags opklaarend wer, kreegen bevonden breedte van 76 gr: 50 min: lagen zeer zwaar bezet van velden en vlarden, in menigte; wy konden den Engelschman nog zien in ‘t N.O. ten N. van ons leggende, ‘s avonds de Wind N.W. ten N. met Zonneschyn.

[23 juni 1786]

Vrijdag de 23ste ‘s morgens was de wind Noordwest met mooie zonneschijn. In de namiddag hoorden en zagen we 3 4 walvissen. ‘s Avonds was de lucht Westzuidwest en zeer stil.

[24 juni 1786]

Zaterdag de 24ste ‘s morgens was de wind Zuidwest en donker van mist, het ijs ruimde toen wat op en we hingen ons roer en boorden bij ‘t veld langs. Het helderde ook een weinig op, doch toen zagen we dat het niet veel met de ruimte te beteken had en het sloot ook weer dicht. Schoten bijna niets op en vernamen ook niets als dat we nog 14 schepen konden zien, doch allen ver van ons af. ‘s Avonds was de wind Noordnoordwest en donker van mist.

[25 juni 1786]

Zondag de 25ste ‘s morgens stil met zonneschijn zagen weer de vorige schepen. In de namiddag vernamen we niets, ‘s avonds was de wind Noordnoordwest met sneeuwjacht.

[26 juni 1786]

Maandag de 26ste ‘s morgens was de wind Noordelijk en donker van sneeuw en mist. In de middag ophelderend weer en vernamen niets en bleven dicht bezet, zagen niet de minste verandering hetgeen ons zwaarmoedige gedachten maakte. ‘s Avonds was de wind Noordwest met mooi weer.

[27 juni 1786]

Dinsdag de 27ste ‘s morgens stil met variabel weer. In de middag bevonden breedte van 78 graden 0 minuten vernamen we nog niets. De wind was Zuidwest en donkere mist.

[28 juni 1786]

Woensdag de 28ste ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds niets gepasseerd. De wind was Noordoost en nog als tevoren even donker van mist. [26]

[29 juni 1786]

Donderdag de 29ste ‘s morgens was de wind Noordoost en donker van mistvlammen, in de middags klaarde het een weinig op en ‘t ijs ruimde enigszins van ‘t veld af. We zagen ook een mooi watertje en maakten zeilboorden en zeilden bij het veld langs om de Zuidwest. ‘s Avonds maakten we aan de Zuidwest punt vast. De wind was Noordnoordoost met sneeuwbuitjes.

[30 juni 1786]

Vrijdag de laatste, ‘s morgens was de wind Noordelijk met mooi helder weer. We konden nog 13 schepen zien. In de namiddag vernamen we niets en konden geen de minste uitvlucht ontdekken omdat het hier vol veld en ijsvelden was. We hadden in ‘t Westzuidwest nog een mooi watertje. ‘s Avonds was de wind Oostelijk en donker van de mist. Dus liep deze maand ten einde waarin we nu van de 10de er van en dus 21 dagen bezet geweest waren zonder nog enige hoop van uitkomst te zien. Het zal de lezer die de monsterrol ingezien heeft niet moeilijk vallen mijn vrees op te maken. Ik als commandeur hief wel mijn ogen op tot de bergen vanwaar mijn hulp kon neerdalen, dan wanneer ik mijn 3 eigen zonen, zwager en neef aanschouwde moest ik vaak mijn natuur geweld aandoen om me in te houden. Lieve God, zuchtte ik menigmaal bij me zelf, waar zal dit heen gaan, ik was in een dwarrelwind van denkbeelden, dan waren mijn gedachten huiswaarts, dan weer elders, doch wat kon ik anders doen dan afwachten hoe het de Voorzienigheid met ons zou schikken in de volgende maand.

[1 juli 1786]

Zaterdag de 1ste juli was ‘s morgens de wind Oost ten Noorden en donker van mist. In de namiddag vernamen we niets. Het lag hier vol ijsvelden en het ijs maalde sterk, onze hoop van uitkomst verflauwde niet weinig. ‘s Avonds was de wind Noordoost met sneeuwjacht en hevige koude. We lichten ons roer voor een ijsveld dat op ons aankwam en lagen weer zwaar bezet.

[2 juli 1786]

Zondag de 2de ‘s morgens de namiddag en ‘s avonds was de wind Noordoost met sneeuwjacht en stijve koelte. Deze dag was ook voor ons geheel geen blijde dag omdat we met droevige ogen mijn broeder Pieter Mooy, met nog een schip die we gisten een [27] Deen, (zoals ook naderhand gebleken is) zagen afzeilen en in onze droevige nood nu geen bijstand van hem konden verwachten en hielden toen niets anders in ‘t gezicht dan een Engels schip ons onbekend.

[3 juli 1786]

Maandag de 3de ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds stijve koelte met sneeuwbuien, voorts niets gepasseerd.

[4 juli 1786]

Dinsdag de 4de ‘s morgens was de wind Noordoost ten Noorden en nog met stijve koelte en sneeuwbuitjes. In de namiddag soms enige opheldering en we hadden een mooi slootje water bij ons aan ‘t veld. Zagen nog een Engelsman aan hetzelfde liggen in het Noordoost van ons. We kregen bevonden breedte van 77 graden 0 minuten en zagen ook 4 5 walvissen; gingen met een sloep afleggen. ‘s Avonds variabel weer en de wind Noordnoordwest en zagen de voornoemde Engelsman zeilen. We wierpen bij het veld op, maar het liep allemaal weer dicht.

[5 juli 1786]

Woensdag de 5de was ‘s morgens de wind Noordelijk en donker van mist. In de namiddag klaarde het weer op en kregen bevonden breedte van 76 graden, 50 minuten. We lagen zeer zwaar bezet van velden en ijsvelden in menigte. We konden den Engelsman nog zien in ‘t Noordoost die en Noorden van ons lag. ‘s Avonds was wind Noordwest te Noorden met zonneschijn.

[6 July 1786]

Donderdag den 6. ‘s morgens zeer mooy wer, met Zonneschyn, ‘s namiddags ruimde het Ys wat op; vernamen niets, gingen aan ‘t werpen by ‘t Veld langs, Zuidwaarts om; hingen ons Roer; hadden een klein windje uit het Westen; zetten onze Zeilen by, ‘s avanceerde mooy tusschen de Velden en Vlarden in menigte, wy zagen de Engelschman ook Zeilen, ‘s avonds donker van mist, de Wind N.W. wy maakten aan ‘t zelfde Veld weder vast.

[7 July 1786]

Vrydag den 7. ‘s morgens de Wind N.N.O. en donker van mist, het klaarde wat op, wy zagen een mooijen sloot water by ‘t Veld langs; maakten zyl en laveerden by ‘t Veld op, zagen de Engelschman ook verder op Zeilen; de Wind by ‘t N.O. ‘s namiddags maakte weder aan ‘t Veld vast, konden niet verder komen door de Vlarde dewelken tegen ‘t Veld [28] aanliepen, het wierd ook donker door de mist, ‘s avonds klaarde het iets op, zagen dat het Vlard afgeweken was; maakten zyl, de Wind Noordelyk en gingen Oostwaards by ‘t Veld langs.

[8 July 1786]

Zaturdag den 8. ‘s morgens de Wind Noorden en donker van mist, wy konden maar geen doortocht vinden, maakten ons weder aan ‘t Veld vast en schooten een Beer ‘s namiddags vernamen niets, ‘s avonds de Wind nog al Noordelyk, doch zeer stil en donker van mist; maakten zyl voor een Vlard dat op ons aankwam.

[9 July 1786]

Zondag den 9. ‘s morgens klaarde het een weinig op, de Wind Noordelyk en zeer stil, zagen weinig of geen Passagie, boegzeerde, werpte en zeilde tusschen de Vlarde door, zagen de meergemelde Engelschman ook weder in ‘t Z.O. van ons zeilende; ‘s middags wierd het een weinig ruimer, ‘s avonds kwamen wy weder tegen een Veld aan, daar nog een Schip over heen lag aan de Oostzyde, ‘t was zeer stil en konde van de Vlarden niet door komen, hadde een mooy watertje, hielden het zo wat gaande.

[10 July 1786]

Maandag den 10. ‘s morgens zeer stil, met variabel wer, konde de twee voornoemde Scheepen nog van verre zien, ‘s middags bevonden breedte van 76 gr: 31 min: ‘s avonds wer en wind als vooren.

[11 July 1786]

Dingsdag den 11. ‘s morgens de Wind Z.O. maakten aan een zeer groot veld vast, het wierd zeer donker van den mist, ‘s namiddags vernamen niets, ‘s avonds de Wind O.Z.O. en donker van de mist.

[12 July 1786]

Woensdag den 12. ‘s morgens de Wind Oost, maakten zyl en ‘t wer klaarde wat op, zagen in ‘t Oosten mooije ruimte, [29] laveerden tusschen de Velden en Vlarden door, ‘s namiddags zagen een Walvisch en kwamen in mooije ruimte; ‘t wierd weder duister door de mist; ‘s avonds laveerden nog in ‘t Z.O. op, de wind O. ten N. en donker, wy schooten een Zeehond daar ons volk Soup van kookte en schaften; ‘t behoefd den Leezer niet vreemd voor te koomen om van een Zeehond Soup te eeten, wanneer dezelven gevild en ‘t Spek եr afgesneden is en het vleesch met Gort gekookt zynde, geeft een aangenaame Soep, niet alleen ter verversching, maar ook teffens een zeer heilzaam behoed middel tegen de Scheurbuik.

[13 July 1786]

Donderdag den 13. ‘s morgens de Wind Oostelyk en stil met mist, ‘s middags klaarde het eenigzints op; zagen drie Scheepen in ‘t N.O. van ons zeilende, ‘t lag hier ook rondom vol met Vlarden, ‘s avonds een klein windje uit N.O. laveerende nog Oostwaards.

[14 July 1786]

Vrydag den 14. ‘s morgens de wind N. ten W. en wierd donker van de mist; laveerde wat Noordwaards, liepen Oost over altemaal vast; wy zagen een menigte van Vlarden, ‘s namiddags vernamen niets; ‘s avonds maakte aan een Vlard vast; de wind Noorden en donker van mist, haalden wat water, wy zagen met een glimpje de drie voorgemelde Scheepen.

[6 juli 1786]

Donderdag de 6de ‘s morgens zeer mooi weer met zonneschijn. In de namiddag ruimde het ijs wat op; vernamen niets en gingen aan ‘t werpen bij het veld langs Zuidwaarts om en hingen ons roer; hadden een klein windje uit het Westen en zetten onze zeilen bij. ‘s Avonds liepen we mooi tussen de velden en ijsvelden en we zagen de Engelsman ook zeilen. ‘s Avonds donker van mist, de wind Noordwest. We maakten aan hetzelfde veld weer vast.

[7 juli 1786]

Vrijdag de 7de ‘s morgens was de wind Noordnoordoost en donker van mist, het klaarde wat op. We zagen een mooie sloot water bij ‘t veld langs; maakten zeil en laveerden bij het veld op en zagen de Engelsman ook verderop zeilen, de wind bij het Noordoosten. In de namiddag maakte we weer aan ‘t veld vast en konden niet verder komen door de ijsvelden die tegen het veld [28] aanliepen. Het werd ook donker door de mist. ‘s Avonds klaarde het iets op en zagen dat het ijsveld afgeweken was en maakten zeil, de wind Noordelijk en gingen Oostwaarts bij het veld langs.

[8 juli 1786]

Zaterdag de 8ste ‘s morgens was de wind Noorden en donker van mist. We konden maar geen doortocht vinden en maakten ons weer aan ‘t veld vast en schoten een beer (1) in de namiddag en vernamen niets. ‘s Avonds was de wind nogal Noordelijk, doch zeer stil en donker van mist. Maakten zeil voor een ijsveld dat op ons aankwam

[9 juli 1786]

Zondag de 9de ‘s morgens klaarde het een weinig op, de wind was Noordelijk en zeer stil, zagen weinig of geen passage, boegseerde, wierpen en zeilden tussen de ijsvelden door en zagen de meergemelde Engelsman ook weer in ‘t Zuidoosten van ons zeilen. ‘s Middags werd het een weinig ruimer, ‘s avonds kwamen we weer tegen een veld aan daar nog een schip lag aan de Oostzijde. Het was zeer stil en we konden niet door de ijsvelden door komen, hadden een mooi watertje en hielden het zo wat gaande.

[10 juli 1786]

Maandag de 10de ‘s morgens was het zeer stil met variabel ween konden de twee voornoemde schepen nog van verre zien. ‘s Middags bevonden breedte van 76 graden 31 minuten. ‘s Avonds weer en wind als tevoren.

[11 juli 1786]

Dinsdag de 11de ‘s morgens was de wind Zuidoost en we maakten aan een zeer groot veld vast, het werd zeer donker van den mist. In de namiddag vernamen we niets. ‘s Avonds was de wind Oostzuidoost en donker van de mist.

[12 juli 1786]

Woensdag de 12de ‘s morgens was de wind Oost. We maakten zeil en ‘t weer klaarde wat op en zagen in ‘t Oosten mooie ruimte, [29] laveerden tussen de velden en ijsvelden. In de namiddag zagen we een walvis en kwamen in mooie ruimte; ‘t werd weer duister door de mist. ‘s `Avonds laveerden we nog in ‘t Zuidoost op, de wind Osten ten Noorden en donker. We schoten een zeehond daar ons volk soep van kookte en schaften. Het behoeft de lezer niet vreemd voor te komen om van een zeehond soep te eten wanneer die gevild en ‘t spek եr afgesneden is en als het vlees met gort gekookt is geeft het een aangename soep, niet alleen ter verversing maar ook tevens een zeer heilzaam behoedmiddel tegen de scheurbuik.

[13 juli 1786]

Donderdag de 13de ‘s morgens was de wind Oostelijk en stil met mist. ‘s Middags klaarde het enigszins op en zagen drie schepen in ‘t Noordoost die van ons zeilde. Het lag hier ook rondom vol met ijsvelden. ‘s Avonds een klein windje uit het Noordoost en we laveerden nog Oostwaarts.

[14 juli 1786]

Vrijdag de 14de ‘s morgens was de wind Noord ten Westen en werd het donker van de mist; laveerden wat Noordwaarts en liepen Oost over helemaal vast. We zagen een menigte van ijsvelden. In de namiddag vernamen we niets. ‘s Avonds maakte we aan een ijsveld vast. De wind Noorden en donker van mist en haalden wat water (2), we zagen met een glimpje de drie voorgemelde schepen.

(1) De Groenlandse beren zijn geheel wit, ter grootte van een kleine os. Men schiet die uit hoofde van ‘t gevaar als ook om ‘t voordeel van de huid; we hebben nochtans op een andere reis de Engelsen berenvlees zien eten zonder enig gevolg, dan dat ze over hun gehele lichaam vervelden.

(2) Waterhalen geschiedt door een ronde kuil in ‘t ijs te hakken waarin bij dooi weer sneeuw en regen in gevangen wordt wat vervolgens in de vaten gevuld wordt.

[15 July 1786]

Saturdag den 15. ‘s morgens met opklaarend wer, de Wind N.N.W. maakten zyl, zo als ook de voorgemelde 3 Scheepen, daar wy digt by lagen; doch liepen weder vast, konden tusschen de Vlarden geen de minste doortocht vinden, wy zagen een Schip, zynde een Altonaarder Commandeur Hans Christiaan Jaspers, dewelke 3 Visschen hadt, en de anderen 2 Engelsche Scheepen; ‘s namiddags weder donker van de mist, hielde het zo wat gaande; ‘s avonds maakte by malkander aan een Vlard vast, de wind Noordelyk en donker [30] van mist, wy hoorden het geblaas van een of twee Visschen.

[16 juli 1786]

Zondag den 16. ‘s morgens de wind Noordelyk en zeer stil, hadden toen een redelyk goed uitzicht, zagen een Walvisch, ‘s namiddags verfokte naar een ander Vlard; konden nog nergens de minste uitkomst zien,’s avonds de Wind N.O. en donker van mist.

[17 July 1786]

Maandag den 17. ‘s morgens de Wind N.O. en donker van de mist, ‘s namiddags vernamen niets; des avonds verfokte weder wat aan een ander Vlard; wer en wind als vooren, zomtyds klaarde het iets op.

[18 July 1786]

Dingsdag den 18. ‘s morgens de wind N.N.O. en donker van mist; wy moesten vluchten voor een Vlard, ‘s namiddags maakte weder aan een ander Vlard vast, ‘s avonds wer en wind als vooren.

[19 July 1786]

Woensdag den 19. ‘s morgens een mooi blinkje; zagen in ‘t Z.O. eenige Passagie, tusschen de Velden en Vlarden door; maakte zyl zynde nog met ons vieren Scheepen by malkander; de Wind N. ten W. doch het liep weder altemaal vast, waaren by de 2 Mylen geavanceert; maakte weder aan een Vlard vast, en wierd donker van de mist, ‘s middags klaarde het een weinig op; wy zagen nog een Snaauw in ‘t N.O. van ons afzeilen, en konden van steng af niets zien dan Velden en Vlarden, ‘s avonds de Wind W.N.W. met favoriabel klaar wer.

[20 July 1786]

Donderdag den 20. ‘s morgens de Wind W.Z.W. met helder wer, zagen in ‘t N.O. een mooy water, waar in de voornoemde Snaauw, het gaande hieldt, doch wy konde daar niet in komen, ‘s namiddags op de breedte van 75 gr: 30 min: zagen een Walvisch, des avonds de Wind W. ten N. en donker van mot, regen en mist.

[21 July 1786]

Vrydag den 21. ‘s morgens de Wind W.N.W. en donker van de mist, lagen digt bezet, verkogte een Vat Staart van de Walvisch aan Commandeur Hans Christiaan Jaspers, voor zyn volk om te eeten voor de Scheurbuik, waar van ons volk [31] God dank geheel vry was; ‘s namiddags passeerden niets,’s avonds de Wind Z.W. en donker van mist.

[22 July 1786]

Zaturdag den 22. ‘s morgens de Wind Z.W. en kreegen een weinig opklaaring, zagen nog grooter ruimte, in ‘t N.O. en de voornoemde Snaauw weder aan ‘t zeilen en wierd ook donker van de mist; doch gingen aan ‘t ruilen tusschen de Vlarden door; ‘s middags avanceerde mooy voort, en ‘s avonds kwamen in de voornoemde ruimte by de Snaauw; de Wind Z.Z.W. en donker van de mist, maakten aan een groot Veld vast, benevens de andere Scheepen.

[23 July 1786]

Zondag den 23. ‘s morgens klaarde het op, maakte zyl, de Wind Z.Z.W. met mooy wer, gingen Oostwaards by ‘t Veld langs, doch konden daar niet by komen, en konden dus nergens heen, toen wy aan ‘t laveeren waaren moesten weder by ‘t Veld op, en hadden hier een ruime kom water, ‘s namiddags maakten wy weder aan ‘t Veld vast, zo als ook de andere vier Scheepen deeden, ‘s avonds de Wind Z. ten O. met redelyk goed gezicht en mooy wer.

[15 juli 1786]

Zaterdag de 15de ‘s morgens met opklarend weer, de wind was Noordnoordwest en maakten we zeil zoals ook de voorgemelde 3 schepen daar we dicht bij lagen; doch liepen weer vast en konden tussen de ijsvelden niet de minste doortocht vinden. We zagen een schip, dat was een Altona van commandeur Hans Christiaan Jaspers die 3 vissen had en de anderen 2 Engelse schepen. In de namiddag weer donker van de mist en hielden het zo wat gaande. ‘s Avonds maakte we bij elkaar aan een ijsveld. De wind was Noordelijk en donker [30] van mist, we hoorden het geblaas van een of twee vissen.

[16 juli 1786]

Zondag de 16de was ‘s morgens de wind Noordelijk en zeer stil, hadden toen een redelijk goed uitzicht en zagen een walvis. In de namiddag fokte we naar een ander ijsveld en konden nog nergens de minste uitkomst zien. ‘s Avonds was de wind Noordoost en donker van mist.

[17 juli 1786]

Maandag de 17de ‘s morgens was de wind Noordoost en donker van de mist. In de namiddag vernamen we niets i de avond fokten we weer aan een ander ijsveld. weer en wind als tevoren, soms klaarde het iets op.

[18 juli 1786]

Dinsdag de 18de ‘s morgens was de wind Noordnoordoost en donker van mist. We moesten vluchten voor een ijsveld. In de namiddag maakte we weer aan een ander ijsveld vat, ‘s avonds weer en wind als tevoren.

[19 juli 1786]

Woensdag de 19de ‘s morgens een mooi blinken; zagen in ‘t Zuidoosten enige passage tussen de velden en ijsvelden door; maakten zeil en waren nog met ons vier schepen bij elkaar. De wind Noorden ten Westen, doch het liep weer allemaal vast, we waren bij de 2 mijlen gegaan en maakten weer aan een ijsveld vast en werd het donker van de mist, ‘s middags klaarde het een weinig op. We zagen nog de Snaauw in het Noordoost van ons afzeilen en konden van steng af niets zien dan velden en ijsvelden. ‘s Avonds was de wind Westnoordwest met gunstig weer.

[20 juli 1786]

Donderdag de 20ste ‘s morgens was de wind Zuidwest met helder weer en zagen in ‘t Noordoosten een mooi water waarin de voornoemde Snaauw het gaande hield, doch we konden daar niet in komen. In de namiddag zagen we op de breedte van 75 graden 30 minuten een walvis. Ԡs Aonds de wind West ten Noorden en donker van motregen, regen en mist.

[21 juli 1786]

Vrijdag de 21ste was ‘s morgens de wind Westnoordwest en donker van de mist en lagen we dicht bezet. Verkocht een vat staart van de walvis aan commandeur Hans Christiaan Jaspers voor zijn volk om te eten voor de scheurbuik waarvan ons volk [31] God dank geheel vrij was. In de namiddag passeerden niets, ‘s avonds de wind Zuidwest en donker van mist.

[22 juli 1786]

Zaterdag de 22ste was ‘s morgens de wind Zuidwest en kregen we een weinig opklaring, zagen nog grote ruimte in ‘t Noordoost en de voornoemde Snaauw weer aan ‘t zeilen en werd het ook donker van de mist; doch gingen aan ‘t ruilen tussen de ijsvelden door. ‘s Middags gingen we mooi voort en ‘s avonds kwamen we in de voornoemde ruimte bij de Snaauw. De wind was Zuidzuidwest en donker van de mist. We maakten aan een groot veld vast benevens de andere schepen.

[23 juli 1786]

Zondag de 23ste ‘s morgens klaarde het op en maakte we zeil, de wind was Zuidzuidwest met mooi weer en gingen Oostwaarts bij het veld langs, doch konden daarbij niet komen en konden dus nergens heen toen we aan ‘t laveren waren en moesten weer bij ‘t veld op en hadden hier een ruime kom water. In de namiddag maakten we weer aan ‘t veld vast zoals ook de andere vier schepen deden. ‘s Avonds was de wind Zuid ten Oosten met redelijk goed zicht en mooi weer.

[24 July 1786]

Maandag den 24. ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds niets gepasseerd de Wind Z.O. ten Z. en donker van de mist.

[25 July 1786]

Dingsdag den 25. ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds de Wind Oostelyk en donker wer door de mist; ons Veld liep sterk om het Z.W. wy lagen met ons 3 Scheepen in een bogt, de Vlarden gingen digt by ‘t Veld langs.

[26 July 1786]

Woensdag den 26. ‘s morgens de Wind O.N.O. en donker van mist, ‘s middags klaarde het op, en hadden nog een slootje water by ‘t Veld, maar konde nergens komen door de Vlarden en Velden, die wy van Steng af over al om ons heen zagen, ‘s avonds de Wind N.O. ten O. met styve koude en donker door de Sneeuwjagt.

[27 July 1786]

Donderdag den 27. ‘s morgens de Wind N.O. met styve koelte en mooy uitzicht; ‘s middags konde nergens nog geen uitkomst zien, waarom wy niet nalieten Godt geduurig te bidden, ‘s avonds de wind nog N.O. en donker van mist, zagen twee Walvisschen. [32]

[28 July 1786]

Vrydag den 28. ‘s morgens de Wind N.O. met styve koelte en redelyk goed uitzigt, ‘s middags vernamen niets; hadden nog een slootje water by het Veld, ‘s avonds nog styve koude uit het N.N.O. met Sneeuwbuijen, zeilde om een punt van ‘t Veld heen, en maakten weder vast, doch een Engelschman konde niet mede komen, uit hoofde van een Vlard dat aan ‘t Veld lag.

[29 July 1786]

Saturdag den 29. ‘s morgens mooy Zonneschyn wer, de Wind N.N.O. ‘s middags bevonden breedte van 74 gr: 54 min: en kwam de voornoemde Engelschman by ons, ‘s avonds de Wind N. ten W. met variabel wer, zagen een Walvisch.

[30 July 1786]

Zondag den 30. ‘s morgens de wind Noordelyk met mooy wer en redelyk gezicht, zagen 4 5 Walvisschen en ook eenige Eenhoorns, ‘s middags verplaatste een stel lyn lengte om het Veld heen; ‘s avonds wer en wind als vooren, ‘s middags hadden wy het ongeluk een van onze Harpoeniers met naame Henderik Eden, door de dood te verliezen, doch niet door eenig ongemak van de Reize, maar aan eene natuurlyken ziekte.

[31 July 1786]

Maandag den laatsten, ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds de wind Oostelyk en lagen nog digt bezet, konden nergens komen en ook geen water zien, was redelyk helder wer, en van Steng af nog niets te zien dan Velden en Vlarden. Dus verliep եr wederom een maand zonder in ‘t een of ander eenig voordeel te bekomen, of wy al Walvisch zagen, wy konden dezelve door de bezetting niet bereiken, en ons verlangen was om uitkomst, waarom wy volgens onze gewoonten driemaals daags Kerk hielden en met vereenigde harten den Almagtigen ernstig baden.

[1 Augustus 1786]

Dingsdag den 1. Augustus, ‘s morgens de wind nog Zuidelyk, met mistvlammen, ‘s middags lagen wy nog even digt bezet, en konde maar geen de minste verandering bespeuren, de Wind Z.W. met Sneeuwbuitjes; hadden ook eenige persing van het Ys. [33]

[2 Augustus 1786]

Woensdag den 2. ‘s morgens, middags en ‘s avonds de Wind Zuidelyk en zeer Stil met redelyk gezicht doch was geen verandering. Wat zouden wy doen, wy moesten alles aan God overgeeven; want hoewel my door een Twintig Jaarige Reis, al de omstandigheden die wy gewoonlyk ontmoeten overtuigt waaren, dat de Groenlandsche zo gevaarlyk als voordeelig waren.

[24 juli 1786]

Maandag de 24ste ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds niets gepasseerd. De wind was Zuidoost en Zuiden en donker van de mist.

[25 juli 1786]

Dinsdag de 25ste ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds was de wind Oostelijk en donker weer door de mist. Ons veld liep sterk om het Zuidwesten en we lagen met onze 3 schepen in een bocht, de ijsvelden gingen dicht bij het veld langs.

[26 juli 1786]

Woensdag de 26ste was ‘s morgens de wind Oostnoordoost en donker van mist. ‘s Middags klaarde het op en hadden nog een slootje water bij het veld, maarwe konden nergens komen door de ijsvelden en velden die we van de steng af overal om ons heen zagen. ‘s `Avonds was de wind Noordoost ten Oosten met een stijve koude en donker door de sneeuwjacht.

[27 juli 1786]

Donderdag de 27ste was ‘s morgens de wind Noordoost met een stijve koelte en mooi uitzicht. ‘s Middags konden we nergens nog geen uitkomst zien waarom we niet nalieten God gedurig te bidden. ‘s Avonds was de wind nog Noordoost en donker van mist en zagen we twee walvissen. [32]

[28 juli 1786]

Vrijdag de 28ste was ‘s morgens de wind Noordoost met een stijve koelte en redelijk goed uitzicht. ‘s Middags vernamen we niets; hadden nog een slootje water bij het veld. ‘s Avonds nog stijve koude uit het Noordnoordoost met sneeuwbuien en zeilden om een punt van ‘t veld heen en maakten weer vast, doch een Engelsman kon niet meekomen uit hoofde van een ijsveld dat aan het veld lag.

[29 juli 1786]

Zaterdag de 29ste ‘s morgens mooie zonneschijn weer, de wind Noordnoordoost. ‘s Middags bevonden breedte van 74 graden 54 minuten en kwam de voornoemde Engelsman bij ons. ‘s Avonds de wind Noord ten Westen met variabel weer en zagen we een walvis.

[30 juli 1786]

Zondag de 30ste was ‘s morgens de wind Noordelijk met mooi weer en redelijk gezicht. We zagen 4 5 walvissen en ook enige eenhoorns. ‘s Middags verplaatste een stelling lengte om het veld heen. ‘s Avonds weer en wind als tevoren. ‘s Middags hadden we het ongeluk een van onze harpoeniers met name Henderik Ede, door de dood te verliezen, doch niet door enig ongemak van de reis, maar aan een natuurlijke ziekte.

[31 juli 1786]

Maandag de laatste ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds de wind Oostelijk en lagen we nog dicht bezet, konden nergens komen en ook geen water zien, was redelijk helder weer en van steng af nog niets te zien dan velden en ijsvelden. Dus verliep er wederom een maand zonder in ‘t een of ander enig voordeel te bekomen en als we al een walvis zagen konden we die door de bezetting niet bereiken en ons verlangen was om uitkomst, waarom we volgens onze gewoonten driemaal daags kerk hielden en met verenigde harten de Almachtige ernstig baden.

[1 augustus 1786]

Dinsdag de 1ste augustus was ‘s morgens de wind nog Zuidelijk met mistvlammen. ‘s Middags lagen we nog even dicht bezet en konden maar geen de minste verandering bespeuren. De wind was Zuidwest met sneeuwbuitjes; hadden ook enige persing van het ijs. [33]

[2 augustus 1786]

Woensdag de 2de ‘s morgens, middags en ‘s avonds was de wind Zuidelijk en zeer stil met redelijk gezicht, doch er was geen verandering. Wat zouden we doen, we moesten alles aan God overgeven want hoewel mij door een twintig jarige reis alle omstandigheden die we gewoonlijk ontmoeten overtuigd waren dat de Groenlandse zo gevaarlijk als voordelig waren.

[5 November 1786]

Sondag den 5. ‘s morgens de Wind Z.W. ten Z. met [51] deinsige Lucht, en nog hooge deining uit het W.Z.W. ‘s middags zwaaide ons Schip met de Steven om de Zuid; ‘t welke wy in geen twee maanden hadden kunnen doen; ‘s avonds de Wind W.Z.W. met Motregen, de deining was nu genoegzaam weg; doch ‘s nachts kwam dezelve weder vry sterk.

[6 November 1786]

Maandag den 6. de geheele dag styve koude uit het Z.W. ten W. doch geen deining en redelyk helder.

[7 November 1786]

Dingsdag den 7. ‘s morgens hadden eenige Persing, voorts de Wind telkens veranderlyk, met donker mottig weer; ‘s avonds ruimde het Ys iets op; waar door wy een Lyn lengte of 3 voort werpten; doch het sloot weder dicht.

[8 November 1786]

Woensdag den 8. de Wind W. en W.Z.W. zomtyds Regen, Mistig en hevige Koude.

[9 November 1786]

Donderdag den 9. ‘s morgens de Wind N.N.O. met aanhoudende koelte en helder weer, het Ys gaf ons eenigzints ruimte; wy gingen dus aan ‘t booren; of wy door de Godlyke Almacht uitvlucht konde zoeken; ‘s middags sloot het alles weder dicht, kregen zelfs eenige Persing; ‘s namiddags ruimde het weder en gingen aan ‘t werk, doch moesten werpen dewyl de Wind Oostelyk was; ‘s avonds de Wind O.N.O. en O. het vroor sterk en wy moesten weder vast maken, dewyl wy toch geen uitkomst zagen om verder te komen.

[10 November 1786]

Vrydag den 10. de geheele dag door de Wind Z.O. met mooi weer, het vroor zeer sterk; wy zaten in een Veld bevrooren; bevonden breedte 67 gr. 51 min. wy hadden by onze daaglykse beede nu ook weder gelegenheid den Allerhoogsten te danken, dewyl veelen van het Zweedsche en Deensche Schip, door ‘t eeten van de Walvisch-staart gezond wierden, en ‘t geen nog verder gaat, zy die dit niet alleen, maar zelfs Kaakebeenen, Vellen als anderzints, aangeboden wierden; moesten, om zo te spreeken, een wonderwerk ondervinden aan hunne herstelling, andere de Tol aan de Natuur wederom betaalen; dewyl zy geen gebruik [52] wilde maaken van zulk een behoed Middel waar door zy veelen zagen in ‘t leeven behouden.

[11 November 1786]

Saturdag den 11. ‘s morgens de Wind Oostelyk en Zuidelyk; met Kroksneeuw; doch zeer Stil; ‘s namiddags gingen wy het Baay-Ys losbreeken, benevens de Schotzen, die los lagen, om zo het mooglyk was iets te vorderen, doch onze hoop wierd weder verflauwt, ‘t wierd weder Stil en Mistig, en ‘s avonds moesten wy door de donkerte uitscheiden.

[12 November 1786]

Sondag den 12. ‘s morgens gingen weder aan ‘t werk de Wind Z.O. met stil variabel weer, wy moesten ‘s avonds weder onzen arbeid staaken, dewyl wy toch wat wy ook aanwendden, tusschen de Schotzen niet konden doorkomen.

[13 November 1786]

Maandag den 13. de geheele dag door harde Koude en Storm uit het Oosten met dik vlamming weer, en sterke Vorst, waar door ons Kabeltouw brak, en ons geheele Tuig dicht aan elkander gevrooren was, zo dat men եr niets door zien kon.

[14 November 1786]

Dingsdag den 14. ‘s morgens de Wind O.N.O. met harde Storm en duister weer; ‘s avonds weer en wind als vooren.

[15 November 1786]

Woensdag den 15. ‘s morgens de Wind O. ten Z. met handzaam weer; doch donker en vlammig; ‘s middags en ‘s avonds de Wind Z.O. maar Stil en Mistig, bespeurde een weinig deining.

[16 November 1786]

Donderdag den 16. ‘s morgens de Wind Zuidelyk met Mist; des avonds de Wind Noordelyk met helder weer, en sterke Vorst.

[17 November 1786]

Vrydag den 17. ‘s morgens de Wind Oostelyk met heel mooi weer, ‘s middags bevonden breedte van 67 gr. 37 min. ‘s avonds de Wind Westelyk met mooi weer.

[18 November 1786]

Saturdag den 18. ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds de Wind W.N.W. met Mist; ruilden een vat Vinken, van de Zweedsche Commandeur Volkert Klaasen, van het [53] Walvisch-spek voor een kwantiteit van 50 pond Boter; waar mede myn Volk zeer te vreden was; geevende hen ook daaglyks Staart om te schaften voor de Scheurbuik.

[19 tot 21 November 1786]

Sondag den 19. tot Dingsdag 21. alle dagen de Wind Oost met mooi weer, doch sterke Vorst, wy lagen als in een Veld bevrooren, Maandag en Dingsdag, hadden bevonden breedte van 67 gr. 30 min. het Scheeps-Volk van al de Scheepen schaften veel Walvisch-spek, Staart en Kaakebeens-Vellen, ‘t geen een wonder in myn oogen was, want hoewel ik by de Groenlandsche Visschery groot gemaakt ben; zo had ik zulks nimmer by gewoont; want niet alleen dat de smaaklykheid van hun eeten my vernoegde, maar ‘t kon my tot dankbaarheid aan God verstrekken, dewyl veele Zieken van het Deensche en Zweedsche Schip daar door gezond wierden.

[22 November 1786]

Woensdag den 22. ‘s morgens de Wind Oostelyk met mooi weer, doch dampig, ‘s avonds styve Koude uit het O.N.O.

[5 november 1786]

Zondag de 5de was ‘s morgens de wind Zuidwest ten Zuiden met [51] deinende lucht en nog hogere deining uit het Westzuidwest. ‘s Middags zwaaide ons schip met de steven om het Zuiden wat we in geen twee maanden hadden kunnen doen. ‘s Avonds was de wind Westzuidwest met motregen. De deining was nu voldoende weg; doch ‘s nachts kwam die weer vrij sterk.

[6 November 1786]

Maandag de 6de de gehele dag stijve koude uit het Zuidwest ten Westen, doch geen deining en redelijk helder.

[7 november 1786]

Dinsdag de 7de was er ‘s morgens enige persing, voorts was de wind telkens veranderlijk met donker mottig weer. ‘s Avonds ruimde het ijs iets op waardoor we een lijn lengte of 3 voort wierpen; doch het sloot weer dicht.

[8 november 1786]

Woensdag de 8ste was de wind West en Westzuidwest met soms regen, mistig en hevige koude.

[9 november 1786]

Donderdag de 9de was ‘s morgens de wind Noordnoordoost met aanhoudende koelte en helder weer. Het ijs gaf ons enigszins ruimte; we gingen dus aan ‘t boren of we door de Goddelijke Almacht uitvlucht konden zoeken. ‘s Middags sloot alles weer dicht en kregen zelfs enige persing. In de namiddag ruimde het weer en gingen we aan ‘t werk, doch moesten werpen omdat de wind Oostelijk was. ‘s Avonds was de wind Oostnoordoost en Oost en het vroor sterk en we moesten weer vast maken omdat we toch geen uitkomst zagen om verder te komen.

[10 november 1786]

Vrijdag de 10de was de gehele dag door de wind Zuidoost met mooi weer, het vroor zeer sterk. We zaten in een veld bevroren. Bevonden breedte 67 graden 51 minuten. We hadden bij onze dagelijkse bede nu ook weer gelegenheid de Allerhoogste te danken omdat velen van het Zweedse en Deense schip door ‘t eten van de walvis-staart gezond werden en hetgeen nog verder gaat hen dit niet alleen, maar zelfs kaakbenen, vellen als anderszins aangeboden werden en moesten om zo te spreken een wonderwerk ondervinden aan hun herstelling. Anderen moesten de tol aan de natuur wederom betalen omdat ze geen gebruik [52] wilden maken van zoՠn behoed middel waardoor ze velen het leven zagen behouden.

[11 november 1786]

Zaterdag de 11de was ‘s morgens de wind Oostelijk en Zuidelijk met kroksneeuw; doch zeer stil. In de namiddag gingen we het baai ijs losbreken benevens de schotsen die los lagen om zo het mogelijk was iets te bevorderen, doch onze hoop werd weer verflauwd, het werd weer stil en mistig en ‘s avonds moesten we door de donkerte uitscheiden.

[12 november 1786]

Zondag de 12de ‘s morgens gingen we weer aan ‘t werk. De wind was Zuidoost met stil variabel weer. We moesten ‘s avonds weer onze arbeid staken omdat wat we toch ook aanwendden tussen de schotsen niet konden doorkomen.

[13 november 1786]

Maandag de 13de was de gehele dag door harde koude en storm uit het Oosten met dik vlammig weer en sterke vorst waardoor ons kabeltouw brak en ons gehele tuig dicht aan elkander gevroren was zodat men er niets door zien kon.

[14 november 1786]

Dinsdag de 14de was ‘s morgens de wind Oostnoordoost met harde storm en duister weer. ‘s Avonds weer en wind als tevoren.

[15 november 1786]

Woensdag de 15de was ‘s morgens de wind Oosten ten Zuiden met handzaam weer; doch donker en vlammig. ‘s Middags en ‘s avonds de wind Zuidoost maar stil en mistig, bespeurden een weinig deining.

[16 november 1786]

Donderdag de 16de was ‘s morgens de wind Zuidelijk met mist. ‘s Avonds was de wind Noordelijk met helder weer en sterke vorst.

[17 november 1786]

Vrijdag de 17de was ‘s morgens de wind Oostelijk met heel mooi weer. Ԡs Middags bevonden breedte van 67 graden 37 minuten. ‘s Avonds was de wind Westelijk met mooi weer.

[18 november 1786]

Zaterdag de 18de was ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds de wind Westnoordwest met mist. Ruilden een vat vinken van de Zweedse commandeur Volkert Klaasen van het [53] walvisspek voor een hoeveelheid van 50 pond boter waarmee mijn volk zeer tevreden was. Gaf hen ook dagelijks staart om te schaften voor de scheurbuik.

[19 tot 21 november 1786]

Zondag de 19de tot dinsdag de 21ste was alle dagen de wind Oost met mooi weer, doch sterke vorst. We lagen als in een veld bevroren. Maandag en dinsdag hadden bevonden breedte van 67 graden 30 minuten. Het scheepsvolk van alle schepen schaften veel walvisspek, staart en kaakbeen-vellen wat een wonder in mijn ogen was want hoewel ik bij de Groenlandse visserij groot gemaakt ben zo had ik zulks nimmer bijgewoond want niet alleen dat de smakelijkheid van hun eten me vergenoegde, maar ‘t kon me tot dankbaarheid aan God verstrekken omdat vele zieken van het Deense en Zweedse schip daardoor gezond werden.

[22 november 1786]

Woensdag de 22ste was ‘s morgens de wind Oostelijk met mooi weer, doch dampig. ‘s Avonds stijve koude uit het Oostnoordoost.

[23 November 1786]

Donderdag den 23. de geheele dag harde Koude en Storm uit het O. ten N. en donker met Sneeuw, wy bemerkten dat het Ys tegen de Zon draaide; ‘s nachts kregen wy eenige deining ‘t geen al ‘t omleggende Ys aan stukken brak.

[24 November 1786]

Vrydag den 24. ‘s morgens den Wind O.N.O. met Storm en vry wat deining; wy zagen in het Z.W. van ons ruime waters; zetten vier Sloepen in, het Deensche Schip, kwam ons aan Boord, door ‘t breeken van zyn Touw; waar door onze Heks- en Huds-Glazen gebroken wierden, en onze groote Rust en groote Stut verlooren, als ook drie Yshaaken, door ‘t springen uit de gaaten van ‘t Ys; ‘s middags hingen wy ons Roer; maakten ons Zeilree, boorde en zeilde in ‘t Z.Z.W. op; ‘s avonds handzaam weer uit het Z.O. ten O. moesten door de donkerte vast maaken, op ‘t lager van een Pak Ys ging nog een weinig deining uit het Z.W. Hier lag nu overal ligt Ys; de Zweedsche [54] Commandeur verzogt ons om brood; ik stelde myn Volk dit verzoek voor, ‘t geen hier in bewilligde; doch onder die conditie dat wy eerst Zee moesten zien of in de ruimte komen; ik kon myn Volk geen ongelyk geeven, wy hadden zo als uit het voorgemelde blykt, reeds zo veel gedaan als wy aan God en Directeur konnen verantwoorden; en dachten met hen nu ook, om voor alle aanspraak veilig te blyven, Zeemanschap te moeten gebruiken.

[25 November 1786]

Saturdag den 25. ‘s morgens Stil met laage Lucht, liep eene zwaare deining; het lag hier by ons mooi ruim, met veel jong bevrooren Ys; ‘s middags een klein Oostelyke Wind; wy maakten Zeilree benevens de andere twee Scheepen; ‘s avonds de Wind O.N.O. en ongestadig van Wind; boorde de geheele nacht door in ‘t Z.W. en Z. ten W. op, zoo als wy het best konde.

[26 November 1786]

Sondag den 26. ‘s morgens de Wind Oost met goed weer, doch dampige Lucht; boorde nog in ‘t Z.W. op; wy avanceerden redelyk naar ons genoegen, en zagen zomtyds mooije watertjes; ten half elf uur toen de Zon opkwam, zagen wy onze twee Confraters eene halve myl benoorden ons na komen; ‘s namiddags hadden wy de breedte van byna 66 gr. 52 min. ‘s avonds de Wind O. ten N. met styve Koelte en donker van Mist; ‘s nagts Storm, gyden onze Zeilen op en lieten het stil leggen.

[27 November 1786]

Maandag den 27. ‘s morgens deinde het zwaar, onze Roerpen brak aan stukken; ons Roer wierd ook zeer slap maakte wederom een andere pas die wy ten reserve hadden; tusschen acht en negen uuren zagen wy den Dageraad aanbreeken, zo dat wy de Zee in ‘t Zuiden konde zien, maakten ons Zeilree, en gingen aan ‘t booren, de Wind Oost met Storm; zagen ook onze andere Confraters nog in ‘t N.N.O. van ons, ‘s morgens avanceerden wy vry wat voort; doch de zwaare Zee en stooting van het Ys kwam geweldig op ons Schip aan; zo dat wy ieder oogenblik dachten [55] te zinken; kwamen echter, God zy dank! ‘s namiddags circa 4 uuren in Zee. Onbeschryflyk is de hartelyke Juichtaal die wy allen by ‘t passeeren van de laatste Schots, den Almachtigen toeriepen, toen mogten wy ook billyk zeggen, tot hier toe heeft ons de Heere geholpen; en zoude wy ons allen niet in zyne Wonderen verheugen daar hy ons (het zy met dankbaarheid gezegt) verre boven anderen de ruimste stoffe gaf zynen Lof te vermelden; ‘s avonds de Wind Oost met styve koelte en regen, maakten onze Voormarszeil vast; konden Z.Z.O. opzeilen, wy bevonden ons Schip vry lek en ver buiten onze verwagting, dewyl wy door de Persing niet zo veel als anderen geleden hadden; de Pomp kon meest niet stil staan.

[23 november 1786]

Donderdag de 23ste de gehele dag harde koude en storm uit het Oosten ten Noorden en donker met sneeuw. We bemerkten dat het ijs tegen de zon draaide. ‘s Nachts kregen we enige deining wat al het omliggende ijs in stukken brak.

[24 november 1786]

Vrijdag de 24ste was ‘s morgens de wind Oostnoordoost met storm en vrij wat deining. We zagen in het Zuidwesten van ons ruime waters en zetten vier sloepen in. Het Deense schip kwam bij ons aan boord door ‘t breken van zijn touwen waardoor onze heks- en hut-glazen gebroken werden en onze grote rust en grote stut verloren als ook drie ijshaken door ‘t springen uit de gaten van ‘t ijs. ‘s Middags hingen we ons roer; maakten ons zeilree, boorde en zeilde in ‘t Zuidzuidwest op. ‘s Avonds handzaam weer uit het Zuidoosten ten Oosten en moesten door de donkerte vast maken op ‘t lage van een pak ijs en ging er nog een weinig deining uit het Zuidwesten. Hier lag nu overal licht ijs. De Zweedse [54] commandeur verzocht ons om brood en ik stelde mijn volk dit verzoek voor die hierin bewilligde; doch onder die conditie dat we eerst zee moesten zien of in de ruimte komen. Ik kon mijn volk geen ongelijk geven want we hadden zoals uit het voorgemelde blijkt reeds zoveel gedaan als we aan God en de directeur konden verantwoorden en dachten met hen nu ook om voor alle aanspraak veilig te blijven zeemanschap te moeten gebruiken.

[25 november 1786]

Zaterdag de 25ste was ‘s morgens stil met lage lucht en liep een zware deining. Het lag hier bij ons mooi ruim met veel jong bevroren ijs. ‘s Middags een klein Oostelijke wind. We maakten zeilree benevens de andere twee schepen. ‘s Avonds was de wind Oostnoordoost en ongestadig van wind; boorde de gehele nacht door in ‘t Zuidwest en Zuid ten Westen op zo goed als we konden.

[26 november 1786]

Zondag de 26ste was ‘s morgens de wind Oost met goed weer, doch dampige lucht. Boorde nog in ‘t Zuidwest en weggingen redelijk naar ons genoegen en zagen soms mooie watertje. Te half elf uur toen de zon opkwam zagen we onze twee confraters een halve mijl benoorden ons na komen. In de namiddag hadden we de breedte van bijna 66 graden 52 minuten. ‘s Avonds was de wind Oost ten Noorden met stijve koelte en donker van mist. ‘s Nachts storm en trokken we onze zeilen op en lieten het stil liggen.

[27 november 1786]

Maandag de 27ste deinde het ‘s morgens zwaar, onze roerpen brak in stukken, ons roer werd ook zeer slap en maakte wederom een andere pas die we ter reserve hadden. Tussen acht en negen uur zagen we de dageraad aanbreken zodat we de zee in ‘t Zuiden konden zien. We maakten ons zeilree en gingen aan ‘t boren. De wind was Oost met storm en zagen ook onze andere confraters nog in ‘t Noordnoordoosten van ons. ‘s Avonds gingen we vrij wat voort; doch de zware zee en stoten van het ijs kwam geweldig op ons schip aan zodat we ieder ogenblik dachten [55] te zinken. We kwamen echter, God zij dank! In de namiddag circa 4 uur in zee. Onbeschrijflijk is de hartelijke juichtaal die we allen bij ‘t passeren van de laatste schots de Almachtige toeriepen. Ten mochten we ook billijk zeggen, tot hiertoe heeft ons de Heer geholpen en zouden we ons allen niet in zijn wonderen verheugen daar hij ons (hetzij met dankbaarheid gezegd) ver boven anderen de ruimste stof gaf zijn lof te vermelden. ‘s Avonds was de wind Oost met stijve koelte en regen. We maakten ons voormarszeil vast en konden Zuidzuidoost opzeilen. We bevonden ons schip vrij lek en ver buiten onze verwachting omdat we door de persing niet zoveel zoals de anderen geleden hadden; de pomp kon meest niet stil staan.

In zee.

[28 November 1786]

Dingsdag den 28. ‘s morgens de Wind nog Oost met styve koelte, met het opkomen van de Zon zagen wy Ysland ten Zuiden en Z.Z.O. van ons; ‘s namiddags halsde wy Noordwaarts over, waaren naar gissing twee Mylen van de Wal en konden niet anders zien of was de N.W. hoek van Ysland; ‘s avonds de Wind O.N.O. met styve koelte, en konden Noorden zeilen.

[29 November 1786]

Woensdag den 29. halsde ‘s morgens Zuid over, de Wind Oost, met styve koelte en hol water; en konde met een Pomp het Schip niet lens krygen; wy gingen gezamentlyk aan ‘t werk aan beide de Pompen; en zagen agter ons in ‘t ruim veel water inkomen, hakte een Knie en de binnen Wegering weg, zo als ook een Inhoud, om zo veel mooglyk was te stoppen; doch alle onze vlyt was vergeefsch, het water kwam over al met geweld door; ‘s middags kregen wy de Pompen lens; ons Volk kwam op, en wilde my noodzaaken om het Land te zoeken, ik kon hun niets kwaalyk neemen; zy murmureerde niet tegen God; maar de angst en begeerte om hun leven te redden was de oorzaak [56] van hun eisch; wy staken de Touwen in de Ankers, kregen ook het Land in ‘t gezicht, doch kwamen deeze dag te kort; ‘s avonds de Wind Z.Z.O. met heel mooi weer en konden Z.W. zeilen

30 November 1786]

Donderdag den 30. ‘s morgens halsde Oost over; de Wind Z.Z.O. met mooi weer, konde Oost zeilen: maakten een Kruiszeil gereed om over de lekkagie heen te haalen, wanneer de Ley was; onze Timmerman kon daar niet by om te stoppen; dewyl het te laag onder water was; hoe meer wy ons Schip beschouwden zo veel te meer moesten wy ons verwonderen dat het zelve nog boven water bleef, na de middag peilde de N.W. hoek van Ysland Z.O. van ons 5 Myl en sloegen een ander Voormarszeil aan, dewyl het eerste door ‘t uitbooren van het Ys aan stukken gebrooken was, wy maakte ons Kruiszeil vast; ‘s nagts maakten onze groote Marszeil en Fok ook vast, met Storm; wy konden ons Schip weder niet lens krygen; het Kruiszeil ‘t welk wy over de Lekkagie heen gehaald hadden was geheel aan stukken gebrooken.

[1 December 1786]

Vrydag den 1. December, ‘s morgens nog Storm uit het Z.O. dreeven voor ‘t zeil en Bezaan, ‘s middags afgezet Z.Z.W. ¾ West 6 Mylen, gegiste breedte was 66 gr. 23 min. lengte 351 gr. 10 min. volgens onze afpeiling van gisteren; staken een Rif in onze Fok; ‘s avonds de Wind nog Z.O. doch, eenigzints handzaamer, en konden het nu met twee Pompen lens houden; dit was een groot genoegen voor ons in deeze tweede nood; die ons niet minder dan de eerste aan ‘t harte ging; want al waaren wy nu uit het Ys behaagde het God ons weder in het Water te beproeven, menigmaal dagten wy te zinken; dan wy bleeven op onzen Uithelper standvastig betrouwen.

[2 December 1786]

Zaturdag den 2. ‘s morgens de Wind Z.Z.O. nog met buijge Lucht van Hagel en Regen, konden Z.W. zeilen; zetten onze groote Marszeil by; ‘s namiddags namen wy een Rif in ons Zeil; zetten af Z.Z.W. ¾ W. 9½ Myl gegiste [57] breedte was 65 gr. 50 min. lengte 351 gr: 50 min. ‘s avonds de Wind O.Z.O. konde Zuidwaarts zeilen, nog met styve koude, ‘s nagts maakten wy ons groote marszeil vast.

[3 December 1786]

Zondag den 3. ‘s morgens storm uit het Oosten maakten ons Fok en Zeil vast; lieten voor ‘t besaan dryven, konde het zelfs met twee Pompen niet lens krygen; zetten een derde Pomp in ons ruim; ‘s middags zetten wy af regt Zuiden 13½ myl; gegiste breedte was 64 gr. 57 min. lengte 351 gr. 50 min., moesten West overhalsen; hadden byna 3 voet Water in ‘t Schip, hakten ook eenige Vaaten in ons ruim in stukken om plaats voor de Pomp te maaken; ‘s avonds kreegen wy egter ons Schip weder gelukkig lens; het waaide nog een harde storm uit het Oosten met donkere zwaare lucht.

[4 December 1786]

Maandag den 4. ‘s morgens Weer en Wind als vooren; ‘s namiddags afgezet W. ¾ Z. 10½ myl, gegiste breedte was 64 gr. 51 min. lengte 348 gr. 50 min. ‘s avonds nog harde storm uit het Oosten, met een hooge Zee en kreegen veel Water over.

[5 December 1786]

Dingsdag den 5. ‘s morgens de Wind O.N.O. met eenigzints handzaamer Weer; doch buyige lucht van Sneeuw; wy zetten onze groote marszyl by ons Schip, ‘t welk verschriklyk werkte; haalde weder een Zyl agter onder ons Schip en stopten voor aan de boeg twee gaaten met plat lood; ‘s middags halsde Zuid over en zetten af Z. ¼ W. 9½ myl gegiste breedte was 64 gr. 46 min.; lengte 347 gr. 2 min. ten 5 uuren gingen wy Z. ten O. aan, zetten onze Fok by; ‘s avonds de Wind N, O. met Sneeuwbuijen en styve koude, konde met twee Pompen het lens houden; egter zonder niet stil te staan maar moesten geduurig aan ‘t pompen blyven.

[6 December 1786]

Woensdag den 6. ‘s morgens de Wind Zuiden, met zeer mooi weer, konden W.Z.W. zeilen; zetten ons Zyl, Fok en Kruiszyl by; ‘s middags afgezet Z.Z.O. ½ O. 13½ myl [58] gegiste breedte was 63 gr. 57 min. lengte 348 gr. 2 min. ‘s avonds de Wind Z.W halsde Oost over met mooi weer.

[7 December 1786]

Donderdag den 7. ‘s morgens weer en Wind als vooren, zeer stil; gingen met onze Jol buiten om, om de Lekgaaten te stoppen en krengde ons Schip met eenige losse Goederen, ‘s namiddags zetten af Z.W. 2 myl gegiste breedte was 63 gr. 52 min. lengte 347 gr 52 min. ‘s avonds storm uit het Z.Z.O. met regenbuijen maakten onze marszyl vast, en daar na onze fok, onze groote stenge stagzyl waaide weg.

[8 December 1786]

Vrydag den 8. ‘s morgens de Wind Z.O. nog met storm; halsde Zuidwaards over, maakten ons Zyl vast. onze groote hals brak aan stukken; lieten voor de bezaan dryven; ‘s middags konde wy al weder ons Schip niet lens krygen; moesten op nieuw Noord over halsen; lapten ons Roer wat op zo veel men kon, met klampen եr over heen, en zagen dat het meest gebroken was; zetten af N.N.W. ½ W. 6 myl gegiste breedte was 64 gr. 12 min. lengte 347 gr. 26 min. kreegen ons Schip weder lens, ‘s avonds de Wind O. ten Z. met storm.

[9 December 1786]

Saturdag den 9, ‘s morgens de Wind Z.O. met handzaam weer, doch zwaare lucht met regen, zetten ons Zyl en groote marszyl by, ‘s namiddags zetten af N.W. ten W. 8½ myl gegiste breedte was 64 gr. 31 min. lengte 346 gr. 19 min. ‘s avonds de Wind Oost met styve koelte en regen; dreeven op Gods genade voort, want durfde niet halsen van wegens de Lekkagie aan stuurboord, maakte ons groote marszyl vast, de Wind schoot aan ‘t Z.W. om.

[10 December 1786]

Zondag den 10. ‘s morgens stil met een hooge Ooster Zee, maakten een bezaan klaar om onder ons Schip te haalen en bezorgde ons Roer nog hier en daar; zagen dat drie hoofdtouwen van ons groote wand begonnen te begeeven en een van de bezaan wand was stuk; ‘s namiddgas afgezet W.N.W ½ W. 3½ myl; gegiste breedte was 64 gr. 35 min. lengte 345 gr. 59 min. bevonden breedte van 63. gr. 10 min. kreegen een koelte uit het N.O. gingen Z.Z.O. aan; ‘s avonds de [59] Wind Oost met regen, hadden onze fok en voormarszyl bygezet.

In zee.

[28 november 1786]

Dinsdag de 28ste was ‘s morgens de wind nog Oost met stijve koelte. Met het opkomen van de zon zagen we IJsland ten Zuiden en Zuidzuidoost van ons. In des namiddag halsde we Noordwaarts over en waren naar gissing twee mijlen van de wal en konden niets anders zien of het was de Noordwest hoek van IJsland. ‘s Avonds was de wind Oostnoordoost met stijve koelte en konden we Noord zeilen.

[29 november 1786]

Woensdag de 29ste halsde ‘s morgens Zuid over, de wind Oost met stijve koelte en hol water en konden met een pomp het schip niet lens krijgen. We gingen gezamenlijk aan ‘t werk aan beide de pompen en zagen achter ons in ‘t ruim veel water inkomen, hakte een knie en de binnen wegering weg zoals ook een inhoud om zoveel mogelijk was te stoppen. Doch al onze vlijt was tevergeefs, het water kwam overal met geweld door. ‘s Middags kregen we de pompen lens, ons volk kwam op en wilden me noodzaken om het land te zoeken. Ik kon hen niets kwalijk nemen, ze murmureerde niet tegen God, maar de angst en begeerte om hun leven te redden was de oorzaak [56] van hun eis. We staken de touwen in de ankers en kregen ook het land in ‘t gezicht, doch kwamen deze dag te kort. ‘s Avonds was de wind Zuidzuidoost met heel mooi weer en konden Zuidwest zeilen.

[30 november 1786]

Donderdag de 30ste ‘s morgens halsde we Oost over. De wind was Zuidzuidoost met mooi weer en konden Oost zeilen. We maakten een kruiszeil gereed om over de lekken heen te halen wanneer het lei was. Onze timmerman kon niet daarbij om te stoppen omdat het te laag onder water was en hoe meer we ons schip aanschouwden zo veel te meer moesten we ons verwonderen dat het nog boven water bleef. Na de middag peilden we Noordwest de hoek van IJsland ten Zuidoosten van ons 5 mijl en sloegen een ander voormarszeil aan omdat de eerste door ‘t uitboren van het ijs in stukken gebroken was. We maakten ons kruiszeil vast. ‘s Nachts maakten we onze grote marszeil en fok ook vast met storm. We konden ons schip weer niet lens krijgen. Het kruiszeil wat we over het lek heen gehaald hadden was geheel aan stukken gebroken.

[1 december 1786]

Vrijdag de 1ste december was er ‘s morgens nog storm uit het Zuidoosten en dreven voor ‘t zeil en bezaan. ‘s Middags afgezet Zuidzuidwest ¾ West 6 mijlen, gegiste breedte was 66 graden 23 minuten, lengte 351 graden 10 minuten volgens onze afpeiling van gisteren. Staken een rif in onze fok. ‘s Avonds was de wind nog Zuidoost doch enigszins handzamer en konden het nu met twee pompen lens houden. Dit was een groot genoegen voor ons in deze tweede nood die ons niet minder dan de eerste aan ‘t hart ging, want al waren we nu uit het ijs het behaagde het God ons weer in het water te beproeven. Menigmaal dachten we te zinken; dan we bleven op onze Uithelper standvastig vertrouwen.

[2 december 1786]

Zaterdag de 2de was ‘s morgens de wind Zuidzuidoost nog met buiige lucht van hagel en regen. We konden Zuidwest zeilen en zetten onze grote marszeil bij. In de namiddag namen we een rif in ons zeil; zetten af Zuidzuidwest ¾ West 9½ mijl, gegiste [57] breedte en was 65 graden 50 minuten, lengte 351 graden 50 minuten. ‘s Avonds was de wind Oostzuidoost en konden Zuidwaarts zeilen, nog met stijve koude. ‘s Nachts maakten we ons grote marszeil vast.

[3 december 1786]

Zondag de 3de was er ‘s morgens storm uit het Oosten en we maakten onze fok en zeil vast; lieten voor ‘t bezaan drijven en konden het zelfs met twee pompen niet lens krijgen; zetten een derde pomp in ons ruim. ‘s Middags zetten we af recht Zuiden 13½ mijl; gegiste breedte was 64 graden 57 minuten, lengte 351 graden 50 minuten en moesten West over halzen; hadden bijna 3 voet water in ‘t schip, hakten ook enige vaten in ons ruim in stukken om plaats voor de pomp te maken. ‘s Avonds kregen we echter ons schip weer gelukkig lens. Er waaide nog een harde storm uit het Oosten met donkere zware lucht.

[4 december 1786]

Maandag de 4de was er ‘s morgens weer en wind als tevoren. In de namiddag afgezet West ¾ Zuid 10½ mijl, gegiste breedte was 64 graden 51 minuten, lengte 348 graden 50 minuten. ‘s Avonds nog harde storm uit het Oosten met een hoge zee en kregen veel water over.

[5 december 1786]

Dinsdag de 5de was ‘s morgens de wind Oostnoordoost met enigszins handzamer weer; doch buiige lucht van sneeuw. We zetten ons grote marszeil bij ons schip wat verschrikkelijk werkte; haalden weer een zeil achter onder ons schip en stopten voor aan de boeg twee gaten met platlood. ‘s Middags halsde we Zuid over en zetten af Zuid ¼ West 9½ mijl, gegiste breedte was 64 graden 46 minuten, lengte 347 graden 2 minuten. Ten 5 uur gingen we Zuid ten Oosten aan en zetten onze fok bij. ‘s Avonds was de wind Noordoost met sneeuwbuien en stijve koude. We konden met twee pompen het lens houden; echter niet zonder stil te staan maar moesten gedurig aan ‘t pompen blijven.

[6 december 1786]

Woensdag de 6de was ‘s morgens de wind Zuiden met zeer mooi weer en konden we Westzuidwest zeilen; zetten ons zeil, fok en kruiszeil bij. ‘s Middags afgezet Zuidzuidoost ½ Oost 13½ mijl, [58] gegiste breedte was 63 graden 57 minuten, lengte 348 graden 2 minuten. ‘s Avonds was de wind Zuidwest en halsde Oost over met mooi weer.

[7 december 1786]

Donderdag de 7de was ‘s morgens weer en wind als tevoren, zeer stil. We gingen met onze jol buiten om om de lekgaten te stoppen en krengde ons schip met enige losse goederen. In de namiddag zetten we af Zuidwest 2 mijl, gegiste breedte was 63 graden 52 minuten, lengte 347 graden 52 minuten. ‘s Avonds storm uit het Zuidzuidoosten met regenbuien en maakten ons marszeil vast en daarna onze fok, onze grote steng stagzeil waaide weg.

[8 december 1786]

Vrijdag de 8de was ‘s morgens de wind Zuidoost en nog met storm; halsde Zuidwaarts over en maakten ons zeil vast, onze grote hals brak aan stukken en lieten voor de bezaan drijven. ‘s Middags konden we al weer ons schip niet lens krijgen en moesten opnieuw Noord over halzen, lapten ons roer wat op zoveel men kon met klampen er overheen en zagen dat het meest gebroken was. Zetten af Noordnoordwest ½ West 6 mijl, gegiste breedte was 64 graden 12 minuten, lengte 347 graden 26 minuten en kregen ons schip weer lens. ‘s Avonds was de wind Oost ten Zuiden met storm.

[9 december 1786]

Zaterdag de 9de was ‘s morgens de wind Zuidoost met handzaam weer, doch zware lucht met regen, zetten ons zeil en grote marszeil bij. In de namiddag zetten af Noordwest ten Westen 8½ mijl, gegiste breedte was 64 graden 31 minuten, lengte 346 graden 19 minuten. ‘s Avonds was de wind Oost met stijve koelte en regen en dreven op Gods genade voort want we durfden niet te halzen vanwege de lekken aan stuurboord, maakte ons grote marszeil vast, de wind schoot aan ‘t Zuidwest om.

[10 december 1786]

Zondag de 10de was het ‘s morgens stil met een hoge Ooster zee, maakten een bezaan klaar om onder ons schip te halen en verzorgde ons roer nog hier en daar; zagen dat drie hoofdtouwen van ons grote want begonnen te begeven en een van de bezaan want was stuk. In de namiddag afgezet Westnoordwest ½ West 3½ mijl; gegiste breedte was 64 graden 35 minuten, lengte 345 graden 59 minuten, bevonden breedte van 63 graden 10 minuten en kregen een koelte uit het Noordoost en gingen Zuidzuidoost aan. ‘s Avonds was de [59] wind Oost met regen en hadden onze fok en voormarszeil bijgezet.

[11 December 1786]

Maandag den 11. ‘s morgens de Wind Z.O. met regen doch goed weer, sloopten een Sloep van ons, tot gemak van het Schip, het geen van boven geheel uit malkander werkte; ‘s namiddags afgezet Z.Z.O. ¼ O. 13½ myl, gegiste breedte was 62 gr. 25 min. lengte 347 gr. 0 min. ‘s avonds de Wind Oost en Z.O. met regen-buitjes.

[12 December 1786]

Dingsdag den 12. ‘s morgens de Wind O.N.O. gingen Z.Z.O. aan, met redelyk weer, ‘s middags gingen Z.O. ten Z. aan, zetten af Z.Z.O. 11½ myl, gegiste breedte was 61 gr. 42 min. lengte 347 gr. 40 min. ‘s avonds de Wind N.W. met styve koelte; ‘s nagts storm met weerligt; konde ons Schip niet stuuren door de slapte van het Roer, maakten onze Zylen vast, lieten ‘t voor de bezaan driven.

[13 December 1786]

Woensdag den 13. ‘s morgens wat handzaamer weer, de Wind W.N.W. gingen Z.O. aan, zetten onze beide marszyls, fok en zyl by; ‘s middags afgezet O.Z.O. 22 myl, gegiste breedte was 61 gr. 7 min. lengte 350 gr. 32 min; ‘s avonds de Wind nog rondom W.N.W met redelyk weer; doch Sneeuw-buijen, ‘s nachts storm; wy maakten onze marszyls en zyl vast, lenste voor een gereefde fok; hadden veel moeite om te stuuren, dewyl ons Roer in een slegte staat was.

[14 December 1786]

Donderdag den 14. ‘s morgens storm uit het N.W. met hagel en Sneeuw-buijen; ‘s middags afgezet O. ten Z. 33 myl, gegiste breedte was 60 gr. 41 min. lengte 354 gr. 57 min. ‘s avonds eenigzints handzaamer Wind uit het N.W. doch buijig van hagel en Sneeuw.

[15 December 1786]

Vrydag den 15. ‘s morgens de Wind N.W. en ook Noorden met donkere Sneeuw-buijen; zomtyds zeer stil; wy zetten ons voor en groote marszyl by, ‘s middags afgezet O. ten Z. 27 myl gegiste breedte was 60 gr. 20 min. lengts 358 gr. 31 min.; ‘s avonds de Wind N.N.O. en N.N.W. met buijen en zeer ongestadig, onze groote Raa kwam van boven [60] ner; stuurde Z.O. ten N. konde het nu met een Pomp lens houden.

[16 December 1786]

Zaturdag den 16 ‘s morgens de Wind N.N.O. met regen en Sneeuw; en mooije Zyl-koelte, ‘s namiddags stil, zetten af Oost 30 myl; gegiste breedte was 60 gr. 20 min. lengte 2 gr. 33 min. beosten de Piek; ‘s avonds halsde Oost over, de Wind Zuiden en Z.Z.W. met regen en Sneeuw, en aanwakkerende koelte, ‘s nachts harde koude; wy maakten onze marszyls vast.

[17 December 1786]

Zondag den 17. ‘s morgens de Wind O. ten Z. met styve koelte; wy halsden Zuid over met ophelderend weer; ‘s namiddags afgezet N.W. ¼ myl; gegiste breedte was 60 gr. 28 min. lengte 2 gr. 19 min. ‘s avonds de Wind Oost en O.N.O. met styve koelte en buijig, hadde veel moeite om het nu weder met twee Pompen lens te houden.

[18 December 1786]

Maandag den 18. ‘s morgens weer en Wind als vooren; ‘s namiddags afgezet Z.Z.O. ½ O. 10 myl; gegiste breedte was 59 gr. 54 min. lengte 2 gr. 55 min. ‘s avonds de Wind N.O. met mooi weer, zetten onze marszyls by, Konde O.Z.O. zylen.

[19 December 1786]

Dingsdag den 19. ‘s morgens de Wind rondom ‘t Noorden met hagel en Sneeuw-buijen en zeer ongestadig weer; stuurden O. ten Z. zagen dat ons de Kraag van het groote Stag gebrooken was; ‘s namiddags zetten af O. ten Z. 14 myl, gegiste breedte was 59 gr. 48 min. lengte 4 gr. 46 min. pompte eenige Vaten Water in onze Piek; ‘s avonds de Wind Oostelyk en stil.

[20 December 1786]

Woensdag den 20. ‘s morgens de Wind Noorden en N.O. met mooi weer; wy namen een rif uit onze marszyls, ‘s namiddags afgezet O. ½ Z. 12 min. gegiste breedte was 59 gr. 39 min. lengte 5 gr. 18 min. bevonden breedte van 58 gr. 56 min. ‘s avonds de Wind aan ‘t N.O. met styve koelte; wy naamen een rif in onze marszyl.

[21 December 1786]

Donderdag den 21. ‘s morgens de Wind N.O. met heel mooi weer; ‘s middags afgezet O. ten Z. ½ Z. 14 mylen gegiste [61] breedte was 58 gr. 39 min. lengte 6 gr. 57 min. bevonden breedte van 58 gr. 40 min. ‘s avonds een Westelyke Wind; stuurde O. ten N. doch was zeer stil.

[22 December 1786]

Vrydag den 22. ‘s morgens de Wind N.N.W. met mooije Zylkoelte; stuurde O.N.O., ‘s namiddags afgezet N.O. ¼ O. 15½ myl; gegiste breedte was 59 gr. 20 min. lengte 8 gr. 24 min. ‘s avonds de Wind N. ten W. met styve koelte en regen; moesten onze marszyls vast maken; konde het Schip weder niet lens krygen; ‘s nachts beter weer en kreegen het door onophoudelyk pompen toen egter lens; zetten onze groote marszyl by.

[11 december 1786]

Maandag de 11de was ‘s morgens de wind Zuidoost met regen doch goed weer. We sloopten een sloep van ons tot gemak van het schip en werkten dat van boven geheel uit elkaar. In de namiddag afgezet Zuidzuidoost ¼ Oost 13½ mijl, gegiste breedte was 62 graden 25 minuten, lengte 347 graden 0 minuten. ‘s Avonds was de wind Oost en Zuidoost met regenbuitjes.

[12 december 1786]

Dinsdag de 12de was ‘s morgens de wind Oostnoordoost en gingen Zuidzuidoost aan met redelijk weer. ‘s Middags gingen we Zuidoost ten Zuiden en zetten af Zuidzuidoost 11½ mijl, gegiste breedte was 61 graden 42 minuten, lengte 347 graden 40 minuten. ‘s Avonds was de wind Noordwest met stijve koelte. ‘s Nachts storm met weerlicht. We konden ons schip niet sturen vanwege de slapte van het roer en maakten onze zeilen vast en lieten ‘t voor de bezaan drijven.

[13 december 1786]

Woensdag de 13de was het ‘s morgens wat handzamer weer, de wind Westnoordwest en gingen Zuidoost aan, zetten onze beide marszeilen, fok en zeil bij. Ԡs Middags afgezet Oostzuidoost 22 mijl, gegiste breedte was 61 graden 7 minuten, lengte 350 graden 32 minuten. ‘s Avonds was de wind nog rondom Westnoordwest met redelijk weer; doch sneeuwbuien, ‘s nachts storm. We maakten onze marszeilen en zeil vast, lensde voor een gereefde fok en hadden veel moeite om te sturen omdat ons roer in een slechte staat was.

[14 december 1786]

Donderdag de 14de hadden we ‘s morgens storm uit het Noordwesten met hagel en sneeuwbuien. Ԡs Middags afgezet Oost ten Zuiden 33 mijl, gegiste breedte was 60 graden 41 minuten, lengte 354 graden 57 minuten. ‘s Avonds enigszins handzamer wind uit het Noordwesten, doch buiig van hagel en sneeuw.

[15 december 1786]

Vrijdag de 15de was ‘s morgens de wind Noordwest en ook Noorden met donkere sneeuwbuien en soms zeer stil. We zetten ons voor en grote marszeil bij. ‘s Middags afgezet Oost ten Zuiden 27 mijl, gegiste breedte was 60 graden 20 minuten, lengte 358 graden 31 minuten. ‘s Avonds was de wind Noordnoordoost en Noordnoordwest met buien en zeer ongestadig, onze grote ra kwam van boven [60] neer. Stuurden Zuidoosten ten Noorden en konden het nu met een pomp lens houden.

[16 december 1786]

Zaterdag de 16de was ‘s morgens de wind Noordnoordoost met regen en sneeuw en mooie zeil-koelte. In de namiddag stil, zetten af Oost 30 mijl; gegiste breedte was 60 graden 20 minuten, lengte 2 graden 33 minuten beoosten de Piek. ‘s Avonds halsde Oost over, de wind was Zuiden en Zuidzuidwest met regen en sneeuw en aanwakkerende koelte. ‘s Nachts harde koude; we maakten onze marszeilen vast.

[17 december 1786]

Zondag de 17de was ‘s morgens de wind Oost ten Zuiden met stijve koelte. We halsden Zuid over met ophelderend weer. In de namiddag afgezet Noordwest ¼ mijl; gegiste breedte was 60 graden 28 minuten, lengte 2 graden 19 minuten. ‘s Avonds was de wind Oost en Oostnoordoost met stijve koelte en buiig en hadden veel moeite om het nu weer met twee pompen lens te houden.

[18 december 1786]

Maandag de 18de was ‘s morgens weer en wind als tevoren. In de namiddag afgezet Zuidzuidoost ½ Oost 10 mijl; gegiste breedte was 59 graden 54 minuten, lengte 2 graden 55 minuten. ‘s Avonds was de wind noordoost met mooi weer, zetten onze marszeilen bij en konden oostzuidoost zeilen.

[19 december 1786]

Dinsdag de 19de was ‘s morgens de wind rondom ‘t Noorden met hagel en sneeuwbuien en zeer ongestadig weer; stuurden Oost en Zuid en zagen dat ons de kraag van de grote stag gebroken was. In de namiddag zetten af Oost ten Zuiden 14 mijl, gegiste breedte was 59 graden 48 minuten, lengte 4 graden 46 minuten, pompten enige vaten water in onze piek. ‘s Avonds was de wind Oostelijk en stil.

[20 december 1786]

Woensdag de 20ste was ‘s morgens de wind Noorden en Noordoost met mooi weer. We namen een rif uit onze marszeilen. In de namiddag afgezet Oost ½ Zuid 12 minuten, gegiste breedte was 59 graden 39 minuten, lengte 5 graden 18 minuten, bevonden breedte van 58 graden 56 minuten. ‘s Avonds was de wind aan ‘t Noordoosten met stijve koelte. We namen een rif in ons marszeil.

[21 December 1786]

Donderdag de 21ste was ‘s morgens de wind Noordoost met heel mooi weer. ‘s Middags afgezet Oost ten Zuiden. ½ Zuid 14 mijlen, gegiste [61] breedte was 58 graden 39 minuten, lengte 6 graden 57 minuten, bevonden breedte van 58 graden 40 minuten. ‘s Avonds een Westelijke wind; stuurden oost ten Noorden, doch was zeer stil.

[22 december 1786]

Vrijdag de 22ste was ‘s morgens de wind Noordnoordwest met mooie zeilkoelte; stuurde Oostnoordoost. In de namiddag afgezet Noordoost ¼ Oost 15½ mijl; gegiste breedte was 59 graden 20 minuten, lengte 8 graden 24 minuten. ‘s Avonds was de wind Noord ten Westen met stijve koelte en regen. We moesten onze marszeilen vast maken en konden het schip weer niet lens krijgen. ‘s Nachts beter weer en kregen door het onophoudelijk pompen het toen echter lens; zetten onze grote marszeil bij.

[23 December 1786]

Zaturdag den 23. ‘s morgens de Wind N. ten O. met handzaam weer; ‘s namiddags afgezet O. ten N. ¼ N. 21 myl, gegiste breedte was 59 gr. 43 min. lengte 11 gr. 1 min. ‘s avonds de Wind Oost en Z.O. doch meest stil, halsde Noord over.

[24 December 1786]

Sondag den 24. ‘s morgens een mooije Wind uit het Z.W. zetten onze Marszeils by en staken al onze Reven uit; zagen een Eiland in het Zuiden van ons 6 Mylen af, ‘t welk wy volgens ons bestek gisten dat het ‘t Eiland van Askarro moest zyn; ook hadden wy de Orcadische Eilanden in ‘t gezicht, Stuurden Z.O. te vier uuren peilden wy de Westhoek van de voornoemde Orcadische Eilanden, Z. ten W. ½ W. van ons 6 Myl; gingen O.Z.O. aan, ‘s avonds de Wind Z.W. en W.Z.W. met een mooije koelte en goed weer.

[25 December 1786]

Maandag den 25. ‘s morgens de Wind Z.W. met heel goed weer; en zeilde digt onder de Orcadische Eilanden langs, zagen Fayeril regt voor ons uit; ‘s middags gingen wy tusschen Fayeril en de Orcadische Eilanden door; te vier uuren peilden de Westhoek van Fayeril N.O. ten O. van ons 2 Myl; ‘s avonds de Wind Zuidelyk en zeer stil.

[26 December 1786]

Dingsdag den 26. ‘s morgens de Wind rondom ten Zuiden met styve koelte, staken al onze Reven in onze Marszeils, [62] konde Fayeril en Hitland beide zien; ‘s namiddags Peilde de Oosthoek van Fayeril N.W. ten W. van ons 4 5 Myl; ‘s avonds styve Koelte en Storm uit het Z. ten W. maakten onze Marszeils en Fok vast; zo als ‘s nagts ook ons Zeil en dreeven voor de Bezaan.

[27 December 1786]

Woensdag den 27. ‘s morgens harde Storm, uit het Z. ten W. en dik van Regen, ‘s namiddags zetten af N.O. 11½ Myl, gegiste breedte was 59 gr. 59 min. lengte 15 gr. 41 min. wierd beter weer; ‘s avonds de Wind W. ten Z. met handzaam weer; ‘s nagts gingen Z.Z.O. aan om Noorwegen te zoeken; dewyl wy het niet langer in Zee konde houden, want ons Schip en Roer, wierd by ieder Storm hoe langer hoe zwakker; ‘s nachts waaide onze Bezaan ook aan stukken, het Volk noodzaakte my en zulks niet zonder reden om Land te zoeken.

[28 December 1786]

Donderdag den 28. ‘s morgens de Wind W.N.W. met styve koelte en buijig, zetten beide onze Marszeils by, ‘s middags afgezet Z.O. ten O. 14 Myl; gegiste breedte was 59 gr. 28 min. lengte 17 gr. 10 min. gingen Z.O. ten Z. aan, ‘s avonds de Wind N.W. met heel mooi weer.

[29 December 1786]

Vrydag den 29. ‘s morgens de Wind Z. en O. met donkere zwaare Lucht, doch handzaam weer; konde O. ten Z. zeilen; ‘s namiddags afgezet O.Z.O. ½ O. 14 Myl; gegiste breedte was 59 gr. 17 min. lengte 18 gr. 51 min.; ‘s avonds harde Koude uit het Z. ten W. wy kwamen tegen de Noordsche Kust aan; halsde West over en wendde weder West; maakten onze Marszeils, Zeil en Fok vast, lieten het voor de Bezaan dryven, ‘s nagts moesten weder over Noord halsen; de Wind schoot aan ten W.N.W. met mooi weer; zetten Fok, Zeil en Marszeil by en gingen O.Z.O. aan.

[30 December 1786]

Saturdag den 30. ‘s morgens ten half zeven kwamen wy tegen de Klippen aan, was nog donker en draaide by; staken een Lataern agter op, de Wind Z.W. met handzaam weer, doch zeer donker van Regen; kregen met het aanbreeken [63] van den dag een Loots, toen waaren wy regt in ‘t Solmer Sjoerd, zeilde het Liedt op naar Bergen; ‘s namiddags styve Koelte met Regen; te twee uuren kwamen wy behouden te Bergen ten Anker; hoe veel reden hadden wy niet weder op nieuw de Almachtige voor zyne Genade ons zo onophoudelyk beweezen, hartgrondig te danken; ook bracht het aandenken aan onze Edelen Directeur geen weinig toe om onze Verlossing tot dus verre weder te roemen; want hebben tot heden, aan niets gebrek gehadt; en volgens ons Scheeps gebruik dag aan dag drie maalen geschaft. Hoe wenschlyk waare het niet, dat (God verhoede ieder voor zulke jammerlyken nood!) een elk zich zodanig mogt zien uitgerust, als wy op onze Reis telkens herdagten en nimmer zullen vergeeten.

[23 december 1786]

Zaterdag de 23ste was ‘s morgens de wind Noord ten Oosten met handzaam weer. In de namiddag afgezet Oost ten Noord ¼ Noord 21 mijl, gegiste breedte was 59 graden 43 minuten, lengte 11 graden 1 minuten. ‘s Avonds was de wind Oost en Zuidoost doch meest stil, halsde Noord over.

[24 december 1786]

Zondag de 24ste was er ‘s morgens een mooie wind uit het Zuidwest en zetten we onze marszeilen en staken al onze reven uit; zagen een eiland in het Zuiden van ons 6 mijlen af wat we volgens ons bestek gisten dat het ‘t eiland van Askarro moest zijn. Ook hadden we de Orkney eilanden in ‘t gezicht en stuurden Zuidoost. Te vier uur peilden we de Westhoek van de voornoemde Orkney eilanden Zuid ten Westen ½ West van ons 6 mijl en gingen Oostzuidoost aan. ‘s Avonds was de wind Zuidwest en Westzuidwest met een mooie koelte en goed weer.

[25 december 1786]

Maandag de 25ste was ‘s morgens de wind Zuidwest met heel goed weer en zeilden dicht onder de Orkney eilanden langs en zagen Fayeril recht voor ons uit. ‘s Middags gingen we tussen Fayeril en de Orkney Eilanden door. Te vier uur peilden de Westhoek van Fayeril Noordoost ten Oosten van ons 2 mijl. ‘s Avonds was de wind Zuidelijk en zeer stil.

[26 December 1786]

Dinsdag de 26ste was ‘s morgens de wind rondom ten Zuiden met stijve koelte, staken al onze reven in onze Marszeilen en [62] konden Fayeril en Shetland beide zien. In de namiddag peilden we de Oosthoek van Fayeril Noordwest ten Westen van ons 4 5 mijl. ‘s Avonds stijve koelte en storm uit het Zuiden ten Westen en maakten onze marszeilen en fok vast; zoals ‘s nachts ook ons zeil en dreven voor de bezaan.

[27 december 1786]

Woensdag de 27ste was er ‘s morgens harde storm uit het Zuiden ten Westen en dik van regen. In de namiddag zetten we af Noordoost 11½ mijl, gegiste breedte was 59 graden 59 minuten, lengte 15 graden 41 minuten en werd het beter weer. ‘s Avonds was de wind West ten Zuiden met handzaam weer;. ‘s Nachts gingen we Zuidzuidoost aan om Noorwegen te zoeken omdat we het niet langer in zee konden houden want ons schip en roer werd bij elke storm hoe langer hoe zwakker. ‘s Nachts waaide onze bezaan ook in stukken, het volk noodzaakte mij en zulks niet zonder reden om land te zoeken.

[28 december 1786]

Donderdag de 28ste was ‘s morgens de wind Westnoordwest met stijve koelte en buiig, zetten beide onze marszeilen bij. ‘s Middags afgezet Zuidoost ten Oosten 14 mijl; gegiste breedte was 59 graden 28 minuten, lengte 17 graden 10 minuten, gingen Zuidoost ten Zuiden aan. ‘s Avonds was de wind Noordwest met heel mooi weer.

[29 december 1786]

Vrijdag de 29de was ‘s morgens de wind Zuid ten oosten met donkere zware lucht, doch handzaam weer en konden Oost ten Zuid zeilen. In de namiddag afgezet Oostzuidoost 14 mijl; gegiste breedte was 59 graden 17 minuten, lengte 18 graden 51 minuten. ‘s Avonds harde koude uit het Zuiden ten Westen. We kwamen tegen de Noorse kust aan; halsde West over en wende weer West; maakten onze marszeilen, zeil en fok vast, lieten het voor de bezaan drijven. ‘s Nachts moesten we weer over Noord halzen. De wind schoot aan ten Westnoordwest met mooi weer; zetten fok, zeil en marszeil bij en gingen Oostzuidoost aan.

[30 december 1786]

Zaterdag de 30ste ‘s morgens ten half zeven kwamen we tegen de klippen aan, was nog donker en draaiden bij, staken een lantaarn achter. De wind was Zuidwest met handzaam weer, doch zeer donker van regen. We kregen met het aanbreken [63] van den dag een loods, toen waren we recht in ‘t Solmer Sjoerd en zeilde het Liedt op naar Bergen. In de namiddag stijve koelte met regen. Te twee uur kwamen we behouden te Bergen te anker. Hoeveel reden hadden we niet weder opnieuw de Almachtige voor zijn Genade ons zo onophoudelijk bewezen hartgrondig te danken. Ook bracht het aandenken aan onze edele directeur niet weinig toe om onze verlossing tot dusver weer te roemen want we hebben tot heden aan niets gebrek gehad en volgens ons scheepsgebruik dag aan dag drie maal geschaft. Hoe wenselijk is het niet dat (God verhoede ieder voor zulke droevige nood!) iedereen elk zich zodanig mocht zien uitgerust zoals wij op onze reis telkens herdachten en nimmer zullen vergeten.

In Bergen in Noorwegen.

Den zelfden dag was myn eerste werk om naar de Wal te gaan, en vervoegde my direkt by den Wel-Edele Heer Jan Hendrik Fasmer, Hollandsche Consul en Agent, aan wien ik myne Rampspoedige Reize te kennen gaf, en Zyn Ed. teffens op ‘t vriendelykste verzocht. om my in myn ongelukkig noodlot te adsisteeren, zo wel omtrent de reparatie van myn Schip als eenige benodigde Victualie; waar toe Zyn Ed. my de beste onderrigting en adsistentie beloofde te zullen aan de hand geeven, en ook zulk aan my betoond heeft; Ja nimmer kan ik het Onthaal van deezen Edelmoedigen Heer niet genoeg roemen, zyn hart was niet alleen gevoelig over my aangedaan met woorden; maar Zyn Ed. betoonden het ook met de daad, dus moet ik niet alleen Zyn Ed. minzaamheid, maar ook zyne braave behandeling hier in ‘t openbaar door waare Erkentenis doen gelden.

Men kan zeer ligt begrypen, hoe zulke eene beste ontmoeting [64] en bystand my en myn Volk hoogst aangenaam was, want alhoewel wy den volgenden dag eerst onze laatste Graauw-Erwten gebruikten, en van alle andere Provisie nog genoegzaam voorzien waaren om Holland te zoeken, zo konde ik echter niet weeten hoe lang wy hier zouden vertoeven.

Ik hadde ook het genoegen van myn Volk alhier versch Vleesch te kunnen schaffen, het Rund-Vleesch was zeer goed koop, de Ossen vallen over ‘t gemeen genoomen niet zwaar, van een Os van circa 100 pond was de prys f 10:- de Visch was ook zeer abondant, men koopt եr een groote Cabeljaauw voor 7 9 Stuyvers, de twee Overleedenen die by ons aan Boord gestorven waaren, hebben wy te Bergen begraaven.

Juist op Postdag aankomende een uur na het vertrek derzelve, deed het my groot leed, myn behouden aankomst en minzaam Ontfangst alhier aan myn Directeur den Wel-Ed. Heer Jan Gildemeester Jansz. niet te kunnen schryven, ‘t geen ik egter niet verzuimde den volgende Postdag zynde den 6 January 1787. te doen, welke brief ik naderhand ook vernoomen heb, dat op order van Zyn Wel Ed. in verscheide Couranten is geplaatst geworden, ik zond ter zelver tyd ook brieven af naar de Groenlandsche Maatschappy te Gottenburg en na de Altonaasche Directie van de Canaal Compagnie aangaande myn noodlot en dat van derzelver Scheepen hier vooren vermeld.

Met het uiterste genoegen vernam ik ook by myn arrivement van myn Patroon, dat de Edele Heeren Directeuren van de Altonaasche Directie een brief aan Zyn Wel Ed. geschreeven hadden, welke ik ook het geluk hebbe gehad van my door Zyn Wel Ed. te hooren voorleezen, waar in aan my de hartelykste dankbetuigingen wierden gegeven door Hun Edelens voor de adsistentie aan Commandeur Hans Christiaan Jaspers en zyn Volk gedaan, (zie 4. November 1786.) [65] met een niet minder levendig gevoel hoorde ik ook dat hun Eds. waare Erkentenis en Dankbaarheid betoonden aan myn Patroon, en Zyn Ed. verzochten om voor de gegevene Victualy aan de Commandeur Hans Christiaan Jaspers; betaling te doen ontfangen van een gerenommeerd Huis van Commercie, dan voor welke betaling de Edele Heer J. Gildemeester Jansz. edelmoedig bedankt heeft, en myn gedrag in deeze opzicht met alle lof goedkeurden.

Ik vervoegde my ook by de Wel Edele Heer John Wallace, Engelsche Consul te Bergen, om Zyn Wel Ed. te berigten wegens de overgenomen Manschappen van de twee Engelsche Scheepen als 18 Man van de Commandeur Matthieu Weatherhead en 10 Man van de Commandeur William Allen, met verzoek om my van die 28 Man te ontlasten, aan welk verzoek Zyn Ed. ook den volgende dag voldeedt, en Zyn Ed. grootste genoegen en dankbaarheid betoond heeft omtrend myne bereidwilligheid in ‘t overneemen van het Volk, Zyn Ed. heeft my op myn verzoek een Certificaat daar van ter hand gesteld.

Om veele Onkosten te spaaren hebbe ik het Schip alhier (te Bergen) met myn eigen Volk gekrengt (1) Zonder dat wy eenige adsistentie van andere Timmerlieden daar toe hebben gehad, wy gingen hier van aan ‘t werk, en losten aan de eene zyde het Schip byna leeg, terwyl wy aan de andere zyde eenige Vaten met Water plaasten om de zwaarte te krygen, wy bevonden tot ons leedweezen, dat de bouten uit het Schip staaken en dat het zelve onder Water zeer ontramponeerd was, na dat wy dit hersteld hadden (zo wy meenden) zaagen wy dat het Schip nog zeer lek was, zo dat wy het zelve voor de tweede maal moesten krengen, [66] dan na deezen onzen arbeid was het nog niet volkoomen in staat om na Zee te gaan, dus ik overging tot een derde Krenging; na alvoorens aan myn Volk voorgesteld te hebben, van zo wy het Schip nu niet in beter staat konde krygen, ik egter voorneemens was, om met het zelve als dan na Zee te gaan, in welk Voorstel myn Volk genoegen nam.

Dus, na dat wy onze derde Krenging gedaan hadden en wy het Schip niet beter bevonden, rezolveerde ik om te vertrekken; waar toe wy ons nu gereed maakte, en ons voor een maand equipeerden. Geduurende ons Verblyf hadden wy veell Zuidelyke Winden met regen.

In Bergen in Noorwegen.

Dezelfde dag was mijn eerste werk om naar de wal te gaan en vervoegde me direct bij de wel edele heer Jan Hendrik Fasmer, Hollandse consul en agent, aan wie ik mijn rampspoedige reis te kennen gaf en zijn edele gelijk op het vriendelijkste verzocht om me in mijn ongelukkig noodlot te assisteren, zo wel omtrent de reparatie van mijn schip als enige benodigde voedsel waartoe zijn edele me de beste onderrichting en assistentie beloofde aan de hand te zullen geven en ook zulks aan mij betoond heeft. Ja, nimmer kan ik het onthaal van deze edelmoedige heer niet genoeg roemen, zijn hart was niet alleen gevoelig door de mij aangedaan met woorden. Maar zijn edele betoonden het ook met de daad, dus moet ik niet alleen zijn edele minzaamheid, maar ook zijn brave behandeling hier in ‘t openbaar door ware erkentenis laten gelden.

Men kan zeer licht begrijpen hoe zoՠn beste ontmoeting [64] en bijstand mij en mijn volk hoogst aangenaam was, want alhoewel we de volgende dag eerst onze laatste grauwe erwten gebruikten en van alle andere provisie nog voldoende voorzien waren om Holland te bezoeken, zo kon ik echter niet weten hoe lang we hier zouden vertoeven.

Ik had ook het genoegen van mijn volk alhier vers vlees te kunnen verschaffen. Het rundvlees was zeer goedkoop, de ossen vallen over ‘t algemeen genomen niet zwaar, van een ss van circa 100 pond was de prijs f 10:-. De vis was ook zeer overvloedig, men koopt er een grote kabeljauw voor 7 9 stuivers. De twee overledenen die bij ons aan boord gestorven waren hebben we te Bergen begraven.

Juist op post-dag aangekomen en een uur na het vertrek er van deed het me zeer leed mijn behouden aankomst en minzame ontvangst alhier aan mijn directeur de wel edele heer Jan Gildemeester Jansz. niet te kunnen schrijven. Wat ik echter niet verzuimde op de volgende post-dag wat was de 6de januari 1787 te doen. Welke brief ik naderhand ook vernomen heb dat op orde van zijn wel edele in verscheidene kranten is geplaatst geworden. Ik zond terzelfder tijd ook brieven af naar de Groenlandse Maatschappij te Gotenburg en naar de Altona directie van de Canaal Compagnie aangaande mijn noodlot en dat van hun schepen hier tevoren vermeld.

Met het uiterste genoegen vernam ik ook bij mijn aankomst van mijn patroon dat de edele heren directeuren van de Altona directie een brief aan zijn wel edele geschreven hadden waarvan ik ook het geluk heb gehad van mij soor zijn wel edele te horen voorlezen waarin aan mij de hartelijkste dankbetuigingen werden gegeven door hun edelen voor de assistentie aan commandeur Hans Christiaan Jaspers en zijn volk gedaan, (zie 4 november 1786) [65] met een niet minder levendig gevoel hoorde ik ook dat hun edele ware erkentenis en dankbaarheid betoonden aan mijn patroon en zijn edele verzochten om voor het gegeven voedsel aan de commandeur Hans Christiaan Jaspers betaling te laten ontvangen van een gerenommeerd huis van commercie. Dan heeft voor die betaling de edele heer J. Gildemeester Jansz. edelmoedig bedankt en mijn gedrag in dit opzicht met alle lof goed gekeurd.

Ik vervoegde me ook bij de wel edele heer John Wallace, Engelse consul te Bergen, om zijn wel edele te berichten vanwege de overgenomen manschappen van de twee Engelse schepen als 18 man van de commandeur Matthieu Weatherhead en 10 man van de Commandeur William Allen met verzoek om mij van die 28 man te ontlasten, aan welk verzoek zijn edele ook de volgende dag voldeed en zijn edele het grootste genoegen en dankbaarheid betoond heeft omtrent mijn bereidwilligheid in ‘t overnemen van het volk. Zijn edele heeft me op mijn verzoek een certificaat daarvan ter hand gesteld.

Om vele onkosten te besparen heb ik het schip alhier (te Bergen) met mijn eigen volk gekrengd (1) zonder dat we enige assistentie van andere timmerlieden daartoe hebben gehad. We gingen hiervan aan ‘t werk en losten aan de ene zijn schip bijna leeg terwijl we aan de andere zijde enige vaten met water plaatsen om de zwaarte te krijgen. We bevonden tot ons leedwezen dat de bouten uit het schip staken en dat het onder water zeer vernield was. Nadat we dit hersteld hadden (zo we meenden) zagen we dat het schip nog zeer lek was zodat we het voor de tweede maal moesten krengen. [66] Dan na deze onze arbeid was het nog niet volkomen in staat om naar zee te gaan, dus gin ik over tot een derde krengen nadat ik alvorens aan mijn volk voorgesteld heb van zo we het schip nu niet in betere staat konden krijgen ik echter van voornemen was om daarmee als dan naar zee te gaan. In dat voorstel nam mijn volk genoegen.

Dus nadat we onze derde krengen gedaan hadden en we het schip niet beter bevonden besloot ik om te vertrekken waartoe we ons nu gereed maakten en ons voor een maand voorzagen. Gedurende ons verblijf hadden we vaak Zuidelijke winden met regen.

(1) Krengen is een Schip op een zijde halen of kantelen.

[25 Janaury 1787]

Donderdag den 25. January, ‘s morgens zeer stil; met hartelyke beede dat het God nu eindelyk eens behaagen mogt ons na zo veele rampen in de haven onzes Vaderlands gelukkig te doen binnen loopen, ligten wy ons anker en vertrokken van Bergen; kreegen een Zuidelyke Wind; ‘s avonds raakten wy in Narwyk op het lied aan de Klippen vast; de Wind Zuidelyk en stil.

[26 tot 28 Janaury 1787]

Vrydag den 26. tot Zondag den 28. alle dagen stil en mooi weer met omloopende winden.

[29 Janaury 1787]

Maandag den 29. de Wind Z. met storm en regen.

[30 en 31 Janaury 1787]

Dingsdag en Woensdag den 30. en 31., de Wind Zuiden en Westelyk met styve koelte en regen.

[1 Februai 1787]

Donderdag den 1 Febr. omloopende Winden met stil en mooi weer.

[2 en 3 Februari 1787]

Vrydag en Zaturdag den 2. en 3. de Wind Zuiden met zwaare regen; ons Schip was nu reedelyk digt terwyl wy stil lagen.

[4 Februari 1787]

Zondag den 4. ‘s morgens stil met regen, ‘s namiddags een mooi koeltje uit het N.N.W. maakten onze touwen los en gingen van het lied onder Zyl, ‘s avonds kwamen wy Kruisfierd uit in Zee; ten half 5 uuren de Wind N.N.W. met mooi weer, doch een zwaare Wester Zee, gingen W.Z.W. [67] bevonden ons Schip nu weder vry lek, doch konde met een Pomp het lens houden, die altoos echter moest voortgaan.

[5 Februari 1787]

Maandag den 5. ‘s morgens de Wind N.O. met heel mooi weer, gingen Z.W. aan; ‘s middags stil; zetten af Z.W. ¼ Z. 15 Myl gegiste breedte was 59 gr. 10 min. lengte 19 gr. 30 min. ‘s avonds de Wind Z.Z.O. met regen doch mooi weer, konde Z.W. zylen.

[6 Februari 1787]

Dingsdag den 6. ‘s morgens de Wind Z.W. ten W. met mooi weer; halsde Zuid over ‘s middags afgezet Z.W. ⅔ Myl W. 8¾ Myl, gegiste breedte was 58 gr. 49 min. lengte 18 gr. 36 min., ‘s avonds halsde West over, de Wind Z. ten W. met mooi weer.

[7 Februari 1787]

Woensdag den 7. ‘s morgens harde koude, uit het Z. ten O. met Regen; staken al onze Reven in onze Marszyls en maakten Voormarszyl en Kruiszyl vast, ‘s namiddags afgezet, Z.W. ten W. ½ W. 11½ Myl, gegiste breedte was 58 gr 28 min. lengte 17 gr. 22 min. ‘s avonds halsde Oost over, de Wind Z.W. doch wierd zeer stilletjes.

[8 Februari 1787]

Donderdag den 8. ‘s morgens de Wind West en W. ten N. met styve koelte; zetten oos Voor-marszyl en Kruiszyl by; ‘s namiddags afgezet Z. ¾ O. 5 Myl, gegiste breedte was 58 gr. 8 min. lengte 17 gr. 27 min. ‘s avonds de Wind Z.Z.W. met aanwakkerende koude, wy konnen Z.O. zylen; ‘s nagts halsde West over, staaken al onze reven in, en maakten Voor-marszyl en Kruiszyl vast, en hielden het met een Pomp gaande om ‘t Schip lens te houden.

[9 Februari 1787]

Vrydag den 9. ‘s morgens de Wind Z.W. met eenigzints beter weer, halsde Oost over; ‘s namiddags afgezet O.Z.O. ½ Z. 5½ Myl; gegiste breedte was 57 gr. 58 min. lengte 18 gr. 4 min., ‘s avonds halsde West over, de Wind Zuiden met regen en sterke koude, maakten onze Fok vast, konde W.Z.W. zylen.

[10 Februari 1787]

Zaturdag den 10. de Wind W.Z.W. met aanhoudende [68] koelte, halsde Zuid over, zetten onze Fok by; ‘s namiddags afgezet N.W. ¼ W. 3½ Myl, gegiste breedte was 58 gr. 8 min. lengte 17 gr. 47 min.; ‘s avonds halsde West over, de Wind Zuidelyk met redelyk goed weer; onze grootste verlegenheid was nu maar om het Schip lens te houden, want dewyl ons God zo ver uitzigt gegeeven had, was ons hart op het einde bezorgt; dewyl ieder naar de zynen verlangde; wy hielden (God zy eeuwig geroemt) met aanhoudend Pompen aan eene Pomp het nog al lens.

[11 Februari 1787]

Sondag den 11. ‘s morgens schoot de Wind aan ‘t Westen, halsde Zuid over, met styve koelte en buyige Lucht; ‘s namiddags afgezet Z.Z.O. ½ O. 7½ Myl, gegiste breedte was 57 gr. 41 min. lengte 18 gr. 11 min. maakte onze Fok vast; ‘s avonds halsden West over, de Wind Z.W. met styve koelte; konde W.N.W. zeilen.

[25 januari 1787]

Donderdag de 26ste januari was het ‘s morgens zeer stil met een hartelijke bede dat het God nu eindelijk eens behagen mocht ons na zoveel rampen in de haven van ons vaderlands gelukkig te laten binnen lopen. We lichten ons anker en vertrokken van Bergen en kregen een Zuidelijke wind. ‘s Avonds raakten we in Narvik op het Liedt aan de klippen vast, de wind was Zuidelijk en stil.

[26 tot 28 januari 1787]

Vrijdag de 26ste tot zondag de 28de was het alle dagen stil en mooi weer met omlopende winden.

[29 januari 1787]

Maandag de 29ste was de wind Zuid met storm en regen.

[30 en 31 januari 1787]

Dinsdag en woensdag de 30ste en 31ste was de wind Zuiden en Westelijk met stijve koelte en regen.

[1 februari 1787]

Donderdag de 1ste februari was er een omlopende wind met stil en mooi weer.

[2 en 3 februari 1787]

Vrijdag en zaterdag de 2de en 3de was de wind Zuiden met zware regen; ons schip was nu redelijk dicht terwijl we stil lagen.

[4 februari 1787]

Zondag de 4de was het ‘s morgens stil met regen. In de namiddag een mooi koeltje uit het Noordnoordwest en maakten onze touwen los en gingen van het lied onder zeil. ‘s Avonds kwamen we Krossfjorden uit in zee, ten half 5 uur was de wind Noordnoordwest met mooi weer, doch een zware Noordzee, gingen Westzuidwest en [67] bevonden ons schip nu weer vrij lek, doch konden met een pomp het lens houden dat altijd echter moest voortgaan.

[5 februari 1787]

Maandag de 5de was ‘s morgens de wind Noordoost met heel mooi weer en gingen Zuidwest aan. ‘s Middags stil en zetten af Zuidwest ¼ Zuid 15 mijl, gegiste breedte was 59 graden 10 minuten, lengte 19 graden 30 minuten. ‘s Avonds was de wind Zuidzuidoost met regen doch mooi weer, konden Zuidwest zeilen.

[6 februari 1787]

Dinsdag de 6de was ‘s morgens de wind Zuidwest ten Westen met mooi weer; halsde Zuid over. ‘s Middags afgezet Zuidwest ⅔ mijl West, 8¾ mijl, gegiste breedte was 58 graden 49 minuten, lengte 18 graden 36 minuten. ‘s Avonds halsde we West over, de wind was Zuid ten Westen met mooi weer.

[7 februari 1787]

Woensdag de 7de was er ‘s morgens harde koude uit het Zuiden ten oosten met regen; staken al onze reven in onze marszeilen en maakten voormarszeil en kruiszeil vast. In de namiddag afgezet, Zuidwest ten Westen ½ West 11½ mijl, gegiste breedte was 58 graden 28 minuten, lengte 17 graden 22 minuten. ‘s Avonds halsde Oost over, de wind was Zuidwest, doch werd het zeer stilletjes.

[8 februari 1787]

Donderdag de 8ste was ‘s morgens de wind West en West ten Noorden met stijve koelte; zetten ons voor-marszeil en kruiszeil bij.. In de namiddag afgezet Zuid ¾ O. 5 mijl, gegiste breedte was 58 graden 8 minuten, lengte 17 graden 27 minuten. ԕs Avonds was de wind Zuidzuidwest met aanwakkerende koude, we konden Zuidoost zeilen. ‘s Nachts halsde West over, staken al onze reven in en maakten voor-marszeil en kruiszeil vast en hielden het met een pomp gaande om ‘t schip lens te houden.

[9 februari 1787]

Vrijdag de 9de was ‘s morgens de wind Zuidwest met enigszins beter weer, halsde Oost over. In de namiddag afgezet Oostzuidoost ½ Zuid 5½ mijl; gegiste breedte was 57 graden 58 minuten, lengte 18 graden 4 minuten. ‘s Avonds halsde West over, de wind Zuiden met regen en sterke koude. We maakten onze fok vast ven konden Westzuidwest zeilen.

[10 februari 1787]

Zaterdag de 10de was de wind Westzuidwest met aanhoudende [68] koelte, halsde Zuid over en zetten onze fok bij. In de namiddag afgezet Noordwest ¼ West 3½ mijl, gegiste breedte was 58 graden 8 minuten, lengte 17 graden 47 minuten. ‘s Avonds halsde West over, de wind was Zuidelijk met redelijk goed weer; onze grootste verlegenheid was nu maar om het schip lens te houden want omdat God ons zoՠn ver uitzicht gegeven had was ons hart op het einde bezorgt omdat iedereen naar de zijne verlangde. We hielden (God is eeuwig geroemd) met aanhoudend pompen aan een pomp het nog al lens.

[11 Februari 1787]

Zondag de 11de schoot ‘s morgens de wind aan ‘t Westen, halsde Zuid over met stijve koelte en buiige lucht. In de namiddag afgezet Zuidzuidoost ½ Oost 7½ mijl, gegiste breedte was 57 graden 41 minuten, lengte 18 graden 11 minuten en maakte onze fok vast. ‘s Avonds halsden we West over, de wind was Zuidwest met stijve koelte; konden Westnoordwest zeilen.

[12 Februari 1787]

Maandag den 12. ‘s morgens de Wind Z. en Z.Z.O. met styve Koelte en Regen; ‘s namiddags afgezet regt W. 4 Myl, gegiste breedte was 57 gr. 41 min. lengte 17 gr. 43 min.; ‘s avonds de Wind Z. ten W. met harde koude.

[13 Februari 1787]

Dingsdag den 13. ‘s morgens de Wind nog Z. ten W. met handzaam weer, zetten onze Fok en Kruiszeil by; vervolgens ook ‘s namiddags onze Voormarszeil; halsde Oost over, zetten af regt W. 12 Mylen, gegiste breedte 57 gr. 41 min. lengte 16 gr. 13 min.; ‘s avonds de Wind N.W. met mooije koelte, stuurde Z.Z.W.

[14 Februari 1787]

Woensdag den 14. ‘s morgens de Wind West met mooi weer, wy namen twee Reeven uit onze Marszeils; ‘s namiddags afgezet, regt Zuiden 25½ Myl; gegiste breedte was 55 gr. 59 min. lengte 16 gr. 14 min., bevonden breedte 56 gr. 5 min., passeerden verscheide Visch-Hoekers, zynde nu de eerste Zeilen die wy op de Thuis-Reize zagen, en ons met blyde hoop vervulde eerlang de Hollandsche Kust te zullen genaken, ‘s avonds de Wind Z.W. [69] met aanneemende Koude, staaken onze Reeven in de Marszeils, konde Z.Z.O. zeilen.

[15 Februari 1787]

Donderdag den 15. ‘s morgens styve Koelte uit het Z.W. ten Z. halsde West over, maakten ons Voormarszeil vast; ‘s namiddags afgezet Z.O. ¼ O. 14 Myl, gegiste breedte was 55 gr. 37 min. lengte 17 gr. 40 min., wy maakten ons Kruiszeil en Fok vast; ‘s avonds eenigzints beter met de Wind; doch hol water; halsde Zuid over, de Wind W. ten Z.; ‘s nagts zetten Fok en Kruiszeil by.

[16 Februari 1787]

Vrydag den 16. ‘s morgens de Wind Z.W. ten W. met handzaam weer; konde Z. ten O. zeilen, zetten ons Voormarszeil by; ‘s middags afgezet O.Z.O. 3 Myl, gegiste breedte was 55 gr. 33 min., lengte 17 gr. 58 min., hadden droogte van ‘t Doggerszand, 22, 20, 19 Vadem diepte; ‘s avonds de Wind om en by ten W. met styve Koelte, ‘s nachts maakten beide onze Marszeils vast.

[17 Februari 1787]

Saturdag den 17. ‘s morgens de Wind N.W. met styve Koelte en heldere Lucht; zetten onze groote Marszeil en Kruiszeil by; ‘s namiddags afgezet Z.Z.O. ½ O. 15 Myl; gegiste breedte was 54 gr. 40 min. lengte 18 gr. 46 min., bevonden breedte 54 gr. 32 min.; ‘s avonds de Wind W. ten Z. met styve Koelte en zwaare Lucht, halsde Noord over.

[18 Februai 1787]

Sondag den 18. ‘s morgens de Wind W. ten N. met harde Koude; maakten onze Fok en Kruiszeil vast; ‘s namiddags afgezet N. ¾ W. 4 Myl, gegiste breedte was 54 gr. 48 min., lengte 18 gr. 43 min., halsde Zuide over, met beter weer. zetten onzen Fok en Kruiszeil by; ‘s avonds de Wind N.W. ten N. stuurde Z.W. ten W. met styve Koelte, zetten ons Voormarszeil by.

[19 Februari 1787]

Maandag den 19. ‘s morgens de Wind W. ten N. met Regen, doch mooi weer van wind, konde Z.W. ten Z. zeilen, praaide een Visser van Nieuwpoort, giste Texel Z.Z.O. van hem af was, ‘s namiddags zetten af Z. [70] ten W. 20½ Myl, gegiste breedte was 53 gr. 27 min., lengte 18 gr. 16 min; ‘s avonds de Wind N.W. ten N. met handzaam weer, draaide by en hielde het met Marszeils gaande over en weder, waren op de binnenkant van de Breveertien.

[20 Februari 1787]

Dingsdag den 20. ‘s morgens ten 3 uuren, draaide weder af en gingen Z.Z.O. aan de Wind N.N.W. met mooi weer, met het aanbreeken van den dag kregen wy een Loots, met naame Jacob Grauw, van den Hoorn op zyn beurt, moesten tusschen de tweede en derde Ton ten Anker, ‘s namiddags maakte met de Voorvloed weder Zeil, en laveerde naar binnen, het Oude Lands-Diep in, kwamen te half 6 uuren binnen, gingen in de Bogt van de Zuid-Wal ten Anker; wy allen dankten God voor zyne Redding en Genade, die hy ons op aanhoudelyke en vuurige Bede, zo overvloedig heeft beweezen.

[21 Februari 1787

Woensdag den 21. ‘s morgens de Wind N.O. met mooi weer, ligten ons Anker en zeilden op.

[12 februari 1787]

Maandag de 12de was ‘s morgens de wind Zuid en Zuidzuidoost met stijve koelte en regen. In de namiddag afgezet recht West 4 mijl, gegiste breedte was 57 graden 41 minuten, lengte 17 graden 43 minuten. ‘s Avonds was de wind Zuid ten Westen met harde koude.

[13 februari 1787]

Dinsdag de 13de was ‘s morgens de wind nog Zuid ten Westen met handzaam weer, zetten onze fok en kruiszeil bij vervolgens ook ‘s namiddag onze voormarszeil; halsde Oost over, en zetten af recht West 12 mijlen gegiste breedte 57 graden 41 minuten, lengte 16 graden 13 minuten. ‘s Avonds was de wind Noordwest met mooie koelte, stuurde Zuidzuidwest.

[14 februari 1787]

Woensdag de 14de was ‘s morgens de wind West met mooi weer, we namen twee reven uit onze Marszeilen. In de namiddag afgezet, recht Zuiden 25½ mijl; gegiste breedte was 55 graden 59 minuten, lengte 16 graden 14 minuten, bevonden breedte 56 graden 5 minuten en passeerden verscheidene vis-hoekers en dat waren nu de eerste zeilen die we op de thuisreis zagen en ons met blijde hoop vervulde eerlang de Hollandse kust te zullen genaken. ‘s Avonds was de wind Zuidwest [69] met aantrekkende koude en staken onze reven in de marszeilen en konden Zuidzuidoost zeilen.

[15 februari 1787]

Donderdag de 15de was ‘s morgens stijve koelte uit het Zuidwest ten Zuiden en Z. halsde West over, maakten ons voormarszeil vast. In de namiddag afgezet Zuidoost ¼ Oost 14 mijl, gegiste breedte was 55 graden 37 minuten, lengte 17 graden 40 minuten. We maakten ons kruiszeil en fok vast. ‘s Avonds enigszins beter met de wind; doch hol water en halsde Zuid over, de wind was West ten Zuiden. ‘s Nachts zetten we fok en kruiszeil bij.

[16 februari 1787]

Vrijdag de 16de was ‘s morgens de wind Zuidwest ten Westen met handzaam weer; konden Zuid ten oosten O. zeilen, zetten ons voormarszeil bij. ‘s Middags afgezet Oostzuidoost 3 mijl, gegiste breedte was 55 graden 33 minuten, lengte 17 graden 58 minuten en hadden droogte van ‘t Doggerszand, 22, 20, 19 vadem diepte. ‘s Avonds was de wind om en nabij ten Westen met stijve koelte, ‘s nachts maakten we beide onze marszeilen vast.

[17 februari 1787]

Zaterdag de 17de was ‘s morgens de wind Noordwest met stijve koelte en heldere lucht; zetten ons grote marszeil en kruiszeil bij. In de namiddag afgezet Zuidzuidoost ½ Oost 15 mijl; gegiste breedte was 54 graden 40 minuten, lengte 18 graden 46 minuten, bevonden breedte 54 graden 32 minuten. ‘s Avonds was de wind West ten Zuiden met stijve koelte en zware lucht, halsde Noord over.

[18 februari 1787]

Zondag de 18de was ‘s morgens de wind West ten Noorden met harde koude; maakten onze fok en kruiszeil vast. In de namiddag afgezet Noord ¾ West 4 mijl, gegiste breedte was 54 graden 48 minuten, lengte 18 graden 43 minuten. Halsde Zuid over met beter weer en zetten onze fok en kruiszeil bij. ‘s Avonds was de wind Noordwest te Noorden en stuurden Zuidwest ten Westen met stijve koelte, zette ons voormarszeil bij.

[19 februari 1787]

Maandag de 19de was ‘s morgens de wind West ten Noorden met regen, doch mooi weer van wind, konden Zuidwest ten Zuiden zeilen, praaide een visser van Nieuwpoort, Giste Texel Zuidzuidoost van hem af was. In de namiddag zetten af Zuid [70] ten Westen 20½ mijl, gegiste breedte was 53 graden 27 minuten, lengte 18 graden 16 min. ‘s Avonds was de wind Noordwest ten Noorden met handzaam weer, draaiden bij en hielde het met de marszeilen gaande over en weer, waren op de binnenkant van de Breeveertien.

[20 februari 1787]

Dinsdag de 20ste ‘s morgens te 3 uur draaiden weer af en gingen Zuidzuidoost aan de wind Noordnoordwest met mooi weer. Met het aanbreken van den dag kregen we een loods en met name Jacob Grauw van Den Hoorn op zijn beurt en moesten tussen de tweede en derde ton ten anker. In de namiddag maakten we met de voorvloed weer zeil en laveerde naar binnen, het Oude Lands-Diep in en kwamen te half 6 uur binnen, gingen in de bocht van de Zuidwal ten anker. Wij allen dankten God voor zijn redding en genade die hij ons op aanhoudende en vurige bede zo overvloedig heeft bewezen.

[21 februari 1787

Woensdag de 21ste was ‘s morgens de wind Noordoost met mooi weer, lichten ons anker en zeilden op.

[27 Februari 1787]

Den 27sten kwamen wy op Pampus, den volgende dag kwamen wy (God zy Eeuwig dank) met het Volk aan de Stad.

Ik hadt het geluk myne beide Broeders Gerrit en Pieter Mooi, het eerst te spreeken; hebben Broeders ooit de hand elkander welkom gedrukt, ‘t was hier, een natuurlyk stilzwygen met traanen van Vreugde deedt hier meer af, dan de grootste Welspreekenheid; met den laastgenoemde Broeder ging ik naar het Huis van myn Edelmoedigen Patroon, het dunke niemand vreemd dat hy my vergezelde, want ik kan nimmer de ontroering beschryven die ik aan Zyn Wel-Ed. Huis gewaar wierd.

Zyn Wel-Ed. welkomst groet, zyne Vreugde, zyn uiterst genoegen zal myn dankbare Ziel nimmer vergeeten, de Edelaartigheid der Menschelyke Natuur schitterde [71] hier allertreflykst uit, en daar my zyn Wel-Ed. Caracter zo veel Jaaren bekend is, zoude ik zyn Wel-Ed. in deeze door verdere Loftuitingen te kort doen, zynde zyn hart veel te manlyk voor het vleijen; des anderendaags hadden wy ook het voortreffelyk genoegen onzen Patroon by de Monstering tegenwoordig te zien, en zyne Wel-Edelens aandoenlyke beschouwing over my en het Volk, wierd door ons, als verloste Scheepelingen, met de grootste dankbaarheid bentwoord, en geen wonder; Wy konden zyn Wel-Ed. naast God onzen Uithelper noemen, daar wy hem zo als gebleeken is, niet zonder Vreugde-Traanen beschouwden, want zyn Wel-Edelens Edelmoedigheid had ons niet alleen deeze Noodlottige Reize door eene allezints ruime uitrusting doen uitharden, maar ons ook in staat gesteld om onze mede Noodlottigen tot ons genoegen te kunnen weldoen en mede te deelen, waar over myn Volk en ik hem ook de uiterste dankbaarheid betuigde, en ten allen tyden zullen gedenken.

Einde.

[27 februari 1787]

De 27ste kwamen we op Pampus, de volgende dag kwamen we (God zij eeuwig dank) met het volk aan de stad.

Ik hadt het geluk mijn beide broeders Gerrit en Pieter Mooy het eerst te spreken en hebben de broeders ooit de hand elkander welkom gedrukt, ‘t was hier een natuurlijk stilzwijgen met tranen van vreugde wat deed hier meer van dan de grootste welsprekendheid. Met den laats genoemde broeder ging ik naar het huis van mijn edelmoedige patroon. Het lijkt niemand vreemd dat hij mij vergezelde want ik kan nimmer de ontroering beschrijven die ik aan zijn wel edele huis gewaar werd.

Zijn wel edelen welkomst groet, zijn vreugde, zijn uiterste genoegen zal mijn dankbare ziel nimmer vergeten, het edelachtigheid der menselijke natuur schitterde [71] hier aller voortreffelijkst uit en daar e zijn wel edele karakter zoveel jaren bekend is zou ik zijn wel edele in deze door verdere loftuitingen te kort doen en was zijn hart veel te mannelijk voor het vleien. De volgende dag hadden we ook het voortreffelijk genoegen onze patroon bij de monstering tegenwoordig te zien en zijn wel edele aandoenlijke aanschouwen over mij en het volk werd door ons, als verloste schepelingen, met de grootste dankbaarheid beantwoord en geen wonder. Wij konden zijn wel zijn edele naast God onzen uithelper noemen daar we hem zoals gebleken is niet zonder vreugdetranen aanschouwen want zijn wel edele edelmoedigheid had ons niet alleen deze noodlottige reis door een alleszins ruime uitrusting laten uitharden, maar ons ook in staat gesteld om onze mede noodlottige tot ons genoegen te kunnen weldoen en mee te delen waarover mijn volk en ik hem ook de uiterste dankbaarheid betuigde en ten alle tijden zullen gedenken.

Einde.

NB. De Goedgunstige Lezer gelieven de Spel- en Druk-fouten te verbeteren. [72]

Dit volgend Vaers is my, by myne Thuiskomst door een Goed Vriend verert.

Welkomst Groete aan den Commandeur Maarten Mooy.

Weest welkom Commandeur! dit heet behoude Reis!

Hoe wonderbaar kan God in nooden uitkomst geeven,

Hy schonk U en uw Volk in doodsgevaar het leeven,

Te jammerlyk bekneld door kragt van ‘t yslykst Ys.

Ontfingt Gy van zyn magt dit heerlyk Gunstbewys.

Hoe wierd U aller hart tot dankbaarheid gedreeven!

Die tot den laatsten snik moet op uw tongen zweeve

Zo lang ge op Aarden leeft zyn Heerlykheid ten prys.

Roem nevens God ook Hem, wiens Edelmoedigheden

U, schoon Ge een ruimen tyd, zo vreeslyk wierd bestreeden,

Zo wel hadt uitgerust, dat ge overvloed zelfs hadt!

Nog eens weest welkoom my en uwe Huisgenoten,

Die, met U tպaam vernt des Heeren roem vergrooten,

Na dat een elk van hun voor U op ‘t vuurigst badt.

NB. De goedgunstige lezer gelieven de spel- en drukfouten te verbeteren. [72]

Dit volgend vers is mij bij mijn thuiskomst door een goede vriend vereerd.

Welkomst groet aan de commandeur Maarten Mooy.

Weest welkom Commandeur! Dit heet behouden reis!

Hoe wonderbaar kan God in nood uitkomst geven,

Hij schonk u en uw volk in doodsgevaar het leven,

Te jammerlijk bekneld door kracht van ‘t ijselijkste ijs.

Ontving ge van zijn macht dit heerlijke gunstbewijs.

Hoe werd Uw aller harten tot dankbaarheid gedreven!

Die tot de laatsten snik op uw tongen moet zweven,

Zo lang ge op aarde leeft zijn heerlijkheid ten prijs.

Roem nevens God ook hem wiens edelmoedigheden

U, ofschoon ge een geruimen tijd zo vreselijke werd bestreden,

Zo goed had uitgerust zodat ge zelfs overvloed had!

Nog eens wees welkom mij en uw huisgenoten,

Die met u tezamen verenigd de Heer zijn roem vergroten,

Nadat iedereen van hen voor u op ‘t vurigste baden.

zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en : http://www.volkoomen.nl/