Reis van Jan Mandeville

Over Reis van Jan Mandeville

Les voyages de Jehan de Mandeville, 1356. De wereld die Mandeville beschreef, rond 1322, was vreemd en opwindend en zijn verslag werd in alle Europese talen vertaald. Pas eeuwen later bleek dat Mandeville een eersteklas bedrieger was.

Hij had niet geschreven wat hij gezien had, maar een mooi verhaal gemaakt uit wat hij in allerlei geschriften was tegengekomen. Toch geeft hij juist daardoor een mooi beeld van de wereld zoals veel middeleeuwers die zelf zagen. Ook ‘Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien.’ (Bologna). Die begint met dezelfde tekst van Mandeville en later meer naar zijn tijd zoals de Portugezen en geweren, bussen. Dus ook wel een thuiswerker zoals Mandeville.

Uit Wikipedia.

Of Jean van Mandeville. Rond 1356.

Opgeschreven en in gewoon Nederlands gezet door Nico Koomen.

Inleiding.

Het middeleeuwse wereldbeeld was heel wat minder primitief dan vaak gedacht wordt. Dit zogenaamde Ptolemeïsche wereldbeeld was gevormd door kennis uit klassieke geschriften, de bijbel en door eigen waarneming van de wereld. Middeleeuwse geleerden wisten dat de aarde rond was en geen platte pannenkoek. In hun optiek was de aarde het centrum van de wereld waar alle hemellichamen - zon, maan en sterren - omheen draaien. Boven de aarde strekt de hemel zich uit, waar God op zijn troon zit omringd door engelen en heiligen, en onder de aarde bevindt zich de hel. Het is een wereld waarin alles met alles samenhangt. De Natuurkunde van het geheelal is een tekst waarin die samenhang wordt beschreven. De invloed van de planeten op het leven op aarde komt daarbij uitgebreid ter sprake.

De schrijver van de Natuurkunde van het geheelal en ook Jacob van Maerlant baseren zich op geschriften van grote geleerden uit het verleden. Hun kijk op de wereld was gevormd door allerlei gegevens uit de Bijbelse en klassieke oudheid te combineren. Hoe het heelal er werkelijk uitzag konden ze in een tijd zonder krachtige telescopen en ruimtevaartuigen alleen maar beredeneren. Dat betekent niet dat ze alles zomaar geloofden. Maerlant bijvoorbeeld baseert zich voor zijn beschrijving van het heelal op wat hij gelezen heeft.

De wereld die Mandeville beschreef, rond 1322, was vreemd en opwindend en zijn verslag werd in alle Europese talen vertaald. Pas eeuwen later bleek dat Mandeville een eersteklas bedrieger was. Hij had niet geschreven wat hij gezien had, maar een mooi verhaal gemaakt uit wat hij in allerlei geschriften was tegengekomen. Toch geeft hij juist daardoor een mooi beeld van de wereld zoals veel middeleeuwers die zelf zagen. Ook ‘Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien.’ (Bologna). Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien.htm Die begint met de tekst van Mandeville en later meer naar zijn tijd zoals de Portugezen en geweren, bussen. Dus ook wel een thuiswerker zoals Mandeville.

Hoewel Mandeville zelf niet zo ver had gereisd als hij beweerde, blijkt uit de belangstelling voor zijn werk dat mensen nieuwsgierig waren naar de wereld buiten hun eigen omgeving. Telkens werd geprobeerd daarvan iets te ontdekken. http://literatuurgeschiedenis.nl/lg/middeleeuwen/literatuurgeschiedenis/lgme044.html

Als je dit verhaal leest dan zie je een man die veel gereisd heeft en vooral in het Heilige Land waar hij terzake kundig de situatie beschrijft. Zo ook van de Moslims (Saracenen) weet hij meer te vertellen dan menige pelgrim die daarheen gaat. Maar dan komt hij in een streek en gaat verhalen houden van de ouden over die vreemd gevormde mensen. Dan ga je twijfelen over de echtheid van zijn verhalen. Vervolgens weet hij heel goed aan te geven en wiskundig uit te leggen dat het daar onze tegenvoeters zijn en de aarde rond is. Ook als je leest dat hij sommige bijgeloven zo waardeert dat ze eigenlijk christenen zijn en God ze ook heeft uitgekozen om in zijn hemelse paradijs te komen, dan denk je dan, dat is een man die veel gezien en nagedacht heeft en niet zo’n enge kijk heeft op de wereld. Vervolgens komt hij weer op een van de vreemde eilanden met vreemde mensen. Ik zou denken dat hij wel een pelgrimsreis gemaakt heeft als welgestelde ridder en mensen met hem meegenomen die ook verstand van zakken hadden en dat er een groot deel bij fantaseerde is om die verhalen aantrekkelijk te maken en meer geloofwaardig omdat die verhalen bekend waren. Dat zie je ook bij Marco Polo die een gelijk soort boek heeft uitgegeven. Die spreekt ook van de schatten en macht van de grote kan en de amazone ‘s, de vogel grijp etc. Je zou die twee boeken eens met elkaar vergelijken moeten om te kunnen zeggen dat Mandeville een bedrieger was of niet.

Ook is het te weten dat in die tijd de 4 belangrijkste stromen uit het aardse paradijs kwamen, dat kom je hier geregeld tegen, die stromen liepen soms onder de aarde door.

In ieder geval geeft het een goede indruk van de geest van die tijd en de bekendheid van de oosterse streken.

Reis van Jan van Mandeville N.A. Cramer.

Bron, ‘Reis van Jan van Mandeville.’ In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie),

Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_rei002reis01_01/colofon.htm

Afbeelding uit http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b8455788r/f9.image

Het boek opent met een voorpagina waarop een miniatuur van een halve pagina waarop de editor zijn toewijding en legendarische scenes uit het boek verhaalt. Het eerste medaillon is John de Mandeville die gekleed is als ridder en zittend in een katheder bij het opstellen van zijn boek. De volgende is de ondertekening door Gervais Chretien, arts van koning Karel V, als aangegeven aan het einde van het boek. Het manuscript wordt in de inventaris vermeld van de bibliotheek van het Louvre in 1373 versierd met een bedekking in ‘Belyau van India; indigoblauw fluweel zoals nu de christelijke Gervais in deze scene bevestigt. De lelies getuigen dat dit koninklijk is. Rechts verschijnt er een gezicht achter een gordijn. Is dit de auteur, Jean de Mandeville, die volgens verschillende bronnen nog in leven was op die datum en zelfs niet wonende te Parijs? Of is het de kopiist Raoulet Orléans? Of de verlichting die de geschiedenis niet goed keurt en zou weergegeven zijn in de hoek van de schilderij?

Deze beelden zijn in het boek een literaire en politieke context en vertegenwoordigen de ontvangers en spelers. Een andere twee naar beneden illustreren een episode in het verhaal. De verlichter, misschien een sponsor van de Raad of de kopiist, koos een passage geheel vol met prachtige legendes, dochter van Hippocrates. Deze getransformeerde draak, leefde zo werd gezegd, op een Grieks eiland. Ze zeggen dat ze haar eerste vorm weer zal krijgen als er een ridder daar durft te komen en haar een kus op de mond geeft.

Volgt het verhaal van een ridder die verrassend mooi in menselijke vorm de volgende dag teruggevonden wordt aan de voorkant van het monster. Toen hij haar daar zag in die vorm werd hij verschrikkelijk bang zodat hij naar zijn boot vluchtte. Het paard gaat vooruit te water. Het zorgt ervoor dat het de mens uitnodigt om dit avontuur te bezien.

De sierlijke eerste letter is een C: Comme.

Uit Literatuurgeschiedenis.nl

1ra Reis van Jan van Mandeville

Jnden Name des vaders des soens des heylighen gheest. Want dat also is, dat tlant van ouer zee, dat is te weten dat heylighe lant van belooften, onder alle ander lande is dat wtvercorenste ende dat waerdichste ende vrouwe ende ouerste van allen anderen landen, ende is ghebenedijt gheheylicht ende gheconsacreert vanden heylighen lichame ende metten dierbaren bloede ons heren jhesu cristi, in den welken lande hem behaghelijc was ende woude hem daer inden lichame der glorioser maghet marien verscinen ende menschelijc vleesch aen nemen ende voedinghe. Oec woude hi dat1rb lant omme gaen ende daer in wandelen ende menighe miraculen daer in doen ende predicken ende leren dat gheloue der kerstene alse sijn kinderen. In dit lant woude hi menich verwiten ende bespottinghe doghen ende liden om onsen wille. Van desen lande woude hi sonderlinghe gheheten sijn coninc, die was ende is coninc des hemels, der aerden, der lucht, der zee ende alle der dinghen, die daer in sijn. Ende hij hiet hem seluen sonderlinghe van desen lande coninc, doen hij seide: rex sum judiorum, dats te seggen: jc ben coninc der joden, want doe was dit lant der joden. En\de 1va dit lant hadde hi vercoren te sinen behoef onder alle andere lande alse dat beste ende dat doghentlijcste ende dat waerdichste van alder werelt, want het es antherte ende dat beste van alder werelt, alsoe die phylosophie seit: virtus rerum in medio consistit, dats te segghene: die duecht der dinghen is in der middele. In dit alre waerdichste lant woude die heylighe coninc sijn leuen leyden ende vanden fellen joden sijn versmaet ende bespot ende passie ende die doot liden om die minne van ons ende om ons te verlossen van der pinen der hellen ende vander veruaerliker ewiger doot, die ons was 1vb bereet om den sonden ons eerstes vaders adams ende oec om ons selues zonden, want hi en hadde gheen quaet verdient noch hi en peynsde noch en dede noyt quaet. Ende hi woude wel, die coninc der glorien, in dit lant meer dan in een ander lant passie ende doot liden. Want die wil een dinc condich ende openbaer maken, in dien dat een yghelijc wete, hi doet roepen ende becondighen in midden der stat, so dat condich mach sijn ende gheweten op allen ziden; also die roeper van alder werelt woude liden den doet doir ons te jherusalem, die stoet midden in der werelt, op dat men wiste openbaer 2ra in allen ziden der werelt, hoe diere hi ghecocht hadde den mensche, dien hi hadde ghemaect na sinen beelde ende verlost om die grote minne, die hi hadde tot ons, nochtan dat wijs niet verdient en hadden. Want ghenen meerren casteel noch rantsoen noch scattinghe en mochte hi gheuen voor ons, dan sinen heylighen lichame ende sijn dierbair bloet ende sijn ghebenedide leuen, dat hi voer ons offerde ende ouer gaf. Die ghene die noyt in hem en hadde vlecke van sonden woude sinen lichaem van minnen leueren in den doot om den zondaer. Ay god, hoe grote minne hadt ghi toten zondaren uwen creaturen! Want ghi, die zonder 2rb sonde waert ende misdaet, woudt den doot liden om den misdadighen. Met rechte soudemen sulken here minnen ende ontsien, eren ende dienen ende dat lant minnen ende prisen, dat sulke vrucht heeft ghedraghen, mids welke vrucht een yghelic sal sijn behouden, heten si mids onsen ghebreke. Met recht soude sijn dat heylighe lant allen menschen ghenoechlijc ende vruchtbairich, want het was bedauwet metten dierbairen bloede ons heren jhesu cristi. Dit is dat lant, dat onse here gheloofde te enen erue ende in dit lant woude hi steruen alse beset om te latene in erfnissen sinen kinderen, waer omme 2va elc goet kersten mensche zoude pinen hem met aensten, die de macht heeft van crachten ende van goede, weder te ghecrighen onse voorseide erue ende met crachte weder vter onghelouigher ghewout te doene ende weder te maken ons eyghen lant, alst billix sijn soude, want wi sijn gheheten kerstene van kerste die onse vader is. Ende op dat wi sijn rechte kindere sijn, soe sullen wi calengieren dat erue, dat ons onse vader liet ende dat ons pinen te settene vten handen der vreemdere. Mer heden opten dach so heeft houaerdicheit ghiericheit ende nijt also die her\ten 2vb der landsheren ontsteken ende doen bernen ende beuaen, dat si meer haer meninghen hellen enen anderen te onteruen, dan si hebben te calengieren ende te winnene haer recht proper voirseit erue. Ende dat ghemene volc, dat goeden wille heeft daer voer te settene lijf ende goet, si en moghen niet sonder die ouerste heren die ouer hem sijn. Want vergaderenghe vanden ghemene volke sonder hooft te hebbene van heren is als een cudde scape te hebben sonder herde, die hem sceyden ende en weten waer si gaen of wat si doen sullen. Mer waert dat sake dat bequamelijc waer onse heylighen vader den 3ra paus, want gode waert wel bequamelijc, dat die aerdsche princhen waren van accorde ende met enen dele van haren ghemeenten wouden bestaen die heylighe vaert van ouer zee, jc wane wel seker, dat in corten tiden dat heylighe lant der beloften soude weder worden ghewonnen ende gheset in den handen der gherechter erfnamen dats der kerstinen. Ende om dat langhe tijt is leden, dat en gheen ghemene vaert ouer zee ghedaen en wart ende vele lieden hebben ghenuechte te horen spreken van desen heylighen lande, Jc Jan van Mandeuille ridder, al en ben jc dies niet waerdich, geboren ende gheuoedt in ynghelant in een stat, die men heet lubani, dede dese vaert van ouer 3rb zee int jaer ons heren m. iijc. ende xxij. op sinte mychiels dach ende hebbe sint langhe tijt gheweest ouer zee ende ghesien ende omme ghegaen vele lants ende menigherande prouincien ende menicherande conincrike ende menich eylant ende hebbe gheleden door turkien, door armenien die grote ende die cleyne, doer tartherien, door parsen, door surien, door arabien, door dat hoghe lant van egypten ende door neder egypten, door libien, door dat meeste deel van ethyopien, doer caldeen, door amasonien, door jndien die mindere ende die meerre ende die middele, ende door menigherande volc van menigher mannieren van loye, van witte, van gheloue ende van menigherande 3va maecsele van leden ende van phisolomien of van aensichten. Vander welken landen ende eylanden jc sal vertrecken claerlike ende daer of spreken hier namaels, als het sinen tijt heeft, ende oec vander wonderlicheit, die daer is, na dien dat mi ghedincken sal moghen, ende sonderlinghe om der gheenre wille, die noch meninghe hebben te visenterene dese edele heylighe stat van jherusalem ende die ander steden, die daer omtrent sijn, den welken jc sal segghen ende wisen, wat weghe si daer toe houden moeten ende gaen, want jc hebbe, des si god ghelooft, daer waert gaende menighen wech leden 3vb ende ghereden mit menighen goeden gheselscape. Ende weet dat jc dit boec hadde ghescreuen in latine om der cortheden wille, mer om dat die menige bet verstaet duutsch dan latin, so hebbict gheset in duutsch, om dattet een yghelijc moghen verstaen ende om dat die heren ende ridders ende die ander edele liede, die en gheen latijn en connen ende ooc ouer zee gheweest hebben, moghen weten ende verstaen, of jc waer segghe ofte niet. Ende ist oec dat jc yet dolende ben in minen redenen mids verghetelicheden ofte anders waer omme, dat si dit boec corigieren moghen ende setten in rechten weghe der waerheit. 4ra Want dinghen, diemen ouer lanc ghesien heeft, worden wel vergheten ende die memorie des menschen en mach alle dinc niet verstaen noch onthouden.

Reis van Jan van Mandeville.

In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Want dat het alzo is dat het land van overzee, dat is te weten dat heilige land van belofte, onder alle andere landen is dat uitverkorendste en dat waardevolste en vrouwe en overste van alle andere landen en is gezegend, geheiligd en geconsacreerd van het heilig lichaam en met het dierbaar bloed van onze Heer Jezus Christus in die landen daar hem behaaglijk was en wilde zich daar in het lichaam van de glorieuze maagd Maria verschijnen en mnselijk vlees aannemen en voeding. Ook wou hij dat land omgaan en daarin wandelen en menige mirakels daarin doen en prediken en leren dat geloof de christenen als zijn kinderen. In dit land wou hij menige verwijt en bespotting gedogen en lijden om onze wil. Van dit land wou hij vooral geheten zijn koning die was en is koning van de hemel, de aarde, de lucht en van de zee en al die dingen die daarin zijn. En hij noemde hemzelf vooral van dit land koning toen hij zei: rex sum judiorum, dat is te zeggen: ik ben koning der Joden, want toen was dit land van de Joden. En dit land had hij uitgekozen tot zijn behoefte onder alle andere landen als het beste en het deugdelijkste en dat waardigste van de hele wereld want het is aan het hart en het beste van de hele wereld, alzo de filosofie zegt: virtus rerum in medio consistit, dat is te zeggen: de deugd der dingen is in het midden. In dit aller waardigst land wou de heilige koning zijn leven leiden en van de felle Joden versmaad en bespot worden en passie en de dood lijden om de minne van ons en om ons te verlossen van de pijn van de hel en van de gevaarlijke eeuwige dood die ons was bereid om de zonden van onze eerste vader Adam en ook om onze eigen zonden, want hij had geen kwaad verdiend, nog hij peinsde het niet, nog deed nooit kwaad. En hij wou wel, die koning der gloriën, in dit land meer dan in een ander land passie en dood lijden. Want die een ding bekend en openbaar laat maken zodat iedereen het weet, hij laat roepen en verkondigen in het midden der stad zodat het bekend mag zijn en geweten aan alle zijden; alzo die roeper van de hele wereld wou lijden de dood voor ons te Jeruzalem en die stond midden in de wereld zodat men openbaar aan alle zijden der wereld wist hoe duur hij de mens had gekocht die hij had gemaakt naar zijn beeld en verlost om de grote minne die hij had tot ons, nochtans dat wij het niet verdiend hadden. Want geen groter kasteel, nog rantsoen, nog schatting mocht hij geven voor ons dan zijn heilige lichaam en zijn dierbaar bloed en zijn gezegende leven dat hij voor ons offerde en over gaf. Diegene die nooit in hem een vlek van zonden had wilde zijn lichaam van minnen leveren in de dood om de zondaar. Ai God, hoe grote minne had gij tot de zondaren, uw creaturen! Want gij, die zonder zonde was en misdaad wou de dood lijden om die misdadigers. Met recht zou men zulke heren minnen en ontzien, eren en dienen en dat land minnen en prijzen dat zulke vrucht heeft gedragen, met welke vrucht iedereen zal zijn behouden, zeggen ze met ons gebrek. Met recht zou zijn dat heilige land voor alle mensen genoeglijk en vruchtbaar, want het was bedauwd met het dierbare bloed van onze heer Jezus Christus.

Dit is dat land dat onze Heer beloofde tot een erfgoed en in dit land wou hij sterven als bezet om het te laten in erfenis van zijn kinderen waarom elke goede christen mens zou denken hem met haast die de macht heeft van krachten en van goed weer te verkrijgen van onze voor vermelde erfenis en met kracht weer uit het ongelovige geweld te halen en weer te maken ons eigen land zoals het billijk zijn zou want we zijn geheten christenen, van Christus, die onze vader is. En omdat we zijn echte kinderen zijn zo zullen we aanvallen dat erf dat ons onze vader liet en wat we denken te zetten uit de handen van de vreemden. Maar heden op de dag zo heeft hovaardigheid, gierigheid en nijd alzo de harten der landsheren ontstoken en laten branden en bevangen zodat ze meer hun mening overhellen om een andere te onterven dan ze willen aan te vallen en te winnen hun echte goed van het voor vermelde erf. En dat gewone volk dat goede wil heeft om daarvoor te zetten lijf en goed, ze mogen niet zonder die hoogste heren die over hen zijn. Want verzamelingen van het gewone volk zonder hoofd te hebben van heren is als een kudde schapen te hebben zonder herder die hen scheiden en weten waar ze gaan of wat ze doen zullen. Maar was het de zaak dat het bekwaam was onze heilige vader de paus, want God was het wel bekwaam, dat de aardse prinsen akkoord waren en met een deel van hun gemeenten de heilige vaart van over zee wilden bestaan, ik meen wel zeker dat in korte tijden dat heilige land der beloften zou weer worden gewonnen en gezet in de handen van de echte erfgenamen, dat zijn de christenen. En omdat het lange tijd geleden is dat er geen algemene vaart over zee gedaan is en vele lieden genoegen hebben om te horen spreken van dit heilige land deed ik, Jan van Mandeville, ridder, al ben ik het dus niet waardig, geboren en gevoed in Engeland in een plaats die men St. Albans noemt, deze vaart van over zee in het jaar ons Heren 1300 en 22 op Sint Michiels dag en ben sindsdien lange tijd over zee geweest en gezien en omgegaan veel land en menige provincies en menig koninkrijk en menig eiland en heb gereden door Turkije, door Armenië, die grote en de kleine, door Tartarije, door Perzië, door Syrië, door Arabië, door dat hoge land van Egypte en door laag Egypte, door Libië, door dat grootste deel van Ethiopië, door Chaldea, door Amazonie, door Indien, die kleinere, de grotere en de middelste, en door menige soorten volk van menige soorten manieren van kleur, van kennis, van geloof en van vele soorten van maaksel van leden en van fysionomieën of van aanzichten. Van welke landen en eilanden ik duidelijk zal vertellen en daarvan spreken hier later als het zijn tijd heeft en ook van de wonderlijkheid die daar is nadat het me gedenken zal mogen en vooral om diegenen die nog de mening hebben te visiteren deze edele heilige stad van Jeruzalem en die ander steden die daar omtrent zijn die ik zal zeggen en wijzen welke wegen ze daartoe houden moeten en gaan want ik heb, dus zij God geloofd, derwaarts gaande menige weg gegaan en gereden met menig goed gezelschap. En weet dat ik dit boek had geschreven in Latijn vanwege de kortheid, maar omdat menigeen het beter verstaat in Dietse dan in Latijn zo heb ik het gezet in Dietse zodat iedereen het mag verstaan en omdat de heren en ridders en de andere edele lieden die geen Latijn kennen en ook over zee geweest zijn het mogen weten en verstaan of ik waar zeg of niet. En is het ook dat ik iets dolende ben in mijn redenen met vergeetachtigheden of anders waarom, dat ze dit boek corrigeren mogen en het in rechte weg der waarheid zetten. Want dingen die men lang geleden gezien heeft worden wel vergeten en de memorie van de mensen kan alle dingen niet verstaan, nog onthouden.

Die reysen wil te paerde of te voet of ter zee int heilighe lant.

Nu suldi horen in den name gods, die wil varen ouer zee, hi mach trecken doer menich weghe beyde te watre ende te lande, na dattet tlant gheleghen is, daer hi wt trac, van den welken al meest vergadren deen metten andren int ende. Ende en waent niet, dat jc hier vertellen sal ende noemen alle die steden ende dorpen ende castelen, daer men doer trecken moet darwaert, want het soude te lanc gherisen, mer allene die sonderlincste ende die vermaerdste steden, aldaer men door gaen moet den rechten wech. Jn den ersten die comet van 4rb westwaert, als van ynghelant, van yerlant, van scotlant ofte van noorweghen, hi mach gaen, op dat hi wil, door almangien ende door hongherien, dat paelt an dat lant van panonien, an dat lant van pulanen ende an dat lant van flesien. Ende weet, dat die coninc van hongherien is harde machtich ende waerdich here van prise ende heuet harde vele lands, want hi hout hongherien clauonie ende dat meeste deel vanden comanien ende bulgarien, datmen heet tlant vanden buggheren. Ende hi hout ooc een groot deel vanden conincrike van rossien, daer of hi heuet ghemaket een hertochscap, dat gheet toten lande van niflan ende paelt 4va aen prusen. Door dit lant so lijdt men ende door die stat van cypren ende neuen den casteel van neyburges ende door maleuille, die staet ten einde waert van hongherien ende daer vaertmen ouer die riuiere van danube. Dese riuiere is harde groot ende nemt haren oorspronc in almangen onder die berghe te lomberdien waert. Ende si ontfaet in haer viertich ander riuieren ende loopt rechte door hongherien ende door grieken ende door tharsien ende valt daer in die zee ten oosten waert so strijft, dat twater behout sine zuetheit xx. milen verre sonder hem te minghene metten 4vb watere der zee. Daer na soe comtmen te bellegaue ende soe comtmen int lant der bugghers. Ende daer gaetmen ouer een stenen brugghe, die op die riuiere staet van maroye ende men lijdt door tlant van princenarden ende daerna in tlant van griken ter stat, diemen heet astroues ende te sinepope ende te dandrenople ende dan te constantinoblen, diemen plach te heten besamon. Daer woent ghemeynlijc die keyser van griken. Te constantinoplen is die scoonste kerke die in die werelt is die is van sente sophien. Ende voor dese kerke soe staet een beelt van copren vergult ghemaect naden keyser te paerde ghecroont. Ende hi plach te houden in 5ra sijn hant enen vergulden ronden appel, mar hi is wt gheuallen, dies is langhe tijt leden. Ende men seyt, dat bediet, dat die keyser heeft verloren een groot deel van sinen lande ende van sijnre heerscapien. Want hi plach keiser te sine van romen, van griken, van al asien die mindere ende van alden lande van suryen ende vanden ioetschen lande, daer in staet jherusalem, vanden lande van egypten, van arabien, van persen. Mer nv heeft hijt al verloren, zonder grijken allene ende tlant, dat daer toe behoort. Ende men heeft dicwille ghepijnt den appel weder te settene in sine hant, mer hine wil daer niet in bliuen. Dese ronde appel bediet die heerscapie, die hi hadde in die werelt, die ront is. Ende die ander hant houdt hi op gheheuen ieghen toost in 5rb teyken, dat hi is dreyghende die misdadighe. Ende dit beelde staet op een werc van merberen. Te constantinoblen is dat cruce ons heren jhesu cristi ende sinen roc sonder naet ende die spongie ende dat riet, daer men hem mede drincken gaf edic ende galle anden cruce. Sulke lude wanen, dat die een helft vanden cruce ons heren sijn soude in cypers in een clooster van moniken, dies niet en is. Mar daer is dat cruce, daer ysamas, die goede scaker, aen was ghehanghen, dies een yghelijc niet en weet. Nochtan waert billic nootdorftich te wetene, mar om dat profijt vander offerhande doen sijt den volke eeren ende gheuen te verstane dattet si dat cruce ons heren. Ghi sult weten, 5va dat dat cruce ons heren was van .iiij. manieren van houte, alsoe dit vers seit: in cruce sunt palma cedrus cypressus oliua, dats te segghen in duutsche: jnt cruce ons heren was hout van palmen, van cedren, van cypressen ende van oliven. Dat hout des crucen, dat recht op ghinc vander aerden te hemel waert, was van cypressen ende dat hout, dat dwers ghinc, daer die handen an ghenaghelt waren, was van palmen ende die voet vanden cruce, die gheuest was in die aerde om te houdene dat cruce, was van cedre ende die tafle, die bouen thooft stont, daerin dat tytel stont ghescreuen jn ebreeusch, jn griecsch ende in latine, was van oliuen ende was anderhaluen voet lanc. Ende die joden macten 5vb dat cruce van .iiij. manieren van houte om seker redene ende sonderlinghe zaken. Die eerste redene was, want si seyden ende waenden, dat onse here daer zoude bliuen hanghende alsoe langhe, als die lichaem zoude moghen duren. Ende daer omme maecten si den voet vanden cruce van cedre, om dat cedrus hout niet verrotten en mach noch in die aerde noch in water. Want si wouden, dat langhe duerde. Die ander redene was, om datsi waenden, dattie lichaem ons heren verrotten ende stinken soude, so dat hi daer niet langhe en soude moghen hanghen. Daer om maecten si dat lancste hout, dat vander aerden opwaert ghinc te hemel waert, van cyperssen, dat wel rukende is op dat die 6ra roke vanden lichame niement en soude moghen deren. Die derde redenen was, om dat si waenden in dit cruce onsen here te male hebben verwonnen ende sine macht ghenomen. Ende daer om maecten si dat hout, dat dwers ghinc, van palmen, om datmen in dat oude testament plach te cronen mit palmen den ghenen, die verwinnende was. Die vierde redene was, om dat si waenden hebben pays ende vrede na die doot ons heren, want si seyden, dat si ene discoorde ende onvrede hadden tusschen hem ende hen. Want die oliue betekent pays, alse ons die hystorie van noe betuucht. Want die duue brocht enen telch van oliuen, dat bewijsde pays ghemaect tusschen gode ende den mensche. Ende daer omme maecten si die tafele vanden 6vb tytele, die bouen thooft stont, van oliuen. Want si waenden van hem paies hebben na sine doot. Ende weet, dat onse here was ghenaghelt an den cruce ligghende aen der aerden ende daer na so rechten sine metten cruce op. Ende doe so leedt hi die meeste pine. Item die grieken ende die kerstene die wonen ouer zee segghen, dat dat hout des crucen, dat wi heeten cypres, was vanden appelbome, daer of adam den appel at. Ende al soe hebben sijt in haer scrifture. Ende ooc seit die selue scrifture, dat alse adam ziec was, doen seide hi tot zinen sone seth, dat hi ghinghe totten aerdschen paradyse ende dat hi bade den enghel, die dat behuet, dat hi 6va hem woude senden vander olie vanden bome der ontfermherticheit om te saluen sine lede, dat hi ghenesen mochte. Welke seth daer ghinc, mer hi en liets niet in gaen, mer hi seide hem, dat hi vander olien der ontfermherticheden niet hebben en mochte, nochtan so gaf hi hem drie kernen vanden zeluen appelbome ende seyde hem, dat hise leyde in sijns vaders mont ende daer of soude een boem wassen. Ende als die bome vrucht droeghe, soe soude sijn vader gheganst worden. Doe hi weder ghekeert was te sinen vader, so vant hine doot ende leyde hem die iij kerlen in sinen mont ende die becleuen wassende ende worden drie grote bome, vanden welken dat cruce ghe\maect 6vb was, dat die goede vrucht droech jhesum christum als in goeden vridaghe, mids welke vrucht adam ende die van hem sijn ghecomen sijn gheganst ende ontcommert vander ewigher doot, het en si dan mids haers selues scout. Dit heylighe cruce hadden die joden begrauen in die aerde onder die rootse des berchs van caluarien ende daer wast verborghen wel .ijc. jaer ofte meer tote an die tijt dathet sinte helena weder vant, die moeder was constantijns des keysers van romen. Dese helena was thoels dochter, die coninc was van ynghelant, datmen doe hiete grote bartanien, die die keyser constantijn te wiue nam om haer grote scoonheit, doen hi was in dat lant. Ende ghi sult weten 7ra dat dat cruce ons heren was lanc viij cubitus ende dat hout, dat dwers ouer ghinc, .iij. cubitus ende enen haluen. Die helft vander cronen, daer onse here mede ghecroont was anden cruce, ende een vanden drien naghelen ende dat yser van den spere ende vele ander heylichdoms sijn te parijs in vrancrike in des conincs capelle. Ende die crone leidt in een vat van goeden cristale herde wale verchiert. Want een coninc die wilen was cofte dese heylighe jvwele jeghen enen keyser, diese hem vercofte ouermids groten noot van gelde, die hi hadde. Ende al ist datmen seit, dat dese crone is van doornen, dies en is niet, mar si is van witten zeebiesen, die steken alse doornen, want jc hebse harde naernste\like 7rb besien ende ghesien, die te parijs is ende die ooc, die tot constantinoplen is. Ende ic hebbe ooc een van desen waerdighen doornen, welc seer ghelijc is enen doorne van witten doornen. Ende die wert mi ghegheuen in groter zonderlicheden. Want in dat vat, daer die crone in leyt, so leechter vele gheuallen ende of te broken, die of breken, als men dat vat verroert omme te tonen den groten heren. Ende weet, dat dese crone was ghewronghen ende ghemaect van zeebiesen ofte zeeliessche. Mar men heeft se zint ghedeelt ende ghescheiden aen tween, vander welker die een helft is te parijs ende die ander heelft is te constantinoplen. Ende ghi sult weten, doe onse here was in der 7va nacht gheuaen, hi wert eerstwerf in enen boomgaert gheleet ende herde naernstelike gheexamineert ende daer so bespotten die felle joden ende maecten hem daer een crone van telgheren van witten doornen, die daer inden boomgaert wiesen ende hadden emmer toe bladeren ende die setten si hem op sijn houet, die doornen ten hoofde waert ende dronghense daer in so vaste, dat sijn ghebenedide bloet neder liep te menigher stat ouer sijn scone aenschijn ende ouer hals ende ouer scouderen. Ende daer om heeft die witte doren in hem grote cracht. Want diere of draecht ouer hem een telchskijn, hij en mach niet vervaren, noch donre, noch tempeest en mach hem niet scaden, noch den 7vb huse, daer hi bi staet, noch gheen quaet gheest en mach ghenaken den steden, daer hi staet. Jn desen boomgaerde so verlochende sinte pieter onsen here driewerf. Daer na werdt onse here gheleydt voor die bisscoppen ende die meestre van diere wet in enen anderen hof. Ende daer so wordt hi anderwerf gheexamineert, bespot ende versproken ende ghecroont mit andren witten doornen, die men heet berberis, die wiessen in dien hof, die heeft oec grote cracht ende men maect oec herde goet verjuus vanden bladeren. Daer na wert hi gheleidt in cayphas boomgaert ende daer wart hi ghecroont van eglentieren. Ende daer na wort hi gheleidt in pylatus camer, die daer rechter was om noch te exammineren 8ra , die ghestroit was mit zeebiesen. Ende daer soe setten sinen in enen zetel ende si daden hem aen een purpur cleet ende si maecten hem een crone van desen biesen ende si knielden voor hem, bescherende ende segghende: God gruete v, coninc der joden. Ende dit was die crone, van den welken die een helft is te parijs ende dander helft tot constantinoplen, mitter welker crone onse here was ghecruust ende leedt die doot om ons te verlossen vander pinen der hellen, waer om men is sculdich dese crone in meerre waerdicheit te houden, dan alle dandre. Dat speer ons heren of die glauie scacht dat heeft die keyser van almangien, mer dat yser, daer hij mede in sijn side ghesteken was, dat an dese 8rb speer stont, is te parijs. Die keyser van constantinoplen seit, dat hi selue tyser heeft vanden spere, want jc hebt ghesien ende is vele breder, dan dat te parijs is. Jtem te constantinoplen leidt begrauen sente anne moeder der moeder goods, die sinte helena daer dede bringhen van jherusalem. Jtem daer leyt den lichame sinte jans guldenmont, die aertsche bisscop was van constantinoplen. Jtem daer leyt sinte lucas ewangelist, want zijn ghebeente wert daer brocht van bethanien, daer hi eerst werf wart begrauen ende vele ander heylichdoms. Daer is oec een steen oft een marbersteen waer, die men heet enidros, die altoos water druupt, so dat hi hem 8va seluen van water vult alle jaer, so dat hi ouer gaet sonder yemens toedoen. Constantinoplen is een herde scone, edele, rike stat ende is drie ghehoornect ende daer loopt een arme vander zee, die men heet hillespont; ende selke liede hetent die buttere van constantinoplen ende sulke sint jorijs arme. Ende ghi sult weten, dat hi beuest die tweedeel vander stat. Ende voort beet hogher omtreent tbeghinsel des arms der zee ter groter zee waert soe plach te sijn die stat van troyen opt oeuer vanden water in een herde scone pleyn, mer men siet nu herde luttel van der stat, om dat so menich jaer leden is, dat si ghedestrueert wort. 8vb

Die reizen wil te paard of te voet of ter zee naar het heilige land.

Nu zal ge horen in de naam Gods die wil varen over zee hij mag trekken door menige weg bij het water en te land, naar dat het land gelegen is daar hij uit vertrok waarvan de meeste zich verzamelen de ene met de andere in het einde. En waan niet dat ik hier zal vertellen en noemen alle steden en dorpen en kastelen daar men door trekken moet derwaarts want het zou te lang duren, maar alleen de bijzonderste en de vermaardste steden aldaar men door gaan moet de rechte weg. Ten eerste die komt van westwaarts zoals van Engeland, van Ierland, van Schotland of van Noorwegen, hij mag gaan als hij dat wil door Duitsland en door Hongarije dat paalt aan dat land van Pannonia, aan dat land van Polen en aan dat land van Silezië. En weet dat de koning van Hongarije is erge machtig en waardige heer van prijs en heeft erg veel land want hij houdt Hongarije, Servië en dat grootste deel van Albanië (+Slovenië?) en Bulgarije, dat men het land van de Bulgaren noemt. En hij houdt ook een groot deel van het koninkrijk van Rusland waarvan hij heeft gemaakt een hertogschap dat gaat tot het land van Letland en paalt aan Pruisen. Door dit land zo gaat men en door de stad van Subotica en neven het kasteel van Nieuwe Burcht en door Meleville, die staat op het eind van Hongarije en daar vaart men over de rivier Donau. Deze rivier is erg groot en neemt zijn oorsprong in Duitsland onder de bergen tot Lombardije waart. En ze ontvangt in zich veertig ander rivieren en loopt recht door Hongarije en door Griekenland en door Thracië en valt daar in die zee ten oosten waart zo stijf zodat het water behoudt zijn zoetheid 20 mijlen ver zonder zich te mengen met het water van de zee. Daarna zo komt men te Belgrado en zo komt men in het land der Bulgaren. En daar gaat men over een stenen brug die op de rivier staat van Maroye en men rijdt door het land van Princenarden en daarna in het land van Griekenland ter plaatse die men noemt Astroves en te Sinope en te Adrianopel en dan te Constantinopel die men plag Besamon te noemen. Daar woont gewoonlijk de keizer van Griekenland. Te Constantinopel is de schoonste kerk die er in de wereld is en die is van Sint Sophia. (Sofia) En voor deze kerk zo staat een beeld van verguld koper gemaakt naar de keizer te paard, gekroond. En hij plag in zijn hand te houden een vergulde ronde appel, maar die is er lange tijd geleden uitgevallen. En men zegt dat het betekent dat de keizer heeft verloren een groot deel van zijn land en van zijn heerschappij. Want hij plag keizer te zijn van Rome, van Griekenland, van geheel klein Azië, al het land van Syrië en van het Joodse land waarin staat Jeruzalem, van het land Egypte, van Arabië en van Perzië. Maar nu heeft hij het alles verloren, uitgezonderd Griekenland alleen en het land dat daartoe behoort. En men heeft vaak geprobeerd de appel weer te zetten in zijn hand, maar hij wil daar niet in blijven. Deze ronde appel betekent de heerschappij die hij had in de wereld die rond is. En de andere hand houdt hij opgeheven tegen het oosten als teken dat hij bedreigt die misdadigers. En dit beeld staat op een werk van marmer. Te Constantinopel is dat kruis van Onze Heer Jezus Christus en zijn rok zonder naad en de spons en dat riet daar men hem mee te drinken gaf azijn en gal aan het kruis. Sommige lieden wanen dat die ene helft van het kruis van onze Heer zijn zou in Cyprus in een klooster van monniken, dat het niet is. Maar daar is dat kruis daar Ysamas, die goede dief, aan was gehangen wat iedereen niet weet. Nochtans was het billijk en nodig om te weten, maar om dat profijt van de offerande laten zij het volk dat eren en geven te verstaan dat dit het kruis van onze Heer is. Ge zal weten dat dit kruis van onze Heer was van 4 soorten hout, alzo dit vers zegt: in cruce sunt palma cedrus cypressus oliva, dat is te zeggen in Dietse: in het kruis van onze Heer was hout van palm, van ceder, van cipres en van olijven. Dat hout van het kruis dat recht opging van de aarde ter hemel waart was van cipres en dat hout dat dwars ging daar de handen aan genageld waren was van palm en de voet van het kruis die gevestigd was in de aarde om dat kruis vast te houden was van ceder en de tafel die boven het hoofd stond daarin de titel geschreven stond in Hebreeuws, in Grieks en in Latijn was van olijf en was anderhalve voet lang. En de Joden maakten dat kruis van 4 soorten hout om zekere redenen en bijzondere zaken. De eerste reden was; want ze zeiden en waanden dat onze Heer daar zou blijven hangen alzo lang als dat lichaam zou mogen duren. En daarom maakten ze de voet van het kruis van ceder omdat cederhout niet verrotten mag, nog in de aarde, nog in water. Want ze wilden dat het lang duurde. De andere reden was; omdat ze waanden dat het lichaam van onze Heer verrotten en stinken zou zodat hij daar niet lang zou mogen hangen.

Daarom maakten ze dat langste hout, dat van de aarde opwaarts ging te hemel waart, van cipres dat goed ruikt zodat die reuk van het lichaam niemand zou mogen deren. De derde reden was, omdat ze waanden in dit kruis onze Heer te ene maal hebben overwonnen en zijn macht genomen. En daarom maakten ze dat hout, dat dwars ging, van palmen omdat men in dat oude testament plag te kronen met palmen diegenen die overwinnaar was. De vierde reden was; omdat ze waanden te hebben rust en vrede na de dood van onze Heer want ze zeiden dat ze een tweedracht en onvrede hadden tussen hem en hen. Want de olijf betekent vrede zoals ons de historie van Noach betuigt. Want die duif bracht een twijg van olijven, dat bewees dat er vrede gemaakt was tussen God en de mens. En daarom maakten ze de tafel van de titel die boven het hoofd stond van olijven. Want ze waanden van hem vrede te hebben na zijn dood. En weet dat onze Heer was genageld aan het kruis liggend op de aarde en daarna zo richten ze hem met het kruis op. En toen zo leed hij die meeste pijn. Item, de Grieken en de christenen die wonen over zee zeggen dat dit hout van het kruis, dat we cipres noemen, was van de appelboom waarvan Adam de appel at. En alzo hebben zij het in hun schriften. En ook zegt diezelfde schrift dat toen Adam ziek was toen zei hij tot zijn zoon Seth dat hij ging tot het aardse paradijs en dat hij bad de engel die dat behoedt dat hij hem wou zenden van de olie van de boom der ontferming om te zalven zijn leden zodat hij genezen mocht. Welke Seth daarheen ging, maar hij liet hem er niet ingaan, maar hij zei hem dat hij van de olie der ontferming niet hebben mocht, nochtans zo gaf hij hem drie zaden van dezelfde appelboom en zei hem dat hij ze legde in zijn vaders mond en daarvan zou een boom groeien. En als die boomvrucht droeg zo zou zijn vader begunstigd worden. Toen hij weer gekeerd was tot zijn vader zo vond hij hem dood en legde hem die 3 zaden in zijn mond en die begonnen te groeien en werden drie grote bomen waarvan dat kruis gemaakt was zodat die de goede vrucht droeg Jezus Christus op Goede Vrijdag, mits welke vrucht Adam en die van hem zijn gekomen zijn begunstigd en ontkomen van de eeuwige dood, tenzij dan dat die zichzelf schuwen. Dit heilige kruis hadden de Joden begraven in de aarde onder die rots van de berg van Calvarie en daar was het verborgen wel 200 jaar of meer tot aan de tijd dat Sint-Helena het weer vond, die moeder was van Constantijn, de keizer van Rome. Deze Helena was Thoels dochter die koning was van Engeland, dat men toen groot Brittannië noemde, die keizer Constantijn tot wijf nam om haar grote schoonheid toen hij was in dat land. En ge zal weten dat dit kruis van onze Heer was lang 360cm en dat hout, dat dwars over ging, 145cm. De helft van de kroon, daar onze Heer mee gekroond was aan het kruis, en een van de drie nagels en dat ijzer van de speer en veel andere heiligdom zijn te Parijs in Frankrijk in de kapel van de koning. En de kroon ligt in een vat van goed kristal erg goed versiert. Want een koning die weleer was kocht deze heilige juwelen van een keizer die ze hem verkocht vanwege grote nood van geld die hij had. En al is het dat men zegt dat deze kroon is van doornen, dat is het niet, maar ze is van witte zeebiezen die steken zoals doornen want ik heb het erg naarstig bezien en gezien die te Parijs is en die ook die te Constantinopel is. En ik heb ook een van deze waardige dorens welke zeer gelijk is aan dorens van witte dorens. En die werd me gegeven in grote bijzonderheid. Want in dat vat daar die kroon in ligt zo liggen er vele gevallen en afgebroken die afbreken als men dat vat verroert om te tonen aan de grote heren. En weet dat deze kroon was gewrongen en gemaakt van zeebiezen of zeelis. Maar men heeft ze sinds gedeeld en gescheiden in tweeën waarvan de ene helft is te Parijs en de ander helft is te Constantinopel. En ge zal weten toen onze Heer was in de nacht gevangen, hij werd de eerste keer in een boomgaard geleid en erg naarstig ondervraagd en daar zo bespotten die felle Joden en maakten hem daar een kroon van twijgen van witte dorens die daar in de boomgaard groeiden en ze hadden immer toe bladeren en die zetten ze hem op zijn hoofd, die dorens te hoofde waart en drongen ze daarin zo vast zodat zijn gebenedijde bloed neer liep tot menige plaats over zijn schone aanschijn en over de hals en over de schouders. En daarom heeft die witte doren in hem grote kracht. Want die ervan over hem een twijgje draagt, hij kan niet bang worden, nog donder, nog tempeest mag hem niet beschadigen, nog het huis daar hij bij staat, nog geen kwade geest mag genaken de plaats daar hij staat. In deze boomgaard zo verloochende Sint Petrus onze Heer driemaal. Daarna werd onze Heer geleid voor die bisschoppen en de meester van die wet in een andere hof. En daar zo wordt hij andermaal ondervraagd, bespot en versproken en gekroond met andere witte dorens die men Berberis noemt, die groeiden in die hof en die heeft ook grote kracht en men maakt er ook erg goede zure saus van de bladeren. Daarna werd hij geleid in Cayphas boomgaard en daar werd hij gekroond van egelantier. En daarna werd hij geleid in Pilatus kamer die daar rechter was om nog te ondervragen die bestrooid was met zeebiezen. En daar zo zetten ze hem in een zetel en ze deden hem aan een purperen kleed en ze maakten hem een kroon van deze biezen en ze knielden voor hem, gekscherende en zeiden: God groet u, koning der Joden.

En dit was die kroon waarvan de ene helft is te Parijs en de andere helft te Constantinopel met welke kroon onze Heer was gekruisigd en de dood leed om ons te verlossen van de pijn van de hel, waarom men deze kroon in meerdere waardigheid moet houden dan alle andere. De speer van onze Heer of de lansschacht, dat heeft de keizer van Duitsland, maar dat ijzer daar hij mede in zijn zijde gestoken was dat aan deze speer stond is te Parijs. De keizer van Constantinopel zegt dat hij zelf het ijzer van de speer heeft want ik heb het gezien en dat is veel breder dan dat te Parijs is. Item, te Constantinopel ligt begraven Sint Anna, moeder van de moeder Gods, die Sint-Helena daar liet brengen van Jeruzalem. Item, daar ligt het lichaam van Sint Jan Guldenmond, (St. Chrysostomus) die aartsbisschop was van Constantinopel. Item, daar ligt Sint Lucas de evangelist, want zijn gebeente werd daar gebracht van Bethanië daar hij de eerste keer werd begraven en veel andere heiligdom. Daar is ook een steen of het een marmeren steen is die men noemt enidros die altijd water druipt zodat die van zichzelf van water vult elk jaar zodat hij over gaat zonder iemands toedoen. Constantinopel is een erg schone, edele, rijke stad en is driehoekig en daar loopt een arm van de zee die men heet Hellespont; en sommige lieden noemen het de Buttere van Constantinopel en sommige Sint-Joris arm. En ge zal weten dat hij bevangt dat tweede deel van de stad. En voort beter hoger omtrent het begin van de arm ter zee en ter groter zee waart zo plag te zijn die stad van Troje op de oever van het water in een erg schoon plein, maar men ziet nu erg weinig van de stad omdat het zo menige jaar geleden is dat ze vernield werd.

Van der gryecken eylanden.

Omtrent grieken sijn herde vele eylande, die men heet calistres, caltos, oritighe, tisorie, murta, flaxon, melo, capace ende lomponie ende daer sijn oec menigherande talen ende menich lant, die alle onderdanich sijn den keyser van constantinoplen, dats te wetene die van tritople, die van princenayt, die van comani ende vele anders volcs ende tlant van tharsien ende van machedonien, daer of alexander die coninc was. Jn dit lant was aristoteles gheboren in een stat, diemen heet strageres bider stat van trachien. Jn die stat van strageres soe leit oec aristoteles begrauen ende op sijn graf soe staet ghemaect een outaer, daermen alle jaer van hem grote feeste op hout, 9ra recht of hij een heylich waer. Ende op desen outtaer soe houden die grote heren raet te gader ende dan dunct hem, dat mids der gods cracht die beste raet hem te voren comt. Jn dit lant van machidonien sijn vele hogher berghe ende ten ende waert van machidonien so staet een berch, die men heet olimpus ende desen berch sceidet machidonien ende trachien ende is soe hoghe, dat hi climt bouen den wolken. Jtem daer is een ander berch, die men heet athos, die so hoghe is, dat die scadwe gaet tote lempire, dat .lxxvi. milen verre is van daer ende bouen opten top van desen berghe daer ist so puer ende so suuer lucht, dat daer niet en wayt, ende daer en soude voghele noch beeste moghen leuen, om dat die lucht daer is te droghe ende men 9rb seit in dat lant, dat die phylosophen, die willen waren, si clommen op desen berch houdende in haer hant een sponghe vol van watre om te hebben verssche lucht ofte si en hadden anders niet haren adem connen verhalen, mer si souden hebben versmacht om die droocheit vander lucht. Ende op desen berch hoghe int ghestubbe vander aerden so screuen si letteren mit haren vingheren ende ten eynde vanden jare, als si weder daer op clommen, so vonden si die letteren noch alsoe sise hadden ghescreuen jnt jaer te voren zonder yet te broken te sijn ofte ontmaect, waer bij men wel mach merken, dat desen berch gaet in die puere lucht. Te Constantinoplen is des keysers pallays herde scoon 9va ende wel gheordineert ende daer bi so staet een scoen plaetse om te joosteren daer ende te spelen, daer al omme ende omme sijn scone stellinghen, die een hogher dan dander, als een maniere van trappen ende van graden, so dat een yghelijc wel mach sien sonder deen den anderen te beletten ende onder dese stellinghe so sijn des keysers stalle al ghewelft te sinen paerden behoef. Ende alle die pylaerne van deser stellinghe sijn marberen. Een keyser wilen was, die dede begrauen den lichaem eens sijns maechs binnen den kerken van sinte sophien ende alsmen dat graf maecte, men vant enen andren doden lichame binnen der aerden ende opten lichame ligghende ene grote plate van finen goude, daer in was ghescreuen ende ghemaliert 9vb jn ebreusch, jn griex, jn latine aldus: jhesus christus sal worden gheboren van der maghet marien, in wien ic gheloue. Ende daer stont ooc ghescreuen, dat die plate van goude ende die lichaem daer ghegrauen waren na den date, die daer in stont wel .ij.m jaer eer jhesus christus gheboren wort. Ende noch is die plate is die tresorie vander kerken ende men seit, dat was hermes die wise. Ende al ist dat die van griken kersten sijn, si sijn zere verwandelt van onsen rechten gheloue. Want si segghen, dat die heylighe gheest niet en coomt vanden sone, mer allene vanden vader, noch si en sijn niet ghehoorsame der kerken van romen, noch den paeus, ende segghen, dat haer patriarke heeft also vele machten daer, als die paeus heeft hier. Ende daer 10ra omme die paeus jan die twee ende twintichste screef hem lettren, hoe dat kerstenheit eens soude zijn ende dat si alle souden onderdanich sijn enen paeus, die gherechte vicarijs gods is, den welken god gaf volle macht te bindene ende te ontbindene ende daer om hem onderdanich souden sijn, mar si sonden hem hier op antworden, sprekende in deser manieren: potenciam tuam summam circa subditos tuos firmiter credimus superbiam tuam summam tollerare non possumus, auariciam tuam summam saciare non intendimus, dominus tecum quia dominus nobiscum est, dats te segghen in duutsch: wi ghelouen wel vaste, dat dine moghentheit groot is op dine ondersaten ende dine grote houerdicheit en moghen wi niet ghedraghen, dine grote ghiericheit en meynen wie v niet te zaden, die here si met di, want hi is 10rb met ons. Ende gheen ander antwoorde en mochte die paeus hebben van hem. Jtem si maken dat sacrament van gheheuen brode ende seggen, dat wi misdoen, dat wijt maken van ongheheuen brode, want onse here makedet inden auonmael van gheheuen brode. Opten witten donredach so maken si haer broot gheheuene in ghedinckenisse des auondmaels ende droghent in die zonne ende wachtent alle tjaer ouer ende gheuent den zieken in wise van gods lichame. Ende in dat doopsel so en olien si mar een waerf ende si en olien niet die zieke. Ende si segghen, dat gheen vagheuier en is ende dat die zielen niet en hebben pine noch blijscap tote na den doemsdaghe toe. Ende si segghen, dat 10va simple oncuuscheit niet en si doot sonde, mer het is een natuerlijc werc ende dat wiue ende manne en sellen mar een werf huwen ende die meer huwen dan eens, dat die kinder, die si dan winnen, bastaerde sijn ende in sonden ghewonnen worden. Ende omme een cleen occusoen breken si huwelijc. Ende haer papen sijn alle ghehuwet ende segghen, dat parseme gheen doot sonde en is ende si vercopen die prouen vander kerken, alsoe doet men nv ooc anders waer, dat grote zonde is ende grote scande, want heden opten dach so is symonie ghecroont coninc in die heylighe kerke. God moettet beteren, als het tijt is, want alsoe langhe als die heilighe kerke 10vb also wankel ende so manc gaet, soe en mach die werelt niet sijn in goeden state. Ende si segghen ooc, datmen in die vasten gheen misse doen en soude noch des saterdaghes, noch des sonnendaghes. Noch des saterdaghes en vasten si in enigher tijt vanden jare, al waert ooc vigilie van kerssauent of van passchen, noch en laten niet die latijnsche papen misse doen op hare outhare. Ende hadden si daer op misse ghedaen, si wasschen den outhaer daer na met witwater. Ende zegghen, datmen mer een misse doen en sal des daghes op enen outaer, ende dat onse here jhesus christus noit en at op dese werelt, al gheliet hi hem of hi gheten hadde, ende dat wi doot sonde doen, om dat wi onse baerde scheren 11ra, want die baert is teken des mans ende die gaue gods, ende dat wise doen scheren om die werelt meer te behaghen ende den wiuen, ende dat wi zonde doen, als wi beesten eten, die verboden waren teten in den ouden testament, alse verkene ende ander beesten, die niet en edercauwen. Ende segghen ooc, dat wi sonde doen vleesch tetene in die weke voer groet vastelauont ende des wonsdaghes in alle die weken van den jare, ende ooc, dat wi eyere ofte case eten des vridaghes, ende doen ooc in den ban alle die ghene, die vleesch eten des saterdaghes. Jtem die keyser van constantinoplen maect selue den patriarke ende bisscopen ende aerdsche bisscopen ende gheeft hem prelaturen ende prouenden ende hi neemtse hem weder ende priueertse, als hi saken vint op hem,11rb so dat hi here is in sijn lant bouen yement vander gheestelicheit ende vander waerlicheit. Ende wildi weten, wat lettren si scriuen in haren a. b. c. ende hoe si heeten, dat moghedi hier claerlijc sien. Alpha. betha. gama. delta. ebrius. epismon. zeta. theta. jota. kappa. lapda. mi. ni. exi. pz. tophe. abrems. ro. summa. tau. vi. fi chi. psi. athmaga. diacosin. Ende al ist dat dese dinghen niet en rueren den wech te wisen van ouer zee, nochtan rueren si enighe dinghen, die jc v int beghinsel louede te seg\ghen, 11va alse van enighe costume manniere ende vreemthede enigher lande varierende ende discorderende in onsen gheloue ende in onsen letteren ende daer omme hebbicse hier ghescreuen, op dat ghij moghet weten, hoe zere si sceldende sijn van onsen gheloue ende van onsen letteren, want het sijn vele liede, die ghenoechte nemen te horen vreemde dinghen. Van constantinoplen so gaetmen totter stat van nike, op datmen wil gaen door tlant van turken ende dan lijdt men door die hauene van chieuedout ende men siet rechte voor hem altoos tgheberchte van chieuecout, dat op anderhalue mile na is der stat van nike. Die ghene die te water 11vb gheet, dat heet sinte jorijs arme ofte ter zee dar waert dat sinte nyclaus leit, hi zietse ooc ende vele ander wonderlicker steden. Inden eersten zo gaet men toten eylande van sylo. In dit eylant wasset mastic op cleine boemkine ende comt vten boomkine als gomme doet vten krieketeren ofte kersselteren oft prumelteren. En daer na soe gaet men door teylant van pathmos, daer sinte jan ewangelist apocalipsis screef. Ende ghi sult weten, dat doe onse hecre ihesus christus sterf, sinte jan en was mer .xxxij. jaer out ende na die doot ons heren leefde hi .lxvij. jaer ende int hondertste jaer soe starf hi. Van pathmos soe gaetmen tote ephesien, dats een scoen stat bider zee ende daer starf sinte jan ende was achter den 12ra outhaer begrauen daer in een scoen kerke, want die kerstene plaghen dese stat te houden. Ende in sijn graf en bleef maer hemels broot, want sijn lichaem wort gheuoert int aerdsche paradijs, mer die turken houden nv dese stat ende dese kerke ende ooc daer mede dat meeste deel van al asien ende daer omme is asien gheheten turkien. Ende weet, dat sint jan maecte selue sijn graf in sijn leuende liue, ende ghinc daer in leggen al leuende. Ende daer om segghen sulke liede, dat hi niet en starf, mar dat hi rustende is toten doemsdaghe Ende sekerlike daer siet men groot wonder dicwille, diet wil sien, want die aerde van sijn graue sietmen menichweruen beuen ende rueren, rechten ofte daer een leuende mensche in ware, diet ruerde; daer of hem een yghelijc mensche diet siet verwon\dert,12rb alst recht is. Daer na gaetmen van ephesien door menich eylant der zee tote der stat van pateram, daer sinte nyclaus leit begrauen, ende daer na totter stat van mairca, daer hi bider gracie gods bisscop was vercoren. Omtrent die stat soe wast alte goeden wijn ende herde sterc dyemen heyt wijn van mairca. Ende daer na so comt men totten eylande van creyten, die die keyser wilen eer gaf jonamas. Daer na comtmen ten eylande van cohos ende ten eylande van ango, van welken lande ypocras was here ende prinche. Ende men seit, dat ypocras dochter noch is in dit eylant van ango jn die figure van enen groten drake, die wel is lanc c. vademe, als men seit, mer jc en hebts niet ghesien ende die vanden eylande hetense vrouwe vanden lande ende leyt ten 12va eynde van enen ouden castele. Ende men sieten twee of drie werf des jaers ende hi en doet niement quaet, op dat men hem niet en doet. Ende wert aldus verwandelt vander figueren eenre jonffrouwen in des draecs figure ouer mids eenre goddinnen, die hiet dyane. Ende men seit, dat sij noch verwandelen sal jn haer eerste scoonheit, alsmen vinden sal enen ridder so coen, diese sal dorren cussen an haren mont, mar daer na en sal si niet langhe moghen leuen. Het en is niet langhe leden, dat een ridder vander castele van rodes, die vrome ende coene was, seyde, dat hi den drake soude gaen cussen ende sat op enen goeden heinst ende reet totten castele ende voer jnt hol, doe begonste die drake thooft 12vb ieghen hem op te lichtene. Ende alse dat paert den drake sach so wartet vervaert ende vloech wech ende ondrouch den ridder teghen sinen danc op eenen hoghen berch ende vanden berghe spranct in die zee ende also wert die ridder verloren.

Jtem een ander jonc man, die niet en wiste van desen drake, quam wt enen scepe ende ghinc door dit eylant tote anden castele ende ghinc in dit hol ende ghinc so verre, dat hi vant een camere ende daer sach hi een joncfrouwe, die haer kemde ende sach in enen spieghel ende daer was vele scats omtrent haer, waer bi hi peynsde, dat het een zondersse waer, die daer dus woonde om die ghesellen tontfaen. Ende daer om so beyde hi toter tijt toe datten die joncfrouwe sach 13ra in haer spieghel. Ende doesine sach, keerde si haer omme ende vraghede hem, wat hi woude. Ende hi antwoerde, dat hi woude sijn haer amijs of haer lief. Ende doe vraghede si hem, of hi ridder ware; hi antwoerde: neen jc; doe sprac si: so en moghedi niet sijn mijn lief. mar gaet tot uwen ghesellen ende doet v ridder maken, ende morghen sal jc hier wt gaen ende gaen teghen v ende dan coomt my cussen aen minen mont ende en veruaert v niet, want jc en sal v gheen quaet doen, ende al ist dat jc v veruaerlic ende lelic duncken sal te sine, dats bi touerien, want jc bin waerlic also ghi my nv siet. Ende ist dat ghi my dan cust, ghi sult hebben alden scat ende sult mijn man sijn ende here sijn van desen eylande. Ende daer op schiet hi van haer ende ghinc tot sinen ghesellen weder achter waert int 13rb scip ende dede hem ridder maken. Daer na quam hi des anders daghes weder voor die jonffrouwe om haer te cussen ende als hise sach comen vten hole in so veruaerliker fi\guren, hadde hi so groten vaer, dat hi vlooch ten scepe achter waert ende si volchde hem na. Ende als si sach, dat hi niet weder keren en wilde te haer, doe begonste si so eyselijc te criten ende te ropen als een die zericheit heeft ende keerde weder achter waert. Ende die ridder staphants sterf daer na ende noyt sint en mochtse gheen ridder zien hi en staerf in die vre daer na. Mer als een so coenen ridder comen sal, die se sal dorren cussen, die en sal niet steruen, mer die jonffrouwe sal comen in haere rechter vormen ende hi sal heer sijn van dien eylande. 13va Daer na so gaet men int eylant van rodes, dat die hospitaliere houden en deregeren. Dit eylant namen si den keyser in tiden die leden sijn ende het plach wilen te heeten collos ende noch hetent also vele heren. Ende sinte pouwels scrieft in sinen epistelen totten lieden van desen eylande ad collocenses. Dit eylant is in viij milen na constantinoplen liedende ouer die zee Ende van desen eylande van rodes soe gaetmen in cypers daer herde scoennen sterken wijn wast, die int eerste roetachtich is ende als hi een jaer out is, so wort hi wit ende soe hi ouder wort, soe hi witter wort ende bet rukende. Ende die van rodes te cypers waert treect, hi lijdt 13vb door den konkel ofte goffe van sathalien, welc dat een lantscap wilen was eert versanc, daert herde anxtelijc liden is ende vreselijc. Ende dit lant verderf om die zotheit eens joncs mans, die minde een herde scoon jonfrouwe, die welke haestelike sterf ende men groefse onder enen serc van merberen. Ende om die grote minne, die dese jongeman tote haer droech, so ghinc hi des nachts tot haren graue ende deedt op ende lach bi haer ende daer na sciet hi van daer. Ende alst quam ten eynde van ix maenden quam een stemme tot hem ende seyde: Gaet totten graue van desen wiue ende doet op ende besiet, wat ghi an haer hebt ghewonnen met uwen lichaem. Ende wach wel, 14ra dat ghijs niet en laet, want en doedijs niet v sal arch ghescien. Hij ghinc ende dede dat graf op, wt welken een herde vreselijc ende onghefiguert hooft spranc, dat anxtelijc te sien was Ende dat hooft besach dat lant op deen zide ende op dander hoghe ende neder ende daer na versanc dat lant met allen ten afgronde. Ende van rodes tote cypers sijn wel vc. milen. Men soude wel in cypers ghegaen hebben door rodes, hadt niet versoncken ende laten rodes ligghen op die zijde. Cypers is een herde scone eylant ende groet, jn welken sijn iiij vernoemde steden ende vermaerde steden. Daer is een aerdsche bisscop in die stat van nichosie ende drie andere bisscoppen int lant. Ende te famegote is een die vermaerste hauen, die in die 14rb werelt is, want daer so landen kersten, heyden, grieken ende liede van allen anderen landen. Ende al sulke hauene is ooc te lemechon. Jn cypers is ooc die berch vanden heilighen cruce, daer zwerte moneken in wonen, daer ysamas des goeds scakers cruce is, alsoe jc voren gheseit hebbe. In cypers leit begrauen sente zenomimes, van wien die van dien lande houden grote hoochtide ende inden casteel vander minnen so leit die lichaem sinte hylarijs, den welken die coninc doet herde waerdelic wachten. Ende bi famegothe wert sinte barnabas die apostel gheboren. Jn cypers jaechtmen met papeionen, die gheliken den liebaerden, die volghen den wilden dieren herde naernstelike ende sijn een 14va lutel meerre dan wolue ende snelre dan honde. Ende men jaget daer ooc met bastaerden honden, mer die papeione sijn meerre. Jn cypers is een maniere dat heren ende knechten eten alle ter aerden, want si doen grachten maken in die aerde al omme ende omme in die zale so diepe, datmen daer in wel staet toten knien ende doense wel paueyen ende alsi eten willen, springhen si daer in ende gaen sitten ende daer na spreit men een laken ter ander ziden op dat paueysel; want dat is den zede van dien lande van ouer zee darwaert om te coelre te sijn ende te sittene, om dattet tlant daer heter is dant hier is. Ende op groten feesten ende om vreemder lieden wille 14vb soe doen si setten bancken ende taflen ghelijc datmen hier doet, mer si hadden lieuer te sitten ter aerden.Van cypers so gaetmen ter zee tot jherusalem ende ooc tot anderen steden, die die heyden houdende sijn. Ende men is wel in enen daghe ende in enen nacht, die goeden wint heeft, van cypers toter hauene van thir, die nv is gheheten sur, ende is int ingaende van surien. Daer plaghen te sine vele scoonre steden, mar die heydene hebben dat meeste deel ghedestrueert ende hoeden die hauene harde naerstelijc om die vrese, die si hebben vanden kersten ende om dat tribuut, dat si in halen. Daer soudemen wel rechter varen tot deser hauene sonder in egypten te gane, mer men gaet gherne in egypten 15ra omme te lande te rusten of om yet te nemen bi hem, dat hem nootdorft si bi te leuene Daer opt oeuer van deser zee vintmen menighen robijn ende ander ghesteynte ghenoech ende vele. Daer staet die fonteyne daer of die heylighe scrifture spreect: fons ortorum puteus aquarum viuencium, dats te segghen in duutsche: fonteyne der houe ende putte borne der leuender watre. Jn dese stat van thir seyde dat wijf tot onsen heere: beatus venter qui te portavit et ubera que suxisti, dats te seggen: salich is die lichame, die di droech ende die borsten, die du soghes. Daer vergaf god onse here den wijfkijn van chananee hare zonden. Voor dese stat van thir soe plach te ligghen die steen, daer onse heer op plach te sitten predicken ende op dien steen 15rb wart ghesticht sinte sauoors kerke. Ende in viij milen na thir ieghen orienten ofte oostwaert op die zee is zarphon ofte sarepte van sydonien, daer plach te wonen helena die prophete ende daer verwecte hi jonas, die was der wedvuven zone. Ende van zarphon toter stat van sydon so sijn vj. milen van welker stat dydon was, die eneas wijf was na dat troyhen ghedestrueert was, die maecte die stat van sarchagie in affrike ende nv heet mense sydon sarecte. Ende in die stat van thir regneerde agyor, die dydons vader was. Ende in xv milen na sydon is beruch ende van beruch te sardenay sijn drie dachuaerde ende van sardenay tote damasch sijn. v. milen.

Van de Griekse eilanden.

Omtrent Griekenland zijn erg veel eilanden die men Calistres, Caltos, Oritighe, Tisorie, Murta, Flaxon, Melo, Capace en Lomponie noemt en daar zijn ook menige talen en menige landen die allen onderdanig zijn aan de keizer van Constantinopel, dat is te weten die van Tripoli, die van Princenayt, die van Comani (tussen Calata en na Vidin in Bulgarije) en veel andere volken en het land van Thracië en van Macedonië daar Alexander de koning van was. In dit land was Aristoteles geboren in een plaats die men Stagira noemt bij de plaats van Thracië. In die stad Strageira zo ligt ook Aristoteles begraven en op zijn graf zo staat gemaakt een altaar daar men alle jaren van hem grote feesten houdt, recht of hij een heilige was. En op dit altaar zo houden de grote heren tezamen raad en dan denken ze, dat mits de Gods kracht, de beste raad hen tevoren komt. In dit land van Macedonië zijn vele hoge bergen en ten einde waart van Macedonië zo staat een berg die men heet Olympus en deze berg scheidt Macedonië en Thracië en is zo hoog zodat hij klimt boven de wolken. Item, daar is een andere berg die men noemt Athos die zo hoog is zodat de schaduw gaat tot Lempire, dat 76 mijlen ver is van daar, en boven op de top van deze berg daar is het zo’n pure en zo’n zuivere lucht zodat het daar niet waait en daar zouden vogels, nog beesten mogen leven omdat de lucht daar te droog is en men zegt in dat land dat de filosofen, die er willen gaan, ze klimmen op deze berg en houden in hun hand een spons vol water om verse lucht te hebben of ze konden anders hun adem niet verhalen, maar ze zouden hebben versmacht vanwege de droogte van de lucht. En op deze berg hoog van het stof der aarde zo schrijven ze letters met hun vingers en op het einde van het jaar als ze weer daarop klommen zo vonden ze die letters nog alzo ze die hadden geschreven in het jaar tevoren zonder iets gebroken te zijn of mismaakt, waarbij men wel mag merken dat deze berg gaat in de pure lucht. Te Constantinopel is het keizerlijke paleis erg mooi en goed geordend en daarbij zo staat een schone plaats om te vermaken daar en te spelen, daar alom en om zijn schone stellingen, de ene hoger dan de andere, als een soort van trappen en van graden, (arena) zodat iedereen goed mag zien zonder dat de ene de andere belet en onder deze stellingen zo zijn de keizers stallen geheel gewelfd tot zijn paarden behoefte. En al die pilaren van deze stellingen zijn van marmer. Een keizer was er weleer die er liet begraven het lichaam van een van zijn verwanten binnen de kerk van Sint Sofia (Haga Sophia en later Aya Sophia) en toen men dat graf maakte vond men een ander dood lichaam binnen de aarde en op het lichaam liggen een grote plaat van fijn goud en daarin was geschreven en getekend in Hebreeuws, in Grieks en in Latijn aldus: Jezus Christus zal worden geboren van de maagd Maria in wie ik geloof. En daar stond ook geschreven dat die plaat van goud en dat lichaam dat daar begraven was naar de datum, die daarin stond, wel 2000 jaar eerder was voor Jezus Christus geboren werd. En nog is die plaat de schat van de kerk en men zegt dat het Hermes de wijze was. En al is het dat die van Griekenland christelijk zijn, ze zijn zeer veranderd van ons echte geloof. Want ze zeggen dat de Heilige Geest niet komt van de Zoon, maar alleen van de Vader, nog zijn ze niet gehoorzaam aan de kerk van Rome, nog de paus, en zeggen dat hun patriarch heeft alzo veel macht daar zoals de paus heeft hier. En daarom schreef paus Jan de twee en twintigste hen brieven hoe dat de christelijkheid een zou zijn en dat ze allen onderdanig zouden zijn aan een paus die de echte vicaris Gods is die God gaf volle macht te binden en te ontbinden en dat ze daarom hem onderdanig zouden zijn, maar ze zonden hem hierop antwoord en spraken in deze manier: potenciam tuam summam circa subditos tuos firmiter credimus superbiam tuam summam tollerare non possumus, auariciam tuam summam saciare non intendimus, dominus tecum quia dominus nobiscum est, dat is te zeggen in Diets: we geloven wel vast dat uw mogendheid groot is op uw onderzaten en uw grote hovaardigheid mogen we niet verdragen, uw grote gierigheid menen wie u niet te verzadigen, de Heer zij met u want hij is met ons. En geen ander antwoord mocht die paus hebben van hen. Item, ze maken dat sacrament van gerezen brood en zeggen dat wij misdoen dat wij het maken van ongerezen brood want onze Heer maakte het in het avondmaal van gerezen brood. Op de Witte Donderdag zo maken ze hun gerezen brood in gedachtenis van het avondmaal en drogen het in de zon en bewaken het hele jaar over en geven het de zieken in de manier van Gods lichaam. En in dat doopsel zo oliën ze maar een maal en ze oliën niet die zieke. En ze zeggen dat er geen vagevuur is en dat de zielen geen pijn hebben, nog blijdschap tot na de doemsdag toe. En ze zeggen dat simpele onkuisheid geen doodzonde is, maar het is een natuurlijk werk en dat wijven en mannen maar eenmaal zullen huwen en die meer huwen dan eens dat de kinderen die ze dan winnen bastaards zijn en in zonden gewonnen worden. En om een klein voorval breken ze het huwelijk. En hun priesters zijn alle gehuwd en zeggen dat par seme (uitstrooien van zaad) geen doodzonde is en ze verkopen de aflaten van de kerk, alzo men nu ook elders doet, dat grote zonde is en grote schande want heden op de dag zo is simonie gekroond koning in de heilige kerk. God moet het verbeteren als het tijd is, want alzo lang als de heilige kerk alzo wankel en zo mank gaat zo kan de wereld niet in goede staat zijn. En ze zeggen ook dat men in de vasten geen mis doen zou, nog ‘s zaterdags, nog Գ zondag. Ook de zaterdag vasten ze niet in enige tijd van het jaar, al was het ook vigilie van Kerstavond of van Pasen, nog laten de Latijnse priesters niet de mis doen op hun altaren.

En hadden ze daarop mis gedaan, ze wassen het altaar daarna met wijwater. En zeggen dat men maar een mis doen zal per dag op een altaar en dat onze Heer Jezus Christus nooit at op deze wereld, al deed hij alsof hij gegeten had en dat wij doodzonde doen omdat we onze baarden scheren want de baard is een teken van de man en de gave Gods en dat wij ze laten scheren om de wereld en de wijven meer te behagen en dat we zonde doen als we beesten eten die verboden zijn te eten in het oude testament zoals varkens en andere beesten die niet herkauwen. En zeggen ook dat we zonde doen om vlees te eten in de week voor grote Vastenavond en de woensdag in alle weken van het jaar en ook dat wij eieren of kaas eten op vrijdag en doen ook in de ban al diegene die vlees eten zaterdags. Item, de keizer van Constantinopel maakt zelf de patriarch en bisschoppen en aartsbisschoppen en geeft hun prelaten en aflaten en hij neemt ze hen weer en beheert ze zelf als hij zaken op hen vindt zodat hij heer is in zijn land boven iemand van de geestelijkheid en van de wereldheid. En wil ge weten welke letters ze schrijven in hun a, b, c, en hoe ze heten, dat mag ge hier duidelijk zien. Alpha, betha, gama, delta, ebrius, epismon, zeta, theta, jota, kappa, lapda, mi, ni, exi, pz, tophe, abrems, ro, summa, tau, vi, fi, chi, psi, athmaga, diacosin. En al is het dat deze dingen niet roeren om de weg te wijzen van over zee, nochtans beroeren ze enige dingen die ik u in het begin beloofde te zeggen zoals van enige gebruiken, manieren en vreemdheden van enige landen varirend en afwijkend van ons geloof en in onze letters en daarom heb ik ze hier geschreven zodat gij het mag weten hoe zeer ze verschillend zijn van ons geloof en van onze letters want er zijn veel lieden die genoegen nemen te horen vreemde dingen. Van Constantinopel zo gaat men tot de stad van Nike als men gaan wil door het land van Turkije en dan gaat men door de haven van Chievedout en men ziet recht voor hem altijd het gebergte van Chievecout dat op anderhalve mijl na is van de stad Nike. Diegene die te water gaat, dat heet Sint-Joris arm (Hellespont) of ter zee derwaarts daar Sint-Nicolaas ligt, hij ziet ze ook en vele andere wonderlijke steden. In het begin zo gaat men tot het eiland van Chios. In dit eiland groeit mastiek op kleine boompjes en komt uit een boompje zoals gom doet uit de krieken of kersen of pruimen. En daarna zo gaat men door het eiland van Pathmos daar Sint Johannes evangelist de Apocalyps schreef. En ge zal weten dat toen onze heer Jezus Christus stierf dat Sint Johannes was maar 42 jaar oud en na de dood van onze Heer leefde hij 67 jaar en in het honderdste jaar zo stierf hij. Van Pathmos zo gaat men tot Efeze, dat is een schone stad bij de zee en daar stierf Sint Johannes en is achter het altaar begraven daar in een schone kerk want de christenen plegen deze stad te behouden. En in zijn graf bleef maar hemelsbrood, want zijn lichaam werd gevoerd in het aardse paradijs, maar de Turken houden nu deze stad en deze kerk en ook daarmede dat grootste deel van geheel Azië en daarom is Azzi geheten Turkije. En weet dat Sint Johannes maakte zijn eigen graf in zijn levende lijve en ging daarin liggen al levend. En daarom zeggen sommige lieden dat hij niet stierf, maar dat hij rust tot de doemsdag. En zekerlijk daar ziet men vaak grote wonderen, die het wil zien, want de aarde van zijn graf ziet men menige keren beven en roeren recht of daar een levend mens in is die het roerde; daarvan ieder mens zich die het ziet verwondert, als het echt is. Daarna gaat men van Efeze door menig eiland van de zee tot de stad Pateram daar Sint-Nicolaas ligt begraven en daarna tot de stad Myra daar hij bij de gratie van God bisschop was gekozen. Omtrent die stad zo groeit al te goede wijn en erg sterk die men noemt wijn van Myra. En daarna zo komt men tot het eiland Kreta die de keizer weleer gaf Jonamas. Daarna komt men tot het eiland Kos en het eiland Ango (Aigaio?), van welk land Hippocrates was heer en prins. En men zegt dat Hippocrates dochter nog is in dit eiland van Ango in de figuur van een grote draak die wel lang 180m is, zoals men zegt, maar ik heb het niet gezien en die van het eiland noemen haar vrouw van het land en lig op het einde van een oud kasteel. En men ziet het twee of driemaal per jaar en het doet niemand kwaad opdat men het hem niet doet. En werd aldus veranderd van de figuur van een jonkvrouw in deze draak figuur vanwege een godin, die heet Diana. En men zegt dat zij nog veranderen zal in haar eerste schoonheid als men zoծ koene ridder vinden zal die haar zal durven kussen aan haar mond, maar daarna zal ze niet lang mogen leven. Het is niet lang geleden dat een ridder van het kasteel van Rhodes, die dapper en koen was, zei dat hij de draak zou gaan kussen en zat op een goede hengst en reed tot het kasteel en voor in het hol, toen begon dat draken hoofd tegen hem op te lichten. En toen dat paard de draak zag zo werd het bang en vloog weg en droeg weg de ridder tegen zijn wil op een hoge berg en van de berg sprong het in de zee en alzo werd die ridder verloren.

Item, een andere jongeman die niets wist van deze draak kwam uit een schip en ging door dit eiland tot aan het kasteel en ging in dit hol en ging zover zodat hij een kamer vond en daar zag hij een jonkvrouw die zich kamde en zag in een spiegel en daar waren veel schatten omtrent haar waarbij hij peinsde dat het een zondares was die daar aldus woonde om de gezellen te ontvangen. En daarom zo wachtte hij tot de tijd toe dat die jonkvrouw hem zag in haar spiegel. En toen ze hem zag keerde ze zich om en vroeg hem wat hij wilde. En hij antwoordde dat hij wou zijn haar geliefde of haar lief. En toen vroeg ze hem of hij ridder was; hij antwoordde: neen ik; toen sprak ze: dan mag je niet zijn mijn lief, maar ga tot uw gezellen en laat u ridder maken en morgen zal ik hieruit gaan en gaan tegen u en kom me dan kussen aan mijn mond en wees niet bang want ik zal u geen kwaad doen en al is het dat ik u verschrik en lelijk denken zal te zijn, dat is bij toverij, want ik ben waarlijk alzo ge me nu ziet. En is het dat ge me dan kust, ge zal hebben de hele schat en zal mijn man zijn en heer zijn van dit eiland. En daarop scheidde hij van haar en ging tot zijn gezellen weer terug in het schip en liet hem ridder maken. Daarna kwam hij de volgende dag weer voor die jonkvrouw om haar te kussen en toen hij haar zag komen uit het hol in zo’n vervaarlijke figuur had hij zo’n groot gevaar zodat hij vloog terug scheep waart en ze volgde hem na. En toen zij zag dat hij niet weer terugkeren wilde tot haar, toen begon ze zo ijselijk te krijsen en te roepen als een die zeerheid heeft en keerde weer terug. En die ridder stierf gelijk daarna en nooit sinds mocht ze geen ridder zien, hij stierf in dat uur daarna. Maar als een zo’n koene ridder komen zal die haar zal durven kussen, die zal niet sterven, maar de jonkvouw zal komen in haar echte vorm en hij zal heer zijn van dat eiland. Daarna zo gaat men in het eiland van Rhodes dat de hospitaalridders houden en regeren. Dit eiland namen ze de keizer in tijden die geleden zijn en het plag weleer te heten Collos en nog noemen het alzo vele heren. En Sint Paulus schrijft in zijn epistels tot de lieden van dit eiland; ad collocenses. Dit eiland is in 8 mijlen na Constantinopel gaande over de zee. En van dit eiland van Rhodes zo gaat men in Cyprus daar erg schone sterke wijn groeit die in het begin roodachtig is en als hij een jaar oud is zo wordt het wit en zo het ouder wordt zo het witter wordt en beter ruikt. En die van Rhodes tot Cyprus waart trekt, hij rijdt door de kronkel of golf van Santorini want dat was een landschap weleer voor het zonk daar het erg angstig gaan is en vreselijk. En dit land bedierf om de zotheid van een jonge man die beminde een erg schone jonkvrouw die gauw stierf en men begroef haar onder een zerk van marmer. En om de grote minne die deze jongeman tot haar droeg zo ging hij Գ nachts tot haar graf en deed het open en lag bij haar en daarna scheidde hij vandaar. En toen het kwam ten einde van 9 maanden kwam een stem tot hem en zei: Ga tot het graf van dit wijf en doe het open en beziet wat gij aan haar hebt gewonnen met uw lichaam. En wacht wel dat gij het niet laat, want doe jij het niet er zal u ergs geschieden. Hij ging en deed dat graf open waaruit een erg vreselijke en ongemanierd hoofd sprong dat angstig om te zien was. En dat hoofd bezag dat land aan de ene zijde en aan de andere, hoog en laag en daarna verzonk dat land met alles te afgrond. En van Rhodes tot Cyprus zijn wel 500 mijlen. Men zou wel in Cyprus gegaan hebben door Rhodes, was het niet verzonken en laten Rhodes liggen aan die zijde. Cyprus is een erg schoon eiland en groot waarin zijn 4 vernoemde steden en vermaarde steden. Daar is een aartsbisschop in de stad van Nicosia en drie andere bisschoppen in het land. En te Famegusta is een van de vermaardste havens die er in die wereld zijn want daar zo landen christenen, heidenen, Grieken en lieden van alle andere landen. En al zulke haven is ook te Larnaca. In Cyprus is ook de berg van het heilige kruis daar zwarte monniken in wonen, daar Ysamas de goede dieven kruis in is alzo ik tevoren gezegd heb. In Cyprus ligt begraven Sint Zeno van wie die van dat land houden grote hoogtijden en in het kasteel van de minnen zo ligt het lichaam van Sint Hilarius die de koning erg waardig laat bewaken. En bij Famegusta werd Sint Barnabas, de apostel, geboren. In Cyprus jaagt men met jachtluipaarden, die lijken op luipaarden, die volgen de wilde dieren erg naarstig en zijn een weinig groter dan wolven en sneller dan honden. En men jaagt daar ook met bastaardhonden, maar de jachtluipaarden zijn groter. In Cyprus is een gebruik dat heren en knechten eten alle ter aarde, want ze laten grachten maken in de aarde alom en om in de zaal zo diep dat men daarin wel staat tot de knieën en laten het goed plaveien en als ze eten willen springen ze daarin en gaan zitten en daarna spreidt men een laken tot aan de andere zijde op dat plaveisel; want dat is de zede van dat land van over zee derwaarts om koeler te zijn en te zitten omdat het land daar heter is dan het hier is. En op grote feesten en vanwege vreemde lieden zo laten ze zetten banken en tafels gelijk dat men hier doet, maar ze waren liever gaan zitten ter aarde. Van Cyprus zo gaat men ter zee tot Jeruzalem en ook tot andere steden die de heidenen behouden. En men is wel in een dag en in een nacht, die goede wind heeft, van Cyprus tot de haven van Tyre die nu Sur genoemd is en is in het ingaan van Syrië. Daar plagen te zijn vele schone steden, maar de heidenen hebben dat meeste deel vernield en behoeden die haven erg naarstig vanwege de vrees die ze hebben van de christenen en om dat tribuut dat ze inhalen. Daar zou men wel recht varen tot deze haven zonder in Egypte te gaan, maar men gaat graag in Egypte om te landen, te rusten of om iets te nemen bij hen dat hem nodig is om van te leven. Daar op de oever van deze zee vindt men menige robijn en ander gesteente genoeg en veel. Daar staat de fontein waarvan de heilige schrift spreekt: fons ortorum puteus aquarum vivencium, dat is te zeggen in Dietse: fontein van de hof en put of bron van het levende water. In deze stad van Thyre zei dat wijf tot onze Heer: beatus venter qui te portavit et ubera que suxisti, dat is te zeggen: zalig is dat lichaam die u droeg en de borsten die u zoog. Daar vergaf God onze Heer dat wijfje van Kanaän haar zonden. Voor deze stad van Tyre zo plag te liggen de steen daar onze Heer op plag te zitten prediken en op die steen werd gesticht Sint Saviour ‘s kerk. En op 8 mijlen na Tyre tegen orint of oostwaarts op de zee is Zaphon of Sarepte van Sidon, daar plag te wonen Helena, de profetes, en daar verwekte hij Jonas die een weduwezoon was. En van Zaphon tot de stad van Sidon zo zijn 6 mijlen van welke stad Dido was die Aeneas wijf was nadat Troje vernield was, die maakte de stad van Carthago in Afrika en nu noemt men het Sidon Sarecte. En in die stad van Tyre regeerde Agyor die Dido ‘s vader was. En in 15 mijlen na Sidon is Beiroet en van Beiroet tot Sardenay zijn drie dagreizen en van Sardenay tot Damascus zijn 5 mijlen.

Vander poort Jaf also gheheten.

Mar die langher wil ende 15va vorder ter zee varen ende meer ghenaken jherusalem, men gaet van cypers toter hauene van jaffe ende dat is die naeste hauene van jherusalem, want van deser hauene en is mer anderhalf dachuaert tot Jherusalem, dats omtrent xvj milen. Ende dese stat is gheheten jaffe, omdat japhet noes zone dese stat maecte, mer nv heet mense joppe.Ende weet, dat dit is die ouste stat vander werelt, want si was ghemaect voor die diluuie Want noch bekent ment wel in die rootsen, daer die ketene waren gheuest, daer adromodes die grote reese in gheuanghen lach voor die diluuie. Van welken reese die schenen van sinen ribben waren xl voete lanc.

Van de poort Jaffa alzo geheten.

Maar die langer wil en verder ter zee vaart en meer Jeruzalem genaakt, men gaat van Cyprus tot de haven van Jaffa en dat is de naaste haven van Jeruzalem, want van deze haven is het maar anderhalve dagreis tot Jeruzalem, dat is omtrent 16 mijlen. En deze stad is geheten Jaffa omdat Japhet, (Jafeth) Noach ‘s zoon, deze stad maakte, maar nu noemt men het Joppe. En weet dat dit is de oudste stad van de wereld want ze was gemaakt voor de zondvloed. Want nog herkent men wel in de rotsen daar de ketens waren gevestigd daar Adromodes die grote reus in gevangen lag voor de zondvloed. Van welke reus de schenen van zijn ribben waren 40 voet lang. (Of naar Andromeda die daar vast geketend was en aangevallen door het zeemonster Ceto)

Vander poorten thyr.

Die sceept ter hauene van thir 15vb voorseit, hi mach gaen te lande, op dat hi wil, tot Jherusalem toe. Ende op dat hi wil, hi gaet van sur toter stat van akon op enen dach. Ende men plach akon te heeten tholomanda ende het plach te sine der kerstene ende was een seer scoon stat bi tiden die leden sijn, mer si is alte zeere ghedestruueert. Ende van venegen tote akon ter zee waert sijn ijm ende lxxx lombaerdse milen. Ende van calabren ofte van cecilien tote akon sijn m iijc. lombaertsche milen. Ende teylant van creyten is recht in middeweghe. Jtem bij der stat van akon ter zee wart in c. ende xx stadien na op die rechte zide ten zudewaert is die berch van carmelijn, daer helyas die prophete woonde. Daer wort eerst werf vonden 16ra die oordene vanden carmeliten ofte onse vrouwen broeders. Dese berch en is niet herde hoghe noch groot, mer anden voet van desen berghe plach te staen een herde goede kerstene stat, diemen noemde cayphas om datse cayphas hadde ghemaect, mar si is nalijc al testoort ende ghedestruueert. Ende op die slinke zide van desen berghe daer staet een stat, diemen heet saffra, gheleghen op enen anderen berch. Daer worden sinte jacob ende sinte jan gheboren ende ter steden daer si gheboren worden staet een scone kerke. Ende van akon in c stadien na is dat grote gheberchte, datmen heet die scale van thir. Jtem neuen akon loopt een cleyne ruuiere, die be\leon 16rb heet. Ende daer neuen is een graft of putte diemen heet menion. Dese put is te male ront ende is wel c. cubituse breet ende is al vol van witten cleinen steenkine als sant, ende die sijn claer ende seer blickende; daer of soe maectmen scoon wit ende claer glas. Ende men coomt dit sant oft steenkine halen ter zee met scepen ende te lande met waghenen ende nochtan datmen desen put op enen dach seer ydelt, so is hi nochtan des andren daghes also vol, als hi te voren was. Ende altoos is in dese gracht groot wint, die dese steenkine roeren doet herde wonderlijc. Ende waert datmen enich metael dede in dese gracht met desen sande, het soude glas worden Ende tglas, dat van dezen zande ghe\maect 16va is, alsment weder doet in die graft, so wortet sant, alst te voren was Ende heet segghen vele lieden, dat si een arm ofte wt spronc vander santscher zee. Jtem men gaet van akon wel in iiij dachuaerden toter stat van palestinen, die den palestinen toe behoorde, mer nv is si gheheeten zala, dat is te segghene rijc stat ende is herde scone ende wel gheuolct ende is gheleghen een luttel bouen der zee. Van deser stat so droech die sterke sampsoen die poorten op een hoghe lant, doen hi in deser stat ghevanghen lach. Ende daer na so doodde hi in des conincs palaes menich dusent vanden palestinen, die\ne 16vb blint ghemaect hadden ende sijn haer of ghescoren ende gheuanghen mit hem spottende. Ende daer om so dede hi des conincs palays op hem ende op hem allen vallen. Jtem van daer gaetmen ter stat van cesarien ende dan toten castele van den pelegherimen ende dan te ascaloene ende dan te jaffe ende die wil dan te jherusalem.

Van de poort van Tyrus.

Die inscheept ter haven van Tyrus, voorgezegd, hij mag te land gaan, als hij dat wil, tot Jeruzalem toe. En als hij wil, hij gaat van Sur tot de stad van Akon op een dag. En men plag Akon te noemen Tholomanda en het plag christelijk te zijn en was een zeer schone stad in tijden die geleden zijn, maar ze is al te zeer vernield. En van Venetië tot Akon ter zee waart zijn 2000 en 80 Lombardische mijlen. En van Calabrië of van Sicilië tot Akon zijn 1300 Lombardische mijlen. En het eiland van Kreta is recht in de middenweg. Item, bij de stad van Akon ter zee waart in 19 000 en 38 000m na aan de rechterzijde ten zuidwaarts is de berg van Karmel daar Elias de profeet woonde. Daar werd de eerste maal gevonden de orde van de Karmelieten of onze vrouwen broeders. Deze berg is niet erg hoog, nog groot, maar aan de voet van deze berg plag te staan een erg goede christelijke plaats die men noemde Cayphas omdat Cayphas het had gemaakt, maar het is daarna geheel verstoord en vernield. En aan de linkerzijde van deze berg daar staat een stad die men heet Safra, gelegen op een andere berg. Daar werden Sint Jacobus en Sint Johannes geboren en ter plaatse daar ze geboren werden staat een schone kerk. En van Akon op 18 000m na is dat grote gebergte dat men noemt de schaal van Tir. Item, nevens Akon loopt een kleine rivier die Beleon heet. En daar nevens is een graf of put die men noemt Menion. Deze put is helemaal rond en is wel 18 000m breed en is geheel vol van witte kleine steentjes zoals zand en die zijn helder en zeer blinkend; daarvan zo maakt men schoon wit en helder glas. En men komt dit zand of steentjes halen ter zee met schepen en te land met wagens en nochtans dat men deze put op een dag zeer leeg maakt, zo is hij nochtans de andere dag alzo vol zoals hij tevoren was. En altijd is in deze gracht grote wind die deze steentjes erg wonderlijk roeren laat. En was het dat men enig metaal deed in deze gracht met dit zand, het zou glas worden. En het glas dat van dit zand gemaakt is, als men het weer doet in die gracht, zo wordt het zand zoals het tevoren was. En het zeggen vele lieden dat ze een arm af uitsprong van de Zandzee. Item, men gaat van Akon wel in 4 dagreizen tot de stad van Palestijnen die de Palestijnen toebehoorde, maar nu is ze geheten Zala (Zahle), dat is te zeggen; rijke stad, en is erg schoon en goed bevolkt en is gelegen een luttel boven de zee. Van deze stad zo droeg die sterke Samson de poorten op een hoog land toen hij in deze stad gevangen lag. En daarna zo doodde hij in het koningspaleis menig duizend van de Palestijnen die hem blind gemaakt hadden en zijn haar afgeschoren en gevangen met hem spotten. En daarom zo liet hij het koningspaleis op hem en op hen allen vallen. Item, vandaar gaat men ter stad van Caesarea en dan tot het kasteel van de Pelgrims en dan te Ascalon en dan te Jaffa en die wil dan te Jeruzalem.

Den wech te babylonien daer die soudaen woent.

Die eerste werf wil gaen te lande tot babylonien waert, daer die soudaen ghemeenlijc wonet om gracie te impetreren van hem, op dat hi payselijc ende zekerlijc door tlant mach liden ende om te gaen ten berghe van synay, eer hi ga te jherusalem, ende dan weder keren ouer jherusalem so gaetmen door zada ofte door den casteel daire. 17ra Ende dan ismen wt surien, mar dan beghintmen te gaen in die wildernisse, daer die weghe al ghelijc sijn ende welc durende is vij dachvaerden, mer altoos vintmen herberghe van dachvaerde te dachuaerde. Jnden wech van deser wildernissen so vint men van al dies noot es bi te leuene, welke wildernisse si heyten in hare spraken alhyelt ende alsmen wt dese wildernisse coomt, so beghintmen te gaen in egypten. Ende na hare sprake heetmense in egypten canopat ende sulke heetense melfin ende sulke torkijn. Men vint inden eersten een goede stat gheheten balhes, die staet int eynde des conincrijcs van halape ende van daer gaetmen te babylonien waert ende te cahir. Te babylonien is een scoon kerke van onser vrouwen, daer si woonde .vij. jaer, doe si vloe vten joedschen lande van 17rb vresen des conincs herodes. Ende daer leit die lichame van sinte barbaren der maghet ende daer woonde ooc joseph na dien dat hi vercocht was van sinen broederen. Daer die coninc nabugodonosor die iij kinderen dede inden ouen steken om dat si . . . . . . . gheheten waren in ebreusch anania azaria ende misael, alsose die salme in den zouter noemt, die benedicite hiet. Mer nabugodonosor noemdse anders sydrac misaac ende abdenago, dats te segghene: glorioos god, verweende god, god bouen alle conincrike. Ende al daer omme hiet hise also om die miracule, die hi sach, want hi sach den gods zone gaen mitten kinderen inden bernenden ouen. Daer woont die soudaen in sijn calahebt, dats te 17va wetene te cahir, want daer is ghemeenlijc sijn hof of stoel in enen sconen casteel groot ende sterc op enen rootse. In dese casteel wonen altoos, als die soudaen daer is, vjm. persone of meer omden soudaen te dienen ende den casteel te behoeden ende die alle haer behoefte hebben vanden houe des soudaens, nochtan dathire niet vele en heeft te doene. Dit mach jc wel weten, want jc woonde selue mit hem langhe tijt alse soudenier in sinen orloghe, dat hi hadde ieghen den leodoms. Ende hadde my gherne harde hoghelike doen huwen alse eenen aerdschen prinche toe behorende was. Ende woude my gheuen vele goets erues, haddic willen mijns sceppers lochenen ende of gaen, mer god si ghe\looft, 17vb des en haddic ghenen wille noch lust om gheen goet noch aerdsche haue of om enich dinc, die men my ghelouen mochte.

De weg te Babylonië (Cairo) daar de sultan woont.

Die de eerste keer wil gaan te land tot Babyloni waart daar de sultan gewoonlijk woont om gratie van hem te bevorderen zodat hij vredig en zeker door het land mag rijden en om te gaan tor de berg van Sinaï eer hij gaat te Jeruzalem en dan terugkeren over Jeruzalem zo gaat men door Zada of door het kasteel Daire. En dan is men uit Syrië, maar dan begint men te gaan in de wildernis daar de wegen allen gelijk zijn en die duurt 7 dagreizen, maar altijd vindt men herbergen van dagreis tot dagreis. In de weg van deze wildernis zo vindt men van alles dat nodig is om van te leven, welke wildernis ze noemen in hun spraak Alhyelt en als men uit deze wildernis komt zo begint men te gaan in Egypte. En naar hun spraak noemt men ze in Egypte Canopat en sommige noemen ze Melfin en sommige Torkijn. Men vindt in de eerste een goede stad geheten Balhes, die staat in het einde van het koninkrijk van Aleppo (Arabisch Halab) en vandaar gaat men te Babylonië waart en te Cairo. Te Babylonië is een schone kerk van onze Vrouw daar ze woonde 7 jaar toen ze vlood uit het Joodse land vanwege vrees van koning Herodes. En daar ligt het lichaam van de maagd Sint Barbara en daar woonde ook Jozef nadat dat hij verkocht was van zijn broeders. Daar koning Nabuchadnesar die 3 kinderen in de oven steken liet omdat ze . . . . . . . geheten waren in Hebreeuws Anania, Azaria en Misael, alzo ze die psalm in de psalm noemt die benedictie heet. Maar Nabuchadneser noemde ze anders, Sydrac, Misaac en Abdenago, dat is te zeggen: glorieuze God, eerwaarde God, God boven alle koninkrijken. En al daarom noemde hij ze alzo om dat mirakel dat hij zag, want hij zag God de Zoon gaan met de kinderen in de brandende oven. Daar woont die sultan in zijn calahebt, dat is te weten te Cairo, want daar is gewoonlijk zijn hof of stoel in een schoon kasteel, groot en sterk op een rots. In dit kasteel wonen altijd, als de sultan daar is, 6000 personen of meer om de sultan te dienen en het kasteel te behoeden en die al hun behoefte hebben van het hof van de sultan, nochtans dat hij er niet veel heeft te doen. Dit mag ik wel weten, want ik woonde zelf lange tijd met hem als soldaat in zijn oorlog dat hij had tegen de Leodoms. En had me graag erg hoog laten huwen zoals een aardse prins behoort. En wilde me geven vele goed te erven, had ik de wil mijn schepper te loochenen en afgaan, maar God zij gelooft, dus had ik geen wil, nog lust om geen goed, nog aardse have of om enig ding die men mij beloven mocht.

Vanden soudaen ende anders.

Ende weet dat die soudaen is here van vj. conincriken, die hi mit crachte al heeft ghewonnen. Dat eerste is tconincrike van canopat, tander van egypten, terde van jherusalem ofte iherosolimitam, vanden welken dauid ende salomon coninc waren, tfierde is tconincrike van halappe in tlant van omat, tfijfte is tconincrike van surien, vanden welken damas was die hooft stat Ende dat seste is dat conincrike van arabien, vanden welken coninc was een vanden drien coninghen, die onsen heere offerande gauen, doe hi gheboren was opten dertiendach. 18ra Ende vele ander lande hout hi onder sine macht ende daertoe so is hi caliphes, dat een herde groet dinc is. Soudaen is te segghen in haren spraken coninc ende het plaghen te sijn vijf soudanen, mer nv en esser niet meer dan een, dat is die soudaen van egypten.

Van de sultan en anders.

En weet dat die sultan is heer van 6 koninkrijken die hij met kracht alle heeft gewonnen. Dat eerste is het koninkrijk van Canopat, de andere van Egypte, de derde van Jeruzalem of iherosolimitam, waarvan David en Salomon koning waren, het vierde is het koninkrijk van Halappe in het land van Omat, de vijfde is het koninkrijk van Syrië waarvan Damascus is de hoofdstad. En de zesde is dat koninkrijk van Arabië waarvan koning was een van de drie koningen die onze Heer offers gaven toen hij geboren was op de dertiende dag. En veel andere landen houdt hij onder zijn macht en daartoe zo is hij kalief, dat een erg groot ding is. Sultan is te zeggen in hun spraak koning en er plegen vijf sultans te zijn, maar nu is er niet meer dan een, dat is de sultan van Egypte.

Vanden eersten soudaen ende anders.

Die eerste soudaen was gheheten zaracon, die was gheboren van meden ende was saladijns vader, die vinc ende doodde den caliphe van egypten ende wort daer of soudaen mit foertsen. Daerna was soudaen saladijn, jn wies tiden rikaert die coninc van ynghelant jn dien lande was met vele ander heren van kerstenhede, die hoedden den pas vanden rootsen, so dat saladijn niet lijden en mochte. Na saladijn regierde sijn sone roladijns ende daerna sijn neue ende na hem die comain, die eyghen waren in 18rb egypten, deden hare macht daer toe ende coren onder hem enen soudaen, de welke hem dede heten melechsala. Jn dien tiden quam in dit lant die coninc van vrancrike sente lodewijc, die street met hem ende wart gheuanghen. Ende daerna so wort die soudaen van sijns selues eyghenen lieden versleghen. Ende daerna coren si enen anderen soudaen, die trupius hiet, die teliuereerde sinte lodewijc mids rantsoene van scattinghen Daerna een ander vanden comainen, die hiet cathas, doodde torqueman omme selue soudaen te sijn, als hij ooc was ende hi dede hem heten melichsemes. Ende daerna een ander vanden comainen, die hiet tendechlam, die doodde ooc melchemes omme te hebbene die heerscappie ende dede hem heten melechdan. 18va Binnen sinen tiden quam die goede edewaert coninc van ynghelant in surien ende dede den sarrasinen groten scade. Ende daerna wart dese soudaen in die stat van damas vergheuen ende zijn zone waende na hem regieren, om dat hi recht oor was ende dede hem heten melechsahic, mer een ander, die machtigher was dan hi, die hiet elphi, iaechdene vten lande ende maechte hem seluen soudaen. Dese soudaen wan die stat van tripole ende verderfde vele kerstene jnt jaer ons heren m ijc. ende lxxix. Daer na so wart hi vergheuen van enen anderen die soudeen woude sijn, mer die wart staphants ghedoodt. Ende daer na wart ghecoren soudaen te sijn elphius zone, die hem dede heten melecasseras ende die wan die stat van akon. Ende hij verdreef alle die kerstene ende 18vb hi wort namaels ooc vergheuen. Ende daerna wort sijn broeder ghemaect soudaen ende wart gheheten melechnasus. Doe quam een ander machtich man, die hiete gintelbaga ende die vinc melechnasus ende leidene in den casteel van montroiaul ende wart selue soudaen met fortsen ende dede hem heeten melech cadeb ende hi was van tartarien. Mer daer na jaechdene die comaine vten lande ende maecten enen van hem lieden soudaen, die hiet lachin, mar hi dede hem heten als hi soudaen was melechmauser, die welke speelde op enen tijt scaec ende sijn zwaert lach bij hem ende die ridder, die met hem speelde, wert al spelende opten soudaen erre ende met sijns selues swaerde, dat bij hem lach, soe doodde hine. 19ra Daer na waren si in groten discoerde om te maken een soudaen, mar int eynde worden si van accorde ende macten melechnasar soudaen, die gintelboga hadde doen legghen in gheuanghenissen opten casteel vanden berghe royaul Dese regneerde langhe tijt ende regierde hem wijslike, soe dat sijn ouste sone na hem wort soudaen ghecoren ende was gheheten melechmadar, die doodde sijn broeder heymelijc om te hebbene sine heerscapie ende dede hem heten melechmaduron ende was soudaen, doe jc van daen schiet.

Van de eerste sultan en anders.

De eerste sultan was geheten Zaracon, die was geboren van Medië en was Saladin ‘s vader, die ving en doodde de kalief van Egypte en werd daarvan sultan met forten. Daarna was sultan Saladin in wiens tijden Rikaert, de koning van Engeland, in die landen was met vele andere heren van het christenrijk die behoedden de pas van de rotsen zodat Saladin het niet begaan mocht. Na Saladin regeerde zijn zoon Roladijns en daarna zijn neef en na hem de Comain, die eigen waren in Egypte deden hun macht daartoe en kozen onder hen een sultan die zich liet heten Melechsala. In die tijden kwam in dit land de koning van Frankrijk, Sint Lodewijk, die streed met hem en werd gevangen. En daarna zo werd de sultan van zijn eigen lieden verslagen. En daarna kozen ze een andere sultan die Trupius heette die zadelde Sint Lodewijk op met rantsoenen van schattingen. Daarna een andere van de Comainen die heette Cathas, doodde Torqueman om zelf sultan te zijn, zoals hij ook was en hij liet hem Melichsemes noemen. En daarna een andere van de Comainen die heette Tendechlam, die doodde ook Melichsemes om de heerschappij te hebben en liet zich Melechdan noemen. Binnen zijn tijden kwam die goede Eduard, koning van Engeland, in Syrië en deed de Saracenen grote schade. En daarna werd deze sultan in de stad Damascus vergeven en zijn zoon waande na hem te regeren omdat hij recht voor was en liet hem Melechsahic noemen, maar een andere die machtiger was dan hij en die heette Elphi joeg hem uit het land en maakte zichzelf sultan. Deze sultan won de stad Tripoli en verdierf veel christenen in het jaar ons Heren 1279. Daarna zo werd hij vergeven van een andere die sultan wilde zijn, maar die werd gelijk gedood. En daarna werd gekozen om sultan te zijn Elphi ‘s zoon die zich liet noemen Melecasseras en die won de stad van Akon. En hij verdreef alle christenen en hij werd later ook vergeven. En daarna werd zijn broeder gemaakt sultan en werd Melechnasus genoemd. Toen kwam een andere machtig man die heette Gintelbaga en die ving Melechnasus en legde hem in het kasteel van de berg Royaul en werd zelf sultan met forten en liet zich Melech Cadeb noemen en hij was van Tartarije. Maar daarna joegen die van Comaine hem uit het land en maakten een van hun eigen lieden sultan en die heette Lachin, maar hij liet zich noemen toen hij sultan was Melechmauser, die speelde op een tijd schaak en zijn zwaard lag bij hem en de ridder die met hem speelde werd al spelend op de sultan kwaad en met zijn eigen zwaard dat bij hem lag zo doodde hij hem. Daarna waren ze in grote wanorde om te maken een sultan, maar tenslotte komen ze overeen en maakten Melechnasus sultan die Gintelbaga had laten leggen in gevangenis op het kasteel van de berg Royaul. Deze regeerde lange tijd en regeerde wijs zodat zijn oudste zoon na hem tot sultan werd gekozen en werd Melechmadar genoemd, die doodde heimelijk zijn broeder om zijn heerschappij te hebben en liet zich noemen Melechmaduron en was sultan toen ik er vandaan scheidde.

Noch vanden soudaen.

Ghi sult weten, dat die soudaen mach wel bringhen wt egypten meer dan xxm. man van wapenen vanden ghenen allene, die sijn goet doen hebben ende van surien ende van turkien ende vanden andren landen meer dan lm. man sonder 19rb die ghemeinte vanden lande, die zonder ghetal is. Want dese hebben altoos sijn goet doen ende sijn altoos tot hem ghehouden als sine diennaren ende sine mesniede sonder die ammirale diese regeren. Ende een yghelijc ridder heuet tot sinen wedde ende tot sinen soude wel vjm. florine des jaers, mer daer op moet elc ridder houden iij. paerde ende enen kemel Ende die ammirale sijn gheseten in die steden ende int lant, die dat volc te beleyden hebben onder hem, die een heefter iiijc, die ander vc. deen meer dander min ende al soe vele wedden ofte goet doen heuet een ammirale allene, als alle die ander die onder hem sijn te gader. Ende daer omme, als die soudaen enighen vromen ridder 19va vorderen wilt, hi maecten ammirale. Mar alst dier tijt is, so sijn die ridders, die opt sout dienen, herde arm, so dat si moeten die wile hare paerde ende haer wapene vercopen van node.

Nog van de sultan.

Ge zal weten dat de sultan mag wel brengen uit Egypte meer dan 20 000 man van wapenen van diegenen alleen die zijn goed van doen hebben en van Syri en van Turkije en van de andere landen meer dan 50 000 man, uitgezonderd het volk van de landen die zonder getal is. Want deze hebben altijd zijn goed van doen en zijn altijd tot hem gehouden als zijn dienaren en zijn manschappen uitgezonderd de admiraal die ze regeert. En elke ridder heeft tot zijn wedde en tot zijn soldij wel 6000 florijnen per jaar, maar daarop moet elke ridder houden 3 paarden en een kameel. En de admiralen zijn gezeten in die steden en in het land die dat volk te leiden hebben onder hen, de ene heeft er 400, de andere 500, de ene meer en de andere minder en alzo veel wedden of goed doen heeft een admiraal alleen als alle anderen die onder hem zijn tezamen. En daarom als de sultan enige dappere ridder bevorderen wil, hij maakt hem admiraal. Maar als het dure tijd is dan zijn die ridders die op het zout dienen erg arm zodat ze in die tijd hun paarden en hun wapens moeten verkopen van nood.

Vandes soudaens wyuen.

Die soudaen heeft iiij ghetrouwede wiue, ene kerstene ende iij sarrasijnsche, vanden welken die ene woont tote jherusalem, die ander tote damas ende die derde tot ascaloene. Si moghen hem wel verwanderen, op dat si willen, in anderen steden ende als hi wil vaert hise visenteren. Ende hi heeft also vele vriendinnen, als hi wil, want hi doet voor hem comen die scoonste ende die edelste van sinen lande ende doetse hoeden herde eerlijc ende als hi een hebben wil met hem te slapene, soe doet hise alle voor hem 19vb comen ende welc hem best behaecht, die gheeft hi een vingherlinc oft werpet in haer scoet ende staphants leedtmense baden ende men palleertse ende cleetse harde rijckelijc. Ende aldus soe doet hi also dicwille alst hem lust ende des nachts so lijdt mense in sijn camer. En gheen vreemt bode en coomt voor hem, hi en si ghecleet mit gulden lakenen ofte mit lakenen van tarterien ofte met cammecate jn deser seluer manieren dat die sarrasine ghecleet sijn. Ende also saen alsmen siet eerstwerf, ist ten venstren of elder waert, so moet men hem teraerden nighen ende die aerde cussen. Want dat is dien zede der gheenre die hem eere doen die 20ra jeghen hem spreken willen. Ende also langhe als enighe vreemt man of bode jeghen hem spreect, sijn volc staet omtrent hem met blote zwaerden ende met anderen wapenen op ghehoudender armen ende wt gherect om op hem te slane, ist dat hi yet zeghet, dat den soudaen niet en ghenoeghet. Ende niement en coomt voor den soudaen, die hem yet bidt, op dat sine bede weselijc is ende niet jeghen sine wit, hine gheeft hem al dat hi hem biddende is. Ende alsoe doen oec die ander princhen in dien lande, want si segghen, dat niement en soude comen voor enighen goeden prinche, hi en soude daer of verbeetert sijn ende te bat hebben ende soude blideliker van hem sceden dan hi was, doe hi voor hem quam.

Van de sultans wijven.

De sultan heeft 4 getrouwde wijven, een christelijke en 3 Saraceense waarvan de ene woont te Jeruzalem, de andere te Damascus en de derde te Ascalon. Ze mogen zich wel verplaatsen, als ze dat willen, in andere plaatsen en als hij wil gaat hij ze bezoeken. En hij heeft alzo vele vriendinnen als hij wil, want hij laat voor hem komen de schoonste en de edelste van zijn land en laat ze behoeden erg eerlijk en als hij er een hebben wil om met hem te slapen zo laat hij ze alle voor hem komen en welke hem het beste behaagt die geeft hij een ring of werpt het in haar schoot en gelijk laat men haar baden en men maakt haar toilet en kleedt haar erg rijk. En aldus zo doet hij alzo dikwijls als het hem lust en Գ nachts zo brengt men haar in zijn kamer. En geen vreemde bode komt voor hem, hij is gekleed met gulden laken of met laken van Tartarije of met cammecate in dezelfde manieren zoals de Saracenen gekleed zijn. En alzo samen als men hem de eerste keer ziet, is het te venster of elders waart, zo moet men zich ter aarden nijgen en de aarde kussen. Want dat is de zede van diegene die hem die eer doen die tegen hem spreken wil. En alzo lang als enige vreemde man of bode tegen hem spreekt staat zijn volk omtrent hem met blote zwaarden en met andere wapens en opgehouden armen en uitgerekt om op hem te slaan is het dat hij iets zegt dat de sultan niet genoegt. En niemand komt voor de sultan die hem iets bidt, als zijne bede wezenlijk is en niet tegen zijn wet, hij geeft hem alles dat hij hem bidt. En alzo doen ook die ander prinsen in dat land, want ze zeggen dat niemand voor enige goede prins zou komen, hij zou daarvan verbeterd zijn en het beter hebben en zou blijer van hem scheiden dan hij was toen hij voor hem kwam.

Noch van babilonyen ende van egipten.

Nv weet dat babylonie, daer jc of spreke, daer die soudaen woont, 20rb neuen cayr dat en is niet die grote babylonie, daer alle die talen vonden waren mids miracule van gode, doemen dye groten toorn van babylonien hadde begonnen te maken, daer of die muren waren emmertoe hoghe lxiiij stadien. Dese babilonie is in die wildernisse van arabien opten wech, daer men gaet ten conincrike waert van caldeen, mer het is langhe tijt leden, dat men den toorne niet en dar ghenaken, want hi is al ghedestrueert ende daer in sijn vele draken ende serpenten ende ooc veel gheuenynder beesten daer omtrent. Desen toorne metter stat hadde wel xxv milen lanc muers ommegaende, alsoe die lude van dien lande segghen. Ende al ist datmen hyet die toorne van babylonie, nochtan hadde hi binnen menighe wel 20va gheordinerde woninghe grote ende breede. Ende desen torne besloech vele lants int ommegaen, want hi hielt wel x milen in sijn viercant. Desen toorne maecte die coninc nemborc, die coninc was van dien lande ende was die eerste coninc vander werlt. Dese coninc dede maken een beelde na sinen vader ende bedwanc alle sijn ondersaten dat beelde te aenbeden. Ende also dede ooc ninus van sinen vader. Ende doe begonstent ooc ander heren te doen; also begonsten die afgoden in die werelt te comen. Desen torne ende dese stat van babylonie was herde wel gheleghen in een scoen lant ende plein, datmen heet tplein van semar. Die mueren van deser stat waren ijc. cupidus hoghe ende l. dicke. Ende eufrate die riuiere 20vb vanden paradise liep doer die stat, mer thirus die coninc van persen nam haer die riuiere ende destrueerde met allen desen stat ende desen torne, want hi deelde die riuiere in iiijc. ende lx cleinre riuieren, om dat hi ghesworen hadde, dat hi die riuiere so soude meesteren, datter een wijf wel ouer soude liden sonder haer te ontcleden, daer omme dat hi in dese riuiere hadde verloren menighen ridder, die ouer dese riuiere waende te paerde liden met zwemmen. Ende van babilonien, daer die soudaen woont, totte grote babilonien recht gaende ten oosten waert ende ten septentrionen, dats ten zudene waert, sijn bina wel xl. dachvaerde, van welken weghe dat meeste deel is al wildernisse. Ende dese grote 21ra babilone en is niet onder die heerscapie des soudaens, mer onder den keyser van persen, mer hi houdtet vanden groten can, die here is van cathay. Die grote can is die meeste keyser ende die ouerste van alden lande van ouer zee. Hij is here vanden eylande van cahay ende van menighen anderen eylanden ende van enen deel van yndien ende sijn lant paelt an pape jans lant. Hi houdt onder hem so vele lants, dat hi niet en weet waert eyndt. Ende hi is meerre ende machtigher sonder ghelike dan die soudaen. Ende van sinen state ende sijnre macht sal jc hier namaels segghen, alsic scriuen sal van jndien.

Nog van Babylonië en van Egypte.

Nu weet dat Babylonië, daar ik van spreek daar de sultan woont neven Cairo, dat is niet dat grote Babylonië daar alle talen gevonden waren met mirakels van God toen men de grote toren van Babylonië was begonnen te maken waarvan de muren waren immer toe hoog 7400m. Deze Babylonië is in de wildernis van Arabië op de weg daar men gaat naar het koninkrijk van Chaldea, maar het is lange tijd geleden dat men de toren niet durft te genaken want hij is geheel vernield en daarin zijn veel draken en serpenten en ook veel venijnige beesten daar omtrent. Deze toren met de stad had wel 25 mijlen lange muren omgaand, alzo de luiden van dat land zeggen. En al is het dat men het de toren van Babylonië noemt, nochtans had hij binnen menige goed geordende woningen, groot en breed. En deze toren besloeg veel land in het omgaan want hij hield wel 10 mijlen in zijn vierkant. Deze toren maakte koning Nemborc die koning was van dat land en was de eerste koning van de wereld. Deze koning liet maken een beeld naar zijn vader en dwong al zijn onderzaten dat beeld te aanbidden. En alzo deed ook Ninus van zijn vader. En toen begonnen ook ander heren het te doen; alzo begonnen de afgoden in de wereld te komen. Deze toren en deze stad van Babylon was erg goed gelegen in een schoon land en plein dat men noemt het plein van Semar. De muren van deze stad waren 90m hoog en 22,5m dik. En Eufraat, de rivier van het paradijs, liep dor die stad, maar Thirus, de koning van Perzië, benam haar de rivier en vernielde geheel deze stad en deze toren want hij verdeelde die rivier in 400 en 40 kleinere rivieren omdat hij gezworen had dat hij die rivier zo zou overmeesteren dat er een wijf wel over zou gaan zonder zich te ontkleden, daarom omdat hij in deze rivier menige ridder had verloren die over deze rivier waande te paard gaan met zwemmen. En van Babylonië, daar de sultan woont, tot het grote Babylonië recht gaande ten oostwaarts en te septentrional, (noordelijk) dat is ten zuidwaarts, zijn bijna wel 40 dagreizen, van welke weg dat meeste deel is geheel wildernis. En deze grote Babylon is niet onder de heerschappij van de sultan, maar onder de keizer van Perzië, maar hij houdt het van de grote kan die heer is van Cathay. (N. China) Die grote kan is de grootste keizer en de hoogste van alle landen van over zee. Hij is heer van het eiland van Cathay en van menige andere eilanden en van een deel van India en zijn land paalt aan priester Jan ‘s land. Hij houdt onder hem zoveel land zodat hij niet weet waar het eindigt. En hij is groter en machtiger zonder gelijke dan de sultan. En van zijn staat en zijn macht zal ik hier later zeggen als ik schrijven zal van Indien.

Vander stat meth daer mamet begrauen leyt.

Die stat van mech, die die sarrasinen hieten jatrib, daer mahomet leyt, is ooc in die grote wildernisse van 21rb arabien. Daer leyt mahomet herde eersamlijc in enen tempel, die die payene heeten musket. Ende vander cleynre babylonien, daer die soudaen woont, tote deser stat van mech sijn twee ende xxx dachuaerde. Ende ghi sult weten, dat dit conincrike van arabien is herde groot, mer daer is alte vele wildernissen, so datmen in dese wildernisse niet en mach wonen mids grote ghebreke van watre. Want het is zauel lant ende droghe ende en is niet vruchtbarich, om dat daer gheen verscheit en is ende daer omme is daer so vele wildernisse. Want waren daer riuieren ofte fonteynen ende dat aertrike daer goet waer, alst anders waer is, daer soude also vele volcs 21va sijn alst elwaer is. Want daer tlant woonlic is, daer ist al vol lieden ghegoten. Arabien beghint ant eynde vanden conincrike van caldeen ende duert totten lesten eynde van affrike ende het paelt ant dander zide ant tlant van ydumie ten ende waert van botron. Ende baldach is die meeste stat vanden lande van caldeen ende vanden conincrike. Ende tartagie is die meeste stat van affrike, die welke dide maecte, die eneas wijf was, die van troyhen was here. Ende daer na was hi coninc van ytalien. Mesopotamien es een conincrike dat groot is ende is bi desere wildernissen ende in dit lant is die stat van aram, daer 21vb abrahams vader woonde, van welker stat abraham wt schiet bi den ghebode des ynghels. Van deser stat van aram was effrem, die een groot lerare was ende meester van thologien was. Ende van daer was ooc theophilus, die onse vrouwe vanden viant behoede ende genas. Ende mesopotamen duert vander riuieren van eufraten totter riuieren van tygris ende leit tusschen dese twee riuieren. Ende ouer die riuiere is tlant van caldeen, dat harde groot is. Jn dit conincrike voorseit te baldach plach te wonen caliphes, die plach te sijn alse keyser van arabien ende paus, here van der tijtijcheit ende vander gheestelicheit ende was nacomere mahomets ende van sinen ghe\slachte. 22ra Dese stat van baldach plach gheheten te sine sutich. Dese stat maecte die coninc nabugodonosor ende daer woonde in sinte daniel die prophete, daer hi menich godlic visioen sach ende hi maecte daer exposicien vanden dromen.

Van de stad Mekka daar Mohammed begraven ligt.

De stad van Mekka die de Saracenen Jatrib noemen daar Mohammed ligt is ook in die grote wildernis van Arabië. Daar ligt Mohammed erg eerzaam in een tempel die de Payene moskee noemen. En van het kleine Babylonië, daar de sultan woont, tot deze stad van Mekka zijn 2 en 30 dagreizen. En ge zal weten dat dit koninkrijk van Arabië is erg groot, maar daar is al te veel wildernis zodat men in deze wildernis niet mag wonen vanwege groot gebrek van water. Want het is zavel land en droog en is niet vruchtbaar omdat daar geen versheid is en daarom is daar zoveel wildernis. Want waren daar rivieren of fonteinen en dat aardrijk daar goed was zoals het elders is, daar zou alzo veel volk zijn zoals het elders is. Want daar het land bewoonbaar is daar is het geheel vol lieden gegoten. Arabië begint aan het einde van het koninkrijk van Chaldea en duurt tot het laatste eind van Afrika en het paalt aan de andere zijde aan het land van Ydumie ten einde waart van Botron. En Bagdad is de grootste stad van het land van Chaldea en van het koninkrijk. En Carthago is de grootste stad van Afrika en die het maakte was Aeneas wijf die van Troje was heer. En daarna was hij koning van Italië. Mesopotamië is een koninkrijk dat groot is en is bij deze wildernissen en in dit land is de stad van Aram daar Abrahams vader woonde van welke stad Abraham uitging bij het gebod van de engel. Van deze stad Aram was Effrem, die een groot leraar was en meester van theologie was. En vandaar was ook Theophilus die onze vrouw van de vijand behoede en genas. En Mesopotamië duurt van de rivier Eufraat tot de rivier Tigris en ligt tussen deze twee rivieren. En over die rivier is het land van Chaldea dat erg groot is. In dit koninkrijk, voorgezegd te Bagdad, plag te wonen Caliphes, die plag te zijn als keizer van Arabië en paus, heer van de tijdelijkheid en van de geestelijkheid en was opvolger van Mohammed en van zijn geslacht. Deze stad van Bagdad plag geheten te zijn Sutich. Deze stad maakte koning Nabuchadneser en daarin woonde Sint Daniël, de profeet, daar hij menig goddelijk visioen zag en hij maakte daar verklaring van de dromen.

Vanden drie caliphes ende anders.

Bi tiden die leden sijn plaghen te sijn iij caliphes: die caliphes van arabien ende van caldeen hi woonde te baldach voirseit, die caliphes van egypten woonde te cayr bi babilonien, daer nv die soudaen woont, ende die caliphes van barbarien ende van affrike woonde te mayroche op die zee van spaengen. Mer nv en is gheen caliphes noch en heuet gheweest van dier tijt, dat saladijn soudaen was, want die soudaen heet hem seluen caliphes ende also hebben die caliphes haer namen verloren. 22rb Nv weet dat die mindere babylonie ende cayr, daer die soudaen woont, sijn herde scone ende grote steden ende deen herde na bi dandere. Babilonie leidt op die riuiere van gyon, diemen anders heet nil, die coomt vuten aertschen paradyse. Dese riuiere nil beghint alle jaer te wassene, als die sonne is in een vanden xij tekenen, datmen heet cancher, ende wast also langhe als die zonne in dit teken van cancro is ofte int teken van leone ende wast in sulker manieren, dat si sulken tijt so groot is, dat si wel xx milen diep is ofte meer. Ende dan doet si herde grote scade aen alrehande goet, dat op die aerde staet. Want men mach tlant niet winnen om die grote verscheit ende daer omme ist daer dier tijt 22va jnt lant, alsi aldus wast, mar selden ist daer dier tijt van droochden. Ende alse die sonne gaet in virgine, dan beghint dese riuiere tontwassen ende te minderen een luttel te male, so dat als die sonne is ghegaen int teekene van libra, dan is dese riuiere soe ghemindert, dat si loopt binnen haren boorden. Dese riuiere comt lopende vten aerdschen paradise rechte door die wildernisse van indien. Ende dan so loopsi onder die aerde herde verre door menich lant ende ten lesten comt si wt ghescoten van onder enen groten berch, die men heet aloch, die staet tusschen jndien ende ethyopien also verre van den beghinne van ethyopien, alsmen dachuaer\den 22vb gaen mochte in v. maenden, ende gaet al omme ende omme ethyopien ende morianen ende rechte neder ter linghden neuen egypten toter stat van alexandrien ende toten eynde van egypten ende daer so valt si in die zee. Omtrent den oeuer van deser riuieren sijn vele odeuaern, diemen daer heet ybes. Egypten is een lant lanc ende niet te breet, want het en mach niet widen ter wildernissen waert omme tghebrec van den water, dat daer is op dene zide. Ende het strect hem ter eenre ziden neuen dese riuiere van nil, op dander zide ende also verre als dese riuiere hem dienen mach met watere ofte anders waer mit ende also verre als si wt breken mach ende haer breyden door tlant, 23ra also breet is tlant. Want in dit lant en reghentet niet of luttel. Noch dit lant en heeft gheen water, het en comt van deser riuieren. Ende om dat in dit lant niet en reghent ende die hemel daer altoes puer ende claer is, daer omme so sijn daer vele goede meesters van astronomien, want si en hebben en ghene wolken die hem yet moghen letten.

Van de drie kaliefen en anders.

Bij tijden die geleden zijn plegen te zijn 3 kaliefen: de kalief van Arabië en van Chaldea, hij woonde te Bagdad voorgezegd, de kalief van Egypte woonde te Cairo bij Babylonië daar nu de sultan woont, en de kalief van Barbarije en van Afrika woonde te Marokko aan de Spaanse Zee. Maar nu is er geen kalief nog is geweest van die tijd dat Saladijn sultan was, want de sultan noemt zichzelf kalief en alzo hebben die kaliefen hun naam verloren. Nu weet dat dit kleinere Babylonië en Cairo, daar de sultan woont, zijn erg schone en grote steden en de ene erg dicht bij de andere. Babylonië ligt aan de rivier van Gyon die men anders noemt Nijl, die komt uit het aardse paradijs. Deze rivier Nijl begint elk jaar te wassen als de zon is in een van de 7 tekens dat men kreeft noemt en wast alzo lang als de zon in dit teken van kreeft is of in het teken van leeuw en wast in zo ‘n manier dat ze sommige tijd zo groot is dat ze wel 20 mijlen diep is of meer. En dan doet ze erg grote schade aan allerhande goed dat op de aarde staat. Want men mag het land niet winnen om die grote vochtigheid en daarom is het daar dure tijd in het land als ze aldus wast, maar zelden is het daar dure tijd van droogte. En als de zon in maagd gaat dan begint deze rivier te dalen en te verminderen een luttel per keer zodat als de zon in het teken van weegschaal is gegaan dan is deze rivier zo verminderd zodat ze loopt binnen haar boorden. Deze rivier komt lopen uit het aardse paradijs recht door de wildernis van Indien. En dan zo loopt ze onder de aarde erg ver door menig land en tenslotte komt ze uitgeschoten van onder een grote berg die men heet Aloch, die staat tussen Indien en Ethiopië alzo ver van het begin van Ethiopië als men dagreizen gaan mocht in 5 maanden en gaat alom en om Ethiopië en Morianen en recht neer ter lengte neven Egypte tot de stad Alexandrië en tot het einde van Egypte en daar zo valt ze in de zee. Omtrent de oever van deze rivier zijn vele ooievaars die men daar Ibis noemt. Egypte is een lang land en niet te breed, want het mag niet wijder worden ter wildernis waart om het gebrek van het water dat daar is aan de ene zijde. En het strekt zich aan de ene zijde neven deze rivier van Nijl en aan de andere zijde en alzo ver als deze rivier hen dienen mag met water of anders waarmee en alzo ver als ze uitbreken mag en zich uitbreiden door het land, alzo breed is het land. Want in dit land regent het niet of luttel. Nog dit land heeft geen water, het komt van deze rivier. En omdat het in dit land niet regent en de hemel daar altijd puur en helder is, daarom zo zijn daar vele goede meesters van astronomie want ze hebben geen wolken die hen iets mogen beletten.

Vander stat ran cayr daer dyc balsam wast.

Die stat van cayr, daer die soudaen meest woont, is meerre dan babyloninen, die daer bi staet ende is gheleghen bouen babylonien ten wildernisse waert een luttel bouen der riuieren van nil voirseit. Het sijn twee egypten, die hoghe, die te ethyopien waert staet, ende die mindere, die in arabien is. Ende in egypten so is tlant van ramasse ende tlant van yessem. Egypten is een sterc lant ende daer sijn vele qua\de 23rb hauenen omme die grote rootsen, die daer in die zee sijn, die quaet te lidene sijn. Jn egypten ten oosten waert is die rode zee, die duert totter stat van cascon. Ende ten westen waert is tlant van libien. dat een herde droghe lant is ende ondrachtich, want het is daer herde heet, ende dat lant is gheheten such. Ende ten zuden waert is tlant van ethyopien. Ende noorden waert is een wildernisse, die duert tote syrien. Ende aldus is tlant sterc op allen ziden. Tlant van egypten is wel xv dachuaerde lanc ende ooc tweewerven meer wildernissen ende en is mar drie dachvarden breet. Ende tusschen egypten ende nubien sijn wel xij dachvaerden wildernissen. 23va Ende die liede van nubien sijn kerstene, mer si sijn also swert als enighe haghebesye om die grote hitte vander sonnen, die in dat lant is. Jn egipten sijn v prouincien, die eerste heet men sahic, dander demefre, die derde resich, die in een eylant staet vander riuieren van nil, die vierde alexandre, die vijfte tlant van damietten. Damietten plach te sijn een harde sterc lant ende stat, mer si heeft twee werue ghewonnen gheweest vanden kerstenen. Ende daer omme so worpen die sarrasinen namaels die muren vander stat ter neder ende alle die stercheden, die daer in waren ende maecten een ander stat vorder vander zee, die si heeten die nuwe damietten, so dat niement en woont in die oude damiette. Daer is een 23vb vanden hauenen van egypten, dander is te alexanderien, dat een starke stat is, mer si en hebben en gheen goet drinc water, het en come vanden conduten vander riuieren van nil, die binnen haren cisternen sijn. Ende die hem name twater vanden conduten voirseit, si en souden niet moghen duren. In egipten sijn luttel stercten ende fortressen ofte castele om dat tlant van hem seluen sterc is.

Van de stad Cairo daar de balsem groeit.

Die stad Cairo, daar de sultan het meeste woont, is groter dan Babylonië die daarbij staat en is gelegen boven Babylonië te wildernis waart en een luttel boven de rivier Nijl, voor gezegd. Er zijn twee Egyptes, de hoge die te Ethiopië waart staat en de kleinere die in Arabië is. En in Egypte zo is het land van Ramasse en het land van Jemen. Egypte is een sterk land en daar zijn vele slechte havens vanwege de grote rotsen die daar in de zee zijn die kwaad te begaan zijn. In Egypte ten oosten waart is de Rode Zee, die duurt tot de stad van Cascon. En ten westen waart is het land van Libië dat een erg droog land is en niet vruchtbaar want het is daar erg heet en dat land is geheten Such. En ten zuiden waart is het land van Ethiopië. En noordwaarts is een wildernis die duurt tot Syrië. En aldus is het land sterk aan alle zijden. Het land van Egypte is wel 15 dagreizen lang en ook tweemaal meer wildernis en is maar drie dagreizen breed. En tussen Egypte en Nubië zijn wel 12 dagreizen wildernis. En de lieden van Nubië zijn christelijk, maar ze zijn alzo zwart als enige haagbes vanwege de grote hitte van de zon die in dat land is. In Egypte zijn 5 provincies, de eerste noemt men Sahic, de andere Demefre, de derde Resich die in een eiland staat van de rivier Nijl, de vierde Alexandrië, het vijfde het land van Damietta. Damietta plag te zijn een erg sterk land en stad, maar ze is tweemaal overwonnen geweest van de christenen. En daarom zo wierpen de Saracenen later de muren van de stad neer en alle sterktes die daarin waren en maakten een andere stad verder van de zee die ze de nieuwe Damiate noemen zodat niemand woont in dat oude Damiate. Daar is een van de havens van Egypte, de ander is te Alexandrië dat een sterke stad is, maar ze hebben geen goed drinkwater, het komt van de leidingen van de rivier Nijl die binnen haar reservoirs zijn. En die het water van de leidingen namen, voorgezegd, ze zouden het niet mogen verduren. In Egypte zijn luttel sterkten en forten of kastelen omdat het land van zichzelf sterk is.

Van sinte anthonys.

In tiden die leden sijn een heylich clusenaer ofte heremite ontmoette in dese wildernisse van egipten eens een monsterum, dats te segghene een creature onghefigureert. Dit monstrum was als een mensche, mer het hadde ij herde grote snidende hoorne in sijn voorhooft; het hadde den lichame totten nauel toe als een mensche ende vanden nauel toe nederwaert 24ra als een gheet. Ende dese heylighe man vraghede hem in dien name gods, wie hi ware. Ende dat monstrum antwoorde hem ende seyde: jc ben een sterflike creature, alsulc als my god ende die nature hebben ghemaect. Dit monstrum woonde in dese wildernisse ende beiaghede daer sine leuinghe ende sinen nootdorft. Ende het bat ooc desen heylighen man, dat hi gode woude bidden voor hem, die omme te behoudene dat menschelijc gheslacht te daelde vanden hemele ende wort gheboren van eenre maghet ende passie ende dien doot leet, ghelijc als wi weten ende mids welken wi sijn ende leuen. Ende noch is dat hooft vanden monstrum metten hoornen te alexandrien om des wonders wille. Ende in egypten is een stat van 24rb eliople, dats te segghene die stat vander sonnen. Jn dese stat is een temple vanden maecsele des tempels van Jherusalem, mer dies ghebreect herde vele, dat si niet al ghelijc en sijn. Die priestre van desen temple heeft in ghescrifte die date of die gheboorte eens voghels, die heet fenix, diere mer een en is in al die werelt. Dese voghel leeft wel vc jaer ende ten ende van al desen jaren coomt die voghel in desen tempel, als hi op andren tiden dicwil doot. Ende die priester neemt leuende sulphur ende ander dinc, dat lichtelijc bernt ende leghet opten outhaer van desen temple ende doctet bernen ende dan so coomt die voghel in dat vier gheuloghen 24va ende verbrant hem seluen tot puere asschen. Ende op den eersten dach daer na vintmen optien seluen outaer vander seluer asschen, dat si een ey is worden. Des ander daghes daer na so vintmen enen volmaecten voghel ende des derden daghes daer na so vliecht hi sijnre vaerden. Ende also en blijft altoos meer een dier voghele. Ende sekerlike dats groot mirakel van gode ende men mach desen voghel gode wel gheliken, om dat mer een god en is ende dat hi hem hadde gheoffert inden outaer des crucen ende daer steruen woude ende des derden daghes op stont van der doot. Desen voghel sietmen dicwil vlieghen in dat lant van egypten ende ooc in arabien. 24vb Ende hi en is ooc niet vele meerre dan een aerne ende heeft een crone op sijn hooft meerre dan cen paeu doet ende den hals heeft hi ghelu ghelic die wedewal is gheuerwet herde scone blijkende ende den rugghe violettachtich ende die vloghele van purpuren varwen. Ende hi heeft den stert dwers ghestrijpt van ghelu ende van roder varwen ende hi is alte scoen te sien in die sonne, want dan blict hi alte heerlijc ende chierlijc. Jtem jn egypten sijn boomgaerde met bomen, die draghen vij werf tsiaers. Ende inder aerden so vintmen daer scoonre esmurauden ghenoech, dat sijn dierbaer ghe\steynten 40 ende daer omme sijn si daer 25ra goeden coop. Jtem alst inden somer in egypten eens weruen reghent, dan ist tlant al vol muse. Jtem jn die stat van cahir men vercoopt daer die manne ende die wiue, die van anderen wet sijn, dan si sijn, alsoe men hier die beesten doet. Ende men leydtse daer ooc also ter marct. Ende in die stat is ooc een ghemeen huus, dat al vol cleenre ouene staet. Ende daer bringhen die wiue vander stat eyere van hennen, van gansen ende enden ende legghense in dese cleyne ouenkine. Ende die ghene, die dit huus hoeden, broedense metter hittene van paerts mische zonder enighen voghel daer toe te doene. Ende ten eynde van iij weken of van eenre maent so comen weder die wiue ende nemen weder haer kyexkine ende 25rb draghense wech ende voedense so dat al tlant vol is van sulken gheuoghelte. Ende dit doen si wel winters ende somers. Jn dit lant van egypten ende elder ooc daer omtrent vintmen langhe appele inden sasune, diemen heet appele van den paradyse ende sijn herde goet van smake ende alsmen dese appele ontwee snidet dwers ofte lanc, al toots vintmen in midden een figure van enen cruce, mer si verrotten binnen vij daghen. Ende daer omme en machmen van desen frute in anderen lande niet draghen. Dese appele sijn harde soete ende men vinter wel c. tenen troppe op die bome ende si hebben grote bladeren ende wel enen cubitus lanc ende enen voet breet. Ende daer sijn25va ooc die adams appel heten ende die hebben ene bete op deen zide. Ende daer wassen ooc vighen, die gheen blader en hebben ende wassen op die telghere, mer die vighen heten si in dat lant pharaon. Jtem neuen cahir buten der stat is een velt daer die balseme wast. Ende hi wast op cleine boomkine, die mer so hoghe en sijn, dat si slaen enen man tot sijn middele. Ende thout van desen boomkine schijnt wel of het will wijngaert waer. Jn dit velt staen vij fonteynen, vanden welken onse here jhesus christus maecte een met sinen voeten, doe hi clene was ende metten anderen kinderen te spelen plach. Dit velt en is niet alte vast beleghen noch besloten; men macher wel in gaen, mer inden 25vb sasune, dat daer die balseme wast, so setmen daer so goede hoede, dat niement daer in en darf gaen. Dese balseme en wast nerghent dan in dit velt. Ende al ist datmen van deser balsemen die planten draecht om elwaer te planten, si wassen wel, mer si en draghen ghene vrucht. Ende die blader vander balseme en ruken niet. Ende alsmen die bome strunken of houwen wil, dat moetmen doen met enen scerpen keye ofte steene, want diese met ysere hyewe ofte snede, hare cracht ende hare nature soude ghecorrumpeert worden. Dye sarasinen hyeten dit thout van desen balsam enobassa ende die vrucht, die alse cubeben ghedaen is, heeten si ebebison. Ende die liquoor die vten telgheren comt heeten si gribaisse. Ende altoos doen si den kerstinen dese balseme gherinen ende rueren ofte anders en souden 26ra si ghene vrucht draghen, als die heydene selue segghen, want si hebbent dicwille gheproeft. Men seit oec, dat in jndien balseme wast in die wostine ofte wildernisse, daer alexander sprac totten bomen der sonnen ende der manen, mer jc en hebs niet ghesien, want jc en hebbe so verre niet gheweest omme die anxtelike passe, die daer tusschen sijn houdende of lidende. Ende weet, dat niet goet balseme te copen en is, het en is dat mense wale kinde ende prouen can, want men daer mede licht soude werden bedroghen. Want somighe liede vercopen gomme, diemen heet terrebentine voor balsemen, als siere een luttel balsemen mede ghemengt hebben, om dat si te bat ruken soude. Ende somighe liede sieden thout ende die vrucht vander balseme in olie ende segghen, dat balseme 26rb is. Ende somighe liede doen stampen groffels nagle ende spikenaert ende ander specie wel rukende ende die liquoor, dats die verscheit, die daer wt coomt, heeten si balseme.Ende aldus wort menighe mensche bedroghen, want si wanen balseme hebben ende si en hebbense niet. Want die heydine valschense aldus om die kerstene te bedrieghen, ghelijc dat jc dicwil ghesien hebbe. Ende daer na die coopmans ende die apotikarise valschense anderwerf ende die is noch quadere. Mer op dat ghi wilt, so sal jc v tonen, hoe dat ghise prouen moghet ende onderkennen, op dat ghi van hem niet bedroghen en wort. Ghi sult weten, dat die natuerlike ende die fine balseme is wel claer ende van siterijnscher varwe, dat is gheluachtich 26va ende herde sterc rukende. Ende ist dat si dicke of te root ofte swert is, so is si gheualscht ende niet goet. Jtem ist dat ghi legt jn v hant goede fine balseme ofte in v palme doet ende houdse dan ieghen die zonne, ghi en sult se niet connen ghedogen daer in om der hetten wille vander sonnen. Jtem neemt een luttel balseme met ene pointe van eenen messe ende doet ant vier, ist datsi bernt dats tekene, dat si goet is. Jtem neemt een luttel balsemen ende doetse in een scotele of in een scale met een lutel gheytenre melc. Ende is die balseme goet, die gheyten melc sal staphants rinnen ende zuer worden ende dicke. Jtem doet enen dropel balsemen in claer water in een scale ofte in een clein claer becken 26vb ende rueret ende minghent wel te gader. Js die balseme goet, dwater en sal niet droeue worden, mer si sal int water onder sincken ende vallen recht oft quicsuluer ware, want die fine balseme is tweewarf swaerre dan die gheualschte.

Van Sint-Antonius.

In tijden die geleden zijn ontmoette een heilige kluizenaar of heremiet in deze wildernis van Egypte eens een monster, dat is te zeggen een creatuur ongefigureerd. Dit monster was als een mens, maar had 2 erg grote snijdende horens in zijn voorhoofd; het had het lichaam tot de navel toe als een mens en van de navel toe nederwaarts als een geit. En deze heilige man vroeg hem in de naam Gods wie hij was. En dat monster antwoordde hem en zei: ik ben een sterflijke creatuur alzo zoals God en de natuur me hebben gemaakt. Dit monster woonde in deze wildernis en bejaagde daar zijn kost en zijn nooddruft. En het bad ook deze heilige man dat hij God wou bidden voor hem, die om dat menselijk geslacht te behouden daalde van de hemel en werd geboren van een maagd en passie en de dood leed, gelijk zoals wij weten en mits welke we zijn en leven. En nog is dat hoofd van het monster met de horens te Alexandrië vanwege het wonder. En in Egypte is een stad van Heliopolis, dat is te zeggen, de stad van de zon. In deze stad is een tempel van het maaksel van de tempel van Jeruzalem, maar er ontbreekt erg veel zodat ze niet geheel gelijk zijn. De priester van deze tempel heeft in geschrifte de datum of de geboorte van een vogel die heet Fenix waarvan er maar een is in de hele wereld. Deze vogel leeft wel 500 jaar en op het einde van al deze jaren komt die vogel in deze tempel, zoals hij op andere tijden vaak doet. En de priester neemt levend zwavel en andere dingen dat gemakkelijk brandt en legt het op het altaar van deze tempel en lijkt het te branden dan zo komt die vogel in dat vuur gevlogen en verbrand zichzelf tot pure as. En op de eerste dag daarna vindt men op datzelfde altaar van de as dat het een ei is geworden. De volgende dag daarna zo vindt men een volmaakte vogel en de derde dag daarna zo vliegt het zijn vaart. En alzo blijft er altijd maar een van die vogel. En zekerlijk, dat is een groot mirakel van God en men mag met deze vogel God wel vergelijken omdat er maar een God is en dat hij zich had opgeofferd in het altaar van het kruis en daar sterven wou en de derde dag opstond van de dood. Deze vogel ziet men vaak vliegen in dat land van Egypte en ook in Arabië. En hij is ook niet veel groter dan een arend en heeft een kroon op zijn hoofd, groter dan een pauw doet, en de hals heeft hij geel gelijk de wielewaal is erg schoon gekleurd blinkt de rug violetachtig en de vleugel van purperen kleur. En hij heeft de staart dwars gestreept van gele en van rode kleuren en hij is al te schoon te zien in de zon want dan blikkert hij al te heerlijk en sierlijk.

Item, in Egypte zijn boomgaarden met bomen die dragen 7 maal per jaar. En in de aarde zo vindt men daar schone smaragden genoeg, dat zijn dure gesteenten en daarom zijn ze daar goedkoop. Item, als het in de zomer in Egypte een maal regent dan is het land geheel vol muizen. Item, in de stad Cairo verkoopt men daar de mannen en de wijven die van een andere wet zijn dan zij zijn, alzo men hier de beesten doet. En men leidt ze daar ook alzo ter markt. En in die stad is ook een algemeen huis dat geheel vol kleine ovens staat. En daar brengen de wijven van de stad eieren van hennen, van ganzen en eenden en leggen ze in deze kleine oventjes. En diegene die dit huis behoeden broeden ze met de hitte van paardenmest zonder enige vogel daarbij te doen. En ten einde van 3 weken of van een maand zo komen weer die wijven en nemen weer hun kuikens en dragen ze weg en voeden ze zodat het hele land vol is van zulk gevogelte. En dit doen ze wel ‘s winters en zomers. In dit land van Egypte en elders ook daar omtrent vindt men lange appels (banaan) in het seizoen die men appels van het paradijs noemt en zijn erg goed van smaak en als men deze appels in twee snijdt dwars of lang, altijd vindt men in het midden een figuur van een kruis, maar ze verrotten binnen 7 dagen. En daarom mag men van dit fruit in andere lande niet dragen. Deze appels zijn erg zoet en men vindt er wel 100 per tros op de bomen en ze hebben grote bladeren en wel een 45cm lang en een voetbreed. En daar zijn er ook die ze Adamsappel noemen en die hebben een beet aan de ene zijde. En daar groeien ook vijgen die geen bladeren hebben en groeien op de twijgen, maar die vijgen noemen ze in dat land farao.

Item, neven Cairo buiten de stad is een veld daar de balsem groeit. En het groeit op kleine boompjes die maar zo hoog zijn zodat ze een man tot zijn middel slaan. En het hout van deze boompjes schijnt wel of het een wilde wijngaard was. In dit veld staan 7 fonteinen waarvan onze Heer Jezus Christus er een maakte met zijn voeten toen hij klein was en met de andere kinderen te spelen plag. Dit veld is niet al te vast belegerd nog besloten; men mag er wel in gaan, maar in het seizoen als daar de balsem groeit zo zet men daar zo ‘n goede bewaking zodat niemand daarin durft te gaan. Deze balsem groeit nergens dan in dit veld. En al is het dat men van deze balsem de planten draagt om elders te planten, ze groeien wel, maar ze dragen geen vrucht. En de bladeren van de balsem ruiken niet. En als men de boomstronken afhouwen wil dat moet men het doen met een scherpe kei of steen want die ze met ijzer afhouwt of afsnijdt, haar kracht en haar natuur zou verbasterd worden. De Saracenen noemen dit het hout van deze balsem enobassa en de vrucht, die als kubeben gedaan is, noemen ze ebebison. En de likeur die uit twijgen komt noemen ze gribaisse. En altijd laten ze christenen deze balsem stollen en roeren anders zou ze geen vrucht dragen, zoals de heidenen zelf zeggen, want ze hebben het vaak beproefd. Men zegt ook dat in Indië balsem groeit in de woestijn of wildernis daar Alexander sprak tot de bomen van de zon en de maan, maar ik heb het niet gezien, want ik ben niet zo ver geweest vanwege de angstige passen die daartussen zijn te gaan of te rijden. En weet dat het niet goed balsem te kopen is, tenzij dat men het goed kende en beproeven kan want men zou daarmee licht worden bedrogen. Want sommige lieden verkopen gom die men terebint noemt voor balsem als ze er een luttel balsem mee gemengd hebben omdat het dan beter ruiken zou. En sommige lieden koken het hout en de vrucht van de balsem in olie en zeggen dat het balsem is. En sommige lieden laten stampen kruidnagels en nardus en andere goed ruikende specerijen en de likeur, dat is de versheid die daar uitkomt, noemen ze balsem. En aldus wordt menige mens bedrogen want ze wanen balsem te hebben en ze hebben het niet. Want de heidenen vervalsen ze aldus om de christenen te bedriegen, gelijk dat ik vaak gezien heb. En daarna de kooplieden en de apothekers vervalsen ze een andere keer en die is nog slechter. Maar als ge wil zo zal ik u tonen hoe dat ge het beproeven en herkennen mag zodat ge van hen niet bedrogen wordt. Ge zal weten dat de natuurlijke en de fijne balsem goed helder en van citroenachtige kleur is, dat is geelachtig en erg sterk ruikt. En is het dat ze dik of te rood of te zwart is, dan is het vervalst en niet goed. Item, is het dat ge in uw hand legt goede fijne balsem of in uw palm doet en hou het dan tegen de zon, ge zal het niet kunnen gedogen daarin vanwege de hitte van de zon. Item, neem een luttel balsem met een punt van een mes en doe het aan het vuur, is het dat het brandt, dat is een teken dat ze goed is. Item, neem een luttel balsem en doe het in een schotel of in een schaal met een luttel geitenmelk. En is die balsem goed, de geitenmelk zal gelijk stollen en zuur en dik worden. Item, doe een druppel balsem in helder water in een schaal of in een klein heldere bekken en roer het en meng het goed tezamen. Is die balsem goed, het water zal niet troebel worden, maar het zal in het water onderzinken en neervallen recht of het kwikzilver is, want de fijne balsem is tweemaal zwaarder dan de vervalste.

Van Joseps solders in egipten ende anders.

Nu hebbic ghesproken vander balsemen, nv wil ic spreken van anderen dinghen, die in gheen zide van babylonien sijn ouer die riuiere van nil ter wildernissen waert tusschen affrike ende egypten, dat sijn die grenieren ofte coren solders, die joseph dede maken coren op te legghen ende te wachtene ieghen die diere tijt ende die diere jaren, die toe comende waren. Dese greniere sijn van stene herde wel ghemetst, onder die welke sijn daer herde sonderlinghe ij grote greniere ende hoghe, mar 27ra die ander en sijn niet soe hoghe noch so groot. Ende tot elken greniere so behoort een poort ein luttel hogher vander aerden, want die aerde is sint dat si ghemaect waren ghemindert ende ghesoncken. Dese grendere of greniere sijn nv al vol serpenten. Ende op dese greniere van buten op die stenen wanden so sijn vele ghescriften van menigherande spraken. Ende sulke lude segghen, dat grauen ende tomben sijn van den groten heren, die wilen eer waren, mer dat en is niet waer, want die ghemene mare vanden lande verre ende na is, dat josephs grendere ende coren solders waren, also vonden sijt ghescreuen in hare coroniken. Warent ooc grauen ofte tonben, si en souden niet binnen ydel 27rb sijn, noch si en souden een ghene poorten hebben met in te gane, noch si en souden ooc so groot nict sijn, noch soe hoghe, waer bi dat niet te ghelouen en is, dat tomben sijn mochten. Jn egypten sijn menigherhande talen ende letteren van anderen mannieren, dan men elwaer heeft. Daer omme sal icse v hier deuiseren ende scriuen, also si ghemaect sijn ende hoe si heten, op dat ghij moghet weten dat onder scheet van desen letteren van egypten iegen dander letteren van anderen lande: athornus buuch chimoch dynanij em fui gomon hebleet jamin kaycha lusamu miche duarm oldach 27va polon qui yron siche thela vr xiron yph zaru thou.

Van Jozefs zolders in Egypte en anders.

Nu heb ik gesproken van de balsem, nu wil ik spreken van andere dingen die aan gene zijde van Babylonië zijn over de rivier Nijl ter wildernis waart tussen Afrika en Egypte, dat zijn de granarium of (piramiden) korenzolders die Joseph liet maken om koren op te leggen en te bewaken tegen de dure tijd en de dure jaren die toe komende waren. Deze graanzolders zijn van steen en erg goed gemetseld waaronder daar zijn erg bijzondere 2 grote graanzolders en hoog, maar de andere zijn niet zo hoog, nog zo groot. En tot elke graanzolder zo behoort een poort een luttel hoger van de aarde want de aarde is sinds dat ze gemaakt zijn verminderd en gezonken. Deze granarium of graanzolders zijn nu geheel vol serpenten. En op deze graanzolders van buiten op de stenen wanden zo zijn vele geschriften van menige spraken. En sommige lieden zeggen dat het graven en tomben zijn van de grote heren die wijlen eerder waren, maar dat is niet waar, want die gewone mare van het land verre en nabij is dat het Joseph graanzolders en korenzolders waren, alzo vonden ze het geschreven in hun kronieken. Waren het ook graven of tomben, ze zouden van binnen niet leeg zijn, nog ze zouden geen poort hebben om in te gaan, nog ze zouden ook niet zo groot zijn, nog zo hoog, waarbij dat het niet te geloven is dat het tomben zijn mogen. In Egypte zijn vele talen en letters van andere manieren dan men elders heeft. Daarom zal ik ze u hier verdelen en beschrijven alzo ze gemaakt zijn en hoe ze heten zodat gij het mag weten dat onderscheidt van deze letters van Egypte tegen de andere letters van andere landen: athornus, buuch, chimoch, dynanij, em, fui, gomon, hebleet, jamin, kaycha, lusamu, miche, duarm, oldach, polon, qui, yron, siche, thela, vr, xiron, yph, zaru, thou.

Noch enen anderen wech te babylonien daer die soudaen woent.

Nv willic wederkeren, eer ic vorder ga, om v te segghen enen anderen wech, die tote babylonien waert gaet, daer die soudaen woont, welke babilonie staet int ingaende van egypten. Ende dit wil ic doen daer om, dat vele lieden eerstwerf gaen daer ende dan ten berghe van synai ende dan int wederkeren doer jherusalem, also jc hier voer hebbe gheseit. Ende vele lieden gaen ooc eerstwerf lieuer 27vb ten meerren waerdichsten steden als jherusalem is, want ghene andre pelegrinage en heeft gheliken\nisse 45 van waerdicheden als jherusalem, mer om alle die weghe te voldoene met meerre rusten ende ghenuechten ende met meerre sekerheit, so gaetmen lieuer eerstwerf ten verresten, dan ten naesten. Die dan te babylonien waert wil trecken door ander weghe ende corter vten lande vander wester ziden, alse wt enghelant, yerlant, scotlant ofte vut noorweghen of wt enighen anderen landen daer omtrent, hi moet gaen door vrancrike, door burgongien, door lombardyen. Van desen landen en darf men niet noemen die steden noch die dorpen, daer men door liden moet, want si sijn gheweten ende bekent in menighen 28ra lande. Het sijn vele hauenen, daermen op die zee zitten mach om over te scepene: zulke sitten in die zee van jeneuen, sulke te venegien ende liden door die zee adriake diemen heet glouf van venegien, die wilke deelt ende scheedt ytalien ende grieken in die zide ende somighe gaen te napels ende somighe te romen ende van romen te brandijs ende daer so setten si hem in die zee ende in vele anderen steden, daer hauenen sijn. Ende men gheet door tusschien ende door campanien, door calabren, door apuillien ende door die eylanden van ytalien, door torisken, door sadinguen ende door cecilien, dat een groot eylant is ende een goet. In dit eylant van cecilien daer staet een boom gaert daer menigherande vrucht an staet ende is 28rb altoos groen ende ghebloeyt tallen tiden vanden jare, also wel inden winter als inden somer. Dit eylant hout wel iijc en l milen ommegaens. Ende tusschen cecilien ende ytalen so gaet vter zee een clein water als een arm vander zee dat men heyt loffoorde messine. Ende cecilien is tusschen der zee adriadike ende die zee van lombardijen. Ende van cecilien tot in calabren en sijn mar viij lombaerdscher milen. Jn cecilien is ooc een maniere van serpenten, met welken men proeft die kindere, of si bastaert sijn of van ghetrouweden bedde. Want sijn si van ghetrouweden bedde, die serpenten en doen hem gheen quaet ende sijn si bastaert, die serpenten bitense ende veniinse ooc. Ende aldus menich ghehuwet 28va man prooft, oft die kindere sine zijn. Jtem in dit eylant van cecilien is een berch van olimpiar, die altoos bernt, diemen heet die berch van gibbe ende daer sijn ooc die wlcane, dat sijn ander berghe, die hebben zeuen steden, daer si wt werpen menigherande vierighe vlamme van menighen ghedaenten. Ende naden ghedaenten van desen vierighen vlammen weten die liede wel van dien lande, wanneer het dier tijt sal sijn ofte goet tijt ofte heet weder ofte coudt droghe weder ofte nat ende hoe hem die tijt hebben sal in allen anderen mannieren. Ende van ytalien tote desen wlcanen, dats gheberchte, en sijn mer xxv. milen ende men seit dat scoorstenen sijn vander 28vb hellen. Jtem die door pisen gheet, als sulke liede doen, daer een arm vander zee is, die coomt in andren hauenen, die aldaer gheleghen sijn. Ende men sit dus in die zee. Ende men lijdt door teylant van grief, dat den jeneuoysen toe behoort. Ende so lantmen in griken ter hauen vander stat van mirot ofter hauen van valone ofter hauenen van duras, die den hertoghe van duras toe behoort ofte enigher ander hauenen daer omtrent. Ende so gaetmen van daen tot constantinoplen ende van daer vaert men weder te watere totten eylande van creyten ende ten eylande van rodes ende totten eylande van cypers. Ende van venegyen te scepene den rechten wech te constantinoplen toe so 29ra sijn wel m viijc ende lxxx lombaerdsche milen. Ende dan coomtmen van constantinoplen te rodes, daer wel tusschen sijn viijc milen ter zee. Ende van rodes tote cypers soe sijn vc. milen ende dan so coomtmen ende gheetmen van cypers ter zee latende jherusalem ende al tlant daer omtrent ter slincker ziden toet in egypten. Ende dan so lantmen totter hauenen van dametten, dat een herde scone ende een sterke stat plach te sijn ende is gheleghen int ingaen van egypten. Ende van damietten so coomtmen te alexanderien, die oec op die zee is gheleghen. In dese stat van alexandrien was sinte katherine onthouet ende ghemartelijt ende ooc sinte marcus die ewangelist begrauen, mar die keyser leo dede sijn ghebeente al tot venegyen draghen. Ende noch is te alexandrien een scoen kerke 29rb van hem, die al wit binnen is zonder enich ghescrifte ofte picture. Ende also sijn alle ander kerken, die den kerstenen toe behoren, want die heydine hebbense alle doen witten omme die beelden ende hystorien vanden heylighen ofte doene, die binnen an die mure ghescreuen waren. Dese stede van alexandrien heeft wel xxx stadien inder lingheden, mer si en heefter mer x inder breeden ende het is een herde eerlike stat ende rike. Ende in dese stat so valt die riuiere van nil in die zee. In dese riuiere so vintmen vele dierbaerre ghesteynte ende men vinter ooc in lignum aloes, dat is een maniere van houte, dat comt vten aerdschen paradyse, dat herde goet is in menigher manieren te medicinen ende is herde diere. Van 29va alexandrien coomtmen te babylonien, daer die soudaen woont, die op die riuiere van nil gheleghen is. Ende dese weech is corter om te gaen rechte te babylonien toe.

Nog een andere weg tot Babylonië daar de sultan woont.

Nu wil ik wederkeren, eer ik verder ga, om u een andere weg te zeggen die tot Babylonië waart gaat daar de sultan woont welk Babylonië staat in het ingaan van Egypte. En dit wil ik doen daarom omdat veel lieden de eerste keer daar gaan en dan tot de berg van Sinaï en dan in het wederkeren door Jeruzalem, alzo ik hiervoor heb gezegd. En veel lieden gaan ook de eerste keer liever tot meer waardige steden zoals Jeruzalem is, want geen andere pelgrimage heeft gelijkenis van waardigheden als Jeruzalem, maar om al die wegen te voldoen met meer rust en genoegen en met meer zekerheid zo gaat men liever de eerste keer te ver, dan dichtbij. Die dan te Babylonië waart wil trekken door andere wegen en korter uit landen van de westkant zoals uit Engeland, Ierland, Schotland of uit Noorwegen of uit enige andere landen daaromtrent, hij moet gaan door Frankrijk, door Bourgondië en door Lombardije. Van deze landen durft men niet de steden te noemen, nog de dorpen daar men door rijden moet, want ze zijn geweten en bekend in menige landen. Er zijn vele havens daar men op de zee zitten mag om over te varen: sommige zitten in de zee van Genua, sommige te Venetië en gaan door de Adriatische zee die men golf van Venetië noemt die deelt en scheidt Italië en Griekenland in de zijde en sommige gaan te Napels en sommige te Rome en van Rome te Brindisi en daar zo zetten ze zich in de zee en in vele anderen steden daar havens zijn. En men gaat door Toscane en door Campanile, door Calabrië, door Apulië en door de eilanden van Italië, door Torisken, door Salerno en door Sicilië dat een groot eiland is en een goede. In dit eiland van Sicilië daar staat een boomgaard daar vele vruchten in staan en is altijd groen en bloeit te alle tijden van het jaar, alzo wel in de winter als in de zomer. Dit eiland houdt wel 300 en 50 mijl rondom. En tussen Sicilië en Italië zo gaat uit de zee een klein water als een arm van de zee dat men Loffoorde Messine noemt. En Sicilië is tussen de Adriatische Zee en de zee van Lombardije. En van Sicilië tot in Calabrië zijn maar 8 Lombardische mijlen. In Sicilië is ook een soort van serpent waarmee men beproeft de kinderen of ze bastaard zijn of van getrouwd bed. Want zijn ze van getrouwd bed, de serpenten doen hen geen kwaad en zijn ze bastaard bijten de serpenten ze en vergiftigen ze ook. En aldus menig gehuwd man beproeft of de kinderen van hem zijn. Item, in dit eiland van Sicilië is een berg van Olimpiar die altijd brandt die men noemt de berg van Gibbe en daar zijn ook de vulkanen, dat zijn andere bergen die hebben zeven plaatsen daar ze uit werpen menige vurige vlammen van menige gedaanten. En naar de gedaante van deze vurige vlammen weten de lieden wel van dat land wanneer het dure tijd zal zijn of goede tijd of heet weer of koud, droog weer of nat en hoe ze de tijd hebben zullen in alle andere manieren. En van Itali tot deze vulkanen, dat is gebergte, zijn maar 25 mijlen en men zegt dat het schoorstenen zijn van de hel.

Item, die door Pisa gaat, zoals sommige lieden doen daar een arm van de zee is, die komt in andere havens die aldaar gelegen zijn. En men zit dus in de zee. En men gaat door het eiland van Grijf dat die van Genua toebehoort. En zo landt men in Griekenland ter haven van de stad van Mirot of de haven van Valone of de haven van Duras, die de hertog van Duras toebehoort, of enige andere havenen daar omtrent. En zo gaat men vandaan tot Constantinopel en vandaar vaart men weer te water tot het eiland van Kreta en te eiland van Rhodes en tot het eiland van Cyprus.

En van Venetië te schip de rechte weg tot Constantinopel toe zo zijn wel 1800 en 80 Lombardische mijlen. En dan komt men van Constantinopel te Rhodes daar wel tussen zijn 800 mijlen ter zee. En van Rhodes tot Cyprus zo zijn 500 mijlen en dan zo komt men en gaat men van Cyprus de zee verlatend naar Jeruzalem en al het land daar omtrent aan de linkerzijden toe in Egypte. En dan zo landt men tot de haven van Damiate dat een erg schone en een sterke stad plag te zijn en is gelegen in het ingaan van Egypte. En van Damiate zo komt men te Alexandrië die ook aan de zee is gelegen. In deze stad van Alexandrië was Sint Katharina onthoofd en gemarteld en ook Sint Marcus, de evangelist, begraven, maar keizer Leo liet zijn gebeente geheel tot Venetië dragen. En nog is te Alexandrië een schone kerk van hem die geheel wit binnen is zonder enig geschrift of tekening. En alzo zijn alle andere kerken die de christenen toebehoren, want de heidenen hebben ze alle laten witten om de beelden en histories van de heiligen af te doen die binnen aan die muren geschreven waren. Deze stad van Alexandrië heeft wel 5400m in de lengte, maar ze heeft er meer 1800 in de breedte en het is een erg heerlijke stad en rijk. En in deze stad zo valt de rivier Nijl in de zee. In deze rivier zo vindt men vele dure gesteente en men vindt er ook in lignum aloë’s, dat is een soort van hout dat uit het aardse paradijs komt dat erg goed is in menige manieren tot medicijnen en is erg duur. Van Alexandrië komt men te Babylonië daar de sultan woont die op de rivier Nijl gelegen is. En deze weg is korter om te gaan recht tot Babylonië toe.

In Israel.

Den wech van babilonyen ten berghe van synay.

Hier na volghende sal jc v segghen den wech van babilonien totten berghe van synay, daer sinte katherine leit begrauen. Men moet gaen door die wildernisse van arabien, door die welke moyses leydde tfolc van israhel. Ende men gaet an die fonteyne, die moyses maecte met sinen handen in dese wildernisse, doe die kinder van israhel murmureerden om dat si niet te drincken en vonden. Ende daerna so lijdt men bider fonteynen van marech, die bitter was te drincken ende niet goet, mar die kinder van israhel leyden daer 29vb binnen een hout ende staphants wort si goet ende suete te drinken. Ende daerna so comt men toten dale van hebin door dese wildernisse, in welc dal dat staen xij fonteynen. Ende daer plaghen ooc te staen lxxij palmbome, die daden droeghen, die welke moyses metten kindren van israhel vant. Ende van desen dale toten berghe van synay en is mer een goede dachuaert.

De weg van Babylonië tot de berg van Sinaï.

Hierna vervolgens zal ik u zeggen de weg van Babylonië tot de berg Sinaï daar Sint Catharina begraven ligt. Men moet gaan door de wildernis van Arabië waardoor Mozes het volk van Israël leidde. En men gaat aan de fontein die Mozes maakte met zijn handen in deze wildernis toen de kinderen van Israël mopperden omdat ze niets te drinken vonden. En daarna zo gaat men bij de fontein van Mara, die bitter was te drinken en niet goed, maar de kinderen van Israël legden daarbinnen een hout en gelijk werd het goed en zoet om te drinken. En daarna zo komt men tot het dal van Hebin door deze wildernis in welk dal dat staan 12 fonteinen. En daar plagen ook te staan 72 palmbomen die dadels droegen die Mozes met de kinderen van Israël vond. En van dit dal tot de berg van Sinaï is maar een goede dagreis.

Enen anderen wech te synay.

Ende die van babylonien wil gaen enen anderen wech toten berghe van synai, hi gaet toter roder zee, die een arm is vander wester zee ende daer moyses ende die kinder van israhel ouer die zee ghinghen droechsvoets, daer is si wel .vj. milen breet. Jn dese zee verdranc pharao ende alt theer, dat hi leydde. Dese zee en is niet roder dan die ander zee, mer in sulke stat vintmen 30ra root zant ende steenkine daer in ende daer. om heetmense die rode zee. Dese zee loopt toten lande van arabien ende van palestinen. Door dese zee zo vaertmen iiij dachuaerden ende dan comtmen voort door die wildernisse toten dale van helijn ende van daer ten berghe van synai. Ende men seit, dat door dese wildernisse nyement en mach riden te paerde, want die paerde en souden niet moghen ghecrighen te etene noch water te drinckene. Ende daer omme so lijdtmen dese wildernisse ridende op kemelen. Want die kemele vinden altoos tetene om die bome ende die haecken yet emmer daer of, dat si cauwende sijn. Ende si vasten wel twee daghe of drie van drinckene. Ende alsi dan vinden te drinckene, si drincken dan wel dat sijs ander drie daghe ghenoech hebben, mer dat en mocht 30rb een paert niet doen. Ende van babilonien ten berghe van synay so sijn wel xij goede dachuaerden, mer sulke maken daer of meer ende menighe haesten hem so seer, datsire min of maken. Ende altoos leydtmen met hem somere, diemen heet dreghemans, alsmen door dit lant gaen wil ofte door andre daer omtrent. Ende door dese wildernisse moetmen doen draghen dies noot is bi te leuene

Een andere weg te Sinaï.

En die van Babylonië een andere weg wil gaan tot de berg Sinaï, hij gaat tot de Rode Zee dat een arm is van de Wester Zee daar Mozes en de kinderen van Israël over de zee gingen droogvoets, daar is ze wel 6 mijlen breed. In deze zee verdronk farao en het hele leger dat hij leidde. Deze zee is niet roder dan de andere zee, maar in sommige plaatsen vindt men rood zand en steentjes daarin en daarom noemt men het de Rode Zee. Deze zee loopt tot het land van Arabië en van Palestina. Door deze zee zo vaart men 4 dagreizen en dan komt men voort door de wildernis tot het dal van Helijn en vandaar naar de berg van Sinaï. En men zegt dat door deze wildernis niemand te paard mag rijden want de paarden zouden niet te eten, nog water te drinken mogen krijgen. En daarom zo rijdt men deze wildernis rijdende op kamelen. Want die kamelen vinden altijd te eten om de bomen en die halen immer iets daaraf zodat ze kauwend zijn. En ze vasten wel twee dagen of drie van drinken. En als ze dan te drinken vinden, ze drinken dan goed zodat ze de andere drie dagen genoeg hebben, maar dat mag een paard niet doen. En van Babylonië tot de berg van Sinaï zo zijn het wel 12 goede dagreizen, maar sommige maken daarvan meer en menige haasten zich zo zeer zodat ze er minder van maken. En altijd leidt men met hem sommige die men dragers noemt als men door dit land gaan wil of door andere daar omtrent. En door deze wildernis moet men laten dragen wat nodig is om bij te leven.

Vanden berch van sinay.

Ende den berch van synai is gheheten die wildernisse van sin, dat is te segghene root bernende, daer omme dat moyses sach onsen here machtich ende menich weruen in ghedaente van viere ende sprac ooc ieghen hem. Ende dit was aen den voet van desen berghe van synai. Daer staet ooc een closter van moneken wel besloten met yser poorten om dien vresen 30va vanden wilden beesten Ende die moneken sijn van arabien ende van grieken ende daer is een groot conuent ende sijn recht oft clusenaers waren. Ende die en drijncken ghenen wijn, het en si in groten hoochtiden ende si sijn herde heylich ende leuen harde armelike ende sempelike ende en eten niet dan warmoes ende dadele ende doen grote penitencie. Daer is die kerk van sinte katherinen, daer in dat vele lampen hanghen al bernende, want si hebben olie van oliuen ghenoech om tetene ende te bernene, ende si hebbenre ooc met miraculen van gode. Want die rauen ende die crayen ende die sprewen ende die andre voghele vergadrent hem daer omtrent alle jaer een werf ende vlieghen daer alse pelegrinen. Ende een yghelijc draghet enen telch ofte enen stoc van oliuen in sinen bec in manieren 30vb van offeranden ende latense daer, vanden welken die moneke maken een groot deel olien ende seker dats grote miracule. Na dien dat die voghele, die en ghenen natuerliken sin noch reden hebben, gaen ofte vlieghen besoeken ofte visenteren dese gloriose maghet, so mach hem met reden wel pinen die mensche haer te besoekene ende te eerne. Jtem achter den outaer van deser kerken is die stat, daer moyses onsen here sach int bernende busschelkine. Ende als dese moneke gaen in dese stat, si ontscoeyen hem altoos, om dat onse here seyde tot moyses: ontscoeydi, want die stat daer du staes es heylich. Dese stat heeten die moneke besebeel, dat is te segghen: scaduwe van gode. Ende biden groten outhaer is die casse iii graden hoghe van 31ra alabastre, daer dat ghebeente van sinte katherinen in leghet. Ende die prelaet van den moneken toont dit heylichdom den pelegrinen. Ende mit enen instrumente van siluere wrijft hi dit ghebeente ende dan comter wt een luttel olien recht oft ware zweet, dat noch olie noch balseme en scijnt want het is zwerter. Ende daer of gheeft hi den pelegrinen, mer dies en gaet daer niet vele wt. Ende daer na so toont hi thooft van sinte katrinen ende dat laken, daer in dat si ghewonden wort, dat noch al bloedachtich is. Jn dit laken droeghen die ynghele haren lichame ghewonden van alexandrien toten berghe van synai ende begroeuen oec aldaer Ende hi toont ooc dat buschelkijn dat bernde, nochtan en wert niet verbernt, daer in dat onse here sprac tot 31rb moyses. Ende hi toont ooc mede anders heylichdoms ghenoech ende vele. Jtem alse die prelaet ofte abt van desen cloostere sterft ende doot is, so haddic van sulken lieden verstaen, dat sine lampte blusschede. Ende alsi enen anderen ghecoren hadden, waert dat hi een goet man ware ende waerdich abt te sine, sine lampte ontstac ende wart bernende bider cracht gods sonder yements hulpe dder toe te doen. Ende een yghelijc van dien moneken heeft sine lampte ende weten wel bi hare lampten, als enich van hem steruen sal, want die claerheit der vlammen van desen lampen beghint te verwandelen ende te cranckene. Ende als een ander ghecoren is, op dat hijt niet waerdich en is, sine lampte blijft ghebluscht. Ende enighe liede hadden mi ooc gheseit, dat die monec, die die misse singt ende celebreert voor den ghestoruenen 31va prelaet in sinen beelden, dat hi vint na die misse in ghescrifte den name des gheens, dien si tenen prelaet kiesen sellen, so dat ic hem dit vraghede, doen jc daer was den enen ende den anderen, mer si en woudens my niet berechten noch segghen. Doe seide ic hem, dat si mit rechte niet helen en zouden die gracie, die god hem dede, mer soudent openbaer maken omme dat volc in meerre deuocien te bringhen ende dat si zonde daden, alsoe my dochte, in desen dinghen te helene, want die miracule, die god doet ende heeft ghedaen ende noch doet alle daghe sijn ghetughenisse van sijnre cracht, alsoe dauid seit in den zouter: Mirabilia testimonia tua domine, dats te segghene: here dine wonder\lijcheit 31vb ofte dine miraculen sijn dine ghetughen. Ende doe antwoorden si my, dat si dicwille ghesien hadden deen ende dander ende niet mer antwoorden en mochtic van hem hebben. Ende in desen clooster en comen gheen vlieghen, noch mesien, noch padden, noch alsulke onreynicheit mids miraculen van gode ende van onser vrouwen. Want daer plagher so vele te sijn bi tiden die leden sijn, dat die moneke wouden den clooster laten met allen ende varen ende waren wt ghegaen ende op den berch gheclommen om dese stat te vliene ende te latene. Ende daer quam onse vrouwe tieghen hem ende seide, dat si weder keerden, want nemmermeer voort an en souden die vlieghen noch ander vulicheit in haren clooster comen. Ende doe keerden die moneke weder ende noyt sint gheen vanden ghewormte en wort 32ra binnen den clooster ghesien. Jtem voor die poorte vanden clooster is die fonteyne, daer moyses den steen sloech ende water quam daer vte. Ende van desen clooster climt men op met menigher trappen tote moyses berghe. Ende daer vintmen eerst een kerke van onser vrouwen, daer si die moneken ontmoette, doe si vloen vten cloostere als voirseit is om der vlieghen wille. Ende noch hogher opten seluen berch is helias des propheten capelle ende die heeten si oreb, daer of die heylighe scrifture spreect: Et ambulauit in fortitudine cibi illius vsque ad montem dei oreb, dats te segghene: ende hi wandelde in die stercheit deser spisen totten berghe gods van oreb. Ende daer neuen staet een wijngaert, die sinte jan ewangeliste plante ende sette, 32rb die men heet die druuen staphis. Ende een luttel opwaert is moyses capelle ende ooc die rootse, daer. moyses in vloe, als hi onsen here ghezien hadde ansichte ieghen aensichte. Ende in dese rootse so is gheprent die vorme van sinen lichame, want hi viel van vare so herdelike in dese rootse, dathi daer in sanc mids miraculen van gode. Ende daer neuen is die stat, daer onse here gaf moyses die x ghebode vander weet. Ende daer is ooc thol op desen berch, daer hi in woonde, doe hi vaste xl daghe, mer hi starf int lant van ghelooften. Ende en gheen mensche en weet, waer hi begrauen is. Van desen berghe te gaen tot enen andren, daer dijnghelen sinte katherine 32va begrouen, zo moetmen liden door een dal, daer een kerke van xl martelaren staet. Ende daer so singhen ende doen dicwijl misse die moneke van desen cloostere. Ende in dit dal ist harde cout. Ende daer na so climtmen opten berch van sinte katherinen, die vele hogher is, dan die berch moyses. Ende daer sinte katrine begrauen is en staet noch kerke noch cluse noch ander woninghe. Daer plach een capelle te sine, mer si es of te broken, so datter en is mer een luttel steens daer omtrent. Ende al ist dat die collecta van sinte katrine seit, dat die lichame van haer wort gheleit in den zeluen berch van synai, daer god moyses die x ghebode gaf, dats te verstane dat in een selue lant was ofte in een stede 32vb draghende . . . . . . . Want die een ende die ander is gheheeten die berch van synai, mer tusschen beyden is herde langhen wech ende een groot diep dal.

Van de berg van Sinaï.

En de berg van Sinaï is geheten de wildernis van Sin, dat is te zeggen rood brandend, en daarom omdat Mozes zag onze Heer machtig en menige maal in gedaante van vuur en sprak ook tegen hem. En dit was aan de voet van deze berg van Sinaï. Daar staat ook een klooster van monniken, goed besloten met ijzeren poorten vanwege de vrees van de wilde beesten. En de monniken zijn van Arabië en van Griekenland en daar is een groot convent en ze zijn recht of het kluizenaars waren. En die drinken geen wijn, tenzij in grote hoogtijden en ze zijn erg heilig en leven erg armoedig en eenvoudig en eten niets anders dan warmoes en dadels en doen grote penitentie. Daar is de kerk van Sint Catherina waarin vele lampen hangen al brandende want ze hebben genoeg olie van olijven om te eten en te branden en ze hebben ze ook met mirakels van God. Want de raven en de kraaien en de spreeuwen en de andere vogels verzamelen het hen daar omtrent elk jaar een maal en vliegen daar als pelgrims. En elke draagt een twijg of een stok van olijven in zijn bek in manieren van offeranden en laten ze daar, waarvan de monniken maken een groot deel olie en zeker, dat is een groot mirakel. Nadien dat die vogels die geen natuurlijke geest nog reden hebben gaan of vliegen bezoeken of visiteren deze glorieuze maagd zo mag de mens met reden zich wel bedenken haar te bezoeken en te eren. Item, achter het altaar van deze kerk is de plaats daar Mozes onze Heer zag in het brandende bosje. En als deze monniken gaan in deze plaats, ze ontschoeien zich altijd omdat onze Heer zei tot Mozes: ontschoei u want de plaats daar u staat is heilig. Deze plaats noemen de monniken Besebeel, dat is te zeggen: schaduw van God. En bij het grote altaar zijn de kasseien 3 graden hoog van albast daar dat gebeente van Sint Katharina in ligt. En de prelaat van de monniken toont dit heiligdom de pelgrims. En met een instrument van zilver wrijft hij dit gebeente en dan komt er uit een luttel olie recht of het zweet is, dat nog olie nog balsem schijnt, want het is zwarter. En daarvan geeft hij de pelgrims, maar dit gaat er niet veel uit. En daarna zo toont hij het hoofd van Sint Katharina en dat laken waarin ze gewonden werd dat nogal bloederig is. In dit laken droegen de engelen haar lichaam gewonden van Alexandrië tot de berg Siena en begroeven het ook aldaar. En hij toont ook dat bosje dat brandde, nochtans werd het niet verbrand waarin onze Heer sprak tot Mozes. En hij toont ook mede andere heiligdom genoeg en veel. Item, als de prelaat of abt van dit klooster sterft en dood is zo heb ik van sommige lieden verstaan dat zijn lamp bluste. En als ze een andere gekozen hadden, was het dat hij een goede man was en waardig om abt te zijn, zijn lamp ontstak en werd brandend bij de kracht Gods zonder iemands hulp ertoe te doen. En iedereen van die monniken heeft zijn lamp en weten wel bij hun lamp als er enige van hen sterven zal, want de helderheid van de vlam van deze lamp begint te veranderen en te verzwakken. En als een ander gekozen is, als hij het niet waardig is, zijn lamp blijft geblust. En enige lieden hebben me ook gezegd dat die monnik die de mis zingt en celebreert voor de gestorven prelaat in zijn bidden dat hij na die mis in geschrifte de naam vindt van diegene die ze tot een prelaat kiezen zullen zodat ik hem dit vroeg toen ik daar was de ene en de andere, maar ze wilden het me niet berichten, nog zeggen. Toen zei ik hen dat ze met recht niet halen zouden de gratie die God hen deed, maar ze zouden het openbaar maken om dat volk meer in devotie te brengen en dat ze zonde deden, zoals het me leek, in deze dingen te verhelen want het mirakel die God doet en heeft gedaan en nog alle dagen doet, dat zijn getuigenissen van zijn kracht alzo David zegt in de psalm: Mirabilia testimonia tua domine, dat is te zeggen: Heer uw wonderlijkheid of uw mirakels zijn uw getuigen. En toen antwoorden ze mij dat ze het vaak gezien hadden het ene en het andere en niet meer antwoord mocht ik van hen hebben. En in dit klooster komen geen vliegen, nog muizen, nog padden, nogal zulke onreinheid vanwege mirakels van God en van onze Vrouwe. Want daar plagen er zo veel te zijn bij tijden die geleden zijn zodat de monniken het klooster met allen wilden verlaten en varen en waren uitgegaan en op de berg geklommen om deze plaats te vlieden en te verlaten. En daar kwamen ze onze Vrouwe tegen en die zei dat ze weerkeerden want voortaan zouden nimmermeer vliegen, nog andere vuiligheid in hun klooster komen. En toen keerden de monniken weer en nooit sinds wordt geen van de wormen binnen het klooster gezien. Item, voor de poort van het klooster is de fontein daar Mozes op de steen sloeg en water daaruit kwam. En van dit klooster klimt men op met menige trappen tot Mozes berg. En daar vindt men eerst een kerk van onze Vrouwe daar ze de monniken ontmoette toen die vloden uit het klooster, zoals voor gezegd is, vanwege de vliegen. En nog hoger op dezelfde berg is Elias, de profeten kapel, en die noemen ze Oreb daarvan de heilige schrift spreekt: ‘Et ambulauit in fortitudine cibi illius usque ad montem dei oreb,’ dat is te zeggen: en hij wandelde in de sterkte van deze spijzen tot de berg Gods van Oreb. En daarnaast staat een wijngaard die Sint Johannes evangelist plantte en zette die men noemt de druiven staphis. En een luttel opwaarts is Mozes kapel en ook de rots daar Mozes in vlood toen hij onze Heer gezien had van aanzicht tegen aanzicht. En in deze rots zo is geprint de vorm van zijn lichaam, want hij viel van gevaar zo hard in deze rots zodat hij daarin zonk vanwege mirakel van God. En daarnaast is de plaats daar onze Heer Mozes de 10 geboden van de wet gaf. En daar is ook het hol op deze berg daar hij in woonde toen hij 40 dagen vastte, maar hij stierf in het land van belofte. En geen mens weet waar hij begraven is. Van deze berg te gaan tot een andere daar de engelen Sint Katharina begroeven zo moet men gaan door een dal daar een kerk van 40 martelaren staat. En daar zo zingen en doen vaak missen de monniken van dit klooster. En in dit dal is het erg koud. En daarna zo klimt men op de berg van Sint Katharina die veel hoger is dan de berg Mozes. En daar Sint Katharina begraven is staat nog kerk, nog kluis, nog andere woning. Daar plag een kapel te zijn, maar die is afgebroken zodat er maar een luttel stenen zijn daar omtrent. En al is het dat de collecta van Sint Katharina zegt dat het lichaam van haar werd gelegd in dezelfde berg van Sinaï daar God Mozes die 10 geboden gaf, dat is te verstaan dat het in hetzelfde land was of in een plaatse dragende . . . . . . . Want de ene en de andere is de berg van Sinaï genoemd, maar tussen beiden is een erg lange weg en een groot diep dal.

Den wederkeer van synay tot jherusalem.

Alsmen dan dese heylighe stede heuet gheuisenteert ende men weder wil keren tot jherusalem waert, men neemt oorlof an dese moneke biddende hem, dat si gode bidden voor hem lieden, die van daer scheden. Ende dan gheuen si den pelegrinen ghenoech van haren leuinghe om die wildernisse te liden te surien waert, die welke is wel xiij dachvaerde lanc. Jn dese wildernisse wonen vele liede, die heten darrabris ende beduis ende ascoparis ende sijn liede van quader naturen. Si en hebben en ghene huse anders dan tenten, die si maken van 33ra huden of van vellen van beesten, die si tetene pleghen. Ende onder dese tenten wonen si ende legghen in steden, daer si water moghen vinden alse bider roder zee ofte elwaer. Want in dese wildernisse is alte grote breke waters. Ende het gheualt dicke, dat daer ment vint op enen tijt, daer men vindes op enen anderen tijt niet. Ende daer om en maken si ghene huse. Dese liede en winnen gheen lant noch ceren, want si en eten en gheen broot, het en si dat enighe van hem, die biden goeden steden wonen, daer in gaen ende etens sulken tijt. Ende si braden haer vleesch ende haren visch op die hete stene jeghen die zonne. Ende het sijn herde sterke liede ende wel vechtende. Ende deser is so vele sonder ghetal ende si en 33rb doen niet noch en werken, ten ware dat si beesten jagheden omme tetene ende si en achten niet haer leuen. Ende daer om en ontsien si niet den soudaen noch ander princhen. Ende si hebben dicwille oorloghe ende strijt ieghen den soudaen ende souden wel dorren bestriden ten oorloghe, dade hi yet dat hem ieghen ghinghe. Ende sonderlinghe in dien tijden, doe jc daer was, hadden si orloghe ieghen den soudaen, want jc was doe met hem van sijnre mesnieden. Dese lieden en draghen mer een grote targie ende een glauie zonder andere wapene. Ende si bewinden ende behomplen haren hals ende haer hooft met enen witten groten slapelaken. Ende si sijn fel ende harde quaet ende vule van quader naturen.

De terugtocht van Sinaï tot Jeruzalem.

Als men dan deze heilige plaats heeft bezocht en men weer wil keren tot Jeruzalem waart, men neemt verlof aan deze monniken en bid hen dat ze God bidden voor de lieden die vandaar scheiden. En dan geven ze de pelgrim genoeg van hun levensmiddelen om de wildernis te gaan tot Syrië waart die wel 13 dagreizen lang is. In deze wildernis wonen vele lieden die heten Darrabris en Bedoeïenen en Ascoparis en zijn lieden van kwade naturen. Ze hebben geen huis anders dan tenten die ze maken van huiden of van vellen van beesten die ze te eten plegen. En onder deze tenten wonen ze en liggen in plaatsen daar ze water mogen vinden zoals bij de Rode Zee of elders. Want in deze wildernis is al te groot gebrek van water. En het gebeurt vaak dat waar men het vindt op ene tijd dat men het daar niet vindt op een anderen tijd. En daarom maken ze geen huis. Deze lieden bewerken geen land, nog keren het, want ze eten geen brood, tenzij dat enige van hen die bij de goede steden wonen daarin gaan en eten sommige tijd. En ze braden hun vlees en hun vis op de hete stenen tegen de zon. En het zijn erg sterke lieden en goed vechtend. En deze zijn er zoveel zonder getal en ze doen niets, nog werken, tenzij dat ze beesten jagen om te eten en ze achten niet hun leven. En daarom ontzien ze niet de sultan, nog andere prinsen. En ze hebben vaak oorlog en strijd tegen de sultan en zouden hem wel durven bestrijden te oorlog deed hij iets dat hen tegenstond. En vooral in die tijden toen ik daar was hadden ze oorlog tegen de sultan want ik was toen met hem van zijn manschappen. Deze lieden dragen maar een grote degen en een lans zonder andere wapens. En ze bewinden en bekleden hun hals en hun hoofd met een wit groot slaaplaken. En ze zijn fel en erg kwaad en vuil van kwade naturen.

Alsmen dese wildernisse leden is ende coemt dan weder tot jherusalem.

Ende alsmen leden 33va is dese wildernisse comende tot jherusalem waert, so lijdt men te barsabee, dat een herde scoen stat plach te sine ende herde lieflijc ende behoorde den kerstenen toe ende hoch sijn daer somige vanden kercken. Jn dese stat van barsabee woonde abraham die patriarke. Dese stat maecte barsabee, die vrias wijf was, jn welke stat die coninc dauid wan salomon den wisen, die na dauid coninc was ouer die xij gheslachten van jsrahel ende regueerde xl jaer. Van barsabee comtmen ter stat van ebron, die daer in ij milen na is ende men heetse ooc dat dal van mambre ende noch anders dat dal vanden tranen, om dat daer beweende adam die doot van sinen zone abel c jaer lanc, die caym hadde ghedoot. Ebron plach te zijn die hooft\stat 33vb vanden philistinen. Ende daer woonden doe die resen. Ende het was die priesterlike stat vanden gheslachte van juda ende was so vri, datmen daer plach tontfaen alle die ghene die ontflien mosten wt andren steden ende landen daer om hare misdaet. Jn ebron so lande eerstwarf josue calech ende haer gheselscap om te verspiene ende te vernemene, hoe dat si souden moghen winden dat tlant van ghelooften. Jn ebron regneerde eerstwarf dauid vij jaer ende een half. Ende in jherusalem regneerde hij xxxiij jaer ende een half. Ende daer sijn alle die graue der patriarche adams abrahams ysaacs ende jacobs ende hare wiuen yeua sara ende rebecca ende lya jnt neder halden vanden berghe. Ende op hem so steet 34ra een scoen kerke ghetorneelt als een casteel, die die sarrasinen harde naernstelike hoeden ende hebbense in groter waerdicheit om die heylighe vaders, die daer legghen, ende en laten daer ingaen noch kersten noch joden, si en hebben sonderlinghe gracie vanden soudaen, want si achten die kersten ende die joden voor honden ende segghen, dat si niet waerdich en sijn in so heylich stede te gaen. Ende die stat daer si in ligghen heet die dubble spelunke of die dubble graue, daer om dat deen op den anderen leghet. Ende die sarrasinen hetent in haerre spraken coriatarba, dats te segghen: die stat der patriarchen. Ende die joden heten dese stat arbroch. Ende op dese selue stede was abrahams huus ende daer wast, dat hi voor sine duer sat ende sach drie persoen, mar hine anebe\den 34rb mer een alleen, als ons die heilighe scriftuer tughet segghende: tres vidit et vnum adorauit, dats te segghen: hi sach daer drie ende een aenbede hi. Daer ontfinc ooc abraham den enghel goods in sijn herberghe ende herde bi deser stede staet een hol in een rootse, daer adam ende yeue in woonden, doe si gheworpen waren wt den paradise ende daer wonnen si haer kindre ende, also somighe lieden segghen, daer was adam ghescepen ende ghemaect. Want men plach dese stede te heten adaems velt ende van daer wart hi gheuoert int aerdsche paradijs, alse somighe lieden segghen Ende na dien dat hi wt was gheworpen, wart hi daer weder gheset. Ende opten seluen dach dat hi int paradijs gheset wart, so zondichde 34va hi staphants ende daer om wort hi daer wt gheworpen ende daer weder gheuoert. Daer beghint dat dal van ebron, dat gaet bi jherusalem. Daer gheboodt denghel gods, dat adam met sinen wiue ware. Ende hi wan seth, van wies gheslachte onse here wort gheboren. Jn dit dal van ebron so staet een velt, daer men wt der aerden trect een beroestich dinc, dat heet tabel ende men etet wel ende men pleghet te vercopene voor cruud. Ende men en mach daer ghene grachte noch put maken zo diep noch so breet, si en worden bider gracien gods weder al gheuult eert comt ten eynde vanden jare. Ende ij milen van ebron is tgraf van loth, die abrahams broeder zone was. Bij ebron 34vb is die berch van mambre, van wien tdal heeft sinen name. Daer is een teyken boom, die die sarrasine heeten drijp, die daer noch staet van abrahams tiden ende hem heeten sechs bome ende men seyt dat dese boem daer heuet ghestaen van den beghinsel der werelt ende was altoos groene ende ghebladeert toter tijt, dat onse here starf anden cruce ende doe begonste hi te verdroghen ende alle die bome, die doe in die werelt waren, si verdroochden mit allen of therte verrotte van binnen, so dat hi droge gebleuen is of al hol van binnen, also menre heden daghes ghenoech vint in die werelt. Ende het segghen enighe propheten, dat een prinche van occidenten, dats van westen, sal noch winnen tlant van ghelooften metter hulpen der kersten ende sal onder desen boom misse doen 35ra ende dan sal hem desen boom vergroeyen ende werpen rise ende blader ende draghen vrucht, ouermids welke miracule menich jode ende sarrasine sellen hem bekeren te kerstene gheloue ende daer om hoetmen desen boom mit grooter eren ende mit groten coste. Ende al ist dat hi droghe is ende ooc sijn telghere droghe sijn, nochtan heeft hi in hem grote cracht. Want dies een luttel ouer hem draghet, hi gheneest vanden vallenden euele ende sijn paert en mach niet vreuwen ende vele ander crachten heeft hi; daer om houtmen in waerdicheit.

Als men deze wildernis gegaan is komt men dan weer te Jeruzalem.

En als men gegaan is deze wildernis en komt tot Jeruzalem waart zo rijdt men te Barsabee dat een erg schone stad plag te zijn en erg lieflijk en behoorde de christenen toe en nog zijn daar sommige van de kerken. In deze stad van Barsabee woonde Abraham, de patriarch. Deze stad maakte Barsabee, die Urias wijf was, in welke stad koning David won Salomon de wijze die na David koning was over die 12 geslachten van Israël en regeerde 40 jaar. Van Barsabee komt men ter plaatse van Hebron die daar in 2 mijlen na is en men noemt het ook dat dal van Mambre en nog anders, dat dal van de tranen, omdat daar beweende Adam de dood van zijn zoon Abel 100 jaar lang die Kan had gedood. Hebron plag te zijn de hoofdstad van de Filistijnen. En daar woonde toen de reus. En het was de priesterlijke plaats van het geslacht Juda en was zo vrij zodat men daar plag te ontvangen al diegene die ontvlieden moesten uit andere steden en landen daar om hun misdaad. In Hebron zo landde de eerste keer Jozua, Calech en hun gezelschap om te spieden en te vernemen hoe dat ze zouden mogen winnen dat land van beloften. In Hebron regeerde de eerste keer David 7 jaar en een half. En in Jeruzalem regeerde hij 33 jaar en een half. En daar zijn alle graven van de patriarchen, Adam, Abraham, Isaac en Jacob en hun wijven, Yeua, Sara en Rebecca en Lya in het neerdalen van de berg. En op hen zo staat een schone kerk met torens als een kasteel die de Saracenen erg naarstig behoeden en hebben die in grote waardigheid vanwege de heilige vaders die daar liggen en laten daar ingaan nog christenen, nog Joden, tenzij ze hebben bijzondere gratie van de sultan, want ze achten de christenen en Joden voor honden en zeggen dat ze niet waardig zijn in zoծ heilige plaats te gaan. En de plaats daar ze in liggen heet die dubbele spelonk of het dubbele graf, daarom omdat de ene op de andere ligt. En de Saracenen noemen het in hun spraak Coriatarba, dat is te zeggen: de plaats van de patriarchen. En de Joden noemen deze plaats Arbroch. En op deze zelfde plaats was Abrahams huis en daar was het dat hij voor zijn deur zat en zag drie personen, maar hij aanbad er een alleen, zoals ons de heilige schrift getuigt en zegt: tres vidit et unum adoravit, dat is te zeggen: hij zag er daar drie en een aanbad hij. Daar ontving ook Abraham de engel Gods in zijn herberg en hoorde en bij deze plaats staat een hol in een rots daar Adam en Eva in woonden toen ze geworpen waren uit het paradijs en daar wonnen ze hun kinderen en, alzo sommige lieden zeggen, daar was Adam geschapen en gemaakt. Want men plag deze plaats te heten Adams veld en van daar werd hij gevoerd in het aardse paradijs, zoals sommige lieden zeggen. En nadat hij eruit was geworpen werd hij daar weer gezet. En op dezelfde dag dat hij in het paradijs gezet werd zo zondigde hij gelijk en daarom werd hij daaruit geworpen en daar weer gevoerd. Daar begint dat dal van Hebron dat gaat bij Jeruzalem. Daar gebood de engel Gods dat Adam met zijn wijf was. En hij won Seth van wiens geslacht onze Heer werd geboren. In dit dal van Hebron zo staat een veld daar men uit de aarde trekt een roestig ding dat heet Tabel en men eet het wel en men plag het te verkopen voor kruid. En men mag daar geen gracht nog put maken, zo diep nog zo breed, ze worden bij de gratie Gods weer geheel gevuld eer het komt tot het einde van het jaar. En 2 mijlen van Hebron is het graf van Lot die Abrahams broeder zoon was. Bij Hebron is de berg van Mambre van wie het dal heeft zijn naam. Daar is een teken boom die de Saracenen Drijp noemen die daar nog staat van Abrahams tijden en hem noemde zeg boom en men zegt dat deze boom daar heeft gestaan van het begin van de wereld en was altijd groen en bebladerd tot de tijd dat onze Heer stierf aan het kruis en toen begon hij te verdrogen en alle bomen die toen in de wereld waren, ze verdroogden geheel of het hart verrotte van binnen zodat hij droog gebleven is of geheel hol van binnen, alzo men er heden te dag genoeg vindt in de wereld. En enige profeten zeggen dat een prins van occident, dat is van het westen, nog zal winnen het land van beloften met de hulp van de christenen en zal onder deze boom mis doen en dan zal deze boom opnieuw groeien en uitwerpen twijgen en bladeren en dragen vrucht, vanwege welke mirakel menige Jood en Saracenen zich zullen bekeren tot het christelijke geloof en daarom behoedt men deze boom met grote eer en met grote kosten. En al is het dat hij droog is en ook zijn twijgen droog zijn, nochtans heeft hij in zich grote kracht. Want die het een luttel over hem draagt, hij geneest van de vallende ziekte en zijn paard mag niet vermoeien en vele andere krachten heeft hij; daarom houdt men het in waardigheid.

Van bethleem.

Van deser stat van ebron coomtmen te bethleem wel op enen haluen dach met ghemake, want daer en sijn mer v milen tusschen. Mer het es zonderlinghe scoon wech te pleine ende te bussche ende harde ghenuechlike te gane. Bethleem is 35rb een clene stat, langhe ende enghe, al om gheuest met goeden grachten ende plach wilen eer te heeten effrata, also die souter seit: ecce audiuimus ea in effrata, dats te segghen: besiet, wij hebben ghehoert in effrata ende ten eynde waert van der stat ter ooster zide staet een scoen kerke ende die alre gracelicste vander werelt ende daer zijn toornen ende kertele met tornelen omtrent die kerke harde zuuerlijc ghemaect ende in deser kerken staen xxxxiiij pylaernen van marbre. Ende tusschen dese kerke ende der stat staet campus floridus, dats te segghene: velt ghebloeyte, ende es ghebloeyt velt gheheten, om dat een joncffrouwe een maghet was met onrechte ghewroeghet, om dat si oncuuscheit soude hebben ghedaen ende men soudese ghebernt hebben in dese plaetse, 35va daer nv tghebloeyde velt staet ende wasser so na, dattie doorne ontsteken waren ende dese maghet dede haer bedinghe te gode mit herten versuchtende, dat god woude openbaer maken ende cont allen menschen, dat si van deser dinc niet misdadich en was. Ende op den hope, die si te gode hadde, ghinc si int vier ende dat vier blusschede staphants ende die doorne ende brande, die bernende waren ende vierich, worden rode rosiere ende die noch niet ontsteken ende bernende waren, worden witte rosieren ende vol gheladen met rosen ende dit waren die eersten rosen ende rosieren diemen noyt ghesien en hadde, dan op dien dach Ende al so wart die jonffrouwe verloost metter gracie gods ende daer omme es die plaetse gheheten ghebloeyt velt, want 35vb het was al vol van ghebloeyden rosen. Jtem neuen dese kerke voirseit op die rechter zide nedergaende xvj trappen is die stede daer onse here gheboren wart, die herde eerlijc ghechiert is van merbere ende herde gracelijc bescreuen mit goude, mit lazure ende andren varwen. Ende daer neuen is die cribbe des esels ende des ossen ende daer bi es die putte, daer die sterre, die die drie coninghen hadden gheleydt, in viel, die welke iij coninghen heeten jasper balthazar melchior. Mer weet datse die joden anders heeten: apolijn amen ende damasus. Ende die van grieken heetense galgalach malgalach ende saphiri. Deso iij coninghen offerden gode onsen here gout, wierooc ende mirre ende en quamen daer niet van so verre mit dachuaerden, mar met miracule van gode. Want si vonden 36ra deen den andren jnt lant van indien in een stat, die men heet cassat, die van bethleem es wel liij dachvaerden, mer si voerent in xiij daghen. Ende doe si deen den anderen hadden vonden in dese stat van cassat, hadden si die sterre ghesien vier daghe te voren ende quamen also vander stat van cassat tot bethleem in ix dachvaerden daer liij dachuaerden tusschen waren ende op die rechte zide van deser kerken is die grote putte, daer die ghebeynte alre kindre in legghen, die herodes doden dede om dat hi wel waende, dat hi christum also doden zoude. Ende voor die stat, daer onse here in was gheboren, is sente jheronimus graf, die cardinale was ende hi verwandelde die bible ende dien zouter vanden ebreuschen int latijn ende buten dese kerke is die stoel 36rb of setel, daer hi in sat, doe hise dus maecte ende verwandelde ende in xl vademen na dese kerke soe staet een kerke van sente nyclaeyse, daer onse lieue vrouwe haer ruste na dat si christum ghebaert hadde. Ende doe om dat si te vele melcs hadde in haer ghebenediede borsten, so daden se haer wee, so dat si daer van haren melke wt melcte op die rode merbersteen, so datmen noch wel die witte platte siet op dien steen. Ende so wit, dat dat meeste deel vanden lieden, die te bethleem wonen, sijn kerstene. Ende omtrent die stat so staet harde scoen wijngaert ende daer is herde vele wijns, die die kerstene doen maken, want die heydine en winnen ghenen wijngaert. Want 36va si en drincken ghenen wijn, want dat boec van haerre wet, dat hem mahomet gaf, dat si heeten alkoram, ende somighe hetent melhaf ende in andere sprake heetment harme, verbiet hem wijn te drincken ende daer om datmen hem aen teecht dathi in dronckenscape doede enen heylighen clusenaer, soe vermaeledide hi den wijn ende alle, diene drincken ende diene vercopen. Mer die maledixie si op hem seluen ghekeret, alse dauid seit: et in uerticem ipsius iniquitas eius descendet, dats te segghen: sine quaetheit moet dalen op sine cop van sinen hoofde. Jtem die sarrasine en voeden gheen verken noch eten, want si segghen, dat des menschen broeder es ende dat verboden es int oude tes\tament 36vb ende versmadense ende despitense seer alle die ghene, diese eten. Ende int lant van palestinen ende int lant van egypten zo en eetmen gheen calf vleesch noch ossen vleesch, ten si dat si so out sijn, datsi niet meer pinen en moghen. Dit vleesch en is hem niet verboden teten, mer si voedense al op, om datsire luttel hebben om tlant mede te winnen ende te erenne. Van deser stat van bethleem was die coninc dauid gheboren, die had lx wine, vanden welken die eerste ende die ouerste was gheheten mychol ende hi hadde iijc. vriendinnen ofte amien. Ende van bethleem tot Jherusalem en sijn mer twee milen ende inden wech tusschen beyden op een halue mile na bethleem staet een kerke, daer die ynghel 37ra bootscapte den herdekijn die gheboorte ons heren. Ende in desen wech is tgraf rachels, josephs moeder des patriarken, die staphants sterf, als si beniaminne ghebaert hadde. Ende daer wart si van jacob haren man begrauen ende dede op haer graf legghen xij grote stene tenen teekene, dat si hadde xij sonen. Jn desen wech so openbaerde haer die sterre weder den drien conighen, die si verloren, doe si te jherusalem waren. Jn desen wech zijn vele kerstene kerken, door die welke men voort gaet tot jherusalem.

Van Bethlehem.

Van deze plaats van Hebron komt men te Bethlelem wel op een halve dag met gemak, want daar zijn maar 5 mijlen tussen. Maar het is een bijzondere schone weg te plein en te bos en erg genoeglijk te gaan. Bethlehem is een kleine stad, lang en eng en alom gevestigd met goede grachten en plag weleer te heten Effrata zoals de psalm zegt: ecce audivimus ea in effrata, dat is te zeggen: beziet, wij hebben gehoord in Effrata, en ten einde waart van de stad aan de oostzijde staat een schone kerk en de aller gracieuste van de wereld en daar zijn torens en kartels met torens omtrent die kerk erg zuiver gemaakt en in deze kerk staan 44 pilaren van marmer. En tussen deze kerk en de stad staat campus floridus, dat is te zeggen: bloeiend veld en is bloeiend veld geheten omdat een jonkvrouw een maagd was en met onrecht beschuldigd omdat ze onkuisheid zou hebben gedaan en men zou haar verbrand hebben in deze plaats daar nu het bloeiende veld staat en het was er zo na zodat de dorens ontstoken waren en deze maagd deed haar bidden tot God met haar hart en verzuchtte dat God het wou openbaar maken en kond aan alle mensen dat ze van dit ding niet misdadig was. En op de hoop, die ze tot God had, ging ze in het vuur en dat vuur bluste gelijk en de dorens en brand, die brandend waren en vurig, werden rode rozen en die nog niet ontstoken en branden werden witte rozen en vol geladen met rozen en dit waren de eerste rozen en rozelaars die men nooit gezien had, dan op die dag. En alzo werd die jonkvrouw verlost met de gratie Gods en daarom is die plaats geheten bloeiend veld want het was geheel vol van bloeiende rozen. Item, neven deze voor vermelde kerkt aan de rechterzijde neergaande 16 trappen is de plaats daar onze Heer geboren werd die erg eerlijk versierd is van marmer en erg gracieus beschreven met goud, met lazuur en andere kleuren. En daar neven is de kribbe van de ezel en de os en daarbij is de put daar de ster, die de drie koningen had begeleid, in viel, die 3 koningen heten; Jasper, Balthazar en Melchior. Maar weet dat de Joden ze anders noemen: Apolijn, Amen en Damasus. En die van Griekenland noemen ze; Galgalach, Malgalach en Saphiri. Deze 3 koningen offerden God, onze Heer, goud, wierook en mirre en kwamen daar niet van zo ver met dagreizen, maar met mirakel van God. Want ze vonden de ene en de andere in het land van India in een stad die men noemt Cassat die van Bethlehem wel 53 dagreizen ver is, maar ze voeren het in 13 dagen. En toen de een de andere had gevonden in deze stad van Cassat hadden ze de ster gezien vier dagen tevoren en kwamen alzo van de stad van Cassat tot Bethlehem in 9 dagreizen daar 53 dagreizen tussen waren, aan de rechterzijde van deze kerk is de grote put daar dat gebeente van alle kinderen in liggen die Herodes doden liet omdat hij wel waande dat hij Christus alzo doden zou. En voor de plaats, daar onze Heer in was geboren, is Sint Hiëronymus graf die kardinaal was en hij veranderde de bijbel en die taal van het Hebreeuws in het Latijn en buiten deze kerk is de stoel of zetel daar hij in zat toen hij het dus maakte en veranderde en in 7,2m na deze kerk zo staat een kerk van Sint-Nicolaas daar onze lieve vrouw zich rustte nadat ze Christus gebaard had. En toen, omdat ze te veel melk had in haar gebenedijde borsten, zo deden ze haar wee zodat ze daar van haar melk uitmolk op die rode marmersteen zodat men nog wel die witte plekken ziet op die steen. En zo weet dat het meeste deel van de lieden die te Bethelem wonen zijn christenen. En omtrent die stad zo staat een erg schone wijngaard en daar is erg veel wijn die de christenen laten maken, want de heidenen winnen geen wijngaard. Want ze drinken geen wijn, want dat boek van hun wet dat hen Mohammed gaf dat ze noemen koran, en sommige noemen het Melhaf en in andere spraak noemt men het Harme, dat verbiedt hun wijn te drinken en daarom omdat men hem aantijgt dat hij in dronkenschap een heilige kluizenaar doodde zo vermaledijde hij de wijn en alle die het drinken en die het verkopen. Maar die vermaledijd is op hemzelf gekeerd zoals David zegt: et in uerticem ipsius iniquitas eius descendet, dat is te zeggen: zijn kwaadheid moet dalen op zijn kop van zijn hoofd. Item, de Saracenen voeden geen varkens, nog eten, want ze zeggen dat het de mensen broeder is en dat het verboden is in het oude testament en versmaden ze en kijken neer zeer op al diegene die ze eten. En in het land van Palestina en in het land van Egypte zo eet men geen kalfsvlees, nog ossenvlees, tenzij dat ze zo oud zijn zodat ze niet meer werken mogen. Dit vlees is hen niet verboden te eten, maar ze voeden ze geheel op omdat ze er luttel hebben om het land mede te bewerken en te keren. Van deze stad van Bethlehem was koning David geboren, die had 40 wijven waarvan de eerste en de hoogste was geheten Mychol en hij had 300 vriendinnen of geliefden. En van Bethlehem tot Jeruzalem zijn maar twee mijlen en in de weg tussen beiden op een halve mijl na Bethlehem staat een kerk daar de engel boodschapte de herdertjes de geboorte van onze Heer. En in deze weg is het graf van Rachels, Jozef ‘s moeder de patriarch, die gelijk stierf toen ze Benjamin gebaard had. En daar werd ze van Jacob, haar man, begraven en liet op haar graf leggen 12 grote stenen ten teken dat ze 12 zonen had. In deze weg zo openbaarde zich de ster weer aan de drie koningen die ze verloren toen ze te Jeruzalem waren. In deze weg zijn vele christelijke kerken door welke men voortgaat tot Jeruzalem.

Van der stede jherusalem.

Die heylighe stat van jherusalem is wel gheleghen tusschen twee berghe ende daer en sijn riuieren noch fonteynen, mar twater comt daer door condute van ebron waert. Ende ghi sult weten, dat jherusalem wilen plach te heten bi melchisedechs tiden 37rb jhebus. Ende daer na was si gheheten salem tot des conincs dauid tiden toe, die welke dede dese twee namen te gader ende hietse jhe\bussalem. Ende daerna quam salomon, diet hiete jherosolimam ende daer na heeft ment gheheten jherusalem. Omtrent jherusalem ist conincrike van surrien ende daerbi ist lant vanden palestinen. Ende bi ascalone ist tlant van mancame. Jherusalem is int conincrike van jude ende omme dat judas machabeus daer of here ende coninc was, so ist also gheheten ende paelt int oost eynde ant conincrike van arabien ende opt zuut eynde ant lant van egypten ende opt west eynde an die grote zee ende opt noort eynde ant conincrike van surien ende an die zee van cypren. Jn jherusalem so plach een patriarke te sijn 37va ende jnt lant al omme vele aertsche bisscoppe ende bisscoppe. Omtrent jherusalem so sijn vele steden gheleghen. Ebron esser op vij milen na, barsabee op ix milen, jherico op vij milen, ascon op xvij milen, jasphe op xvj milen, armata op iij milen, bethleem op ij milen. Ende op ij milen zuut waert es die kerke van sinte karitaten, die daer abt was, om den welken die moneken hadden groten rouwe, doe hi steruen soude ende noch so staen si daer ghescreuen in die maniere, dat si doen den rouwe hadden, welc herde ontfermelijc is te siene. Dit lant van jherusalem heeft gheweest in die hande van menigherande volke ende dicwille heeft dit lant ghehadt te doghene om die quaetheit vanden volke, datter in ghewoont heeft. Want daer hebben menigher\ande 37vb manieren van volke ghewoont ende hebben tlant in haer hant ghehadt, als joden, cananense, assirien, die van persen, van meden, van machedonien, van grieken, van romanien, die kerstene, die sarrasine, die brigans, die van torkien ende van tartarien. Want god en ghedochte niet quaet volc verradachtich ende zonders, sijnt kerstene ofte andere, dat si yet langhe moghen regneren in dit heylighe lant. Ende al hebben nv die onghelouighe dit lant in haar hant ghehouden vjxx ende xiiij jaer, mer als god wil, si en sullens niet langhe houden.

Van de stad Jeruzalem.

De heilige stad Jeruzalem is goed gelegen tussen twee bergen en daar zijn rivieren, nog fonteinen, maar het water komt daar door leidingen van Hebron waart. En ge zal weten dat Jeruzalem weleer plag te heten bij Melchisedech ‘s tijden Jhebus. En daarna was ze geheten Salem tot koning ‘s David tijden toe die deed deze twee namen tezamen en noemde het Jhebussalem. En daarna kwam Salomon en die noemde het Jherosolimam en daarna heeft men het Jherusalem genoemd. Omtrent Jeruzalem is het koninkrijk van Syrië en daarbij is het land van de Palestijnen. En bij Ascalon is het land van Mancame. Jeruzalem is in het koninkrijk van Judea en omdat Judas Maccabaeus daarvan heer en koning was zo is het alzo geheten en paalt in het oosteinde aan het koninkrijk van Arabië en op het zuid einde aan het land van Egypte en op het west einde aan de grote zee en op het noord einde aan het koninkrijk van Syrië en aan de zee van Cyprus. In Jeruzalem zo plag een patriarch te zijn en in het land alom vele aartsbisschoppen en bisschoppen. Omtrent Jeruzalem zo zijn er vele steden gelegen. Hebron is er op 7 mijlen na, Barsabee op 9 mijlen, Jericho op 7 mijlen, Ascon op 17 mijlen, Jasphe op 16 mijlen, Armata op 3 mijlen, Bethlehem op 2 mijlen. En op 2 mijlen zuidwaarts is de kerk van Sint Caritas die daar abt was waarom de monniken grote rouw hadden toen hij sterven zou en nog zo staan ze daar geschreven in die manier dat ze toen de rouw hadden, wat erg ontfermend is om te zien. Dit land van Jeruzalem is in de handen van vele volken geweest en vaak heeft dit land gehad te dogen om de kwaadheid van het volk dat erin gewoond heeft. Want daar hebben menige soorten van volk gewoond en hebben het land in hun hand gehad, zoals Joden, Kanaänieten, Assyriërs, die van Perzië, van Medië, van Macedonië, van Griekenland, van Roemenië, de christenen, de Saracenen, de Brigans (rovers), die van Turkije en van Tartarije. Want God gedoogt geen kwaad volk, verraderlijk en zondaars, zijn het christenen of andere, dat ze iets lang mogen regeren in dit heilige land. En al hebben nu de ongelovige dit land in hun hand gehouden 120 en 14 jaar, maar als God wil, ze zullen het niet lang houden.

Noch van dye heylige stede jherusalem.

Ende ghi sult weten, als men eerstwerf in jherusalem coomt, men doet die eerste pelegrimage ter kerken vanden heyli\ghen 38ra grauen, die buten der stat staet ten noordenwaert, mer si es zere ghearghet ende te vallen met der stat ende het es een scoen kerke, ront ende bouen open ende ghedect met lode ende si heeft enen sconen toorne, sterke ende hoghe westwaert om die clocken daer in te hanghen. Daer in die middeweghe van desen temple staet een tabernakle als een cleyn husekijn met eenre cleenre nedere doren. Ende dit tabernakel es ghemaect int ghedaente van een half compasse harde rikelijc ghechiert met dierbaren ghesteynte, met goude, suluere ende lazure ende met anderen verwen wel ghecleet. Op die rechter zide van desen tabernakel is dat heylighe graf ons heren. Ende dit tabernakel is xj voet hoghe ende viij voeten lanc ende v voet breet. Ende het en is niet langhe leden, dat dat heylighe 38rb graf was al ondect, soe datment tasten ende cussen mochte, mer om dat een yghelijc hem pijnde te nemen een stic vanden stene, so heuet die soudaen doen bemuren ende besluten, so datment niet tasten en mach. Op die slinke zide van desen tabernacle so es een steen daer in ghemuert, die vanden heylighen graue was ende es wel also groot als eens mans hooft ende staet in die mure eens mans lencte hoghe ende dese steen cussen die pelegrine. In dit tabernakel en sijn gheen venstre, mer men lichter in mit lampten. Ende daer es een lampe, die hanghet voor theyligh graf ende bernt altoos ende opten goeden vridach bernt si ende blusschet van haer seluen ende dan wart si weder bernende bi haer seluen opten paesdach, recht op die vre dat onse here 38va op verstont vander doot. Jtem binnen der kerke voirseit op die rechter zide es die berch van caluarien, daer onse here ghecruust was, dats een rootse van witter verwen met al luttel roder verwen daer in lopende te zelker stat. Dese rootse es ghescoort ende dese score heetmen golgata. Binnen deser scoren was vonden adams hooft na die diluuie tot enen tekene, dat adams zonden zouden in die selue score ghebetert worden. Ende op desen berch so dede abraham sacrificie ofte offerande gode. Ende daer staet een outaer ende voor desen outaer leidt begrauen godeuaert van bulion ende ander kerstene coninghe, die coninghe van jherusalem waren. Ende daer neuen, daer onse here ghecruust was, is ghescreuen in griex: o theos basileon ysins perseonas 38vb egaze sothias emosozis ethis, dats te segghen in latine: hic deus noster rex ante scecula operatus est salutem in medio terre, dats te segghen in duutsche: onse here god coninc heeft ghewracht die salicheit in midden der werelt. Jtem op die rootse daer dat cruce in was gheuest staet ghescreuen binnen der rootse: tyos instis basis thou ysteos thoy tesmoy, dats te segghene in latijn: quod vides est fundamentum tocius fidei huius mundi, dats te segghen in duutsche: dat du hier sies dat es tfundament van alle ghelouen van deser werelt. Ende ghi sult weten, dat doe onse here wart ghedoodt hi en was mar xxxiij jaer out ende iij maende ende die prophete dauid seit, dat hi soude hebben xl jaer, daer hi seit: quadraginta annis primus fui generacioni huic et dixi, dats te segghene in dietsche: 39ra xl jaer was jc bi dezen geslachte ofte gheboorte ende also mochte yement duncken, dat die prophesye niet waer en waer; nochtan ist beyde waer, want bi ouden tiden die leden sijn men plach dat jaer te maken van x maenden, van welken maerte was die eerste maent ende horen maent die leste maent. Mar gayus die keyser van romen hi deder toe twee maende loumaent ende sporkelle ende ordineerde, dat xij maenden souden sijn int jaer, dats van ccc ende van lxv daghen zonder scrickel jaer naden properen loop vander zonnen ende also houdent noch alle kerstene, so dat na den jaer van xij maende onse here en hadde mer xxxiij jaer ende drie maende ende na tjaer van x maenden so was hi int viertichste jaer, als die prophete seit. Jtem biden berch 39rb van caluarien op die rechter zide so staet een outhaer, daer die columpne leit, an die welke onse here was ghebonden ende ghegheselt. Daer neuen staen iiij pylaernen, die altoos zwetende zijn water. Ende het segghen sommeghe liede, dat si bewenen die doot ons heren. Ende bi desen outhaer xlij trappen diep onder daerde wart vonden dat cruce ons heren van sinte helenen onder enen berch, daert die joden hadden verborghen ende op die selue stat wart dat cruce ons heren gheproeft, want men vant daer drie crucen, dat cruce ons heren ende der tween scakers crucen, die met hem ghedoot waren, so dat si dede dese cruce proeuen om te weten, welc dat cruce ons heren was, mit enen doden lichame. Ende also saen alse dat cruce ons heren wart daer op geleit 39va wart die dode lichame leuende. Ende daer neuen in die mure es die stede, daer die .iiij. naghelen ons heren gheborghen waren, want daer waerre .ij. door die hande ende .ij. door die voete ende vanden enen van desen naghelen die keyser con\stantijn dede maken enen breydel te sinen paerde omme dien in stride te voerne. Ende ouermids die cracht van desen breydel hi verwan alle sine viande ende wan al tlant van asien die minre, dat es torkien, ende al tlant van armenien die grote ende die cleyne, van surien, van jherosolimam, van persien, van arabien, van messopotamen, tconincrike van halappe, van egipten die hoghe ende die neder ende alt lant van anderen riken tot wel hoghe in ethyopien ende tot int lant 39vb van indien die mindre ende bij nalix al kersten was ende van goeden gheloue. Ende in dien tiden so waren in desen lande herde vele clusenaren, vanden welken dat boec der ouder vadre of spreect, mar gode ontferms, dat lant is vol sarrasinen nv ter tijt ende onghelouighe liede. Ende alst gode behaghelijc sijn sal, ghelijc dat dit lant wart verloren mids den sonden der kerstene, also salt mit hulpe van gode weder ghewonnen worden mids hare zonden. Jtem te middeweghen van den choor van deser kerken so staet een compas, daer joseph van aromathien leyde in den lichame ons heren, doe hine vanden cruce ghedaen hadde ende op die selue stat so wiesch hi zinen wonden. Ende men seit, dat dese compas es rechte 40ra in midden der werelt.

Nog van de heilige stad Jeruzalem.

En ge zal weten als men de eerste keer in Jeruzalem komt, men doet de eerste pelgrimage ter kerke van het heilige graf die buiten de stad staat ten noorden waart, maar ze is zeer verergerd en vervallen met de plaats en het is een schone kerk, rond en boven open en bedekt met lood en ze heeft een schone toren, sterk en hoog westwaarts om de klokken daarin te hangen. Daar in het midden van deze tempel staat een tabernakel als een klein huisje met een kleine nederige deur. En deze tabernakel is gemaakt in de gedaante van een halve cirkel en erg rijk versierd met dure gesteente, met goud, zilver en lazuur en met andere kleuren goed bekleed. Op de rechterzijde van dit tabernakel is dat heilige graf van onze Heer. En deze tabernakel is 3,3m hoog en 2, 4m lang en 1,5m breed. En het is niet lang geleden dat dit heilige graf was geheel open zodat men het tasten en kussen mocht, maar omdat iedereen hem pijnigde te nemen een stuk van de steen zo heeft de sultan het laten bemuren en dicht sluiten zodat men het niet betasten mag. Op de linkerzijde van dit tabernakel zo is een steen daarin gemetseld die van het heilige graf was en is wel alzo groot als eens mannenhoofd en staat in de muur op een mannen lengte hoog en deze steen kussen de pelgrims. In dit tabernakel zijn geen venster, maar men licht erin met lampen. En daar is een lamp die hangt voor het heilig graf en brandt altijd en op Goede Vrijdag brandt ze en blust van zichzelf en dan werd ze weer brandend van zichzelf op de Paasdag, recht op dat uur dat onze Heer opstond van de dood. Item, binnen de voor vermelde kerk aan de rechterzijde is de berg van Calvarie daar onze Heer gekruisigd was, dat is een rots van witte kleur met wat luttel rode kleur dat daarin loopt in dezelfde plaats. Deze rots is gescheurd en deze scheur noemt men Golgotha. Binnen deze scheur is gevonden Ada ‘s hoofd na de zondvloed tot een teken dat Adams zonden in diezelfde scheur verbeterd zouden worden. En op deze berg zo deed Abraham sacrificie of offerande aan God. En daar staat een altaar en voor dit altaar ligt begraven Godfried van Bouillon en andere christelijke koningen die koning van Jeruzalem waren. En daar neven, daar onze Heer gekruisigd was, is geschreven in Grieks: o theos basileon ysins perseonas egaze sothias emosozis ethis, dat is te zeggen in Latijn: hic deus noster rex ante scecula operatus est salutem in medio terre, dat is te zeggen in Dietse: onze Heer God Koning heeft gewrocht de zaligheid in het midden der wereld. Item, op die rots daar dat kruis in was gevestigd staat geschreven binnen de rots: tyos instis basis thou ysteos thoy tesmoy, dat is te zeggen in Latijn: quod vides est fundamentum tocius fidei huius mundi, dat is te zeggen in Dietse: dat u hier ziet dat is het fundament van alle geloven van deze wereld. En ge zal weten dat toen onze Heer werd gedood was hij maar 33 jaar oud en 3 maanden en de profeet David zegt dat hij zou hebben 40 jaar daar hij zegt: quadraginta annis primus fui generacioni huic et dixi, dat is te zeggen in Dietse: 40 jaar was ik bij dit geslacht of geboorte, en alzo mocht iemand denken dat de profetie niet waar was; nochtans is het beide waar want bij oude tijden die geleden zijn plag men dat jaar te maken van 10 maanden waarvan maart de eerste maand was en december de laatste maand. Maar Gayus, de keizer van Rome, deed er twee maanden bij, januari en februari, en ordineerde dat er 12 maanden zouden zijn in het jaar, dat is van 300 en 65 dagen, zonder schrikkeljaar, naar de goede loop van de zon en alzo houden het nog alle christenen zodat na het jaar van 12 maanden onze Heer had maar 33 jaar en drie maanden en naar het jaar van 10 maanden zo was hij in het veertigste jaar zoals de profeet zei.

Item, bij de berg van Calvarie aan de rechterzijde zo staat een altaar daar de kolom ligt waaraan onze Heer was gebonden en gegeseld. Daar neven staan 4 pilaren die altijd water zweten. En sommige lieden zeggen dat ze bewenen de dood van onze Heer. En bij dit altaar 42 trappen diep onder de aarde werd gevonden dat kruis van onze Heer door Sint-Helena onder een berg daar de Joden het hadden verborgen en op diezelfde plaats werd dat kruis van onze Heer beproefd want men vond daar drie kruisen, dat kruis van onze Heer en de kruisen van de twee dieven die met hem gedood waren, zodat ze deze kruisen liet beproeven om te weten welke dat kruis van onze Heer was met een dood lichaam. En alzo samen toen dat kruis van onze Heer werd daarop gelegd toen werd dat dode lichaam levend. En daar neven in die muur is de plaats daar de 4 nagels van onze Heer verborgen waren, want daar waren er 2 door de handen en 2 door de voeten en van de ene van deze nagels liet keizer Constantijn een breidel voor zijn paard maken om die in de strijd te voeren. En vanwege de kracht van deze breidel overwon hij al zijn vijanden en won al het land van Klein Azië, dat is Turkije, en al het land van Armenië, de grote en de kleine, van Syrië, van Jeruzalem, van Perzië, van Arabië, van Mesopotamië, het koninkrijk van Halappe, van Egypte, de hoge en de lage, en al het land van andere rijken tot wel hoog in Ethiopië en tot in het land van India, de kleinere, en bijna alles christelijk was en van goed geloof. En in die tijden zo waren in dit land erg veel kluizenaars waarvan dat boek van de oudvader van spreekt, maar God ontferm me, dat land is vol Saracenen nu ter tijd en ongelovige lieden. En als het God behaaglijk zijn zal, gelijk dat dit land werd verloren vanwege de zonden van de christenen, alzo zal het met hulp van God weer gewonnen worden vanwege hun zonden. Item, te midden van het koor van deze kerk zo staat een cirkel daar Joseph van Arimatea legde het lichaam van onze Heer in toen hij hem van het kruis gedaan had en op dezelfde plaats zo waste hij zijn wonden. En men zegt dat deze cirkel is recht in het midden van de wereld.

Vander kercken des heylighen graefs.

Jn dese kerke vanden heyligen graue noorden waert is die stat, daer onse here ghevanghen wart, want hi was te menigher stat in gheuanghenisse gheleecht. Ende al daer es een deel vander ketenen, daermede dat hi ghebonden was. Ende daer openbaerde hem onse here eerstwerf marien magdalenen na sine opuerstandenisse, doe zi waende, dat een hofman gheweest hadde. Jn deser kerken plaghen te sijn canonike regheliere van sinte augustijns oordene ende hadden een prioor, mer die patriarke was hoer ouerste. Buten der dore van deser kerken met xviij trappen opclimmende seyde onse here tot zijnre moeder: siet daer dinen zone ende toonde haer sinte janne ewangelisten. Ende daerna seide hi tot sinte ian: sich hier dijnre moeder. Ende dese selue woorde sprac hi anden cruce. Ende 40rb op dese trappen clam onse here, doe hi dat cruce op sinen scouderen droech ende onder desen graet ofte trappen staet een cappelle. Jn dese cappelle doen misse priesters van indien niet na onse maniere, mar na die hare, mar doch maken si dat sacrament van brode seggende die vijf woorden, die daer toe horen ende segghen ooc den pater noster ende ooc mede zomighe andere bedinghe, want si en weten niet van vele ordinancien, die die paeuse ghemaect hebben, mar si doen harde deuotelijc misse. Ende herde na daer bi es die stat, daer onse here ruste, doen hi moede was van sinen cruce te draghen. Ende weet, dat die stat van jherusalem op die zide van deser kerken vanden heylighen graue es cranckelike ghemaect ende niet so starc, als si elwaer is, omt grote dal, dat is om dese kerke 40va ende om die stat. Ten oosten waert ane die mure vander stat ist dal van josaphat, recht oft waer een grote brede grachte. Ende bouen dat dal van josaphat buten der stat staet sinte steuens kerke, daer hi ghesteynt wart. Ende daer bi es die vergulden poorte, die niet op ghedaen en mochte sijn. Doer dese porte quam in die stat van jherusalem onse here sittende op een eselinne opten palmesondach. Ende dese poorte dede haer op ieghen hem, als hi woude ten tempel gaen. Ende noch sijn daer die voetstappen vander eselinne ende men bekennesse wel te drien steden op die trappen, die daer sijn van wel harden stenen. Ende voor dese kerke vanden heylighen graue te zuden waert in ccc. 40vb vademen na staet dat grote hospitael ofte gasthuus van sinte janne, vanden welken die hospitaliere haer fundament maken. Ende binnen den palayse der sicken van desen gasthuse so staen vjxx ende iiij steynen pylaeren ende in die muer van dien gasthuuse liiij pylaernen. Ende buten dit gasthuus te gaen ten oosten waert daer staet een herde scone kerke, die men heet tonser vrouwen der grotere. Ende dan is daer een ander kerke herde na, die men heet tonser vrouwen der latijnscher. Daer waren maria magdalena ende maria cleophe, die hem trocken biden hare als verwoede wiue van rouwen, doemen onse here ghecruust hadde ende hi ghestoruen was.

Van de kerk van het heilige graf.

In deze kerk van het heilige graf te noordwaarts is de plaats daar onze Heer gevangen werd, want hij werd in menige plaats in gevangenis gelegd. En al daar is een deel van de kettingen waarmee dat hij gebonden was. En daar openbaarde zich onze Heer de eerste keer aan Maria Magdalena na zijn opstanding toen ze waande dat het een hofman geweest was. In deze kerk plegen te zijn canonieke regels van Sint Augustijns orde en had een prior, maar de patriarch was hun overste. Buiten de deur van deze kerk met 58 trappen opklimmend zei onze Heer tot zijn moeder: ziet daar uw zoon, en toonde haar Sint Johannes de evangelist. En daarna zei hij tot Sint Johannes: zie hier uw moeder. En deze zelfde woorden sprak hij aan het kruis. En op deze trappen klom onze Heer toen hij dat kruis op zijn schouders droeg en onder deze graad of trappen staat een kapel. In deze kapel doen priesters van India de mis, niet naar onze manieren, maar na die van hun, maar toch maken ze dat sacrament van brood en zeggen de vijf woorden die daartoe behoren en zeggen ook het paternoster en ook mede sommige andere bidden, want ze weten niet van vele ordinantiën die de pauzen gemaakt hebben, maar ze doen erg devoot mis. En erg dichtbij is de plaats daar onze Heer ruste toen hij moe was van zijn kruis te dragen. En weet dat de stad van Jeruzalem aan de zijde van deze kerk van het heilige graf zwak is gemaakt en niet zo sterk zoals ze elders is om het grote dal dat is om deze kerk en om die plaats. Ten oostwaarts aan de muur van de stad is het dal van Josafat, recht of het was een grote brede gracht. En boven dat dal van Josafat buiten de stad staat Sint Stevens kerk daar hij gestenigd werd. En daarbij is de vergulden poort die niet opengedaan mocht worden. Door deze poort kwam in de stad Jeruzalem onze Heer zittend op een ezelin op Palmzondag. En deze poort deed zich open tegen hem toen hij ten tempel wou gaan. En nog zijn daar de voetstappen van de ezelin en men herkent ze wel te drie plaatsen op die trappen die daar zijn van goede harde stenen. En voor deze kerk van het heilige graf te zuidwaarts in 5,4 km na staat dat grote hospitaal of gasthuis van Sint Janne, waarvan de hospitaalridders hun fundament maakten. En binnen het paleis der zieken van dit gasthuis zo staan 120 en 4 stenen pilaren en in de muur van dat gasthuis 54 pilaren. En buiten dit gasthuis te gaan oostwaarts daar staat een erg schone kerk die men te onze Vrouwen de Grotere noemt. En dan is daar een andere kerk erg dichtbij die men noemt te Onze Vrouwen van de Latijnse. Daar waren Maria Magdalena en Maria Cleophe die hen trokken bij de haren als verwoede wijven van rouw toen men onze Heer gekruisigd had en hij gestorven was.

Templum dei. Vanden tempel gods.

Ende alsmen gaet vander kerken vanden heylighen graue 41ra ten oosten waert in viijxx. passen na so staet templum domini, dats te segghen die tempel ons heren, dat alte scoen huus is ende es al ront ende wel hoghe ende breet ende ghedect mit lode ende daer es een scoen grote plaetse al omme sonder enighe husinghe omtrent dien tempel. Ende dese plaetse es wel ghepaueit mit witten merber steen. Ende die sarrasinen en laten daer niet gaen noch kerstene noch joden, want si segghen, dat so quaet vule volc en soude in so heylighe stat niet gaen. Mer jc was daer in ende oec elwaer daer jc woude, ouermids der cracht des soudaens letteren, jnden welken hi gheboot alle sinen onderzaten, dat si my souden laten sien die steden ende ooc in gaen daer ic woude al omme ende my bedieden ende segghen alle die steden ende bedenisse daer of ende my ooc gheleyden van stede te stede, had ics te doen, ende my 41rb ooc goedertierlijc ontfaen ende mijn gheselscap ende my ooc te voldoen al dat jc bidden soude redenlike, op dat niet ieghen den soudaen en ware ofte jeghen sine wet. Mer ander liede, die hem gracie bidden ende dienen willen, hi gheeft hem sijn singet ofte teken ende dat soe doen si voor hem draghen aen een glauie hanghende. Ende die sarrasinen doen dan grote waerdicheit ende ere desen teken ende knielen daer voor, also wi doen souden voor den lichame ons heren. Ende noch doen si vele meer eren ende waerdicheit zonder ghelijc sinen letteren. Want die ammirael ende ander heren, diemen sine letteren toont ende presenteert, eer sise ontfaen, si nighen hem ende nemense ende legghense op haer hooft ende so cussen sise al nighende mit groter waerdicheit. Ende daer na so 41va ombieden si hem om al te voldoen, dat die brengher selker brieue eyschen sal. Jn desen tempel plaghen te sine canonike regheliere ende hadden enen abt, dien si onderdanich waren. Jn desen tempel was die coninc kaerle, doe hem die ynghel brachte die besnidenisse ons heren ende van daer brachte hijt te aken in onser vrouwen kerke ofte cappelle in viij milen na ludic ende daer na kaerle die kaluwe brachtet te poytiers ende daer na wart ghebracht te sacharters. Jtem ghi sult weten, dat dit niet en is die selue tempel, die salomon maecte, want hine duerde mar m. ende c jaer, want tytus vaspasiaens zoon des keysers van romen die hadde jherusalem beleghen ende meynden die joden te destrueren ende te storen, om dat si onsen heere doden zonder 41vb oorlof des keysers van romen. Ende doen hi die stat ghewonnen hadde, doe bernde hi den tempel salomons ende werpen ter neder. Ende hi versloech. xic. m. joden ende dander dede hi in gheuanghenisse ende vercochter xxx om enen penninc, want si seyden, dat si onsen here hadden ghecoft om xxx penninghen. Ende daer om seyde hi, dat hi beteren coop zoude gheuen die joden, want hi souder gheuen xxx om enen penninc. Ende daer na julianus apostota, doe hi keyser was, gaf den joden orlof, datsi den tempel weder maecten omme dat hi die kerstinen haette, nochtan hadde hi gheweest kersten ende ooc monec, mer hi was gherenoveert. Ende als die joden den tempel bijna hadden vermaect, doe quam een aerdbeuinghe biden wille gods ende 42ra werpt al neder, dat daer vermaect was. Ende daer na die keyser adriaen, die van dien van troyhen was, dede vermaken die stat van jherusalem ende den tempel in dier manieren, datten salomon hadde ghemaect ende en woude niet, datter enighe joden souden wonen, mer allene kerstene lieden. Want al en was hi niet kersten, hi hadde die kerstene lieuer dan enighe ander liede, die van sijnre wet niet en waren. Dese keyser adriaen dede die kerke vanden heylighen graue besluten ende omme bemueren metter stat, die te voren stont verre vander stat ende wouden haren name van jherusalem verwandelen ende hietense helya, mer dien name en hadden si niet langhe. Ende weet, dat die sarrasine doen desen tempel harde grote waerdicheit ende ere ende zegghen, dat een herde heylighe stat es ende gaen daer in al beruoet 42rb dicwille knielende. Ende als ic ende mijn ghesellen dat saghen, doe onschoyden wy ons oeck ende peynsden, dat ons dat bat toe behoorde dan den onghelouighen. Ende daer hadden wi grote beweginghe van deuocien tonser herten. Dese tempel is een herde scoon huus al rout ende es wel lxiiij cubitus breet ende ooc also lanc ende es xxxij cubitus hoghe ende met lode ghedeect ende binnen so sijn al omme pylaernen van merbere ende in midden van desen temple so es een stellinghe wel xiiij grade ofte trappen hoghe ende daer staen al omme langhe pylaerne ende dat plaghen die joden te heten sancta sanctorum, dats te segghen: heylich der heylighen. Daer in en ghinc niement dan die prelaten, die den dienst gods daden. Jn desen tempel sijn iij inganghe ende die dueren 42va sijn van cyperessen met werken daer op ghesneden ende binnen der dueren ten oostenwaert seide onse here: dit is jherusalem, ende binnen der dueren ten noorden waert so staet een fonteine van der welker die heylighe scriftuere spreect: vidi aquam egredientem de templo a latere dextero, dats te segghen: jc sach dat water wt gaen vander rechter zide vanden temple. Ende op dander side van desen tempel daer es een rootse, die men te heten plach mariach, mar daer na was si gheheten betel, daer die arke gods was, daer dat heylichdom der joden jn was. Dese arke metten heylichdom dede tytus met hem voeren totte groten romen, doe hi die joden verwonnen hadde. In dese arke was die tafle vanden .x. gheboden ende aarons roede des propheten ende moyses roede, met welke hi dede die rode zee scheyden ende dede 42vb die kinder van jsrahel droocsvoets door die zee liden. Ende met deser seluer roede sloech hi die steen rootsche ende daer quam wt water gheronnen. Ende met deser roeden dede hi groot wonder. Ende daer in was ooc een gulden vat vol van manne, dats hemels broot, ende waren ooc die cleder ende tornament ende die tabernakel aarons ende ooc een ghevierhornicte gulden tafle met .xij. dierbaer ghesteynte ende een busse van jaspide met .vij. figuren der namen ons heren daer binnen ende een ander busse van goude ende vier leeuwen van goude, op dewelke stonden iiij cherubinne, dat sijn inghele, van goude van .xij. palmen lanc ende die loop der tekene des hemels met enen tabernacle van goude ende sulueren trompen een sil\ueren 43ra tabernakele ende .vij. ghersten brode. Dit was al in die arke met al den anderen heylichdomme, die voor die gheboorte ons heren waren. Jtem op dese rootse van betel so sliep jacob als hi denghelen op die leder sach climmen ende weder neder dalen ende seyde: vere locus iste sanctus est et ego nesciebam, dats te seggen: waerlic dese stat is heylich ende ic en wistes niet. Ende daer verwandelde een ynghel jacobs name ende heitene jsrahel. Ende op dese selue stat sach dauid enen yngel, die dat volc al versloech met enen zwaerde ende stact al bloedich weder in sijn sceyde. Ende op desen berch van betel wart onse here ghepresenteert sinte symone. Ende onse here plach daer ooc dicwille te predicken. Op desen berch ofte rootse vloe verholentlike onse here, doen die joden wouden stenen ende 43rb doe scoorde die rootse ende in die score barch hem onse here ende daer daelde tot hem neder een sterre, die hem van claerheyden diende. Op dese rootse sat onse vrouwe ende leerde haren souter. Daer vergaf onse here den wijfkijn, die in ouerspele vonden was, haer zonden. Ende onse here wart daer besneden ende die ynghel bootscapte zacharien daer die ontfanghenisse sijns zoons sinte jans baptisten ende daer offerde eerstwerf melchisedech onsen heer broot ende wijn jn die figure des toecomenden sacrament. Op dese rootse knielde dauid biddende onsen here, dat hi woude hebben ontfermenisse zijns ende zijns volcs, doen hi den ynghel sijn volc verslaen sach. Ende onse here verhoerde zijn bede. Ende daer 43va omme woude hi in dese selue stat den tempel maken, mar onse here verbotet hem met enen ynghel, om dat hi verradenisse ghedaen hadde, doen hi doden dede vrien den goeden ridder om die begheerten, die hi hadde om sijn wijf te hebbene ende daer om alle die prouancien, di hi totten temples behoef ghemaect ende gheordineert hadde, die gaf hi sinen sone salomon omme den tempel te makene, den welken salomon maecte ende bat onsen here, dat alle die ghene diene versochten ende hem daer in biddende waren met goeder herten, datse onse here horen woude in allen haren beden ende begheerten ende hem ghetroostich ende bistan\dich 43vb ende gheradich ware in al haren gherechten saken. Ende onse here ghehorde die bede ende daer omme hiet salomon desen tempel den tempel des raets ende der hulpen gods. Vte desen temple jaechde onse here die cochten ende vercochten. Ende daer staet een outhaer, daer die joden plaghen duuen ende tortelduuen tofferen, mer nv hebben die sarrasine daer op ghemaect strepen ende tekene om te wetene, wat vren dat si, met enen priemkijn, dat daer an hangt. Ende tusschen desen outaer ende den tempel wart zacharias ghedoot. Ende opten vorst van desen temple, die herde hoghe es, was gheuoert onse here om becoort te sijn vanden viant. Ende vanden hooch\sten 44ra des temples worpen die joden sinte jacob neder ter aerden, die die eerste bisscop van jherusalem was. Ende inden anderen inganc van desen tempel ten westen waert is die poorte speciose, door die welke sinte pieter ende sinte jan leden, doen sinte peter bider gracie gods den crepel dede recht gaen vten tempel. Ende harde bi desen tempel ter rechter ziden staet een kerke ghemaect ende ghe\dect met lode ende is gheheten salomons scoel. Ende ten zuden waert van desen temple herde bi es die tempel salomons, die herde scoen es ende staet in een scoon plaetse wel slecht ende groot. Jn desen tempel plaghen te wonen ridders die men heet templiers ende was tfundament van haerre oorden. Ende in den tempel des heren plagen clerke te wonen. Van desen tempel ten oosten waert in vjxx passen na 44rb in enen hornic vander stat es dat bat ons heren. In dit bat plach twater vten paradise te gaen ende noch so drupet daer vte. Ende daer bi es tbedde ons vrouwen ende daer neuen es sinte symeons tumbe. Ende buten den omloop van desen temple ten noorden waert soe staet een harde scone kerke van sinte anna onser vrouwen moeder ende daer wart onse vrouwe ontfaen. Ende voer dese kerke staet enen groten sconen boom, die opten seluen nacht begonste te wassen. Beneden deser kerken xxij trappen dalende daer leghet joachim onser vrouwen vader in een stenen tumbe. Ende daer onder plach sinte anna sijn wijf te leggen, mar santa helena dedese draghen tot constantinoblen. Jn dese kerken es een fonteyne als 44va een cisterne diemen heet probatica piscina, die plach te hebben .vj. ingange. Jn dese fonteyne plaghen die ynghele te comene ende daer in te badene ende die eerste, die hem daer na bade, wart ghesont van wat ziecten dat was ende hi hebben mochte. Daer ganste onse here den mensche, die sine lede verloren hadde vander gichten. ende xxxviij jaer lanc siec hadde gheweest, tot wien onse here seide: tolle grabatum tuum et ambula, dats te segghen: doch wech dijn bedde ende wandele, ende daer bi es herodes huus, die die onnosele kinder doden dede. Ende daer neuen is pylatus huus.

Templum Dei. Van de tempel Gods.

En als men gaat van de kerk van het heilige graf te oostwaarts in 80 passen na zo staat Templum Domini, dat is te zeggen, de tempel van onze Heren, dat een al te schoon huis is en is geheel rond en goed hoog en breed en gedekt met lood en daar is een schone grote plaats alom zonder enige behuizing omtrent die tempel. En deze plaats is goed geplaveid met witte marmer steen. En de Saracenen laten daar niet ingaan nog christenen, nog Joden, want ze zeggen dat zo’n kwaad vuil volk zou niet in zo’n heilige plaats gaan. Maar ik was daarin en ook elders daar ik wou, vanwege de kracht van de sultan brieven waarin hij gebood al zijn onderzaten dat ze mij zouden laten zien die plaatsen en ook in te gaan daar ik wou alom en me aanduiden en zeggen al die plaatsen en betekenis daarvan en me ook begeleiden van plaats tot plaats, had ik het nodig, en me ook goedertieren ontvangen en mijn gezelschap en me ook te voldoen alles dat ik redelijk bidden zou als het niet tegen de sultan was of tegen zijn wet. Maar andere lieden die hem gratie bidden en dienen willen, hij geeft hem zijn zegel of teken en dat zo laten ze voor zich dragen aan een lans hangend. En de Saracenen doen dan grote waardigheid en eren dit teken en knielen daarvoor zoals wij doen zouden voor het lichaam van onze Heer. En nog doen ze veel meer eer en waardigheid zonder vergelijk aan zijn brieven. Want de admiraal en andere heren die men zijn brieven toont en presenteert, eer ze die ontvangen, ze nijgen zich en nemen ze en leggen ze op hun hoofd en zo kussen ze die al nijgende met grote waardigheid. En daarna zo ontbieden ze zich om alles te voldoen dat de brenger van zulke brieven eisen zal. In deze tempel plegen te zijn canonieke regels en had een abt die ze onderdanig waren. In deze tempel was koning Karel toen hem de engel de besnijdenis bracht van onze Heer en vandaar bracht hij het te Aken in onze vrouwen kerk of kapel in 8 mijlen na Luik en daarna bracht Karel de Kale het te Poitiers en daarna werd het gebracht te Sacharters. Item, ge zal weten dat dit niet dezelfde tempel is die Salomon maakte, want die duurde maar 1000 en 100 jaar, want Titus Vespasianus, zoon van de keizer van Rome, die had Jeruzalem belegerd en meende de Joden te vernietigen en te verstoren omdat ze onze Heer doodden zonder verlof van de keizer van Rome. En toen hij die stad gewonnen had toen brandde hij de tempel van Salomon en wierp het ter neder. En hij versloeg 1100 000 Joden en de andere deed hij in gevangenis en verkocht er 30 om een penning, want ze zeiden dat ze onze Heer hadden gekocht om 30 penningen. En daarom zei hij dat hij de Joden betere koop zou geven, want hij zou er geven 30 om een penning. En daarna Julianus Apostota toen hij keizer was gaf hij de Joden verlof dat ze de tempel weer maakten omdat hij de christenen haatte, nochtans was hij christen geweest en ook monnik, maar hij was gerenoveerd. En toen de Joden de tempel bijna hadden gemaakt toen kwam een aardbeving bij de wil God en wierp alles neer dat daar gemaakt was. En daarna keizer Adrianus, die van die van Troje was, liet vermaken de stad van Jeruzalem en de tempel in die manier zoals Salomon die had gemaakt en wou niet dat er enige Joden zouden wonen, maar alleen christenlieden. Want al was hij geen christen, hij had de christenen liever dan enige andere lieden die niet van zijn wet waren. Deze keizer Adrianus liet de kerk van het heilige graf sluiten en ommuren met de plaats die tevoren ver van de stad stond en wou de naam Jeruzalem veranderen en noemde het Helya, maar die naam had ze niet lang. En weet dat de Saracenen doen deze tempel erg grote waardigheid en eer en zeggen dat het een erg heilige plaats is en gaan daarin al barrevoets en vaak knielend. En toen ik en mijn gezellen dat zagen toen ontschoeiden we ons ook en peinsden dat ons dat beter behoorde dan de ongelovigen. En daar hadden we grote beweging van devotie tot ons hart. Deze tempel is een erg schoon huis, geheel rond en is wel 29, 3m breed en ook alzo lang en is 14,4m hoog en met lood gedekt en binnen zo zijn alom pilaren van marmer en in het midden van deze tempel zo is een stelling van wel 14 graden of trappen hoog en daar staan alom lange pilaren en dat plagen die Joden te heten sancta sanctorum, dat is te zeggen: heilige der heiligen. Daarin ging niemand dan de prelaten die de dienst Gods deden. In deze tempel zijn 3 ingangen en de deuren zijn van cipres met werken daarop gesneden en binnen de deuren ten oostwaarts zei onze Heer: dit is Jeruzalem, en binnen de deuren te noordwaarts zo staat een fontein waarvan de heilige schrift spreekt: vidi aquam egredientem de templo a latere dextero, dat is te zeggen: ik zag dat water uitgaan van de rechterzijde van de tempel. En aan de andere zijde van deze tempel daar is een rots die men te noemen plag Mariach, maar daarna was ze geheten Betel, daar de Ark Gods was daar dat heiligdom der Joden in was. Deze Ark met het heiligdom liet Titus met hem voeren tot het grote Rome toen hij de Joden overwonnen had. In deze Ark was de tafel van de 10 geboden en Aarons roede van de profeet en Mozes roede waarmee hij de Rode Zee liet scheiden en liet de kinderen van Isral droogvoets door die zee gaan. En met deze zelfde roede sloeg hij de steenrots en daar kwam uit water geronnen. En met deze roede deed hij groot wonder. En daarin was ook een gouden vat vol van manna, dat is hemels brood, en waren ook de klederen en het ornament en de tabernakel van Aaron en ook een vierhoekige gouden tafel met 12 dure gesteente en een bus van jaspis met 7 figuren van de naam van onze Heer daar binnen en een andere bus van goud en vier leeuwen van goud waarop stonden 4 cherubijnen, dat zijn engelen, van goud van 96cm lang en de loop van de tekens des hemels met een tabernakel van goud en zilveren trompeten een zilveren tabernakel en 7 gerstebroden. Dit was alles in die Ark met al de andere heiligdommen die voor de geboorte van onze Heer waren. Item, op deze rots van Betel zo sliep Jacob toen hij de engelen op die ladder zag klimmen en weer neer dalen en zei: vere locus iste sanctus est et ego nesciebam, dat is te zeggen: waarlijk deze plaats is heilig en ik wist het niet. En daar veranderde een engel Jacobs naam en noemde hem Israël. En op deze zelfde plaats zag David een engel die dat volk geheel versloeg met een zwaard en stak het geheel bloederig weer in zijn schede. En op deze berg van Betel werd onze Heer gepresenteerd aan Sint Simon. En onze Heer plag daar ook vaak te prediken. Op deze berg of rots vlood verholen onze Heer toen de Joden hem wilden stenigen en toen scheurde de rots en in die scheur verborg zich onze Heer en daar daalde tot hem neer een ster die hem van helderheden diende. Op deze rots zat onze vrouwe en leerde haar psalmen. Daar vergaf onze Heer dat wijfje die in overspel gevonden was haar zonden. En onze Heer werd daar besneden en de engel boodschapte Zacharias daar de ontvangenis van zijn zoon Sint Johannes Baptista en daar offerde Melchisedech de eerste keer onze Heer brood en wijn in de vorm van het toekomende sacrament.

Op deze rots knielde David biddend onze Heer dat hij ontferming wou hebben van hem en zijn volk toen hij de engel zijn volk verslaan zag. En onze Heer verhoorde zijn bede. En daarom wou hij in deze zelfde plaats de tempel maken, maar onze Heer verbood het hem met een engel omdat hij verraad gedaan had toen hij doden liet Urien de goede ridder om de begeerte die hij had om zijn wijf te hebben en daarom al de voorbereidingen die hij tot de tempel behoefte gemaakt en bevolen had die gaf hij aan zijn zoon Salomon om de tempel te maken die Salomon maakte en bad onze Heer dat al diegene die het bezochten en hem daarin aanbaden met goede harten dat onze Heer die verhoren wou in al hun gebeden en begeerten en hen troosten en bijstaan en aanraadden in al hun echte zaken. En onze Heer verhoorde die bede en daarom noemde Salomon deze tempel de tempel van de raad en de hulp van God. Uit deze tempel joeg onze Heer dat gekochte en verkochte. En daar staat een altaar daar de joden plagen duiven en tortelduiven te offeren, maar nu hebben de Saracenen daarop gemaakt strepen en tekens om te weten welk uur dat het is met een priempje dat daaraan hangt. En tussen dit altaar en de tempel werd Zacharias gedood. En op de vorst van deze tempel, die erg hoog is, was gevoerd onze Heer om bekoord te zijn van de vijand. En van het hoogste van de tempel wierpen de Joden Sint Jacob neder ter aarden die de eerste bisschop van Jeruzalem was. En in de andere ingang van deze tempel, ten westen waart, is de poort speciose, door welke Sint Petrus en Sint Johannes gingen toen Sint Petrus bij de gratie Gods de kreupele liet recht gaan uit de tempel. En erg nabij deze tempel aan de rechterzijde staat een kerk gemaakt en gedekt met lood en is geheten Salomons school. En ten zuiden waart van deze tempel erg nabij is de tempel van Salomon die erg schoon is en staat in een schone plaats goed recht en groot. In deze tempel plagen te wonen ridders die men noemt tempeliers en was het fundament van hun orde. En in de tempel des Heren plagen klerken te wonen. Van deze tempel ten oostwaarts in 120 passen na in een hoek van de plaats is dat bad van onze Heer. In dit bad plag het water uit het paradijs te gaan en nog zo druipt het daaruit. En daarbij is het bed van onze vrouwe en daar neven is Sint Simeon ‘s tombe. En buiten de omloop van deze tempel ten noordwaarts zo staat een erg schone kerk van Sint Anna, onze vrouwen moeder, en daar werd onze vrouwe ontvangen. En voor deze kerk staat een grote schone boom die op dezelfde nacht begon te groeien. Beneden deze kerk en 22 trappen dalende daar ligt Joachim, onze vrouwen vader, in een stenen tombe. En daaronder plag Sint Anna, zijn wijf te liggen, maar Sint-Helena liet haar dragen tot Constantinopel. In deze kerk is een fontein als een put die men noemt probatica piscina, die plag te hebben 6 ingangen. In deze fontein plagen de engelen te komen en daarin te baden en de eerste die zich daarna baadde werd gezond van wat voor ziekten dat was en hij hebben mocht. Daar genas onze Heer de mens die zijn leden verloren had van de jicht en 38 jaar lang ziek was geweest tot wie onze Heer zei: tolle grabatum tuum et ambula, dat is te zeggen: doe weg uw bed en wandel, en daarbij is Herodes huis die de onschuldige kinderen doden liet. En daar neven is Pilatus huis.

Van herodes ende ander dinck.

Dese coninc herodes was herde quaet ende wreet, want hi dede eerst zijn wijf doden. Ende nochtans was hi daer na sint so erre daer omme, want hi mindese so zere, dat hi verwoedde ende was 44vb langhe tijt sint buten sinen sinne; mer namaels quam hi weder daer in. Ende daer na dede hi doden ij scone sonen, die hi hadde van dien wiue voerseit. Daer na dede hi doden een ander van synen wiuen ende enen groten zone, die hi van haer hadde. Daer na dede hi doden sijn eyghene moeder. Ende hi woude ooc zijn broeder doden, mer sijn broeder starf haestelijc. Ende daer na dede herodes alt quaet, dat hi doen mochte. Ende te sinen lesten wart hi ziec ende als hem dochte, dat hi der doot niet ontgaen en mochte, hi en moste steruen, doe ontboot hi sijnre suster ende alle die grote heren vanden lande. Ende als si comen waren, dede hi alle die heren besluten in enen torne ende seide tot sijnre suster: jc weet wel, datmen van mijnre doot ghenen rouwe maken en sal; ende daer om so sweert ende ghelofde my, dat also zaen, als jc doot ben, dat ghi dese 45ra heren haer hooft of doet slaen, te mits dat alle mijn lant groten rouwe make te mijnre doot, want anders en soudic niet beweent worden. Ende aldus sterf hi ende makede sijn testament. Mer die suster hielt hem niet sijn geloofte, want also saen als hi doot was liet si alle die heren gaen vten toorne ende lietse thuys waert varen ende seyde, hoe dat haer broeder gheordineert hadde, so dat herodes niet beweent en was, also hi waende. Ende weet, dat doe drie herodes waren coninghe, deen na dander ende waren vermaert van groter vreselicheyt. Die eerste hiet herodes canonites, die doodde die onnosele kindere, dander hiet herodes antipa, die dede sint jan baptisten onthoofden, die derde hiet herodes agrippa ende dede sint jacob doden ende sinte pieter vanghen.

Van Herodes en andere dingen.

Deze koning Herodes was erg kwaad en wreed want hij liet eerst zijn wijf doden. En nochtans was hij daarna sinds zo boos daarom, want hij beminde haar zo zeer, zodat hij verwoede en was lange tijd sinds buiten zijn zinnen; maar later kwam hij weer daarin. En daarna liet hij doden 2 schone zonen die hij had van dat voor genoemde wijf. Daarna liet hij doden een andere van zijn wijven en een grote zoon die hij van haar had. Daarna liet hij doden zijn eigen moeder. En hij wou ook zijn broeder doden, maar zijn broeder stierf gauw. En daarna deed Herodes al het kwaad dat hij doen mocht. En tenslotte werd hij ziek en toen hij dacht dat hij de dood niet ontgaan mocht, hij moest sterven, toen ontbood hij zijn zuster en alle grote heren van het land. En toen ze gekomen waren liet hij al die heren opsluiten in een toren en zei tot zijn zuster: ik weet wel dat men van mijn dood geen rouw maken zal; en daarom zo zweer en beloof me dat alzo samen als ik dood ben dat ge deze heren hun hoofd af laat slaan omdat geheel mijn land grote rouw maakt tot mijn dood, want anders zou ik niet beweend worden. En aldus stierf hij en maakte zijn testament. Maar die zuster hield zich niet aan haar belofte, want alzo samen toen hij dood was liet ze alle heren gaan uit de toren en liet ze huiswaarts gaan en zei hoe haar broeder bevolen had, zodat Herodes niet beweend werd, alzo hij waande. En weet dat er toen drie Herodessen waren koning, de ene na de andere, en ze waren vermaard van grote vreselijkheid. De eerste heette Herodes Canonites, die doodde de onschuldige kinderen, de andere heette Herodes Antipa, die liet Sint Johannes Baptista onthoofden, de derde heette Herodes Agrippa en liet Sint Jacob doden en Sint Petrus vangen.

Van sinte saluatoers kerke.

Jtem bat voort in die stat es sinte saluatoers kerke ende daer is sinte jans guldemonts slinker arm ende tmeeste van sinte steuens hoede. 45rb Op dander zide in een strate te zuden waert also men ten berghe van syon waert gaet es sinte jacobs kerke, daer hi onthooft was ende van dese kerke in vjxx passen na ende .v. es die berch van syon. Daer plach te staen een scoon kerke van onser vrouwen, daer si in woende ende sterf. Jn dese kerke plach te sijn een abdie van canoniken regulieren ende van daer was onse vrouwe ghedraghen vanden apostelen tote den dale van josaphat. Daer es die steen, dien dingle droeghen onser vrouwen vanden berghe van synai ende es recht van sulker verwen als die rootse van sinte katherinen. Ende daer bi es die poorte, daer onse vrouwe wt ghinc te bethleem waert. Jtem int ingaen vanden berghe van syon es een capelle, daer es die grote breede 45va steen, met welken steen dat dat heylighe graf ghedect was, doe ioseph van aromethien onsen here daer int graf legde, die welken steen die iij marien zaghen ghekeert van sijnre stat vanden graue opten paesdach, doe si onsen here zochten, ende den enghel vonden, die hem seyde, dat jhesus kerst op verresen ware vander doot. Daer es ooc een steen in die mure bider poorten van der calumpnen, daer onse here an ghegheselt wart, want daer was annas huys, die doe bisscop vanden joden was. Ende daer was onse here gheexammineert ende ghegheselt ende ghesleghen ende ontamelijc ghehandelt. Daer so lochende ooc sinte peter gods iij weruen eer die hane zanc. Ende daer es ooc een deel vander tafelen, daer onse here mit sinen jongheren op at jn witten donredach, doe hi hem gaf zijn vleysch ende sijn broet in ghedaente van brode ende van wine. Ende on\der 45vb dese cappelle xxxij trappen diepe es die stat, daer onse here wiesch sijnre jongheren voete. Ende noch es daer tfat, daer twater in was. Ende daer bi desen vate was sinte steuen begrauen. Ende daer es dat outaer, daer onse vrouwe hoorde den enghel misse singhen. Daer openbaerde hem eerst werf onse here sinen apostelen na sine opuerstandenisse opten beloken paeschdach, doe hi hem seide: pax vobis, dats te segghen: vrede zij met v. Ende een luttel vorder inden berch van syon openbaerde hem onse here sinte thomase, doe hi hem dede tasten sine wonden opten achten dach van sinre opuerstandenisse, waer bij hi gheloofde ende seyde: 46ra deus meus et dominus meus, dats te segghen: mijn god mijn here. Jn dese selue cappelle bij den groten outaer saten die apostelen in sinxendage, doe die heylighe gheest op hem daelde jn vormen van vier. Daer hilt onse here sinen paesschen met sinen jongheren. Ende daer so ruste sinte jan ewangeliste op die borst ons heren ende sach vele van sijnre heymelicheit. Die berch van syon is binnen jherusalem ende es een luttel daer hogher dan elwaer ende de stat es daer stercker dan elre, want anden voet vanden berghe van syon staet een scoen ende een sterc casteel, dat die soudaen dede maken. Jnden berch van syon waren begrauen die coninc dauid ende die coninc salomon ende vele andre coninghe van jherusalem. Ende daer es die stede daer die joden wouden neder werpen onser vrouwen 46rb lichame, alsen die apostelen droeghen om te grauen int dal van josaphat. Ende daer es oec die stat, daer sinte pieter weende na dien dat hi ons heren hadde ghelochent. Bi deser cappellen voirseit in enen worpe van enen steen na staet een ander cappelle, daer onse here wart ter doot verwijst, want daer was doe cayphas huus. Bij deser cappellen in .vj. passen na ten oosten waert es een hol herde diepe onder die rootsche, die gheheten is die galylee ons heren jhesus christus. Daer barch hem sinte pieter, doe hi onse here verlochent hadde. Jtem tusschen den berch van sijon ende salomons tempel es die stat, daer onse here verwecte des princhen dochter der synagoghen. Onder 46va den berch van syon ten dale waert van josaphat es een fonteyne, die gheheten is natatoria syloe, daer onse here ghedwoeghen wart na dien dat hi ghedoopt was. Daer maecte onse here ziende den blinden ende daer was ysaias die prophete begrauen. An dese fonteyne staet een stenen beelt van ouden werke, dat absalon maken dede ende daer omme heetment absalons huus. Ende herde na daer bi es die vlieder boom, daer iudas hem an verhinc van onuerduldicheden, om dat hi onse here vercocht hadde ende verraden. Mer weet, dat niet en is die selue boom, daer judas hem an verhinc, mar een ander, die sint wt den seluen wortel ghecomen is. Jtem daer bi es die synagoghe, daer die bisscop van den joden ende die phariseen haren raet te 46vb gader hilden ende daer warp judas neder die xxx penninghe, doe hi seyde: jc hebbe ghesondicht, want jc heb verraden dat gherechte bloet. Daer neuen was sinte philps ende sinte jacobs alpheus huus.

Van Sint Salvator kerk.

Item, beter voort in de stad is Sint Salvators kerk en daar is Sint Jan Guldenmond linkerarm en het meeste van Sint Stevens hoed. Aan de andere zijde in een straat te zuidwaarts, alzo men tot de berg van Sion waart gaat, is Sint Jacobs kerk daar hij onthoofd werd en van deze kerk in 120 passen na en 5 is de berg van Sion. Daar plag te staan een schone kerk van onze vrouwe daar ze in woonde en stierf. In deze kerk plag te zijn een abdij van canonieke regulieren en van daar werd onze vrouwe gedragen van de apostelen tot het dal van Josafat. Daar is de steen die de engelen droegen met onze vrouwe van de berg van Sinaï en is recht van zo’n kleur als de rots van Sint Katharina. En daarbij is de poort daar onze vrouwe uitging te Bethlehem waart. Item, in het ingaan van de berg van Sion is een kapel, daar is de grote brede steen met welke steen dan dat heilige graf bedekt was toen Jozef van Arimatea onze Heer daar in het graf legde, die steen die de 3 Maria ‘s zagen gekeerd van zijn plaats van het graf op de Paasdag toen ze onze Heer zochten en de engel vonden die hen zei dat Jezus Christus verrezen was van de dood. Daar is ook een steen in die muur bij de poort van de Calumpen (droefenis), daar onze Heer aan gegeseld werd, want daar was Anna ‘s huis die toen bisschop van de Joden was. En daar werd onze Heer ondervraagd en gegeseld en geslagen en onbetamelijk behandeld. Daar zo loochende ook Sint Petrus God 3 maal eer de haan zong. En daar is ook een deel van de tafel daar onze Heer met zijn jongeren aan at op Witte Donderdag toen hij hen gaf zijn vlees en zijn brood in gedaante van brood en van wijn. En onder deze kapel 32 trappen diep is de plaats daar onze Heer zijn jongeren de voeten waste. En nog is daar het vat daar het water in was. En daarbij dit vat was Sint Steven begraven. En daar is dat altaar daar onze vrouwe hoorde de engel een mis zingen. Daar openbaarde hem de eerste keer onze Heer aan zijn apostelen na zijn opstanding op beloken Paasdag toen hij hen zei: pax vobis, dat is te zeggen: vrede zij met u. En een luttel verder in de berg van Sion openbaarde onze Heer zich aan Sint Thomas toen hij hem zijn wonden liet tasten op de achtste dag van zijn opstanding waarbij hij geloofde en zei: deus meus et dominus meus, dat is te zeggen: mijn God, mijn Heer. In deze zelfde kapel bij het grote altaar zaten de apostelen in Pinksterdag toen de heilige Geest op hen daalde in de vorm van vuur. Daar hield onze Heer zijn Pasen met zijn jongeren. En daar zo rustte Sint Johannes evangelist op de borst van onze Heer en zag veel van zijn geheimen. Die berg van Sion is binnen Jeruzalem en is daar een luttel hoger dan elders en de stad is daar sterker dan elders, want aan de voet van de berg van Sion staat een schoon en een sterk kasteel dat de sultan liet maken. In de berg van Sion waren begraven koning David en koning Salomon en vele andere koningen van Jeruzalem. En daar is de plaats daar de Joden wilden neerwerpen ons vrouwenlichaam toen de apostelen het droegen om te begraven in het dal van Josaphat. En daar is ook de plaats daar Sint Petrus weende nadat hij onze Heer had verloochend. Bij deze voor gezegde kapel in een worp van een steen na staat een andere kapel daar onze Heer ter dood werd verwezen, want daar was toen Cayphas huis. Bij deze kapel in 6 passen na ten oostwaarts is een hol erg diep onder de rotsen die geheten is de galei van onze Heer Jezus Christus. Daar verborg zich Sint Petrus toen hij onze Heer verloochend had. Item, tussen de berg van Sion en Salomons tempel is de plaats daar onze Heer de prinsen dochter opwekte van de synagoge. Onder de berg van Sion te dal waart van Josafat is een fontein die geheten is Natatoria Siloe daar onze Heer gewassen werd nadat hij gedoopt was. Daar maakte onze Heer ziende de blinde en daar was Jesaja de profeet begraven. Aan deze fontein staat een stenen beeld van oud werk dat Absalon maken liet en daarom noemt men het Absalon’ s huis. En erg dicht daarbij is de vlierboom daar Judas zich aan verhing van ongeduld omdat hij onze Heer verkocht had en verraden. Maar weet dat het niet is dezelfde boom is daar Judas zich aan verhing, maar een andere die sinds uit dezelfde wortel gekomen is. Item, daarbij is de synagoog daar de bisschop van de Joden en de Farizeeën hun raad tezamen hielden en daar wierp Judas neer die 30 penningen toen hij zei: ik heb gezondigd, want ik heb verraden dat echte bloed. Daar neven was Sint Philips en Sint Jacobs Alpheus huis.

Acheldemach velt des bloets.

Ende op dander zide vanden berghe van syon ten zuden waert op dander zide ten dale also verre, alsmen met enen steen mochte werpen so staet acheldemach, dat is dat velt des bloets, dat was ghecocht omme die xxx penninghe, daer onse here om was vercocht. Jn dit velt sijn vele tumben ende grauen van kerstinen, want men plach hier op te grauen die dode pelegrinen. Ende in dit velt zijn vele bedehuuskijn ende capellekijn ende clusen der heyligher lieden. Ende clusenaer plaghen daer in te wonen. Ouer dese stede op dander zide ten oosten waert 47ra in c passen na ofte screden is die stat, daer men dat ghebeynte vanden doden vten gasthuse sinte jans voorseit in plach te legghene. Jtem op een mile na jherusalem west waert staet een kerke van onser vrouwen, daer si ontmoette ende groete sinte elizabeth haerre nichten, sinte jans baptisten moeder, doe si beyde groot mit kinde waren. Ende sinte jan ruerde hem in sijnre moeder lichame ende dede sinen scepper ere ende waerdicheit, doe hijs nochtans niet en sach. Ende onder den outaer van deser kerken es die stat, daer sinte jan gheboren wart. Van deser kerken in eenre milen na staet dien casteel van emaus, daer so openbaerde hem onse here ooc sinen jongheren na sine opuerstandenisse. Jtem op dander zide op ijc. vademen na jherusalem is een kerke, daer eens leeus hol plach in te sijn. Ende onder dese kerke xxx trap\pen 47rb diep waren begrauen xijm maertelaers jn dien tiden vanden coninc cosdre, die welke desen leeu voorseit op enen nacht alle dede vergadren bi den wille gods.

Acheldemach, veld van het bloed.

En aan de andere zijde van de berg Sion ten zuidwaarts aan de andere zijde ten dal alzo ver als men met een steen mocht werpen zo staat Acheldemach, dat is dat veld des bloed, dat was gekocht om de 30 penningen daar onze Heer om was verkocht. In dit veld zijn vele tomben en graven van christenen want men plag hierop te begraven de dode pelgrims. En in dit veld zijn vele bedehuisjes en kapelletjes en kluizen van de heilige lieden. En kluizenaars plagen daarin te wonen. Over deze plaats aan de andere zijde ten oostwaarts in 100 passen na of schreden is de plaats daar men dat gebeente van de doden uit het voor gezegde gasthuis van Sint Johannes in plag te legen. Item, op een mijl na Jeruzalem westwaarts staat een kerk van onze vrouwe daar ze ontmoette en begroette Sint Elizabeth haar nicht, Sint Johannes Baptista’ moeder, toen ze beide groot met kind waren. En Sint Johannes roerde zich in zijn moeders lichaam en deed zijn schepper eer en waardigheid toen hij hem nochtans niet zag. En onder het altaar van deze kerk is de plaats daar Sint Johannes geboren was. Van deze kerk in een mijl na staat dat kasteel van Emmaus, daar zo openbaarde zich onze Heer aan zijn jongeren na zijn opstanding. Item, aan de andere zijde op 3, 6km na Jeruzalem is een kerk daar een leeuwenhol in plag te zijn. En onder deze kerk 30 trappen diep waren begraven 12 000 martelaars in de tijden van koning Cosdre die deze voor gezegde leeuw op een nacht alle liet verzamelen bij de wil van God.

Vanden berch yoye.

Jtem bi jherusalem op ij milen na es die berch joie, die scone es ende bequamelijc. Daer leit sinte samuel die prophete jn een herde scoen tumbe. Ende men heet desen berch monte joye, omme dat hi ioie ende blijsscap den pelegrinen gheeft. Want van daer sien si eerst die stat van jherusalem, die van desen lande darwaert gaen. Jtem tusschen jherusalem ende den berch van oliueten so is dat dal van josaphat. Ende beneden der muren vander stat te middeweghen van desen dale es dat beexkijn ende waterkijn van cedron datmen hyet torrens cedron, dats te segghen: lopende beke van cedron, ende ouer dese beke dwers 47va lach dat hout des crucen ons heren ende men ghinc daer ouer als een brugghe. Ende daer bi opt water staet enen put, daer in dat noch es die voet vander calumpnen, daer onse here eerstwerf was an ghegheselt ende herde zere mishandelt. Jtem ten middeweghen van desen dale van josaphat es onser vrouwen kerke, jn die welke sijn xliiij trappen onder daerde tote onser vrouwen graue. Ende doe onse vrouwe sterf, doe was si lxxij jaer out. Ende bi desen graue van onser vrouwen so staet een outaer, daer onse here sinte peter vergaf al sine zonden. Ende daer bi te westen waert beneden desen outaer staet een fonteyne, die comet vten aertschen paradyse. Ende weet dat dese 47vb kerke es herde neder an daerde ende bina al binnen der aerden, mer jc waen wel, dat si eerstwerf also niet ghemaect en was, mer om dat jherusalem dicwille ghedestrueert en ghestoort gheweest heeft ende die muren neder gheworpen ten dale waert so es die aerde ghehoghet ende daer omme es die kerke so neder onder daerde. Ende nochtan seydtmen daer int lant ghemeenlike, dat daerde van haer seluen ghewassen es, sint dat onse vrouwe daer begrauen was. Ende si segghen ooc, dat si alle daghe wasset zonder twiuel. Jn dese kerke van onser vrouwen plaghen zwerte moneken te wonen, die enen abt hadden ende bi deser kerken neuen die rootse, die getsemani hiet, staet een cappelle daer onse here ghecust was van judas ende vanden ioden gheuanghen. Ende daer liet onse here sine jon\gheren, 48ra doe hi bidden ghinc, eer hi wart gheuanghen, daer hi bat ende seyde: pater si fieri potest transeat a me calix iste, dats te segghen: vader ofte moghelijc si so lide desen kelc van my. Ende als hi weder quam tot sinen disciplen vant hise slapende. Ende aen dese rootse van getsemani neuen dese cappelle staen noch die littekene ons heren vingheren van dien dat hi hem hilt aen die rootsen, doen die joden vinghen ende op geen zide also verre, alsmen met enen steen werpen mochte ten zuden waert staet een cappelle, daer onse here zweette bloet dropplen. Ende daer neuen staet des conincs josaphats graf, na wien dat dal sinen name heeft. Dese josaphat was coninc vanden lande ende hi wart bekeert van enen heylighen man, een clusenaer, ende dede vele goeds. Ende noch 48rb opwaert een boghe scote ten zwden waert es een kerke, daer sinte jacob ende zacharias begrauen waren. Jtem beneden desen dale es die berch van oliueten ende is also gheheten om datter vele olijfboom wassen. Dese berch van oliueten es hogher dan die stat van jherusalem. Ende daer omme sietmen wel van desen berghe alle die straten van jherusalem herde bi ende na ende tusschen desen berch ende jherusalem en staet niet dant dal van josaphat, dat niet herde breet en is. Van desen berch van oliueten voer onse here ten hemele waert opten asdensioens dach. Ende noch bekent men wel daer in die stene dat littekene van sinen slinkeren voete. Ende daer staet een scoon kerke, daer een abt ende canoniken in pla\ghen 48va te wonen ende daer neuen in xxviij passen na es een cappelle, daer een steen in is, opten welken onse here plach te predicken die achte salicheden, die beghinnen: salich sijn die arm sijn van gheeste et cetera. Ende daer leerde hi sinen jongheren den pater noster ende screeft met sinen vingheren in enen steen. Ende daer bi staet een kerke van sinte maria egypciaca, daer si leit in een tumbe. Ende daer op dander zide ten oosten waert in iij boghescoten na staet bethfage, daer onse here sinte pieter ende sinte jacob zande opten palmdach om die eselinne ende daer sat hi op.

Van de Vreugde Berg.

Item, bij Jeruzalem op 2 mijlen na is de Vreugde Berg die schoon is en bekwaam. Daar ligt Sint Samuel, de profeet, in een erg schone tombe. En men noemt deze berg monte joye omdat hij de pelgrims vreugde en blijdschap geeft. Want vandaar zien ze voor het eerst de stad Jeruzalem, die van dit land derwaarts gaan. Item, tussen Jeruzalem en de Olijfberg zo is dat dal van Josafat. En beneden de muren van de plaats te midden van dit dal is dat beekje en watertje van Cedron dat men Torrens Cedron noemt, dat is te zeggen: lopende beek van Cedron, en dwars over deze beek lag dat hout van het kruis van onze Heer en men ging daarover als een brug. En daarbij op het water staat een put daarin dat nog is de voet van de zuil daar onze Heer de eerste keer aan was gegeseld en erg zeer mishandeld. Item, te midden van dit dal van Josafat is onze vrouwe kerk waarin zijn 44 trappen onder de aarde tot onzer vrouwe graf. En toen onze vrouwe stierf toen was ze 72 jaar oud. En bij dit graf van onze vrouwe zo staat een altaar daar onze Heer Sint Petrus al zijn zonden vergaf. En daarbij te westwaarts beneden dit altaar staat een fontein, die komt uit het aardse paradijs. En weet dat deze kerk is erg laag onder de aarde en bijna geheel binnen de aarde, maar ik waan wel dat ze de eerste keer alzo niet gemaakt was, maar omdat Jeruzalem vaak vernield en verstoord geweest is en de muren neergeworpen ten dal waart zo is de aarde verhoogd en daarom is de kerk zo laag onder de aarde. En nochtans zegt men daar in het land algemeen dat de aarde van zichzelf gegroeid is sinds dat onze vrouwe daar begraven is. En ze zeggen ook dat ze zonder twijfel alle dagen groeit. In deze kerk van onze vrouwe plagen zwarte monniken te wonen die een abt hadden en bij deze kerk neven de rots die Gethsemane heet staat een kapel daar onze Heer gekust was van Judas en van de Joden gevangen. En daar verliet onze Heer zijn jongeren toen hij bidden ging eer hij werd gevangen daar hij bad en zei: pater si fieri potest transeat a me calix iste, dat is te zeggen: vader als het mogelijk is zo leg deze kelk van mij. En toen hij weer kwam tot zijn discipelen vond hij ze slapend. En aan deze rots van Gethsemane neven deze kapel staan nog de tekens van onze Heer zijn vingers van toen dat hij zich vasthield aan de rotsen toen de Joden hem vingen. En op die zijde alzo ver als men met een steen werpen mocht ten zuidwaarts staat een kapel daar onze Heer bloeddruppels zweette. En daar neven staat koning Josafat ‘s graf naar wie dat dal zijn naam heeft. Deze Josafat was koning van het land en hij werd bekeerd van een heilige man, een kluizenaar, en deed veel goeds. En nog opwaarts een boogschot te zuidwaarts is een kerk daar Sint Jacob en Zacharias begraven waren. Item, beneden dit dal is de Olijfberg en is alzo geheten omdat er veel olijfbomen groeien. Deze Olijfberg is hoger dan de stad Jeruzalem. En daarom ziet men goed van deze berg alle straten van Jeruzalem erg nabij en na en tussen deze berg en Jeruzalem staat niets dan het dal van Josafat dat niet erg breed is. Van deze Olijfberg voer onze Heer ten hemel waart op Aswoensdag. En nog herkent men wel daarin de steen dat teken van zijn linkervoet. En daar staat een schone kerk daar een abt en canonieke in plagen te wonen en daar neven in 28 passen na is een kapel daar een steen in is waarop onze Heer de acht zaligheden plag te prediken die beginnen: zalig zijn die arm zijn van geest et cetera. En daar leerde hij zijn jongeren het paternoster en schreef het met zijn vingers in een steen. En daarbij staat een kerk van Sint Maria Egyptiaca, daar ze ligt in een tombe. En daar aan de andere zijde ten oosten waart in 3 boogschoten na staat Bethfage daar onze Heer Sint Petrus en Sint Jacob zond op Palmzondag om de ezelin en daar zat hij op.

Van bethanyen.

Ende int nedergaen vanden berghe van oliueten ten oosten waert staet een casteel dat heet bethanien, daer woonde sinte symon die beziecte ende daer herberchde hi onsen here ende sint wart hi vanden apostelen ghedoopt ende gheheten 48vb julien. Ende daer na wart hi bisscop. Ende het is die selue julien, diemen pleecht te bidden om gode herberghe, om dat hi onsen here herberchde in sijn huus. Ende in die selne stat vergaf onse here maria magdalena hare sonden. Daer wiesch si hem sijn voete mit haer tranen ende droochdse mit haren hare. Ende daer diende hem sinte marthe. Ende daer verwecte onse here sinte lazarus vander doot, die iiij daghe doot hadde gheweest, die sinte maria magdalenen broeder was ende marthen

Van Bethanië.

En in het neergaan van de Olijfberg ten oostwaarts staat een kasteel dat heet Bethanië, daar woonde Sint Simeon de zieke en daar herbergde hij onze Heer en sinds werd hij van de apostelen gedoopt en geheten Julien. En daarna werd hij bisschop. En het is dezelfde Julien die men plag te bidden om Gods herberg omdat hij onze Heer herbergde in zijn huis. En in dezelfde plaats vergaf onze Heer Maria Magdalena haar zonden. Daar waste ze hem zijn voeten met haar tranen en droogde die met haar haren. En daar diende hem Sint Martha. En daar wekte onze Heer Sint Lazarus op van de dood die 4 dagen dood was geweest die Sint Maria Magdalena’s broeder was en van Martha.

Van jerico ende ander dinc.

Daer woonde maria cleophe die moye ons heren. Dit casteel is in eenre milen na jherusalem. Ende int weder comen vanden berghe daer es die stede, daer onse here weende op die stat van jherusalem. Ende daer bi openbaerde onse vrouwe sinte thomase na haerre opuaert ende gaf hem haer gordel. Ende daer bi 49ra es die stene daer onse here dicwille op sat ende predicte ende daer sal hi noch selue comen ten joncsten daghe alsoe hi selue seit. Jtem na den berch van oliueten es die berch van galileen, daer die apostelen vergadert waren, doe maria magdalena hem boodscapte die opuerstandenisse ons heren. Ende ten middeweghen van desen tween berghen so staet een scoen kerke, daer die ynghel bootscapte onser vrouwen haer doot. Jtem van bethanien tote jherico sijn vj milen. Jherico plach te sine een scoon stat, mar si heeft al ghedestrueert gheweest, zo dat mer een cleyne dorp en is. Dese stat wan josue mit miraculen van gode biden beuelen des ynghels gods ende testoredse ende vermalendiedse ende alle die ghene diese emmermeer maken zouden. Van deser stat was zacheus, die een 49rb naen was, die op enen boem clam, die sycomor hiet om onsen here te ziene, want hi was cleyne, so dat hijt niet ghesien en conste om der ander liede wille. Van deser stat ontquam alleen raab, die ene ghemene wijf ende sondersse was openbaer ende die ghene van haren gheslachten, want si hadden gheholen ende gheborghen die messelgiere ende die bode van jsrahel ende hadse bewacht ende behoedt vanden vresen der doot; daer om hadde sijs goeden loon alst recht was, ghelijc als die scriftuere seit: Quia accepit prophetam in nomine meo mercedem prophete accipiet, dats te segghene: die enen prophete ontfaet in minen name, hi sal ontfaen den loon van enen prophete. Ende also hadsi, 49va want si propheteerde desen bode van jsrahel, segghende: Noui quod dominus tradet vobis tarram hanc, dats te segghene: jc kenne ende weet dat die here v sal dit lant gheuen. Ende also gheuielt ooc ende daer na namse salomon naasons zoon te wine ende wart een goet wijf, die gode wel diende.

Van Jericho en ander ding.

Daar woonde Maria Cleophe, de petemoe van onze Heer. Dit kasteel is in een mijl na Jeruzalem. En in het terug keren van de berg daar is de plaats daar onze Heer weende op de stad Jeruzalem. En daarbij openbaarde onze vrouwe Sint Thomas na haar opvaart en gaf hem haar gordel. En daarbij is de steen daar onze Heer vaak op zat en predikte en daar zal hij nog zelf komen op de jongste dag, alzo hij zelf zegt. Item, na de Olijfberg is de berg van Galilea daar de apostelen verzameld waren toen Maria Magdalena hen de opstanding van onze Heer boodschapte. En te midden van dezen twee bergen zo staat een schone kerk daar de engel onze vrouwe haar dood boodschapte. Item, van Bethanië tot Jericho zijn 6 mijlen. Jericho plag te zijn een schone stad, maar ze is geheel vernield geweest zodat het maar een klein dorp is. Deze stad won Jozua met mirakels van God bij het bevel van de engel Gods en verstoorde en vermaledijde ze en al diegene die ze immermeer maken zou. Van deze stad was Zacheus, die een kleine was, die op een boom klom die Ficus sycomorus heet om onze Heer te zien, want hij was klein zodat hij hem niet zien kon vanwege de andere lieden. Van deze stad ontkwam alleen Raab die een gemeen wijf en openbare zondares was en diegene van haar geslacht, want ze had geholpen en verborgen de boodschapper en de bode van Israël en had die bewaakt en behoed van de vrees van de dood; daarom had zij goed loon zoals het recht is gelijk zoals de schrift zegt: Quia accepit prophetam in nomine meo mercedem prophete accipiet, dat is te zeggen: die een profeet ontvangt in mijn naam, hij zal ontvangen het loon van een profeet. En alzo had ze, want ze profeteerde deze bode van Israël en zei: Novi quod dominus tradet vobis tarram hanc, dat is te zeggen: ik ken en weet dat de Heer u zal dit land geven. En alzo gebeurde het ook en daarna nam Salomon zoon Naasons haar tot wijf en werd een goed wijf die God goed diende.

Die heylighe steden tusschen bethanien ende der jordanen ende ander dinc.

Jtem die van bethanien wil gaen ter jordanen waert daer toe es bi na een dachuaert doort gheberchte te gaen vol wildernissen ende van bethanien ten oosten waert toten groten berghe, daer onse here vastede die xl. daghe, sijn wel vj milen. Op desen berch wart onse here ghedraghen ende wart daer becoort vanden viant, die hem seyde: Dic ut lapides isti panes fiant, dats te segghen: segghet dat dese stenen broot worden. Op desen berch in dese selue stat plach een scoon 49vb kerke te staen, mer si wert neder gheworpen soe datter nv mer een cluse en staet, die enighe maniere van kerstinen houden die gheheten sijn georgien. Op desen seluen berch woonde abraham langhe tijt. Ende daer om heetment noch die boomgaert abrahams. Ende tusschen desen berch ende boegaert daer loopt een beexkijn ende twater daer of plach bitter te sijn, mer mit elyzeus benedictien des propheten es si zoet gheworden ende goet te drincken. Ende aenden voet van desen berghe ten pleyne waert staet een scone fonteyne die valt in die jordane. Jtem opten berch van jherico sat die blinde ende riep: jhesu fili dauid miserere mei, dats te segghen: jhesu dauid zone ontfermt v mijns ende staphants wart hi ziende. Jtem jn ij milen na 50ra deser stat van jerico es die jordane ende in eenre haluen milen na es sinte jans baptisten kerke, daer hi onsen here doopte ende daer neuen es jheremien des propheten huus. Jn iij milen na jherico es die dode zee. Omtrent dese zee wast vele aluuns ende alabastere. Ende tusschen jherico ende dese zee es tlant van engaddi, daer plach die balseme te wassen, mer een caliphes dede die boomkijn al vte roden ende deedse te babylonien draghen. Ende noch heetmense die wijnghaert van engaddi. Ende an deen zide van deser zee alsmen van arabien comt es die berch van moabitanen, daer een hol staet, datmen heet tarcaa ende op desen berch balach zoors zoon leyde balaam den priester om inden ban te doen ende om te vermaledyen dat volc van jsrahel. Dese dode zee scheedt lant van iudeen ende van arabien ende dese zee duert van zoaram tote rabe. Twater van deser zee es herde bitter ende zere50rb ghesouten. Ende waer enich lant mit desen watere ghenet, het en soude ghein vrucht draghen. Ende tlant daer omtrent verkeert dicwille sijn verwe. Ende van jherusalem toter dese zee sijn ijc. stadien ende dese zee es vc ende lxxx stadien lanc ende c. ende l. breet. Ende si es gheheten die dode zee, om dat si niet en loept, want si staet als een poel. Noch mensche noch beesten en souden niet connen in dese zee ghestoruen. Ende dat heeft dicwille gheproeft gheweest, want men daer in warp liede, die die doot verdient hadden, die drie daghe ofte meer daer in bleuen zonder steruen, want si en ontfaet in haer gheen dinghen, die leuen hebben, noch niement en soude moghen van dien watre drincken. Ende die yser daer in leyde, het soude bouen bliuen. Ende die daer in dade een pluum, si soude te gronde gaen ende sincken ende dit 50va sijn dinghen ieghen nature. Ende men seyt ooc, dat daer verdroncken ende versoncken die v steden, dats te wetene sodoma gomorra adame selomi ende segor biden wille gods mids sonden ieghen nature ende stomme zonden die in hem regneerden, mer segor ouermids die bede van loth wart langhe verdraghen ende gherespijt, want si was onder enen berch gheleghen. Ende noch so sietmen een deel buten den watre vanden muren der steden, alst claer weder is. Ende daer omtrent wassen ooc bome, die alte scone appel draghen ende sijn herde scoon te ziene ende scinen al rijp, mer alsmense breect ofte snijt ontwee, men vint daer in niet dan assche tenen tekene, dat die steden worden mids der gramscap gods verbernt vanden helschen viere te asschen. Sulke 50vb liede heten dese zee den poel dalphatide ende het hetense sommighe des duuels vloet. Jn dese stat van segor wonde loth een luttel tijts ende daer wart hi van sinen dochteren droncken ghemaecht ende sliep bi hem ende lach ende wan aen hem twee zonen, die hieten moab ende amon. Ende ghi sult weten die sake, waer om si dat daden, want si en saghen daer omtrent niement noch en hoorden sonder haren vader allene, waer bi dat si waende, dat onse here alle die werelt hadde ghedestrueert, also hi die stede bi hem ghedaen hadde, ghelijc dat hi bi noes tiden dede. Ende daer om wouden si by haren vader ligghen om weder gheslachte te maken van hem, soe dat die werelt noch mochte veruolct worden bi hem, want si waenden dat niet meer manne gheweest en 51ra hadden in die werelt dan haer vader. Ende en hadde hi niet droncken gheweest, hi en hadde bi haer niet gheleghen. Ende die berch bouen segor plach men doe te heten edon ende daer na hietmen seir ende daer na ydumea.

Die heilige steden tussen Bethanië en de Jordaan en ander ding.

Item, die van Bethanië wil gaan ter Jordaan waart daartoe is bijna een dagreis door het gebergte te gaan vol wildernis en van Bethanië ten oostwaarts tot de grote berg daar onze Heer de 40 dagen vastte zijn wel 6 mijlen. Op deze berg werd onze Heer gedragen en werd daar bekoord van de vijand die hem zei: Dic ut lapides isti panes fiant, dat is te zeggen: zeg het dat deze stenen brood worden. Op deze berg in deze zelfde plaats plag een schone kerk te staan, maar ze werd neergeworpen zodat er nu maar een kluis staat die enige soort van christenen houden die geheten zijn Georgien. Op deze zelfde berg woonde Abraham lange tijd. En daarom noemt men het nog de boomgaard Abrahams. En tussen deze berg en boomgaard daar loopt een beekje en het water daarvan plag bitter te zijn, maar met Elyzeus benedictiën van de profeet is ze zoet geworden en goed te drinken. En aan de voet van deze berg te plein waart staat een schone fontein die valt in de Jordaan. Item, op de berg van Jericho zat de blinde en riep: jhesu fili dauid miserere mei, dat is te zeggen: Jezus, Davids zoon, ontferm u mij, en gelijk werd hij ziende. Item, in 2 mijlen na deze stad Jericho is de Jordaan en in een halve mijl na is Sint Johannes Baptista kerk daar hij onze Heer doopte en daar neven is Jeremiaճ profeten huis. In 3 mijlen na Jericho is de Dode Zee. Omtrent deze zee groeit veel aluin en albast. En tussen Jericho en deze zee is het land van Engaddi, daar plag de balsem te groeien, maar een kalief liet die boompjes alle uit graven en liet ze te Babylonië dragen. En nog noemt men het de wijngaard van Engaddi. En aan de ene zijde van deze zee, als men van Arabië komt, is de berg van Moabieten daar een hol staat dat men noemt Tarcaa en op deze berg legde Balach, Zoors zoon, Balaam de priester om in de ban te doen en om te vermaledijen dat volk van Isral. Deze Dode Zee scheidt het land van Judea en van Arabi en deze zee duurt van Zoaram tot Rabe. Het water van deze zee es erg bitter en zeer zout. En was er enig land met dit water genat, het zou geen vrucht dragen. En het land daar omtrent verandert vaak zijn kleur. En van Jeruzalem tot deze zee zijn 3, 6km en deze zee is 9km en 1, 24km lang en 1,8km en 900m breed. En ze is geheten Dode Zee omdat ze niet loopt, want ze staat als een poel. Nog mensen, nog beesten zouden in deze zee niet kunnen sterven. En dat heeft men vaak beproefd want men wierp daarin lieden die de dood verdiend hadden die drie dagen of meer daarin bleven zonder te sterven, want ze ontvangt in haar geen dingen die leven hebben, nog niemand zou van dat water mogen drinken. En die ijzer daarin legde, het zou boven blijven. En die daarin deed een pluim, het zou te gronde gaan en zinken en dit zijn dingen tegen de natuur. En men zegt ook dat daar verdronken en verzonken die 5 steden, dat is te weten; Sodom, Gomorra, Adame, Selomi en Segor bij de wil van God, vanwege zonden tegen de natuur en stomme zonden die in hen regeerden, maar Segor vanwege de bede van Lot werd lang verdragen en kreeg respijt, want ze was onder een berg gelegen. En nog zo ziet men een deel buiten het water van de muur van de stad als het helder weer is. En daar omtrent groeien ook bomen die al te schone appels dragen en zijn erg schoon om te zien en schijnen geheel rijp, maar als men ze breekt of stuk snijdt dan vindt men daarin niets dan as tot een teken dat die steden vanwege de gramschap Gods werden verbrand van het helse vuur tot as. Sommige lieden noemen deze zee de poel Dalphatide en sommige noemen het de duivels vloed. In deze stad Segor woonde Lot een luttel tijd en daar werd hij van zijn dochters dronken gemaakt en sliep bij hen en lag en won aan hen twee zonen die heten Moab en Amon. En ge zal die zaak weten waarom ze dat deden want ze zagen daar omtrent niemand nog hoorden, uitgezonderd hun vader alleen, waarbij dat ze waanden dat onze Heer de hele wereld had vernield alzo hij de stad bij hen gedaan had, gelijk dat hij bij Noach ‘s tijden deed. En daarom wilden ze bij hun vader liggen om weer geslacht te maken van hem zodat de wereld nog mocht bevolkt worden bij hem, want ze waanden dat er niet meer mannen geweest waren in de wereld dan hun vader. En was hij niet dronken geweest, hij had bij hen niet gelegen. En de berg boven Segor plag men toen te noemen Edon en daarna noemde men het Seir en daarna Ydumea.

Van abraham ende sijn gheslachte.

Jtem op die rechter zide van deser doder zee so bleef loths wijf staende tenen soutsteen al rechte, om dat si achter waert sach, doe dese voirscide steden versoncken. Dese loth was arams zoon abrahams broeder ende sara abrahams wijf was loths suster Ende dese sara hadde xc jaer, doe si ysaac wan. Ende abraham hadde enen anderen zoon die hiete ysmahel, die doe xiiij jaer hadde, dien hi an agar ghewonnen hadde hare camerieren. Ende doe ysaac viij daghe out was doe deden abraham besniden 51rb ende ysmahel mede, doe hi xiiij jaer out was. Daer om die joden die comen sijn van jsaac doen hem besniden ten viij daghen ende die sarrasinen die van hismaels gheslachte sijn doen hem besniden te xiiij jaren. Binnen deser doder zee loept die jordane ende daer wart si verloren, want men sietse niet meer noch vorder. Ende dit es in eenre milen na sinte jan baptisten kerken ende ten westen waert een luttel beneden daer hem die kerstene plaghen te baden ghemeenlijc. Ende in eenre milen na der jordanen es die riuiere loths, doer die welke jacob leedt, doe hi van die mesopotamen quam.

Van Abraham en zijn geslacht.

Item, aan de rechterzijde van deze Dode Zee zo bleef Lot ‘s wijf staan tot een zoutsteen al recht omdat ze achter waart zag toen deze voor beschreven steden verzonken. Deze Lot was Arams zoon, Abrahams broeder, en Sara, Abrahams wijf, was Lot haar zuster. En deze Sara had 90 jaar toen ze Isaac won. En Abraham had een andere zoon die heette Ismael die toen 14 jaar was die hij aan Agar gewonnen had, haar kamenierster. En toen Isaac 8 dagen oud was toen liet Abraham hem besnijden en Ismael mede toen hij 14 jaar oud was. Daarom laten de Joden die gekomen zijn van Isaac zich besnijden op de 8ste dag en de Saracenen die van Ismael ‘s geslacht zijn laten zich besnijden met 14 jaar. Binnen deze Dode Zee loopt de Jordaan en daar wordt ze verloren, want men ziet het niet meer, nog verder. En dit is in een mijl na Sint Johannes Baptista kerk en te westwaarts een luttel beneden daar zich de christenen algemeen plagen te baden. En in een mijl na de Jordaan is de rivier Loth waardoor Jacob ging toen hij van Mesopotamië kwam.

Van der jordanen.

Die jordane en es gheen grote riuiere noch harde diep, mer daer sijn herde grote visschen in ende si comet vanden berghe van lybaen van ij fonteynen, die daer sijn ende gheheten sijn jor 51va ende dan. Van deser fonteyne neemt si haren name ende haren oorspronc ende lijdt door een plaetse die maron heet. Ende dan lijdtse die zee van tyberien onder die berghe van gelboe. Ende op beyden ziden van deser riuieren sijn scone dale ende gaen dese berghe van libaen ter linghden daer neuen toter wildernissen van pharan. Dese berghe sceden tconincrike van surien ende tlant van fenicien. Op dese berghe so wassen cedars bome harde hoghe, die langhe appelen draghen, die also groot als mans hoofde zijn. Dese riuiere vander jordanen sceedet tlant van galileen ende tlant van ydumeen ende tlant van bosteren. Ende si loopt ooc onder daerde een verre stuc tot een scone pleyne, dat men heet meldan in 51vb sarrasijnscher talen, dats te segghene in dietsche: ter marct, om dat dicwille in dat pleyne marct is. Twater beghint daer groot ende breet te werden. Jn dit pleyn is jobs tumbe. Binnen deser riuieren vander jordanen was onse here ghedoopt ende die stemme des vaders was ghehoort, segghende: hic est filius meus dilectus elcetera, dats te segghene: hier is mijn gheminde zoon ende die heylighe gheest daelde daer neder in ghedaente van eenre duuen op hem ende so was tot desen heylighen doopselle alle die heylighe drieuoldicheit. Ende door dese riuiere leden die kinder van jsrahel droghes voets ende setten stene te middeweghen tenen tekene van miracule dat water ghetrocken was achter waert. 52ra Jtem jn dese jordane baedde hem naaman van syrien, die herde rike was ende was ziec ende daer na wart hi staphants ghesont. Omtrent die jordaen sijn vele kerstine kerken, daer kerstenen wonen. Ende die stat van hay es daer ooc bi, die josue beclam ende wan. Jtem omtrent die jordaen is dat dal van mambron dat herde scoon is. Jtem vanden berghe daer ic voer of seyde, daer onse here vastede .xl. daghe, in ij milen na te galileen waert staet een ander berch herde hoghe, daer die viant onsen here droech derdewarf om onsen here te becoorne ende hem daer toonde omtrent vele lande ende seide: al dattu siets sal jc di geuen mer dattu voor my knieles ter aerden ende aenbedes mi. Jtem vander doodder zee te gaene ten oosten waert buten den palen vanden lande van ghelooften staet een scoon ende sterc casteel int ghe\berchte, 52rb die den soudaen toe behoort ende het karat, dats te segghene conincs berch. Desen casteel dede maken die coninc van vrancrike baldelorius, die dat lant ghewonnen hadde ende dede daer op kerstine wonen om dat lant te hoeden ende daer om hetet conincs berghe. Ende onder desen casteel staet een stat die heet sobat. Daer omtrent wonen herde vele kerstine onder tribuut, dat si gheuen. Van daer gaetmen te nazareth, van welker stat onse here droech sinen toenaem. Ende van daer tote jherusalem sijn iij dachuaerden ende men gaet door die prouincien van galyleen, door romatha, door sophin, door den hoghen berch van effraym, daer helena ende anna, samuels des propheten ouders woonden. Dese prophete wart daer gheboren ende als hi doot 52va was, wart hi begrauen met groter blijsscap, also jc v tanderen tiden gheseit hebbe. Daer na gaetmen te silo, daer die arke gods mitten heylighen wart langhe tijt ghehudet onder den prophete helyen. Daer dede dat volc van jsrahel sacrificie dats dienst gods ende gauen haren stemmen gode. Daer so sprac god eerst werf tot samuele ende openbaerde die verwandelinghe der priesterliker ordenen ende die bediedenisse vanden heylighen sacramente. Ende daer bi op die slinke zide es gabaon ende rama beniamin, vanden welken tween steden die scrifture sprect. Ende dan gaetmen door sicham, die men anders hiet sichar. Ende dit es inden prouincien van den samaritanen. Ende daer staet een herde scoon ende vruchtbarich dal ende een herde scoen stat diemen heet neo\ple. 52vb Ende van daer tot jherusalem es een dachuaert. Daer es die fonteyne, daer onse here sprac metten samaritaenschen wiue. Ende daer plach een kerke te staen, mer si is of te broken ende testoort. Bi deser fonteyne dede raboam maken ij guldijn caluere ende deedse aenbeden ende dede teen heten adan ende tander bethel. Jtem in eenre milen na sichar staet die stat van lusa. Jn dese stat woonde abraham een stuc tijts. Sichem is .x. milen na jherusalem ende es neople gheheten, also jc voorseyde, dats te segghene nuwe stat ende daer js joseps graf jacobs zoon die in egypten regneerde. Want die joden brachten sijn ghebeynte met hem wt egypten ende begroeuen daer. Ende daer gaen die joden mit groter deuocien 53ra ter pelegrimagien. Jn dese stat van sichem wart dyna jacobs dochter vercracht, daer omme haer twee broedren doodden menighen persoon ende daden der stat harde vele quaets. Daer bi es die berch van garisim, daer die samaritane pleghen te beden. Jn desen berch woude abraham ysac sijn zoon gode offeren. Ende daer bi ist dal van datharim ende die cysterne, daer joseph in gheworpen was van sinen broederen eer sine vercoften. Ende dit is ij milen van sichar. Van daer gaetmen te samarien diemen nv heet sabaste ende is die ouerste stat vanden lande ende leghet tusschen die berghe als jherusalem doet. Jn dese stat was die stoel vanden xij gheslachten van jsrahel, mer si en sijn niet also groot als si plaghen te sijn. Daer was sinte jan baptiste be\grauen 53rb tusschen twee propheten elizeus ende abdon, mer hi wart onthouet inden casteel van machenum bider doodder zee ende daer na wart hi van sinen jongheren ghedraghen te samarien ende begrauen. Ende daer dede julianus apostota ontgrauen sijn ghebeente ende bernen, want hi was doe keyser, ende dede dassche ieghen den wint werpen, mer dien vingher daer hi onse here mede wijsde segghende: siet hier tlam gods, en mochte niet verbernen, mer hi bleef al gheheel. Dese vingher dede sente tecle die maghet draghen onder die alpen, dat sijn gheberchte, ende daer doetmen hem grote feeste. Te sebasten bi wilen op die selue stede soe plach te sijn een scoon kerke ende 53va kerken, mer si sijn al of te broken. Daer plach oec te sijn sinte jans hooft in een muer besloten, mer die keyser theodosius dedet wt nemen ende men vant ghewonden in een cleet noch al bloedachtich ende dedt te constantinople draghen . . . . . alt tachterste deel van den hoofde ende tforste deel van den hoefde tote den bactanden onder is te romen in sinte siluesters kerke, daer nv minder broeders sijn ende es noch also ghesinget oft waer half ghebernt. Want die keyser julianus voirseit om sijnre quaetheit ghenoech te doen dede hijt met sinen andren ghebeente bernen alst noch schijnt. Ende dit is wel gheproeft mit paeusen ende mit keyse\ren. 53vb Ende die bactande onder mitten kinne ende een deel vander asschen sijns ghebeynten ende die plateel, daer sijn hooft in wart gheleydt, doe ment hem of hadde ghesleghen, sijn te geneuen. Ende doen noch die ghene van geneuen daer of grote feeste. Ende die sarrasinen doen oec sonderlinghe grote feeste van hem. Somighe liede segghen dat sint jans hooft es te amiens in pijckardijen. Ende vele ander liede segghen, dat es sinte jans hooft die weleer bisscop was. Jc en weets niet, mer god weet alleen die waerheit, mar waer datmen hem ere doet dat neemt hi in dancke.

Van de Jordaan.

De Jordaan is geen grote rivier nog erg diep, maar daar zijn erg grote vissen in en ze komt van de bergen van Libanon van 2 fonteinen die daar zijn en geheten zijn Jor en Dan. Van deze fonteinen neemt ze haar naam en haar oorsprong en gaat door een plaats die Maron heet. En dan gaat ze de zee van Tiberias onder de berg van Gelboe. En aan beide zijden van deze rivier zijn schone dalen en gaan deze berg Libanon ter lengte daar neven tot de wildernis van Pharan. Deze bergen scheiden het koninkrijk van Syrië en het land van Fenicië. Op deze berg zo groeien cederbomen erg hoog die lange appels dragen die alzo groot als een mannenhoofd zijn. Deze rivier van de Jordaan scheidt het land van Galilea en het land van Ydumeen en het land van Bosteren. En ze loopt ook onder de aarde een ver stuk tot een schoon plein dat men Meldan noemt in de Sarrazins taal, dat is te zeggen in Dietsche: ter markt, omdat vaak in dat plein markt is. Het water begint daar groot en breed te worden. In dit plein is Jobs tombe. Binnen deze rivier Jordaan was onze Heer gedoopt en de stem van de Vader was gehoord die zei: hic est filius meus dilectus elcetera, dat is te zeggen: hier is mijn beminde zoon, en de Heilige Geest daalde daar neer op hem in gedaante van een duif en zo was bij dit heilige doopsel de hele heilige Drievuldigheid. En door deze rivier gingen de kinderen van Isral droogvoets en zetten stenen in het midden tot een teken van mirakel dat het water naar achteren was getrokken. Item, in deze Jordaan baadde zich Naaman van Syrië die erg rijk was en was ziek en daarna werd hij gelijk gezond. Omtrent de Jordaan zijn vele christelijke kerken daar christenen wonen. En de stad van Hay is daar ook bij die Jozua beklom en won. Item, omtrent de Jordaan is dat dal van Mambron dat erg schoon is. Item, van de berg daar ik voor van zei daar onze Heer vastte 40 dagen, op 2 mijlen na te Galilea waart staat een andere berg en erg hoog daar de vijand onze Heer droeg voor de derde keer om onze Heer te bekoren en hem daar omtrent vele landen toonde en zei: alles dat u ziet zal ik u geven, maar dat u voor me knielt ter aarden en me aanbidt. Item, van de Dode Zee te gaan te oostwaarts buiten de palen van het land van beloften staat een schoon en sterk kasteel in het gebergte die de sultan toebehoort en heet Karat, dat is te zeggen koningsberg. Dit kasteel liet de koning van Frankrijk maken, Baldelorius, die dat land gewonnen had en liet daarop christenen wonen om dat land te behoeden en daarom heet het koningsberg. En onder dit kasteel staat een stad die heet Sobat. Daar omtrent wonen erg veel christenen onder tribuut dat ze geven. Vandaar gaat men te Nazareth van welke stad onze Heer zijn bijnaam droeg. En vandaar tot Jeruzalem zijn 3 dagreizen en men gaat door de provincie van Galilea, door Romatha, door Sophin, door de hoge berg Efraïm daar Helena en Anna, Samuël, de profeet, hun ouders woonden. Deze profeet werd daar geboren en toen hij dood was werd hij begraven met grote blijdschap alzo ik u te andere tijden gezegd heb. Daarna gaat men te Silo daar de Ark Gods met het heilige lange tijd werd behoed onder de profeet Helyen. Daar deed dat volk van Israël sacrificie, dat is dienst Gods, en gaven hun stemmen tot God. Daar zo sprak God de eerste keer tot Samuël en openbaarde de verandering van de priesterlijke orde en de betekenis van het heilige sacrament. En daarbij aan de linkerzijde is Gabaon en Rama Benjamin van welke twee steden de schrift spreekt. En dan gaat men door Sicham die men anders Sichar noemt. En dit is in de provincie van de Samaritanen. En daar staat een erg schoon en vruchtbaar dal en een erg schone stad die men Neople noemt. En van daar tot Jeruzalem is een dagreis. Daar is de fontein daar onze Heer sprak met de Samaritaans wijf. En daar plag een kerk te staan, maar die is afgebroken en verstoord. Bij deze fontein liet Raboam maken 2 gouden kalveren en liet ze aanbidden en liet de een heten Adan en de andere Bethel. Item, in een mijl na Sichar staat de stad Lusa. In deze stad woonde Abraham een stuk tijd. Sichem is 10 mijlen na Jeruzalem en is Neople geheten, zoals ik voor zei, dat is te zeggen; nieuwe stad, en daar is Jozef’ s graf, Jacobs zoon, die in Egypte regeerde. Want de Joden brachten zijn gebeente met hem uit Egypte en begroeven hem daar. En daar gaan de Joden met grote devotie te pelgrimage. In deze stad Sichem werd Dyna, Jacobs dochter, verkracht en daarom doodden haar twee broeders menige persoon en deden de stad erg veel kwaad. Daarbij is de berg van Garisim daar de Samaritanen plegen te bidden. In deze berg wou Abraham Isaac, zijn zoon, aan God offeren. En daarbij is het dal van Datharim en de put daar Joseph in geworpen was van zijn broeders eer ze hem verkochten. En dit is 2 mijlen van Sichar. Vandaar gaat men te Samaria die men nu Sabaste noemt en is de hoogste stad van het land en ligt tussen de bergen zoals Jeruzalem doet. In deze stad was de stoel van de 12 geslachten van Israël, maar ze zijn niet alzo groot als ze plagen te zijn. Daar was Sint Johannes Baptista begraven tussen twee profeten, Elizeus en Abdon, maar hij werd onthoofd in het kasteel van Machenum bij de Dode Zee en daarna werd hij van zijn jongeren gedragen te Samaria en begraven. En daar liet Julianus Apostota zijn gebeente opgraven en verbranden, want hij was toen keizer en liet de as tegen de wind werpen, maar die vinger daar hij onze Heer mee aanwees en zei: zie hier het lam Gods, mocht niet verbranden, maar hij bleef geheel heel. Deze vinger liet Sint Tecle, de maagd, dragen onder de Alpen, dat zijn bergen, en daar doet men hem grote feesten. Te Sebasten weleer op diezelfde plaats zo plag te zijn een schone kerk en kerken, maar ze zijn alle afgebroken. Daar plag ook te zijn Sint Johannes hoofd in een muur besloten, maar keizer Theodosius liet het uit nemen en men vond het gewonden in een kleed nog al bloederig en liet het te Constantinopel dragen . . . . . al het achterste deel van het hoofd en het voorste deel van het hoofd tot de kinnebak onder is te Rome in Sint Silvester kerk daar nu minder broeders zijn en is nog alzo gezengd alsof het half gebrand is. Want de voor genoemde keizer Julianus liet, om zijn kwaadheid genoeg te doen, hij het met zijn andere gebeente branden zoals het nog schijnt. En dit is wel beproefd met pausen en met keizers. En de kinnebaktanden onder met de kin en een deel van de as van zijn gebeenten en de schotel daar zijn hoofd in werd gelegd toen men het hem af had geslagen zijn te Genève. En doen nog diegene van Genève daarvan groot feest. En de Saracenen doen ook bijzondere grote feesten van hem. Sommige lieden zeggen dat Sint Johannes hoofd is te Amiens in Picardië. En vele andere lieden zeggen dat het Sint Johannes hoofd is die weleer bisschop was. Ik weet het niet, maar God weet alleen de waarheid, maar waar dat men hem eer doet dat neemt hij in dank.

Vanden samarilanen.

Van deser stat van sebasten tot jherusalem sijn xij milen onder tgheberchte van desen lande staet een fonteyne, die haer vierwerf tsiaers verwandelt, sulken tijt es si root, sulken tijt es si groen, sulken 54ra tijt es si claer, sulken tijt doncker. Dese fonteyne heetmen job. Dat volc van desen lande heetmen samaritanen ende si waren bekeert ende ghedoopt van den apostelen, mer si en hebben niet wel haer lere ont\houden. Nochtan hebben si ene wit, die noch kersten noch joodsche noch heydensche en es. Si gelouen wel in enen god ende segghen datter mer een god en is ende dat hi alle dinc ghescapen heeft ende ooc alle dinc doemen sal ende houden die bible nader letteren ende die v boeken moyses ende dien souter alsoon die joden houden ende segghen, dat si rechte kindre gods sijn ende van gode bouen alle andere volc ghemint ende dat haer lant es dat rechte erue, dat god sinen vrienden gheloofde. Ende si draghen een wonderlijc abijt ieghen dat an\der 54rb liede doen, want si bewinden haer hooft in een rode slapelaken omt ondersceet vanden anderen lieden. Ende die sarrasine winden haer hooft in een wit cleet ende die kerstene die daer wonen windent in een blaeu ofte vyolettachtich cleet ende die joden in e en gheel cleet. Ende in dit lant wonen vele joden ende ghelden tribuut alse die kerstene doen. Ende wildi der joden letteren weten, die daer wonen ende elwaer ooc, si sijn aldus ghemaect. Ende dit sijn haer name, also si heten bouen ghescreuen: aleph beth gijmel deleth hee van zay oy theth joth leaph lamp meni cumi samech 54va ey sech sado thot sou

Van de Samaritanen.

Van deze stad Sebasten tot Jeruzalem zijn 12 mijlen. Onder het gebergte van dit land staat een fontein die zich viermaal per jaar verandert, sommige tijd is ze rood, sommige tijd is ze groen, sommige tijd is het helder en sommige tijd donker. Deze fontein noemt men Job. Dat volk van dit land noemt men Samaritanen en ze waren bekeerd en gedoopt van de apostels, maar ze hebben niet goed hun leer onthouden. Nochtans hebben ze een wet die nog christelijk, nog Joods, nog heidens is. Ze geloven wel in een God en zeggen dat er maar een God is en dat hij alle ding geschapen heeft en ook alle ding verdoemen zal en houden de bijbel naar de letter en de 5 boeken van Mozes en de psalmen zoals de Joden die houden en zeggen dat ze echte kinderen Gods zijn en van God boven alle andere volk bemint en dat hun land is dat echte erfgoed dat God zijn vrienden beloofde. En ze dragen een wonderlijk habijt tegen dat andere lieden doen, want ze omwinden hun hoofd in een rood slaaplaken om het onderscheid van de andere lieden. En de Saracenen omwinden hun hoofd in een wit kleed en de christenen die daar wonen winden het in een blauw of violetachtig kleed en de Joden in een geel kleed. En in dit land wonen vele Joden en geven tribuut zoals de christenen doen. En wil ge de Joodse letters weten die daar wonen en elders ook, ze zijn aldus gemaakt. En dit zijn hun namen alzo ze heten boven geschreven: aleph, beth, gijmel, deleth, hee, van, zay, oy, theth, joth, leaph, lamp, meni, cumi, samech, ey, sech, sado, thot, sou.

Van galileen.

Van desen lande van samaritanen, daer jc v of seide, men gaet te pleyne van galyleen ende men laet tgheberchte op deen zide ende galylee es een prouincie vanden lande der ghelooften. Jn dese prouincie sijn die steden naym capharnaum, bethsayda ende corisaym. Van bethsayda was sinte pieter ende sinte andries ende op iiij milen na daer bi es corosayda ende van corosayda toter stat van ceder sijn v milen, daer of dattie souter seit: Et habitani cum habitantibus cedar, jc woonde mitten wocnenden te ceder. Jn die stat van 54vb corosaym sal antekerst worden gheboren . . . . . alsoe die profete seit: De babylone colober exiet qui totum mondum deuorabit, dats te segghen: vut babilonien sal vutgaen een slanghe, die alle die werelt verslinden sal. Dese antekerst sal te bethsayda worden ghevoet ende in capharnaum sal hi regneren ende daer om seit die scriftuere: ve tibi corosaym, ve tibi bethsayda, vc tibi capharnaum, dats te segghende: wee dy stat van corosaym, wee dy stat van bethsayda, wee dy stat van capharnaum. Ende alle dese steden sijn int lant van galyleen. Ende canagalylee es op iij milen na nazareth; van dese stat was symon cananeus ende dat wijfkijn van cananee, daer dat ewan\gelium 55ra of spreect. Daer dede onse here dat eerste miracule ter bruloft van architriclinen, doe hi vanden watre maecte wijn. Ende int eynde van galileen jnt ghebercht was gods arke ghenomen ende op dander zide sijn die berghe van endor ende hermon. Ende daer omtrent loopt een riuiere torrens asson, diemen anders heet torrens radaum. Daer neuen barac abrimelichs zoon met delbore des propheten zoen verwan theer van ydumeen, doe cysara die coninc was ghedoot van ghebolle, akers wiue ende jaechden mit crachten ouer die riuiere van den jordanen zeb zebee ende salmana, daer hise doot sloech. Ende in xv milen na naym es die stat van israel die anders geheten is sarayn, van der welker stat bexabele die quade coninghinne was, die met haere cracht wech 55rb dede doen den wijngaert naboth. Bij deser stat es tfelt magheden, daer die coninc joras wart ghedoot vanden coninc van samarien. Ende wart doe be\grauen opten berch van syon in eenre milen na jherusalem daer die berghe van gelboe sijn, daer saul ende jonachster die so scone waren ghestoruen, waer omme datse dauid vermaledide, also die scriftuere tuucht: Montes gelboe nec ros nec pluuia descendat super uos, dats te segghene: o berghe van gelboe, noch dau, noch reghen en moet op v niet dalen. Jn eenre milen na van desen berghe van gelboe ten oosten waert es die stat van sacople, die men heet bethsaym. Op die muer van deser stat was saul 55va des conincs hooft ghehanghen. Ende daer na gaetmen te nazareth door die berge biden pleyne van galylee. Nasareth plach te sijn een scoen grote stat, mar nv ist een cleine ende keytiuich stedekijn ende die huse staen verre van een, hier een ende daer een ende en es nict ghemuert ende staet in een cleyn dal ende al omme ende omme so staen berghe. Daer wart onse vrouwe gheboren ende daer om droech onse here sinen toenaem van deser stat. Daer nam joseph onse vrouwe te wiue, doesi mer .xiiij. jaer en hadde. Daer so gruetse die enghel gabriel segghende: Aue maria gracia plena, dominus tecum, dats te segghen: god gruete v vol van gracien, die here is mit di. Dit ghesciede voor een outaer van eenre scoonre 55vb kerken, die nu daer niet en is, mer men heeft daer een cleyne woninghe ghemaect bi enen pylaerne van die kerke om die offerande te ontfane vanden pelegrimen ende die sarasine hudent herde naerstelike om tgroot profijt, dat si daer of hebben. Ende dese sarrasine sijn vele quader ende wreedder dan eldere, want si hebben alle die kerken ghedestrueert. Daer staet die fonteyne gabriels, daer onse here in plach te badene, doe hi cleyn was. Van deser fonteinen droech hi dicwil sijnre moeder. Jn dese fonteyne so wiesch onse vrouwe haren soon jhesus kerst dicke wile sijn doeckine. Ende van daer tot jherusalem sijn .iij. dachuaerde ende te nazareth was onse here gheuoet. Nazareth is te segghen boomgaerts bloeme. Seker 56ra mit recht ist so gheheten, want daer wart op ghehouden jhesus kerstus, die bloem ende vrucht des leuens es. Ende in iij milen na nazareth . . . . . te accon waert een halue mile in gheen zide nazareth es dat bloet ons heren. Want die joden leyden op eenen hoghen steenroots om hem neder te werpene ende ene te dodene, mer hi leet ende ontquam door hem ende spranc op een ander rootse. Ende daer om segghen enighe liede, als si hem in enighen wech veruaren van moordenaren ofte van haren vianden: jhesus autem transiens per medium illorum ibat, dats te segghene: jhesus ouerlidende ghinc mids door hem, jn ghodenckenisse dat, also jhesus kerst leet mids door die wrede joden behoudelijc ende van hem ontquam, so moeten si ont\gaen 56rb den mordenaren ofte haren vianden. Ende dan seitmen dese twee vaersen vanden souter: jrruat super eos formido et pauor in magnitudine brachij tui domine fiant immobiles sicut lapis donec pertranseat populus tuus iste quem possedisti, dats te segghene: here, in die groot. heit dijns arms, dat es dine macht, moete op hem scaemte vallen ende vrese ende moete onverruerich werden als een steen tote dat dijn volc leden si, dattu besits. Ende dese verse seitmen driewerf ende dan lijdt men metter hulpen gods sonder vrese. Ende weet, dat onse vrouwe onse here baerde int vijftiende jaer. Ende si wandelde mit hem xxxiij. jaer ende iij maende ende na sijn doot leuede si xxxiij jaer.

Van Galilea.

Van dit land van Samaritanen, daar ik u van zei, gaat men tot het plein van Galilea en men laat het gebergte aan de ene zijde en Galilea is een provincie van het land van belofte. In deze provincie zijn die steden; Naym, Capharnaum, Betsaida en Corisaym. Van Bethsayda was Sint Petrus en Sint-Andries en op 4 mijlen na daarbij is Corosayda en van Corosayda tot de plaats van ceders zijn 5 mijlen waarvan dat de psalm zegt: Et habitani cum habitantibus cedar, ik woonde midden de woningen van ceder. In de stad van Corosaym zal de antichrist worden geboren . . . . . alzo de profetie zegt: De babylone colober exiet qui totum mondum devorabit, dat is te zeggen: uit Babyloni zal uitgaan een slang die de hele wereld verslinden zal. Deze antichrist zal te Bethsayda worden gevoed en in Capharnaum zal hij regeren en daarom zegt de schrift: ve tibi corosaym, ve tibi bethsayda, vc tibi capharnaum, dat is te zeggen: wee gij stad van Corosaym, wee gij stad van Bethsayda, wee gij stad van Capharnaum. En al deze steden zijn in het land van Galilea. En Canagalylee is op 3 mijlen na Nazareth; van deze stad was Simon Cananeus en dat wijfje van Kanaän daar dat evangelie van spreekt. Daar deed onze Heer dat eerste mirakel ter bruiloft van Architriclinen toen hij van het water wijn maakte. En in het einde van Galilea in het gebergte was Gods Ark genomen en aan de andere zijde zijn de bergen van Endor en Hermon. En daar omtrent loopt een rivier Torrens Asson die men anders Torrens Radaum noemt. Daar neven Barac, Abrimelichs zoon, met Delbore, de profeten zoon, overwon het leger van Ydumeen toen Cysara de koning was gedood van Ghebolle, Akers wijf, en joegen ze met kracht over de rivieren van de Jordaan, Zeb Zebee en Salmana daar hij ze dood sloeg. En op 15 mijlen na Naym is de stad van Israël die anders geheten is Sarayn waarvan welke stad Bexabele, de kwade koningin, was die met haar kracht weg liet doen de wijngaard Naboth. Bij deze stad is het veld van de maagden daar koning Joras werd gedood van de koning van Samaria. En werd toen begraven op de berg Sion in een mijl na Jeruzalem daar de berg van Gelboe is daar Saul en Jonachster die zo schoon waren stierven waarom dat David ze vermaledijde alzo de schrift getuigt: Montes gelboe nec ros nec pluuia descendat super uos, dat is te zeggen: o berg van Gelboe, nog dauw, nog regen moet niet op u dalen. In een mijl na van deze berg van Gelboe ten oostwaarts is de stad van Sacople die men Bethsaym noemt. Op de muur van deze stad was Saul koningshoofd gehangen. En daarna gaat men te Nazareth door de berg bij het plein van Galilea. Nazareth plag te zijn een schone grote stad, maar nu is het een klein en kittig stadje en de huizen staan ver vaneen, hier een en daar een en is niet ommuurd en staat in een klein dal en alom en om zo staan bergen. Daar werd onze vrouwe geboren en daarom droeg onze Heer zijn toenaam van deze stad. Daar nam Jozef onze vrouwe tot wijf toen ze maar 14 jaar had. Daar begroette haar de engel Gabriel en zei: Ave maria gracia plena, dominus tecum, dat is te zeggen: God groet u vol van gratie, de Heer is met u. Dit gebeurde voor een altaar van een schone kerk die nu daar niet is, maar men heeft daar een kleine woning gemaakt bij een pilaar van die kerk om de offerande te ontvangen van de pelgrims en de Saracenen behoeden het erg naarstig om het grote profijt dat ze daarvan hebben. En deze Sarasijnen zijn veel kwader en wreder dan elders want ze hebben alle kerken vernield. Daar staat de fontein van Gabril daar onze Heer in plag te baden toen hij klein was. Van deze fontein droeg hij vaak zijn moeder. In deze fontein zo waste onze vrouwe haar zoon, Jezus Christus, vaak zijn doekjes. En vandaar tot Jeruzalem zijn 3 dagreizen en te Nazareth was onze Heer gevoed. Nazareth is te zeggen boomgaard bloem. Zeker met recht is het zo geheten want daar werd Jezus Christus opgevoed, die bloem en vrucht van het leven is. En in 3 mijlen na Nazareth . . . . . te Accon waart een halve mijl aan die zijde van Nazareth is dat bloed van onze Heer. Want de Joden legden hem op een hoge steenrots om hem neer te werpen en hem te doden, maar hij ging en ontkwam van hen en sprong op een andere rots. En daarom zeggen enige lieden als ze in enige weg bang zijn van moordenaars of van hun vijanden: jhesus autem transiens per medium illorum ibat, dat is te zeggen: Jezus overleefde en ging mits door hen, in gedenkenis dat alzo Jezus Christus ging mits door de wrede Joden behouden en van hen ontkwam, zo moeten ze ontgaan de moordenaars of hun vijanden. En dan zegt men deze twee verzen van de psalm: jrruat super eos formido et pavor in magnitudine brachij tui domine fiant immobiles sicut lapis donec pertranseat populus tuus iste quem possedisti, dat is te zeggen: Heer in de grootheid van uw armen, dat is uw macht, moet op hen schaamte vallen en vrees en moeten onberoerd worden als een steen totdat uw volk gereden is dat u bezit. En deze vers zegt men driemaal en dan rijdt men met de hulp Gods zonder vrees. En weet dat onze vrouwe onze Heer baarde in het vijftiende jaar. En ze wandelde met hem 33 jaar en 3 maanden en na zijn dood leefde ze 33 jaar.

Den wech van nazareth ten berghe van tabor.

Jtem 56va van nazareth gaetmen ten berghe van thabar, daer mer iiij milen toe en sijn van daer, dat een herde scoon berch is ende hoghe, daer een stat plach te sijn ende vele kerken, mer hets al ghedestrueert. Ende noch es daer een stat, diemen hiet gods scole, daer hi sine jonghere leerde ende seyde hem hemelsche heymelicheit. Anden voete vanden berghe van thabor melchisedech, die coninc van salem was dat nv heet jherusalem ende die ooc priester was, ontmoete abraham int nederhelden vanden berghe, die vanden stride quam, daer hi den coninc amalech dode. Jn desen berghe van thabor so transfigureerde hem onse here voor sinte peter, sint jacob, sint jan, ende daer saghen si gheeste\like 56vb moyses ende helyas die propheten neuen hem ende daer omme seyde sinte petere: Bonum est nos hic esse, faciamus hic tria tabernacula, dats te segghene: het is ons hier goet sijn, maken wi hier iij tabernaclen. Ende si hoorden die stemme des vaders die seide: hic est filius meus dilectus in quo michi bene complacui, dats te segghene: dit is mijn gheminde zoon, in welken ic my hebbe wel behaecht. Ende onse here verboot, dat si desen visioene niement segghen en souden tote dat hi op waer verstaen vander doot. Ende in dese berghe ende op dese stat sullen iiij yngelen ten joncsten daghe trompen mit iiij trompen ende sullen doen verrisen ende opstaen alle die persone, die den doot hebben gheleden 57ra sint tbeghinsel der werelt ende sal dit oordeel beghinnen ter seluer vren, dat onse here ter hellen daelde ende die beroofde. Want ter seluer vren beroofde si die werelt. Daer om sal hise dan ooc berouen ende leyden sine vriende in die glorie ende dander sal hi verdoemen ter eweliker pinen. Ende dan sal een yghelijc sinen loon hebben, na dien dat hi verdient sal hebben ofte quaet of goet, op dat die grote ontfermherticheit daer toe niet en siet. Ende in eenre milen na van dien berghe van thabor es die berch van hermon, daer so plach die stat van naym te staen. Voor die poort van deser stat verwecte vander doot onse here der weduwen zoon, die niet meer kinder en hadde.

De weg van Nazareth tot de berg Tabor.

Item, van Nazareth gaat men tot de berg Tabor daar maar 4 mijlen toe zijn, vandaar dat het een erg schone berg is en hoog daar een stad plag te zijn en vele kerken, maar het is alles vernield. En nog is daar een plaats die men noemt Gods school daar hij zijn jongeren leerde en zei hen hemelse verborgenheid. Aan de voet van de berg Tabor, Melchisedech, die koning van Salem was dat nu heet Jeruzalem en die ook priester was, ontmoette Abraham in het nederdalen van de berg die van de strijd kwam daar hij koning Amalech doodde. In deze berg Tabor zo transfigureerde zich onze Heer voor Sint Petrus, Sint Jacob, Sint Johannes en daar zagen ze geestelijk Mozes en Helias, de profeten, neven hen en daarom zei Sint Petrus: Bonum est nos hic esse, faciamus hic tria tabernacula, dat is te zeggen: het is ons hier goed te zijn, maken we hier 3 tabernakels. En ze hoorden de stem van de Vader die zei: hic est filius meus dilectus in quo michi bene complacui, dat is te zeggen: dit is mijn beminde zoon, in welke ik me heb wel behaagd. En onze Heer verbood dat ze dit visioen niemand zeggen zouden totdat hij op was gestaan van de dood. En in deze berg en op deze plaats zullen 4 engelen op de jongste dag trompetten met 4 trompetten en zullen laten verrijzen en opstaan alle personen die de dood hebben geleden sinds het begin der wereld en dit oordeel zal beginnen terzelfder uur dat onze Heer ter helle daalt en die berooft. Want terzelfder uur beroofden ze de wereld. Daarom zal hij ze dan ook beroven en zijn vrienden in de glorie leiden en de andere zal hij verdoemen ter eeuwige pijnen. En dan zal iedereen zijn loon hebben naar dat hij verdiend zal hebben, of kwaad of goed, op dat die grote ontferming daartoe niet ziet. En in een mijl na van die berg Tabor is de berg Hermon daar zo plag de stad Naym te staan. Voor de poort van deze stad wekte van de dood onze Heer de weduwen zoon op die niet meer kinderen had.

Van den casteel saffra.

Jtem in .iij. milen na nazareth es die casteel van saffra, van welken alpheus zoon ende zebedeus zone waren. 57rb Ende in .vij. milen na nazareth es die berch kayon, onder den welken staet een fonteyne ende daer neuen lamech noels vader doodde caym met enen ghescutte. Want dese caym ghinc op den berch ende steenrootssen als een beeste ende hadde gheleuet van adams tiden tote noes tiden, so dat hi aldus leefde wel .ij.c jaer ende doe doden noes vader, die blint was van outheden. Van saffra gaetmen ter zee van galileen ende totter stat van tyberien, die op die zee es gheleghen. Ende al ist datmen se zee heet, het en es gheen zee noch arm vander zee. Want het en es mer een riuiere van soeten watre, die wel is hondert stadien lanc ende xl. breet ende daer sijn in vele goeder visschen. Ende die jordane loopt 57va in midden door dese stat van tybeyrien ende is niet herde groot, mer daer es vele goeds in. Ende daer die jordane haer sceedt van deser zee van galileen es een grote brugghe, daer ouer dat men lijt vant tlant van ghelooften totten lande waert sconincs van basen ende toten lande van gherascens, die alle sijn omtrent deser jordanen ende beghinnen ane die zee van tyberien. Ende van daer machmen gaen te damasch in drien daghen door tlant van trachionic, welc lant van trachonien duert vanden berghe van hermon totter zee van galyleen ofter zee van tyberien of totter zee van jonasar ende es al een zee. Want hets al dat water dat jc gheseit hebbe, mer het wisselt aldus zinen naem omder steden wille, die daer neuen lig\ghen. 57vb

Van het kasteel Saffra.

Item, in 3 mijlen na Nazareth is dat kasteel van Saffra waarvan Alpheus zoon en Zebedeus zonen waren. En in 7 mijlen na Nazareth is de berg Kayon waaronder staat een fontein en daar neven Lamech, Noach ‘s vader, doodde Kain met een geschut. Want deze Kain ging op de bergen en steenrotsen als een beest en had geleefd van Adam’ s tijden tot Noach ‘s tijden zodat hij aldus leefde wel 200 jaar en toen doodde Noach ‘s vader hem die blind was van oudheid. Van Saffra gaat men tot de zee van Galilea en tot de stad van Tiberias die aan die zee is gelegen. En al is het dat men de zee noemt, het is geen zee, nog arm van de zee. Want het is meer een rivier van zoet water die wel 18km lang en 7, 2 km breed is en daarin zijn vele goede vissen. En de Jordaan loopt in het midden door deze stad van Tiberias en is niet erg groot, maar daar is veel goeds in. En daar de Jordaan zich scheidt van deze zee van Galilea is een grote brug daarover dat men gaat van het land van beloften tot het land van koning van Basan en tot het land van Gherascens, die alle zijn omtrent deze Jordaan en beginnen aan de zee van Tiberias. En vandaar mag men gaan tot Damascus in drie dagen door het land van Trachionien, welk land van Trachonien duurt van de berg Hermon tot de zee van Galilea of de zee van Tiberias of tot de zee van Jonasar en is alles eenzelfde zee. Want het is alles water dat ik gezegd heb, maar het verwisselt aldus zijn naam vanwege de steden die daar neven liggen.

Van die zee van galileen.

Op dese zee ghinc onse here droochs voets ende daer trac hi op sinte pieter, die bina verdroncken was ende seide: Modice fidei quare dubitasti, dat is te segghene: cleyne van gheloue, waer om hebstu ghetwiuelt. Ende op een ander tijt na sine opuerstandenisse openbaerde hi hem noch op dese zee sinen jongheren ende gheboot hem te visschene ende veruolde hem haer nette van groten visschen. Jn dese zee sceepte dicwile onse here ende daer riep hi sinte pieter, sinte andries, sinte jacob ende sinte janne zebedeus kindre.

Van de zee van Galilea.

Op deze zee ging onze Heer droogvoets en daar trok hij Sint Petrus op die bijna verdronken was en zei: Modice fidei quare dubitasti, dat is te zeggen: klein van geloof, waarom hebt u getwijfeld? En op een andere tijd na zijn opstanding openbaarde hij zich nog op deze zee zijn jongeren en gebood hun te vissen en ze vulde hun netten met grote vissen. In deze zee voer vaak onze Heer en daar riep hij Sint Petrus, Sint-Andries, Sint Jacob en Sint Johannes, Zebedeus kinderen.

Waer die tafel ons heren is, daer hi na sijnre verrisenisse op at mit

synen jongheren.

Jn die stat van tyberien es die tafle ons heren, daer onse here mit sinen jongheren op at na sine verrisenisse, daer sine bekenden jnt breken van\den 58ra brode, daer of dat ewangelium spreect: Et cognouerunt eum in fractione panis, dats te segghen: ende si bekendene int breken des broots. Ende bi dese stat van tyberien es die berch, daer onse here saedde vm mannen met .v. ghersten brode ende met ij visschen. Jn dese stat warpmen enen brant na onse here met gramscapen, mar die brant vlooch in die aerde ende groeyde staphants ende wyes ende is een groot boom worden ende wast noch ende die scersse es daer of al zwart. Jtem opten eynde van deser zee staet een starc casteel ende hoghe, die saphor heet ende hi es bi capharnaum. Jn alt lant van belooften en staet gheen so starc en casteel ende beneden dese casteel staet een herde scone stat, die ooc hetet saphor. 58rb Jn desen casteel was sinte anna onser vrouwen moeder gheboren. Ende daer onder was centurions huus. Dit lant is gheheten galileen ende daer sijn vele liede die ghegheuen waren den gheslachten van zabulon ende neptalim. En int wederkeren van desen casteel is die stat van dan, die anders gheheten is selmas ofte cesaria philippi, die gheleghen is anden voet vanden berghe van lybaen, daer die jordane beghint. Daer beghinnet tlant van promissioen, dats tlant van ghelooften ende duert inder linghden tote barsabee noortwaert gaende toten zuden ende es wel c ende l xxx milen lanc ende in die breede, dats van jherico tote japhe, houdet wel lx milen van lumberdyen. 58va die clene sijn ende het en sijn niet milen van gasscongen, noch van prouinchen, noch van almangien, daer grote milen sijn. Ende weet, dat dit lant van ghelooften es in surien, want tconincrijc van suryen duert vander wildernissen van arabien tote celcilien, dats die grote armenien, dats te weten van zuden ten noorden waert ende van oosten ten westen waert ten groten wildernisse waert van arabien ende duert totter wester zee, mer jn dit conincrike van surien sijn vele prouinchien alse palestinen, sem, galylee, same, judee ende vele ander.

Waar de tafel van onze Heer is daar hij na zijn verrijzenis op at met zijn jongeren.

In de stad van Tiberias is de tafel van onze Heer daar onze Heer met zijn jongeren aan at na zijn verrijzenis daar ze hem herkenden in het breken van het brood waarvan dat evangelie spreekt: Et cognouerunt eum in fractione panis, dat is te zeggen: en ze herkenden hem in het breken van het brood. En bij deze plaats Tiberias is de berg daar onze Heer verzadigde 5000 mannen met 5 gerstebroden en met 2 vissen. In deze plaats wierp men een brand naar onze Heer met gramschap, maar die brand vloog in de aarde en groeide gelijk en groeide en is een grote boom geworden en groeit nog en de schors is daarvan geheel zwart. Item, op het einde van deze zee staat een sterk kasteel en hoog die Saphor heet en hij is bij Capharnaum. In het hele land van beloften staat niet zo’n sterk kasteel en beneden dit kasteel staat een erg schone stad die ook heet Saphor. In dit kasteel was Sint Anna, onze vrouwe moeder, geboren. En daaronder was Centurions huis. Dit land is geheten Galilea en daar zijn veel lieden die geven het de geslachten van Zabulon en Neptalim. En in het wederkeren van dit kasteel is de stad van Dan die anders geheten is Selmas of Cesaria Philippi die gelegen is aan de voet van de berg van Libanon daar de Jordaan begint. Daar begint het land van Promissioen, dat is het land van belofte en duurt in de lengte tot Barsabee noordwaarts gaande tot het zuiden en is wel 100 en 80 mijlen lang en in de breedte, dat is van Jericho tot Japha, houdt het wel 60 mijlen van Lombardije, die klein zijn, en het zijn niet mijlen van Gascogne, nog van Provence, nog van Duitsland daar grote mijlen zijn. En weet dat dit land van belofte is in Syrië, want het koninkrijk van Syrië duurt van de wildernis van Arabië tot Cilicië, dat is dat grote Armenië, dat is te weten van zuiden te noordwaarts en van oosten ten westwaarts tot de grote wildernis waart van Arabië en duurt tot de Wester Zee, maar in dit koninkrijk van Syrië zijn vele provincies zoals Palestina, Sem, Galilea, Same, Judea en vele andere.

Om weder te keren in dese syde vanden lande van galileen.

Na dien dat jc verclaert hebbe ende ghe\toont 60vb somighe maniere vanden volke van ouer zee, so willic v nv segghen ende tonen den wech weder te keren in dese zide. Die vanden lande van galylea, daer jc hier voren of hebbe ghesproken, wil weder keren in die zide, hi comt door damas, dat een herde scoen stat es ende vol van allen comanscapen ende es vier dachuaerde verre vander zee ende es viue dachuaerde van jherusalem. Ende men brencter van alle lande comanscape ende penincwaerde op paerde, op mulen, op kemelen, op dromedarisen ende op ander beesten ende ooc ter zee van jnden, van persen, van caldeen, van armenien die grote ende van menighen anderen conincrike. Dese stat maecte 61ra elyzeus damasco, doen hi mit abraham woonde ende was sijn dispenseerdere ende wtgheuere, eer ysaac gheboren wart, die ghebernt waende sijn van sijnen vader abraham, die dese stat hiet damas ende in die plaetse, daer damas was ghemaect, daer doode caym sinen broeder abel. Ende bi damas es die berch van sier. Jn dese stat staen herde vele fonteyne. Ende binnen ende buten dese stat staen vele boomgaerde draghende menigherande vruchten ende froyt. Men mach ghene ander stat deser stat gheliken van scone boomgaerden ende van scoonre verlichtinghe. Dese stat van damas es grote ende wel gheuolct ende wel mit dubblen muren ghemuert. Ende daer wonen herde goede meesters van medicine om den 61rb lichame te behoudene in ghesontheden. Ende sinte pauwels was daer een van dien eer hi bekeert was, mer daer na wart hi meester van medicine der zielen ende sinte lucas was sijn jonghere om medicine te leren ende vele andre, want sinte pauwels hilter scole van medicine. Ende bi damas wart hi bekeert ende na dien dat hi bekeert was, so woonde hi in die stat drie daghe lanc zonder zien ende zonder eten ende drincken ende binnen desen drien daghen wart hi op ghetrucken in den hemel niet lichamelijc mer gheestelijc, daer hi vele vander heimelicheyt gods sach. Bi damas es die casteel darkes, die herde starc 61va was. Van damas men coomt door onser vrouwen van sardenach, dat v milen in dese zide damas es ende es op een rootse gheleghen ende is een herde scoen stede ende het scijnt, dat een casteel si. Ende daer zijn redelike scoon kerken, daer kersteijn moniken ende nonnen wonen ende hebben daer herde goeden wijn ende in die kerke achter den groter outaer staet een tafle van houte, daer een beelt van onser vrouwen plach aen ghescreuen te staen met verwen, dat mit miraclen van gode verwandelde in vleessche, mar nv sietmen herde luttel van desen beelde. Mer bider gracien gods so druupt vter tafelen altoos olie 61vb recht oft olie van oliuen wair. Ende onder dese tafle so staet ghebonden mit yseren bande een vat van merbere omme die olie tontfane, die daer vte druupt ende van desere olien gheeft men den pelegrinen die daer comen. Want dese olie comt bi miraclen van gode ende ganst van vele ziecheden ende men seit, alsmen dese olie wel cuusschelijc huedt, dat si ten ende van vij jaren vleesch ende bloet wart. Van sardenach comtmen doort dal van bokar, dat een herde scoon dal es tusschen tgheberchte. Ende daer zijn scoon riuieren ende beemte ende ander dinc te beesten behoef. Ende men gaet door die berghe van libaen, die dueren van der groter armenien 62ra noorden waert toten dal, dat zuden waert es aent beghinsel vanden lande van ghelooften, also jc v voor hebbe gheseit. Dese berghe sijn herde vruchtbarich ende daer sijn vele scoonre fonteynen ende ceder bome ende cypres boom ende vele andre manieren van bomen ende daer in staen vele scoonre steden, die wel gheuolct sijn. Aen tbeghinsel van desen berghe tusschen die stat van dorke ende die stat van basen loopt een riuiere, die men heet sabbaitaire, om dat si des saterdaghes seer loopt ende die vj. ander daghe vander weken loopt si luttel ofte niet. Ende tusschen dese berghe lopet een ander riuiere, die des nachts js herde hart veruorsen ende 62rb des daghes en wartmen gheens ys ghewaere. Ende int omme keren van desen weghe door dese berghe staet enen groten hoghen berch, diemen heet dien groten berch, daer op staet een herde scoon stat, die men heet tripole. Jn dese stat wonen herde vele goeder kerstine van onsen gheloue. Vandaer gaetmen te beruth, daer sinte jorijs den draec door stac dat is een scoen stat ende daer es een groot starc casteel, also jc hier voren hebbe gheseit ende es iij dachuaerde in des zide sardenach ende xvj milen na der stat van sydon. Daer lijdmen op die zee die wil om weder te keren te cypre waert ofte men coomt te lande toter hauene van sydon ofte van thir 62va ende van daer coomtmen in cypren in luttel tijts ofte men gaet vander hauene van thir rechte sonder in cipre te comene, want men cromt hem al daer tot enigher ander hauene in griken ende dan so coomtmen weder in det zide, ghelijc jc v voorseit hebbe.

Om terug te keren aan deze zijde van het land Galilea.

Nadat ik verklaard en getoond heb sommige soorten van volk van over zee zo wil ik u nu zeggen en tonen de weg om terug te keren aan deze zijde. Die van het land van Galilea, daar ik hier tevoren van heb gesproken, wil terugkeren aan die zijde, hij komt door Damascus dat een erg schone stad is en vol van alle koopmanschap en is vier dagreizen ver van de zee en is vijf dagreizen van Jeruzalem. En men brengt er van alle landen koopmanschap en penningwaarde op paarden, op muilezels, op kamelen, op dromedarissen en op andere beesten en ook ter zee van Indien, van Perzië, van Chaldea, van Armenië, de grote, en van menige andere koninkrijken. Deze stad maakte Elyzeus Damasco toen hij met Abraham woonde en was zijn beheerder en uitgever eer Isaac geboren was die gebrand waande te zijn van zijn vader Abraham die deze stad Damas noemde en in die plaats daar Damascus was gemaakt daar doodde Kain zijn broeder Abel. En bij Damascus is de berg van Sier. In deze stad staan erg veel fonteinen. En binnen en buiten deze stad staan veel boomgaarden die dragen menige soorten vruchten en fruit. Men kan geen andere stad met deze stad vergelijken van schone boomgaarden en van schone verlichting. Deze stad Damascus is groot en goed bevolkt en goed met dubbele muren ommuurd. En daar wonen erg goede meesters van medicijnen om het lichaam te behouden in gezondheid. En Sint Paulus was er daar een van eer hij bekeerd werd, maar daarna werd hij meester van medicijnen van de ziel en Sint Lucas was zijn jongere om medicijnen te leren en vele andere, want Sint Paulus hield er school van medicijnen. En bij Damascus werd hij bekeerd en nadat hij bekeerd was zo woonde hij in de stad drie dagen lang zonder te zien en zonder te eten en te drinken en binnen deze drie dagen werd hij opgetrokken in de hemel, niet lichamelijk, maar geestelijk, daar hij veel van de verborgenheid van God zag. Bij Damascus is dat kasteel Darkes die erg sterk was. Van Damascus komt men door onze vrouwen van Sardenach dat 5 mijlen aan deze zijde van Damascus is en op een rots gelegen en is een erg schone plaats en het schijnt dat het een kasteel is. En daar zijn redelijke schone kerken daar christelijke monniken en nonnen wonen en hebben daar erg goede wijn en in die kerk achter het grote altaar staat een tafel van hout waaraan een beeld van onze vrouwe plag geschreven te staan met kleuren dat met mirakels van God veranderde in vlees, maar nu ziet men erg luttel van dit beeld. Maar bij de gratie God zo druipt uit de tafel altijd olie recht of het olie van olijven was. En onder deze tafel zo staat gebonden met ijzeren banden een vat van marmer om die olie te ontvangen die daar uitdruipt en van deze olie geeft men de pelgrims die daar komen. Want deze olie komt bij mirakel van God en geneest van vele ziektes en men zegt als men deze olie goed kuis behoedt dat ze tenslotte na 7 jaar vlees en bloed wordt. Van Sardenach komt men door het dal van Bokar dat een erg schoon dal is tussen het gebergte. En daar zijn schone rivieren en beemden en ander dingen voor de beesten behoefte. En men gaat door de bergen van Libanon die duren van het grote Armenië noordwaarts tot het dal dat te zuidwaarts is aan het begin van het land van beloften, zoals ik u voor heb gezegd. Deze bergen zijn erg vruchtbaar en daar zijn vele schone fonteinen en cederbomen en cipresbomen en vele andere soorten van bomen en daarin staan vele schone steden die goed bevolkt zijn. Aan het begin van deze berg tussen de stad van Dorke en de stad van Basan loopt een rivier die men Sabbaitaire noemt omdat ze zaterdags zeer loopt en de 6 andere dagen van de weken loopt ze luttel of niet. En tussen deze berg loopt een andere rivier die ‘s nachts erg hard bevroren is en op de dag wordt men geen ijs gewaar. En in het omkeren van deze weg door deze berg staat een grote hoge berg die men de grote berg noemt en daarop staat een erg schone stad die men Tripolie noemt. In deze stad wonen erg veel goede christenen van ons geloof. Vandaar gaat men te Beiroet daar Sint-Joris de draak doorstak, dat is een schone stad en daar is een groot sterk kasteel, zoals ik hiervoor heb gezegd, en is 3 dagreizen aan deze zijde van Sardenach en 16 mijlen na de stad van Sidon. Daar gaat men op de zee die wil om weer te keren tot Cyprus waart, of men komt te land tot de haven van Sydon of van Tyrus en vandaar komt men in Cyprus in luttel tijd, of men gaat van de haven van Tyrus recht zonder in Cyprus te komen, want men kromt hem al daar tot enige ander haven in Griekenland en dan zo komt men weer in die zijde gelijk ik u voorgezegd heb.

Noch van weghen tot jherusalem te gaen ende anders.

Nv hebbe jc v gheseit ende cont ghemaect die weghe, door die welke men gaet eerst werf ten verresten als te babylonien ende ten berghe van synay ende ten andren steden waert, die jc v voorghenoemt hebbe . . . . . . . om te jherusalem te comen van daer. Want somighe liede gaen ter stat van jherusalem, die niet micken vorder te gaen, 62vb om dat si niet en hebben ghelts ghenoech ofte om dat si gheen gheselscap en hebben ende sulke, om dat si der pinen niet en vermoghen, sulke om dat si hebben vaer om die wildernisse te lidene ende sulke om dat si hem haesten weder te kerene om haerre wiue ende kindere wille ofte om ander enighe redelike saken. Daer om jc v in corten woorden segghen sal, al waer men te jherusalem waert gaen mach sonder langhe tijt daer ouer te doen ende sonder langhe vte te bliuene. Men gaet vten lande van westen waert, alsic v voorgheseit hebbe door vranckerike, door borgongyen, door lomberdyen ende dan ten hauene van venegien ofte van geneuen 63ra ofte enich ander hauene daer omtrent ende men gaet totten eylande van grief, dat den geneuoysen toe behoort ende daer na lantmen in grieken ter hauenen, diemen heet miot ofte van valene ofte van duras ofte in enighe ander hauene daer omtrent. Ende dan gaetmen te lande om rechter te gaen ende dan comtmen zaen weder in die zee. Dan sceeptmen rechte in cypre sonder int eylant van rodes te comene, mer men laettet ter ziden, die wil ende men lant ter hauene van famegosse, dat die meeste hauene is van cypre ofte ter hauene van luneches ende dan so gaetmen weder in die zee. Ende soe sceeptmen lidende die hauene van thir ende sonder 63rb te lande te comene sceeptmen ter zee ter ziden latende alle die hauenen daer omtrent toter stat van jaffen, dats die naeste hauene van jherusalem, want van deser hauene tote jherusalem en is mer anderhalf dachuaert, dat is omtrent xv milen. Te jaffe so lantmen ende men gaet te lande toter stat van rames, dat bi jaffe js ende hets een herde scoon ende bequamelike stat. Ende buten rames zuden waert staet een kerke van onser vrouwen, daer hem onse here hare vertoonde in iij scaduwen, die betekenden die drievoldicheit. Ende daer bi is noch een ander stat, die heet diostolle ende plach te heten libda ende is wel bewoont ende daer staet een kerke 63va van sinte jorise, daer hi onthooft wort. Van dair gaetmen totten casteel van emaus ende dan tot monteioye, daer sinte samuel die profete leit, van dair sien die pelegrine eerst werf jherusalem, want het isser in ij milen na ende dan gaetmen te jherusalem Neuen desen wech es ramatha ende die berch van modin, danen dat mathathias was, die vader van machabeus kindere was ende daer sijn noch haer tomben. Jtem op gheen zide van ramatha es die stat van tenke, van daer was amos die prophete ende daer es zijn graf. Ende vanden heylighen steden ende pelegrimagen, die te jherusalem sijn, heb ic ghenoech hier voren gheseit; daer omme laet 63vb jc nv ander werue redene daer of te houdene.

Nog van wegen tot Jeruzalem te gaan en anders.

Nu heb ik u gezegd en kond gemaakt de weg waardoor men de eerste keer gaat te reizen zoals tot Babyloni en te berg van Sina en tot anderen steden waart die ik u voor genoemd heb . . . . . . . om te Jeruzalem te komen van daar. Want sommige lieden gaan naar de stad Jeruzalem die niet mikken verder te gaan omdat ze niet geld genoeg hebben of omdat ze geen gezelschap hebben en sommige omdat ze de pijn niet vermogen, sommige omdat ze gevaar hebben om de wildernis te gaan en sommige omdat ze zich haasten om weer te keren om hun wijf en kinderen of om ander enige redelijke zaken. Daarom ik u in korte woorden zeggen zal al waar men te Jeruzalem waart gaan mag zonder lange tijd daar over te doen en zonder lang weg te blijven. Men gaat uit het land van westen waart, zoals ik u voorgezegd heb, door Frankrijk, door Bourgondië, door Lombardije en dan te haven van Venetië of van Genua of enige andere haven daar omtrent en men gaat tot het eiland van Grief dat die van Genua toebehoort en daarna landt men in Griekenland ter haven die men Miot noemt of van Valene of van Duras of in enige ander haven daar omtrent. En dan gaat men te land om recht te gaan en dan komt men gelijk weer in de zee. Dan scheept men recht in naar Cyprus zonder in het eiland Rhodes te komen, maar men laat het die tijd terzijde en men landt te haven van Famagusta dat de grootste haven is van Cyprus of de haven van Luneches en dan zo gaat men weer in de zee. En zo per schip gaat men de haven van Tyre en zonder aan land te komen vaart men ter zee en ter zijde laten alle havens daar omtrent tot de stad Jaffa, dat is de naaste haven van Jeruzalem, want van deze haven tot Jeruzalem is maar anderhalve dagreis, dat is omtrent 15 mijlen. Te Jaffa zo landt men en men gaat te land tot de stad van Rames dat bij Jaffa is en het is een erg schone en bekwame stad. En buiten Rames zuidwaarts staat een kerk van onze vrouwe daar zich onze Heer aan haar vertoonde in 3 schaduwen, die betekenen de Drievuldigheid. En daarbij is nog een andere stad die heet Diostolle en plag te heten Libda en is goed bewoond en daar staat een kerk van Sint-Joris daar hij onthoofd werd. Vandaar gaat men tot het kasteel van Emmaus en dan tot Monteioye daar Sint Samuël de profeet ligt, vandaar zien de pelgrims de eerste keer Jeruzalem want het is er in 2 mijlen na en dan gaat men te Jeruzalem. Neven deze weg is Ramatha en de berg van Modin, vandaar dat Mathathias was, de vader van Maccabaeus kinderen, en daar zijn nog hun tomben. Item, op gene zijde van Ramatha is de stad van Tenke, vandaar was Amos de profeet en daar is zijn graf. En van de heilige steden en pelgrimages die te Jeruzalem zijn heb ik genoeg hiervoor gezegd; daarom laat ik het nu om een andere maal redenen daarvan te houden.

Noch van ander weghen te lande te reysen tot jherusalem.

Nv willic weder keren totten andren weghen, daer men meest gaet derwaert te lande. Die ghene die niet die zee en connen noch en vermoghen noch verdraghen ende die te lande begheren te gaen, nochtan datter meerre pijn toe moet zijn, men gaet in enigher hauene van lomberdien, alsoe alsic voor gheseit hebbe ende so comtmen in grieken ende dan te constantinoplen ende daer lijdtmen door die zee die sinte jorijs arm heet ende dan te raphinel, daer een starc casteel es ende dan te puluera ende dan ten casteel van sinoch. Ende van daer gaet men door capadochien dat een groot lant es, daer groot ghe\berchte 64ra in es. Ende dan gaet men door turkien ter hauene van chieuetout ende ter stat van niken, dat in vij milen na es deser stat. Die van turkien namense den keyser van romen ende hets een sterke stat van muren ende van toornen. Ende op die ander zide staet een grote plaetse ende breet ende daer loopt een riuiere diemen heet lay. Van daer gaetmen door die berghe van noierement ende door die dale van malebrinis ende door die inghe weghe van desen rootsen ende door die stat van orinauls ofte door die steden, die sijn op die riuiere van reclar ende die riuiere van stanthoen, dat ij goede riuieren sijn. Ende dan gaet men te anthiochen die minre ende op die riuiere van reclai es 64rb gheleghen. Daer omtrent sijn vele scoonre berghe ende bosschen ende wilder beesten een groot deel om wel te jaghene ende den tijt mede te cortene. Ende die wil, hi gaet op een ander zide door een pleyn van romanien houdende op die zide die zee van romanien. Op dese zide staet een scoen toorne ende starc, diemen heet florensen. Ende opwaert tusschen die berghe es die stat van thonesout ende die stat van langhimaach ende assere ende morminstre. Ende alsmen buten desen berghe coomt, so gaet men door die stat van marech ende van these, daer een grote brugghe es op die riuiere van ferne, die welke men ooc hiet 64va ferfer. Ende hets een herde grote riuiere sceep draghende ende loopt met enen harden fellen stroem ende coemt wt den gheberchten ende wt den steen roetsen vander stat van damasch wert. Ende daer loopt een ander riuiere die vten berghe comt van libaen, die albane heet ende loopt neuen damas. Dese riuiere ouer\lidende verloos sinte eustasius sijn twe kindre na dien dat hi sijn wijf verloren hadde. Dese riuiere lijt ouer die pleyne van archadeos ende gaet totter roder zee. Daer na gaetmen toter stat van fennine, daer sijn hete fonteyne die hete bade sijn ende daer na gaetmen ter stat van ferne. Ende tusschen fennine ende ferne staet een herde scoen bosch. Ende dan gaetmen te anthiochen, diere in x milen na es ende es een herde scoen stat ende wel gheuest mit muren ende mit toornen ende es herde groot 64vb . . . . . want si plach te hebben ij milen in die lenghede ende anderhalue mile in die breede. Ende door die stat loopt die riuiere van ferne ofte van ferfer ende omtrent die muere plaghen te sine iijc. ende .l. toornen ende telker pylaerne van dier brugghe plach een toorne te sijn. Het es die edelste stat van alden conincrike van surien ende in ix milen na dese stat es symeons hauene, daer loopt die riuiere van farsar in die zee. Van anthiochen gaetmen in die stat van caonie ende dan te gibel ende te tourtoise. Daer neuen es tlant van cananee, daer staet een starc casteel diemen heet maulech. Ende van tourtoise gaetmen te tripole ende men heeft te liden door die inghe weghen der rootsen. Ende daer 65ra es die stat van jgibelet ende van beruch op die zee. Daer na gaetmen ter stat van acre ende daer sijn ij weghe om te jherusalem te gaen: die wech op die slinke zide gaet door damas ende neuen die riuiere der jordanen ende die wech op die rechter zide gaet door marine ende door tlant van flaganie neuen tgheberchte toter stat van cayfas, daer cayphas here of was, mar somighe liede hietent pelegrijns casteel. Ende van daer sijn wel iij dachuaerden tot jherusalem. Ende men gaet door cesarie philippi, door jaffe ende door rames ende door den casteel van emaus ende dan te jherusalem.

Nog van andere wegen te land te reizen tot Jeruzalem.

Nu wil ik weer keren tot de andere wegen daar men meestal derwaarts gaat te land. Diegene die niet ter zee kunnen, nog vermogen, nog verdragen en die te land begeren te gaan, nochtans dat er meer pijn toe moet zijn, men gaat in enige haven van Lombardije, zoals ik voor gezegd heb, en zo komt men in Griekenland en dan te Constantinopel en daar gaat men door de zee die Sint-Joris arm heet en dan te Raphinel daar een sterk kasteel is en dan te Pulvera en dan te kasteel van Sinoch. En vandaar gaat men door Cappadocië dat een groot land is daar groot gebergte in is. En dan gaat men door Turkije ter haven van Chievetout en te stad van Nike dat in 7 mijlen na is van dezer stad. Die van Turkije namen het van de keizer van Rome en het is een sterke stad van muren en van torens. En aan de andere zijde staat een grote plaats en breed en daar loopt een rivier die men Lay noemt Vandaar gaat men door de berg van Noierement en door dat dal van Malebrinis en door de enge weg van deze rotsen en door de stat Orinauls of door de plaatsen die op de rivier van Reclar zijn en de rivier van Stanthoen dat 2 goede rivieren zijn. En dan gaat men te Antiochië, die kleinere, en op de rivier van Reclai is gelegen. Daar omtrent zijn vele schone bergen en bossen en een groot deel wilde beesten om goed te jagen en de tijd mee te korten. En die wil, hij gaat op een andere zijde door een plein van Roemenië en houdt aan de zijde de zee van Roemenië. Op deze zijde staat een schone toren en sterk die men Florensen noemt. En opwaarts tussen die berg is de stad van Thonesout en de stad van Langhimaach en Assere en Morminstre. En als men buiten deze berg komt zo gaat men door de stad Marech en van These daar een grote brug is op de rivier van Ferne die men ook Ferfer noemt. En het is een erg grote rivier die schepen draagt en loopt met een harde felle stroom en komt uit het gebergte en uit de steenrotsen van de stad Damascus waart. En daar loopt een andere rivier die uit de bergen komt van Libanon die Albane heet en loopt neven Damascus. Deze rivier overgaande verloor Sint Eustasius zijn twee kinderen nadat hij zijn wijf verloren had. Deze rivier gaat over het plein van Archadeos en gaat tot de Rode Zee. Daarna gaat men tot de stad van Fennine, daar zijn hete fonteinen dat hete baden zijn en daarna gaat men ter stad van Ferne. En tussen Fennine en Ferne staat een erg schoon bos. En dan gaat men tot Antiochië die er in 10 mijlen na is en is een erg schone stad en goed gevestigd met muren en met torens en is erg groot . . . . . want ze plag te hebben 2 mijlen in de lengte en anderhalve mijl in de breedte. En door die stad loopt de rivier van Ferne of van Ferfer en omtrent die muren plegen te zijn 300 en 50 torens en te elke pilaar van die brug plag een toren te zijn. Het is de edelste stad van het hele koninkrijk van Syrië en in 9 mijlen na deze stad is Symeon ‘s haven, daar loopt de rivier van Farsar in de zee. Van Antiochië gaat men in de stad van Caonie en dan te Gibel en te Tourtoise. Daar neven is het land van Kanaän, daar staat een sterk kasteel die men Maulech noemt. En van Tourtoise gaat men te Tripoli en men heeft te gaan door de enge wegen van de rotsen. En daar is de stad van Jgibelet en van Beruch aan de zee. Daarna gaat men ter stad van Acre en daar zijn 2 wegen om te Jeruzalem te gaan: de weg aan de linkerzijde gaat door Damascus en neven de rivier de Jordaan en de weg aan de rechterzijde gaat door Marine en door het land van Flaganie neven het gebergte tot de stad van Cayfas daar Cayphas heer van was, maar sommige lieden noemen het pelgrims kasteel. En vandaar zijn wel 3 dagreizen tot Jeruzalem. En men gaat door Caesarea, Philippi, door Jaffa en door Rames en door het kasteel van Emaus en dan te Jeruzalem.

Van te lande wert te trecken int lant van gheloeften.

Nv hebbic verclaert somighe weghe ten lande ende ter zee, daer men door gaen mach ten lande waert van ghelooften. Ende al ist dat vele ander 65rb weghe sijn, na dien dat die landen gheleghen zijn daermen wt trect, nochtan comen si alle tenen eynde. Het is noch een ander wech, daer men gaen mach ten lande ende niet ter zee tot jherusalem, mar dat es met groter pinen ende daer omme so gaenre luttel liede. Desen wech es te gaen door almangen, door behem ende alsoe voort tot in prusen ende men gaet door tartarien tot jherusalem. Dit tartarien es onder den groten can, daer jc hier na of spreken sal, want tote daer toe so duert sijn heerscapie, want alle die princhen van tartarien gheuen hem tribuut. Dit es een herde keytiuich lant, sauelachtich ende luttel vruchtbarich want daer wast luttel goeds van coorne, Van 65va wine, van froyte, van erweten ofte van bonen. Mer daer sijn herde vele beesten ende daer omme etense luttel anders dan vleesch zonder broet ende supen vanden sope ende drincken zuete melc van beesten ende eten ooc honden ende catten ende ratten ende alle andre beesten. Ende si en hebben luttel ofte gheen hout en daer om wermen si hem ende sieden haer spise met paerds messche ende met ander beesten messche in die zonne ghedroocht. Ende dit moeten doen princhen ende ander heren ende en eten mer een weruen des daghes ende dat selue luttel ende zijn herde vule liede van quader naturen. Jn dit lant van tartarien valt dicwile groten teempeest in den zomer van 65vb donder ende ander ghewederte, so dat dicwile die lieden werden ghedoot. Ende herde haes\telike werdet daer op enen tijt heet ende dan weder herde haestelike cout, so dat vule lant es ende arm ende quaet. Hare princhen van dien lande ende hare heren, dien si heten bathri, woont in die stat van orda. Ende seker gheen goet man noch vroom en soude in dit lant wonen, want dit lant en es niet waerdich datter honden in wonen souden. Het soude een goet lant sijn om te sayen brem stekelen ende haghedoren, want het en dooch te ghenen andren dinghen. Mer tot sulker stat so vintmen goet lant, mer dat en is niet Re 66ra te menigher stat. Jn desen wech so en hebbic niet gheweest, mer jc hebbe gheweest in andren landen die daer an paelden, alse int lant van rousen van jnflan ende int conincrike van cracouwen ende lettouwen ende int conincrike van rasten ende in vele andre landen daer omtrent, mer jc en ghinc noit al hier door desen wech te jherusalem waert, waer bi jc niet en soude connen ghesegghen. Ende heeft yement door dit lant ghegaen, hi mochter of ende toe doen om der gheenre wille diene gaen wouden. Mer ist dat enich goet man, die in desen wech heeft ghegaen te jherusalem waert, die dese materie beha\ghelike 66rb es, hi mach hier neuen toe scriuen, dat hi ghesien heeft, op dat die ghene die desen wech doen wouden claerlijc nochtan mochten weten hoe ende waer si liden souden. Men mach desen wech niet doen dan te winter tiden alst herde zeer vriest, om die watere ende dolinghe ende broeke die daer zijn, diemen niet gheliden en can ten vriesde herde zere ende ten si daer op seer ghesnuwet. Want en waert daer niet ghesnuwet noch wijf noch man en soude dan ouer tijs ghegaen connen. Ende aldus gedaen wech sijn daer wel drie dachuaerde te liden van prusen tot int lant vanden 66va sarrasinen, dat daer wonachtich es. Ende die kersten die daer comen om jeghen hem te vechten ende te stridene si moeten alle haer vitaelge met hem draghen, want daer en souden si niet goeds vinden. Ende si doen voeren hare vitaelge met waghenen ouer tijs zonder radere, die sleiden heten. Also lange als haer vitaelge duert moghen si daer bliuen ende niet meer, want si en vinden daer niement die hem yet vercoopt. Ende als daer heydensche waerders manne ofte spiers kerstene sien comen te hem waert, so lopen si ten steden waert ende ten castelen ende roepen: kera kera 66vb ende staphants so wapen si hem ende vergaderen. Ende weet, datter vele meer in dat lant vriest dan in dit lant. Ende daer om heeft een yghelijc stouen staende in sijn huus ende daer in eten si ende doen haren oorbaer, die si te doen hebben. Want int lant van septentrionen, dats noorden waert daer ist sonderlinghe cout, want die sonne mach hem luttel ofte niet ghenaken. Ende daer omme int rechte septentrioen, dats int rechte noerden daer ist tlant so cout, datter nement in en soude wonen moghen. Ende daer jeghen ten rechten middaghe waert, dats ten suden waert, ist so herde heet, datter niement 67ra en can gheduren noch ghewonen, om dat die zonne recht hare radyen dar waert werpt, als si is in midden den troon.

Van te land waart te trekken naar het land van beloften.

Nu heb ik sommige wegen verklaard te land en ter zee daar men door gaan mag tot het land waart van beloften. En al is het dat er vele andere wegen zijn, naar dat die landen gelegen zijn daar men uittrekt, nochtans komen ze alle tot een eind. Er is nog een andere weg daar men gaan mag te land en niet ter zee tot Jeruzalem, maar dat is met grote pijnen en daarom zo gaan er luttel lieden. Deze weg is te gaan door Duitsland, door Bohemen en alzo voort tot in Pruisen en men gaat door Tartarije tot Jeruzalem. Dit Tartarije is onder de grote kan daar ik hierna van spreken zal, want tot daartoe zo duurt zijn heerschappij, want alle prinsen van Tartarije geven hem tribuut. Dit is een erg slecht land, zwavelachtig en luttel vruchtbaar want daarin groeit luttel goeds van koren, van wijn, van fruit, van erwten of van bonen. Maar daar zijn erg veel beesten en daarom eten ze luttel anders dan vlees zonder brood en zuipen van het sop en drinken zoete melk van beesten en eten ook honden en katten en ratten en alle andere beesten. En ze hebben luttel of geen hout en daarom warmen ze zich en koken hun spijs met paardenmest en met andere beestenmest in de zon gedroogd. En dit moeten doen prinsen en andere heren en eten maar een maal per dag en datzelfde luttel en het zijn erg vuile lieden van kwade naturen. In dit land van Tartarije valt vaak in de zomer grote tempeest van donder en ander weer zodat de lieden vaak worden gedood. En erg gauw wordt het daar op een tijd heet en dan weer erg gauw koud zodat het vuil land is en arm en slecht. Hun prinsen van dat land en hun heren, die ze Bathri noemen, wonen in de stad Orda. En zeker geen goed man, nog dapper zou in dit land wonen want dit land is het niet waard dat er honden in wonen zouden. Het zou een goed land zijn om te zaaien bremstekels en haagdorens, want het gedoogt tot geen andere dingen. Maar op sommige plaatsen zo vindt men goed land, maar dat is niet te menige plaats. In deze weg zo ben ik niet geweest, maar ik ben geweest in andere landen die daaraan paalden zoals in het land van Russen, van Finland en in het koninkrijk van Krakau en Litouwen en in het koninkrijk van Rusland en in vele andere landen daar omtrent, maar ik ging nooit alhier door deze weg te Jeruzalem waart, daarbij ik zou ik het niet kunnen zeggen. En is er iemand door dit land gegaan, hij mocht er iets van toe doen om diegene die het gaan wil. Maar is het dat enige goede man, die in deze weg is gegaan te Jeruzalem waart die deze materie behaaglijk is, hij mag hier neven toe schrijven dat hij gezien heeft zodat diegene die deze weg doen wil duidelijk nochtans mochten weten hoe en waar ze gaan zouden. Men mag deze weg niet doen dan te winter tijden als het erg zeer vriest om dat water en verdwalen en moerassen die daar zijn die men niet gaan kan tenzij het erg zeer vriest en tenzij het daarop zeer sneeuwt. Want was het daar niet sneeuwt, nog wijf nog man zou dan over het ijs kunnen gaan. En al dusdanige wegen zijn daar wel drie dagreizen te gaan van Pruisen tot in het land van de Saracenen dat daar woont. En de christenen die daar komen om tegen hen te vechten en te strijden, ze moeten al hun voedsel met hen dragen want daar zouden ze geen goeds vinden. En ze laten hun voedsel voeren met wagens over het ijs zonder raderen die ze sleden noemen. Alzo lang als hun voedsel duurt mogen ze daar blijven en niet meer, want ze vinden daar niemand die hen iets verkoopt. En als daar heidense bewakers of verspieders christenen zien komen tot hen waart, zo lopen ze te steden waart en te kastelen en roepen: kera kera en gelijk zo wapen ze zich en verzamelen. En weet dat er veel meer in dat land vriest dan in dit land. En daarom heeft iedereen stoven staan in zijn huis en daarin eten ze en doen hun gebruiken die ze te doen hebben. Want in het land van Septentrionen, dat is noorden waart, daar is het bijzonder koud want de zon mag hen luttel of niet genaken. En daarom in het rechte Septentrionen, dat is in het rechte noorden, daar is het land zo koud dat er niemand in zou wonen mogen. En daartegen te rechte middag waart, dat is ten zuiden waart, is het zo erg heet zodat er niemand kan verduren, nog wonen omdat de zon recht haar stralen derwaarts werpt als ze in het midden van de troon is.

Moslims.

Der sarrasinen gheloue.

Om dat jc ghescreuen hebbe hier bouen vanden sarrasinen ende van haren lande, so sal jc v nu segghen van haren gheloue, op dat ghi wilt, na dien dat hare boeke van haren gheloue in heeft, datmen heet alkoram ende hem leert. Ende someghe liede heetent harme na dien dat hare sprake zijn. Dit boec gaf hem mahomet, jnt welke es ghescreuen also jc dicwille hebbe ghesien ende ghelesen, dat die goede sullen int paradijs gaen ende die quade in die helle ende dat ghelouen die sarrasinen. Ende ist dat ment hem vraghet, in wat paradijs si dat verstaen so segghen si, 67rb dattet es een stat van weelden, daer men vint alrehande maniere van froyte in allen tiden vanden jare ende dat daer sijn lopende riuieren van melke ende van zeeme ofte van honighe ende van wine ende van zueten watre ende datmen daer vinden sel scone ende rikelike huse, na dat een yghelic verdient sal hebben, ghemaect van dierbaren ghesteynte, van goude ende van siluer. Ende een yghelijc sal daer wiue hebben maechden ende sal die macht ende dien lust ende twerc hebben altoos met hem te ligghene ende te sine, nochtan sal hise altoos maecht vinden. Jtem si ghelouen wel ende horen wel spreken vander maecht marien, onser lieuer vrouwen ende vander incar\nacion, 67va dats aneneminghen der menscheit ons heren ende segghen wel, dat maria was van dien ynghel gabriel gheleert ende dinghel haer groete ende hair seide, datsi wtuercoren wair ende dat hi bootscapte onser vrouwen die incarnacion ofte gheboorte ons heren jhesus kerst ende dat si maecht was int ontfaen ende maecht bleef int baren van hem. Ende dit selue seit alkoram ofte haer boeke. Ende dit boec alkoram seit, dat jhesus kerst sprac also saen, als hi was gheboren ende dat hi een heylich prophete was ende wairachtich in woorden ende in werken ende dat hi goedertieren was ende ontfermhertich end e gherechtich zonder enich zonde. 67vb Ende haer alkoram ofte boec seit ooc, dat doe die ynghel bootscapte die gheboorte ons heren jhesus kerst der maecht marien, dat si jonc was, waer omme dat si te meerre vaer hadde. Want in dat lant was een gokelaer, die tabina hiet, die hem ghelijc enen enghel maecte ende ghinc dicwile mitten maechden slapen, waer omme maria hair veruaerde vanden ynghel, om dat si waende dat waer die gokelaer voorseit, diese bedrieghen woude ende si beswoer den ynghel, dat hi hair seide, of hijt waer. Ende die ynghel antwoorde haer dat si ghenen vaer en hadde ende dat hi sekerlijc die bode gods ware. Jtem noch seit haerre lieden boec, dat doe maria hadde jhesus ghebaert onder enen 68ra boom van palmen, daer die cribbe van den osse ende vanden esel stont, datsi haer scaemde om dat si een kint hadde ende weende ende seide, dat si doot woude sijn ende doe staphants sprac haer tkint toe ende troostedse ende seide: moeder en mistroost v niet, want god heeft in dij ghesendt sijn heymelicheit omme die salicheit der werelt. Ende te vele andren steden seit haer boec, dat onse here ooc also zaen sprac, als hi gheboren wart. Ende dit boec seit ooc, dat jhesus gheseint was vanden aelmachtighen god om exemple te sijn ende leringhe allen menschen. Ende dit boec spreect ooc vanden doemsdaghe, hoe god sal comen doemen allen creaturen. Ende die goede sal hi met hem trecken te sinen deel ende die quade sal hi verdoemen in die helle. Ende het seit 68rb ooc, dat jhesus onder alle andre propheten was die meeste ende naest gode ende dat hi die ewangelie maecte, in die welke goede leringe sijn ende salighe maninghe ende claerheit ende waerheit ende ghewairighe predekinghe den ghenen, die aen gode ghelouen ende dat hi een warachtich prophete was ende sonder zonde ende dat hi die blinde siende maecte ende die lasersche ghesont ende die doode opuerwecte ende dat hi te hemel voer al leuende. Ende als si moghen hebben een boec vander ewangelien ons heren ende sonderlinghe daer in ghescreuen es: missus est gabriel angelus, dat si dicwile segghen in haer ghebede, die gheleert sijn, dat cussen si ende aenbedent mit groter deuocien. Jtem 68va si vasten ij maende al gheheel jnt jaer ende en eten dan niet dan des nachts ende si hueden hem dan ooc wel van haren wiuen alle daghe van desen maenden, mer si die siec sijn en sijn niet ghebonden te desen vasten. Jtem dit boec spreect vanden joden segghende, dat si quaet sijn om dat si niet ghelouen en wouden, dat jhesus van gods weghen quam ende om dat si valschelike loghen vander maghet maria ende van haren zoon om dat si seyden, dat si jhesum hadden ghecruust, want die sarrasinen segghen, dat hy niet ghecruust en was, mer god deden tot hem clymmen te hemele zonder verminken ende zonder steruen ende dat hi sine figure in enen andren man verwandelde, dien die joden cruu\sten 68vb ende segghen, dat judas was, mer si waenden dat jhesus hadde gheweest ende dat jhesus al leuende te hemel voer ende vandaer weder comen sal omme die werelt te ordelen ende segghen, dat die kerstene hier of gheen bekinnen en hebben ende segghen, dat si sottelijc ende valschelijc ghelouen, dat god ghecruust wart ende segghen ooc, had hi ghecruust gheweest, dat god hadde ghedaen jeghen sine gherechticheit, hadde hi ghedoghet, dat jhesus ghecruust hadde gheworden, die onnosel ende zonder sonde was. Ende in dit aertikel segghen si, dat wi ghemissen van goeden gheloue ende dat die grote gherechticheit gods en mochte so groot onrecht noch ouerdaet niet ghedraghen ende daer in mist haer gheloue. Want 69ra si bekennen wel die werke ons heren jhesus kerst, dat si goet sijn ende sijn woerde waerechtich ende dat sijn ewangelien wairachtich sijn ende sine lere ende sijn miracle ende dat die goede heylighe maecht marie was goet ende een heylich maecht voor ende na die gheboorte ons heren jhesus christus ende dat die ghene, die in gode volcomelijc ghelouen, sullen behouden sijn. Ende daer omme dat si so na onsen gheloue gaen, sijn si lichtelijc tonsen gheloue bekeert, al so men hem predict besceydelijc tgheloue ons heren jhesus christus ende die prophecien. Ende si segghen ooc, dat si wel weten vten prophecien, dat die wit mahomets te gaen zal, also die wet der joden ghedaen heuet ende dat die wet der kerstene sal duren toten eynde der werelt. Ende als\men 69rb hem vraecht wat si ghelouen, si antworden datsi ghelouen in gode scepper des hemels ende der aerden ende alle andre dinghen, die al ghemaect heeft. Ende zonder hem en is niet ghemaect ende si ghelouen den doemsdach, in welken een yghelic geloent sal werden na syn verdyente. Ende si ghelouen, dat al waer, si dat die heylighe propheten hebben gheseit.

Het Saracenen geloof.

Omdat ik geschreven heb hierboven van de Saracenen en van hun land zo zal ik u nu zeggen van hun geloof, opdat ge wil, naar dat hun boek van hun geloof in heeft dat men noemt Koran en hen leert. En sommige lieden noemen het Harme naar dat hun spraak is. Dit boek gaf hun Mohammed waarin is geschreven alzo ik vaak heb gezien en gelezen dat die goede in het paradijs zullen gaan en de kwade in de hel en dat geloven de Saracenen. En is het dat men het hen vraagt in welk paradijs ze dan verstaan zo zeggen ze dat het een plaats is van weelde daar men allerhande soorten van vruchten vindt in alle tijden van het jaar en dat daar zijn lopende rivieren van melk en van zeem of van honig en van wijn en van zoet water en dat men daar schone en rijke huizen vinden zal naar dat iedereen verdiend zal hebben, gemaakt van dure gesteente, van goud en van zilver. En iedereen zal daar wijven hebben, maagden, en zal de macht en de lust en het werk hebben altijd met hen te liggen en te zijn, nochtans zal hij haar altijd maagd vinden. Item, ze geloven wel en horen wel spreken van de maagd Maria, onze lieve vrouwe, en van de incarnatie, dat is aanneming van de mensheid van onze Heer en zeggen wel dat Maria was van de engel Gabriël geleerd en de engel haar groette en haar zei dat ze uitgekozen was en dat hij boodschapte onze vrouwe die incarnatie of geboorte van onze Heer Jezus Christus en dat ze maagd was in het ontvangen en maagd bleef in het baren van hem. En ditzelfde zegt Koran of hun boek. En dit boek Koran zegt dat Jezus Christus sprak alzo samen toen hij was geboren en dat hij een heilige profeet was en waarachtig in woorden en in werken en dat hij goedertieren was en ontferming en gerechtig zonder enige zonde. En hun Koran of boek zegt ook dat toen de engel boodschapte de geboorte van onze Heer Jezus Christus aan de maagd Maria dat ze jong was, waarom dat ze meer gevaar had. Want in dat land was een goochelaar die Tabina heette die hem gelijk een engel maakte en ging dikwijls met de maagden slapen waarom Maria bang was van de engel omdat ze waande dat het die goochelaar was, voorgezegd, die haar bedriegen wou en ze bezwoer de engel dat hij haar zei of hij het was. En de engel antwoordde haar dat ze geen gevaar had en dat hij zeker de bode Gods was. Item, nog zegt hun lieden boek dat toen Maria Jezus had gebaard onder een boom van palmen daar de kribbe van de os en van de ezel stond dat ze zich schaamde omdat ze een kind had en weende en zei dat ze dood wou zijn en toen gelijk sprak haar het kind toe en troostte haar en zei: moeder, mistroost u niet want God heeft in u gezonden zijn verborgenheid om de zaligheid van de wereld. En in vele andere plaatsen zegt hun boek dat onze Heer ook alzo samensprak zoals hij geboren was. En dit boek zegt ook dat Jezus gezonden was van de almachtige God om voorbeeld te zijn en lering voor alle mensen. En dit boek spreekt ook van de doemsdag, hoe God zal komen verdoemen alle creaturen. En de goede zal hij met hem trekken tot zijn deel en de kwade zal hij verdoemen in de hel. En het zegt ook dat Jezus onder alle andere profeten de grootste was en naast God en dat hij dat evangelie maakte waarin goede leringen zijn en zalige vermaningen en helderheid en waarheid en ware preken diegenen die aan God geloven en dat hij een waarachtige profeet was en zonder zonde en dat hij de blinde ziende maakte en de melaatse gezond en de dode opwekte en dat hij te hemel voer geheel levend. En als ze een boek van het evangelie mogen hebben van onze Heer en bijzonder daarin geschreven is: missus est gabriel angelus, dat ze vaak zeggen in hun gebeden, die geleerd zijn, dan kussen ze en aanbidden het met grote devotie. Item, ze vasten 2 maanden al geheel in het jaar en eten dan niet dan ‘s nachts en ze hoeden zich dan ook wel van hun wijven elke dag van deze maanden, maar zij die ziek zijn, zijn niet gebonden tot deze vasten. Item, dit boek spreekt van de Joden en zegt dat ze kwaad zijn omdat ze niet geloven wilden dat Jezus van Gods wegen kwam en omdat ze vals logen van de maagd Maria en van haar zoon omdat ze zeiden dat ze Jezus hadden gekruisigd, want de Saracenen zeggen dat hij niet gekruisigd was, maar God liet hem tot hem klimmen te hemel, zonder verminking en zonder sterven en dat hij zijn figuur in een andere man veranderde die de Joden kruisigden en zeggen dat het Judas was, maar ze waanden dat het Jezus was geweest en dat Jezus geheel levend te hemel voer en vandaar weer komen zal om de wereld te beoordelen en zeggen dat de christenen hiervan geen kennis hebben en zeggen dat ze zot en vals geloven dat God gekruisigd werd en zeggen ook, was hij gekruisigd geweest dan had God dat gedaan tegen zijn gerechtigheid had hij gedoogd dat Jezus gekruisigd was geworden die onschuldig en zonder zonde was. En in dit artikel zeggen ze dat we missen van goed geloof en dat die grote gerechtigheid van God zo’n groot onrecht, nog overdaad mag niet verdragen en daarin mist hun geloof. Want ze bekennen wel de werken van onze Heer Jezus Christus dat ze goed zijn en zijn woorden waarachtig en dat zijn evangelie waarachtig is en zijn leer en zijn mirakels en dat de goede heilige maagd Maria goed was en een heilige maagd, voor en na de geboorte van onze Heer Jezus Christus, en dat diegene die in God volkomen geloven behouden zullen zijn. En daarom dat ze zo naar ons geloof gaan en worden ze lichtelijk tot ons geloof bekeerd alzo men hen bescheiden predikt het geloof van onze Heer Jezus Christus en de profetieën. En ze zeggen ook dat ze wel weten uit de profetieën dat die uit Mohammed gaan zal, alzo de wet der Joden gedaan heeft en dat de wet der christenen zal duren tot het einde der wereld. En als men hen vraagt wat ze geloven, ze antwoorden dat ze geloven dat God de schepper van de hemels en de aarde is en alle andere dingen die hij alle gemaakt heeft. En zonder hem is niets gemaakt en ze geloven de doemsdag waarin iedereen beloond zal werden naar zijn verdienste. En ze geloven dat alles waar is dat de heilige profeten hebben gezegd.

Noch van mameth.

Jtem mahomet gheboot in sijn boec alkoram, dat een yghelijc soude hebben ij wiue ofte iij ofte iiij. Mer nv so nemen sire tot neghen toe ende also vele vriendinnen als si hebben moghen. Ende ist dat enich van desen wiuen mesdoet ieghen haren man, hi mach se wt sinen huse werpen ende sceden van haer ende nemen een ander. Mer hi moet haer gheuen een ghedeilte van sinen goede. 69va Ende alsmen hem spreect vanden vader ende vanden zoon ende vanden heylighen gheest, si segghen, dat drie persoon sijn ende niet een enich god. Want hair booc alkoram en spreect niet vander drieuoldicheit. Ende als men seit, dat die zone es dat woort gods, si seggen dat si wel weten dat god woort heeft, want anders . . . . . en soude hi niet leuen. Jtem alsmen hem spreect vander gheboorte ons heren, hoe dat god doort twoort des ynghels seynde sine wijsheit in die werelt ende hem woude bescaduwen ende bedecken inder maghet maria ende dat mitten woorden des ynghels die doodde sullen werden verwect ten doemsdaghe, si segghen 69vb dat wair is ende dat dat woort heeft grote cracht. Dat seit haer boec alkoram daert spreect, dat dinghel sprac tot marien ende haer seyde: maria god sal v bootsscappen twoort van zinen monde ende sijn naem sal sijn gheheten jhesus christus. Ende si segghen oec, dat abraham was een vrient gods ende moyses was een voerspreker gods ende jhesus christus was dat woort ende die gheest gods ende mahomet was recht een bode gods ende segghen ooc, dat van desen vieren jhesus was die waerdichste ende die grootste, so dat si vele goeder articlen hebben van onsen gheloue, hoe dat si niet volcomelic en hebben tkersten gheloue. Ende men bekeertse met lichten dinghen alle, die die scrifturen weten ende die prophecien, want si hebben 70ra die ewangelien ende die prophecien ende die bibele al in hair sprake ghescreuen ende weten vele vander heyligher scrifturen. Mer si en verstaen die letteren niet gheestelic, mer allene nader letteren. Ende so en doen ooc die joden ende daer omme seit sinte paulus: littera interficit, spiritus autem uiuificatur, dats te segghen: die letter doodt, mer die gheest maect leuende. Jtem die sarrasine segghen, dat die joden quaet sijn, want si hebben hare wet tebroken, die hem god gaf ende die hi hem mit moyses zeynde ende dat die kerstene ooc quaet sijn, want si en houden niet die ghebode der ewangelien, die jhesus christus hem leerde ende gaf. Daer om sal jc v segghen, wat my die soudaen eenwerf seide te chair. Hi dede alle ma\nieren 70rb van volke beyde heren ende andere wt sijnre cameren gaen, om dat hi mit my heymelike spreken woude van rade ende vraghede mi, hoe hem die kerstene regeerden in onsen lande. Ende jc seyde: wel, god hebs danc. Ende hi seyde mi: sekerlike si en doen, want uwen priesteren ende uwe licht draghers en hebben gheen herte gode te dienen. Si souden gheuen den ghemenen volke exemple van wel doen, mer si gheuen exemple van quaet te doen ende daer omme dat ghemene volc gaet op sondaghe ende op heylighe daghe, als si ter kerken souden gaen ende gode dienen, dan gaen si ter taruernen ende ter leckernien te sine nacht ende dach etende ende drinckende alse beesten, soe dat si niet en weten, 70va wanneer si sat sijn ofte ghenoech hebben. Ende al dus pinen hem die kerstene in allen manieren dat si moghen mit barenteerscappen omme te gaen ende deen den andren te bedrieghene. Ende daer toe sijn si ouermoedich, so dat si niet en weten, hoe si hem cleden mogen nv lanc nv cort nv wijt nv gheboort nv ghesneden ende in allen manieren ontlijcsenen si hem ende van riemen ende van allen andren dinghen. Si souden simpel sijn ende ootmoedich ende warachtich ende gherne om gode gheuen, also jhesus was in wien si ghelouen. Mer si sijn alle contrarie ende sijn alle gheneicht quaet te doen ende si sijn ooc so ghierich, 70vb dat si om een cleine ghelt vercopen haer dochteren, hair susteren, hair eyghen wiue om oncuusheit te driuene ende nemen deen des anders wiue. Ende niement en betrouwet deen den andren ende breken alle die wet, die hem jhesus ghegheuen heuet ende bediet om hare salicheit. Ende daer om hebben si om haer sonden wille dit lant dat wi houden verloren. Want god heuet in onsen handen ghegheuen niet mit onser crachte, mer om hare sonden wille. Want wi wel voorwair weten, als ghi kerstene gode wel dient, sel hi v helpen willen, dat niement jeghen v sal moghen duren. Ende wi weten wel vten prophecien, dat kerstene noch sullen in dit lant regieren, als si haren 71ra god ernstelike dienen willen. Mer also langhe als si sijn sullen van so vulen quaden leuene, als si noch sijn, wi en doruen gheen vrese van hem hebben want haer god en sal hem niet helpen. Ende doe vraechdic hem, hoe hi die kerstene stant so wel gheweten mochte. Ende hi antwoorde mi, dat hi wel wiste den stant van den kerstenen ende vander princen houe der kerstenen ende ooc den staet des ghemeens volcs, want hi hadde ghewandelt of ghesonde in die wise van comannen alle die lande duer met dierbair ghesteynte ende met balseme endc met andren dinghen omme te wetene dat regement van enen ygheliken lande. Ende doe dede hi mi weder roepen die heren, die hi vut sijnre camere hadde doen gaen ende wijsde mi daer iiij heren, die grote heren 71rb van dien lande waren, die my wel besceydelike bedieden deen lant voor ende dander na van kerstenheit, also wel of si van dien lande gheweest hadden ende spraken harde scoon fransoysche ende die soudaen ooc, daer of jc my sere verwonderde. Ach hoe groten scade ende scande est onser wet ende onsen gheloue, dat die liede, die noch wet noch gheloue en hebben, ons van onser quaetheit berespen ende onse misdaet so verwiten. Ende die ghene, die mit rechte souden werden bekeert toten gheloue ons heren jhesus christus mids onsen goeden leuen ende bequamen exemple, sijn veruaert ende vervreemt vanden heylighen gheloue mids onser quaetheit ende onser dolinghen. 71va Dair omme en ist gheen wonder, dat si ons quaet heten, want si segghen waer. Mer si segghen, dat die sarrasine goet ende wettich sijn, want si houden ghehelic alle die ghebode vanden boeken alkoram, dat hem god seynde bi sinen heylighen bode den prophete mahomet, toten welken dijnghel gabriel plach dicwille te spreken, al so si segghen ende bedieden hem ende seyde den den wille gods.

Nog van Mohammed.

Item, Mohammed gebood in zijn boek Koran dat iedereen hebben zou 2 wijven of 3 of 4. Maar nu zo nemen ze er tot negen toe en alzo vele vriendinnen als ze hebben mogen. En is het dat enige van dezen wijven misdoet tegen haar man, hij mag haar uit zijn huis werpen en scheiden van haar en een andere nemen. Maar hij moet haar een gedeelte van zijn goed geven. En als men hen spreekt van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest zeggen ze dat het drie personen zijn en niet een enige God. Want hun boek Koran spreekt niet van de Drievuldigheid. En als men zegt dat de Zoon is dat woord Gods, ze zeggen dat ze wel weten dat God woord heeft want anders . . . . . zou hij niet leven. Item, als men hen spreekt van de geboorte van onze Heer hoe dat God door het woord van de engel seinde zijn wijsheid in de wereld en zich wou beschaduwen en bedekken in de maagd Maria en dat met het woord van de engel, de doden zullen worden opgewekt te doemsdag, ze zeggen dat het waar is en dat dit woord grote kracht heeft. Dat zegt hun boek Koran daar het spreekt dat de engel sprak tot Maria en haar zei: Maria, God zal u boodschappen het woord van zijn mond en zijn naam zal zijn geheten Jezus Christus. En ze zeggen ook dat Abraham was een vriend van God en Mozes was een voorspreker Gods en Jezus Christus was dat woord en de geest van God en Mohammed was recht een bode van God en zeggen ook dat van deze vier Jezus was de waardigste en de grootste zodat ze veel goede artikels hebben van ons geloof, hoewel dat ze niet volkomen het christelijke geloof hebben. En men bekeert ze met lichte dingen alle die de schriften weten en de profetieën, want ze hebben het evangelie en de profetieën en de bijbel alles in hun spraak geschreven en weten veel van de heilige schrift. Maar ze verstaan de letters niet geestelijk, maar alleen naar de letters. En zo doen ook de Joden en daarom zegt Sint Paulus: littera interficit, spiritus autem uivificatur, dat is te zeggen: de letter doodt, maar de geest maakt levend. Item, de Saracenen zeggen dat de Joden kwaad zijn, want ze hebben hun wet gebroken die God hen gaf en die hij hen met Mozes zond en dat de christenen ook kwaad zijn want ze houden zich niet aan het gebod van het evangelie die Jezus Christus hen leerde en gaf. Daarom zal ik u zeggen wat me de sultan een maal zei te Cairo. Hij liet alle soorten van volk, beide heren en andere, uit zijn kamer gaan omdat hij met me heimelijk spreken wou van raad en vroeg me hoe de christenen regeerden in ons land. En ik zei: goed, God heeft dank. En hij zei me: zeker, ze doen, want uw priesters en uw lichtdragers hebben geen hart om God te dienen. Ze zouden het gewone volk voorbeelden geven van goed doen, maar ze geven voorbeeld van kwaad te doen en daarom gaat dat gewone volk op zondag en op heilige dagen, als ze ter kerke zouden gaan en God dienen, dan gaan ze ter taverne en ter lekkernijen en zijn nacht en dag etende en drinkende als beesten zodat ze niet weten wanneer ze zat zijn of genoeg hebben. En aldus pijnigen zich de christenen in alle manieren dat ze met samenkomsten mogen om te gaan en de ene de andere te bedriegen. En daartoe zijn ze overmoedig zodat ze niet weten hoe ze zich kleden mogen, nu lang dan kort en dan weer wijd, nu met boord en dan gesneden en in alle manieren ontkleden ze zich en van riemen en van alle andere dingen. Ze zouden eenvoudig zijn en ootmoedig en waarachtig en graag om God geven alzo Jezus was in wie ze geloven. Maar ze zijn alle tegengesteld en zijn alle geneigd kwaad te doen en ze zijn ook zo gierig dat ze om een klein geld verkopen hun dochters, hun zusters, hun eigen wijf om onkuisheid te drijven en nemen de ene de andere zijn wijf. En niemand vertrouwt de ene de andere en breken alle de wet die hen Jezus gegeven heeft en denkt om hun zaligheid. En daarom hebben ze om hun zonden dit land dat we houden verloren. Want God heeft het in onze handen gegeven en niet met onze kracht, maar vanwege hun zonden. Want we weten wel voorwaar, als gij christenen God goed dient zal hij u helpen willen zodat niemand tegen u zal mogen verduren. En we weten wel uit de profetieën dat christenen in dit land zullen regeren als ze hun God ernstig dienen willen. Maar alzo lang zoals ze zijn zullen van zo’n vuil kwaad leven zoals ze nog zijn durven we geen vrees van hen te hebben want hun God zal hen niet helpen. En toen vroeg ik hem hoe hij de christenstand zo goed weten mocht. En hij antwoordde me dat hij wel wist de stand van de christenen en van het prinsenhof der christenen en ook de staat van het gewone volk, want hij had gewandeld of gezonden in de manier van koopmannen alle landen door met dure gesteente en met balsem en met andere dingen om dat reglement van elk land te weten. En toen liet hij me weer de heren roepen die hij uit zijn kamer had laten gaan en wees me daar 4 heren, die grote heren van dat land waren, die me wel bescheiden aanduiden het ene land voor en de andere na van christelijkheid alzo goed of ze van dat land geweest waren en spraken erg schoon Frans en de sultan ook waarvan ik me zeer verwonderde. Ach, hoe grote schade en schande is het onze wet en ons geloof dat de lieden die nog wet, nog geloof hebben ons van onze kwaadheid berispen en onze misdaad zo verwijten. En diegene die met recht bekeerd zouden worden tot het geloof van onze Heer Jezus Christus, mits ons goede leven en bekwame voorbeeld, zijn geschrokken en vervreemd van het heilige geloof mits onze kwaadheid en onze dolingen. Daarom is het geen wonder dat ze ons kwaad noemen want ze zeggen waar. Maar ze zeggen dat de Saracenen goed en wettig zijn want ze houden zich geheel aan alle geboden van het boek Koran dat hen God zond bij zijn heilige bode, de profeet Mohammed, tot wie de engel Gabriël vaak plag te spreken alzo ze zeggen en aanduiden hem en zei hem de wil van God.

Van dye gheboerte mamets.

Ende ghi sult weten, dat mahomet was van arabien gheboren ende plach een arm knecht te sijn ende plach paerde te hoeden ende plach na die coopmanne te lopen ende quam eens met coopmanne in egypten, die doe al ker\stine 71vb waren. Ende hi ghinc in die wildernisse van arabien tot eenre capellen, daer een clusenaer in woonde. Ende doe hi in die capelle ghinc, die herde clein was ende hadde een herde cleyn duer ende lage, doe wart die inganc also groot ende also wijt, offet hadde gheweest van enen palayse ende dit was deerste miracle, die mahomet dede in sijn joncheit. Daer na begonste hi wijs ende rijc te werdene. Daerna was hi regerende dat lant des princhen van coroudane ende bestellet ende beleidet wijsliken in sulker manieren dat als die prinche starf, dat hi sine vrouwe te wiue nam, die hiet cadgige. Nochtan viel mahomet dicwille vanden vallenden euele, waer 72ra om dat die vrouwe herde erre was, dat si een ghenomen hadde. Mer mahomet gaf haer te verstane, dat also dicwille als hi viel, die enghel gabriel quam jeghen hem spreken ende dat hi hem niet en conste ghehouden, hine moste vallen ouermids die grote claerheit des ynghels. Ende daer om segghen die heyden, dat die ynghele dicwile jeghen hem sprack. Dese mahomet regnerde in arabien jnt jaer ons heren vc. ende x ende hi was van ysmahels gheslachte, die abrahams zone was, die hi wan an agar sijnre camerieren. Ende daer om sijn so menighe sarrasine, diemen heet ysmaheliten ende sulke hetense agarien van agar. Ende dair sijn somighe die proper heten sarrasinen van sarra. 72rb En daer sijn ooc somighe, die heten moabiten ende sulke heten amoniten om die twee loths zonen, die moab ende amon hieten, die hi wan an sijn dochteren, die namals grote ardsche heren waren. Jtem mahomet minde herde zere eens enen goeden man enen clusenare, die woonde in die wildernisse in eenre milen na den berghe van synay inden wech, daer men gaet van arabien te caldeen waert ende te inden, in eenre dachuaert na der zee, daer die coopmanne dicwille plagen te comene om haer comanscape. Ende so dicwille ghinc mahomet omtrent desen goeden man, dat sine knechte daer om erre worden ende dats hem verdroot. Want 72va hi plach desen goeden man gherne horen te predicken ende te spreken ende dede sine knechte na hem waken bi na alden nacht, so dat dese knechte peynsden, datsi desen goeden man doden zouden. Soe dattet op enen nacht gheuel, dat ma\homet herde droncken was ende so vele wijns hadde ghedroncken, doe namen zine knechte mahomets zwaert al die wile dat hi sliep ende doden desen goeden man. Ende daer na stakense mahomets zwaert al bebloet in sijn scede. Ende des morghens vrooch, alse mahomet desen goeden man 72vb doot vant, was hi herde erre ende woude ouer dese mordenaren rechten, mer die knechten seyden bi accorden van allen, dat hijt zelue ghedaen hadde, want hi was doe al droncken ende toonden hem zijn zwaert al bebloet. Ende als hi dit sach waende hi waers. Ende daer om so vermaledyde hi den wijn ende alle die ghene, diene vercochten ende droncken. Ende om deser redenen wille en drincken die heylighe sarrasine ghenen wijn, mer men vinter vele, diene gherne drincken heymelijc, mar wist ment si souden daer of berespt sijn. Ende sij drincken harden goeden dranc die zuet es 73ra ende wel voet, diemen maect van calamelle, dat es daer men tsuker of maect, dat van goeden smake es ende maect een herde goede borst. Jtem het gheualt wel sulken tijt, dat somighe kerstene sarrasine worden van simpelheden ofte van quaetheden ofte van armoeden. Ende haer archeflaminne, dats hair artdsche bisscop ofte haer flammine, dat es haer bisscop ofte haer pape, alse hise ontfaet, seit hi aldus: la el loch ella mahomet tosel allabech, dat es te segghene: het en es mer een god ende mahomet was zijn messelgier ofte bode. Ende na dien dat jc v bediet ende gheseit hebbe een deel van haren gheloue, jc sal v tonen ende wisen, op dat ghi wilt, wat letteren si hebben ende 73rb hoe si heten: almi bechach cary delfoy effoci ferchi corchi garaphi hethmi iothi kath lothni malach nabeyrch orthi thoriser nicholach rouchi salen tocinut azazot yroom aroucy zocizaat het. Ende noch hebben si iiij letteren meer omme die selsienheit van hare spraec, om dat si so in die kele spreken, ghelijc dat wi in ynghelant twee lettren meer hebben dan in haren a b c staet, dats te wetene y ende z, die wi daer mede hebben. 73va

Van de geboorte van Mohammed.

En ge zal weten dat Mohammed van Arabië was geboren en plag een arme knecht te zijn en plag paarden te hoeden en plag naar de koopmannen te lopen en kwam eens met koopmannen in Egypte die toen al christelijk was. En hij ging in de wildernis van Arabië tot een kapel daar een kluizenaar in woonde. En toen hij in die kapel ging, die erg klein was en had een erg kleine deur en laag, toen werd die ingang alzo groot en alzo wijd alsof het was geweest van een paleis en dit was het eerste mirakel die Mohammed deed in zijn jeugd. Daarna begon hij wijs en rijk te worden. Daarna begon hij te regeren dat land van de prinsen van Coroudane en bestelde en beheerde het wijs in zulke manieren dat toen de prins stierf dat hij zijn vrouw tot wijf nam, die heette Cadgige. Nochtans viel Mohammed vaak van de vallende ziekte waarom dat de vrouw erg boos was dat ze er zo een genomen had. Maar Mohammed gaf haar te verstaan dat alzo vaak als hij viel dat de engel Gabriël tegen hem kwam spreken en dat hij hem niet kon houden, hij moest vallen vanwege de grote helderheid van de engel. En daarom zeggen de heidenen dat de engel vaak tegen hem sprak. Deze Mohammed regeerde in Arabi in het jaar onze Heer 500 en 10 en hij was van Ismaels geslacht die Abrahams zoon was die hij won aan Agar, zijn kamenierster. En daarom zijn er zoveel Saracenen die men Ismaëliten noemt en sommige noemen ze Agarien, van Agar. En daar zijn sommige die goed Saracenen heten van Sara. En daar zijn ook sommige die heten Moabieten en sommige heten Amoniten om de twee Lot ’s zonen die Moab en Amon heten die hij won aan zijn dochters die later grote aardse heren waren. Item, Mohammed beminde eens erg zeer een goede man, een kluizenaar, die woonde in de wildernis in een mijl na de berg Sinaï in de weg daar men gaat van Arabië te Chaldea waart en ten einden van een dagreis na de zee daar de koopmannen vaak plagen te komen om hun koopmanschap. En zo vaak ging Mohammed omtrent deze goede man zodat zijn knechten daarom boos werden en dat het hen verdroot. Want hij plag deze goede man graag te horen prediken en te spreken en liet zijn knechten op hem waken bijna de hele nacht zodat deze knechten peinsden dat ze deze goede man doden zouden. Zodat het op een nacht gebeurde dat Mohammed erg dronken was en zoveel wijn had gedronken, toen nam zijn knecht Mohammeds zwaard al de tijd dat hij sliep en doodde deze goede man. En daarna stak hij Mohammeds zwaard geheel bebloed in zijn schede. En ‘s morgens vroeg toen Mohammed deze goede man dood vond was hij erg boos en wou over deze moordenaar berechten, maar de knechten zeiden bij akkoord van allen dat hij het zelf gedaan had want hij was toen geheel dronken en toonden hem zijn zwaard geheel bebloed. En toen hij dit zag waande hij dat hij het was. En daarom zo vermaledijde hij de wijn en al diegene die het verkochten en dronken. En om deze reden drinken de heilige Saracenen geen wijn, maar men vindt er velen die het graag heimelijk drinken, maar wist men het, ze zouden daarvan berispt worden. En zij drinken erg goede drank die zoet is en goed voedt die men maakt van calamelle, dat is daar men suiker van maakt, dat van goede smaak is en maakt een erg goede borst. Item, het gebeurt wel sommige tijd dat sommige christenen Sarrazin worden van simpelheden of van kwaadheden of van armoede. En hun archeflaminne, dat is hun aartsbisschop of hun flammine, dat is hun bisschop of hun priester, als hij ze ontvangt zegt hij aldus: la el loch ella mahomet tosel allabech, dat is te zeggen: er is maar een God en Mohammed is zijn boodschapper of bode. En nadien dat ik u aanduid en gezegd heb een deel van hun geloof zak ik u tonen en wijzen, opdat ge wilt, welke letters ze hebben en hoe ze heten: almi, bechach, cary, delfoy, effoci, ferchi, corchi, garaphi, hethmi, iothi, kath, lothni, malach, nabeyrch, orthi, thoriser, nicholach, rouchi, salen, tocinut, azazot, yroom, aroucy, zocizaat, het. En nog hebben ze 4 letters meer om de zeldzaamheid van hun spraak omdat ze zo in de keel spreken, gelijk dat we in Engeland twee letters meer hebben dan in hun a, b c staat, dat is te weten y en z die we daar mede hebben.

Indien.

Van die hoghe jndyen ende jndyen die meerre ende van dyamanten ende cleyn ludekens.

Van ethiopien gaetmen jn indien door menich wonderlic lant. Ende men hetet die hoghe jndie . . . . . die mayor, dat is die meeste ende die is alte heet ende die cleyne jndie, dat een goet wel ghetempert lant is. Ende die derde jndie, die norden waert is, die is alte cout, so dat van sijnre coutheit ende ghewoonlike veruriesinghe ofte vorste dat water wort hart cristale. Ende op die rootsen ofte berghen van desen cristale wassen die goede dyamante, die sijn vander verwen, als doncker cristale is, gheluachtich ende sere blickende als olie verwe ende sijn so hart datmense 82rb niet ghepalleren noch versniden en mach noch ghewerken en can. Ende in arabien vintmen ander dyamanten, die so goet niet en sijn ende sijn bruunre ende tederre. Ende noch vintmen ander int eylant van cypre, die noch broosscher ende tederre sijn. Ende men vinter ooc int lant van machidonien, mer die beste ende die duerbaerste sijn in jndien. Ende men vint dicwile herde dyamante in die masse, daer men dat gout affiniert alst ghemineert ende vter aerden ghegrauen is, alsmen die massen breket van een tot cleynen stucken. Jn sulken stuc vintmenre also groot als een erwete ende sulken tijt minre ende si sijn bina also hert 82va als die van jndien ende sniden stael ende glas herde lichtelike. Ende al ist datmen in jndien vint herde goede dyamante op die rootsen van cristalen, nochtan vintmenre ghemeenlike meer op die rootsen van adamante in die zee ende op die berghe, daer gout minen ofte culen sijn, daer ment gout graeft ende waster vele te gader deen clein ende dander groot. Ende daer vintmer wel al so groot als een bone. Ende die meeste die sijn mach is van natueren also groot als een ockernoot. Ende sijn alle ghevierhornict ende mit punten ende mit stekenden oorden ende haer eyghenre naturen zonder yemans toe doen van menschen handen. Ende si hetense jn jndien hamelet. Si wassen 82vb aldus op die berghe ende op die rootsen der weghe van gout minen, ofte andre sijn in die aerde van goude. Ende wassen te gadre wiue ende manekine ende si voeden hem ende wassen vanden dauwe des hemels ende winnen deen dandre ende maken daer neuen cleyne diamantekine, die menichuoldighen ende wassen alle jare. Want jc hebs dicwillen gheproeft, ist datmense hoedt ende mense leecht in een luttel daus van meye, si wassen alle jaer ende so worden die cleyne groot ende dicke na hare nature. Want recht als een fine perle haer coenreit ende maket ende dicke wart vanden dauwe des hemels ende neemt haer rontheit van naturen, 83ra also neemt die dyamante bider godliken cracht sine viercanticheit. Ende alle die dyamantkijn soudemen draghen op die slincke zide, want daer heeft hi meerre cracht dan op dander zide, want die cracht van haren oorspronghe oft van haren wesene comt hem van noerden, dat is die slincker side vander werelt, want als een mensche hem ten oosten waert keert tnoorden leit hem op die slincke zide van sinen aensichte. Ende op dat ghi wilt weten die cracht vanden dyamanten, nochtan dat ghise hebt in den lapidarise, dats een boec, daer die nature ende die cracht der stene in staet, so sal jcse v zegghen, omme dat een yghelijc niet en weet, also die van ouer zee hebben ende houden ende daer in betrouwen, van wien alle wijsheit der philosophien comen is. Die dyamant gheeft 83rb coenheit ende stoutheit den ghenen, die hem draghen ende behoet die lede sines gheheels lichamen ende hi gheeft victorie ende doet sinen viant verwinnen, ist in ghedinghe of in stride, op dat hi recht heeft ende hout diene draghet in sinen goeden sin ende behoetten van vechtene ende van scheldene ende van quaden dromen ende van quaden gheesten. Ende waert datten enich quaet mensche wilde betouueren ofte begokelen den ghenen, die enen dyamant an hem droeghe, alle dat soude ouer hem seluen comen, die die touerie woude doen, bider cracht van desen stene noch ooc gheen wilde beeste en souden moghen aenuechten. Den dyamant soude men gheuen ende niet eyschen ende dan heeft hi meere cracht ende macht. Ende hi maect enen mensche sterkere ende vaster ieghens sine vianden. Ende hi 83va geneest ooc die ghene, die lunatich sijn, dats die ziecheit die metter manen wast ende so wat siecheden dat het ware ende den ghenen, die metten viant beseten is ende van hem ghepijnt wort. Ende ist datmen enich venijn brinct in die ieghen woordicheit des dyamans, staphants so wort hi versch ende beghint te zwetene. Jn indien sijn enigh dyamanten, die violettech sijn ofte een luttel bruunre dan violettich ende sijn wel hart ende dierbaer. Ende sijn enighe liede, diese niet so lief en hebben als dandre, mer jc hadse wel also lief als dandere, want jc hebse sien proeuen. Het sijn ooc dyamanten van anderre 83vb manieren, die al wit sijn als cristael, mar si sijn donckerre ende sijn goet ende van groter cracht ende sijn alle viercantich ende ghehornect van naturen, selke hebben vj ribben of siden, sulke iij, sulke iij, sulke ij, also die nature vormet ende maect. Ende omme datse die heren ende die bacheleren ghaerne draghen an haren vingher, die der eeren der wapene navolghen, jc sel noch meer vanden dyamanten spreken, nochtan dat jc nu van mijnre materien veruerre, op datse niet bedroghen en worden van barenteers, die achter lande lopen mit dyamanten ende vercopen. Want die dyamanten copen wil, hem behoeft wel, dat hi se kenne 84ra omme datmense pleecht te conterfeiten van cristale gheelachtich ende van gheelachtighen saphieren ende van saphieren van lampen ende van enen steen, die men heet yeris ende is een cleyn steenkijn, datmen vint daer in musen neste, die herde hert sijn, ofte die ghene die gheconterfeyt sijn en sijn niet so hart ende haer oorden die breken lichte. Ende men machse wel palleren, ofte somighe wercliede en pallerense niet ouermids scalcheden, dat die liede wanen, datmense niet palleren noch werken en mach van herdicheden. Mer si proefse in deser manieren. Jnden iersten proeftmense mit sniden in saphieren ende in dierbaer ghesteynte ende in cristale ende in stale. Daerna neemt men enen steen aymant, dat is die 84rb sciplude steen, die in die zee varen, die de naelde na hem trect. Ende men leyt den dyamant opten aymant ende dan toontmen hem die naelde ende ist dat die dyamant goet is ende warachtich, die aymant en sal die naelde niet na hem trecken also hi pleghet, also lange als die dyamant daer bi is, en ware dat die aymant herde goet ware. Ende aldus proeuense dyamanten, alle die liede die ouer zee wonen. Mar het gheualt sulken tijt, dat een goet dyamant verliest sine cracht ouermids die oncuuscheyt des gheens, diene draghet ende dan moetmen hem weder sine cracht doen verhalen, of hi en soude so goet niet sijn ende van minderre doghet ende machte.

Van het hoge Indië een Indië de grotere en van diamanten en kleine lieden.

Van Ethiopië gaat men in Indien door menig wonderlijk land. En men noemt het hoog Indië . . . . . de mayor, dat is de grootste en die is al te heet en het kleine Indië dat een goed wel getemperd land is. En het derde Indië dat noordwaarts is die is al te koud zodat van zijn koudheid en gewoonlijke bevriezen of vorst dat water hard wordt kristal. En op die rotsen of bergen van dit kristal groeien de goede diamanten die van kleur zijn zoals donker kristal is, geelachtig en zeer blinkend als olie kleur en zijn zo hard dat men ze niet versieren, nog versnijden mag, nog bewerken kan. En in Arabië vindt men andere diamanten die niet zo goed zijn en zijn bruiner en zachter. En nog vindt men andere in het eiland van Cyprus die nog brosser en zachter zijn. En men vindt er ook in het land van Macedonië, maar de beste en de duurste zijn in Indien. En men vindt vaak harde diamanten in die massa daar men dat goud van zuivert als het uit mijnen en uit de aarde gegraven is als men die massa breekt uiteen tot kleine stukken. In zulke stukken vindt men er alzo groot als een erwt en sommige tijd minder en ze zijn bijna alzo hard als die van Indië en snijden staal en glas erg gemakkelijk. En al is het dat men in Indië erg goede diamant vindt op die rotsen van kristal, nochtans vindt men er gewoonlijk meer op de rotsen van adamant (diamant) in de zee en op de bergen daar goudmijnen of kuilen zijn daar men het goud opgraaft en groeit er veel tezamen, de ene klein en de andere groot. En daar vindt men er wel alzo groot als een boon. En de grootste die er zijn mag is van naturen alzo groot als een walnoot. En ze zijn alle vierhoekig en met punten en met stekende kanten en hun eigen naturen zonder iets toe doen van mensen handen. En ze noemen ze in Indien hamelet. Ze groeien aldus op die bergen en op die rotsen in de wegen van goudmijnen en anderen zijn in de aarde van goud. En groeien tezamen, wijven en mannetjes en ze voeden zich en groeien van de dauw van de hemel en winnen de ene de andere en maken daar neven menigvuldig kleine diamantjes en die groeien alle jaren. Want ik heb het vaak beproefd, is het dat men ze behoedt en men ze legt in een luttel dauw van mei, ze groeien elk jaar en zo worden de kleine groot en dik naar hun natuur. Want recht als een fijne parel haar schoonheid maakt en dik wordt van de dauw des hemels en neemt haar rondheid van naturen, alzo neemt die diamant bij de goddelijke kracht zijn vierkantig. En al die diamantjes zou men dragen aan de linkerzijde want daar heeft het meer kracht dan aan de andere zijde, want de kracht van haar oorsprong of van haar wezen komt het van het noorden, dat is de linkerzijde van de wereld, want als een mens zich te oostwaarts keert, het noorden ligt hem aan de linkerzijde van zijn aanzicht. En opdat ge de kracht van de diamanten wil weten, nochtans dat gij ze hebt in de lapidary, dat is een boek daar de natuur en de kracht van de stenen in staat, zo zal ik u zeggen omdat iedereen dat niet weet, alzo die van over zee hebben en houden en daarin vertrouwen van wie alle wijsheid van de filosofen gekomen is. De diamant geeft koenheid en dapperheid diegenen die het dragen en behoedt de leden van zijn gehele lichaam en hij geeft victorie en laat hem op zijn vijand overwinnen, is het in geding of in strijd, opdat hij recht heeft en houdt die het draagt in zijn goede zin en behoedt hem van vechten en van schelden en van kwade dromen en van kwade geesten. En was het dat er enig kwaad mens diegenen wilde betoveren of begoochelen die een diamant bij hem droeg, alles zou over hemzelf komen die de toverij wou doen, bij de kracht van deze steen, nog ook geen wilde beesten zouden hem mogen aanvechten. De diamant zou men geven en niet eisen en dan heeft het meer kracht en macht. En het maakt een mens sterker en vaster tegen zijn vijanden. En het geneest ook diegene die maanziek zijn, dat is de ziekte die met de maan wast, en zo welke ziektes dat het zijn en diegenen die met de vijand bezeten is en van hem gepijnigd wordt. En is het dat men enig venijn brengt in de tegenwoordigheid van die diamant, gelijk zo wordt hij vochtig en begint te zweten. In Indien zijn enige diamanten die violetachtig zijn of een luttel bruiner dan violetachtig en zijn goed hard en duur. Er zijn enige lieden die ze niet zo lief hebben zoals de andere, maar ik had ze wel alzo lief als de andere want ik heb ze zien beproeven. Er zijn ook diamanten van andere vormen die geheel wit zijn als kristal, maar ze zijn donkerder en zijn goed en van grote kracht en zijn alle vierkantig en hoekig van naturen, sommige hebben 6 ribben of zijden, sommige 3, sommige 3, sommige 2, alzo de natuur vormt en maakt. En omdat de heren en de bachelors ze graag dragen aan hun vinger die de eer der wapens navolgen, ik zal nog meer van de diamanten spreken, nochtans dat ik nu van mijn materie vaar zodat ze niet bedrogen worden van bedriegers die in achter landen lopen met diamanten en verkopen. Want die diamanten kopen wil hem behoeft wel dat hij ze kent omdat men ze plag te verven van kristal geelachtig en van geelachtige saffieren en van saffieren van lampen en van een steen die men noemt iris, dat is een klein steentje dat men vindt daar in muizennesten die erg hard zijn, of diegene die geverfd zijn die zijn niet zo hard en hun kanten die breken licht. En men mag ze wel versieren en sommige werklieden versieren ze niet vanwege schalksheid zodat die lieden wanen dat men ze niet versieren, nog bewerken mag van hardheden. Maar men beproeft ze in deze manieren. Als eerste beproeft men ze met snijden in saffier en in dure gesteente en in kristal en in staal. Daarna neemt men een steen aymant, (magneet) dat is de scheepslieden steen die in die zee varen die de naald naar zich trekt. En men legt de diamant op de magneet en dan toont men hem die naald en is het dat de diamant goed is en waarachtig zal de magneet de naald niet naar hem trekken alzo hij pleegt alzo lang als de diamant daarbij is ware het dat die magneet erg goed waar. En aldus beproeven ze diamanten al die lieden die over zee wonen. Maar sommige tijd gebeurt het dat een goede diamant zijn kracht verliest vanwege de onkuisheid van diegene die het draagt en dan moet men hem weer zijn kracht laten verhalen of het zou zo goed niet zijn en van mindere deugd en macht.

Hoe dat menich conincryck inden lande van jndyen sijn ende jnsulen.

Menich lantscap ende menich contreye is int lantscap van jndien. Ende men heetet 84va lant van jndien om eenre riuieren wille, die int lant loopt, die also heet. Jn dese riuiere vintmen paellinghen, die xxx vote lanc sijn. Ende die liede, die omtrent dese riuiere wonen, sijn alle ghedaen ende gheuerwet groenachtich ende gheelachtich, recht of si die quade vrouwe hadden. Jn indien of omtrent jndien sijn meer dan vm. Eylanden groot ende goet wonachtich sonder dandre, die onwonachtich sijn ende sonder ander cleyne eylandekine. Ende in elken van desen groten eylanden is vele volcs zonder ghetal. Want die van indien sijn van sulker naturen, datsi niet vut haren lande en comen ende daer om is daer een 84vb grote menichte van volcke. Want si en sijn niet wandelende noch onghestadich omme dat si sijn ende wonen onder den eersten climaet ofte graet vander sterren die saturnus heet ende dese sterre saturnus is van naturen traghe ende luttel wandelbairs. Want die mane die door loopt die xij tekene der zonnen al binnen eenre maent, daer dese sterre saturnus ouer doet wel xxx jaer, Daer omme dat dese sterre saturnus traghe is ende so luttel wandelbarich, daer onder dat die van jndien sijn, so moeten die lieden die onder haer wonen ende sijn vander naturen wesen, datse niet wandelbarich en sijn. Mer in onse lant is al contrairie: wi sijn inden 85ra seuenden clymaet ofte graden vander manen ende die mane is licht beweghet ende is een planete des weechs . . . . . ende des gaens door menighen wech ende bezoect alle wonderlicheit der werelt, want si omme gaet alle die werelt haesteliken ende in mijn tijts dan enighe ander planete. Jtem men gaet in indien door menighen contreye ende lantscap toter westerscher zee. Ende dan vintmen een eylant, dat heet ormes, daer die coopmanne van geneuen ende van venegien ende van anderen lande varen dicwile om comanscape. Mar het is daer so zonderlinghe heet, dat der manne perpendiculen, dat sijn sine cullen, vte sinen lichame gaen hanghende toten midde wacrt vanden beenen om die grote dissolucie ofte 85rb ontbondenisse of van smeltinghen des lichamen. Mar dat volc van dien lande, die die nature weten, doen hem vaste binden ende doen hem saluen mit saluen die vercout ende bedwinct, om dat si hem vten lichaem niet lopen en souden of int lant en soudense anders niet leuen. Jn ethyopien ende in andren landen daer omtrent legghen die liede al naect in die riuieren ende in dat water, manne ende wiue te gader, van tercie tide toter neder noenen ende legghen alle bedect int water toten aensichte omme der groter hitten wille, so dat mit pinen daer yement gheduren mach. Ende die vrouwen en scamen hem niet voor die mannen, mar 85va si legghen al stille zide an zide binnen den water, tot dat die hitte ghemindert is. Ende daer siet men dicke menighe . . . . . figure vergadert ende sonderlinghe biden goeden steten. Te ormes sijn alle die scepe zonder yseren naghelen om der steenrootsen wille van den aymanten, die daer in die zee vele sijn, dat wonder is. Ende waert dat sake, dat daer omtrent scepe leden, daer yseren naghelen an waren, si souden staphants verderuen. Want die aymant trect na hem yser van sijnre naturen, so dat hi een scip oms ysers willen tot hem trect, dat nemmermeer van daer en soude moghen sceyden. Van desen lande van ormes gaet men tot 85vb een ander eylant, dat dyschane hiet, daer herde vele coorns ende wijns wast. Ende het plach een herde groot eylant te sine ende te hebben een goede hauen, mar die zee heuetse zere ghedestrueert ende ghemindert. Die coninc van desen eylande ende van thyathana. plach herde machtich te sine, so dat hi ieghen den coninc alexandre plach te orloghen. Die liede van desen eylande hebben menigherande gheloue ende weet. Want enighe van hem liede anebeden die zonne ende sulke tfier ende somighe bome ende somighe serpenten of enighe dinc, die si eerst ontmoetten des morghens ende enighe aenbeden simulachres ende enighe andere ydoles. Ende sulke merken dat ondersceet van desen 86ra tween. Want simulachres sijn beelden, die ghemaect sijn na die ghelikenisse eens mans ofte eens wijfs ofte der zonnen ofte een beeste ofte enighe andre natuerliker dinghen. Ende ydolen sijn beelden, die ghemaect sijn na tfisieren of tghepeyns van yemene, diemen niet vinden en mochte onder natuerliken dinghen, als een beelde mit iiij hoofden ofte als een beelde van enen man mit enen paerts hoofde ofte mit enigher ander beesten hoofde, diemen noit en vant noch en sach noch vinden en mochte. Ende weet, dat die ghene die aenbeden simulachres, die erense voor enen duechdeliken man, die bi tiden leden gheweest heeft, alse hercules ende andere, 86rb die bi haren tijden vele wonders maecten. Want si segghen, dat si wel weten, dat die simulachres niet god en sijn, want ten is mar een god der naturen, die alle dinghen ghemaect heeft ende is inden hemel. Mer si weten wel, dat die hercules ende dander niet en mochten twonder maken, dat si maecten, en hadt niet gheweest van sonderlinghe gracien gods. Ende omme dat si wel mit gode waren, also si segghen, so aenbedense dese simulachren in die ere ende in die ghedenckenisse van hem. Also segghen si ooc van der zonnen, om dat si den tijt verwandelt ende gheeft hitte ende voetsel allen dinghen op der aerden ende omme datsi is van so groter cracht. 86va Si weten wel, dat dat niet sijn en mach en ware datse god meer minde dan ander dinghen. Ende daer omme gheeft hi haer meerre cracht in die werelt, waer bi hem wel redene dunct, dat sise eren ende waerdighen. Also segghen si vanden viere, om dat profiteliken is. Ende vanden ydolen segghen si, dat die osse is die heilichste beeste vander werelt en die profitelicste, want hi doet vele goets ende en doet gheen quaet ende dat niet sijn en mach zonder sonderlinghe gracie gods. Ende daer omme maken zi haren god half na enen osse ende half na enen mensche, omme dat die mensche is die edelste creature vander wer\elt. 86vb Ende omme dat hi heerscapie heeft bouen allen beesten, daer omme maken si haer ydole half na enen mensche ende half na enen osse of serpente of na yet, dat si des morghens zien ende eerst weruen ontmoetten. Si aenbeden sonderlinghe alle dinghe, die goet ontmoet hebben ende alst wel mit hem gaet op dien dach, dat sijt ontmoeten, also si dicwilen onderuonden ende gheproeft hebben over langhe tijt. Ende daer omme segghen si, dat en gheen goet ontmoet en mach comen, en si van gode ende vander gracien gods. Ende daer omme maken si daer na haer beelden om dien te ane siene ende te anebedene eerst weruen des morghens vroech, eer si ontmoeten enighe andre dinghen, die hem contrarie of 87ra teghens zijn moghen. Men vint ooc wel enighe kerstene, die segghen, dat sulke dinghen sijn, die goet ontmoet hebben ende sulke quaet, also men dicke gheproeft heeft. Want die hase ende die verken ende vele ander beesten hebben quaet ontmoet. Ende van enen sparwaer of van enen andren gripenden voghel, als hi vlieghet na zine proye voor dat volc van wapen ende hi zine proeye grijpt, dats een goet teken. Ende ist dat hi mist, so ist een quaet teken. Ende ooc sijn enighe lieden die segghen, dat die rauen is een quaet ontmoet. Jn aldus ghedanen dinghen ende in anderen dinghen zijn vele liede, dies ghelouen om dat dicwille ghesciet is ende vele liede en ghelouens niet. Ende na dien dat die kerstene sijn van desen 87rb ongheloue door droncken, die heylighe leeringhe weten, so en ist gheen wonder, dat die heydene, ende gheen goede leringhe en hebben dan haer natuere, dat si daer meer in ghelouen om haer simpelheit wille. Ende seker jc hebbe ghezien vanden sarrasinen, die men heet vigennirien, als wi reden ten wapenen yewaer, si voorseiden ons al dat ons na ghesciede of goet of quaet ende dat wisten si biden vlieghen der voghelen. Ende dat dadense dicwile ende wouden haer hooft te pande setten, dat also ghescien soude alsi seiden. Nochtan en sal daer niement daer in setten sijn gheloue, mar vaste ende wel in onsen here ghelouen, dat hi maken 87va ende ontmaken mach alle dat hi wille. Die sarrasine hebben dit lant van thana ghewonnen ende houdent. Jn dit eylant sijn vele leewen ende wilder beesten. Ende daer sijn die rotten also groot alse hier die honden zijn. Ende men vaetse mit groten mastinen, want die catten en souden se niet connen ghevaen. In dit eylant ende in vele andre eylanden en graeftmen niet die liede in daerde, also alsi doot sijn, want die hitte is daer also groot, dat in een luttel tijts alle dat vlesch verteert wort toten been toe. Van daer gaetmen ter zee ter groter indien waert tot eenre stat, diemen sarbee hiet, die herde scoon ende herde goet is. Ende daer wonen vele kerstene van goeden 87vb gheloue ende daer sijn vele liede van oordenen ende zonderlinghe vander biddender oordene. Daer na gaet men ter zee int tlant van lombe. Jn dit lant wasset peper in een foreest, dat heet comber ende en wasset niewer el in alle die werelt, dan in dit foreest ofte bossche, dat wel xiiij dachuaerden lanc is. Jn dit foreest sijn twee goede steden gheleghen, deen hiet flandrine ende dander singlans. Ende daer sijn menighe eylande ende in yghelike van desen eylande wonen vele kerstene ende vele joden, want het es een groot lant, mar het is alte heet. Ende weet, dat die peper wast oft wilt wijngaert ware, die gheplant is 88ra biden bomen vanden bossche om te houden als een wijngaert. Ende die vrucht hier of hanct als wijnbesien doen ende die bome sijn so gheladen, dat schijnt of se breken souden. Ende als die vrucht ripe is, si is altoos so groene als appelkijn van wedewenden zijn ende men snijtse ende leest se alsmen wijnbesien doet ende dan so droghet mense in die sonne, tot dat si al zwart ende berompen sijn. Het sijn drie manieren van pepere in enen boom: lanc peper, zwart peper ende wit peper. Dat lanc peper is gheheten sorbotijn, dat zwarte sulful ende twitte bauol. Dat lanc peper wast eerstweruen als die bladere beghinnen te comen ende es gelijc bina der bloemen van cawoerden. Die eerste blader comen ende hanghen nederwaert ende dan comt 88rb die zwarte mitten bladeren in manieren van wijndruuen, die groen sijn. Ende alsmen dat of ghelesen heeft, so wasset twitte peper, dat cleynre is dan tswarte peper. Van desen witten peper en brenctmen niet in dit lant, want si houdent tot haren behoef, om dat hi beter is ende meere ende heeft beter ghetemperder nature, dan dat zwarte doet ende ooc en is des wits niet also veel als des swarts. Jn dit lant sijn vele manieren van serpenten ende anders ghewormte om der groter hitten wille vanden lande ende ooc des pepers. Ende enighe liede segghen, als die liede van dien lande tpeper 88va willen lesen ende vergaderen, dat si vier maken onder den voet vanden bomen om die serpenten te doen vliene, dierre vele daer bi sijn ende slanghen, mer behoudelike haren woorden diet segghen, dies en is niet. Want daden si dat, si souden die bomen, die dat peper draghen, verbernen ende dan soudense verdroghen also wel als andere bomen souden doen, dat si herde node doen zouden, mer si zaluen haer handen ende hare voete mit sape van lymoeny ofte si draghen cruut mit hem, van welken roke die sarpenten vlien. Ende dan so lesense tpeper sekerlike, want en gheen ghewormte en comt 88vb hem dan bi. Jtem opt ende van desen foreeste is een stat, diemen heet polonbe. Ende bouen dese stat staet een berch, die ooc heet polonbe ende van desen berghe neemt die stat haren name. Ende aenden voet van desen berghe staet een fonteyne, die heeft smake ende roke na alrehande cruut ende specien ende telker vren verwandelt si haren roke ende smake. Ende die van desen watre ofte fonteyne drieweruen nuchteren drinct, hi wart ghenesen van wat siecheden dat hi heeft. Ende die ghene die daer wonen ende dicwille daer of drincken, si en sijn enghenen tijt siec ende schinen altoos jonc. Jc drancker 89ra of drieweruen of vierweruen, so dat my dunct dat ics noch te ghesonder ben. Ende men seit, dat die fonteine vanden aerdschen paradyse coomt ende daer om is si so crachtich. Sulke liede hetense die joocht borne daer omme, dat die ghene die se drincken dicwille schinen altoos jonc sijn. Al omme ende omme dit lant so wast goeden ghenghebare ende daer so gaen vele cooplude om cruut te copene. Jn dit lant so aenbeden die liede eenen osse omme sijnre simpelheit wille ende goedertiernheit wille ende segghen, dat die heylichste beeste is, die in die werelt es. Want hem dunct, dat hi simpel ende goedertieren is ende ghedoochsaem ende herde profitelic, alse hi gheoffert is ende hem dunct, dat 89rb hi herde vele deuchden heeft. Si doen enen osse pinen vj jaer of vij ende dan eten sine mit groter feesten. Ende die coninc van desen lande heeft altoos sulke ossen bi hem. Ende die ghene die desen osse bewaert, hi hout alle daghe sijn orine ende sijn messche in ij gulden vaten ende gheuet haren prelaet ende die prelaet draechtet voor den coninc mit groter deuocien. Ende die coninc net sijn hande in die orine, die si heten gan ende wrijft hem daer med sijn borst mit groter eren ende waerdicheit mit sulker meninghen, dat hi moghe sijn veruult mitten duechden des osses voirseit ende gheheylicht moghe werden van desen dinghen, 89va die niet en doghen. Ende na dien coninc doent die ander grote heren ende na die heren doent die ander meesters, alser so vele ouer blijft, dat sijs moghen hebben. Jn dit lant makense haer ydole half na eenen osse ende half na enen mensche. Vte dese ydolen so spreket die quade gheest tot hem ende antwoort ende seyt alle datsi weten willen. Voor dese ydole so dodense dicwille haer kindre ende bespreyen dese ydole of afgoden van dien bloede. Ende also doense haer afgode sacrificie, dat is offerande. Ende als yement sterft in desen lande, si verbernen sinen lichame jn manieren van penitencie, op dat hi 89vb in die aerde en gheen pine en lide, want die worme zouden eten. Op dat sijn wijf gheen kinder en heeft, si bernense mit hem ende segghen, dat redene wijst, dat si hem gheselscap doe in dander werelt, also si hem heeft ghedaen in dese werelt. Mer heeftse kinder van hem, men laetse leuen op dat si wille om te voeden die kindre. Ist dat si lieuer heeft te leuen mit haren kindren dan ghebernt te sine mit haren man, men houtse voor valsch ende quaet, noch nemmermeer en salse gheprijst werden, noch men salse nemmermeer betrouwen. Ende ist dat twijf sterft voor haren 90ra man, die man doet hem met sinen wijue verbernen op dat hi wil, mer wil hi niet, men dwincten niet daer toe ende mach hem ooc verhuwen sonder blame. Jn dit lant wast starc wijn ende die wiue drincken wijn, mer die mannen en drincken niet.

Hoe dat er menige koninkrijken in het land van Indien zijn en eilanden.

Menig landschap en menige contreien is in het landschap van Indien. En men noemt het land van Indien vanwege een rivier die in het land loopt die alzo heet. In deze rivier vindt men palingen die 30 voeten lang zijn. En de lieden die omtrent deze rivier wonen zijn alle gedaan en gekleurd groenachtig en geelachtig, recht of ze de kwade koorts hebben. In Indien of omtrent Indien zijn meer dan 5000 eilanden groot en goed bewoonbaar, uitgezonderd de andere die onbewoonbaar zijn en uitgezonderd de andere kleine eilandjes. En in elk van deze grote eilanden is veel volk zonder getal. Want die van Indien zijn van zulke naturen dat ze niet uit hun land komen en daarom is daar een grote menigte van volk. Want ze gaan niet wandelen, nog ongedurig omdat ze zijn en wonen onder het eerste klimaat of graad van de ster die Saturnus heet en deze ster Saturnus is van naturen traag en luttel wandelbaar. Want de maan die doorloopt de 12 tekens van de zon al binnen een maand, daar deze ster Saturnus wel 30 jaar over doet. Daarom dat deze ster Saturnus traag is en zo luttel wandelend en daaronder dat die van Indien zijn zo moeten die lieden die onder haar wonen en zijn van de naturen en wezen dat ze niet wandelend zijn. Maar in ons land is het geheel tegengesteld: we zijn in het zevende klimaat of graad van de maan en de maan is licht bewegend en is een planeet van de weg . . . . . en dus gaan door menige weg en bezoeken alle wonderlijkheid van de wereld want ze omgaat de hele wereld haastig en in minder tijd dan enige andere planeet. Item, men gaat in Indien door menige contreien en landschap tot de Westerse Zee. En dan vindt men een eiland dat heet Ormus daar de koopmannen van Genua en van Venetië en van andere landen vaak varen om koopmanschap. Maar het is daar zo bijzonder heet dat de mannen perpendiculen, dat zijn ballen, uit zijn lichaam gaan hangen tot het midden waart van de benen vanwege de grote oplossing of ontbinding of van smelten van het lichaam. Maar dat volk van die landen die de natuur weten laten die vast binden en laten die zalven met zalven die verkoelen en bedwingen het zodat die niet uit het lichaam zouden lopen of zouden anders in het land niet leven. In Ethiopië en in andere landen daar omtrent leggen de lieden geheel naakt in de rivieren en in dat water, mannen en wijven tezamen, van tertie tijd tot de lage noen en liggen allen bedekt in het water tot aan het aangezicht vanwege de grote hitte zodat met pijnen daar iemand verduren mag. En de vrouwen schamen zich niet voor de mannen, maar ze liggen geheel stil, zijde aan zijde binnen het water totdat de hitte verminderd is. En daar ziet men vaak menige . . . . . figuur verzameld en bijzonderling bij de goede steden. Te Ormuz zijn alle schepen zonder ijzeren nagels vanwege de steenrotsen van magneet die daar veel in de zee zijn dat wonderbaarlijk is. En was het zaak dat daar omtrent schepen gingen daar ijzeren nagels aan waren, ze zouden gelijk verderven. Want de magneet trekt naar zich ijzer van zijn natuur zodat het een schip vanwege het ijzer tot zich trekt zodat het nimmermeer vandaar zou mogen scheiden. Van dit land van Ormus gaat men tot een ander eiland dat Dyschane heet daar erg veel koren en wijn groeit. En het plag een erg groot eiland te zijn en een goede haven te hebben, maar de zee heeft het zeer vernield en verminderd. De koning van dit eiland en van Thyathana plag erg machtig te zijn zodat hij tegen koning Alexander plag te beoorlogen. De lieden van dit eiland hebben menige geloof en wet. Want enige van die lieden aanbidden de zon en sommige het vuur en sommige bomen en sommige serpenten of enig ding die ze het eerste ontmoette ‘s morgens en enige aanbidden simulachres en enige andere idolen. En sommige merken dat onderscheid van deze twee. Want simulachres zijn beelden die gemaakt zijn naar de gelijkenis van een man of een wijf of de zon of een beest of enige andere natuurlijke dingen. En idolen zijn beelden die gemaakt zijn naar het versieren of gepeins van iemand die men niet vinden mag onder natuurlijke dingen zoals een beeld met 4 hoofden of als een beeld van een man met een paardenhoofd of met enige andere beestenhoofd die men nooit vond, nog zag, nog vinden mag. En weet dat diegene die aanbidden simulachres, die eren ze voor een deugdelijke man die bij tijden geleden geweest is zoals Hercules en anderen die in hun tijden vele wonderen maakten. Want ze zeggen dat ze wel weten dat die simulachres niet God zijn, want er is maar een God van de natuur die alle dingen gemaakt heeft en is in de hemel. Maar ze weten wel dat die Hercules en de anderen het wonder niet mochten maken dat ze maakten, had het niet geweest van bijzondere gratie van God. En omdat ze goed met God waren, alzo ze zeggen, zo aanbidden ze deze simulachres in de eer en in de gedachtenis van hen. Alzo zeggen ze ook van de zon omdat ze de tijd verandert en geeft hitte en voedsel aan alle dingen op de aarden en omdat ze van zo’n grote kracht is. Ze weten wel dat dit niet zijn mag, tenzij dat God ze meer beminde dan andere dingen. En daarom geeft hij hun meer kracht in de wereld waarbij het hen wel redelijk lijkt dat ze het eren en waarderen. Alzo zeggen ze van het vuur omdat het profijtelijk is. En van de idolen zeggen ze dat de os het heiligste beest van de wereld is en de profijtelijkste want hij doet veel goeds en doet geen kwaad wat niet zijn mag zonder bijzondere gratie van God. En daarom maken ze hun God half naar een os en half naar een mens omdat de mens de edelste creatuur van de wereld is. En omdat hij heerschappij heeft boven alle beesten, daarom maken ze hun idolen half naar een mens en half naar een os of serpent of naar iets dat ze ‘s morgens gezien en de eerste keer ontmoet hebben. Ze aanbidden bijzonder alle dingen die goede ontmoeting hebben en als het goed met hem gaat op die dag dat zij het ontmoet hebben en alzo ze vaak ondervonden en beproefd hebben over lange tijd. En daarom zeggen ze dat er geen goede ontmoeting mag komen tenzij van God en van de gratie Gods. En daarom maken ze daarnaar hun beelden om die te aanzien en te aanbidden de eerste maal ‘s morgens vroeg eer ze ontmoeten enig ander ding die hem tegengesteld of tegen zijn mogen. Men vindt ook wel enige christenen die zeggen dat er zulke dingen zijn die goede ontmoeting hebben en sommige kwaad zoals men vaak beproefd heeft. Want de haas en het varken en vele andere beesten hebben kwade ontmoeting. En van een sperwer of van een andere grijpende vogel, als hij naar zijn prooi vliegt voor dat volk van wapens en hij zijn prooi grijpt, dat is een goed teken. En is het dat hij mist dan is het een kwaad teken. En ook zijn enige lieden die zeggen dat de raven een kwade ontmoeting zijn. In al dusdanige dingen en in andere dingen zijn vele lieden die het geloven omdat het vaak gebeurd is en vele lieden geloven het niet. En naar dat de christenen van dit ongeloof doordrongen zijn en de heilige lering weten zo is het geen wonder dat de heidenen geen goede lering hebben dan van hun natuur zodat ze daar meer in geloven vanwege hun simpelheid. En zeker ik heb gezien van de Saracenen die men Vigennirien noemt als we ergens ter wapenen reden dat ze ons alles voorspelden dat ons daarna geschiedde of het goed of kwaad was en dat wisten ze bij het vliegen van de vogels. En dat deden ze vaak en wilden hun hoofd als pand zetten dat het alzo geschieden zou zoals ze zeiden. Nochtans zal daar niemand daarin zijn geloof zetten, maar vast en goed in onze Heer geloven dat hij maken en ontmaken mag alles dat hij wil.

De Saracenen hebben dit land van Thana gewonnen en houden het. In dit eiland zijn vele leeuwen en wilde beesten. En daar zijn de ratten alzo groot zoals hier de honden zijn. En men vangt ze met groten mastino’ s (hond), want de katten zouden ze niet kunnen vangen. In dit eiland en in vele andere eilanden begraaft men de lieden niet in de aarde als ze dood zijn want de hitte is daar alzo groot dat in een luttel tijd alle vlees verteerd wordt tot het been toe. Vandaar gaat men ter zee ter grote Indien waart tot een stad die men Sarbee noemt die erg schoon en erg goed is. En daar wonen vele christen van goed geloof en daar zijn vele lieden van ordes en bijzonder van de biddende orde. Daarna gaat men ter zee in het land van Lombe. In dit land groeit peper in een bos dat heet Comber en het groet nergens anders ter wereld dan in dit forrest of bos dat wel 14 dagreizen lang is. In dit bos zijn twee goede steden gelegen, de ene heet Flandrine en de andere Singlans. En daar zijn menige eilanden en in elk van deze eilanden wonen vele christenen en vele Joden, want het is een groot land, maar het is al te heet. En weet dat die peper groeit of het een wilde wijngaard is die geplant is bij de bomen van het bos om vast te houden als een wijngaard. En de vrucht hiervan hangt als wijnbessen doen en de bomen zijn zo beladen zodat schijnt of ze breken zouden. En als de vrucht rijp is dan is ze altijd zo groen als appeltjes van wedewinde zijn en men snijdt ze en zoekt ze uit zoals men wijnbessen doet en dan zo droogt men ze in de zon totdat ze geheel zwart en gekrompen zijn. Er zijn drie soorten van peper in een boom: lange peper, zwarte peper en witte peper. De lange peper wordt sorbotijn genoemd, de zwarte sulful en de witte bavol. De lange peper groeit eerst als de bladeren beginnen te komen en is gelijk bijna de bloemen van kauwoerden. De eerste bladeren komen en hangen nederwaarts en dan komt de zwarte met de bladeren in manieren van wijndruiven die groen zijn. En als men dat uitgezocht heeft zo groeit de witte peper die kleiner is dan de zwarte peper. Van deze witte peper brengt men niet in dit land, want ze houden het tot hun behoefte omdat het beter is en groter en heeft betere getemperde natuur dan de zwarte doet en ook is er van de witte niet alzo veel als van de zwarte. In dit land zijn vele soorten serpenten en andere wormen vanwege de grote hitte van het land en ook van de pepers. En enige lieden zeggen dat als de lieden van dat land de peper willen uitzoeken en verzamelen dat ze vuur maken onder de voet van de bomen om die serpenten te laten vlieden die er veel daarbij zijn en slangen, maar behouden hun woorden die het zeggen, dit is het niet. Want deden ze dat, ze zouden de bomen die dat peper dragen verbranden en dan zouden ze verdrogen alzo goed zoals andere bomen zouden doen, dat ze erg node doen zouden, maar ze zalven hun handen en hun voeten met sap van limoen of ze dragen kruid met zich waarvan de rook ervan de serpenten vlieden. En dan zo zoeken ze de peper zeker, want geen gewormte komt hen dan bij. Item, op het einde van dit bos is een stad die Polonbe noemt. En boven deze stad staat een berg die ook Polonbe heet en van deze berg neemt die stad zijn naam. En aan de voet van deze berg staat een fontein die heeft de smaak en geur naar allerhande kruid en specerij en te elk uur verandert ze haar reuk en smaak. En die van dit water of fontein driemaal nuchter drinkt, hij wordt genezen van welke ziektes dat hij heeft. En diegene die daar wonen en vaak daarvan drinken, ze zijn in geen tijd ziek en schijnen altijd jong. Ik dronk er driemaal of viermaal van zodat het me lijkt dat ik nog gezonder ben. En men zegt, dat die fontein van het aardse paradijs komt en daarom is ze zo krachtig. Sommige lieden noemen dat jeugdbron en daarom omdat diegene die het drinken dikwijls altijd jong schijnen te zijn. Alom en om dit land zo groeit goede gember en daar zo gaan veel kooplieden om het kruid te kopen. In dit land zo aanbidden de lieden een os vanwege zijn simpelheid en goedertierenheid en zeggen dat het ‘t heiligste beest is die er in de wereld is. Want ze denken dat hij simpel en goedertieren is en deugdzaam en erg profijtelijk als hij geofferd is en ze denken dat hij erg veel deugden heeft. Ze laten een os groeien 6 jaar of 7 en dan eten ze hem met grote feesten. En de koning van dit land heeft altijd zulke ossen bij hem. En diegene die deze os bewaart, hij houdt alle dagen zijn urine en zijn mest in 2 gouden vaten en geeft het hun prelaat en de prelaat draagt het voor de koning met grote devotie. En de koning nat zijn handen in die urine die ze noemen het gan en wrijft zich daarmee zijn borst met grote eer en waardigheid en met zulke menigte zodat hij mag vervuld zijn met deugden van de voor gezegde os en geheiligd mag worden van die dingen die niet deugen. En na die koning doen het de andere grote heren en na die heren doen het de andere meesters, als er zoveel overblijft dat zij het mogen hebben. In dit land maken ze hun idolen half naar een os en half naar een mens. Uit deze idolen zo spreekt de kwade geest tot hen en antwoord en zegt alles dat ze weten willen. Voor deze idolen zo doden ze dikwijls hun kinderen en besproeien deze idolen of afgoden met dat bloed. En alzo doen ze hun afgoden sacrificie, dat is offerande. En als iemand sterft in dit land, ze verbranden zijn lichaam in een manier van penitentie zodat hij in de aarde geen pijn lijdt want de wormen zouden het eten. Als zijn wijf geen kinderen heeft, ze branden haar met hem en zeggen dat reden wijst dat ze hem gezelschap doet in de andere wereld alzo ze hem heeft gedaan in deze wereld. Maar heeft ze kinderen van hem, men laat haar leven als ze wil om te voeden die kinderen. Is het dat ze liever heeft te leven met haar kinderen dan gebrand te zijn met haar man, men houdt haar voor vals en kwaad en nog nimmermeer zal ze geprezen worden, nog men zal haar nimmermeer vertrouwen. En is het dat het wijf sterft voor haar man, die man laat zich met zijn wijf verbranden als hij wil, maar wil hij niet, men dwingt hem niet daartoe en mag hem ook huwen zonder blaam. In dit land groeit sterke wijn en de wijven drinken wijn, maar de mannen drinken niet.

Van dat conincryc van mabaron ende is wel ix dachuaerden lanc.

Van desen lande lidende door menich lantscap gaetmen tot enen eylande, dat ix dachuerde lanc is, dat men heet mambron, dat een groot conincrike is ende daer sijn vele scoonre steden. Jn dit conincrike leit sinte thomas dapostel in vleesch ende in bloede ende in ghebeente in een scoon tombe in die stat van calamie, want daer was hi ge\martelijt ende begrauen, mer die van assirien deden sinen lichame bi tiden die leden sijn draghen 90rb in mesopotamen in die stat van edissen ende sint wart hi daer weder ghedraghen. Ende sijn arm ende sijn hant, die hi stac in die wonde ons heren, doe hem onse here openbaerde ende seide na sine opverstandenisse: Noli esse incredulis sed fidelis, dats te segghene: en wilt niet onghelouich sijn mer ghelouich, die leit noch buten den vate daer sijn lichaem in leecht. Ende mit deser hant wisen si haer vonnesse in dit lant ende doen weten, wie recht of onrecht heeft. Want als enighe liede twiuelinghe hebben tusschen twee perthyen ende een yghelike seit, dat hi recht heeft, si doen haerre beider saken 90va in scrifte setten ende daer na so legghense beide dese ghescrifte in sinte thomaes hant. Ende staphants werpt hi wech verre van hen die scrifte des gheens die onrecht heeft ende tghescrifte des gheens die recht heeft hout hi in sijn hant. Ende daer omme comen van verre landen die liede al daer van twiueliken saken omme vonnesse aldaer of te hebbene. Jtem die kerke, daer sinte thomas in leit, is herde groot ende scone ende is al vol simulacren, dat sijn grote beelden, die hare afgode sijn, vanden welken die minste is wel also groot als twee manne, onder die welke is een alte groten beelde, vele meerre dan enich van 90vb den andren, die al ghedect is mit goude ende mit dierbaren ghesteynten. Ende daer is die afgod der kerstene lieden, die valsch sijn ende hare wet of ghegaen sijn ende gods ghelochent hebben ende sit in enen setel herde rikelijc. Ende omtrent hem heeft hi brede gordele van goude ghewracht ende van perlen ende van dierbaren ghesteynten. Ende dese kerke is binnen al vergult. Ende te deser kerken comtmen in pelegrimagie also ghemeenlike alsmen doet te sinte jacobs in galissien. Ende vele liede, die te desen afgode vut gaen van varrelants, si gaen altoos ziende in daerde ouermids der groter deuocien, die si hebben ende en dorren haer hooft 91ra niet op lichten omtrent hem te siene, om dat si anxt hebben, dat si enich dinc sien mochten, dat hem haerre deuocien belette. Ende sulke liede comen daer in pelegrimagien, die bringhen een mes in haer hant ende slaen hem ende steken hem grote wonden in haer arme beenre ende dien ende storten haer bloet om die minne van desen afgode ende segghen, dat hi harde salich is, die aldus sterft om die minne van sinen afgod. Ende sulke liede comen, die haer kinder mit hem brenghen om te dodene ende te offeren voor dese afgod. Ende sulke liede comen daer, die telken tween screden van dier tijt dat si van huus gaen knielen herde deuoteliken, 91rb tote dat si voor desen afgod comen sijn. Ende alsi daer comen sijn, so hebbense wierooc ende ander dinghen, die wel rieken ende bewieroken desen afgod, recht oft die lichaem ons heren ware. Ende men comt tot desen ydole ofte afgode meer dan van c. milen verre. Ende voor dese kerke van desen afgode staet een grote plasch, recht oft een viuer ware al vol waters ende in desen viuer werpen die pelegrime gout, zuluer, perlen ende dierbairigh ghesteynte zonder ghetal in manieren van offeranden. Ende als die meesters of die diennaren van deser kerken yet hebben te doene, 91va so gaense tote desen viuere ende nemen daer van dien goude also vele, als hem behooft te vermakinghe van dier kerken ofte andren dinghen, dies si noot heeft, so dat in dese kerke niet en ghebrect, en is staphants ghereet. Alse die grote feesten sijn van desen tempel ofte van desen afgod, alse wyhinghe vander kerken ofte insettinghe ende opverheffinghe des afgods, alle dat lant daer omtrent vergadert hem ende setten dese afgod mit groter waerdicheit op enen waghen, ghechiert mit gulden lakene van tartarien ende ley\den 91vb ende voeren aldus omtrent die stat mit groter eren ende feesten. Voor desen waghen gaen alre eerst mit gheordineerden processien alle die maechden van dien lande twee ende twee te gader ende na desen maechden gaen die pelgrinen, die van verren lande ghecomen sijn, van welcke pelgrymen sulke laten hem onder den waghen vallen ende laten dien waghen mit sinen raderen ouer hem liden, so dat enighe lude staphants daer onder steruen ende sulke hebben die arme te broken, sulke die beenre, sulke die ribben. Ende al doen si dit uut groot deuocien van sinnen om die minne van haren gode ende peynsen, so si meer pinen liden ende tribulacien omme die minne van desen 92ra afgod, so si naer gode sullen sijn in meerre blijscap in dander werelt. Ende cortelinghe te segghen si doen so grote penitencie ende doghen aen den lichame so grote martelie om die minne van haren god, datmen cume soude vinden enen kerstene, die soude dorren bestaen dat tiendeel te doene om die minne van jhesus christus. Ende daer alre naest den waghen voren gaen die meesters vanden lande sonder ghetal mit menigherande instrumenten ende maken onder hem grote melodie ende ghescal van lude. Ende al si alle die stat omme gaen hebben, so keren si weder ter kerken waert ende setten weder die ydole of dat beelde in sine stat. Ende dan omme die 92rb ere van desen afgod of om die waerdicheit van deser feesten so doden hem wel ijc. of iijc. personen . . . . . vanden welken men neemt die lichamen ende leyt se voor dese ydole ofte afgode. Ende men seit, dat si heylich sijn, omme dat si hem mit haers selfs wille ghedoot hebben omme die minne van haren afgod. Ende also in kerstenhede een gheslachte hem soude voor te beter ende te goeder houden, of si daer in hadden enen heylighen ofte twee, wies werke ende miracle, die si ghedaen hadden, si souden doen setten in ghescrifte omme te doen canoniseeren, also houden hem in dit lant van maboram die liede te beter vanden ghenen, die hem doden om die minne van haren 92va afgode ende settene in haren letanien ende beroemen hem deen totten andren ende segghen: jc hebbe meer heylighen in minen gheslachte dan ghi doet int uwe. Ende hebben daer een ghewoonte, so wanneer enich mensche van hem lieden heeft meninghe, dat hi hem zeluen doden wil omme die minne van haren god, so ontbieden si alle haer vrienden ende hebben vele ministreers ende gaen voor desen afgod mit groter feesten ende die ghene, die hem doden sal, heeft een wel snidende mes in sijn hant ende snijt een groot stuc van sinen vlesche ende werpet den afgod in sijn aensichte, sine bedinghe 92vb zegghende ende hem sinen god beuelende ende dan so steect hier ende daer hi hem zeluen wonden, tot dat hi doot is. Ende sine vrienden prosenteren dan sinen lichame haren afgod ende segghen dan al zinghende: besiet god, wat v ghetrouwe vrient ende v knecht om v heeft ghedaen; hi heeft ghelaten wijf ende kinder, rijcheit ende alle tgoet van deser werelt ende sijn eyghen leuen omme die minne van v ende heeft v offerande ghedaen mit sinen eyghen vleesche ende bloede, waer bi ghine wilt setten bi uwe meeste gheminde in die glorie van hemelrike, want hi heuet wel verdient. Ende dan 93ra so makense een groot vier ende verbernen den lichaem ende een yghelijc nemet van dien asschen ende hoedense mit groot waerdicheit in manieren van heylichdom ende segghen, dat een werdich dinc is ende dat hem niet archs noch quaet ghescien en mach, also langhe alsi ouer hem draghen van desen asschen.

Van dat koninkrijk van Mabaron en dat is wel 9 dagreizen lang.

Van dit land gaande door menig landschap gaat men tot een eiland dat 9 dagreizen lang is dat men Mambron (Sri Lanka?) noemt dat een groot koninkrijk is en daar zijn vele schone steden. In dit koninkrijk ligt Sint Thomas de apostel in vlees en in bloed en in gebeente in een schone tombe in de stad van Calamie, want daar was hij gemarteld en begraven, maar die van Assyrië lieten zijn lichaam in tijden die geleden zijn dragen in Mesopotamië in de stad van Edissen en sinds werd hij daar weer gedragen. En zijn arm en zijn hand die hij stak in de wond van onze Heer toen hem onze Heer openbaarde en zei na zijn opstanding: Noli esse incredulis sed fidelis, dat is te zeggen: wil niet ongelovig zijn, maar gelovig, die ligt nog buiten het vat daar zijn lichaam in ligt. En met deze hand wijzen ze hun vonnissen in dit land en laten weten wie recht of onrecht heeft. Want als enige lieden twijfel hebben tussen twee partijen en iedereen zegt dat hij recht heeft, ze laten hun beide zaken in schrift zetten en daarna zo leggen ze beide deze geschriften in Sint Thomas hand. En gelijk werpt hij ver weg van hem dat schrift van diegene die onrecht heeft en het geschrift van diegene die recht heeft houdt hij in zijn hand. En daarom komen van verre landen de lieden al daar van twijfelachtige zaken om vonnis aldaar van te hebben. Item, de kerk daar Sint Thomas in ligt is erg groot en schoon en is al vol simulacren, dat zijn grote beelden die hun afgoden zijn, waarvan de kleinste is wel alzo groot als twee mannen waaronder is een al te groot beeld, veel groter dan enige van de andere die geheel bedekt is met goud en met dure gesteenten. En daar is de afgod van de christelijke lieden die vals zijn en hun wet afgegaan zijn en God verloochend hebben en zit in een erg zetel rijkelijk. En omtrent hem heeft hij een brede gordel van goud gewrocht en van parels en van dure gesteenten. En deze kerk is binnen geheel verguld. En te deze kerk komt men in pelgrimage alzo gewoon zoals men doet te Sint Jacob in Galicië (Compostella). En vele lieden die tot deze afgod uit gaan van Varrelants, ze gaan altijd ziende naar de aarde vanwege de grote devotie die ze hebben en durven hun hoofd niet op te lichten omtrent om hem te zien omdat ze angst hebben dat ze enig ding zien mochten dat hen hun devotie belet. En sommige lieden komen daar in pelgrimage en die brengen een mes in hun hand en slaan zich en steken zich grote wonden in hun armen en beenderen en die storten hun bloed om de minne van deze afgod en zeggen dat hij erg zalig is die aldus sterft om de minne van zijn afgod. En sommige lieden komen die hun kinderen met hen brengen om te doden en te offeren voor deze afgod. En sommige lieden komen daar die telkens twee schreden van de tijd dat ze van huis gaan erg devoot knielen totdat ze voor deze afgod gekomen zijn. En als ze daar gekomen zijn zo hebben ze wierook en andere dingen die goed ruiken en bewieroken deze afgod, recht of het dat lichaam van onze Heer was. En men komt tot deze idool of afgod meer dan van 100 mijlen ver. En voor deze kerk van deze afgod staat een grote plas recht alsof het een vijver was geheel vol water en in deze vijver werpen de pelgrims goud, zilver, parels en dure gesteente zonder getal in manieren van offerhanden. En als de meesters of de dienaren van deze kerk iets nodig hebben zo gaan ze tot deze vijver en nemen daarvan dat goud alzo veel zoals hen nodig is ter vermaking van die kerk of andere dingen die ze nodig hebben zodat in deze kerk niets ontbreekt en is gelijk gereed. Als er grote feesten zijn van deze tempel of van deze afgod zoals wijding van de kerk of inzetten en verheffing van de afgod dan verzamelen zich daar dat hele land daar omtrent en zetten deze afgod met grote waardigheid op een wagen versierd met gouden lakens van Tartarije en leiden en voeren die aldus omtrent de stad met grote eer en feesten. Voor deze wagen gaan allereerst met geordende processies alle maagden van dat land, twee en twee tezamen, en na deze maagden gaan de pelgrims die van verre landen gekomen zijn van welke pelgrims sommige zich onder de wagen laten vallen en laten die wagen met zijn raderen over hen gaan zodat enige lieden gelijk daaronder sterven en sommige hebben de armen gebroken, sommige die beenderen, sommige de ribben. En ze doen alles uit grote devotie van geest die om de minne van hun God peinzen, zo ze meer pijnen lijden en moeilijkheden om de minne van deze afgod, zo ze naar God zullen gaan in grotere blijdschap in de andere wereld. En om het in het kort te zeggen; ze doen zo’n grote penitentie en gedogen aan het lichaam zo’n grote marteling om de minne van hun God zodat men nauwelijks een christen zou vinden die dat tiende deel zou durven te bestaan te doen om de minne van Jezus Christus. En daar aller dicht bij de wagen voor gaan de meesters van het land zonder getal met menige instrumenten en maken onder hen grote melodie en geschal van liederen. En als ze de hele stad omgegaan zijn zo keren ze weer ter kerke waart en zetten dat idool of dat beeld weer in zijn plaats. En dan om de eer van deze afgod of om de waardigheid van deze feesten zo doden zich wel 200 of 300 personen . . . . waarvan men neemt de lichamen en legt ze voor deze idool of afgod. En men zegt dat ze heilig zijn omdat ze zichzelf met hun eigen wil gedood hebben om de minne van hun afgod. En alzo is het in het christenrijk, een geslacht zou zich voor beter en goeder houden als ze daarin een heilige hadden of twee wiens werken en mirakels die ze gedaan hadden, ze zouden ze in geschrifte laten zetten om te laten canoniseren, alzo houden zich in dit land van Maboram de lieden beter van diegenen die zich doden om de minne van hun afgod en zetten het in hun litanieën en beroemen zich de ene tot de andere en zeggen: ik heb meer heiligen in mijn geslacht dan gij hebt in de uwe. En hebben daar een gewoonte zo wanneer enig mens van die lieden de mening heeft dat hij zichzelf doden wil om de minne van hun God, zo ontbieden ze al hun vrienden en hebben vele zangers en gaan voor deze afgod met grote feesten en diegene die zich doden zal heeft een goed snijdend mes in zijn hand en snijdt een groot stuk van zijn vlees en werpt het de afgod in zijn aanzicht, zegt zijn bidden en beveelt hem zijn God aan en dan zo steekt hij hier en daar zichzelf wonden totdat hij dood is. En zijn vrienden presenteren dan zijn lichaam aan hun afgod en zeggen dan al zingend: bezie God, wat uw trouwe vriend en uw knecht om u heeft gedaan; hij heeft verlaten wijf en kinderen, rijkheid en al het goed van deze wereld en zijn eigen leven om de minne van u en heeft u offerande gedaan met zijn eigen vlees en bloed waarbij ge hem wil zetten bij uw grootste beminde in de glorie van hemelrijk want hij heeft het wel verdiend. En dan zo maken ze een groot vuur en verbranden het lichaam en iedereen neemt van die as en behoedt het met grote waardigheid in manieren van heiligdom en zeggen dat het een waardig ding is en dat hem niet ergs, nog kwaad geschieden mag alzo lang als hij deze as bij zich draagt.

Van enen groten lantscappe gheheten lamory, daer die luden al naect gaen ende ander dinc.

Van desen lande gaetmen door die westersche zee door menich eylant ende lantscap, welc v alte lanc zoude risen te noemen. Ende van dezen eylande daer jc v of hebbe ghesproken in .lij. dachuerden is een herde groot lantscap, dat heet lunori. Jn dit lant ist herde heet ende daer is een ghe\woente 93rb ende costume, dat manne ende wiue altoos naect gaen ende spotten mit vreemde lieden, als sise sien ghecleet ende segghen, dat god die adam maecte was naect ende adam ende yeue waren naect ende dat hem niement en soude scamen een yghelijc hem te tonen, also alsen god heeft ghemaect, want het en is niet lelic, dat van naturen is. Ende segghen, dat die liede die ghecleet sijn zijn van eenre andre werelt, of het sijn liede, die in gode niet en ghelouen. Ende segghen wel, dat si ghelouen in gode, die die werelt sciep ende adam ende yeue maecte ende alle andre 93va dinghen. Ende si en hebben ghene ghetrouwede wiue, mer alle die wiue sijn ghemeine van dien lande ende si en ontsegghen en ghenen man zinen wille te doen, want si segghen, dat si sonde daden en daden sijs niet, dat die manne wouden ende dat god beual ende gheboot alsoe adame ende yeuen ende alle den ghenen, die van hem comen zouden, daer hi sprac: crescite et multiplicamini et replete terram, dats te segghene: wast ende menichuoudicht ende veruult aertrike. Jn dit lant en mach niement segghen: dit is mijn wijf of dit is mijn man. Ende alsi een kint baren, si gheuent die si wil\len 93vb van dien mannen, die mit hem te doen hebben ghehadt. Ende tlant is ooc al ghemene, want deen houdet een ende die ander een ander jaer ende een yghelijc neemt vandien lande daer hi wil. Ende al tgoet van dien lande is ghemene, coren ende ander dinc, want daer en is niement niet te voren ghesloten ende men neemt daer men wil ende dat een ygheliken behaecht mach hi nemen zonder kalengieren ende also rike is deen als dander. Mer si hebben een quade coustume, want si eten lieuer menschen vleesch dan enich ander, nochtan is tlant herde oueruloedich van corne, van vleesche, van vische, van goude, 94ra van suluer ende van allen andren goede. Daer varen coopliede ende voeren mit hem jonghe kindre om in dit lant te vercopene ende si copense ende sijn si vet, si etense staphants. Ende ist dat si magher sijn, si doense vet maken ende dan eten sise ende segghen, dattet tbeste ende tsuetste vleesch is, dat men vint. Jn dit lant ende in menich ander landen daer omtrent en sietmen niet die sterre, die men heet transmontana, dats die zee sterre, die haer niet en roert, die noorden waert staet, mer verre sietmen een ander, die int contrarie staet, dat is zuden waert, diemen heet antarike ende dat is in dien lande die zee sterre, daer die scipliede haer auijs aen nemen. Ende alsmen in dese lande ende in deser zee noordenwaert 94rb neemt sijn avijs aen die zee sterre, diemen heet transmontane, also nemen si haren auijs van scepene inder zee in dien lande zuden waert an dye zee sterre diemen hyet antartica. Want dese sterre antarike en toont haer niet in onsen lande norden waert nocht ooc onse sterre transmontane en toont haer niet in ghenen lande zuden waert, waerbi dat men merken mach ende worden gheware, dattet aertrike ende die zee is van ronder vormen. Want een deel vanden firmament toont hem in een lant, dat hem niet en toont in een ander lant. Ende dit machmen proeuen mit experiensien ende mit subtijlre besockinghe aldus: waert datmen voere van scepen ende 94va van lieden vonde, die aldie werelt omme woude varen, men mochte mit scepen varen al om ende omme die werelt ende onder ende bouen, dat jc aldus proeue, want jc hebbet selue gheproeft ende ghemerct jn deser manieren. Jc hebbe gheweest in die parthye van desen landen van brabant ende aernstelike ghesien aen dastralabe, dat is an een compas, daer men die hoghede ende die mate vanden planeten mede met ende hebbe an dastralabe vonden, dat die sterre van onsen lande in dese zide der zee liij gaerden hoghe is. Ende in aelmaengen waert int conincrike van behem is si lviij graden hoghe ende vorder meer 94vb noordenwaert es si lxij gaerden hoghe ende enighe minimen mede, want jc hebbet zelue ghemeten an dastralabe voorseit. Ende ghi sult noch weten, dat dese sterre transmontane van desen lande ende die sterre antarike van dien lande sijn beide onberoerlike. Ende mids desen tween sterren so omloopt tfirmament des hemels als die rade van enen waghen lopen in die asse, so dat dese twee sterren sceiden tfirmament ende deylent in tween perthien, so dat alse vele van desen firmamente es bouen als onder. Ooc hebbic gheweest ten zuden lande waert ende hebbe ghesien ende ondervonden, datmen 95ra jn dit lant van hogher libien eerst weruen siet die sterre van antarike, dats die sterre voirseit van ghenen lande. Ende so jc vorder ghinc in dat lant bouen libyen, so jc dese sterre hogher vant, so datse bouen libien te ethiopien waert is wel xviij garden hoghe ende ooc enighe minimen, die xl maken enen graet. Ende dan noch voorder te gane in andre eylanden ende lantscappen vant jc die selue sterre antarike xxxiij graden hoech ende xvj minimen. Ende haddic scepinghe gheuonden ende gheselscap om vorder te gane, jc wane wel seker sijn, dat wi hadden ghesien alle die rontheit des firmaments al omme ende omme. Want also jc v 95rb voren hebbe gheseit, die helleft vanden firmament is tusschen dese twee sterren, welke helleft jc altemale ghesien hebbe. Ende vander ander helleft des firmaments, die onder transmontane es, dats die zee sterre van desen lande noordenwaert, hebbic ghesien lxij graden ende x minimen lanc ende verre. Ende ten suden waert hebbic ghesien, dat onder antarike was xxxiij graden ende xvj minimen. Nv merct, die helleft van desen firmamente en is mar ixxx graden ende van desen ixxx graden hebbicker ghesien lxij van eenre parthyen ende xxxiij van der andre, dat sijn te gadre lxxxx ende v ende die helft van enen gra\de, 95va so dats maer en ghebreect, jc en hebbe alle tfirmament ghesien, mar iiijxxende iiij graden ende wel die helleft van enen grade. Ende dat en is niet dat vierendeel van den firmamente, want tfierendeel vanden firmamente heeft iiijxx ende x graden, so datter of ghebreect vijf graden ende enen haluen vanden vierendeele. Waer bi dat jc sekerlike segghe, datmen alle die werelt mochte al omme gaen also wel onder als bouen ende weder keren in sijn lant, die gheselscap hadde ende scepinghe. Ende altoes soudemen lantscapen ende eylanden ende scepinghe vinden, also alsmen in dit lant doet, want ghi weet, dat die ghene die recht 95vb sijn onder dese sterre antarike sijn rechten voet teghen voet mitten ghene, die wonen ende sijn onder die sterre transmontane, want alle die zee ende alle lantscapen hebben andre lantscapen ofte zee ieghen hem ofte van onder ofte van bouen ligghende ende dats daer omme dat si van ronder figuren zijn. Ende alsoe jc begrepen hebbe ende verstaen mach, so dunct mi dat des pape jans lant des keysers van indien is onder ons. Want alsmen van scotlant of van ynghelant te jherusalem waert trect, climt men altoos opwaert, want onse lant is in die nederste perthye van westlant ende pape jans lant is in die nederste perthye van 96ra oestlant ende hebben daer den dach, als wi hebben den nacht. Ende also wi hebben den dach, soe hebben si den nacht, want tlant ende die zee sijn van ronder formen. Ende datmen clemt opwaert in deen zide, dat daeltmen neder in dander zide.

Van een groot landschap Lamory geheten daar de lieden geheel naakt gaan en andere dingen.

Van dit land gaat men door de Westerse Zee door menig eiland en landschap wat u al te lang zou gaan om te noemen. En van dit eiland daar ik u van heb gesproken in 7 dagreizen is een erg groot landschap dat heet Lunori. In dit land is het erg heet en daar is een gewoonte en gebruik dat mannen en wijven altijd naakt gaan en spotten met vreemde lieden als ze hen gekleed zien en zeggen dat God die Adam maakte naakt was en Adam en Eva waren naakt en dat zich niemand zou schamen om zich aan iedereen te vertonen, alzo zoals God hem heeft gemaakt want het is niet lelijk dat van naturen is. En zeggen dat de lieden die gekleed zijn die zijn van een andere wereld of het zijn lieden die in niet in God geloven. En zeggen wel dat ze geloven in God die de wereld schiep en Adam en Eva maakte en alle andere dingen. En ze hebben geen getrouwde wijven, maar alle wijven zijn algemeen van dat land en ze ontzeggen geen man zijn wil te doen, want ze zeggen dat ze zonde doen deden zij niet wat de mannen wilden en dat God beval en gebood zoals Adam en Eva en al diegenen die van hen komen zouden daar hij sprak: crescite et multiplicamini et replete terram, dat is te zeggen: groei en vermenigvuldig en bevolk het aardrijk. In dit land mag niemand zeggen: dit is mijn wijf of dit is mijn man. En als ze een kind baren, ze geven het die ze willen van die mannen die met hen te doen hebben gehad. En het land is ook algemeen want de ene houdt het ene en de andere een ander jaar en iedereen neemt van dat land daar hij wil. En al het goed van dat land is algemeen, koren en andere dingen, want daar is niemand tevoren uitgesloten en men neemt daar wat men wil en wat iedereen behaagt mag hij nemen zonder beschuldiging en alzo rijk is de ene als de andere. Maar ze hebben een kwaad gebruik want ze eten liever mensenvlees dan enige ander, nochtans is het land erg overvloedig van koren, van vlees, van vis, van goud, van zilver en van alle andere goed. Daar varen kooplieden en voeren met hen jonge kinderen om in dit land te verkopen en ze kopen ze en zijn ze vet dan eten ze hen gelijk. En is het dat ze mager zijn, ze laten ze vet maken en dan eten zij ze en zeggen dat het beste en het zoetste vlees is dat men vindt. In dit land en in menige andere landen daar omtrent ziet men niet de ster die men Transmontana noemt, dat is de zeester die zich niet verroert, die noordwaarts staat, maar ver ziet men een andere die in het tegenovergestelde staat, dat is zuidwaarts, die men Antarctica noemt en dat is in die landen de zeester daar de schiplieden hun advies aan nemen. En als men in dit land en in deze zee noordwaarts zijn advies neemt aan de zeester die men Transmontana noemt, alzo nemen ze hun advies van schepen in de zee in die landen zuidwaarts aan de zeester die men Antarctica noemt. Want deze ster Antarctica vertoont zich niet in onze landen noordwaarts, nog ook onze ster Transmontane vertoont zich niet in die landen zuidwaarts, waarbij dat men merken mag en gewaar worden dat het aardrijk en de zee is van een ronde vorm. Want een deel van het firmament vertoont zich in een land die zich niet vertoont in een ander land. En dit mag men beproeven met ervaring en met subtiele onderzoekingen aldus: was het dat men voer per schip en lieden vond die de hele wereld om wilden varen, men mocht met schepen alom en om de wereld varen en onder en boven dat ik aldus beproef want ik heb het zelf beproefd en gemerkt in deze manieren. Ik ben geweest in de partijen van deze landen van Brabant en ernstig gezien aan de astralabe, dat is aan een kompas daar men de hoogte en de maat van de planeten mee meet, en heb aan de astralabe bevonden dat de ster van ons land aan deze zijde van de zee 53 graden hoog is. En in Duitsland waart in het koninkrijk van Bohemen is ze 58 graden hoog en verder meer noordwaarts is ze 62 graden hoog en enige miniemen, want ik heb het zelf gemeten aan de voor genoemde astralabe. En ge zal nog weten dat deze ster Transmontana van dit land en de ster Antarctica van dat land zijn beide onbeweegbaar. En met deze twee sterren zo omloopt het firmament van de hemel zoals de raderen van een wagen lopen in de as zodat deze twee sterren het firmament scheiden en delen in twee partijen zodat alzo veel van dit firmament boven is als onder. Ook ben ik geweest te zuiden landwaarts en heb gezien en ondervonden dat men in dit land van hoog Libië de eerste keer de ster van Antarctica ziet, dat is de ster voorgezegd van die landen. En zo ik verder ging in dat land boven Libië zo ik deze ster hoger vond zodat ze boven Libië te Ethiopië waart wel 18 graden hoog is en ook enige miniemen en die 40 maken een graad. En dan nog verder te gaan in andere eilanden en landschappen vond ik diezelfde ster Antarctica 33 graden hoog en 16 miniemen. En had ik schepen gevonden en gezelschap om verder te gaan, ik waan wel zeker te zijn dat we hadden de hele rondheid van het firmament alom en om gezien. Want alzo ik tevoren heb gezegd, de helft van het firmament is tussen deze twee sterren, welke helft ik allemaal gezien heb. En van de andere helft van het firmament die onder Transmontana is, dat is de zeester van deze landen noordwaarts, heb ik gezien 62 graden en 10 miniemen lang en ver. En te zuidwaarts heb ik gezien dat onder Antarctica was 33 graden en 16 miniemen. Nu merk, de helft van dit firmament is maar 180 graden en van dezen 180 graden heb ik er 62 gezien van een partij en 33 van de andere, dat zijn tezamen 90 en 5 en de helft van een graad zodat er maar een ontbreekt en ik heb het hele firmament gezien, maar 80 en 4 graden en wel de helft van een graad. En dat is niet dat vierde deel van het firmament, want het vierde deel van het firmament heeft 80 en 10 graden zodat ervan ontbreekt vijf graden en een halve van het vierde deel. Waarbij dat ik zeker zeg dat men de hele wereld mocht geheel omgaan alzo wel onder als boven en weerkeren in zijn land die gezelschap had en schepen. En altijd zou men landschappen en eilanden en schepen vinden alzo zoals men in dit land doet, want ge weet dat diegene die recht zijn onder deze ster Antarctica zijn recht voet tegen voet met diegene die wonen en zijn onder de ster Transmontana, want de hele zee en alle landschappen hebben andere landschapen of zee tegenover hen, of van onder of van boven liggend, en dat is daarom dat ze van ronde figuur zijn. En alzo ik begrepen heb en verstaan mag, zo lijkt me dat de priester Janճ’ sland en de keizer van Indien is onder ons. Want als men van Schotland of van Engeland te Jeruzalem waart trekt klimt men altijd opwaarts, want ons land is in de laagste partij van het westelijk land en priester Jan’ s land is in de laagste partij van het oostelijke land en ze hebben daar de dag als wij de nacht hebben. En als wij de dag hebben zo hebben zij de nacht, want het land en de zee zijn van ronde vormen. En dat men klimt opwaarts aan de ene zijde dat daalt men neer aan de andere zijde.

Hoe dat jherusalem recht midden der werelt is ende ander dinghen.

Hier voren hebdi horen segghen, dat jherusalem is in midden der werelt, datmen aldus prouen mach. Want als men daer enen glauie schacht op recht te noen daechs in den tiden van equinoxium, dats alse die dach ende die nacht euen lanc zijn, hi en maect gheen scaduwe te gheenre ziden waert. Ende dat jherusalem in midden der werelt si, dat tuucht ons dauid, daer hi seit: Et operatus est salutem in medio terrae, dats te segghen: hi heeft ghewracht salichede in midden der werelt, waer bi het 96rb is claer te verstaen, dat die ghene die van desen lande gaen te jherusalem waert also menighe dachuaert, alsi doen van hier te jherusalem waert, also menighe dachuaert moeten si doen, die voort willen gaen van Jherusalem te pape jans lant. Ende also ist te verstane van andren landen. Ende alsmen noch vorder gaet bouen dese dachuaerden te indien waert ende ten andren eylanden noch daer bouen ende op alle ziden daer omtrent na die rontheit der aerden ende des lants, die comen jeghen ons lant voet jeghen voet ende jeghen andre landen van onsen ghebuerten, na dat die vorme der rontheit eyscht ende dat die lande gheleghen zijn. Ende daer om heeft mi dicwille ghe\dacht 96va van dien, dat jc een weruen hoerde segghen, doe ic een clein knechtken was, hoe dat eens een goet man van onsen lande sciet omme alle die werelt om te gaen, so dat hi indien leet ende alle die eylande bouen indien, dier meer dan vm. is. Ende ten lesten ghinc hi so verre ende omme ghinc so die werelt in menighen sasunen vanden jare, dat hi vant een eylant, daer hi sijns selfs sprake hoorde spreken den ghenen, die die ossen leyde, waer of hi hem sonderlinghe verwonderde, want hi en wiste niet, hoet sijn mochte. Mar jc segghe, dat hi so verre hadde ghedoolt te lande ende ter zee, dat hi hadde alle 96vb die werelt omme ghegaen ende dat hi al omme gaende weder was comen in sijn lant ende in sijnre kennessen. Mer hi keerde weder den wech die hi comen was, so dat hi vele van sire pinen verloos, als hi selue seyde binnen langhen tiden daer na, want hi quam eens bi noorweghen ende daer bestont hem een groot tempeest ende ghewederre in die zee ende was gheuoert in een groet eylant, daer hi hem bekende, dat dat eylant was, daer hi sine tale hoorde spreken die lieden, die die ossen leiden inden waghen. Ende dit was moghelijc te ghesciene, hoe dat simpelen lieden dunct, datmen onder daerde niet gaen en mach ende dat men vallen soude te 97ra hemelwaert onder staende, mer dat en mochte niet sijn te meer dan wi moghen vallen van deser aerden, daer wi sijn, toten hemel bouen ons . . . . . ende also ons dunct, dat si onder ons sijn, also dunct hem, dat wi onder hem sijn. Ende mochtmen vander aerden te hemel waert vallen, noch met meerre redene mochte die aerde ende die zee, die so groot sijn ende so zwaer sijn, toten firmamente vallen, mar dat en mochte niet sijn, want dat en soude niet gheuallen sijn, mar opwaert clemmen. Ende daer om seyde onse here: ne timeas me qui suspendi terram in nichilo, dats te segghene: en ontsiedi niet, die die aerde in niet heuet ghehanghen. Ende nochtan dat moghelijc is, datmen alle die werelt al omme mochte gaen vanden 97rb enen ende totten andren eynde, nochtan van m. en soude men enen niet vinden, die so rechte gheraken soude in zijn lant zonder wederkeren den wech, die hi ghegaen hadde. Want ouermids die grootheit vander aerden ende vander zee so mocht men m. ende m. ander weghe gaen, so datmen so volcomeliken ende wel niet gheraken en mochte tote daer hi wt ghinc, voort gaende altoos zonder weder te keerene den wech, die hi ghinc, en quaem niet bi auonturen of vander gracien gods. Want dat aertriken is herde groot ende breet ende het hout in sijnre rontheit ende in sinen omme gaen onder ende bouen zonder die zee omtrent xxm. ende 97va iiijc. ende xxv milen, na dien dat die oude wise segghen, welc dat jc niet en weder segghe, maer na die cleynheit mijns sins dunct mi behoudelike haren woorden, dat meerre ende groter is. Ende omme te bat te verstane dat jc segghe, so neemt een figuer van enen groten compasse . . . . . datmen heet centre ende daer si in ghemaect een ander clein compas ende dan si die grote compas mit linien of mit strepen ghediuideert in alle sinen pertyen, so dat alle die linien hem vergadren in centre, dan moghedi weten, in also vele perthien als die grote compas ghedeilt sal sijn, in also vele sal die cleine worden ghedeilt 97vb die omtrent die centre is, al sijn die spacien mindere. Nv neemt dat firmament voor den groten compas . . . . . die omtrent die centre is ende alle meesteren van astronomien weten wel, dat firmament in xij perthyen ghedeilt is, dat sijn xij tekene ende een yghelijc teken is ghedeilt in xxx graden, . . . . . inden welken dat firmament is ghedeilt. Nv si dat aertriken in also vele perthien ghedeilt, so sal een yghelijc ghedeilt antwoorden een yghelijc grade vanden firmamente. Ende daer na die meesters van astronomien segghen, dat vijc. stadien des aertrijcs antworden enen grade vanden firmamente, dat sijn iiijxx ende vij milen ende een halue. Nu si dat een op dat ander gheleit menichfoudegend dat ghetal iijc. ende lx. weruen, dat sijn 98ra een ende dertich dusent milen ende vc. milen, een yghelijc van desen viij stadien. Al so vele houdet dat aertrike in sijnre rontheit ende omme gaens, also jc mi verstaen mach, na dien dat die meesters van astronomien segghen. Ende en wilt v niet moeyen, die dit boec lesen, dat jc zegghe, dat een deel vanden lande van yndien is onder onse lant van ynghelant ende dat onse lant ooc is onder indien, recht ghelike dat recht oost is recht ieghen west ende recht noorden is ieghen zuden, vanden welken perthien jc v hier voren hebbe ghesproken. Ende seker dat is waer, want jc hebt ghemeten mitten astrolabe, dat is een mate daermen die planeten mede pleget te meten van verren, dat die ghene, die wonen in die perthie van noorden, sijn voet jeghen voet 98rb den ghenen, die wonen in die perthie van suden. Ende also sijn wi tegen een deel van indien. Ende waren enighe ghestadighe of vaste bliuende sterre ten oosten waert enten westen, aen deen welken men mochte die perthien prouen ende daer aen meten, also wel alsment noorden ende zuden doet mitten tween ghestadighen sterren, daer jc v hier voren of gheseit hebbe, dat is transmontane ende antarike, voorwaer men zoude vinden die eylande van pape jans lant meer ommegaende dat aertrike onder ons ende vordere, dan van noorden tot zuden is ende jc weet wel, dat jc meer dachuaerde daer toe hebbe ghedaen. Ende na dien dat aertrike al ront is, so is al so vele van noorden 98va tot zuden also van westen totten oosten, waer bi jc segghe, so watmen bouen dese mate lijdt dat is al onder ons ommegaende aertrike.

Hoe dat Jeruzalem recht in het midden van de wereld is en andere dingen.

Hiervoor heb je horen zeggen dat Jeruzalem in het midden van de wereld is wat men aldus beproeven mag. Want als men daar een lansschacht opricht te noen dag in de tijden van equinox, dat is als de dag en de nacht even lang zijn, hij maakt geen schaduw tot geen zijden waart. En dat Jeruzalem in het midden van de wereld is dat getuigt ons David daar hij zegt: Et operatus est salutem in medio terrae, dat is te zeggen: hij heeft gewrocht zaligheden in het midden der wereld, waarbij het duidelijk is te verstaan dat diegene die van deze landen gaan tot Jeruzalem waart alzo menige dagreis zoals ze doen van hier tot Jeruzalem, alzo menige dagreis moeten ze doen die verder willen gaan van Jeruzalem tot priester Jan ‘s land. En alzo is het te verstaan van andere landen. En als men nog verder gaat boven deze dagreizen te Indien waart en tot andere eilanden nog daarboven en aan alle zijden daar omtrent, naar de rondheid der aarden en het land, die komen tegen ons land voet tegen voet en tegen andere landen van onze buren, naar dat de vorm van de rondheid eist en dat die landen gelegen zijn. En daarom heb ik vaak gedacht van dat ik eenmaal hoorde zeggen toen ik een klein knechtje was hoe dat eens een goede man van ons land vertrok om de hele wereld om te gaan zodat hij te Indien ging en al die eilanden boven Indien waarvan er meer dan 5000 zijn. En tenslotte ging hij zover en om en ging zo de wereld door in menige seizoenen van het jaar zodat hij een eiland vond daar hij zijn eigen spraak hoorde spreken diegenen die de ossen leiden, waarvan hij zich bijzonder verwonderde, want hij wist niet hoe dat zijn mocht. Maar ik zeg dat hij zo ver had gedoold te land en te zee zodat hij de hele wereld om was gegaan en dat hij alom gaande weer was gekomen in zijn land en bij zijn kennissen. Maar hij keerde weer de weg die hij gekomen was zodat hij veel van zijn pijnen verloor, zoals hij zelf zei binnen lange tijden daarna, want hij kwam eens bij Noorwegen en daar bestond hem een groot tempeest en weer in de zee en werd gevoerd in een groot eiland daar hij zich bekende dat dit het eiland was daar hij zijn taal had horen spreken die lieden die de ossen leiden in de wagen. En dit was mogelijk te geschieden hoe dat simpele lieden denken dat men onder de aarde niet gaan mag en dat men te hemelwaarts zou vallen als men onder staat, maar dat mag niet zijn, te meer dan dat we mogen vallen van deze aarde daar we zijn tot de hemel boven ons . . . . . en alzo ons lijkt dat zij onder ons zijn, alzo denken zij dat wij onder hen zijn. En mocht men van de aarde tot de hemel waart vallen, nog met meer redenen mocht de aarde en de zee, die zo groot zijn en zo zwaar zijn, tot het firmament vallen, maar dat mag niet zijn want dat zou niet gevallen zijn, maar het zou opwaarts klimmen. En daarom zei onze Heer: ne timeas me qui suspendi terram in nichilo, dat is te zeggen: ontzie je niet die de aarde in niets heeft gehangen. En nochtans dat het mogelijk is dat men de hele wereld alom mocht gaan van het ene einde tot het andere einde, nochtans van 1000 zou men er niet een vinden die zo recht raken zou in zijn land zonder terugkeren van de weg die hij gegaan was. Want vanwege de grootheid van de aarde en van de zee zo mogen 1000 en 1000 een andere weg gaan zodat men niet zo volkomen goed raken kon van waar hij uitging, voort gaande altijd zonder weer te keren de weg die hij ging en kwam er niet bij avonturen of van de gratie Gods. Want dat aardrijk is erg groot en breed en het houdt in zijn rondheid en in zijn omgaan onder en boven, uitgezonderd de zee, omtrent 20 000 en 400 en 25 mijlen, naar dat de oude wijzen zeggen, wat ik niet weerspreek, maar naar de kleinheid van mijn geest lijkt me te behouden hun woorden dat het meer en groter is. En om beter te verstaan wat ik zeg, zo neem een figuur van een grote kompas . . . . . dat men centrum noemt en daarin is gemaakt een ander klein kompas en dan is dat grote kompas met lijnen of met strepen gedeeld in al zijn partijen zodat alle lijnen zich verzamelen in het centrum, dan mag ge weten in alzo veel partijen als dat grote kompas verdeeld zal zijn, in alzo veel zal die kleine worden verdeeld die omtrent het centrum is, al zijn de ruimtes minder. Nu neem dat firmament voor het grote kompas . . . . . die omtrent dat centrum is en alle meesters van astronomie weten wel dat het firmament in 12 partijen gedeeld is, dat zijn 12 tekens, en elk teken is verdeeld in 30 graden, . . . . . waarin dat firmament is gedeeld. Nu is dat aardrijk in alzo veel partijen verdeeld en zo zal elk gedeelte beantwoorden aan elke graad van het firmament. En daarna de meesters van astronomie zeggen dat 700 (126km) stadiën van het aardrijk beantwoorden een graad van het firmament, dat zijn 80 en 7 mijlen en een halve. Nu wordt de ene op de andere gelegd en vermenigvuldigt dat getal 300 en 60 maal, dat zijn eenendertig duizend mijlen en 500 mijlen, elke hiervan 8 stadiën. Al zoveel houdt dat aardrijk in zijn rondheid en omgaan, alzo ik me verstaan mag naar dat de meesters van astronomie zeggen. En wil u zich niet vermoeien die dit boek leest dat ik zeg dat een deel van het land van Indien onder ons land van Engeland is en dat ons land ook is onder Indien, recht gelijk dat recht het oosten is recht tegen het westen en recht het noorden tegen het zuiden is van welke partijen ik u hiervoor gezegd heb gesproken. En zeker, dat is waar, want ik heb het gemeten met de astrolabe, dat is een maat daar men de planeten mede pleegt te meten van ver zodat diegene die wonen in de partij van het noorden zijn voet tegen voet zet tegen diegenen die wonen in de partij van het zuiden. En alzo zijn wij tegenover een deel van Indien. En was er enige gestadige of vast blijvende ster te oostwaarts en te westen, aan de ene welke men mocht de partijen beproeven en daaraan meten, alzo goed zoals men het noorden en zuiden doet met de twee gestadige sterren daar ik u hiervoor van gezegd heb, dat is Transmontana en Antarctica, voorwaar men zou vinden de eilanden van priester Jan’ s land meer omgaande dat aardrijk onder ons en verder dan van noorden tot zuiden is en ik weet wel dat ik meer dagreizen daartoe heb gedaan. En naar dat het aardrijk geheel rond is zo is er al zoveel van noorden tot zuiden en alzo van westen tot het oosten waarbij ik zeg, zowat men boven deze maat gaat, dat is alles onder ons omgaande aardrijk.

By lomori zuutwaert leyt dat conincryck datmen hyet symbor.

By desen eylande lamoriten voorseit su\denenwaert is een ander eylant, dat men heet symobor, dat is een groot eylant. Ende die coninc van desen eylande is harde machtich ende die liede van desen eylande doen hem int aensichte tekenen mit enen heten yser mids groter edelheit, manne ende wiue, omme ghekent te sine onder dander lieden, want si houden hem voor vele edelre ende waerdigher dan dander volc daer omtrent. Want altoos hebben si oorloghe ieghen die liede, die altoos naect gaen, daer jc v hier voren of seyde. Ende 98vb daer bi es noch een eylant, datmen heet betengo, dat herde groot is ende vol goets. Ende herde vele andre eylanden sijn daer omtrent, daer menigherande volc in woont, vanden welken alte lanc soude risen te vertrecken.

Bij Lomori zuidwaarts ligt dat koninkrijk dat men Symbor noemt.

Bij dit voor genoemde eiland Lamoriten zuidwaarts is een ander eiland dat men Symobor noemt, dat is een groot eiland. En de koning van dit eiland is erg machtig en de lieden van dit eiland laten zich in het aanzicht tekenen met een heet ijzer mits grote edelheid, mannen en wijven, om herkend te zijn onder de andere lieden, want ze houden zich voor vele edeler en waardiger dan het andere volk daar omtrent. Want altijd hebben ze oorlog tegen de lieden die altijd naakt gaan, daar ik u hiervoor van zei. En daarbij is nog een eiland dat men Betengo noemt dat erg groot is en vol goeds. En erg vele andere eilanden zijn daar omtrent daar menige soorten volk in woont waarvan het al te lang zou duren om te vertellen.

Van dat lantscap ende groot eylant gheheyten jana ende heeft bina twedusent mylen omgaens.

Mer harde bi desen eylande te lidene een luttel vander zee so is een groot eylant ende een groot lantscap, datmen heet jana, dat bi na heeft ijm. milen omme gaens. Ende die coninc van desen lande is herde machtich ende rike ende heeft onder hem vij coninghen van vij andren eylanden daer omtrent. Dit eylant is wel bewoent ende wel beuolct. Daer wassen alrehande specien ende crude meer oueruloedelike dan elwaer, alse ghenghebare, groffels, naghelen, canele, notemisscatcn ende mastic. Ende die mastic coemt vanden notemisscaten, want also die noot 99ra is mitten sloesteren van buten bedect tote si ripe is ende dan vte valt, also ist vander note musscaten ende vanden mastic. Herde vele specien ende andre crude wassen in dit lant. Van allen goede is daer grote oueruloedicheit zonder van wine ende daer is vele gouts ende siluers. Ende die coninc van desen lande heeft een rikelijc pallaes ende wonderlike meerre, dan enich ander pallaes van alle der werelt. Want alle die trappen, die daer sijn mede op te gane in die zale ende in die cameren sijn . . . . . gheuierhornict ende viercantich deen van goude ende dander van zuluer. Ende alle die muren van binnen sijn ghedect mit gulden ende mit sulueren platen. Ende in dese platen van suluer ende van goude staen mit verheuenen werke van beelden hystorien 99rb ende bataelgen van riddren e nde hebben alle hoede op haar hooft van dierbaren ghesteynte ende van groten perlen. Ende die zale ende die cameren van desen pallayse sijn alle bouen verhemelt ende ouerwelft mit goude ende mit suluere, so dat niement en mochte ghelouen die oueruloedighe rijcheit, die in dat pallais is, en heeft ment niet ghesien. Ende weet, dat dese coninc is die machtichste vander werelt, want hi heeft dicwille den groten can van cathay in stride verwonnen, die die meeste keyser is die woont onder den firmamente in dese zide der zee ofte in gheen side. Want si hebben dicwille teghen een gheoorloocht om dat die grote can hem woude 99va sijn lant doen houden ende ontfaen van hem. Mer die ander heeft hem dicwille wel bescudt ende ieghen hem verweert.

Van dat landschap en groot eiland geheten Jana en heeft bijna tweeduizend mijlen omgaand.

Maar erg dicht bij dit eiland te gaan en een luttel van de zee zo is een groot eiland en een groot landschap dat men Jana noemt dat bijna 2000 mijlen heeft omgaand. En de koning van dit land is erg machtig en rijk en heeft onder hem 7 koningen van 7 andere eilanden daar omtrent. Dit eiland is goed bewoond en goed bevolkt. Daar groeien allerhande specerijen en kruiden meer overvloedig dan elders zoals gember, kruidnagels, nagels, kaneel, notenmuskaat en mastiek. En de mastiek komt van de notenmuskaten, want alzo die noot met de schaal van buiten bedekt is tot ze rijp is en dan uitvalt, alzo is het van de notenmuskaten en van de mastiek. Erg veel specerijen en andere kruiden groeien in dit land. Van alle goed is daar grote overvloed, uitgezonderd van wijn en daar is veel goud en zilver. En de koning van dit land heeft een rijkelijk paleis en wonderlijk groter dan enig ander paleis van de hele wereld. Want alle trappen die daar zijn mee op te gaan in de zaal en in de kamers zijn . . . . . vierhoekig en vierkantig, de ene van goud en de andere van zilver. En alle muren van binnen zijn bedekt met gouden en met zilveren platen. En in deze platen van zilver en van goud staan met verheven werken beelden van historiën en veldslagen van ridders en hebben alle hoeden op hun hoofd van dure gesteente en van grote parels. En de zaal en de kamers van dit paleis zijn alle boven verhemelt en overwelfd met goud en met zilver zodat niemand de overvloedige rijkdom mocht geloven die in dat paleis is als men het niet gezien heeft. En weet dat deze koning is de machtigste van de wereld want hij heeft vaak de grote kan van Cathay (N. China) in strijd overwonnen die de grootste keizer is die onder het firmament woont aan deze zijde van de zee of aan gene zijde. Want ze hebben vaak tegen elkaar geoorloogd omdat de grote kan hem zijn land wou laten houden en ontvangen van hem. Maar de andere heeft hem vaak goed beschut en zich tegen hem verweerd.

Van dat conincrijc van paten dat groot ende goet is ende ander dinck.

Na dit eylant so vint men noch een eylant, dat goet ende groot is, datmen heet talamasti ende enighe liede hetent paten ende is een groot conincrike. Ende die coninc heeft vele goeder steden ende dorpe in sijn lant. Jn dit lant wassen bome, die meel draghen oft coren ware, daer men scoon wit broot of bact ende van goeden smake . . . . . Ende daer sijn andre bome, die wijn draghen ende andre, die draghen venijn, ieghen twelke men ne vint ghene medicine dan een, dat is dat men neemt van sinen properen ende sijns selfs missche ende temper dat mit watre ende dat 99vb drincke ende die dat venijn ghenut hadde ende die dese medicine niet en name, hi soude staphants steruen, noch triakel noch andre medicine en soude hem helpen. Van desen venine hadden doen halen die joden inder jare die leden sijn om al kerstenheit mede te vergheuen, also jc hem seluen hoorde segghen, dat sijs lyeden in haren doet, mer god sijs ghelooft, si misten van haren opsette, mer nochtan maecten sire mede grote sterfte onder tfolc. Ende wildi weten, hoe dat mele wast op die bomen, jc salt u segghen. Men slaet den boem met enen bijlken omtrent den voet, so dat die scorsse al omme breect ende ghegaet wort te menigher stat ende dan comter wt liquor ende verscheit, die dicke is, die 100ra welke si ligghen in die zonne ende droghent, so dat scoon wit meel wort. Ende dat honich ende den wijn ende tfenijn comt ooc in dier manieren vte haren bomen, datmen dan in vaten leit omme te bat te wachtene. Jn dit lant is een doodde zee, dat een groot plasch es sonder gront ende valt in desen plasch enich dinc, men vindes memmermere. Omtrent dese zee wassen grote riede als eyken, die men heet taby, die wel xxx vademen lanc zijn ofte meer, vanden welken men maect scone huse. Daer sijn ooc ander riede, die niet so groot en sijn, die biden oeuer wassen van desen plassche ende hebben so langhe wortelen, dat si meer dan iiij arpens verre gaen onder daerde. Ende aen die cnorren van desen riede soe vintmen dierbair ghesteynte, die grote cracht hebben. Wantwye een van desen ghesteente an hem draghet gheen yser noch stael en mach hem wonden noch quetsen noch doen bloeden. Ende daer omme als enighe liede van daer omtrent orloghen, striden ofte vechten ieghen die liede van dien lande, so scieten si tot hem ghescutte zonder yser ende also scieten sise ende doden, die hare maniere weten. Ende van desen riede maken si huse ende scepen ende ander dinc, al so wi hier van groten eyken ende van andren bomen doen. Ende nement en wane, dat jc dit voor truffe segghe, want ic selue hebbe ghesien mit minen oghen op desen plasch int ouer liden van desen riede oft eyken waren, vanden welken xx van onsen ghesellen en consten niet een vander aerden gheheffen

Van dat koninkrijk van Paten dat groot en goed is en ander ding.

Na dit eiland zo vindt men nog een eiland dat goed en groot is dat men Talamasti noemt en enige lieden noemen het Paten en is een groot koninkrijk. En de koning heeft vele goede steden en dorpen in zijn land. In dit land groeien bomen die meel dragen of het koren was daar men schoon wit brood van bakt en van goede smaak . . . . . En daar zijn andere bomen die wijn dragen en andere die dragen venijn, tegen welke men geen medicijn vindt dan een, dat is dat men neemt van zijn goede en zijn eigen mest en temper dat met water en dan dat drinken die dat venijn genuttigd had en die deze medicijn niet nam, hij zou gelijk sterven, nog teriakel, nog andere medicijnen zouden hem helpen. Van dit venijn hadden de Joden laten halen in de jaren die geleden zijn om de hele christenheid mee te vergeven zoals ik henzelf hoorde zeggen dat zij beleden in hun dood, maar God zij gelooft, ze misten van hun opzet, maar nochtans maakten ze er grote sterfte mee onder het volk. En wil je weten hoe dat meel groeit op die bomen, ik zal het u zeggen. Men slaat de boom met een bijltje omtrent de voet zodat de schors alom breekt en met gaten wordt in menige plaats en dan komt er uit likeur en versheid die dik is dat ze leggen in de zon en drogen het zodat het schoon wit meel wordt. En de honing en de wijn en het venijn komt ook in die manieren uit hun bomen dat men dan in vaten legt om beter te bewaren. In dit land is een dode zee, dat een grote plas is zonder grond en valt er in deze plas enig ding, men vindt het nimmermeer. Omtrent deze zee groeien grote rieten als eiken die men taby noemt die wel 5400m lang zijn of meer waarvan men schone huizen maakt. Daar zijn ook andere rieten die niet zo groot zijn die bij de oever groeien van deze plas en hebben zulke lange wortels dat ze meer dan 0, 4 ha ver gaan onder de aarde. En aan de kwasten van dit riet zo vindt men dure gesteente die grote kracht hebben. Want wie een van deze gesteente aan hem draagt, geen ijzer nog staal mag hem verwonden nog kwetsen, nog laten bloeden. En daarom als enige lieden van daar omtrent oorlog, strijden of vechten tegen de lieden van dat land, zo schieten ze tot hen geschut zonder ijzer en alzo beschieten ze hen en doden ze die hun manier weten. En van dit riet maken ze huizen en schepen en andere dingen zoals we hier van grote eiken en van andere bomen doen. En neem het en waan dat ik dit voor troep zeg, want ikzelf heb het gezien met mijn ogen op deze plas in het overgaan van dit riet alsof het eiken waren waarvan 20 van onze gezellen het niet eens van de aarden konden verheffen.

Van dat conincryck ende eylant talonoch, daer die coninc veel wyuen heeft.

Van desen 100va eylande gaetmen ter zee tot enen andren eylande, datmen heet thalamoch ende dit is een groot eylant vol van goede. Ende die coninc van desen eylande heeft also vele wiue, als hi wil, want hi doet soeken al sijn lant doer die scoonste jonffrouwe, diemen vint van alle dien lande daer omtrent ende doetse hem brenghen ende neemt enen nacht ene ende .i. andere opten anderen nacht daer na ende altoos doet hi aldus, so dat hi wel m wiue heeft of meer ende en sal nemmer meer dan enen nacht met enen wiue slapen, op datse hem niet vele bat en behaghet dan enich van alle den andren. Waer bi die coninc heeft een groot ghetal van kinderen, sulc coninc heefter c., 100vb sulc coninc twee hondert, sulc meer, sulc mijn. Ende hij heeft wel xiiij dusent olifanten, die tam sijn of meer, 166 die hem die vileyne ende die dorpliede voeden van sinen lande. Want had hi oorloghe ieghen enighen coninc omtrent zijn lant, hi soude liede van wapenen mit castelen doen setten op dese olifanten om te striedene ieghen sine viande. Ende also doen ooc die andre coninghen omtrent sinen palen, want die maniere van orloghen in dit lant en ghelijct niet der manieren van desen lande. Ende men heet daer die olifanten varques. Ende noch is in dit lant een groot wonder, dat nerghent elwaer en is in die werelt, want alle manieren van visschen die in die zee sijn comen daer een weruen des 101ra jaers deen naer dander ende werpen hem op den oeuer van dien eylande, so dat men daer omtrent in die zee niet anders en siet dan visch ende bliuen daer drie daghe. Ende een yghelijc mensche van dien lande neemter also vele als hi wil ende dan die maniere van visschen sceden hem van daer. Mer staphants so comt weder een ander maniere van visschen drie daghe ende also doet deen maniere vore ende dander na, tote dat alle manieren van visschen, die in die zee zijn, daer hebben gheweest. Ende comen daer aldus gheordineerlike deen maniere van visschen na dander drie daghe daer durende, tot dat een yghelijc van dien lande van allen manieren heeft al so vele ghenomen, als hi selue wil. Ende men can niet gheweten die sake 101rb hoe dat zijn mach, mer die ghene van desen lande zegghen, dat sijt doen om ere ende waerdicheit te doene haren coninc, die die meeste is ende meer eren waert is dan enich ander, also si segghen, omme dat hi veruult dat god adam seide: Crescite et Multiplicamini, dats te segghen: wast ende menichfoudicht. Ende omme dat hi aldus dese werelt veruult mit zine kindren, daer om sendt hem god die vissche van alle der zee om te nemen zinen wille voor hem ende voor zijn lant. Ende alle visschen gheuen hem aldus door hem als manscap als den besten ende best gheminden coninc van gode, die in die werelt is, also si segghen. Jc en weet die redene 101va niet, waer omme dat is, mer god weet, die alle dinc weet, mer dit wonder dunct my groot wonder vanden meesten, dat jc ye ghesach. Nature doet ende maect harde vele wonderlichede, mer dit wonder en is niet van naturen, mar alte male ieghen naturen, dat die vissche, die alle die werelt in die zee moghen ommegaen ende te haren wille comen, daer en gheuen hem in die doot ten wille der ghenre die daer sijn van haers selfs wille sonder bedwanc. Ende daer omme ben ic zeker, dat dit niet en mach sonder grote bediedenisse. Jn dit lant sijn ooc grote slecken, so dat vele lieden te gadere souden moghen wonen in haer slechuus, recht oft een ander huus ware. Ende daer sijn anderre slecken die vele mindre 101vb sijn, sulc sijn groen, sulc zijn wit mit swerten hoofden, die also groot sijn als eens menschen die. Ende sulke sijn noch mindere als wormen, diemen in verrot hout vint. Van dien maect men coninclicke spise tes conincs behoef ende ten groten heren behoef. Ende als een ghehuwet man sterft, men graeft sijn wijf al leuende mit hem ende segghen, dat het redeliken is datse hem gheselscap houde in dander werelt, also si hem in dese werelt ghehouden heeft.

Van dat koninkrijk en eiland Talonoch daar de koning veel wijven heeft.

Van dit eiland gaat men ter zee tot een ander eiland dat Thalamoch heet en dit is een groot eiland vol van goed. En de koning van dit eiland heeft alzo veel wijven als hij wil, want hij laat zijn hele land door de schoonste jonkvrouwen zoeken die men vindt van dat hele land daar omtrent en laat ze hem brengen en neemt er een de ene nacht en een andere op de andere nacht daarna en altijd doet hij aldus zodat hij wel 1000 wijven heeft of meer en zal nimmermeer dan een nacht met een wijf slapen als ze hem niet veel beter behaagt dan enige van alle anderen. Waarbij de koning een groot getal van kinderen heeft, sommige koning heeft er 100, sommige koning tweehonderd, sommige meer, sommige minder. En hij heeft wel 14 duizend olifanten die tam zijn of meer die hem de dorpelingen en dorpslieden voeden van zijn land. Want heeft hij oorlog tegen enige koning omtrent zijn land, hij zou de lieden van wapens met kastelen laten zetten op deze olifanten om te strijden tegen zijn vijanden. En alzo doen ook de andere koningen omtrent zijn palen, want de manier van oorlogen in dit land lijkt niet op de manieren van onze landen. En men noemt daar de olifanten varques. En nog is in dit land een groot wonder dat nergens elders is in de wereld, want alle soorten van vissen die in die zee zijn komen daar een maal per jaar en de ene na de andere en werpen zich op de oever van dat eiland zodat men daar omtrent in de zee niets anders ziet dan vis en blijven daar drie dagen. En elk mens van dat land neemt er alzo veel als hij wil en dan de soorten van vis scheiden hem van daar. Maar gelijk zo komt weer een ander soort van vissen drie dagen en alzo doet de ene soort voor en de andere na totdat alle soorten van vissen die er in die zee zijn daar zijn geweest zijn. En komen daar aldus ordelijk de ene soort van vissen na de andere dat drie dagen daar duurt totdat iedereen van dat land van alle soorten alzo veel heeft genomen als hij zelf wil. En men kan die zaak niet weten hoe dat zijn mag, maar diegene van dit land zeggen dat zij het doen om eer en waardigheid te doen aan hun koning die de grootste is en meer eer waard is dan enige andere, alzo ze zeggen, omdat hij vervult dat God aan Adam zei: Crescite et Multiplicamini, dat is te zeggen: ga en vermenigvuldig. En omdat hij aldus deze wereld vult met zijn kinderen, daarom zendt hem God die vissen van alle zeen om zijn wil te nemen voor hem en voor zijn land. En alle vissen geven hem aldus door hem als een manschap als de beste en best beminde koning van God die er in de wereld is, alzo ze zeggen. Ik weet de reden niet waarom dat is, maar God weet het die alle ding weet, maar dit wonder lijkt me groot wonder van de grootste die ik tot nu toe zag. Natuur doet en maakt erg veel wonderlijkheden, maar dit wonder is niet van nature, maar al te maal tegen nature dat de vissen die de hele wereld in de zee mogen omgaan en tot hun wil komen zich daar begeven in de dood tot wil van diegene die daar zijn vanuit hun eigen wil zonder dwang. En daarom ben ik zeker dat dit niet mag zijn zonder grote betekenis. In dit land zijn ook grote slakken zodat vele lieden tezamen zouden mogen wonen in hun slakkenhuis, recht of het een ander huis was. En daar zijn andere slakken die veel kleiner zijn, sommige zijn groen, sommige zijn wit met zwarte hoofden die alzo groot zijn als een mensendij. En sommige zijn nog kleiner dan wormen die men in verrot hout vindt. Van die maakt men koninklijke spijs tot konings behoefte en tot grote heren behoefte. En als een gehuwd man sterft, men begraaft zijn wijf geheel levend met hem en zeggen dat het redelijk is dat ze hem gezelschap houdt in de andere wereld alzo ze hem in deze wereld gehouden heeft.

Van enen eylande gheheten raso, daer hanctmen die sieken.

Van desen lande gaetmen ter westerscher zee tot enen eylant, dat heet rofo. Die liede van desen eylande, als haer vriende ziec sijn, si hanghense an enen boem ende segghen, dat beter is datse die voghel eten danse die worme eten souden, die so vule sijn inder aerden. Van desen eylande gaet 102ra men tenen andren eylande, daer volc is van quader naturen, want si voeden grote honden ende wennense ende lerense daer toe, dat si haer vrienden verbiten, want si en verbeyden niet, dat si haers selfs doot steruen, want si segghen, datse al te vele pinen souden liden. Ende als si aldus doot ghebeten sijn vanden honden, so ghereiden sise oft venison ware ende etense dan mit groter feesten.

Van een eiland geheten Raso, daar hangt men de zieken.

Van dit land gaat men ter Westerse Zee tot een eiland dat heet Rofo. Die lieden van dit eiland hangen, als hun vrienden ziek zijn, ze aan een boom en zeggen dat beter is dat de vogels ze eten dan dat de wormen ze eten zouden die zo vuil zijn in de aarde. Van dit eiland gaat men tot een ander eiland daar volk is van kwade naturen, want ze voeden grote honden en wennen ze en leren ze daartoe dat ze hun vrienden verbijten, want ze wachten niet dat ze van zichzelf dood gaan want ze zeggen dat ze al te veel pijnen zouden lijden. En als ze aldus dood gebeten zijn van de honden zo bereiden ze hen of het vlees was en eten ze dan met grote feesten.

Vanden eylande mulke, daer quade liede wonen.

Daer na gaetmen door menich eylant vander zee tot enen eylande, datmen heet mulke. Daer zijn ooc herde quade lieden, want in gheen dinc en hebbense also grote ghenoecht als in vechtene ende deen dander te dodene ende zonderlinghe vreemden lieden, want si drincken alte gherne menschen bloet, welc bloet dat si heten dour. Ende so wie dat meest menschen ghedoodt heeft 102rb onder hem, die is alre meest gheert. Ende alse twee personen, die deen den andren hebben ghehaet, als die van accorde worden mitten toe doene van haren vrienden of dat enich liede verbonden van vrienscape onder hem maken, so moeten si deen van des anders bloede drincken of anders die acoorde ende dat verbont en soude niet doghen noch ghestade bliuen, noch en soude niet misdoen die jeghen die accoorde ofte desen verbande dade. Van desen eylande gaetmen ter zee van eylande tot eylande tenen eylande, datmen heet tracode, daer tfolc ghemeenlike al beesteliken is, als oft ghene verstandenisse en hadde ende wonen in holen, die si in daerde maken, want 102va si en hebben den sin niet, dat si huse daden maken. Ende si eten vleysch van serpenten ende luttel anders dincs. Ende si en spreken niet, mer si blasen ende wispelen als serpenten. Ende si en gheuen om gheen goet te hebben dan alleen om enen dierbaren steen, die is wel van lx verwen ende die steen heet na dien name des eylants tracodite. Desen steen minnense herde zere, nochtan en weten si niet, wat crachten hi heeft, mer si hebben allene lief om sine scoonheit.

Van het eiland Mulke daar kwade lieden wonen.

Daarna gaat men door menig eiland van de zee tot een eiland dat men Mulke noemt. Daar zijn ook erg kwade lieden want in geen ding hebben ze alzo groot genoegen als in vechten en de ene de andere te doden en vooral vreemde lieden, want ze drinken al te graag mensenbloed, welk bloed dat ze dour noemen. En zo wie de meeste mensen gedood heeft onder hen die is allermeest geerd. En als er twee personen zijn waarvan de ene de andere haat, als die van akkoord worden met het toedoen van hun vrienden of dat enige lieden banden van vriendschap met hen maken, zo moet de ene van de andere zijn bloed drinken of anders zou dat akkoord en dat verbond niet deugen, nog gestadig blijven, nog zou niets misdoen die tegen dat akkoord of dit verbond deed. Van dit eiland gaat men ter zee van eiland tot eiland tot een eiland dat Tracode heet daar het volk algemeen geheel beestachtig is alsof het geen verstand heeft en wonen in holen die ze in de aarde maken, want ze hebben de geest niet dat ze huizen lieten maken. En ze eten vlees van serpenten en luttel andere dingen. En ze spreken niet, maar ze blazen en lispelen als serpenten. En ze geven om geen goed te hebben dan alleen om een dure steen die wel van 60 kleuren is en die steen heet naar de naam van het eiland tracodite. Deze steen beminnen ze erg zeer, nochtans weten ze niet welke krachten het heeft, maar ze hebben het alleen lief om zijn schoonheid.

Van een eylant gheheten macumeram ende heeft meer dan dusent mylen omgaens. Ende dye lieden die daer wonen die hebben al honts hoefden.

Van desen eylande so gaetmen ter westerscher zee waert door menich eylant tot enen groten eylande, dat heet micumeran, dat een goet eylant is ende herde scone ende hout wel int ommegaen meer 102vb dan m milen. Ende alle die liede van desen eylande hebben honts houede wijf ende man ende heten cenofallea ende sijn liede van redenen ende van verstane ende aenbeden enen osse voor haren god. Ende een yghelijc van hem draecht int voorhooft enen gulden of een silueren osse tenen teken, dat si wel haren god minnen. Ende si gaen al naect sonder dat si een cleyn doecskijn hebben, daer mede dat si haer heymelike lede decken. Het sijn herde grote ende sterke wel vechtende liede ende draghen grote taergen, die al haren lichame bedecken ende een glauie in die hant ende al si yement in enen strijt vaen, si etene staphants. Die coninc van desen eylande is herde rijc ende machtich ende herde heylich na sine wet ende heeft 103ra omtrent sinen hals ccc paerlen van orienten herde groot, ghesnoert in manieren van enen pater noster, . . . . . also seit hi sinen god iijc. bedinghen an die perlen harde deuotelic, eer hi eet ende draecht ooc omtrent sinen hals enen robijn van orienten, die fijn ende edel blickende is, die bi na enen voet lanc is ende vijf vingher breet. Ende alsi enen coninc kiesen, so gheuen si hem desen robbijn te draghene in syn hant ende so leyden sine ridders al om die stat. Ende van daen voort sijn si hem altoos onderdanich. Ende den robbijn die draecht hi altoos omtrent sinen hals, want en hadde hi een niet ouer hem men souden niet ouer coninc houden. Die grote can van cathay heeft dicwille desen robbijn begheert, mer noit en conde hine hebben mit 103rb na sijn wet ende doet herde grote ende nauwe gherechte, so datmen herde zekerlike door sijn lant gaen mach ende draghen datmen wil, want niement en is so coene, dat hi yement berovede, want sonder vertreck soude die coninc ouer hem rechten. Van desen eylande coomtmen tot enen andren eylande, dat heet sille, dat wel heeft int ommegaen vc. milen. Jn dit lant is vele verderfs lants, want daer sijn so vele serpenten, draken ende cocodrillen, datmer niet wel in en der wonen. Cocodrillen sijn gheluwe ende strijpte serpenten ende hebben vier voete ende corte bene ende langhe clauwen. Sulke sijn vijf vademe lanc, sulke vj, sulke x. Ende als si gaen in een zauelachtich lant, 103va het schijnt datmen enen groten boem daer ghesleept heeft door den zauel. Ende daer sijn ooc vele wilder beesten ende zonderlinghe olifanten. Jn dit eylant is een herde hoghen berch ende ten midden van desen berghe staet een groot plasch of poel in een scoon plein ende daer is herde vele waters in. Ende die liede van dyen lande segghen, dat adam ende yene weenden op desen berch c. jaer, doe si vten paradyse waren ghesteken ende twater van desen poele dat van haren tranen is, want si weenden so zere op desen berch, dat dit water van haren tranen wies. Ende opten gront van desen poele vintmen vele dierbaer ghesteynte ende grote perlen. Jn 103vb desen poel ofte plasch wassen vele riede ende ander grote bome. Ende daer sijn vele serpenten ende cocodrillen ende grote echelen. Ende die coninc van desen lande gheeft orlof alle jare eens den armen lieden, dat si moghen in desen poel gaen vergadren die dierbair ghesteinte in aelmoessen omme die minne van adams god. Ende alle jaer so vintmer in ghenoech, mer om die venijnde beesten, die daer in sijn, zaluen si haer armen ende haer beene van sape van cleinen applen ende van andren cruyde ende dan en heeft men ghenen noot van tghewormte, dat daer in is. Dit water loopt neder op deen zide vanden berghe ende int nederlopen van desen watre vintmen dierbaer 104ra ghesteinte ende perlen mit groten hopen ende men seit ghemeenlike in dit lant, dat die serpenten noch die wilde beesten nemmermeer quaet en souden doen en ghenen vreemden man zonder allene die in dit eylant gheboren zijn. Jn dit eylant ende in vele andre eylanden daer omtrent sijn vele wilde ganse, die twee hoofde hebben. Ende men vinter ooc witte leeuwen alsoe groot als ossen. Ende daer sijn ooc vele andre beesten ende daer sijn ooc voglen, die men niet en vint an dese zide der zee. Ende weet, dat in dit lant ende ander lant daer omtrent die zee is so hoge, dat schijnt dat si aen die wolke hanct ende dat se daerttrike verdrincken sal. Jc en weet niet, hoe dat si haer aldus mach gehouden, dan die gracie gods diese hout. Ende te libien waert is si wel 104rb also hoghe ende daer om seit dauid: Mirabiles elaciones maris, dats te segghene: wonderlike zijn die verheffinghe der zee.

Van een eiland geheten Macumeram en heeft meer dan duizend mijlen omgang. En de lieden die daar wonen die hebben geheel honden hoofden.

Van dit eiland zo gaat men ter Westerse Zee waart door menig eiland tot een groot eiland dat heet Micumeran dat een goed eiland is en erg schoon en houdt wel in het omgaan meer dan 1000 mijlen. En al die lieden van dit eiland hebben hondenhoofden, wijf en man, en heten Cenofallea en zijn lieden van redenen en van verstaan en aanbidden een os voor hun God. En iedereen van hen draagt in het voorhoofd een gouden of een zilveren os tot een teken dat ze wel hun God beminnen. En ze gaan geheel naakt uitgezonderd dat ze een klein doekje hebben waarmee dat ze hun heimelijke leden bedekken. Het zijn erg grote en sterke, goed vechtende lieden en dragen grote schilden die hun hele lichaam bedekken en een lans in de hand en als ze iemand in een strijd vangen, ze eten ze gelijk. De koning van dit eiland is erg rijk en machtig en erg heilig naar zijn wet en heeft omtrent zijn hals 300 parels van Oriënt, erg groot en gesnoerd in de manier van een rozenkrans, . . . . . alzo zegt hij zijn God 300 biddingen aan die parels erg devoot eer hij eet en draagt ook omtrent zijn hals een robijn van Oriënt die fijn en edel blinkend is die bijna een voet lang is en vijf vingers breed. En als ze een koning kiezen zo geven ze hem deze robijn te dragen in zijn hand en zo leiden zijn ridders hem om de hele stad. En vandaar voort zijn ze hem altijd onderdanig. En de robijn die draagt hij altijd omtrent zijn hals, want had hij die niet bij zich, men zou hem niet voor koning houden. De grote kan van Cathay heeft vaak deze robijn begeert, maar nooit kon hij hem hebben naar zijn wet en laat het erg groot en nauw bewaken zodat men erg zeker door zijn land gaan mag en dragen wat men wil, want niemand is zo koen dat hij iemand beroofde, want zonder vertrek zou die koning over hem berechten. Van dit eiland komt men tot een ander eiland dat heet Sille, dat in het omgaan wel heeft 500 mijlen. In dit land is veel verdorven land want daar zijn zoveel serpenten, draken en krokodillen dat men er niet goed in durft te wonen. Krokodillen zijn gele en gestreepte serpenten en hebben vier voeten en korte benen en lange klauwen. Sommige zijn 9m lang, sommige 10,8m sommige 18m. En als ze gaan in een zwavelachtig land, het schijnt dat men een grote boom daar gesleept heeft door de zwavel. En daar zijn ook vele wilde beesten en bijzonder olifanten. In dit eiland is een erg hoge berg en te midden van deze berg staat een grote plas of poel in een schoon plein en daar is erg veel water in. En de lieden van dat land zeggen dat Adam en Eva weenden op deze berg 100 jaar toen ze uit het paradijs waren gestoken en het water van deze poel dat dit van hun tranen is, want ze weenden zo zeer op deze berg dat dit water van hun tranen groeide. En op de grond van deze poel vindt men vele dure gesteente en grote parels. In deze poel of plas groeit veel riet en andere grote bomen. En daar zijn vele serpenten en krokodillen en grote bloedzuigers. En de koning van dit land geeft alle jaren eens aan de arme lieden verlof dat ze in deze poel mogen gaan verzamelen de dure gesteente in aalmoezen om de minne van Adams God. (Adams piek in Sri Lanka?) En elk jaar zo vindt men er in genoeg, maar om die venijnige beesten die daar in zijn zalven ze hun armen en hun benen met sap van kleine appels en van andere kruiden en dan heeft men geen nood van het gewormte dat daarin is. Dit water loopt neer aan de ene zijde van de berg en in het neerlopen van dit water vindt men dure gesteente en parels met grote hopen en men zegt algemeen in dit land dat de serpenten, nog de wilde beesten nimmermeer kwaad zouden doen geen vreemde man, uitgezonderd alleen die in dit eiland geboren zijn. In dit eiland en in vele andere eilanden daar omtrent zijn veel wilde ganzen die twee hoofden hebben. En men vindt er ook witte leeuwen alzo groot als ossen. En daar zijn ook vele andere beesten en daar zijn ook vogels die men niet aan deze zijde der zee vindt. En weet dat in dit land en ander land daar omtrent de zee zo hoog is zodat het schijnt dat ze aan de wolken hangt en dat zee het aardrijk verdrinken zal. Ik weet niet hoe dat het zich aldus mag houden, dan de gratie Gods die ze houdt. En te Libië waart is ze wel alzo hoog en daarom zegt David: Mirabiles elaciones maris, dat is te zeggen: wonderlijk zijn de verheffingen der zee.

Van den eylanden gheheten doudijn groot ende breet ende wonderlic dinc.

Van desen eylande ter zee gaende zuden waert is een ander groot eylant ende breet, dat heet doudin. Jn dit lant sijn liede van wonderliken manieren ende naturen, want die zone etet den vader ende die vader den zone ende die man zijn wijf ende twijf den man. Ende alst gheualt, dat vader of moeder of enich vanden andren vrienden siec worden, staphants so gaet die zoon ten priester van sijnre wet ende bit hem, dat hi wille sinen afgod vraghen, of sijn vader steruen sal van der ziecten of niet. Ende dan so gaen die priester ende die zoon te gader voor den afgod 104va ende knielen herde deuoteliken ende vraghen, datsi willen. Ende die afgod mids die cracht des viants, die daer binnen scuult, antwoort ende seit, dat hi niet dese weruen steruen en sal ende wijst hem, hoe sine ghenesen sullen. Dan so keert die sone achter waert tot sinen vader ende dient hem ende neemt sijns goeden ware ende doet hem, dat die afgod gheraden heeft, tote dat hi ghenesen is. Ende aldus doen die vrouwen haren mannen ende die mannen haren wiuen ende die vrienden deen voor dander. Ende seide die afgod, dathi steruen soude, soe gaet die priester mitten zone of mitten wiue totten sieken ende leg\ghen 104vb hem een broot op sinen mont omme sinen aem te stoppen. Ende also versmachten sine ende doden ende dan sniden si sinen lichaem in stucken ende doen alle die vrienden bidden omme te comen tetene van desen doden ende doen comen vele ministreers ende speellieden alle, die si hebben moghen ende eten mit groter blijsscap ende feeste. Ende als si dat vleesch ghegheten hebben, so nemen si dat ghebeente ende grauent al singhende ende maken grote blijsscap ende die ghene, dierre niet gheweest en hebben ende van haren vrient ende van haren maech niet ghegheten en hebben, dat verwijtmen hem mit groter scanden, so datsire groten rouwe ende zericheit 105ra of hebben, datsi ter feesten van haren vrient niet gheweest en hebben, want daer na en hout mense nemmermeer ouer vrint. Ende die vrienden segghen, dat si dat vleesch ghegheten hebben om hem vander pinen te liuereerne, diet onder daerde liden zoude vanden wormen, also si segghen. Ende als tfleesch te magher is so segghen die vriende, datmen grote sonde ghedaen heeft, datmen so langhe heeft laten quellen ende pine liden sonder reden. Ende als si dat vleesch vet vinden so segghen si, dat wel gedaen is, datmense so saen int paradijs ghesonden heeft sonder te liden grote pinen. Die coninc van desen eylande is herde machtich ende heeft 105rb onder hem liiij eylanden die groot sijn. Ende nochtan heeft een yghelijc eylant eenen ghecroonden coninc ende alle die coninghe sijn hem onderdaen. Ende in dese liiij eylanden is menigherande volc. Ende in een van desen eylanden woont groot volc van vreseliken maecsele ende van grootheden als resen ende en hebben mar een oghe, dat staet hem int voerhoeft ende eten vleesch ende visch sonder broot. Ende in een ander eylant woont volc van leliken maecsele ende van quader naturen, die en gheen hooft en hebben ende hebben die oghen in die scouderen staende ende enen mont ghecromt als een paerts yser, staende in middeweghen van haerre borst. 105va Jn een ander eylant sijn ooc lieden sonder hooft ende hebben die oghen ende dien mont achter haren scoudren staende. Jn een ander eylant sien lude, die dat aensichte plat hebben ende al slecht zonder nese ende zonder oghen zonder twee ronde gaetkijn, die si hebben in manieren van tween oghen ende enen platten mont sonder lippen recht als een cloue. Jn een ander eylant van desen liiij eylanden voirseit sijn liede van leliken maecsele ende hebben die ouerste lippen bouen den mont so groot, datsi bedecken al haer aensicht, als si in die zonne slapen willen vander scadwuen der sonnen. Ende in een ander eylant sijn 105vb cleyn lieden als nanen, mar nochtan sijn si wel twee weruen groter dan die pinguewerden ende hebben een cleyn gaetkijn, daer haer mont staen soude. Daer om moeten si haer eten mit enen pipe nutten ende si en hebben gheen tonghe, noch si en spreken niet dan si blazen of wispelen ende maken tekene deen toten andren, als moneke doen of stomme liede ende si verstaen also deen den andren. Jn een ander eylant sijn lude mit hanghenden oren toten knieen toe. Jn een ander eylant sijn liede, die paerts voete hebben ende sijn sterc ende wel lopende, want si vaen die wilde beesten mit lopene ende verlopense ende 106ra etense. Jn een ander eylant sijn liede, die gaen ouer hande ende ouer voete als beesten ende sijn al ru ende lopen wel haesteliken op enen hoghen boom als semmen. Jn een ander eylant sijn liede, die wijf ende man te gader sijn ende hebben ene mamme op deen zide ende op dander zide en hebben se ghene ende hebben mans ende wijfs lede, daer men kinder mede wint ende setten te werke, welke dat si willen van beyden, sulken tijt deen, sulken tijt dander ende si winnen kinder . . . . . ende si ontfaen kinder, als si willen werken vrouwen werc ende draghen kinder. Jn een ander eylant sijn liede, die altoos op haer knien gaen wonderliken ende schijnt telken passe, dat si tumelen sullen ende hebben an 106rb elken voet viij teen. Vele anders volcs van vele andere manieren sijn in die andre eylande daer omtrent, vanden welken jc zwighe om dat te lanc vallen soude.

Van het eiland geheten Doudijn, groot en breed en wonderlijke dingen.

Van dit eiland ter zeegaande zuidwaarts is een ander groot eiland en breed dat heet Doudin. In dit land zijn lieden van wonderlijke manieren en naturen want de zoon eet de vader en de vader de zoon en de man zijn wijf en het wijf de man. En als het gebeurt dat vader of moeder of enge van de andere vrienden ziek worden, gelijk zo gaat die zoon tot de priester van zijn wet en bid hem dat hij zijn afgod wil vragen of zijn vader sterven zal van de ziekte of niet. En dan zo gaan de priester en de zoon tezamen voor de afgod en knielen erg devoot en vragen wat ze willen. En de afgod mits de kracht van de vijand, die daarbinnen schuilt, antwoord en zegt dat hij deze maal niet sterven zal en wijst hen hoe ze hem genezen zullen. Dan zo keert de zoon terug tot zijn vader en dient hem en neemt zijn goed waar en doet hem dat de afgod aangeraden heeft totdat hij genezen is. En aldus doen de vrouwen hun mannen en de mannen hun wijven en de vrienden de ene voor de andere. En zei de afgod dat hij sterven zou, zo gaat de priester met de zoon of met het wijf tot de zieken en leggen hem een brood op zijn mond om zijn adem te stoppen. En alzo versmachten ze en doden hem en dan snijden ze zijn lichaam in stukken en laten alle vrienden bidden om te komen eten van deze dode en laten vele muzikanten en speellieden komen, alle die ze hebben mogen en eten met grote blijdschap en feesten. En als ze dat vlees gegeten hebben zo nemen ze dat gebeente en begraven het al zingend en maken grote blijdschap en diegene die er niet bij geweest zijn en van hun vriend en hun verwant niet gegeten hebben, dat verwijt men hun met grote schande zodat ze er grote rouw en zeerheid van hebben dat ze op het feest van hun vriend niet geweest zijn, want daarna houdt men ze nimmermeer voor vriend. En de vrienden zeggen dat ze dat vlees gegeten hebben om hem van de pijnen te bevrijden die het onder de aarde lijden zou van de wormen, zoals ze zeggen. En als het vlees te mager is zo zeggen de vrienden dat men grote zonde gedaan heeft dat men hem zo lang heeft laten kwellen en pijn lijden zonder reden. En als ze dat vlees vet vinden zo zeggen ze dat het goed gedaan is dat men hem zo samen in het paradijs gezonden heeft zonder grote pijnen te lijden. De koning van dit eiland is erg machtig en heeft onder hem 54 eilanden die groot zijn. En nochtans heeft elk eiland een gekroonde koning en al die koningen zijn hem onderdanig. En in deze 54 eilanden is menige soort volk. En in een van deze eilanden woont groot volk van vreselijk maaksel en van grootheden als reuzen en hebben maar een oog, dat staat hen in het voorhoofd en ze eten vlees en vis zonder brood. En in een ander eiland woont volk van lelijk maaksel en van kwade naturen die geen hoofd hebben en hebben de ogen in de schouders staan en een mond gekromd als een paardenhoef en die staat in het midden van hun borst. In een ander eiland zijn ook lieden zonder hoofd en hebben de ogen en de mond achter hun schouder staan. In een ander eiland zijn lieden die dat aanzicht plat hebben en geheel recht zonder neus en zonder ogen, uitgezonderd twee ronde gaatjes die ze hebben in manieren van twee ogen en een platte mond zonder lippen recht als een kloof. In een ander eiland van deze 54 voor genoemde eilanden zijn lieden van lelijk maaksel en hebben de bovenste lippen boven de mond zo groot zodat die geheel hun aanzicht bedekken als ze in de zon slapen willen van de schaduw van de zon. En in een ander eiland zijn kleine lieden als dwergen, maar nochtans zijn ze wel tweemaal groter dan de pygmee en hebben een klein gaatje daar hun mond staan zou. Daarom moeten ze hun eten met een pijp nuttigen en ze hebben geen tong, nog ze spreken niet, dan ze blazen of lispelen en maken tekens de ene tot de andere zoals monniken doen of stomme lieden en ze verstaan alzo de ene de andere. In een ander eiland zijn lieden met hangende oren tot de knieën toe. In een ander eiland zijn lieden die paardenvoeten hebben en zijn sterk en goed lopend want ze vangen de wilde beesten met lopen en overlopen ze en eten ze. In een ander eiland zijn lieden die gaan op handen en op voeten zoals beesten en zijn geheel ruw en lopen wel haastig op een hoge boom zoals apen. In een ander eiland zijn lieden die wijf en man tezamen zijn en hebben een borst aan de ene zijde en aan de andere zijde hebben ze er geen en hebben mannen en wijven leden daar men kinderen mee wint en zetten te werk welke dat ze willen van die beiden, sommige tijd de ene, sommige tijd de andere en ze winnen kinderen . . . . . en ze ontvangen kinderen als ze willen werken vrouwenwerk en dragen kinderen. In een ander eiland zijn lieden die altijd wonderlijk op hun knieën gaan en het schijnt te elke pas dat ze tuimelen zullen en hebben aan elke voet 8 tenen. Vele andere volkeren van vele andere manieren zijn er in die andere eilanden daar omtrent, waarvan ik zwijg omdat het te lang vallen zou.

Van dat conincryc manti gheleghen in indien die meere ende is tbeste conincryck vander werelt.

Van desen eylande gaende ter westerscher zee menich dachuaert ten oosten waert vintmen een groet lantscap ende een conincrike, dat men heet manti, dat is in indien die meerre ende dat is tbeeste lant ende dat ouervloedichste van allen goede ende dat ghenoechlichste lant van alle der werelt. Jn dit lant wonen herde vele kerstene ende serrasine, want het is een groot lantscap ende een goet ende daer sijn in wel ijm groter steden zonder die cleyne steden ende 106va die lieden sijn daer ooc vele groter, dan si elder sijn in indien om die duecht des lants. Jn dit eylant en eyscht niement broot van armoeden, want in alle tlant en sijn gheen arm liede ende het sijn herde scoon liede, mer si sijn wel bleec ende en hebben niet vele baerts ende cume heeft .i. man .l. oft .lx. hare aen sinen baert, mer deen haer hier ende dander daer als luppaerts of eenre catten baert. Jn dit lant sijn herde scoon wiue meer dan in enich lant van daer. Ende die eerste stat van daer is in eenre milen na der zee ende heet latori ende is vele meerre dan parijs. Jn dese stat loopt een riuiere tot in die zee, die scepen draecht. Ende ghene stat daer omtrent en is so vermaert van scepinghen, als dese stat is ende alle 106vb die liede aenbeden afgoden. Jn dit lant sijn alrehande voghelen tweeweruen meer dan hier. Daer sijn witte ganse ende root omtrent den hals ende hebben een grote bule of butse opt hooft ende sijn tweeweruen groter dan dese, die hier zijn. Men heeft daer goeden coop alre hande leuinghen. Ende daer sijn ooc vele serpenten, vanden welken men maect grote feeste ende men eetse ooc mit groter feesten ende blijscap, want die een grote maeltijt hadde ghegheuen van alre hande spise, diemen visieren mochte en hadde hi niet ghegheuen een entelmoes van enen serpente, hi en soude niet ghedaen hebben, want men soude anders niet prisen, wat hi ghedaen hadde. Jn dit lant sijn vele kerken van geor\denden 107ra luden na haerre wet ende in dese kerke sijn grote afgoden als ruesen, die si gheuen tetene op hare feesten in dese manieren. Si draghen hare spisen voor haren afgod al ghesoden also heet alsi vanden viere comt ende laten den wasdom vander spisen opten afgod gaen ende dan segghen si dat die afgod ghegheten heeft ende dan daer na eten die liede van oordenen, die daer wonen, die spise. Jn dit lant sijn witte hennen, die gheen plumen en hebben, mer si hebben witte wolle als scape. Die ghehuwede Vrouwen van desen lande draghen een teken op haer hooft, omdat mense kennen sal voor die ghene, die niet ghehuwet en sijn. Jn dit lant is een beeste, diemen heet larrea, die omtrent dat water gaet ende etet die vissche ende hoe diep of hoe groot dat water si, si gaet daer in ende vanghet alsoe vele vissche als si wil. Ende die liede die visschen hebben willen si werpen 107rb die beeste int water ende staphants crijcht hire vten water alsoe vele visschen alse hi wil. Ende diere meer wil hebben dan hire tenen male brenct, men werpten noch int water tot dat hire sijn behoefte heeft. Lidende door dit lant vele dachuaerden van deser stat soe vintmen een ander stat, die meeste van alder werelt, die men heet cassay, dats te segghene: hemelsche stat. Dese stat heeft wel l. milen omme gaens ende is so sonderlinghe van volke bewoont, datmen moet van enen huse maken x woninghe. An dese stat sijn xij principale poorten. Van daer in iij milen na of in iiij staet een ander stat. Dese stat staet in een arm vander zee, als venegien doet. Ende in dese stat zijn meer dan xijm. brugghen ende op 107va yghelike brughe staet een sterken tooren, daer wachters op wonen om die stat te hoeden jeghen den groten can, omdat se paelt an sijn lant. Ende op deen side van deser stat loopt een grote riuiere ter lingheden van deser stat ende daer wonen vele kerstene ende cooplude ende anders vele volcs van vele landen omme dat tlant so groet is ende oueruloedich van alle goede. Ende daer wast herde vele goets wijns, die si heten bigon, die starc ende gracielijc is te drincken. Ende het is ooc een coninclike stat, daer die coninc van manti woont. Daer wonen vele lieden van ordenen ende zonderlinge vander biddender orden. Van deser stat gaet men te water spelende ende solacerende tot eenre groter abdye ofte cloostere, dat niet verre van daer 107vb en is, daer liede van ordenen in wonen na haerre wet. Jn dit clooster staet een groot gardijn ofte boom\gaert herde scoon, daer in staen vele bome van alrehande froyte ende in desen groten boemgaert staet enen groten berch wel dicke van bomen. Jn desen boomgaert ende op desen berch wonen menigherande wilde beesten, alse babuinen semmen ende marmen. Ende alse tconuent van desen cloostere ghegheten heeft, die aelmoesnier doet brenghen inden boomgaert die crumen ende doet luden een belle van siluer, die hi in sijn hant hout. Ende staphants comen of ghelopen die beesten, die jc hier voren seyde, tote iijm. of iiijm. toe ende gaen alle te ringhe sitten als arme liede pleghen te deyle ende men gheuet hem 108ra van dien crumen, die den convent ouer bleuen sijn in scoon silueren vate vergult. Ende als si gheten hebben, men luut dat cloxkijn weder ende dan so keren si weder van daer si comen sijn. Ende dese liede van ordenen segghen, dattet sielen van edelen lieden sijn, die in die edele beesten ghegaen sijn omme haer penitencie te doen. Ende si gheuen hem tetenen om die minne van gode ende segghen, dat die zielen van onedelen lieden sijn ghegaen in onedelen beesten, na dien dat si doot sijn. Ende also ghelouen si ende men machse vut desen ghelouen niet brenghen. Dese beesten voorseit doen si jonc vaen ende voedense aldus van der aelmoessen alle die si vinden connen. Ende wi vraechden hem, oft niet beter en ware, dat si dese crumen den armen gauen ende 108rb antwoorden ons, dat een ghene arme in tlant en waren ende al waert datter arme lieden int lant waren, so docht hem dat die aelmoesen bat besteet waren inden sielen, die daer haer penitencie ghedoghen ende niet en connen noch en moghen broet winnen noch daer om pinen, dan ment armen liede gaue, die wel hebben macht te winnen haren cost. Ende vele ander wondre sijn daer in dese stat ende daer omtrent int lant, mar my en ghedinct van allen niet. Van deser stat gaetmen door tlant vi dachuaerde verre ende dan staet een ander stat, die men heet chilonfode, vander welker die mure heeft xx milen omme gaens. Jn dese stat sijn lx stenen brugghen die scoonste, die yeman sach. Ende in dese stat was 108va die edelste stoel of hof des conincs van manti, want het is een herde scoon stat ende oueruloedich van allen goede. Daer na lijdtmen dwers ouer een grote riuiere, die hiet ydalay, dat is die meeste riuiere van soeten watre die in die werelt is, want daer si ten smaelsten is ende ten cleinsten so is si wel iiij milen breet.

Van dat koninkrijk Manti gelegen in Indien, de grotere, en is het beste koninkrijk van de wereld.

Van dit eiland gaande ter Westerse Zee menige dagreis te oostwaarts vindt men een groot landschap en een koninkrijk dat men Manti noemt, dat is in Indien de grotere, dat is het beste land en dat overvloedigste van alle goed en dat genoeglijkste land van de hele wereld. In dit land wonen erg veel christenen en Saracenen want het is een groot landschap en een goede en daar zijn wel 2000 grote steden in, zonder die kleine steden, en de lieden zijn daar ook veel groter dan ze elders zijn in Indien om de deugd van het land. In dit eiland eist niemand brood van armoede want in het hele land zijn geen arme lieden en het zijn erg schone lieden, maar ze zijn wel bleek en hebben niet veel baard en nauwelijks heeft 1 man 50of 60 haren aan zijn baard, maar de ene haar hier en de andere daar zoals luipaard of een kattenbaard. In dit land zijn erg schone wijven en meer dan in enig land van daar. En de eerste stad van daar is in een mijl na de zee en heet Latori en is veel groter dan Parijs. In deze stad loopt een rivier tot in de zee die schepen draagt. En geen stad daar omtrent is zo vermaard van schepen zoals deze stad is en de lieden aanbidden afgoden. In dit land zijn allerhande vogels tweemaal groter dan bij ons. Daar zijn witte ganzen die rood zijn omtrent de hals en hebben een grote buil of buts op het hoofd en zijn tweemaal groter dan diegene die hier zijn. Men heeft daar goede koop van allerhande levensgoederen. En daar zijn ook vele serpenten waarvan men grote feesten maakt en men eet ze ook met grote feesten en blijdschap, want die een grote maaltijd geeft van allerhande spijs die men versieren mocht en geeft hij niet een mengelmoes van een serpent, hij zou het niet gedaan hebben want men zou het anders niet prijzen wat hij gedaan had. In dit land zijn vele kerken van geordende lieden naar hun wet en in deze kerken zijn grote afgoden als reuzen die ze te eten geven op hun feesten in deze manier. Ze dragen hun spijzen voor hun afgod geheel gekookt en alzo heet zoals het van het vuur komt en laten de waasdom van de spijs op de afgod gaan en dan zeggen ze dat die afgod gegeten heeft en dan daarna eten de lieden van orden die daar wonen die spijs. In dit land zijn witte hennen die geen pluimen hebben, maar ze hebben witte wol als schapen. De gehuwde vrouwen van dit land dragen een teken op hun hoofd omdat men ze kennen zal voor diegene die niet gehuwd zijn. In dit land is een beest die men Larrea (aalscholvers?) noemt die omtrent dat water gaat en eet de vissen en hoe diep of hoe groot dat water is ze gaat daarin en vangt alzo veel vissen als ze wil. En de lieden die vissen hebben willen, ze werpen die beesten in het water en gelijk krijgt hij uit het water alzo veel vissen als hij wil. En die er meer wil hebben dan hij er te ene maal brengt, men werpt het nog een keer in het water totdat hij zijn behoefte heeft. Gaande door dit land vele dagreizen van deze stad zo vindt men een andere stad, de grootste van de hele wereld, die men Cassay noemt, dat is te zeggen: hemelse stad. Deze stat heeft wel 50 mijlen omgaan en is zo bijzonder van volk bewoond dat men van een huis moet maken 10 woningen. Aan deze stad zijn 2 principale poorten. Vandaar in 3 mijlen na of in 4 staat een andere stad. Deze stad staat in een arm van de zee zoals Venetië doet. En in deze stad zijn meer dan 12000 bruggen en op elke brug staat een sterke toren daar wachters op wonen om de stad te behoeden tegen de grote kan omdat ze paalt aan zijn land. En aan de ene zijde van deze stad loopt een grote rivier ter lengte van deze stad en daar wonen vele christenen en kooplieden en anders veel volk van vele landen omdat het land zo groot is en overvloedig van alle goed. En daar groeit erg veel goede wijn die ze bigon noemen die sterk en gracieus is te drinken. En het is ook een koninklijke stad daar de koning van Manti woont. Daar wonen vele lieden van orden en bijzonder van de biddende orden. Van deze stad gaat men te water spelen en vermakend tot een grote abdij of klooster dat niet ver van daar is daar lieden van orden in wonen naar hun wet. In dit klooster staat een groot gaarde of boomgaard erg schoon en daarin staan vele bomen van allerhande fruit en in deze grote boomgaard staat een grote berg wel dik van bomen. In deze boomgaard en op deze berg wonen menige soorten wilde beesten zoals babuins, apen en marmotten. En als het convent van dit klooster gegeten heeft laat de aalmoezenier in de boomgaard de kruimen brengen en laat een bel luiden van zilver die hij in zijn hand houdt. En gelijk komen aangelopen die beesten die ik hiervoor zei tot 3000 of 4000 toe en gaan alle in een ring zitten zoals arme lieden plegen te doen en men geeft hen van die kruimen die het convent over gebleven zijn in schone vergulden zilveren vaten. En als ze gegeten hebben, men luidt dat klokje weer en dan zo keren ze weer vandaar ze gekomen zijn. En deze lieden van orden zeggen dat het zielen van edele lieden zijn die in die edele beesten gegaan zijn om hun penitentie te doen. En ze geven hen te eten om de minne van God en zeggen dat de zielen van onedele lieden zijn gegaan in onedele beesten nadat ze dood zijn. En alzo geloven ze en men mag ze niet uit dit geloof brengen. Deze voor genoemde beesten laten ze jong vangen en voeden ze aldus alle van de aalmoezen die ze vinden kunnen. En we vroegen hen of het niet beter was dat ze deze kruimen aan de armen gaven en ze antwoorden ons dat er geen armen in het land waren en al was het dat er arme lieden in het land waren, zo dachten ze dat de aalmoezen beter besteed waren in de zielen die daar hun penitentie gedogen en niet kunnen, nog mogen brood winnen, nog daarom pijnen dan dat men het arme lieden gaf die wel macht hebben hun kost te winnen. En vele andere wonderen zijn daar in deze stad en daar omtrent in het land, maar ik herdenk ze allen niet. Van deze stad gaat men door het land 6 dagreizen ver en dan staat er een andere stad die men Chilonfode noemt waarvan de muur 20 mijlen heeft omgaan. In deze stad zijn 60 stenen bruggen, de schoonste die iemand zag. En in deze stad was de edelste stoel of hof van de koning van Manti, want het is een erg schone stad en overvloedig van alle goed. Daarna gaat men dwars over een grote rivier die heet Ydalay, dat is de grootste rivier van zoet water die er in de wereld is want daar ze op het smalste is en het kleinste zo is ze wel 4 mijlen breed.

Van dat lant van pigmen, daer cleyn lude wonen van drie spannen lanck ende anders.

Van daer gaetmen voort ende men comt anderweruen in des groten cans lant. Dese riuiere loopt doort lant van pinguewerden, dat sijn cleine lieden die mar iij spannen lanc en sijn ende nochtan sijn scone ende gracielike, man ende wiue na haerre cleynheyt. Ende si huwen als si een half jaer out sijn ende en leuen mar vj jaer of vij. Ende die 108vb viij jaer leuen, men hout se voor herde out. Dese cleine lieden sijn die beste werclieden ende subtijlste van zide ende van cattoen ende van allen dinghen, die men daer of maect, die in die werelt moghen sijn ende hebben dicwille orloghe ieghen die voghelen van dien lande, diese vaen ende etense. Dese cleine lieden en ackeren noch en eren gheen lant noch en winnen wijngaert, mar onder hem wonen grote liede als wi sijn, die winnen tlant alsoot behoort. Ende dese cleine liede bespotten die grote, also wi doen souden . . . . . waren si onder ons. Daer staet een goede stat onder alle dander, daer herde vele van desen cleyne lieden in wonen. Ende dese stat is herde scoon ende groot. Ende die grote lieden die onder hem wonen, 109ra als si kinder winnen, sijnse also clein als die pinguewerden. Ende daer omme sijn se also cleyn, want die nature van dien lande is sulc. Die grote can doet dese stat wel hoeden, want si is sijn. Ende al ist dat dese pinguewerden clein sijn, si sijn nochtan wel verstandich na hare outheit ende hebben sins ende scalcheyt ghenoech.

Van dat land van pygmeeën daar kleine lieden wonen van drie spannen lang en anders.

Vandaar gaat men voort en men komt andermaal in de grote Kan ‘s zijn land. Deze rivier loopt door het land van pygmeeën, dat zijn kleine lieden die maar 51cm lang zijn en nochtans zijn ze schoon en gracieus, man en wijf, naar hun kleinheid. En ze huwen als ze een half jaar oud zijn en leven maar 6 jaar of 7. En die 8 jaar leven, men houdt ze voor erg oud. Deze kleine lieden zijn de beste werklieden en subtielste van zijde en van katoen en van alle dingen die men daarvan maakt die er in de wereld zijn mogen en hebben vaak oorlog tegen de vogels van dat land die ze vangen en eten. Deze kleine lieden bewerken, nog eren geen land, nog winnen wijngaard, maar onder hen wonen grote lieden zoals wij zijn die bewerken het land zoals het behoort. En deze kleine lieden bespotten de grote alzo wij doen zouden . . . . . waren ze onder ons. Daar staat een goede stad onder alle de andere daar erg veel van deze kleine lieden in wonen. En deze stad is erg schoon en groot. En de grote lieden die onder hen wonen, als ze kinderen winnen zijn ze alzo klein zoals de pygmeeën. En daarom zijn ze alzo klein want de natuur van dat land is zulks. De grote kan laat deze stad goed behoeden want het is van hem. En al is het dat deze pygmeeën klein zijn, ze zijn nochtans wel verstandig naar hun ouderdom en hebben geest en schalksheid genoeg.

Van eenre stat gheheyten janathay daer dic coninck grote renten of heeft.

Van deser stat gaetmen voort int lant door menighe stat ende door menich dorp tot eenre stat, die men heet ianthay. Dese stat is edel ende rike ende profitelijc ende daer vaert men halen alrehande comanscape. Dese stat is herde profitelijc den here van desen lande, want hi heuet van dese stat alle jaer te renten, also die liede daer segghen, meer dan lm. tumase florinen van goude. Want si rekenen alle mit tumasen ende een yghelijc tumase is werdich xm. gulden florinen. Daer na machmen weten hoe 109rb vele dat des jaers draghen mach. Die coninc van desen lande is herde machtich, nochtan is hi onder den groten can ende die grote can heeft onder hem xij sulker prouinchien. Jn dit lant is een goede costume in die goeden steden, want waer yement enen groten eten tijt sijnen vrienden maken wille, daer sijn toe gheset huse in een yghelike stat, daer men den waert gaet segghen: doet my morghen tetene ghereiden voir so vele lieden ende men seit hem tghetal ende men seit hem, wat men eten wil ende men seit hem ooc, hoe vele datmen verteren wil. Ende die waert sal hem staphants doen ghereyden wel ende scone, so dat dacr niet ghebreken en sal ende bat ende eer ende mit minren cost dan men in sijns selfs huus 109va doen soude. Ende in .v. milen na dese stat ten ende waert van deser riuieren calay staet een ander stat, diemen heet monke. Jn dese stat is grote scepinghe ende alle die scepe sijn wit van naturen des houts, daer si of ghemaect sijn ende sijn herde scoon scepe ende groot ende wel gheordineert al warent huse in daerde ghefondeert.

Van een stad geheten Janathay daar de koning grote rente van heeft.

Van deze stad gaat men voort in het land door menige stad en door menig dorp tot een stad die men Ianthay noemt. Deze stad is edel en rijk en profijtelijk en daar vaart men om te halen allerhande koopmanschap. Deze stad is erg profijtelijk de heer van dit land want hij heeft van deze stad elk jaar de rente, alzo die lieden daar zeggen, meer dan 50 000 tumase florijnen van goud. Want ze rekenen alle met tumasen en elke tumase is 10 000 gouden florijnen waard. Daarna mag men weten hoeveel dat per jaar bedragen mag. De koning van dit land is erg machtig, nochtans is hij onder de grote kan en de grote kan heeft onder hem 12 van zulke provincies. In dit land is een goed gebruik in de goede steden, want waar iemand een grote etenstijd zijn vrienden maken wil, daartoe zijn huizen gezet in elke stad daar men de waard gaat zeggen: laat me morgen het eten bereiden voor zoveel lieden en men zegt hem het getal en men zegt hem wat men eten wil en men zegt hem ook hoeveel dat men verteren wil. En die waard zal het gelijk laten bereiden goed en schoon zodat daar niets ontbreekt en het zal beter en eerder en met minder kosten zijn dan men in zijn eigen huis doen zou. En in 5 mijlen na deze stad ten einde waart van deze rivier Calay staat een andere stad die men Monke noemt. In deze stad is grote scheepvaart en alle schepen zijn wit van de natuur van het hout daar ze van gemaakt zijn en het zijn erg schone schepen en groot en goed geordend al waren het huizen in de aarde gefundeerd.

Van eenre stat gheheten lanterin daermen doer gaet.

Daer na gaetmen door tlant door menighe stat tot eenre stat, die men heet lantorin, die in viij dachuaerden na deser stat is voirseit. Dese stat lantorin is gheleghen op een grote brede riuiere, die men heet caramaram. Dese riuiere lijdt door cathay ende doet herde dicwille groten scade alsi te zere wast.

Van een stad geheten Lanterin daar men door gaat.

Daarna gaat men door het land door menige stad tot een stad die men Lantorin noemt die in 8 dagreizen na deze voor genoemde stad is. Deze stad Lantorin is gelegen op een grote brede rivier die men Caramaram noemt. Deze rivier gaat door Cathay en doet erg vaak grote schade als ze te zeer wast.

De grote Khan.

Vanden lande van cathay ende sijn grote ryckheden ende anders.

Cathay is een groot lant, scoon ende goet ende rike ende vol comanscepen Daer varen 109vb die cooplude alle jare om specie ende cruut ende om alrehande comanscepe meer dan si elwaer doen. Ende weet, dat die liede daer gaen van geneuen of van venegen of van lomberdyen of van romanien. Si doenre wel toe te gane te lande waert ende ter zee xj maende of xij of meer, eer si moghen comen int lant van cathay, dat dat princi\paelste ende dat vermeerste lantscap is onder alle dandre op gheen zide der zee ende hoort den groten can toe.

Van het land van Cathay en zijn grote rijkheden en anders.

Cathay (Noord-China) is een groot land, schoon en goed en rijk en vol koopmanschepen. Daar varen de kooplieden elk jaar om specerij en kruid en om allerhande koopmanschap meer dan ze elders doen. En weet dat de lieden daar gaan van Genua of van Venetië of van Lombardije of van Roemenië. Ze doen er wel over om ertoe te gaan te land waart en ter zee 11 maanden of 12 of meer eer ze mogen komen in het land van Cathay dat het belangrijkste en dat vermaardste landschap is onder alle andere aan gene zijde der zee en behoort de grote kan toe.

Van een stat gheheten caydon daer staet des groten cans palaes.

Van cathay gaet men oostwaert menighe dachuaert, so datmen tachterste vint onder vele ander steden een stat, diemen heet sugramago, dat is een stat die bat ghewarneert is ende versien is van siden, van specerien ende van vele andre comanscepen, dan enighe stat die in die werelt is. Daer 110ra na gaetmen voort oosten waert tot eenre ander stat, die out is ende is in die prouinchie van cathay. Ende bi deser stat die van tartarien hebben doen maken een ander stat, die hiet caydon, die xij poorten heeft ende altoos tusschen deen poorte toter ander is een grote mile, so dat die twee steden, doude ende die nuwe, hebben ommegaens xx milen ofte meer. Jn dese stat is die stoel of thof vanden groten can, dat alte scoon groten palays is, van welken palayse die mure heeft ij milen ommegaens ende binnen desen palayse sijn vele ander palayse. Ende binnen den boomgaert vanden groten palayse staet een berch, opten welken berch staet een ander palais, dat is dat scoonste, dat rikelicste ende dat eerlicste, datmen visieren mochte. Ende omtrent den palayse ende dien berghe sijn vele bomen, die menigher\hande 110rb vrucht draghen ende al omme dien berghe sijn grote diepe grachten al vol waters. Ende daer neuen staen grote diepe viuers op deen side ende op dander zide ende daer staet een scoon brugghe, daer men die grachte ouer lijdt ten palayse waert. Ende in dese viuers sijn vele wilder gansen ende vele enden ende vele ander vogle zonder ghetal. Ende al omme ende omme dese viuers ende grachten is die grote boemghaert al vol wilder beesten. Ende alse die grote can wil hebben wilde beesten ofte voghelen, hi sietse iaghen van sinen veinstren sonder vut sijnre cameren te gaen. Dit palays, daer sijn stoel is ende sijn hof, is herde groot 110va ende herde scone ende binnen desen palayse in die zal zijn xxiiij colommen van finen goude. Ende alle die muren van binnen sijn ghedect mit roden ledere van beesten diemen heet pathyos, die herde wel ruken, so dat ouermids den goeden roke des leders gheen quade lucht en mach in dat palays comen. Dit leder is also root als bloet ende is so ieghen die zonne blickende, dat cume yement daer op ghesien can. Ende veel liede aenbeden dese beesten als sise sien om die grote doghet ende den goeden roke die in hem is. Dese vellen die prisen si meer dan platen van goude. In midden dit palais so staet een montoer, daer die groote can pleghet op sijn paert te sittene, dat al ghewra\cht 110vb es van goude ende van dierbaren ghesteinte ende van groten perlen. Op die vier hornicke van desen montoer sijn iiij serpente van goude. Ende onder dit montoer sijn die conduten vanden drancke, die si drincken in des keysers hof. Ende neuen dese conduten sijn vele guldene vaten, met welken sijn meisnieden drincken wt dese conduten. Ende die sale van desen palaise die is herde hoochliken ghechiert ende herde wonderliken ende herde wel ghepareert mit allen dinghen, daer men zalen mede pleecht te pareeren. In den eersten int hoeft van den zalen herde hoghe staet des keysers troon, daer hi ter taflen pleghet te sittene, al van finen dierbairen ghesteinten ende ooc van groten perlen 111ra mit gulden boorden al omme ende die sijn al vol gheset van dierbaren ghesteynte ende van groten perlen. Ende die trappen ende die grade, daer hi mede op sinen trone gaet, sijn al van finen goude. Ende op die slincke zide van des keysers stoel is die stoel sijns eerstes wijfs ene trappe nederre dan sijn stoel ende die is van jaspere gheboort mit finen goude. Ende die stoel sijns anders wijfs is noch enen graet nedere dan die ander ende die stoel sijns derden wyfs is noch een trap lagher. Want altoos heeft hi drie wiue met hem so waer hi es. Ende na sinen wiuen op die zelue zide sitten die vrouwen ende die jonffrouwen van sinen gheslachte noch nederre, na dien dat si sijn ende alle die ghehuwet sijn hebben op deen zide eens mans voet ghemaect van perlen van orienten. Ende dese vo\et 111rb is wel i cubitus lanc ende onder is si ghewracht van blinckenden paeusvederen of van vederen van andren voghelen, recht oft enen temmet van enen helme ware tenen tekene, datsi die manne onderdanich sijn ende die niet ghehuwet en sijn en draghens niet. Ende op dander zide ter rechter hant des keysers sit eerstwerf sijn outste zone, die na hem regneren sal ende sit ooc een trappe of enen graet nedere dan die keyser in sulker manieren als die keyserinnen. Ende na hem sitten die van sinen gheslachte sijn. Ende die keyser heeft sijn tafele allene ende die is van goude ende van dierbaren ghesteente ende van witten cristale ende gheboort mit 111va goude ende mit ghesteente ende van amatiste ende van lignum aloes, dat vten aertschen paradise comt ende van yuorie gheboort mit goude. Ende een yghelijc van zinen wiuen heeft haer tafel allene ende zijn zone ende die ander heren die bi hem sitten ooc allene. Ende en is gheen van desen tafelen, si en is groten scat waert. Ende onder die tafle des keysers sitten iiij klerke, die in ghescrifte setten alle dat die keyser seit, tsi goet tsi quaet. Want alle dat hi seit dat moet ghehouden sijn ende hi en mach sijn woort niet verwisselen noch wederropen. Ende voor des keysers tafele sijn grote jeesten ghemaliert, daer gulden tafelen sijn ende gulden paeuwe ende vele mani\ere 111vb van voghelen herde rikeliken ghewracht mit opuerheuenen beelden ende die doet men priken ende dansen ende singhen ende haer hande smiten te gadere. Ende si maken daer grote muserie, dat is gheblas, of mit gokelien of mit nigromantien of waer mede dat sijt doen, des en weet jc niet, mer het is alte scoon te sien, nochtan ist groot wonder hoe dat sijn mach. Mer dat mach jc wel zegghen, dat die subtijlste lieden sijn in allen consten daer si hem of onderwinden, die in die werelt moghen sijn. Si wetent ooc wel ende daer omme segghen si, dat si mit tween oghen sien ende die kerstene en sien mer mit enen oghe, omme datse naest hem die subtijlste sijn, mar alle dander volc segghense, dat si blijnt sijn in consten ende in werken. Jc 112ra deder toe herde grote pine, dat jct leren mochte, mer die meester seyde my, dat hi den onsterfliken god ghelooft hadde, dat hijt niement leren en soude dan sinen outsten zone. Jtem bouen des keysers tafle ende die andre tafelen ende bouen een deel van der zalen staet een wijngaert van finen goude, die hem daer bouen strect ende daer sijn an vele trocken van wijn\besien, van witten ende van ghelen, van roden, van groenen ende van zwarten al van ghesteinte: die witte sijn van cristale, van boricke ende van yris, die ghele sijn van topasen, die rode sijn van robinen, van gernas ende van albaerdine, die groene sijn mirauden, van perides ende van crisoliten, die zwarte sijn van orines ende van geratices ende sijn also pro\perlijc 112rb ghemaect, dattet scinen rechte rozinen. Ende voor die tafle sijn die grote baroene ende die ander die wel dienen, mer niement en is so coene, dat hi een woort spreect, ten si dattie keyser jeghen hem spreke of die meesters ende die speelliede, die liedekijn singhen ende ieesten segghen omden keyser mede te verbliden. Ende alle tfacelment, dat sijn alrehande vaten diemen ter taflen besicht, daer men mede dient in die zale ende in die cameren sijn van dierbaren ghesteinte ende sonderlinghe te groten tafelen of van jaspere of van cristale of van amatisten. Ende die nappen sijn van myrauden, van saphiren, van topasen, van perites ende van menighen andren ghesteente. Ende daer sijnre ooc van finen 112va goude, want sulueren sijn daer gheen, noch si en prisen tsuluer niet so vele, dat sire ghewaerdighen of te maken enich facilment, mer si maken van suluer grade of trappen, pylaernen ende paueysel van salen ende van cameren. Jtem voor die dore vander zalen sijn vele baroene ende ridders, die aernsteliken hoeden, datter niement en come in, het en si bi beuelen ende den wille des keysers of ten ware dat sine seriante of sine dienres waren. Ende niement anders en is so coene, dat hi der doren vander zalen der ghenaken. Ende weet, dat iiij ghesellen ende jc mit onsen knechten dienden hem op tsout xv. maende ieghen den coninc van manti, jeghen den welken hi hadde doe or\loghe. 112vb Ende die redene waer omme wi hem dienden was, dat wi den staet begheerden te siene van sinen houe ende die wonderlike rijcheit die daer is ende sijn ordinancie ende sijn regement, oft also sijn mochte, als wi hadden horen segghen. Ende seker wi vondent van goeder ordinancien ende van oueruloedigher rijcheit ende vele meer wonders, dan wy hadden horen segghen van sinen houe, noch nemmermeer en hadden wijt ghelooft, en hadden wijs niet ghesien, want cume mochte yement ghelouen die edelheyt ende die rijcheit ende die menichfoudicheit die in sinen houe is. Want ten is daer niet alst hier is in dit lant, daer die heren gaen mit also luttel volcs al si moghen, want die grote can 113ra dat is dese keyser die heeft alle daghe te sinen coste so vele volcs dat sonder ghetal is. Mar die ordinancie noch die costelicheit van leuinghen noch die eersaemheit noch die cuusheit en is niet ghelijc desere van onsen lande. Want alle tghement volc et daer zonder amlaken, mar op vellen van beesten of op haren knien ende eten alrehande vleesch ende luttel broots ende naden etene vaghen si haer hande an haer cledere ende en eten mar een weruen des daechs. Mar die staet vanden heren is alte groot ende alte rijkeliken. Ende nochtan dat eennighe liede my niet en ghelouen en sullen willen ende sullent voor boerte houden, dat jc van sine state ende van sinen houe ende vanden groten wonder van volke, dat hi bi hem hout, hier v ver\trecken 113rb sal, daer om en sal ic des niet laten, jc en sal een deel van hem ende van sinen volke hier versegghen, na dien dat ict ghesien hebbe. Die wille hi gheloofs, dies niet ghelouen en wille hi laet, mer ic weet wel, dat die ghene, die in dat lant van ouer zee gheweest hebben, al en hebben se niet gheweest tote daer die grote can woont, si sullen so vele van hem ende van zinen state hebben horen spreken, dat si mi te lichteliker ghelouen zullen. Ende die ghene die hem ghedient sullen hebben of in sijn lant gheweest of in sijn palays, die sullens mi ghelouen wel, so dat jc niet laten en sal te scriuene, 113va dat jc ghesien hebbe om der gheenre wille, die niet en weten noch niement ooc en ghelouen. Ende jc sal v segghen zinen staet die hi leydt, also hi rijdt vanden enen lande toten andren ende alse hi grote feeste hout. Nochtan sal jc v eerst segghen, waer omme men heet dien groten can.

Van een stad geheten Caydon daar de grote kan zijn paleis staat.

Van Cathay gaat men menige dagreis oostwaarts zodat men tenslotte onder vele andere steden een stad vindt die men Sugramago noemt, dat is een stad die beter gewaardeerd is en voorzien van zijde, van specerijen en van vele andere koopmanschap dan enige stad die er in de wereld is. Daarna gaat men voort oostwaarts tot een andere stad die oud is en die is in de provincie van Cathay. En bij deze stad staat een andere stad die diegene van Tartarije hebben laten maken die Caydon heet die 12 poorten heeft en altijd is er tussen de ene poort tot de andere een grote mijl zodat die twee steden, de oude en de nieuwe, een omgaan hebben van 20 mijlen of meer. In deze stad is de stoel of het hof van de grote kan dat een al te schoon groot paleis is welk paleis de muur heeft 2 mijlen omgaan en binnen dit paleis zijn vele andere paleizen. En binnen de boomgaard van het grote paleis staat een berg en op die berg staat een ander paleis dat de schoonste, de rijkste en dat eerlijkste is dat men versieren mocht. En omtrent het paleis en die berg zijn veel bomen die menige soorten vruchten dragen en alom die berg zijn grote diepe grachten geheel vol water. En daar neven staan grote diepe vijvers aan de ene zijde en aan de andere zijde en daar staat een schone brug daar men de gracht over gaat te paleis waart. En in deze vijvers zijn vele wilde ganzen en vele eenden en vele andere vogels zonder getal. En alom en om deze vijvers en grachten is de grote boomgaard geheel vol wilde beesten. En als de grote kan wilde beesten of vogels wil hebben, hij ziet ze jagen vanuit zijn vensters zonder uit zijn kamer te gaan. Dit paleis daar zijn stoel is en zijn hof is erg groot en erg schoon en binnen dit paleis in de zaal zijn 24 kolommen van fijn goud. En alle muren van binnen zijn bedekt met rood leer van beesten die men pathyos noemt die erg goed ruiken zodat vanwege de goede reuk van het leer er geen kwade lucht in dat paleis mag komen. Dit leer is alzo rood zoals bloed en blinkt zo tegen de zon zodat nauwelijks iemand daarop zien kan. En veel lieden aanbidden deze beesten als ze die zien om de grote deugd en de goede reuk die in hen is. Deze vellen prijzen ze meer dan platen van goud. In het midden dit paleis zo staat een opstapplaats daar de grote kan op zijn paard plag te zitten dat geheel gewrocht is van goud en van dure gesteente en van grote parels. Op de vier hoeken van deze opstapplaats zijn 4 serpenten van goud. En onder deze opstapplaats zijn de leidingen van de drank die ze drinken in keizers hof. En neven deze leidingen zijn vele gouden vaten waarmee zijn manschappen drinken uit deze leidingen. En de zaal van dit paleis die is erg hoog versierd en erg wonderlijk en erg goed gepareerd met alle dingen daar men zalen mee plag te pareren. In de eerste in het hoofd van de zaal erg hoog staat de keizers troon daar hij ter tafel plag te zitten, geheel van fijn dure gesteenten en ook van grote parels met gouden boorden alom en die zijn geheel vol gezet van dure gesteente en van grote parels. En de trappen en de graden daar hij mee op zijn troon gaat zijn geheel van fijn goud. En aan de linkerzijde van de keizers stoel is de stoel van zijn eerste wijf en trappen lager dan zijn stoel en die is van jaspis gevoerd met fijn goud. En de stoel van zijn andere wijf is nog een graad lager dan de andere en de stoel van zijn derde wijf is nog een trap lager. Want altijd heeft hij drie wijven met hem zo waar hij is. En na zijn wijven aan dezelfde zijde zitten de vrouwen en de jonkvrouwen van zijn geslacht nog lager naar dat ze zijn en alle die gehuwd zijn hebben aan de ene zijde een mannenvoet gemaakt van parels van Oriënt. En deze voet is wel 45cm lang en onder is ze gewrocht van blinkende pauwenvederen of van veren van andere vogels recht of het een borstel van een helm was ten teken dat ze die mannen onderdanig zijn en die niet gehuwd zijn dragen ze niet. En aan de andere zijde ter rechterhand van de keizer zit de eerste keer zijn oudste zoon die na hem regeren zal en zit ook een trap of een graad lager dan de keizer in zo’n manier zoals de keizerin. En na hem zitten die van zijn geslacht zijn. En de keizer heeft zijn tafel alleen en die is van goud en van dure gesteente en van wit kristal en gevoerd met goud en met gesteente en van amethist en van lignum aloë’s dat uit het aardse paradijs komt en van ivoor gevoerd met goud. En elke van zijn wijven heeft haar tafel alleen en zijn zoon en de andere heren die bij hem zitten ook alleen. En er is geen van deze tafels, ze is een grote schat waard. En onder de tafel van de keizer zitten 4 klerken die alles in geschrifte zetten dat de keizer zegt, hetzij goed, hetzij kwaad. Want alles dat hij zegt dat moet onthouden worden en hij mag zijn woord niet veranderen nog herroepen. En voor de keizers tafel zijn grote spelen geverfd daar gouden tafels zijn en gouden pauwen en veel soorten van vogels erg rijk gewrocht met opgeheven beelden en die laat men prijken en dansen en zingen en hun handen klappen tezamen. En ze maken daar grote muziek, dat is geblaas, of met goochelaars of met nigromantie of waarmee dat zij het doen, dat weet ik niet, maar het is al te schoon om te zien, nochtans is het een groot wonder hoe dat zijn mag. Maar dat mag ik wel zeggen dat het de subtielste lieden zijn in alle kunsten daar ze zich van onderwinden die in de wereld mogen zijn. Ze weten het ook wel en daarom zeggen ze dat ze met twee ogen zien en de christenen zien maar met een oog omdat ze naast hen de subtielste zijn, maar van alle ander volk zeggen ze dat ze blind zijn in kunsten en in werken. Ik deed er erg grote pijn toe zodat ik het leren mocht, maar de meester zei me dat hij de onsterfelijke God beloofd had dat hij het niemand leren zou dan zijn oudste zoon. Item, boven de keizers tafel en de andere tafels en boven een deel van de zaal staat een wijngaard van fijn goud die zich daarboven uitstrekt en daaraan zijn vele trossen van wijnbessen, van witte en van gele, van rode, van groene en van zwarte, alle van gesteente: de witte zijn van kristal, van borith en van iris, de gele zijn van topaas, de rode zijn van robijnen, van granaat en van albast, de groene zijn smaragden, van pyriet en van chrysoliet, de zwarte zijn van orines en van geratices en zijn alzo proper gemaakt zodat het echte rozijnen schijnen. En voor de tafel zijn de grote baronnen en de anderen die goed dienen, maar niemand is zo koen dat hij een woord spreekt, tenzij dat de keizer tegen hem spreekt of de meesters en de speellieden die liedjes zingen en verhalen zeggen om de keizer er mee te verblijden. En al het tafelbestek, dat zijn allerhande vaten die men ter tafel gebruikt, daar men mee bedient in de zaal en in de kamer zijn van dure gesteente en vooral te grote tafel, of van jaspis of van kristal of van amethist. En de nappen zijn van smaragd, van saffier, van topaas, van pyriet en van menige andere gesteente. En daar zijn er ook van fijn goud, want zilveren zijn daar geen, nog ze prijzen het zilver niet zoveel dat ze zich verwaardigen er enig bestek van te maken, maar ze maken van zilver graden of trappen, pilaren en plaveisel van zalen en van kamers. Item, voor de deur van de zaal zijn vele baronnen en ridders die ernstig hoeden dat er niemand inkomt, tenzij bij bevel en de wil van de keizer of tenzij dat het zijn bediende of zijn dienares was. En niemand anders is zo koen dat hij de deur van de zaal durft te genaken. En weet dat 4 gezellen en ik met onze knechten hem dienden op het zout 15 maanden tegen de koning van Manti waartegen hij toen had oorlog. En de reden waarom we hem dienden was dat we de staat begeerden te zien van zijn hof en de wonderlijke rijkheid die daar is en zijn ordinantie en zijn reglement of het alzo zijn mocht zoals we hadden horen zeggen. En zeker, we vonden het van goede ordinantie en van overvloedige rijkheid en veel meer wonderen dan we hadden horen zeggen van zijn hof, nog nimmermeer hadden wij het geloofd hadden wij het niet gezien want nauwelijks mocht iemand de edelheid en de rijkheid geloven en de menigvuldigheid die in zijn hof is. Want het is daar niet zoals het hier is in dit land daar de heren gaan met alzo luttel volk als ze mogen, want de grote kan, dat is deze keizer, die heeft alle dagen tot zijn kost zoveel volk dat het zonder getal is. Maar de ordinantie, nog de kostbaarheid van leven, nog de eerzaamheid, nog de kuisheid is niet gelijk deze van ons land. Want al het gewone volk eet daar zonder laken, maar op vellen van beesten of op hun knieën en eten allerhande vlees en luttel brood en na het eten vegen ze hun handen aan hun klederen af en ze eten maar een maal per dag. Maar de staat van de heren is al te groot en al te rijk. En nochtans dat enige lieden me niet geloven zullen willen en het voor een grap zullen houden dat ik van zijn staat en van zijn hof en van het grote wonder van volk dat hij bij hem houdt hier u vertellen zal, daarom zal ik dat niet laten, ik zal een deel van hem en van zijn volk hier vertellen naar dat ik het gezien heb. Die wil, hij gelooft het, die het niet geloven wil, hij laat het, maar ik weet wel dat diegene die in dat land van over zee geweest zijn, al zijn ze niet geweest tot daar de grote kan woont, ze zullen zoveel van hem en van zijn staat hebben horen spreken dat ze me gemakkelijker geloven zullen. En diegene die hem gediend zullen hebben of in zijn land geweest of in zijn paleis, die zullen me wel geloven zodat ik het niet laten zal te schrijven dat ik gezien heb om diegene’ s wil die het niet weten, nog niemand ook geloven. En ik zal u zeggen zijn staat die hij leidt, alzo hij rijdt van het ene land tot het andere en als hij grote feesten houdt. Nochtans zal ik u eerst zeggen waarom men hem de grote kan noemt.

Waer om datmen den keyser van cathay den groten can hyet.

Ghi sult weten, dat doe al die werelt ghedestrueert was van der diluuien zonder noe ende sijn wijf ende haer kinder, noe hadde iij zonen: cam, sem ende japheth. Cam wast die zijn vader rugghe zach, doe hi al ontdect sliep ende hi wijsden mitten vingher ende bespottende, daer om dat hi vermaledijt waert ende 113vb jafet keerde hem omme ende decte sinen vader. Dese iij ghebroedre trocken alt lant na hem ende cam, om dat hi die felste ende die wreetste was, so tooch hi hem an dat meeste deel vanden landen ende tbeste deel ende die partie van orienten dye men hyet asie ende sem nam affrike ende iaphet nam europe ende daer om es die werelt ghedeelt in iij partien. Van desen drien broedren cam was die meeste ende die machtichste, van hem quamen meer gheslachte dan vanden andren. Ende van sinen zone wart gheboren nembrot die rese, die die eerste coninc was van alder werelt, die den toorne van babylonien eerst begonste te makene. Ende met hem ende metten wiuen van 114ra sinen gheslachte quamen dicwille ligghen die viande vander hellen ende wonnen aen hem kindren van menighen wonderliken maecsele, sulke zonder hooft, sulke met groten oren, sulke met enen oghe, sulke met paerts voeten, sulke met andren onghemaecten leden, so dat van dyen gheslachte van cam sijn comen die wonderlike liede, die in die eylande wonen ouer zee, daer jc hier voren of gheseit hebbe alle asie door. Ende om dat hi so machtich was ende dat niement ieghen hem en mochte, so hiet hi hem seluen gods sone ende ouerste van alle der werelt. Ende om dies cams wille hebben alle die keysere hem sint gheheten grote cam ende gods zone van naturen ende ouerste van alder werelt ende also scriuen 114rb si hem in haren letteren. Ende vanden gheslachte van sem sijn comen die sarrasinen ende vanden gheslachte van jafeth es comen tfolc van jsrahel ende wi ende die andre die in europe wonen, also die van syrien ende die van samarien houden ende also si my gauen te verstane, eer jc te jndien waert trac. Mer alsic in jndien quam so vandict al anders. Nochtan ist wel waer, dat die van tartarien ende die ghene die wonen in die grote asie sijn van cam ghecomen, mer die keyser van cathay en heet hem niet cam mer can. Ende jc sal 114va v segghen redene waer om. Het en is leden mer viij werf xx jaer, dat al tartarien was onderdanich ende in eyghenscepen den andren landen daer omtrent. Want si waren alle beestelijc ende en daden anders niet dan beesten hueden ende die leyden si ter weyden. Mer daer onder waren vij principael gheslachten, die ouerste van hem allen waren, vanden welken dat eerste gheslachte gheheten is tartar. Ende van desen gheslachte nemt alt lant sinen name tartarien, want si waren die edelste ende die meeste ghepresen. Dat ander gheslachte hiet cangoth, dat derde eurach, dat vierde vallier, dat vijfte senioth, dat seste mongi, dat seuende heet toboch. 114vb Doe gheuielt dat een groot man, die was vanden eersten gheslachte ende hi was out ende hi en was niet rike ende sinen name was cangius jn sijn bedde lach hi ende sliep ende sach een vision, dat voor hem quam, een wit ridder al ghewapent mit witten wapen ende seyde hem: cam slaepstu? tot di so seint my die ouerste god ende sijn wille is, dattu seghes den seuen gheslachten, dattu hoorre liede keyser moetse sijn, want du suls winnen die lantscappen hier omtrent ende alle die an v palen sullen sijn onder v, also ghi hebt gheweest onder hem, want dat is die wille des ontsterflicken gods. Ende des morgens als cangius op stont, so ghinc hi desen woorden zegghen den seuen ghe\slachten, 115ra mer si foolden met hem ende bespotten ende seyden, dat hi zot ware worden, so dat hi mit scaemten van hem schiet. Ende opten andren nacht daer na so quam die witte ridder toten seuen gheslachten ende beual hem ende gheboot hem van des ontsterflickes gods weghen, dat si haren keyser maecten van cam ende dat si niet meer onderdanich en souden sijn en ghenen lantscapen, mer si selue houden souden onder hem daer si onder gheweest hadden, soe dat si des andren daghes daer na cangius kosen tenen keyser ende settene op een swart velt ende hieuen op met groter feesten ende setten op enen setel ende daden hem alle eer ende hieten can, also en die witte ridder gheheten hadde. Ende doe hi aldus van hem ghecoren was woude hi proeuen, 115rb of hi hem betrouwen mochte in hem ende of si hem ooc onderdanich zouden willen sijn, soe dathi doe vele statuten ende vele ordinancien maecte, die si heten ysatan. Die eerst statuut was, dat si alle ghelouen souden inden ontsterfliken god ende aelmachtighen, diese aldus woude vten eyghenscappen werpen ende dat sine altoos aenriepen in al haren saken. Die ander statuut was, dat alle die manne vanden lande die wapene draghen mochten, rekeninghe hielden ende datmen bouen elken tien mannen enen meester sette ende bouen elken xx enen meester ende bouen elke c een hooft ende bouen vm. een hooft. Ende dat derde ghebot was, 115va dat alle die meeste ende die principaelste van desen vij gheslachten souden laten alle datsi hadden ende vertien al haers erfs ende souden voort aen hem laten ghenoeghen mittien dat hi hem van gracien doen soude ende si dadent staphants. Dat vierde was een vreesselijc ghebot ende eyselijc, want hi gheboot den principaelsten ende den meesten vanden seuen gheslachten voorseit, dat een yghelijc van hem soude doen comen sinen outsten sone ende met haers selfs hande een yghelijc sloeghe zijns kints hooft of zonder beyden ende staphants wast ghedaen ende veruult. 115vb En also die can sach, dat si ieghen sine ghebode niet en seyden, so peinsde hi dat hi hem tot hem wel betrouwen mochte ende ghebootse, datse ten wapene hem bereedden om sine baniere te volghene ende mit crachten dede hi onder alt lant daer omtrent.

Waarom dat men de keizer van Cathay de grote Khan noemt.

Ge zal weten dat toen de hele wereld vernield was van de zondvloed, uitgezonderd Noach en zijn wijf en haar kinderen had Noach 3 zonen: Cam, Sem en Jafet. Cam was het die zijn vaders rug zag toen hij geheel bloot sliep en hij wees met de vinger en bespotte hem, daarom dat hij vermaledijd werd, Jafet keerde zich om en bedekte zijn vader. Deze 3 gebroeders trokken alle het land naar zich en Cam, omdat hij de felste en de wreedste was, zo trok hij aan zich dat grootste deel van de landen en het beste deel en de partij van Oriënt die men Azië noemt en Sem nam Afrika en Jafet nam Europa en daarom is de wereld gedeeld in 3 partijen. Van deze drie broeders was Cam de grootste en de machtigste en van hem kwamen meer geslachten dan van de anderen. En van zijn zonen werd geboren Nembrot, de reus, die de eerste koning was van de hele wereld die de toren van Babylonië eerst begon te maken. En met hem en met de wijven van zijn geslacht kwamen vaak liggen de vijanden van de hel en wonnen aan hen kinderen van menige wonderlijk maaksel, sommige zonder hoofd, sommige met grote oren, sommige met een oog, sommige met paardenvoeten, sommige met andere ongemaakte leden, zodat van dat geslacht van Cam de wonderlijke lieden zijn gekomen die in die eilanden wonen over zee daar ik hiervoor van gezegd heb geheel Azië door. En omdat hij zo machtig was en dat niemand tegen hem vermocht zo noemde hij zichzelf Gods zoon en overste van de hele wereld. En dus vanwege Cam hebben alle keizers zich sinds genoemd grote Cam en Gods zoon van naturen en overste van de hele wereld en alzo beschrijven ze hem in hun letters. En van het geslachte van Sem zijn de Saracenen gekomen en van het geslacht van Jafet is het volk van Israël en wij en de andere gekomen die in Europa wonen alzo die van Syrië en die van Samaria houden en alzo ze me te verstaan gaven eer ik te Indien waart trok. Maar toen ik in Indien kwam zo vond ik het geheel anders. Nochtans is het wel waar dat die van Tartarije en diegene die wonen in dat grote Azië van Cam zijn gekomen, maar de keizer van Cathay noemt zich niet cam, maar can. En ik zal u de reden zeggen waarom. Het is meer dan 7 maal 20 jaar geleden dat geheel Tartarije onderdanig was en in eigendom van de andere landen daar omtrent. Want ze waren alle beestachtig en deden niets anders dan beesten hoeden en te leiden ter weide. Maar daaronder waren 7 principale geslachten die overste van hen allen waren waarvan dat eerste geslacht geheten is Tartar. En van dit geslacht neemt het hele land zijn naam Tartarije want ze waren de edelste en de meest geprezene. Dat andere geslacht heette Cangoth, de derde Eurach, de vierde Vallier, de vijfde Senioth, de zesde Mongi, de zevende heette Toboch. Toen gebeurde het dat een groot man die van het eerste geslacht was, hij was oud en niet rijk en zijn naam was Cangius, in zijn bed lag en sliep en zag een visioen dat voor hem kwam, een witte ridder geheel gewapend met witte wapens en zei hem: Can slaapt u? tot u zo zendt me de overste God en zijn wil is dat u de zeven geslachten zegt dat u van die lieden keizer moet zijn want u zal winnen de landschappen hier omtrent en alle die aan u palen zullen zijn onder u alzo ge onder hen geweest bent want dat is de wil van de onsterfelijke God. En ‘s morgens toen Cangius opstond zo ging hij deze woorden zeggen aan de zeven geslachten, maar ze maakten grappen met hem en bespotten hem en zeiden dat hij zot was geworden zodat hij met schaamte van hen scheidde. En de volgende nacht daarna zo kwam die witte ridder tot de zeven geslachten en beval hen en gebood hen vanwege de onsterfelijke God dat ze hun keizer maakten van Can en dat ze niet meer onderdanig zouden zijn en geen landschappen, maar ze zouden het zelf houden onder hem daar ze onder geweest waren zodat ze de volgende dag daarna Cangius tot een keizer kozen en zetten hem op een zwart veld en hieven hem op met grote feesten en zette hem op een zetel en deden hem alle eer en noemden hem kan, alzo de witte ridder hem genoemd had. En toen hij aldus van hen gekozen was wou hij beproeven of hij hen vertrouwen mocht in hem en of ze hem ook onderdanig zouden willen zijn zodat hij toen vele statuten en vele ordinantin maakte die ze ysatan noemen. Dat eerst statuut was dat ze alle geloven zouden in de onsterfelijke God en almachtige die ze aldus uit de eigenschappen wilde werpen en dat ze hem altijd aanriepen in al hun zaken. Dat andere statuut was dat alle mannen van het land de wapens dragen mochten, rekening hielden en dat men boven elke tien mannen een meester zette en boven elke 20 een meester en boven elke 100 een hoofd en boven 5000 een hoofd. En dat het derde gebod was dat alle grootste en de voornaamste van deze 7 geslachten alles zouden verlaten dat ze hadden en verdoen al hun erf en zouden zich voortaan laten vergenoegen meteen dat hij van hen gratie doen zou en ze deden het gelijk. Dat vierde was een vreselijk gebod en ijselijk, want hij gebood de voornaamste en de grootste van de zeven voor gezegde geslachten dat elk van hen zijn oudste zoon zou laten komen en met hun eigen hand dat elk zijn kind zijn hoofd afsloeg zonder wachten en gelijk was het gedaan en vervuld. En alzo de kan zag dat ze tegen zijn gebod niets zeiden zo peinsde hij dat hij ze tot hem wel vertrouwen mocht en gebood ze dat ze zich te wapen bereidden om zijn banier te volgen en met kracht deed hij onder al het land daar omtrent.

Hoe die grote can ontschoel onder enen boem ende ontquam ouermits enen voghel.

Doe gheuielt op enen dach, dat dese can reet met cleynen gheselscap, want hi en voer niet verder of dan sine castele ende sine sterten van sinen lande waren, dat hi ghewonnen hadde, so dat hi ontmoette grote menichte van sinen vianden ende om dat hi sine liede goede exemple gheuen woud, so sloech hi eerst werf in sinen vianden ende daer wart hi van sinen paerde neder 116ra gheslaghen ende sijn paert ghedoot. Ende als sijn volc hem saghen neder gheslaghen, waenden si, dat hi doot hadde gheweest ende vloghen alle hare vaerde. Ende die viande jaechden hem na, want si en wisten niet, dat die keyser after hem was bleuen. Ende als die viande van hem verre waren dander jaghende, die keyser stont op ende ghinc hem in een dicke bossche berghen. Ende alse die viande weder keerden ende moede waren dander te jaghene, doe voeren si door den bosch soekende, of hem daer yement gheborghen hadde, so dat sire vele vonden die si doot sloeghen. Ende alse voeren aldus soeken derwaert daer die can was gheborghen, saghen si enen voghel diemen heet rub op enen boom sitten, daer onder dat 116rb die can sat, so dat si onder hem seyden, dat daer niement en ware, na dien dat daer die voghel op dien boom stonde. Ende also keerden si weder om anders waer te soeken ende die keyser wort daer vander doot behoedt. Ende dies nachts so schiet heymelike die keyser van daer ende ghinc te sinen lieden waert, die van sijnre coomste blide waren ende dancten den ontsterfliken god ende den voghel, bi den welken haer here wart behouden. Ende daer omme eren si desen voghel bouen alle voghele, die in die werelt zijn. Ende die van sinen plumen heeft of hebben mach, si houdense herde werdelike, als oft heylichdom ware ende draghense 116va op haer hooft mit groter waerdicheit ende wanen behoedt zijn van allen tempeesten, diese ouer hem hebben. Ende daer om draghen sise meer opt hooft dan erghent elwaer. Daer na vergaderde die can sijn liede ende ghereidde hem weder te gane op die ghene, diene aldus gheureest hadden ende wanse al te sinen wille ende maectse al eyghen onder hem. Ende alse die can hadde ghewonnen ende onder hem ghedaen al tlant in desside des berch van beliaen, die witte ridder quam noch tote hem anderwerf in sinen slape ende seyde: Can, die wille des ontsterflicken ende aelmachtighen gods is, dattu lijds den berch van beliane ende dattu wins tlant ende dattu 116vb sets in dijn hant menighe lantscape; ende omme dattu niet en vindes goeden wech daer waert te gaen, so gaet ten berghe van beliaen, die op die zee is; daer kniel neghen weruen ten oosten waert in die ere des ontsterfliken gods ende bidt hem, dat hi v tone enen wech, daer du door gaen moghes. Ende die can deedt aldus. Ende staphants die zee, die aen dien berch quam, trac haer achter waert ende maecte hem enen sconen wech ix voete breet ende also leedt hi met sinen volke ende wan tlant van cathay, dat dat meeste conincrike is van alder werelt. Ende omme dese ix knielinghe ende dese ix voet weechs die can ende alle die van tarta\rien 117ra hebben oyt sint tghetal van neghenen ghehadt in groter werdicheden. Ende daer om so wie hem enech prosent doen wil, ist van paerden of van voghelen of van frute of van andren dinghen, altoos seint men hem toten ghetale van neghenen toe, om datmen dat prosent te lieuer ontfaen sal dan ofter c ofte ijc. ware, want hem dunct, dat dat ghetal van neghenen gheheylicht is, om dat die bode des ontsterflicken gods visierde ende noemde.

Hoe de grote Khan school onder een boom en ontkwam vanwege een vogel.

Toen gebeurde het op een dag dat deze kan reed met klein gezelschap, want hij voer niet verder van zijn kasteel en zijn staten waren van zijn land dat hij gewonnen had, zodat hij een grote menigte van zijn vijanden ontmoette en omdat hij zijn lieden goed voorbeeld geven wou zo sloeg hij de eerst keer in zijn vijanden en daar werd hij van zijn paard neergeslagen en zijn paard gedood. En toen zijn volk hem neergeslagen zag waanden ze dat hij dood was geweest en vlogen alle hun vaart. En de vijanden joeg ze na, want ze wisten niet dat de keizer achter hen was gebleven. En toen de vijanden van hem ver waren en op de andere joegen stond de keizer op en ging zich in een dik bos verbergen. En toen de vijanden weerkeerden en moe waren om de andere te jagen, toen voeren ze door het bos om te zoeken of zich daar iemand verborgen had zodat ze er veel vonden die ze dood sloegen. En toen ze voeren aldus te zoeken derwaarts daar de kan was verborgen zagen ze een vogel die men rub noemt op een boom zitten waaronder de kan zat zodat ze onder hen zeiden dat daar niemand was nadat daar die vogel op die boom stond. En alzo keerden ze wederom anders waart te zoeken en de keizer werd daar van de dood behoed. En die nacht zo scheidde heimelijk de keizer van daar en ging tot zijn lieden waart die van zijn komst blij waren en dankten de onsterfelijke God en de vogel waardoor hun heer werd behouden. En daarom eren ze deze vogel boven alle vogels die er in de wereld zijn. En die van zijn pluimen heeft of hebben mag, ze houden die erg waardig als of het heiligdom was en dragen ze op hun hoofd met grote waardigheid en wanen behoed zijn van alle tempeesten die ze over hen hebben. En daarom dragen ze die meer op het hoofd dan ergens elders. Daarna verzamelde de kan zijn lieden en bereidde zich weer om te gaan op diegene die ze aldus gevreesd hadden en won ze alle tot zijn wil en maakte ze alle eigen onder hem. En toen de kan had gewonnen en onder hem gedaan had al het land aan deze zijde van de berg van Beliaen kwam de witte ridder nog tot hem een andere maal in zijn slaap en zei: ‘Khan, de wil van de onsterfelijke en almachtige God is dat u gaat naar de berg van Beliaen en dat u wint het land en dat u in uw hand menige landschap zet; en omdat u geen goede weg vindt daarheen te gaan, zo ga tot de berg van Beliaen die aan de zee is; kniel daar negen maal te oostwaarts in de eer van de onsterfelijke God en bidt hem dat hij u een weg toont daar u door gaan mag. En de kan deed aldus. En gelijk de zee die aan die berg kwam trok zich naar achteren en maakte hem een schone weg van 9 voeten breed en alzo reedt hij met zijn volk en won het land van Cathay (China) dat het grootste koninkrijk is van de hele wereld. En om deze 9 knielen en deze 9 voeten brede weg heeft de kan en al die van Tartarije ooit sinds het getal van negen gehad in grote waardigheid. En daarom zo wie hem enige present doen wil, is het van paarden of van vogels of van fruit of van andere dingen, altijd zendt men hem tot getal van negen toe omdat men dat present liever ontvangen zal dan als er 100 of 200 waren, want hij denkt dat dit getal van negen geheiligd is omdat de bode der onsterfelijke Gods het versierde en noemde.

Hoe die grote can sijn testament maecte ende wysede syn sonen een exempel.

Alse die can hadde tlant van cathay ende menich ander lantscap ghewonnen, doe wart hi ziec ende gheuoelde wel, dat hi steruen moeste. Doe seyde hi tot sinen xij zonen, dat hem een yghelijc brochte een van sinen ghescutten ende si dedent staphants. Daer na seide hi, 117rb dat mense te gader bonde met drien banden ende alsi alle xij te gader ghebonden waren, gaf hise sinen outsten zone ende seide, dat hise te gader brake. Ende die zone pijndes hem, mer hi en constes doe niet ghebreken. Doe seyde die can, datmense gaue den andren sone ende dan den derden ende hem allen deen na den andren, mar haer ne gheen van hem allen en conste ghebreken. Daer na seyde die can totten jonxsten zone: scheetse deen van den andren ende breect een yghelijc bi hem ende hi deedt. Ende daer na seyde die can totten outsten ende totten anderen: waer om en hebdise niet tebroken? Ende si antwoorden, datsise niet en consten ghebreken, om dat si te gader ghe\bonden 117va waren. Doe seyde hi hem: waer om heefse v joncste broeder te broken. Ende si antwoorden hem: omdat deen van den andren ghescheden waren. Ende doe seyde hem die can: Alre liefste kinder, aldus ist van v, want also langhe als ghi te gader ghebonden sult sijn met drien banden, dats met minnen, met ghetrouwicheden ende mit eendrachticheden, niement en sal v moghen deren, mar sidi van desen banden ontbonden, dat deen den andren niet en helpt in sijnre noot, ghi sult ghedestrueert worden ende te niete ghebrocht worden, waer bij jc v bidde, dat v des ghedencke ende mint deen den andren; so suldi heren ende ouerste zijn van al desen lande ende 117vb van andren landen. Ende als hi sine ordinancie ghemaect hadde, so sterf hi ende na hem so regneerde othedatan, zijn outste sone. Ende die andre sine broeders ghinghen doe winnen menich lant ende menich rike toten lande van prusen toe ende van rossien ende deden hem ooc can heten, mar si waren alle onderdanich haren outsten broeder ende daer om was hi gheheten die grote can ende hebben sint altoos also gheheten. Na othedatan regneerde eynochair ende daer na magonthan, die goet ghedoept kersten was ende gaf lettren van eweliken payse den kerstenen ende seinde zinen broeder halaon met vele lieden om te winnen dat heylighe lant van jherusalem ende dat te settene 118ra in der kerstine hande ende omme mahomets wet te destrueeren ende om te vane den caliphes van bandas, die here ende keyser was van alden lande van sarrasinen. Ende alse die caliphes gheuanghen was, men vant bi hem alte vele scats, dats cume in alle die werelt soude sijn also vele. Doe deden halaon voor hem comen ende vraechde hem, waer om hi niet ghenoech soudeniers en nam om sijn lant te bescuddene van een deel van sinen scatte. Ende die caliphes antwoorde hem, dat hi liede ghenoech waende hebben met sijns selfs volke. Ende doe seyde halaon: du waers als een god der sarrasinen ende god en soude gheen sterflike spise eten ende daer om en saltu niet eten dan dierbair ghesteynte ende den scat die du vergadert hebs 118rb ende deden in vanghenisse legghen ende al sinen scat bi hem ende daer bi starf hi van hongher ende van dorste. Ende doe hadde halaon alt lant van ghelooften ghewonnen ende inder kerstene hande gheset, mar die grote can sijn broeder starf hier binnen, also dat belet bleef.

Hoe de grote kan zijn testament maakte en wees zijn zoon een voorbeeld.

Toen de kan had het land van Cathay en menige ander landschap gewonnen, toen werd hij ziek en voelde wel dat hij sterven moest. Toen zei hij tot zijn 12 zonen dat elk hem een van zijn geschut bracht en ze deden het gelijk. Daarna zei hij dat men ze tezamen bond met drie banden en toen ze alle 12 tezamen gebonden waren gaf hij ze zijn oudste zoon en zei dat hij ze tezamen brak. En de zoon pijnigde zich, maar hij kon het toen niet breken. Toen zei de kan dat men ze gaf aan de andere zoon en dan de derde en aan hen allen, de ene na de anderen, maar geen van hen allen kon ze breken. Daarna zei de kan tot de jongste zoon: scheidt de ene van de andere en breek elk op zich en hij deed het. En daarna zei de kan tot de oudste en tot de anderen: waarom heb je ze niet gebroken? En ze antwoorden dat ze die niet konden breken omdat ze tezamen gebonden waren. Toen zei hij hen: waarom heeft uw jongste broeder ze gebroken? En ze antwoorden hem: omdat de ene van de andere gescheiden waren. En toen zei de kan tegen hen: Allerliefste kinderen, aldus is het van u, want alzo lang als ge tezamen gebonden zal zijn met drie banden, dat is met minne, met trouw en met eendracht, niemand zal u mogen deren, maar ben je van deze banden ontbonden zodat de ene de andere niet helpt in zijn nood, ge zal vernietigd worden en te niet gebracht worden waarbij ik u bid dat u dus bedenkt en bemint de ene de andere; zo zal ge heren en overste zijn van al dit land en van andere landen. En toen hij zijn ordinantie gemaakt had zo stierf hij en na hem zo regeerde Othedatan, zijn oudste zoon. En de andere broeders gingen toen menig land en menig rijk winnen tot het land van Pruisen toe en van Rusland en lieten hen ook kan noemen, maar ze waren alle onderdanig aan hun oudste broeder en daarom was hij geheten de grote kan en ze hebben sinds altijd alzo geheten. Na Othedatan regeerde Eynochair en daarna Magonthan die goed gedoopt christen was en gaf brieven van eeuwige vrede aan de christenen en zond zijn broeder Halaon met vele lieden om dat heilige land van Jeruzalem te winnen en dat te zetten in de christenen hun hand en om Mohammeds wet te vernielen en om te de kalief van Bagdad te vangen die heer en keizer was van het hele land van Saracenen. En toen de kalief gevangen was, men vond bij hem al te veel schatten dat er nauwelijks in de hele wereld zou zijn, zoveel. Toen liet Halaon hem voor hem komen en vroeg hem waarom hij niet genoeg soldaten nam om zijn land te behoeden van een deel van zijn schat. En de kalief antwoordde hem dat hij lieden genoeg waande te hebben met zijn eigen volk. En toen zei Halaon: u was als een god van de Saracenen en god zou geen sterfelijke spijs eten en daarom zal u niets anders eten dan dure gesteente en de schat die u verzameld hebt en liet hem in de gevangenis leggen en zijn hele schat bij hem en daarbij stierf hij van honger en van dorst. En toen had Halaon het hele land van beloften gewonnen en in de christen hand gezet, maar de grote kan, zijn broeder stierf hierbinnen alzo dat het belet bleef.

Van den groten can ende sijn letteren ende die maniere, als hi hem doet scriuen ende anders.

Na magonthan reegneerde boha, die ooc kersten was ende reegneerde xlij jaer. Hi maecte die grote stat van jenig int lant van cathay, die vele meerre is dan romen. Die ander grote can, die na hem quam, wart heyden ende alle die andre na hem. Die grote can is die machtichste keyser die ondert firmament is ende also heet hi hem in sine lettren: Can filius dei excelsi omnium uniuersam terram colencium summus imperator et dominus omnium do\minancium, 118va dats te segghene: can des hoghesten gods zone, ouerste keyser alle der gheenre, die in al die werelt sijn ende heer alle der gheenre die heerscapie houden. Ende die letteren van sinen groten zeghele sijn ende spreken aldus: Deus in celo et can super terram eius fortitudo; omnium hominum imperatoris sigillum, dats te segghene: God inden hemel ende can opter aerden, sine stercheit; alre menschen des keysers zeghel. Ende al ist dat si niet kersten en sijn, nochtan die keyser ende alle die van tartarien ghelouen inden ontsterfliken ende aelmachtighen gode. Ende als si yement dreyghen willen, si segghen: god weet, dat ghijt ont\ghelden 118vb sult of ghi sult dat doen. Nu heb jc u gheseit, waer om hi hiet den groten can.

Van de grote Kan en zijn letters en de manier zoals hij hem ze laat schrijven en anders.

Na Magonthan regeerde Boha die ook christen was en regeerde 42 jaar. Hij maakte de grote stad van Jenig in het land van Cathay die veel groter is dan Rome. De andere grote kan die na hem kwam werd heiden en alle andere na hem. De grote kan is de machtigste keizer die onder het firmament is en alzo noemt hij zich in zijn brieven: Can filius dei excelsi omnium universam terram colencium summus imperator et dominus omnium dominancium, dat is te zeggen: kan van de hoogste Gods zone, overste keizer al diegene die er in de hele wereld zijn en heer van al diegene die heerschappij houden. En de brieven van zijn grote zegel zijn en spreken aldus: Deus in celo et can super terram eius fortitudo; omnium hominum imperatoris sigillum, dat is te zeggen: God in de hemel en kan op de aarde, zijn sterkte; alle mensen de keizer zijn zegel. En al is het dat ze niet christelijk zijn, nochtans geloven de keizer en alle die van Tartarije in de onsterfelijke en almachtige God. En als ze iemand bedreigen willen, zeggen ze: God weet dat gij het ontgelden zal of ge zal dat doen. Nu heb ik u gezegd waarom hij de grote kan heet.

Dat regiment des groten cans houe ende anders.

Nu sal jc v segghen dat regement van sinen houe, als hi feeste houdt. Hi houdt iiij principale feesten int iaer. Dye eerste is van sijnre gheboorte, die ander is van sijnre presentacien in haren meyedach, dat is haren tempel, daer si een maniere van besnidinghe in doen. Ende die ander ij feesten sijn van haren afgoden. Die eerste is dat haer afgod in haren tempel was gheset ende eerstwerf ghebracht, die ander is als haer afgod eerstwerf begonste te spreken ofte miracle te doene. Niet mer en houdt die keyser groter feesten dan dese iiij, het en waer dat hi sine kindre huwede. Nu suldi weten, dat 119ra teenre ygheliker feesten voorseit comt alte vele volcs ende harde gheordineerlijc ende wel ghewapent met m, met c, met x temale. Ende een yghelijc weet wel, waer of dat hi dienen sal ende een yghelijc doet soe rustelijc, dat hi te doen heeft, dat daer gheen ghebrec en is van niemene. Daer sijn eerstweruen iiijm rike baroene ende machtighe om die feeste te houden ende te regeren ende die wel te ordineren ende om den keyser te dienen. Ende dese feeste houtmen te velde in sterken tenten van tarterschen lakene ende van riken cammecate. Ende alle die baroene hebben herde rikelike cronen op haer hooft met ghesteynte ende mit perlen van orienten ende sijn alle ghecleet met gulden lakene van tartarien 119rb ofte cammecate, soment alrefrisschelicste in al die werelt gheuisieren mach. Ende alle haer cleder sijn gheorfroot al omme ende ghewracht mit ghesteynte ende mit perlen herde rikelijc. Want gulden lakene ende ziden zijn daer betren tijt, dan hier sijn lakene van wollen. Ende die iiijmbaroene sijn ghedeelt in iiij gheselscapen, dats een yghelijc dusent bij hem. Ende een yghelijc dusent sijn alle eens ghecleet met cledre van eenre varwen so rikelijc ende so wel, dat groot wonder is te sien. Die eerste gheselscap ende dat eerste dusent is van hertoghen, van grauen, van margrauen ende van ammiralen ende die zijn ghecleet mit cledre van guldijn 119va lakene op ziden gheweuen van groene varwen ende gheborduert mit goude ende met ghesteynte. Dat ander dusent is al ghecleet mit lakene van dyaspere ende van roder ziden gheoorfroot ende ooc mit goude ende mit perlen ghewracht. Dat derde dusent is ghecleet mit purpure ende mit violetten lakene ende al haer cledere rijckelijc. Dat vierde dusent is ghecleet met gheluwen lakene. Ende al hoor clederen syn so rykelyc ende frisschelijc ghewracht van goude ende van ghesteynte ende van perlen, dat een man van desen lande, die hadde een van haren cledren, mochte wel segghen, dat hi niet arm en ware. Want tgout ende tghesteynte ende die perlen waren in dit lant enen groten 119vb scat waert, meer dan si darwaert zijn. Ende alsmense roept, so gaensi ij ende ij te gader gheordineerlijc voor den keyser zonder enich woort te sprekene, mar si nigen hem. Ende een yghelijc draghet voor hem een tafle van jaspere ende van yuore ofte van cristale ofte van mastite. Ende alle die ministreers ende speelliede gaen voor hem spelende ende ludende, een yghelijc na sijnre const. Ende alse dat eerste dusent aldus is leden ende heeft sinen toon ghedaen, so gaen si op een zide ende dan coomt dat ander dusent ende dat derde ende dat vierde dusent ende doen ooc al so ende niement en spreect een woort. Ende op die een zide van des keysers tafle sitten vele wiser philosophen van menigher\ande 120ra meesterien gheleert, alse van astronomien, van geomancien, van nigromantien, van pyromantien, van ydromanthien, van augurien ende van menigher andere meesterien. Ende een yghelijc heeft voor hem een astrolabe, dat is een instrument, daer men die sterren mede met ende past, oft si hebben voor hem vergulden speren ofte enich gulden vat vol van zauele. Ende sulke houden voor hem een been van enen doden hoofde ofte si doen mit hem die gheeste spreken. Ende sulke hebben gulden vaten vol colen die barnende syn ende selcke vaten vol waters ende selcke vaten vol smouts, selcke vaten vol wyns ende sulcke hebben voor hem gulden oorloodsen ofte orleyen ende vele andre instrumenten na hare consten. Ende ten sekeren vren alst hem tijt dunct, segghen si toten knechten, die voor hem sijn, die ghereet sijn te doen haer ghebod: maect pays. Ende 120rb dan segghen die knechte toten volke: maect pays ende hoort. Dan segghen die philosophen: een yghelijc doe waerdicheit ende eer ende nige den keyser, die gods sone is ende here ende ouerste van alder werelt, want hets nv tijt. Ende dan so nighet een yghelijc metten hoofde te hemwaert ende dan segghen die philosophen: staet op. Daer na een vre seit een vanden philosophen: doet uwen cleinen vingher in uwe oren. Ende staphants doen sijt. Ende daer na op een ander vre seit een ander philosophe: legt uwe hant voor uwen mont. Ende si doent. Ende daer na seit een ander: legt v hant op v hooft. Ende si doent. 120va Ende daer na seit hi hem, dat si se of doen ende dat is zaen ghedaen. Ende also van vren te vren segghen si wonderlike dinghen ende segghen, dat dese dinghen hebben grote bediedenisse. Ende jc vraechde hem, wat bediedenisse dese dinghen hebben mochten. Ende si antwoorden my, dat nighen mitten hoofde in dier vren bediede, datsi altoos onderdanich souden sijn den keyser ende ghetrouwe, noch om ghiften, noch om ghelooften, noch om gheen dinghen, noch om goet en moghen si hem daer toe geuen, dat si enighe onghetrouwicheit ofte verradenisse doen souden hem. Ende die 120vb haren vingher in hare oren steken, dat bediet, dat en gheen van hem en mochten horen spreken noch segghen dinghen, die ieghen den keyser waren, hi en soude hem in die selue vre laten weten, al waert sijn vader of sijn eyghen kint, diet gheseit hadde. Ende aldus van enen ygheliken dinghen, dat si segghen ende doen den lieden doen, hebben si een bediedenisse. Ende sijt seker, datmen en gheen dinc en maect noch en doet, dat den keyser toe hoort, noch cleder, noch broot, noch vat, noch gheen ander dinghen sonder ten sekeren tiden ende vren die philosophen daer toe visieren. Ende ist dat 121ra jeghen den keyser enich lant oorloghe beghint ofte enich ander ongherief doet in sijn lant yewerincs, dese philosophen sient staphants ende segghen den keyser ende sinen raet: Heer, men doet staphants sulke dinc in v lant ende aldaer ontrent van uwen lande. Ende die keyser sendt ter vaert liede darwaert. Ende alse die phylosophen hebben haer gheboden voldaen, die meesteers ende die speelliede beghinnen te spelene een yghelijc mit sinen instrumenten, die een voor ende die ander na ende maken daer alte grote melodie ende blijsscap. Ende als si dat een goet stuc tijts ghedaen hebben, een van des keysers ministreers climt op een 121rb hoghe stellinghe herde wel ghewracht ende roept ende seit: maect vrede, ende dan zwighet een yghelijc. Ende dan sijn alle die ghene vandes keysers gheslachte ghereet ende alte rikelijc ghepareert mit guldinen cledren. Ende een yghelijc heeft witte paerde ghereet also vele als hire finieren mach. Ende dan so seit die marscalc vanden houe: ghi ende ghi, ende noempt eerstwerf die edelste, sijt ghereet met sulken ghetale van witten paerden om te dienen den ouersten keysere onsen here ende met also vele ghi ende ghi, ende noemt alle die ghene, die van des keysers gheslachte sijn, deen na dander. 121va Ende alse hise alle aldus heeft ghenoemt, so comen si in die een na dander ende presenteren dien keyser die witte paerde ende dan liden si ende daer na die ander baroene. Een yghelijc gheeft hem een prosent ofte enich juweel ofte ander dinc, na dien dat si sijn. En daer na die prelaten ende die liede van ordinen van haerre wet ende ooc ander liede een yghelijc gheeft hem enich dinc. Ende dan alsi alle den keyser gheoffert hebbe, die die grootste prelaet es van hem allen, gheeft hem sine benedixie segghende een ghebet van sinen wet. Ende dan beghinnen die ministreers anderwerf te spelen. Ende als si een groot stuc tijts ghespeelt hebben, so doetmense zwighen ende men 121vb doet voor den keyser comen tamme lewen ende ander beesten ende aren ende ander voghele ende visschen ende sarpenten om hem ere ende waerdicheit te doene. Ende daer na comen gokelaren ende toevernaren, die alte groet wonder maken, want si doen die zonne ende die mane in die lucht comen alst schijnt, om hem ere te doen, die so grote claerheit gheuen ende schijn, dat deen den andren cume ghesien can. Daer na maken si den nacht, so datmen enen steke niet en siet. Ende dan doen si den dach weder comen ende doen ooc comen dansen die scoonste jonfrouwen van alder werelt dat dunct den lieden. Ende dan doen si comen ander jonfrouwen, draghende gulden coppen al vol van merien melke ende gheuen den heren 122ra ende die vrouwen te drincken. Ende dan doen se comen ridders, die joosteren ghewapent in die lucht herde frisschelijc, also der joesten toe hoort, ende breken hare speren starkelijc, so dat die stucken daer of vlieghen al omme ouer die tafelen. Ende dan doen si comen een jaecht van herten ende van wilden verkenen ende van lopenden honden ende doen so vele wonders, dat wonder is te siene. Ende sulc spel duert tote datmen die tafle op doet van den etentijt. Dese keyser heeft grote menichte van volke omme ende omme hem te dienen, also jc v hier voren gheseit hebbe. Want hi heeft so vele ministreers die alle zijn toten ghetale van 122rb xiij tumase, vanden welken elken tumase doet xm., mer si en wonen niet alle met hem, mer alle die ministreers die voor hem comen die onthout hi van wat lande dat si sijn ende men setse in ghescriften. Ende al ist dat si alle lande door gaen, nochtan lyen si op haren meyster den groten can ende daer om heeft hire so groten ghetal. Ende hi heeft xv tumase knechte, die alrehande beesten achter waren ende voghelen, alse ostaren, valken, sparwaren, sprekende papegayen ende ander voghele van proyen ende ooc van sanghe ende die ooc wilde beesten achter waren, alse olifanten 122va wel xm. ofte semmen ofte marmotten ende alrehande ander beesten. Ende hi heeft te sinen lichame te bewaren wel ijc. meesters van medicinen kerstene ende xx heydensche meesters, want si betrouwen hem vele meer in der kerstene werc dan inder heydine. Ende ander ghemene mesniede die daer sijn es sonder ghetal ende dese hebben al haer behoefte van des keysers houe. Ende in sijn hof sijn vele baroene ende dienst lude die kerstene sijn ende bekeert worden ouermids predicken der religioser kerstene die daer wonen, mer die menighe en willen niet dat men wete, dat si kerstene zijn.

Dat reglement van de grote kan zijn hof en anders.

Nu zal ik u zeggen dat reglement van zijn hof als hij feesten houdt. Hij houdt 4 principale feesten in het jaar. De eerste is van zijn geboorte, de andere is van zijn presentatie in hun meidag, dat is hun tempel daar ze een vorm van besnijding in doen. En de andere 2 feesten zijn van hun afgoden. De eerste is dat hun afgod in hun tempel werd gezet en de eerste keer gebracht, de andere is als hun afgod de eerste keer begon te spreken of mirakels te doen. Niet meer houdt de keizer grote feesten dan deze 4, tenzij dat hij zijn kinderen huwt. Nu zal je weten dat tot elk van die voor genoemde feesten komt al te veel volk en erg geordend en goed gewapend met 1000, met 100, met 10 per keer. En iedereen weet wel waarvan dat hij dienen zal en iedereen doet zo rustig wat hij te doen heeft zodat daar geen gebrek is van niemand. Daar zijn de eerste keer 4 000 rijke baronnen en machtige om dat feest te houden en te regeren en die goed te ordenen en om de keizer te dienen. En deze feesten houdt men te velde in sterke tenten van Tartaars laken en van rijk kamwerk. En al die baronnen hebben erg rijke kronen op hun hoofd met gesteente en met parels van Oriënt en zijn alle gekleed met gulden lakens van Tartarije of kamgaren zo men het allerfrist in de hele wereld versieren mag. En al hun klederen zijn omsloten alom en gewrocht met gesteente en met parels erg rijk. Want gulden lakens en zijde zijn daar betere tijd dan hier zijn lakens van wol. En de 4000 baronnen zijn gedeeld in 4 gezelschappen zodat iedereen duizend bij hem heeft. En elke duizend zijn alle eens gekleed met klederen van een kleur zo rijk en zo goed dat het een groot wonder is om te zien. Dat eerste gezelschap en de eerste duizend is van hertogen, van graven, van markgraven en van admiralen en die zijn gekleed met klederen van gulden laken op zijde geweven, van groene kleur en geborduurd met goud en met gesteente. De andere duizend is geheel gekleed met laken van diaspora en van rode zijde omkleed en ook met goud en met parels gewrocht. De derde duizend is gekleed met purperen en met violette laken en al hun klederen rijkelijk. De vierde duizend is gekleed met geel laken. En al hun klederen zijn zo rijk en fris gewrocht van goud en van gesteente en van parels dat een man van dit land die een van hun klederen had mocht wel zeggen dat hij niet arm was. Want het goud en het gesteente en de parels zijn in dit land een grote schat waard, meer dan ze derwaarts zijn. En als men ze roept zo gaan ze 2 en 2 tezamen geordend voor de keizer zonder enig woord te spreken, maar ze neigen zich. En iedereen draagt voor hem een tafel van jaspis en van ivoor of van kristal of van mastiek. En alle muziekmakers en speellieden gaan voor hen spelen en luid, iedereen naar zijn kunst. En als de eerste duizend aldus gegaan is en zijn toon heeft gedaan zo gaan ze aan een zijde en dan komt de andere duizend en de derde en de vierde duizend en doen ook alzo en niemand spreekt een woord. En aan de ene zijde van de keizers tafel zitten vele wijze filosofen van menige kunst geleerd zoals van astronomie, van landmeetkunde, van nigromantie, van pyromanie, van waterkunst, van augurie en van menige andere meesterschap. En iedereen heeft voor hem een astrolabe, dat is een instrument daar men de sterren mede meet en past, of ze hebben voor zich vergulden speren of enig gulden vat vol van zwavel. En sommige houden voor hen een been van een doodshoofd of ze laten met hen de geesten spreken. En sommige hebben gulden vaten vol kolen die branden ze en sommige vaten vol water en sommige vaten vol smout, sommige vaten vol wijn en sommige hebben voor hen gulden oorloodsen of oorlellen en vele andere instrumenten naar hun kunsten. En te zekere uren als het hen tijd lijkt zeggen ze tot de knechten, die er voor hen zijn en die gereed zijn om te doen hun gebod: maak rust. En dan zeggen de knechten tot het volk: maak rust en hoor. Dan zeggen de filosofen: iedereen doet waardigheid en eer en neig de keizer die Gods zoon is en heer en overste van de hele wereld want het is nu tijd. En dan zo neigt iedereen met het hoofd tot hem waart en dan zeggen de filosofen: sta op. Daarna na een uur zegt een van de filosofen: doe uw kleine vinger in uw oren. En gelijk doen zij het. En daarna op een ander uur zegt een andere filosoof: leg uw hand voor uw mond. En zij doen het. En daarna zegt een ander: leg uw hand op uw hoofd. En ze doen het. En daarna zegt hij hen dat ze die af doen en dat is samengedaan. En alzo van uur tot uur zeggen ze wonderlijke dingen en zeggen dat deze dingen grote betekenis hebben. En ik vroeg hen welke betekenis deze dingen hebben mochten. En ze antwoorden me, dat neigen met het hoofd in die uren betekent dat ze altijd onderdanig zullen zijn aan de keizer en trouw, nog om giften, nog om beloften, nog om geen dingen, nog om goed mogen ze zich daartoe geven dat ze enige ontrouw of verraad doen zouden tot hem. En die hun vinger in hun oren steken, dat betekent dat geen van hen mag horen spreken, nog zeggen dingen die tegen de keizer zijn, hij zou hen in datzelfde uur laten weten, al was het zijn vader of zijn eigen kind die het gezegd had. En aldus van elke ding dat ze zeggen en laten de lieden doen hebben ze een betekenis. En het is zeker dat men geen ding maakt, nog doet dat de keizer toebehoort, nog klederen, nog brood, nog vat, nog geen ander ding zonder te zekere tijden en uren de filosofen daartoe versieren. En is het dat tegen de keizer enig land oorlog begint of enig ander ongerief ergens doet in zijn land, deze filosofen zien het gelijk en zeggen het de keizer en zijn raad: Heer, men doet gelijk zulke dingen in uw land en aldaar omtrent van uw land. En de keizer zendt ter vaart lieden derwaarts. En als de filosofen hun geboden hebben voldaan, de muziekmakers en de speellieden beginnen te spelen elk met zijn instrument, de ene voor en de ander na en maken daar al te grote melodie en blijdschap. En als ze dat een goed stuk tijd gedaan hebben klimt een van de keizers muziekmakers op een hoge stelling die erg goed gewrocht is en roept en zegt: maak vrede, en dan zwijgt iedereen. En dan zijn al diegene van het keizers geslacht gereed en al te rijk gepareerd met gulden klederen. En iedereen heeft witte paarden gereed alzo veel als hij er beschikken kan. En dan zo zegt de maarschalk van het hof: gij en gij, en noemt de eerste keer de edelste, wees gereed met zo’n getal van witte paarden om te dienen de overste keizer, onze heer, en met alzo veel gij en gij en noemt al diegene die van keizers geslacht zijn, de ene na de andere. En als hij ze alle aldus heeft genoemd zo komen ze binnen, de ene na de andere en presenteren de keizer de witte paarden en dan gaan ze en daarna de andere baronnen. Een elk geeft hem een present of enig juweel of ander ding naar dat ze zijn. En daarna de prelaten en de lieden van orden van hun wet en ook andere lieden, iedereen geeft hem enig ding. En dan als ze alle de keizer geofferd hebben, die de grootste prelaat is van hen allen, geeft hij hun zijn zegening en zegt een gebed van zijn wet. En dan beginnen de muzikanten een andere maal te spelen. En als ze een groot stuk tijd gespeeld hebben zo laat men ze zwijgen en men laat voor de keizer tamme leeuwen komen en andere beesten en arenden en andere vogels en vissen en serpenten om hem eer en waardigheid te doen. En daarna komen goochelaars en tovenaars die al te groot wonder maken, want ze laten de zon en de maan in de lucht komen, zoals het schijnt, om hem eer te doen, die zo’n grote helderheid geven en schijnen zodat de ene de andere nauwelijks zien kan. Daarna maken ze de nacht zodat men geen steek ziet. En dan laten ze de dag weer komen en laten ook komen dansen de schoonste jonkvrouwen van de hele wereld, dat denken de lieden. En dan laten ze andere jonkvrouwen komen die dragen gulden koppen al vol van merrie melk en geven de heren en de vrouwen te drinken. En dan laten ze ridders komen die spelen gewapend in de lucht erg fris, alzo het spel toebehoort, en breken sterk hun speren zodat de stukken daaraf vliegen alom over de tafels. En dan laten ze een jacht van herten en van wilde varkens en van lopende honden komen en doen zoveel wonderen zodat het een wonder is om te zien. En zulk spel duurt totdat men de tafel af doet van de etenstijd. Deze keizer heeft grote menigte van volk om hem en om hem te dienen, alzo ik u hiervoor gezegd heb. Want hij heeft zoveel muzikanten die alle zijn tot het getal van 13 tumase waarvan elke tumase doet 10 000, maar ze wonen niet alle met hem, maar alle muzikanten die voor hem komen die onthoudt hij van welk land dat ze zijn en men zet ze in geschriften. En al is het dat ze alle landen doorgaan, nochtans leunen ze op hun meester, de grote kan, en daarom heeft hij er zo’n groot getal. En hij heeft 15 tumase knechten die allerhande beesten nabrengen en vogels zoals zeearend, valken, sperwers, sprekende papegaaien en andere vogels van prooi en ook van zang en die ook wilde beesten nabrengen zoals olifanten wel 10 000 of apen of marmotten en allerhande andere beesten. En hij heeft om zijn lichaam te bewaren wel 200 christelijke meesters van medicijnen en 20 heidense meesters, want ze vertrouwen zich veel meer in het christen werk dan in die van de heidenen. En andere gewone manschappen die daar zijn is zonder getal en deze hebben alle hun behoefte van de keizers hof. En in zijn hof zijn vele baronnen en dienstlieden die christelijk zijn en bekeerd worden vanwege prediken van de religieuze christenen die daar wonen, maar de meeste willen niet dat men weet dat ze christen zijn.

Hoe die keyser sijn munt van leder is ende verteren mach also veel als hy wil.

122vb Die keyser mach also vele verteren als hi wel zonder ghetal, want hi en verdoet noch gout noch suluer, noch hi en maect en ghene munte anders dan van gheprenten leder ofte van papiere. Ende dan dier munte is die een waerder dan die ander, na dien dat teken is dat daer op staet. Ende alse dese munte also langhe ghelopen heeft ende ghegaen, dat die printe al beghint te vergaen, dan draghet mense tot des keysers tresoriere ende hi gheeft hem nuwe munte om die oude. Ende dese munte gaet door al sijn lant ende in al sijn prouincien, want daer en maken si gheen munte van goude of van siluer. Ende daer om mach hij 123ra ghenoech verteren. Ende vanden goude ende van den suluere, datmen in sijn lant brinct, doet hi altoos zijn pallaes maken ende al ander dinghen, die hem ghenoeghen. Ende in een vanden pylaernen van sijnre cameren, die van goude is, staet een robijn carbonkel, die een voet lanc is, die des nachts alle die camere verlicht ende hi en is niet gherecht root, mer hi ghelijct enen brunen amastite. Daer in staet noch menich ander robijn, mer die is die dierbaerste ende die meeste. Die keyser woont in den somer in een stat diemen heet sadus ende staet noorden waert, want daer ist redelike cout. Ende in dien winter so woont hi in die stat camahalech, daert herde 123rb heet is. Mar daer hi meest ende ghemeenlijc woont dat is te cathay, dat daer bi is in een herde goet lant ende wel ghetempert, na dien dat die lande daer omtrent sijn, mer in dit lant waert alte heet.

Hoe de keizer zijn munt van leer is en verteren mag alzo veel als hij wil.

De keizer mag alzo veel verteren als hij wil zonder getal, want hij verdoet nog goud, nog zilver, nog hij maakt geen munten anders dan van geprent leer of van papier. En dan van die munt is de ene duurder dan de andere naar dat het teken is dat daarop staat. En als deze munt alzo lang gelopen heeft en gegaan is dat de print geheel begint te vergaan dan draagt men het tot de keizers schatkamer en hij geeft hem nieuwe munt om de oude. En deze munt gaat door heel zijn land en in al zijn provincies, want daar maken ze geen munten van goud of van zilver. En daarom mag hij genoeg verteren. En van het goud en van het zilver dat men in zijn land brengt laat hij altijd zijn paleis maken en alle andere dingen die hem genoegen. En in een van de pilaren van zijn kamer, die van goud is, staat een robijn karbonkel die een voet lang is en die Գ nachts de hele kamer verlicht en het is niet echt rood, maar het lijkt op een bruine amethist. Daarin staat nog menige andere robijn, maar die is die duurste en de grootste. De keizer woont in de zomer in een stad die men Sadus noemt en staat noordwaarts want daar is het redelijk koud. En in de winter zo woont hij in de stad Camahalech daar het erg heet is. Maar daar hij meest en gewoonlijk woont dat is te Cathay dat daarbij is in een erg goed land en wel getemperd nadat de landen daar omtrent zijn, maar in dit land was het al te heet.

Dye ordinancie van des keysers heer als hy ten oorloghe ryt ende anders

Ende alse die keyser rijdt vanden enen lande totten andren, so riden met hem iiij heren wel gheordineert van volke. Dat eerste vaert voor hem een dachuaert, want dat heer leecht altoos den eenen nacht, daer die keyser den andren nacht legghen sal ende een yghelijc vint wel dat hem noodtorft is. Ende in dit eerste heer zijn meer dan .l. tumase volcs, som te paerde ende som te voete ende een yghelijc tumase 123va hout xm. volcs, al so jc v hier voren seyde. Ende een ander here vaert op die zide des keysers jn eenre haluer dachuaert na ter rechter hant. Ende een ander heer vaert ter slinker ziden ooc also na. Ende in een yghelijc van desen heren sijn also vele liede als in dit eerste heer. Achter hem in eenre boghe scote na so coomt dat vierde heer, dat noch groter is dan die andre. Ende een yghelijc heer heeft zijn dachuaert gheordinert in sekeren steden, daer si des nachts bliuen sullen ende vinden daer altoos wel dat hem noodtorft is. Ende alst gheualt dat enich man van desen heren sterft, so neemt men staphants in sine stat enen andren, so dat tghetal vanden heren altoos vol is. Ende weet, 123vb dat die keyser selue niet en rijdt, so en doen ooc die ander grote heren van daer omtrent, ten si dalsi tenigher stat heymelijc willen varen met luttel lieden om niet ghekent te sine, mar si varen op waghene met iiij raden, op den welken staet een scoon camere van eenre maniere van houte, dat vten aertschen paradyse coomt, datmen heet lignum aloes, dat die riuieren bringhen met hem vten paradise bi tiden ende bi saysune. Ende dese camere is alte wel rukende om des houts wille. Ende dese camere is binnen al ghedect met platen van goude, daer duerbaer ghesteynte ende grote perlen in staen. Ende iiij olifanten ende iiij orssen al wit ghedect met duerbaren couerturen leyden desen waghen. Ende iiij ofte v of vj vanden 124ra groten heren gaen omtrent den waghen wel ghereden ende rikelijc ghechiert, so dat niement dien waghen en ghenaect, dan die grote heren, ten si datse die keyser roept om met hem te sprekene. Ende in die camere op desen waghen, daer die keyser in sit, sijn op een ricke iiij ofte v ofte vj valken ofte ander voghele van proyen, so dat alse die keyser siet enighe wilden voghele, dien hi wil doen vaen om tspel te siene vanden voghelen, dat men dan een ofte twee van dien valken of van dien andren laet vlieghen. Ende aldus neemt hi sine ghenuechte lidende door tlant. Ende niement van sinen gheselscap en rijdt vor hem, mer si comen al na hem. Ende niement en dar den waghen ghenaken in enen boghescote na zonder die heren, die omtrent hem zijn. 124rb Ende alt heer comt mit goeden staden na hem, daer grote menichte is. Ende in al sulken waghen varen ooc die ander keysere van andren landen ende met sulken heren gheordineert in iiij heren, mer si en sijn so groot niet van volke. Ende sijn outste zoen vaert ooc in een karioth ofte waghen in dese selue maniere enen andren wech, so dat si te velde so vele volcs hebben alse een wonder es te siene. Niement en soude die summe vanden volke ghelouen, en saghe hise niet. Ende het valt sulken tijt, dat si niet verre en varen ende dan varen die keysers te gader ende haer volc ooc ende dan alle ghedeelten. 124va

De ordinantie van keizers leger als hij ten oorlog trekt en anders

En als de keizer rijdt van het ene land tot het andere zo rijden met hem 4 legers van goed geordend van volk. De eerste gaat voor hem een dagreis want dat leger ligt altijd de ene nacht daar de keizer de andere nacht liggen zal en iedereen vindt wel dat hem nooddruft is. En in dit eerste leger zijn meer dan 50 tumase volk, soms te paard en soms te voet en elke tumase bevat 10 000 man alzo ik u hiervoor zei. En een ander leger vaart aan de zijde van de keizer in een halve dagreis na ter rechterhand. En een ander leger vaart ter linkerzijde ook alzo na. En in elk van deze legers zijn alzo veel lieden zoals in dit eerste leger. Achter hem in een boogschot na zo komt dat vierde leger dat nog groter is dan de anderen. En elk leger heeft zijn dagreis geordend in zekere plaatsen daar ze Գ nachts blijven zullen en vinden daar altijd wel dat hen nooddruft is. En als het gebeurt dat enig man van dit leger sterft zo neemt men gelijk in zijn plaats een andere zodat het getal van het leger altijd vol is. En weet dat de keizer zelf niet rijdt en zo doen ook de andere grote heren van daar omtrent, tenzij dat ze tot enige plaats heimelijk willen varen met luttel lieden om niet herkend te worden, maar ze varen op wagens met 4 raderen waarop een schone kamer van een soort van hout staat dat uit het aardse paradijs komt dat men lignum aloճ noemt dat de rivieren brengen met hen uit het paradijs bij tijden en bij seizoen. En deze kamer is al te goed ruikend vanwege het hout. En deze kamer is van binnen geheel bedekt met platen van goud daar dure gesteente en grote parels in staan. En 4 olifanten en 4 paarden geheel wit en bedekt met dure bedekking leiden deze wagen. En 4 of 5 of 6 van de grote heren gaan omtrent de wagen goed gereden en rijk versierd zodat niemand die wagen genaakt, dan die grote heren, tenzij dat de keizer ze roept om met hem te spreken. En in de kamer op deze wagen daar de keizer in zit zijn op een kruk 4 of 5 of 6 valken of andere vogels van prooien zodat als de keizer enige wilde vogel ziet die hij wil laten vangen om het spel te zien van de vogels dat men dan een of twee van die valken of van die andere laat vliegen. En aldus neemt hij zijn genoegen gaande door het land. En niemand van zijn gezelschap rijdt voor hem, maar ze komen alle na hem. En niemand durft de wagen te genaken in een boogschot na, uitgezonderd de heren die omtrent hem zijn. En het hele leger komt met goede stade na hem, daar grote menigte is. En in al zulke wagens varen ook de ander keizers van andere landen en met zulke legers geordend in 4 legers, maar ze zijn niet zo groot van volk. En zijn oudste zoon vaart ook in een chariot of wagen in deze zelfde manier een andere weg zodat ze te velde zoveel volk hebben dat het een wonder is te zien. Niemand zou dat aantal van het volk geloven zag hij het niet. En het gebeurt sommige tijd dat ze niet ver varen en dan varen de keizers tezamen en hun volk ook en dan alle verdeelt.

Hoc dat keyserijck van desen groten can ghedeylt is in xij prouincien ende anders.

Dat keyserrike van desen groten can is in xij prouincien ghedeelt. Ende een yghelijc prouincie heeft meer dan xijm. groter steden sonder dander cleyne, die zonder ghetal zijn. Zijn lant is herde groot, want hi heeft onder hem xij principale coninghen ende een yghelijc van dien xij coninghen heeft vele coninghen onder hem ende alle sijn si den groten can onderdanich. Ende sijn lant ende sijn heerscapie duert also verre, datment niet door riden en soude vanden enen ende toten anderen te watere ende te lande binnen enen jare. Jn die wildernisse van sinen lande, daer men ghene steden en vint, daer zijn 124vb goede herberghen met dachuerden gheordineert, daer die liede die daer liden, wel al haren noot vinden omme door tlant te gaen. Ende daer int lant es ene wonderlike costume, mer si es profitelijc, want als enighe contrarie ofte ieghenheit ofte enighe niemare comen, die den keyser aen rueren ofte aengaen int lant dat weet dan die keyser van drye dachuaerden binnen enen daghe, want die boden sitten staphants op dromedarise ofte op snelle paerde ende riden al dat si moghen riden herde snellijc tote een van desen herberghen. Ende alse hi deser herberghen beghint te na\ken, so blaest hi enen hoorn ende die van dier herberghen verstaen staphants wel, dat enighe125ra niemare comen ende ghereiden ter vaert een ander paert ende enen andren bode ende die selue lettre voert ende brinct tot een ander herberghe. Ende also doetmen van herberghe te herberghe, tote dat die lettren den keyser comen. Ende aldus heeft hi zaen die niemare vernomen. Ende alse die keyser sine lopers aldus seint, die ooc aldus met dachuaerden gheordineert sijn, si luden hare clocken ende dan so ghereiden hem staphants andre ende lopen snellijc haerre vaerde tot eenre ander herberghe. Ende also loopt die een totten andren herde snellijc ende dese lopers heten si adibe na haerre spraken, dat is te segghen messelgiers.

Hoe dat keizerrijk van deze grote kan verdeeld is in 12 provincies en anders.

Dat keizerrijk van deze grote kan is in 12 provincies verdeeld. En elke provincie heeft meer dan 12 000 grote steden, uitgezonderd de andere kleine die zonder getal zijn. Zijn land is erg groot, want hij heeft onder hem 12 principale koningen en elk van die 12 koningen heeft vele koningen onder hem en allen zijn ze de grote kan onderdanig. En zijn land en zijn heerschappij duurt alzo ver zodat men het niet doorrijden zou van het ene einde tot het andere te water en te lande binnen een jaar. In de wildernissen van zijn land, daar men geen steden vindt, daar zijn goede herbergen met dagreizen geordend daar de lieden die daar gaan wel al hun nood vinden om door het land te gaan. En daar in het land is een wonderlijk gebruik, maar ze is profijtelijk, want als enige tegengesteldheid of tegenheid of enig nieuws komt die de keizer aanroert of aangaan in het land, dat weet dan de keizer vanaf drie dagreizen binnen een dag, want de boden zitten gelijk op een dromedaris of op snelle paarden en rijden alles dat ze mogen rijden erg snel tot een van deze herbergen. En als hij deze herberg begint te genaken zo blaast hij op een hoorn en die van die herberg verstaan gelijk wel dat er enig nieuws komt en bereiden ter vaart een ander paard en een andere bode die dezelfde brief voert en brengt die tot een andere herberg. En alzo doet men van herberg tot herberg totdat de brief bij de keizer komt. En aldus heeft hij samen dat nieuws vernomen. En als de keizer zijn lopers aldus zendt, die ook aldus met dagreizen geordend zijn, ze luiden hun klokken en dan zo bereiden zich gelijk andere en lopen snel hun vaart tot een andere herberg. En alzo loopt de ene tot de andere erg snel en deze lopers noemen ze adibe, naar hun spraak, dat is te zeggen boodschappers.

Hoe dat si wyeroec ende welrukende cruden int vier werpen den keyser teren.

125rb Alse die keyser vaert vanden enen lande totten andren, also jc v hier voor gheseit hebbe ende hi lijdt door die steden of ooc daer neuen, een yghelijc maect vier voor sijn huus ende werpt daer in wyerooc wel rukende om den heren goede roke te maken. Ende dat volc knielt daer om in alle straten ende doen hem grote waerdicheit. Ende daer die kersten liede van oordene wonen, also si te menigher stat wonen binnen zinen lande, si gaen hem ieghen mit processien, met crucen ende mit wijnwatere ende singhen mit hogher stemmen ieghen hem gaende: veni creator. Ende alse hise hoort, ghebiet hi den heren die bi hem sijn ridende, datsi die liede tot hem doen comen. Ende als si hem ghenaken ende hi tcruce ziet, hi doet zijn caproen 125va of, die op sijn hooft staet in die maniere van enen vilt hoedde, die van goude ghemaket is ende van ghesteynte ende van perlen die groot sijn ende is so rikelijc, dat niement en is hi en souden prisen een conincrike waert in dit lant. Ende dan so nijcht hi den cruce. Ende daer na die prelaet van desen gheordenden lieden seit voor hem een bedinghe ende dan gheuet hi hem die benedictie met den cruce ende hi nijcht hem ieghen dat cruce entie benedictie herde deuotelijc. Ende dan gheuet hem die prelaet van enighe frute toten ghetale van neghenen toe in een platele van suluere peren ofte appelen ofte ander fruut ende hi neemter een ende die 125vb ander gheeft hi den andren heren, die omtrent hem sijn. Want die costume is alsulc, dat en gheen vreemt mensche voor hem comen en mach, hi en gheuet hem enich dinc na die costume vander ouder wet, die seit: nemo accedat in conspectu meo vacuus, dat is te segghene: jn mine ieghenwoordicheit en come niement ydel. Ende dan seit die keyser tote dese liede van oordinen, dat si achter waert trecken, te mets dat si niet vertreden noch verdronghen en worden vander menichfoudicheit der paerde, die achter hem comen. Ende die ghene, die woonen daer die keyserinne lijdt, doen ooc aldus. Ende also doen si ooc den outsten zone ende enen ygheliken presenteren si aldus van\den 126ra frute. Ende weet, dat al dat volc dat met hem rijdt en woont niet al metten keyser daghelijcs, mar also dicwille als hijt te doen heeft ontbietmense. Ende alsmen van hem ghedaen heeft, so keren si weder in haers selues huse sonder alleen die ghene, die met hem wonen om hem te dienen ende sinen wiue ende sine kinderen ende om sijn hof te regieren. Ende nochtan dat die van daer ghescheyden sijn, nochtan so wonen stede vast met hem in sijn hof lm. man te paerde ende ccm. te voete zonder die ministreers ende zonder die ghene, die wilde beesten bewaren ende tamme ende voghele, vanden welken ic seide hier voren tghetal.

Hoe dat ze wierook en welriekende kruiden in het vuur werpen om de keizer ter eren.

Als de keizer vaart van het ene land tot het andere, alzo ik u hiervoor gezegd heb, en hij gaat door die steden of ook daar neven maakt iedereen vuur voor zijn huis en werpt daarin goed ruikende wierook om de heer goede reuk te maken. En dat volk knielt daarom in alle straten en doen hem grote waardigheid. En daar de christenlieden van orden wonen, alzo ze te menige plaats wonen binnen zijn land, ze gaan hem tegemoet met processies, met kruisen en met wijwater en zingen met hoge stemmen tegen hem gaande: veni creator. En als hij ze hoort gebiedt hij de heren die bij hem zijn rijden dat ze die lieden tot hem laten komen. En als ze hem genaken en hij het kruis ziet, hij doet zijn kaproen af die op zijn hoofd staat in de manier van een vilten hoed die van goud gemaakt is en van gesteente en van parels die groot zijn en zo rijk dat er niemand is, hij zou het een koninkrijk waard prijzen in dit land. En dan zo neigt hij het kruis. En daarna zegt de prelaat van deze geordende lieden voor hem een bidden en dan geeft hij hem de benedictie met het kruis en hij neigt zich tegen dat kruis en de benedictie erg devoot. En dan geeft de prelaat hem van enig fruit tot het getal van negen toe in een plateel van zilver peren of appels of ander fruit en hij neemt er een en de andere geeft hij aan de andere heren die omtrent hem zijn. Want het gebruik is al zulke dat geen vreemd mens voor hem komen mag, hij geeft hem enig ding naar dat gebruik van de oude wet die zegt: nemo accedat in conspectu meo vacuus, dat is te zeggen: in mijn tegenwoordigheid komt niemand leeg. En dan zegt de keizer tot deze lieden van orden dat ze achterwaarts vertrekken zodat ze niet vertreden nog verdrongen worden van de menigvuldigheid van de paarden die achter hem komen. En diegene die wonen daar de keizerin gaat doen ook aldus. En alzo doen ze ook de oudste zoon en iedereen presenteren ze aldus van het fruit. En weet dat al dat volk dat met hem rijdt woont niet allen met de keizer dagelijks, maar alzo vaak als hij het te doen heeft ontbiedt men ze. En als men van hem gedaan heeft zo keren ze weer in hun eigen huis, uitgezonderd alleen diegene die met hem wonen om hem te dienen en zijn wijf en zijn kinderen en om zijn hof te regeren. En nochtans als die van daar gescheiden zijn, nochtans zo wonen stede vast met hem in zijn hof 50 000 man te paard en 200 000 te voet, uitgezonderd de muzikanten en uitgezonderd diegene die wilde beesten bewaren en tamme en vogels waarvan ik hiervoor het getal zei.

Hoe dat die grote can die machtichste heer is opter aerden ende anders.

Onder dat firmament en is so groten noch so machtighen here 126rb niet alse die grote can, noch bouen die aerde noch daer onder, want pape jan, die heere is vander groter jndien, noch die soudaen van babylonien, noch die keyser van persen en hebben en ghene ghelikenisse met hem van machte no van edelheden noch van goede. Want van allen desen is hi die meeste prinche der werelt, waer bi dat groten scade is, dat hi niet vaste in gode en ghelooft. Nochtan hoort hi herde ghaerne van gode spreken ende ghedoocht wel, dat een yghelijc kersten si die wille in alle sijn lant, want men verbiet niement te houden sulke wet, als hi wil. Jn dit lant die een heeft c wiue 126va en die ander l, die een meer die ander min ende nemen wel haer nichten te wiue, hoe na dat sij hem zijn zonder haer zusteren van haer moeder weghen, dat sijn haerre moeder dochteren, mar hare susteren, die haers vader dochtren sijn van andren wiuen dan van haerre moeder, moghen si wel nemen te wiue ende haers broeders wiue, alse haer broeders doot zijn. Ende haer stiefmoeder moghen si ooc wel nemen, als haer vader doot is. Si draghen alle wide cledre ongheuoedert ende zijn ghecleet mit enen clede, dat open is op beyden ziden ende met zide ghe\reghen 126vb ende draghen daer bouen pelsen thaer vutwaert ende en draghen noch hoyken noch caproen. Ende recht so hem die manne cleden, so cleden hem die wiue ende men kent niet deen voor dander, zonder dat die ghehuwede wiue hebben een teeken op haer hooft. Die vrouwen ende die manne en wonen niet te gader, mar een yghelijc woont bi hem seluen ende die man gaet ligghen metter welker die hem best behaecht van zinen wiuen. Ende een yghelijc heeft zijn huus mans ende wijf ende het sijn ronde huse van houte ghemaect, daer aen staen ronde vensteren bouen, 127ra die hem claerheit gheuen ende daer door dat die rooc wt gaet. Ende dat dack ende die wande sijn van vilte. Ende alsi in orloghen gaen, so doen si haer huse met hem draghen, also men tenten ende pawelioene doet ende maken tfier in midde weghen van haren huse. Jtem si hebben alte vele beesten van alrehande maniere zonder van varkenen, want si en voeden en ghene. Ende si ghelouen in enen god, die alle dinc ghescapen heeft, nochtan hebben si haer afgoden van goude ende van suluere ende van vilde ende van lakene ende haren afgoden offerense altoes ierstwerf melc van haren beesten ende van dien dat si eten selen ofte drincken, eer sijs nutten. Ende si offeren hem dicwile paerde ende beesten ende si heeten god vander naturen yroga. Ende wat naem haer keyser heeft, altoos doen si daer toe can. Doen jc daer was, hiet hi thiant can ende sijn 127rb sone hiet cossue ende als hij keyser sijn sal, so sal hi heeten cossue can. Hij hadde noch xij zonen, die hieten aldus: caldi, burin, nengu, vocab, caderusi, dam, tutern, balach, rabilan, gat, ogan. Ende sijn iij wiue die hieten, die eerste ende die principaelste was pape jans dochter ende die hiet seroch can ende die ander heet sorochan ende die derde hiet beroch can.

Hoe de grote kan de machtigste heer is op de aarde en anders.

Onder het firmament is er niet zo’n grote nog zo machtige heer zoals de grote kan, nog boven de aarde, nog daaronder, want priester Jan die heer is van het grote Indien, nog de sultan van Babylonië, nog de keizer van Perzië hebben geen gelijkenis met hem van macht, nog van edelheden, nog van goed. Want van al deze is hij de grootste prins ter wereld waarbij dat het grote schade is dat hij niet vast in God gelooft. Nochtans hoort hij erg graag van God spreken en gedoogt wel dat iedereen christen is die wil in zijn hele land, want men verbiedt het niemand zulke wet te houden zoals hij wil. In dit land waar de ene heeft 100 wijven en de andere 50, de ene meer en de andere minder en nemen wel hun nicht tot wijf, hoe na dat zij hem zijn, uitgezonderd hun zusters van hun moeders kant, dat zijn hun moeders dochters, maar hun zusters die hun vaders dochters zijn van andere wijven dan van hun moeder mogen ze wel nemen tot wijf en hun broeders wijven als hun broeders dood zijn. En hun stiefmoeder mogen ze ook wel nemen als hun vader dood is. Ze dragen alle wijde ongevoerde klederen en zijn gekleed met een kleed dat open is aan beide zijden en met zijde geregen en dragen daarboven pelsen met het haar naar buiten en dragen nog hoedjes, nog kaproen. En recht zo zich de mannen kleden zo kleden zich de wijven en men kent niet de ene voor de andere, uitgezonderd dat de gehuwde wijven een teken hebben op hun hoofd. De vrouwen en de mannen wonen niet tezamen, maar iedereen woont op zichzelf en de man gaat liggen met welke die hem het beste behaagt van zijn wijven. En iedereen heeft zijn huis, mannen en wijven, en het zijn ronde huizen van hout gemaakt en daaraan staan ronde vensters boven die hen helderheid geven en waardoor de rook er uit gaat. En dat dak en de wanden zijn van vilt. En als ze in oorlog gaan zo laten ze hun huis met zich dragen alzo men tenten en paviljoenen doet en maken het vuur in het midden van hun huis. Item, ze hebben al te veel beesten van allerhande vormen, uitgezonderd varkens, want ze voeden geen. En ze geloven in een God die alle ding geschapen heeft, nochtans hebben ze hun afgoden van goud en van zilver en van vilt en van laken en hun afgoden offeren ze altijd de eerste keer melk van hun beesten en van die dat ze eten zullen of drinken eer zij het nuttigen. En ze offeren hem vaak paarden en beesten en ze noemen de God van de natuur yroga. En welke naam hun keizer heeft, altijd doen ze daartoe kan. Toen ik daar was heette hij Thiant Kan en zijn zoon heette Cossue en als hij keizer zijn zal zo zal hij heten Cossue Kan. Hij had nog 12 zonen en die heten aldus: Caldi, Burin, Nengu, Vocab, Caderusi, Dam, Tutern, Bbalach, Rabilan, Gat en Ogan. En zijn 3 wijven die heten, de eerste en de belangrijkste was priester Jan’ s dochter en die heet Seroch Kan en de ander heet Sorochan en de derde heet Beroch Kan.

Jtem noch vander ghewoenten van desen luden ende anders.

Die liede van desen lande beghinnen al haer dinc te doene metter nuwer manen ende doen herde grote ere der zonnen ende der manen ende knielen dicwille daer jeghen. Ende ghemeenlijc riden si sonder sporen, mer si draghen in haer hant yet om tpaert mede voort te doen gaen ende maken ooc herde grote consiencie ende houdent voor herde grote zonde 127va een mes te stekene int vier ende datmen tfleesch vten pot wint zonder mes ende hem te lenene opt gheeselken, daer men tpaert mede voort drijft ende dat men die paerde slaet mitten brydele ende een been te brekene mit enen andren been ende sijn kindere te werpene. Ende die alre meeste zonde is, datmen pist int huus, daer men jn woont ende die dat dede men souden dodene. Ende van enen ygheliken van desen sonden moeten si hem biechten ieghen haren priester ende si ghelden grote summe van gelde voor hare penitencie. Ende een huus, daer een man in ghepist heeft, moet verwijt sijn of niement en souder in dorren gaen. Ende alsi hare penitencie vergouden hebben, so moetense door een vier gaen ofte door 127vb ij om te zuueren van haren zonden. Ende als enich messelgier comt, die dan enich prosent den keiser brinct, so moet hi mitten prosent, dat hi brenct, door ij viere liden om te suuerre te sijn, ouermids dat hi gheen venijn en bringt ofte enich dinc, dat quaet is, dat den keyser deren mochten. Jtem enen man, die men vint in fornicacien, dats in simpelre oncuuscheit, men doodten. Si sijn alle goede scutters ende ridders. Ende die wiue doen alrehande ambochten: si maken cledre, leersen ende ander ambochte. Si driuen ooc waghene ende kerren ende doen van allen ambochte sonder boghen ende ghescutte en maken si niet noch wapene, mer die maken die manne. Ende die wiuen die draghen alsoe wel broeken als die mannen. Alt volc van desen 128ra lande is herde ghehoorsame haren ouersten, noch si en vechten, noch en schelden niet die een ieghen den andren, noch daer en sijn en ghene rouers ende eren herde zere die een den andren, mar si en doen gheen eere vreemden lieden, hoe grote princhen dat het zijn moghen. Si eten ooc honde ende catten ende wolue ende vossen ende merien, velene, eselen, rotten ende muse ende alrehande grote beesten, wilde ende tamme ende si etent al buten ende binnen ende si en werpen niet wech dan tmest ende eten herde luttel broods, het en si ter groter heren houe. Ende te menicher stat en hebben si noch erweten, noch bonen, noch ander pottagie sonder allene vleeschsop. Luttel eten si ander dinc dant tvleesch ende dat sop daer of. Ende al si ghegheten hebben, si vaghen haer hande an haer cleder, want si en spreden gheen ammelaken te haren etene, het en ware grote 128rb heren, mer die ghemeente en hebben en ghene. Die heren orbaren ooc dicwille voor haer ammelaken vellen van beesten ende menighe vander ghemeinte ooc. Ende als si gheten hebben, si legghen haer scotelen op zonder wasschen in enen ketel metten vleesche ende met den sope, dat daer bleuen is, totter tijt, dat si anderwerf willen eten. Ende die rike liede drincken merien melc ende melc van andren beesten ende enen dranc, die ghemaect is van ghesodene watere, want si en hebben in haer lant wijn noch bier. Si leuen harde armelijc ende en eten mer een werf des daghes ende dat selue herde luttel noch daer noch elder. Ende seker een man van desen lande soude meer eten in enen daghe, dan si daer souden in drien daghen. 128va Ende al ist dat een vreemt bode coomt totten heren, men gheeft hem mer eens des daghes teten ende nochtan luttel. Jtem als si orloghen, si orloghen herde wiselic ende altoos pinen si hem hare viande te omlegghene ende te beslutene. Ende een yghelijc van hem heeft ij boghen of iij ende herde vele ghescuts ende een grote hant aex. Ende die edele liede hebben zwaerde, die cort ende breet sijn op die een zide snidende ende hebben platen ende helmen van ghesoden ledere ende van draecs vellen ende couerturen tot haren paerden. Ende als yment van eenre bataelgie vliet, si slane doot. Ende als si castele beligghen of gheueste steden, 128vb so beghinnen si harde vele scalcheden ende ghelouen den ghenen van binnen al dat si eyschen dorren. Mer alsi hem op gheuen, si slaense alle doot ende dan sniden si haer oren of ende siedense ende etense mitten soute ende daer of maken si groot entelmoes den groten heren. Jhem si hebben meninghe alle creaturen onder hem te doene ende segghen, datsi wel weten vten prophetien, dat si verwonnen sullen worden van crachte van scutters ende dat si hem bekeren sullen toter wet der gheenre diese verwinnen sullen . . . . . ende daer om ghedoghen si wel, dat liede van alrande wet onder hem peyselijc moghen wandren ende wonen. Jtem al si willen maken haer afgode in die stat ofte beelde van enighe van haren vrien\den, 129ra die ghestoruen sijn om van hem ghedenckenisse te hebben, so maken si naecte beelde zonder die maniere van ghecleet te sijn. Want si segghen, dat in goede vrienscap gheen decsel en sal sijn ofte omme cleet ende datmen niet minnen en sal om die scoonheit van cledinghen ofte palleringhe, mer omden lichame die natuerleec es. Jtem het is herde grote vrese ende anxt die van tartarien te veruolghene, alsi van eenre bataelgien vlien. Want al vliende scieten si achter waert ende doden die liede ende die paerde. Ende alsi hem ghereyden te bataelgien om te striden, si sijn so vaste te gader ghesloten, dat als daer xxm man sijn te gader, men sal niet wanen, datter xmsijn. Si winnen wel ander lude lant, mer si 129rb en connens niet ghehouden, want si hebben bat gheleert in tenten ende opt velt te legghen, dan in goeden steden ofte castelen, noch si en prisen niets met den sin noch die wijsheit van andren lieden. Ende si vercopen vele olijfs smouts ende prisent ooc herde zere, want si segghen, dat een goede medicine is. Alle die van tartarien hebben cleyne oghen ende luttel baerts ende herde dunne ende sijn soe valsch ende so verradich, dat hem niement en soude betrouwen in haer woorde noch in haer ghelooften. Ende het sijn herde liede ende moghen wel ieghen grote pine ende onwille meer dan ander liede, want si hebbent wel gheleert in haers selues lant ende 129va si en verteren alse niet. Ende als yement van hem steruen sal van siecheden, men set bi hem een glauie ende als hi beghint te steruen, een yghelijc vliet vten huse tote dat hi doot is ende dan so graeft men hem te velde.

Item, nog van de gewoontes van deze lieden en anders.

De lieden van dit land beginnen al hun ding te doen met de nieuwe maan en doen de zon en de maan erg grote eer en knielen vaak daartegen. En gewoonlijk rijden ze zonder sporen, maar ze dragen in hun hand iets om het paard mee voort te laten gaan en maken ook erg grote consciëntie en houden het voor erg grote zonde een mes te steken in het vuur en dat men het vlees uit de pot haalt zonder mes en zich te leunen op het geseltje daar men het paard mee voortdrijft en dat men de paarden slaat met de breidel en een been te breken met een ander been en zijn kinderen te werpen. En de allergrootste zonde is dat men pist in het huis daar men in woont en die dat deed, men zou hem doden. En van elke van deze zonden moeten ze biechten tegen hun priester en ze vergelden grote sommen geld voor hun penitentie. En een huis daar een man in gepist heeft moet verwijderd worden of niemand zou er in durven gaan. En als ze hun penitentie vergolden hebben zo moeten ze door een vuur gaan of door 2 om te zuiveren van hun zonden. En als enige boodschapper komt die dan enig present de keizer brengt zo moet hij met het present, dat hij brengt, door 2 vuren gaan om zuiver te zijn zodat hij geen venijn brengt of enig ding dat kwaad is dat de keizer deren mocht. Item, een man die men vindt in fornicacien, dat is in simpele onkuisheid, men doodt hem. Ze zijn alle goede schutters en ridders. En de wijven doen allerhande ambachten: ze maken klederen, laarzen en andere ambacht. Ze drijven ook wagens en karren en doen van alle ambachten, uitgezonderd bogen en geschut en maken ze geen wapens, maar die maken de mannen. En de wijven die dragen alzo goed broeken als de mannen. Al het volk van dit land is erg gehoorzaam aan hun overste, nog ze vechten, nog schelden niet de ene tegen de andere, nog daar zijn geen rovers en eren erg zeer de ene de andere, maar ze doen geen eer aan vreemde lieden hoe grote prinsen dat het zijn mogen. Ze eten ook honden en katten en wolven en vossen en merries, veulens, ezels, ratten en muizen en allerhande grote beesten, wilde en tamme, en ze eten het alles van buiten en binnen en ze werpen niets weg dan de mest en eten erg luttel brood, tenzij te grote heren hof. En te menige plaats hebben ze nog erwten, nog bonen, nog andere potmoes, uitgezonderd alleen vleessap. Luttel eten ze andere dingen dan het vlees en dat sap daarvan. En als ze gegeten hebben, ze vegen hun handen af aan hun klederen, want ze spreiden geen tafellaken tot hun eten, tenzij grote heren, maar de gewone hebben er geen. De heren gebruiken ook vaak voor hun tafellaken vellen van beesten en menige van de gemeente ook. En als ze gegeten hebben ze leggen hun schotels op zonder te wassen in een ketel met het vlees en met het sap dat daarin gebleven is tot de tijd dat ze de volgende keer willen eten. En de rijke lieden drinken merrie melk en melk van andere beesten en een drank die gemaakt is van gekookt water, want ze hebben in hun land wijn nog bier. Ze leven erg armoedig en eten maar een maal per dag en dat erg luttel, nog daar, nog elders. En zeker een man van dit land zou meer eten in een dag dan zij daar doen zouden in drie dagen. En al is het dat een vreemde bode komt tot de heren, men geeft hem maar eenmaal per dag te eten en nochtans luttel. Item, als ze oorlogen, ze oorlogen erg wijs en altijd pijnigen ze zich hun vijanden om te leggen en te insluiten. En iedereen van hen heeft 2 bogen of 3 en erg veel geschut en een grote handbijl. En de edele lieden hebben zwaarden die kort en breed zijn en aan de ene zijde snijdend en hebben platen en helmen van gekookt leer en van drakenvellen en bedekking tot hun paarden. En als iemand van een bataljon vliedt, ze slaan hem dood. En als ze kastelen belegeren of gevestigde steden zo beginnen ze erg veel schalksheden en beloven diegenen van binnen alles dat ze eisen durven. Maar als ze zich overgeven, ze slaan ze allen dood en dan snijden ze hun oren af en koken ze en eten ze met zout en daarvan maken ze groot orenmoes voor de grote heren. Item, ze hebben de mening om alle creaturen onder hen te doen en zeggen dat ze wel weten uit de profetien dat ze overwonnen zullen worden van kracht en van schutters en dat ze zich bekeren zullen tot de wet van diegene die ze overwinnen zullen . . . . . en daarom gedogen ze wel dat lieden van allerhande wet onder hem vredig mogen wandelen en wonen. Item, als ze hun afgoden maken willen in die plaats of beelden van enige van hun vrienden die gestorven zijn om van hen nagedachtenis te hebben, zo maken ze naakte beelden, zonder de manier van gekleed te zijn. Want ze zeggen dat er in goede vriendschap geen deksel zal zijn of omkleed en dat men niet minnen zal om de schoonheid van kleding of versiering, maar om het lichaam die natuurlijk is. Item, het is een erg grote vrees en angst die van Tartarije te vervolgen als ze van een bataljon vlieden. Want al vliedende schieten ze achter waart en doden de lieden en de paarden. En als ze zich bereiden te bataljon om te strijden ze zijn zo vast tezamen gesloten dat als daar 20 000 man zijn tezamen, men zal niet wanen dat er 10 000 zijn. Ze winnen wel andere lieden hun land, maar ze kunnen het niet behouden, want ze hebben niet beter geleerd dan in tenten en op het veld te liggen dan in goede steden of kastelen, nog ze prijzen niets met de geest, nog de wijsheid van andere lieden. En ze verkopen veel olijfvet en prijzen het ook erg zeer want ze zeggen dat het een goede medicijn is. Alle die van Tartarije hebben kleine ogen en luttel baard en erg dun en zijn zo vals en zo verraderlijk dat niemand hen zou vertrouwen in hun woorden, nog in hun beloften. En het zijn erge lieden en mogen wel tegen grote pijn en onwil meer dan andere lieden want ze hebben het goed geleerd in hun eigen land en ze verteren als bijna niet. En als iemand van hen sterven zal van ziektes, men zet bij hem een lans en als hij begint te sterven vliedt elke uit het huis tot dat hij dood is en dan zo begraaft men hem te velde.

Hoe datmen den keyser voerscreuen als hi doot is ter aerden brenghet ende anders.

Alse die keyser sterft, so setmen in enen setel sittende te middeweghe van sijnre tenten ende herde eerbairlijc setmen voor hem een tafel ghedect mit enen ammelaken met vleessche ende met spisen ende een nap vol van merien melke. Ende men set neuen hem ene merie ende een paert ghesadelt ende ghebreydelt ende daer op leydtmen gout ende suluer ende stroyet die aerde met stroe. Ende dan doen si maken ene grote 129vb ende brede graft ende met al desen dinghen setmen hem in die aerde ende segghen, als hi comen sal in die ander werelt, hi en sal niet sijn zonder huus noch zonder paert, noch sonder gout, noch sonder suluer. Ende die mery sal hem melc gheuen ende ander paerde maken, so dat hi wel ghewaerneert sal sijn in die ander werelt. Ende someghe van sinen camerlinghen ende van sinen andren officieren doen si met hem in die graft setten om hem te dienen in die ander werelt. Want si wanen, datmen in die ander werelt is drinckende ende etende ende blijsscap driuende metten wiuen, als men hier doet. Ende na dien dat hi in die aerde gheset sal 130ra worden, niement en is so coene, dat hi sijns zoude dorren vermanen voor enighe van sinen vrienden. Ende dicwile doet mense heymelijc in die aerde setten des nachts in wilden steden, daer niement en wandelt ende legghen daer op weder resschen mitten gheerse om dat daer op wassen soude ende makent aldus, datment niet bekennen en soude, waer hi begrauen ware ende dat hi nemmermeer en worde ghedacht noch vermaent van sinen vrienden, want dan segghen si, dat hi leuende is worden in die ander werelt ende dat hi meerre here daer is, dan hi hier was.

Hoe dat men de voor beschreven keizer als hij dood is ter aarde brengt en anders.

Als de keizer sterft zo zet men hem in een zetel zittend te midden van zijn tenten en erg eerbaar zet men voor hem een tafel gedekt met een tafellaken met vlees en met spijzen en een nap vol van merrie melk. En men zet neven hem een merrie en een paard gezadeld en gebreideld en daarop legt men goud en zilver en bestrooit de aarde met stro. En dan laten ze maken een groot en breed graf en met al deze dingen zet men hem in de aarde en zeggen dat als hij komen zal in de andere wereld, hij zal niet zijn zonder huis, nog zonder paard, nog zonder goud, nog zonder zilver. En de merrie zal hem melk geven en andere paarden maken zo dat hij goed gewaardeerd zal zijn in de andere wereld. En sommige van zijn kamerlingen en van zijn andere officieren laten ze met hem in dat graf zetten om hem te dienen in de andere wereld. Want ze wanen dat men in de ander wereld drinkt en eet en blijdschap drijft met de wijven zoals men hier doet. En nadat hij in de aarde gezet zal worden, niemand is zo koen dat hij zich zou durven vermanen voor enige van zijn vrienden. En vaak laat men ze heimelijk in de aarde zetten ‘s nachts in wilde plaatsen daar niemand wandelt en leggen daarop weer twijgen met gerst omdat het daarop groeien zou en maken het aldus zo dat men het niet herkennen zou waar hij begraven is en dat hij nimmermeer wordt herdacht nog vermaand van zijn vrienden, want dan zeggen ze dat hij levend is geworden in de andere wereld en dat hij grotere heer daar is dan hij hier was.

Als die keyser doot is, hoe si enen anderen kyesen, te weten synen outsten zoon ende anders.

Na dien dat die keyser doot is vergaderen die vij gheslachten ende kyesen sinen zone ende 130rb segghen hem aldus: wi wilcoren ende ordineren ende bidden v, dat ghi onse here zijt ende keyser ende onse couerrere. Ende hi antwoorde: wildi dat jc ouer v regnere, een yghelijc moet doen dat mi lief is, ofte int lant te bliuen of te rumene ende den ghenen, die jc segghe ende ghebiede te dodene, datmen dien staphans doden sal ende al dat jc segghe, dat dat veruolt moet sijn. Ende si antwoorden alle met eenre stemmen: wat dat ghi ghebiet, dat moet werden ghedaen. Ende daer na seit die keyser: ghi sult weten, dat myne woorde sullen voortaen snidende sijn alse zwaerden. Ende daer na so setmen op enen zwarten vilt ende also doetmen 130va sitten in enen setel ende men set hem sijn crone opt houet. Ende dan alt lant sent hem prosente in dien daghe meer dan .c. kemele moghen draghen, vol van goude ende suluere sonder die juwelen van den edelen luden . . . . . ende van costeliken ghesteynte dat sonder getal es zonder ooc die paerde ende gouden lakene van purpure, van cammecate ende van tartarien, dier so vele is, dat mens niet gheprisen en can.

Als de keizer dood is hoe ze een andere kiezen, te weten zijn oudste zoon en anders.

Nadat de keizer dood is verzamelen de 7 geslachten en kiezen ze zijn zoon en zeggen hem aldus: we kiezen en ordineren en bidden u dat gij onze heer bent en keizer en onze bescherming. En hij antwoordt: wil gij dat ik over u regeer, iedereen moet doen dat me lief is of in het land te blijven of te ruimen en diegene die ik zeg en gebied te doden dat men die gelijk doden zal en alles dat ik zeg dat moet vervuld zijn. En ze antwoorden alle met een stem: wat dat ge gebiedt dat moet worden gedaan. En daarna zegt de keizer: gij zal weten dat mijn woorden voortaan snijdend zullen zijn zoals zwaarden. En daarna zo zet men hem op een zwarte vilt en alzo laat men hem zitten in een zetel en men zet hem zijn kroon op het hoofd. En dan zendt het hele land hem presenten in die dagen meer dan 100 kamelen mogen dragen, vol van goud en zilver, uitgezonderd de juwelen van de edele lieden . . . . . en van kostbare gesteente dat zonder getal is, uitgezonderd ook de paarden en gouden lakens, van purper, van kamgaren en van Tartarije waar er zo veel is dat men het niet volprijzen kan.

Perzi en omstreken.

Wat landen ende conincryken cathay naest legghen ende an palen ende anders.

Dit lant van cathay is in asya die diepe. Ende een luttel in dese zide is asya die meeste ende paelt aen tconincrike van tharsen ten westen, dat een des conincs was, die onsen here quamen te bethleem te zoeken. Ende alle die van dien gheslachte sijn des conincs sijn alle kerstene. Si en eten int conincrike van tharsen en gheen 130vb vleesch noch en drincken ghenen wijn. Ende aen dese zide ten westenwaert is tconincrike van turquesten, dat hem strect westen waert toten conincriken van persen ende noorden waert toten conincrike van corasine. Ende in dat lant van turquesten sijn luttel goeder steden ende die beste heet octarer, daer sijn vele weyden ten beesten behoef, mer daer is herde luttel broots ende corens. Ende daer omme sijn si herde ende ligghen buten in tenten ende drincken bier van mileten. Ende dan in dese zide is dat conincrike van corasine, dat een herde oueruloedich lant is zonder wijn. Ende ten oosten waert steet een wildernisse, die is wel .c. dachuaerden lanc ende die beste stat van dien 131ra lande is gheheten corasine ende van dier stat nemet tlant sinen name. Die liede van desen lande sijn herde goede oorloghes liede ende coene. Ende dan noch in dese zide is dat conincrike vanden comanien, die in grieken waren worden bi tiden die leden zijn vut gheiaecht. Dit is een vanden grootsten conincrike van alder werelt, mer het en is niet al wonachtich noch met lieden bewoont. Want op die een side noorden waert ist so cout, dat daer niement gheduren en can. Ende daer sijn so vele vlieghen, dat een mensche niet en weet, waer hi hem bekeren sal. Jn dit lant sijn luttel bome, die fruut draghen ofte ander . . . . . sculen mach ende daer om ligghen die liede in tenten ende bernen droghen mest. Dit 131rb lant comt hem neder streckende tote prusen ende rossien toe. Ende door dit conincrike loopt die riuiere van tygre, die een vanden meesten riuieren is vander werelt. Ende het vriest daer soe zonderlinghe zeer, datmen daer dicwille mit ghemenen heer opt ijs vecht ende strijt te paerde ende te voet meer dan cm. persone te gadere. Ende tusschen dese riuiere ende der groter wester zee, diemen heet die zee naure, leecht dit conincrike. Ende int beghinsel van desen lande opwaert is die berch cotis, die een vanden hoochsten berghe is van alle der werelt ende staet tusschen dese zee naure ende die zee van caspien. Daer staet een herde ynghe passagie ofte wech om te gaen 131va te jndien waert. Daer omme dede de coninc alexander daer een scone stat maken, die hi hiete alexandre, omme tlant te wachtene, dat daer niement en lede sonder orlof. Ende nv heetmense ysernen poorte. Ende die principaelste stat vanden comanien heet barach ende is een vanden drien weghen om in jndien te gaen, mar door desen wech ofte passagie en mochten niet vele liede liden, het en ware in den winter. Die ander wech is door dat conincrike van turquesten ende van persien ende alte gaende wech so vintmen vele wildernissen. Die derde wech is die vanden comanien coomt ende gaet toter 131vb groter zee ende door dat conincrike van archas ende door die grote armenie. Ende weet, dat al dit conincrike vanden comanien ende alt lant voorseit tote aen prusen ende rossien is altemale onderdanich den groten can van cathay ende noch menich ander lantscap. Ende op dander zide van desen lande is sine macht vele meerre ende sine heerscappie. Nadien dat jc v gheseit hebben ende gheordineert ende bescheden vanden landen ende vanden conincriken noorden waert gaende vanden lande van cathay toten kersten lande van prusen ende van rossien, so sal jc v dan segghen vanden andren landen ende coninc\riken, 132ra die op dander zide ligghen aen die rechter zide toter griecscher zee ende totten kersten lande waert. Ende om dat die keyser van cathay ende die keyser van persien sijn die grootste heren, so sal jc v nv spreken vanden conincrike van persien. Jtem inden ersten so suldi weten, dat int keyserrike van persien ij conincrike zijn. Dat eerste beghint te orienten, dat is ten oesten waert ten conincrike van turquesten waert ende strect hem westwaert toter riuieren van phison, die een vanden iiij riuieren is, die wten aerdschen paradise comen ende te septentrionen waert, dats noorden waert strecket hem toter zee van caspien ende zuden waert toter wildernissen van jndien. 132rb Ende dit lant van persien is goet ende wel ghouolct ende daer staen goede steden in, mar die twee principaelste steden zijn gheheten boteura ende seuerganc, mar somighe liede hetense samerganc. Dat ander conincrike van persien strect hem door die riuiere van phison ten westen waert toten conincrike van meden ende toter groter armenien noorden waert ende ter zee van caspien waert ende zuden waert totten lande van jndien ende dat is ooc een groot volhandich lant. Ende daer in sijn drie principael steden: nessabor ende saphaon ende carmassane. Ende daer na is armenien, daer iiij conincriken in pleghen te sijn ende is 132va een edel lant ende oueruloedich van allen goede ende beghint te persien ende strect hem ter lingheden westen waert tote turken.

Welke landen en koninkrijken naast Cathay liggen en aanpalen en anders.

Dit land van N. China is in dat diepe Azië. En een luttel aan deze zijde is dat grootste Azië en paalt aan het koninkrijk van Thraci ten westen dat eens van de koning was die onze Heer te Bethelem kwam bezoeken. En alle die van dat geslacht zijn van de koning zijn alle christenen. Ze eten in het koninkrijk van Thacie geen vlees, nog drinken geen wijn. En aan deze zijde ten westwaarts is het koninkrijk van Turkestan dat zich strekt westwaarts tot het koninkrijk van Perzi en noordwaarts tot het koninkrijk van Corasine. En in dat land van Turkestan zijn luttel goede steden en de beste heet Octarer, daar zijn vele weiden tot de beesten behoefte, maar daar is erg luttel brood en koren. En daarom zijn ze hard en liggen buiten in tenten en drinken bier van milet. En dan aan deze zijde is dat koninkrijk van Corasine dat een erg overvloedig land is zonder wijn. En ten oostwaarts staat een wildernis die wel 100 dagreizen lang is en de beste stad van dat land is geheten Corasine en van die stad neemt het land zijn naam. De lieden van dit land zijn erg goede oorlogslieden en koen. En dan nog aan deze zijde is dat koninkrijk van Comanien die Grieken waren geworden bij tijden die geleden zijn eruit gejaagd. Dit is een van de grootste koninkrijken van de hele wereld, maar het is niet geheel bewoonbaar, nog met lieden bewoond. Want aan de ene zijde noordwaarts is het zo koud dat daar niemand verduren kan. En daar zijn zo veel vliegen zodat een mens niet weet waar hij zich begeven zal. In dit land zijn luttel bomen die fruit dragen of anders . . . . . schuilen mag en daarom liggen de lieden in tenten en branden droge mest. Dit land komt zich neerstrekkend tot Pruisen en Rusland toe. En door dit koninkrijk loopt de rivier Tigris die een van de grootste rivieren is van de wereld. En het vriest daar zo bijzonder zeer zodat men daar vaak met een gewoon leger op het ijs vecht en strijdt te paard en te voet meer dan 100 000 personen tezamen. En tussen deze rivier en de grote West Zee die men de Zee Navre noemt ligt dit koninkrijk. En in het begin van dit land opwaart is de berg Cotis die een van de hoogste bergen is van de hele wereld en staat tussen deze Zee Navre en de Kaspische Zee. Daar staat een erg enge passage of weg om te gaan te Indien waart. Daarom liet koning Alexander daar een schone stad maken die hij Alexandre noemde om het land te bewaken zodat daar niemand ging zonder verlof. En nu noemt men het de ijzeren poort. En de voornaamste stad van Comanien heet Barach en is een van de drie wegen om in Indien te gaan, maar door deze weg of passage mochten niet veel lieden gaan, tenzij in de winter. De andere weg is door dat koninkrijk van Turkestan en van Perzi en al gaande de weg zo vindt men vele wildernissen. De derde weg is die van Comanien komt en gaat tot de grote zee en door dat koninkrijk van Archas en door dat grote Armenië. En weet dat al dit koninkrijk van Comanien en al het voor genoemde land tot aan Pruisen en Rusland is allemaal onderdanig aan de grote kan van Cathay en nog menig ander landschap. En aan de andere zijde van dit land is zijn macht veel groter en zijn heerschappij. Nadien dat ik u gezegd heb en geordineerd en beschreven van de landen en van de koninkrijken noordwaarts gaande van het land van Cathay tot het christenland van Pruisen en van Rusland zo zal ik u dan zeggen van de andere landen en koninkrijken die aan de andere zijde liggen aan de rechterzijde tot de Griekse Zee en tot de christelijke landen waart. En omdat de keizer van Cathay en de keizer van Perzië de grootste heren zijn zo zal ik u nu spreken van het koninkrijk van Perzië. Item, ten eerste zo zal ge weten dat in het keizerrijk van Perzië 2 koninkrijken zijn. De eerste begint te Orint, dat is ten oostwaarts te koninkrijk van Turkestan waart en strekt zich westwaarts tot de rivier van Phison die een van de 4 rivieren is die uit het aardse paradijs komen en te septentrionen waart, dat is noordwaarts, strekt zich tot de Kaspische Zee en zuidwaarts tot de wildernissen van Indien. En dit land van Perzië is goed en goed bevolkt en daar staan goede steden in, maar de twee voornaamste steden zijn geheten Boteura en Seuerganc, maar sommige lieden noemen het Samerganc. Dat andere koninkrijk van Perzië strekt zich door de rivier Phison westwaarts tot het koninkrijk van Meden en tot het grote Armeni noordwaarts end ter Kaspische Zee waart en zuidwaarts tot het land van Indien en dat is ook een groot vol bevolkt land. En daarin zijn drie voornaamste steden: Nessabor en Saphaon en Carmassane. En daarna is Armenië daar 4 koninkrijken in plegen te zijn en is een edel land en overvloedig van alle goed en begint te Perzië en strekt zich ter lengte westwaarts tot Turkije.

Ende op die ander zide staet die stat van allexanderien, diemen heet yseren poorte, daer jc v hier voor of gheseit hebbe toten conincrike van meden. Jn dit lant van armenien sijn herde vele goeder steden, mer taurise is vanden meesten name. Daer na is dat conincrike van meden, dat herde lanc is ende het en is niet breet. Het beghint oost waert an tlant van persien ende an die minder jndien en streect hem west waert toten conincrike van caldeen ende noorden waert dalet hem ter cleynre arme\nien 132vb waert. Jn dit conincrike van meden staen herde vele groter berghe ende luttel pleyns lants. Die sarasinen houden dit conincrike ende een ander maniere van volke houden twee die beeste steden, die gheheten sijn seras ende caremen. Daer na is dat conincrike van georgien, dat ten oosten waert beghint an enen groten berch, diemen heet absor, daer woont volc van menigherhande lande. Ende men heettet lant alamo. Dit conincrike streect hem te turkien waert ende ter groter zee waert ende zuden waert paelt aen die grote armenie. Jn dit lant sijn twee conincrike, dat een is tconincrike van georgien ende dat ander is dat conincrike van 133ra abchas Ende altoos sijn in dit lant ij coninghen ende zijn alle beyde kersten, mer die coninc van georgien is den groten can onderdanich. Ende die coninc van abchas heeft 133rb sterker lant, so dat hi hem altoos sterckelijc bescremt ende bescudt heeft ieghen alle die ghene, die hem oyt wouden deren ende en was noyt yement onderdanich. In dit conincrike van abchas is een herde groot wonder, want een prouincie van dien lande, die wel drie dachuaerde ommegaens heeft ende hetet bonichauissen is al met donckernissen ghedect zonder enighe claerheit, so dat niement ghesien en can, wat dat sijn mach noch niement en dar daer ingaen. Ende nochtan hoortmen sulken tijt stemme van menschen ende paerden neyen ende hanen zinghen daer in. Ende men weet wel sekerlike, dat in die deemsterheit liede 133va wonen, mar men weet niet wat lude. Ende men seit, dat die donckerheit quam mit miraculen van gode, want het was een quaet keyser van persien, die gheheten was saures ende hi veruolchde al omme die kerstene, waer hise vant omme te dodene ende te destrueren ende om laten sacrificie doen ende offerande zijnen afgoden ende voer al omme met gheweldighen here na die kerstene, waer hise wiste om te niet te brenghen. Jn dit lant woonden herde vele goeder kerstenen lieden, die alle haer goet lieten ende vloen te grieken waert. Ende als si quamen in een pleyn, dat heet ymegijon, daer ontmoetten si den keyser ende sijn heer, die om hem allen te dodene was wt gheuaren. Doe vielen die kerstene op hare knien ende 133vb dan daden si hare bedinghe te gode. Ende staphans quam een dicke ende een doncker wolke ende bedecte den keyser ende alle sijn heer in selkerre manieren, dat hi achterwaert noch voorwaert en mochte, so dat si al stille daer in die donckerheit bleuen ende hebben oyt sent ghedaen ende en quamen noit zint daer vte. Ende die kerstene ghinghen daer si wouden ende haer viande worden aldus bederft zonder slach te slane ende daer om mochten si wel segghen: A domino factum est istud et est mirabile in oculis nostris, dats te segghene: van den here is dit ghedaen ende is wonderlike in onsen oghen, want dit was een groot miracule, dat god om haren wille dede, also alst noch in schijn is, waer bi alle kerstene zouden 134ra noch te heyligher sijn met rechte, want zonder twiuel en dade die quaetheit ende die zonden der kerstene, si souden heren sijn van alle der werelt. Want die baniere ons heren jhesus kerst is altoos ghereet ende ontwonden al omme sine goede serganten te hulpene, want een goet man soude wel .m. manne verdriuen, also dauid seit inden soutere: Cadent a latere tuo mille et decem milia a dextris tuis, dats te segghene: van diere siden sellenre vallen m ende xm. van diere rechter hant. Ende elwaer seit dauid: Quam persequebatur vnus mille et duo fugarent decem milia, dats te segghene: hoe mochte een persequeren hem dusentighen ende haer ij veriaghen xm. Ende hoe dat sijn mach, dat een alleen hare dusentich mach veriaghen, dauid seit hier na: Quia manus 134rb domini fecit omnia, dats te segghen: want die hant gods heeft al ghemaect. Ende onse here seit selue door den mont des propheten: Si in uijs meis ambulaueritis super tribulantes vos misissem manum meam, dats te segghene: haddi in minen weghen ghewandelt, ic hadde mijn hant ghedaen op die ghene, die v liden doen, so dat wi claerliken sien moghen, ist dat wi goet ende salich sijn willen, niement en soude ieghens ons moghen duren. Jtem van desen donckeren lande so comt lopen .i. riuiere die groot is, die wel wijst ende betekent, dat daer liede wonen, mar niemen en darf daer in gaen omme te besien. Ende weet, dat in desen conincrike van georgien 134va ende van abchas ende vander cleynre armenien sijn herde goede kerstene liede, want si biechten hem alle weke ende moneghen hem eenweruen of tweeweruen. Ende daer isser herde vele, die hem alle daghe moneghen, mar dat en doen wi hier niet, nochtan dat sinte pouwels ghe\boden heeft, daer hi seit: Omnibus diebus dominicis ad communicandum exortor, dats te segghene: alle zondaghe radic v tonfane den lichame ons heren. Daer op peynsen si, mar wi niet. Jtem na dit lant in dese side is turkien, dat paelt an die grote armenien ende ooc an die cleyne. Ende daer sijn in vele prouincien: comani, capadochie, sarra, brike, geannach ende in een 134vb yghelijc prouincie sijn vele goeder steden. Dit turkien strect hem toter stat van stacala, die op die griecsche zee staet ende paelt an surien. Surien is een goet lant ende een groot, also jc v hier voren seyde. Ende nochtan ist opwaert ten conincrike van caldeen ende strect hem oosten waert toter stat van niniue, die op die riuiere van tygre is gheleghen. Ende die breetheit beghint noordenwaert aen die stat van moraga ende streect hem suden waert toter westerscher zee. Jn caldeen es plein slechachtich lant. Ende daer sijn in luttel berghe ende luttel riuieren. Ende daer na ist conincrike van mesopotamen, dat beghint aen een riuiere, die men heet george an een stat, die men heet moselle ende strect hem westen waert toter riuieren 135ra van eufraten ende tot eenre stat, die men heet rohays ende in die brede vanden berch van armenien toter wildernissen van indien die minder. Mesopotamen is een goet lant, mar daer sijn luttel riuieren in ende daer en sijn in mar twee berghe, vanden welken deen heet symar ende dander lison ende het paelt an dat ant van caldeen ende an arabien. Ten perthien van suden waert sijn noch vele ander lantscapen ende conincriken. Jnden eersten is daer tlant van ethyopen, dat paelt oosten waert an die grote wildernisse, westenwaert an tconincrike van nubien, zuden waert an tco\nincrike van mortaengen ende noorden waert aen die rode zee. Jn dit lant van ethyopen sijn menigherande lieden ende menigherande conincrike. Daer na leit mortaengen ende duert van ethyopen toter 135rb hogher libien ende leyt ter lenghede neuen die westersche zee zudenwaert. Ende an dander zide paelt an nubien. Tlant van nubien paelt an dese lantscapen voorseit ende an die wildernisse van egypten. Ende die liede van nubien sijn alle kerstene Ende daer na is egypten, daer jc hier voren of gheseit hebbe. Ende daer na is die hoghe libie ende die neder ende gaet ter groter zee van spaengen, in die welke is tconincrike van seeb, van tecremense, van conisse, van cartaigi, van bugie, van algarbe, van belemarine ende van montflour ende vele ander conincrike. Ende daer is ooc in van menigher 135va maniere van volke. Nv hebbic gheseit van vele lantscappen, die sijn in dese side des groten conincrikes van cathay, vanden welken die meeste hoop is onderdanich den groten can. Nu sal jc v segghen hier na van enighen lantscapen ende eylanden, die in gheen zide sijn, als men cathay lijdt ter hogher jndien waert ende baccarien waert. Men lijdt door een lantscip datmen heet cadulc, dat een herde scoon ende groot lantscip is. Ende daer wast een maniere van froyte, als cawoerden, mer si sijn vele grotere ende als si rijp sijn, so snijt mense ontwee ende dan vintmen daer in een beestkijn in vleessche ende in bloede, als een cleyn lammekijn sonder wolle ende men etet tfroyt ende tbees\kijn. 135vb Ende seker dit is groot wonder ende groot werc van natueren. Nochtan seid ic hem, dat my niet alte zeer en wonderde, want sulke bome waren ooc in onse lant. Ende in dit lant tanderen steden wassen langhe appelen van goeden roke ende van goeden smake. Ende deser appelen hancter wel .c. of meer tenen trocke ouer al opten bome. Ende dese bome hebben grote bladere ende brede ende sijn wel ij voete lanc of meer ende enen voet breet. Ende in dit lant of daer omtrent in dander lant sijn vele bome, die groffels naghels draghen ende note musscaten ende grote noten van indien ende caneel ende ander cruut. Ende daer sijn ooc wijngaerde, die so grote rosinen draghen, datter een herde starc man soude ghenoech te doen hebben, soude hi enen 136ra trocke op heffen. Jn dit lantscip sijn die berghe van caspien, die int lant daer heten vber. Noch sijn tusschen dese berghe besloten die coninghen vanden x gheslachten, die heten goch ende magoch ende en moghen tot gheenre zide wt. Daer worden besloten xxij coninghen mit haren volke, die onder die gheslachten te voren woonden, die heten sicio. Daer iaghedse die coninc alexander binnen desen berghe ende hi waendse wel besluten mitten werken sijnre liede, mer hi en conste. Ende als hi sach, dat hi se niet besluten en conde, so bat hi gode der naturen, dat hi dat woude voldoen, dat hi beghonnen hadde. Ende hoe dat hi niet waerdich en was ghehoort te sine, nochtan mids sijnre gracien sloot 136rb god die berghe te gadere, so dat si daer in wonen vaste besloten van hoghen berghen zonder van eenre ziden ende op die side is die zee van caspien. Nv mochte yement vraghen, na dien dat die zee op die een zide is, waer om en gaense niet vut ende gaen daer si willen. Daer op antwoordic v, dat dese zee van caspien comt vter aerden ghelopen van onder tgheberchte ende loopt door die wildernisse op deen zide van dien lande ende dan strecse haer toten ende van persien. Ende al ist dat mense zee heet, hetten is gheen zee noch en comt ooc in gheen ander zee, mer het is oft een plasch of poel waer, die meeste van 136va der werelt. Ende al waert dat si hem in dese zee setten, si en souden nerghent moghen landen, want si en connen ghene sprake dan haer eerste. Ende daer om en moghen si niet vut gaen. Ende weet, dat die joden en hebben gheen eyghen lant in al die werelt dan onder dit gheberchte. Nochtan gheuense tribuut der coninghinnen van amosonien, diese herde ernstelijk hoeden doet, op dat si niet wt en comen op die zide van haren lande, want haer lant paelt an dat gheberchte. Het gheualt dat dicwille enich van dien joden climmen op desen berch, mar die grote en mochtenre niet op climmen noch neder gaen. 136vb Want die berghe sijn hoghe ende steil op te climmen, so dat si daer sijn ieghen haers selfs danc. Want si en hebben en ghenen vutganc dan een cleyn weechkijn, dat liede mit crachte eens maecten ende dat is wel iiij milen lanc. Ende noch is daer wildernisse, daermen gheen water en vint noch mit grauen noch anders, also datmen daer niet wonen en mach. Ende daer sijn ooc vele draken ende serpenten ende ander gheuenijnde beesten in die stede, so datter niement liden en mach, het en ware inden harden couden winter. Ende dat weechskijn of die passagie hietmen oliren ende is die selue passagie, die de coninghinne van amosonien hoeden doet. Ende al ist dat sulken 137ra tijt daer enighe joden vut comen, si en connen ghene spraken dan ebreeusch, noch en connen mitten lieden niet ghespreken. Ende nochtan seit men, datse wt sellen comen inden tijden van antekerste ende sullen herde vele kerstene doden. Ende daer omme alle die joden vander werelt leren ebreeusch spreken op dien hope, dat alle dese joden vten berghe van caspien sullen comen ende moghen met hem spreken ende dat sise leyden moghen al kerstenheit door omme die kerstene te verdriuene. Want die joden segghen, dat dese joden, die aldus besloten sijn inden berghe van caspien, sullen wt comen ende sullen hem alle die werelt door spreyen ende dat die kerstene noch onder hem zijn sullen, 137rb als si onder die kerstene gheweest hebben. Ende wildi weten, hoe si den wtganc vinden sullen van dien berghen, also als ict hebben horen segghen: Jn tiden van ankerste een vos reynaert sal sijn hol daer maken, daer die coninc alexander dede die poorten maken ende salt so verre door maken tot int lant vanden joden. Ende als si desen vos reynaert sien sullen, si sullen hem zeer verwonderen, om dat si noit sulken beeste en saghen, want van alrehande beesten waren daer in mit hem ghesloten zonder van desen, so dat sine jaghen sullen ende so langhe veruolghen, dat hi weder in sijn hol lopen sal 137va ende sullen noch so diepe in daerde vervolghen, dat si die poorten vinden sullen, die alexander maecte, welke ghemetst sijn met calke ende van groten stenen. Ende dese poorte sullen se breken ende dan sullense wtganc vinden.

En aan de andere zijde staat de stad van Allexanderien die men ijzeren poort noemt, daar ik u hiervoor van gezegd heb, tot het koninkrijk van Meden. In dit land van Armenië zijn erg vele goede steden, maar Taurise is van de grootste naam. Daarna is dat koninkrijk van Meden dat erg lang is en het is niet breed. Het begint oostwaarts aan het land van Perzië en aan het kleinere Indien en strekt zich westwaarts tot het koninkrijk van Chaldea en noordwaarts daalt het tot kleine Armenië waart. In dit koninkrijk van Meden staan erg veel grote bergen en luttel pleinen land. De Saracenen houden dit koninkrijk en een andere soort van volk houden twee van de beste steden die geheten zijn Seras en Caremen. Daarna is dat koninkrijk van Georgi dat ten oostwaarts begint aan een grote berg die Absor heet en daar woont volk van menige landen. En men noemt het land Alamo. Dit koninkrijk strekt zich tot Turkije waart en te grote zee waart en te zuidwaarts paalt het aan dat grote Armeni. In dit land zijn twee koninkrijken, de ene is het koninkrijk van Georgië en de andere is dat koninkrijk van Abchas. En altijd zijn er in dit land 2 koningen en zijn allebei christen, maar de koning van Georgi is de grote kan onderdanig. En de koning van Abchas heeft sterker land zodat hij zich altijd sterk beschermd en behoed heeft tegen al diegene die hem ooit wilden deren en was nooit iemand onderdanig. In dit koninkrijk van Abchas is een erg groot wonder, want een provincie van dat land dat wel drie dagreizen omgaan heeft en heet Bonichavissen is geheel met donkerheid bedekt zonder enige helderheid zodat niemand zien kan wat er zijn mag, nog niemand durft daarin te gaan. En nochtans hoort men sommige tijd stemmen van mensen en paarden niezen en hanen zingen daarin. En men weet wel zeker dat in die donkerheid lieden wonen, maar men weet niet welke lieden. En men zegt dat de donkerheid kwam met mirakels van God, want het was een kwade keizer van Perzi die geheten was Saures en hij vervolgde alom de christenen waar hij ze vond om ze te doden en te vernietigen en om zijn afgoden sacrificie laten doen en offerande en vooral om met geweldig leger naar de christenen waar hij ze wist om die om te brengen. In dit land woonden erg vele goede christenlieden die al hun goed verlieten en vloden te Griekenland waart. En toen ze kwamen in een plein, dat heet Ymegijon, daar ontmoetten ze de keizer en zijn leger die om hen allen te doden was uitgevaren. Toen vielen de christen op hun knieën en dan deden ze hun bidden tot God. En gelijk kwam een dikke en een donkere wolk en bedekte de keizer en zijn gehele leger in zulke manieren dat hij achterwaart nog voorwaart mocht zodat ze geheel stil daar in die donkerheid bleven en hebben ooit sinds gedaan en kwamen nooit sinds daaruit. En de christenen gingen daar ze wilden en hun vijanden worden aldus bedorven zonder slag te slaan en daarom mochten ze wel zeggen: A domino factum est istud et est mirabile in oculis nostris, dat is te zeggen: van de Heer is dit gedaan en is wonderlijk in onze ogen, want dit was een groot mirakel dat God om hun wil deed alzo zoals het noch in schijn is waarbij alle christenen nog heiliger zouden zijn met recht, want zonder twijfel deed de kwaadheid en de zonden van de christen, ze zouden heren zijn van de hele wereld. Want die banier van onze heer Jezus Christus is altijd gereed en omwonden alom om zijn goede sergeanten te helpen, want een goede man zou wel 1000 mannen verdrijven zoals David zegt in de psalm: Cadent a latere tuo mille et decem milia a dextris tuis, dat is te zeggen: van die zijden zullen er vallen 1000 en 10 000 van uw rechterhand. En elders zegt David: Quam persequebatur vnus mille et duo fugarent decem milia, dat is te zeggen: hoe kan een achtervolgen hen duizend en hun 2 verjagen 10 000. En hoe dat zijn mag dat een alleen hun duizend mag verjagen, David zegt hierna: Quia manus domini fecit omnia, dat is te zeggen: want de hand Gods heeft alles gemaakt. En onze Heer zegt zelf door de mond van de profeten: Si in uijs meis ambulaueritis super tribulantes vos misissem manum meam, dat is te zeggen: had u in mijn wegen gewandeld, ik had mijn hand gedaan op diegene die u leed doen, zodat we duidelijk zien mogen is het dat we goed en zalig zijn willen, niemand zou tegen ons mogen verduren. Item, van dit donkere land zo komt lopen 1 rivier die groot is, die wel wijst en betekent dat daar lieden wonen, maar niemand durft daarin te gaan om het te bezien. En weet dat in dit koninkrijk van Georgi en van Abchas en van het kleine Armeni zijn erg goede christelijke lieden want ze biechten zich alle weken en naar de mis een maal of tweemaal. En daar zijn er erg veel die hen alle dagen te mis gaan, maar dat doen wij hier niet, nochtans dat Sint Paulus geboden heeft daar hij zegt: Omnibus diebus dominicis ad communicandum exortor, dat is te zeggen: alle zondagen raad ik u te ontvangen het lichaam van onze Heer. Daarop peinzen zij, maar wij niet. Item, na dit land aan deze zijde is Turkije dat paalt aan dat grote Armeni en ook aan de kleine. En daarin zijn vele provincies: Comanie, Cappadocië, Sarra, Brike, Geannach en in een elke provincie zijn vele goede steden. Dit Turkije strekt zich tot de stad van Stacala die aan de Griekse Zee staat en paalt aan Syrië. Syrië is een goed land en een grote alzo ik u hiervoor zei. En nochtans is het opwaart tot het koninkrijk van Chaldea en strekt zich oostwaarts tot de stad van Ninive die aan de rivier Tigris is gelegen. En de breedte begint noordwaarts aan de stad van Moraga en strekt zich zuidwaarts tot de Westerse Zee. In Chaldea is vlak slechtachtig land. En daarin zijn luttel bergen en luttel rivieren. En daarna is het koninkrijk van Mesopotamië dat begint aan een rivier die men George noemt aan een stad die men Moselle noemt en strekt zich westwaarts tot de rivier van Eufraat en tot een stad die men Rohays noemt en in de breedte van de berg van Armenië tot de wildernissen van Indien die minder. Mesopotami is een goed land, maar daar zijn luttel rivieren in en daar zijn maar twee bergen in waarvan de ene heet Symar en de andere Lison en het paalt aan dat land van Chaldea en aan Arabi. Te partijen van zuidwaarts zijn nog vele ander landschappen en koninkrijken. In de eerste is daar het land van Ethiopië, dat paalt oostwaarts aan de grote wildernis, westwaarts aan het koninkrijk van Nubi, zuidwaarts aan het koninkrijk van Mortaengen en noordwaarts aan de Rode Zee. In dit land van Ethiopië zijn menige soorten lieden en menige soorten koninkrijk. Daarna ligt Mortaengen en duurt van Ethiopië tot het hoge Libie en ligt ter lengte neven de Middellandse Zee zuidwaarts. En aan de andere zijde paalt het aan Nubië. Het land van Nubië paalt aan deze voor genoemde landschappen en aan de wildernis van Egypte. En de lieden van Nubië zijn alle christenen. En daarna is Egypte daar ik hiervoor van gezegd heb. En daarna is dat hoge Libi en de lagere en gaat te grote zee van Spanje waarin is het koninkrijk van Seeb, van Tecremense, van Conisse, van Carthago, van Bugie, van Algerije, van Belemarine en van Montflour en vele andere koninkrijken. En daar is ook in van menige soorten van volk. Nu heb ik gezegd van vele landschappen die zijn aan deze zijde van het grote koninkrijk van Cathay waarvan de grootste hoop onderdanig is aan de grote kan. Nu zal ik u hierna zeggen van enige landschappen en eilanden die aan gene zijde zijn als men Cathay gaat ter hoge Indien waart en Baccarien waart. Men gaat door een landschap dat men Cadulc noemt dat een erg schoon en groot landschip is. En daar groeit een soort van fruit, als kouwoerden, maar ze zijn veel groter en als ze rijp zijn zo snijdt men ze stuk en dan vindt men daarin een beestje in vlees en in bloed als een klein lammetje zonder wol en men eet het fruit en het beestje. En zeker dit is groot wonder en groot werk van de natuur. Nochtans zei ik hen dat het me niet al te zeer verwonderde, want zulke bomen waren ook in ons land. En in dit land te andere plaatsen groeien lange appels van goede reuk en van goede smaak. En van deze appels hangen er wel 100 of meer te een tros overal op de boom. En deze bomen hebben grote bladeren en brede en zijn wel 2 voeten lang of meer en een voetbreed. En in dit land of daar omtrent in het andere land zijn vele bomen die kruidnagels dragen en nootmuskaat en grote noten van Indien (kokosnoot) en kaneel en ander kruid. En daar zijn ook wijngaarden die zulke grote rozijnen dragen dat er een erg sterk man genoeg zou te doen hebben zou hij een tros opheffen.

In dit landschap zijn de Kaspische bergen die in het land daar Uber heten. Nog zijn tussen deze bergen besloten de koningen van de 10 geslachten die heten Goch en Magoch en mogen tot geen tijd eruit. Daar worden besloten 22 koningen met hun volk die onder die geslachten tevoren woonden en die heten Sicio. Daar jaagde koning Alexander ze binnen deze bergen en hij waande ze goed op te sluiten met werk van zijn lieden, maar hij kon het niet. En toen hij zag dat hij ze niet opsluiten kon zo bad hij God van de naturen dat hij dat wou voldoen dat hij begonnen was. En hoe dat hij niet waardig was gehoord te worden, nochtans mits zijn gratie sloot God de berg tezamen zodat ze daarin vast besloten wonen van hoge bergen, uitgezonderd van een zijden en op die zijde is de Kaspische Zee. Nu mocht iemand vragen nadat de zee aan die ene zijde is, waarom gaan ze er niet uit en gaan daar ze willen? Daarop antwoord ik u dat deze Kaspische Zee komt uit de aarde gelopen van onder het gebergte en loopt door de wildernis aan de ene zijde van dat land en dan strekt ze zich tot het einde van Perzië. En al is het dat men het zee noemt het is geen zee, nog komt ook in geen andere zee, maar het is alsof het een plas of poel was, die grootste van de wereld. En al was het dat ze zich in deze zee zetten ze zouden nergens mogen landen want ze kunnen geen spraak dan hun eerste taal. En daarom mogen ze niet uitgaan. En weet dat de Joden hebben geen eigen land in de hele wereld dan onder dit gebergte. Nochtans geven ze tribuut aan de koningin van Amazonia die ze erg ernstig laat behoeden zodat ze er niet uitkomen aan die zijde van haar land, want haar land paalt aan dat gebergte. Het gebeurt dat vaak enige van die Joden op deze berg klimmen, maar de grote mochten er niet op klimmen nog neer gaan. Want die bergen zijn hoog en steil om op te klimmen zodat ze daar zijn tegen hun eigen wil. Want ze hebben geen uitgang dan een klein wegje dat lieden met kracht eens maakten en dat is wel 4 mijlen lang. En nog is daar wildernis daar men geen water vindt, nog met graven, nog anders alzo dat men daar niet wonen mag. En daar zijn ook vele draken en serpenten en andere venijnige beesten in die plaats zo dat er niemand gaan mag, tenzij in de erg koude winter. En dat wegje of die passage noemt men Oliren en is diezelfde passage die de koningin van Amazoni behoeden laat. En al is het dat sommige tijd daar enige Joden uitkomen, ze kunnen geen spraak dan Hebreeuws, nog kunnen niet met de lieden spreken. En nochtans zegt men dat ze eruit zullen komen in de tijden van de antichrist en zullen erg veel christenen doden. En daarom leren alle Joden van de wereld Hebreeuws spreken op de hoop dat al deze Joden uit de Kaspische Berg zullen komen en mogen met hen spreken en dat ze hen geheel christenrijk door leiden mogen om de christenen te verdrijven. Want de Joden zeggen dat deze Joden die aldus besloten zijn in de Kaspische berg eruit zullen komen en zullen zich de hele wereld door verspreiden en dat de christenen nog onder hen zijn zullen zijn zoals ze onder de christen geweest zijn. En wil ge weten hoe ze de uitgang vinden zullen van die bergen, alzo zoals ik het heb horen zeggen: In tijden van antichrist zal een vos reynaert zijn hol daar maken daar koning Alexander de poort liet maken en zal zover doorgraven tot in het land van de Joden. En als ze deze vos reynaert zien zullen, ze zullen zich zeer verwonderen omdat ze nooit zulke beesten zagen, want van allerhande beesten waren daarin met hen gesloten, uitgezonderd deze, zodat ze hem jagen zullen en zo lang achtervolgen zodat hij weer in zijn hol lopen zal en zullen nog zo diep in de aarde achtervolgen zodat ze de poort vinden zullen die Alexander maakte die gemetseld zijn met kalk en van grote stenen. En deze poort zullen ze breken en dan zullen ze de uitgang vinden.

Vanden lande van barbarien.

Van desen lande gaetmen ten lande van barbarien waert, daer herde wrede quade liede sijn. Jn dit lant sijn bome, die wolle draghen ghelyc scape, daer of dat men maect lakene om cleder of te maken. Jn dit lant sijn vele ypotine, dat sijn beesten, die sulken tijt wandelen int water ende sulken tijt op die aerde ende sijn van enen manne ende van enen paerde ghewonnen. Dese eten die lie\de, 137vb alsise hebben moghen. Ende daer sijn ooc enighe riuieren, die drie weruen bitterre sijn dan die zee. Jn dit lant sijn meer griffoene . . . . . sulke lieden segghen, dat die griffoene dat maecsel hebben achter van enen leeuwe ende voren van enen aren. Die segghen waer, mar die griffoene is meerre ende starkere dan viij leuwen van desen lande of ooc mede dan c aren, want hi draecht wel te zinen neste waert al vlieghende een groot paert ende enen man daer op, vint hise te pointe, of twee ossen te gader ghebonden, alsomense an enen ploech bint, want die claeuwen van sinen voeten sijn also groot ende also lanc, als horne van ossen ende van coeyen. Men maecter of 138ra ribben van sinen pennen of plumen, die in sinen vloghel sijn, maectmen grote boghen om mede te scietene.

Van het land van Barbarije.

Van dit land gaat men tot het land van Barbarije waart daar erg wrede kwade lieden zijn. In dit land zijn bomen die wol dragen gelijk schapen waarvan men laken maakt om klederen van te maken. In dit land zijn vele ypotine, dat zijn beesten die sommige tijd wandelen in het water en sommige tijd op de aarde en zijn van een man en van een paard gewonnen. Deze eten de lieden als ze hen hebben mogen. En daar zijn ook enige rivieren die driemaal bitterder zijn dan de zee. In dit land zijn meer griffioenen . . . . . sommige lieden zeggen dat die griffioenen dat maaksel hebben achter van een leeuw en van voren van een arend. Die zeggen waar, maar de griffioen is groter en sterker dan 8 leeuwen van dit land of ook meer dan 100 arenden want hij draagt wel tot zijn nest waart al vliegend een groot paard en een man daarop, vindt hij ze tezamen of twee ossen tezamen gebonden alzo men ze aan een ploeg bindt, want de klauwen van zijn voeten zijn alzo groot en alzo lang als horens van ossen en van koeien. Men maakt ervan ribben en van zijn pennen of pluimen die in zijn vleugel zijn maakt men grote bogen om mee te schieten.

Rondom Susa.

Van pape jans lande ende vanden wonder dat daer in is.

Van daer gaetmen ten lande, dat pape jan toe hoort, die grote keyser is van jndien. Dese keyser pape jan heeft herde vele lants ende vele goeder steden jn sijn lant ende herde menich eylant groot ende breit, want dit lant van jndien is al ghedeilt ende ghesceden mit eylanden omme der riuieren wille, die vten paradise comen ghelopen, die alle tlant deilen in vele perthyen. Ende in dese zee sijn ooc vele eylanden. Die alre beste stat van alle desen eylanden heet pontexore, dat een coninclike stat 138rb is 229 ende herde edele ende rike. Pape jan heeft onder hem menighen coninc ende menich eylant ende menich wonderlijc volc. Ende sijn lant is herde groot ende rike, mar het en is alles niet so rike, alse dat lant is, dat den groten can toebehoort, want die cooplude en comen niet so ghemeenlijc daer om haer comanscepe, alsi doen in des groten cans lant, want het is te verre. Ende si vinden ooc int lant van cathay alle dinc dies hem behoeft: zide ende cruut ende gulden laken ende alrehande goet van ghewichte. Ende nochtan dat sijs beteren tijt souden hebben in pape jans lant, so ontsien si hem vanden langhen weghe om dat zo verre is ende omme 138va dien groten anxt ende vrese der zee, die in die weghe zijn. Want daer sijn grote rootsen ende berghen in die zee van aymanten, dat sijn stenen, die van hare naturen tot hem yser trecken. Daer omme ist dat enighe scipliede daer varen, die naglen of banden van ysere an hare scepen hebben, die berghe treckense staphants tot hem, so datse nemmermeer van daer en moghen sceyden. Jc selue sach jn die zee van verre als een eylant, daer cleyne wilde boomkijn ende veel strommelen stonden, mar die scipliede seiden ons, dattet alle scepe waren, die daer ghehacht waren van den aymanten. Ende vander verrotheit ende vander volheit van den scepen wiessen 138vb dese boomkine ende dat ghers, diere daer herde vele sijn. Ende van sulken rootsen vintmen herde vele daer omtrent. Ende daer omme en dorren die cooplude daer niet varen, si en weten den wech herde wel, of dat si hebben enen goeden leidere. Ende si ontsien hem ooc herde zere van den langhe weghe, so dat si int eylant van cathay nemen haer behoefte, om dat naerre is. Nochtan en ist so na niet, men moeter wel ouer doen ter zee te varene xj maende of xij van geneuen of van venegien tote cathay ende noch vorder is pape jans lant menich dachuaerde. Die cooplude, die al daer trecken, si liden door persien door een stat, die men heet hermepole, want hermes die philosophe 139ra makedse. Ende daer na liden se een arm vander zee ende daer na comense tot eenre groter stede, diemen heet cobach. Ende daer vindense alrehande comanscepe ende vele papegaeyen, ghelike datmen hier lewerken vint. Ende willen die cooplude noch vordere liden, si en connen niet wel zeker sijn. Jn dit lant is luttel tarwen ende ghersten, daer omme etense rijs of melc of case of froyt. Dese keyser pape jan neemt altoos te wiue des groten cans dochter. Jn pape jans lant is herde vele wonderlics dincs ende herde vele dierbaers ghesteyns, so groot ende so breet, dat menre facelment of maect, alse platelen, scotelen, scalen ende coppe ende vele andre wonderlicheden, dat alte lanc 139rb in ghescrifte ware te setten. Mar sonderlinghe willic v zegghen vanden principaelsten eylanden ende van sinen state ende van sinen gheloue of van haren wetten so sallic v wat segghen.

Van Paap Jan’ s land en van het wonder dat daarin is.

Vandaar gaat men te land dat priester Jan toebehoort die de grote keizer is van Indien. Deze keizer priester Jan heeft erg veel land en vele goede steden in zijn land en erg vele eilanden groot en breed, want dit land van Indien is geheel gedeeld en gescheiden met eilanden vanwege de rivieren die uit het paradijs komen gelopen die het hele land verdelen in vele partijen. En in deze zee zijn ook vele eilanden. Die allerbeste stad van al deze eilanden heet Pontexore dat een koninklijke stad is en erge edel en rijk. Priester Jan heeft onder hem menige koning en menig eiland en menig wonderlijk volk. En zijn land is erg groot en rijk, maar het is alles niet zo rijk zoals dat land is dat de grote kan toebehoort, want de kooplieden komen niet zo algemeen daar om hun koopmanschap zoals ze doen in de grote Kan ‘s land, want het is te ver. En ze vinden ook in het land van Cathay alle dingen die ze nodig hebben: zijde en kruid en gulden laken en allerhande goed van gewicht. En nochtans dat zij een betere tijd zouden hebben in priester Janճ land, zo ontzien ze zich van de lange weg omdat het zo ver is en om de grote angst en vrees van de zee die in de weg is. Want daar zijn grote rotsen en bergen in de zee van magneten, dat zijn stenen die van hun natuur tot zich ijzer trekken. Daarom is het dat enige schiplieden daar varen die nagels of banden van ijzer aan hun schepen hebben, die bergen trekken ze gelijk tot hen zodat ze nimmermeer vandaar mogen scheiden. Ikzelf zag het in de zee van verre als een eiland daar kleine wilde boompjes en veel stoppels stonden, maar de schiplieden zeiden ons dat het alle schepen waren die daar gebracht waren van de magneten. En van de verrotting en van de volheid van de schepen groeiden deze boompjes en dat gras die er daar erg veel zijn. En van zulke rotsen vindt men erg veel daar omtrent. En daarom durven de kooplieden daar niet te varen, ze weten de weg erg goed of dat ze hebben een goede leider. En ze ontzien zich ook erg zeer van de lange weg zodat ze in het eiland van Cathay nemen hun behoefte omdat het dichterbij is. Nochtans is het niet zo dichtbij, men moet er wel over doen ter zee te varen 11 maanden of 12 van Genua of van Venetië tot Cathay en nog verder is priester Janճ land menige dagreis. De kooplieden die aldaar trekken gaan door Perzië door een stad die men Hermepole noemt want Hermes de filosoof maakte het. En daarna gaan ze een arm van de zee en daarna komen ze tot een grote plaats die men Cobach noemt. En daar vinden ze allerhande koopmanschap en vele papegaaien gelijk dat men hier leeuweriken vindt. En willen de kooplieden nog verder gaan, ze kunnen niet goed zeker zijn. In dit land is luttel tarwe en gerst, daarom eten ze rijst of melk of kaas of fruit. Deze keizer priester Jan neemt altijd tot wijf de grote kan Գ dochter. In priester Janճ land zijn erg veel wonderlijke dingen en erg vele dure gesteente zo groot en zo breed dat men er sieraden van maakt zoals platelen, schotels, schalen en koppen en vele andere wonderlijkheden dat al te lang in geschrifte ware te zetten. Maar bijzonder wil ik u zeggen van de voornaamste eilanden en van zijn staat en van zijn geloof of van hun wetten zo zal ik u wat zeggen.

Hoe dat paep jan kersten is, mer niet volcomelyc als wy syn inden gheloue ende ander dinc.

Dese keyser pape jan dat is een kersten ende een groot deel van sinen lande ooc, nochtan en hebbense niet volcomeliken alle die articulen vanden gheloue, also wise hebben. Si ghelouen wel in den vader ende inden zone ende inden heylighen gheest ende sijn wel heylich ende ooc ghetrouwe deen den andren ende en roeken niet van gheenre barenteerscepen noch van gheen bedrieghenisse. Onder hem sijn lxxij. prouin\chien ende 139va in yghelike prouinchie is een coninc ende alle gheuen se hem tribuut. Ende in sijn lant is menich groot wonder. Want daer is een zee, die vol sants is ende cleynre steynkijn zonder enich dropel waters, ende gaet ende comt mit groten baren of vloeden, alse dander zee doet, nochtan ghenen tijt en houtse haer stille, noch in dese zee en mach niement varen noch te scepe noch anders. Ende daer omme en machmen niet weten, wat lande ouer dese zee is ende nochtan datter gheen water in en is, so vintmen daer in goede visschen omtrent dat oeuer van deser zee, van anderre maniere ende maecsele dan men in die ander zee vint ende van goeden smake 139vb ende bequamelike tetene. Ende in drie dachuaerden van deser zee sijn grote gheberchte, vten welken coomt een riuiere ghelopen, die vanden aerdschen paradise coomt. Ende die riuiere is vol van dierbaren ghesteente ende zonder water ende loopt neder waert door die wildernisse mit groten baren, alse die zant zee doet, daer jc v hier voren of seyde, ende ten einde valt se in die santsche zee ende daer verliest mense. Ende dese riuiere loopt aldus drie dagen in die weke ende brenct mit haer grote stene vanden steenrootsen, die herde groot ghescal maken. Ende also saen alsi in die zant zee is gheuallen dese riuiere mit haren groten stenen, so en sietmen niet meer noch en hoort ende wort al verloren. Binnen desen iij daghen, dat si aldus 140ra lopet, niement en souder in dorren gaen, mar in die ander daghe gaetmen daer wel in. Jtem bouen dese riuiere een luttel vorder in die wildernisse staet een groot pleyn sauelachtich ende tusschen tgheberchte ende in dit plein alle daghe ter zonnen opganghe beghinnen daer cleyne boomkine te wassen toter noenen toe ende draghen fruut. Mar niement en dar van desen frute nemen, want het is recht of het elfs ghedrochte ware ofte van varenden vrouwen. Ende nader noene so ontwassen si ende crupen weder in die aerde alse te zonne onderganghe, datmense niet en siet. Ende aldus doen si alle daghe ende dit is een groot wonder. In dese wildernisse sijn vele wilder manne ghecroont ende herde 140rb vreselijc, die niet en spreken, mer criten als verkene ende rochelen. Daer sijn ooc vele grote wilde honde ende daer syn veel papegaeyen, die in haerre spraken parsi stat . . . . . Ende daer sijn sulke papegayen, die van naturen spreken ende groeten die liede, die doer dese wildernisse liden ende spreken also volcomelijc, oft een mensche waer. Ende dese, de so wel spreken, hebben brede tonghen ende hebben an elken voet vijf clauwen. Daer isser van een ander manieren, die mer ij clauwen en hebben aen elken voet ende die spreken luttel ofte niet, datmen qualijc verstaen mach ende en doen anders niet dan si criten.

Hoe dat priester Jan christen is, maar niet volkomen zoals wij zijn in het geloof en ander ding.

Deze keizer priester Jan is een christen en een groot deel van zijn land ook, nochtans hebben ze niet volkomen alle artikels van het geloof zoals wij ze hebben. Ze geloven wel in de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest en zijn wel heilig en ook getrouw de ene aan de andere en praten niet van opschepperij, nog van geen bedrog. Onder hem zijn 72 provincies en in elke provincie is een koning en alle geven ze hem tribuut. En in zijn land is menig groot wonder. Want daar is een zee die vol zand is en kleine steentjes zonder enige druppel water en gaat en komt met grote baren of vloeden zoals andere zee doet, nochtans geen tijd houdt ze zich stil, nog in deze zee mag niemand varen, nog te scheep, nog anders. En daarom mag men niet weten welk land er over deze zee is en nochtans dat er geen water in is zo vindt men daarin goede vissen omtrent de oever van deze zee, van andere manier en maaksel dan men in de andere zee vindt en van goede smaak en bekwaam te eten. En in drie dagreizen van deze zee zijn grote bergen waaruit een rivier komt gelopen die van het aardse paradijs komt. En die rivier is vol van dure gesteente en zonder water en loopt neerwaarts door de wildernis met grote baren, zoals de Zand Zee doet daar ik u hiervoor van zei, en tenslotte valt ze in die Zand Zee en daar verliest men ze. En deze rivier loopt aldus drie dagen in de week en brengt met haar grote stenen van de steenrotsen die erg groot geschal maken. En alzo samen als ze in de Zand Zee is gevallen, deze rivier met haar grote stenen, zo ziet men niets meer, nog hoort ervan en wordt geheel verloren. Binnen deze 3 dagen dat ze aldus loopt zou niemand er in durven gaan, maar in de volgende dag gaat men daar wel in. Item, boven deze rivier een luttel verder in de wildernis staat een groot zwavelachtig plein en tussen het gebergte en in dit plein alle dagen met zonsopgang beginnen daar kleine boompjes te groeien tot de noen toe en dragen dan fruit. Maar niemand durft van dit fruit te nemen want het is recht of het elven gedrocht was of van varende vrouwen. En na de noen zo ontgroeien ze en kruipen weer in de aarde met zonsondergang zodat men ze niet ziet. En aldus doen ze alle dagen en dit is een groot wonder. In deze wildernis zijn vele wilde mannen gekroond en erg vreselijk, die niet spreken, maar krijten als varkens en rochelen. Daar zijn ook vele grote wilde honden en daar zijn veel papegaaien die in hun spraak parsi stat . . . . . En daar zijn zulke papegaaien die van naturen spreken en begroeten de lieden die door deze wildernis gaan en spreken alzo volkomen alsof het een mens was. En deze die zo goed spreken hebben brede tongen en hebben aan elke voet vijf klauwen. Daar is er van een andere soort die maar 2 klauwen hebben aan elke voet en die spreken luttel of niet wat men kwalijk verstaan mag en doen niets anders dan krijten.

Hoe die keyser paep jan xiij crucen voer hem laet draghen, als hy striden wille ende veel ander wonders.

Die keyser pape jan, als hi 140va comt in bataelgien ieghen den groten can ofte jeghen enich andren prinche, die an sijn lant paelt, hi en doet ghene baniere voor hem draghen, mar hi doet voer hem draghen xiij crucen hoghe ende grote van finen goude ende van dierbaren ghesteente. Ende een yghelijc cruce is gheset op enen waghen ende ghehuedt van xm.ridders ende meer dan cm. man te voete, alsmen den standaert pleghet te doene hueden in onse lant, alsmen orloghet, ende dit ghetal van lieden is daer zonder ghetal van groten heren. Ende als hi gheen orloghe en heeft ende allene mit sijnre mesnieden rijdt, hi en doet voor hem draghen mer een simpel cruce van 140vb houte zonder yet daer op ghemaect te sine van goude ofte van suluere in ghedinckenisse, dat jhesus cristus leedt den doot an een houten cruce. Ende hi doet ooc voor hem draghen een gulden platele vol van aerden jn ghedenckenisse, dattie edelheit ende die rijcheit van hem ende sijn vleesch sal ter aerden ghekeert worden. Ende hi doet ooc voor hem draghen een vat van suluere met juwelen van goude ende van dierbaren ghesteynten in tekene van sijnre heerscapien, van sijnre edelheit ende van sijnre macht.

Hoe de keizer Paap Jan 13 kruisen voor hem laat dragen als hij strijden wil en veel andere wonderen.

De keizer priester Jan als hij komt in slag tegen de grote kan of tegen enige andere prins die aan zijn land paalt, hij laat geen banier voor hem dragen, maar hij laat voor hem dragen 13 kruisen hoog en groot van fijn goud en van dure gesteente. En elk kruis is gezet op een wagen en behoedt van 10 000 ridders en meer dan 100 000 man te voet, zoals men de standaard pleegt te laten behoeden in ons land als men oorlog heeft, en dit getal van lieden is daar zonder getal van grote heren. En als hij geen oorlog heeft en alleen met zijn manschappen rijdt, hij laat voor hem dragen maar een simpel kruis van hout zonder iets daarop gemaakt van goud of van zilver in gedachtenis dat Jezus Christus de dood leed aan een houten kruis. En hij laat ook voor hem dragen een gulden plateel vol van aarde in gedachtenis dat de edelheid en de rijkheid van hem en zijn vlees ter aarde gekeerd zal worden. En hij laat ook voor hem dragen een vat van zilver met juwelen van goud en van dure gesteenten in teken van zijn heerschappij, van zijn edelheid en van zijn macht.

Waer pryester jan meest woenachtich is jn een stat gheheten zusee ende anders.

Die coninc pape jan hi woont ghemeenlike in die stat van suse ende daer is sijn principaelste pallaes, dat so edel ende so rikelijc is, datment niet ghedencken 141ra en mach. Ende opten meesten toorn van desen palayse zijn ij gulden appelen groot ende ront ende in enen ygheliken appel staen ij grote carbonkel, die des nachts herde scoon ende herde claer schinen. Die principaelste ende die grootste poorte van desere palayse is van dierbaren ghesteente, die men heet sardonie, ende die stene sijn gheboort mit yuore. Ende die glase veynsteren vander cameren ende vander zalen sijn van cristale. Ende die tafelen, daer men op et, sijn van myrauden en sulke sijn van amatisten of van goude ende van dierbaren ghesteente. Ende die pilaernen of scraghen, die de tafelen houden, sijn ooc van sulken ghesteynte. Ende die graden ende die trappen, daer die keyser mede tsinen troon waert climt, daer hi pleghet 141rb te sitten, sijn al van goude ende van dierbaren ghesteente, deen van cristale, dander van jaspere ende die derde van groenen dyaspre, die vierde van mastite, die vijfte van sardonien, die seste van torcoline ende daer hi sinen voet op set is van crisoliten. Ende si sijn alle gheboort mit finen goude ende mit ghesteynte ende mit paerlen van orienten ende die stoele, diere neuen staen op die side van sinen trone, zijn van myrauden, gheboort mit goude ende rikelicken ghechiert mit andren ghesteente ende mit groten perlen. Ende die pylaernen van sijnre cameren die sijn van finen goude ende daer in staen vele ghe\steenten 141va ende vele carbonkele, die herde grote claerheit des nachs maken. Ende al ist dattet ghesteente zeer des nachs licht ende grote claerheit gheeft, nochtan bernt in sijnre cameren een groot cristalen vat vol van balsemen om goeden roke te hebben ende om te verdriuen die quade lucht. Sijn drachbedde is van finen saphyere mit goude gheboert ende ghewracht, want die saphiere doen wel slapen ende blusschen oncussheit. Want hi en wil niet mit sinen wiue slapen meer dan iiij weruen tsiaers na die iiij saysunen van den jare ende dan doet hijt alleen om kinder te winnen. Jn die stat van vise heeft hi oec een herde rickelijc palaes ende edele, daer hi in woont als hi wil, mer die lucht en is daer niet so wel ghetempert, alsi in die 141vb stat van suse is. Jn al sijn lant en eetmen mar een weruen sdaechs, ghelike dat men doet in des groten cans lant. Ende in sijn hof eten alle daghe xxxm parsonen zonder die gaen ende keren, mer die xxxm. van sinen lande ende van des groten cans lande en verteren niet so vele als xijm. zouden verteren van desen lande. Ende altoos heeft hi enen coninc mit hem om hem te dienen. Ende die coninghen van sinen lande sceden hem ende deylen hem mit maenden ende ontbieden andere. Ende mit desen coninghen dienen hem altoos lxxij hertoghen ende iijc. ende lx grauen. Ende altoos eten in sijn hof xij aerdsche bisscoppen ende xx bisscope. Die patriarke van sinte thomaes is daer, also die paeus 142ra hier is, ende alle aerdsche bisscopen ende bisscope ende abde sijn coninghe in dit lant. Ende een yghelijc van desen groten heren weten wel, waer of si dienen sullen, die een is een meester vander herberghen, dander camerlinc, die derde dient van scotelen, die vierde vanden coppen, die vijfte is marscalc, die seste is drossate, die zeuende is prinche vanden heren ende aldus is hi rikeliken ghedient. Ende sijn lant duert in die breide iiij maenden dachuaerden ende is lanc zonder mate mitten eylanden, die onder daerde sijn, dat wi heten onder ons.

Waar priester Jan het meest woont in een stad geheten Susa en anders.

Die koning priester Jan woont gewoonlijk in de stad van Susa en daar is zijn voornaamste paleis dat zo edel en zo rijk is dat men het niet bedenken mag. En op de grootste toren van dit paleis zijn 2 gulden appels groot en rond en in elke appel staan 2 grote karbonkels die ‘s nachts erg schoon en erg helder schijnen. De voornaamste en de grootste poort van dit paleis is van dure gesteente die men sardonyx noemt en die stenen zijn gevoerd met ivoor. En de glazen vensters van de kamers en van de zalen zijn van kristal. En de tafels daar men aan eet zijn van smaragd en sommige zijn van amethist of van goud en van dure gesteente. En de pilaren of schragen die de tafels houden zijn ook van zulk gesteente. En de graden en de trappen daar de keizer mee tot zijn troon waart klimt daar hij pleegt te zitten zijn geheel van goud en van dure gesteente, de ene van kristal, de andere van jaspis en de derde van groene diaper, de vierde van mastiek, die vijfde van sardonyx, de zesde van turkoois en daar hij zijn voet op zet is van chrysoliet. En ze zijn alle gevoerd met fijn goud en met gesteente en met parels van Oriënt en de stoelen die er neven staan aan de zijde van zijn troon zijn van smaragd gevoerd met goud en rijk versierd met andere gesteente en met grote parels. En de pilaren van zijn kamer die zijn van fijn goud en daarin staan vele gesteenten en vele karbonkels die erg grote helderheid Գ nachts maken. En al is het dat het gesteente Գ nachts zeer licht en grote helderheid geeft, nochtans brandt in zijn kamer een groot kristallen vat vol van balsem om goede reuk te hebben en om de kwade lucht te verdrijven. Zijn draagbed is van fijne saffier met goud gevoerd en gewrocht want de saffieren laten goed slapen en blussen onkuisheid. Want hij wil niet meer met zijn wijf slapen dan 4 maal per jaar naar de 4 seizoenen van het jaar en dan doet hij het alleen om kinderen te winnen. In de stad van Vise heeft hij ook een erg rijk paleis en edel daar hij in woont als hij wil, maar die lucht is daar niet zo goed getemperd zoal die is in de stad van Susa. In al zijn land eet men maar eenmaal per dag, gelijk dat men doet in de grote kan zijn land. En in zijn hof eten alle dagen 30 000 personen, uitgezonderd die gaan en keren, maar die 30 000 van zijn land en van de grote kan zijn land verteren niet zoveel zoals 12 000 zouden verteren van onze landen. En altijd heeft hij een koning met hem om hem te dienen. En de koningen van zijn land scheiden zich en verdelen zich met maanden en ontbieden andere. En met deze koningen dienen hem altijd 72 hertogen en 300 en 60 graven. En altijd eten in zijn hof 12 aardbisschoppen en 20 bisschoppen. De patriarch van Sint Thomas is daar, alzo de paus hier is en alle aartsbisschoppen en bisschoppen en abten zijn koningen in dit land. En elk van deze grote heren weet wel waarvan ze dienen zullen, de ene is een meester van de herberg, de andere kamerling, de derde dient van schotels, de vierde van de koppen, de vijfde is maarschalk, de zesde is drost, die zevende is prins van de heren en aldus is hij rijkelijk bediend. En zijn land duurt in de breedte 4 maanden dagreizen en is lang zonder mate met de eilanden die onder de aarde zijn dat we zeggen onder ons.

Van enen ryken scalken man in paep jans lant ende synen boemgaert.

Jtem neuen teylant van pontexore is een groot eylant lanc ende breet, datmen heet miscoral ende is onder pape jan. Jn dit eylant is herde vele goe\ts. 142rb Ende daer plach ooc te sine een rijc man ende hiet gathonalabes, die herde scalc was. Ende hi hadde enen casteel op enen groten berch, die so starc ende so rikeliken was, als enich mensche soude connen gheuisieren. Ende alle dien berch hadde hi doen bemuren harde vaste ende binnen desen mure stonden alte vele scone ende goeder boomgaerde ende gardijn ende die beste ende die scoonste, diemen sien mochte. Daer in stonden bome, die alrehande froyt droeghen, diemen in dese werelt vinden mochte. Ende hi hadde daer ooc doen planten alrehande dinc, dat wel roec van bloemen ende van crude. Ende noch staen daer herde vele scoonre fonteynen. Ende 142va bi desen fonteynen hadde hi doen maken scone zalen ende cameren, al bescreuen ende ghemaect mit goude ende mit lasure, ende hadde daer doen maken herde vele wonderlics dincs van pipen ende van gheblase, van hystoryen ende van menigher hande beesten ende van voghelen, die alle zonghen ende hem roerden mit subtijlheden van werke, recht ofse alle leuende waren. Ende in desen boomgaert hadde hi ghedaen van allen manieren van voghelen ende van beesten, daer men mach ghenoechte in hebben ende solaes op te siene ende hadde daer in ghedaen die scoonste joncfrouwen tusschen xij jaren ende xv out, diemen vinden 142vb mochte, ende die scoonste joncheren ooc van diere ouden ende waren ghecleet mit gulden lakene ende hi seyde, dat ynghelen waren. Ende hi hadde doen maken iij fonteynen scone ende rike ende al omme ghemuert mit jaspere ende van cristale ende van goude gheboort ende mit andren ghesteente ende mit perlen. Ende hi hadde conduten doen maken onder daerde, so dat hi dese fonteynen dede lopen, als hi woude, deen van melke ende dander van wine ende die derde van honighe. Ende dese stede hiet hi tparadijs. Ende als enich goet bacheleer vrome ende coene tote hem quam, hi leidene int paradijs ende toechde hem die wonderlike dinghen ende die blijsscap ende 143ra die menigherande zanc van voghelen ende die scone jonfrouwen ende die scone fonteynen van melke, van wine ende van honighe ende dede hem horen menich spel van ministreers opten hoochsten tooren sonder yement te siene ende seide, dat die ynghelen gods waren, ende seide, dattet paradijs ware, dat god sinen vrienden ghelooft hadde, daer hi seit: dabo vobis terram fluentem lac et mel, dat is te segghen: jc sal v gheuen een lant, vloeyende van melke ende van honighen. Ende daer na dede hi hem drincken van enen drancke, daer si staphants of droncken waren, so dat hem dochte, dat daer noch scoonre was. Ende hi seide hem, woude hi steruen om die minne van hem, dat si na hare doot souden comen in dat paradijs ende 143rb souden daer vander joncheit sijn deser joncheren ende deser joncfrouwen ende souden altoos mit hem spelen ende nochtan soudensi altoos magheden bliuen ende daer na soude hise noch in een vele scoonre paradijs setten ende leden, daer si aen sien souden gode der naturen in sijnre hoocheit ende in sijnre glorien. Ende om deser saken wille so prosenteerden si hem te doen al sinen wille. Ende dan seide hi, datsi ghinghen ende doden al sulken here, als hi niet lief en hadde, ende dat si niet en vreesden om hem te dodene omme die minne van hem, want na hare doot soude hise setten in een ander paradijs .c. weruen scoonre ende daer in soudense wonen mit vele scoonre 143va jonffrouwen eweliken zonder eynde. Ende aldus ghinghen die bacheleren die grote heren doden van dien lande ende dan daden si hem oec doden om die hope, die si hadden int paradijs te comen. Ende aldus wrac hem die vilein mit deser bedrieghenissen an zine vianden, mar doe die rike liede daer omtrent sine quade scalcheit worden gheware, soe vergaderden si hem ende voeren desen casteel besoken ende wonnen ende destrueerdent altemale ende dien vilein sloegen si doot. Ende noch sijn daer die steden van dien fonteynnen ende van andren dinghen, mar die rijcheden en sijn daer niet bleuen. Ende dies en is niet langhe leden, dat dit ghedestrueert was.

Van een rijke schalkse man in priester Jans land en zijn boomgaard.

Item, neven het eiland van Pontexore is een groot eiland lang en breed dat men Miscoral noemt en is onder priester Jan. In dit eiland is erg veel goeds. En daar plag ook te zijn een rijke man en heet Gathonalabes die erg schalks was. En hij had een kasteel op een grote berg die zo sterk en zo rijk was als enig mens zou kunnen versieren. En die hele berg had hij erg vast laten bemuren en binnen deze muur stonden al te veel schone en goede boomgaarden en gaarden en de beste en de schoonste die men zien mocht. Daarin stonden bomen die allerhande fruit droegen die men in deze wereld vinden mocht. En hij had daar ook laten planten allerhande ding dat goed rook van bloemen en van kruiden. En nog staan daar erg veel schone fonteinen. En bij dezen fonteinen had hij laten maken schone zalen en kamers geheel beschreven en gemaakt met goud en met lazuur en had daar laten maken erg veel wonderlijke dingen van pijpen en van geblaas, van historiën en van menige soorten beesten en van vogels die alle zongen en zich roerden met subtielheden van werk, recht alsof ze alle levend waren. En in deze boomgaard had hij gedaan van alle soorten van vogels en van beesten daar men genoegen in mag hebben en solaas op te zien en had daarin gedaan de schoonste jonkvrouwen tussen 12 jaren en 15 oud die men vinden mocht en de schoonste jonkheren ook van die ouderdom en waren gekleed met gulden laken en hij zei dat het engelen waren. En hij had 3 fonteinen laten maken schoon en rijk en alom ommuurd met jaspis en van kristal en van goud gevoerd en met andere gesteente en met parels. En hij had leidingen laten maken onder de aarde zodat hij deze fonteinen liet lopen als hij wou, de ene van melk en de andere van wijn en de derde van honig. En deze plaats noemde hij het paradijs. En als enige goede jongeman dapper en koen tot hem kwam, hij leidde hen in het paradijs en toog hen die wonderlijke dingen en de blijdschap en de menige soorten zang van vogels en de schone jonkvrouwen en de schone fonteinen van melk, van wijn en van honig en liet hen horen menig spel van muziekanten op de hoogste toren, zonder iemand te zien, en zei dat het de engelen Gods waren en zei dat het paradijs was dat God zijn vrienden beloofd had daar hij zegt: dabo vobis terram fluentem lac et mel, dat is te zeggen: ik zal u geven een land vloeiend van melk en van honig. En daarna liet hij hen drinken van een drank daar ze gelijk dronken van werden zodat ze dachten dat het daar nog schoner was. En hij zei hen, wilden ze sterven om de minne van hem dat ze na zijn dood zouden komen in dat paradijs en zouden daar van de jonkheid zijn van deze jonkheren en deze jonkvrouwen en zouden altijd met hen spelen en nochtans zouden ze altijd maagden blijven en daarna zou hij ze nog in een veel schoner paradijs zetten en gaan daar ze aanzien zouden God van de natuur in zijn hoogheid en in zijn glorie. En vanwege deze zaak zo presenteerden ze hem te doen geheel zijn wil. En dan zei hij dat ze gingen en doodden al zulke heer die hij niet lief had en dat ze niet vreesden om hem te doden vanwege de minne van hem, want na hun dood zou hij ze zetten in een ander paradijs 100 maal schoner en daarin zouden ze eeuwig en zonder einde wonen met vele schone jonkvrouwen. En aldus gingen de bachelors die grote heren doden van dat land en dan lieten ze hen ook doden om de hoop die ze hadden in het paradijs te komen. En aldus wrocht zich die schurk met dit bedrog aan zijn vijanden, maar toen de rijke lieden daar omtrent zijn kwade schalksheid gewaar worden zo verzamelden ze zich en voeren om dit kasteel te bezoeken en wonnen en vernielden het helemaal en die schurk sloegen ze dood. En nog zijn daar de plaatsen van die fonteinen en van andere dingen, maar de rijkheden zijn daar niet gebleven. En dit is niet lang geleden dat dit vernield was.

Jtem van een wonderlike veruaerlike valeye bider riuiere van physom ende anders.

143vb Neuen dit eylant van miscoral op die slincke zide bider riuiere van phison is een herde groot wonder, want daer een grote valeye is tusschen die berghe, die wel iiij milen lanc is. Sommeghe liede heetent die valeye van eufrates ende sommighe liede hetent des duuels valeye ende somighe hetent die vreselike valeye. Jn dese valeye hoortmen grote onlede ende groten tempeest alle daghe ende alle nacht ende groot gherucht ende groot gheluut van tambusen ende van trompen, recht oft altoos bruloft ware. Dese valeye is al vol duuelen ende heeft altoos gheweest ende men seit, dat een inganc der hellen is. Ende in dese valleye is herde vele gouts ende suluers 144ra , daer om datter dicwille onghelouighe lieden ende ooc kersten liede in gaen om van dien scatte te halene, mar luttel lieden keren daer weder vte ende zonderlinghe onghelouighe ende oec kerstene, die om die ghiericheit van dien scatte daer in gaen, want si sijn staphants van duuelen verwrocht. Ende te middeweghen van deser valeyen op een rootse staet een hooft ende een aensicht van enen duuel, dat herde veruaerlijc te siene es. Ende men siets niet meer dan thooft toten scouderen, mar en is in alle die werelt niement so coene noch kersten noch ander, hi en souder hem of veruaren, al so jc wane, op dat hijt saghe ende hem en soude duncken, dat hi van hem seluen ende in ommacht 144rb gaen soude. Ende hi door siet al te snideliken alle persone ende heeft die oghen so bernende ende ghlinsterende ende verwandelt dicwille sine maniere ende sijn ghelaet, so datten niement en dar wel besien. Sulken tijt dunct hi bi een mensche wesen, sulken tijt verre. Ende vut hem comt vier ende vlamme ende so vele stancs, dat niement gheduren en can. Mar goede kerstene liede, die in goeden state sijn, gaen wel daer in zonder vrese daer te bliuen, want si byechten hem ende seghenen hem mitten teyken des crucen, so dat die duuele ghenen macht en hebben ouer hem. Mar al sijnse zonder vrese daer te verderuene, nochtan en sijn si zonder anxt niet, want si sien om\trent 144va hem die duuele sienlike, die hem menighen anstoot doen ende dreyghinghe in die lucht ende inder aerden mit donderslaghen ende mit tempeesten. Ende altoos so twiuelt hem een mensche, dat god wrake mach nemen van dien, dat hi ieghens sinen wille heeft ghedaen. Ende weet, dat doe jc ende mijn ghesellen an dese valeye waren, dat wi herde groot ghepeins hadden, of wijt souden dorren auentueren in dese valeye te gane ende den lichame in auenturen setten onder die bescermenisse gods. Ende enighe van onsen ghesellen accoordeerden ende eneghe en acoerderden niet, so dat mit ons waren ij goede liede minderbroeders, die van lombardyen waren. 144vb Dese seide tot ons, ware yement van ons, die woude in dese valeye gaen, dat hi hem in goeden state sette, si wouden mit hem daer in gaen. Ende alse dese ij goede menschen dit hadden gheseit op die betrouwenisse gods, wi daden misse lesen een van hem tween ende biechten ons ende ontfinghen den lichame ons heren. Ende wi ghinghen daer in wi xiiij ghesellen, mar vut comens en waren wi mar wi ix ende noyt en consten wi gheweten, waer si voeren of bleuen, mar wi en saghense noyt sint. Ende die daer aldus bleuen, die ij waren van grieken ende die drie van spaengien. Onse ander ghesellen, die wi hadden, en wouden daer niet in gaen, maer 145ra si ghinghen op een ander zide om voor ons te sine in den rechten wech, also si ooc waren. Ende also leden wi dese valeye. Ende wi saghen daer binnen vele gouds ende suluers ende ghesteente ende juwelen een groot deel hier ende daer, als ons dochte. Mar oft also was als ons dochte, des en weet jc niet, want die duuele sijn also subtijl, dat si wel enen mensche doen duncken des niet en is om te bedrieghene. Ende daer omme en woudic niet gherinen noch die hant daer toe legghen. Ende ooc en woudic mi niet van mijnre deuocien keren, want jc was doe herde heylich omder vreseliker figuren ende maecsele der duuelen, die jc sach ende omme den groten hoop ende menichfoudicheit der 145rb doodder liede, dier jc sach so vele daer legghen al omme die valeye. Al hadde daer gheweest een bataelgie van twee den meesten coninghen van dien lande ende die meeste hoop ghesconfiert hadde gheweest, so en souden nauwe daer al so vele doder lichamen gheweest hebben, dat harde eyselijc was te siene. Ende jc verwonderde my herde sere, hoe datter so vele sijn mochte ende hoe dat die lichamen so gheheel mochten sijn, want het scheen, dat si niet en verrotten. Mar jc wane, dat die duuele ons also daden duncken, want ten mochte niet sijn na minen duncken, dat daer niewelinge so vele in en waren ghegaen ende datter so vele doden mochten in ligghen zonder verrotten. Ende enighe van dien, die daer laghen 145va doot, waren in kersten abite, mar jc peinsde, dat si bedroghen waren mit ghiericheiden van dien scatte, die si saghen, of si hadden therte te cranc ende en mochten den stanc niet ghedoghen. Ende daer om waren wi noch deuotere ende heyligher. Dese valeye heeft redeliken scoen inganc ende sconen wech int beghinsel ende die wech gaet altoos nedere tusschen die rootssen vanden berghen wringhende nv hier nv daer. Ende een half mile ist daer redeliken claer ende dan voort beghinnet te donckere, als die dach ende die nacht faelgieren beghint. Ende als wi waren .j. mile verre daer in, so wertet herde yselicken donckere ende 145vb swart, dat wi niet ghesien en consten dan alse des nachs, alse noch mane noch sterren en schinen. Ende daer na quamen wi mit allen in donckerheden, die wel een mile lanc duerde. Ende daer hadden wi harde vele te doghene, so dat wi mit allen waenden verloren sijn. Ende in dese poynten waren wi beyde minderbroeders ende andere. Ende al hadden wi gheweest heeren ende ouerste van alle der werelt, wi haddent al vertijt ende ouerghegheuen om weder wt te sijn zonder anxt. Want sekerlike wi waenden, dat wi nemmermeer niemare en souden hebben ghebracht in die werelt. Jn deser donckerheit waren wi neder gheslaghen ter aerden meer dan dusentweruen in menigher manieren, so dat 146ra wi cume waren op ghestaen, wine waren staphants weder neder gheslaghen. Ende daer waren alte vele beesten, die wi niet en consten ghesien, wat beesten dattet waren, mar si waren recht als beeren of zwarte verkene. Ende herde vele ander beesten, die ons liepen tusschen den beene ende deden ons vallen ter aerden, sulken tijt auerrecht, sulken tijt optene zide, sulken tijt op dander zide. Ende sulken tijt dochte ons, dat ons hooft vlooch vanden buke ende dat wi mitten hoofde neder waren ghevoert in een diepe gracht. Ende sulken tijt waren wi neder gheslaghen van tempeeste ende mit onwederre ende sulken tijt dochte ons, dat wi gheslaghen waren mit enen stocke dwers ouer ons scouderen. Ende onder 146rb onse voeten vonden wi so vele doden, die hem beclaechden, dat wise betraden, dat herde veruaerlijc te hoorne was. Ende jc weet wel ende ben dies zeker, en hadden wi den lichame ons heren niet ontfanghen, wi waren daer alle bleuen ende verloren. Daer ontfinc een yghelijc een teken van ons, want een yghelic van ons wart herde zeer gheslaghen, so dat wi daer alle in onmacht bleuen harde langhe, recht als doden. Jn desen tijden dat wi aldus van ons seluen laghen in ommacht, zaghen wi inden gheeste vele dinghen, van den welken jc en dar noch en mach niet scriuen noch daer toe niement segghen, want die minderbroeders, die mit ons waren, verbodent ons allen, dat 146va wi niement daer of segghen en souden, mar dat wi lichameliken ghesien hadden allene ende die heymelicheit ons heren te helene. Wi worden te menigher stat gheslaghen ende een yghelijc van ons hadde een teken, dat was .j. zwarte placke also breet als een hant, die een int aensichte, die ander in die borst, deen op dene zide dander op dander zide. Jc was inden hals gheslaghen also zere, dat mi dochte, dat mijn hooft van minen lichame sciet. Ende dat teken van dien slaghe hebbic ghe\draghen also zwart als een rauen xviij jaer lanc. Menich personen heeftet ghesien, mar sint dat jc mijn leuen ghebetert ende mine zonden beweent hebbe ende na minen crancheit mi hebbe ghe\pijnt 146vb gode te dienen, so is die placke al vergaen ende mijn vel is daer wittere dan elwaer, mar tlitteken is daer noch ende salre sijn also langhe als mijn lichame dueren sal, waer omme jc en soude nemmermeer yement raden daer in te gaen. Want my dunct, na dien dat jc ghemerken can, dattet onsen here niet behaghelike en is, datter yement in gaet. Ende als wi waren recht te middeweghen van deser donckerheit, so saghen wi noch die vervaerlike figure onder die rootse harde diepe, sulken tijt bi ons, sulken tijt verre van ons, die bernde altemale ende glinsterende als een cool viers ende dat vier, dat omtrent hem was en lichte niet, nochtan saghen wine mit vare an, dat wine cu\me 147ra dorsten aensien. Ende doe hadden wi harden groten vare, dat wi bi na van ons seluen quamen ende waren herde bina versmacht ende dat wi mit groter pinen voort leden. Ende als wi weder ter claerheit quamen, so waren wi blide ende wel daer an, nochtan dat wi so ghetorment hadden gheweest ende gheslaghen van den duuelen, die ons in vele maniere groot leet aen deden. Jc en souds al niet ghesegghen connen, dat wi saghen, want jc was alte onledich mit bedinghen ende mit deuocien. Ende daer na worden wi noch dicwille neder gheslaghen van winde ende van tempeeste, mar altoos halp ons onse here god. Ende aldus leden wi dese valeye mitter gracien ende mitter hulpen ons heren.

Item, van een wonderlijke gevaarlijke valei bij de rivier van Physom en anders.

Neven dit eiland van Miscoral aan de linkerzijde bij de rivier Phison is een erg

groot wonder want daar is een grote vallei tussen de bergen die wel 4 mijlen lang is. Sommige lieden noemen het de vallei van de Eufraat en sommige lieden noemen het de duivels vallei en sommige noemen het de vreselijke vallei. In deze vallei hoort men alle dagen en alle nachten grote onvrede en grote tempeest en groot gerucht en groot geluid van tamboerijnen en van trompetten recht alsof het altijd bruiloft is. Deze vallei is geheel vol duivels en is altijd geweest en men zegt dat het een ingang van de hel is. En in deze vallei is erg veel goud en zilver daar omdat er vaak ongelovige lieden en ook christenlieden ingaan om van die schat te halen, maar luttel lieden keren daar weer uit en vooral ongelovige en ook christenen die om de gierigheid van die schat daarin gaan, want ze worden gelijk van duivels gewurgd. En te midden van deze vallei op een rots staat een hoofd en een aanzicht van een duivel dat erg angstig om te zien is. En men ziet niets meer dan het hoofd tot de schouders, maar in hele wereld is niemand zo koen, nog christen, nog anders, hij zou zich ervan verschrikken, alzo ik waan, als hij dat zag en hij zou denken dat hij van zichzelf in onmacht zou gaan. En hij doorziet al snijdend alle personen en heeft de ogen zo brandend en glinsterend en verandert vaak zijn manier en zijn gelaat zodat niemand het goed durft te bezien. Sommige tijd lijkt hij vlak bij een mens te wezen, sommige tijd ver. En uit hem komt vuur en vlammen en zoveel stank zodat niemand het verduren kan. Maar goede christenlieden die in goede staat zijn gaan wel daarin zonder vrees om daar te blijven want ze biechten zich en zegenen zich met het teken van het kruis zodat de duivel geen macht heeft over hem. Maar al zijn ze zonder vrees daar te blijven, nochtans zijn ze niet zonder angst, want ze zien omtrent hen de duivel zichtbaar die hen menige aanstoot doet en dreiging in de lucht en in de aarde met donderslagen en met tempeesten. En altijd zo twijfelt een mens dat God wraak mag nemen van dat hij tegen zijn wil heeft gedaan. En weet dat toen ik en mijn gezellen aan deze vallei waren dat we erg groot gepeins hadden of wij het zouden durven avonturen om in deze vallei te gaan en het lichaam in avontuur te zetten onder de bescherming van God. En enige van onze gezellen kwamen overeen en enige kwamen niet overeen zodat met ons 2 goede lieden minderbroeders waren die van Lombardije waren. Deze zeiden tot ons, is er iemand van ons die in deze vallei wil gaan dat hij zich in goede staat zet, ze wilden met hen daarin gaan. En toen deze 2 goede mensen dit hadden gezegd op het vertrouwen Gods, we lieten missen lezen door een van hen twee en biechten ons en ontvingen het lichaam van onze Heer. En we gingen daarin wij 14 gezellen, maar uitkomend waren we maar 9 en nooit konden we weten waar ze voeren of bleven, maar we zagen ze nooit sinds. En die daar aldus bleven die 2 waren van Griekenland en 3 van Spanje. Onze andere gezellen die we hadden wilden daar niet in gaan, maar ze gingen aan een andere zijde om voor ons te zijn in de rechte weg, alzo ze ook gingen. En alzo deden we deze vallei. En we zagen daarbinnen veel goud en zilver en gesteente en juwelen een groot deel hier en daar zoals we dachten. Maar of het alzo was zoals we dachten, dat weet ik niet, want de duivels zijn zo subtiel dat ze wel een mens laten denken wat er niet is om ze te bedriegen. En daarom wou ik niet toestaan, nog de hand daartoe leggen. En ook wilde ik niet van mijn devotie keren want ik was toen erg heilig om de vreselijke figuren en maaksel der duivels die ik zag en om de grote hoop en menigvuldigheid der dode lieden die ik daar zoveel zag liggen alom die vallei. Al was daar geweest een bataljon van twee van de grootste koningen van dat land en de grootste hoop was verslagen geweest zo zouden daar nauwelijks zoveel dode lichamen geweest zijn dat erg ijselijk was om te zien. En ik verwonderde me erg zeer hoe dat er zoveel zijn mochten en hoe dat die lichamen zo geheel mochten zijn, want het scheen dat ze niet verrotten. Maar ik waan dat de duivels ons alzo lieten denken want het mocht niet zijn, naar mijn denken, dat daar net zoveel in waren gegaan en dat er zoveel doden in mochten liggen zonder verrotten. En enige van diegene lagen daar dood in christelijke habijt, maar ik peinsde dat ze bedrogen waren met gierigheid van die schatten die ze zagen of ze hadden het hart te zwak en mochten de stank niet gedogen. En daarom waren we nog devoter en heiliger. Deze vallei heeft redelijke schone ingang en schone weg in het begin en de weg gaat altijd neder tussen de rotsen van de bergen wringend nu hier en nu daar. En een halve mijl is het daar redelijk helder en dan voort begint het te donkeren zoals de dag en de nacht vallen begint. En toen we 1 mijl ver daarin waren zo werd het erg ijselijk donker en zwart zodat we niets zien konden dan zoals Գ nachts als er nog maan, nog sterren schijnen. En daarna kwamen we met allen in donkerheden die wel een mijl lang duurde. En daar hadden we erg veel te verduren zodat we met allen waanden verloren te zijn. En in dit punt waren we, beide minderbroeders en andere. En al waren we heren en overste geweest van de hele wereld, we hadden het al verdaan en overgegeven om er weer uit te zijn zonder angst. Want zeker, we waanden dat we nimmermeer nieuws zouden hebben gebracht in de wereld. In deze donkerheid waren we neergeslagen ter aarde meer dan duizendmaal in menige manieren zodat we nauwelijks waren op gestaan, we waren gelijk weer neergeslagen. (vleermuizen?)En daar waren al te veel beesten die we niet konden zien welke beesten dat het waren, maar ze waren recht zoals beren of zwarte varkens. En erg vele andere beesten die ons tussen de benen liepen en ons lieten vallen ter aarde, sommige tijd ondersteboven, sommige tijd aan de ene zijde, sommige tijd aan de andere zijde. En sommige tijd dachten we dat ons hoofd van de buik vloog en dat we met het hoofd neer waren gevoerd in een diepe gracht. En sommige tijd waren we neergeslagen van tempeest en met onweer en sommige tijd dachten we dat we geslagen waren met een stok dwars over onze schouders. En onder onze voeten vonden we zo vele doden die zich beklaagden dat we ze betraden, dat erg vervaarlijk te horen was. En ik weet wel en ben dit zeker, hadden we het lichaam van onze Heer niet ontvangen, we waren daar alle gebleven en verloren. Daar ontving iedereen een teken, want iedereen van ons werd erg zeer geslagen zodat we daar alle in onmacht bleven erg lang, recht als doden. In deze tijd dat we aldus van ons zelf lagen in onmacht zagen we in de geest vele dingen waarvan ik durf, nog niets mag schrijven, nog daartoe niemand zeggen, want de minderbroeders die met ons waren verboden het ons allen dat we niemand daarvan zeggen zouden, maar dat we alleen lichamelijk gezien hadden en de verborgenheid van onze Heer te verhelen. We werden te menige plaats geslagen en iedereen van ons had een teken, dat was 1 zwarte plek alzo breed als een hand, de ene in het aanzicht, de andere in de borst, de ene aan de ene zijde en de andere op de andere zijde. Ik werd in de hals geslagen alzo zeer zodat ik dacht dat mijn hoofd van mijn lichaam scheidde. En dat teken van die slag heb ik gedragen alzo zwart als een raaf 18 jaar lang. Menig persoon heeft het gezien, maar sinds dat ik mijn leven gebeterd en mijn zonden beweend heb en na mijn ziekte me heb gepijnigd om God te dienen zo is die plek geheel vergaan en mijn vel is daar witter dan elders, maar het litteken is daar nog en zal er zijn alzo lang als mijn lichaam duren zal, waarom ik nimmermeer iemand aanraden zal daarin te gaan. Want lijkt me, nadien dat ik bemerken kan dat het onze Heer niet behaaglijk is dat er iemand in gaat. En toen we recht te midden van deze donkerheid waren zo zagen we nog die vervaarlijke figuur onder de rots erg diep, sommige tijd bij ons, sommige tijd ver van ons die brandde helemaal en glinsterde als een kool vuur en dat vuur, dat omtrent hem was, lichte niet, nochtans zagen we hem met gevaar aan zodat we hem nauwelijks dorsten aan te zien. En toen hadden we erg groot gevaar zodat we bijna van ons zelf kwamen en waren erg bijna versmacht en dat we met grote pijnen voortgingen. En toen we weer ter helderheid kwamen zo waren we blijde en goed daaraan, nochtans dat we zo gepijnigd waren geweest en geslagen van de duivels die ons in vele manieren groot leed aandeden. Ik zou alles niet zeggen kunnen dat we zagen want ik was al te bezig met bidden en met devotie. En daarna werden we nog vaak neergeslagen van wind en van tempeest, maar altijd hielp ons onze Heer God. En aldus gingen we deze vallei met de gratie en met de hulp van onze Heer.

Van enen eylande, daer rosen wonen van xxviij of xxx voeten lanck ende het syn quade lieden.

147rb Op dander zide deser valeyen staet een groot eylant, daer die liede also groot sijn als resen xxviij of xxx voete lanc ende en draghen gheen cleedder zonder van velle van beesten, diese ouer hem hanghen, noch si en eten gheen broot, mar raeu vleesch ende drincken melc, want si houden vele beesten. Jn dit eylant en gaet niement ghaerne noch en dar ooc ghenaken, want si eten alte ghaerne menschen vleesch lieuer dan enich ander ende en hebben ghene huse. Ende als si enighe scepe sien, si gaen ten scepe waert ende eten tfolc datter in is. Ende noch seydemen ons, dat in een ander eylant daer bi waren noch groter lieden als van xlv voeten of van 147va l. Ende daer sijn ooc ander liede van .l. cubitus lanc, mar dese en saghen wi niet, noch wine haddens ghenen lust hem te genaken. Want niement en mach onder dese noch onder dander comen, hine is staphants gheten. Ende onder dese resen sijn scape also groot als ossen, die in dit lant sijn, ende hebben groeue wolle na dien dat si groot zijn. Van desen scapen hebbic dicwille ghesien. Ende men heeft menich weruen ghesien, dat dese reesen die liede namen in die zee ende droeghense te lande, twee in een hant ende twee in dander hant, ende ghinghense al raeu etende. Daer is een ander eylant ten noorden waert, daer herde quade wrede wiue sijn, die binnen haren oghen dierbaer 147vb ghesteynte hebben, ende sijn van sulker naturen, al si enen mensche mit gramscepen besien, si dodene alleen mit haren ghesichte, also die basiliscus doet. En daer is een ander eylant, dat herde groet ende goet is ende wel gheuolct is. Daer is dese ghewoonte, alse die wiue eerstwerf huwen, haer man doet enen andren mit haer legghen omme haren maghedom te nemene ende gheuen dien man daer toe goede hure ende goet loen, die haren maechdom aldus neemt of haren wyuen ontghint. Jn een yghelyc stat sijn daer toe seker knechten gheset, die hem van gheen dingen onderwinden, dan den eersten maechdom te nemen ende die heten cadeberis, dats te segghen der vader sot. Want die liede houdent vore grote vrese ende anxt enen wiue haren maghedom te nemenne. Ende so wye dattet doet, hem dunct, dat hy syn leuen auontuert. Ende ist dat een man syn wyf den anderen nacht, na datse een van desen knechten beslapen heeft, maghet vint ende datse die knechte niet ontgonnen en heeft, het si van dronckenscepen of van anderen saken, so sal die man ouer hem claghen, dat die knecht syn schout niet betaelt noch ghequyt en heeft . . . . . Mer na den eersten nacht, dat si ontgonnen syn ende haren maechdom verloren hebben, soe hoeden sise so nauwe, datsi teghen niemant en dorren spreken. Ende wy vragheden die sake, waeromme datmen daer selcke ghewoenten hyelt. Ende men seyde ons, dat by ouden tyden die leden waren enighe mannen plaghen te steruen, als si haer wiuen plaghen tontghinnen of horen maechdom namen, want sommighe wiuen hadden eenrehande serpenten binnen haren lichaem, daer die mannen of storuen. Ende daer omme houdense die ghewoente, dat si den inganc van 246 haer wyuen laten proeuen, eer si hem seluen auontueren.

Van een eiland daar reuzen wonen van 28 of 30 voeten lang en het zijn kwade lieden.

Aan de andere zijde van deze vallei staat een groot eiland daar de lieden alzo groot zijn als reuzen, 28 of 30 voeten lang, en dragen geen klederen uitgezonderd van vellen van beesten die ze over hen hangen, nog ze eten geen brood, maar rauw vlees en drinken melk want ze houden veel beesten. In dit eiland gaat niemand graag, nog durft ook te genaken, want ze eten al te graag mensenvlees liever dan enig andere en hebben geen huizen. En als ze enige schepen zien, ze gaan te scheep waart en eten het volk dat erin is. En nog zei men ons dat in een ander eiland daarbij nog grotere lieden waren als van 45 voeten of van 50. En daar zijn ook ander lieden van 22m lang, maar deze zagen we niet, nog we hadden geen lust om hen te genaken. Want niemand mag onder deze, nog onder de andere komen, hij wordt gelijk gegeten. En onder deze reuzen zijn schapen alzo groot als ossen die in dit land zijn en hebben grove wol naar dat ze groot zijn. Van deze schapen heb ik vaak gezien. En men heeft menig maal gezien dat deze reuzen de lieden namen in de zee en droegen ze te land, twee in een hand en twee in de andere hand en gingen ze geheel rauw eten. Daar is een ander eiland te noordwaarts daar erg kwade wrede wijven zijn die binnen hun ogen dure gesteente hebben en zijn van zulke naturen als ze een mens met gramschap aanzien, ze doden ze alleen met hun gezicht zoals de basilisk doet. En daar is een ander eiland dat erg groot en goed is en goed bevolkt is. Daar is deze gewoonte; als de wijven de eerste keer huwen, haar man laat een andere met haar leggen om haar maagdom te nemen en geven die man daartoe goede huur en goed loon die hun maagdom aldus neemt of hun wijven ontmaagd. In elke plaats zijn daartoe zekere knechten gezet die zich van geen dingen onderwinden dan de eerste maagdom te nemen en die heten cadeberis, dat is te zeggen; de vaders zot. Want de lieden houden het voor grote vrees en angst een wijf haar maagdom te nemen. En zo wie dat het doet, hij denkt dat hij zijn leven avontuurt. En is het dat een man zijn wijf de andere nacht, nadat haar een van deze knechten beslapen heeft, maagd vindt en dat die knecht niets ontgonnen heeft, hetzij van dronkenschap of van andere zaken, zo zal die man over hem klagen dat die knecht zijn schuld niet betaald nog gekweten heeft . . . . . Maar na de eerste nacht dat ze ontgonnen zijn en hun maagdom verloren hebben zo behoeden ze hen zo nauw zodat ze tegen niemand durven spreken. En we vroegen die zaak waarom dat men daar zulke gewoonten hield. En men zei ons dat bij ouden tijden die geleden waren enige mannen plagen te sterven als ze hun wijven plagen te ontginnen of hun maagdom namen, want sommige wijven hadden een soort serpent binnen hun lichaam waarvan die mannen stierven. En daarom houden ze die gewoonte dat ze de ingang van hun wijven laten beproeven eer ze zichzelf avonturen.

Hoe die wyuen groten rouwe maken als die kinder gheboren syn ende bliscap als si steruen ende ander dinck.

Daer na in een ander eylant so maken die wiuen groten rouwe, alse die kinder gheboren sijn, ende si maken grote blijsscap alsi steruen ende werpense in een groot bernende vier. Ende die ghene, die haren man lief hebben ende weduwen sijn, werpen ooc hem seluen int vier mit haren kinderen ende seg\ghen, 148ra datse dat vier sal reynighen van allen vlecken ende van sonden reine maken . . . . . in dander werelt. Ende haer manne sullen haer kinder mit hem leiden. Ende die sake, waer omme dat si wenen, alse haer kinder gheboren sijn ende dat si blide sijn, als si steruen, is dese: want si segghen, alse dat kint gheboren is, so comet in pinen ende in bedroeuenisse ende in die quaetheit der werelt ende alsi steruen, so gaen si in die blijsscap des paradijs, daer si hebben riuieren van melke ende van honighe, also si segghen, ende daer men in die blijsscap leeft ende in oueruloedicheden van goede zonder pine ende zonder eynde. Jn dit lant maket men altoos enen coninc mit kiesen ende si en kyesen niet den edelsten noch den rijcsten, mer den ghenen, die van goeden zeden is ende rechtelic ende redelic out ghenoech, noch die gheen kinder ooc en heuet. Jn dit eylant sijn die liede herde ghe\rechtich 148rb ende doen gherecht recht van enen ygheliken dinghen ouer den cleynen ende ouer den groten na sine misdaet. Ende die coninc en mach niement ter doot wisen sonder die raet van zinen baroenen ende mitten consente der mannen van sinen houe. Ende jst dat dese coninc selue doet enighe moort of enich lelyc feyt, so moet hi ooc daer omme steruen, also wel als een ander soude. Niet dat men die hant aen hem doet te dodene, mar men verbiet, dat niement so coene en si, die hem gheselscap doe noch mit hem spreke, noch datmen hem yet gheue of vercope tetene of te drinckene, so dat hi van node of van armoeden moet steruen in groter keytiuicheit. Si en sparen niement, die misdaen heeft, 148va noch om onste, noch om vrienscap, noch om rijcheit, noch om edelheit, si en doen hem recht na sine verdiente.

Hoe die wijven grote rouw maken als de kinderen geboren zijn en blijdschap als ze sterven en ander ding.

Daarna in een ander eiland zo maken de wijven grote rouw als de kinderen geboren worden en ze maken grote blijdschap als ze sterven en werpen ze in een groot brandend vuur. En diegene die hun man lief hebben en weduwe zijn werpen zichzelf ook in het vuur met hun kinderen en zeggen dat dit vuur ze zal reinigen van alle vlekken en van zonden rein maken . . . . . in de andere wereld. En hun mannen zullen hun kinderen met hen leiden. En de zaak waarom dat ze wenen als hun kinderen geboren zijn en dat ze blijde zijn als ze sterven is deze: want ze zeggen als dat kind geboren is zo komt het in pijnen en in droefheid en in de kwaadheid van de wereld en als ze sterven zo gaan ze in de blijdschap van het paradijs daar ze hebben rivieren van melk en van honig, alzo ze zeggen, en daar men in die blijdschap leeft en in overvloedigheden van goed zonder pijn en zonder einde. In dit land maakt men altijd een koning met kiezen en ze kiezen niet de edelste, nog de rijkste, maar diegene die van goede zeden en rechtvaardig en redelijk oud genoeg is, nog die geen kinderen ook heeft. In dit eiland zijn die lieden erg rechtvaardig en doen echt recht van elke dingen over de kleine en over de grote naar zijn misdaad. En de koning mag niemand ter dood wijzen zonder de raad van zijn baronnen en met de toestemming van de mannen van zijn hof. En is het dat deze koning zelf enige moord of enig lelijk feit doet zo moet hij ook daarom sterven, alzo goed zoals een andere zou. Niet dat men de hand aan hem doet te doden, maar men verbiedt dat niemand zo koen is die hem gezelschap doet, nog met hem spreekt, nog dat men hem iets geeft of verkoopt te eten of te drinken zodat hij van nood of van armoede sterven moet in grote ellende. Ze sparen niemand die misdaan heeft, nog om gunst, nog om vriendschap, nog om rijkheid, nog om edelheid, ze doen hen recht naar zijn verdienste.

Een ander eylant, daer nemen si hoor dochteren ende niften wel te wyue, ende ander dinck.

Ende bi desen eylande is noch een eylant, daer herde vele volcs in is. Dese liede en souden om ghene dinc eten hasen, noch hennen, noch ganse, nochtan voeden sire ghenoech allene om dat sise zien willen, mer si eten wel van andren beesten sonder van desen ende drincken ooc vanden melke. Jn dit lant nemense wel te wiue haer sustren, haer dochtren ende haer nichten. Ende alse x manne of xij in een huus wonen, een yghelijc mans wijf is allen den andren van dyen huyse ghemene, so dat een yghelijc gaet slapen mit der gheenre, 148vb die hi wil enen nacht ende mit eenre ander enen andren nacht. Ende alse die wiue enich kint draghen in desen eylande, men gheuet tkint den ghenen, die eerstweruen bi haer lach, so dat gheen man en weet, of die kinder sijn sijn of eens anders. Ende segghen onderlinghe die manne deen toten andren, al ist dat si ander liede kinder voeden, ander liede voeden ooc die hare. Jn dit lant ende al indien dore sijn vele cocodrillen, dats een maniere van langhen serpenten, alsic voren seide. Des nachts wonen si int water ende des daechs op die rootsen in die aerde in holen ende si en eten niet in al den winter, mar si ligghen in haer hole, alse die serpenten doen. Dit serpent doot die liede ende eetse al wenende ende alset eet, het roert die ouerste 149ra kinnebacken ende niet den onderste. Ende daer en is gheen water in. Jn dit lant ende in vele andre lande daer omtrent ende noch op dese zide saeitmen alle jaer cottoen saet. Daer of wassen cleyne boomkijn, die cottoen draghen, so dats herde vele int lant is. Jn dit eylant ende in vele andre eylanden is een maniere van enen sterken houte, dat herd is. Die die colen onder dassche decte van desen houte al berende, si souden een jaer of meer al bernende bliuen. Die bome van desen houte gheliken binalics in bladeren ende in andren zaken den ghenoeure bome. Daer sijn ooc enighe bome, die niet bernen en mochten noch verrotten in gheenre manieren. Ende daer sijn ooc noot bome, die noten draghen also groet als eens mans 149rb hooft. Daer sijn ooc vele orafles in dit lant, die si heten griffans, dat is een beeste, die niet hogher en is dan een orsse, mer het heeft den hals wel xx cubitus lanc ende heeft dat houet ende die hoorne als een herte. Het soude wel bouen een groot huus zien. Ende in dit lant sijn ooc vele camelioene, dat sijn cleyne beestkijn alse wilde chieronne ende gaen altoos mit gapender kelen, om dat si vander lucht leuen, noch si en eten noch en drincken ghenen tijt. Ende si verwandelen dicke willen hare verwe ende hare ghedaenten, want sulken tijt sietmense van eenre verwen ende sulken tijt van eenre andre. Ende si moghen hem verwandelen in alre\hande 149va verwen sonder in wit of in root. Daer sijn ooc grote serpenten van vjxx voete lanc ende daer sijn ooc vele andere van menigher verwen, strijpte ende rode ende groene, gheluwe, violetten, swarte ende al gheplect ende sijn van iiij of van .v. vademe lanc of meer ende wonen altoos in holen van steenrootsen of ander holen, die si in daerde maken. Ende daer sijn sulke, die opt hooft ghecamt ende ghecroont sijn ende sijn bina al recht op haer voete ende hebben die kele altoos open, daer vte druupt venijn. Daer sijn ooc wilde verkene van menigherhande verwen, also groot also hier grote ossen sijn ende sijn al vol plecken alse een jonc welpken. Ende daer sijn 149vb herten also groot, alse hier wilde verkene sijn. Ende daer sijn ooc witte leuwen. Ende daer sijn ander beesten, die also groot sijn alse orsen, die heten louherans ende elwaer heten sise odousches ende hebben thooft herde zwart ende int voorhooft iij snidende hoorne alse zwaerde ende sijn lichame is faues, dat is gheelachtich ende sijn felle beesten ende men jaechter die olifanten mede ende dootse. Ende noch sijn daer herde quaderhande beesten ende herde wreet ende en sijn niet vele meerre dan een beere ende hebben thooft als een wilt euer ende hebben vj voete ende an elken voet twee herde snidende clauwen of naghelen herde breet ende hebben den lichame van enen wilden euer ende den staert na enen 150ra leuwe. Ende daer sijn vledermuse also groot alse rauene. Ende daer sijn rode ganse, die drie weruen groter sijn dan onse ganse hier te lande ende si hebben thooft ende den hals ende die borst al zwart. Ende vele ander beesten sijn in dit lant ende daer omtrent ende herde menigherande maniere van voghelen, dat alte lanc werden soude te vertrecken.

Een ander eiland daar nemen ze hun dochters en nichten wel tot wijf en ander ding.

En bij dit eiland is nog een eiland daar erg veel volk in is. Deze lieden zouden om geen ding hazen eten, nog hennen, nog ganzen, nochtans voeden ze er genoeg en dat alleen omdat ze hen zien willen, maar ze eten wel van andere beesten, uitgezonderd van deze, en drinken ook van de melk. In dit land nemen ze wel tot wijf hun zusters, hun dochters en hun nichten. En als 10 mannen of 12 in een huis wonen, elke wijf van een man is alle anderen van dat huis algemeen zodat iedereen gaat slapen met diegene die hij wil een nacht en met een andere een andere nacht. En als dat wijf enig kind draagt in dit eiland, men geeft het kind diegene die de eerste keer bij haar lag zodat geen man weet of die kinderen van hem zijn of van een ander. En de mannen zeggen onderling de ene tot de andere, al is het dat ze andere lieden kinderen voeden, andere lieden voeden ook die van hen. In dit land en geheel Indien door zijn vele krokodillen, dat is een soort van lange serpenten zoals ik voor zei. ‘s Nachts wonen ze in het water en op de dag op de rotsen, in de aarde, in holen en ze eten niet de hele winter, maar ze liggen in hun hol zoals de serpenten doen. Dit serpent doodt de lieden en eet ze al wenend en als het eet, het roert de bovenste kinnebak en niet de onderste. En daar is geen water in. In dit land en in vele andere lande daar omtrent en nog aan deze zijde zaait men alle jaar katoen zaad. Daarvan groeien kleine boompjes die katoen dragen, zodat er erg veel in het land is. In dit eiland en in vele andere eilanden is een soort van een sterk hout dat hard is. Die de kolen onder de as bedekt van dit hout al brandend, ze zouden een jaar of meer al brandend blijven. De bomen van dit hout lijken bijna in bladeren en in andere zaken de jeneverbomen. Daar zijn ook enige bomen die niet branden mogen, nog verrotten in geen manieren. En daar zijn ook notenbomen die noten dragen alzo groot als een mannenhoofd. (kokosnoot) Daar zijn ook vele orafles in dit land die ze giraffen noemen, dat is een beest die niet hoger en is dan een paard, maar het heeft de hals wel 9m lang en heeft dat hoofd en de horens als een hert. Het zou wel boven een groot huis zien. En in dit land zijn ook vele kameleons, dat zijn kleine beestjes zoals wilde chieronne en gaan altijd met gapende kelen omdat ze van de lucht leven, nog ze en eten, nog drinken in geen tijd. En ze veranderen vaak hun kleur en hun gedaanten want sommige tijd ziet men ze van een kleur en sommige tijd van een andere. En ze mogen zich veranderen in allerhande kleuren, uitgezonderd in wit of in rood. Daar zijn ook grote serpenten van 26 voet lang en daar zijn ook vele andere van menige kleuren, gestreepte en rode en groene, gele, violette, zwarte en geheel geplekt en zijn van 720 of van 900cm lang of meer en wonen altijd in holen van steenrotsen of andere holen die ze in de aarde maken. En daar zijn zulke die op het hoofd gekamd en gekroond zijn en zijn bijna geheel rechtop hun voeten en hebben de keel altijd open waaruit venijn druipt. Daar zijn ook wilde varkens van menige kleuren en alzo groot zoals hier grote ossen zijn en zijn geheel vol plekken zoals een jonge welp. En daar zijn herten alzo groot zoals hier wilde varkens zijn. En daar zijn ook witte leeuwen. En daar zijn andere beesten die alzo groot zijn als paarden en die heten louherans en elders heten ze odousches (neushoorn?) en hebben het hoofd erg zwart en in het voorhoofd 3 snijdende horens als zwaarden en zijn lichaam is faves, dat is geelachtig, en zijn felle beesten en men jaagt er de olifanten mee en dood ze. En nog zijn daar erg kwade soort van beesten en erg wreed en ze zijn niet veel groter dan een beer en hebben het hoofd als een wilde ever en hebben 6 voeten en aan elke voet twee harde snijdende klauwen of nagels erg breed en hebben het lichaam van een wilde ever en de staart naar een leeuw. En daar zijn vleermuizen alzo groot als raven. En daar zijn rode ganzen die driemaal groter zijn dan onze ganzen hier te lande en ze hebben het hoofd en de hals en de borst geheel zwart. En vele andere beesten zijn in dit land en daar omtrent en erg vele soorten vogels dat al te lang worden zou om te vertellen.

Van enen eylande, daer alte goede natuerlike luden syn.

Ende op dander zide van desen eylande staet een ander groot eylant, goet ende ouervloedich van goede, daer goede liede in sijn van goeden leuen. Ende al ist, dat si niet kersten en sijn noch ooc volmaect gheloue en hebben, na dat wi doen, nochtan van natuerliken wet sijnse vol van allen duechden ende scuwen alle scalcheyt ende alle zonden. 150rb Want si en sijn niet houerdich, noch ghierich, noch traghe, noch nidich, noch grammich, noch lecker, noch oncuusch. Ende si doen andren lieden, dat si wouden datmen hem dade ende in dyen veruollen si alle die x ghebode. Noch hem en roect niet van ghenen goede, noch van gheenre rijcheit ende in gheenre wijs en pleghense te lieghen, noch si en sweren niet om gheen occusoen, mar si segghen simpeliken ia ende neen. Want si segghen, dat die ghene die zweren haren euen kersten willen bedrieghen. Ende daer om al dat si doen, dat doen si zonder zweren ende men heet dit lant tlant van der trouwen ende enighe liede hetent tlant van bragmeb. Door dit lant 150va loopt een grote riuiere, die tibe hiet. Ende ghemeenlie alt volc vanden lande daer omtrent is ghetrouwere, dan si elwaer sijn in die werelt ende oec rechtuaerdigher. Jn dit lant en sijn moordenaers noch dieue, noch lichte wiue, noch noit en was man in dit lant ghedoodt ende sijn so reyne ende leyden so goeden leuen, als enighe liede van ordenen mogen doen ende vasten alle daghe. Ende om dat si so ghetrouwich sijn ende gherechtich ende so vol van goeden condicien, so en waren daer noit tempeesten, noch van vorste, noch van donre, noch van sterften, noch van orloghe, noch van honghere, noch van andere tribulatien, als wi hier dicwille hebben om onsen zonden wille, waer bi men mach 150vb claerliken zien, datse god mint ende neemt in dancke haer gheloue ende haer goede werken. Si ghelouen wel in gode, die alle dinc ghemaect heeft, ende aenbeden hem ende en prisen gheen eere van deser werelt ende sijn alle gherechtich ende leuen herde gheordineerlic ende soberlijc in eten ende in drincken, so dat si herde langhe leuen. Ende het sterfter menich zonder ziecheit te hebbene, want nature blusschet in hem van outheden.

Van een eiland daar al te goede natuurlijke lieden zijn.

En aan de andere zijde van dit eiland staat een ander groot eiland, goed en overvloedig van goed, daar goede lieden in zijn van goed leven. En al is het dat ze niet christelijk zijn, nog ook volmaakt geloof hebben naar dat wij doen, nochtans van natuurlijke wet zijn ze vol van allen deugden en schuwen alle schalksheid en alle zonden. Want ze zijn niet hovaardig, nog gierig, nog traag, nog nijdig, nog gram, nog lekker, nog onkuis. En ze doen andere lieden dat ze wilden dat men hen doen zou en in dat vervullen ze alle 10 geboden. Nog raakt hen niets van geen goed, nog van geen rijkheid en in geen wijs plegen ze te liegen, nog ze zweren niet om geen geval, maar ze zeggen simpel ja en neen. Want ze zeggen dat diegene die zweren dat die hun even christenen willen bedriegen. En daarom alles dat ze doen dat doen ze zonder zweren en men noemt dit land het land van de trouw en enige lieden noemen het Դ land van Bragmeb. Door dit land loopt een grote rivier die Tibe heet. En gewoonlijk al het volk van het land daar omtrent is trouwer dan ze elders zijn in de wereld en ook rechtvaardiger. In dit land zijn er moordenaars nog dieven, nog lichte wijven, nog nooit was men in dit land gedood en zijn zo rein en leiden zoծ goed leven zoals enige lieden van orden mogen doen en vasten alle dagen. En omdat ze zo getrouw zijn en rechtvaardig en zo vol van goede conditie zo waren daar nooit tempeesten, nog van vorst, nog van donder, nog van sterfte, nog van oorlog, nog van honger, nog van andere problemen zoals wij hier dikwijls hebben vanwege onze zonden, waarbij men duidelijk mag zien dat God ze bemint en neemt in dank hun geloof en hun goede werken. Ze geloven wel in God die alle ding gemaakt heeft en aanbidden hem en prijzen geen eer van deze wereld en zijn alle rechtvaardig en leven erg geordend en sober in eten en in drinken zodat ze erg lang leven. En er sterft menigeen zonder ziekte te hebben want de natuur blust in hen van ouderdom.

Hoe dat coninc alexander dese luden voerscreuen dede ontseggen.

Bi tiden die leden sijn die coninc alexander sende in dit lant ende dede die liede ontsegghen, om dat hi dat lant winnen woude. Ende si senden hem boden ende lettren van des lants weghen droeghen, aldus sprekende: Coninc alexander, wat mochte dien mensche ghenoech 151ra sijn ende ghenoeghen, die alle die werelt niet ghenoech en is noch en ghenoecht? Ghi en sult gheen dinghen in ons vinden, daer om dat ghi ons orloghen sult, want wi en hebben ghene rijcheit, noch wi en begheren ooc ghene, want al dat goet van onsen lande, dat is onder ons ghemeen. Dat eten om onsen lichame mede te onthouden sijn onse rijcheden. Ende voor den scat van suluer ende van goude maken wi onsen scat van payse ende van eendrachticheden deen metten andren ende voor schoon chieringhe ende palleringhe so hebben wi een keytiuich cleet om ons onreinen lichamen mede te decken. Onse wiuen en sijn niet ghepalleert noch ghechiert om yement te behaghen, mer scone chieringhe ende palleringhe soudense houden voor sotheit, 151rb alsmen den lichame pijnt scoonre te maken, dannen god ghemaect heeft van sijnre naturen. Si en weten, wat scoonheden meer eysschen, dan hem god heeft ghegheuen, doe hise sciep. Die aerde dient ons van tween dinghen: si draecht ons ende brenct ons, dat ons noodtorft is bi te leuene, ende si is onse graf, als wi steruen. Ende wi hebben enen ewighen pais tote nv ghehadt, daer ghi ons of wilt beroeuen ende onteruen. Ende wi hebben enen coninc niet om die quade te pinen, want hi en vint gheen liede, die quaet doen, mar allene om edelheit te houden ende ons te lerene, dat wi onderdanich sijn. Want die gherechte of die misdadighe te pinen en heeft gheen stat onder ons, want wi en 151va doen niement gheen dinc, wi en wouden, dat ment ons dade, so dat tgherechte onder ons gheen stat en heeft, so dat ghi ons niet en moghet nemen dan onsen pais, die altoos gheduert heeft. Ende doe alexander dese lettren hadde ghelesen, peynsde hi, dat hi herde quaet dede, maecte hi onder hem onruste ende onboot hem goeden vrede ende datsi van hem ghenen vaer hebben en souden ende datse wel hoeden ende wachten haren goeden mure ende haren goeden paeys, also si tote nv toe ghedaen hadden.

Hoe dat koning Alexander deze voor beschreven lieden liet ontzeggen.

Bij tijden die geleden zijn zond koning Alexander in dit land en liet de lieden ontzeggen omdat hij dat land winnen wou. En ze zonden hem boden die brieven droegen vanwege het land die aldus spraken: Koning Alexander, wat mag de mens genoeg zijn en vergenoegen die de hele wereld niet genoeg is nog vergenoegt? Ge zal geen dingen in ons vinden waarom dat ge ons beoorlogen zal, want we hebben geen rijkdom, nog we begeren er ook geen want al dat goed van ons land dat is onder ons algemeen. Dat eten om ons lichaam mee te onderhouden zijn onze rijkheden. En voor de schat van zilver en van goud maken we onze schat van vrede en van eendracht de ene met de andere en voor schone versiering en pralen zo hebben we een kittig kleed om onze onreine lichamen mee te bedekken. Onze wijven zijn niet opgepronkt, nog versierd om iemand te behagen, maar schone versiering en pralen zouden ze houden voor zotheid en als men het lichaam pijnigt om schoner te maken dan God gemaakt het heeft van naturen. Ze weten welke schoonheden meer eisen dan God hun heeft gegeven toen hij ze schiep. De aarde dient ons van twee dingen: ze draagt ons en brengt ons dat onze nooddruft is om bij te leven en ze is ons graf als we sterven. En we hebben een eeuwige vrede tot nu gehad daar ge ons van wil beroven en onterven. En we hebben geen koning om de kwade te pijnigen want hij vindt geen lieden die kwaad doen, maar alleen om edelheid te houden en ons te leren dat we onderdanig zijn. Want dat gerecht of de misdadige te pijnigen heeft geen plaats onder ons want we doen niemand geen ding en we wilden dat men het ons ook zo deed zodat het gerecht onder ons geen plaats heeft zodat ge van ons niet meer mag nemen dan onze vrede die altijd geduurd heeft. En toen Alexander deze brieven had gelezen peinsde hij dat hij erg kwaad deed maakte hij onder hen onrust en bood hun goede vrede en dat ze van hem geen gevaar hebben zouden en dat ze goed behoeden en bewaken zouden hun goede muur en hun goede vrede alzo ze tot nu toe gedaan hadden.

Van twe eylanden gheheyten eccidrate ende genosophe, daer goede luden syn ende ander dinck.

Al daer sijn noch twee ander eylande, deen hiet exoydrante ende dander genosophe, daer herde goede liede sijn ende vol van groter trouwen ende 151vb houden die costume vanden eylande voirseit. Jn dese ij eylanden ghinc die coninc alexander ende sach an haer goedertierenheit, haer gheloue ende ghetrouwicheit. Doe seide hi tot hem, dat hise niet orloghen en soude ende datse hem enighe rijcheit eysscheden of enich ander dinc, hi soudet hem ghaerne gheuen. Ende si anderwoorden, dat den ghenen rijcheit ghenoech is, die teten ende te drincken heeft omme den lichame mede tonthoudene ende dat dese verganclike reycheit van deser werelt niet en dooch, mar mochte hi hem gheuen, dat si niet sterflike en waren, si souden hem zere van hem bedancken. Ende alexander antwoorde, dat hi hem dat niet en conste ghegheuen, want hi waer selue 152ra sterflijc. Doen antwoerden si hem weder ende seyden: nadyen dat ghi sterflick sijt ende dat ghi dat wel weet, waer om sidi so ouermoedich ende so fier, dat ghi alle die werelt onder v doen wilt, recht of ghi een onsterflijc god waert. Weet ghi enighe termijn of dach of vre van uwen leuene, waer omme wildi alt goet vander werelt gadren, dat ghi in corten tiden laten moet of ghi sultet laten steruende. Recht oft ander lieden ware, eert v was, also salt ooc andren lieden sijn na v, want ghi en sult niet mit v draghen van hier. Also ghi naect gheboren waert, suldi weder naect van hier keren in die aerde, daer ghi of ghemaect sijt. Ende hier om suldi peynsen ende merken, dat niement onsterflijc en is, dan god allene, 152rb die alle dinc ghe\scepen heeft ende niet so sere begheren, dat v niet bliuen en mach. Omme welke antwoorde alexander was alte male ghesconfiert ende schiet van hem daer zonder enich quaet te doene. Ende al ist, dat dese liede niet en hebben die articulen vanden gheloue mit allen so wi doen, nochtan om haer natuerlike gheloue ende om haer goede meninghe, so waen jc wel zeker sijn, datse god mint ende dat hi haer werke ende haren dienst in dancke ontfaet, also hi van job dede, die payen ende heyden was, ende nochtan hilten god voor sinen ghetrouwen dienre. Ende 152va daer omme al ist, dat vele ghelouen in die werelt sijn ende vele wetten, jc wane, dat god altoos mint die ghene, die hem minnen ende dienen in waerheden ende in ghetrouwicheden, ende die ghene, die die ydelheit vander werelt lachten, also dese liede doen ende job ooc dede. Ende daer om seit onse here here door den mont ozee des propheten: Ponam eis multiplices leges meas, dats te segghen: jc sal hem menighehande witte setten. Ende elwaer seit die heylighe scrifture: Qui totum orbem subdit suis legibus, dats te segghen: die al die werelt onder doet sinen wetten. Ende onse here seit ooc inden ewangelie: Alias oues habeo que non sunt ex hoc ouili, dats te segghen: jc hebbe noch ander scaepkens, die van deser coeyen niet en syn. Dats een teken, 152vb dat hi ander dienaren heeft dan in die kerstene wet. Ende in dat so accordeert ooc dat vision, dat sinte pieter te jaffe sach, doe die inghel gods vanden hemel daelde ende brochte voor hem alrehande beesten ende serpenten ende van allen andren manieren van beesten, die op daerde sijn, een groot deel ende seide tot sinte pieter: neem ende et. Ende sinte pieter antwoorde: jc en at noyt onsuuer beesten. Ende die enghel seide hem: Non dicas inmunda, quae deus mundauit, dats te segghen: en segghe die dinghen niet onsuuer, die god ghesuuert heeft, als of hi segghen woude, datmen ghene lieden despite hebben en sal noch versmaden om haers gheloofs willen, noch ooc verdoemen, mar wi 153ra sullen voor hem bidden, want wi en weten niet, die welke god mint of haet, want hi en haet en ghene creature, die hi heeft ghemaect. Ende daer om seyde sinte pieter, als hi wiste die bediedenisse vanden visione: Nunc in ueritate noui quod deus non est acceptor personarum nec decernit inter iudeos et gentiles sed in omni gente qui timet illum et operatur iusticiam acceptus est illi, dats te segghene: Nv inder waerheit hebbic vonden, dat god en is gheen vutnemer der personen, noch en maect gheen onderscheet tusschen die joden ende die heyden, mar die is hem bequame, die gherechticheit werct ende hem ontsiet, in allen menschen. Ende omme dusdanighe exemple, alsic de profundis zegghe voor die zielen, die van desen aertrike ghesceiden sijn, so seg ic mede pro animabus 153rb omnium defunctorum pro quibus sit orandum, dats te segghene: voor alle die zielen, die van aertrike versceyden sijn, voor die welke men bidden mach. Want jc segghe, dat god dit volc lief heeft om hare betrouwicheit ende om hare ootmoedicheit ende daer onder hem sijn vele propheten ende altoos gheweest hebben ende die propheteerden in dese stede die gheboorte ons heren jhesus kerst, hoe dat hi van eenre maghet zoude gheboren worden wel drye dusent jaer te voren, eer hi gheboren wart. Ende ghelouen volcomelike die gheboorte ons heren, mar si en weten niet die maniere, hoe hi den doot leet om onsen willen, noch sine ewangelien, noch sine werken also wel, als wi doen.

Van twee eilanden geheten Eccidrate en Genosophe daar goede lieden zijn en ander ding.

Aldaar zijn noch twee andere eilanden, de ene heet Exoydrante en de andere Genosophe, daar erg goede lieden zijn en vol van grote trouw en houden de gebruiken van het voor genoemde eiland. In deze 2 eilanden ging koning Alexander en zag hun goedertierenheid, hun geloof en trouwheid. Toen zei hij tot hen dat hij ze niet beoorlogen zou en dat ze hem enige rijkheid eisten of enig ander ding, hij zou het hen graag geven. En ze antwoorden dat er geen rijkheid genoeg is die te eten en te drinken heeft om het lichaam mee te onderhouden en dat deze vergankelijke rijkheid van deze wereld niet deugt, maar mocht hij hen geven dat ze niet sterflijk waren, ze zouden hen zeer van hem bedanken. En Alexander antwoordde dat hij hen dat niet kon geven want hij was zelf sterfelijk. Toen antwoorden ze hem weer en zeiden: nadien dat ge sterfelijk bent en dat ge dat wel weet, waarom ben je zo overmoedig en zo fier dat ge de hele wereld onder u doen wil, recht of ge een onsterfelijke God bent. Weet ge enige termijn of dag of uur van uw leven, waarom wil ge al het goed van de wereld verzamelen dat ge in korte tijden verlaten moet als ge het verlaten zal stervend. Recht zoals het van andere lieden was, eer het van u was, alzo zal het ook van andere lieden zijn na u, want ge zal het niet met u dragen van hier. Alzo ge naakt geboren was zal ge weer naakt van hier keren in de aarde, daar ge van gemaakt bent. En hierom zal ge peinzen en merken dat niemand onsterfelijk is dan God alleen die alle ding geschapen heeft en niet zo zeer begeren wat u niet blijven mag. Om welk antwoord Alexander helemaal geschokt was en scheidde van hen daar zonder enig kwaad te doen. En al is het dat deze lieden niet de artikels van het geloof hebben met allen zoals wij doen, nochtans om hun natuurlijke geloof en om hun goede mening zo waan ik wel zeker te zijn dat God ze bemint en dat hij hun werken en hun dienst in dank ontvangt alzo hij van Job deed die buitenlander en heiden was en nochtans hield God hem voor zijn trouwe dienaar. En daarom al is het dat er vele geloven in de wereld zijn en vele wetten, ik waan dat God altijd bemint diegene die hem minnen en dienen in waarheden en in trouwheden en diegene die de ijdelheid van de wereld uitlachen alzo deze lieden doen en Job ook deed. En daarom zegt onze Heer door de mond van onze profeten: Ponam eis multiplices leges meas, dat is te zeggen: ik zal hen vele doelen zetten. En elders zegt de heilige schrift: Qui totum orbem subdit suis legibus, dat is te zeggen: die de hele wereld onder zijn wetten doet. En onze Heer zegt ook in het evangelie: Alias oues habeo que non sunt ex hoc ouili, dat is te zeggen: ik heb nog andere schaapjes die van deze koeien niet zijn. Dat is een teken dat hij andere dienaars heeft dan in de christelijke wet. En in dat zo komt ook overeen dat visioen dat Sint Petrus te Jaffa zag toen de engel Gods van de hemel daalde en voor hem allerhande beesten en serpenten bracht en van alle andere soorten van beesten die er een groot deel op de aarde zijn en zei tot Sint Petrus: neem en eet. En Sint Petrus antwoordde: ik at nooit onzuivere beesten. En de engel zei hem: Non dicas inmunda, quae deus mundauit, dat is te zeggen: zeg die dingen niet onzuiver die God gezuiverd heeft, alsof hij zeggen wou dat men geen lieden weerwil hebben zal, nog versmaden om hun geloof, nog ook verdoemen, maar we zullen voor hen bidden want we weten niet welke God mint of haat want hij haat geen creatuur die hij heeft gemaakt. En daarom zei Sint Petrus toen hij de betekenis van het visioen wist: Nunc in ueritate noui quod deus non est acceptor personarum nec decernit inter iudeos et gentiles sed in omni gente qui timet illum et operatur iusticiam acceptus est illi, dat is te zeggen: Nu in de waarheid heb ik gevonden dat God geen uitnemer van personen is, nog geen onderscheid maakt tussen de Joden en de heidenen, maar die is hem bekwaam die in rechtvaardigheid werkt en zich ontziet in alle mensen. En om dusdanig voorbeeld, zoals ik de profundis zeg voor de zielen die van dit aardrijk gescheiden zijn, zo zeg ik mede pro animabus omnium defunctorum pro quibus sit orandum, dat is te zeggen: voor alle zielen die van aardrijk verscheiden zijn voor die mag men bidden. Want ik zeg dat God dit volk lief heeft om hun betrouwbaarheid en om hun ootmoedigheid en daaronder hen zijn vele profeten en altijd geweest zijn en die profeteerden in deze plaats de geboorte van onze Heer Jezus Christus hoe dat hij van een maagd zou geboren worden wel drie duizend jaar tevoren eer hij geboren werd. En geloven volkomen de geboorte van onze Heer, maar ze weten niet de manier hoe hij de dood leed om onze wil, nog zijn evangelie, nog zijn werken alzo goed zoals wij doen.

Van een grote stat gheheten pycam, daer cleyne lude syn als dwerghen ende niet en eten.

153va Ende onder dese stede staet een ander stat, die herde groot is ende heet picam. Die liede van deser stat en pinen noch en winnen gheen lant, want si en eten niet, nochtan sijnse van scoonre verwen ende van sconen maecsele na haerre grootheit, want si sijn cleyne als nanen, mar niet also cleyne als die pigmoene. Ende si leuen bi den roke van appelen ende al si erghent verre vten lande trecken, si draghen mit him van dien wilden appelen, want roken si enighe quade roke ende hadden si niet van desen appelen, si souden staphants steruen. Dese liede en sijn niet van groter verstandenisse, mar herde simpele ende beestachtich. Daer na is noch een ander stat, daer die 153vb liede sijn al ru zonder int aensichte ende in die palme. Dese liede gaen alse wel op die zee, alse opt lant ende eten vleysch ende visch al raeu. Jn dit lant loopt een riuiere, die is wel ij milen ende een halue breet, diemen heet debuemar.

Van een grote stad geheten Pycam daar kleine lieden zijn als dwergen en niet eten.

En onder deze plaats staat een andere stad die erg groot is en heet Picam. De lieden van deze stad bewerken nog winnen geen land want ze eten niet, nochtans zijn ze van schone kleur en van schoon maaksel naar hun grootheid want ze zijn klein als nanen, maar niet alzo klein zoals de pygmeen. En ze leven bij de reuk van appels en als ze ergens ver uit het land trekken, ze dragen met hen van die wilde appels want ruiken ze enige kwade reuk en hadden ze niet van deze appels, ze zouden gelijk sterven. Deze lieden zijn niet van groot verstand, maar erg simpel en beestachtig. Daarna is er nog een andere plaats daar de lieden geheel ruw zijn, uitgezonderd in het aanzicht en in de palmen. Deze lieden gaan alzo wel op de zee als op het land en eten vlees en vis geheel rauw. In dit land loopt een rivier die is wel 2 mijlen en een halve breed die Debuemar heet.

Van die wildernisse, daer dye bomen der sonnen ende der manen staen.

Ende van deser riuieren sijn xv dachuaerde verre gaende door die wildernisse, op datmenre mochte gaen, want jc en wasser niet, mar het was ons gheseit vanden lieden van dien lande, dat binnen deser wildernissen sijn die bome der zonnen ende der manen, die teghen den coninc alexander spraken ende onderscieden ende seiden hem sine doot. Ende men seit, dat die priesteren ende die ander liede, die dese bome hoeden ende van haren vruchte of froyte eten ende vander balsemen ooc die 154ra daer wast, si leuen wel iiijc jaer of vc ouermids die cracht vander vrucht ende vander balsemen, want men seit, dat herde vele balsemen wast daer ende niewers el dan daer ende te babylonien, als ic v hier voren seyde. Nv suldi weten, dat wi alte ghaerne te desen bome hadden ghegaen hadden wi ghemoghen, mar jc wane, dat cm. menschen en souden daer niet comen behoudenliken door die wildernisse allene om den groten hoop der wilder beesten, die daer sijn ende der groter drake ende serpenten, die doden ende verslinden al dat si vercrighen moghen. Jn dit lant zijn witte olifanten sonder ghetal ende eenhoorne ende ander beesten herde veruaerliken. Jn pape jans lande zijn vele deser eylanden ende zijn vele deser wonderlicheden, dat alte lanc ware te vertrecken ende vele rijc\heden 154rb ende ghesteente. Jc wane wel, dat ghi hebt horen segghen ende dat ghijt ooc weet, waer omme dat dese keyser het pape jan, mar jc sal v noch segghen waer om, omder gheenre willen, dies niet en weten. Bij tiden die leden sijn was een keyser, dat een herde groot ende vroom prinche was ende hadde in sijn gheselscap kerstene ridders, also dat noch doet die noch keiser is, so dat hem eens herde zere luste te zien den dienst gods der kerstene ende doir ghinc kerstenheit ouer die zee tote turkien, armenien, surien, jherosolimam, arabien, halappe ende tote int lant van egypten, so dat dese here eens quam ghereden mit luttel gheselscap te eenre 154va kerken van egypten op enen saterdach na sinxen, dat die bisscop van alexandrien oordene maecte ende hi sach ende hoorde den dienst gods ende sach ordene maken. Doe vraechde hi, wat lieden dat dat sijn zouden, die de prelaet voor hem hadde, daer hi so vele dienst ouer ghedaen hadde. Ende een van sinen riddern antwoorde hem staphans, dat het papen sijn zouden. Ende hi seide doe staphants, dat hi niet meer coninc sijn en woude noch keyser, mar pape ende woude ooc heten ende den name hebben des gheens, die daer eerstwerf vut quam van dien nuwen papen, die welke jan hiet, so dat si hier omme oyt sint altoos gheheten sijn van dien lande ooc 154vb pape jan. Jn sijn lant zijn ooc herde vele kerstene van goeden gheloue ende van goeden betrouwene ende si hebben ghemeenlijc enen cappellaen die hem misse singhet ende maken tsacrament van brode, als die van grieken. Mer si en segghen niet so vele dincs ende bedinghen, alsmen in dit lant doet ende pleghet. Want si en segghen niet meer dan hem sinte thomaes leerde ende also die ander apostelen plaghen te doene, segghende allene haer pater noster ende die vyf woerden, daer men tlichaem ons heren mede consacreert, mer wi hebben vele addicien, dat sijn toeualle, die die paeuse daer toe gheset hebben, daer si niet of en weten.

Van de wildernis daar de boom van de zon en de maan staan.

En van deze rivieren zijn 15 dagreizen ver gaande door de wildernis opdat men er mocht gaan, want ik was er niet, maar het was ons gezegd van de lieden van dat land dat binnen deze wildernis de bomen van de zon en van de maan zijn die tegen koning Alexander spraken en onderscheiden en zeiden hem zijn dood. En men zegt dat de priesters en de andere lieden die deze bomen behoeden en van hun vruchten of fruit eten en van de balsem ook die daar groeit, ze leven wel 400 jaar of 500 vanwege de kracht van de vrucht en van de balsem want men zegt dat er erg veel balsem groeit daar en nergens anders dan daar en te Babyloni zoals ik u hiervoor zei. Nu zal ge weten dat we al te graag tot deze bomen waren gegaan hadden we gemogen, maar ik waan dat 100 000 mensen daar niet komen behouden zouden komen door de wildernis alleen om de grote hoop van wilde beesten die daar zijn en de grote draak en serpenten die alles doden en verslinden dat ze krijgen mogen. In dit land zijn witte olifanten zonder getal en eenhorens en andere beesten erg gevaarlijk. In priester Janճ land zijn vele van deze eilanden en zijn vele van deze wonderlijkheden dat al te lang ware te vertellen en vele rijkheden en gesteente. Ik waan wel dat ge hebt horen zeggen en dat gij het ook weet waarom dat deze keizer priester Jan heet, maar ik zal het u nog zeggen waarom om diegene die het niet weten. Bij tijden die geleden zijn was er een keizer die een erg grote en dappere prins was en had in zijn gezelschap christelijke ridders alzo dat nog doet die nu keizer is zodat hem eens erg zeer lustte om de dienst Gods der christenen te zien en doortrok tot de christenheid over de zee tot Turkije, Armeni, Syri, Jeruzalem, Arabi, Halappa tot in het land van Egypte zodat deze heer eens kwam gereden met luttel gezelschap tot een kerk van Egypte op een zaterdag na Pinksteren dat de bisschop van Alexandri orden maakte en hij zag en hoorde de dienst Gods en zag orden maken. Toen vroeg hij welke lieden dat zijn zouden die de prelaat voor hem had daar hij zoveel dienst over gedaan had. En een van zijn ridders antwoordde hem gelijk dat het priesters zouden zijn. En hij zei toen gelijk dat hij niet meer koning zijn wou, nog keizer, maar priester en wou ook heten en de naam hebben van diegene die daar de eerste keer uitkwam van die nieuwe priester die Jan heette zodat ze hierom ooit sinds altijd geheten zijn van dat land ook priester Jan. In zijn land zijn ook erg veel christenen van goed geloof en van goed vertrouwen en ze hebben een algemene kapelaan die hen mis zingt en maakt het sacrament van brood zoals die van Griekenland. Maar ze zeggen niet zo veel dingen en bidden zoals men in dit land doet en pleegt. Want ze zeggen niet meer dan hen Sint Thomas leerde en alzo de andere apostelen plagen te doen, zeggen alleen hun paternoster en de vijf woorden daar men het lichaam van onze Heer mee consacreert, maar wij hebben vele addicien, dat zijn toevoegingen, die de pausen daartoe gezet hebben daar ze niets van weten.

Van een groot eylant ende coninckryck gheheten taprobane.

Ende voort ten oosten waert van pape jans lande staet een groet eylant ende een groot conincrike, datmen heet 155ra tabrobane, dat een herde edel vruchtbaer lant is, ende die coninc van desen lande is herde rike. Ende altoos als die coninc doot is, so kiesen si enen andren. Nochtan is hi ende alle sijn lant onderdanich den pape jan. In dit lant sijn twee wintere ende twe somere ende men oechstet coren twee weruen tsiaers. Ende in allen tiden vanden jare sijn daer die boomgaerde groene ende bloeyen. Daer wonen in goede liede ende verstandeghe ende vele kerstene onder hem, die so herde rike sijn, dat si niet en weten, hoe vele dat si hebben. Bi ouden tiden die leden zijn, als men plach te varen van pape jans lant in dit eylant mit ouden scepen, men placher wel toe te doene xxiij dachuaerden of meer, mer mitten scepen, diemen daer nv maect, so vaertment wel binnen vij daghen ende men siet den gront 155rb vanden watere te menigher stat, want het en is niet diep.

Van een groot eiland en koninkrijk geheten Taprobane.

En voort te oostwaarts van priester Jan ‘s land staat een groot eiland en een groot koninkrijk dat men Tabrobane noemt dat een erg edel vruchtbaar land is en de koning van dit land is erg rijk. En altijd als de koning dood is zo kiezen ze een andere. Nochtans is hij en al zijn land onderdanig aan priester Jan. In dit land zijn twee winters en twee zomers en men oogst koren tweemaal per jaar. En in alle tijden van het jaar zijn daar de boomgaarden groen en bloeien. Daar wonen goede lieden in en verstandige en veel christenen onder hen die zo erg rijk zijn zodat ze niet weten hoeveel dat ze hebben. In oude tijden die geleden zijn toen men plag te varen van priester Jan ‘s land in dit eiland met oude schepen, men plag er wel toe te doen 23 dagreizen of meer, maar met de schepen die men daar nu maakt zo vaart men het wel binnen 7 dagen en men ziet de grond van het water te menige plaats want het is niet diep.

Van twe eylanden daer dye berghen al goutberghe ende siluerberghe syn ende ander dinc.

Bi desen conincrike sijn twee ander eylanden, deen heet orille ende dander argitte.Ende al tlant van desen eylanden is van guldenen berghen, daer men al omme graeft gout ende suluer ende dit is, daer die rode zee haer scheet vander westerscher zee. Jn dese eylanden en sietmen gheen sterre, diemen claerlike bekennen mach sonder een scoon claer sterre, diemen canopes hiet. Ende men siet ooc die maen niet in al haren scinen zonder int ander vierendeel. Jn desen eylanden sijn grote gheberchte van goude, die de miieren harde naersteliken hoeden ende die purgeren ooc dat gout ende affinierent herde wel. Ende dese miiren sijn 155va also groot als honde, so dat die liede en dorren desen berghen niet ghenaken, want die miieren souden op hem springhen, so datse vanden goude niet en mochten hebben, het en si met groter behendicheit. Ende daer omme alst herde ouer heet is, die miieren berghen hem in daerde van tercie tide totter noenen. Ende dan nemen die liede kemele, dromedarise ende ander beesten ende dan gaensi al heymelike laden van dien goude ende dan vlien si, eer die mieren vter aerden comen. Ende op ander tiden, alst niet so heet en is, dat hem die mieren onder daerde niet en berghen, so doen se een ander maniere ende nemen merien die jonghe volijn hebben ende 155vb legghen op dese merien twe ydel vate als zwarte manden, die lanc zijn toter aerden ende bouen open, ende dan doense die merien gaen ter weyden omtrent die berghe, mar si houden die volijn bi hem. Ende alse die mieren die ydel vate sien, so climmen si daer op ende gaen daer in. Ende dese mieren hebben sulke natuere, dat si niet omtrent hem en laten en gheen hol in daerde noch gheen ander ydel dinc, si en vollent mit goude. Ende al si dese vate aldus mit goude gheuollet hebben ende dien lieden dinct, dat die merien ghenoech gheladen sijn, so laten si die volijn gaen ende doense neyen. Ende staphans comen die merien al gheladen lopende tot haren volijnen waert ende dan 156ra ontladense dese merien ende aldus hebbense vanden goude ghenoech, want dese mieren ghedoghen wel, dat die beesten bi hem comen weyden ende wandelen, mar en ghenen mensche en wilse bi hem ghedoghen

Van twee eilanden daar de bergen geheel goudbergen en zilverbergen zijn en ander ding.

Bij dit koninkrijk zijn twee andere eilanden, de ene heet Orille en de andere Argitte. En al het land van deze eilanden is van gouden bergen daar men alom graaft goud en zilver en dit is daar de Rode Zee zich scheidt van de Westerse Zee. In deze eilanden ziet men geen ster die men duidelijk herkennen mag, uitgezonderd een schone heldere ster die men Canopes noemt. En men ziet ook de maan niet in al zijn schijnen, uitgezonderd in het andere vierde deel. In deze eilanden zijn grote gebergten van goud die de mieren erg naarstig behoeden en de purgeren ook dat goud en raffineren het erg goed. En deze mieren zijn alzo groot zoals honden zodat de lieden deze bergen niet durven te genaken want de mieren zouden op hen springen zodat ze van het goud niets mochten hebben, tenzij met grote behendigheid. En daarom als het erg over heet is verbergen de mieren zich in de aarde van tertie tijd tot de noen. En dan nemen die lieden kamelen, dromedarissen en andere beesten en dan gaan ze geheel heimelijk laden van dat goud en dan vlieden ze eer de mieren uit de aarde komen. En op andere tijden als het niet zo heet is dat de mieren zich niet onder de aarde verbergen zo doen ze een andere manier en nemen merries die jonge veulens hebben en leggen op deze merries twee lege vaten als zwarte manden, die lang zijn tot de aarde en boven open, en dan laten ze die merries gaan weiden omtrent de berg, maar ze houden de veulens bij hen. En als de mieren die lege vaten zien zo klimmen ze daarop en gaan daarin. En deze mieren hebben zulke natuur dat ze niets omtrent hen laten en geen hol in de aarde, nog geen ander leeg ding, ze vullen het met goud. En als ze deze vaten aldus met goud gevuld hebben en die lieden denken dat de merries genoeg beladen zijn zo laten ze de veulens gaan en laten ze niezen. En gelijk komen de merries geheel beladen lopen tot hun veulens waart en dan ontladen ze deze merries en aldus hebben ze van het goud genoeg, want deze mieren gedogen wel dat de beesten bij hen komen weiden en wandelen, maar geen mens willen ze bij hen gedogen.

Vanden donckeren lande ende steenrootsen by den aertsehen paradyse ende ander dinc.

Ende op dander zide van desen eylande ende van dese wildernisse van pape jan lande ten oosten waert gaende en vintmen niet dan grote rootsen ende doncker lant, daer men dach noch nacht en siet, alsoot die ghene van dien lande tughen. Ende dese wildernisse ende dit doncker lant duert op deen side totten aerdschen paradise, daer adam onse . . . . . ende yeue eerstweruen in waren ghedaen, die daer niet langhe in en duerden, welc ten oosten waert is te gane . . . . . dbeghinsel der aerden, mar het en is niet onse 156rb oost van hier, dat wi orienten heeten, daer haer die zonne op heft tot ons waert, want als dic sonne op staet int oosten ten aerdschen paradyse waert, so en ist nacht hier in dit lant omme der rontheit vander werelt, also jc hier voren gheseit hebbe. Want onse here maecte die werelt al ront ten middeweghen van desen firmamente ende die berghen ende die valeyen, die in aertrike sijn, die sijn comen vander diluuien ende die weeke aerde verdreef ende wech scuerde ende die herde rootsen ende aerde bleuen tghebercht.

Van het donkere land en steenrotsen bij het aardse paradijs en ander ding.

En aan de andere zijde van dit eiland en van deze wildernis van priester Jan ‘s land te oostwaarts gaande vindt men niets dan grote rotsen en donker land daar men dag nog nacht ziet, alzo diegene van dat land getuigen. En deze wildernis en dit donkere land duurt aan de ene zijde tot het aardse paradijs daar Adam onze . . . . . en Eva de eerste keer in waren gedaan die daar niet lang in duurden wat te oostwaarts is te gaan . . . . . het begin der aarde, maar het is niet onze oosten van hier dat we orint noemen daar de zon zich op heft tot ons waart want als de zon opstaat in het oosten tot het aardse paradijs waart zo is het nacht hier in dit land vanwege de rondheid van de wereld alzo ik hiervoor gezegd heb. Want onze Heer maakte de wereld geheel rond te midden van dit firmament en de bergen en de valleien die in aardrijk zijn, die zijn gekomen van de zondvloed die de weke aarde verdreef en wegschuurde en de harde rotsen en aarde bleven het gebergte.

Een weynich vanden aertschen paradyse.

Vanden aerdschen paradise en soudic v niet conne ghescriuen, want jc en hebber niet gheweest, dat my leet is, dat ics niet waerdich en was, mar dat 156va jc hebbe horen segghen den wijsten van dien lande sallic v ghaerne segghen. Men seit, dat daerdsche paradijs is ten hoochsten vander werelt ende is int oosten ten beghinsele vander werelt. Ende het staet so hoghe, dat bina comt na die cirkel vander manen, daer si haren loop in doet. Want het is so hoghe, dat die diluuie daer niet en conste ghecomen, die alle die werelt bedecte onder ende bouen zonder allene tparadijs. Ende tparadijs is al omme besloten mit enen mure, mar men can niet gheweten nv, waer of die mure is ghemaect ende het schijnt, dat die mure al mit moste ghedect is, so dat men noch stene noch ander materie en can ghesien, daer die mure of ghemaect is. 156vb Ende die muer strect hem van zuden ten noorden waert ende het en heeft mar enen inganc, die besloten is mit enen bernenden vier, so dat gheen sterflijc mensche en soude moghen daer in comen. Ende int hoochste vanden paradise ter rechter middewaert is die fonteyne, die die iiij riuieren wt werpt, die door menich lantscap loopen, vanden welken die eerste heet phison ende gangues, dat alleens is ende loopt door indien, jn die welke riuiere men vint vele dierbaer ghesteente ende lignum aloes ende vele guldens sants Dander riuiere hiet nil ofte gyon, die door ethyopien loopt, die derde heet tygris ende loopt door assurien ende door die grote armenien, die vierde heet eufrate, die loept dore persien ende dore meden ende dore ermenien, ende men seyt in dit lant, dat alle die zoete wateren vander werelt bouen ende beneden oorspronc nemen van deser fonteynen ende dat wt hare springhen alle suete watere. Die eerste riuier is geheeten physon, dat is te seggen in onser spraken vergaderinge, want herde veel ander riuyeren werpen hem ende vergaderen in dese riuiere. Ende dese riuier is tot sulcker stat claer ende tot sulcker stat doncker ende te sulcke stat heet ende te sulcker stat cout. Ende die ander riuier heet nyl of gyon, want si is altoes donckerachtich. Ende gyon is te segghen in egipscher sprake tourble, dat is doncker. Dye derde rieuier heyt tygris, dats te seggen haestelic lopende, want si loept snelre dan enich vanden anderen. Ende daer om heet oec een beeste tigris, datse so snelliken loept. Dye vyerde riuier heet effrates, dat is te segghen wel draghende, want daer wast herde veel goets op dese riuier, froyt ende coern ende alrehande cruden. Ende weet, dat gheen sterf\licke mensche tot desen paradise comen en mach, want niemant en mach daer te lande gaen om der groter wilder beesten wille, die daer menigherhande in die wildernisse sijn ende om der hogher berghen ende rootsen wille, daer niemant ouer comen en mach ende om der doncker lande wille, dier herde veel is ende oeck om der ryuieren wille, want sommighe lopen so stijf nederwert ende occk om der druyst, om datsi vut eender hogher stat comen mit so groten ghescalle ende baren, datter gheen scip duren en mach. Ende twater kryt so lude ende maect so groten gheluyt om der hogher rootsen wille, daert vut ende doer ghelopen coemt, dat een mensche den anderen niet en mach horen daer int scep, oec hoe lude datsi roepen. Menighe grote heren hebbent mit wille dicke gheproeft, ofsi yet souden hebben dat gescal van desen riuieren verwinnen, opdatsi hadden moghen comen totten aertschen paradise mit veel volcs, mer nie en consten si den wech volbrenghen, want menighe van hem syn bleuen in die scepen doot van pinen om teghens den stroem te royene. Ende menighe worden blint ende doef om tgrote gheluyt ende gheruft vanden water. Ende menighe syn verloren ghebleuen binnen den stroem, so dat gheen sterflic mensche den paradise ghenaken noch toecomen mach, het en si mit sonderlinghe gracie van god, soe dat ic van desen dinghen niet meer segghen en can noch en mach. Daer om sal ic my laten genoghen hier of meer te segghen ende sal weder keren totten dinghen, die ic ghesien hebbe.

Een weinig van het aardse paradijs.

Van het aardse paradijs zou ik u niets kunnen schrijven, want ik ben er niet geweest wat me leed is dat ik het niet waardig was, maar dat ik de wijste van dat land heb horen zeggen zal ik u graag zeggen. Men zegt dat het aardse paradijs is tot het hoogste van de wereld en is in het oosten in het begin van de wereld. En het staat zo hoog dat het bijna naar de cirkel van de maan komt daar ze haar loop in doet. Want het is zo hoog zodat de zondvloed daar niet kon komen die de hele wereld bedekte onder en boven, uitgezonderd alleen het paradijs. En het paradijs is alom besloten met een muur, maar men kan nu niet weten waarvan die muur gemaakt is en het schijnt dat die muur geheel met mos bedekt is zodat men nog stenen nog ander materie zien kan waarvan die muur gemaakt is. En de muur strekt zich van zuid te noordwaarts en het heeft maar een ingang die gesloten is met een brandend vuur zodat geen sterflijke mens daarin zou mogen komen. En in het hoogste van het paradijs te rechter midden is de fontein die de 4 rivieren uitwerpt die door menig landschap lopen waarvan de eerste heet Phison en Ganges dat alle een is en loopt door Indien en in die rivier men vindt vele dure gesteente en lignum aloë ‘s en veel goudzand. De andere rivier heet Nijl of Gyon die door Ethiopië loopt, de derde heet Tigris en loopt door Assyrië en door dat grote Armenië, de vierde heet Eufraat en die loopt door Perzi en door Meden en door Armeni en men zegt in dit land dat alle zoete wateren van de wereld, boven en beneden, oorsprong nemen van deze fonteinen en dat uit haar ontspringen alle zoete wateren. Die eerste rivier is Physon genoemd, dat is te zeggen in onze spraak, verzameling, want erg veel andere rivieren werpen in hem en verzamelen zich in deze rivier. En deze rivier is te sommige plaats helder en in sommige plaats donker en in sommige heet en te sommige plaats koud. En de andere rivier heet Nijl of Gyon want ze is altijd donkerachtig. En Gyon is te zeggen in Egyptische spraak troebel, dat is donker. De derde rivier heet Tigris, dat is te zeggen haastig lopend want ze loopt sneller dan enige van de anderen. En daarom heet ook een beest tijger omdat ze zo snel loopt. De vierde rivier heet Eufraat, dat is te zeggen, goed dragend, want daar groeit erg veel goeds op deze rivier, fruit en koren en allerhande kruiden. En weet dat geen sterflijk mens tot dit paradijs komen mag, want niemand mag daar te land gaan vanwege de grote wilde beesten die daar menige soorten in de wildernis zijn en om de hoge bergen en rotsen daar niemand overheen komen mag en vanwege het donkere land die er erg veel is en ook vanwege de rivieren, want sommige lopen zo stijf neerwaarts en ook om de nevel omdat ze uit een hoge plaats komen met zoծ groot geschal en baren zodat er geen schip verduren mag. En het water krijst zo luid en maakt zoծ groot geluid vanwege de hoge rotsen dat daar uitgelopen komt dat de ene mens de andere niet mag horen daar in het schip, ook hoe luid dat ze roepen. Menige grote heren hebben het met wil vaak beproefd of ze iets zouden hebben om dat geschal van deze rivieren te overwinnen zodat ze hadden mogen komen tot het aardse paradijs met veel volk, maar ze konden de weg niet volbrengen want menige van hen zijn in die schepen dood gebleven van pijn om tegen de stroom te roeien. En menige worden blind en doof om het grote geluid en geruis van het water. En menige zijn verloren gebleven binnen de stroom zodat geen sterflijk mens mag het paradijs genaken nog ertoe komen, tenzij met bijzondere gratie van God zodat ik van deze dingen niet meer zeggen kan, nog mag. Daarom zal ik me laten vergenoegen hiervan meer te zeggen en zal weer keren tot de dingen die ik gezien heb.

Hoe dat paep jans lant voet teghen voet leyt teghens enghelant.

Van desen eylande ende van paep jans landen, daer ic voer of ghesproken hebbe, die onder ons syn ende vanden anderen landen, die noch vorder syn, dyese woude veruolghen om al die werelt om te gaen, die de gracie van gode hadde, dat hy den rechten wech houden mochte, hy mocht den rechten wech wederkeren tot sinen lande, daer hi wt ghescheyden was recht voertgaende tot hi alle die werelt om ghegaen hadde. Mer luttel luden proeuen dese wech, om datmen daer alte veel tyts ouer soude doen ende om al die vreesen, die in desen wegen syn ende om menigherhande veruaerlics volcs wil, diemen in menighen eylanden vynt ende om der zee wille, die tot menigher stat vreselyc is te reysen ende oec om des verdolens wille. Ende daer om keertmen weder van desen lande doer ander eylanden altoes gaende op die zyde van paep jans lant, so dat men int wederkeren coemt in een stat, die heet cayssam ende leit in een eylant, welck wel .lx. dachuaerden lanc is ende wel vyftich dachuaerden breet of meer ende dit is dat beste eylant ende conincryck wt genomen cathay. Ende waert dat die coepluden dit lant also wel hantierden, als si cathay doen, het soude veel beter syn dan cathay. Dyt lant is also wel bewoent ende vol volcke. Als men wt eenre stat gaet, men siet staphans een ander stat voerwaert, so waermen oec gaen wil. Jn dit eylant is harde veel goets van leuinghe ende van allen specien ende cruden ende daer syn oeck grote bosschen van castanien. Die coninck van desen eylande is harde machtich, nochtans hout hy syn lant vanden groten can ende is hem onderdanich, want het is een vanden .xij. prouincien, die de grote can onder hem heeft behaluen syns selfs lant.

Hoe dat priester Jan ‘s land voet tegen voet ligt tegen Engeland.

Van dit eiland en van priester Jan’s landen, daar ik hiervoor van gesproken heb, die onder ons zijn en van de andere landen die nog verder zijn, die het wou vervolgen om de hele wereld om te gaan en die de gratie van God had zodat hij de rechte weg houden mocht, hij mocht de rechte weg weerkeren tot zijn land daar hij uitgegaan was, recht voortgaand totdat hij de hele wereld omgegaan was. Maar luttel lieden beproeven deze weg omdat men daar al te veel tijd over zou doen en om alle vrezen die in deze wegen zijn en om menige soorten gevaarlijk volk die men in menige eilanden vindt en vanwege de zee die te menige plaats vreselijk is om te reizen en ook om het verdwalen. En daarom keert men weer van dit land door andere eilanden en gaat altijd aan die zijde van priester Jan’s land zodat men in het weerkeren in een stad komt die Cayssam heet en ligt in een eiland wat wel 60 dagreizen lang is en wel vijftig dagreizen breed of meer en dit is dat beste eiland en koninkrijk, uitgezonderd Cathay. En was het dat de koopluiden dit land alzo goed hanteerden zoals ze Cathay doen, het zou veel beter zijn dan Cathay. Dit land is alzo goed bewoond en vol volk. Als men uit een plaats gaat ziet men gelijk een andere plaats voorwaart zo waar men ook gaan wil. In dit eiland is erg veel goeds van leven en van alle specerijen en kruiden en daar zijn ook grote bossen van kastanjes. De koning van dit eiland is erg machtig, nochtans houdt hij zijn land van de grote kan en is hem onderdanig, want het is een van de 12 provincies die de grote kan onder hem heeft, behalve zijn eigen land.

Van een conincryck gheheten riboth ende anders.

Van desen eylande coemtmen int weder\keren tot enen anderen eylande of conincryc,datmen heytet riboth, dat oec onder den groten can is ende is oec een oueruloedich lant van coern ende van wyn ende van anderen dinghen. Ende dese luden en hebben gheen husen, mer si wonen ende ligghen in tenten, ghemaect van swarten vilte al tlant doer. Jn dit lant van riboth heeft haer coninc ene scone stat ende het is een coninclike grote stat ende is al mit witten ende zwarten stenen bemuert ende alle die straten syn mit sulcke 157ra stenen ghepaueit. Jn dese stat en is niement so coene, die bloet soude dorren storten noch van menschen noch van beesten om die waerdicheit van haren afgod, die si aenbeden. Jn dese stat woont die paeus van haren gheloue, die si heten lebassi. Dese lebassi gheeft alle beneficien, prouende ende ander dinghen, die den afgoden toe behoren. Ende alle die ghene, die yet houden van haerre kerken, liede van ordenen na haerre wet ende ander, sijn hem onderdanich, also die liede vander heyligher kerken sijn hier den paeus. Jn dit eylant van riboth hebben si een costvme, alse die vader van yemende sterft ende die sone wil sinen vader grote eer doen, hi ombiet alle sine vrienden ende maghen 157rb ende liede van ordenen ende papen ende vele minnestreers. Ende dan doet hi sijns vaders lichame draghen op enen berch mit groter feesten ende blijsscepen. Ende die dan is die grootste prelaet slaet hem sijn hooft of ende leechtet in een grote gulden platele ende gheuet den sone ende die sone ende die andre draghent al singhende thuus ende segghen vele bedinghe. Ende daer na die papen ende die gheordende liede houwen dien lichaem in stucken, segghende haer bedinghen. Ende die voglen van dien lande, die sulke costume wel gheleert hebben van langhen tiden, comen daer bouen vlieghende 157va ende die papen werpen hem stucken toe van dien vleessche ende si draghent niet verre, si en etent alle ende daer na ghelike dat die papen hier in dit lant singhen voor die doden: subuenite sancti dei et cetera, also singhen die papen daer mit luder ende mit hogher stemmen in haerre spraken: besiet, hoe goeden mensche dit was, die die ynghelen comen halen ende draghen int paradijs. Ende dan dunct den zone, dat hi harde zeere gheeert is, als die voghelen sinen vader eten. Ende die ghene daer meest voghelen om comen, die is meest gheeert. Ende daer na die sone leidt sine vrienden ende sijn maghe te sijnre woninghe waert 157vb ende doet hem grote feeste. Ende die vriende ende die maghe vertrecken, hoe die voghelen quamen hier v, hier x, ghinder xx ende glorieren ende beroemen hem daer of. Ende alsi in huus vergadert sijn, die sone doet sijn vader hooft zieden ende gheuet een yghelijc van sinen zonderlinghen vrienden vanden vleessche tetene tenen entelmoese. Ende vander hersse bac maect hi enen nap, daer hi wt drinct ende die vriende ooc met groter deuocien in ghedinckenisse des heylichs mans, die die voghelen gheten hebben. Ende desen nap hoedt hi waerdeliken ende drincter wt alle sijn leuedaghe lanc om die ghedinckenisse sijns vaders.

Van een koninkrijk geheten Riboth en anders.

Van dit eiland komt men in het weerkeren tot een ander eiland of koninkrijk dat men Riboth noemt dat ook onder de grote kan is en is ook een overvloedig land van koren en van wijn en van andere dingen is. En deze lieden hebben geen huizen, maar ze wonen en liggen in tenten gemaakt van zwart vilt het hele land door. In dit land van Riboth heeft hun koning een schone stad en het is een koninklijke grote stad en is geheel met witte en zwarte stenen ommuurd en alle straten zijn met zulke stenen geplaveid. In deze stad is niemand zo koen die bloed zou durven storten, nog van mensen, nog van beesten om de waardigheid van hun afgod die ze aanbidden. In deze stad woont de paus van hun geloof die ze Lebassi noemen. Deze Lebassi geeft alle beneficies, proeven en andere dingen die de afgoden toebehoren. En al diegene die iets van hun kerken houden, lieden van orden naar hun wet en andere, zijn hem onderdanig zoals de lieden van de heilige kerk hier de paus zijn. In dit eiland van Riboth hebben ze een gebruik dat als de vader van iemand sterft en de zoon wil zijn vader grote eer doen, hij ontbiedt al zijn vrienden en verwanten en lieden van orden en priesters en veel muzikanten. En dan laat hij zijn vaders lichaam op een berg dragen met grote feesten en blijdschappen. En die dan de grootste prelaat is slaat hem zijn hoofd af en legt het in een grote gulden plateel en geeft het de zoon en die zoon en de anderen dragen het al zingende thuis en zeggen vele bidden. En daarna houwen de priesters en de lieden van orden dat lichaam in stukken en zeggen hun bidden. En de vogels van dat land die zulke gebruiken wel geleerd hebben van lange tijden komen daarboven vliegen en de priesters werpen hen stukken toe van dat vlees en ze dragen het niet ver, ze eten het alles en daarna, gelijk dat de priesters hier in dit land zingen voor die doden: subuenite sancti dei et cetera, alzo zingen de priesters daar met luide en met hoge stemmen in hun spraak: beziet, hoen goede mens dit was die de engelen komen halen en in het paradijs dragen. En dan denkt de zoon dat hij erg zeer geerd is als de vogels zijn vader eten. En diegene waar de meeste vogels om komen die is het meeste geerd. En daarna leidt de zoon zijn vrienden en zijn verwanten tot zijn woning waart en doet hen grote feesten. En de vrienden en de verwanten vertellen hoe de vogels kwamen, hier 5, hier 10, ginder 20 en gloriren en beroemen hem daarvan. En als ze in huis verzameld zijn, de zoon laat zijn vaders hoofd koken en geeft elk van zijn bijzondere vrienden van het vlees te eten tot een vleesmoes. En van de hersenbak maakt hij een nap daar hij uit drinkt en de vrienden ook met grote devotie in gedachtenis van de heilige man die de vogels gegeten hebben. En deze nap behoedt hij waardig en drinkt er uit al zijn levensdagen lang om de gedachte van zijn vader.

Van een alte ryken man die nochtans gheen prince en is ende anders.

Van desen lande int weder\keren 158ra door des groten cans lant in x dachuaerden na staet een ander groot ende goet eylant ende conincrike, daer een rijc coninc in is ende machtich. Ende onder alle dander liede van desen eylande so is een rijc man, die noch prinche, noch amirael, noch hertoghe noch graue en is, mer hi heeft onder hem harde vele liede, die haer lant van hem houden. Dese man heeft wel te renten jaerlix cccm. kemele gheladen mit corne ende mit rise ende hi leedt een edel leuen na die costume van daer, want hi heeft .l. joncfrouwen ende maechden, die hem altoos ten eten dienen ende tsinen slaep gaen ende die hem doen al dat hi wil. Ende als hi ter tafelen gheseten is, bringhen si hem sijn spise telken vijf gherechten te gader ende si brenghen dese gherechten al singhende ende dan snidense voer hem syn spyse ende stekense hem inden mont. 158rb Want hi en handelt noch en doet niet mitten handen, dan hise voir hem leidt op die tafele, want hi heeft so langhe nagle, dat hi niet en soude connen ghehouden noch ghenemen, want dat is daer grote edelheit den mannen, dat si langhe nagele hebben ende sise laten wassen also langhe, alsi wassen moghen. Ende daer is menich man int lant, die haer nagle so lanc laten wassen, datse al om haer hant gaen, dat dunct hem een herde grote edelheit. Ende die edelheit vanden wiuen vanden lande is, dat si cleyne voete hebben. Ende daer om also saen alsi gheboren sijn, men bint hem die voete so vast, datsi niet half en wassen so seer alsi zouden. Ende dese joncfrouwen 158va singhen liedekine die wile dat hi et. Ende als hi niet meer en et van desen gherechten, so bringhen si hem ander vijf gherechten ende zinghen, als zi eerstweruen daden. Ende aldus doen si tote dat hi al vol gheten heeft ende aldus doen si alle daghe. In deser manieren so leet hi sijn leuen, ghelike dat sine voorders ooc ghedaen hebben ende aldus sullen si doen, die na hem comen sullen zonder enich scoon feyt van wapenen te doen, mar si leuen aldus altoos na haerre ghenoechten als een verken, dat men mest. Dese rike man heeft een rikelijc pallaes, daer hi woont ende daer die 158vb muere of heuet wel ij milen ommegaens. Ende daer binnen staen vele scoonre boomgaerden ende al tpaueysel van sijnre cameren ende van sijnre zalen is van goude ende van suluere. Ende te middeweghen van een van desen boomgaerden staet een cleyn berchskijn, daer een scoon preyeel in staet. Ende in die prieel staet een alte sconen kercskijn mit toornen ende mit berbecanen al van goude. Ende in dit kercskijn gaet hi dickewile sitten om goede lucht te hebben ende hem te vermaken. Ende om gene dinc en is dit kercskijn ghemaket dan allene om sine ghenoechte hebben. Van desen lande trect men achterwaert ten lande vanden groten can, 159ra daer jc v hier of gheseit hebbe.

Van een al te rijke man die nochtans geen prins is en anders.

Van dit land in het weerkeren door het grote kans land in 10 dagreizen na staat een ander groot en goed eiland en koninkrijk daar een rijke koning in is en machtig. En onder alle andere lieden van dit eiland zo er is een rijke man die nog prins, nog admiraal, nog hertog, nog graaf is, maar hij heeft onder hem erg veel lieden die hun land van hem houden. Deze man heeft wel te renten jaarlijks 300 000 kamelen geladen met koren en met rijst en hij leidt een edel leven naar de gebruiken van daar, want hij heeft 50 jonkvrouwen en maagden die hem altijd te eten dienen en tot zijn slaap gaan en die hem doen alles dat hij wil. En als hij ter tafel gezeten is brengen ze hem zijn spijs telkens vijf gerechten tezamen en ze brengen deze gerechten al zingend en dan snijden ze voor hem zijn spijs en steken ze het hem in de mond. Want hij handelt, nog doet niets met de handen, dan dat hij ze voor hem legt op de tafel, want hij heeft zulke lange nagels dat hij het niet zou kunnen vasthouden, nog nemen, want dat is daar grote edelheid van de mannen dat ze lange nagels hebben en ze laten ze groeien alzo lang als ze groeien mogen. En daar is menige man in het land die hun nagels zo lang laten groeien zodat ze geheel om hun hand gaan, dat lijkt hen een erg grote edelheid. En de edelheid van de wijven van dat land is dat ze kleine voeten hebben (China). En daarom alzo samen zoals ze geboren zijn, men bindt hen de voeten zo vast zodat ze niet zo half groeien zoals ze zouden. En deze jonkvrouwen zingen liedjes de tijd dat hij eet. En als hij niet meer eet van deze gerechten dan brengen ze hem ander vijf gerechten en zingen zoals ze de eerste keer deden. En aldus doen ze totdat hij geheel vol gegeten is en aldus doen ze alle dagen. In deze manieren zo leidt hij zijn leven gelijk dat zijn voorouders ook gedaan hebben en aldus zullen ze doen die na hem komen zullen, zonder enig schoon feit van wapens te doen, maar ze leven aldus altijd naar hun genoegen als een varken dat men mest. Deze rijke man heeft een rijkelijk paleis daar hij woont en daar de muur van heeft wel 2 mijlen omgang. En daarbinnen staan vele schone boomgaarden en het hele plaveisel van zijn kamer en van zijn zalen is van goud en van zilver. En te midden van een van deze boomgaarden staat een klein bergje daar een schoon prieel in staat. En in dat prieel staat een al te schoon kerkje met torens en met kantelen geheel van goud. En in dit kerkje gaat hij vaak zitten om goede lucht te hebben en zich te vermaken. En om geen ding is dit kerkje gemaakt dan alleen om zijn genoegens te hebben. Van dit land trekt men achterwaarts tot het land van de grote kan daar ik u hiervoor van gezegd heb.

Geloof.

Hoe dat van alle desen landen voerghescreuen gheen en is si en hebben wat vanden kersten gheloue ende ander dinck.

Ghi sult weten, dat alle dese lande, daer jc of ghesproken hebbe ende alle dese menigherande eylande ende die menighe maniere van volcke dat en gheen van hem en is, hoe menigherande gheloue dat si hebben, si en hebben enich vanden artyclen van onsen gheloue, die enighe verstande in hebben of enich goet point van onsen gheloue. Ende si ghelouen wel in gode, die die werelt maecte, die si heten heritaghe, dat is te segghen god der naturen, na dien dat die prophecie seit: Et metuent eum omnes fines terre, dats te segghene: Alle die inden der werelt sullen hem ontsien. Ende elwaer seit die scrifture: Omnes 159rb gentes seruient ei, dat is te segghen: Alle die liede sullen hem dienen. Mer si en connen niet volcomelike van gode spreken, want si en hebben niement, die hem leert dan allene, dat si verstaen moghen mit haren natuerliken zinnen. Noch van den zone, noch vanden heylighen gheest en we\tense niet te sprekene, mer vanden eersten boeken der biblen ende vander propheten boeken ende van moyses boeken weten si wel te sprekene ende segghen, dat die creaturen die si aenbeden en sijn niet god, mer si aenbedense om die doghet die in hem is, die in hem niet sijn en mochte 159va en dade die gracie gods. Ende vanden beelden of afgoden segghen si, dat gheen liede en sijn, si en hebben afgode ende dat segghen si om der kerstene wille, die onser vrouwen beelde hebben ende der ander heyligher, die wi anbeden, mar si en weten niet, dat wi niet en aenbeden die beelden van houte of van stene, mar die heylighen allene, jn wies name si ghemaect sijn. Want also die lettre leert ende wijst die clerke, hoe ende wat si ghelouen sullen, also leren die beelde den leeken lieden te peinsene ende te aenbedene dye heylighen mitter harten, in wyes name die beelden ghemaect sijn. Want tmenschelike ghepeyns is dicwilen veronledicht met wonderliken dinghen ende 159vb niet met goeden dinghen, so dat die liede dicwil gods ende onser vrouwen souden vergheten ende ander heylighen te bidden ende te aenbedene, en daden die beelden, die na hem ghemaect sijn, dies hem vermanen ende ghedencken doen. Si segghen ooc, dat die yngelen gods jeghen hem spreken door haren afgod ende dat hare afgode grote miracule doen. Ende si segghen waer, want daer is een vanden ynghelen gods in. Nv synder tweerhande engelen, goede ende quade, also die van grieken zegghen: caco ende calo. Caco is goet, mar calo is quaet, mar die in haren afgoden sijn dat sijn quade ynghelen om hem in haer dolinghe te houden.

Hoe dat van al deze voor beschreven landen er geen is of ze hebben wat van het christelijke geloof en ander ding.

Ge zal weten dat al deze landen daar ik van gesproken heb en alle deze menige soorten eilanden en de menige soorten van volk dat er geen van hen is, hoe vele geloven dat ze hebben, ze hebben enige van de artikels van ons geloof die enig verstand in hebben of enig goed punt van ons geloof. En ze geloven wel in God die de wereld maakte die ze Heritage noemen, dat is te zeggen God der naturen, nadat de profetie zegt: Et metuent eum omnes fines terre, dat is te zeggen: Alle einden in de wereld zullen hem ontzien. En elders zegt de schrift: Omnes gentes seruient ei, dat is te zeggen: Alle lieden zullen hem dienen. Maar ze kunnen niet volkomen van God spreken, want ze hebben niemand die hen leert dan alleen dat ze verstaan mogen met hun natuurlijken zinnen. Nog van de Zoon, nog van de Heilige Geest weten ze niet te spreken, maar van de eerste boeken van de bijbel en van de profeten boeken en van Mozes boeken weten ze wel te spreken en zeggen dat de creaturen die ze aanbidden niet God zijn, maar ze aanbidden ze om de deugd die in hen is die in hen niet zijn mocht tenzij deed de gratie Gods. En van de beelden of afgoden zeggen ze dat het geen lieden zijn, ze hebben afgoden en dat zeggen ze vanwege de christenen die onzer vrouwenbeelden hebben en van de andere heiligen die we aanbidden, maar ze weten niet dat wij niet de beelden van hout of van steen aanbidden, maar alleen de heiligen in wiens naam ze gemaakt zijn. Want alzo die letter leert en wijst de klerken hoe en wat ze geloven zullen alzo leren die beelden de leken lieden te peinzen en te aanbidden de heiligen met hun hart in wiens naam die beelden gemaakt zijn. Want het menselijke gepeins is vaak onledig met wonderlijke dingen en niet met goede dingen zodat de lieden vaak God en onze vrouwe zouden vergeten en andere heiligen te bidden en te aanbidden deden die beelden niet die naar hen gemaakt zijn, die hen vermanen en bedenken doen. Ze zeggen ook dat de engelen Gods tegen hen spreken door hun afgod en dat hun afgod grote mirakels doen. En ze zeggen waar, want daar is een van de engelen Gods in. Nu zijn er twee soorten engelen, goede en kwade, alzo die van Griekenland zeggen: caco en calo. Caco is goed, maar calo is kwaad, maar die in hun afgoden zijn dat zijn kwade engelen om hen in hun verdolen te houden.

Hoe jan van mandauille veel wonders achter laet te scriuen, om dattet boec te groet soude syn.

Aldaer ende 160ra in dien lande van ouerzee syn veel ander landen ende ander wonderlicheden, die jc alle niet ghesien en hebbe, daer om en soudicker niet of connen ghespreken. Ende ooc in dien lande, daer jc selue gheweest hebbe, hebbic vele wonders ghesien, dies jc al hier niet en scriue, want dit boec soude te groot hebbe gheworden. Ende waert ooc dat jc alle bediede ende vertoghe al dat int lant van daer is, een ander die den lichame pijnde om daer te gane ende omme ghinghe dese verre lande, hi en soude niet niewes connen ghesegghen int wederkeren, of ict nv al bediede, daer die liede solaes in namen. Ende men seit dicke, dat nuwe dinghen bachelijc sijn, 160rb daer om so willic mi hier mede laten ghenoeghen zonder enighe ander dinghen te segghen, die in dit lant sijn, op dat ander liede die daer gaen ghenoech moghen vinden te segghen ander dinghe, die jc hier niet en scriue, die daer mach gheweest hebben. Ende daer om latet v ghenoeghen nv ter tijt. Op wat tiden jan van mandauille wt engelant toech ende anders.Ende jc jan mandeuile voorseit, die wt onsen lande sciet van ynghelant varende ouer zee int jaer ons heren .m.iijc ende xxij hebbe sint menic lant omme ghegaen ende hebbe gheweest in menighe goeden gheselscape ende hebbe ghesien menich scoon 160va feyt, hoe dat jc selue noyt scoen feit en dede noch ander doghet, daer men of spreken mochte, mer nv ben jc comen in rusten ieghens minen danc mids tfledersijn ende articule, die my verworghen ende jc ben nemende solaes in mijn keytiuighe rustinghe, pensende om den tijt die leden is, soe hebbic dit boec ghescreuen ende daer in gheset dat jc ghesien hebbe, na dien dat my ghedencken mach jnt jaer ons heren m.iij.c lvij jnt viue ende dertichste jaer, dat jc van onsen landen schiet, so dat jc bidde alle den ghenen, die dit boeck lesen sullen, dat si gode voor mi bidden op dat si willen. 160vb Ende jc sel voor hem bidden ende alle die ghene, die enen pater noster voor my segghen sellen, dat my god wille gheuen verlatinghe van al minen sonden, die willic deelachtich maken mit my van allen goeden pelegrimagyen ende van alden goede, dat ic ye ghedede ende dat jc noch doen sal tote mijnre doot. Ende jc bidde gode, van wien alle goet comt ende alle gracie, dat hi wille mit sijnre gracien veruullen alle die ghene, die dit boec sullen lesen of horen lesen, ende behouden haere ziele ende haer lijf in die glorie van sijnre louinghen, die drieuoudich is ende een sonder beghinsel ende sonder eynde, sonder ghelijcheyt goet ende sonder mate groot, die in allen 161ra steden jeghenwoordich is ende alle dinc onthoudende, welken en gheen goet en mach beteren noch gheen quaet mach argheren, die in volcomenre drieuoudicheyt leeft ende regneert inder ewicheyt ende in allen tyden. Amen.

Hoe Jan van Mandeville veel wonderen achter laat te schrijven omdat het boek te groot zou zijn.

Aldaar en in die landen van overzee zijn veel andere landen en andere wonderlijkheden die ik alle niet gezien heb, daarom zou ik er niet van kunnen spreken. En ook in die landen daar ik zelf geweest ben heb ik vele wonderen gezien die ik alhier niet schrijf want dit boek zou te groot zijn geworden. En was het ook dat ik alles uitlegde en vertelde alles dat in het land van daar is, een andere die het lichaam pijnigde om daar te gaan en omging deze verre landen, hij zou niets nieuw kunnen zeggen in het weerkeren als ik het nu geheel uitlegde daar de lieden soelaas in nemen. En men zegt vaak dat nieuwe dingen belachelijk zijn, daarom zo wil ik me hier mee laten vergenoegen zonder enige andere dingen te zeggen die in dit land zijn zodat andere lieden die daar gaan genoeg mogen vinden om andere dingen te zeggen die ik hier niet schrijf die daar geweest mogen zijn. En daarom laat het u vergenoegen nu ter tijd. Op welke tijden Jan van Mandeville uit Engeland toog en anders. En ik, voor genoemde Jan Mandeville, die uit ons land scheidde van Engeland en voer over zee in het jaar ons Heren 1322 en ben sinds in menig land om gegaan en ben geweest in menig goed gezelschap en heb gezien menig schoon feit, hoe dat ik zelf nooit een schoon feit deed, nog andere deugd daar men van spreken mag, maar nu ben ik gekomen in rust tegen mijn wil vanwege jicht en artritis, die me verwurgen en ik neem soelaas in mijn kittige rust, peinzend om de tijd die geleden is en zo heb ik dit boek geschreven en daarin gezet dat ik gezien heb naar dat het me gedenken mag in het jaar ons Heren 1357 in het vijf en dertigste jaar dat ik van ons land scheidde zodat ik al diegenen bid die dit boek lezen zullen dat ze God voor me bidden als ze dat willen. En ik zal voor hen bidden en al diegene die een paternoster voor me zeggen zullen dat God me verlating van al mijn zonden wil geven en die wil ik deelgenoot maken met mij van alle goede pelgrimages en van al het goede dat ik dan deed en dat ik nog doen zal tot mijn dood. En ik bid God, van wie alle goed komt en alle gratie, dat hij met zijn gratie al diegene wil vervullen die dit boek zullen lezen of horen lezen en behouden hun zielen en hun lijf in de glorie van zijn liefde die drievoudig is en zonder begin en zonder eind, zonder gelijkheid goed en zonder maat groot die in alle plaatsen tegenwoordig is en alle ding onthoudt, die geen goed mag verbeteren nog geen kwaad mag verergeren die in volkomen

Drievuldigheid leeft en regeert in de eeuwigheid en in alle tijden. Amen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/