Chroniicke vande Hertoghen van Brabant

Over Chroniicke vande Hertoghen van Brabant

Kroniek van de hertogen van Brabant, 1612 door Laureis van Goidstenhoven, Originele en Nederlandse tekst. Uit: https://www.dbnl.org

[2r] Den Weerden Wiisen ende seer Voorsienighen Edvardvs Ximenez Pereta
Coopman binnen de vermaerde Coopstadt van Antwerpen, wenscht Lavrens van Haecht gheluck, salicheyt ende voorspoey.

OM dies wille dat die geleerde getuygen (Seignor) profijtelijck een yegelijck te wesen kennisse te hebben van de Historien oft Chronijcken, van d'afcomsten ende edelheyt des gheslachts van Keysers, Coninghen, Hertoghen. Hierom heeft het my goet gedocht, d'afcomste, edelheydt, ende successie van onse Princen ende doorluchtichste Hertoghen, van dat edel Hertochdom van Brabant, met hun leuen, oorlogen, ende acten int licht te brenghen, vanden eersten Godtvreesenden Hertoch Pipinus van Landen (die gheregneert heeft int iaer 625. naer t'getuygen van Sigebertus) tot onse tegenwoordighe ghenadichste Princen ende Aertsch-Hertoghen van Oostenrijck, Albertvs ende Isabella Clara Evgenia. Daer by voeghende de beschrijuinghe van alle steden des selfs Hertochdoms soo groot als cleyne, met den principaelsten handel der inwoonders. t'Welck voorwaer seer swaer om doen gheweest heeft, ende van grooten arbeyt, ouermits datter niemant van t'selue lant, oft vande inwoonders des selfs pertinentelijck, ende volcomelijck geschreuen heeft, wat hier van d'oorsaecke ende faulte geweest mach hebben, is my onbekent. t'Schijnt eensdeels dat door d'ellende vande lanckduerende in-lantsche oorloghen, oft verscheyden wt-lantsche oorlogen, in voorgaende tijden (waer door t'lant verwoest ende verwildert is gheweest) oock het schrijuen te niet oft verloren gegaen is: ten anderen dat het by de negligentie ende onachtsaemheyt der lief-hebbers des Vaderlants toegecomen is. Daerom volgende t'exempel van vele ende verscheyden gheleerde, soo Griecsche als Latijnsche (die wt natuerlijcke affectie ende liefde haers Vaderlants ghedreuen, t'selue [2v] neerstichlijck hebben beschreuen) hebbe ick naer mijn cranck vermogen en cleyn verstant desen arbeyt aenveert, ende oock met Godts gratie ten eynde gebracht. Hoe wel ick nochtans versekert ben, mits de diuerstiteyt van humeuren der menschen, besonder in desen onsen ellendigen tijt (daer so vele ende diueersche opinien zijn regnerende) dat ick in dit stuck een yegelijck niet en sal hebben connen voldoen, noch contentement gheuen, besonder de neus-wijse, ende vernufte gheesten, oft sy en sullen my berispen, oft dat sommighe dingen niet wel, oft achtergelaten, oft ten minsten te veel souden gestelt zijn, na hun fantasije ende goet-duncken, die daer anders niet en willen, dan alleen dat hun mocht behaghen ende aengenaem zijn. Maer het lasteren van desen en can den ghenen niet veel hinderen, die eenen heerlijcken Patroon sijns arbeyts, een lief-hebber der consten en scientien heeft vercoren teghen d'onverstandighe ende onbeschaemde lasteraers. Hierom is my uwen vromen persoon, sonderlinghe bouen andere gherecommandeert, dat my oock seer goet ghedocht heeft, ten eersten om de vrientschappen my eertijts bewesen, dese gifte V. L. biddende in recompense te willen aenveerden: ten anderen om uwe loffelijcke fame verre vernaemt, ende groote affectie totter consten ende scientien, mits oock verscheyden deuchden, met de welcke uwe weerdicheyt van de Goddelijcke Mt. is begaeft, die na uwe aflijuicheydt noch sullen leuen, ende niet te niet gaen, want (alsoo den Poeet seyt) volat super aethera Virtus. Biddende desen mijnen arbeyt, sulcx hy is, danckelijck t'ontfanghen, met goeder herten V. L. ghegont ende toegheschreuen. Biddende den almoghenden Schepper van hemel ende aerde, uwe weerdicheydt te sparen in een Godtsalich ende voorspoedich lanck leuen. Binnen Antwerpen, den 8. Augusti int iaer ons Salichmaeckers. 1606.

V. L. ootmoedighen ende goetwillighen dienaer

L.V. Haecht. [3r]

[2r] De Waardige Wijze en zeer Voorzienige Eduardus Ximenez Pereta.
Koopman binnen de vermaarde koopstad van Antwerpen, wenst Laurens van Haecht geluk, zaligheid en voorspoed.

Omdat die geleerde getuigen (Seigneur) profijtelijk iedereen te wezen kennis te hebben van de Historiën of kronieken van de afkomst en edelheid van de geslachten van keizers, koningen en Hertogen. Hierom heeft het me goed gedacht de 'afkomst, edelheid en successie van onze prinsen en doorluchtigste hertogen van dat edele hertogdom van Brabant met hun leven, oorlogen en acties in het licht te brengen, van de eerste Godvrezende hertog Pepijn van Landen (die geregeerd heeft in het jaar 625 naar de getuigenis van Sigibert) tot onze tegenwoordige genadigste prinsen en Aartshertogen van Oostenrijk, Albertus en Isabella Clara Eugenia. Daarbij voegen de beschrijving van alle steden van dat hertogdom zo groot als kleine, met den belangrijkste handel der inwoners. 'Wat voorwaar zeer zwaar om doen geweest is en van grote arbeid overmits dat er niemand van land of van de inwoners ervan zelf pertinent en volkomen geschreven heeft, wat hiervan de oorzaak en fout geweest mag hebben is mij onbekend. Het schijnt eensdeels dat door de ellende van de langdurige inlandse oorlogen of verscheiden buitenlandse oorlogen in voorgaande tijden (waardoor het 'land verwoest en verwilderd is geweest) ook het schrijven te niet of verloren gegaan is: ten anderen dat het bij de negligentie en onachtzaamheid der liefhebbers der Vaderland toegekomen is. Daarom volgen we het voorbeeld van vele en verscheiden geleerden, zo Griekse als Latijnse (die uit natuurlijke affectie en liefde van hun vaderland gedreven hetzelfde [2v] vlijtig hebben beschreien) en heb ik naar mijn zwakke vermogen en klein verstand deze arbeid aanvaard en ook met Gods gratie ten einde gebracht. Hoe wel ik nochtans verzekerd ben, mits de diversiteit van humeuren der mensen, bijzonder in deze onze ellendige tijd (daar zo veel en diverse opinies regeren) dat ik in dit stuk iedereen niet zal hebben kunnen voldoen, noch tevredenheid geven, bijzonder de neuswijze en vernuftige geesten of ze zullen mij berispen of dat sommige dingen niet goed of achtergelaten of tenminste te veel zouden gesteld zijn naar hun fantasie en goeddunken die daar niets anders in willen dan alleen dat hun mocht behagen en aangenaam zijn. Maar het belasteren van deze kan diegenen niet veel hinderen die een heerlijke patroon van zijn arbeid, een liefhebber der kunsten en wetenschap heeft gekozen tegen de 'onverstandige en onbeschaamde lasteraars. Hierom is mij uw vrome persoon, bijzonder boven andere gerecommandeerd dat mij ook zeer goed gedacht heeft, ten eerste om de vriendschappen mij eertijds bewezen deze gift u lieden te bidden tot vergoeding te willen aanvaarden: ten anderen om uw loffelijke faam ver voornaam en grote affectie tot de kunsten en wetenschap mits ook verscheiden deugden, waarmee uw waardigheid van de Goddelijke Mester is begaafd die na uw doodt noch zullen leven en niet te niet gaan, want (alzo de poëet zegt) deugd vliegt boven de ether. Bid deze mijn arbeid, zulks zoals het is, dankbaar te ontvangen met goeder harten u lieden gegund en toegeschreven. Bid de almogende Schepper van hemel en aarde uw waardigheid te sparen in een Godzalig en voorspoedig lang leven. Binnen Antwerpen, de 8ste augustus in het jaar van onze Zaligmaker 1606.

V. L. ootmoedige en goedwillige dienaar

L.V. Haecht. [3r]

AL ist by al dien (beminde Leser) dat onsen eersten vader Adam die wijsheydt, ende clare kennisse, niet alleen van sijnen createur, maer oock van die creaturen, als vanden loop der Sonnen, Mane, Planeten, Sterren, proprieteyt der dieren, ende cruyden, ghesteenten, daer hy mede begaeft was, door d'onghehoorsaemheydt ende t'ouertreden des Goddelijcken ghebodts, iammerlijck verloren heeft. Soo is nochtans inden mensche noch ghebleuen een groote begheerte, om te comen tot kennisse ende wetenschap van veel dinghen, besonder van saecken ende Historien ouer langhe voor sijnen tijdt gheschiedt. Waer toe die boecken vande Chronijcken ende Historien seer nut ende dienlijck zijn, eensdeels tot leeringhe ende onderwijs, niet alleen van t'ghene datmen behoort nae te volghen, maer oock van t'ghene datmen behoort te schouwen. Tot desen propooste seydt den vermaerden ende eloquenten Orateur Cicero lib. 2. de orat. aldus: Historia testis est temporum, lux veritatis, vita memoriae, magistra vitae, nuntia vetustatis. dat is: Die Historien zijn een ghetuyghe des tijdts, een licht der waerheydt, een leuen der ghedenckenisse, een meestersse des leuens, ende een claerheydt des ouderdoms. t'Selfste verclaert noch een ander oudt Leeraer inder Schrifturen, aldus: Waert saecke dat Godt die Heere den sterffelijcken mensche met prouisie der boecken, Chronijcken en Historien niet en hadde voorsien, de negligentie ende vergetentheyt, soude alle glorie ende ciraet des werelts bedecken ende verduysteren, want wat kennisse souden wy hebben van die scheppinghe des werelts, &c. Hierom hebben soo wel de Griecken als de Romeynen historien ende acten beschreuen, om dat de naecomelingen souden weten van hun voor-vaders te spreken. Arrianus verhaelt ons de gesten van Alexander de groote, Thucydides en Herodotus van de Griecken Iulius Caesar sijn eyghen feyten, Titus Liuius, ende Dionysius Halicarnasseus ende meer andere de oorloghen vande Romeynen Suetonius heeft ons ooc achterghelaten t'leuen ende acten vande twaelf Roomsche Keysers. Maer laet ons dese laeten vaeren die heydenen waren, veel vromer ende vaillanter hebben geweest ons Hertoghen van Brabant, daer wy af schrijuen, die alle met de [3v] kennisse des Christen gheloofs verlicht zijn gheweest, als datter oock veel heylighen onder gheleeft hebben (alsoo den Eerweerdigen ende geleerden Heere Henricus Costerius ghetuycht) iae tot den ghetaele van meer dan vier hondert, soo wel Canonizati als beati. Ist dan niet wel reden, dat alsulcke Christen Princen int licht worden gebracht? Want al hebbense sterffelijck gheweest, nochtans so leeft haer memorie noch, eensdeels door de boecken van neerstige schrijuers, ooc eensdeels om hun vrome feyten ende Christelijcke daeden. Die welcke wy nae ons cranck vermoghen hier hebben int cort gesocht te stellen, om dat oock soo wel int duytsch als int Latijn ende Franchoisch hun leuen bekent soude zijn. Ende om dies wille datter luttel oude boecken zijn die hier van mentioneren, ende het raeden hier in dangereus is soo bidde ick v, beminde Leser, mijnen aerbeydt int goet te willen nemen, ende indien ghy daer eenighe erreuren bevindt, daer in patientie te nemen.

AL is het bij al dien (beminde lezer) dat onze eersten vader Adam die wijsheid en heldere kennis had, niet alleen van zijn createur, maar ook van die creaturen als van de loop der zon, maan, planeten, sterren, eigenschappen der dieren, kruiden en gesteenten daar hij mee begaafd was, door de ongehoorzaamheid en het overtreden het Goddelijke gebod jammerlijk verloren heeft. Zo is nochtans in de mens noch gebleven een grote begeerte om te komen tot kennis en wetenschap van veel dingen, bijzonder van zaken en historiën die lang geleden voor zijn tijd zijn geschied. Waartoe de boeken van de kronieken en historiën zeer nuttig en dienstig zijn, eensdeels tot lering en onderwijs, niet alleen van hetgeen dat men behoort na te volgen, maar ook van hetgeen dat men behoort te schuwen. Tot deze opzet zegt den vermaarde en welbespraakte orator Cicero lib. 2, de orat., aldus: Historia testis est temporum, lux veritatis, vita memoriae, magistra vitae, nuntia vetustatis. Dat is: De historiën zijn een getuige van de tijd, een licht der waarheid, een leven der gedenkenissen, een meester des levens en een helderheid van de ouderdom. Hetzelfde verklaar noch een andere oude leraar in de Schrifturen, aldus: Was het zaak dat God de Heer de sterfelijke mens met provisie der boeken, kronieken en historiën niet had voorzien, de negligentie en het vergeten zou alle glorie en sieraad van de wereld bedekken en verduisteren, want wat kennis zouden wij hebben van de schepping der wereld &c. Hierom hebben zo wel de Grieken als de Romeinen historiën en akten beschreven om dat de nakomelingen zouden weten van hun voorvaders te spreken. Arrianus verhaalt ons de verhalen van Alexander de grote, Thucydides en Herodotus van de Grieken, Julius Caesar zijn eigen feiten, Titus Livius en Dionysius Halicarnassus en meer andere de oorlogen van de Romeinen. Suetonius heeft ons ook achtergelaten het leven en akten van de twaalf Roomse keizers. Maar laat ons deze laten varen die heidenen waren, veel dapperder en onversaagder zijn geweest onze hertogen van Brabant, daar wij van schrijven die alle met de [3v] kennis des Christen geloof verlicht zijn geweest, als dat er ook veel heiligen onder geleefd hebben (alzo de eerwaardige en geleerde heer Henricus Costerius getuigt) ja, tot het getal van meer dan vierhonderd, zo wel heilig verklaard als gezegend. Is het dan niet wel reden dat al zulke Christen prinsen in het licht worden gebracht? Want al zijn ze sterfelijk geweest, nochtans zo leeft hun memorie noch, eensdeels door de boeken van vlijtige schrijvers, ook eensdeels om hun dappere feiten en Christelijke daden. Die wij naar ons zwakke vermogen hier hebben in het kort gezocht te stellen om dat ook zo wel in het Diets als in het Latijn en Frans hun leven bekend zou zijn en om dies wille dat er luttel oude boeken zijn die hiervan melding maken en het raden hierin gevaarlijk is zo bid ik u, beminde lezer, mijn arbeid in het goede te willen nemen en indien gij daar enige fouten bevindt daarin geduld te nemen.

Van die Ghelegentheyt des Landts Ende Hertochdoms van Brabant, ende den oorspronck des Landts.

AEnghesien wy int veruolch van desen zijn tracterende van die deurluchtighe Hertoghen van Brabandt, vande welcken oock ghesproten zijn niet alleen seer machtighe Coninghen, als Puppijn de derde van dien name, Coninck van Vranckrijck, Godefroye ende Boudewijn van Bouillon, Coninghen van Jherusalem: maer daer-en-bouen vermaerde Roomsch-Keysers, als Carolus die groote, Keyser ende Coninck van Vranckrijck, met sijn successeurs Keysers. Soo willen wy nv hier beschrijuen die gheleghentheydt des selfs lants, met oock den oorspronck des naems.

Brabant is dat heerlijckste ende principaelste lit ende deel der seuen-thien Belgische oft Neder-landtsche Prouincien, Ende is gheleghen inde wterste deelen van Germanien, ligghende aen Gallia Belgica, oft neder-Vranckrijc, hebbende den Rhijn ende Vrieslant oostwaert, alwaer haer die Mase presenteert, scheydende aen een oort seker deel van Gelderlant. Die Britaensche zee ende den Vlaemschen schoot Noortwaert, daer die voornoemde Mase haer ander-werf vertoont. Die Brabant scheyt aen een ander gewest, van een paert der iurisdictien van Gelderlant voor-schreuen, ende van Hollant. [1v]

Neder-Gallien Westwaert, daer een partije paelt aen de riuiere de Schelt, ende Vlaenderen is af-deylende: Oock een deel na den Oosten, aensiende die iurisdictie van Aelst. Ende hooch-Vranckrijck zuytwaert, streckende aen d'lant van Henegou, Namen, ende d'lant des Bischops van Luydick. In dit lant zijn gheleghen vierenveertich besloten Steden, bemuert met vesten ende wallen omringelt, ende seuen hondert Dorpen, vande welcke hier nae sal ghetracteert worden.

Nv aengaende tot wat tijden, ende van wien Brabant sijnen naem heeft, dat is een saecke seer twijfelachtich, ende oock onseker. Eenighe schrijuen dat desen naem compt van eenen vermaerden ende valianten Prince Brennus genoemt: die den Romeynen seer veel heeft te doen ghegeuen, ende die stadt van Roomen wonderlijck ghestraft. Andere zijn van opinie, desen naem sijn oorspronck te hebben van een stadt ghenoemt Brabant, de welcke namaels is ghedestrueert, ende gheheelijck gheruineert gheweest. Maer sommighe affirmeren dat dit lant van ouder tijdt soude hebben genoemt geweest Braecklant, dat is, een ongebout lant, ende dat van desen naem ghesproten is den naem Brabant. Noch isser een ander goet ghetal van ionge ende tegenwoordige schrijuers, verhalende dat desen naem gheprocedeert is van Saluius Brabon, die den eersten Hertoch van Brabant soude geweest zijn, ende gheregneert hebben vijf-en-veertich Jaren voor Christus gheboorte, een der Capiteynen die Julium Cecarem d'eerste Roomsch Keyser gevolcht heeft, in sijn voyagie van Nederlant, den welcken hy ten houwelijcke ghegheuen heeft sijns susters dochter, met name Swana, hem stellende Heere ouer dit lant, dwelckmen voor warachtich byden ouden schrijuers niet en vint. Voorts soo houden eenighe oude schriften, datter een seker Roomsch Coninck is gheweest genoemt Wechembold, die eenighe besittingen van Landen, gheleghen onder d'lant van Gaesbeeck, heeft ghegheuen de Abdisse van Nijuel, ende by d'instrument daer af zijnde, wort ghestelt dit lant ghelegen te zijn, onder den Graue van Brachbantesie. Eenige geleerde mannen ghetuygen d'landt [2r] van Brabant den naem te hebben van Godefroye, toeghenoemt metten Baerde, verclarende dat hy geconquesteert ende vercregen heeft, neder-Loreynen ende verlatende den tijtel des Graefschaps van Louen, heeft aenghenomen den tijtel van Hertoch van Brabant, welck lant hy alsoo ghenoemt heeft Brabant. Niettemin volgende t'verhael der verscheyden aucteurs by ons vergadert, ende onder andere Paulus Emilius: soo is den naem Brabant veel ouder, dan den voorseyden Godefroye. Maer hoe Brabant den naem heeft ghecreghen, van wien ende wanneer: laeten wy den gheleerden ende curieusen Leser disputeren ende ondersoecken.

Dit lant is seer lustich ende playsant, pleyn ende effen, sonder eenighe merckelijcke geberchten, maer vol heuuelen, ende dies niet-te-min vruchtbarich, populeus ende wel bewoont. Daer ligghen veel bosschagien ende foreesten, daermen menigerley wilt ghedierte vint, als t'bosch van Sonien, liggende niet verre van Bruessel, Sauenterloo, ghelegen tusschen Louen, Bruessel ende Viluoorden, Grootenhout, liggende bouen Turnhout, Grootenheyst, ende Meerdael, welcken bosch niet wijt van Louen ghelegen is. Abondant van veelderley beesten, maer noch vruchtbarigher van verscheyden fruyt-boomen, ende seer ouer-vloedich van allen vruchten der aerden, costelijcke specien van granen, als van Terwe, Coren, Gherste, Hauer, &c. Besondere inde Landen van Gaesbeeck, ende van Grimberghen. Oock groeyen daer veel lieflijcke welrieckende cruyden, lustich om aenschouwen, wiens smaeck oock seer aenghenaem is, ende totter medecijnen dienstelijck. Brabant heeft veel schoone ende profijtelijcke Riuieren, seer bequaem om alderley goet daer ghebracht te worden, oock wt verre vremde landen, waer af die principaelste ende vermaertste zijn, die Mase ende de Schelde, daer wy hier na t'sijnder plaetsen af schrijuen sullen. Daerenbouen zijnder noch veel staende wateren ende vijuers, abondant van menigherley delicate visschen. Die locht is seer ghesont, ende s'menschen natuere bequaem, maer besonder tot Mechelen, Louen, Thienen ende daer ontrent, oock insghelijcx inde Kempen, alwaer t'volck ghemeynlijcker langher [2v] is leuende ende ouder wordt, dan in ander Neder-landtsche Prouincien.

Brabant is ghedeylt in vier quartieren, ende dat onder die vier principale Hooft-steden, als Louen, Bruessel, Antwerpen ende t'Shertogenbossche (vande welcke hier na sal gheschreuen worden.) Int quartier van Louen ligghen dese steden, Thienen, Leeuwe, Aerschot, Diest, Gemblours, Geldenaken, Hamuyt, Halen, Lande ende Sichenen.

Van de gelegenheid van het land en hertogdom van Brabant en de oorsprong van het land.

Aangezien wij in het vervolg hiervan handelen van die doorluchtige hertogen van Brabant waarvan ook gesproten zijn niet alleen zeer machtige koningen als Pepijn de derde van die naam, koning van Frankrijk, Godfried en Boudewijn van Bouillon, koningen van Jeruzalem: maar daarboven vermaarde Roomse-keizers als Karel die grote, keizer en koning van Frankrijk, met zijn opvolgers keizers. Zo willen wij nu hier beschrijven die gelegenheid van het land met ook de oorsprong van de naam.

Brabant is dat heerlijkste en belangrijkste lid en deel der zeventien Belgische of Nederlandse provincies en is gelegen in de uiterste delen van Germanië, ligt aan Gallia Belgica of neder-Frankrijk, heeft de Rijn en Friesland oostwaarts alwaar zich de Maas presenteert, scheidt aan een oord een zeker deel van Gelderland. Die Britse zee en de Vlaamse schoot Noordwaarts daar die voornoemde Maas zich andermaal vertoont. Die Brabant scheidt aan een ander gewest vaneen deelt de jurisdictie van Gelderland voorschreven en van Holland. [1v]

Neder-Gallië Westwaarts daar een partij paalt aan de rivier de Schelde en Vlaanderen afdeelt: ook een deel naar het Oosten en aanziet de jurisdictie van Aalst en hoog-Frankrijk zuidwaarts strekt aan het land van Henegouwen, Namen en het 'land van de bisschop van Luik. In dit land zijn gelegen vierenveertig besloten steden, ommuurd met vesten en wallen omringt en zevenhonderd dorpen, waarvan hierna zal gehandeld worden.

Nu aangaande tot wat tijden en van wie Brabant zijn naam heeft, dat is een zeer twijfelachtige zaak en ook onzeker. Enige schrijven dat deze naam komt van een vermaarde en onversaagde prins Brennus genoemd: die de Romeinen zeer veel heeft te doen gegeven en de stad van Rome wonderlijk gestraft. Andere zijn van opinie dat deze naam zijn oorsprong heeft van een stad genoemd Brabant, die later is vernield en geheel geruïneerd geweest. Maar sommige affirmeren dat dit land van oude tijd zou hebben genoemd geweest Braeckland, dat is een ongebouwd land en dat van deze naam gesproten is de naam Brabant. Noch is er een ander goed getal van jonge en tegenwoordige schrijvers die verhalen dat deze naam geprocedeerd is van Savuius Brabon die de eerste hertog van Brabant zou geweest zijn en geregeerd hebben vijf-en-veertig jaren voor Christus geboorte, een der kapiteins die Julius Caesar de eerste Roomse keizer gevolgd heeft, in zijn reis naar Nederland, die hij te huwelijk gegeven heeft zijn zuster dochter, met name Swana, en hem stellen heer over dit land wat men niet voor waarachtig bij de oude schrijvers vindt. Voorts zo houden enige oude schriften dat er een zekere Roomse koning is geweest, genoemd Wechembold, die enige bezittingen van landen, gelegen onder het land van Gaasbeek, heeft gegeven, de abdis van Nijvel en bij de instrumenten die daarvan zijn wordt gesteld dit land gelegenste te zijn onder de graaf van Brachbantesie. Enige geleerde mannen getuigen dat het land [2r] van Brabant de naam te hebben van Godfried, bijgenaamd met de baard die verklaarde dat hij veroverd en verkregen heeft neder-Lorraine en verliet de titel van het graafschap van Leuven en heeft aangenomen de titel van hertog van Brabant, welk land hij alzo genoemd heeft Brabant. Niettemin volgen het verhaal van verscheidene auteurs bij ons verzameld en onder andere Paulus Emilius: zo is de naam Brabant veel ouder dan de voorzegde Godfried. Maar hoe Brabant de naam heeft gekregen, van wie en wanneer: laten wij de geleerde en curieuze lezer disputeren en onderzoeken.

Dit land is zeer lustig en plezierig, vlak en effen, zonder enige merkelijke gebergten, maar vol heuvels en desalniettemin vruchtbaar, volkrijk en goed bewoont. Daar liggen veel bosschage en foreesten daar men menigerlei wild gedierte vindt, als het Zoniënwoud, ligt niet ver van Brussel, Saventerlo, gelegen tussen Leuven, Brussel en Vilvoorde, Grotenhout, ligt boven Turnhout, Grote Heist en Meerdaal, welk bos niet ver van Leuven gelegen is. Overvloedig van velerlei beesten, maar noch vruchtbaarder van verscheiden fruitbomen en zeer overvloedig van alle vruchten der aarde, kostbare specerijen van granen als van tarwe, koren, gerst, haver, &c. Bijzondere in de landen van Gaasbeek en van Grimbergen. Ook groeien daar veel lieflijke welriekende kruiden, lustig om te aanschouwen wiens smaak ook zeer aangenaam is en tot de medicijnen dienstig. Brabant heeft veel mooie en profijtelijke rivieren, zeer bekwaam om allerlei goed daar gebracht te worden, ook uit verre vreemde landen waarvan de belangrijkste en vermaardste zijn die Maas en de Schelde, daar wij hierna op hun plaatsen van zullen schrijven. Daarboven zijn er noch veel staande wateren en vijvers, overvloedig van menigerlei delicate vissen. De lucht is zeer gezond de mensen natuur bekwaam, maar bijzonder tot Mechelen, Leuven, Tienen en daar omtrent, ook insgelijks in de Kempen, alwaar het 'volk gewoonlijk langer [2v] leeft en ouder wordt dan in ander Nederlandse provincies.

Brabant is gedeeld in vier kwartieren en dat onder die vier belangrijke hoofdsteden, als Leuven, Brussel, Antwerpen en Hertogenbosch (waarvan hierna zal geschreven worden.) in het kwartier van Leuven liggen deze steden, Tienen, Leeuwe, Aarschot, Diest, Gembloers, Geldenaken, Ham, Halen, Lande en Zichem.

In t'quartier van Bruessel, zijn begrepen die steden van Nijuel ende Viluoorden.

In t' quertier van Antwerpen zijn dese steden, Liere, Herentals, Breda, Berghen op den zoom, ende Steenbergen.

Onder t'quartier van t'Shertogenbossche sorteren dese tot vijuen toe, Graue, Helmont, Eyndouen, Rauesteyn ende Megen. En van dese steden soo zijn naest de voors. principale vier Hooftsteden, noch dry ander Hooftsteden, als Thienen, Leeuwe ende Nijuel voor-schreuen. Die stadt van Maestricht hebben in voorleden tijden ghehouden vanden Keyserlijcke maiesteyt, die Hertoghe van Brabant ende die Bischop van Luydick t'samen. Noch zijn in Brabant groote Vryheden ende vermaerde dorpen, die beter zijn dan eenighe cleyn steden, Als Turnhout, Geele, Hoochstraten, Beke, Oorschot, Wechtere, Merchtene, Vueren, Tubeecke, Lennicke, Issche, Grimbergen, Assche, Arendonck, Oosterwijck ende meer andere. [3r]

Specificatie der baenderijen van t'deurluchtich ende Edel Hertochdom van Brabant, soo oude als nieuwe.

Gaesbeke. Duffele, Waelhem, Boxcel, Grimberghene Oranges, Grimberghen, Glemes, Reues, Leefdale, Wesemale, Perweys, Bierbeecke, Boutersem, Zauce, Sombref, Cuyck, Breda, Diest, Rotselaer, Heuerle, ligghende by Louen, dwelk ghemeynlijck Huere wordt ghenoemt, Cranendonck.

Dese dry nauolghende baenderijen zijn nieuwe baenderijen, by onsen ghenadigen Eerts-hertoghe Albertus met desen tijtele vereert.

Grobbendonck, Hoboken, Bochout by Bruessel, toebehoorden den Edelen Heere, mijn H. Van Asson-ville.

Eenighe Heeren (oock van grooter qualiteyt) willen affirmeren dat Houtem, ligghende by het oude stedeken van Hamuyt, eertijdts een Baenderije soude gheweest zijn. Maer d'oorsaecke, oft oock den tijdt, wanneer desen tijtel soude een eynde ghenomen hebben, en canmen gheensins achterhalen noch gheuinden.

Noch staet te noteren ende te weten: dat tot desen Banier-heeren noch in Brabant zijn, sommighe andere heerlijcke personagien van grooten name, ghenoempt Ridderen met ghesellen. Als die Heere van Huldenberge, Boutersem, Rijuieren, Bockhout, Assche, Linter ende Wauere, ende dit van ouden tijden, welcke baenderijen ende heerlijckheden by langhe successie, veel ghecomen ende verstoruen zijn, oock vermindert, ouermits die versterffenissen op Dochters, die oft aen Duytsche oft aen andere vremdelingen deur houwelijcken gealieert zijn, eenighe van cleynder macht.

In t 'kwartier van Brussel zijn begrepen de steden van Nijvel en Vilvoorde.

In t' kwartier van Antwerpen zijn deze steden, Liere, Herentals, Breda, Bergen op Zoom en Steenbergen.

Onder t' kwartier van Hertogenbosch sorteren deze tot vijf toe, Grave, Helmond, Eindhoven, Ravestein en Megen. En van deze steden zo zijn naast de voorzegde belangrijke vier hoofdsteden noch drie andere hoofdsteden, als Tienen, Leeuwe en Nijvel voorschreven. Die stad van Maastricht heeft in voorleden tijden gehouden van de keizerlijke majesteit, de hertog van Brabant en de bisschop van Luk tezamen. Noch zijn in Brabant grote vrijheden en vermaarde dorpen, die beter zijn dan enige kleine steden, Als Turnhout, Geel, Hoogstraten, Beke, Oorschot, Werchter, Merchtem, Vuren, Tubeke, Lennik, IJse, Grimbergen, Asse, Arendonk, Oosterwijk en meer andere. [3r]

Specificatie der baanderijen van het doorluchtige en edele hertogdom van Brabant, zo oude als nieuwe.

Gaasbeek. Duffel, Walem, Boxtel, Grimbergen, Orange, Grimbergen, Glimes, Rèves, Leefdaal, Wezemaal, Perwijs, Bierbeek, Boutersem, Zauce, Sombreffe, Cuyk, Breda, Diest, Rotselaar, Heverlee, ligt bij Leuven, wat gewoonlijk Huere wordt genoemd, Cranendonck.

Deze drie navolgende baanderijen zijn nieuwe baanderijen bij onze genadige aartshertog Albert met deze titel vereert.

Grobbendonk, Hoboken, Boechout bij Brussel, toebehorend de edele heer, mijn H. Van Assonville.

Enige heren (ook van groote kwaliteit) willen bevestigen dat Houtem dat ligt bij het oude stadje Hamuyt, eertijds een baanderij zou geweest zijn. Maar de oorzaak of ook de tijd wanneer deze titel zou een einde genomen hebben kan men geenszins achterhalen noch vinden.

Noch staat te noteren en te weten: dat tot deze Baanderheren noch in Brabant zijn, sommige andere heerlijke personages van grote naam, genoemd ridders met gezellen. Als die heer van Huldenberge, Boutersem, Rijvieren, Bockhout, Asse, Linter en Waver en dit van ouden tijden, welke baanderijen en heerlijkheden bij lange successie veel gekomen en verstorven zijn, ook vermindert overmits de versterven op dochters die of aan Duitsers of aan andere vreemdelingen door huwelijk geallieerd zijn, enige van kleine macht.

Dit zijn d'Abdijen in Brabant ligghende.

d'Abdijen van mans-persoonen oft monicken van S. Benedictus oorden.

Gemblours, Haftlighem, Vlierbeecke.

d'Abdijen van Vrou-persoonen oft nonnen der seluer oorden.

D’Abdije ter Vorst, Bijgaerden. [3v]

Die monicken der Oorden Cisterciensis, oft van S. Bernaerts.

t'Clooster ende Abdije van Vileers, daer veel heylighe persoonen gheleeft hebben.

S. Bernaerts op die Schelde, Nijzele,

D’Abdijen van Nonnen.

Vrouwem-perck, Ewijers, Ter cameren by Bruessele, Roosendale by Mechelen, Nazareth, Linter byde stad van Thienen, Rameye, Gloreual, t’Shertogendale, Argenton, Muysen by Mechelen.

Abdijen van d'Oorden der Premonstreyten.

S. Micheils binnen Antwerpen, d’Abdije van Grimberghen, Parck by louen, Tongerloo inde Kempen, Heylichsom niet wijt van Thienen, Euerbode, Dillighem.

Abdijen van S. Augustijns Oorden.

d'Abdije van S. Geertruyden binnen der stadt van Louen.

Die Abdijen vande Edele Jonckvrouwen van S. Geertruyden tot Nijuele.

Commandeurs huysen van S. Ians Oorden.

Binnen der stadt van Louen leet t'huys der Commandeurs van S. Jans Heeren van Rhodes, der Oorden van S. Augustijn, ghenoemt Chanteray, ende plach hier voormaels te rade te gaen met de Staten van Brabant, op die zijde vande Banier-heeren, oft oock metten Prelaten.

Noch isser een huys vander seluer Oorden binnen Maestricht, Biesen, d'welck inde belegeringhe deser stadt, by den Hertoch van Parma weerdiger memorien, anno 1579. deur t'ghewelt vande canons is grouwelijck ghedestrueert gheweest, maer namaels costelijcker gherestaureert ende vernieut, dan het te voren was.

Oock is tot Geruert een huys vanden Commandeurs der Oorden vande Heeren van Prussen. [4r]

Dit zijn de abdijen die in Brabant liggen.

De abdijen van manspersonen of monniken van S. Benedictus orde.

Gembloers, Affligem, Vlierbeek.

De abdijen van vrouwspersonen of nonnen van dezelfde orde.

De abdij ter Vorst, Bijgaarden. [3v]

De monniken der orden Cisterciënzers, of van S. Bernard.

Het klooster en abdij van Villers daar veel heilige personen geleefd hebben.

S. Bernard op die Schelde, Nijzele, (Nijvel?)

De abdijen van nonnen.

Vrouwen-perk, Wijers, Ter kameren bij Brussel, Roosendaal bij Mechelen, Nazareth, Linter bij de stad van Tienen, Rameye, Gloreval, Hertogendal, Argenton, Muizen bij Mechelen.

Abdijen van de orden der Premonstreit.

S. Michiels binnen Antwerpen, de abdij van Grimbergen, Park bij Leuven, Tongerlo in de Kempen, Heilichsom niet ver van Tienen, Averbode, Dilligem.

Abdijen van S. Augustinus orden.

De abdij van S. Geertruid binnen de stad van Leuven.

Die abdijen van de edele Jonkvrouwen van S. Geertruid te Nijvel.

Commandeurs huizen van S. Jans orden.

Binnen der stad van Leuven ligt het huis der Commandeurs van S. Jans Heren van Rhodes, de orden van S. Augustinus, genoemd Chanteray, en plag hier voormaals te rade te gaan met de Staten van Brabant op die zijde van de Baanderheren of ook met de prelaten.

Noch is er een huis van dezelfde orde binnen Maastricht, Biesen, wat inde belegering van deze stad bij de hertog van Parma waardige memorie anno 1579 door het geweld van de kanonnen gruwelijk vernield is geweest, maar later kostbaarder gerestaureerd en vernieuwd dan het tevoren was.

Ook is tot Geruvet een huis van de Commandeurs der orden van de heren van Pruisen. [4r]

Van des volcx conditien, manieren, handel ende Coopmanschappen.

DER Brabanders conditien, manieren ende ghewoonten, zijn met die humeuren der Ouerlantsche grauiteyt, ende der Fransoysen heusheyt, oock vrolijckheydt getempert, alsoo d'oude ende wtlantsche schrijuers ghetuyghen. D'inwoonders zijn van schoonder ghedaenten, ende van bequamer staturen, vrolijck, wel ghemaniert, beleeft, ghetrou, ende vriendelijck, sulcx datse in allen landen daer sy comen, ghemeynlijck meer bemint worden: dan ander natien volcke, oeffenende die gheleertheyt, ende godtvruchticheyt. Seer gheneycht totter traficken oft coopmanschappen, ingenieus ende scherpsinnich, sulckx datse bequaem zijn tot alderley subtijle consten. Daerenbouen stoutmoedighe, coragieuse, ende valiante mannen ter oorlogen, soo wel te peerde als te voet, te lande ende oock te water, alsoo die Poëet ghetuycht, seggende: Haec regio genus acre virum. T'volck is seer curieus van excellente ende bequame bouwingen ende edificien van timmeragien ende metselrije, ooc sumptueus ende costelijck. Abondant van curieusen huysraet, bequaem van habijt, costelijck ende van menigherley soorten, hun dickwils oock veranderende, heur keuckene versiende met sorchvuldicheyt voor eenen langhen tijdt, met ghesouten Ossen ende Verckenvleesch. Gheschickt vander talen, niet alleene in haer s'lants tale, maer daer-en-bouen in die vremde ende wtlantsche talen, ende bysonder in die Franssche, die in Brabant seer ghemeyn is. Alwaer ooc zijn die constich beeltsnijden, graueren int coper, excellente tapijsiers (welcke tapijten niet alleen byden Princen ende houelinghen hier te lande wel bekent zijn, maer oock in andere verscheyden wtlandtsche Prouincien) ende die met dese costelijcke tapijten hun zijn gheneerende, zijn gemeynlijc al treffelijcke Cooplieden, besondere binnen der stadt van Antwerpen. Lantbouwige ende andere constighe hantwercken, zijn florerende, met oock die edel conste van Rhetorica, ende die lieffelijcke harmonie der Musijcken. Schoone ende lustighe peerden in gheheel Europa vermaert. Daer worden oock ghevonden menichte van schapen, verckens, hasen, ende conijnen, coeyen, oock pauwen, calcoensche hinnen, puttoirs, faisanten, velt-hoenders ende quackelen, etc. Seer smaeckelijcke boter, besonder inde Kempen, Thienen, Linter ende daer ontrent, Alwaer oock seer excellente keesen worden ghemaeckt. Insghelijcx fijne ende costelijcke laeckenen, met oock seer fijn lijnwaet, onder welcke excellent constich gebeelt werck gewrocht wort, met bloemkens, voghelkens ende ander frayicheyt, lustich in d'ooghe, d'welck ouer al ende in verre vremde landen ghevoert wort, waer inne grooten coopmans handel gheleghen is.

Oock wordt teghenwoordichlijck in Brabandt inde sout-keeten sout ghesoden van rou ende swert grof sout, dwelck aldaer ghebracht wordt wt Spaengien, dat sy seer wit ende smakelijck weten te maecken. Den wijn (hoe wel sy ooc rijpe druyuen hebben) ontfanghen sy van ander landen, in grooter abondantien ende verscheydentheyt. Maer t'is te beclaghen, dat hy vande tauerniers soo vervalscht wort met calck, solpher, seem, ende ander hinderlijcke materien, waer deur inde mans-persoonen wort ghecauseert het fleercijn, deur-etinge der dermen, oock weedomme der nieren, Ende den vrouwen is alsulcken wijn oorsaecke van misval van kinde, ende oock onvruchtbaerheyt. Oock wordt in dit lant ghemaeckt sekeren dranck Mee ghenoemt, willende den wijn conterfeyten, ende dat van honich ende water. Oock noch anderen dranck van ghestooten appelen oft peeren, [4v] daer t'sap wt geperst wort, den welcken alsoo met suycker gemengt, ghewoonlijck was te drincken Dauidt Paep-Jan, Coninck van Ethiopien, in een cristalijne schale, alsoo Paulus Jouius ghetuycht. Soo veel als den dranck vanden biere in dit lant gemeyn aengaet, daer af schrijft Manardus een excellent vermaert Italiaens Medecijn, dat t'bier den inlanders is als die van Cereris (d'welc volc is Scythia Asiatica) den wijn is, dat hier voormaels byden Spaengnaerts Coelia, ende Ceria, by die van Thracien ende Illiricum, Sabia, ende by den d'Egiptenaers, Zythus genoemt was, d'welck den ghemeynen dranck des volcx is, ghebrouwen van begoten gerst ende hauere, daer na gedroocht, ende ghemalen, insgelijcx van terwe ende hoppe, met bequaem water daer toe gedaen, t'is een wonderlijcke foute des verstants, seyt Plinius, want t'is ghevonden, dat d'water den mensche oock droncken maeckt.

Die vrouwen zijn van schoone ghedaente, van deghelijcken ghelate, seer beleeft, wel ghemaniert, ende vriendelijck tot eenen yeghelijcken, niet lichtueerdich, maer wter naturen d'eerbaerheydt beminnende, curieus van habijte, ende oock costelijck, seer geschickt in t'gouuernement vanden huyse, selden ledich, maer altijt neerstich, ingenieus van allen hantwerck te maecken, soo metter naelden, breyen, steecken, als andersins, wiens hantwerck in vremde landen wordt ghevoert, niet alleen in Vranckrijck, Engelant, Spaengien, ende Italien, maer oock in Turckijen, iae tot inde seer verre landen van Indien toe, waer inne oock grooten coopmanshandel gheleghen is. Veel der magistraten verbieden het bedelen, behalven den ouden, siecken, en eenich gebreck des lichaems hebbende, d'arme kinderen inde steden worden van t'gemeyn goet oft aelmoessen onderhouden van cost ende cleederen, oock onderwesen int Catholijck ghelooue, inde gheleertheydt oft in eenich hantwerck ende ambacht. Die vremdelingen worden inde gasthuysen ontfangen ende geherbercht, die gesonde ten minsten eenen nacht, ende in sommighe andere langher, naer dat de fondatien der seluer zijn, maer die siecke ende crancke, soo langhe, totter tijdt toe datse ghenesen sijn. Dat ghelt tot woecker te gheuen, wort voor groote schande ende mis-daet gherekent, hoe wel nochtans dat in eenige Brabantsche steden seer ghemeyn is, het welck onder de Christenen een groote foute is, waer-omme veel conscientieuse menschen haer ghelt employeren aen renten, die selue hypoticerende op eenighe gronden van eruen. Aengaende de Brabandtsche maten, soo van potten, cannen oft stoopen, als van landen, indelingde der voeten, groote der ellen, sijn seer different inde steden, in d'een stadt meerder, ende in d'ander minder, sulckx dat swaer soude vallen, die selue finalijck te beschrijuen.

Van de volks conditie, manieren, handel en koopmanschappen.

De Brabanders conditie, manieren en gewoonten, zijn met de humeuren der buitenlandse plechtstatigheid en de Franse beleefdheid, ook met vrolijkheid getemperd, alzo de oude en buitenlandse schrijvers getuigen. De 'inwoners zijn van mooie gedaante en van bekwame gesteldheid, vrolijk, goed gemanierd, beleeft, getrouw en vriendelijk, zulks dat ze in alle landen daar ze komen, gewoonlijk meer bemind worden: dan ander naties volken, beoefenen de geleerdheid en godsvrucht. Zeer geneigd tot reizen of koopmanschappen, ingenieus en scherpzinnig, zulks dat ze bekwaam zijn tot allerlei subtiele kunsten. Daarboven stoutmoedig, dapper en moedige mannen ter oorlogen, zo wel te paard als te voet, te land en ook te water alzo de poëet getuigt en zegt: Haec regio genus acre virum. (deze regio bevat scherpe mannen) Het volk is zeer curieus van excellente en bekwame bouwen en gebouwen van timmerwerk en metselen, ook weelderig en kostbaar. Overvloedig van curieus huisraad, bekwaam van habijt, kostbaar en van menigerlei soorten, hun dikwijls ook veranderen, hun keukens voorzien met zorgvuldigheid voor een lange tijd, met gezouten ossen en varkensvlees. Geschikt van de talen, niet alleen in hun landstaal, maar daarboven in die vreemde en buitenlandse talen en vooral in die Franse die in Brabant zeer algemeen is. Alwaar ook zijn die kunstig beeldsnijden, graveren in het koper, excellente tapissieres (welke tapijten niet alleen bij de prinsen en hovelingen hier te lande goed bekend zijn, maar ook in andere verscheiden buitenlandse provincies) en die met deze kostbare tapijten hun generen, zijn algemeen al voortreffelijke kooplieden, bijzonder binnen der stad van Antwerpen. Landbouw en andere kunstige handwerken floreren, met ook die edele kunst van retoriek en die liefelijke harmonie der muziek. Mooie en lustige paarden in geheel Europa vermaard. Daar worden ook gevonden menigte van schapen, varkens, hazen en konijnen, koeien, ook pauwen, kalkoense hennen, putters, fazanten, veldhoenders en kwartels, etc. Zeer smakelijke boter, bijzonder in de Kempen, Tienen, Linter en daar omtrent, Alwaar ook zeer excellente kazen worden gemaakt. Insgelijks fijne en kostbare lakens met ook zeer fijn lijnwaad, waaronder excellent kunstig geheel werk gewrocht wordt met bloempjes, vogeltjes en andere fraaiigheid, lustig in het oog wat overal en in verre vreemde landen gevoerd wordt waarin grote koopmanhandel gelegen is.

Ook wordt tegenwoordig in Brabant in de zoutketen zout gekookt van ruw en zwart grof zout wat aldaar gebracht wordt uit Spanje dat ze zeer wit en smakelijk weten te maken. De wijn (hoe wel ze ook rijpe druiven hebben) ontvangen ze van ander landen in grote hoeveelheid en verscheidenheid. Maar het is te beklagen dat het van de tavernes zo vervalst wordt met kalk, zwavel, zeem en ander hinderlijke materies waardoor in de manspersonen wordt veroorzaakt, jicht, dooreten van de darmen, ook weedom der nieren en de vrouwen is al zulken wijn oorzaak van misval van kind en ook onvruchtbaarheid. Ook wordt in dit land gemaakt zekere drank Mee genoemd, willen de wijn konterfeiten en dat van honig en water. Ook noch anderen drank van gestoten appels of peren, [4v] daar het sap uit geperst wordt die alzo met suiker gemengd gewoon was te drinken David Paap-Jan, koning van Ethiopië in een kristallen schaal, alzo Paulus Jovius getuigt. Zo veel als dn drank van de bier in dit land algemeen aangaat, daarvan schrijft Monardus een excellent vermaard Italiaanse doctor dat het bier de inlanders is als die van Cereris (wat volk is Scythië Asiatica) de wijn is dat hier voormaals bij de Spanjaarden Coelia en Ceria, bij die van Thracië en Illyricum, Sabia en bij de Egyptenaren Zythus genoemd was, wat de gewone drank van het volk is gebrouwen van begoten gerst en haver, daarna gedroogd, en gemalen, insgelijks van tarwe en hop met bekwaam water daar toe gedaan,, het is een wonderlijke fout van het verstand zegt Plinius, want het is gevonden dat dit water de mens ook dronken maakt.

Die vrouwen zijn van mooie gedaante, van degelijk gelaat, zeer beleeft, goed gemanierd en vriendelijk tot iedereen, niet lichtvaardig maar uit de naturen de eerbaarheid beminnen, curieus van habijt en ook kostbaar, zeer geschikt in het regelen van het huis. Zelden ledig, maar altijd vlijtig, ingenieus van allen handwerk te maken, zo met de naald, breien, steken als anderszins, wiens handwerk in vreemde landen wordt gevoerd, niet alleen in Frankrijk, Engeland, Spanje en Italië, maar ook in Turkije ja, tot in de zeer verre landen van Indien toe waarin ook grote koopmanshandel gelegen is. Veel der magistraten verbieden het bedelen, behalve de ouden, zieken en die enig gebrek van het lichaam hebben, de arme kinderen in de steden worden van het algemene goed of aalmoezen onderhouden van kost en kleren, ook onderwezen in het Katholieke geloof in de geleerdheid of in enig handwerk en ambacht. De vreemdelingen worden in de gasthuizen ontvangen en geherbergd, de gezonde ten minsten een nacht en in sommige andere langer, nadat de gesteldheid van die zijn, maar de zieke en zwakke zo lang tot de tijd toe dat ze genezen zijn. Dat geld tot woeker te geven wordt voor grote schande en misdaad gerekend, hoe wel nochtans dat in enige Brabantse steden zeer algemeen is, wat onder de Christenen een grote fout is, waarom veel consciëntieuze mensen hun geld aanwenden aan renten en die met hypotheek zetten op enige gronden van erven. Aangaande de Brabantse maten, zo van potten, kannen of stopen, als van landen, indeling der voeten, grootte der ellen, zijn zeer verschillend in de steden, in de ene stad meer en in de ander minder, zulk dat zwaar zou vallen, die finaal te beschrijven.

Die beschrijuinghe der principaelste Riuieren van Brabant.

BRabant is begaeft ende versien van seer groote ende schoone profijtelijcke Riuieren, waer af die heerlijckste ende principaelste zijn de Mase ende die Schelde die haer ontladen ende den loop nemen in die zee.

Die Mase neemt haren oorspronck wt seker gheberchte by den Fransoysen ghenoempt Vauge: bouen die limiten oft palen van Langeois niet verre van Fontaines, nemende haren cours ende loop nae den Noorden, passerende na Sint Thibault, al waer dese beghint nauigabel te zijn, ende loopt na Verdun, van daer nemende haren keer na den Westen, ende comt alsoo na Pont à Mouson, ende Masieres, van daer voorts hernemende haren cours na den Noorden, loopende al omme ghelijck als een vagabonde herwaerts ende derwaerts, comende alsoo na Charlemont, Bouines, Dinant ende Namen, alwaer dese de riuier Sambre ontfanghende grooter ende geweldiger wort, haer draeyende Noort-waerts naer t'landt van Huy, passeert deur die stadt van Luydick ende Maestricht, al waer dese de stadt Wijck, de stadt van [5r] Maestricht voorsz. is scheydende, ende loopt van daer nae t'gewest van Stochem, Maseyck, Remunde, ende Venloo: haer draeyende na den noorden, ende als dese geloopen heeft ontrent dry mijlen, so neemt sy haren cours naer t'lant van Cuyck, Graue, Rauensteyn ende Meghem, voegende haer by de Wale neuen Heruerde, ende dat seer haestelijck sonder haeren naem te verliesen, haer scheydende van die Wale, ende dese riuieren besonder nemen den cours na Louensteyn, ende aldaer gepasseert zijnde, causeren een cleyn eylandeken den Bommele-weert ghenoemt, al waer sy anderwerf haer byden anderen voegen, passerende also voorby Worckum ende Gorcum. Ende een weynich voorder, nemen sy den naem vande Meruue, haer streckende ende makende also een groot wijt water, arriueren ende comen tot aen die stadt van Dordrecht, ende causeren dat eylant van Yselmonde. Dese riuiere de Mase herneemt haren eygen naem, metten geweldigen, furieusen, ende haestigen loopenden stroom also sy haer inganck neemt in die zee, nochtans haren cours wederhoudende, sulcs datse noch een lang stuc weechs noch haer soeticheyt des waters behout, twelck strect tot een groot profijt ende bequaemheyt, insulcker voegen dat bouen die visschen deser riuiere noch ander haeren wech ende passagie daer door zijn nemende, als steuren midts dat sy een groot ende besonder plaisier nemen van die soeticheyt des waters.

Die schoone ende seer profijtelijcke riuiere die Schelde neemt haren oorspronc ende beginsel in Picardien, liggende in t'lant van Vermandois, by Beaureuoir, niet verre van Chastelet, wt seker gheberchte, al-waer oock wt spruyten ende comen die Somme ende de Sambre, ende die voorseyde Schelt loopende van daer westwaert ende noortwaert draeyt na den oosten, neemt haren cours nae Camerijc, ende dese stadt gepasseert zijnde, neemt haren loop na Valencijn, al waer dese begint nauigabel te worden, ende neemt aldaer haer passagie naer Conde, hebbende in haer ontfangen de riuiere Scharpe, passeert door S. Amant, daer sy keert na t'noorden, passerende daer na Dornick ende Audenaerde, ende comt also na die stadt van Ghent, al-waer sy in haer ontfangt die twee riuieren, de Lis ende die Lieue met oock veelderley vlietende waterkens ende beken, passerende Denremonde, daer sy haer vermengt met de riuiere de Dendre, nemende van daer haren cours naer Rupelmonde, ontfangt onderwege die Rupel, waer door sy anderwerf vermeerdert wort, nemende also haren cours nae Rupelmonde, ende passeert voorby t'casteel, ende loopt daer in die voorseyde Rupel, passerende in die schoone ende heerlijcke riuiere de Dele, comende van Mechelen waer door sy grootelijck vermeerdert ende gheweldiger wort, ende draeyt haer aldaer die slincker handt om, passeert na die wijt vermaerde coop-stadt van Antwerpen, daer sy voor-by loopt, ende haer streckende nae den Westen, laet sy Brabant aen die rechte, ende Vlaendren aen die slincke zijde, ende neemt haren cours nae Saeftinghen, liggende so verre bouen Lillo, als Antwerpen van Lillo leyt, daer sy haer in tween deylt, d'een draeyende nae den westen, loopt daer na noch twaelf mijlen, al waer sy haren naem verandert inden Hont, passerende voorts inde groote zee Oceane, tusschen die stadt van Sluys en dat Eylant van Walcheren. Den anderen arm van die Scheldt draeyt noortwaert, loopende na den noorden, passeert int t'ghesicht der stadt van Bergen op Zoom, daer sy in haer ontfanct een cleyn riuierken genoemtden Zoom, daer mede scheydende die limiten ende palen van Zeelant, daer sy haer anderwerf bedeyldt in twee deelen, d'eene genoemt Vosmeer, passerende voorby het stedeken vander Tholen, ende als dese van daer een wijle weechs voorder gheloopen is, soo neemt sy haren cours in die Meruue, Ende na het schrijuen der Commentarien van Julius Cesar, soo soude dit geweest hebben den ouden cours, die de Schelde in sijnen tijt soude gedaen hebben na die Mase. Den anderen arm maect een scheydinghe der Eylanden van Zeelant, haer bedeylende in veel deelen. Maer daersy haren principaelsten ende diepsten stroom heeft, deylt sy oost ende west-Zeelant, alwaer sy haren naem verliest, tusschen Schouwen ende Walcheren, daer sy van die zee ontfanct dat ebben ende vloeyen tot die stadt van Ghent toe, d'welc meer dan xxx. Mijlen [6] is, van den mont ende den inganc vander zee, midts der distantien van die veelderley draeyende om-weghen. Ende gemerckt dese riuiere niet seer wijt en is vanden mont oft den inganck van die Mase ende de Zee, soo comen daer in Steuren, Salmen, Truyten, groote Lampreyen, Commeralen, Elften, ende ander veelderleye soorten van visschen al leuende, oock mede Tonghen, met noch veel ander ontallijcke menichte van visschen seer delicaet van smake, comende ter oorsaken van hun aes te soecken wter Zee, ende haren roghe te schieten int selue water, t'welck warachtich voor dese visschen seer commodieus ende bequaem is, ende dat inden tijt van twee oft dry maenden, in die Lenten ende inden somer. Behaluen die groote visschen, soo vangtmen noch een groote menichte van middelbare ende cleyn visschen, waer mede een seer groot ghetal van menschen ghespijst wort, dat seer wonderlijck ende ongelooflijck is. In dese selue riuiere comen oock wter Zee Zeehonden in grooter menichten, groot van fatsoen, by Marsonium int Latijn ghenoemt Tursiones. Van welcke twee soorten van visschen zijnder, die haren roghe (d'welck by den Franchoysen wordt ghenoemt Eyeren) niet en schieten, maer brengen haer ionghen voorts gheheelijck gheformeert, maer die Zeehonden leggen oft worpen haer ionghen op daerde, al waer sy die houden, ter tijt toe datse grootachtigh zijn, die seluen suygende met haer eyghen mammen. Plinius verhaelt dat sy dese also voeden totter spacien van twaelf dagen, sy hebben hayr op haer lijf, ende een grouwelijcke stemme wiens bloet heet is, dese riuire voet de selue sonder eenigh bystant vander zee.

De beschrijving van de belangrijkste rivieren van Brabant.

Brabant is begaafd en voorzien van zeer grote en mooie profijtelijke rivieren waarvan de heerlijkste en belangrijkste zijn de Maas en de Schelde die zich ontladen en de loop nemen in die zee.

De Maas neemt zijn oorsprong uit zeker gebergte bij de Fransen genoemd Vauge: boven die limiet of palen van Langeais niet ver van Fontaine, neemt zijn koers en loop naar het Noorden, passeert na Sint Thibault, al waar het begint te navigeren te worden en loopt naar Verdun, van daar neem het zijn keer naar het Westen en komt alzo naar Pont à Mousson en Maisières, van daar voorts herneemt het zijn koers naar het Noorden, loopt al om gelijk als een vagebond herwaarts en derwaarts, komt alzo naar Charlemont, Bovines, Dinant en Namen alwaar deze de rivier Samber ontvangt en groter en geweldiger wordt en zich draait Noordwaarts naar het land van Hoei, passeert deur de stad van Luik en Maastricht alwaar deze de stad Wijk, de stad van [5r] Maastricht voorzegt scheidt en loopt vandaar na het gewest van Stokhem, Maaseik, Roermond en Venlo: zich draait naar het noorden, en als deze gelopen heeft omtrent drie mijlen zo neemt ze haar koers naar het land van Cuijk, Grave, Ravenstein en Megen, voegt zich bij de Waal neven Hurwenen en dat zeer haastig zonder zijn naam te verliezen en zich scheidt van de Waal en deze rivieren apart nemen de koers naar Leuvenstein en als ze aldaar gepasseerd zijn veroorzaken ze een klein eilandje, de Bommelerwaard genoemd alwaar ze andermaal zich bij de anderen voegen, passeren alzo voorbij Workum en Gorkum en een weinig verder nemen ze de naam van de Merwede die zich strekt en maakt alzo een groot wijdt water, arriveren en komen tot aan de stad van Dordrecht en veroorzaken dat eiland van IJsselmond. Deze rivier de Maas herneemt haar eigen naam met de geweldige, furieuze en haastig lopende stroom alzo ze haar ingang neemt in die zee, nochtans haar koers wederhoudende, zulks dat ze noch een lang stuk weg noch haar zoetheid van het water behoudt, wat strekt tot een groot profijt en bekwaamheid, in zulke voegen dat boven de vissen deze rivier noch ander hun weg en passage daardoor nemen als steuren mits dat ze een groot en bijzonder plezier nemen van de zoetheid van het water.

Die mooie en zeer profijtelijke rivier de Schelde neemt zijn oorsprong en begin in Picardië, ligt in het land van Vermandois, bij Beaurevoir, niet verre van Chastelet, zeker gebergte, alwaar ook uitspruiten en komen die Somme en de Sambre en die voorzegde Schelde loopt vandaar westwaarts en noordwaarts draait naar het oosten, neemt zijn koers naar Kamerijk en als het deze stad gepasseerd is neemt zijn loop naar Valenciennes alwaar deze te navigeren kan worden, en neemt aldaar zijn passage naar Condé, heeft in zijn ontvangen de rivier Scarpe, passeert door S. Amant, daar ze keert nar het 'noorden, passeert daarna Doornik en Oudenaarde en komt alzo naar de stad van Gent, alwaar ze twee rivieren ontvangt, de Lis en die Lieve met ook velerlei vlietende watertjes en beken, passeert Dendermonde daar ze zich vermengt met de rivier de Dender, neemt vandaar zijn koers naar Rupelmonde, ontvangt onderweg de Rupel waardoor ze andermaal vermeerderd word en neemt alzo zijn koers naar Rupelmonde en passeert voorbij het kasteel en loopt daar in die voorzegde Rupel, passeert in die mooie en heerlijke rivier de Dele, die komt van Mechelen waardoor ze zeer groot vermeerderd en geweldiger word en draait zich aldaar links om naar het Westen en passeert naar die ver vermaarde koopstad van Antwerpen daar ze voorbij loopt en zich strekt naar het Westen laat ze Brabant aan de rechter en Vlaanderen aan de linker zijd, en neemt zijn koers naar Saeftinghe, lig zo ver boven Lillo als Antwerpen van Lillo ligt waar ze zich in tweeën deelt, de ene draait naar het westen, loopt daar na noch twaalf mijlen alwaar ze haar naam verandert in de Hont, passeert voorts in de grote zee oceaan tussen de stad van Sluis en dat eiland van Walcheren. De andere arm van de Schelde draait noordwaarts en loopt naar het noorden, passeert in het gezicht der stad van Bergen op Zoom, daar ze een klein riviertje ontvangt genaamd de Zoom en daarmee scheidt de limieten en palen van Zeeland, daar ze zich andermaal verdeelt in twee delen, de ene genoemd Vosmeer, passeert voorbij het stadje van Tholen en als deze vandaar een tijdje weg voort gelopen is zo neemt ze haar haar koers in de Merwede en na het schrijven der Commentaren van Julius Caesar zo zou dit geweest hebben de ouden koers die de Schelde in zijn tijd zou gedaan hebben naar de Maas. De andere arm maakt een scheiding der eilanden van Zeeland, en verdeelt zich in vele delen. Maar daar ze haar belangrijkste en diepste stroom heeft verdeelt ze oost en west-Zeeland alwaar ze haar naam verliest tussen Schouwen en Walcheren daar ze van de zee ontvangt de eb en vloed tot de stad van Gent toe, wat meer dan 30 mijlen [6] is van de mond en de ingang van de zee, mits d afstand van die velerlei draaiende omwegen en gemerkt dat deze rivier niet zeer ver is van de mond of de ingang van de Maas en de zee zo komen daarin steuren, zalmen, forellen, grote lampreien, kongeralen, elften en ander velerlei soorten van vissen al levend, ook mede tongen met noch veel ander ontelbare menigte van vissen, zeer delicaat van smaak die daar komen ter oorzaak van hun aas te zoeken uit de zee en hun kuit te schieten in dat water wat waarachtig voor deze vissen zeer gemakkelijk en bekwaam is en dat in de tijd van twee of drie maanden, in de lente en in de zomer. Behalve die grote vissen, zo vangt men nog een grote menigte van middelbare en kleine vissen waarmee een zeer groot getal van mensen gespijsd wordt, dat zeer wonderlijk en ongelooflijk is. In deze rivier komen ook uit de zee zeehonden in grote menigte, groot van vorm, bij Marsonium in het Latijn genoemd Tursiones. (dolfijn) Waarvan twee soorten van vissen zijn die hun kuit (wat bij den Fransen wordt genoemd eieren) niet schieten, maar brengen hun jongen voorts geheel gevormd. Maar de zeehonden leggen of werpen hun jongen op de aarde alwaar ze die houden ter tijd toe dat ze groot zijn en die zuigen ze met hun eigen mammen. Plinius verhaalt dat ze deze alzo voeden tot de tijd van twaalf dagen, ze hebben haar op hun lijf en een gruwelijke stem wiens bloed heet is, deze rivier voedt die zonder enige bijstand van de zee.

Beschrijuinghe der stadt van Louen.

NAer t'ghetuyghen van Jaques de Guise, die een neerstich ondersoecker is geweest van Gaule, ist claer dat t'beginsel ende den oorspronc der stadt van Louen soude geweest hebben voor den tijt van Julius Cesar, van een Schots capiteyn met name Loup, die dese gesticht ende ghefondeert heeft, na hem geuende den naem Luposin, die daer naer is verandert, inden seluen naem Louen. Andere zijn van ghevoelen, dat dit woort Louen soude den naem hebben van Louen, want daer stont ouer langen tijt, tot die comste van Julius Cesar, eenen seer grooten tempel, den Afgodt Mars toe-gheeyghent ende t'sijnder eeren gebout, al-waer desen valschen Godt, oft t'beelt van dat verblint heydens-volck, wert aengebeden ende gelooft, sulcks dat van dit woort Louen die stadt haren naem heeft. Daer af noch eenighe Autheurs verscheyden ende diueers schrijuen. Maer hoe dat is, soo ist nochtans voor seker dat dese stadt seer oudt is, wesende t'hooft ende die moeder der steden van Brabant. Oock sietmen daer noch op den dach van heden, een Casteel oft borcht (soomen dat ghemeynlijck noempt) staende op een groote hoochde aende poorte ende mueren, daermen nae die stadt van Mechelen gaet, die na d'opinie des volcks van desen lande, nae de forme ende maniere van Julius Cesar gemaeckt is, die den seluen heeft doen bouwen. Maer Sigebertus Gemblacensis verhaelt dat dese borcht soude ghebout zijn gheweest int iaer 1384. vanden Noortmannen, tegen den Keyser Carolum, met toename Crassum, dat is den dicken oft vetten, die de selue Borcht noemdt Louen. Inde selue plaetse ter eender zijden, daer teghen ouer, is een Kercke van S. Jan Baptisten, ende teghen ouer d'ander zijde staet inde mueren vander stadt eenen grooten toren van witte steenen, van alsulcker hoochden, als datmen van daer in eenen claren dach die stadt van Antwerpen mach sien, ligghende van Louen acht groote mijlen, ghemeynlijck genoemt Verloren cost. Den welcken ouer seker iaren begonst te faelgeren, die d'ouerheyt van Louen doen tot grooten coste dede repareren ende voorsien.

Louen is gelegen in een seer vruchtbaer lant, insghelijcx in een seer soete, ende gesonde locht, bequaem tot des menschen ghesontheydt, hebbende binnen der stadts mueren groote ende lustige bemden, wijngaerden, groote schoone houen, ackerlanden, daer costelijcke granen wassen, boomgaerden van verscheyden goet ende smaeckelijc fruyt doornehaghen, lustige bosschelkens, ende weylant, soet ende lieflijck water, sulcx dat ons voorouders wel te recht dese plaetse hebben vercoren tot allen scientien ende geleertheyt. Hebbende al daer een excellente ende wijt vermaerde [7] Vniuersiteyt ende Schole, genoech alle ander te bouen gaende. Want in die gheheele Christen werelt zijn hier ende daer wel veel Vniuersiteyten, ende Scholen maer in d'een gebrect dese, ende in d'ander ander geleertheyt. Binnen Orliens in Vrancrijck wort alleen gedoceert dat weerlijc recht, tot Parijs de Theologia oft die Godtheyt, met ooc dat geestelijc recht ende die Philosophie. Noch zijnder eenige ander scholen daermen alleenlijck studeert inder medecijnen. Maer binnen Louen worden alle scientien ende geleertheden gedoceert ende geoeffent. In dese stadt worden gesien veel costelijcke ende schoone edificien van huysen, Kercken, Cloosters ende Conuenten, van welcke die principaelste is s. Peeters Kercke, van alsulcken bouwinghe ende maecsel, als dat nae d'oordeel der Architecteurs oft vermaerde constenaers der metselrijen, in veel plaetsen diergelijcken niet en wort gevonden, van alsulcken constigen cieraet. Tegen ouer dese Kercke wort dat Stadt-huys gesien, vol wercx ende wter maten constigh, waer wt het claerlijck blijckt, dat dese stadt in voorleden tijden seer heerlijc ende vermaert is gheweest. Van die menigerley conste deser bouwinge zijn verwondert die Franchoysen, Duytschen Engelschen, ende Italianen. Die voorseyde Schole van Louen, heeft een hooft ende ouerste, den welcken sy allen onderdanich zijn, genoemt den Rectoor der Vniuersiteyt, wiens officie is recht te doen, die Priuilegien te defenderen, ende de Studenten van misdaet te straffen, die aldaer in grooter reputatien ende eere wort ghehouden ende ooc vande Magistraet ende ouerste vander stadt.

Daer zijn veel schoone Collegien van verscheyden Princen ende treffelijcke mannen gefondeert, waer toe wtnemende geleerde persoonen zijn gestelt, vermaert in alle scientien ende geleertheyt. Waer van vier die principaelste ende vermaertste zijn, te weten, die Lelie, die Borcht, t'Vercken ende den Valck, in een yegelijck van desen int generael worden geleert die vry consten, diemen met eenen woorde mach noemen die philosophie. Bouen dese voorseyde vier Collegien, is daer noch een ghenoemt het Collegie der dry talen, daermen doceert die Latijnsche, Griecsche, ende Hebreeusche sprake. Noch zijnder veel andere diuersche schoone Collegien, ghefondeert ende wel versien van iaerlijcksche innecomen, by verscheyden treffelijcke ende godtvreesende personagien.

Wt dese voorseyde vniuersiteyt zijn gecomen, ende noch comen vermaerde geleerde mannen, deur-luchtich ende wijt vermaert, midts hunder deucht ende singuliere gheleertheyt: ghelijck als geweest is den Paus Adrianus, die seste van dien name lof-weerdiger memorien, binnen Vtrecht gheboren, die een Schoolmeerster is geweest van wijlen Carolus die vijfde Roomsch-Keyser ende Coninck van Spaengien. Inde voornoemde stadt heeft ghefloreert Ruardus Tappaert, Gabriel Mudeus, Gemma Frisius, seer expert inder medecijnen, ende een Mathematicus, Petrus Curtius Professeur, ende openbaer Leser inder Godtheydt, ende daer na mits sijn singuliere geleertheydt ende deughdelijck leuen Bischop der stadt van Brugghe ghecoren. Joannes Hessels, die principaelste der Collegien, ende Johannes Hautenius, een ordinaris ende openbaer Leser inde rechten, soo geestelijck als weerelijck. In welcke voor-seyde vniuersiteyt noch teghenwoordelijck floreren vermaerde geleerde mannen in alle scientien, te lanck alle dese int particulier te verhalen. Onder welcke wort Louen nu sonderlinghe vereert met Justo Lipsio, ouer al wel bekent ende vermaert deur sijn excellente ende singuliere gheleertheydt. Dese Vniuersiteyt is door het solliciteren ende ter instancien van den Edeldom ende den inwoonders vanden lande, by den Hertoch van Brabant, met name Jan de vierde (waer van hier na oock geseyt wort) een groot liefhebber der geleertheyt, ghefondeert, ende dit int Jaer alsmen schreef 1426. al waer hy ontboodt van diuersche landen gheleerde mannen, de welcke hy rijckelijck gageerde, besettende totter studien goede renten, ende iaerlijcs incomen, met veel gratien ende Priuilegien, gheconfirmeert byden Paus Martinum de vijfde van dien naem, noch hedendaechs onderhouden in vigeur, die welcke byden Conseruateur met grooter neersticheyt worden bewaert. Ten is noch niet soo langhe ghepasseert dat den President [8] Viglius saliger heeft vercregen, van den Coninck Philippus die den gagien vande Professeurs oft openbare Lesers heeft vermeerdert, ooc daer by voegende noch eenige openbare Lesers inder Godtheyt. Mits d'outheyt der seluer stadt van Louen, als alle andere Brabantsche steden te bouen gaende, so ist dat dese den eersten eet doet, ende ooc ontfanct, aen den Prince oft Hertoch van Brabant, hebbende daer en bouen in alle saecken d'eerste voys, ende in die gemeyne voor-comende oft geproponeerde saecken. Ende eer wy hier een eynde maken van Louen, so en connen wy hier niet stil swijghende voor-by passeren, sonder te beschrijuen die memorabel grootte der seluer stadt, die welcke is ter oorsaken van seker weddinge geschiet ende gedaen, anno 1427. tusschen den Marquis van Bergen, Diest, ende die Heer van Wesemale, Baroenen in Brabant. Ende zijn dese na-beschreuen steden gemeten geweest by Egidium Grotzerum, int iaer ons Salichmakers 1397. door beuel van Philippus Audax, oft die Stoute, welcke metinghe heeft ghecost 1300. guldens. Ende is beuonden geweest die stadt van Louen inden circkel oft ommeganc lanck te zijn 3691. roeyen, elcke roeye tot 14. voeten. Ende die stadt van Ghent 3688. roeyen. Sulcks dat die selue stadt dry roeyen meerder is, dan die stadt van Ghent. Ende Ghent is vijf roeyen grooter dan Parijs. Ende de stadt van Parijs is meerder dan Luydick vijfthien roeden, ende die stadt van Luydick is grooter dan Ceulen op den Rhijn vijfthien gemeten roeyen. Die voorseyde stadt is tot verscheyden tijden vermeerdert geweest, ghelijck t'selue noch blijckt aen oude muralien, ende dat leste besluyten is geschiet int iaer ons Salichmakers 1361.

Beschrijving van de stad van Leuven.

Nar het getuigen van Jaques de Guise, die een vlijtige onderzoeker is geweest van Gaul, (Gallië) is het duidelijk dat het begin en de oorsprong der stad van Leuven zou geweest hebben voor den tijd van Julius Caesar, van een Schots kapitein met name Loup, die deze gesticht en gefundeerd heeft en naar hem gaf de naam Luposin, die daarna is veranderd in de naam (Loven) Leuven. Andere zijn van mening dat dit woord Leuven zou de naam hebben van Loven, want daar stond over lange tijd tot de komst van Julius Caesar, een zeer grote tempel, aan de afgod Mars toegeëigend en tot zijn eer gebouwd, alwaar deze valse God, of het beeldt van dat verblinde heidense volk werd aanbeden en lof gedaan, zulks dat van dit woord Loven de stad haar naam heeft waarvan noch enige auteurs verscheiden en divers schrijven. Maar hoe dat is, zo is het nochtans voor zeker dat deze stad zeer oud is, was het hof en de moeder der steden van Brabant. Ook ziet men daar noch op de dag van heden een kasteel of burcht (zo men dat gewoonlijk noemt) staat op een grote hoogte aan de poort en muren daar men naar de stad van Mechelen gaat die naar de opinie van het volk van deze landen, naar de vorm en manier van Julius Caesar gemaakt is, die het heeft doen bouwen. Maar Sigebertus Gemblacensis verhaalt dat deze burcht zou gebouwd zijn geweest in het jaar 1384 van de Nootmannen tegen de keizer Karel met toenaam Crassum, dat is de dikke of vette, die deze burcht noemde Leuven. In dezelfde plaats ter ene zijden, daar tegenover, is een Kerk van Sint Johannes Baptista en tegenover de andere zijde staat in de muren van de stad een grote toren van witte stenen, van al zulke hoogte als dat men vandaar in een heldere dag de stad van Antwerpen mag zien, ligt van Leuven acht grote mijlen, gewoonlijk genoemd Verloren kost. Die over zekere jaren begon te falen en die de overheid toen begon met grote kosten liet repareren en voorzien.

Leuven is gelegen in een zeer vruchtbaar land, insgelijks in een zeer zoete, en gezonde lucht, bekwaam tot de mensen gezondheid, hebben binnen de stadsmuren grote en lustige beemden, wijngaarden, grote mooie hoven en akkerlanden daar kostbare granen groeien, boomgaarden van verscheiden goed en smakelijk fruit, doornhagen, lustige bosjes en weiland, zoet en lieflijk water, zulks dat ons voorouders wel te recht deze plaats hebben gekozen tot alle wetenschap en geleerdheid. Hebben aldaar een excellente en wijdt vermaarde [7] universiteit en scholen die genoeg alle ander te boven gaat. Want in die gehele Christelijke wereld zijn hier en daar wel veel universiteiten en scholen, maar in de ene ontbreekt deze en in de andere geleerdheid. Binnen Orléans in Frankrijk wordt alleen gedoceerd dat wereldlijke recht, tot Parijs de theologica of die Godheid met ook dat geestelijk recht en de filosofie. Noch zijn er enige ander scholen daar men alleen studeert in de medicijnen. Maar binnen Leuven worden alle wetenschappen en geleerdheden gedoceerd en geoefend. In deze stad worden gezien veel kostbare en mooie gebouwen van huizen, kerken, kloosters en conventen, waarvan de belangrijkste is Sint Petrus Kerk, van al zulk bouwsel en maaksel als dat naar het oordeel van de architecten of vermaarde kunstenaars der metselrijen, in veel plaatsen diergelijke niet wordt gevonden van al zulken kunstige sieraad. Tegenover deze kerk wordt dat Stadhuis gezien, vol werken en uitermate kunstig waaruit het duidelijk blijkt dat deze stad in voorleden tijden zeer heerlijk en vermaard is geweest. Van de menigerlei kunsten van deze bebouwing zijn verwonderd de Fransen, Duitsers, Engelsen en Italianen. Die voorzegde school Leuven heeft een hoofd en overste, die ze allen onderdanig zijn, genoemd de rector der universiteit wiens officie is recht te doen, de privilegies te verdedigen en de studenten van misdaad te straffen die aldaar in grote reputatie en eer wordt gehouden en ook van de magistraat en overste van de stad.

Daar zijn veel mooie colleges van verscheiden prinsen en voortreffelijke mannen gefundeerd waartoe uitnemende geleerde personen zijn gesteld, vermaard in alle wetenschap en geleerdheid. Waarvan vier de belangrijkste en vermaardste zijn, te weten, de Lelie, de Burcht, het Varken en de Valk, in ieder van deze in het algemeen worden geleerd de vrije kunsten die men met een woord mag noemen de filosofie. Boven deze voorzegde vier colleges is daar noch een genoemd het college der drie talen daar men doceert de Latijnse, Griekse en Hebreeuwse spraak. Noch zijn er veel andere diverse mooie colleges gefundeerd e goed voorzien ban jaarlijkse inkomsten bij verscheidene voortreffelijke en godvrezende personages.

Uit deze voorzegde universiteit zijn gekomen en noch komen vermaarde geleerde mannen, doorluchtig en wijdvermaard mits hun deugden en singuliere geleerdheid: gelijk als geweest is de paus Adrianus de zesde van die naam, lofwaardige memorie, binnen Utrecht geboren, die een schoolmeester is geweest van wijlen Karel de vijfde Rooms-keizer en koning van Spanje. In de voornoemde stad heeft gefloreerd Ruardus Tappaert, Gabriel Mudeus, Gemma Frisius, zeer expert in de medicijnen en een mathematicus, Petrus Curtius Professor en openbare lezer in de Godheid en daar na mits zijn singuliere geleerdheid en deugdelijk leven bisschop der stad van Brugge gekozen. Joannes Hessels, de belangrijkste der colleges en Johannes Hautenius, een ordinarius en openbare lezer in de rechten, zo geestelijk als wereldlijk. In welke voorzegde universiteit noch tegenwoordig floreren vermaarde geleerde mannen in alle wetenschap, te lang om al deze in het particulier te verhalen. Onder welke wordt Leuven nu bijzonder vereerd met Justo Lipsio, overal wel bekent en vermaard door zijn excellente en singuliere geleerdheid. Deze universiteit is door het solliciteren en ter instantie van de edelheid en de inwoners van het land bij de hertog van Brabant, met name Jan de vierde (waarvan hierna ook gezegd wordt) een groot liefhebber der geleerdheid, gefundeerd en dit in het jaar toen men schreef 1426 alwaar hij ontbood van diverse landen geleerde mannen, die hij rijk beloonde zette tot de studies goede renten en jaarlijks inkomen met veel gratiën en privilegies, geconfirmeerd bij paus Martinus de vijfde van die naam, noch hedendaags onderhouden in kracht die bij de conservator met grote vlijt worden bewaard. Het is noch niet zo lang geleden dat de president [8] Viglius zaliger heeft verkregen van koning Philippus die de gages van de professors of openbare lezers heeft vermeerderd ook daarbij voegde noch enige openbare lezers in de Godheid. Mits de oudheid van de stad van Leuven als alle andere Brabantse steden te boven gaat zo is het dat deze de eersten eed doet en ook ontvangt aan de prins of hertog van Brabant, heeft daarboven in alle zaken de eerste stem en in de algemeen voorkomende of geproponeerde zaken. En eer wij hier een einde maken van Leuven zo kunnen wij hier niet stilzwijgend voorbij gaan zonder te beschrijven de memorabele grootte van die stad die ter oorzaak van zeker wedden is geschied en gedaan anno 1427 tussen de markies van Bergen, Diest en de heer van Wezemaal, baronnen in Brabant, en zijn deze nageschreven steden gemeten geweest bij Egidium Grotzerum in het jaar van onze Zaligmaker 1397 op bevel van Philippus Audax of de Stoute, welke meting heeft gekost 1300 guldens en is bevonden geweest dat de stad van Leuven in de cirkel of omtrek lang te zijn 3691 roeden, elke roede tot 14 voeten en de stad van Gent 3688 roeden. Zulks dat die stad drie roeden groter is dan de stad van Gent. En Gent is vijf roeden groter dan Parijs en de stad van Parijs is groter dan Luik vijftien roeden en die stad van Luik ik is groter dan Keulen op de Rijn vijftien gemeten roeden. Die voorzegde stad is tot verscheiden tijden vermeerderd geweest, gelijk het noch blijkt aan oude muren en dat laatstee omsluiten is geschied in het jaar van onze Zaligmaker 1361.

Beschrijuinge der Princelijcker stadt van Bruessel, een der vier Hooft-steden.

NAer t'betuyghen des voorhaelden Jacques de Guise, soo heeft die stadt van Bruessel haer beghin ende oorspronc van een Casteel dat de Senones (een volc van groot Bretanien) in dat quartier hebben gheboudt, tot haren gemack ende bequaemheyt, om beter haren wtloop te doen, ende t'lant van Gaule, oft Vrancrijck ende ander omliggende landen te beroouen. Die gelegentheyt van dese is seer wonderlijc, eensdeels ghelegen in een effen pleyn lant, ende eensdeels in t'gheberchte. t'Is voorwaer een bequame plaetse weerdich om groote Monarchen, aldaer haer residentie ende woonplaetse te nemen, ligghende van twee zijden in een seer vruchtbarich lant, in een valleye, haer allenskens streckende opwaerts ende nederwaerts, hebbende eenen langen streeck lancs schoone beemden, so lustich als een mensch soude mogen aenschouwen, sulcks dat voor t'hof (die Princen aldaer haer residentie houdende) geen gebrec en is van fouragie voor die peerden, noch oock van die viures oft victualie. Al waer op eenen tijt zijn gesien geweest seuen gecroonde Princen, te weten: Carolus die vijfde Roomsch-Keyser, Philippus die Coninck van Hispanien sijnen sone, Maximilianus Coninck van Bohemen, met die Coninghinne sijn huysvrouwe, die Coninginne van Hongarijen, Gouuernante van Nederlant, die Coninginne van Vrancrijc Eleonora ende die Coninck Beles een Africaen, met noch veel ander Hertogen, Marquisen ende Princen van verscheyde natien, met alsulcken heerlijcken staet, als datter wel acht oft negen duysent peerden waren. Een quartier mijls van daer is den grooten ende woesten bosch van Sonien gelegen, seer bequaem totten dienst van des Hertoghen hof, soo van houte, als van t'plaisier der iacht daer ontrent liggen so veel schoon Abdijen ende Cloosters, datmen geen grooter noch fraeyer en soude mogen begeeren, geaccommodeert van ontallijcke fonteynen, ende veel fruytboomen van verscheyden soorten. Oock wel versien van goet smaeckelijc vleesch, ghesont ende aengenaem water. Door de stadt passeert een cleyne riuiere de Senne ghenoemt.

Beschrijving der Prinselijke stad van Brussel, een der vier Hoofdsteden.

Nar de getuigenis van de voor verhaalde Jacques de Guise zo heeft de stad van Brussel zijn begin en oorsprong van een kasteel dat de Senones (een volk van groot Brittannië) in dat kwartier hebben gebouwd tot hun gemak en bekwaamheid om beter hun uitloop te doen en het 'land van Gaul of Frankrijk en ander omliggende landen te beroven. Die gelegenheid van deze is zeer wonderlijk, eensdeels gelegen in een effen vlak land en eensdeels in t' gebergte. Het is voorwaar een bekwame plaats waardig om grote monarchen aldaar hun residentie en woonplaats te nemen, ligt van twee zijden in een zeer vruchtbaar land, in een vallei die zich allengskens strekt opwaarts en nederwaarts, heeft een langen streek langs mooie beemden zo lustig als een mens zou mogen aanschouwen, zulks dat voor t' hof (de prinsen die aldaar hun residentie houden) geen gebrek is van foerage voor de paarden, noch ook van het voedsel of victualie. Alwaar op een tijd zijn gezien geweest zeven gekroonde prinsen, te weten: Karel de vijfde en Rooms-keizer, Philippus de koning van Spanje zijn zoon, Maximiliaan, koning van Bohemen met de koningin zijn huisvrouw, de koningin van Hongarije, gouvernante van Nederland, de koningin van Frankrijk Eleonora en de koning Beles een Afrikaan, met noch veel andere hertogen, markiezen en prinsen van verscheiden naties, met al zulke heerlijke staat als dat er wel acht of negenduizend paarden waren. Een kwartier mijl vandaar is de grote en woeste bos van Zoniën gelegen, zeer bekwaam tot de dienst van de hertogen hof, zo van hout als van t' plezier van de jacht dat daar omtrent ligt, zo vele mooie abdijen en kloosters zodat men geen groter noch fraaiere zou mogen begeren, geaccommodeerd van ontelbare fonteinen en veel fruitbomen van verscheiden soorten. Ook goed voorzien van goed smakelijk vlees, gezond en aangenaam water. Door de stad passeert een kleine rivier de Zenne genoemd.

Die Bruesselsche scheepvaert.

INden iare 1550. heeft die Princelijcke stadt van Bruessel een seer bequame vaert, voor den passagier ende reysende persoonen, begonst te grauen (een acte van grooter importantien) vande welcke die Heer van Locquengien Ridder, Heer van Berchem, etc. ende Borgemeester der voorseyde stadt, tot Willebroeck den eersten [9r] steeck heeft ghesteken op den xvi. dach der maent Junij, des seluen iaers, welcke schip-vaert met grooter diligentien ende cost wert deur gesteken, op den xij. Octobris, Anno 1561. wanneer die schepen binnen Bruessel gheseylt quamen, waerom groote blijschap ende triumphe geschiedde. Nemende t'water sijnen cours van Bruessel tot Willebroeck toe, seer vast by de riuiere de Schelde, wesende een distantie van ses mijlen, oft daer ontrent, waer op groote schepen met diuersche coopmanschappen van verscheyde waren zijn vaerende. Insghelijcs passeren aldaer dagelijcs schuyten van Bruessel na Antwerpen, ende van Antwerpen na die princelijcke stadt van Bruessel, tot groot gherief vande borgheren der seluer steden. Voorwaer een loflijck ende excellent werck, iae weerdich ende betamende eenen deurluchtigen Keyser, Coninc oft Prince. Dese vaert heeft vijf groote Sassen oft sluysen, die d'water ophouden, midts haer groote rechte, ghemaeckt met een ingenieuse ende wonderlijcke subtijle conste. Welck water in sijn beginsel vander vaert 42. voeten hooger staet, dan opt eynde der seluer. Dese schip-vaert iaerlijcks veel cost van onderhouden, waert teghen het incomen vande reysende persoonen staet. Dit is opt cortste vande voorseyde Vaert.

Bruessel is gheleghen vier mijlen van Louen, ende insgelijcs vier mijlen van Mechelen. Dese stadt is groot, omcingelt inde ronde met twee mueren, den eenen grooter ende langer dan den anderen, tusschen die welcke na den westen t'hof is ligghende, rontomme besloten in sijn mueren. Men siet daer veel ende verscheyden magnifijcke ende costelijcke huysen van groote Princen ende Heeren, een groot getal van lustighe houen. Men beuint dat die leste besluytinghe der mueren is ghemaeckt ende ghefondeert int iaer 1357. De stadt is wel bewoont ende seer populeus, besonder als t'Hof daer is. Staet noch te noteren dat daer staen seuen stadt poorten, seuen edele familien, oudt ende ghepriuilegieert, ende ten lesten seuen Schepenen, tot administratie ende gouuernement der ghemeynten, in welck ghetal van seuenen zijn begrepen die seuen Planeten, die na der dispositien ende ordonnantie vande Godtlijcke voorsichticheyt regheren oft gouuerneren door hun aspect ende influentie, al wat hier op der aerden is. Binnen Bruessel sietmen Kercken seer costelijck gebout, ende rijckelijck verciert, soo wel die prochie Kercken, als die Cloosters ende Conuenten. Die principaelste ende Hooft-kercke vander stadt is die van S. Goedelen, die besonder is gebout ende ghesticht gheweest ter eeren des Archanghels S. Michiel, wesende den Patroon ende Aduocaet der seluer stadt. Maer die Graue Lambertus, ende Gerardus Bischop van Dornick, hebben die translatie ende vervoeringhe ghedaen van dese H. Maghet, inde Kercke van S. Gaurick, die dese ghestelt hebben inde Kercke van S. Michiels voors. die welcke sy voorsien hebben van veel renten ende iaerlijcksche incomen, die de selue hebben ghewijt ter eeren der heyligher Goedule, dochter eertijts vanden godtvreesenden ende H. Graue Wittard, ende der Grauinnen Amelberghe, wesende vanden bloede des vermaerden Roomsch Keysers Carolus de groote. Inden hooghen Choor wort bewaert ende in seer grooter eeren ende reuerentie gehouden, dat alder-hoochweerdichste Sacrament des autaers, wesende dry gheconsacreerde hostien. Daer van hier na (tracterende vanden Hertoch Wencelaus) breeder sal verhaelt worden.

De Brusselse scheepvaart.

In het jaar 1550 heeft de prinselijke stad van Brussel een zeer bekwame vaart voor de passagier en reizende personen, begon te graven (een acte van grote importantie) van de heer van Locquengien ridder, heer van Berchem, etc., en burgemeester der voorzegde stad tot Willebroek de eerste [9r] steek heeft gestoken op de 16de dag van de maand juni in hetzelfde jaar, wat de schip-vaart met grote toewijding en kosten werd doorgestoken op de 12de oktober anno 1561 toen de schepen binnen Brussel gezeild kwamen waarom grote blijdschap en triomf geschiedde. Neem het water zijn koers van Brussel tot Willebroek toe, zeer vast bij de rivier de Schelde, is een afstand van zes mijlen of daar omtrent, waarop grote schepen met diverse koopmanschappen van verscheiden waren varen. Insgelijks passeren aldaar dagelijks schuiten van Brussel naar Antwerpen en van Antwerpen naar de prinselijke stad van Brussel tot groot gerief van de burgers van die steden. Voorwaar een loffelijk en excellent werk, ja, waardig e betaamt een doorluchtige keizer, koning of prins. Deze vaart heeft vijf grote Sassen of sluizen die het water ophouden, mits hun grote rechtheid, gemaakt met een ingenieuze en wonderlijke subtiele kunst. Welk water in zijn begin van de vaart 42 voeten hoger staat dan op het einde ervan. Deze scheepvaart jaarlijks veel kost van onderhoud waartegen het inkomen van de reizende personen staat. Dit is op het kort van de voorzegde vaart.

Brussel is gelegen vier mijlen van Leuven en insgelijks vier mijlen van Mechelen. Deze stad is groot, omsingelt in de ronde met twee muren, dn een groter en langer dan de andere, tussen die naar het westen ligt de hof rondom besloten in zijn muren. Men ziet daar veel en verscheiden magnifieke en kostbare huizen van grote prinsen en heren, een groot getal van lustige hoven. Men bevindt dat de laatste omsluiting der muren is gemaakt en gefundeerd is in het jaar 1357. De stad is goed bewoond en zeer volkrijk, bijzonder als de hof daar is. Staat noch te noteren dat daar staan zeven stadspoorten, zeven edele families, oud en met privilegies en tenslotte zeven schepenen, tot administratie en gouvernement der gemeenten, in dat getal van zeven zijn begrepen de zeven planeten die naar de dispositie en ordonnantie van de Goddelijke voorzichtigheid regeren of gouverneren door hun aspect en influentie al wat hier op de aarde is. Binnen Brussel ziet men kerken die zeer kostbaar en zijn gebouwd en rijk versierd, zo wel die parochie Kerk als de kloosters en conventen. Die belangrijkste en hoofdkerk van de stad is die van S. Goedele die bijzonder is gebouwd en gesticht geweest ter eren de aarstengel Michiel die de patroon en advocaat van de stad is. Maar graaf Lambertus en Gerardus, bisschop van Doornik, hebben de translatie en vervoering gedaan van deze heilige maagd in de kerk van S. Gorik die deze gesteld hebben in de Kerk van S. Michiels voorzegt die ze voorzien hebben van veel renten en jaarlijks inkomen die ze hebben gewijd ter eren der heilige Goedele, dochter eertijds van de godvrezende en H. Graaf Wittard en de gravin Amelberga die was van het bloed de vermaarde Roomse keizer Karel de grote. In het hoge koor wordt bewaard en in zeer grote eren en reverentie gehouden dat aller-hoogwaardigste Sacrament van het altaar, dat zijn drie geconsacreerde hosties daarvan hierna (handelende van de hertog Wenceslaus) uitvoeriger verhaald zal worden.

Beschrijvinghe der wijt-vermaerder Coopstadt van Antwerpen.

GHemerckt wy hier beginnen te beschrijuen ende verhalen van die machtige ende seer florerende Coopstadt van Antwerpen, Petrus Appianus in sijn perfecte ende volmaecte Cosmographie, ende met hem noch ander auteurs zijn van meyninghe, dat dese selue stadt is, die Ptolemeus is noemende Antuacutum. Wy segghen voor warachtich dat den oorspronck des naems, die sy noch teghenwoordichlijck is hebbende, onseker is: als oock insghelijcks is van allen steden in dese contreye. Dies-niet-teghenstaende veel schrijuers van desen tijt, haer gheuende den oorspronck ende beghintsel des naems, schrijuen, dat [9v] totten tijde van Julius Cesar, op dese plaetse aen die riuire de Schelde een casteel oft borcht heeft ghestaen, ende dat aldaer een Reuse sijn residentie hielt, met name Druon (die andere noemen hem Antigon) tyrannizerende den ghenen die daer passeerden, den welcken hy met ghewelt allen hun goet ende Coopmanschappe, die sy verre door die selue riuiere brachten, dede vertollen, ende ingheualle hy beuant die hem in desen tol fraudeerde, soo confisqueerde hy allen t'goet. Ende dat meer is, achtervolgende sijn boose ordinantie, soo dede hy af-houwen d'eene hant van alsulcken Coopmans, die hy in hun tegenwoordicheyt inde Riuiere de Schelt was worpende, ende dat dese stadt van die Handt ende Werpen, soude alsoo den naem hebben Handt-werpen. Dat by-liggende volck ende daer ontrent, zijn van opinie datse dit Casteel den naem gheuen Handtwerpen, ghelijckerwijs dat t'volck van desen lande die stadt noemen. Insulcker voeghen dat d'opinie is vande ionghe schrijuers, dat dese stadt haren oorspronck ende den naem heeft vercregen, van alsulcken tyrannich feyt des gheweldighen Reuse, mits het afhouden vander hant. Ende om dese haer opinie te beuestighen, soo thoonen sy metter daet die forme, ende die reste der ruinen van t'selue Casteel oft Borcht, op die voorseyde riuiere, d'welck oock verclaert die stadts-wapen, d'welck een Casteel is, met af-ghehouwen handen. Daer-en bouen worden ontrent die Vierschare (een plaetse niet wijt van t'Casteel) noch ghetoont die ruinen van d'out Palleys, d'welck een weynich tijdts daer na is af-geworpen geweest ende gheraseert, om daer huysinghen ende logijsen te bouwen, tot behoef van een seker Duytsch Cruys-heer een Ridder der oorden van onser lieuer Vrouwen. In welck casteel den reuse oordinaerlijck sijn residentie soude gehouden hebben. Ten lesten soo heeftmen noch ghesien seker ghebeente vanden monstrueusen reuse, met eenen stegelreep ende spore, d'welck langhen tijt voor een ghedenckweerdige memorie op t'stadthuys is bewaert gheweest, maer is namaels den iiij. Nouember 1576. inden brandt vanden seluen gheconsumeert.

Noch zijnder andere willende affirmeren desen naem vander stadt alsoo sijnen oorspronck ghenomen te hebben, door dien dat in die twee solemnele processien, die binnen Antwerpen iaerlijcs gheschieden, op den H. Dryvuldicheytdach, ende des Sondaechs naer onser lieuer Vrouwen gloriosen Hemelvaertdach, datmen als dan ghecostumeert is om te voeren een groote statue oft ghesneden beeldt representerende desen Reuse, met een afghehouden hant. Ende allen de ghene die dese fabuleuse inuentie willen verworpen geuen voor reden, datse daer van niet auctentijcks en vinden, noch eenighe oude memorien daer af mentionerende. Maer t'gene der waerheyt meest conform is, is dat die Handouerpiens, volc van Duytschlant zijn die welcke (na t'ghevoelen van Meyerus ende ander Aucteurs met hem) in dit lant ghecomen zijn, ontrent den iare ses-hondert, volghende andere natien van volcke wt soo grooten prouincie, die haer hier hebben gheplant, ende oorsaecke geweest vanden naem deser stadt, van t'volck, woonende binnen Antwerpen. Ander zijn van opinie, dat dit woort Antwerpen sijnen name heeft van d'eyghen plaetse, van t'incomen van dat out dreef-sant ende aerde, hem daer vast settende, als een hooft oft kaye, alwaersy hun goet ende coopmanschanp ontladen, d'welc van ouden tijden den naem heeft, Werp, dat nv teghenwoordichlijck om die tale beter te versoeten, geseyt oft genoemt wort de Werf. Hoe wel nochtans eenighe persoonen van goeden ende subtijlen gheest, tot deser plaetsen gheboren, verworpen met goede ende weghende redenen alle d'opinien bouen geallegeert, houden vastelijck, dat dit woort Antwerpen, van die prepositie An ende dat woort Werpen, beteeckenen so veel als by-gevoecht ende by-geworpen, want t'is seker ende een claer saecke (gelijck sy seggen) dat d'eerste Casteel oft Borcht ende een deel vander stadt, zijn gebout op het aen-gewassen lant, dwelc die riuiere van d'aerde ende ander materien heeft op-gheworpen, ende int maecken ende bouwen van dat sumptueus ende rijckelijck nieu stadthuys (daer af den eersten steen geleyt wert [10r] den xvi. Februarij int iaer 1560.) soo ist openbaer, als dat die riuiere in voorleden tijden quam totter plaetsen, ende noch teghenwoordichlijck comt, sulcx datmen inder aerden vint groote yseren haecken, ende groote stucken houts, die hier voormaels deur die cracht vande riuiere daer gheworpen zijn gheweest. Ende soo veel als aengaet t'verhael vanden Reuse, hier op seggen eenighe, dattet anders niet en is gheweest, dan een Heer oft groot meester van Russien, die tot deser plaetsen gecomen wesende, om sijn residentie daer te nemen, heeft dat Casteel ende Borcht van Antwerpen ghebout oft inghenomen, ende dat hy van grooter staturen soude gheweest zijn, alsoo die menschen van dien lande gemeylijck zijn, ende dat hy veel grooter was dan die menschen nu ter tijt zijn, ende ter oorsaecken van sijnder grootten, hebbende den seluen die gelijckenisse van een reuse, soo is hy den reuse genoemt geweest, door den naem Russien. Die na-comelinghen gheloouende desen naem eenen reuse te zijn. Waer de fabule vanden reuse ende den naem Antwerpen sijnen oorspronck genomen heeft. Nv willen wy voorts comen tot die ghelegentheyt ende ander consideratien van deser stadt.

Beschrijving der wijdvermaarde koopstad van Antwerpen.

Gemerkt dat wij hier beginnen te beschrijven en verhalen van die machtige en zeer florerende koopstad van Antwerpen, Petrus Appianus in zijn perfecte en volmaakte kosmografie, en met hem noch ander auteurs zijn van mening dat het dezelfde stad is die Ptolemaeus noemde Antuacutum. Wij zeggen voor waarachtig dat de oorsprong van de naam die ze noch tegenwoordig heeft onzeker is: als ook insgelijks is van allen steden in deze contreien. Dus niettegenstaande veel schrijvers van deze tijd haar geven de oorsprong en begin van de naam die schrijven dat [9v] tot de tijd van Julius Caesar op deze plaats aan de rivier de Schelde een kasteel of burcht heeft gestaan en dat aldaar een reus zijn residentie hield, met name Druon (de andere noemen hem Antigon) tiranniserende diegenen die daar passeerden die hij met geweld al hun goed en koopmanschappen, die ze verre door die rivier brachten liet vertollen en in het geval hij bevond die hem in deze tol fraudeerde zo confisqueerde hij al het goed en dat meer is, achtervolgde zijn boze ordinantie, zo liet hij afhouwen de ene hand van zulke koopman die hij in hun tegenwoordigheid in de rivier de Schelde wierp en dat deze stad van die Hand en Werpen, zou alzo de naam hebben Hand-werpen. Dat bijliggende volk en daar omtrent zijn van opinie dat ze dit kasteel de naam geven van Handwerpen, gelijkerwijs dat het volk van dit land de stad noemen. In zulke voege dat de opinie is van de jonge schrijvers dat deze stad haar oorsprong en de naam heeft verkregen van al zulk tiranniek feit van de geweldige reus, mits het afhouwen van de hand. Om deze hun opinie te bevestigen zo tonen ze metterdaad de vorm en de rest der ruïnes van dat kasteel of burcht op die voorzegde rivier die ook verklaren dat het stadswapen, wat een kasteel is, met afgehouwen handen. Daarboven worden omtrent de Vierschare (een plaats niet ver van het kasteel) noch getoond de ruïnes van het oude paleis wat een weinig tijd daarna is afgeworpen geweest en afgebroken om daar huizen en logies te bouwen, tot behoefte van een zekere Duitse Kruisheer, een ridder der orde van onze lieve Vrouwe. In welk kasteel de reus gewoonlijk zijn residentie zou gehouden hebben. Tenslotte zo heeft men nog gezien zeker gebeente van de van de monstrueuze reus, met een stegelreep en spoor wat en lange tijd voor een gedenkwaardige memorie op het stadhuis bewaard is geweest, maar is later de 4de november1576 in de brandt ervan geconsumeerd.

Noch zijn der andere die bevestigen willen dat deze naam van de stad alzo zijn oorsprong genomen te hebben doordat in die twee solemnele processies, die binnen Antwerpen jaarlijks geschieden op den H. Drievuldigheid dag en de zondag na onze lieve Vrouwe glorieuze Hemelvaart dag, dat men als dan gekostumeerd is om te voeren een groet beeld of gesneden beeld die representeert deze reus met een afgehouwen hand. Al diegenen die deze fabelachtige inventie willen verwerpen geven voor reden dat ze daarvan niet authentieks vinden, noch enige oude memories daarvan melden. Maar hetgeen de waarheid meest conform is dat is dat die Handoverpiens, volk van Duitsland zijn die (na naar de mening van Meyerus en andere auteurs met hem) in dit land gekomen zijn omtrent het jaar zeshonderd en volgende dan andere naties van volk uit zo’ n grote provincie die zich hier hebben geplant en oorzaak zijn geweest van de naam van deze stad van het volk dat woonde binnen Antwerpen. Anderen zijn van opinie dat dit woord Antwerpen zijn naam heeft van de eigen plaats, van het inkomen van dat oude drijfzand en aarde dat zich daar vast zette als een hoofd of kade, alwaar ze hun goed en koopmanschap ontladen wat van oude tijden de naam heeft, Werp, dat nu tegenwoordig om de taal beter te verzoeten, gezegd of genoemd wordt de Werf. Hoewel nochtans enige personen van goede en subtiele heest tot deze plaats geboren, verwerpen met goede en overwegende redenen alle opinies boven aangedragen en houden vast dat dit woord Antwerpen, van die prepositie An en dat woord Werpen, betekenen zo veel als bijeengevoegd en bijeengeworpen, want het is een zekere en duidelijke zaak (gelijk ze zeggen) dat het eerste kasteel of burcht en een deel van de stad zijn gebouwd op het aanwassen land, wat de rivier van de aarde en andere materie heeft opgeworpen en in het maken en bouwen van dat weelderige en rijke en nieuwe stadhuis (waarvan de eerste steen gelegd werd [10r] de 16de februari in het jaar 1560.)Zo is het openbaar als dat de rivier kwam in voorleden tijden tot de plaatsen daar ze nog tegenwoordig komt, zulks dat men in de aarde vindt grote ijzeren haken en grote stukken hout die hier voormaals door de kracht van de rivier daar geworpen zijn geweest en zoveel als aangaat de verhaal van de reus, hierop zeggen enige dat het niets anders is geweest dan een heer of groot meester van Rusland die tot deze plaats is gekomen om zijn residentie daar te nemen, heeft dat kasteel en burcht van Antwerpen gebouwd of ingenomen en dat hij van grote staturen zou geweest zijn, alzo die mensen van dat land gewoonlijk zijn en dat hij veel groter was dan de mensen nu ter tijd zijn en ter oorzaak van zijn grootte die dezelfde gelijkenis heeft van een reus zo is hij reus genoemd geweest, door de naam van de Russen. De nakomelingen geloven dat deze naam een reus is waar de fabel van de reus en de naam Antwerpen zijn oorsprong genomen heeft. Nu willen wij voorts komen tot de gelegenheid en ander overwegingen van deze stad.

Antwerpen die machtighe Coopstadt die gheheele werelt deur vermaert, ia tot d'uyterste van Indien toe, ghelegen onder dat hemelsch teecken Virgo, li. graden ende xxviij. minuten inde breede hebbende haer ghelegentheyt, is een schoone ende groote effen plaetse op die riuiere de Schelde, van eenen stercken stroom ende cours, nemende haren loop noort-oost (den wint tusschen den oosten ende noorden) scheydende dat Hertochdom van Brabant van het Graefschap van Vlaenderen. d'Water vande riuiere is seer breedt ende diep, sulcx dat die meers-schepen ende andere, hoe groot dese oock zijn, moghen comen tot aen die hauen ende den inganck vander stadt, comende soo na by der hauenen ende die kaeye, als datmen metter hant die schepen mach reycken, de welcke ontladen worden aen die ghesteen-weechde kaeyen soo op de Werf als op een effen plaetse. Ende alst volle zee oft hoogen vloet is, soo connen die schepen soo gevoechlijck seylen, als op eenighe andere riuieren tot wat plaetsen die mogen zijn (alsoo die vervaren schippers ouer zee reysende in verscheyden vremde landen getuygen.) Dese riuiere is byder stadt breedt, meer dan ses hondert vademen, ende haer diepte comt ontrent twee-en-twintich vademen, ende t'elcken dat volle zee is, soo verheft hem d'water ordinaerlijck twaelf voeten. Niet teghenstaende dat Antwerpen vander zee ghelegen is ontrent xvij. mijlen, volgende den loop der riuieren, maer die t'selue wilde reysen te lande, soo en ist maer vier mijlen. Mechelen liggende zuyt-oost, d'welck is tusschen den oosten ende suyden, leet van daer vier mijlen. Louen int suyt-oost, te weten, tusschen den oosten ende zuyden, acht mijlen. Bruessel is in t'zuyden van ghelijcker distantien ende lengde. Ghenc ligghende zuyt-west, tusschen den zuyden ende den westen, is van Antwerpen thien mijlen, ende Brug ghelegen inden Westen vijfthien mijlen. Cales xxx. mijlen besluytende in hem die Vaert oft den arm vander zee tusschen Cales ende Doure, (wesende seuen ende een half mijle.) Is van Ceulen xxix. mijlen, van Franckfort t'sestich groote mijlen. Ende wy sullen ten lesten daer oock noch by vueghen Parijs ende Roanen, elck ligt van Antwerpen ontrent lxx. Mijlen.

Nv ons voorghenoemde propoost ende materie vervolgende, soo sietmen noch t'Antwerpen, die forme, t''fatsoen, ende ruine van een out casteel, liggende op die riuiere ontrent die hauen, alwaer eenen toren staet seer oudt van mueren, ende van herden orduyn-steen van een seer stercke ende wonderlijcke metselrije, die voor de meeste paert noch op den dach van heden ouer eynde staet. d'Een eynde van desen comt aen die kaeye oft hauen, hebbende die lengde van ontrent duysent ghemeyn passen oft stappen inden ommeganck vande grachten oft vesten. D'een eynde der voorseyder grachten, is hem streckende aen die rechte sijde van die kaeye ende d'ander ter slincker hant van die visch-merct: ende neemt den loop ende in-ganck in die riuiere, om onder ander [10v] inghen, die Borcht-Kercke, die Vierschare, ende de gheuanckenisse. Ende consenteren anderwerf, dat t'casteel (d'welckmen ghemeynlijck die Borcht noemt) d'eerste bouwinge is, gemaect in t'beginnen van deser stadt. Ten anderen soo ist openbaer soomen noch claerlijck siet, dat die selue stadt van Antwerpen, tot dry verscheyden stonden toe, alreede is vermeerdert, ende met nieuwe mueren omcinghelt gheweest.

d'Eerste muragie, navolgende d'inhout van seker instrument, oft Octroye van consent, verleent by Henricum d'eerste van dien naem, Hertoch van Brabant, de welcke deur desen tijtel den naem voerde Hertoch van Loreynen ende Marckgraue des Heylichs rijckx, werdt ghefondeert ter instancien vander gemeynten van Antwerpen, int iaer ons Salichmaeckers 1201. welcken muer, bouen t'geschrift datmen vint, is claerlijck apparent noch in veel plaetsen, ende merckelijck tusschen S. Michiels ende dat groot Palleys, aen d'oude S. Jans poorte, met een gheheel ende onghebroken lijste oft canteele. Oock heeft den Hertoch van Brabant daer sijn Munte, alwaer men gout ende siluer is muntende.

Den tweeden circkel der muragien grootelijckx vermeerdert (dwelck soo langhen tijt niet en is ghepasseert) in eenen somer gheheel volmaeckt naer inhout der onfaillierlijcke ende waerachtighe Registers ende documenten, is ghefondeert gheweest int iaer 1314. waer van noch voor memorie tot behoef der nacomelingen zijn ghebleuen eenighe omdraeyende torens ende dat by allen die poorten noch geheel ende ongeschent, ghelijck als S. Michiels, S. Joris ende S. Jacobs. Ende ontrent den iare deser fondatien, en heuet by na noyt opghehouden van gheduerichlijck te regenen, waer deur een seer groote ende enorme dierte na gevolcht is, sulcx dat een viertel corens wert vercocht ontrent twaelf gulden, d'welck ordinaerlijck maer twee gulden en pleech te gelden. Ende tot deser dierten quam een schromelijcke ende groote pestilentie, ghemeyn wesende ouer t'geheele lant, ende daer ontrent.

Die derde muragie is dese, diemen tegenwoordichlijck siet, wesende die nieuwe metselrije ende bouwinghe, begonst in onsen tijdt in t'iaer 1543. alsoo wanneer de stadt is vermeerdert, ter sijden van den Noorden, een groote spacie van breede van aerde, inde breede volghende die calculatie, oostwaerts van die roeypoorte na den westen tot aen die riuiere, acht hondert ende vijftich passen, ende inde lengde na die calculatie van t'zuyden van die Cisternen twee hondert passen, Antwerpsche mate, maeckende ses Roomsche voeten voor yegelijcken passe, welck spacie ende grootte van vermeerderinghe, wort nv ter tijt ghenoemt, die nieu-stadt. Ende is een weynich tijdts daer na anderwerf op een ander gheweste gheheelijck vermeerdert gheweest, behaluen t'ghene dat na den Oosten is aen die riuiere, gheheelijck ghemaeckt inder manieren ende figure van een half mane, oft om beter te segghen, als eenen gespannen boge, nemende den vloet der riuieren voor het intrecken vanden boghe: ende dese muragie is daer na volmaeckt ende ten eynde ghebracht, d'welck schoon is om aensien ende seer sterck wiens ghelijcke in gheheel Europa weynich te vinden is, welcke mueren seer schoon ende magnifijck verciert zijn, van seer extraordinarise hoochde ende dickte van witte steenen, met wtspringende bollewercken op malcanderen flanckerende, ghemetst met taras, maeckende seer sterck ende vaste metselrije. Antwerpen heeft in sijnen circkel ende omvanck thien groote bolwercken, van seer excellenter manifactueren, ende seuen costelijcke ende magnifijcke poorten, ghemaeckt van schoone steenen, constichlijck nae die maniere van Dorique. Den naem van deser poorten zijn, beghinnende aen d'een eynde. d'Eerste ghenoempt S. Michiels oft die Croonenborch-poorte, die naer t'zuyden siet, liggende by die riuiere. Die tweede, volgende den wech na den oosten, met name die Beghijnenpoorte. De derde S. Joris poorte, ghenoemt die Keyser-poorte, ter oorsaecken dat Carolus die vijfde Roomsch-Keyser eerst daer deur ghepasseert is, naedemael dat dese [11r] volmaeckt was, int iaer 1545. ghelijck alsmen noch hedens-daechs inde selue ghegraueert siet met groote letteren. Die vierde is S. Jacobs-poorte, anders ghenoemt Kipdorp-poorte. Die vijfde is die Roy-poorte, oock ghenoemt die poort van Berghen, ouermidts men daer deur reyst ende comt van Berghen op Zoom. Die seste is ghestaen op eenen hoeck ende eynde vander stadt, niet verre van die riuiere, aensiende dat noorden, ende die byligghende plaetsen die leech zijn, voechtich ende waterachtich, waerom de selue die Cisterne oft Cristernen poorte ghenoemt is (die hier voormaels palch te staen op de Cristernen brugge) ende nv wort gheheeten die Slijck poorte, hebbende van buyten bruggen van seer schoone ende stercke steenen in grooter lengden, met haer teghenpoorten ende bequame op-treckende brugghen, seer sterck bewaert ende wel vast sluytende. Die seuenste poorte, sonder te rekenen die cleyn poorten, is ghelegen op t'gewest vander riuieren, aen die kaeye van die hauene de Werf ghenoemt, vande welcke sy haren naem heeft, die Werf-poorte, nieuwelijcx hermaect ende gebout, veel stercker, costelijcker ende playsanter dan te voren. Die mueren vander stadt zijn ouer al int ronde ghedefendeert, beschermt met seer wijde ende diepe vesten, vol waters, comende eensdeels wt den gront deur leuende aderen, ende principalijck vander riuieren, ende dat deur t'middel van sekere, bequame, ende subtijle spuyen (ghelijckerwijs alst oock ghemaeckt is aen die poorte van S. Michiels ende inde nieu-stadt) ende dese spuyen treckende, soo comt dat water inde stadt vesten. Den Autheur ende ingenieur van desen werck is genoemt Meester Donato Boni Pellisuoli van Bergamo. Welcke sumptueuse mueren costen van bouwen, met dat water comende inde nieustadt, met oock die metselrijen vande steenen kaeyen der seluer, ende dat daer toebehoort) wel de somme van een milloen gouden croonen.

Antwerpen die machtige koopstad de gehele wereld door vermaard, ja, tot het uiterste van Indien toe, gelegen onder dat hemelse teken Virgo, 51, graden en 28. minuten in de breedte heeft haar gelegenheid, is een mooie en grote effen plaats op de rivier de Schelde van een sterke stroom en koers, neemt zijn loop noordoost (de wind tussen het oosten en noorden) scheidt dat hertogdom van Brabant van het graafschap van Vlaanderen. Het water van deze rivier is zeer breed en diep, zulks dat de meer-schepen en andere, hoe groot deze ook zijn, mogen komen tot aan de haven en ingang van de stad, komen zo nabij de haven en de kade als dat men met de hand de schepen mag bereiken die ontladen worden aan de stenen weg kade zo op de werf als op een effen plaats en als het volle zee of hoge vloed is zo kunnen die schepen zo gevoeglijk zeilen als op enige andere rivieren tot wat plaatsen die mogen zijn (alzo die ervaren schippers over zee reizen in verscheiden vreemde landen getuigen.) Deze rivier is bij de stad breed meer dan zeshonderd vademen en zijn diepte komt omtrent twee-en-twintig vademen en telkens dat het volle zee is zo verheft zich het water gewoonlijk twaalf voeten. Niet tegenstaande dat Antwerpen van de zee gelegen is omtrent 17 mijlen, volgt de loop der rivier, maar die hetzelfde wilde reizen te lande zo is het maar vier mijlen. Mechelen ligt zuidoost, wat is tussen het oosten en zuiden, ligt vandaar vier mijlen. Leuven in het zuidoost, te weten, tussen het oosten en zuiden acht mijlen. Brussel is in het zuiden van gelijke afstand en lengte. Gent ligt zuidwest, tussen het zuiden en den westen, is van Antwerpen tien mijlen en Brugge gelegen in het Westen vijftien mijlen. Calais 30 mijlen besluit in hem de vaart of de arm van de zee tussen Calais en Dovere, (is zeven en een half mijl.) Is van Keulen 29 mijlen, van Frankfurt zestig grote mijlen. En wij zullen ten lesten daar ook noch bij voegen Parijs en Rouaan, elk ligt van Antwerpen omtrent 70 mijlen.

No ons voorgenoemde opzet en materie vervolgen zo ziet men noch te 'Antwerpen die vorm, het fatsoen en ruïne van een oud kasteel, ligt op die rivier omtrent de haven alwaar een toren staat zeer oud van meren en van harde arduinsteen van een zeer sterke en wonderlijk metselwerk die voor het meeste deel noch op de dag van heden overeind staan en deze komt aan de kade of haven, heeft de lengte van omtrent duizend gewone passen of stappen in de omgang van de grachten of vesten. Het ene einde der voorzegde grachten strekt zich aan de rechterzijde van de kade en de ander ter linkerhand van die vismarkt: en neemt de loop en ingang in de rivier om onder andere [10v] liggen die Burcht-Kerk, die Vierschaar en de gevangenis en consenteren andermaal dat het kasteel (wat men gewoonlijk de Burcht noemt) de eerste bebouwing is gemaakt in het begin van deze stad. Ten anderen zo is het openbaar zo men duidelijk ziet dat die stad van Antwerpen tot drie verscheiden stonden toe alreeds is vermeerderd en met nieuwe muren omsingeld is geweest.

De eerste muren, navolgende de 'inhoudt van zeker instrument of octrooi van consent verleent bij Hendrik de eerste van die naam, hertog van Brabant, die door deze titel de naam voerde hertog van Lorraine en markgraaf van het heilige rij, werd gefundeerd ter instantie van de gemeenten van Antwerpen in het jaar van onze Zaligmaker 1201 welke muur, boven het geschrift dat men vind is duidelijke zichtbaar noch in veel plaatsen en merkelijk tussen S. Michiels en dat grote paleis aan de 'oude S. Jans poort met een geheel en ongebroken lijst of kantel. Ook heeft de hertog van Brabant daar zijn munt alwaar men goud en zilver muntte.

De tweede cirkel der muren die zeer groot is vermeerderd (wat niet zo lang geleden is gedaan) in een zomer geheel volmaakt naar inhoud der niet falende en ware registers en documenten is gefundeerd geweest in het jaar 1314 waarvan noch voor memorie tot behoefte der nakomelingen zijn gebleven enige omdraaiende torens en dat bij alle poorten noch geheel en ongeschonden, gelijk als S. Michiels, S. Joris en S. Jacobs en omtrent het jaar van deze fundatie heeft het bijna nooit opgehouden van gedurig te regenen waardoor een zeer grote en enorme duurte na gevolgd is, zulks dat een vierdeel koren werd verkocht omtrent twaalf gulden, wat gewoonlijk maar twee gulden plag te gelden. Bij deze duurte kwam een schromelijke en grote pestilentie die algemeen was over het hele land en daar omtrent.

De derde muur is deze die men tegenwoordig ziet, dat is het nieuwe metselwerk en bebouwing, begon in onze tijd in het jaar 1543 alzo wanneer de stad is vermeerderd, ter zijden van het Noorden een grote ruimte van brede aarde dat in de breedte volgt de calculatie, oostwaarts van de roeipoort naar het westen tot aan de rivier acht honderd en vijftig passen en in de lengte na die calculatie van het zuiden van de cisternen twee honderd passen, Antwerpse maat, dat maakt zes Roomse voeten die voor iedereen past, welke ruimte en grootte van vermeerdering wordt nu ter tijd genoemd de nieuwe-stad en is een weinig tijd daarna andermaal op een ander gewest geheel vermeerderd geweest, behalve hetgeen dat naar het Oosten is aan de rivier, geheel gemaakt in de manieren en figuur van een halve maan, of om beter te zeggen, als een gespannen boog en neem de vloed van de rivier voor het intrekken van de boog: en deze muur is daarna volmaakt en ten einde gebracht, wat zeer mooi is om te aanzien en zeer sterk wiens gelijke in geheel Europa weinig te vinden is, welke muren zeer mooi en magnifiek versierd zijn, van zeer extraordinaire hoogte en dikte van witte stenen, met uitspringende bolwerken op elkaar flankeren, gemetseld met tras en maakten zeer sterk en vast metselwerk. Antwerpen heeft in zijn cirkel en omvang tien grote bolwerken van zeer excellente maaksel en zeven kostbare en magnifieke poorten gemaakt van mooie stenen, kunstig naar de manier van Dorique. De namen van deze poorten zijn en beginnen aan het ene einde, de eerste genoemd S. Michiels of die Cronenburgh-poort die naar het zuiden zie en ligt bij de rivier. Die tweede, volgt de weg naar het oosten met name de Begijnenpoort. De derde S. Joris poort, genoemd de Keizer-poort ter oorzaak dat Karel de vijfde Roomse-keizer eerst daardoor gepasseerd is nadat deze [11r] volmaakt was in het jaar 1545 gelijk als men noch hedendaags daarin gegraveerd ziet met grote letters. De vierde is S. Jacobs-poort, anders genoemd Kipdorp-poort. De vijfde is de Roopoort, ook genoemd de poort van Bergen overmits men vandaar reist en komt van Bergen op Zoom. De zesde staat op een hoek en einde van de stad, niet ver van die rivier en het noorden ziet en di bijliggende plaatsen die leeg zijn, vochtig en waterachtig, waarom dezelfde die Cisterne of Cristernen poort genoemd is (die hier voormaals plag te staan op de Cristernen brug) en nu wordt geheten de Slick poort, heeft van buiten bruggen van zeer mooie en sterke steen in grote lengte met zijn tegenpoorten en bekwame optrekkende bruggen, zeer sterk bewaard en goed vast sluiten. Die zevende poort, zonder te rekenen de kleine poorten, is gelegen op het gewest van de rivier aan de kade van de haven de Werf genoemd, van die ze haar naam heeft de Werf-poort, nieuw vermaakt en gebouwd, veel sterker, kostbaarder en plezieriger dan tevoren. De muren van de stad zijn overal in het ronde verdedigd, beschermt met zeer wijde en diepe vesten, vol waters dat komt eensdeels uit de grond door levende aderen en voornamelijk van de rivieren en dat door het middel van zekere, bekwame en subtiele spuien (gelijkerwijs als het ook gemaakt is aan de poort van S. Michiels en in de nieuwstad) en deze spuien trekken en zo komt dat water in de stad vesten. De auteur en ingenieur van dit werk is genoemd meester Donato Boni Pellisuoli van Bergamo. Welke weelderige muren kosten van bouwen met dat water dat komt in de nieuwstad met ook de metselrijen van de steen kaden ervan en dat daar toebehoort) wel de som van een miljoen gouden kronen.

Nv comende tot die leste besluytinghe ende omvanck der muragien vander seluer stadt van Antwerpen, van buyten gemeten, soo heeft sy in haren omganck 4812. passen, der maten bouen ghenoemt, beloopende ontrent een Vlaemsche ende een quaert vander mijlen, ende int midden deur-gaende inde lengde, 1600. passen, der seluer maten, ende in de breede 844. Hier en dient nv niet stil swijgende voor-by gepasseert, hoe dat Fernando de Toledo Duc d'Alue is gesonden geweest vanden Catholijcken Coninck van Hispaenien Philippus II. als Gouuerneur generael der Neder-lantsche prouincien, int iaer 1567. met expresse ordonnancie ende beuel des selfs Conincx, om in dese stadt een Casteel te bouwen, waer op vielen veel disputatien ende consideratien van die ghelegentheyt der plaetsen ende andersins. Die Hertoch sustineerde datmen t'selue behoorde te maecken in d'Abdije van S. Michiels, ouermidts (ghelijck hy seyde) dat die Keyser int iaer 1540. hadde gheordineert dat daer te stellen, ende naer langhe ende rijpe deliberatie, wert ten lesten gheconcludeert deur raet van Chiappini Vitelli, groot Prioor van Hongherijen, ende den ingenieur Pacieco, dat dit fort soude ghebout worden in t'ghewest vanden zuyden, ontrent der buytenijen vander stadt, waer af het vijfde paert wert bedoruen ende gheruineert, niet sonder seer groote verminderinghe ende pre-iudicie der propietarissen, streckende dit casteel metter plaetsen ende byvanck verre in S. Andries prochie tot sulcker plaetsen ende forme gelijckmen dat nu ter tijt siet, waer deur die stadt geen hinder by en lijt. t'Selue is oock seer schoon ende bequaem totten dienst van eenen Prince, sulcx dattet na het ingement van veel persoonen gesien hebbende ander gelegentheyt van Casteelen, ghe-estimeert wort voor het schoonste ende constichste gewrocht, ia dat alder stercste van gheheel Europa, hebbende daer by die bequaemheyt der riuieren, met die wel gelegentheyt. Maer daer nae als die Staten begonsten te reuolteren ende t'gemeynte oproerich ende rasende wert, soo is dat Casteel van Antwerpen op t'gewest daermen na die stadt comt gheruineert geweest, nademael dat Mons de Bours t'selue den 28. Augusti anno 77. in handen vande voorseyde Staten hadde ouergeleuert.

Die principaelste plaetse der riuieren van dese stadt, wort ghenoemt de Werf, hebbende een groote plaetse ende kaeye, al-waer twee cranen pleghen te staen, zijnde de stadt in haren meesten fleur, daer en is tegenwoordich maer een. Dese plaetse is hooch verheuen, liggende op de riuiere gesteëweecht, daer allen die schepen worden geladen ende ontladen, van wat grootte dese oock zijn, comende in grooten ghetale van allen ghewesten ende hoecken der werelt. d'Welck voorwaer plaisant ende wonderlijck is om aensien, d'water altijt inder riuieren comende een groote spacie wter zee met den vloet, ende t'zijnder uren sien comen ende wech gaen, volck van allen talen, landen end natien, met verscheyden goet ende Coopmanschappen, oock considererende soo veel soorten van schepen, ende datmen daghelijcx wat nieus siet.

Binnen Antwerpen zijn acht principael Vlieten oft Canalen, comende wter riuieren, waer deur die geladen schepen inder stadt comen, cande welcke die meeste lestmael gemaeckt is in die Nieu-stadt, met een wijde hauen comende aen dat Oosters-huys. Ende bouen dese groote Vlieten zijnder noch inder stadt meer dan sestich cleyne, ende veertich brugghen als bruggiskens.

Daer worden ghetelt twee hondert ende twaelf straeten, soo groot als cleyn, van die welcke de meestendeel breedt, recht ende wel bekent zijn, daer van zijn die principaelste de Meer, de lagen Nieu-straet, het Kipdorp, de Keyserstraet, de Coeper-straet, de Huyuetterstraat, de Cammerstraet, de Hoochstraet, ende oock de S. Michiels oft Clooster-straet, sonder te vergheten den Oeuer.

Nu komen we tot de laatste besluit en omvang van de muren van dezelfde stad van Antwerpen van buiten gemeten, zo heeft ze in haar omgang 4812 passen, in de maten boven genoemd, beloopt omtrent een Vlaamse en een kaart van de mijlen en in het midden doorgaat in de lengte 1600 passen, dezelfde maten en in de breedte 844. Hier dient nu niet stilzwijgend voorbij te gaan hoe dat Fernando de Toledo Duc de Alve is gezonden geweest van de katholieke koning van Spanje Philippus II als gouverneur generaal der Nederlandse provincies in het jaar 1567 met expresse ordonnantie en bevel van die koning om in deze stad een kasteel te bouwen waarop vielen veel disputaties en consideraties van de gelegenheid der plaatsen en anderszins. De hertog beweerde dat men hetzelfde behoorde te maken in de abdij van S. Michiels, overmits (gelijk hij zei) dat de keizer in het jaar 1540 had geordineerd dat daar te stellen en na lange en rijpe deliberatie, werd tenslotte geconcludeerd door raad van Chiappini Vitelli, groot prior van Hongarije en de ingenieur Pacieco dat dit fort zou gebouwd worden in het gewest van het zuiden, omtrent de buitenkant van de stad waarvan het vijfde deel werd bedorven en geruïneerd, niet zonder zeer grote vermindering en prejudicie der kapitalisten strekt dit kasteel met de plaatsen en omvang ver in S. Andries parochie tot zulke plaatsen en vorm gelijk men dat nu ter tijd ziet, waardoor de stad geen hinder bij lijdt. Hetzelfde ook zeer mooi en bekwaam tot de dienst van een prins, zulks dat het naar de mening van veel personen die gezien hebben andere gelegenheid van kastelen, gewaardeerd wordt voor het schoonste en kunstigste gewrocht, ja, dat allersterkste van geheel Europa, heeft daarbij de bekwaamheid der rivieren met die goede gelegenheid. Maar daarna toen de Staten begonnen te revolteren en de gemeente oproerig en razend werd zo is dat kasteel van Antwerpen op het 'gewest daar naar de stad komt geruïneerd geweest, nadat Mons de Bours hetzelfde deden 28 augustus anno 77 in handen van de voorzegde Staten had overgeleverd.

De belangrijkste plaats van de rivieren van deze stad wordt genoemd de Werf, heeft een grote plaats en kade alwaar twee kranen plegen te staan als de stad is in haar meesten bloei, daar is tegenwoordig maar een. Deze plaats is hoog verheven, ligt op de rivier gevestigd daar allen die schepen worden geladen en ontladen, van wat grootte deze ook zijn, komen in grote getal van alle gewesten en hoeken der wereld. Wat voorwaar plezierig en wonderlijk is om te zien, het water dat altijd in de rivieren komt een grote ruimte uit de zee met de vloed en in zijn uren zien komen en weggaan, volk van allen talen, landen en naties met verscheiden goed en koopmanschappen, ook considererende zo veel soorten van schepen en dat men dagelijks wat nieuws ziet.

Binnen Antwerpen zijn acht belangrijke vlieten of kanalen die uit de rivieren kome waardoor de geladen schepen in de stad komen, waarvan de meeste laatste maal gemaakt is in die Nieuwstad met een wijde haven en komt aan dat Oosters-huis. Boven deze grote vlieten zijn er noch in de stad meer dan zestig kleine en veertig bruggen als brugjes.

Daar worden geteld tweehonderdentwaalf straten, zo groot als klein, van die het meestendeel breed, recht en goed bekend zijn, daarvan zijn die belangrijkste de Meer, de lagen Nieuwstraat, het Kipdorp, de Keizersstraat, de Koper-straat, de Huyterstraat, de Kammerstraat, de Hoogstraat, en ook de S. Michiels of Kloosterstraat zonder te vergeten de Oever.

Van die nieu Borse.

BInnen Antwerpen zijn twee-en-twintich plaetsen, soo groot als cleyn, daer van de meeste is der Heeren oft Stadt-huys, maer de schoonste is der Cooplieden nieu-borse, met twee torens ende een horologie, schoon ende bequaem tot handelinghe der Cooplieden, sulcx dat dierghelijcke nerghens niet wel en is te vinden, hebbende eenen vryen toeganck van waghens, coetsen, ende peerden, sonder eenich beletsel, met schoon winckels van allen zijden ghesloten. Hebbende den inganck van vier zijden, gheheel int viercant met gaelderijen daermen vanden reghen bevrijdt is, bouen met veel cramen van verscheyden goet. Dese Borse is ghefondeert gheweest int iaer 1531. Die welcke den xxv. Fegruarij 1583. is af-gebrant met allen die cramen ende coopmanschappen, daer seer groote schade ghebeurde. Die selue is in een bequame plaetse ghelegen, voor alle quartieren vander stadt, al-waer die Cooplieden ordinaerlijck daghelijcx ontrent den middach ende des auonts vergaderen ter oorsaecken haerder trafiquen. Dese plaetse heeft den naem die Borse ghecregen van een groot ende out huys, binnen der stadt van Brugge, gebout deur een Edel familie, met toe-name vander Borsen, met hun wapen bouen die deure vanden voorseyden huyse. Die Cooplieden, namaels verkiesende een ander plaetsen, tot haerder negotien, soo tot Antwerpen als te Bergen, hebben aldaer die plaetse haerder vergaderinghe insgelijcx die Borse ghenoemt. Noch staet binnen der seluer stadt die Enghelsche Borse, een plaisante plaets, alsoo ghenoemt, ouermidts dat die stadt dese met een schoon huys ende logijs heeft doen bouwen, int iaer 1550. tot beliefte ende gherief der Enghelscher natien.

Van die nieuwe Beurs.

Binnen Antwerpen zijn twee-en-twintig plaatsen, zo groot als klein waarvan de grootste is de Heren of Stadhuis, maar de mooiste is de Kooplieden nieuwe-beurs met twee torens en een horloge, mooi en bekwaam tot handeling der kooplieden, zulks dat diergelijke nergens niet goed is te vinden, heeft een vrije toegang van wagens, koetsen en paarden zander enig beletsel, met mooie winkels van allen zijden gesloten. Heeft de ingang van vier zijden, geheel in het vierkant met galerijen daar men van de regen bevrijd is, boven met veel kramen van verscheiden goed. Deze beurs is gefundeerd geweest in het jaar 1531. Die de 25ste februari 1583 is afgebrand met allen kramen en koopmanschappen daar zeer grote schade gebeurde. Deze is in een bekwame plaats gelegen voor alle kwartieren van de stad alwaar de kooplieden gewoonlijk dagelijks omtrent de middag en ‘s avonds vergaderen ter oorzaak van hun handel. Deze plaats heeft de naam de Beurs gekregen van een groot en oud huis binnen der stad van Brugge, gebouwd door een edele familie, met toename van de Borsen, met hun wapen boven de deur van het voorzegde huis. De kooplieden kozen later een andere plaats voor hun negotie, zo tot Antwerpen als te Bergen, hebben aldaar die plaats van hun vergadering insgelijks de Borse genoemd. Noch staat binnen de stad die Engelse Beurs, een plezierige plaats en alzo genoemd overmits dat de stad deze met een mooi huis en logies heeft laten bouwen in het jaar 1550 tot believen en gerief der Engelse naties.

Van die Hooft oft Cathedrale Kercke.

BInnen der stadt van Antwerpen soo van Kercken, Cloosters, Ghast-huysen, als ander H. plaetsen, zijnder totten ghetale van twee-en-veertich edificien, waer van dat Cathedrale ende principaelste is, die Kercke ghefondeert ende gewijt ter eeren van onser Lieuer Vrouwen. Het vat ende corpus deser Kercken is seer groot ende costelijck, suptueus ende rijckelijck ouer al verciert, sulcx dat dier ghelijcke qualijck is te becomen, wesende van seer wonderlijcke, subtijle, constighe, structuere, van [12r] schoone steenen, met ooc den toren al deurluchtich, hebbende inde hoochde 420. voeten Antwerpsche mate, waer op men niet alleen en siet die gantsche stadt ouer, maer oock groote steden wijt van daer gelegen, als Mechelen, Bruessel, Louen, Ghent, ende noch daer by een groote schrickelicke lengde der riuieren tot aen die zee, in haer bevanghende d'Eylanden van Zeelant. Totten dienst vander officien deser Kercken, is dat principaelste hooft den Bischop van Antwerpen (nu teghenwoordich, den Eer. H. Heer Ian le Mire, ghemijtert by den Eerw. H. den Aertsch-bischop van Mechelen den 31. Mey anno 1604. hebbende 24. Canonicken ende eenen Deken, met noch ander Priesters ende Capellanen wel voorsien van iaerlijcx incomen. In der seluer Kercken zijn ses Broederschappen van grooter deuotien. d'Eerste is t'Broederschap van de Heylige besnijdenisse, dese hebben een seer groote ende schoon Capelle inder seluer Kercken aen die Noort-zijde, al-waer den costelijcken tresoor van d'eyghen vleesch ende besnijdenisse ons Salichmaeckers, met alder reuerentien plach bewaert ende grootelijcks gheeert te worden, aldaer ghesonden door den vermaerden Prince, Godefroy de Buillon, Hertoch van Lotringhen, Marck-graue des H. Rijcx, ende Coninck van Jerusalem (als dese stadt seer victorieus metten sweerde ghewonnen hebbende) int iaer 1101. Welcken costelijken tresoor der Besnijdenissen namaels door Hermannum Sticker, een boos ende seditieus Ketter is gerooft ende wech-genomen gheweest. Waer door die stadt van Antwerpen in grooter reputatien ende respect is gehouden gheweest, dat een alsulcken Prince soo costelijcken Reliquie met soo grooter eeren ghesonden heeft. Waerom die vander stadt een seer solemnele ende iaerlijcksche Processie hebben gheordineert ende in-gestelt, van die H. Besnijdenisse, op den feestdach der H. Dryvuldicheydt, die noch egenwoordichlijck wort onderhouden. Noch wort daer een ander oude ende heerlijcke processie ghedaen, van die hoochweerdige Moeder ende altijt Maghet Maria, t'sondaechs na den feest-dach haerder glorioser Hemelvaert, met allen die Cleergije, dragende dat H. Sacrament, ende ander Reliquien, dan compt alle de Magistraet met hun Officiers ende dienaers, insgelijcs allen de Gilden, Ambachten, ende Borgerije, met grooter pompen ende deuotien. Ooc presenteren haer veel Historien, soo vanden ouden als nieuwen Testamenten, met ander fraeyicheydt, tot vermaeck ende recreatie vande aensienders. Die tweede Confraterniteyt is t'Broederschap van dat H. Cruyce van Gheestelijcke ende weerlijcke persoonen, inghestelt int iaer 1375. met schoonder ordonnantien ende Christelijcke statuyten, vande welcke twee dingen wel te aenmercken zijn. d'Een, dat allen die Broeders verbonden zijn regard te nemen op hun mede-ghesel, als oft sijn eygen vleesschelijck broeder waer, ende hem t'aduerteren t'gene hy gehoort ende verstaen heeft, aengaende sijn eere, goet ende leuen, insghelijcs oock om niet te comen in eenige schade oft achterdeel, in wat manieren dattet mocht wesen. D'ander statuyt is, dat indien daer eenighen twist oft different tusschen yemant vande Broeders op-stont, so zijn d'ander verbonden, als by maniere van gelofte, van hen met malcanderen te vereenighen Ende indien daer yemant bevonden wort, die hem niet en wilt submitteren int segghen vanden arbiters oft scheyts-mannen, soo wort alsulcken wt dese verghaderinghe ghedaen ende verworpen. Die derde broederschap, wesende van ontrent hondert Borghers ende van vremdelinghen onder malcanderen, noemtmen gemeynlijck t'broederschap van onser lieuer Vrouwen Capelle, hebbende inde voorseyde groote Kercke een wtnemende schoon ende magniefijcke Capelle van onser L. Vrouwen, daermen daghelijcs bouen t'sacrificie der Missen, des auonts int musijck singt, ende metten organen, dat Lof van Salue Regina, tot last van t'selue Broederschap. Van deser loflijcker confrerie, is Autheur ende fondateur geweest Nicolaes de Rechtergem moederlijcke groot-vader van die Schetz, seer rijc ende van grooter authoriteyt. Men siet sijn sepulture [12v] in die selue Capelle, ghelijck daer bouen sijn graf den naem op eenen rijckelijcken serck-steen gheschreuen staet aenden voedt van eenen costelijcken metalen candelaer, die hy selue in dese H. plaetse heeft gegeuen. t'Vierde broederschap is dat van dat H. Sacrament houdende een onseker ghetal van borgers ende andere deuote peroonen van grooter qualiteyt, die welcke oock inde voornoemde Kercke onderhouden een besonder Capelle, seer excellent, en rijckelijck verciert, ende van grooter deuotien. t'Vijfde broederschap is van S. Anthonis. t'Seste ende leste is dat broederschap vanden H. Rochus, daer veel treffelijcke persoonen in zijn, hebbende aldaer hunlieder Capelle. Ten anderen soo zijnder noch in dese stadt ses Gilden van wapenen, met oock dry cameren van d'edele conste der Rethorijcken, en xxvij. Ambachten, vande welcke een yegelijck der seluer inde voorseyde kercke hunnen besonderen aultaer hebben, met costelijcke gheschilderde tafelen, ende daer by hunlieder Capellaen. In dese selue Kercke is int iaer 1533. inde maent van October eenen grouwelijcken brant ghecomen, waer af d'oorsaecke onbekent is, die soo gheweldich is gheweest, als dat op eenen corten tijdt, by-naer alle d'aultaren verbrandt werden, die seer costelijck waren, totten getale van ontrent 57. Onder allen dat dack vander Kercken met een groot deel houtwercs, doende seer groote schade, sulcs dat die vlamme sloech inden toren ende ouer al. Ende ten ware dat die Borgemeester Lancelot van Vrssele soo grooten diligentie hadde ghedaen, de Borghers coragie gheuende met sijn presentie, schoon woorden ende beloften, soo waert apparent, dat niet alleen die gantsche structure der Kercken, maer ooc d'edificien daer by gelegen soude verbrant hebben. Tot welcker memorien ende eere des voorseyden Borghemeesters neersticheydt, soo heeft die geleerde Poeet Cornelius Grapheus seker verskens int licht daer van ghegheuen. t'Corpus ende Compaignie van die Heerlijcke Canonicken deser schoonder ende costelijcker Kercken, is op-gherecht, in-ghestelt, ende ghefondeert int iaer duysent een-hondert ende 24. alsoomen beuint by den gheleerden Petrum Gilles, Greffier der seluer stadt. Ende op den seluen tijt is die Kercke geconsacreert ende ghewijt gheweest, by Burchardum Bischop van Camerijck, ende Preuost van S. Michiels, die welcke gheordonneert heeft twaelf Kanonicken, die namaels zijn vermeerdert geweest totten getale van 24. Van welcke instellinghe ende fondatie dese Latijnsche versen oft Carmina zijn gheschreuen, waer in den datum ende historie wort beuonden;

Vndecies centum ductis, & sex quater annis,
Virginis à partu conciliante reum,
Burchardus Praesul haec atria, nec minus aram.
Sacrauit medium, quodtenet ecclesia.

Van de Hoofd of Kathedrale Kerk.

Binnen er stad van Antwerpen zo van kerken, kloosters, gashuizen als ander H. plaatsen zijn er tot getal van twee-en-veertig gebouwen waarvan de kathedraal de belangrijkste is. Die kerk is gefundeerd en gewijd ter ere van onze Lieve Vrouwe. Het vat en corpus van deze kerk is zeer groot en kostbaar, weelderig en rijk overal versierd, zulks dat diergelijke kwalijk is te bekomen, is van zeer wonderlijke, subtiele, kunstige, structuur, van [12r] mooie stenen met ook de toren al doorluchtig, heeft in de hoogte 420 voeten Antwerpse maat, waarop men niet alleen ziet de ganse stad over, maar zo steden ver vandaar gelegen als Mechelen, Brussel, Leuven, en noch daarbij een grote verschrikkelijke lengte der rivier tot aan de zee en in zich omvangt de eilanden van Zeeland. Tot de dienst van de officies van deze kerk is het belangrijkste hoofd of de bisschop van Antwerpen (nu tegenwoordig, dn eerwaarde heer Ian le Mire, gemijterd bij de eerwaardige heer de aartsbisschop van Mechelen de 31ste mei anno 1604. Heeft 24 kanunniken en een deken met noch andere priesters en kapelaans en goed voorzien van jaarlijks inkomsten. In deze kerk zijn zes broederschappen van grote devotie. De eerste is de broederschap van de Heilige besnijdenis, deze hebben een zeer grote en mooie kapel in deze kerk aan de Noordzijde alwaar de kostbare schatkist van het eigen vlees en besnijdenis van onze Zaligmaker met alle reverentie plag bewaard en zeer geëerd te worden, aldaar gezonden door de vermaarde prins Godfried van Bouillon, hertog van Lotharingen, markgraaf van het H. Rijck en koning van Jeruzalem (die deze stad zeer victorieus met het zwaard gewonnen heeft) in het jaar 1101. Welke kostbare schatkist der Besnijdenissen later door Hermannum Sticker, een boos en rebelse ketter is geroofd en weggenomen geweest. Waardoor de stad van Antwerpen in grote reputatie en respect is gehouden geweest dat een al zulke prins zo’ n kostbaar relikwie met zo’ n grote eer gezonden heeft. Waarom die van de stad een zeer solemnele en jaarlijkse processie hebben geordineerd en ingesteld van die H. Besnijdenis op de feestdag der H. Drievuldigheid die noch tegenwoordig wordt onderhouden. Noch wordt daar een andere oude en heerlijke processie gedaan van die hoogwaardige Moeder en altijd Maagd Maria de zondag na de feestdag van haar glorieuze Hemelvaart met alle geestelijkheid en dragen dat H. Sacrament en andere relikwieën, dan komt alle magistraat met hun officiers en dienaars, insgelijks alle gilden, ambachten en burgerij met grote pompeusheid en devotie. Ook presenteren zich veel historiën, zo van het oude als nieuwen Testament met ander fraaiheid tot vermaak en recreatie van die het aanzien. De tweede broederschap is het broederschap van dat H. Kruis van Geestelijke en wereldlijke personen, ingesteld in het jaar 1375 met mooie ordonnantie en Christelijke statuten, van die twee dingen wel te aanmerken zijn. De enen, dat alle broeders verbonden zijn waar te nemen op hun mede-gezel alsof het zijn eigen vleselijke broeder was en hem op te merken hetgeen hij gehoord en verstaan heeft aangaande zijn eer, goed en leven, insgelijks ook om niet te komen in enige schade of nadeel, in wat manieren dat het mocht wesen. Het anders statuut is dat indien daar enige twist of geschil tussen iemand van de broeders opstond zo zijn de anderen ermee verbonden, als bij manier van gelofte, van hen met elkaar te verenigen en indien daar iemand bevonden wordt die hem niet wil submitteren in het zeggen van de arbiters of scheidsmannen, zo wordt al zulke uit deze vergadering gedaan en verworpen. De derde broederschap, dat is van omtrent honderd burgers en van vreemdelingen onder elkaar, noemt men algemeen de broederschap van onze lieve Vrouwe Kapel, heeft in die voorzegde grote kerk een uitnemend mooi en magnifieke kapel van onze L. Vrouwe daar men dagelijks boven het sacrificie der missen ‘s avonds met muziek zingt en met de orgels de lof van Salve Regina, tot last van hetzelfde broederschap. Van deze loffelijke genootschap is auteur en fundater geweest Nicolaes de Rechtergem moederlijke grootvader van die Schetz, zeer rijk en van grote autoriteit. Men ziet zijn graf [12v] in die kapel, gelijk daar boven zijn graf de naam op een rijke zerk-steen geschreven staat aan de voet van een kostbare metalen kandelaar die hij zelf in deze H. plaats heeft gegeven. Het vierde broederschap is dat van dat H. Sacrament dat bevat een onzeker getal van burgers en andere devote personen van grote kwaliteit die ook in de voornoemde kerk onderhouden een bijzondere kapel, zeer excellent en rijk versierd en van grote devotie. De vijfde broederschap is van S. Anthonis. De zesde en laatste is dat broederschap van de H. Rochus, daar veel voortreffelijke personen in zijn, hebben aldaar hun kapel. Ten anderen zo zijn er noch in deze stad zes gilden van wapenen, met ook drie kamers van de edele kunst der retoriel en 27 ambachten, van die iedereen ervan in de voorzegde kerk hun bijzondere altaar hebben met kostbare geschilderde tafels en daarbij hun kapellaan. In deze kerk is in het jaar 1533 in de maand oktober een gruwelijke brand gekomen waarvan de oorzaak onbekend is, die zo geweldig is geweest alzo dat op een korte tijd bijna alle altaren verbrand werden, die zeer kostbaar waren, tot het getal van omtrent 57. Onder allen dat dak van de kerk met een groot deel houtwerk deed zeer grote schade zulks dat de vlammen sloegen in de toren en overal. Tenzij dat de burgemeester Lancelot van Urssele zo’n grote aandacht had gedaan en gaf de burgers moed met zijn presentie, mooie woorden en beloften, zo was het klaarblijkelijk dat niet alleen de ganse structuur der kerk, maar ook de gebouwen daarbij gelegen zouden verbrand zijn. Tot wiens memorie en eer de voorzegde burgemeesters vlijt zo heeft de geleerde poëet Cornelius Grapheus zekere versjes in het licht daarvan geheugen. Het cCorpus en Compagnie van die Heerlijke Kanunniken van deze mooie en kostbare kerk is opgericht, ingesteld en gefundeerd in het jaar 1124. Alzo men bevindt bij de geleerde Petrum Gilles, griffier van die stad en op dezelfde tijd is die kerk geconsacreerd en gewijd geweest bij Burchardus, bisschop van Kamerijk, en provoost van S. Michiels, die geordonneerd heeft twaalf kanunniken die later zijn vermeerderd geweest tot het getal van 24. Van welke instelling en fundatie deze Latijnse verzen of Carmina zijn geschreven waarin de datum en historie wordt bevonden;

‘Na elfhonderd jaar en zes en vier jaar,

De schuldigen overwinnen door maagdelijke geboorte

Burchardus Praesul deze rechtbanken en niet minder een altaar.

Hij wijdde het medium dat de kerk bezit.’

Dit is die selue Kercke daer Koninck Philippus heeft ghecelebreert voor d'eerste reyse d'oorden van t'gulden Vlies int iaer 1556. Al-waer hy gemaeckt ende gecreeert heeft 19. Ridders van verscheyden natien, de welcke wy hier naer sullen noemen. Maer eer wy sullen comentotter materien van dese Ridderschap, soo heuet ons goet ende bequaem ghedocht (eer wy voortgaen) een saecke wesende soo deurluchtich ende edel, inghestelt by den seluen Prince van dese Landen, dat wy beschrijuen ende mentioneren vanden oorspronck van deser Oorden ende voortganck tot desen tegenwoordigen tijt. Staet ten eersten te declareren: dat dese Ridders ende Heeren, ordinaerlijck worden ghecoren, wt de gene die van desen lande zijn, daermen veel Princen ende Baroenen siet, weerdich van alsulcker digniteyt. Ick segghe dat die Hertoch Philippus van Bourgoennien, die midts sijnder goedertierenheydt, den toe-naem hadde den Goeden, op den seluen dach dat hy troude, ende dat houwelijck consummeerde met Isabella, dochter des Konincs van Portugael int iaer 1429. binnender stadt van Brugghe, door die groote affectie die hy dagelijcs was dragende, tot die voorseyde oorden vande Ridders, ende die begeerte hem mouerende, om die te verheffen, ende deurluchtich te maecken na het na-volgen van Gedeon, die door t'ghebodt Godts, met 300. valiante cloecke mannen, ende wt-ghecoren onder veel dusenden, heeft verslaghen een oneyndelijck ghetal der Madianiters, om dat Israelitsche volck te verlossen. Soo heeft hy opgerecht ende inghestelt ter eeren van Godt, van die H. maghet Maria, ende vanden H. Apostel S. Andries (hem houdende ende estimerende beschermer ende patroon van Bourgoegnien) een Compaignie van seer Edele Ridders, inde welcke worden ontfangen Keysers, Coninghen, Hertoghen, Marquisen, Grauen, ende ander personagien, soo van desen lande als van vremde contreyen, behoudelijck datsy wt edelen bloede zijn, ende deurluchtich van goede renomme, sonder eenighe reproche oft smette, die welcke ghenoemt worden Ridders ende Heeren vanden gulden Vliese. Dese hebben inder eeuwicheyt voor haer hooft gestelt ende gheordineert den wettighen Hertoghe van Bourgoegnien, by tijden wesende, ende die de heerschappije sal hebben ouer Neder-lant. Hy en wilde niet dat t'getal deser Ridderen meerder soude wesen van xxv. daer in begrijpende dat souuereyn ende principael hooft. Ende om die toe-vallende saecken die in dese oorden soude mogen op-rijsen, soo heeft die selue Hertoch gheordineert ende ghestelt vier heerlijcke Officiers, te weten, den Cancellier, eenen Tresorier, Greffier, met eenen Heraut. Ende om die oordre te houden in sijn wesen: soo heeft hy seer schoone statuyten ende notable ordonnantien ghemaeckt wel weerdich een alsulcken Societeyt ende ghemeynschap, d'welckmen mercken mach wt den boeck van d'instellinghe ende oorspronck deser oorden.

Dese eerste vierentwintich Ridders, behaluen het souuereyn ende dat principaelste hooft, die daer zijn genoemt ende ghecoren gheweest in d'eerste instellinghe, zijn dese hier volghende.

Dit is dezelfde kerk daar koning Philippus heeft gecelebreerd voor de eerste keer de orden van het gulden Vlies in het jaar 1556. Alwaar hij gemaakt en gecreëerd heeft 19 ridders van verschillende naties die wij hierna zullen noemen. Maar eer wij zullen komen tot de materie van deze ridderschap zo heeft het ons goed en bekwaam gedacht (eer wij voortgaan) een zaak die zo doorluchtig en edel is ingesteld bij dezelfde prins van deze landen dat wij beschrijven en vermelden van de oorsprong van deze orden en voortgang tot deze tegenwoordige tijd. Staat ten eerste te declareren: dat deze ridders en heren, ordinair worden gekozen uit diegene die van deze landen zijn daar men veel prinsen en baronnen zie, waardig van al zulke waardigheid. Ik zeg dat de hertog Philippus van Bourgondië, die mits zijn goedertierenheid de bijnaam had de Goede op dezelfde dag dat hij trouwede en dat huwelijke consumeerde met Isabella, dochter van de koning van Portugal, in het jaar 1429 binnen de stad van Brugge door die grote affectie die hij dagelijks droeg tot die voorzegde orden van de ridders en de begeerte hem bewoog om die te verheffen en doorluchtig te maken na het navolgen van Gedeon die door het gebod Gods met 300 dappere kloeke mannen en uitgekozen onder veel duizenden heeft verslagen een oneindig getal der Midjanieten om dat Israëlitische volk te verlossen. Zo heeft hij opgericht en ingesteld ter ere van God, van die H. maagd Maria en van de H. Apostel S. Andries (hem hield en oordeelde beschermer en patroon van Bourgondië) een compagnie van zeer edele ridder, in die worden ontvangen keizers, koningen, hertogen, markiezen, graven en anderen personen zo van deze landen als van vreemde contreien, behalve dat ze van edel bloed zijn en doorluchtig van goede faam, zonder enig verwijt of smet, die genoemd worden ridders en heren van het gulden Vlies. Deze hebben in de eeuwigheid voor hen of gesteld en geordineerd de wettige hertog van Bourgondië, bij tijden wezen en die de heerschappij zal hebben over Nederland. Hij wilde niet dat het getal van deze ridders groter zou wezen dan 25 daarin begrijpende dat soeverein en belangrijkste hoofd en om die toevallende zaken die in deze orde zou mogen opkomen zo heeft die hertog geordineerd en gesteld vier heerlijke officiers, te weten, de kansellier, een penningmeester, griffier met een heraut en om de orde te houden in zijn wezen: zo heeft hij zeer mooie statuten en notabele ordonnantiën gemaakt wel waardig een al zulke Sociëteit en gemeenschap wat men merken mag uit het boek van de instelling en oorsprong deze orde.

Deze eerste vierentwintig ridders, behalve de soeverein en dat belangrijkste hoofd, die daar zijn genoemd en gekozen geweest in de eerste instelling zijn deze hier volgende.

Guillam van Vianen Heer van S. Ioris.

Renepot H. van Rochepot.

Ioan H. van Rombais.

Roelant van Wtkercke H. van Hemsrode.

Antonis van Vergi H. van Champlite.

Dauid van Brimeu H. van Ligny.

Hugues van Lannoye H. van Santes.

Ioan H. van Comines.

Anthonis van Thoulonion H. van Tranes, die t'gulden

Vlies aenden hals niet en heeft ghehadt.

Petrus van Luxembourg H. van Sinte Pauwels.

Ioan de la Trimouille H. van Ionnelle.

Gilbert van Lannoye H. van Willerual.

Ioan van Luxembourg, Graue van Ligny.

Ioan de Villers, H. van l'isle-Adam.

Antonis H. van Croyende van Renty.

Florimond de Brimeu H. van Mansicourt.

Robert H. van Mamines.

Iacques de Brimeu H. van Grigny.

Boudewijn van Lannoy, ghenoemt die Begue, Heer van Molembais.

Petrus de Bauffremont H. van Chargny.

Philippus H. van Teruant, ende van la Motte.

Ioan de Croy H. van la Tour sur Marne.

Ioan H. van Crequi, &c.

Ioan van nieucasteel H. van Montagu. Joan van nieuwkasteel H. van Montagu.

Die selue Hertoch heeft ander-werf d'Oorden vanden Ghulden Vliese ghehouden binnen der stadt van Rijssel, int iaer 1431. al waer hy inde plaetse van twee ouerleden heeft ghecoren.

Fredericke Hertoch van Meurs, &c.

Simon de Lalaing, H. van Hantes.

Metten cortsten desen aengaende soo bevintmen dat dese deurluchtige Oorden vanden gulden Vliese is ghecelebreert gheweest, tot desen teghenwoordighen tijt, tot verscheyden tijden ende diuersche plaetsen, by den Princen vanden lande, tot 23. reysen toe, ghebruyckende gelijcke ceremonien ende habijt, ghelijck als inden tijdt vanden bouen-ghenoemden Philippus is ghevseert gheweest, autheur der seluer ordre. Ende midler-tijt deser vergaderinghe, soo houtmen ghedenckenisse metten godlijcken dienst ende wtuaert van die ouerleden Ridders, in wiens plaetse alsdan andere ghecoren worden, persoonen van grooter vermaertheyt ende qualiteyt.

Bouen dese voorseyde costelijcke Kercke van onser L. Vrouwen, is die Kercke van S. Jacobs, met t'ciraet van eenen hoogen ende excellenten thoren, [13v] maer noch niet volmaeckt. Noch sietmen een groote ende rijckelijcke Abdije vanden Archangel S. Michiel, vande oorden vande Premonstreyten, alwaer den Prince vanden lande ordinaerlijck logeert, comende binnen Antwerpen. Ende in dese kercke in den hooghen Choor, staet die sepultuere van die edele Isabeau van Bourbon, huysvrouwe van Charles de Charlois den lesten Hertoch van Bourgoegnien, die int iaer 1465. binnen t'selue Clooster ouerleden is, alsoomen mach mercken aen haer heerlijcke sepultures opschrift. Dese Kercke is int selue iaer ghefondeert ende ghebout, als d'Oorden vande Premonstreyten is in-ghestelt gheweest deur den H. ende vermaerden Prelaet Norbertum, den sone van Heribert de Palsgraue in Picardien, int Bisdom van Laon, tot eender plaetsen genoemt Premonstre, int Jaer 1124. ghelijckmen int langhe bevint inde Historie van den seluen Norbertus leuen, gheschreuen op de mueren int selue Clooster van S. Michiel inde latijnsche tale. Aengaende die dry Kercken ende Conuenten der Mendicanten oft aelmoessen biddende, binnen Antwerpen wesende, zijn die Minrebroeders van d'oorden van S. Franciscus, alwaer een seer schoone bibliotecque is, die Carmeliten oft L. Vrouwen-broeders, ende die Predicaren, oft van S. Dominicus oorden, waer van sy haren Reghel ende oorspronck hebben. Heurlieder Kercke wert ghefondeert int iaer 1243. ende een weynich tijts daer na is ghefondeert ende ghebout gheweest dat Clooster vande Minrebroeders, te weten xl. iaren na die voorsz. Predicaren. Maer bouen dese dry voorseyde oordenen, is die vierde int iaer 1585. daer toe gecomen door toedoen vanden Hertoghe van Parma, zijnde als doen Gouuerneur vande landen, te weten, die Capuccinen van een seer H. ende stranghe leuen, eenen spieghel der deuchden, wiens oorden ghefondeert is int iaer 1525. by eenen deuoten Minnebroeder in Italien, met name Heer ende Broeder Matheus Basci. Noch zijnder ander Hospitalen ende Gasthuysen waer van het vermaertste ende dat rijckste wort ghemeynlijck genoemt dat rijck gasthuys. Bouen desen is daer noch dat dul-huys daer die beseten ende dulle menschen worden onderhouden, dat vondelinghen huys, dat knechtkens ende meyskens-huys, daer verscheyden ambachten worden gheleert, met een loflijck onderhout, ende schoone ordonnantie.

Diezelfde hertog heeft andermaal de orde van het Gulden Vlies gehouden binnen de stad van Rijsel in het jaar 1431 alwaar hij in de plaats van twee overleden heeft gekozen.

Fredericke Hertog van Meurs, &c.

Simon de Lalaing, H. van Hantes.

In het kort wat dit aangaat zo bevindt men dat deze doorluchtige orde van het gulden Vlies is gecelebreerd geweest tot deze tegenwoordige tijd, tot verscheiden tijden en diverse plaatsen bij de prinsen van de landen, tot 23 keer toe, gebruikten gelijke ceremonies en habijt, gelijk als in de tijd van de bovengenoemde Philippus is gebruikt geweest, auteur van die orde en ondertussen in deze vergadering zou houdt men gedachtenissen met de goddelijke dienst en uitvaart van de overleden ridders, in wiens plaats alsdan andere gekozen worden, personen van grote vermaardheid en kwaliteit.

Boven deze voorzegde kostbare kerk van onze L. Vrouwe is de kerk van S. Jacob met het sieraad van een hoge en excellente toren, [13v] maar noch niet volmaakt. Noch ziet men een grote en rijke abdij van de aartsengel S. Michiel, van de orde van de Premonstreit, alwaar de prins van het land gewoonlijk logeert als hij komt binnen Antwerpen en in deze kerk in het hoge koor staat het graf van die edele Isabeau van Bourbon, huisvrouw van Charles de Charlois de laatste hertog van Bourgondië die in het jaar 1465. Binnen hetzelfde klooster overleden is, alzo men mag merken aan haar heerlijk grafsteen opschrift. Deze kerk is in hetzelfde jaar gefundeerd en gebouwd als de orden van de Premonstreit is ingesteld geweest door de heer en vermaarde prelaat Norbertes, de zoon van Heribert, de Paltsgraaf in Picardië, in het bisdom van Laon tot een plaats genoemd Premonstre in het jaar 1124 gelijk men in het lang bevindt in de historie van dezelfde Norbertus leven, geschreven op de muren in hetzelfde klooster van S. Michiel in de Latijnse taal. Aangaande de die kerken en conventen der Mendicanten of aalmoezen biddende die binnen Antwerpen zijn, de minderbroeders van de orde van S. Franciscus, alwaar een zeer mooie bibliotheek is, de Karmelieten of L. Vrouwe-broeders en de Predikers of van S. Dominicus orden waar van ze hun regel en oorsprong hebben. Hun kerk werd gefundeerd in het jaar 1243 en een weinig tijd daarna is gefundeerd en gebouwd geweest dat klooster van de minderbroeders, te weten 40 aren na die voorzegt Predikanten. Maar boven deze drie voorzegde orden is de vierde in het jaar 1585 daartoe gekomen door toedoen van de hertog van Parma die toen hier in het land gouverneur was, te weten de Kapucijnen van een zeer heilig en streng leven, een spiegel der deugden, wiens orde gefundeerd is in het jaar 1525 bij een devote minnebroeder in Italië, met naam heer en broeder Matheus Basci. Noch zijn er andere hospitalen en gasthuizen waarvan de vermaardste en dat rijkste gewoonlijk genoemd wordt dat rijke gasthuis. Boven deze is daar noch dat dolhuis daar die bezeten en dolle mensen worden onderhouden, dat vondelingenhuis, dat jongens en meisjes-huis, daar verscheiden ambachten worden geleerd met een loffelijk onderhout, en mooie ordonnantie.

Dese gheheele stadt is alleenlijck ghedeylt in vijf prochien, als van onser L. Vrouwen, van s. Jacobs, Sint Joris, S. Andries, ende van S. Walburg, diemen de Borcht-kercke noemt, wesende d'alderoutste bouen alle d'andere, diemen seyt dat inden tijde des Heydenschaps toe-gheeechent was den valschen afgodt Mars. Andere verclaren datmen aldaer soude geeert ende ghedient hebben den seer schandelijcken Af-godt Priapus, diemen seyt dat van d'eerste in-woonders deser plaetsen is grootelijckx gheeert gheweest, in sulcker vueghen dat sijn figure inden in-ganck vander poorten des Borchs, natuerlijck in eenen steen ghegraueert ende ghesneden was, ghelijckmen alsnoch tegenwoordichlijck siet, inden muer vande gevangen-poorte. Ander sustineren, als Becanus in Orig. dat soude wesen den Godt Tarsus. Dese vijf prochien zijn ghedeylt in twaelf partijen, ghenoemt Wijcken.

Antwerpen en is niet alleen van allen tijden een Rijcx-stadt, maer daerenbouenooc die Metropolitane ende d'opperste des heylichs-rijcx geweest, alsoo wy hier nae int particulier van dat Marcgraefschap sullen beschrijuen, waerom dese veel schoon priuilegien ghebruyckt ende gheniet, alsoo voor een partije oock ander Rijcksche steden van desen lande zijn ghenietende.

Binnen Antwerpen is noch een groote digniteyt ende hoocheyt (van ghelijcken als wy hier bouen hebben geseyt van Brussel) met name t'Borchgraefschap ghegheuen den Capiteyn van den Casteele oft Borcht van Antwerpen, met een seker pensioen ende prouisie van logijs, met noch ander goeden, soo wel binnen als buyten der stadt, welcken Capiteyn oft hooft daer nae mach ten leene gheuen aen d'een oft aen d'ander, ende daer van is in-gestelt gheweest een Leen-hof ende [14r] iurisdictie, die noch ter tijt duert ende int wesen is. In desen stoel ende iustitie procedeertmen alle vijfthien daghen: inden stoel des Luytenants oft Stadt-houders vanden Heere des Leens. Dit officie vant Borchgraefschap was in voorleden tijdt ghelegen int recht vanden Casteleyn, ende wacht des Casteels, ende der inwoonders, in sulcker vueghen dat hy vermach met reden, een wt-spraeke te doen, daer geen appellatie meer op en valt, gelijck dat noch namentlijck op den dach van heden is, want alsmen eenigen borger maeckt oft ontfanct, soo doetmen hem eedt doen in die Vier-schaere, volgende die forme der woorden ende termen vanden ghepasseerden tijdt, te weten, dat sy den Hertoch van Brabant sullen ghetrou wesen, ghelijck als den Marckgraue des heylichs rijcx, belouende getrouwelijc te bewaeren ende te beschermen dat Casteel ende de Borcht, (d'welck tegenwoordichlijck van die stadt wordt verstaen) met dat lant onder die iurisdictie vander stadt ghelegen, ende die Compaignie vanden Burchgraue, oock d'ander borghers. Dese digniteyt ende hoocheyt is hier voormaels geweest inde handen des Hertogen van Cleuen, als Heer van Diest, die int eynde by mangelinghe is ghecomen op den Prince van Oraengien, gheschiet by den voor-ouders van Nassouwen, ende metten seluen Hertoch van Cleuen. t'Is voorwaer een groote ende heerlijcke digniteyt ende staedt.

Deze gehele stad is alleen verdeeld in vijf parochies als van onze L. Vrouwe, van S. Jacob, Sint-Joris, S. Andries en van S. Walburg die men de Burcht-kerk noemt en is de alleroudste boven alle anderen waarvan men zegt dat in de tijden der heidenen toegeëigend was aan de valse afgod Mars. Andere verklaren dat men aldaar zou geëerd en gediend hebben de zeer schandelijke afgod Priapus waarvan men zegt dat van de eerste inwoners deze plaats zeer geëerd is geweest, in zulke voege dat zijn figuur in de ingang van de poort van de burcht natuurlijk in een steen gegraveerd en gesneden was, gelijk men alsnog tegenwoordig ziet in de muur van de gevangenpoort. Ander vermoeden als Becanus in Orig dat zou wesen de God Tarsus. Deze vijf parochie zijn verdeeld in twaalf partijen, genoemd Wijken.

Antwerpen is niet alleen van alle tijden een Rijksstad, maar daarboven ook de Metropool en de opperste van het heilig rijk geweest, alzo wij hierna in het particulier van dat markgraafschap zullen beschrijven, waarom deze veel mooie privilegies gebruikt en geniet, alzo voor een partij ook ander rijkssteden van deze lande genieten.

Binnen Antwerpen is noch een grote waardigheid en hoogheid (dergelijke zoals wij hier boven hebben gezegd van Brussel) met name het burcht graafschap gegeven de kapitein van het kasteel of burcht van Antwerpen met een zeker pensioen en provisie van logies, met noch andere goeden, zo wel binnen als buiten de stad, welken kapitein of hoge daarna mag te leen geven aan de een of aan een ander en daar van is ingesteld geweest een Leen-hof en [14r] jurisdictie die noch ter tijd duurt en in het wezen is. In deze stoel en justitie procedeert men alle vijftien dagen: in de stoel van de luitenant of stadhouders van de heer des leen. Dit officie van het burchtgraafschap was in voorleden tijd gelegen in het recht van de kastelein en wacht van het kasteel en de inwoners, in zulke voege dat hij vermag met reden een uitspraak te doen, daar geen appellatie meer op valt, gelijk dat noch namelijk op de dag van heden is, want als men enige burger maakt of ontvangt zo doet men hem de eed in de vierschaar, volgt de vorm der woorden en termen van de gepasseerde tijd, te weten, dat ze de hertog van Brabant zullen getrouw wezen, gelijk als de markgraaf het heilige rijk beveelt getrouw te beware en te beschermen dat kasteel en de burcht, (wat tegenwoordig van de stad wordt verstaan) met dat land onder de jurisdictie van de stad gelegen en de compagnie van de burchtgraaf, ook de andere burgers. Deze waardigheid en hoogheid is hier voormaals geweest in de handen van de hertogen van Kleef, als heer van Diest die in het einde bij mengelingen is gekomen op de prins van Oranje, geschiedt bij de voorouders van Nassau en met die hertog van Kleef. Het is voorwaar een grote en heerlijke waardigheid en staat.

Die stadt van Antwerpen is t'hooft van een quartier van Brabant, sulcx dat onder haer quartier ende iurisdictie zijn begrepen dese steden, als Berghen op Zoom, Breda, Liere, Herentals, Steenberghen, met noch ander steden ende dorpen, vande welcke eenighe in ciuile saecken staen te recht binnen Antwerpen. Dit quartier comt haer versamen met d'ander vergaderinge, ende dese volghen om hun portie ende deel te betalen die schattinghe, by den Staten den Prince geaccordeert. t'Is warachtich, dat meestendeel van d'ander consenteren met t'gene dat die van Antwerpen determineren oft besluyten met d'ander Staten.

Nu staet ons hier wat te mentioneren, deur wat middelen dese stadt ghecomen is tot soo hoogen weerdicheyt ende voordeel der iaer-merckten voor die coopmanschappen, naer dat wy beuinden dat hun dese ouer langhen tijt by den Princen geaccordeert zijn, met stercke, schoone ende autentique priuilegien, die welcke daer nae zijn gheconfirmeert, by d'authoriteyt ende gratien, soo van die Pausen, als vande Keysers. t'Is warachtich dat Jan die tweede van dien name, Hertoch van Brabant, hebbende eenighen haet teghen dese stadt, haer een partye van dese vryicheyt heeft benomen, de welcke hy der stadt van Mechelen heeft ghegunt ende gheoctroyeert, int iaer M. CCC. Maer sy hebben die selue gheheelijck wederom gecregen, deur octroye ende toe-laetinghe des Keysers Henricus de vij. van Luxemburg, die hen t'selue heeft gherestitueert int iaer 1309. Lowijs die Graue van Vlaenderen, aen wien dese stadt verbonden was, ter oorsaecken van seker duwaren ende gagien, daer den Hertoch van Brabant in verbonden was, heeft dit recht der vryicheyt anderwerf Antwerpen ghenomen, dese gheuende die van Mechelen, int iaer 1358. waerom tusschen dese twee steden een oorloghe op-gheresen is, namentlijck int iaer 1410. Maer om cort te maecken, soo ist ten laetsten gheaccordeert dat dese twee merckten by die van Antwerpen souden blijuen, ghelijck sy die noch ter tijdt zijn ghebruyckende, met die bouen-gheseyde priuilegien, welcke vryicheyt geduerende, moghen alle persoonen binnen Antwerpen comen, met hun goet ende coopmanschap vry ende vranck, sonder dat yemant vermach hun eenich beletsel te doen voor wat schulden dat sy. d'Een van desen is ghenoemt die Sincxen-merckt, ouermidts dat die vijfthien daghen voor den Feest-dach beghint. d'Ander wort die Bamis-merckt oft S. Remeus-merckt ghenoemt deur dien dese inde vierde weecke naer onser L. Vrouwen half Oost begint: te weten, den xiij. dach Septembris. Ende elck van dese merct duert den tijt van ses weken, met die bouen voornoemde priuilegien ende[14v] vryicheden. Vande welcke exempt zijn die schulden toecomende den Prince van den lande. Ende eer wy voorder gaen, soo moeten wy verhalen, datter noch twee peerde-merckten zijn, d'een van dese wordt ghehouden inde Quatertemper van Sinxen, duerende dry dagen. d'Ander comt des woensdaechs na onser L. Vrouwen gheboorten dach in September, al-waer een groote quantiteyt van peerden comen, van allen soorten, ende van verscheyden contreyen, ende ooc wt Denemarck, d'welck een sake is plaisant om aensien. Terstont na dese merckten, volcht die Huy-merckt daer by na ontallijcke huyen van alle soorten van beesten comen, soo ghewrochte als oock ghesouten, comende van verscheyden prouincien, iae wt die verre gheleghen Indien, weert zijnde een excessiue somme van penninghen.

Voorts staet te noteren, hoe dat int iaer 1503 ende 4. die Portugaloysers met een wonderlijcke ende machtighe Scheep-armeye, ende oorloochse gereetschap victorieuselijck hebben inghenomen Calcoeten oft Calicut in oost-Indien, ende zijn metten Coninck van aldaer geaccordeert, beghinnende drooghe specerijen te brengen wt Indien na Portugael (wesende een voyagie van ses duysent mijlen) die daer na van Portugael worden ghebracht na die stadt van Antwerpen, welcke Coopmanschap sy in voorleden tijden plegen te gaen soecken lancx die roode zee, van daer na Barut ende Alexandrijen, ende soo voorts na dese landen. Maer die selue trafijcke is gepriseert ende by den Portugiesen aen de Facteurs des Coninckx van Portugael (hem houdende herwaerts-ouer) gesonden aen die Duytschen, ende andere prouincien, ende dit ten eersten ter kennissen vande Foggers, Welsers, ende Osteters, ende een weynich daer na aen Nicolaes Rechtergem (daer wy hier bouen af ghementionneert hebben) die d'eerste van herwaerts-ouer metten Facteur des Coninckx van Portugael, toucherende de specerijen, de selue heeft ghesonden na Duyts-lant, die welcke dese landen voor de nauigatie van Portugaels-Indien, versaghen ende prouideerden van die specerijen ende drooghen, waer inne treffelijcken Coopmans-handel gheleghen is.

De stad van Antwerpen is het hoofd van een kwartier van Brabant, zulks dat onder haar kwartier en jurisdictie zijn begrepen deze steden, als Bergen op Zoom, Breda, Liere, Herentals, Steenbergen, met noch ander steden en dorpen, van die staan enige in civiele zaken te recht binnen Antwerpen. Dit kwartier komt zich te verzamelen met de andere vergaderingen en deze volgen om hun portie en deel te betalen die schatting bij de Staten en de prins geaccordeerd. Het is waar dat het grootste deel van de andere consenteren met hetgeen dat die van Antwerpen determineren of besluiten met de andere Staten.

Nu staat ons hier wat te vermelden door wat middelen deze stad gekomen is tot zo’n hoge waardigheid en voordeel der jaarmarkten voor die koopmanschappen, naar dat wij bevinden dat hun deze over lange tijd bij de prinsen geaccordeerd zijn, met sterke, mooie en authentieke privileges die daarna zijn geconfirmeerd, bij de autoriteit en gratiën, zo van die pausen als van de keizers .Het is waar dat Jan die tweede van die naam, hertog van Brabant, had enige haat tegen deze stad een haar een partij van deze vrijheid heeft benomen die hij de stad van Mechelen heeft gegund en geoctrooieerd in het jaar 1300. Maar ze hebben die geheel wederom gekregen door octrooi en toelaten van de keizer Henricus de 5de van Luxemburg, die hen het heeft gerestitueerd in het jaar 1309. Lowijs, de graaf van Vlaanderen, aan wie deze stad verbonden was, ter oorzaken van zekere duwaren (toelages van hertoginnen?) en gages daar de hertog van Brabant in verbonden was, heeft dit recht der vrijheid andermaal Antwerpen ontnomen en gaf die aan Mechelen in het jaar 1358 waarom tussen deze twee steden een oorlog opgerezen is, namelijk in het jaar 1410. Maar om het kort te maken zo is tenslotte overeengekomen dat deze twee markten bij die van Antwerpen zouden blijven, gelijk ze die noch ter tijd zijn gebruiken met die boven-gezegde privilegies, welke vrijheid gedurende mogen alle personen binnen Antwerpen komen met hun goed en koopmanschap vrij en frank, zonder dat iemand hun mag hun enig beletsel te doen voor wat schulden dat het is. De ene van deze is genoemde de Pinkstermarkt overmits dat die vijftien dagen voor de feestdag begint. De ander wordt de Bamis-markt of S. Remeus-markt genoemd doordat deze in de vierde week na onze L. Vrouwe half oogst begint: te weten, de 13de dag van september en elk van deze markten duurt de tijd van zes weken, met die boven voornoemde privilegies en[14v] vrijheden. Van die zijn vrijgesteld de schulden toekomende de prins van de landen. Eer wij verder gaan zo moeten wij verhalen dat er noch twee paardenmarkten zijn, de ene van deze wordt gehouden in de Quatertemper van Pinkster en duurt drie dagen. De ander komt de woensdag na onze L. Vrouwe geboorte dag in september, alwaar een grote kwantiteit van paarden komen, van allen soorten en van verscheiden contreien en ook uit Denemarken, wat een zaal is plezierig om te zien. Terstond na deze markten volgt de Huy-markt daar bijna ontelbare huiden (huiven?) van alle soorten van beesten komen, zo gewrocht als ook gezouten die komen van verscheiden provincies, ja, uit het ver gelegen Indien, dat waard is een excessieve som van penningen.

Voorts staat te noteren hoe dat in het jaar 1503 en 4 di Portugezen met een wonderlijke en machtige scheepsleger en oorlog gereedschap victorieus hebben ingenomen Calcutta of Calicut in oost-Indien en zijn met de koning van aldaar geaccordeerd, begonnen droge specerijen te brengen uit Indien naar Portugal (wat een reis is van 6000 mijlen) die daarna van Portugal worden gebracht naar de stad van Antwerpen, welke koopmanschap ze in voorleden tijden plegen te gaan zoeken langs de Rode Zee, vandaar naar Beiroet en Alexandrië en zo voorts naar deze landen. Maar diezelfde reis is geprivatiseerd en van de Portugezen aan de facteurs der koning van Portugal (hem houdt herwaarts-over) gezonden aan de Duitsers en andere provincies en dit ten eersten ter kennis van de Foggers, Welsers en Osteters en een weinig daarna aan Nicolaes Rechtergem (daar wij hier boven van vermeld hebben) die de eerste van herwaarts-over met de facteur der koning van Portugal, toucherende de specerijen, dezelfde heeft gezonden na Duitsland, die deze landen voor de navigatie van Portugals-Indien voorzagen en van voedsel voorzagen van die specerijen en drogen waarin voortreffelijke koopmans-handel gelegen is.

Voorts staet ons int cort te verhalen vanden entre des Princen Philippi (wijlen die Catholijcke Coninck van Spaengien, hoogher memorien) binnen Antwerpen den x. dach der maent Septembris anno 1549. die met grooter solemniteyt sijn incomste heeft gedaen, comende in dese landen om voor Prince ontfanghen ende ghehult te worden. Dit is inder waerheyt eenen Conincklijcken entre gheweest, ende soo triumphant, als dat daer van een volcomen boeck is ghemaeckt, waer inne gheemployeert is gheweest Cornelius Grapheus (ghenoech by ons bouen ghementioneert) een Secretaris deser stadt, die de gheheele ordonnantie heeft ghemaeckt, van die Arcken triumphael, poorten, personagien, ende andersins, mitsgaders die Latijnsche carmina ende versus, na den eysch der seluer. Welcken voorseyden boeck Graphei gheintituleert was, Spectacula in susceptione Philippi Hisp. Principis.

Den voorseyden triumphelijcken entre oft incomste des Princen Philippi, is gheschiet met eenen seer magnifiquen ende Keyserlijcken staedt, alwaer present waren die loflijcken ende victoriosen Roomsch-Keyser Carolus die vijfde sijnen Heer Vader, met beyde sijn susters, Eleonora Coninginne van Vranckrijck, ende vrou Maria Coninghinne van Hongarijen. Eerst comende na den middach in die heerlijckheydt van Berchem, gheleghen ontrent twee duysent passen van Antwerpen. Tusschen dese stadt ende Berchem by die Lazerije stondt eenen draeyboom, wesende den pael vander seluer stadt, van desen draeyboom nae Berchem te gaen, aenden Mechelschen wech ter slincker hant af, neffens dat galgen-velt, staet een groot vlack velt, hebbende die breede van ontrent hondert ende l. passen.

Op dit selue velt heeft mijn H. den Marckgraue, met mijn H. den Amptman, ende ander Heeren vande Magistraet (ter comste van sijn hoocheyt) gestelt een triumphante slachoorden, van ontrent twee duysent wtgelesen [15r] crijsch-knechten, gecoren wt die borgherije vander stadt, sonder eenighe vremdelinghen, die binnen der seluer ontallijck veel zijn. Aen den voornoemden draeyboom hadde die stadt doen maken eenen boghe triumphael, om te sien aen twee zijden als van achter ende van voor, met twee deur-gangen. In d'eerste zijde bouen elcken deurganck waren gheschildert ij. wapenen, d'eene van des heylichs rijcx Marckgraefschap, ende d'ander der stadt van Antwerpen, tusschen welcke twee wapenen was eenen Abacus oft tafel, daer inne int latijn was begost te schrijuen, maer midts der haesticheydt niet vol-schreuen, dese woorden.

Sit tibi Magne Phil, &c. Dat is:

Het sy v geluckich hooch-mogende Philippe, dat ghy heden tot deser plaetsen in des heylichs rijcx Marckgraefschap, voortijdts vanden Keyser Justiniano ingestelt, ende by uwen voor-vaderen tot nu toe, by rechten titel onder-houden, met grooter ghemeynder gunsten gehult wort. Achter desen boghe waren noch gestelt, maer niet volmaeckt, vier viercante colomnen, hanghende tusschen elcke colomme, capitellen, ende groen ciraet diemen noemt groeyen, op elcke van dese colomnen waren bereet ghemaeckt te setten eenighe vande oudtste ende bekentste Marckgrauen des heylichs rijcx, tot Carolum Magnum toe, ende souden geweest hebben tot acht-thiene in ghetaele, te weten.

Anselbertus, d'eerste Marckgraue, sone van Sigebert, wijlen Hertoghe vande Francken.

Arnout, die tweede Marckgraue, des voorsz. Anselbertus sone.

S. Arnout, die iij. Marckgraue des voorsz. Arnouts sone.

Anchises, die iiij. Marckgraue, des voorsz. S. Arnouts sone.

Pipinus, die v. Marckgraue, des voorsz. Anchises sone.

Carolus Martellus, die vi. Marckgraue, des voorsz. Pipinus sone.

Pipinus de cleyne, die vij. Marckgraue, des Francken Coninck, des voorsz. Carolus Martellus sone.

Carolus Magnus, die viij. Marckgraue, Roomsch-Keyser ende der Francken Coninck, sone des voorsz. Pipini de cleyne.

Na die voorseyde viij. Colomnen, byder Leprosen Conuente, was ghemaeckt een ront Capelleken, niet seer groot, maer van antijcker forme, seer bequaem om sien.

Die Prince nv ghecomen wesende tot aenden voorsz. draeyboom, soo is hem met behoorlijcker eerbiedinghe teghen ghecomen die Clergije, met die H. vander stadt, hem aldaer met gunstiger herten blijdelijck ontfangende, en hebben hem bekent voor haren toecomende Erf-heere, den seluen die stadts-sleutelen in handen leuerende. Ende nv gecomen int voorsz. Capelleken, is daer met grooter blijschap ende ghewoonlijcker ceremonien, in des heylichs rijcx Marckgraefschap, ende der stadt van Antwerpen iurisdictien, met allen behoorlijckheden ghehult gheweest. Daer na zijn die Wet-houderen vander stadt, met allen d'Officieren, Edel-mannen, Borgeren ende Coop-lieden met grooter menichten, alle te peerde, in costelijck habijt, met gheschickter oorden wter stadt comende, hem teghen ghereden, ende met sonderlingher reuerentien sijn hoocheyt voor by rijdende, wederom na die stadt gekeert, aldus den geheelen dach elck in sijn oorden ouerbringhende. Ende zijn alsoo des anderen daechs metten voorsz. Prince gecomen na dat stadt-huys, ter plaetsen tot deser saken ghecordineert, daer die Cancellier van Brabant present was, met de gheheele ouericheyt vander stadt, ende die ghemeynte van Antwerpen, in wiens tegenwoordicheyt die Prince in effect heeft ghesworen, nae ouder costuymen, op dat H. Euangelie, inder formen navolghende.

Wy Philippus, byder gratien Godts Prince van Spaengien, van d'een ende d'ander Sicilien, van Jerusalem, etc. Aertsch-hertoch van Oostenrijck, Hertoch van Bourgoengien, ende van Brabant, Graue van Hasburg, van Vlaenderen, etc. Belouen dat wy comende van dese successie van desen staedt, soo vastelijck ende onverbrekelijck sullen onderhouden ende doen onderhouden die Rechten der H. Kercken, ghelijck wy oock [15v] gebruycken t'recht der stadt van Antwerpen, ende van het Marquisat des heylichs rijcx, ende int generael t'onderhouden haer statuyten, priuilegien, libellen, executien, vryheden, ende allen haer rechten, oude ende nieuwe costuymen, oock eensamentlijck die priuilegien gheaccordeert met ons blijde incomste, by onse voorsz. staten van Brabant, sonder wtneminghe van eenige saken dier moghen zijn, ende sonder te gedoogen, noch oock te doen ter contrarien, in eenighe manieren, t'sy int geheel, noch in deel, ende sullen al doen, dat een goet wettich Heer ende Prince schuldich is te doen, ende daer toe hy verbonden is, aen die stadt van Antwerpen, aent Marquisat des Roomschen rijcx, ende aen allen die goede ende ghetrouwe onderdanen, mitsgaders d'inwoonders der seluer, daer toe ons Godt wilt helpen, ende sijn heyligen genadich ende behulpich zijn.

Die Magistraet vander stadt hebben reciprokelijck aenden Prince ooc eedt van ghetrouwicheyt ghedaen in deser manieren.

Wy Borghemeesters, Schepenen, ende staten van Antwerpen, sweeren ende belouen, den seer deurluchtigen Prince van Spaengien, van Sicilien van Jerusalem, Aertsch-hertoch van Oostenrijck, etc. ende onsen versekerden Heere, hier present, als Hertoch van Brabant, ende Marckgraue des heylichs Roomsch rijcx, hem ghetrouwe te zijn, ende al te doen dat goede ende ghetrouwe onderdanen zijn verbonden te doen, aen haren waerachtigen, souuereynen, ende wettighen Prince: alsoo helpe ons Godt ende allen sijn heyligen. Ende dit alle t'gemeynte beloofde, accorderende t'gene die Magistraet hadde belooft, op-heffende haer rechte hant ende die stemme, t'selue aduoyerende, soo hebben die trompetten ende musicaele instrumenten een teecken ghedaen van grooter vrolijcheyt. Ende den heraut des Conincx heeft onder t'volck een groote quantiteyt van gout ende siluer ghesaeyt, nieuwelincx tot dien eynde geslagen, met die diuise ende figueren.

Dit al ghepasseert zijnde, soo is gevolcht een rijckelijck ende Keyserlijck auontmael, daer die maiesteyt van Spaengien Carolus die 5. metten Prince Philippo sijnen sone, die Coninginne van Vranckrijck, die Coninginne van Hongarijen, sijnder Mat. susteren, die Prince van Piemont, twee Hertoginnen van Bruynswijck, d'oude ende die ionge, den Duck d'Alue, ende een goet ghetal van andere Hertoghen, Grauen, Baroenen ende Edelluyden, etc. present waren.

Na het triumphelijck auontmael is bereyt gheweest een schoon excellent Keyserlijck bancket, daermen wonderlijcke ende ongelooflijcke dingen sach. Allen die vaten, schotelen, platteelen, saucieren, sout-vaten, teliooren, croesen, schalen, ende candelaren, waren bouen maten constelijck gewrocht, ende van van inckelen witten suycker, hier ende daer seer soetelijck met gout verciert: oock sachmen aldaer alderley manieren van fruyt, alderley soorten van gedierten, soo constich van inckelen suycer na t'leuen, gheconterfeyt ende ghemaect, dat hem niemant genoech en conde verwonderen. Dit bancket nv ghedaen zijnde, soo heeftmen op de hoofsche maniere vrolijck ghedanst, ende ander gelijcke vrolijcheyt bedreuen.

Ende hoe wel wy gheneycht zijn alle lanckheyt te schouwen, soo en can ick nochtans stil swijgende niet voorby gepasseren, sonder te verhalen een wonderlijck nacht-spectakel, want na het voorsz. bancket, binnen den tijt datmen dansten, siet soo heeft hem daer onvoorsienlijck een wonderlijck spectakel vertoont. Want op de merckt was ghemaeckt eenen boom van redelijcker hoochden, wel getackt, wel gebladert, ende vol vruchten: by desen boom stonden twee naeckte houten beelden, constelijck ghewrocht d'een van Adam, ende d'ander van Eua: tusschen hen beyden honck aenden seluen boom een groote schrickelijcke slanghe oft serpent. Allen die leden van Adam ende Eua, met allen die bladeren ende appelen vanden boom, waren binnen hol, ghevult met cleyn pijpen vol buspoeders, soo behendelijck daer in gestelt, datmen t'selue (bysonder inder nacht) niet en conde ghemercken.

Als nv een yeghelijck op dit spectakel merckende was, siet soo is [16r] onvoorsienlijck van ontrent den voet van Eua een cleyn vlammeken opclimmende, haer onvoorsienlijc inden buyc gecropen, die met grouwelijck gheluyt is geborsten, daer herwaerts ende derwaerts hondert ander vlammen wt ghecomen zijn, ende soo voorts tot Adam, daer na totter slanghen, ende voortaen totten geheelen boome ghecomen zijn. Daer berste Adam, die slange, ende daer bersten gelijck allen die bladeren vande boomen, doen hoordemen een vremt ende menichvuldich gheluyt, met oock een grouwelijcken slach: Nv was by na verbrant die geheele Eua, na brande den gheheelen Adam, ende dat geheel serpent tot asschen: Alsoo veel bladeren ende appelen als opden boom waren, met soo veel vlammen sachmen dien t'alle canten branden, met eenen opsien sout ghy gesien hebben duysent vlammen, met eenen ghehoor hoordemen t'gecraeck ende dat getier van duysent scheuten. Die daer by stonden, soo deur het onvoorsichtich menichvuldich wtspringende vier, ooc deur het subijt menichvuldich craeckende gheluyt, wierden soo verschrickt, als dat sy van vreesen als met eenen donderslach met hoopen ter aerden vielen, seer grouwelijck roepende ende tierende, d'een herwaerts ende d'ander derwaerts met haesten vliedende, dient mogelijck was, d'een den anderen niet verbeydende.

Voorts staat ons in het kort te verhalen van de entree van de prins Philippus (wijlen de katholieke koning van Spanje, hoge memorie) binnen Antwerpen de 10de dag van de maand september anno 1549 die met grote plechtigheid zijn inkomst heeft gedaan en kwam in deze landen om voor prins ontvangen en gehuldigd te worden. Dit is in de waarheid een koninklijke entree geweest en zo triomfantelijk als dat daar van een volkomen boek is gemaakt waarin gewerkt heeft geweest Cornelius Grapheus (genoeg bij ons boven vermeld) een secretaris van deze stad die de gehele ordonnantie heeft gemaakt, van de triomfantelijke arken, poorten, personages en anderszins, mitsgaders die Latijnse liedjes en verzen, naar de eis van hem. Welk voorzegde boek van Grapheus geïntituleerd was Spectacula in susceptione Philippi Hisp. Principis. (Optredens bij de receptie van prins Philippus van Spanje.)

De voorzegden triomfantelijke entree in inkomst van prins Philippus, is geschied met een zeer magnifieke en keizerlijke staat alwaar pressent waren die loffelijke en victorieuze Roomse-keizer Karel de vijfde zijn heer vader, met beide zijn zusters, Eleonora, koningin van Frankrijk, en vrouw Maria, koningin van Hongarije. Eerst kwam na de middag in die heerlijkheid van Berchem, gelegen omtrent tweeduizend passen van Antwerpen. Tussen deze stad en Berchem bij die Lazerij stond een draaiboom, was de paal van dezelfde stad, van deze draaiboom naar Berchem te gaan via de Mechelse weg ter linkerhand af, neffens dat galgenveld, staat een groot vlak veld en heeft de breedte van omtrent honderdvijftig passen.

Op ditzelfde veld heeft mijn heer de markgraaf met mijn heet de ambtman en ander heren van de magistraat (ter komt van zijn hoogheid) gesteld een triomfantelijke slagorde van omtrent tweeduizend uitgelezen [15r] krijgsknechten, gekozen uit die burgerij van de stad, zonder enige vreemdelingen die hierbinnen ontelbaar veel zijn. Aan de voornoemde draaiboom had die stad doen maken een triomfantelijke boog om te zien aan twee zijden als van achter en van voor, met twee doorgangen. In de eerste zijde boven elke doorgang waren geschilderd 2 wapens, de ene van het heilige rijk Markgraafschap, en de ander der stad van Antwerpen, tussen welke twee wapenen was een Abacus of tafel waarin men in het latijn was begonnen te schrijven, maar mits de haast niet volschreven, deze woorden.

Sit tibi Magne Phil, &c. Dat is:

Het is u gelukkig hoogmogende Philippus dat gij heden tot deze plaats in het heilige rijk Markgraafschap, voortijds van de keizer Justinianus ingesteld en bij uw voorvaderen tot nu toe bij rechte titel onderhouden, met grote algemene gunsten gehuldigd wordt. Achter deze boog waren noch gesteld, maar niet volmaakt, vier vierkante zuilen, hangen tussen elke zuil kapittels en groen sieraad die men noemt groeien, op elke van deze zuilen waren gereed gemaakt te zetten enige van de oudste en bekendste markgraven van het heilige rijk tot Karel de Grote toe, en zouden er geweest hebben tot achttien in getal, te weten.

Anselbertus, de eerste markgraaf, zoon van Sigebert, wijlen hertog van de Franken.

Arnout, die tweede markgraaf, de voorzegde Anselbertus zoon.

S. Arnout, die 3de markgraaf, de voorzegde Arnouts zoon.

Anchises, die 4de markgraaf, de voorzegde S. Arnouts zoon.

Pepijn, die 5de markgraaf, de voorzegt Anchises zoon.

Karel Martel, de 6de markgraaf, de voorzegde Pepijn zoon.

Pepijn de kleine, de 7de markgraaf, de Franken koning, de voorzegde Karel Martel zoon.

Karel de Grote, de 8ste markgraaf, Rooms-keizer en de Franken koning, zoon der voorzegde Pepijn de kleine.

Na die voorzegde 8 zuilen bij de leprozen convent was gemaakt een rond kapelletje, niet zeer groot, maar van antieke vorm en zeer bekwaam om te zien.

De prins die nu gekomen is tot aan de voorzegde draaiboom zo is hem met behoorlijke eerbied tegemoetgekomen de geestelijkheid met de heren van de stad die hem aldaar met gunstige harten blijde ontvingen en hebben hem bekend voor hu toekomende erf-heer en gaven hem de stadssleutels in handen. Nu zijn ze gekomen in het voorgezegde kapelletje en is daar met grote blijdschap en gewoonlijke ceremonies in het heilige rijk markgraafschap en de stad van Antwerpen jurisdictie met alle behoorlijkheden gehuldigd geworden. Daarna zijn de wethouders van de stad met allen officieren, edele mannen, burgers en kooplieden met grote menigten, alle te paard in kostbaar habijt met geschikte orde uit de stad gekomen en hem tegemoet gereden en met bijzondere reverentie zijn e hoogheid voorbijgereden en wederom naar de stad gekeerd, aldus de gehele dag elk in zijn orden doorbrengen. Ze zijn alzo des volgende dag met de voorzegde prins gekomen naar het stadshuis tot de plaats voor deze zaak geordineerd daar de kanselier van Brabant present was met de gehele overheid van de stad en de gemeente van Antwerpen in wiens tegenwoordigheid die prins in effect heeft gezworen, naar oud gebruik, op dat H. Evangelie in de navolgende vorm.

Wij Philippus, bij de gratie Gods prins van Spanje, van de ene en andere Sicilië, van Jerusalem, etc. Aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië en van Brabant, graaf van Habsburg, va Vlaanderen beloven dat we komen van deze successie van deze stad zo vast en onverbrekelijk zullen onderhouden en doen onderhouden en de rechten der H. Kerk gelijk wij ook [15v] gebruiken het recht der stad van Antwerpen en van het Markizaat der heilige rijk en in het algemeen te onderhouden hun statuten, privilegies, libellen, executies, vrijheden, en al hun rechten, oude en nieuwe gebruiken, ook gezamenlijk overeenkomen met onze blijde inkomst de bij onze voorzegde staten van Brabant, zonder uitzondering van enige zaken en zonder te gedogen, noch ook te doen ter contrarie in enige manieren, hetzij in het geheel, noch in deel en zullen alles doen dat een goede wettige heer en prins schuldig is te doen en daartoe hij verbonden is aan de stad van Antwerpen, aan het markizaat der Roomse rijk en aan allen die goede en getrouwe onderdanen, mitsgaders de inwoners ervan, daartoe ons God wil helpen en zijn heilige genade en behulpzaam zijn.

Dee magistraat van de stad hebben wederom aan de prins ook een eed van trouwheid gedaan in deze manieren.

Wij burgemeesters, schepenen en staten van Antwerpen, zweren en beloven de zeer doorluchtige prins van Spanje, van Sicilië, van Jeruzalem, aartshertog van Oostenrijk, etc. en onze verzekerden heer hier present als hertog van Brabant en markgraaf van het heilige Roomse rijk hem getrouw te zijn en alles te doen dat goede en getrouwe onderdanen zijn verbonden te doen, aan hun waarachtige, soevereine en wettige prins: alzo helpt ons God en al zijn heligen. En dit alles de gemeente beloofde, accorderende hetgeen de magistraat had beloofd hieven op hun rechterhand en de stem en hetzelfde vereerde zo hebben de trompetten en muzikale instrumenten een teken gedaan van grote vrolijkheid en de heraut der koning heeft onder het volk een grote kwantiteit van goud en zilver gezaaid, net tot da doel geslagen met de divisies en figuren.

Toen dit alles gedaan was zo is gevolgd een rijke en keizerlijk avondmaal daar de majesteit van Spanje Karel die 5de met de prins Philippus zijn zoon, de koningin van Frankrijk, de koningin van Hongarije, de zusters van zijne majesteit, de prins van Piëmont, twee hertoginnen van Braunschweig, de oude en de jonge, de Duck de Alve, en een goed getal van andere hertogen, graven, baronnen en edelen, etc. present waren.

Na het triomfantelijke avondmaal is bereid geweest een mooi excellent keizerlijk banket daar men wonderlijke en ongelofelijke dingen zag. Alle vaten, schotels, platelen, sauskoppen, zoutvaten, borden, kroezen, schalen en kandelaren, waren boven maten kunstig gewrocht en van enkelen wit suiker, hier en daar zeer zoet met goud versierd: ook zal men allerlei vormen van fruit, allerlei soorten van gedierten, zo kunstig van enkelen zuiver naar het leven afgebeeld en gemaakt dat zich niemand genoeg kon verwonderen. Dit banket dat nu gedaan is zo heeft men p de hoffelijke manier vrolijk gedanst en ander gelijke vrolijkheid bedreven.

En hoewel wij geneigd zijn om lengte te schuwen zo kan ik nochtans niet stilzwijgend voorbijgaan zonder te verhalen een wonderlijk nacht-spektakel, want na het voorzegde banket, binnen de tijd dat men dansten, zie zo heeft zich daar onvoorziens een wonderlijk spektakel vertoond. Want op de markt was gemaakt een boom van redelijke hoogte en goed vertakt, goed met bladeren en vol vruchten: bij deze boom stonden twee naakte houten beelden, kunstig gewrocht de een van Adam en de ander van Eva: tussen hen beiden hing aan dezelfde boom een grote verschrikkelijke slang of serpent. Alle leden van Adam en Eva, met allen bladeren en appels van de boom waren binnen hol, gevuld met kleine pijpen vol buskruitpoeder en zo handig daarin gesteld dat men het (vooral in de nacht) niet kon merken.

Toen nu iedereen naar dit spektakel aan het kijken was, ziet zo is [16r] onvoorzien van omtrent de voet van Eva een klein vlammetje opgeklommen en onvoorziens bij haar in de buik gekropen die met gruwelijk geluid is gebarsten, daar herwaarts en derwaarts honderd ander vlammen uitgekomen zijn en zo voorts tot Adam, daarna tot de slang en verder tot de gehele boom gekomen is. Daar barste Adam, de slang en daar barsten gelijk allen bladeren van de boom, toen hoorde men een vreemd en menigvuldig geluid, met ook een gruwelijke slag: Nu was bijna verbrand de gehele Ena, daarna brandde de gehele Adam en dat geheel serpent tot as: Alzo veel bladeren en appels als op de boom waren met zo veel vlammen zag men het aan alle kanten branden, met een opzien zou gij gezien hebben duizend vlammen, met een gehoor hoorde men het gekraak en dat getier van duizend schoten. Die daarbij stonden, zo door het onvoorzichtige menigvuldige uitspringende vuur, ook door het subiet menigvuldig krakende geluid, werden zo verschrikt als dat ze van vrees als met een donderslag met hopen ter aarden vielen, zeer gruwelijk roepende en tierende, de een herwaarts en de ander derwaarts met haast vliedende, die het mogelijk was, de een niet op de ander wachten.

Om der cortheyt wille slaen wy hier ouer die heerlijcke incomsten binnen der stadt van Antwerpen ende ander Brabantsche steden, ghedaen tot verscheyden tijden by de Gouuerneurs generael deser Neder-lantsche prouincien, met expresse authorisatie des maiesteyts van Spaignien, als Hertoch van Brabant, daerder vele geweest zijn, sonder de gouuernante vrou Margriete van Oostenrijck. Als Duc d'Alue, in wiens plaetse den ij. Decembris anno 1573. gecomen is Lodewijck van Requesencen, Commandador van Sint Jacobs oorden, die welcke gestoruen is binnen der stadt van Bruessel, den v. Meert int iaer 1576. na sijn doot wert t'gouuernement in handen vande staten des lants gestelt. Daer na wert tot Gouuerneur ghesonden Don Joan van Oostenrijck, die met grooter triumphen den eersten dach Mey anno 1577. binnen der stadt van Bruessel wert ontfanghen, ende op den eersten dach der maent Octobris, deur grouwelijcke peste van dese werelt ghescheyden is. Daer-en-tusschen, te weten, den xxi. Nouembris, 1577. voorsz. is d'Aertsch-hertoghe Mathias, des Keysers broeder, binnen der stadt van Antwerpen gecomen als vande staten tot Gouuerneur vanden lande gheroepen. Die welcke den xxix. Octobris 1581. wt Antwerpen vertrocken is. Inde plaetse vanden bouen voorsz. Don Joan is Alexander Farnese, Hertoch van Parma ghecomen ende ghesuccedeert, die nae veel diuersche victorien (oock ontfanghen hebbende dat Gulden vlies) binnen der stadt van Atrecht in Artoys wt dit dal der tranen ghescheyden is. In die plaetse vanden seluen Farnese, heeft die deurluchtige Coninck van Spaengien gesonden, Ernestus Aertsch-hertoch van Oostenrijck, etc. Die met grooter vrolijckheyt ende triumphen binnen Antwerpen, als Gouuerneur is ontfangen gheweest den iiij. Julij int iaer 1593. Welcken hooch-geboren Hertoch des Keysers broeder tot Bruessel ouerleden is den 22. Februarij anno 1594.

Ende soo is daer nae ten lesten in sijns broeders plaetse ghesuccedeert d'edel ende hooch-gheboren Prince Albertus, Aertsch-hertoch van Oostenrijck, &c. als Gouuerneur generael der neder-lantscher prouincien, ende doen ter tijt Cardinael. Doende sijnen entre binnen der Princelijcker stadt Bruessel, den iij. Janu int iaer 1596. verselschapt met een groote menichte van Edeldom, onder welcke was d'edel Philippus van Nassouwen, Prince van Oraengien, &c. Die al-daer met grooter eerbiedinge end vrolijcheyt is ontfangen geweest. Desen geduerende sijn gouuernement is seer victorieus gheweest. Ten eersten stormender hant innemende den 24. April int iaer 1596. die stadt van Cales metten Casteele, den Coninck van Vranckrijck toebehoorende. Ten ij. heeft hy met appoinctement den 23. Mey voorsz. inghenomen die stercke [16v] stadt van Ardres, oock in Vrancrijck. Ten iij. oock innemende met een crijsch-practijcke die stadt van Amiens. Ten iiij. soo heeft die voorsz. Gouuerneur Albertus, al int selue iaer, den xx. Augusti oock met appointement inghenomen die stercke stadt van Hulst in Vlaenderen, gheestimeert soo van vrient, als van vyant onwinbaer, welcke vier heerlijcke ende magnifijcke victorien sijn Hoocheyt vercreghen heeft binnen eenen corten tijdt van ontrent vier maenden.

Den 14. September int iaer 1598. is den voornoemden Albertus, die deurluchtighe Hertoch van Oostenrijck met eenen rijckelijcken ende princelijcken staet vertrocken wt Bruessel, na Duytsch-lant, nemende voorts sijn reyse naer Hispanien, om zijn bruyt aldaer te trouwen ende te halen, die hooch-geboren dochter des machtigen ende Catholijcken Conincx van Spaengien, die welcke daer na met Isabella Clara Eugenia zijnder vrouwen, den v. Septembris int iaer 1599. met grooter triumphen binnen der stadt van Bruessel ghecomen is. Ende den vij. Decembris int selue iaer is die selue Hertoch met de Hertoghinne ghecomen int Casteel van Antwerpen. Die welcke den x. dach der seluer maent, inder stadt ghecomen zijn, waer die Heeren vander stadt, in costelijcken habijte hare Hoocheden, te peerde zijn int ghemoet ghereden, nemende alsoo t'samen haer passagie door S. Joris oft die Keyser-poorte, al-waer die ses Gulden vander stadt seer wel gemonteert, in slach-oorden stonden. Ende die wijcken waren bouen op die vesten, seer lustich int gheweyr, plaisant om aensien. Al waer mijn eerweerdighe H. die Bischop vander stadt, met oock d'ander Gheestelijckheydt ende Clergije, hebben onsen deurluchtigen Hertoch ende Hertoginne, met alder reuerentien ende eerbiedinghe, seer heerlijc naer behoorten ontfangen, tot wiens eere seer rijckelijcke schoone stellagien, ende costelijcke boghen triumphael, soo by de stadt, als by die natien der Cooplieden, yeghelijck om aenschouwen.

Daer nae heeft die deurluchtighe Hertoch buyten der stadt met ghewoonlijcke ceremonien, den behoorlijcken eedt ghedaen, als Hertoch van Brabant, insghelijcx hebben daer nae reciprokelijck die Heeren vander stadt, ter gewoonlijcker plaetsen, den voorsz. Hertoch oock eedt gedaen na behoorlijcker formen ende oude costume.

Vanwege de kortheid slaan we hier over dat heerlijke inkomen binnen de stad Antwerpen en andere Brabantse steden, gedaan tot verscheiden tijden bij de gouverneur-generaal van deze Nederlandse provincies met expresse autorisatie der majesteit van Spanje als hertog van Brabant, daar er velen geweest zijn, zonder de gouvernante vrouw Margriet van Oostenrijk. Als Duc de Alve in wiens plaats de 2de december anno 1573 gekomen is Lodewijk van Requesencen, Commandant van Sint Jacobs orden die gestorven is binnen de stad van Brusse, de 5de maart in het jaar 1576. Na zijn dood werd het gouvernement in handen van de staten der land gesteld. Daarna werd tot gouverneur gezonden Don Joan van Oostenrijk die met grote triomf de eerste dag van mei anno 1577 binnen de stad van Brussel werd ontvangen en op de eerste dag van de maand oktober door de gruwelijke pest van deze wereld gescheiden is. Ondertussen, te weten de 21ste november 1577 voorzegt, is de aartshertog Mathias, de broeder van de keizer, binnen de stad van Antwerpen gekomen als van de staten tot gouverneur van de landen geroepen. Die de 29ste oktober 1581 uit Antwerpen vertrokken is. In de plaats van de boven voorzegde Don Joan is Alexander Farnese, hertog van Parma gekomen en opgevolgd die nae veel diverse Victorien (ook ontvangen heeft dat Gulden vlies) binnen de stad van Atrecht in Artois uit dit dal der tranen gescheiden is. In de plaats van die Farnese heeft die doorluchtige koning van Spanje gezonden Ernestus aartshertog van Oostenrijk, etc. Die met grote vrolijkheid en triomf binnen Antwerpen, als gouverneur is ontvangen geweest de 4de juli in het jaar 1593. Welke hooggeboren hertog, de keizers broeder, tot Brussel overleden is de 22ste februari anno 1594.

En zo is daarna tenslotte in de plaats van zijn broeders opgevolgd de edele en hooggeboren prins Albertus, aartshertog van Oostenrijk, &c. als gouverneur generaal der Nederlandse provincies en toen ter tijd kardinaal deed zijn entree binnen de prinselijke stad Brussel de 3de januari in het jaar 1596 vergezelschap met een grote menigte van edelen waaronder was de edele Philippus van Nassau, prins van Oranje, &c. Die aldaar met grote eerbied en vrolijkheid is ontvangen geweest. Deze gedurende zijn gouvernement is zeer victorieus geweest. Ten eerste stormenderhand ingenomen de 24ste april in het jaar 1596 de stad van Calais met het kasteel dat de koning van Frankrijk toebehoorde. Ten 2de heeft hij met afspraak de 23ste mei voorzegt ingenomen die sterke [16v] stad van Ardres, ook in Frankrijk. Ten 3de ook ingenomen met een krijg-praktijk de stad van Amiens. Ten 4de zo heeft die voorzegde gouverneur Albertus alles in hetzelfde jaar de 20ste augustus en ook met afspraak ingenomen die sterke stad van Hulst in Vlaanderen, geoordeeld zo van vriend als van vijand onoverwinbaar, welke vier heerlijke en magnifieke victorie’ s zijn hoogheid verkregen heeft binnen een korte tijd van omtrent vier maanden.

De 14de september in het jaar 1598 is dn voornoemde Albertus, de doorluchtige hertog van Oostenrijk met een rijce en prinselijke staat vertrokken uit Brussel naar Duitsland, nam voorts zijn reis naar Spanje om zijn bruid aldaar te trouwen en te halen, de hooggeboren dochter der machtige en katholieke koning van Spanje, die daarna met Isabella Clara Eugenia zijn vrouw de 5de september in het jaar 1599 met grote triomf binnen de stad van Brussel gekomen is en de 7de december in hetzelfde jaar is die hertog met de hertogin gekomen in het kasteel van Antwerpen. Die de 10de dag van dezelfde maand in de stad gekomen is waar de heren van de stad, in kostbare habijten hun hoogheden te paard tegemoet gereden, namen alzo tezamen hun passage door S. Joris of de Keizer-poort, alwaar de zes Gilden van de stad zeer goed gemonteerd in slagorden stonden en de wijken waren boven op die vesten, zeer lustig in het geweer, plezierig om te zien. Alwaar mijn eerwaardige heer de bisschop van de stad met ook k de andere geestelijkheid en clergé hebben onze doorluchtige hertog en hertogin met ake reverentie en eerbied zeer heerlijk naar behoren ontvangen, tot wiens eer zeer rijke mooie stellages en kostbare bogen triomfantelijk, zo bij de stad als bij de naties van kooplieden, iedereen om te aanschouwen.

Daarna heeft die doorluchtige hertog buiten de stad met gewoonlijke ceremonies de behoorlijke eed gedaan als hertog van Brabant, insgelijks hebben daarna wederom gesproken de heren van de stad ter gewoonlijke plaatsen en de voorzegde hertog ook eed gedaan naar behoorlijke vormen en oude gebruik.

Wederkeerende totter stadt van Antwerpen, soo veel alst t'gouuernement der seluer stadt aengaet, salmen weten dat t'selue in vijf leden gedeylt is. d'Eerste is d'oude magistraet oft Heeren vander stadt, als die Borghemeesters der seluer, die Schepenen, Tresoriers, ende Ontfanghers. Dat ij. ledt, wort ghenoemt d'oude Wedthouders. die Borghemeesters ende Schepenen die noch tegenwoordichlijck dienen in minder digniteyt. Die derde oorden ende ledt, wort die borgerije ghenoemt, waer onder sessentwintich Capiteynen vande borgerijen zijn, van xiij. quartieren vander stadt, met vier Edelmans heurlieder Hooftmannen. Die vierde metten naem der leden zijn die Dekens, vande welcke binnen Antwerpen vier-en-veertich in ghetale zijn, wesende die hoofden van seuenentwintich ambachten der seluer stadt. Dat leste lidt is dat lichaem ende den staet vander stadt. Maer eer wy voorder passeren, soo staet ons wat te seggen van het creeren ende versetten vande wet, ende van wien sy haer authoriteyt, last ende officie heeft. Desen Magistraet wordt alle iaer vernieut ordinaerlijck inde maent van Mey. Die teghenwoordighe Heeren noemen negen Edel-mannen onder hun, die wy weerdich estimeren totter digniteyt van t'Borghemeesterschap: ende die hoofden der derthien quartieren vander stadt, noemende een ghelijck ghetal, d'welck tot achthiene toe comt, ende tot dese wort geuoecht d'lichaem vande Magistraet, noch in d'officie wesende, de welcke achthiene zijn, soo dat die buyten-borgemeester daer inne niet begrepen en is: in sulcker manieren zijnder 36. Edelmannen, bequaem om dese nieu Heeren in oorden te stellen, wiens namen worden te houe gesonden, om aldaer den keur ende electie te doen, ende die Prince [17r] oft sijnen Luytenant dese lijste ghesien hebbende, ende met zijnen Raedt gheconsulterende op die denominatie, soo kiest hy daer wt de gene die hem goet duncken, die by de borghers vanden Raet der stadt ghenomineert zijn, met alsulcken restrictie, datter gheen twee ghebroeders, noch oock gheen twee Cousijns inden magistraet en moghen wesen. Daer na werden twee ghedeputeerde oft twee Commissarisen gesonden, wt die Heeren vanden Gulden Vliese, oft ten minsten Barons van Brabant, gheassisteert metten Cancellier van Brabant, verclaerende den Magistraet ende Schepenen voor dat iaer. Dese nieu Heeren hebben die priuilegie ende t'recht die Borgemeesters te kiesen: alsoo nochtans dat die Prince voor een costuyme heeft te recommanderen twee alsulcke als sy begeeren ende van hun ghecoren zijn, kiesende den binnen-Borgemeester van t'getal der nieuwe Heeren, ende den buyten-Borghemeester wort ghenomen wt d'oude Heeren, oft van d'andere die voortijts zijn gheweest.

Den Hertoch heeft binnen Antwerpen zijnen Luytenant oft Stadt-houder in criminele saecken den Marckgraue, wesende eenen heerlijcken staet ende officie, die seer gherespecteert wort, hebbende voor sijnen Luytenant den Schoutet, ende voor soo veel als sijn digniteyt van t'Luytenantschap aengaet, soo heeft hy iurisdictie ouer seker byliggende dorpen vander stadt, wesende vant Marckgraefschap van Rijen, d'welck toebehoort dat Marcgraefschap des heylich rijcx, voerende oock (als bouen) den tijtel van Marckgraue, dat is die Marckgraue van Rijen, om met desen naem onderscheyden te zijn van sijnen particulieren Luytenant, diemen (als-bouen) Schoutet noemt, den welcken Erasmus verclaert int latijn geheeten te zijn. Quaestor paricidij. Die Marckgraue heeft behaluen sijnen Luytenant veel dienaers ende Officiers, die alle den Prince oft Hertoch eedt doen van getrouwicheyt, wiens officie is allen quaet-doenders te apprehenderen, ende daer ouer aenden Magistraet iustitie te versoecken, oock daer nae die sententie t'executeren, ouer het crimen oft misdaet ghewesen. Des Hertoghen Luytenant ende rechter in ciuile saecken, wort den Amman genoemt, die seker daghen ordonneert om recht te doen, ende eenighe saecken te bedingen, oock van vereyckte eruen, haestelijcke goeden ende anderssins in ciuile saecken te sommeren, insgelijcx aen die Heeren vander stadt te versoecken sententie ende vonnis, tot last vanden genen die onrecht hebben.

Noch zijnder ander cameren ende Heeren opt stadt-huys, als die lakenhalle, die Keur-meesters camer, die Wees-heeren, ende die peys-makers camer. Voorts soo en staet hier niet stil swijgende voorby te passeren die camer vande ghemeyne huys-armen, staende inde hooft-Kercke van onser L. Vrouwen, met alsulcke godlijcke ende loflijcke ordonnantien, om die schamel huys-armen t'onderhouden, als dat nae ons opinie inde gheheele Christenheyt diergelijcke niet en is te vinden, waer toe ghestelt zijn vier Almoesseniers, eerbaer mannen, van grooter macht ende qualiteyt, om d'aelmoessen met grooter neersticheydt te vergaderen, ende weder na conscientie wt te reycken, d'welck in eenen iare een onghelooflijcke somme ghelts wt bringt ende beloopt.

Terug keren tot de stad van Antwerpen, zo veel als het gouvernement van deze stad aangaat zal men weten dat het in vijf leden verdeeld is. De eerste is de oude magistraat of heren van de stad, als de burgemeesters ervan, de schepenen, penningmeesters en ontvangers. Dat 2de lid wordt genoemd de oude wethouders. De burgemeesters en schepenen die noch tegenwoordig dienen in minder waardigheid. De derde orden en lid wordt de burgerij genoemd, waaronder zesentwintig kapiteins van de burgerij zijn, van 13 kwartieren van de stad, met vier edelen hun hoofdmannen. Die vierde met de naam der leden zijn de dekens van die er binnen Antwerpen vierenveertig in getal zijn, zijn de hoofden van zevenentwintig ambachten van de stad. Dat laatste lid is dat lichaam en de staat van de stad. Maar eer wij verder gaan zo staat ons wat te zeggen van het creëren en verzetten van de wet en van wie ze haar autoriteit, last en officie heeft. Deze magistraat wordt alle jaar vernieuwd en gewoonlijk in de maand mei. De tegenwoordige heren noemen negen edel-mannen onder hun die wij waardig schatten voor de waardigheid van het burgemeesterschap: en de hoofden der dertien kwartieren van de stad, noemen een gelijk getal, wat tot achttien toekomt en tot deze wordt gevoegd het lichaam van de magistraat, noch in de officie zijn, die achttien zijn zo dat de buiten-burgemeester daarin niet begrepen is: in zulke manieren zijn er 36 edellieden, bekwaam om deze nieuwe heren in orde te stellen, wiens namen worden te hove gezonden, om aldaar den keur en electie te doen en de prins [17r] of zijn luitenant die deze list gezien hebben en met zijn raad geconsulteerd op de denominatie, zo kiest hij daaruit diegene die hem goed dunken die bij de burgers van de raad der stad genomineerd zijn, met al zulke restrictie dat er geen twee gebroeders, noch ook geen twee neven in de magistraat mogen wezen. Daarna worden twee gedeputeerde of twee commissarissen gezonden uit de heren van het Gulden Vlies of tenminste baronnen van Brabant, geassisteerd met de kanselier van Brabant en verklaren de magistraat en schepenen voor dat jaar. Deze nieuwe heren hebben de privilegie en het recht de burgemeesters te kiezen: alzo nochtans dat de prins voor een gebruik heeft te recommanderen twee al zulke als ze begeren en van hen gekozen zijn kiezen ze binnen-burgemeester van het getal der nieuwe heren en de buiten-burgemeester wordt genomen uit de oude heren of van de andere die voortijds zijn geweest.

De hertog heeft binnen Antwerpen zijn luitenant of stadhouder in criminele zaken de markgraaf, wat is een heerlijke staat en officie die zeer gerespecteerd wordt, heeft voor zijn luitenant de schout en voor zo veel als zijn waardigheid van het luitenant schap aangaat, zo heeft hij jurisdictie over zekere bijliggende dorpen van de stad, is van het markgraafschap van Rijen, wat toebehoort dat markgraafschap van het heilige rijk, voert ook (als boven) de titel van markgraaf, dat is de markgraaf van Rijen, om met deze naam onderscheiden te zijn van zijn particulieren luitenant, die men (als-boven) schout noemt, die Erasmus verklaart in het latijn geheten te zijn Quaestor paricidij. De markgraaf heeft behalve zijn luitenant veel dienaars en officiers die allen de prins of hertog eed doen van trouwheid, wiens officie is allen kwaaddoeners te arresteren en daarover aan de magistraat justitie te verzoeken, ook daarna de sententie uit te voeren over het crimen of misdaad gewezen. De hertog, luitenant en rechter in civiele zaken wordt de Amman genoemd die zekere dagen ordonneert om recht te doen en enige zaken te bedingen, ook van verreikte erven, haastige goeden en anderszins in civiele zaken te sommeren, insgelijks aan de heren van de stad te verzoeken sententie en vonnis tot last van diegene die onrecht hebben.

Noch zijn er andere kamers en heren op het stadhuis als die lakenhal, die keurmeesters kamer, de wees-heren en de vrede-makers kamer. Voorts zo staat hier niet stilzwijgend voorbij te gaan de kamer van de gewone huis-armen, staat in de hoofdkerk van onze L. Vrouwe met al zulke goddelijke en loffelijke ordonnanties om die schamel huis-armen te onderhouden, als dat naar onze opinie in de gehele Christenheid diergelijke niet is te vinden, waartoe gesteld zijn vier aalmoezeniers, eerbare mannen van grote macht en kwaliteit om de aalmoezen met grote vlijt te verzamelen en weer naar het geweten uit te rijken, wat in een jaar een ongelooflijke som geld uit brengt en beloopt.

Alsoo die stadt van Antwerpen meest staet op die coopmanschap, soo zijn binnen der seluer een groote menichte van Cooplieden van allen natien van volcke, als hooch-Duytsche, Denemarckers, Oosterlinghen, Italianen, Spaengiaerden, Enghelschen, ende Portugiesen, die van grooter macht ende rijckdom zijn, elck in zijn quartier, om hun affairen ende handel te drijuen, ghemeynlijck ses oft seuen talen sprekende. Den Hertoch van Brabant heeft daer ooc zijn munte, d'welck is een Conincklijck huys, met verscheyden cameren ende plaetsen, daermen soo wel gout als siluer is muntende, metten naem ende wapenen vanden Prince. Daer sietmen oock den Tapissiers pant, daer veel excellente ende costelijcke tapijten van verscheyden soorten werden ghesien ende vercocht, wesende een rijckelijcke trafijcke ende coop-manshandel. Oock den siluer-smits-pant, al waer te [17v] vinden zijn seer costelijcke coppen, schalen, ende iuweelen. Die visch-merct daer alle soorten van visch in abondantie comt in tijde van peyse. Dat sumptueus, costelijck ende Conincklijck Stadt-huys, by eenighe schrijuers dat palleys ghenoemt. Dat wtnemende schoon ende triumphant Oosters-huys inde nieustadt, liggende tusschen twee vlieten ende wateren. Dat Engels-huys oock van excellenter bouwinghe, tot logijs der Engelschen gestelt. Dat plaisante ende groote edificie der Portugiesen, met dat seer wonderlijck forneys, brandende nacht ende dach sonder wtgaen, daer alderley soorten van schoon lustighe cristalijnen ghelasen worden gheblasen, op de maniere van Venegien, oft Murano, ende dat tot grooten cost van Jacques Pasquet Bressan, tot welcken eynde hy schoone ende groote priuilegie hadde, soo vanden Coninc, als by de Heeren vander stadt. Oock zijn binnen der seluer stadt verscheyden Druckerijen, waer van die heerlijckste ende vermaertste is, by wijlen Christoffel Plantijn, Drucker der Mat. van Hispanien in sijn leuen opghestelt, ende nu by Moretum bewoont, die t'drucken exerceert, weerdich van memorie, als dat dierghelijcke in gheheel Europa, niet en wordt ghevonden, daer die boecken van allen talen worden ghedruckt, die de gheheele Christenheydt deur worden ghesonden.

Een weynich hier voren vande Cooplieden int cort verhaelt hebbende, soo staet hier noch te mercken, dat deur die menichte der Cooplieden hier florerende ende comende wt verscheyden prouincien, midtsgaders oock die missiuen ende brieuen aen de selue Cooplieden van allen ghewesten, daghelijcx veel nieumaren ende tijdinghen comen, van andere landen.

Nu aengaende de Cooplieden, soo zijn die rijckste, machtichste, ende vermaertste onder andere de Foggers, hooch-Duytschen van Ausbourg, hebbende in die selue stadt haer excellent ende triumphant huys, van welcke familie is t'hooft geweest Sr. Anthonis, achterlatende by testamente sijnen erfgenamen meer dan ses milioenen gouden croonen in valeur ende weyrde, sonder noch ander groote rijckdommen, abondant in dese familie, wesende in alsulcker estimen, als datse niet alleen en zijn vermaert in Duytschlant, ende ander prouincien van Europa, maer oock tot in die nieuwe werelt toe.

Alzo de stad van Antwerpen meest staat op die koopmanschap, zo zijn binnen er binnen een grote menigte van kooplieden van allen naties van volk, als hoog Duitsers, Denemarkens, Oosterlingen, Italianen, Spanjaarden, Engelsen en Portugezen die van grote macht en rijkdom zijn, elk in zijn kwartier om hun affaires en handel te drijven, gewoonlijk zes of zeven talen spreken. De hertog van Brabant heeft daar ook zijn munt wat een koninklijk huis is, met verscheiden kamers en plaatsen daar men zo wel goud als zilver munt met de naam en wapens van de prins. Daar ziet men ook de tapissieres pand daar veel excellente en kostbare tapijten van verscheiden soorten worden gezien en verkocht, is een rijke reizende koopmanshandel. Ook het pand van de zilversmid alwaar te [17v] vinden zijn zeer kostbare koppen, schalen en juwelen. De vismarkt daar alle soorten van vis in overvloed komt in tijden van vrede. Dat overdadige en koninklijke stadhuis, bij enige schrijvers het paleis genoemd. Dat uitnemende mooie en triomfantelijke Oosters-huis in de nieuwstad, ligt tussen twee vlieten en wateren. Dat Engelse-huis ook van excellenter bebouwing tot logies der Engelsen gesteld. Dat plezierige en grote gebouw der Portugezen met dat zeer wonderlijke fornuis dan brandt nacht en dag zonder uit gaan, daar allerlei soorten van mooie lustige kristallen worden geblazen op de manier van Venetië of Murano en dat tot grote kosten van Jacques Pasquet Bressan, tot welk doel hij mooie en grote privilegie had, zo van de koning als bij de heren van de stad. Ook zijn binnen die stad verscheiden drukkerijen waarvan de heerlijkste en vermaardste is bij wijlen Christoffel Plantijn, drukker der majesteit van Spanje, in zijn leven opgesteld en nu bij Moretum bewoont die het drukken exerceert, waardig van memorie als dat diergelijke in geheel Europa niet wordt gevonden daar de boeken van allen talen worden gedrukt die de gehele Christenheid door worden gezonden.

Een weinig hebben we hiervoor van de kooplieden in het kort verhaald zo staat hier noch op te merken dat door de menigte der kooplieden die hier floreren en komen uit verscheiden provincies, mitsgaders ook die missiven en brieven aan dezelfde kooplieden van allen gewesten dagelijks veel nieuws en tijdingen komen van andere landen.

Nu aangaande de kooplieden, zo zijn de rijkste, machtigste en vermaardste onder andere de Foggers, hoog-Duitsers van Augsburg, hebben in die stad hun excellent en triomfantelijk huis waarvan familie is het hoofd of geweest St. Anthonis, achterlatende bij testament zijn erfgenamen meer dan zes miljoenen gouden kronen in valuta en waarde, zonder noch ander grote rijkdommen, overvloedig in deze familie, zijn in al zulk waardigheid, als dat ze niet alleen zijn vermaard in Duisland en ander provincies van Europa, maar ook tot in die nieuwe wereld toe.

Discours ende verhael der Antwerpsche Cooplieden, ende van haer trafijcke.

NV staet ons hier int cort te verhalen die trafijcke, coopmans-handel, ende affairen, metten wtlantsche Cooplieden, in dese stadt trafickerende, wesende ses natien (hier voor verhaelt ende ghenoemt) maer bysonder van wat landen, steden, ende plaetsen t'goet ende Coopmanschap binnen der stadt van Antwerpen wort ghebracht, soo wel te lande als te water, daer van een groote ende onwtsprekelijcke quantiteyt van Coopmanschap wt Italien te lande comt, van onestimeerlijcken valeur ende prijs, oock wort van hier derwaerts ander soorte van goet daer voor ghesonden, van grooter costelijckheydt.

Van Roomen en wort herwaerts gheen coopmanschap van eenighen prijse oft weyrde ghebracht, maer van hier worden na Roomen ghesonden verscheyden soorten van lakenen, tapisserije, saeyen, trijpen, heel ende half lijnwaet, met meer ander goeden ende coopmanschappen.

Van Anconen worden herwaertsouer ghesonden ghewaterde ende onghewaterde camelotten van verscheyden soorten, specerije, droogherijen, sijde, cattoen, feuters, tapisserije, spaens-leder, ende Indiaensche verwe. Dit zijn allen die coopmanschappen die sy in Leuanten becomen. In welcke plaetse die van Antwerpen heurlieden voorsien van een groote menichte Engelsche lakenen, ende oock van lakenen van desen lande selue, ende ende bouen van Armentiersche lakenen van vier coleuren, ende een groot getal saeyen, lijnwaet, eenighe tapisserije, ende coetsenillen tot carmosijn verwe, comende wt Spaengien, waer van [18r] sy hun fornieren voor een groote somme ghelts.

Van Bolognien comt herwaerts een menichte van ghewrochte oft geweuen saeyen, gouden ende silueren laken, bonetten, lampers, ende diergelijcke waren. Ende van hier worden dese voorsien van alderley soorten van saeyen, van half trijpen, tapisserije, lijnwaet, cramerije, ende een weynich draperije.

Die Veneetsianen bestellen na dese quartieren specerijen, Garoffels-nagelen, caneel, noten-muscaten, gingeber, ende veel droogerijen, als Rheubarbe, Aloe, Casse, Agaric, Draecken-bloet, Menie, Seue-bladeren, Coloquintide, Scamonee, Tutie, Mitridat, ende Triacle, welcke goeden sy al halen in Leuanten, etc.

Noch comen herwaerts-ouer verscheyden costelijcke waren van coopmanschappen van diuersche contreyen als wt t'Coninckrijck van Napels, Sicilien, Melanen, Florencen, van Genua, ende ander plaetsen, te lanck vallende hier al int particulier te verhalen.

Geschil en verhaal der Antwerpse kooplieden en van hun handel.

Nu staat ons hier in het kort te verhalen het verkeer, koopmans-handel, en affaires met de buitenlandse kooplieden die in deze stad handelen en zijn van zes naties (hiervoor verhaalt en genoemd) maar vooral van wat landen, steden en plaatsen het goed en koopmanschap binnen de stad van Antwerpen wordt gebracht, zo wel te lande als te water, daarvan een grote en onuitsprekelijke kwantiteit van kopmanschap uit Italië te lande komt, van niet te waarderen waarde en prijs, ook wordt van hier derwaarts ander soorten van goed daar voor gezonden van grote kostbaarheid.

Van Rome wordt herwaarts geen koopmanschap van enige prijs of waarde gebracht, maar van hier worden naar Rome gezonden verscheiden soorten van lakens, tapisserie, zaden, trijpen, heel en half lijnwaad, met meer ander goederen en koopmanschappen.

Van Ancon worden herwaarts over gezonden gewaterde en on-gewaterde kamelotten van verscheiden soorten, specerijen, drogerijen, zijde, katoen, vilt, tapisserie, spaans-leer en Indiaanse kleuren. Dit zijn al die koopmanschappen die ze in Levant bekomen. In welke plaats die van Antwerpen zich voorzien van een grote menigte Engelse lakens en ook van lakens van deze landen en boven van Armentiers lakens van vier kleuren en een groot getal zaden, lijnwaad, enige tapisserie en koetsenblauw tot karmozijn kleur, komt uit Spanje waarvan [18r] ze zich voorzien voor een grote som geld.

Van Bologna komt herwaarts een menigte van gewrochte of geweven zaken, gouden en zilveren laken, bonnetten, lampen en diergelijke waren. En van hier worden deze voorzien van allerlei soorten van zaken, van half trijpen, tapisserie, lijnwaad, kramerijen en een weinig draperie.

Die Venetianen bestellen na deze kwartieren specerijen, kruidnagels, kaneel, notenmuskaat, gember, en veel drogerijen rabarber, Aloë, Cassia, Agaricus, drakenbloed, menie, Senne-bladeren, kolokwint, Scammonia, Tuchia, Mitridaat en Triakel, welke goederen ze al halen in Levant, etc.

Noch komen herwaarts-over verscheiden kostbare waren van koopmanschappen van diverse contreien als uit het koninkrijk van Napels, Sicilië, Milaan, Florence, van Genua en ander plaatsen dat te lang vals alhier al in het particulier te verhalen.

Beschrijuinge der stadt van t'Shertoghenbosch, een der vier Hooftsteden.

DIE stadt van t'Shertogenbosch is in voorleden tijden by de Franchoysen ghenoemt gheweest Bois le-Duc, dat is het bosch vanden Hertoch, welcken naem sy noch op den dach van heden inde duytsche sprake is vuerende, te kennen geuende dat dese plaetse hier voormaels een schoon bosch ende lustich foreest is gheweest, toebehoorende den Hertoch van Brabant, om welcken naem te versoeten, ende lichtelijcker te prononcieren, is desen daer nae verandert gheweest, inden naem t'Shertogenbosch. Dese stadt is gelegen op een cleyn riuiere Deese genoemt, liggende twee mijlen van die Mase, vier van Rauesteyn, ende twaelf mijlen van Antwerpen. Dese stadt is groot, schoon ende sterck, vol volcx, rijck, wel ende bequaemlijck ghebout, den principalen Tempel oft Kercke is Sint Jans Kercke, seer costelijc ende magnifijck, men siet aldaer een wtnemende excellente horologie, van seer wonderlijck ende constich werck. t'Volck van deser stadt, is vaillant crijsch-volc, soo wel te peerde als te voet (d'welck in dese troubeleuse ende onsalighe tijden ghenoech gebleken heeft) behoudende haer oude stoutmoedicheydt ende wreetheyt der Belgische oft Nederlanders, daer inne passerende ander volck daer ontrent ghelegen. Die stadt is wel voorsien van alle soorten van Ambachts-lieden, onder andere wort daer sterck laken ghemaect, met een groote quantiteyt van lijnwaet, begrijpende mede t'plat lant daer by liggende, alwaer iaerlijcx wel ghemaeckt worden, totten ghetale van twintich duysent stucken, wt-bringhende een excessiue somme ghelts, men mach oock niet vergeten dat die wateren by dese stadt veel beter zijn, ende bequamer om te wasschen, om lijnwaet te bleycken ende wit te maken, als elders in andere prouincien tot eenigher plaetsen. Oock worden aldaer seer excellente messen gemaect, wijt ende breet vermaert. Daer worden een ongelooflijcke quantiteyt van fijne spellen gemaeckt van allen soorten, mitsgaders diuersche cramerijen, die allen die werelt deur worden ghesonden. Binnen dese selue stadt leet oock een Schole van studenten seer ghepresen ende vermaert.

Inde voorsz. stadt van t'Shertogenbossche was geboren M. Guillamme Enchenoirt, Cardinael der H. Kercken, een seer excellent Prelaet, eenich Cardinael van desen lande, ghecoren by den Paus Adriano die vi. van Vtrecht, oock is wt dese stadt ghesproten Georgius Macropedius, een geleert man, Professeur oft openbaer Leser inde dry talen, als inde Hebreeusche, Griexsche ende Latijnsche sprake, met noch andere treffelijcke geleerde. Dese stadt is die vierde ende laetste hooft-stadt vande vier hooft-steden van Brabant, hebbende onder haer iurisdictie het quartier ende de vier leden, te weten, die Kempen, den Peel, Maeslant, met een seker paert van Oosterwijck, in welcke quartieren begrepen zijn die steden van Helmont, Eyndouen, Meghen, Rauesteyn ende [18v] Graue, t'samen metten dorpen daer onder sorterende. Nv willen wy voorts procederen totter beschrijuinghe der dry cleyn hooft-steden.

Beschrijving der stad van Hertogenbosch, een der vier Hoofdsteden.

De stad van Hertogenbosch is in voorleden tijden bij de Fransen genoemd geweest Bois le-Duc, dat is het bos van de hertog, welke naam ze noch op de dag van heden in de Duitse spraak voert, te kennen geven dat deze plaats hier voormaals een mooi bos en lustig foreest is geweest dat toebehoorde aan de hertog van Brabant, om welken naam te verzoeten en lichter uit te spreken is deze daarna veranderd geweest in de naam t' Shertogenbosch. Deze stad is gelegen op een kleine rivier de Dieze genoemd, ligt twee mijlen van de Maas, vier van Ravestein en twaalf mijlen van Antwerpen. Deze stad is groot, mooi en sterk, vol volk, rijk, goed en bekwaam gebouwd, de principale tempel of kerk is Sint Jans Kerk, zeer kostbaar en magnifiek, men ziet aldaar een uitnemend excellent horloge, van zeer wonderlijk en kunstig werk. Het volk van dezer stad, is moedig krijgsvolk zo wel te paard als te voet (wat in deze troebele en onzalige tijden genoeg gebleken heeft) behouden hun oude stoutmoedigheid en wreedheid der Belgische of Nederlanders en passeren daarin ander volk daar omtrent gelegen. Die stad is goed voorzien van alle soorten van ambachtslieden, onder andere wordt daar sterk laken gemaakt met een grote kwantiteit van lijnwaad, begrijpende mede het platteland dat daarbij ligt, alwaar jaarlijks wel gemaakt worden tot het getal van twintig duizend stukken dat opbrengt een excessieve som geld, men mag ook niet vergeten dat die wateren bij deze stad veel beter zijn en bekwamer om te wassen om lijnwaad te bleken en wit te maken als elders in andere provincies tot enige plaatsen. Ook worden aldaar zeer excellente messen gemaakt, ver en breed vermaard. Daar worden een ongelooflijke kwantiteit van fijne spellen gemaakt van allen soorten, mitsgaders diverse kramerijen die die hele wereld door worden gezonden. Binnen deze stad ligt ook een school, van studenten zeer geprezen en vermaard.

In de voorzegde stad van Hertogenbosch was geboren M. Guillamme Enchenoirt, kardinaal der H. Kerk, een zeer excellent prelaat, enige kardinaal van deze landen gekozen bij de paus Adrianus de 6de van Utrecht, ook is uit deze stad gesproten Georgius Macropedius, een geleerd man, professor of openbaar lezer in de drie talen, als in de Hebreeuwse, Griekse en Latijnse spraak, met noch andere voortreffelijke geleerden. Deze stad is die vierde en laatste hoofdstad van de vier hoofdsteden van Brabant, heeft onder haar jurisdictie het kwartier en de vier leden, te weten, de Kempen, de Peel, Maasland met een zeker part van Oosterwijk, in welke kwartieren begrepen zijn de steden van Helmond, Eindhoven, Megen, Ravestein en [18v] Grave, tezamen me de dorpen daaronder sorteren. Nu willen wij voorts procederen tot de beschrijving van de drie kleine hoofdsteden.

Beschrijuinghe der stadt van Thienen.

DIe stadt Thienen d'eerste der dry cleyn hooft-steden is gheleghen op een riuierken die Gheete genoemt, dat niet wijt van daer sijnen oorspronck en neemt, passerende neemt sijnen cours deur Halen, ende gaet hem ontlasten inde riuiere den Demer genoemt, daer het in vloeyt. Thienen is van Louen ende S. Truyen gheleghen euen verre, te weten dry mijlen. Die stadt is seer groot, maer weynich betimmert, midts datter groote onbetimmerde erue in is liggende. t'Is in voorleden tijden een vermaerde stadt gheweest, daer wort by manieren goeden Coopmans-handel ghedaen. Oock vintmen by gheschrifte (alsoo dat oock blijckt) dat dese stadt tot dry diuersche stonden is ghemeerdert gheweest, ende met mueren omringt. Ende (ghelijckmen seyt) eer t'Shertogenbosche rijck ende groot geworden was, soo was Thienen die vierde ende leste hooft-stadt van Brabant, maer dese is daer nae ghedestrueert, ende by na geruineert, gheduerende d'oorloghe tusschen die Franchoysen ende Luyckenaers, sulcx datse noch op den dach van heden, voor t'meeste paert een ruine ende verwoestheydt is. Daer leyt een soo schoone vermaerde Coremerckt, als ick meyne dat ergens mach ghevonden worden. Insgelijcx is t'lant daer rontom seer vruchtbaer ende abondant van excellente graenen van alle soorten, oock vintmen daer delicate fruyten ende costelijcke kaesen. Daer is een Collegie van Canonicken, in die Kercke van S. Germeyn, die een Bischop is gheweest van Parijs, dese stadt is d'eerste ende principaelste der dry cleyn hooft-steden, hebbende schoon rechten ende priuilegien, eensdeels als d'ander principael Hooftsteden.

Beschrijving der stad van Tienen.

De stad Tienen, de eerste der die kleine hoofdsteden, is gelegen op een riviertje de Gete genoemd, dat niet ver vandaar zijn oorsprong neemt, passeert en neemt zijn koers door Halen en gaat zich ontlasten in de rivier de Demer genoemd waarin het vloeit. Tienen is van Leuven en S. Truiden gelegen even ver, te weten drie mijlen. Die stad is zeer groot, maar weinig betimmert mits dat er grote onbetimmerde erven in liggen. Het is in voorleden tijden een vermaarde stad geweest, daar wordt bij manieren goede koopmans-handel gedaan. Ook vindt men in geschrifte (alzo dat ook blijkt) dat deze stad tot drie diverse stonden is vermeerderd geweest en met muren omringt en (gelijk men zegt) eer Hertogenbosch rijk en groot geworden was zo was Tienen die vierde en laatste hoofdstad van Brabant, maar deze is daarna vernield en bijna geruïneerd gedurende de oorlog tussen de Fransen en Luikenaars, zulks dat ze noch op de dag van heden voor het grootste deel een ruïne en verwoesting is. Daar ligt een zo’ n mooie vermaarde korenmarkt, als ik meen dat ergens mag gevonden worden. Insgelijks is het land daar rondom zeer vruchtbaar en overvloedig van excellente grenen van alle soorten, ook vindt men daar delicate fruiten en kostbare kazen. Daar is een college van kanunniken in de kerk van S. Germanus die een bisschop is geweest van Parijs, deze stad is de eerste en belangrijkste der drie kleine hoofdsteden, heeft mooie rechten en privilegiën, eensdeels als de andere belangrijke hoofdsteden.

Gheleghentheydt der stadt van Leeuwe.

LEeuwe die ij. der dry cleyn hooft-steden is gheleghen op den water-loop van een rieuierken, die een weynich van daer in de riuiere vander Gheeten loopt, ligghende een mijle van Sint Truyen, int lant van Luyc, t'is een stercke stadt, om datmen die op d'een zijde can int water stellen, oock ouermidts dat dese een frontier-stadt is van d'lant van Luyck voorsz. genietende die priuilegien, gelijck als een der dry cleyn hooft-steden. In dese stadt leyt een Clooster vande oorden van S. Augustijn, wiens Prioor een vande twaelf Prelaten van Brabant is. Oock zijn inde schoon hooft-kercke van S. Lenaerts seker Canonicken, daer iaerlijcx den tweeden dach van den hoochtijt van Pincxteren, een groote menichte volck van verscheyden contreyen wt deuotien bedevaert comen doen.

Buyten der stadt van Leeuwe sietmen een groot staende water oft Laeck, genoemt het Ven. Al-waer hier voormaels een seer sterck Casteel heeft gestaen, als frontiere vande Luyckenaers, d'welck genoech ghetuyghen die ruinen diemen noch ter tijdt siet. In dese stadt wort een soorte van bieren ghebrouwen, soo delicaet ende excellent, als dat dese eenighe wijnen in smaecke te bouen zijn gaende, die in ander verscheyden plaetsen ouer al worden ghesonden.

Gelegenheid der stad van Leeuwe.

Leeuwe de 2de der drie kleine hoofdsteden is gelegen op de waterloop van een riviertje die een weinig van daar in de rivier van de Gete loopt, ligt een mijl van Sint-Truiden in het land van Luik. Het is een sterke stad omdat men die op de ene zijde in het water kan stellen, ook overmits dat deze een frontier-stad is van het 'land van Luik voorzegt geniet de privilegies gelijk als een der drie kleine hoofdsteden. In deze stad ligt een klooster van de orden van S. Augustinus wiens prior een van de twaalf prelaten van Brabant is. Ook zijn in de mooie hoofdkerk van S. Lenaarts zekere kanunniken daar jaarlijks dn tweede dag van de hoogtijd van Pinksteren een grote menigte volk van verscheiden contreien uit devotie bedevaart komen doen.

Buiten der stad van Leeuwe ziet men een groot staand water of leek, genoemd het Ven. Alwaar hier voormaals een zeer sterk kasteel heeft gestaan als frontier van de Luikenaars, wat genoeg getuigen de ruïnes die men noch ter tijd ziet. In deze stad wordt een soort van bieren gebrouwen, zo delicaat en excellent als dat deze enige wijnen in smaak te boven gaat die in ander verscheiden plaatsen overal worden gezonden.

Gheleghentheydt der stadt van Nijuele.

DIe stadt van Nijuele die iij. ende der cleyn hooft-steden is gheleghen vijf mijlen van Bruessel. t'Is een seer stercke plaetse, daermen een groote quantiteyt van fijnen lijnwaet ende doeck maeckt, op die maniere van Camerijck, hoe wel die dese in fijnicheydt te bouen zijn ghaende, ende beter zijn. Dese is eene der vier steden, begrepen int Marck-graefschap des heylichs rijcx, ghelijck Paulus Emilius ghetuycht, die welcke gaudeert veel schoone [19r] priuilegien. Dat lant daer rontom is seer vruchtbaerich ende abondant van allen goet. Niet verre van daer vintmen schoone careelen om te bouwen. Van dese plaetse is gheweest Joan Tainturier, Capellaen ende sangher Ferdinandi Coninck van Napels, welcke Joan van Trithemio is ghestelt int ghetal der deurluchtiger mannen, midts sijn groote wetentheyt ende schriften by hem gemaeckt, ende om dat hy een excellent musicien, ende een constich schilder is gheweest. In dese selue stadt leyt begrauen t'lichaem van Pupijn, d'eerste sone van Carloman, ende Vader van die H. Vrouwe S. Geertruyt, die welcke om haer singuliere deucht ende heylich leuen is ghestelt int ghetal der heylighen.

Dese H. Princersse heeft die principaelste Kercke van Nijuel ghe ondeert, voerende haren naem, d'welck een groot ende excellent vadt is, wel verciert van binnen ende buyten. Sy is oock die selue, die in dese stadt heeft gefondeert ende in-gestelt d'Edel oorden der Canonickerssen, diemen daer noch hedens-daechs siet in grooter authoriteyt in goede ende H. policien, wesende in getale van twee-en-veertich. In welcke oorden ende compaignie niemant en wort ontfanghen dan alleenlijck Jouffrouwen, hebbende vier quartieren, soo wel van t'smoeders als van s'vaders zijde. Een yegelijck heeft haer huysinghen besonder, vast byder Kercken van S. Geertruyden, ghecleet zijnde met geestelijck habijt, seer costelijck in witte cleederen, zijnde inde Kercke, maer na der noenen zijn dese gehabitueert, op die maniere van weerlijcke Madammen oft Jouffrouwen, oock vry wesende om hun te begeuen totten houwelijcken state. d'Incomen deser oorden is ghenoechsaem tot een eerlijc onderhout. Sy hebben voor haer hooft een Abdesse, diemen gemeynlijc noemt mijn vrou van Nijuele, wesende soo een geestelijc als weerlijck Ouerhooft der seluer stadt. Alwaer oock een Collegie van Canonicken is, inhoudende een getal van xxx. persoonen, oock wel voorsien van renten ende iaerlijcxsche incomen.

Gelegenheid der stad van Nijvel.

De stad van Nijvel de derde van de kleine hoofdsteden is gelegen vijf mijlen van Brussel. Het is een zeer sterke plaats daar men een grote kwantiteit van fijn lijnwaad en doek makt, op die manier van Kamerijk, hoewel die deze in fijnheid te boven gaat en beter zijn. Deze is een der vier steden begrepen in het markgraafschap van het heilige rijk, gelijk Paulus Emilius getuigt, dat die gebruikt veel mooie [19r] privilegiën Dat land daar rondom is zeer vruchtbaar en overvloedig van alle goed. Niet ver vandaar vindt men mooie karelen om te bouwen. Van deze plaatse is geweest Joan Tainturier, kapellaan en zanger bi Ferdinand, koning van Napels, welke Joan van Trithemius (?) is gesteld in het getal der doorluchtige mannen, mits zijn grote wetenschap en schriften bij hem gemaakt en om dat hij een excellent musicus en een kunstig schilder is geweest. In deze stad ligt begraven het lichaam van Pepijn, de eerste zoon van Carloman en vader van die H. Vrouwe S. Geertruid die om haar singuliere deugd en heilig leven is gesteld in het getal der heiligen.

Deze H. Prinses heeft de belangrijkster kerk van Nijvel gefundeerd en die voert haar naam wat een groot en excellent vat is, goed versierd van binnen en buiten. Ze is ook dezelfde die in deze stad heft gefundeerd en ingesteld de edele orde der kanunnikeressen die men daar noch hedendaags ziet in grote autoriteit in goede en H. politie, zijn in het getal van twee-en-veertig. In welke orde en compagnie niemand wordt ontvangen dan alleen juffrouwen, hebben vier kwartieren, zo wel van de moeders als van de vaderszijde. Iedereen heeft zijn behuizing apart, dicht bij de kerk van S. Gertrudis en gekleed zijn met geestelijk habijt, zeer kostbare in witte kleren zijn in de kerk, maar na de noen zijn deze gekleed, op de manier van wereldlijke madammen of juffrouwen, zijn ook vrij om zich te begeven tot de huwelijkse staat. De inkomsten van deze orde is voldoende tot een fatsoenlijk onderhoudt. Ze hebben voor hun hun hoofd een abdis die men algemeen noemt mijn vrouwe van Nijvel, is zo een geestelijke als wereldlijke overhoofd van de stad. Alwaar ook een college van kanunniken die een getal van 30 personen bevat en ook goed voorzien van renten en jaarlijkse inkomsten.

Dat Hertochdom van Aerschot.

DIe stadt van Aerschot is geleghen aen een cleyn riuiere met name den Demer, liggende dry mijlen van Louen, van ghelijcker distantien van Diest. Ten is gheenen langhen tijt gheleden dat dese heerlijckheyt is vereert gheweest metten tijtel vant Marquisschap, maer die Keyser Carolus die vijfde, heeft desen tijtel verandert inde digniteyt van een Hertochdom, ter oorsaecken vande goede diensten der Heeren, die dese was toe-behoorende, ende om het credit dat sy hebben in Henegouwe. Insghelijckx ist een seer oude Baenderije, die Heeren der seluer, zijn van het deurluchtich huys van Croy, comende wt Vranckrijck, welck Hertochdom nu teghenwoordichlijck is besittende den doorluchtighen Carolus Croy, een seer rijck ende machtich Ridder vanden Gulden Vliese.

Dat hertogdom van Aarschot.

De stad van Aarschot is gelegen aan een kleine rivier met name den Demer, ligt drie mijlen van Leuven, van gelijke afstand van Diest. Hert is niet lang geleden dat deze heerlijkheid vereerd is geweest met de titel van markies schap, mar de keizer Karel die vijfde heeft deze titel veranderd in de waardigheid van een hertogdom ter oorzaak van de goede diensten der heren die deze toebehoorde en om het credit dat ze hebben in Henegouwen. Insgelijks is het een zeer oude baanderij, de heren zelf zijn van het doorluchtige huis van Croy die uit Frankrijk stammen welk hertogdom nu tegenwoordig bezit de doorluchtige Karel Croy, een zeer rijk en machtig ridder van het Gulden Vlies.

t'Marquisschap van Berghen.

BErghen is een Baenderije, opgerecht tot een Marquisschap int iaer 1533. deur den Keyser Carolum den vijfden. Welcke plaetse is gelegen op eenen berch, ende by den oeuer eender cleynder riuieren den zoom, ende om een onderscheyt te maken van een ander stadt, oock Bergen genoemt, soo wort dese gheheeten Bergen op Zoom, welcke riuiere genoech haren oorspronc heeft daer by, ende dat een half mijle vander seluer stadt, haer vermengende met dat water vander Schelt. Dese plaetse is gheleghen in d'uyterste deel vanden oosten van Brabant, niet wijt vander zee. Van Berghen tot Antwerpen zijn ses mijlen te lande: ende van Middelborch in Zeelant acht mijlen te water. Van Bergen was geboren M. Joan Latomus, Prioor vanden Troon by Grobbendonck, niet verre van die stadt Lier, een seer gheleert religieus, ende singulier Poeet, die onder ander ander een wtnemende boeck int licht wtgheghegeuen heeft, tegen Martinum Lutherum. Die van Bergen plochten [19v] te doen groote trafijcke met die van Antwerpen. De Marquis plach grootelijcx d'Engelsche natie te fauoriseren, om den coopmans-handel van herwaerts-ouer, maer t'is onmogelijck dese stadt in haeren eersten fleur ende prosperiteyt te stellen. Op t'lant zijn veel heerlijckheden, met een goet ghetal van schoon dorpen, ende eylanden op die Schelt seer vruchtbaerich. Die Heeren van Berghen zijn van ouder afcomsten, van edelen bloede ende deurluchtich, ende eenighe oock Ridders vanden Gulden Vliese. Vande welcken is gheweest Robertus, Bischop ende Prince van Luyck, een seer gheleert ionck Heer. Ende Maximilianus sijn cousijn, voerende den naem van Berghen, die Aertsch-Bischop van Camerijck is gheweest.

Het Markiesschap van Bergen.

Bergen is een baanderij opgericht tot een markiesschap in het jaar 1533 door keizer Karel de vijfde. Die plaats is gelegen op een berg en bij de oever van een kleine rivier de Zoom, en om een onderscheidt te maken van een andere stad, ook Bergen genoemd, zo wordt deze geheten Bergen op Zoom, welke rivier voldoende zijn oorsprong heeft daarbij en dat een halve mijl van deze stad en zich vermengt met dat water van de Schelde (?). Deze plaats is gelegen in het uiterste deel van het oosten van Brabant, niet ver van de zee. Van Bergen tot Antwerpen zijn zes mijlen te lande: en van Middelburg in Zeeland acht mijlen te water. Van Bergen was geboren M. Joan Latomus, prior van de Troon bij Grobbendonk, niet ver van de stad Lier, een zeergeleerd religieus, en singulier poëet, die onder ander andere een uitnemend boek in het licht gegeven heeft tegen Martius Luther. Die van Bergen plachten [19v] te doen grote handel met die van Antwerpen. De markies plag zeer de Engelse natie te begunstigen om de koopmans-handel van herwaarts over, maar het is onmogelijk deze stad in haar eerste fleur en welstand te herstellen. Op het land zijn veel heerlijkheden met een goed getal van mooie dorpen en eilanden op de Schelde zeer vruchtbaar. De heren van Bergen zijn van oude afkomst, van edelen bloede en doorluchtig en enige ook k ridders van het Gulden Vlies. Van die is geweest Robertus, bisschop en prins van Luik, een zeergeleerd jonkheer en Maximiliaan, zijn neef, voert dn naam van Bergen die aartsbisschop van Kamerijk is geweest.

t'Graefschap van Hoochstraeten.

CArolus die vijfde van dien naem Roomsch-Keyser, is de ghene die Hoochstraeten heeft verheuen tot een Graefschap, dit is een bequame plaetse, maer niet ommuert, ligghende van ghelijcker distancien van Antwerpen ende Berghen ses mijlen. Van deser plaetsen was gheboren Anthonis Schoor, een man seer geleert ende vermaert. Een derdendeel van een mijle van Hoochstraeten leet een sterck ende groot casteel oft huys vanden Heere van Hoochstraeten, wesende sijn ordinarise residentie, liggende t'selue casteel aen een cleyn riuiere, ghenoemt Mercke, die haeren oorspronc daer by heeft, passerende voorts nae Breda, die haeren cours neemt inde Mase, een weynich onder Seuenberghen. Onder dit Graefschap ligghen veel dorpen, met een wijde ende breede iurisdictie, makende alsoo een groote heerlijckheyt. Die Heeren van deser plaetsen zijn ghesproten wt t'deurluchtich huys van Lalain.

Een mijle rontom Hoochstraten leyt een groot ende schoon dorp, genoemt Loenhout, van waer geboren is die geleerden Mathematicus Joan Stadius, wiens boecken te vinden zijn inde Bibliotheque Courardi Gesneri.

Het graafschap van Hoogstraten.

Karel de vijfde van dien naam en Rooms-Keizer is diegene die Hoogstraten heeft verheven tot een graafschap, dit is een bekwame plaats maar niet ommuurd, ligt van gelijke afstand van Antwerpen en Bergen zes mijlen. Van deze plaats was geboren Anthonis Schoor, een man zeer geleerd en vermaard. Een derdedeel van een mijl van Hoogstraten ligt een sterk en groot kasteel of huis van de heer van Hoogstraten, was zijn ordinaire residentie, ligt dat kasteel aan een kleine rivier genoemd de Mark die zijn oorsprong daarbij heeft, passeert voorts nare Breda die zijn koers neemt naar de Maas een weinig onder Zevenbergen. Onder dit graafschap liggen veel dorpen met een wijde en brede jurisdictie, maakt alzo een grote heerlijkheid. De heren van deze plaats zijn gesproten uit het doorluchtige huis van Lalain.

Een mijl rondom Hoogstraten ligt een groot en mooie dorp, genoemd Loenhout, vanwaar geboren is de geleerde mathematicus Joan Stadius wiens boeken te vinden zijn in de bibliotheek van Conradus Gessner.

t'Graefschap van Meghem.

MEghen is vereert metten tijtel van het Graefschap ouer langhen tijdt, dese plaetse is gheleghen aende slincke sijde der Masen, dry mijlen van t'Shertoghenbosch. t'Is een goede stadt, hebbende een iurisdictie ende heerlijckheydt.

Het Graafschap van Megen.

Megen is vereerd met de titel van graafschap al van lang geleden. Deze plaats is gelegen aan de linkerzijde van de Maas, drie mijl van Hertogenbosch. Het is een goede stad, heeft een jurisdictie en heerlijkheid.

Die Baenderije van Breda.

OP die riuiere de Mercke, bouen ghementioneert, is dese plaetse oft stadt van Breda gheleghen drye mijlen van Hoochstraeten, ses van t'Shertogenbosch, ende acht mijlen van Antwerpen. t'Is een goede en playsante stadt, ende behaluen die schoone edificien ende huysen, soo leet daer een sumptueus slot, seer magnifijck ghebout, met dobbel vesten, vol waters, met bequame logijsen ende huysingen, d'welck niet seer langhe en is ghefondeert ende ghebout, by den Graue Henrick van Nassouwen. Breda is vereert metten tijtel van Baroenschap, met een heerlijckheyt ende staedt van grooter importantien ende in-comen, ende bouen die iurisdictie der seluer heerlijckheyt, zijnder noch borghen ende rijcke dorpen, waer by oock gevoecht is die stadt van Steenberghen, die vryheydt van Roosendael, met die heerlijcheyt van Oosterhout, out ende edel wesende, d'welck een out casteel heeft. Van daer was gheboren Joan van Boischot, een vermaert Jurisconsult oft recht-gheleerde, waer deur hy gheemployeert is gheweest tot veel digniteyten, was namaels Ambassadeur des Conincx aen die Coninginne van Enghelant, voorts Raets-heer inder Priueen oft Secreten Raedt des selfs Conincx, Tresorier vande Chartrers oft brieuen ende bescheeden tot Viluoorden, toucherende den Hertoch van Brabant. Dese Prinsschap is ouer langhen tijdt ghecomen inde handen ende heerschappije, van die deurluchtighe familie van Chalon, wesende een vande vier principaelste ende vermaertste huysen van [20r] Bourgoengien, d'welck ten lesten deur t'houwelijck ende aliancie vande vrouwen ghecomen is aen t'huys van Nassouwen, te weten, Graef Hendrick.

Die Baanderij van Breda.

Op de rivier de Mark, boven genoemd, is deze plaats of stad van Breda gelegen drie mijlen van Hoogstraten, zes van Hertogenbosch en acht mijlen van Antwerpen. Het is een goede en plezierige stad en behalve de mooie gebouwen en huizen zo ligt daar een weelderig slot, zeer magnifiek gebouwd, met dubbele vesten, vol water, met bekwame logies en behuizing die niet zeer lang geleden is gefundeerd en gebouwd bij de graaf Hendrik ban Nassau. Breda is vereerd met de titel baronschap met een heerlijkheid en staat van grote belangrijkheid en inkomsten en boven de jurisdictie van die heerlijkheid zijn er noch borgen en rijke dorpen waarbij ook gevoegd is de stad van Steenbergen, de vrijheid van Rozendaal met die heerlijkheid Oosterhout die oud en edel was en een oud kasteel heeft. Vandaar was geboren Joan van Boischot, een vermaarde jurist consult of rechtsgeleerde waardoor hij bezig is geweest tot veel waardigheden, was later ambassadeur van de koning en aan de koningin van Engeland, voorts raadsheer in de privé of geheime raad van die koning, Penningmeester van de charters of brieven en bescheiden tot Vilvoorde, toucherende de hertog van Brabant. Deze prinsschap is over lange tijd gekomen in de handen en heerschappij van de doorluchtige familie van Chalon, is een van de vier belangrijkste en vermaardste huizen van [20r] Bourgondië wat tenslotte door het huwelijke en alliantie van de vrouwe gekomen is aan het huis van Nassau, te weten, graaf Hendrick.

Die Baenderije van Diest.

DIest is gelegen op die riuiere den Demer, liggende een mijle van Halen, ende dry van Thienen, hebbende onder haer een groote ende lanckstreckende iurisdictie, daer worden lakenen ghemaeckt ende veel slechte tapisserijen. In dese stadt staen twee Collegiale Kercken, d'eene als die hooft-kercke van S. Sulpicius, ende d'ander van S. Jan. Van die selue stadt was gheboren Nicolaus Clenardus, seer vermaert ende gheleert in dry talen, ende heeft veel wercken oft boecken ghemaect, onder alle de Griecxsche met oock de Hebreeusche Grammatica. Ende heeft daer-en-bouen in Granaden gheleert d'Arabissche tale, ende om beter te verstaen, ende daer van een volmaecte kennisse te hebben, soo is hy na Africa ghetrocken, int iaer 1540. en is gheweest binnen die groote stadt van Feis al-waer hy vanden Coninck selue in grooter eeren is ghehouden geweest, begeerende dese tale te leeren, om bequamer te schrijuen teghen die seckte der Mahometisten, seggende hem in haren Alcoran inde Arabische tale geschreuen, groote valscheyt en grouwelijcke erreuren gheuonden te hebben, waer tegen hy geleerdelijck heeft gheschreuen ende weder-leyt. Diest is een seer oude baenderije, die Heer van deser stadt is Borch-graue van Antwerpen, welcke baenderije ende heerlijckheyt nu ter tijt is toebehoorende Philips van Nassou.

De baanderije van Diest.

Diest is gelegen op die rivier de Demer, ligt een mijl van Halen en drie van Tienen, heeft onder haar een grote en lang strekkende jurisdictie, daar worden lakens gemaakt en veel rechte tapisserieën. In deze stad staan twee collegiale kerken, de ene als de hoofdkerk van S. Sulpitius en de ander van S. Jan. Van die stad was geboren Nicolaus Clenardus, zeer vermaard en geleerd in drie talen en heeft veel werken of boeken gemaakt, onder alle de Griekse met ook de Hebreeuwse Grammatica en heeft daarboven in Granada geleerd de Arabische taal en om beter te verstaan en daarvan een volmaakte kennis te hebben zo is hij naar Afrika getrokken in het jaar 1540 en is geweest binnen de grote stad van Feis alwaar hij van de koning zelf in grote eer is gehouden geweest, begeerde deze taal te leren om bekwamer te schrijven tegen de sekte der Mohammedanen en zegt hem in hun Alcoran (Koran), in de Arabische taal geschreven, grote valsheid en gruwelijke fouten gevonden te hebben, waartegen hij geleerd heeft geschreven en weerlegt. Diest is een zeer oude baanderij. De heer van deze stad is burchtgraaf van Antwerpen, welke baanderij en heerlijkheid nu ter tijd is toebehoort aan Philips van Nassau.

Die Baenderije van Grimberghen.

GRimberghen is ghelegen een half mijle van Viluoorden, ende twee mijlen van Bruessel, daer sietmen een schoone abdije, welcke heerlijckheyt van grooten respecte is, hebbende een groote iurisdictie van veel dorpen, wiens Heeren zijn d'outste van desen lande. Dese baenderije is ghedeylt in twee deelen: van d'een is Heer die Prince van Oraengien, ende d'ander van dese is vanden huyse van Glimes d'welck die gene zijn, die den naem van Grimberghen voeren. t'Is warachtich datter nademael dese partagie oft deylinge geschiet is, zijn ghemaeckt twee baenderijen.

De Baanderij van Grimbergen.

Grimbergen is gelegen een half mijl van Vilvoorde en twee mijlen van Brussel. Daar ziet men een mooie abdij wat een heerlijkheid van grote respect is, heeft een grote jurisdictie van veel dorpen, wiens heren zijn de oudste van deze landen. Deze baanderij is verdeeld in twee delen: van de ene is de heer de prins van Oranje en de ander die is van he het huis van Glimes wat diegene zijn die de naam van Grimbergen voeren. Het is waar dat er nadat deze partij of verdeling geschiedt er twee baanderijen zijn gemaakt.

Gheleghentheydt der stadt van Maestricht.

DIE stadt van Maestricht haren naem van oudts behouden, eygentlijck beteeckenende die passagie ouer die Mase, ter oorsaken datmen daer ouer die selue riuiere passeert, ende oock dat dese by den Latijnschen daer na is genoemt Traiectum Mosae, ende wordt oock van sommige geheeten Traiectum superius, om een onderscheyt te maken tusschen dese ende de stadt van Vtrecht, gelegen aen de fronieren van Hollant, by de latijnsche ghenoemt Traiectum inferius. Die stadt van Maestricht is seer bequamelijck ghelegen op de voorsz. riuiere de Mase daer deur passerende. Daer leyt een schoone ende groote steenen brugge, daermen ouer passeert na de stadt Wijck, waer af Cornelius Tacitus mentie is makende. Dese stadt is van Luyck gheleghen vier mijlen, groot ende seer sterck. Daer liggen twee Collegiale Kercken, in die welcke van d'eene die Hertoch van Brabant Canonick is, te weten in die Kercke van S. Seruaes, die eerst t'volck tot ten Christen ghelooue bekeert heeft, wesende den eersten Bischop seer heylich van conuersatie, deurluchtich van miraculen, ende desen Prelaet is gestoruen int iaer 395. Den twintichsten ende lesten Bischop van Maestricht is gheweest S. Lambrecht, die ghemartyriseert is, d'welck oorsaecke was dat S. Huybrecht mits der grooter wreetheyt des volcx, vanden Paus heeft vercregen, soo dat desen Bischopelijcken stoel van Maestricht is verstelt tot Luyc, int iaer 710. Inde selue Kercke zijn rustende veel oude ende schoone Reliquien van verscheyden Heylighen, die op seker tijden met solemnele ceremonien worden getoont. D'ander is die Kercke van onser L. [20v] Vrouwen. Daer staet oock een schoon ende sumptueuse Commanderije die Bissen genoemt, van Duytsche Ridders oft Cruys-heeren der oorden van onser L. Vrouwen van Jerusalem, die ghedestrueert zijnde, weder gherestaureert is, alsoo hier bouen verhaelt is. Dese stadt is toebehoorende den Hertoch van Brabant, ende int iaer 1579. by den Prince van Parma in-ghenomen, welck was een vande vermaerste belegheringhen van Nederlandt. In dese stadt is ouerleden Joan. Goropius Becanus, wiens sepulture verdestrueert leyt.

Gelegenheid van de stad Maastricht.

De stad van Maastricht heeft zijn naam van ouds behouden, eigenlijk beekent het de passage over de Maas ter oorzaak dat men daar over die rivier passeert en ook dat deze bij de Latijnse daarna is genoemd Traiectum Mosae en wordt ook van sommige geheten Traiectum superius om een onderscheid te maken tussen deze en de stad van Utrecht. Gelegen aan de grenzen Holland, bij de Latijnse genoemd Traiectum inferius. Die stad van Maastricht is zeer bekwaam gelegen op de voorzegde rivier de Maas die daardoor passeert. Daar ligt een mooie en grote stenen brug daar men over passeert naar de stad Wijk waarvan Cornelius Tacitus melding maakte. Deze stad is van Luik gelegen vier mijlen, groot en zeer sterk. Daar liggen twee collegiale kerken waarin van de ene de hertog van Brabant kanunnik is, te weten in die kerk van S. Servaas die eerst het volk tot het Christen geloof bekeerd heeft, was de eersten bisschop, zeer heilig van conversatie, doorluchtig van mirakels en deze prelaat is gestorven in het jaar 395. De twintigsten en laatste bisschop van Maastricht is geweest S. Lambrecht die gemarteld is wat de oorzaak was dat S. Huibrecht mits de grote wreedheid van het volk van de paus heeft verkregen dat deze bisschoppelijke stoel van Maastricht is verplaats naar Luik in het jaar 710. In dezelfde kerk rusten veel oude en mooie relikwieën van verscheiden heiligen die op zekere tijden met plechtige ceremonies worden getoond. De ander is de kerk van onze L. [20v] Vrouwe. Daar staat ook een schoon en weelderige commanderij, de Bissen genoemd, van Duitse ridders of kruisheren der orden van onze L. Vrouwe van Jeruzalem die vernield was en weer gerestaureerd is, alzo hierboven verhaald is. Deze behoort toe aan de hertog van Brabant en in het jaar 1579 bij de prins van Parma ingenomen, wat was een van de vermaardste belegeringen van Nederland. In deze stad is overleden Joan. Goropius Becanus wiens graf vernield ligt.

Beschrijuinghe der stadt van Liere.

DIE stadt van Liere is gheleghen op een cleyn riuiere die Nethe ghenoemt, twee groote mijlen van Antwerpen, ende van Mechelen niet soo verre. Maer van wien oft wanneer die ghebout oft ghesticht is: en can ick in geender manieren achterhalen noch becomen. t'Is een playsante stadt, maer niet groot, wonderlijck sterck, twee-mael met mueren ende vesten wel gewatert omcingelt, hebbende dobbel poorten. Daer en is maer een prochie-Kercke, gewijt ter eeren van S. Gommaer, wiens H. Reliquien daer rusten. t'Is een lustige ende claer Kercke wel verciert, d'welck een halue Canonicxdije is. Die stadt is begift van die Hertogen van Brabant met schoon priuilegien, besonder van een osse merct ende andersins, sulcx datter in mijnen tijt op eenen merct-dach op de selue merckt, ouer die dry duysent ossen zijn gheweest. Ten anderen soo plach die stadt hier voormaels seer te floreren, deur die menichte der scholen, dier in mijnen tijt wel 32. zijn geweest, nu seer vermindert, mits desen allendigen troubleusen tijt. Inde stadt ligghen twee Vrouwen-Cloosters, Sion ende Nazareth, d'welck voor desen miserabelen tijdt plach te staen, buyten der stadt, met noch een Begijnhof. Buyten der binnen-stadt aen de Lisper-poorte, leyt dat Clooster vande Satroysen oft Carthuysers, van sumptueuse ende costelijcke edificien, d'welck inden tijdt van Merten van Rossem anno 42. stont op t'Kiel buyten Antwerpen, maer is van Rossem voorseyt verbrant ende gheruineert.

Den ij. Augusti int iaer 1582. wert dese stadt vanden Schotten aldaer in garnisoen ligghende ouer-ghegeuen inde macht des Princen van Parma, daer veel Soldaten doot bleuen, ende die stadt deyrlijck gheplundert wert. d'Incarnatie oft datum van het ouergheuen is dese.

claVstrIs ScotorVM reseratIs arte sec Vndâ

HeI Dolor AVgVstI, sIc LIra praeda stetI.

Den xiiij. dach Obtob. int iaer 1595. hebben die rebelle t'smorghens inden dageraet die voorseyde stadt van Lier verrast, met een wonderlijcke practijcke die Mechelsche poorte brekende, hebben die j. schilt-wacht vermoort, die ij. ghewont, ende die rest gheuangen. Die Borgers ende t'garnisoen hebben hun den tijt van vier uren dapperlijck verweyrt, daer ouer beyde zijden veel doot bleuen. Maer alsoo des vyants hoop soo perden als voet-volck gheweldiger aen-comende, ende die Borgers ende soldaten van vechten, schieten seer vermoeyt waren, ende vande hope berooft om die stadt te moghen defenderen. Soo heeft Don Alonso de Luna der stadts Gouuerneur die Lisper-poorte ingenomen ende bewaert ende is daer nae met eenighe Garnisoenen ende Borgers, insgelijcx metten Spaignaerts van t'Antwerpsche casteel, met de Borgers van Antwerpen ende Mechelen, by hem ontboden, met een groote coragie, nae den middach, den vyant inghevallen, ende heeft eenighe noch plunderende, ander metten roof gheladen, met ghewelt ter stadt wt ghedreuen, alwaer meer dan dry hondert vanden vyant doot bleuen, soo verslaghen als verdroncken. Ende alsoo wert die stadt tweemael op eenen dach inghenomen. Al-waer die vaillante Borghers van Antwerpen ende Mechelen, eenen alsulcken lof, prijs, ende eere behaelt hebben met Godts hulpe, die weerdich is eender eewiger ende [21r] onsterffelijcker memorien. Binnen Antwerpen zijn tot deser memorien siluere penninghen ghemunt, die byder stadt eenighe Officialen om hen te vereeren ende eenichsins te recompenseren zijn gheschoncken, waer af die figuere hier nae is ghestelt.

Incarnatie oft datum deser victorien.

en decIMo qVarto oCtobrIs, qVod fata tVLerVnt,
hostIbVs eXpVLsIs, Capta reCepta LIra est.

Beschrijving der stad van Lier.

De stad van Lier is gelegen op een kleine rivier de Nete genoemd, twee grote mijlen van Antwerpen en van Mechelen niet zo vee. Maar van wie of wanneer die gebouwd of gesticht is: kan ik in geen manieren achterhalen noch bekomen. Het is een plezierige stad, maar niet groot, wonderlijk sterk, tweemaal met muren en vesten en goed gewaterd omsingeld, heeft dubbele poorten. Daar is maar een parochiekerk, gewijd ter ere van S. Gummarus wiens heilige relikwieën daar rusten. Het is een lustige en heldere kerk en goed versierd wat een halve canoniciteit is. De stad is begiftigd van de hertogen van Brabant met mooie privilegies, bijzonder van een ossenmarkt en anderszins, zulks dat er in mijn tijd op een marktdag op dezelfde markt over de drieduizend ossen zijn geweest. Ten anderen zo plag di stad hier voormaals zeer te floreren door de menigte der scholen die in mijn tijd wel 32 zijn geweest, nu zeer vermindert, mits deze ellendige troebele tijd. In de stad liggen twee vrouwenkloosters, Sion en Nazareth, welke voor deze miserabele tijd plagen te staan buiten de stad met noch een begijnhof. Buiten de binnenstad aan de Lisper-poort ligt dat klooster van de Satroysen of Kartuizers van weelderig en kostbare gebouwen wat in de tijd van Merten van Rossem anno 42 stond op het 'Kiel buiten Antwerpen, maar is door van Rossem voorzegt verbrand en geruïneerd.

De 2de augustus in het jaar 1582 werd deze stad van de Schotten die aldaar in het garnizoen lagen overgegeven in de macht van de prinsen van Parma daar veel soldaten doodbleven en die stad deerlijk geplunderd werd. De incarnatie of datum van het overgeven is deze.

“De poorten van de Schotten werden ontgrendeld volgens de kunst

In augustus dus Lyra was een prooi’(?)

De 14de dag van oktober in het jaar 1595 hebben de rebellen ‘s morgens in de dageraad die voorzegde stad van Lier verrast met een wonderlijke praktijk en braken de Mechelse poort, hebben 1 schildwacht vermoord en 2 gewond en de rest gevangen. De burgers en het garnizoen hebben hun de tijd van vier uren dapper verweerd waarvan aan beide zijden veel dood bleven. Maar alzo de hoop van de vijanden zo te paard en voetvolk geweldig aankwam en de burgers en soldaten van vechten, schieten zeer vermoeid waren en van de hoop beroofd werden om de stad te mogen verdedigen. Zo heeft Don Alonso de Luna de gouverneur van de stad de Lisper-poort ingenomen en bewaard en is daarna met enige garnizoenen en burgers, insgelijks met de Spanjaarden van het Antwerpse kasteel met de burgers van Antwerpen en Mechelen bij hem ontboden met een grote moed na de middag op de vijand gevallen en heeft enige noch plunderend en andere met roof geladen met geweld uit de stad gedreven alwaar meer dan driehonderd van de vijand doodbleven, zo verslagen als verdronken. Alzo werd de stad tweemaal op een dag ingenomen. Alwaar die onversaagde burgers van Antwerpen en Mechelen een al zulke lof, prijs en eer behaald hebben met Gods hulp die waardig is een ter eeuwige en [21r] onsterfelijke memorie. Binnen Antwerpen zijn tot deze memorie zilveren penningen gemunt die bij de stad enige officiaals om hen te vereren en enigszins te herstellen zijn geschonken, waarvan de figuur hierna is gesteld.

Gebeurtenis of datum van deze victorie.

Op de veertiende oktober, die het lot nam

De vijand die werd verdreven, werd gevangengenomen en heroverd.

Beschrijuinghe van Vilvoorden.

DIe stadt Vilvoorden is ghelegen op de riuire de Senne, tusschen Bruessel ende Mechelen, twee mijlen van d'een ende van d'ander. Daer leet een out Slot, stercker vander natueren, dan van die conste des hant-wercx, ghebout ende ghefondeert int iaer 1375. daer worden ordinaerlijck gestelt seker gheuangenen van grooter importantien, ende dat alleenlijck van des Princen volck ende van zijnen Raedt. In dit Slot worden bewaert die priuilegien ende d'originael van desen gegeuen ende verleent by den Prince dat Hertochdom van Brabant, ende t'landt by t'Hertochdom ghevoecht, ghelijck daer oock bewaert worden die priuilegien, gheoctroyeert den Hertogen van Brabant, by de Pausen, Keysers, ende andere groote Princen. Insghelijckx oock die contracten ende transactien ghepasseert tusschen den seluen Hertoch, en andere Potentaten ende Heeren. Ende om desen schat te bewaren, soo isser een commis ghestelt by den Hertoch, ghenoemt die Garde, oft Thresorier des Chartres.

Beschrijving van Vilvoorde.

De stad Vilvoorde is gelegen op de rivier de Zenne tussen Brussel en Mechelen, twee mijlen van de ene en van de ander. Daar ligt een oud slot, sterker van de naturen dan van de kunst van handwerk, gebouwd en gefundeerd in het jaar 1375. Daar worden gewoonlijk gesteld zekere gevangenen van grote importantie en dat alleen van de prinsen volk en van zijn raad. In dit slot worden bewaard de privilegies en de originele van deze gegeven en verleent bij de prins dat hertogdom van Brabant, het land dat bij het hertogdom is gevoegd, gelijk daar ook bewaard worden de privilegies geoctrooieerd bij de hertogen van Brabant, bij de pausen, keizers, en andere grote prinsen. Insgelijks ook de contracten en transacties gepasseerd tussen dezelfde hertog en andere potentaten en heren. Om deze schat te bewaren zo is er een commissie gesteld bij de hertog, genoemd de Garde of Thresorier des Chartres.

GEMBLOVRS, liggende dry mijlen van Namen, is in voorleden tijden verheuen gheweest tot een Hertochdom, maer is naderhant verandert in een Abdije, vande welcke fondateur is gheweest S. Huybrecht, een Heer van seer edelder afcomste. Den Abt van dese plaetse, gelijck oock zijn successeur heeft d'eerste plaetse ende vois onder die Prelaten, ende is oock een temporeel oft weerlijck ende geestelijck Heer van deser plaetsen. t'Is een groote ende rijcke Abdije, seer sumptueus ende magnifijck. Is vermaert geweest inden tijt vande Paus Stephano die seuenste van dien naem, waer van Platina mentioneert, seggende, men schrijuet toe de verdiensten van desen Paus dat S. Huybrecht d'Edel Prince van Loreynen, heeft t'Clooster van Gemblours doen bouwen in eenen cleynen tijdt op sijnen cost. In dese Abdije is een vermaerde Librarije, daer veel boecken ligghen metter handt gheschreuen, ende noyt gedruckt, ende onder andere, die stucken van Sigebertus een vermaert chronijck ende historie-schrijuer.

Gembloers ligt drie mijlen van Namen, is in voorleden tijden verheven geweest tot een hertogdom, maar is naderhand veranderd in een abdij waarvan de stichter is geweest S. Huibrecht, een heer van zeer edele afkomst. De abt van deze plaats, gelijk ook zijn opvolger, heeft de eerste plaats en stem onder de prelaten en is ook k een temporeel of wereldlijk en geestelijk heer van deze plaats. Het is een grote en rijke abdij, zeer overdadig en magnifiek. Is vermaard geweest in de tijd van de paus Stephanus de zevende van die naam was van Platina vermeldt en zegt, men schrijft toe de verdiensten van deze paus dat S. Huibrecht de edele prins van Lorraine, heeft het klooster van Gembloers laten bouwen in een kleine tijd op zijn kosten. In deze abdij is een vermaarde librije daar veel boeken liggen met de hand geschreven en nooit gedrukt en onder andere de stukken van Sigebertus, een vermaarde kroniek- en historieschrijver.

IOVDOIGNE, oft Geldenaken is ghelegen op een cleyn riuiere Gias genoemt, vier mijlen van Gemblours, daer leyt een seer oudt Casteel, waer [21v] van men seyt, dat die Hertoghen van Brabant ghewoon waren, haer kinderen daer te doen op-voeden, om die ghesontheyt des lochts.

IOVDOIGNE of Geldenaken is gelegen op een kleinere rivier de Grote Gete genoemd, vier mijlen van Gembloers, daar legt een zeer oud kasteel, waarvan [21v] men zegt dat de hertogen van Brabant gewoon waren hun kinderen daar te laten opvoeden vanwege de gezonde lucht.

HAMVT is gelegen twee groote mijlen van Gheldenaecken, liggende in een vruchtbaer Landouwe, seer out, t'welckmen seyt ouer langhen tijdt een Graefschap gheweest te hebben, ghenoemt Dabor. Sy ghebruycken noch op den dach van heden een seker mate, gheheeten Dabor.

HAM is gelegen twee grote mijlen van Geldenaken, ligt in een vruchtbare landouwe, zeer oud waarvan men zegt dat het land geleden een graafschap is geweest genoemd Dabor. Ze gebruiken noch op de dag van heden een zekere maat geheten Dabor.

LANDEN, leyt soo van Hamut als oock van Thienen twee mijlen. Eenighe verclaeren dat d'outste stadt is van Brabant. Joannes Meierus schrijft dat den Hertoch van Tongheren ende van Brabant dese ghefondeert ende ghebout heeft inden tijd dat Childerick in Vrancrijck regneerde. Eenighe affirmeren oock sterckelijck, dat sekere Hertoghen van Brabant in voorleden tijden aldaer haer hof hebben ghehouden.

Aengaende noch andere Brabantsche steden, als Halen, Sichen, Herentals, Eyndouen, ende Graue passeren wy voorby, eensdeels om datter geen sonderlinge materie en valt weerdich ende memorabel om schrijuen, als oock om die lanckheydt te schouwen, ende om voorts te comen tot die beschrijuinghe des Landts, ende der stadt van Mechelen.

LANDEN ligt zo ver van Ham als ook van henen twee mijlen. Enige verklaren dat het de oudste stad is van Brabant. Joannes Meierus schrijft dat de hertog van Tongeren en van Brabant deze gefundeerd en gebouwd heeft in de tijd dat Childerik in Frankrijk regeerde. Enige bevestigen dat ook sterk dat zekere hertogen van Brabant in voorleden tijden aldaar hun hof hebben gehouden.

Aangaande noch andere Brabantse steden, als Halen, Sichen, Herentals, Eindhoven en Grave passeren wij voorbij, eensdeels om dat er geen bijzondere materie valt waardig en memorabel om te schrijven, als ook om de lengte te schuwen en om voorts te komen tot de beschrijving van het land en de stad van Mechelen.

Beschrijuinghe der stadt ende heerlijckheydt van Mechelen.

MEchelen die plaisante stadt vier mijlen van Bruessel ende insgelijcx van Antwerpen te Lande, oock mede vier mijlen van Louen, is alsoo ghelegen int hert ende midden van Brabant, in een santachtich lant, dies niet-te-min vruchtbaerich, van bequaeme ende seer ghesonde locht, daer de schoon riuiere de Dele deur passeert, genietende het vloeyen ende Ebben wter zee. Daer ligghen veel vlietende wateren, tot groot gherief ende bequaemheydt der borgheren. Die straten zijn seer wijt ende groot, wter maten schoon ende reyn bouen ander steden. Die Borgers zijn seer vriendelijck van sprake, saechtmoedich van manieren, beleeft, manierlijck, ende wel ghefaconneert, ende godt-vreesende, van oudts vermaert voor stoutmoedich ende dapper crijsch-volck, sulcx datter noch op den dach van heden dat out spreeck-woort gheuseert wort: Deurken toe, die Mechelaers comen.

Daer ligghen seuen prochie Kercken, waer van die twee van strucktuere ende sumptueusheydt, d'ander verre te bouen sijn gaende, als die Cathedrale Kercke van S. Rombout, met eenen wonderlijcken grooten hoogen toren, wesende een Aertsch-bisdom, ende die Kercke van onser L. Vrouwen ouer die Dele. Oock staet binnen Mechelen t'huys van Pitsemborch, toebehoorende den Commandeur van d'oorden der Duytscher Cruys-heeren, daer hier vor oock af gheroert is. Als dese stadt noch inde verblintheyt des Heydenschap was, soo hebben daer verscheyden heyligen t'woort Godts ghepredickt, ende niet gheprofiteert. Maer ten lesten heeft S. Rombout (sone des Conincx van Schotlant) Mechelen totten Christen ghelooue ghebracht, al-waer hy die croone der Martyrien ontfangen heeft, int iaer 775. deurluchtich van miraculen, soo wel in sijn leuen als na sijn doot, wiens H. Reliquien aldaer in grooter reuerentien ende eeren gehouden worden. Mechelen is seer sterck midts dat t'water tot verscheyden plaetsen aen die stadt is loopende. Is oock mede een lant ende heerlijckheyt appaert, daer af die Hertoch van Brabant souuereyn Heer is, hebbende onder sijn iurisdictie noch seuenthien dorpen. Die Mechelers zijn subtijle gheesten, als gheschut-gieters, Clock-gieters, Schilders, ende beelt-snijders, oft Cley-stekers. Onder andere is vander stadt van Mechelen gheweest die wijt-vermaerde ende groote Mr. Michiel van Corijen, schilder in sijnen leuen des Maiesteyts van Spaengien, met wiens excellente conste verscheyden Kercken in Nederlant verciert zijn. [22r]

Binnen Mechelen zijn oock vermaerde constenaers van mesmakers, wiens werck wel bekent is in verre ende vremde landen, ia tot Indien toe. Oock worden daer veel costelijcke ende fijne lakenen gemaect die in verscheyden Prouincien worden gheschickt, welcke neringhe der draperijen daer hier voormaels soo pleech te floreren, als datter meer dan 3000. wullen weuers ghetouwen pleghen te gaen, Oock wordt daer veel fijn ende costelijck lijnwaet ghemaeckt daer groote trafijcke in gelegen is. Mechelen gaudeert van twee sonderlinghe Priuilegien, waer van d'een die exemptie ende vryheydt vanden tol is, daer van hier nae (tracterende van d'innemen der stadt van Nuys) breeder sal ghementioneert worden. d'Ander is dat haer goeden ende meubelen allen t'Nederlant deur niet subiect noch verbonden en zijn in eenighe bede oft assistencie van ordinarise schattinghe aen den Prince vanden lande, ghelijck als andere steden, der stadt gheoctroyeert by Hertoch Charel van Bourgoegnien, deur den grooten ende ghetrouwen dienst den seluen Hertoch bewesen.

Binnen Mechelen leyt des Hertoghen van Brabant heelijcken Raet, gheordineert ende in-ghestelt by den voorsz. Hertoch Carel van Bourgoegnien, int iaer 1436. daer toe inden eersten tot een heerlijck parlement geordineert was met eenen Cancellier voor t'hooft, twee Presidenten, vier Ridders, ses meesters vande requesten, acht gheestelijcke ende twaelf weerlijcke Raedts-heeren, Doctoren, oft Licentiaten, maer dese ordonnantie is namaels verandert gheweest by den Hertoch Philippus int iaer 1503. Maer nu op den dach van heden is voor t'hooft van desen raet mijn H. die President, daer zijn sesthien Raedts-heeren, waer die twee van dese gheestelijcke persoonen zijn ende Protonotarisen. Daer zijn twee Greffiers ende ses Secretarisen met noch eenighe ander Officiers. Onder desen Raedt sorteren ende appelleren van alle sententien by den magistraet vander stadt ghepronuncieert, die heerlijck-heydt van Mechelen, dat gheheele lant van Vlaenderen, Artoys, Hollant, ende Middelburg, in Zeelant, Namen, Luxemburg, ende Valencijn, met d'ander cleyn steden, liggende op de frontieren van Vlaenderen ende Henegou, genoemt Dielitigieuse plaetsen, ter oorsaecken van eenich different oft gheschil, toucherende heurlieder iurisdictie, gheresen tusschen die Henuwiersche ende Vlaminghen, daer onder sy resorteren ende ghelegen zijn. Die oost-Vriesen met oock die heerlijckheyt van Vtrecht, bekennen desen grooten Raedt voor het hooft in Ciuile materien, ende dat by maniere van Reuisie, van excessiuen cost. Op welcke reuisie ende ghepronuncieerde sententie, gheen appel meer en valt in gheender manieren.

Beschrijving der stad en heerlijkheid van Mechelen.

Mechelen die plezierige stad vier mijlen van Brussel en insgelijks van Antwerpen te Lande, ook mede vier mijlen van Leuven, is alzo gelegen in het hart en midden van Brabant in een zandachtig land, dus niettegenstaande zeer vruchtbaar, van bekwame en zeer gezonde lucht daar de mooie rivier de Dijle door passeert, geniet de het vloeien en eb uit de zee. Daar liggen veel vlietende wateren tot groot gerief en bekwaamheid der burgers. Die straten zijn zeer breed en groot, uitermate schoon en rein boven andere steden. De burgers zijn zeer vriendelijk van spraak, zachtmoedig van manieren, beleeft, goed gemanierd, en goed gesteld en godvrezende, van ouds vermaard voor stoutmoedig en dapper krijgsvolk, zulks dat er noch op de dag van heden dat oude spreekwoord gebruikt wordt: Deurtje toe, de Mechelaars komen.

Daar liggen zeven parochiekerken waarvan er twee van structuur en weelderigheid de andere verre te boven gaan zoals de kathedrale kerk van S. Rombout met een wonderlijks grote hoge toren, is een aartsbisdom en de kerk van onze L. Vrouwe over de Dijle. Ook staat binnen Mechelen het huis van Pitsemborch, toebehorende de commandeur van de orde der Duitse kruisheren waarvan hiervoor ook aangeroerd is. Toen deze stad nog in de verblinding der heidens was zo hebben daar verscheiden heiligen het woord Gods gepreekt en niet geprofiteerd. Maar tenslotte heeft S. Rombout (zoon van de koning van Schotland) Mechelen tot het Christen geloof gebracht, alwaar hij de kroon van martelaarschap ontvangen heeft in het jaar 775, doorluchtig van mirakels, zo wel in zijn leven als na zijn dood wiens heilige relikwieën aldaar in grote reverentie en eren gehouden worden. Mechelen is zeer sterk mits dat het water tot verscheiden plaatsen aan de stad loopt. Is ook mede een land en heerlijkheid apart daarvan de hertog van Brabant soeverein heer is, heeft onder zijn jurisdictie noch zeventien dorpen. Die Mechelaars zijn subtiele geesten, als geschut-gieters, klok-gieters, schilders en beeldsnijders, of kleistekers. Onder andere is van de stad van Mechelen geweest die wijdvermaarde en grote Mr. Michiel van Corijen, schilder in zijn leven van de majesteit van Spanje met wiens excellente kunst verscheiden kerken in Nederland versierd zijn. [22r]

Binnen Mechelen zijn ook vermaarde kunstenaars en mesmakers wiens werk goed bekend is in verre en vreemde landen, ja, tot Indien toe. Ook orden daar veel kostbare en fijne lakens gemaakt die in verscheiden provincies worden gestuurd, welke nering der draperieën daar hier voormaals zo plag te floreren als dat er meer dan 3000 wollen wevers getouwen plegen te gaan, ook wordt daar veel fijn en kostbaar lijnwaad gemaakt daar grote handel in gelegen is. Mechelen verheugt zich van twee bijzondere privilegies, waarvan de ene de vrijstelling en vrijheid van de tol is, waarvan hierna (handelen van het innemen der stad van Neuss) uitvoeriger verhaald zal worden. De ander is dat hun goederen en meubels al 'Nederland door niet subject noch verbonden zijn in enige bede of assistentie van gewone schatting aan de prins van het land, gelijk als andere steden de stad geoctrooieerd bij hertog Karel van Bourgondië door de grote en getrouwe dienst die hertog bewezen.

Binnen Mechelen ligt de hertogen van Brabant heerlijke raad, geordineerd en ingesteld bij de voorzegde hertog Karel van Bourgondië in het jaar 1436. Daartoe in het eerste tot een heerlijk parlement geordineerd was met een kanselier voor het hoofd, twee presidenten, vier ridders, zes meesters van het rekwest, acht geestelijke en twaalf wereldlijke raadsheren, doctoren of licentiaten, maar deze ordonnantie is later veranderd geweest bij de hertog Philippus in het jaar 1503. Maar nu op de dag van heden is voor het hoofd van deze raad mijn heer de president, daar zijn zestien raadsheren, waarvan twee van geestelijke personen zijn en protocol-notarissen. Daar zijn twee griffiers en zes secretarissen met noch enige andere officiers. Onder deze raad sorteren en appelleren van alle sententien bij de magistraat van de stad geprononceerd, de heerlijkheid van Mechelen, dat gehele land van Vlaanderen, Artois, Holland en Middelburg in Zeeland, Namen, Luxemburg en Valenciennes met de andere kleine steden, liggen op de grenzen van Vlaanderen en Henegouwen, genoemd Dielitigieuse plaatsen, ter oorzaak van enig different of geschil, raakt hun jurisdictie, gerezen tussen die van Henegouwen en Vlamingen, waaronder ze behoren en gelegen zijn. De oost-Friezen ook met de heerlijkheid van Utrecht, bekennen deze grote raad voor het hoofd in civiele materies en dat bij manier van revisie, van excessieve kosten. Op welke revisie en geprononceerde sententie geen appel meer valt op geen manieren.

Vanden grouwelijcken brant binnen Mechelen.

DIE grouwelijcke destructie der stadt van Mechelen is geschiet ten elf uren inder nacht, den seuensten dach der maent Augusti int iaer 1546. wanneer deur een schrickelijck tempeest van donder ende blixem, t'vier gecomen is int buspoeder, ligghende in grooter quantiteyt in die sant-poorte, deur welcke cracht die selue poorte gheheelijck is om verre ghevloghen, met allen dat fondament, sulckx datter niet eenen steen en was te vinden, noch lijcteecken der seluer. Dit duyuelsch poeder is so gheweldich gheweest, dat die selue vesten gheheelijck waren wt-ghedroocht, als oft daer van te voren noyt water in en hadde gheweest, die visschen zijn ghebraden ende verre wt die vesten gheslaghen, met groot ghewelt om verre worpende die mueren ende huysen, sulcx datter in meer dan dry hondert passen wijt, niet een huys en is onghedestrueert oft gheheel ghebleuen, midts t'ghewelt van steenen ouer al vliegende, waer af die memorie ende lijcteeckenen op den dach van heden haer noch vertoonen. Men affirmeert ende t'is warachtich datter wel 150. persoonen zijn doot ghebleuen, ende een groot ghetal menschen gewont. Den slach der voorsz. poorten was soo gheweldich, ende heeft soo grooten geluyt gegeuen, als datmen [22v] den seluen heeft gehoort tot Antwerpen ende Bruessel. Op den derden dach is daer een cleyn ioncxken gheuonden gheweest noch leuende, die binnen den seluen tijdt noch gheten noch gedroncken en hadde, roepende: Ick heb soo grooten dorst, d'welck een der Magistraet van Mechelen heeft tot hem genomen ende opghevoet.

Den datum oft Incarnatie van dese destructie.

SeVen AVgVstI bedreeft poeIIer den helschen Donder
Tot Mechelen WIIter Sant-poorten, een snel deIIrLIIck Wonder

Van de gruwelijke brand binnen Mechelen.

Die gruwelijke destructie der stad van Mechelen is geschied ten elf uren in de nacht, de zevende dag van de maand augustus in het jaar 1546 wanneer door een verschrikkelijk tempeest van donder en bliksem het vuur gekomen is in het buskruitpoeder dat in een grote hoeveelheid lag in de zand-poort en door die kracht die poort geheel omver is gevlogen met dat hele fundament, zulks dat er niet een steen was te vinden, nog een teken ervan. Dit duivelse poeder is zo geweldig geweest dat de vesten ervan geheel uitgedroogd waren alsof daar nooit water in was geweest, de vissen zijn gebraden en ver uit die vesten geslagen, met groot geweld en wierp omver de muren en huizen, zulks dat er in meer dan driehonderd passen breed niet een huis niet vernield of heel gebleven mits het geweld van stenen die overal vlogen waarvan de memorie en littekens zich op de dag van heden zich nog vertonen. Men bevestigt en het is waar dat er wel 150 personen zijn dood gebleven en een groot getal mensen gewond. De slag van de voorzegde poort was zo geweldig en heeft zo’ n groot geluid gegeven als dat men [22v] die heeft gehoord tot Antwerpen en Brussel. Op de derde dag is daar een klein jongetje gevonden geweest die nog leefde die binnen die tijd noch gegeten noch gedronken had en riep: ik heb zo’ n grote dorst, wat een der magistraat van Mechelen heeft tot hem genomen en opgevoed.

Den datum of Incarnatie van deze destructie.

Zeven augustus bedreef het poeder der helse donder
Tot Mechelen uit de Zand-poort, een snel deerlijk wonder.

.

Vander stadt vryheydt ende Iurisdictie van Mechelen.

HAer district ende iurisdictie en is niet voorder streckende dan ouer die stadt ende vryheyt van Mechelen. Te weten, die voorsz. stadt, met die vijf dorpen, ende hun ghehuchten, als Heuer, Muysen, Hombeke, Leest ende Heffene, metten Buytenijen, als Neckerspoel ende Nieu-lant, met andere, mitsgaders allen hun toebehoorten, die welcke al staen onder het Schependom van Mechelen. Item t'dorp van Heyst, met sijn toebehoorten, staet oock onder die voorsz. stadt, ende vseert die costuymen van Mechelen, gelijck als binnen der stadt. Maer en staet soo immediaet niet, onder t'voorsz. Schependom, ghemerckt dat Heyst voorsz. eenen Schouteth ende seuen Schepenen besonder heeft, resorterende by leeringhe, oft appel, onder t'voorsz. Schependom van Mechelen. Die selue van Heyst, contribueren oock metter voorsz. stadt van Mechelen, in alle hunne beeden, blijckende by seker accoort, ende condemnatiee voluntarie, tusschen hun gepasseert, den x. dach der maent Meerte, int iaer xvc. lij. behaluen dat sylieden gheen accijse en betalen.

Wort hier merckelijc gestelt Stadt vryheyt ende iurisdictie van Mechelen, tot onderscheyt vanden lande van Mechelen, d'welc metter voorsz. stadt niet ghemeyns en heeft, want dat wort van Brabant ghehouden, hebbende Officieren op hun seluen. Onder andere, eenen Stadthouder vande Leene, onder den welcken sorteren dese naevolgende dorpen, als Rymenam ende Boouheyen, Keerberghen, Putte, Wauere, Bersele, Schriecken ende Grootloo, Yetegem, Noordewijck, Duffel ende Walem, Droogenbosch, Eeckeren, Gheele, Ouwen, Conticke, Waerloos, Reet, ende Aertselaer, Ballaer, Schelle, ende Niele, ende heeft noch eenen Drossaert ende Rentmeester.

Noch zijn in Brabant vijf ander dorpen gheleghen, maer hoe wel dese onder Brabant ghelegen zijn, soo comen sy nochtans voor Schepenen van Mechelen, eenighe by hooft-aduijse, ende by appellatien, ende alle beyde by appellatien, als te weten, t'Bisschoppen hof des dorps van Doorne by Antwerpen, ende het dorp van Haecht. Wel verstaende dat die optie hebben, oft inde Cancellerije van Brabant hun appel te verheffen, oft voor Schepen van Mechelen. D'ander dry dorpen, als Wespelaer, Boortmeerbeke, ende Humbeke, comen voor Schepenen van Mechelen, alleenlijck om leeringhe oft hooft-aduijs, ende hun appellatie verheffen, die alleen in Brabant. Ende dit al achtervolghende seker Concordaet, tusschen die van Brabant, ende die stadt van Mechelen, gemaect anno xvc. hondert xxxiij. den viij. Nouembris.

Die Leden vander Diuisien Rechte.

HET ghebeurt dat t'gheschil onderlinge geresen, tusschen allen zijn leden ende plaetsen, die onder t'recht vander diuisen resorteren, ende die vanden seluen recht vseren, ende om die gheschillen te neder te legghen: soo zijn die Drossaerden, Schoutetten ende Meyers, respectiuelijck met hunnen adioncten Schepen, &c. vergadert gheweest inder stadt van Mechelen op t'Stadthuys, int iaer xvc. derthien, soo hier na beschreuen staet. [22r]

Mechelen t'hooft vander Diuisen.
Die leden vander Diuisen.

Drossaerts van t'lant van Mechelen.

Drossaert van.

Keerberhgen,

Waelem,

Duffel,

Gheele,

Reeth,

Westerloo.

Schouteth van

Heyst,

Ytegem,

Schelle,

Niele,

Mortsele,

Rumpft,

Conticke,

Puerse,

Meyer van

Meyer van

Wildebroeck,

Ruysbroeck,

Blaesveldt,

Zeepmsche ts’Heeren van Grimberghen,

Zeempse, t’Godtshuys van Oliueten,

Grimberghen, simpelijck,

Londerseele,

Eppeghem,

Humbeke,

Meyer.

Ttot Grootloo,

Tot Berlaer,

Tor Lijsele,

Van Breuseghem,

Van Meysen,

Vam Beyghem,

Sint Ians inden Scriecke.

Van Vremde,

Tot Putte.

Sinte Catelijnen Wauer is onder den Drossaert van Duffel, onder Perweys. Bersele, &c.

Onser Vrouwen Wauere is onder den Drossaert van Putte.

Rijmenam is onder den Drossaert van Putte, maer voorts nopende der Diuisen Rechte, daer af maecken mentie die statuyten van Mechelen: onder den tijtel, Der diuisen Rechten.

MEchelen is in onsen tijden door den Coninck van Spanien Philip. II. ghemaect een Aertsch-bisdom, waer van den eersten Aertsch-bischop is gheweest D. Antonius Perenotus, Cardin. Granuellanus, een man van groote vernuftheydt, en experientie, ghestoruen te Madril anno 1585. den 20. September, op welcken dach oock ouerleden is den Keyser Carolus de v. Den desen sprack vij. diuersche talen soo perfect datmen qualijck conde ghemercken van waer hy gheboren was. Hadde oock een singuliere memorie, want gelijck Jul. Cesar, soo hadde hy 4. oft 5. schrijuers die hy met dicteren moede was maeckende.

Van de stad vrijheid en jurisdictie van Mechelen.

Haar district en jurisdictie strekt niet verder dan over de stad en vrijheid van Mechelen. Te weten, die voorzegde stad met die vijf dorpen en hun gehuchten, als Heuer, Muizen, Hombeek, Leest en Heffen, met de buitengebieden als Neckerspoel en Nieuwland, met andere mitsgaders al hun toebehoren die alle staan onder het Schependom van Mechelen. Item het dorp van Heist met zijn toebehoren, staat ook onder de voorzegde stad en gebruikt de gebruiken van Mechelen gelijk als binnen de stad. Maar het staat zo niet direct onder het voorzegde schependom, gemerkt dat Heist voorzegt een schout en zeven schepenen apart heeft die ressorteren bij lering of appel onder het voorzegde schependom van Mechelen. Die van Heist, contribueren ook met de voorzegde stad van Mechelen in al hun beden, blijkt bij zeker akkoord en vrijwillige veroordeling dat tussen hen gepasseerd is de 20de dag van maart in het jaar1552 behalve dat zij geen accijns betalen.

Wordt hier merkelijk gesteld stadsvrijheid en jurisdictie van Mechelen tot onderscheidt van de landen van Mechelen wat met voorzegde stad niets gemeens heeft, want dat wordt van Brabant gehouden, hebben officieren van zichzelf. Onder andere een stadhouder van de leen waaronder sorteren deze navolgende dorpen, als Rijmenam en Bonheiden, Keerbergen, Putte, Waver, Belsele, Schrieken en Groolo, Itegem, Noorderwijk, Duffel en Walem, Drogenbos, Ekeren, Geele, Ouwen, Conticke, Waarloos, Reet en Aartselaar, Ballaar, Schelle en Niele en heeft noch een drost en een rentmeester.

Noch zijn in Brabant vijf ander dorpen gelegen, maar hoe wel deze onder Brabant gelegen zijn, zo komen ze nochtans voor schepenen van Mechelen, enige bij hoofdadvies en bij appellatie en alle beide bij appellatie, als te weten het bisschoppen hof van het dorp van Deurne bij Antwerpen en het dorp van Haacht. Wel verstande dat de optie hebben of in de kanselarijen van Brabant hun appel te verheffen of voor schepen van Mechelen. De andere drie dorpen als Wespelaar, Boortmeerbeek en Humbeek komen voor schepenen van Mechelen, alleen om lering of hoofdadvies en hun appellatie verheffen die alleen in Brabant. Dit alles navolgende een zeker concordaat tussen die van Brabant en de stad van Mechelen, gemaakt anno 1533 de 8ste november.

Die leden van de Divisie Recht.

Het gebeurt dat het geschil onderling gerezen tussen al zijn leden en plaatsen die onder het recht van de divisies sorteren en die hetzelfde recht gebruiken en om die geschillen te neer te leggen: zo zijn die drosten, schouten en meiers, respectievelijk met hun adjuncten schepen, &c. vergaderd geweest in de stad van Mechelen op het stadshuis in het jaar1513 zo hierna beschreven staat. [22r]

Mechelen het hoofd van de divisies.
De leden van de divisies.

Drost van het land van Mechelen.

Drost van.

Keerbergen,

Walem,

Duffel,

Geel,

Reet,

Westerlo.

Schout van

Heist,

Itegem,

Schelle,

Niele,

Mortsel,

Rumpt,

Conticke,

Puerse,

Meyer van

Meier van

Wildebroek,

Ruisbroek,

Blaasveld,

Zeepmse te heren van Grimbergen,

Zeempse, het Godshuis van Oliveten,

Grimbergen, simpel,

Londerzeel,

Eppegem,

Humbeek,

Meier.

Tot Grootlo,

Tot Berlaar,

Tot Sijsele,

Van Breusegem,

Van Meise,

Van Beigem,

Sint IJans in de Srchriek.

Van Vremde,

Tot Putte.

Sint Katelijne Waver is onder de drost van Duffel, onder Perweis., Belsele, &c.

Onze Vrouwe Waver is onder de drost van Putte.

Rijmenam is onder de drost van Putte, maar voorts nopende de divisies recht en daarvan maken melding de statuten van Mechelen: onder den titel, De divisies Rechten.

Mechelen is in onze tijden door de koning van Spanje Philippus II gemaakt een aartsbisdom waarvan de eerste aartsbisschop is geweest D. Antonius Perenotus, kardinaal Granvellanus, een man van grote vernuftigheid en ervaring, gestorven te Madrid anno 1585 de 20ste september op welke dag ook overleden is de keizer Karel de 5de. Dan deze sprak 7 diverse talen zo perfect dat men kwalijk kon merken vanwaar hij geboren was. Had ook een singuliere memorie, want gelijk Julius Caesar, zo had hij 4 of 5 schrijvers die hij met dicteren moe maakte.

Pvppiin van Landen.
d'Eerste Hertoch van Brabant

PVPPIIN van Landen, d'eerste van dien name, sone van Carleman, een heylich godtvreesende Prince was, d'eerste Hertoch van Brabant, een prouincie van neder-Germanien, oft Neder-lant, waerom die bouen-ghenoemde Emundus de Dijnter den seluen noemt een Aertsch-hertoch, dat is, d'eerste Hertoch van neder-Austrasien. Ander geuen hem den naem Patriarch van Brabant, ter oorsaecken dat hy als den tweeden Abraham, soo deur sijn selfs neersticheydt, als oock met hulpe ende bystant der godtvreesende Priesteren (die hy was onderhoudende) in Brabant ende inde by-liggende plaetsen, Gode ende de Heylige Kercke veel geestelijcke kinderen heeft gebaert. Seer victorieuselijck heeft hy die Swauen, ende ander landen van Duytsch-landt, met gheweldiger hant t'onder gebracht, ende heeft gheregneert den tijt van dertich iaren. Hy heeft ten houwelijck genomen die dochter des Hertochs van Aquitanien, met name Iduberga, van welcke heylige huysvrouwe hy oock dry kinderen creech, twee dochters, Begga ende Geertruyt, die namaels int ghetal der heyligen ghestelt wert, ende eenen sone met name Grimoaldus. Inden tijdt van desen Puppijn regneerde die groote Coninck van Vranckrijck Lotharis, die welcke int xxx. iaer sijns rijckx ordineerde, dat Puppijn ende sijn na-comers souden wesen die meeste regheerders ende maeckende den eersten Hertoch van Brabant ende neder-Oostenrijck, oft anders genoemt cleyn Lotrijck, liggende tusschen den Rhijn en de Schelt, om dat vanden Coningen van Vranckrijck te leene te houden, waer deur het blijckt, dat die Hoocheyt ende digniteyt der Brabantscher Hertoghen comen is vande Coninghen van Vrancrijck. Oock hadde Puppijn last van t'Coninckx weghen te gouuerneren t'lant vander Eluen totte Moselle, ende dit al mits sijnder wijsheyt, deucht ende ghetrouwicheyt. Hy nam raedt ende assistentie aen S. Arnout Marcgraue des heylichs-rijcx, ende namaels Bischop van Metz, om sijn gouuernement bequamer te bedienen, die Coninck Lotharis voorsz. hadde eenen iongen sone, met name Dagobertus, den welcken hy mits sijnder ioncheyt den goeden Hertoch Puppijn ende S. Arnout beual, om hem te regeren, leeren ende bewaren, te meer, om dat hy t'Hertochdom van Brabant voor hem ende voor sijnen erfghenamen vanden Coninck Lotharis ontfangen hadde, alsoo bouen verhaelt is. Desen Lotharis hadde eenen sone, met name Sigebert, die naemaels Coninck wert van oost-Vranckrijck, waer af Metz die hooft-stadt was, desen sone gaf Lotharis oock inde bewaernisse ende regheringhe des voorsz. Hertochs Puppijn. Ende deur den raet vanden voornoemden Grimoaldus, stichte die selue Sigebert Coninck van Vranckrijck, tot verscheyden plaetsen veel Cloosters ende oock Godts-huysen, tot behoef der arme menschen. Maer Grimoaldus wert ten lesten deur haet ende nijt seer iammerlijck vermoort.

Die voorseyde Puppijn quam aen t'Hertochdom int iaer vic. xv. Ende is tot Landen salichlijc inden Heere ontslapen, alsmen schreef 645. oft 647. ghelijck andere schrijuen. Al-waer hy begrauen werdt. Maer is naemaels vervoert, ende ghebracht binnen der stadt van Nijuel, liggende aldaer [24v] n een casse, die iaerlijckx inde Cruysdaghen wort omghedragen.

Ick hebbe bouen verhaelt, hoe die Hoocheydt ende digniteyt der Brabandtscher Hertoghen ghecomen is, van die Coninghen van Vranckrijck, maer d'oorsaecke waerom de selue is staende onder den Roomschen Keyser, is, dat die naecomers vanden voorseyden H. Pippino naemaels oock tot dat Kesyerrijck zijn ghecomen, die hun landen onder hare kinderen ghedeylt hebben, sulcx dat Brabant is gebleuen onder de gene die groot Lotrijck ende Almanien te deel hadden. Ende mits dat die Keyserlijcke Croone daer nae vande Coningen van Vrancrijck, op die Roomsche Coninghen, ende totten Duytschen ghecomen is, soo is Brabandt onder dat Keyserrijck ghebleuen tot op desen teghenwoordighen tijdt toe. Eenighe schrijuers, ia treffelijcke ende geloof-weerdighe chronijcken (achterlatende den voorseyden Grimoaldum) stellen Ansegisus ende Begga, die tweede Hertoghen van Brabant, wiens oorden ende ghetal wy hier zijn volgende.

Onder den voorsz. Puppijn gheschieden veel wonder teeckenen, men sach veel vier wten hemel vallen. Oock openbaerden hem eenen grooten veruaerlijcken regenboge, wiens gelijc noyt en was gesien geweest, daer een grouwelijcke pestilentie na volchden. Men sach eenen Engel ende een duyuel gaen deur die stadt van Roomen voor allen huysen, ende alsoo menigen slach als de duyuel deur last vanden Engel met eenen vleugel op die deure sloech, soo veel menschen storuen in dat huys. Oock is in desen tijdt int iaer 600. oft naer t'schrijuen van Carrion 630. op-ghestaen die valsche Propheet Mahomet, een voorlooper van Antichrist.

Pepijn van Landen.
De eerste hertog van Brabant.

Pepijn van Landen, de eerste van die naam, zoon van Carloman, een heilige godvrezende prins, de eerste hertog van Brabant, een provincie van neder-Germanië of Nederland, waarom die bovengenoemde Emundus de Dijnter zichzelf noemt een aartshertog, dat is, de eerste hertog van neder-Austrasië. Anderen geven hem de naam patriarch van Brabant, ter oorzaak dat hij als de tweede Abraham, zo door zijn eigen vlijt als ook met hulp en bijstand der godvrezende priesters (die hij onderhield) in Brabant en in de bijliggende plaatsen, God en de heilige kerk veel geestelijke kinderen heeft gebaard. Zeer victorieus heeft hij die Zwaben en ander landen van Duitsland geweldiger hand ten onder gebracht en heeft geregeerd de tijd van dertig jaren. Hij heeft ten huwelijk genomen de dochter van de hertog van Aquitanië, met name Iduberga, (Ida van Nijvel) van welke heilige huisvrouw hij ook drie kinderen kreeg, twee dochters, Begga en Geertruid, die later in het getal der heiligen gesteld werd, en een zoon met name Grimoald. (Pepijn van Herstal) In de tijd van deze Pepijn regeerde de grote koning van Frankrijk Lotharius die in het 30ste jaar van zijn rijk ordineerde dat Pepijn en zijn nakomelingen zouden wezen de grootste regeerders en maakte de eerste hertog van Brabant en neder-Oostenrijk of anders genoemd klein Lotharingen, ligt tussen de Rijn en de Schelde om dat van de koningen van Frankrijk te leen te houden, waardoor het blijkt dat de hoogheid en waardigheid der Brabantse hertogen gekomen is van de koningen van Frankrijk. Ook had Pepijn last vanwege de koning te gouverneren het land van de Elba tot de Moezel en dit al mits zijn wijsheid, deugd en trouwheid. Hij nam raad en assistentie aan S. Arnout markgraaf van het heilige rijk el later bisschop van Metz om zijn gouvernement bekwamer te bedienen die koning Lotharius verzegd had een jonge zoon, met name Dagobert, die hij mits zijn jonkheid de goede hertog Pepijn en S. Arnout beval om hem te regeren, leren en bewaren, te meer, om dat hij het hertogdom van Brabant voor hem en voor zijn erfgenamen van koning Lotharius ontvangen had, alzo boven verhaald is. Deze Lotharius had een zoon, met name Sigibert, die later koning werd van oost-Frankrijk waarvan Metz de hoofdstad was, deze zoon gaf Lotharius ook in de bewaring en regering de voorzegde hertog Pepijn en door de raad van de voornoemde Grimoald stichtte die Sigibert koning van Frankrijk tot verscheiden plaatsen veel kloosters en ook Godshuizen tot behoefte der arme mensen. Maar Grimoald werd tenslotte door haat en nijd zeer droevig vermoord.

Die voorzegde Pepijn kwam aan het hertogdom in het jaar 615 en is tot Landen zalig in de Heer ontslapen, toen men schreef 645 of 647 gelijk andere schrijven. Alwaar hij begraven werd. Maar is later vervoert en gebracht binnen de stad van Nijvel, ligt aldaar [24v] in een kas die jaarlijks in de Kruisdagen wordt omgedragen.

Ik heb boven verhaalt hoe die hoogheid en waardigheid der Brabantse hertogen gekomen is van de koningen van Frankrijk, maar de oorzaak waarom dat die staat onder de Roomse keizers is dan de nakomelingen van de voorzegden H. Pepijn later ook tot dat keizerrijk zijn gekomen die hun landen onder hun kinderen verdeeld hebben, zulks dat Brabant is gebleven onder diegene die groot Lotharingen en Allemagne te deel hadden en mits dat de keizerlijke kroon daarna van de koningen van Frankrijk, op de Roomse koningen en tot de Duitsers gekomen is zo is Brabant onder dat keizerrijk gebleven tot op deze tegenwoordige tijd toe. Enige schrijvers, ja, voortreffelijke en geloofwaardige kronieken (achterlatende de voorzegde Grimoald) stellen Ansegisel en Begga, de tweede hertogen van Brabant, wiens orden en getal wij hierna volgen.

Onder den voorzegde Pepijn geschieden veel wondertekens, men zag veel vuur uit de hemel vallen. Ook openbaarde hem een grote vervaarlijke regenboog wiens gelijke nooit was gezien geweest, daar een gruwelijke pestilentie navolgde. Men zag een engel en een duivel gaan door de stad van Rome voor alle huizen en alzo menige slag de duivel op last van de engel met een vleugel op de deur sloeg, zo veel mensen stierven in dat huis. Ook is in deze tijd in het jaar 600 of naar het schrijven van Carrion 630 opgestaan die valse profeet Mohammed, een voorloper van Antichrist.

Ansegisvs oft Angiis,
Ende Begga, die tweede Hertoghen van Brabant.

ANgijs met Begga Grimoalts suster, ende Puppijns van Landen eerste dochter, die tweede Hertogen van Brabandt int iaer 658. hebben geregneert den tijt van ach-en-twintich iaren. Desen H. Hertoch was die sone van S. Arnout, Marchgraue des heylichs rijcx, maer namaels Bischop van Metz. Hy heeft tot eender huysvrouwen ghetrout, die eerveerdighe Princersse Begga, van seer edelen geslachte, ende een moeder van vermaerde Coningen. Sy heeft in Ardennen, tot Anden, liggende tusschen Luydick ende Hoeye, deur goddelijcke reuelatie een Clooster doen bouwen van seuen Kercken, na die seuen Kercken van Roomen, van Edele ionckvrouwen, ende Canonickerssen, al waer sy haren godtvreesenden man Angijs heeft begrauen. Die Begijnen hebben eerst den naem van haer ghecreghen, mits dat sy die Begijnen daer in soude gestelt hebben, alsoo eenighe willen seggen, hoe wel daer af geen groote sekerheyt en is. In welck voorsz. Clooster sy salichlijck inden Heere gestoruen is ende oock begrauen. Maer nv ter tijt wort haer heylich lichaem in grooter, reuerentien gehouden binnen der stadt van Ceulen int Clooster ghenoemt S. Marien, alwaer het nu ter tijdt is rustende. Sy heeft noch een Clooster gefondeert binnen die oude stadt van Landen. Haren Feest-dach wort van de H. Kercke ghecelebreert den 17. dach der maent Decembris. Nu keeren wy weder totten vermaerden Prince Angijs, die welcke Croscum den Coninck der Wandalen, een wreet tyran ende vyant der Christenen, ende haerder leeringen, met gewapender hant victorieuselijc heeft verwonnen in eenen strijt by Trier, den seluen drijuende wt t'lant van Belgis. Ten lesten is desen goeden Prince, int iaer ons Heeren 585. op de iacht seer deyrlijck vermoort gheweest, van eenen Goduino, den welcken hy selue van ioncx af voor sijnen sone hadde op-gevoedt, groot gemaect, ende oock ouer die vunte geheuen, liggende begrauen ter plaetsen bouen verhaelt. Hy heeft eenen sone achterghelaten ghenoemt Puppijn.

Ansegisel of Angiis,
En Begga, de tweede hertogen van Brabant.

Ansegisel met Begga Grimoald’ s zuster, en Pepijn van Landen eerste dochter, de tweede hertog van Brabant in het jaar 658 hebben geregeerd de tijd van ach-en-twintig jaren. Deze H. hertog was de zoon van S. Arnout, markgraaf van het heilige rijk, maar later bisschop van Metz. Hij heeft tot een huisvrouw getrouwd, die eerwaardige prinses Begga, van zeer edel geslacht, en een moeder van vermaarde koningen. Ze heeft in Ardennen te Anden, (of Nijvel?) ligt tussen Luik en Hoei, door goddelijke openbaring een klooster laten bouwen van zeven kerken van Rome van edele jonkvrouwen en kanunnikeressen, alwaar ze haar godvrezende man Ansegisel heeft begraven. De Begijnen hebben eerst de naam van haar gekregen mits dat ze de Begijnen daarin zou gesteld hebben, alzo enige willen zeggen, hoewel daarvan geen grote zekerheid is. In dat voorzegde klooster is ze zalig in de Heer gestorven en ook begraven. Maar nu ter tijd wordt haar heilig lichaam in grote reverentie gehouden binnen de stad van Keulen in het klooster genoemd S. Marien, alwaar het nu ter tijd rust. Ze heeft noch een klooster gefundeerd binnen de oude stad van Landen. Haar feestdag wordt van de H. Kerk gecelebreerd de 17de dag van de maand december. Nu keren wij weer tot de vermaarde prins Ansegisel die Croscum, de koning der Wandalen en een wrede tiran en vijand der Christenen en hun leringen, met gewapende hand victorieus heeft overwonnen in een strijd bij Trier en die verdreven uit land van Belgis. Tenslotte is deze goede prins in het jaar ons Heeren 585 op de jacht zeer deerlijk vermoord geweest, van een Goduino, die hij zelf van jongs af aan voor zijn zoon had opgevoed, groot gemaakt en ook over de vont gegeven, ligt begraven ter plaatse boven verhaalt. Hij heeft een zoon achtergelaten genoemd Pepijn.

Pvppiin die II.
Van dien naem, met toename van Herstal, oft die Groue, die derde Hertoch.

NA de doot der vooseyder Begga, is haren sone Puppijn int Hertochdom ghesuccedeert, die tweede van dien name, ende die derde Hertoghe van Brabant, ende van Lotrijck, oock wert hy namaels Marck-graue des Heylichs rijcx. Hy was met toename ghenoemt Puppijn van Herstal, ter oorsaecken van een dorp alsoo gheheeten, ligghende tusschen die stadt van Luydick ende Maestricht op die Maese. Alwaer de selue Hertoch een casteel hadde ghebout, daer hy gewoon was hem dickwils te vermaecken, om die soeticheyt des lochts, hem seer aengenaem. Tot Ceulen hadde hy eenen borch Capitolium ghenoemt. Hy heeft seer victorieuselijck geregneert, den tijt van xxix. iaren. Ende was van seer goede ende godt-vreesende ouders gecomen, want d'ander achterlatende, soo was die H. Begga, suster van S. Geertruyt sijn moeder. Hy was een wijs ende vroom Prince, groote neersticheydt doende, tot verheffinghe der heyligher Kercken. Den voorseyden Puppijn, wert Plectrudis een vrouwe van seer H. leuen, tot eender huysvrouwen ghegeuen. Dese twee nu aldus versaemt zijnde, ende wel wetende datter niet voor eendrachticheyt (wesende een wortel van allen goet) en behoort gherekent te worden, hebben t'samen in goeden vrede ende accoorde gheleeft, wt welcke eendrachticheydt ende godtvreesende leuen, dit goet gesproten is, als dat hun Godt die Heere kinderen heeft verleent, die de voetstappen der ouderen in heylicheyt des leuens na-gevolcht hebben, te weten, dry sonen ende een dochter, Drogo, een Prince van Kempen-lant, Grimoaldus, die welcke om die belijdinghe vanden name Godts, ende t'gelooue Christi, binnen der stadt van Luydick namaels is ghemartyriseert geweest, al-waer hy ooc in S. Jacobs Kercke begrauen wert. Die derde sone was Siluius, een seer goedertieren man ende deuoot, die naederhant int ghetal der heyligen ghecomen is. Die dochter wert Noitburgis ghenoemt. Die dat raedt-huys oft voorsz. Capitolum binnen Ceulen heeft laten wijen ter eeren van onser L. Vrouwen. Ende tot een teecken van haer heylich leuen, soo zijn by haer lijck gesien geweest twee hemelsche lichten. Sy rust nv ter tijdt by Coblentz, op S. Beatiberg, int Clooster vande Carthuysers. Haeren feest-dach wort ghecelebreert den 31. Octobris. Maer die voorsz. Puppijn heeft allen sijn kinderen die hy aen Plectrudis gewonnen hadde, ouerleeft.

Die wijle Puppijn met zijn Gouuernement ende affairen in Brabant besich was soo hebben die Vriesen metten Coninck Radbodum, die doen ter tijt noch vyanden des Christen geloofs waren, ende om haer gramschap te beter ouer die Christenen te baren, dat gantsch Francken-landt metten viere ende sweerde ghedestrueert. Puppijn dit vernemende, heeft als een groot beschermer des Christenrijcx wt sijn lant sommige duysenden volcx by een vergadert, met de welcke hy in grooter haesticheydt in Hollant na die stadt Wiltenborch, nv Vtrecht genoemt, getrocken is, ende nademael dese stadt haer langhen tijt vromelijck hadde gedefendeert, soo heeft hy die ten lesten victorieuselijck in-genomen, al waer hy een groote menichte van ongeloouige verslagen heeft, verdrijuende oock den voorseyden Coninck Radbodum, wesende d'eerste die de Vriesen onder gehoorsaemheydt heeft gebracht, die te voren noyt en hadden [27r] geleert eenighen wt-lantschen Prince onderdanich zijn. Aldus maeckte hy die Vriesen der Franscher Croonen subiect. Puppijn niet te vreden wesende dese metten sweerde verwonnen te hebben, maer willende oock haer sielen winnen ende salueren, soo heeft hy tot hen gesonden den heyligen man Willeboort, die doen ter tijdt t'woort Godts predickte, op dat hy met het claer licht der Euangelischer leeringen hun verduystert ende ongheloouich herte verlichten soude, ende dat grousaem woest volck, totter kennissen vanden warachtigen Godt mocht bringhen. Hy heeft den Heyligen Lambertum inden Bischopelijcken stoel van Tongheren weder inghestelt, die van sijnen vyanden afgesedt was ende daer Faramondus hem t'onrecht inghesteken hadde. Stephanus Abbas verclaert dat Pipinus veel vermaerde oorlogen vuerende, van allen dese geweldichlijck heeft getriumpheert, ende dat hy heeft selue den Coninck der Francken Theodoricum verwonnen, ende op de vlucht ghedreuen.

Puppijn is nae die doot van sijne voorsz. wettige kinderen, in die schandelijcke ende stinckende sonde van ouerspel ghevallen, t'welck hem tot meerder schanden gerekent wert, om dat hy altijt te voren soo reyn ende onbevleckt geleeft hadde, bevangen met vleeschelijcker liefden van een Edele ende schoon vrouwe Alpiadis genoemt, die hy oock onwettelijck ghetrout heeft, sijn deuchdelijcke vrouwe ende Princersse Plectrudis noch leuende, daer hy eenen sone aen gewonnen heeft, die hy Carel dede noemen, ende namaels Charel Martel geheeten wert, t'welc die H. Lambertus Bischop van Maestricht vernemende, heeft den Hertoch van sijn ouerspel berispt, waerom Dodo die Prince van Oraengien, een groot machtich Heer, broeder der voorseyder Alpiadis, vreesende dat die Bischop den Hertoch soo verre brengen mochte, als dat hy sijn suster verlaten soude, soo heeft hy eenige toegemaect die den H. Lambertum souden ter doot brengen. Dus bevintmen dat hy des nachts langen tijt in sijn gebet gelegen hebbende, seer deyrlijck vermoort wert. Dese moort en bleef aen Dodo vanden rechtueerdighen Godt niet ongheloont, want hy viel in een seer groote ende sware sieckte, diemen die luysuchticheyt noemt, soo dat sijn lichaem van dat gewormte wert gegeten, ende soo grouwelijck was stinckende dat t'selue in een riuiere gheworpen wert. Sijn mede-hulpers en zijn ooc van die wraecke Godts niet vry gheweest.

Nademael dat Puppijn Gouuerneur van Vrancrijck was na die doot des Conincx Hilderijc, die sonder oir achter te laten ouerleden was, van wien hy t'Hertochdom van Brabant te leene was houdende, ende nae sommige vrome feyten in Vrancrijck (daer hy oock hoof-meester was) ende elders wtgherecht, soo heeft hy sijn leuen ghe-eyndt int iaer 714. ende dat int 29. iaer sijns rijcx. Maer voor sijn doot vergadert hebbende d'opperste vande steden, heeft soo veel ghedaen, dat hy Charel Martel sijnen bastaert sone, aen Alpiadis gewonnen, met consent der seluer ouerheyt, een successeur heeft ghestelt des Hertochdoms van Brabant. Die voorsz. Pipinus is wt dese werelt ghescheyden den xvi. dach der maent Decembris. Int iaer ons Heeren vijc.xiiij. ende wert begrauen in Ioppilien.

Inden tijt van desen Puppijn van Herstal, te weten, int iaer 697. hebben die Saracenen dat Coninc-rijck van Granaten in-genomen, ende hebben dat beseten den tijdt van ontrent acht hondert iaeren, tot alsmen schreef duysent vier-hondert negentich. Wanneer Ferdinandus Coninc van Arragon, ende Elizabeth Coninghinne van Spaignien dat wederom wonnen ende in-namen. Maer doen ter tijt wonnen die Heydenen, insghelijcx gheheel Afrijcken, veel Christenen doodende, t'welck sy noch teghenwoordelijck zijn besittende. [27v]

Pepijn de II.
Van die naam, met toenaam van Herstal of de Grove, de derde hertog.

Na de dood der voorzegde Begga is haar zoon Pepijn in het hertogdom opgevolgd, de tweede van die naam en di derde hertog van Brabant en van Lotharingen, ook werd hij later markgraaf van het heilige rijk. Hij was met toename genoemd Pepijn van Herstal, ter oorzaak van een dorp alzo geheten, ligt tussen die stad van Luik en Maastricht op de Maas. Alwaar dezelfde hertog een kasteel had gebouwd daar hij gewoon was zich dikwijls te vermaken vanwege de zachtheid van de lucht, hem zeer aangenaam. Tot Keulen had hij een burcht Capitolium genoemd. Hij heeft zeer victorieus geregeerd, de tijd van 29 jaren en was van zeer goede en godvrezende ouders gekomen, want de andere achterlatende, zo was die H. Begga, zuster van S. Geertruid, zijn moeder. Hij was een wijs en vrome prins die grote vlijt deed tot verheffing der heiliger kerk. De voorzegde Pepijn werd Plectrudis, een vrouwe van zeer H. leven, tot een huisvrouw gegeven. Deze twee nu aldus verzameld zijnde en goed wisten dat er niet voor eendracht (is een wortel van allen goeds) behoort gerekend te worden hebben tezamen in goede vrede en akkoord geleefd waaruit eendracht en godvrezende leven dit goed gesproten is als dat hun God die Heer kinderen heeft verleend die de voetstappen der ouders in heiligheid des levens nagevolgd hebben, te weten, drie zonen en een dochter, Drogo, een prins van Kempen-land, Grimoald, die om die belijdenis van de naam God en het geloof van Christus binnen de stad van Luik later gemarteld is geweest, alwaar hij ook in S. Jacobs kerk begraven werd. De derde zon was Silvius, een zeer goedertieren man en devoot, die later in het getal der heiligen gekomen is. De dochter werd Noitburgis genoemd. Die dat raadshuis of voorzegde Capitolum binnen Keulen heeft laten wijden ter ere van onze L. Vrouwe. Tot een teken van haar heilig leven zo zijn bij haar lijk gezien geweest twee hemelse lichten. Ze rust nu ter tijd bij Koblenz op S. Beatiberg, in het klooster van de kartuizers. Haar feestdag wordt gecelebreerd de 31ste oktober. Maar die voorzegde Pepijn heeft al zijn kinderen die hij aan Plectrudis gewonnen had overleefd.

Die tijd dat Pepijn met zijn gouvernement en affaires in Brabant bezig was zo hebben de Friezen met de koning Radboud, die toen ter tijd noch vijanden der Christen geloof waren en om hun gramschap te beter over de Christenen te baren dat ganse Franken-landt met het vuur en zwaard vernield. Pepijn die dit vernam heeft als een groot beschermer der Christenrijk uit zijn land sommige duizenden volk bijeen verzameld waarmee hij in grote haast in Holland naar de stad Wiltenborch, nu Utrecht genoemd, getrokken is en nadat deze stad zich lang dapper had verdedigd zo heeft hij die tenslotte victorieus ingenomen alwaar hij een grote menigte van ongelovigen verslagen heeft, verdreef ook de voorzegde koning Radboud, was de eerste die de Friezen onder gehoorzaamheid heeft gebracht die tevoren nooit hadden [27r] geleerd enige buitenlandse prins onderdanig te zijn. Aldus maakte hij de Friezen der Franse kroon onderdanig. Pepijn die niet tevreden was om deze met het zwaard overwonnen te hebben, maar wilde ook hun zielen winnen en redden, zo heeft hij tot hen gezonden de heilige man Willibrordus de toen ter tijd het woord Gods predikte op dat hij met het heldere licht der Evangelische leringen hun verduisterde en ongelovig hart verlichten zou en dat gruwzame woeste volk tot de kennis van de waarachtige Got mocht brengen. Hij heeft de heilige Lambertus in de bisschoppelijke stoel van Tongeren weer ingesteld die van zijn vijanden afgezet was en daar hem Faramondus ten onrechte ingestoken had. Stephanus Abbas verklaart dat Pepijn veel vermaarde oorlogen voerde en val al deze geweldig heeft getriomfeerd en dat hij heeft zelf de koning der Franken Theodoricus overwonnen en op de vlucht gedreven.

Pepijn is na die dood van zijn voorzegde wettige kinderen in die schandelijke en stinkende zonde van overspel gevallen, wat hem tot meer schande gerekend werd omdat hij altijd tevoren zo rein en onbevlekt geleefd had, bevangen met vleselijke liefde van een edele en mooie vrouwe Alpaida genoemd die hij ook onwettig getrouwd heeft, zijn deugdelijke vrouwe en prinses Plectrudis die nog leefde, daar hij een zoon aan gewonnen heeft die hij Karel liet noemen en later Karel Martel geheten werd wat de H. Lambertus bisschop van Maastricht, vernam en heeft de hertog van zijn overspel berispt, waarom Dodo, de prins van Orange, een groot machtig heer en broeder der voorzegde Alaida, vreesde dat de bisschop de hertog zo ver brengen mocht als dat hij zijn zuster verlaten zou, zo heeft hij enige toegemaakt die de H. Lambertus zouden ter dood brengen. Dus bevindt men dat hij ‘s nachts lange tijd in zijn gebed gelegen zou hebben en zeer deerlijk vermoord werd. Deze moord bleef aan Dodo van de rechtvaardige God niet onbeloond, want hij viel in een zeer grote en zware ziekte die men de luis-ziekte noemt, zodat zijn lichaam van dat gewormte werd gegeten en zo gruwelijk stonk dat zodat hij in een rivier geworpen werd. Zijn medehelpers zijn ook van de wraak Gods biet vrij geweest.

Nadat Pepijn gouverneur van Frankrijk was na de dood van koning Hilderijc die zonder erfgenaam achter te laten overleden was van wie hij het hertogdom van Brabant te leen hield en na sommige dappere feiten in Frankrijk (daar hij ook hoofdmeester was) en elders uitgericht zo heeft hij zijn leven geëindigd in het jaar 714 en dat in het 29ste jaar van zijn rijk. Maar voor zijn dood heeft hij verzameld de opperste van de steden, heeft zo veel gedaan dat hij Karel Martel, zijn bastaardzoon aan Alpiadis gewonnen, met consent van die overheid tot opvolger heeft gesteld van het hertogdom van Brabant. Die voorzegde Pepijn is uit deze wereld gescheiden de 16de dag van de maand december in het jaar ons Heren 714 en werd begraven in Jupille.

In de tijd van deze Pepijn van Herstal, te weten, in het jaar 697 hebben de Saracenen dat koninkrijk van Granada ingenomen en hebben dat bezet de tijd van omtrent achthonderd jaren tot toen men schreef duizend-vier honderdnegentig. Wanneer Ferdinand; koning van Aragon en Elizabeth koningin van Spanje dat wederom wonnen en innamen. Maar toen ter tijd wonnen de heidenen, insgelijks geheel Afrika, veel Christenen doodden wat ze nog tegenwoordig bezitten. [27v]



Van Charel Martel.
Die vierde Hertoch.

Van sijn oorloghen, ende hoe die Saracenen in Vranckrijck quamen, insgelijcx oock vande Vriesen.

DEsen Chaerle Martel, sone vanden voorseyden Puppijn die tweede, was van herder ende wreeder nature, waer af hy oock den naem vuerde (want Marteau beteeckent in ons tale eenen hamer) t'welck hy oock seer wel bewesen heeft, in sijn vyanden te dwingen. Ten eersten heeft hy t'lant van Saxen in sijn subiectie ende onderdanicheyt ghebracht, daer af d'inwoonders seer fel ende rebel waren. Daer na bracht hy die Duytschen t'onder, met oock die Swauen. Voorts heeft hy groote ende bloedige oorlogen ghevoert tegen Eudo Visigoth, Prince van Aquitanien ende Gasconien, die hem deur Ambassadeurs daer toe beroepen hadde, waer tegen hy hem dapperlijck heeft gheweyrt ende ghestreden. Ende is met sijn heyrcracht gecomen tot in Gasconien, aldaer hy met Eudo, ghecomen zijnde om die vyanden te wederstaen, eenen grooten strijdt heeft ghehadt. Maer Eudo merckende dat hy verwonnen was, ende niet lange en soude connen tegen ghehouden, soo heeft hy hulpe versocht ende begeert vanden Saracenen: vande welcke wy moeten verhalen, hoe die valsche Propheet Mahomet binnen den tijt van hondert iaren, ingenomen ende verouert heeft Arabien, Palestinen, Sirien, Persen, Egipten ende Afrijcken, van waer sy ouer-ghescheept zijn in Spaignien, t'welck sy den tijt van thien iaren gehouden hebben, soo zijn sy met seer veel duysenden van volcken in Vrancrijck tot die stadt van Tours ghetrocken. Dese heeft eerst in Vranckrijck ghebracht Abdiram den Coninck, wien die voorseyde Eudo Visigoth Heer van Aquitanien, tot sijnder assistencien hadde gheroepen. Dese Saracenen in Vrancrijck zijnde, hebben die stadt van Bourdeaux in-ghenomen, ende gheheel berooft, ende ouermits den grooten haet en nijt, die sy totter Christelijcker Religien dragende waren, soo hebben sijt daer-en-bouen deyrlijck al vermoort datse inde stadt gevonden hebben, ionck ende oudt, mans, vrouwen ende kinderen. Die kercken alle gelijck om leege ghesmeten, alle de beelden onder die voeten geworpen. Daer ginck terstont ouer al den roep datse nae Tours trecken wilden, om S. Martens Kercke oock te beroouen, die welcke met veel schoone ende rijckelijcke iuweelen begaeft ende verciert was. Dit vernemende die Hertoch Carel soo vergaderde hy van allen canten groot volck, nemende oock mede tot sijnder hulpen den seluen Eudo, die te voren den Saracenen om hulp ende bystant gebeden hadde, ende is aldus met sijn volc na Tours getrocken om der Sacacenen opsedt te wederstaen. Binnen corten tijt daer na soo gheschieden daer eenen vreesselijcken ende bloedigen strijt, daer van beyde sijden een groote moort ende bloet-stortinge geschiede, maer alsoot Godt gevoechde, soo cregen die Saracenen int eynde den quaeden coop, want daer wert nader-hant beuonden, datter vande Saracenen t'seuentich duysent verslagen waren, t'welck gebeurde in Aquitanien, byder stadt van Pictanien. Daer na (alsoo Sigebertus verhaelt) heeft die selue Carel Martel noch een deurluchtige victorie vercreghen by Narbouen, aen die Riuiere Birram, verslaende dry hondert vijf en-tachentich duysent Saracenen, met haren Coninck Abdiramo, verliesende duysent vijf-hondert mannen vande sijne. Dese boose ongoddelijcke natie wt Vrancrijck gedreuen was genootsaeckt weder na Spaignien te trecken. Met welcke heerlijcke victorien, die [28v] voorseyde Hertoch eenen eeuwighen ende onsterffelijcken lof vercreghen heeft. Maer hier mede nochtans niet te vreden wesende, dat hy bouen dese onder sijn subiectie ende onderdanicheyt hadde gebrocht t'lant van Bourgoegnien, met oock een groot deel van Aquitanien, nae die doodt van Eudo, soo heeft hy voor hem ghenomen die Vriesen te gaen bestormen, doen ter tijt noch ongheloouich wesende. Als nv die Hertoghe Charel Martel in Vries-lant ghecomen was, soo heeft hy t'selue lant gheheelijck gedestrueert, verslaende sonder eenighe compassie oft deernisse mans, vrouwen, ende kinderen, ionck ende oudt, heurlieder Heydensche tempels totten gronde toe af brandende.

Als Hilderick die Coninck van Vranckrijck ouerleden was, achterlatende sijnen sone met name Dagobertus die tweede van dien name. Soo ist geschiet dat die Potentaten ende Heeren van Vrancrijck aen Charel die croone presenteerden, ende wilden tot eenen Coninck maecken, maer hy refuseerde ende weygerde die croone t'ontfangen, ende daer by voegende sprac, dat hy lieuer hadde, ende dat hem oock meerder eere was ouer die Coningen heerschappije te hebben, dan selue Coninck te wesen. Dus heeft hy Dagobert den oudtsten sone des voorsz. Hildericx in sijn Vaders stede ende digniteyt gestelt. Maer vier iaren daer nae, desen Dagobert ouerleden zijnde, soo heeft Charel des voorseyden Dagoberts broeder Lotharius doen Coninck croonen, die welcke maer twee iaren en regneerde, nae wiens doodt wilde Chilperic der voorghenoemder Coningen Neue, oock met ghewelt totter croonen succederen, maer terstont creech hy Charel Martel met allen sijn macht teghen, soo dat hem den slach die hy teghen den Hertoch bestont, eenen seer droeuen ende ongheluckighen slach wert. Chilperick nv aldus vanden Hertogen verwonnen zijnde, heeft terstont daer na sijn Ambassadeurs wt gesonden, om den hertoch te paeyen ende te vreden te stellen, die welck by den hertoge soo vele met hun wel-sprekentheyt deden, dat Charel gepaeyt zijnde, Chilperico terstont die Conincklijcke wapenen gesonden heeft. Nae dat desen Chilperick xv. iaren gheregneert hadde, soo willen eenige segghen datter eenen Coninck gecoren was Theodoricus genoemt: d'ander seggen dat Theodoricus Coninck was voor Chilperick, ende dat dese twee ghebroeders waren. Oock heeft Hertoch Charel die Saracenen verwonnen voor die stadt Auignon, die sy alreede in-ghenomen hadden, hebbende der Hunnen leytsman Amoreus genoemt verloren, die wt Spaignien ghecomen was, om zijn volck hulpe ende onderstant te doen. Inden tijden van Gregorius die derde Paus van dien name, soo hadde Luytprandus Londus, Prince van Lombardijen, die stadt van Roomen beleyt. Ende want die Paus op Leo (doen ter tijdt Keyser van Roomen) gheen hope en hadde, soo heeft hy tot desen Charel Martel brieuen ghesonden, hem biddende, dat hy de stadt van Roomen in noot wesende, diet wel van doen hadde, wilde te hulpe comen ende onderstant doen. Charel terstont des Paus brief ghelesen hebbende, heeft alle saecken ende affairen op een zijde gestelt, ende heeft Luitprandum zijnen grooten vrient ghebeden, ende op soo choonen wederom van hem begeert, dat hy die stadt van Roomen wilde met vreden laten. Hierom heeft Luytprandus terstont t'selue gewillichlijck gedaen, op datmen niet en soude seggen dat hy Charel Martel yet geweygert hadde. Ende van dier tijdt af hebben die Coningen van Vranckrijck altijt de stadt van Roomen gonstich gheweest. Met dese en diergelijcke dingen eenen grooten lof vercreghen hebbende, is die voorseyde Hertoch ouerleden, als hy tot grooten ouderdom ghecomen was, int iaer 748. gheregneert hebbende 34. iaren. Die groote ende oude chronijcke van Brabant verhaelt met meer andere, dat midts Charel altijts sware oorloghen was voerende, ende hem aen-wiessen, ende dat door de langduerende oorlogen sijnen schat minderde, soo schatte hy die H. Kercke geuende die thienden sijnen Ridderen om daer op te leuen, sulcx datmen leest dat hy daerom soude verdoemt wesen. Daer-en-bouen [29r] bevintmen naer t'getuygen van sommige, dat t'selue soude ghereueleert zijn aen Eucherio Bischop van Orliens.

Inde voorseyde groote Duytsche cronijcke bevintmen dat Charel Martel nae hem soude achter-gelaten hebben dry sonen ende een dochter, hoe wel Sabellicus niet met allen vermanende vande dochter, seyt dat hy twee sonen achter-liet, te weten, Carolomannius, aen welcke als aen den oudtsten Oostenrijck ende Swauen, maer aen Puppijn Bourgoegnien ende Vrancrijck te deel gevallen ende ghebleuen zijn. Oock dat Carolomannus hem van selfs totten geestelijcken staet begeuende, tot Roomen by den Paus Zacharias soude gecomen zijn, vande welcken hy sijn wijdinghe ontfinck, met oock dat Cloosterlijc habijt, waer mede hy nae t'Clooster van Cassinen gegaen is. Ende dat Puppijn daer na alleen regnerende, Duytsch-lant ende Portugael soude gewonnen hebben, houdende t'landt van Vrancrijck in maten ende inder voegen, als sijn voorvaders gedaen hadden. De voorsz. Charel Martel sijns vaders landen geregeert hebbende den tijt van 33. iaren is wt dese werelt gescheyden int iaer 741.

Van Karel Martel.
De vierde hertog.

Van zijn oorlogen en hoe de Saracenen in Frankrijk kwamen, insgelijks ook van de Friezen.

Deze Karel Martel, zoon van de voorzegde Pepijn de tweede, was van harde en wrede natuur waarvan hij ook de naam voerde (want Marteau betekent in onze taal een hamer) wat hij ook zeer goed bewezen heeft in zijn vijanden te bedwingen. Ten eerste heeft hij het land van Saxen onder zijn beheer en onderdanigheid gebracht waarvan de inwoners zeer fel en rebels waren. Daarna bracht hij de Duitsers ten onder met ook de Zwaben. Voorts heeft hij grote en bloedige oorlogen gevoerd tegen Eudo Visigoot, prins van Aquitanië en Gascogne die hem door ambassadeurs daartoe beroepen had waartegen hij hem dapper heeft verweerd en gestreden en is met zijn legerkracht gekomen tot in Gascogne aldaar hij met Eudo, gekomen is om de vijanden te weerstaan een grote strijd heeft gehad. Maar Eudo merkte dat hij overwonnen was en niet lang zou kunnen tegenhouden, zo heeft hij hulp verzocht en begeert van de Saracenen: van die wij moeten verhalen hoe die valse profeet Mohammed binnen de tijd van honderd jaren ingenomen en verovert heeft Arabië, Palestina, Syrië, Perzië, Egypte en Afrika vanwaar ze overgescheept zijn in Spanje wat ze de tijd van tien jaren gehouden hebben, zo zijn ze met zeer veel duizenden van volk in Frankrijk tot de stad van Tours getrokken. Deze heeft eerst in Frankrijk gebracht Abdiram de koning wie die voorzegde Eudo Visigoot, heer van Aquitanië, tot zijn assistentie had geroepen. Deze Saracenen die in Frankrijk waren hebben de stad Bordeaux ingenomen en geheel beroofd en overmits de grote haat en nijd, die ze tot de Christelijke religie dragen zo hebben ze daarboven deerlijk alles vermoord dat ze in de stad gevonden hebben, jong en oud, mannen, vrouwen en kinderen. De kerken alle gelijk omlaag gesmeten, alle beelden onder die voeten geworpen. Daar ging terstond overal den roep dat ze naar Tours trekken wilden om S. Martens kerk ook k te beroven die met veel mooie en rijke juwelen begaafd en versierd was. Dit vernam de hertog Karen en zo verzamelde hij van alle kanten groot volk, nam ook mede tot zijn hulp die Eudo die tevoren den Saracenen om hulp en bijstand gebeden had, en is aldus met zijn volk naar Tours getrokken om de Saracenen opzet te weerstaan. Binnen korte tijd daarna ze geschieden daar een vreselijke en bloedige strijd daar van beide zijden een grote moord en bloedstorting geschiede, maar alzo het God voegde zo kregen de Saracenen in het einde de kwade koop, want daar werd naderhand bevonden dat er van de Saracenen zeventigduizend verslagen waren, wat gebeurde in Aquitanië, bij de stad van Poitiers. Daarna (alzo Sigebertus verhaalt) heeft die Karel Martel noch een doorluchtige victorie verkregen bij Narbonne aan de rivier Birram, (Aude?) versloeg driehonderd vijfentachtig duizend Saracenen met hun koning Abdiram, verloor duizend vijfhonderd mannen van de zijne. Deze boze ongoddelijke natie uit Frankrijk gedreven was genoodzaakt weer naar Spanje te trekken. Met die heerlijke victorie die [28v] heeft de voorzegde hertog een eeuwige en onsterfelijken lof verkregen. Maar hiermee was hij nochtans niet tevreden dat hij boven deze onder zijn beheer en onderdanigheid had gebracht het land van Bourgondië met ook een groot deel van Aquitanië na de doodt van Eudo, zo heeft hij voor hem genomen die Friezen te gaan bestormen die toen ter tijd noch ongelovig waren. Toen nu de hertog Karel Martel in Vriesland gekomen was zo heeft hij het land geheel vernield en versloeg zonder enige compassie of deernis mannen, vrouwen en kinderen, jong en oud en brandde hun tempels tot de grond toe af.

Toen Hilderik, de koning van Frankrijk verleden was, achterliet zijn zoon met name Dagobert de tweede van die naam. Zo is het geschied dat de potentaten en heren van Frankrijk aan Karel de kroon presenteerden en wilden hem tot een koning maken, maar hij weigerde die kroon te ontvangen en voegde daarbij en sprak dat hij liever had en dat hem ook meer eer was over de koningen heerschappij te hebben dan zelf koning te wezen. Dus heeft hij Dagobert de oudsten zoon van de voorzegde Hilderik in zijn vaders plaats en waardigheid gesteld. Maar vier jaren daarna, toen deze Dagobert overleden was, zo heeft Karel de voorzegde Dagoberts broeder Lotharius koning laten kronen die maar twee jaren regeerde, na diens dood wilde Chilperick, de neef van de voorgenoemde koning, ook met geweld tot de kroon opvolgen, maar terstond kreeg hij Karel Martel met al zijn macht tegen zodat hem de slag die hij tegen de hertog bestond een zeer droevige en ongelukkige slag werd. Chilperick die nu aldus van de hertog overwonnen was heeft terstond daarna zijn ambassadeurs uitgezonden om de hertog te paaien en tevreden te stellen, die bij de hertog zo veel met welsprekendheid deden dat Karel gepaaid werd en hij Chilperick terstond de koninklijke wapens gezonden heeft. Nadat deze Chilperick 15 jaren geregeerd had zo willen enige zeggen dat er een koning gekozen was, Theodoricus genoemd: de andere zeggen dat Theodoricus koning was voor Chilperick en dat deze twee gebroeders waren. Ook heeft hertog Karel de Saracenen overwonnen voor di stad Avignon, die ze alreeds ingenomen hadden, hebben hun leidsman Amoreus genoemd verloren, die uit Spanje gekomen was om zijn volk hulp en bijstand te doen. In de tijd van Gregorius di derde, paus van die naam, zo had Luytprandus Londus, prins van Lombardije, de stad van Rome belegerd en omdat de paus op Leo (toen ter tijd keizer van Rome) geen hoop had, zo heeft hij tot deze Karel Martel brieven gezonden en hem bad dat hij de stad van Rome die in nood was en die het wel van doen had, wilde te hulp komen en bijstand doen. Karel die de brief van de paus gelezen heeft terstond alle zaken en affaires op een zijde gesteld en heeft Luitprandus zijn grote vriend gebeden en zo mooi wederom van hem begeert dat hij die stad van Rome wilde met vrede laten. Hierom heeft Luitprandus terstond hetzelfde gewillig gedaan op dat men niet zou zeggen dat hij Karel Martel iets geweigerd had. Van die tijd af hebben de koningen van Frankrijk altijd de stad van Rome gunstig geweest. Met deze en diergelijke dingen heeft hij een grote lof verkregen en is die voorzegde hertog overleden toen hij tot grote ouderdom gekomen was in het jaar 748 en geregeerd had 34 jaren. Die grote en oude kroniek van Brabant verhaalt met meer andere dat mits Karel altijd zware oorlogen voerde en hem aangroeiden en dat door de lang durende oorlogen zijn schat verminderde, zo schatte hij die H. Kerk en gaf de tiende aan zijn ridders om daarvan te leven, zulks dat men leest dat hij daarom zou verdoemd wezen. Daarboven [29r] bevindt men naar het getuigen van sommige dat hetzelfde zou gereveleerd zijn aan Eucherius, bisschop van Orleans.

In de voorzegde grote Duitse kroniek bevindt men dat Karel Martel na hem zou achtergelaten hebben drie zonen en een dochter, hoewel Sabellicus in het geheel niet vermaant van een dochter, zegt dat hij twee zonen achterliet, te weten, Caroloman, aan welke als oudste Oostenrijk en Zwaben, maar aan Pepijn Bourgondië en Frankrijk ten deel gevallen en gebleven zijn. Ook dat Karloman zich vanzelf tot de geestelijke staat begaf, tot Rome bij de paus Zacharias zou gekomen zijn van die hij zijn wijding ontving met ook dat klooster habijt waarmee hij naar het klooster van Cassinen gegaan is en dat Pepijn daarna alleen regeerde en Duitsland en Portugal zou gewonnen hebben, hield het land van Frankrijk in maten en in de voegen als zijn voorvaders gedaan hadden. De voorzegde Karel Martel zijn vaders landen geregeerd heeft de tijd van 33 jaren is uit deze wereld gescheiden in het jaar 741.

Pvppiin die III.
die cleyne ghenoemt, de vijfde Hertoch, ende Coninck van Vranckrijck.

TE wijle dat Childeric oft Theodoricus regneerde, soo hebben allen die Heeren van Vrancrijc desen Puppijn seer beminnende, by rade ende consente van Zacharias, doen ter tijdt Paus van Roomen, hem voor hunnen Coninck ghecoren int iaer 750. die altijt seer groote gonste ende liefde was draghende tot die Roomsche Kercke, waerom hy den alder-christelijcksten Coninck wert genoemt, mits dat hy t'Conincrijc van Vrancrijc seer wijselijc regeerde, ende die vyanden vromelijck wederstont. Ende daer-en-bouen om dat Childerick die Coninck den lande onbequaem was, seer slap, t'huys sittende, niet doende dat eenen Prince toestaet. Waerom die Franchoysen hem bedwongen Monick te worden tot Soison int clooster van S. Medart. Dese voorsz. Puppijn quam den Romeynen ende de Roomsche Kercke te hulpe ende bystant, als sy in noot waren, ende des van doen hadden, teghen Aistulphum, den Coninck van Lombardijen. Op eenen tijt daer na, als hy Stephanum den tweeden Paus van dien naem tot hem sach comen gereden om hulpe te versoecken ende te comen halen tegen die Lombaerden, soo is hy den seluen te ghemoet geloopen, hem seer ootmoedelijck te voete vallende. Daer na heeft hy den Paus die te peerde was, selue in sijn palleys geleyt. Alsoo veel te heyliger ende religieuser waren doen die Coningen, als sy nu bouen t'ghemeyn volck verheuen worden. Ende hy plach dit te segghen: Op sulcke conditien hebben wy die wapenen aen-getogen, op dat wy die Roomsche Kercke van allen quaet ende iniurie beschermen ende bewaeren souden, ende dat ter eeren Godts ende Christelijcker religien, niet om vande menschen eenigen lof, prijs, oft eer te behalen.

Hertoch Puppijn hadde mettet van Aquitanien veel te doen, in sulcker voegen dat hy daer acht iaren tegen oorloochde, eer hy dese onder sijn subiectie ghebrengen conde. d'Eerste oorloge was doen sy die stadt van Theloatum beleyden, ende eermen daer oyt eenigen slach sloech oft assout dede: soo creech Nauferius die Prince van Aquitanien sijnen peys, maer doen hy weder in sijn lant gecomen was, ende siende dat Puppijn sijnen leger op-gebroken hadde, soo begonst hy [29v] anderwerf sijn hoornen op te steken, ende sant sijn knechten wederom in Vrancrijck, doende daer sulcken ouerlast, als dat sy t'lant geheel beroofden. Ende om dit te wreken, soo heeft Puppijn sijn sone Charel derwaerts gesonden, met sommich crijsch-volck, t'welc hy hier ende daer vergadert hadde: want hy doen tot sulcken iaren ende ouderdom gecomen was, dat hy t'selue niet ghedoen en conde. Als Charel nu met eenen grooten moet ende coragie in Aquitanien gecomen was, soo heeft hy binnen corter tijt veel steden int t'lant van Auuerne in-genomen. Dit is met Charel dat eerste chrijch-stuck ende proeue van sijnder vromicheyt geweest, sulck een geluckich begintsel heeft dat rijck gehadt, vanden genen die door sijn vrome feyten, Charel de Groote ghenoemt wert. Hier na en leefde Puppijn niet langhe, achterlatende twee sonen, die hy aen sijn huys-vrouwe Berta die dochter Heraclij gewonnen hadde, te weten Charel, die namaels die Groote genoemt wert, alsoo voor geseyt is, ende Chaerleman, nae wiens aflijuicheyt dat gantsche rijck op Charel bleef staen. Die voorseyde Pipinus gheregneert hebbende in Vrancrijck den tijdt van xviij. iaeren, heeft sijn leuen ghe-eyndt binnen de stadt van Parijs, int iaer vijc.lxxviij. Ander, als H. Henrick Costerius, seggen 768. ende wert begrauen in t'clooster van S. Denijs, alwaer die Coninghen van Vrancrijck begrauen worden.

Inden tijt van Pipino voorseyt, te weten, int iaer 767. gheschieden veel wonder dinghen. In Sirien was een alsulcken schrickelijcken aertbeuinge, als dat sommige steden versoncken. Eenige ander steden op berghen staende, scheyden hen vanden anderen, ende gingen staen wel ses mijlen van daer, op ander effen plaetsen, ende dat seer te verwonderen is, dese en braken noch en scheyden niet van een.

Van die oorlogen des Princen Carolomanni, eer hy die werelt verloochent hadde.

CArolomannus met sijnen broeder Pipino is met broederlijcke eendrachticheyt sijnen Vader in d'ongedeylde oft onverscheyde erffelijckheyt gesuccedeert. Dit heeft Sigebertus van Gemblours op-geteeckent. Dat Fransche rijck in stilte ende rusten ghestelt oock insghelijckx vermeerdert zijnde, soo is die dapper Prince ende oorloochsman Carolus Martel ouerleden, ende hy heeft Carolomannum ende Pipinum sijn sonen successeurs sijns rijcx ende heerlijckheden achter-ghelaten. Pipinus daer na Aquitanien in-genomen hebbende. Soo heeft Carolomannus eerst in Duytsch lant, ende daer na in Sassen heerlijcke victorien vercreghen.

Als Carolomannus nu ontrent vijf iaren met sijnen broeder zijns Vaders heerlijcheden ghegouuerneert hadde, ende ter liefden van Godt die Heere d'aertsche dominie ende heerschappije verlatende, om int toecomende leuen een seuenvoudige possessie t'ontfangen, soo heeft hy Pipino sijnen broeder dat Fransche rijck gelaten, ende is na Roomen totten Paus Zachariam getrocken, verselschapt metten Franschen Edeldom, met bringende heerlijcke giften voor den H. Apostel Petro ende wert vanden voorsz. Paus gewijt (alsoo wy hier voor verhaelt hebben) ende heeft terstont daer na op den berch Soracte voor hem een Clooster ghesticht ter eeren van S. Siluester, daermen seyt dat die H. Paus in sijnen allendigen tijt soude hebben verborgen gheweest. Tot deser plaetsen quamen gheduerichlijck by Carolomannum veel Franchoysen, daer voor by passerende, als tot haeren Heere: ende om dat hy deur het verlaten, vanden aertschen lof hem niet en soude verheffen, soo is hy met sijnen mede-broeder Fido na Cassinen getrocken. Ende niet lange daer na soo heeft hy int Clooster van Vienne sijnen lesten dach mette doot gheeyndt. Wiens lichaem deur beuel des Conincx in S. Benedictus clooster gedragen wert, in t'welck hy dat cloosterlijck habijt ontfanghen hadde. Sijnen feestdach wort van die H. Kercke gecelebreert den 17. dach der maent Augusti. [30v]

Pepijn de III. De kleine genoemd, de vijfde hertog en koning van Frankrijk.

Terwijl dat Childeric of Theodoricus regeerde zo hebben allen heren van Frankrijk deze Pepijn zeer bemint bij raad en consent van Zacharias, toen ter tijd paus van Rome, hem voor hun koning gekozen in het jaar 750 die altijd zeer grote gunste en liefde droeg tot de Roomse Kerk, waarom hij de aller-christelijkste koning werd genoemd, mits dat hij het koninkrijk van Frankrijk zeer wijs regeerde en de vijanden dapper weerstond en daarboven omdat Childerick de koning het land onbekwaam was, zeer slap, thuis zat en niets deed dat een prins toestaat. Waarom de Fransen hem bedwongen monnik te worden tot Soissons in het klooster van S. Medardus. Deze voorzegt Pepijn kwam de Romeinen en de Roomse Kerk te hulp en bijstand als ze in nood waren en hem van doen hadden tegen Aistulphum, de koning van Lombardije. Op een tijd daarna toen hij Stephanus, de tweeden paus van die naam, tot hem zag komen gereden om hulp te verzoeken en te komen halen tegen die van Lombardije zo is hij hem tegemoet gelopen en viel hem zeer ootmoedig te voet. Daarna heeft hij de paus die te paard was zelf in zijn paleis geleid. Alzo veel te heiliger en religieuzer waren toen de koningen dan ze nu boven het gewone volk verheven worden. Hij plag dit te zeggen: Op zulke condities hebben wij de wapens aangetrokken opdat wij de Roomse Kerk van alle kwaad en onrecht beschermen en bewaren zouden en dat ter eren Gods en Christelijke religie, niet om van de mensen enige lof, prijs of eer te behalen.

Hertog Pepijn had met die van Aquitanië veel te doen, in zulke voegen dat hij daar acht jaren tegen oorloogde eer hij deze onder zijn beheer kon brengen. De eerste oorlog was toen ze de stad van Theloatum belegden en eer men daar ooit enige slag sloeg of aanval deed: ze kreeg Nauferius, de prins van Aquitanië zijn vrede, maar toen hij weer in zijn land gekomen was en zag dat Pepijn zijn leger opgebroken had zo begon hij andermaal zijn hoornen op te steken en zond zijn knechten wederom in Frankrijk, deed daar zulke overlast als dat ze het land geheel beroofden. Om dit te wreken, zo heeft Pepijn zijn zoon Karel derwaarts gezonden met sommige krijgsvolk, wat hij hier en daar verzameld had: want hij toen tot zulke jaren en ouderdom gekomen was dat hij het zelf niet doen kon. Toen Karel nu met een grote moed en courage in Aquitanië gekomen was zo heeft hij binnen korte tijd veel steden in het land van Auvergne ingenomen. Dit is met Karel dat eerste krijg stuk en proef van zijn dapperheid geweest, zo’ n gelukkig begin heeft dat rijk gehad van diegenen die door zijn dappere feiten Karel de Grote genoemd werd. Hierna leefde Pepijn niet lang en liet achter twee zonen die hij aan zijn huisvrouw Berta, de dochter van Heraclitus, gewonnen had, te weten die Karel die later de Grote genoemd werd, alzo voorgezegd is, en Karloman, na wiens dood dat ganse rijk op Karel bleef staan. Die voorzegde Pepijn had geregeerd in Frankrijk den tijd van 18 jaren, heeft zijn leven geëindigd binnen de stad van Parijs in het jaar 778. Andere zoals H. Hendrik Costerius zeggen 768 en werd begraven in het klooster van S. Denis alwaar de koningen van Frankrijk begraven worden.

In de tijd van Pepijn voorzegt, te weten, in het jaar 767, geschieden veel wonder dingen. In Syrië was een al zulke verschrikkelijke aardbeving als dat sommige steden verzonken. Enige ander steden op die bergen stonden scheiden zich van de anderen en gingen staan wel zes mijlen vandaar op andere effen plaatsen en dat zeer te verwonderen is, deze braken noch en scheiden niet vaneen.

Van de oorlogen der prins Carloman eer hij die wereld verloochend had.

Carloman met zijn broeder Pepijn is met broederlijke eendracht zijn vader in de ongedeelde of ongescheiden erfelijkheid opgevolgd. Dit heeft Sigebertus van Gembloers opgetekend. Dat Franse rijk in stilte en rusten gesteld en ook insgelijks vermeerderd zo is die dapper prins en oorlogsman Karel Martel overleden en hij heeft Carloman en heeft Pepijn zijn zonen opvolgers van zijn rijk en heerlijkheden achtergelaten. Pepijn heeft daarna Aquitanië ingenomen. Zo heeft Carloman eerst in Duitsland en daarna in Saxen heerlijke victorie verkregen.

Toen Carloman nu omtrent vijf jaren met zijn broeder zijn vaders heerlijkheden geregeerd had en ter liefde van God de Heer het aardse domein en heerschappij verliet, om in het toekomende leven een zevenvoudige bezitting te ontvangen, zo heeft hij Pepijn, zijn broeder, dat Franse rijk gelaten en is naar Rome tot paus Zacharias getrokken, vergezelschapt met de Franse edelheid en met hem bracht heerlijke giften voor de H. Apostel Petrus en werd van de voorzegde paus gewijd (alzo wij hier voor verhaalt hebben) en heeft terstond daarna op den berg Soracte voor hem een klooster gesticht ter eren van S. Silvester daar men zegt dat die H. Paus in zijn ellendige tijd zou hebben verborgen geweest. Tot deze plaats kwamen gedurig bij Carloman veel Fransen die daar voorbij passeren als tot hun heer: en omdat hij door het verlaten van de aardse lof hem niet zou verheffen zo is hij met zijn medebroeder Fido naar Cassino getrokken en niet lang daarna zo heeft hij in het klooster van Vienne zijn laatste dag met de dood geëindigd. Wiens lichaam op bevel van de koning in S. Benedictus klooster gedragen werd waarin het dat kloosterlijke habijt ontvangen had. Zijn feestdag wordt van die H. Kerk gecelebreerd de 17de dag van de maand augustus. [30v]

Carolvs Magnvs dat is, die groote.
Sone van Puppijn die cleyne, de seste Hertoch van Brabant, die eerste gheboren Coninck van Vranckrijck, ende Roomsch-Keyser.

Die vrome ende deurlichtighe feyten vanden seluen Charel de Groote, op t'cortste ghestelt.

CArolus die groote was geboren op den Rijn tot Ingeheym, in Rinckauwe, die tot Noyons in Vrancrijc gecroont wert int iaer 758. die Vrancrijck, dat hy van sijnen Vader Puppijn seer groot ende breet ontfangen hadde, noch veel grooter deur sijn victorieuse feyten ende oorloghen heeft ghemaect, want hy heeft daer naemaels toegedaen ende by-gevoecht Aquitanien, Gasconien, alle die berghen van Pauijen, gheheel Italien, t'lant van Sassen, aen beyde sijden der riuieren d'Elue, tot aen Calabrien, t'lant van Oostenrijc, Hongerijen, Denemarck, op d'ander sijde vander Danouwen gelegen, Sclauonien, Liburnien ende Dalmatien, sonder noch alle d'ander steden liggende op die zee. Hy temde ende bracht oock onder sijn subiectie d'ongeloouighe die in Duytsch-lant tusschen den Rhijn ende de Weycxel woonachtich waren. Die Saracenen werden van hem met ghewelt wt Spaignien tot int wterste van Granaten gedreuen. Hy heeft oorloge gevuert tegen Desiderium Coninck van Lombardijen, een groot vyandt vanden Paus, den welcken hy naemaels in sijn gewelt ghecregen hebbende, heeft hem te Lyons in Vrancrijc doen vueren, met sijn vrouwe ende kinderen, ende met desen strijdt is dat rijck der Lombaerden vergaen, t'welck gestaen hadde den tijt van 204. iaren. Inde Paesch-dagen daer na, als desen Charel inde stadt van Roomen quam, soo wert hy vanden Paus Adriaen den eersten van dien naem in grooter weerden ontfangen: ende ouermits die vrome ende victorieuse feyten, die hy om den Roomschen stoel te beschermen hadde wt-gerecht, soo wert hy vanden seluen met schoone priuilegien begaeft. Daer na voerde hy van nieus weder een oorloge teghen die Sassen (die tot verscheyden tijden soo dickwils rebelleerden) ter oorsaken vande rebellie oft wederspannicheyt, want die wijle Charel absent was: soo hebben die Sassen dat geheel lant tot aen den Rhijn gedestrueert. Nae dat hy van deser oorloghen ontslagen was, soo maeckte hy sijnen peys metten Hertoge van Beyeren. Maer daer na voerde hy anderwerf oorloge teghen den seluen, om dat hy seker gyseleers niet geleuert en hadde, alsoo t'selue te voren ondersproken was. Ende Beyeren nademael in genomen zijnde, soo voerdemen oock oorloghe teghen die Sclauoenen. Allen dit lant ende t'volc heeft hy binnen den tijt van eenen somer seer victorioselijck onder sijn subiectie ghebracht. Daer nae is hy den Hunnen (die alreede Hongersche begonsten genoemt te worden) aen-gevallen, dese heeft hy ten eersten met eenen grooten gheweldigen strijt gequelt, ende daer nae die selue victorieuselijck gewonnen hebbende, soo heeft hy dese gracelijck getracteert. Na dat Charel nv soo menige deurluchtighe ende schoon victorie vercreghen, ende soo menich lantschap onder sijn rijck ghebracht hadde, soo is hy na Franckenlant (een landtschap in Duytschlant) ghetrocken, al-waer die valsche seckte Feliciana geheeten (wiens [31v] aenhangers ende Sectarisen Beelt-stormers waren) zijn vanden seluen Charel, ende met consente van veel Prelaten te niet ghedaen.

Carolus wert van den Paus Leo die derde Keyser ghecoren.

DIe Paus van Roomen Leo die derde van dien naem, die na Adrianus gecroont wert, siende ende aenmerckende dat desen Coninc Charel met sijne nacomelinghen om het Roomsche rijck soo veel gedaen hadden, ende dat die Keysers van Constantinopolen daer niet veel om en gauen, soo heeft hy deur het grootelijck bidden des volcx, Carolum weder binnen Roomen comende, Roomsch-Keyser gecoren int iaer 800. oft 801. ende heeft den seluen op den heyligen Kers-dach, met die Apostolijcsche benedictie gesalft, alle dat Roomsche volck drymaels roepende, Den grooten ende vredtsamen Keyser Charel Augustus, van Gode ghecroont, zy een lanck ende victorieus leuen. Ende alsoo is d'opperste digniteyt des rijcx vanden oosten, al-waer de selue 333. iaren was verlaten, anderwerf deur d'excellente deucht ende macht vanden H. Carolo gherestitueert.

Carolus Magnus, dat is die grote.
Zon van Pepijn de kleine, de zesde hertog van Brabant, de eerste geboren koning van Frankrijk en Rooms- keizer.

Die dappere en doorluchtige feiten van die Karel de Grote op het kortste gesteld.

Karel die grote was geboren op de Rijn tot Ingelheim in Rinckauwe, (Rinsecke?) die tot Noyon in Frankrijk gekroond werd in het jaar 758 die Frankrijk, dat hij van zijn vader Pepijn zeer groot en breed ontvangen had, noch veel groter door zijn victorieuze feiten en oorlogen heeft gemaakt, want hij heeft daarna bijgedaan en toegevoegd Aquitanië, Gascogne, alle bergen van Pavia, geheel Italië, het land van Saxen, aan beide zijden van de rivier de Elba tot aan Calabrië, het land van Oostenrijk, Hongarije, Denemarken, op de andere zijde van de Donau gelegen, Slavonië, Liburnica en Dalmatië, zonder noch alle de ander steden liggend op die zee. Hij temde en bracht ook onder zijn beheer de ongelovige die in Duitsland tussen de Rijn en de Weichsel (Wisla) woonachtig waren. Die Saracenen werden van hem met geweld uit Spanje tot in het uiterste van Granada gedreven. Hij heeft oorlog gevoerd tegen Desiderium, koning van Lombardije, een grote vijand van de paus die hij later in zijn geweld gekregen heeft, heeft hem te Lyons in Frankrijk doen voeren met zijn vrouwe en kinderen en met deze strijd is dat rijk van Lombardije vergaan wat wel 240 jaren gestaan had. In de Paasdagen daarna, toen deze Karel in de stad van Rome kam zo werd hij van paus Adrianus de eersten van die naam in grote waarde ontvangen en overmits die dappere en victorieuze feiten die hij om de Roomse stoel te beschermen had uitgerecht zo werd hij van hem met mooie privilegies begaafd. Daarna voerde hij opnieuw weer een oorlog tegen de Saxen (die tot verscheiden tijden zo dikwijls rebelleerden) ter oorzaak van de rebellie of weerspannigheid, want de tijd Karel absent was: ze hebben de Saxen dat gehele land tot aan de Rijn vernield. Nadat hij van deze oorlogen ontslagen was zo maakte hij zijn vrede met de hertog van Beieren. Maar daarna voerde hij andermaal oorlog tegen dezelfde omdat hij zekere gijzelaas niet geleverd had, alzo het tevoren besproken was, en Beieren later ingenomen heeft zo voerde men ook oorlog tegen die van Slovenië. Al dit land en het volk heeft hij binnen den tijd van een zomer zeer victorieus onder zijn beheer gebracht. Daarna is hij de Hunnen (die alreeds Hongaren begonnen genoemd te worden) aangevallen, deze heeft hij ten eerste met een grote geweldigen strijd gekweld en daarna die victorieus gewonnen heeft zo heeft hij deze gracieus behandeld. Nadat Karel nu zo menige doorluchtige en mooie victories verkregen en ze menig landschap onder zijn rijk gebracht had, zo is hij naar Frankenland (een landschap in Duitsland) getrokken alwaar die valse sekte Feliciana geheten (wiens [31v] aanhangers en sektarische beeldenbestormers waren) zijn van dezelfde Karel en met consent van veel prelaten te niet gedaan.

Karel werd van paus Leo die derde keizer gekozen.

De paus van Rome Leo, de derde van die naam die na Adrianus gekroond werd, zag en merkte dat deze koning Karel met zijn nakomelingen om het Roomse rijk zo veel gedaan had en dat de keizers van Constantinopel daar niet veel omgaven, zo heeft hij door het groot bidden van het volk Dat Karel weer binnen Rome kwam en Rooms-keizer gekozen werd in het jaar 800 of 80. en heeft hem op de heilige Kerstdag met de Apostolische zegening gezalfd en dat Romeinse volk riep driemaal, De grote en vreedzame keizer Karel Augustus, van God gecroond, zij een lang en victorieus leven. En alzo is de opperste waardigheid van het rijk van het oosten, alwaar dezelfde 333 jaren was verlaten, andermaal door de excellente deugd en macht van de H. Karel gerestitueerd.

Die selue Charel heeft binnen sijnen leuen dry huysvrouwen gehadt. d'Eerste was genoemt Hildegardis, aen de welck hy dry sonen wan, te weten, Lodewijck, die nae de doot van sijnen Vader int rijck ghesuccedeert is (alsoo hier na sal verclaert worden) Puppijn ende Charel, die beyde in S. Peeters Kercke binnen Roomen, in presentie van Vader ende moeder, vanden Paus Adriano, Coningen zijn ghesalft gheweest, Puppijn Coninck ouer Italien, wien de selue Paus ouer die vunte geheuen hadde, ende Lodewijck ouer gantsch Aquitanien, dat is Langedoc. Daer na heeft die voorsz. Keyser Charel tot Worms op den Rhijn ten houwelijck genomen Fastrada die dochter van Rudolphus, Graue van Franckenlant, vande welcke hy twee dochters creech, d'eene genoemt Theodoreta, ende d'ander met name Hiltrudis. Maer nae die doot van Fastrada troude hy Lutgarda, vande welcke hy geen kinderen en creech.

Carolus gecoren Keyser van Roomen ende ghecroont, als beschermer des heylichs rijcx, hadde by hem twee Ketters, Campalum ende Campanum die hy ter doot soude gebracht hebben, maer deur t'bidden des Paus henlieden t'misdaet vergeuen hebbende, heeft hy dese in Vrancrijck ghesonden. Hy heeft oock Leonem den Paus, wien die Romeynen groote iniurie hadden ghedaen sijn oogen wt-stekende, sijn tonge af snijdende, ende inden kercker worpende, weder in sijnen Pauselijcken stoel ende digniteyt gestelt. Ende mits dien dat hy der geleertheyt ende consten seer gunstich was, oock mede deur t'bidden ende instantie van sijnen meester Alcuinum soo heeft hy tot Parijs een vermaerde schole ende vniuersiteyt gesticht, daermen van alderley gheleertheydt ende consten mocht tracteren. Diesghelijcx fondeerde hy noch een te Pauien. Nademael dat hem sijn twee ioncste sonen, te weten, Puppijn binnen Melanen, ende Charel in Duytsch-lant, af gestoruen waren, soo heeft hy sijnen lesten ende eenigen sone Lodewijck met consente vanden oppersten Princen ende Heeren van Vrancrijck, tot het Keyser-rijck gecoren. Na dat hy die reste sijns leuens hem vanden Heere verleent in vrede geleeft hadde, soo is hy ten lesten deur groote cortse, ende pijne der zijden binnen de stadt van Aken salichlijck inden Heere ontslapen, int 71. iaer sijns ouderdoms, int 14. iaer sijns Rijcx, ende leyt in dese Kercke begrauen die hy selue gesticht hadde. Op sijn graf stont geschreuen aldus. Hier leyt begrauen Charel de Groote, die Christelijcke Keyser van Roomen. Ende hy heeft in sijn leuen ende na sijn doot deur die cracht van Godt almachtich veel miraculen gedaen, waerom hy deur den Paus Paschalem in t'getal der heyligen geschreuen wert int iaer 1196.

Voor sijn doot ende int selue iaer sachmen der sonnen loop cesseren, ende die mane drymaels verduysteren. Tot Aken wert eenen cloot vanden donder inde Kercke gesmeten. Oock viel inde selue stadt die schoon timmeragie, die vanden Palleyse totter Kercken toe quam, ende de brugge die de selue [32r] Charel de Groote ouer seuen iaeren tot Mentz hadde doen maken, verbrande.

Die Karel heeft binnen zijn leven drie huisvrouwen gehad. De eerste was genoemd Hildegardis, waaraan hij drie zonen won, te weten, Lodewijk die na de dood van zijn vader in het rijk opgevolgd is (alzo hierna zal verklaard worden) Pepijn en Karel, die beide in S. Petrus kerk binnen Rome, in presentie van vader en moeder van paus Adrianus koningen zijn gezalfd geweest, Pepijn koning over Italië, wie dezelfde paus over de vont geheven had, en Lodewijk over gans Aquitanië, dat is Languedoc. Daarna heeft die voorzegde keizer Karel te Worms op de Rijn ten huwelijk genomen Fastrada, de dochter van Rudolphus, graaf van Frankenland, van die hij twee dochters kreeg, de ene genoemd Theodoreta en de ander met name Hiltrudis. Maar na de dood van Fastrada trouwde hij Lutgarda, van die hij geen kinderen kreeg.

Karel gekozen keizer van Rome en gekroond als beschermer van het heilige rijk had bij hem twee ketters, Campalum en Campanum die hij ter dood zou gebracht hebben, maar door het bidden van de paus werd hen de misdaad vergeven en heeft hij ze in Frankrijk gezonden. Hij heeft ook Leo de paus, die de Romeinen grote onrecht had gedaan zijn ogen uitgestoken en zijn tong afgesneden en in de kerker geworpen weer in zijn Pauselijke stoel en waardigheid gesteld. Mits dien dat hij der geleerdheid en kunsten zeer gunstig was, ook mede door het bidden en instantie van zijn meester Alcuinum zo heeft hij tot Parijs een vermaarde school en universiteit gesticht daar men van allerlei geleerdheid en kunsten mocht handelen. Diergelijke fundeerde hij noch een te Pavia. Later nadat hem zijn twee jongste zonen, te weten, Pepijn binnen Milaan en Karel in Duitsland, gestorven waren, zo heeft hij zijn laatste en enige zoon Lodewijk met consent van de opperste prinsen en heren van Frankrijk tot het keizerrijk gekozen. Nadat hij de rest van zijn leven hem van de Heer verleent in vrede geleefd had, zo is hij tenslotte door grote koorts en pijn der zijden binnen de stad van Aken zalig in de Heer ontslapen in het 71ste jaar van zijn ouderdom, in het 14de jaar van zijn rijk en ligt in deze kerk begraven die hij zelf gesticht had. Op zijn graf stond geschreven aldus. Hier ligt begraven Karel de Grote, de Christelijke keizer van Rome en hij heeft in zijn leven en na zijn dood door de kracht van God almachtig veel mirakelen gedaan, waarom hij deoor de paus Paschalis in het getal der heiligen geschreven werd in het jaar 1196.

Voor zijn dood en in hetzelfde jaar zag men de zonnen loop verminderen en de maan driemaal verduisteren. Tot Aken werd een kloot van de donder in de kerk gesmeten. Ook viel in dezelfde stad dat mooie timmerwerk die van het paleis tot de kerk toekwam en de brug die dezelfde [32r] Karel de Grote over zeven jaren te Metz had doen maken verbrande.

Die voorsz. Charel was vollijuich, sterck ende van hoogher statueren, eenighe treffelijcke chronijck-schrijuers getuygen hem lanck gheweest te zijn acht van zijn voeten, die oock groot waren, hebbende groote ende leuende ooghen, gelijsterende als eenen Leeu met een vrolijck gelaet. Hy hadde eenen stercken ende cloecken ganck, alle sijn wesen was mannelijc. Sijn stemme was claerder, dan men wel wt eenen soo grooten lichame soude verwacht hebben, fraey ende ghesont van lichame, behaluen dat hy int eynde sijns leuens ontrent vier iaren eer hy sterf, dickwils met cortsen ghequelt wert.

Charel heeft een sonderlinge facunde en wel-sprekentheyt gehadt, ende metter Latijnscher talen niet te vreden zijnde, heeft hy noch ander spraken geleert, die Griecxsche tale verstont hy beter, dan hy die int lesen pronuncieerde, die vry consten heeft hy seer bemint, oock in grooter weerden houdende den genen diese leerden. Inde Griecxsche spraecke hadde hy eenen autheur ende voor meester Petrus Pisanus, in ander consten, als Rhetorica, Dialectica, ende Astronomia, heeft hy voor zijnen Mr. gehadt Alcuinus Britannus (daer hier voor af ghementioneert is) den welcken hy in grooter reuerentien hadde. Altijt heeft hy groote genuechte ghehadt int iaghen, rijden, ende swemmen.

Carolus voorsz. gaf sijn sonen gheleerde mannen om hen t'onderwijsen, desen groot goet belouende ende wtreyckende, mits hem wel kenlijc was, hoe een geleerder is, hoe hy lichtelijcker ende beter leert. Want hy en hiel dese voor geen gherechte ouders, die meer sorghe dragen om haer velden, lantschappen, ossen, coeyen, ende peerden, dan voor haer kinderen.

Carolus voorsz. was seer sober int eten, hoe wel hy dickwils beclaechde, dat het vasten sijn lichaem schadelijck was. Soo matich in wijn, als dat hy ouer dry oft viermael niet en dranck. Hy adt altijt seer geerne wilt-braedt, selden hielt hy maeltijt, ende dat oock niet dan op heylige dagen. Oock seytmen dat hy nimmermeer en adt sonder eenighe gheleerde coutinghe, oft schoone Historien te hooren lesen. Hy wenschte op eenen tijt, dat hy binnen sijnen leuen eens twaelue alsulcke alsulcke mocht hebben, als Hieronymus, en Augustinus waren, Alcuinus sijnen Mr. dit hoorende, antwoorde, seggende: Ghy wilter xij. hebben, maer Christus, die een Heere des hemels ende der aerden was, en hadde selue maer xij. deser ghelijcke.

Die voorzegde Karel was vollijvig, sterk en van hoger staturen, enige voortreffelijke kroniekschrijvers getuigen hem lang geweest te zijn van acht van zijn voeten, die ook groot waren, had grote en levendige ogen, glinsterend als een leeuw met een vrolijk gelaat. Hij had een sterke en kloeke gang al zijn wezen was mannelijk. Zijn stem wel helderder dan men wel uit een zo’n groot lichaam zou verwacht hebben, fraai en gezond van lichaam, behalve dat hij in het einde van zijn leven omtrent vier jaren eer hij stierf, dikwijls met koortsen gekweld werd.

Karel heeft een bijzondere uitvoerende welsprekendheid gehad en was met de Latijnse taal niet tevreden heeft hij noch ander spraken geleerd, de Griekse taal verstond hij beter dan hij die in het lezen prononceerde, die vrije kunsten heeft hij zeer bemint, ook in grote waarden gehouden diegene die ze leerden. In de Griekse spraak had hij een auteur en voor meester Petrus Pisanus, in ander kunsten als retorica, dialectica en astronomie heeft hij voor zijn meester gehad Alcuinus Britannus (daar hiervoor van vermeld is) die hij in grote reverentie had. Altijd heeft hij groot genoegen gehad in het jagen, rijden en zwemmen.

Karel voorzegt gaf zijn zonen geleerde mannen om hen te onderwijzen en beloofde die grootgoed en reikte het uit mits het hem bekend was hoe een geleerder is hoe hij lichter en beter leert. Want hij hield deze voor geen gerechte ouders die meer zorg dragen om hun velden, landschappen, ossen, koeien en paarden dan voor hun kinderen.

Karel voorzegt was zeer sober in het eten, hoewel hij dikwijls beklaagde dat het vasten zijn lichaam schadelijk was. Zo matig in wijn als dat hij over drie- of viermaal niet dronk. Hij at altijd zeer graag wildbraad, zelden hield hij maaltijd en dat ook niet dan op heilige dagen. Ook zegt men dat hij nimmermeer at zonder enig geleerd praatje of mooie historie te horen lezen. Hij wenste op een tijd dat hij binnen zijn leven eens twaalf al zulke mocht hebben als Hieronymus en Augustinus waren, Alcuinus die dit van zijn meester hoorde, antwoorde en zei: Gij wil er 12 hebben, maar Christus die een Heer des hemels en de aarde was en had er zelf maar 12 van deze gelijken.

Van Charels die Groote goedertierenheyt ende Godtvruchticheydt.

DIe Christelijcke Religie heeft hy soo seer bemint, als dat hy niet alleen Missen, Vesperen, Mettenen ende Completen en hoorde, maer oock selue mede sanck Psalmen, Hymnen, ende diergelijcke, als oft hy selue een Priester hadde geweest. Sijn Hof was meer een Clooster ghelijck, dan een Keysers oft Conincx palleys. Hy heeft in sijnen leuen 27. Kercken gesticht, op sijnen eygen cost, waer van die principaelste is onser L. Vrouwen Kercke binnen der stadt van Aken, inde eere van Godt, ende sijn wtuercoren heyligen. d'Iniurien hem gedaen, verdroech hy gewillichlijck, want men vint niet dat hy tegen sijn vyanden groote oft wreede wrake was ghebruyckende. Hy was soo caritatijf ende liberael ouer die behoeftige ende arme menschen, als dat hy sijn aelmoessen niet allen in sijn lant wt-reycte, maer ooc aen veel Christenen die allendich vande Heydenen geuangen laghen in Persen, Spaignien, Afrijcken ende in ander contreyen. Ooc heeft Charel alle die werelt deur gesonden, om met alder neersticheyt t'ondersoecken die namen, dat leuen, ende dat steruen der heylighen, die welcke hy Vsuardum een Religieus ende Monick dede vergaderen, t'samen in eenen boeck, Martyrologium ghenoemt.

Die principaelste ende meeste oorloge behaluen de Sassensche die Carolus de Groote heeft gevoert, heeft hy aenueert tegen die Hunnen, die hy met meerder coragien ende gereetschap dan d'ander wt-gerecht heeft. Een by [32v] hem aennemende in Hongarijen, (want die Hunnen dese prouincie waren besittende) daer wy hier voor een weynich af geroert hebben, maer d'ander heeft hy Pipino sijnen sone, den Gouuerneurs der lantschappen, ende andere gecommitteerde ouericheyt beuolen, de welcke met grooter vromicheyt ghevoert hebbende, heeft ten lesten int achtste iaer voleynt. Maer hoe veel bataillien, slagen, ende bloedts datter gestort wert getuygen die ydele ende ledige plaetsen der wooningen van geheel Hongarijen, met oock die Coninclijcke edificien alsoo verwoest, sulcx datter geen teecken van menschen wooninge en is gebleuen. In dese oorloghe der Hunnen wert allen haren Edeldom verslagen, allen hun glorie is gevallen, oock is allen haer gelt ende schatten by lanckheyt des tijts vergadert, berooft geweest. Maer daer en is by menschen memorie geen oorloge tegen die Francken op-gestaen, daer sy rijcker geworden zijn, ende meer goets ghecregen hebben, want sy tot dier tijt toe by nae arm schenen te zijn: wter maten veel gouts, siluers, ende costelijcken roof wert in s'Coninckx hof by de soldaten gevonden ende voor buyt wech genomen, datmen te recht ghelooft die Francken den Hunnen rechtveerdelijck gherooft te hebben, t'welck sylieden ander volck onrechtelijck hadden ontweldicht.

Hier dient wel by-gevoecht wt de Epistelen van Eneas Siluius, dat Carolus die Groote, die d'eerste nae die Griecken dat Roomsche rijck aenveert heeft, dat schuym ende ghespuys der Hunnen ende Longobaerden, van die quellinge des Paus van Roomen, deur verschrictheyt verdreuen ende verlost heeft. Allen dat crijsch-volck die sijn mede-gesellen waren gheweest, ende hem bystant ghedaen hadden: heeft hy in deser manieren vereert ende met vryheyt begaeft: Gaet seyt hy mijn soldaeten, ghy sult heerlijcke ende cloecke victorieuse mannen genoemt worden, mede-gesellen der Coningen, rechters der misdaden ende clachten. Leeft hier na vry van arbeyt. Draecht sorge voor die Coningen ende t'gemeynte, straft dat oneerlijck ende schandelijck is. Sijt de vrouwen gunstich, doet bystant de Weesen, geeft raet de Princen, begeert van hun onderhout, cleederen ende soldije. Soo wie v dit weygert die zy sonder eer ende faem, die v eenige iniurie doet, die bekenne hem een schuldenaer vande Mt. Maer wacht v ghylieden, dat ghy alsulcken grooten eere ende priuilegie, met eenen oprechten arbeyt vercreghen, met dronckenschap, oneerlijcheyt, oft deur eenige ander faute niet en besmettet, op dat t'gene t'welck wy v lieden geuen tot eere ende glorie, niet en come tot een pene ende straffinghe, d'welck wy ende onse nacomelingen die Roomsche Coningen, v te straffen, altijt t'onswaerts reserueren, indien ghy by auontueren eenigen ouerdaet doet, oft v te buyten gaet. Die H. victorieuse ende vermaerde Carolus die Groote, is ghestoruen int iaer 814. liggende begrauen (als bouen) in onser L. Vrouwen Kercke binnen Aken.

Van Karels de Grote goedertierenheid en Godsvrucht.

De Christelijke religie heeft hij zo zeer bemind als dat hij niet alleen missen, vespers, metten en completen hoorde, maar ook zelf meezong psalmen, hymnen en diergelijke alsof hij zelf een priester had geweest. Zijn hof was meer een klooster gelijk dan een keizer- of konings paleis. Hij heeft in zijn leven 27 kerken gesticht op zijn eigen kosten waarvan de belangrijkste is de onze L. Vrouwe Kerk binnen de stad van Aken, in de eer van God en zijn uitverkoren heiligen. De beledigingen hem gedaan verdroeg hij gewillig, want men vindt niet dat hij tegen zijn vijanden grote of wrede wraak gebruikte. Hij was zo milddadig en liberaal over die behoeftige en arme mensen als dat hij zijn aalmoezen niet allen in zijn land uitreikte, maar ook aan veel Christenen die ellendig van de heidenen gevangen lagen in Perzië, Spanje, Afrika en in ander contreien. Ook heeft Karel de hele wereld doorgezonden om met alle vlijt te onderzoeken de namen, dat leven en dat sterven der heiligen die hij Usuardum, een religieus monnik liet verzamelen tezamen in een boek, Martyrologium genoemd.

Die belangrijkste en meeste oorlogen behalve die van de Saxen die Karel de Grote heeft gevoerd heeft hij aanvaard tegen die Hunnen die hij met meer moed en gereedschap dan de andere uitgericht heeft. Een bij [32v] hem aannam in Hongarije, (want die Hunnen bezaten deze provincie) daar wij hiervoor een weinig van aangehaald hebben, maar de andere heeft Pepijn, zijn zoon, de gouverneurs der landschappen en andere gecommitteerde overheid bevolen die met grote dapperheid het gevoerd hebben, heeft tenslotte in het achtste jaar het voleindigd. Maar hoeveel gevechten, slagen en bloed dat er gestort werd getuigen de ijdele en lege plaatsen der woningen van geheel Hongarije met ook de koninklijke gebouwen alzo verwoest, zulks dat er geen teken van mensen woningen is gebleven. In deze oorlog der Hunnen werd al hun edelheid verslagen, al hun glorie is gevallen, ook is al hun geld en schatten in de lengte der tijd verzameld of beroofd geweest. Maar daar is bij mensen memorie geen oorlog tegen de Franken opgestaan, daar ze rijker van geworden zijn en meer goeds gekregen hebben, want ze tot die tijd toe bijna arm schenen te zijn: uitermate veel goud zilver en kostbare roof werd in het koningshof bij de soldaten gevonden en voor buit weg genomen zodat men terecht gelooft of de Franken de Hunnen rechtvaardig geroofd hebben wat de lieden van ander volk onrechtvaardig hadden ontweldigd.

Hier dient wel bijgevoegd uit de Epistels van Eneas Silvius dat Karel di Grote die de eerste na de Grieken dat Roomse rijk aanvaard heeft dat schuim en gespuis der Hunnen en Langobarden van die kwelling van de paus van Rome oor verschrikking heeft verdreven en verlost heeft. Al dat krijgsvolk dat zijn metgezellen waren geweest, n hem bijstand gedaan hadden: heeft hij op deze manieren vereerd en met vrijheid begaafd: Ga, zei hij, mijn soldaten, gij zal heerlijke en kloeke victorieuze mannen genoemd worden, metgezellen der koningen, rechters der misdaden en klachten. Leef hierna vrij van arbeid. Draag zorg voor de koningen ende gemeente, straf dat oneerlijk en schandalig is. Wees de vrouwen gunstig, doet bijstand de wezen en geef raad de prinsen, begeert van hun onderhoud, kleren en soldij. Zo wie van u dit weigert die is zonder eer en faam, die u enige belediging doe, die bekent hem een schuldenaar van de meester. Maar wacht u gij lieden dat gij al zulke grote eer en privilegie met een oprechte arbeid verkregen met dronkenschap, oneerlijkheid of door enige ander fout niet besmet op datgene wat wij u lieden geven tot eer en glorie niet komt tot een boete en straf wat wij en onze nakomelingen de Roomse koningen zullen u straffen, altijd te ons waart reserveren, indien gij bij avonturen enige overdaad doet of u te buiten gaat. Die H. victorieuze en vermaarde Karel die Grote is gestorven in het jaar 814 en ligt begraven (als boven) in onze L. Vrouwe Kerk binnen Aken.


Lodewiick de Goedertieren,
d'Eerste van dien name, de seuenste Hertoch van Brabant.

NAE die doodt van Charel die Groote sijnen Vader, ende van sijnen broeder is Lodewijck sijnen eenigen sone, Coninck van Aquitanien, die midts sijnder goedertierenheyt, die goedertieren ghenoemz wert, gesuccedeert int Keyserrijck van Roomen, ende wert Coninc van Vranckrijck, van Italien, ende Duytsch-lant, oock mede Hertoch van Brabant. Hy regneerde xxvi. iaren, ende heeft tot Aken na sijns voorseyden vaders aflijuicheydt, metten Legaten van diueersche natien, eenen eendrachtigen nieuwen peys ende vrede ghesloten. Hy heeft sijn twee sonen Lotharius ende Puppijn Heeren van Aken gemaect, ende den anderen oft derden Prince van Beyeren. Dese Lodewijck was wel geleert inde wet des Heeren, ende een deuoot onderhouder der gheboden Godts, die H. eerende ende beschermende. Onder andere stichte hy dat Clooster vanden Regulieren binnen der stadt van Bruessel op den Couwenberch, dat doen ter tijdt in Sonien lach.

Dese goedertieren Lodewijck vergaderde int vi. iaer sijns rijckx, met consente vanden Paus Paschalis de vierde tot Aken een Concilie van veel Bischoppen ende ander Prelaten, al-waer ghetracteert wert vande reformatien der Cleergijen oft geestelijcheyt, daer af een besonder boeck ghemaect wert by een geleert man Amalarius ghenoemt, inhoudende veel salige wetten ende ordinantien, daer hier na breeder af sal ghetracteert worden. Ooc heeft hy allen sijn lant deur wijse ende geleerde mannen gesonden, om recht te doen, sonderlinge den genen die verdruckt waren, als weesen, weduwen, ende meer andere. Ende dat onrechtelijc gedaen was, dede hy oprechten. Daer-en-bouen wort hy grootelijck gepresen, dat hy op de maniere vanden lofweerdighen Keyser Theodosius, van sijn misdaet, openbaer penitentie dede.

Metten volcke van groot Walachie heeft hy oorloge gevoert. Deur hulpe ende bystant vande Franchoysen, heeft hy Gasconien weder onder sijn rijck ghebracht. Die Bretoenen, willende wat nieus op-stellen, die eenen nieuwen Coninck ghemaect hadden, heeft hy verwonnen ende hunnen gecoren Coninck Murmanianus ghenoemt, die hy inden strijt ghevangen hadde, dede hy dooden. Binnen sijnen tijde werden die van Roomen vande Saracenen belegert, dat geheel lantschap Tuscia gedestrueert, het Clooster volc van Cassinen verdreuen, daer-en-bouen werdet ouer al, met roouen ende brant-stichten te niet ghebracht.

De selue Lodewijck hadde dry sonen van sijn eerste vrouwe ende Coninghinne, met name Ermegaert dochter Hertochs Welpijns van Beyeren, te weten, Lotharis, Puppijn ende Lodewijc. Van sijnder tweeder huysvrouwen Judith genoemt, hadde hy eenen sone met name Charel de Caluwe. Sijnen sone Lotharis heeft hy tot eenen mede-gheselle ende regeerder genomen, als tot eenen Roomschen Coninck, den seluen beuelende Italien ende Spaignien te gouuerneren, na dat hy op den H. Paesch-dach van den Paus Paschalis voorseyt, gesalft ende gewijt was. Als die selue Lodewijck de Goedertieren int ix. iaer sijns rijcx desen Lotharis sijnen sone in Italien hadde ghesonden, om t'lant te regeren als bouen, soo heeft hy sijnen goeden vader seer ongetrou geweest, want hy dede soo veel, dat hy van den bouen-ghenoemden Paus Paschalis Keyser gesalft wert. Sijnen Vader Lodewijck vernemende dese groote iniurie hem gheschiet, is in alder diligentien na Roomen gereyst, al waer hy scherpe informatie genomen heeft, wie dese waren die sijnen sone tot dit stuck opgheroeyet hadden, ende beuindende dat den principaelsten was ende t'hooft deser muyterijen ende conspiratie Bernaert Coninck van Italien, Coninc Puppijns sone, die d'outste sone was van Coninck Charel die Groote, soo heeft hy den seluen doen ter doodt brenghen. Daer nae heeft hy oock vernomen dat Judith zijn tweede vrouwe Charels moedere oorsaecke was gheweest van allen dat voorseyde quaet, soo heeft hy met toestockinghe ende consent der Bischoppen ende Prelaten, sijn Vrouwe Judith van hem verstooten ende verlaten, dander mede-conspirateurs werden wten lande gebannen, deur welcke rechtveerdige iusticie ende strengicheyt, sijn sonen ende ander Princen tot meerderen haet en nijt tegen hem onsteken ende verweckt werden. Den anderen sijnen sone Puppijn, maeckte hy Coninck van Aquitanien, ende Lodewijck sijnen derden sone, oordineerde ende maeckte hy een Prince ende Coninck van Beyeren, Duytslant ende Swaven. Ende van sijnder tweeder Vrouwen Judith, hadde hy eenen sone genoemt Charel de Caluwe, Coninck van Vranckrijck, Hertoch van Brabant, ende daer nae Roomsch Keyser, die Hollandt eerst wt gaf sijn susters sone, Dierick ghenoemt.

Lodewijk de Goedertieren,
De eerste van die naam, de zevende hertog van Brabant.

Na de dood van Karel die Grote, zijn vader, en van zijn broeder is Lodewijk zijn zoon koning van Aquitanië, die mits zijn goedertierenheid di goedertieren genoemd werd, opgevolgd in het keizerrijk van Rome en werd koning van Frankrijk, van Italië en Duitsland, ook mede hertog van Brabant. Hij regeerde 26 jaren en heeft tot Aken na zijn voorzegde vaders dood met de legaten van diverse naties eendrachtig een nieuwe rust en vrede gesloten. Hij heeft zijn twee zonen Lotharius en Pepijn heren van Aken gemaakt en de andere of derde prins van Beieren. Deze Lodewijk was goed geleerd in de wet des Heren en een devoot onderhouder der geboden Gods de heiligen eerde en beschermde. Onder andere stichtte hij dat klooster van de Regulieren binnen de stad van Brussel op de Kouwenberg dat toen ter tijd in Zoniën lag.

Deze goedertieren Lodewijk verzamelde in het 6e jaar van zijn rijk, met consent van de paus Paschalis de vierde, tot Aken een concilie van veel bisschoppen en andere prelaten, alwaar gehandeld werd van de reformatie der clergie of geestelijkheid waarvan een apart boek gemaakt werd bij een geleerde man Amalarius genoemd, beval veel zalige wetten en ordinanties daar hierna uitvoeriger zal behandeld worden. Ook heeft hij al zijn land door wijze en geleerde mannen gezonden om recht te doen, vooral diegenen die verdrukt waren als wezen, weduwen en meer andere en dat onrechtvaardig gedaan was, liet hij oprichten. Daarboven wordt hij groot geprezen dat hij op de manier van de lofwaardige keizer Theodosius van zijn misdaad, openbaar penitentie deed.

Met het volk van groot Walachije heeft hij oorlog gevoerd. Door hulp en bijstand van de fransen heeft hij Gascogne weer onder zijn rijk gebracht. Die Bretoenen, wilden dan opnieuw stellen die een nieuwe koning gemaakt hadden, heeft hij overwonnen en hun gekozen koning, Murmanianus genoemd, die hij in de strijd gevangen had liet hij doden. Binnen zijn tijd werden die van Rome van de Saracenen belegerd zodat het gehele landschap Tuscia vernield en het klooster volk van Cassino verdreven, daarboven werd het overal met roven en brandstichten te niet gebracht.

Dezelfde Lodewijk had drie zonen van zijn eerste vrouwe en koningin, met name Ermegaert, dochter van hertog Welpijns van Beieren, te weten, Lotharius, Pepijn en Lodewijk. Van zijn tweede huisvrouw, Judith genoemd, had hij een zon met name Karel de Kale. Zijn zoon Lotharius heeft hij tot een metgezel en regeerder genomen als tot een Roomse koning, en beval die Italië en Spanje te gouverneren na at hij op de H. Paasdag van paus Paschalis voorzegt gezalfd en gewijd was. Toen die Lodewijk de Goedertieren in het 9de jaar van zijn rijk deze Lotharius zijn zoon in Italië had gezonden om het land te regeren als boven, zo heeft hij zijn goede vader zeer ontrouw geweest, want hij deed zo veel dat hij van de bovengenoemde paus Paschalis keizer gezalfd werd. Zijn vader Lodewijk vernam deze grote belediging dat hem geschied was en is in alle rust naar Rome gereisd alwaar hij scherpe informatie genomen heeft wie deze waren die zijn zoon tot dit stuk opgeroeid hadden en bevond dat de belangrijkste het hoofd was van deze muiterij en conspiratie Bernaert, koning van Italië, koning Pepijn’ s zoon die de oudste zoon was van koning Karel de Grote, zo heeft hij die ter door laten brengen. Daarna heeft hij ook vernomen dat Judith, zijn tweede vrouw en Karels moeder, oorzaak was geweest van allen dat voorzegde kwaad, zo heeft hij met opstoken en consent der bisschoppen en prelaten zijn vrouwe Judith van hem verstoten en verlaten, de andere mede-samenzweerders werden uit het land gebannen, door welke rechtvaardige justitie en strengheid voor zijn zonen en andere prinsen tot meerdere haat en nijd tegen hem ontstoken en verwekt werden. De andere, zijn zoon Pepijn, maakte hij koning van Aquitanië en Lodewijk, zijn derde zoon, ordineerde en maakte hij een prins en koning van Beieren, Duitsland en Zwaben. Van zijn tweede vrouw, Judith, had hij een zoon genoemd Karel de Kale, koning van Frankrijk, hertog van Brabant en daarna Roomse keizer, die Holland eerst uitgaf zijn zusters zoon, Diederik genoemd.

Van sijn doot, ende sommige Priuilegien, die hy achterliet.

LOdewijck de goedertieren is wt dit sterffelijck leven deur die doot ghescheyden, int 26. iaer sijns Rijcx, ende wert begrauen tot Metz in Loreynen, die binnen den tijt van sijnen leven, sijn godtvreesenden Vaders wegen ende voetstappen was naevolgende. Hy ordineerde metten Bischoppen ende Prelaten, binnen der stadt van Aken (daer af wy hier bouen ghementioneert hebben) dat yeghelijcke kercke heur renten ende iaerlijcx innecomen soude hebben, daerop die Priesters mochten leven, ende haer onderhouden, op dat die selue hem in niemants dienst en souden besteden, want het is een groot abuys ende seer leelijck, dat een Priester hem begeeft tot schoenen te vaegen ende reynigen, cleederen te keeren, oft den pispot der Hovelingen wt te dragen, oft dat een Priester der ioncvrouwen voor treede, die van Godt den Heere tot alsulcken hoogen ampt ende officie geroepen is. Oock heeft hy inghestelt dat die Priesters op gheen ghewin en souden toe legghen, overmidts dat hen leelijck ende onbetamelijck is. Noch heeft hy metten voorseyden Prelaten gheconstitueert (dat te voren dickwils hadde ghestatueert gheweest) als dat die Priesters met gheen purpure oft sijden laecken en souden gecleedt gaen, ende dat sy geen ringen met gesteente en souden draeghen. Maer sijn nacomelingen hebben desen regel met ooc veel andere onder die voet ghetreden, Nae des Vaders doodt, succedeerde den oudtsten sone Lotharis, die, nae dat hy t'Hertochdom van Brabant xv. Jaeren gheregeert hadde (vanden welcken Lotrijck sijnen naem heeft) is in een Clooster gheghaen, ghenaempt Prunien. Ende nae desen Lotharis wert sijn broeder Charel die Caluwe, Coninck van Vranckrijck ende Hertoch van Brabant. De welcke veel strijden ende oorlogen teghen sijn broeders ghevoert hebbende, is twee iaeren voor sijn doot Keyser van Roomen geworden. Ende als hy nu xxxvj. iaeren in als geregneert hadde, soo is hy wt dese werelt gescheyden int iaer ons Heeren acht hondert ende lxxviij. liggende begraven tot Nantes. [34v]

Van zijn dood en sommige privilegies die hij achterliet.

Lodewijk de goedertieren is uit dit sterfelijk leven door de dood gescheiden in het 26ste jaar van zijn rijk en werd begraven tot Metz in Lorraine, die binnen den tijd van zijn leven zijn godvrezende vaders wegen en voetstappen navolgende. Hij ordineerde met de bisschoppen en prelaten, binnen der stad van Aken (waarvan we boven vermeld hebben) dat elke kerk zijn renten en jaarlijks inkomen zouden hebben waarop de priesters mochten leven en zich onderhouden opdat die zich in niemands dienst zouden besteden, want het is een groot abuis en zeer lelijk dat een priester hem begeeft tot schoenen te vegen en reinigen, kleren te keren of de pispot der hovelingen uit te dragen of dat een priester der jonkvrouwen voortreedt die van God de Heer tot al zulke hoge ambt en officie geroepen is. Ook heeft hij ingesteld dat de priesters zich op geen winst zouden toeleggen, overmits dat hen lelijk en onbetamelijk is. Noch heeft hij met de voorzegde prelaten geconstitueerd (dat tevoren dikwijls had vermeld geweest) als dat de priesters met geen purperen of zijden laken zouden gekleed gaan en dat ze geen ringen met gesteente zouden dragen. Maar zijn nakomelingen hebben deze regel met ook veel andere onder de voet getreden, Na de dood van de vader volgde hem op de oudste zoon Lotharius die nadat hij het hertogdom van Brabant 15 jaren geregeerd had (van die Lotharingen zijn naam heeft) is in een klooster gegaan genaamd Prunien. En na deze Lotharius werd zijn broeder Karel de Kale koning van Frankrijk en hertog van Brabant. Die veel strijden en oorlogen tegen zijn broeders gevoerd heeft en is twee jaren voor zijn dood keizer van Rome geworden. Toen hij nu 31 jaren geregeerd had zo is hij uit deze wereld gescheden in het jaar ons Heren achthonderd en78 en ligt begraven te Nantes. [34v]


Lotharivs I. van dien name.
Sone van Lodewijck die Goedertieren, Keyser, die achtste Hertoch van Brabant.

INT rijck van Lodewijck is gesuccedeert Lotharius Roomsch-Keyser, Coninck van Italien ende Austrasien als den oudtsten sone, den achtsten Hertoch van Brabant. Nademael dat hy met sijn broeders Ludouico ende Carolo grooten twist hadde gehadt ende bloedige oorlogen gevoert na die doot sijns Vaders om die deylinghe vande Vaderlijcke erffelijckheden ende Rijcken, want die twee voorsz. broeders en wilden niet gedoogen dat Lotharis haren outsten Broeder soude als Keyser regneren, sonder haren consente, soo hebben sy teghen hem gheconspireert, ende bloedighe oorlogen ghevoert, den tijdt van dry iaren, inde welcke den gheheelen Edeldom van Vranckrijck verslaghen wert, behaluen noch een groote menichte van duysenden. Maer zijn ten lesten met malcanderen eendrachtelijc ouercomen, te weten, dat Charel de Caluwe soude hebben west-Vranckrijck, dat den naem van Vranckrijck behouden heeft. Lodewijck hadde Duytsch-landt, vanden Rhijn totter Eluen, ende Donouwe. Maer Lotharis bleef Roomsch-Keyser, ende Coninck van Italien, mitsgaders oock vanden lande, t'welck tusschen beyde sijnder broeders landen lach, te weten vanden Rhijn totte Schelt, dat is oost-Vrancrijck, oft groot Lotrijck, t'welc hy tot een Hertochdom verheuen heeft, willende dattet van sijnen name Lotrijck soude ghenoemt worden, waer van daer na die Princen van Brabant Hertogen van Lotrijck genoemt werden. Aldus bleuen dese dry gebroeders hier na in goede vrede ende ruste. Maer na sommige iaren heeft hy dat rijck ouer-gegeuen sijnen sone, ende aen die sijne oorlof nemende, heeft die werelt verlaten, ende is een Monick gheworden int Clooster van Prunien, liggende in Ardenen, nademael dat hy 36. iaren had geregneert. Ende is daer na een salighe doot ghestoruen den 29. dach der maent Septembris. Carolus Coninck van Prouincien ende Bourgoegnien, is sonder kinderen ouerleden.

Lodewijck sijnen sone en heeft niet lange geregneert, maer is gestoruen, sijn vader noch leuende, die geen erfgenamen achter-gelaten en heeft.

Inden tijt vanden voorseyden Lotharis, was in Duytsch-lant eenen alsulcken grouwelijcken honger, als dat sommige menschen deur den wtersten hongers-noot ghedwongen werden haer eygen kinderen t'eten, allen miserie te bouen gaende.

Oock heeft het in sijnen tijt, te weten, by de Brixiaensche stadt dry dagen ende nachten bloet geregent, ende oock sprinchanen, in onbegrijpelijck getal, hebbende vi. vleugelen ende twee tanden, bedeckende dat gantsch aertrijc in Gallien oft Vrancrijc gelijc den sneeu, bederuende allen die vruchten vander aerden. Dese werden ten lesten met eenen stormenden wint inder zee gheworpen, die sy weder wt wierp op t'lant, causerende een alsulcken vuylen vochticheyt ende afgrijselijcken stanck datse die locht daer deur infecteerden ende fenijnich maecten, soo datter een groote dierte ende sterfte na-gevolcht is. Den Tijber vloede soo hooghe, sulcx datmen te Roomen van d'een straet in d'ander met schuyten moeste vaeren. Met desen ouervloet werden veel huysen om-geworpen, boomen wter aerden geruckt, oock swom dat coren ende t'saet metten water wter aerden. Dese plagen gheschieden binnen Roomen tweemael in een iaer. [35v]

Lotharius I van die naam.
Zoon van Lodewijk de Goedertieren, keizer, de achtste hertog van Brabant.

In het rijk van Lodewijk is opgevolgd Lotharius Rooms-keizer, koning van Italië en Austrasië als de oudsten zoon, de achtste hertog van Brabant. Nadat hij met zijn broeders Lodewijk en Karel grote twist had gehad en bloedige oorlogen gevoerd na de dood van zijn vader om de verdeling van de vaderlijke erfelijkheid en rijken, want die twee voorzegde broeders wilden niet gedogen dat Lotharius, hun oudste broeder, zou als keizer regeren zonder hun consent, zo hebben ze tegen hem geconspireerd en bloedige oorlogen gevoerd, de tijd van drie jaren waarin de gehelen edelheid van Frankrijk verslagen werd, behalve noch een grote menigte van duizenden. Maar zijn tenslotte met elkaar eendachtig overeengekomen, te weten, dat Karel de Kale zou hebben west-Frankrijk dat de naam van Frankrijk behouden heeft. Lodewijk had Duitsland van de Rijn tot de Elba en Donau. Maar Lotharius bleef Rooms-keizer en koning van Italië, mitsgaders ook van de landen wat tussen beide zijn broeders landen lag, te weten van de Rijn tot de Schelde, dat is oost-Frankrijk of groot Lotharingen, wat hij tot een hertogdom verheven heeft, wilde dat het van zijn naam Lotharingen zou genoemd worden, waarvan daarna de prinsen van Brabant hertogen van Lotharingen genoemd worden. Aldus bleven deze drie gebroeders hierna in goede vrede en rust. Maar na sommige jaren heeft hij dat rijk overgeven aan zijn zon en nam verlof aan de zijne e heeft de wereld verlaten, en is een monnik geworden in het klooster van Prunien, (Orval? ) ligt in de Ardennen nadat hij 36 jaren had geregeerd en is daarna een zalige dood gestorven de 29ste dag van de maand september. Karel koning van Provence en Bourgondië is zonder kinderen overleden.

Lodewijk, zijn zoon, heeft niet lang geregeerd, maar is gestorven toen zijn vader nog leefde die geen erfgenamen achtergelaten heeft.

In de tijd van de voorzegde Lotharius was in Duitsland een al zulke gruwelijke honger als dat sommige mensen door de uiterste hongersnood gedwongen werden hun eigen kinderen op te eten dat alle miserie te boven ging.

Ook heeft het in zijn tijd, te weten bij de Brixen stad drie dagen en nachten bloed geregend en ook sprinkhanen in onbegrijpelijk getal, die hebben 6 vleugels en twee tanden en bedekten dat ganse aardrijk in Gallië of Frankrijk gelijk de sneeuw, bedierven allen vruchten van de aarde Deze werden tenslotte met een stormende wind in de zee geworpen die ze weer uit wierp op het land, veroorzaakte een al zulke vuile vochtigheid en afgrijselijke stank dat ze de lucht daardoor infecteerden en venijnig maakte zodat er een grote duurte en sterfte nagevolgd is. De Tiber vloeide zo hoog, zulks dat men te Rome van de ene straat in de ander met schuiten moesten varen. Met deze overvloed werden veel huizen omgeworpen, bomen uit de aarde gerukt, ook zwom het koren en het zaad met het water uit de aarde. Deze plagen geschieden binnen Rome tweemaal in een jaar. [35v]

Lotharivs I. van dien name,
Coninck van Lotrijck, die neghenste Hertoch van Brabant.

NAE die doot des Keysers Lotharis d'eerste, so is sijnen tweeden geboren sone int rijck van Lotrijck ghesuccedeert, die midts sijn groot misdaet, te weten, verlatende Gerbergam die Coninghinne sijn wettige huysvrouwe, heeft in sijn hof gebracht Waldradam, die nichte van Guntharius Aertsch-bischop van Colen, waerom hy vanden Paus Nicolao inden ban gedaen wert, met oock sijn oneerbaer by-slapersse, ende die voorseyde Guntharius van Colen, ende Theugaldus Aertsch-bischop van Trier, zijn af-geset geweest, ende van alle Kerckelijcke digniteyt berooft. Ende meer ander quaets is daer na gevolcht, dat inde Chronijcken van Brabant niet claerlijc en is beschreuen.

Ende int iaer ons Heeren alsmen schreef 870. soo is die voorseyde Lotharis Coninc van Lotrijck, deur beuel des Paus Adriani nae Roomen ghereyst, ende van daer vertrocken zijnde, soo wert hy op de reyse met groote sieckten bevanghen, ende comende totter stadt van Placentien, soo heeft hy aldaer sijn leuen geeynt, geen wettich oyr oft kint achter-latende, wien int rijck van Lotringen ghesuccedeert zijn (soo sy t'selue d'een onder d'ander gedeylt hadden) Lodewijck Coninck van Duytsch-lant, ende Carolus Caluus, oft die Caluwe Coninck van Vranckrijck, ghelijck inde selue chronijcke van Vrancrijck breeder verhaelt wort.

Lotharius I van die naam,
Koning van Lotharingen, de negende hertog van Brabant.

Na de dood van keizer Lotharius de eerste zo is zijn tweede geboren zoon in het rijk van Lotharingen opgevolgd die mits zijn grote misdaad, te weten, verliet Gerberga de koningin en zijn wettige huisvrouw, heeft in zijn hof gebracht Waldradam, de nicht van Guntharius , aartsbisschop van Keulen, waarom hij van de paus Nicolaas in de ban gedaan werd, met ook zijn oneerbare bijslaper en die voorzegde Guntharius van Keulen en Theugaldus aartsbisschop van Trier, zijn afgezet geweest en van alle kerkelijke waardigheid beroofd en meer ander kwaads is daarna gevolgd dat in de kronieken van Brabant niet duidelijk is beschreven.

Ende in het jaar ons Heren toen men schreef 870 zo is die voorzegde Lotharius koning van Lotharingen op bevel van paus Adrianus naar Rome gereisd en toen hij vandaar vertrokken was zo werd hij op de reis met een grote ziekte bevangen en kwam tot de stad Placiente (Plaisir) zo heeft hij aldaar zijn leven geëindigd en liet geen wettig kind na die hem in het rijk van Lotharingen kon opvolgen (zo ze het andere de anderen verdeeld hadden) Lodewijk koning van Duitsland en Karel Caluus of de Kale koning van Frankrijk , gelijk in dezelfde kroniek van Frankrijk uitvoeriger verhaald wordt.

Carolvs de Calvwe,
den thiensten Hertoch van Brabant, ende den tweeden van Lotrijck.

CArolus die Caluwe, Keyser ende Coninc van Vranckrijck, den thiensten Hertoch van Brabant, ende den tweeden van Lotrijck, sone van Lodewijck die Goedertieren, die welcke in Vrancrijck regneerde den tijdt van sessentwintich iaren, heeft nae die doot van Lodewijc de Keyser sijnen Vader dat rijck ende die benedictie des Keyser-rijcx vercregen ende ontfanghen vanden Paus Joannes binnen de stadt van Roomen, op den H. Kersdach, int iaer 875. oft nae t'schrijuen van eenige 877. In sijnen tijt vielen die Denen ende Noortmannen wt Denemarcken ende Noorwegen met andere natien, die al t'samen Heydenen waren, met grooter wreetheydt ende macht in Duytsch-lant ende Vrancrijck, quamen die zee om-gevaren totter Seynen, winnende tot Parijs toe t'lant van Neustrien, nu ghenoemt Normandien, ende quamen daer na om die Britaensche zee inde riuiere de Loire, ende wonnen die stadt van Nantes, doodtslaende den Bischop die op den Paesch-auont die vonte was wijdende, met oock die Geestelijcheyt, mans, vrouwen, ende kinderen. Voorts van daer treckende tot Tours in Toureyne, t'welc sy wonnen, verbrandden S. Mertens Kercke, daer nae voeren sy tot Angiers. Maer Ranulphus Hertoghe van Aquitanien, ende Robert Graue van Angiers quamen hen tegen, alwaer grouwelijck ghevochten wert, maer dese twee Princen werden daer verslagen, ende die Heydenen wonnen den strijdt, oock in-nemende die voorsz. stadt van Angiers, alwaer sy bleuen resideren. Maer die Coninck Charel de Caluwe voorseyt dit vernemende, bevreest zijnde noch van een arger toecomen, soo maeckte hy tot sijnder assistentien te crijgen Coninck Salomon van groot Britanien, dat nu Engelant heet, welcke Coningen nochtans vyanden waren. Maer ouermits dat t'Heydensch volc die Denen ende Noortmannen soo sterck teghen hen quamen, soo werden sy t'samen vrienden, ende belegerden die voorsz. stadt van Angiers met grooter macht, de Heydenen alsoo benauwende, datse genootsaeckt waren hun by appoinctement op te gheuen, behoudens haer leuen.

Carolus voorseyt viel aen met groot ghewelt Lodewijcx sijn Broeders, Coninck van Duytsch-lant sonen, maer vanden ioncsten verwonnen zijnde, soo is hy weder ghekeert in Vranckrijck. Sigebertus verhaelt, dat hy versmadende die Fransche manieren, aen nam die costume der Griecken, want hy droech sleypende cleederen, ende een breeden gordel, hangende totten voeten toe, die seer costelijck was. In desen Charels tijden so wert Hollant een Graefschap, int iaer 863. Want Charel aensiende ende merckende dat die Denen ende Noorweghers ouer al soo gheweldich waren, soo gaf hy t'lant een van sijnen getrouwen dienaren, genoemt Diederick den seluen makende Graue van Hollant, om t'lant bequamelijcker te beschermen tegen die Noormannen, waer teghen hy thien iaren lanc oorloochde. Ende alsoo die voorseyde Noormannen onder ander landen, Vlaenderen seer quelden, dat doen ter tijdt met luttel edificien ende huysen verciert, ende daer-en-bouen meer bewoont was van die wilde ende felle dieren, dan vande menschen, soo wert [37v] een yegelijck vanden Coninc geordineert ende gestelt tot eenen bewaerder, die vande Franchoysen wort genoemt een Forestier, ende by onslieden Warant-meester. Deur dese oorsaecke is Vlaenderen tot die digniteyt van t'Graefschap gecomen. Balduinus was d'eerste Forestier, die Judith des Conincx dochter, als hy wt Engelant weder quam, hem verstout heeft deur sijn ionge dwaesheyt, met ghewelt te nemen, hierom hebben die Bischoppen ter instantien des voornoemden Charels de Caluwe, by den anderen comende ende accorderende, Balduinum voorseyt inden ban gedaen. Maer als hem t'feyt niet en beroude, soo heeft Carolus deur den raet van de principaelste ouerheydt Balduino toegelaten den bant des houwelijcx, hem wt eenen bewaerder van Vlaenderen Graue ordinerende ende makende. Alsoo heeft desen Carolus in sijnen tijdt twee Graefschappen gheordineert, alsoo hier verhaelt wort. Ende Lodewijck Charels broeder Coninck van Duytschlant, vermeerderde hem oock sijn palen, hem geuende een deel van sijnen lande. Carolus stichte in Vranckrijck veel cloosteren ende Kercken daer gheen en waren, ende die vervielen dede hy repareren, Tot desen Charel quam wt Engelant den gheleerden Jan Scotus, die tot sijnder begheerten wter Griexscher talen int Latijn over-sette t'boeck der hemelscher Ierarchien, by S. Denijs gecomponeert. Ende alsoo hier boven verhaelt is, dat hy vanden ioncksten sone Lodewijcx sijnen neve verwonnen was, hoorende dat hy eenigen inval in sijn rijck soude doen, soo is hy met sijn heir ghetrocken over t'gheberchte in Italien, om den vyandt te wederstaen. Maer commende binnen der stadt van Mantua, soo wert hy metter cortsen bevangen, ende is deur den dronck vanden venijne gestoruen inden iaere 914. int tweede iaer sijns Keyser-rijcx, ende int xxxviij. sijns Coninckrijcx, t'welck hem een boos ende valsch Joodtsch Medecijn, met name Sedechias in sijnen medecinaelschen dranck hadde gedaen. Sijn lichaem wert begraven int Clooster van S. Eusebius van Vercellen, maer is namaels vervoert in Vranckrijck tot S. Denijs, al-waer hy voor S. Denijs lichaem begraven wert.

Die voorseyde Carolus hadde een huysvrouwe, met name Hermentrudis. Maer niet veel ghenuechten en heeft hy met sijn kinderen gehadt, want Chaerleman, die een Diaken ende gheestelijck persoon was, is een Apostaet gheworden, hem weder totter werelt begevende, is tegen sijnen eyghen vader opghestaen, waeromme hy van Godt rechtveerdelijck ghestraft wert. Want die vader vreesende dat sijn rijck deur hem mocht ghedestrueert worden, heeft hem ghevanghen ghenomen, ende sijn ooghen doen wt steken. Ende sijnen anderen sone Charel genoemt, te seer staende op sijn eyghen crachten, wilde tegen eenen Ridder vechten met naeme Albijn die seer sterc ende vroom was, oock niet wetende dat sijnen campioen ende wederpartije eens Conincx sone was, is vanden seluen doot-gheslaghen. Waeromme Charel sijn vader seer bedroeft was. Dus en bleef hem maer eenen sone meer, ghenoemt Lodewijck. Van sijn dochter Judith hebben wy hier boven gementioneert, ende oock dat haren man Grave van Vlaenderen was, dese Judith hadde d'eerste bruyloft ghecelebreert, met Adolpho den Enghelschman.

Inden tijt vanden voors. Charel de Caluwe des Keysers, ghebeurde een groot haestich opperwater in Junio, sulcx dat in t'landt van Sassen een dorp, ligghende verre van allen rivieren ende wateren, in eenen oogen opslach tijdts, versoncken is, met allen die menschen, beesten, huysen, boomen, ende oock die Kercke. Sulcx datter gheen memorie meer af en is, dan datter nv een groot water is. Men ghelooft dat dese grouwelijcke plaghe gheschiede, midts een groote oneere ende schandaleuse verachtinghe, den Heylighen Sacramente gheschiet. [38r]

Karel de Kale,
De tiende hertog van Brabant en de tweede van Lotharingen.

Karel de Kale, keizer en koning van Frankrijk, de tiende hertog van Brabant en de tweede van Lotharingen, zoon van Lodewijk de Goedertieren, die in Frankrijk regeerde de tijd van zesentwintig jaren, heeft na de dood van Lodewijk de keizer, zijn vader, dat rijk en de benedictie van het keizerrijk verkregen en ontvangen van de paus Joannes binnen de stad van Rome op de H. Kerstdag in het jaar 875 of naar het schrijven van enige 877. In zijn tijd vielen de Denen en Noormannen uit Denemarken en Noorwegen met andere naties die alle tezamen heidenen waren met grote wreedheid en macht in Duistland en Frankrijk, kwamen de zee omgevaren tot de Seine, wonnen tot Parijs toe het land van Neustrien, nu genoemd Normandië, en kwamen daarna om die Britse zee in de rivier de Loire en wonnen de stad van Nantes, sloegen dood de bisschop die op den Paasavond die de vont wijdde met ook de geestelijkheid, mannen, vrouwen en kinderen. Voorts vandaar trokken ze tot Tours in Touraine, wat ze wonnen, verbrandden S. Martinus kerk, daarna voeren ze tot Angiers. Maar Ranulphus, hertog van Aquitanië en Robert graaf van Angiers kwamen hen tegen alwaar gruwelijk gevochten werd, maar deze twee prinsen werden daar verslagen en de heidenen wonnen de strijd, namen ook in die voorzegde stad van Angiers alwaar ze bleven resideren. Maar koning Karel de Kale voorzegt vernam dit en was bevreesd van een erger toekomen, zo maakte hij tot zijn assistentie te krijgen koning Salomon van groot Brittannië, dat nu Engeland heet, welke koningen nochtans vijanden waren. Maar overmits dat het heidense volk de Denen en Noormannen zo sterk tegen hen kwamen zo werden ze tezamen vrienden en belegerden die voorzegde stad van Angiers met grote mach en benauwden de heidenen zodat ze genoodzaakt waren zich bij overeenkomst op te geven, behouden hun leven.

Karel voorzegt viel aan met groot geweld, Lodewijk’ s broeders, zonen van de koning van Duitsland, maar van de jongste overwonnen zijnde, zo is hij weer gekeerd in Frankrijk. Sigebertus verhaalt dat hij versmaadde de Franse manieren en aannam de gebruikte der Griekse, want hij droeg slepende kleren en een brede gorde die hing tot de voeten toe die zeer kostbaar was. In deze Karels tijden zo werd Holland een graafschap in het jaar 863. Want Karel zag aan en merkte dat die Denen en Noorwegens overal zo geweldig waren zo gaf hij het land een van zijn getrouwen dienaren, genoemd Diederik en maakte die graaf van Holland om het land beter te beschermen tegen de Noormannen, waartegen hij tien jaren lang oorloogde. En alzo die voorzegde Noormannen onder ander landen Vlaanderen kwelden dat toen ter tijd met luttel gebouwen en huizen versierd was en daarboven meer bewoond was van die wilde en felle dieren dan van de mensen, zo werd [37v] iedereen van de koning geordineerd en gesteld tot een bewaarder, die van de Fransen wordt genoemd een Forestier en bij onze lieden Warrant-meester. Door deze oorzaak is Vlaanderen tot die waardigheid van het graafschap gekomen. Balduinus was de eerste Forestier, die Judith, de koningsdochter toen hij uit Engeland wederkwam, hem verstout heeft door zijn jonge dwaasheid met geweld te nemen, hierom hebben de bisschoppen ter instantie der voornoemde Karel de Karel die bij de anderen kwam en accorderende, Balduinus voorzegt in de ban gedaan. Maar toen hem dat feit niet berouwde zo heeft Karel door de raad van de belangrijkste overheid Balduinus toegelaten de ban des huwelijk, hem uit een bewaarder van Vlaanderen graaf ordinerende en te maken. Alzo heeft deze Karel in zijn tijd twee graafschappen geordineerd, alzo hier verhaald wordt. Lodewijk, Karels broeder en koning van Duitsland, vermeerderde ook zijn palen en gaf hem een deel van zijn land. Karel stichtte in Frankrijk veel kloosters en kerken daar geen waren en die vervielen liet hij repareren, Tot deze Karel kwam uit Engeland de geleerde Jan Scotus die tot zijn begeerte uit de Griekse taal in het Latijn overzette het boek der hemelse Hiërarchie, bij S. Denis gecomponeerd en alzo hierboven verhaald is dat hij van de jongste zoon van Lodewijks, zijn neef, overwonnen was, hoorde dat hij enige inval in zijn rijk zou doen, zo is hij met zijn leger getrokken over het gebergte in Italië om de vijand te weerstaan. Maar toen hij kwam binnen de stad van Mantua, zo werd hij met koorts bevangen en is door de dronk van het venijn gestorven in het jaar 914 in het tweede jaar van zijn keizerrijk en in het 38ste van zijn koninkrijk wat hem een boze en valse Joodse doctor, met name Sedechias, in zijn medicinale drank had gedaan. Zijn lichaam werd begraven in het klooster van S. Eusebius van Vercelli, maar is later vervoerd in Frankrijk tot S. Denis alwaar hij voor S. Denis lichaam begraven werd.

Die voorzegde Karel had een huisvrouw, met name Ermentrudis. Maar niet veel genoegens heeft hij met zijn kinderen gehad, want Carloman, die een diaken en geestelijk persoon was, is een apostaat geworden en begaf zich weer tot de wereld en is tegen zijn eigen vader opgestaan, waarom hij van God rechtvaardig gestraft werd. Want de vader vreesde dat zijn rijk door hem mocht vernield worden en heeft hem gevangengenomen en zijn ogen laten uitsteken. Zijn andere zoon, Karel genoemd, die te zeer stond op zijn eigen krachten wilde tegen een ridder vechten met name Albijn die zeer sterk en dapper was, ook niet wist dat zijn kampioen en wederpartij een koningszoon was is van dezelfde doodgeslagen. Waarom Karel zijn vader zeer bedroefd was. Dus bleef hem mar een zoon meer, genoemd Lodewijk. Van zijn dochter Judith hebben wij hierboven vermeld en ook dat haar man graaf van Vlaanderen was, deze Judith had de eerste bruiloft gecelebreerd met Adolphus de Engelsman.

In de tijd van de voorzegde Karel de Kale de keizer gebeurde een groot haastig opperwater in juni, zulks dat in het land van Saxen een dorp, ligt ver van alle rivieren en wateren, in een oogopslag tijd verzonken is met allen mensen, beesten, huizen, bomen en ook de kerk. Zulks dat er geen memorie meer van is dan dat er nu een groot water is. Men geloofde dat deze gruwelijke plaag geschiedde mits een grote oneer en schandalige verachting van het heilige Sacrament geschiedde. [38r]

m

Lodewiick de Lispere,
Den elfsten Hertoch van Brabant.

LOdewijck die Lispere, den elfsten Hertoch van Brabandt, ende den derden van Lotrijck, sone des Keysers ende Conincx Chaerle de Caluwe, die in sijn spraeck was lispende, heeft nae d'aflijvicheyt sijns vaders, dat Hertochdom van Brabandt ende Lothrijck, met oock dat Coninckrijck van Vranckrijck twee Jaren gheregeert, ende is deur de doodt wt dese werelt ghescheyden, int jaer acht-hondert lxxxviij. oft lxxxj. nae t'schrijven Edmundi van Dinter sonder een levenden erfghenaem achter te laten, nae die doodt vanden voorseyden Lodewijck, ghelach die Coninginne van eenen sone, die Charel genoemt wert, ende namaels die Simpele, maer eer desen Charel tot sijnen iaeren ende bewinde des Rijcx ghecomen conde, soo wert geheel Vranckrijck van d'ongeloovighe Denen ende Noortmannen, al te iammerlijck bevochten ende ghedestrueert, so dat hy twaelf iaren oudt zijnde, seer qualijck totter Croonen conde gheraecken. Sy destrueerden oock een groot deel van Enghelandt, van Picardien, Brabandt, Vlaenderen, van Hollant, ende d'omliggende landen, totten Rhijn ende Colen toe, diese verwoesten metten sweerde ende vier. Maer sy werden vanden Franchoysen met een groote heircracht dapper gevolcht, ende verslaeghen in eenen strijdt tot vijf duysent mannen, ende daer-nae noch in eenen anderen slach by Parijs, tot negen duysent. Het gebeurden daer-nae, dat twee Coninghen vanden Noortmannen eenen met naeme Godevaert, ende den anderen Segefrijt genoemt, met eenen gheweldighen hoop volcx in Vrancrijck quamen, ende hebben als doen Vtrecht ghedestrueert, ende trocken oock opwaerts nae Colen inde stadt die sy verbrande, sy wonnen Bon ende Aken mede, al-waer sy in des Keysers Hof haer peerden stalden. Ende tusschen den Rhijn ende de Maese, ende gheheel Ardennen deure destrueerden sy Steden ende Casteelen beroovende veel Cloosteren, als Prunen, Staveloo, ende S. Remakels. Sy destrueerden ooc Luydick, Tongeren, Maestricht, S. Truyden ende Brabant. Dit vernemenden Keyser Charel die derde, te wetene, des voorseyden Lodewijcx van Duytsch-landt sone, soo was hy seer bedroeft, midts die bederffenisse deser landen. Ende om die selue te verlossen vande ongeloovighe Noortmannen, soo quam hy om hem onderstandt te doene, die welcke hy also om-ringelt heeft, datse noch ghekeeren noch ghewenden en consten.

Hier-omme maeckte een der voorseyde twee Coninghen ghenoempt Godevaert accoort ende peys metten Keyser, op restrictie ende conditie, dat hy hem soude laten doopen ende Christen worden, ende datmen hem soude gheven een deel van Vrieslant, ende boven dien, dat hem tot eender huysvrouwen ghegeven soude worden Galle Lotharis dochter die Coninck van Lotrijck was. Op welcke voorseyde conditien, wert hy vanden Keyser in ghenade ontfanghen die daer na ouer de vunte is gedoopt geweest. Maer den anderen Coninck Segefrijt, en wilde hem gheensints totten Christen gheloove begheven, ende is wt Lotrijck ghevloden, treckende met sijn volck nae Vranckrijc. Ende die twee voorseyde gebroeders niet machtich genoech om die Noortmannen te wederstaen, maeckten metten selven een accoort ende bestant van twaelf iaeren dies soo gaven sy hem [39r] xij. duysent marck siluers, ende alsoo ruymde hy t'lant. Maer int iaer daer na storuen dese twee bastaerden broeders, Charleman ende Lodewijck voorseyt. Die Noortmannen dit vernemende, soo quamen sy weder met een groot geweldich heyr, causerende dat midts d'aflijuicheydt der seluer twee ghebroeders t'bestant nu geexspireert ende wt was, ende reysden na de stadt van Louen om daer te liggen, ende alsoo voorts nae Vranckrijck te trecken. Die Franchoysen bedenckende dat haren Coninck een kint was van seuen iaren, soo sonden sy aenden voorsz. Coninck Charel den Keyser, hem biddende te willen in Vrancrijck comen, om het gouuernement vanden lande t'aenveerden, t'welck hy alsoo dede, bewarende des Conincx plaetse den tijt van vijf iaren, maer hy en was niet machtich ghenoech, om d'ongheloouige felle ende wreede Noortmannen wt Louen ende Lotrijck te verdrijuen, hoe grooten macht hy oock hadde. Maer zijn ten lesten van selfs wt Louen getrocken na Vranckrijck, om Parijs te belegeren. Hierom heeft die voorsz. Keyser Charel tegen hen ghesonden Hertoch Hendric, maer die Noortmannen de selue lagen leggende, groeuen eenen put inder aerden, den welcken sy subtijlijck deckten, waer inne die voorseyde Hertoch om ghebracht wert. Keyser Charel vervolchde dese met grooter macht, maer het was te vergheefs, want hy en conde die niet verdrijuen, ende soo vont hy gheraden met hen peys te maken, hun latende dat lant ouer die Seyne, t'welck doen Neustria ghenoemt wert, dat nu geheeten is Normandien.

Des voornoemden Lodewijckx die Lispere eerste huysvrouwe was ghenoemt Ansgarda, t'welck eenighe verclaren geweest te zijn des Conincx van Spaegnien dochter. Sijn tweede huysvrouwe met name Richildis, dochter des Conincx van Engelant. Eenige willen segghen dat dese soude gheweest zijn een dochter des Conincx van Spaegnien. Sijn kinderen hebben gheweest Carolus met toename de Simpele, nae die doot sijns Vaders geboren, Lodewijc ende Chaerleman, alle beyde ghewonnen by een sijnder byslaperssen, de welcke nae t'ghetuygen van Paulus Aemilius, Charels die Simpele eerste momboirs zijn gheweest, daer na Carolus Crassus, Otto die Coninck, Arnulphius die Keyser ende Lodewijck. In de tijden des voorseyden Charels de Simpele, leefde S. Wijbert, die t'Clooster van Gemblours in walsch-Brabant ghesticht heeft. Nae dat dese voorseyde Charel vijfthien iaren gheregneert hadde, soo wert hy verradelijck tot Peronnen gebracht, al-waer hy van druck ende droefheyt inde ghevanckenisse ghestoruen is.

Lodewijk de Stamelaar,
De elfde hertog van Brabant.

Lodewijk de stamelaar, de elfde hertog van Brabant en de derde van Lotharingen, zoon van de keizer en koning Karel de Kale, die in zijn spraak stotterde, heeft n de dood van zijn vaders dat hertogdom van Brabant en Lotharingen, met ook dat koninkrijk van Frankrijk twee jaren geregeerd en is door de dood uit deze wereld gescheiden in het jaar achthonderd 88 of 81 naar het schrijven Edmund van Dinter zonder een levende erfgenaam achter te laten, na de dood van de voorzegde Lodewijk lag de koningin van een zoon die Karel genoemd werd en later de Simpele, maar eer deze Karel tot zijn jaren en bewind van het rijk komen kon zo werd geheel Frankrijk van de ongelovige Denen en Noormannen al te droevig bevochten en vernield zodat hij toen hij twaalf jaar oud was zeer kwalijk tot de kroon kon geraken. Ze vernielden ook een groot deel van Engeland, van Picardië, Brabant, Vlaanderen, van Holland en de omliggende landen tot de Rijn en Keulen toe die ze verwoesten met het zwaard en vuur. Maar ze werden van de Fransen met een grote legermacht dapper gevolgd en verslagen in een strijd tot vijfduizend mannen en daarna noch in een anderen slag bij Parijs tot negenduizend. Het gebeurden daarna dat twee koningen van de Noormannen en een met name Godfried en de andere Segefried genoemd, met een geweldige hoop volk in Frankrijk kwamen en hebben als toen Utrecht vernield en trokken ook opwaarts naar Keulen in de stad die ze verbranden, ze wonnen Bonn en Aken mede, alwaar ze in de Keizershof hun paarden stalden. Tussen de Rijn en de Maas en geheel Ardennen door vernielden ze steden en kastelen beroofden veel kloosters als Prune, Stavelot en S. Remaclus. Ze vernielden ook Luik, Tongeren, Maastricht, S. Truiden en Brabant. Dit vernam keizer Karel die derde, te weten, de zoon van de voorzegde Lodewijk van Duitsland, zo was hij zeer bedroefd mits het bederven van deze landen en om die te verlossen van de ongelovige Noormannen zo kwam hij om hem bijstand te doen, die hij alzo omsingeld heeft dat ze noch keren noch wenden konden.

Hierom maakte een der voorzegde twee koningen genoemd Godfried akkoord en vrede met de keizer op restrictie en conditie dat hij hem zou laten dopen en Christen worden en dat men hem zou geven een deel van Friesland en boven dien, dat hem tot een huisvrouw gegeven zou worden Galle, Lotharius dochter die koning van Lotharingen was. Op die voorzegde conditie werd hij van de keizer in genade ontvangen die daarna over de vont is gedoopt geweest. Maar de anderen koning Segefried wilde hem geenszins tot het Christen geloof begeven en is uit Lotharingen gevloden, trok met zijn volk naar Frankrijk en die twee voorzegde gebroeders waren niet machtig genoeg om die Noormannen te weerstaan, maakten met die een akkoord en bestand van twaalf jaren, dus zo gaven ze hem [39r] 12000 mark zilver en alzo ruimde hij het land. Maar in het jaar daarna stierven deze twee bastaardbroeders, Karloman en Lodewijk voorzegt. De Noormannen die dit vernamen zo kwamen ze weer met een groot geweldig leger en veroorzaakten mits de dood van de twee gebroeders het bestand nu geëindigd en uit was en reisden naar de stad van Leuven om daar te liggen en alzo voorts naar Frankrijk te trekken. De Fransen bedachten dat hun koning een kind was van zeven jaren, zo zonden ze aan de voorzegde koning Karel de keizer en baden hem te willen in Frankrij te komen om het gouvernement van de landen te aanvaarden, wat hij alzo deed, bewaarde de konings plaatse de tijd van vijf jaren, maar hij was niet machtig genoeg om de ongelovige felle en wrede Noormannen uit Leuven en Lotharingen te verdrijven, hoe grote macht hij ook had. Maar zijn tenslotte vanzelf uit Leuven getrokken naar Frankrijk om Parijs te belegeren. Hierom heeft die voorzegde keizer Karel tegen hen gezonden hertog Hendrik, maar de Noormannen die dezelfde lagen leggen groeven een put in de aarden die ze subtiel bedekten waarin die voorzegde hertog omgebracht werd. Keizer Karel vervolgde deze met groter macht, maar het was tevergeefs want hij kon die niet verdrijven en zo vond hij geraden met hen vrede te maken en liet hun dat land over die Seine, wat toen Neustrië genoemd werd, dat nu geheten is Normandië.

De voornoemde Lodewijk de stotteraar eerste huisvrouw was genoemd Ansgarda, wat enige verklaren geweest te zijn de dochter van de koning van Spanje. Zijn tweede huisvrouw, met name Richildis, dochter van de koning van Engeland. Enige willen zeggen dat deze zou geweest zijn een dochter van de koning van Spanje. Zijn kinderen hebben geweest Karel met toenaam de Simpele, na di dood van zijn vader geboren, Lodewijk en Karloman, alle beide gewonnen ben van zijn bijslapen die naar het getuigen van Paulus Aemilius, Karel de Simpele eerste beheerders zijn geweest, daarna Karel de dikke, Otto de koning, Arnulphius de keizer en Lodewijk. In de tijden de der voorzegde Karel de Simpele leefde S. Wijbert die het klooster van Gembloers in waals-Brabant gesticht heeft. Nadat deze voorzegde Karel vijftien jaren geregeerd had zo werd hij verraderlijk tot Péronne gebracht alwaar hij van druk en droefheid in de gevangenis gestorven is.

Carolvs de Simpele,
Lodewijck de Lispers Sone, den twaelfsten Hertoch van Brabant.

CArolus die Simpele, Coninck van Vrancrijc, den xij. Hertoch van Brabandt, ende den vierden van Lotrijc, van als hy geboren was, want sijn vader stervende liet sijn vrouwe bevrucht. Hieromme heeft Carolus die Kesyer ende Coninck van Duytsch-landt als momboir van sijnen neve ende broeders sone, dat Gouvernement des Rijcx aenveert ende nae sijn doodt, Odo Grave Robrechts sone van Angiers, maer dese en heeft hem den tijdt van negen iaeren niet ghedraeghen als momboir, maer als Coninck selve. Daer na hebben die Princen ende den Edeldom van Vranckrijck haren souvreynen Heere ghenomen, den seluen vuerende met grooter macht nae Riemen, al waer hy ontrent den iaere neghenhondert, vanden Bischop van Riemen Coninck is ghewijdt ende gesalft geweest.

Daer-na quamen die Noortmannen wederomme in Vranckrijck, niet teghenstaende datter te voren met hun accoordt was ghemaeckt, ende hebben die stadt van Parijs belegert, maer te vergeefs, treckende van daer voorts nae die stadt van Sens liggende in Bourgondien. Ende overmidts datse dese oock niet en conde gewinnen, soo trocken sy nae die stadt van Tours in Toureyne, die welcke sy innemende verbranden, ende destrueerden dat landt, veel quaets doende. Die Prince ende overste van dese Noortmannen ende Denen was Rollo genoemt, van edelen gheslachte wt Denemarcken, die wten lande ghebannen was, den welcken veel Denen ende Noortwegers ghevolcht waren. Ooc hadde hy by hem sijn neue met name Gello, die aldus voort-treckende altijt om boose feyten te bedrijven, belegherden die stadt van Chartres, waer inne dat waren Richaert, die namaels Hertoch van Bourgondien wert, ende Robert van Parijs. Dese aenmerckende datse niet machtich ghenoech en waren om hun te wederstaen, so hebben sy metten Denen ende Noortmannen contract van peyse gesloten, want nademael dat sy Vranckrijck nu met swaere oorloghen den tijdt van veertich iaren hadden seer deirlijc gequelt, soo begonst hun oock te verdrieten, waer-omme sy hun te lichtelijcker totten selven accoorde verstonden, belovende het Christen gheloove aen te nemen. Die voorseyde Charel die Simpele dit verstaende, soo was hy seer verblijdt, ende tot meeder sekerheyt van desen accoorde, soo heeft hy den voorseyden Rollo sijn dochter Gilla genoemt, tot eender huysvrouwen ghegeuen, ende Rollo begaf hem totten Christen geloove, ende werdt ghedoopt, ende ghenoemt Robertus, nae Robert Grave van Parijs, die hem vander vunten geheven hadde. Ende hem wert dat landt van Neustria gegheven, d'welck nae die Noortweghers ofte Noortmannen wert ghenoempt Noormandien dat noch op den dach van heden den selven naem vuert. Gello neve des voorseyden Rollo begaf hem oock totten Christen geloove, ende Charel die Coninck ghaf hem de Borcht van Blois metten toebehoorten van dien.

Als nu die plaghe der Noortmannen ghecesseert was, ende Charel die Simpel Coninck Hertoghe van Lotrijck ende Brabandt, grootelijc hopende was voortaen in vrede ende gherustelijck te leven, soo quam Robert Grave van Parijs, een listich Prince, ende stondt op teghen Charel, seggende dat hem die Croone van Vrancrijck was toebehoorende, om dat [40v] Odo Graue van Angiers sijn broeder boven-genoemt die Croone gehadt hadde, om dat hy als Coninck hadde gheregneert. Charel dit vernemende, soo is hy met seker hulpe teghen den voorseyden Robert te velde ghetrocken, ende hebben met malkanderen voor die stadt van Soison grouwelijck gestreden, daer Robert met veel van sijnen verslagen wert, maer dies niet te min Charel ontsiende Roberts gheslachte d'welck seer machtich was, maeckte vriendtschap ende aliancie metten Coninck Henrick van Sassen, ende tot een teecken van sekerheydt, soudt hy hem die handt, vande Heyligen Martelaer S. Denijs, int gout beslaghen, ende verciert met costelijcke gesteenten.

Daer-nae quam desen Charel die Simpel in grooter swaericheyt ende verdriet, deur een boos verraet hem gheschiet. Want Heribert Graue van Vermandois, die des voorseyden Roberts van Parijs, die by Soison verslagen was, suster ghetrouwt hadde, siende dat die Coninck nae Vermandois quam, soo ghinck hy ootmoedelijcke tot hem, als een heymelijck verrader, gheveysdelijcken sijnen dienst presenterende, noode hem ter maeltijt. Die Coninck hem wel betrouwende, die sijn valsche laghen niet en voorsach, ginck metten seluen Heribert, die hem verradelijck ghevangen nam, ende is binnen Peronnen inde ghevanckenisse van grooten rouwe ende swaricheyt gestoruen (als vore) naer dat hy xv. iaren alleen gheregneert hadde, int iaer 955.

Die Coninginne van Vranckrijck met name Ognia sijn ghesellinne, dochter Eduardi des Conincx van Engelant, dit vernemende, nemende Lodewijc haren sone Hertoch van Lotringen ende Brabant die doen noch een ionck kindt was, heeft die vlucht genomen wt Vranckrijck, tot haeren Vader Eduwaert, Coninck van Enghelandt.

Hoe Vranckrijck nae Charel die Simpele gegouverneert wert, ende van sijnen sone Lodewijck, die Simpele.

ALS eenighe Princen van Vranckrijck bedachten naer des voornoemden Charels doot, dat het rijck sonder Coninck was, soo hebben sy aenghenomen Radolphus, Hertoch van Bourgondien, sone van Richart die Grave die de Noortmannen tot Chartres verdreef, ende heeft Vranckrijck ghegouuerneert den tijt van ontrent xiij. jaeren, ende is doen overleden. Hieromme vonden die Franchoisen geraden, haren ionghen Coninck weder te crijghen, die met sijn moeder in Enghelant was. Waeromme souden sy Willem den Aertsch-bischop van Sens, om Lodewijc haren Coninck Charels de Simpelens sone. Maer die Coninginne sijn Moeder, en wilde haer kindt niet laten gaen, dan alleenlijck by middele van sekere expresse geloften ende conditien. Op de welcke hy met grooter macht wt Enghelandt quam, ende die voorseyde Aertsch-bischop bracht hem tot Louwen in Vranckrijck, al waer hy t'sijnen veertien iaren ende geconsacreert ende ghesalft wert, int iaer 925. Dese Lodewijck oock met toename die Simpele, nam ten houwelijcke Coninck Henricx van Sassen dochter, ghenoemt Gerberga, die de Suster was vanden eersten Keyser Otto.

Karel de Simpele,
Lodewijk de stamelaars zoon, de twaalfde hertog van Brabant
.

Karel de Simpele, koning van Frankrijk, de 12de hertog van Brabant en de vierde van Lotharingen, van toen hij geboren was want zijn vader stierf en liet zijn vrouwe bevrucht. Hierom heeft Karel de keizer de keizer en koning van Duitsland als beheerder van zijn neef en broeders zoon dat gouvernement de r rijk aanvaart na zijn dood, Odo, graaf Robrechts zoon van Angiers, maar deze heeft hem de tijd van negen jaren niet gedragen als beheerder, maar als koning zelf. Daarna hebben de prinsen en de edelheid van Frankrijk hun soevereinen heer genomen en voerde die met grote macht naar Reims alwaar hij omtrent het jaar negenhonderd van de bisschop van Reims koning is gewijd en gezalfd geweest.

Daarna kwamen de Noormannen wederom in Frankrijk, niet tegenstaande dat er tevoren met hun akkoord was gemaakt, en hebben di stad van Parijs belegerd, maar tevergeefs, trokken vandaar voorts naar de stad van Sens, ligt in Bourgondië en overmits dat ze deze ook niet konden winnen zo trokken ze naar de stad van Tours in Touraine, die ze innamen en verbranden en vernielden dat land en deden veel kwaads. De prins en overste van deze Noormannen en Denen was Rollo genoemd, van edele geslacht uit Denemarken die uit het land gebannen was die veel Denen en Noorwegers gevolgd waren. Ook had hij bij hem zijn neef met name Gello, die aldus voorttrekken altijd om boze feiten te bedrijven, belegerden de stad van Chartres waarin waren Richard, die later hertog van Bourgondië werd, en Robert van Parijs. Deze merkten dat ze niet machtig genoeg waren om hun te weerstaan zo hebben ze metten Denen en Noormannen contract van vrede gesloten, want nadat ze Frankrijk nu met zware oorlogen de tijd van veertig jaren hadden zeer deerlijk gekweld zo begon het hun ook te verdrieten, waarom ze hun te lichter tot hetzelfde akkoord verstonden, beloofden het Christen geloof aan te nemen. Die voorzegde Karel die Simpele die dit verstond zo was hij zeer verblijd en tot meer zekerheid van dit akkoord zo heeft hij de voorzegde Rollo zijn dochter, Gilla genoemd, tot een huisvrouw gegeven en Rollo begaf hem tot het Christen geloof en werd gedoopt en genoemd Robertus, naar Robert graaf van Parijs, die hem van de vont geheven had. En hem werd dat landt van Neustrië gegeven wat naar de Noorwegers of Noormannen werd genoemd Normandië dat noch op de dag van heden dezelfde naam voert. Gello, neef van de voorzegde Rollo, begaf hem ook tot het Christen geloof en Karel de koning gaf hem de burcht van Blois met het toebehoren van dien.

Als nu die plaag der Noormannen verminderd was en Karel de Simpele koning, hertog van Lotharingen en Brabant, zeer hoopte om voortaan in vrede en rustig te leven, zo kwam Robert, graaf van Parijs en een listige prins, stond op tegen Karel en zei dat hem de kroon van Frankrijk toebehoorde om dat [40v] Odo, graaf van Angiers zijn broeder bovengenoemd die kroon gehad had, omdat hij als koning had geregeerd. Karel die dit vernam zo is hij met zekere hulp tegen de voorzegde Robert te velde getrokken en hebben met elkaar voor de stad van Soissons gruwelijk gestreden, daar Robert met veel van de zijne verslagen werd, maar des al niet te min Karel ontzag Roberts geslacht wat zeer machtig was en maakte vriendschap en alliantie met koning Hendrik van Saxen en tot een teken van zekerheid zou hij hem geven de hand van de heiligen martelaar S. Denis, in het goud beslagen en versierd met kostbare gesteenten.

Daarna kwam deze Karel de Simpele in grote zwarigheid en verdriet door een boos verraad hem geschiedt. Want Heribert, graaf van Vermandois, die de voorzegde Robert van Parijs die bij Soissons verslagen was zuster getrouwd had, zag dat de koning nae Vermandois kwam zo ging hij ootmoedig tot hem als een heimelijke verrader, veinsde hem zijn dienst te presenteren, nodigde hem ter maaltijd. De koning die hem wel vertrouwde en zijn valse lagen niet voorzag ging met die Heribert die hem verraderlijk gevangennam en is binnen Péronne in de gevangenis van grote rouw en droefheid gestorven (als voor) nadat hij15 jaren alleen geregeerd had in het jaar 955.

De koningin van Frankrijk met name Ognia, zijn gezellin, dochter van Eduard de koning van Engeland, die dit vernam nam Lodewijk, haar zoon en hertog van Lotharingen en Brabant die toen noch een jong kind was, heeft die vlucht genomen uit Frankrijk tot haar vader Eduard, koning van Engeland.

Hoe Frankrijk na Karel die Simpele geregeerd werd en van zoon Lodewijk die Simpele.

Toen enige prinsen van Frankrijk bedachten na de dood van de voornoemde Karel dat het rijk zonder koning was zo hebben ze aangenomen Radolphus, hertog van Bourgondië, zoon van Richard de graaf die de Noormannen tot Chartres verdreef en heeft Frankrijk geregeerd de tijd van omtrent 13 jaren en is toen overleden. Hierom vonden de Fransen geraden jun jonge koning weer te krijgen die met zijn moeder in Engeland was. Daarom zonden ze Willem de aartshertog van Sens om Lodewijk hun koning en de zoon van Karel de Simpele. Maar de koningin zijn moeder wilde haar kind niet laten gaan, dan alleen bij middel van zekere expresse beloften en condities. Op die hij met grote macht uit Engeland kwam en die voorzegde aartsbisschop bracht hem tot Laon in Frankrijk, alwaar hij tot zijn veertien jaren geconsacreerd en gezalfd werd in het jaar 925. Deze Lodewijk ook met toenaam de Simpele nam ten huwelijk de dochter van koning Hendrik van Saxen, genoemd Gerberga, die de zuster was van de eerste keizer Otto.

Lodewiick de Simpele,
Sone van Charel die Simpele, den xiij. Hertoch van Brabant.

ALs Lodewijc die simpele, Coninck van Vranckrijck, den xiij. Hertoch van Brabant, ende den vijden van Lotrijck wt Enghelant ghecomen was, ende in Vranckrijck Coninck gesalft, (als voren geseyt is) soo was Vranckrijck den tijdt van vijf iaren in stilten ende met rusten, sonder eenighe in-lantsche, oft wt-lantsche oorloghe. Maer daer na heeft dat meeste paert van Vrancrijck opgestaen, ende bysonder Hugo Capet, die groote Graue van Parijs, des voorsz. Roberts sone, die by Soison verslaghen was, die stont na die croone van Vranckrijck, mits dat Odo sijn oom, als Coninck gheregneert hadde (also bouen verhaelt is) Te wijle dat Coninc Lodewijck voors. noch een kint was, soo gebeurdet dat hy deur valsche conspiratien gevangen wert vande Noortmannen sijn ongetrou ondersaten. Otto die Keyser (wiens suster met name Gerberga Lodewijc ghetrout hadde) dit vernemende, quam in Vranckrijck met een gheweldich heyr van 17. legioenen, om Lodewijck sijnen swager te verlossen. Lodewijcx vyanden dese groote macht des Keysers vreesende, hebben hem los ende vry wter gheuanckenissen ghelaten.

Hy hadde twee sonen van sijnder huysvrouwen Geerberga des Keysers Henricx d'eerste dochter, als Lotharis die nae hem Coninck wert, ende Charel, die Hertoghe van Lotrijck ende van Brabandt is gheweest, te weten cleyn Lotrijck, vander Maesen nederwaerts totter Schelt, ende also wert Brabandt doen van Vrancrijck ghescheyden, d'welck vanden Coninc Puppijns tijden, Vader van Charle de Groote, die Coningen van Vrancrijc te gader ghehouden hadden. Die voornoemde Lodewijck is wt dese werelt ghescheyden int jaer ons Heeren 955. Ende heeft gheregneert den tijdt van seven-en-twintich iaren.

Inden tijdt van desen Hertoch Lodewijck, te weten int jaer 932. heeft in een Italiaensche stadt liggende aen die zee, Genua genoemt een warachtige fonteyne van bloet gevloeyt, duerende eenen gheheelen dach lanck, te kennen ghevende die toecomende verwoestinghe der selver stadt, want int selue iaer zijn die Sacarcenen wt Aphrica gecomen in Italien, ende ten lesten voor die stadt van Genua voorscreven die sy nae langhe belegeringe hebben ghewonnen, de welcke sy alsoo verwoest ende ghedestrueert hebben, als dat den eenen steen opden anderen niet en is ghebleven, meer eenen gruyshoop ghelijck dan een stadt, verworgende al datter inder stadt was, soo wel vrouwen, mans, als kinderen, ooc die gheheele stadt beroovende. Die Genuoyssche Cooplieden dit vernemende, vergaderden byden anderen, ende hebben die schepen metten gheheelen roof genomen, oock verlossende die ghevanghene.

Lodewijk de Simpele,
Zoon van Karel de Simpele, de 13de hertog van Brabant.

Als Lodewijk de simpele, koning van Frankrijk en de 13de hertog van Brabant en de vijfde van Lotharingen uit Engeland gekomen was en in Frankrijk koning gezalfd, (als voorgezegd is) zo was Frankrijk de tijd van vijf jaren in stilte en met rust zonder enige inlandse of buitenlandse oorlog. Maar daarna is dat grootste part van Frankrijk opgestaan en vooral Hugo Capet, de grote graaf van Parijs, de voorzegde Roberts zoon die bij Soissons verslagen was, die stond naar de kroon van Frankrijk, mits dat Odo zijn oom, als koning geregeerd had (alzo boven verhaald is) Terwijl dat koning Lodewijk voorzegt noch een kind was zo gebeurde het dat hij door valse conspiratie gevangen werd van de Noormannen zijn ontrouwe onderzaten. Otto de keizer (wiens zuster met name Gerberga Lodewijk getrouwd had) vernam dit en kwam in Frankrijk met een geweldig leger van 17 legioenen om Lodewijk zijn zwager te verlossen. Lodewijk vreesde van de grote macht van de keizer en hebben hem los en vrij uit de gevangenis gelaten.

Hij had twee zonen van zijn huisvrouw Gerberga. De dochter van keizer Hendrik de eerste zoals Lotharius die na hem koning werd en Karel die hertog van Lotharingen en van Brabant is geweest, te weten klein Lotharingen, van de Maas nederwaarts tot de Schelde en alzo werd Brabant toen van Frankrijk gescheiden wat van de koning Pepijn s tijden, vader van Karel de Grote, de koningen van Frankrijk tezamen gehouden had. Die voornoemde Lodewijk is uit deze wereld gescheiden in het jaar ons Heren 955 en heeft geregeerd de tijd van zeven-en-twintig jaren.

In de tijd van deze hertog Lodewijk, te weten in het jaar 932 heeft in een Italiaanse stad die ligt aan di zee, Genua genoemd een warachtige bron van bloed gevloeid dat duurde een gehele dag lang en gaf te kennen de toekomende verwoesting van die stad, want in hetzelfde jaar zijn die Saracenen uit Afrika gekomen in Italië en tenslotte zijn ze voor de stad van Genua voorschreven gekomen die ze na lange belegering hebben gewonnen die ze alzo verwoest en vernield hebben als dat den ene steen op de anderen niet is gebleven, meer een gruis hoop gelijk dan een stad, wurgden alles dat er in de stad was, zo wel vrouwen, mannen, als kinderen, ook beroofden ze de gehele stad. Die van Genua de kooplieden die dit vernamen verzamelden bij de anderen en hebben de schepen met de gehelen roof genomen, verlosten ook de gevangenen.

Lotharivs de derde,
Sone Lodewijcx die simpele, den xiiij. Hertoch van Brabant, ende van Lotrijck.

NAE Lodewijck de Simpele heeft geregneert Lotharis sijnen sone, Coninck van Vranckrijck, Hertoch van Lotrijck ende van Brabant, die welcke Coninc ende Hertoch gheweest heeft den tijdt van xxxi. iaren. Keyser Otto den tweeden sijn ooms sone hadde noch een ander suster genoemt Heylwich die ten houwelijc nam den voorseyden Hugo Graue van Parijs: ende daer van wont hy eenen sone, met name, Hugo Capet, desen toenaem wert hem ghegeuen doen hy noch ionck was, ter oorsaken dat hy d'edel kinderen daer hy mede was spelende, gewoon was haren cappruyn af te trecken vanden hoofde. Om dat desen voorseyden Lotharis vredelijc mocht regneren, soo maecte hy den voorseyden Graue Hugo, Vader van Hugo Capet, Maerschalck van geheel Vrancrijck. Maer corts daer na sterf Hugo ende wert tot S. Denijs begrauen. Binnen sijnen tijt wert Hongarijen ende Polen totten Christen ghelooue ghebrocht deur den H. man Adelbertum, Bischop van Pragen.

Den voorseyden Lotharis heeft oorloghe ghevoert teghen Keyser Otto den tweeden sijns ooms sone, om t'lant van groot Lotrijck, t'welc sijn voor-vaders hadden beseten, ende is getrocken met een groot heyr in Lotrijck, roouenden ende veel schade doende den Keyser-rijcke. Die Keyser die dit niet en hadde verwacht, liggende alsdoen binnen der stadt van Aken, en dorste hem niet roeren, midts dat hy daer op niet versien en was. Ende als die Coninc Lotharis nu in Vrancrijc weder ghekeert was, soo dachte die Keyser Otto om sijn leet te wreken, waerom hy een groote heyr-cracht vergaderende, ontboot den Coninck van meyninge te wesen hem in Vrancrijc te comen versoecken, ontrent S. Remeus-dage, ende alsoo viel hy met grooter macht in Vrancrijc, ende stichte roof ende brandt al-omme Riemen, Louwen, Soison ende Parijs, ende niemant en dorste hem wederstaen, maer hy en destrueerde die Kercken niet. Ontrent S. Andries dach, liggende op die Seyne, soo wert hem in sijn volc vanden Franchoisen schade gedaen, slaende van achter inden steert. Maer t'is daer na soo verre gebracht, datter een dach-vaert gheordineert wert, om metten anderen te spreken ende te tracteren vanden peyse, ende vergaderden op een riuiere, alwaer dese twee Princen metten anderen een accoort van peys sloten, in deser manieren dat Lotharis Lotrijck vercreech met vasticheydt van eede, nimmermeer eenich recht daer toe te pretenderen, noch te eysschen, t'welck te verstaen is van groot Lotrijck, te weten vanden Rhijn nederwaerts. Ende die Keyser Otto, gaf hem oock ouer die stadt van Dornick, met noch ander plaetsen daer questie om was. Desen voornoemden Lotharis is wt dese werelt ghescheyden int iaer ons Heeren neghen-hondert ende seuenentachentich, ander segghen lxxxiiij. achterlatende eenen sone Lodewijck genoemt, die maer een iaer en regneerde nae sijns vaders doot, naer wiens aflijuicheyt succedeerde Charel des voorseyden Lotharis broeder. [43r]

Lotharius de derde.
Zoon van Lodewijk de simpele, de 14de hertog van Brabant en van Lotharingen.

Na Lodewijk de Simpele heeft geregeerd zijn zoon Lotharius, koning van Frankrijk, hertog van Lotharingen en van Brabant, die koning en hertog geweest heeft de tijd van 31 jaren. Keizer Otto de tweede, de zoon van zijn oom, had noch een andere zuster genoemd Heylwich die ten huwelijk nam de voorzegde Hugo, graaf van Parijs: en daarvan won hij een zoon, met name Hugo Capet, deze toenaam werd hem gegeven toen hij noch jong was, ter oorzaak dat hij met de edele kinderen daar hij mee speelde gewoon was hun kaproen af te treken van het hoofd. Omdat deze voorzegde Lotharius vredig mocht regeren zo maakte hij de voorzegde graaf Hugo, vader van Hugo Capet, maarschalk van geheel Frankrijk. Mar kort daarna stierf Hugo en werd tot S. Denis begraven. Binnen zijn tijd werd Hongarije en Polen tot het Christen geloof gebracht door de H. man Adelbertus, bisschop van Praag.

De voorzegde Lotharius heeft oorlog gevoerd tegen keizer Otto de tweeden, de zoon van zijn om, om het land van groot Lotharingen wat zijn voorvaders hadden bezeten en is getrokken met een groot leger in Lotharingen, roofde en deed veel schade het keizerrijk. De keizer die dit niet had verwacht, lag toen binnen de stad van Aken en durfde zich niet te verroeren, mits dat hij daarop niet voorzien was. Toen de koning Lotharius nu in Frankrijk teruggekeerd was zo dacht de keizer Otto eraan om zijn leed te wreken, waarom hij een grote legermacht verzamelde en ontbood de koning van mening te wezen hem in Frankrijk te komen bezoeken, omtrent S. Remus-dag, en alzo viel hij met grote macht in Frankrijk en stichtte roof en brand alom Reims, Laon, Soissons en Parijs en niemand durfde hem te weerstaan, maar hij vernielde de kerken niet. Omtrent S. Andries dag lag hij op de Seine en zo werd hem in zijn volk van de Fransen schade gedaan, sloegen van achter in de staart. Maar het is dan daarna zo ver gebracht dat er een dagvaart geordineerd werd om met de anderen te spreken en te onderhandelen over vrede en ze verzamelden op een rivier alwaar deze twee prinsen met de andere een akkoord van vrede sloten, in deze manieren dat Lotharius Lotharingen kreeg met vastheid van eed nimmermeer enig recht daartoe te pretenderen, noch te eisen, wat te verstaan is van groot Lotharingen, te weten van de Rijn nederwaarts. En de keizer Otto gaf hem ook over de stad van Doornik met noch andere plaatsen daar kwestie om was. Deze voornoemde Lotharius is uit deze wereld gescheiden in het jaar ons Heren negenhonderd en zevenentachtig, andere zeggen88. Liet achter een zoon Lodewijk genoemd die maar een jaar en regeerde na zijn vaders dood, nae zijn dood volgende hem op de broeder van de voorgezegde Lotharius. [43r]


m

Carolvs die vette, oft dicke,
den vijfthiensten Hertoch van Brabant, ende van Lotrijck.

CArolus Crassus Hertoch van Brabandt ende Lotrijck (Lodewijck sijns broeders Lotharis sone, Coninck van Vrancrijck sonder kinderen ghestorven sijnde) is met grooter macht nae Italien ghetrocken, teghen die Saracenen ende Sclaven, om dat Christen gelooue te defenderen, ende heeft Italien beschermt, ende als Keyser gegroet wesende, soo heeft hem Joannes die Paus ten lesten seer gheerne gecroont, ende t'is my ombekent, oft iemandt anders vanden Pausen ghebeurt is, dat binnen den tijdt van vier iaren, dry Keysers zijn ghecroont geweest.

Als Italien nu in ruste gestelt was, soo is die voorseyde Charel nae Vrancrijck ghetrocken, int iaer viijclxxxv. Want die Noortmannen waren anderwerf in Vranckrijck inghevallen, verclarende datse alleenlijck hadden peys ghemaeckt metten Coninck van Vranckrijck, ende niet metten Franchoisen, sylieden hieromme deur den noot bedwonghen zijnde, hebben Carolum den Keyser tot assistentie gheroepen, hem Vranckrijc onderdanich maeckende. Ende teghen die Noortmannen by Louen sijnen legher slaende, heeft tot twee diuersche stonden sijn crijsch-volck gesonden, maer en heeft niet schrijvens weert wtgerecht, teghen soo grooten gewelt. Ende t'is ten lesten soo verre ghecomen, als dat Carolus die Coninc seer bevreest zijnde, hun t'landt heeft ghegheuen om te bewoonen, d'welck vanden Noortmannen, Noormandien ghenoemt wert. Daer-na is Loreynen verwoest ende Vrieslant onderdanich gemaeckt, gelijck als Hermoaldus Priester van Lubeke schrijft. Maer Lodewijc Coninck van Duytschlant, heeft deur seker verbondt metten Noortmannen, sonder oorloge in sijn lant ende rijck onbeschadicht ghebleven, niet teghenstaende datse geheel Vranckrijc hadden verwoest. Naer wiens doot als die felle barbarissche ongheloouighe nu ontbreydelt ende vry waren, so hebben die Boheemers, Swaben, Susen ende ander Sclaven, die hy onder tribuyt gebracht hadde, hun alsdoen van dese seruituyt verlost. Doen-ter-tijdt wert Sassen verwoest vanden voorseyden Noortmannen ofte Denen, den Hertoch Bruno wert doot-geslagen, met noch twaelf Grauen, Theodericus ende Macquardus Bischoppen, zijn oock ghedoot geweest. Doen wert Vrieslandt verwoest, die stadt van Maestricht gheheelijck gedestrueert. Ooc hebben die zeeroovers Colen ende Trier iammerlijck verbrant. Van dat palleys binnen Aken hebben sy haren peert-stal ghemaeckt. Om die vreese der ongheloovighe ende barbarissche hebben die van Ments hun begonst sterck te maecken. Carolus die iongelinck wederkeerende van Roomen met een gheweldich heyr, heeft die Noortmannen byder rivieren die Maese aengetast, ende heeft dese met alsulcken ghewelt gedwonghen deur belegeringe, als datse den vijftiensten dach zijn ghenootsaeckt geweest, hun op-te gheuen: ende die tyrannen van Denen gevangen ghenomen hebbende, soo en heeft hy hem over die vyanden Godts met alsulcken strafficheydt niet ghebroken alst betaemde, tot een lanck-duerende achterdeel ende sware ruine der Kercken, den ongoddeloosen sparende, sekeren eedt van hen-lieden ontfangende, ende met conditie des verbondts van hun ouervloedich [44r] ghegeuen heeft hy dese vry ende vranck laten deur-gaen. Maer sylieden d'onverstandicheyt van des Conincx ioncheyt bespottende, als sy nu los ende vry waren, soo zijn sy anderwerf t'samen gehoopt, ende hebben alsulcken schade ende verderffenisse gedaen, als dat sy die maete van vreetheydt zijn te bouen ghegaen. Wat meer? die steden metten borghers, die Bischoppen met hun gantsche cudde, die deurluchtige Kercken metten hoop der geloovigen, zijn tsamen verbrandt gheweest. Hieromme wert Carolus inden raet ghe-accuseert ende beschuldicht, ende om sijn dwaesheyt wille van t'rijck afgeset, ende heeft Arnulphum sijn broeder tot eenen successeur ghehadt.

Nu keeren wy wederomme totten voorseyden Carolum die Dicke oft Vette, van wien die Graue Hugo met toename Capet, (die een stout ende verstandich Prince was) een groot vyandt wesende, heeft nae die Croone ghestaen, willende Charel daer af beroouen, niet tegenstaende dat sy twee gesusters kinderen waren. Ende Hugo pretendeerde dit recht, midts dat sijn oudt Oom Odo, Graue van Angiers Coninck hadde gheweest. Hertoch Charel van Brabant dit vernemende, quam met een groot heyr van Brabanders ende Loreynoisen, int iaer ons Heeren 980. tegen den voorseyden Hugo, die hem ooc te gemoet quam met een groote menichte van volcke. Sulcx dat daer eenen grouwelijcken slach geviel, maer Charel tweemael victorie hebbende, behielt dat velt, in-nemende die stadt van Louwen. Hugo dit siende, vergaderde anderwerf een geweldich heyr, ende belegerde die voorseyde stadt van Louwen, den tijdt van meer dan een maent. Maer Charel wert ten lesten deur verraet des Bischops Anselmi tot Louwen s'nachts by sijn huysvrouwe ligghende ghevanghen, ende tot Orliens ghevuert, al waer hy inde ghevanckenisse van grooten rouwe seer ellendelijck sijn leuen heeft geeyndt, int iaer ons Heeren 992. achter-latende eenen sone Otto genoemt, ende twee dochters, eene met name Gerberga die getrout heeft den broeder des Grauen van Henegouwe, ontfanghende met t'houwelijck, dat Graefschap van Loven ende Bruessel, met oock t'Marcgraefschap des Heylichs Rijckx van Brabant, ende Ermegardis hebbende tot eenen man den Graue van Henegouwe. Nae die doot Charels heeft sijnen sone voorschreuen als Hertoch gheregneert.

Ende t'is seer te verwonderen, seyt Otto Bischop van Frisinghen, dat desen Keyser voornoemt, nae den Keyser Carolum die Groote, onder alle Coningen van Vranckrijck, van geen meerder macht en is gheweest, dat hy binnen corten tijdt, tot alsulcker armoeden is gecomen, als dat hy broot heeft gebreck ghehadt, ende van Arnulpho, nu Coninck gemaect zijnde, claechelijck heeft versocht, een weynich van sijnen schat in Duytschlant, danckelijck te mogen ontfangen. Sulcx dat hy met Job wel hadde mogen segghen: Ghy hebt my opgeheven, ende als opden wint stellende hebdy my crachtelijck omgheworpen.

Ontrent den tijt vanden voorseyden Hertoch oft immers corts daer-nae, te weten, int iaer duysent, maer nae die rekeninghe van andere, duysent twee, heeft den Keyser Otto, bevindende dat d'Italianen ende Franchoisen altijt wt waren om dat Keyserrijc op hen te brenghen, ende dat in Duytschlant veel oproers hadde gheweest, om der electien ende keurs wille, ende dat die Franchoisen ooc practizeerden dat Keyserijck op hen te brengen. ende gemerct dattet de Christenen eenen machtigen Potentaet van noode was, om den Paus ende die Christen Religie te defenderen ende voor te staen. Dese ordinantie der keur-Vorsten, met hulpe vanden Paus Gregorius inghestelt, soo van Gheestelijcke als weerlijcke persoonen, als namentlijck dese dry Aertsch-bischoppen van Mentz, Ceulen ende Trier. Daer toe heeft hy ghemaeckt dese vier weerlijcke Vorsten. Die Vorst van Bohemen, want op dier tijdt en hadde Bohemen noch geen Coninghen, die Palts-graue vanden Rhijn, den Hertoch van Sassen, ende de Marckgraue van Brandenburch. [44v]

Karel de vette of dikke,
de vijftiende hertog van Brabant en van Lotharingen
.

Karel de dikke, hertog van Brabant en Lotharingen (Lodewijk zijn broeder, de zoon van Lotharius, koning van Frankrijk was zonder kinderen gestorven) is met grote macht naar Italië getrokken tegen de Saracenen en Slavonië om dat Christen geloof te verdedigen en heeft Italië beschermt en werd als keizer begroet en zo heeft hem Joannes de paus tenslotte zeer graag gekroond en het is mij onbekend of iemand anders van de pausen gebeurd is dat binnen de tijd van vier jaren drie keizers zijn gekroond geweest.

Toen Italië nu in rust gesteld was zo is die voorzegde Karel naar Frankrijk getrokken in het jaar 885. Want de Noormannen waren andermaal in Frankrijk ingevallen, verklaarden dat ze alleen vrede hadden gemaakt mrt de koning van Frankrijk en niet met de Fransen, ze waren hierdoor door de nood bedwongen en hebben Karel de keizer tot assistentie geroepen dan hij hem Frankrijk onderdanig maakte. Hij zette zijn leger tegen de Noormannen bij Leuven en heeft tot twee diverse stonden zijn krijgsvolk gezonden, maar heeft niet schrijvenswaardig uitgericht tegen zo’n groot geweld. Het is tenslotte zo ver gekomen als dat Karel de koning zeer bevreesd was hun het land heeft gegeven om te bewonen wat van de Nootmannen, Normandië genoemd werd. Daarna is Lorraine verwoest en Friesland onderdanig gemaakt, gelijk als Hermoaldus priester van Lubbeek schrijft. Maar Lodewijk, koning van Duitsland, heeft door een zeker verbond met de Noormannen zonder oorlog in zijn land en rijk onbeschadigd gebleven, niet tegenstaande dat ze geheel Frankrijk hadden verwoest. Na wiens dood als die felle barbaarse ongelovigen nu ongebreideld en vrij waren zo hebben de Bohemers, Zwaben, Susen en ander van Slavonië die hij onder tribuut gebracht had hun toen van deze dienstbaarheid verlost. Toen-ter-tijd werd Saxen verwoest van de voorzegden Noormannen of Denen, de hertog Bruno werd doodgeslagen met noch twaalf graven, de bisschoppen Theodericus en Macquardus zijn ook gedood geweest. Toen werd Friesland verwoest, de stad van Maastricht geheel vernield. Ook hebben de zeerovers Keulen en Trier droevig verbrand. Van dat paleis binnen Aken hebben ze hun paardenstal gemaakt. Om de vrees der ongelovige en barbaarse zijn die van Metz zich beginnen sterk te maken. Karel die ne terugkeerde van Rome met een geweldig leger heeft die Noormannen bij de rivier de Maas aangetast en heeft deze met al zulk geweld gedwongen door belegering als dat ze de vijftiende dag zijn genoodzaakt geweest hun op te geven: en heeft de tirannen van Denen gevangen genomen zo heeft hij hem over de vijanden Gods met al zulke strafheid niet gebroken zoals het betaamde tot een langdurend nadeel en zware ruïne der kerken en spaarde de goddelozen en ontving een zekere eed van hen en met conditie des verbond van hun overvloedig [44r] gegeven heeft hij deze vrij en franklaten doorgaan. Maar zij bespotten de onverstandigheid van de jonge koning, toen ze nu los en vrij waren zo zijn ze andermaal tezamen gehoopt en hebben al zulke schade en verderf gedaan als dat ze di mate van wreedheid zijn te boven gegaan. Wat meer? De steden me de burgers, de bisschoppen met hun ganse kudde, de doorluchtige kerken met de hoop der gelovigen zijn tezamen verbrand geweest. Hierom werd Karel in de raad aangeklaagd en beschuldigd vanwege zijn dwaasheid van het rijk afgezet en heeft Arnulf, zijn broeder, tot een opvolger gehad.

Nu keren wij wederom tot de voorzegde Karel de Dikke of Vette, van wie de graaf Hugo met toename Capet, (die een stout en verstandige prins was) een grote vijand was, heeft naar de kroon gestaan en wilde Karel daarvan beroven, niet tegenstaande dat ze twee zusterskinderen waren. Hugo pretendeerde dit recht mits dat zijn oudoom Odo, graaf van Angiers, koning was geweest. Hertog Karel van Brabant die dit vernam kwam met een groot leger van Brabanders en van Lorraine in het jaar ons Heren 980 tegen de voorzegde Hugo die hem ook tegemoetkwam met een grote menigte van volk. Zulks dat daar een gruwelijke slag geviel, maar Karel kreeg tweemaal victorie en behield dat veld en nam in de stad van Laon. Hugo zag dit en verzamelde andermaal een geweldig leger en belegerde die voorzegde stad van Laon de tijd van meer dan een maand. Maar Karel werd tenslotte door verraad van de bisschop Anselmus te Laon toen hij ’s nachts bij zijn huisvrouw lag gevangen en naar Orleans gevoed alwaar hij in de gevangenis van grote rouw zeer ellendig zijn leven heeft geëindigd in het jaar ons Heren 992. Hij liet achter een zoon Otto genoemd en twee dochters, ene met name Gerberga die getrouwd heeft de broeder van de graaf van Henegouwen en ontving met dat huwelijke het graafschap van Leuven en Brussel, met ook het markgraafschap van het heilige rijk van Brabant, Ermegardis heeft tot een man de graaf van Henegouwen. Na de dood van Karel heeft zijn zoon voorschreven als hertog geregeerd.

En het is zeer te verwonderen, zegt Otto, bisschop van Freising, dat deze keizer voornoemd, na keizer Karel de Grote onder alle koningen van Frankrijk van geen meerder macht is geweest en dat hij binnen korte tijd tot al zulke armoede is gekomen als dat hij van brood gebrek heeft gehad en van Arnold, nu koning gemaakt, klagend heeft verzocht een weinig van zijn schat in Duitsland dankbaar te mogen ontvangen. Zulks dat hij met Job wel had mogen zeggen: Gij hebt mij opgeheven en als op de wind stellende heb je mij krachtig omgeworpen.

Omtrent de tijd van de voorzegde hertog of immers kort daarna te weten, in het jaar duizend, maar naar de rekening van anderen duizend en twee, heeft de keizer Otto, bevond dat de Italianen en Fransen altijd er op uit waren om dat keizerrijk op hen te brengen en dat in Duitsland veel oproer was geweest om de electie en keurs wille en dat de Fransen ook praktiseerden dat keizerrijk op hen te brengen en gemerkt dat de Christenen een machtige potentaat nodig was om de paus en de Christen religie te verdedigen en voor te staan. Deze ordinantie der keurvorsten, met hulp van paus Gregorius ingesteld, zo van geestelijke als wereldlijke personen, als namelijk deze drie aartsbisschoppen van Metz, Keulen en Trier. Daartoe heeft hij gemaakt deze vier wereldlijke vorsten. De vorst van Bohemen, want op die tijd had Bohemen noch geen koningen, de Paltsgraaf van de Rij, de hertog van Saxen en de markgraaf van Brandenburg.


Otto sone van Carolvs, den sesthiensten,
Hertoch van Brabant, ende van Lotrijck.

OTto den xvi. Hertoch van Brabant, ende van Loreynen, regneerde nae sijns Vaders doot vijfthien iaren int iaer 1002. Een waerachtich, wettich, ende een eenich erfgenaem der Croonen van Vrancrijck, die sonder wettich oyr ghestoruen is. Maer hy verschrict zijnde deur t'exempel van sijnen Vader, ende merckende dat die Graue Hugo hem veel te machtich was: soo heeft hy lieuer gehadt den tijtel des Hertochdoms met ruste te ghebruycken, dan na dat rijc te staen, ende hem in groot perijckel te stellen. Aldus heeft hy sijn ondersaten den tijt van xv. iaren (als bouen) in vrede ende gerusticheyt geregeert.

Henricus Hertoch van Beyeren, Keyser, inde plaetse des aflijuighen Ottonis ghestelt, heeft dat deel van Lotrijck ende Brabant, te weten (t'gene dat walsch-Brabant genoemt wort) Godefroy den Graue van Ardennen, ouer-ghegeuen tot bedroch ende achterdeel van Gerberga, suster van Otto. Na Godefroy is sijn Broeder Goselijn gesuccedeert ende na-ghevolcht, die xv. iaren regneerde, wt den welcken hebben heuren oorspronck ghehadt Stephanus die xi. Paus van Roomen, Godefroy sijn successeur, ende Oeda, die ten houwelijck ghenomen heeft Lambrecht Graue van Louen, naer Godefroy is gevolcht Godefroy den derden sone, toegenoemt metten Bulte, de welcke niet alleen en heeft beseten Lotringen ende Brabant, maer heeft daer-en-bouen met gewelt van wapenen in-genomen ende beseten, soo wel Hollant als Vrieslant. Hy hadde een suster ghenoemt Yda, die getrout heeft Eustathium den Graue van Boemen, van welcke Yda geboren zijn Godefroy de iiij. ende Boudewijn Coningen van Jerusalem. Maer hoe wel dese vier Princen d'een na d'ander vervolgens, met toelatinge des Keysers, den tijtel des Hertochs van Brabant ende Lotringen hebben gevoert, nochtans niet warachtich noch wettelijc, als de gene die dat Hertochdom niet geheel, ende t'selue onrechtueerdich, die wettighe besitters ende erfgenamen van haer erffelijckheyt ende recht berooft, hebben beseten: hierom soo ist dat wy dese onder die Hertoghen van Brabant niet en hebben getelt, heurlieden onweerdich achtende, in eerlijcker oorden te stellen, wt die welcke sy die warachtighe erghenamen van Brabant, met onbehoorlijcheyt ende bedroch, onrechtelijck wtgedreuen hebben. Maer dese ten lesten achter-latende den tijtel van Hertoch van Brabant, soo hebben sy aen-genomen die namen van Grauen van Louen ende Bruessel, met oock (soo eenighe ghevoelen) dat Marckgraefschap des heylichs rijcx. Welcke alle t'samen Barlandus, die Hertoghen van Brabant alleenlijck vervolgende is stil-swijghende voorby ghegaen: maer gemerct in dese dat warachtich gheslachte des Keysers Charel de Groot wort ghecontinueert ende vervolcht, ende sy, na dat die vremdelingen dat Hertochdom van Brabant t'onrecht hadden beseten, wederom hadden vercregen, soo sullen wy dese hier d'een na d'ander vervolgens in t'ghetal der Hertoghen stellen.

Otto zoon van Karel, de zestiende,
Hertog van Brabant en van Lotharingen
.

Otto de 17de hertog van Brabant en van Lorraine regeerde na zijn vaders dood vijftien jaren in het jaar 1002. Een waarachtig, wettig en een enig erfgename der kroon van Frankrijk die zonder wettige erfgenaam gestorven is. Maar hij was geschrokken door het voorbeeld van zijn vaderen merkte dat graaf Hugo hem veel te machtig was: zo heeft hij liever gehad den titel van hertogdom met rust te gebruiken dan naar dat rijk te staan en hem in groot perikel te stellen. Aldus heeft hij zijn onderzaten de tijd van 15 jaren (als boven) in vrede en rustigheid geregeerd.

Henricus Hertog van Beieren, keizer in de plaats van de gestorven Otto gesteld heeft dat deel van Lotharingen en Brabant, te weten (hetgeen dat waals-Brabant genoemd wordt) Godfried de graaf van Ardennen, overgegeven tot bedrog en nadeel van Gerberga, zuster van Otto. Na Godfried is zijn broeder Goselijn opgevolgd en nagevolgd die 15 jaren regeerde waaruit hun oorsprong gehad heeft Stephanus de 11de, paus van Rome, Godfried zijn opvolger Oeda die ten huwelijk genomen heeft Lambrecht, graaf van Leuven, na Godfried is gevolgd Godfried de derde zoon, toe genoemd met de Bult die niet alleen heeft bezeten Lotharingen en Brabant, maar heeft daarboven met geweld van wapens ingenomen en bezet, zo wel Holland als Friesland. Hij had een zuster genoemd Ida die getrouwd heeft Eustathium de graaf van Bohemen, van die Ida geboren zijn Godfried de 4de en Boudewijn, koningen van Jeruzalem. Maar hoewel deze vier prinsen de een na de ander vervolgens, met toelating van de keizer de titel des hertog van Brabant en Lotharingen hebben gevoerd, nochtans niet waarachtig noch wettig als diegene die dat hertogdom niet geheel en hetzelfde onrechtvaardig de wettige bezitters en erfgenamen van hun erfelijkheid en recht beroofd hebben en bezeten: hierom zo is het dat wij deze onder die hertogen van Brabant niet hebben geteld en achten hun onwaardig in eerlijke orde te stellen waaruit ze ware erfgenamen van Brabant met onbehoorlijkheid en bedrog ten onrecht verdreven hebben. Maar deze lieten tenslotte achter de titel van hertog van Brabant, zo hebben ze aangenomen de namen van graven van Leuven en Brussel, met ook (zo enige denken) dat Markgraafschap van het heilige rijk. Welke alle tezamen Barlandus, de hertogen van Brabant alleen vervolgde is stilzwijgend voorbijgegaan: maar gemerkt in deze dat ware geslacht van keizers Karel de Grote wordt gecontinueerd en vervolgd en ze nadat de vreemdelingen dat hertogdom van Brabant te 'onrecht hadden bezeten wederom hadden verkregen, zo zullen wij deze hier de een na de ander vervolgens in het getal der hertogen stellen.

Maer eer wy comen totter beschrijvinghen van Lambrecht ende Geerberga, soo en connen wy niet stil-swijgende voorby passeren, sonder int corte te verhalen t'innemen der Heyligher stadt van Jerusalem, ghemerckt wy hier boven vanden victorieusen Godefroy van Bullion hebben ghesproken, die de selue stadt met een deurluchtighe victorie heeft inghenomen. Als nu tot desen eynde te voren alle Christen Princen, Potentaten, ende Edele van alle Rijcken ende Provincien met groot gewelt van volcke [45v] byden anderen vergadert zijnde, die stadt van Antiochien hadden innegenomen, soo zijn dese voort getrocken, ende hebben die voorseyde H. stadt van Jerusalem belegert op eenen morgenstondt, daer sy den tijdt van xxxix. dagen voor lagen, lijdende groote ellende van honger ende dorst, want die schepen en consten niet soo bequamelijck aencomen, nae dat den noot sulcx wel was vereysschende. Ooc en macht die fonteyne Siloe nawelijc die menichte van menschen lauen. Als sy dus een wyle tijdts in soo grooten armoede waren gheweest, soo begonstet hun grootelijcx te verdrieten, hieromme raedt houdende hebben sy geresolveert om houten balcken ende ander ghereetschap int bosch te haelen, daer af blockhuysen ghemaeckt werden, met noch ander engenien, die sy met grooter cracht drongen aen die mueren van Jerusalem, om daer op climmende, alsoo die stadt te bestormen. Maer die van binnen hebben hen vromelijck ghedefendeert.

Daer nae clommen die Christenen met leederen aen die mueren, van daer sy geweldich veel Saracenen verslaende die stadt ten lesten hebben ingenomen. In Salomons tempel was een menichte van ongheloouighe gevloden, die haer mannelijc defendeerden, maer die Christenen ten lesten die deuren met boomen ende ander instrumenten op brekende, werden meester vanden selven Tempel. Vanden Saracenen zijnder meer dan thien duysent verslagen, soo veel bloedts was daer gestort, als dat die afghehouwen leden, te weten beenen, armen, hoofden ende handen int bloedt swommen, als oft dese inder rivieren hadden ghevallen. Daer hebben die Christenen eenen rijckelijcken buyt ende schat gevonden, waervan die stadt ouervloedich was, sulcx datse vander ongheloovigher goet nu waren rijck geworden. Ende Godeuaert van Bullion en dacht opt rooven niet, maer becommerde hem meer met tranen te visiteren dat graf ons Heeren, ende den Berch van Caluarien, alwaer die Salichmaker des wereldts is ghecruyst geweest. Daer nae wert den toren van Sion byden Christenen belegert, alwaer dry hondert Ridders de vlucht hadden genomen, die ten lesten gedwongen waren hen mits seker rantsoen op te geuen. Dese doorluchtige ende memorabile victorie heeft Godt almachtich de Christenen verleent, den xv. dach der maent Julij int iaer duysent ende neghen-en-neghentich.

Als die Christenen den voorseyden Godevaert van Bullion wilden croonen tot eenen Coninc van Jerusalem soo en heeft hy dat gheensins willen consenteren, seggende. Dat niet en betaemde in die H. stadt ghecroont te worden, daer Christus onsen Heer is ghecroont gheweest met een doornen croone, nat vanden bloede.

Daer na wert Godeuaert geaduerteert, hoe dat die Soudaen van Babilonien, een ontallijck volck was sendende, om die stadt van Jerusalem te belegheren, doen besette hy met volcke den toren van Sion, op eenen vrydach in d'Oostmaent. Die Christenen waren sterck ontrent twintich duysent mannen, maer die Saracenen waren in ghetale, ouer die dry hondert duysent, den Admirael des Soudaens was seer verwondert, dat die Christenen hen soo verre te ghemoet quamen ghetrocken, seggende dat sy dul ende wtsinnich waren, van meyninge datse hen binnen de mueren van Jerusalem niet en souden hebben derren verbeyden, maer hy en hadde gheen kennisse van die wonderlijcke wercken Godts.

Maar eer wij komen tot de beschrijvingen van Lambrecht en Gerberga, zo kunnen wij niet stilzwijgend voorbij passeren zonder in het kort te verhalen het innemen der heilige stad van Jeruzalem, gemerkt dat wij hierboven van de victorieuze Godfried van Bouillon hebben gesproken, die dezelfde stad met een doorluchtige victorie heeft ingenomen. Als nu tot dit einde tevoren alle Christen prinsen, potentaten en edelen van alle rijken en provincies met groot geweld van volk [45v] bij de anderen verzameld zijn de stad van Antiochië hadden ingenomen, zo zijn deze voortgetrokken en hebben die voorzegde H. stad van Jeruzalem belegerd op een morgenstond daar ze de tijd 39 dagen voor lagen, leden grote ellende van honger en dorst, want die schepen konden niet zo bekwaam aankomen naar dat de nood zulks wel eiste. Ook mg de bron van Siloe nauwelijks de menigte van mensen laven. Toen ze dus een tijdje in zo’ n grote armoede waren geweest zo begon het hun zeer te verdrieten en hielden hierom raad en hebben ze besloten om houten balken en ander gereedschap in het bos te halen en maakten daarvan blokhuizen met nog andere machines die ze met grote kracht drongen aan de muren van Jeruzalem om daarop te klimmen, alzo die stad te bestormen. Maar die van binnen hebben zich dapper verweerd.

Daarna klommen de Christenen met ladders op de muren vanwaar ze geweldig veel Saracenen versloegen en de stad tenslotte hebben ingenomen. In Salomons tempel was een menigte van ongelovigen gevlogen die zich mannelijk verdedigden, maar de Christenen tenslotte die deuren met bomen en andere instrumenten openbraken werden meester van die tempel. Van de Saracenen zijn er meer dan tienduizend verslagen, zo veel bloed was daar gestort als dat de afgehouwen leden, te weten benen, armen, hoofden en handen in het bloed zwommen als of deze in de rivieren waren gevallen. Daar hebben de Christenen een rijke buit en schat gevonden, waarvan die stad overvloedig was, zulks dat ze van de ongelovige goed nu rijk waren geworden. Godfried van Bouillon dacht op het roven niet, maar bekommerde hem meer om met tranen te visiteren dat graf van onze Heer en de berg van Calvarie alwaar de Zaligmaker der wereld gekruisigd was geweest. Daarna werd de toren van Sion bij de Christenen belegerd alwaar driehonderd ridders de vlucht hadden genomen die tenslotte gedwongen waren hen mits zeker losgeld op te geven. Deze doorluchtige en memorabele victorie heeft God almachtig de Christenen verleend de 15de dag van de maand juli in het jaar duizend en negen-en-negentig.

Toen die Christenen de voorzegde Godfried van Bouillon wilden kronen tot een koning van Jeruzalem zo heeft hij dat geenszins willen consenteren, zei dat het niet betaamde in die heilige stad gekroond te worden, daar Christus onze Heer is gekroond geweest met een doornenkroon, nat van het bloed.

Daarna werd Godfried gezegd hoe de sultan van Babylonië een ontelbaar volk zond om de stad van Jeruzalem te belegeren, doen bezette hij met volk de toren van Sion op een vrijdag in augustus. De Christenen waren sterk omtrent twintigduizend mannen, maar die Saracenen waren in getal over die driehonderdduizend, de admiraal van de sultan was zeer verwonderd dat die Christenen hun zo ver tegemoet kwamen getrokken en zei dat ze dol en uitzinnig waren, van mening dat ze hen binnen de muren van Jeruzalem niet zouden durven opwachten, maar hij had geen kennis van de wonderlijke werken Gods.

Aldus zijn die Christenen ende Turcken tsamen tegen elck anderen vergadert op een black velt, ende hebben den Turcken met alsulcken ghewelt ende snelheyt aengevallen, ende haer oorden gebroken, als datse geenen tijt en hadden haren boghe te spannen, maer een ieghelijck die vlucht nemende, aerbeyde om wech te comen, daer werden menich duysent Turcken verslaghen. Ende hun menichte was soo groot, sulcx dat d'achterste niet en wisten wat voor gheschiet was, van achter haer eygen volck voortdringende int gheweir der Christenen. Ende die Christenen hebben als-doen deur die gratie Godts een soo glorieusen victorie vercregen als oyt mach geschiet zijn weerdich tot een eeuwige memorie beschreven [46r] te werden. Want gelijc den Noorden windt die wolcken verstroiet, alsoo hebben die Christenen die Turcken voorts-ghedreven ende verslagen, die de vlucht waren nemende, waeraf ooc een menichte inde zee springende zijn verdroncken.

Eenen Turck die totten Christen gelooue bekeert was, heeft vertelt, hoe dat den Admirael der Turcken staende voor die poorte van Ascalon, ende siende dat die Christenen sijn volck soo deerlijc houdden ende kerfden, sprack met claegelijcke woorden aldus, O Mahomet ons ghebieder ende Patroon, waer zijn nu v crachten, waer is die macht der hemelscher Goden metten welcke ghy in vreuchden leeft, waer is die geduerighe cracht des Scheppers, in wiens tegenwoordicheydt ghy altijt zijt staende? waerom hebdy v volck achterghelaten? t'welc t'alder naeckste volc, wesende het schuymsel ende wtvaechsel van alle menschen, dus beestelijcken vernielt ende dootslaet. Dit volck dat dese feyten bedrijft, pleech broot van ons te bidden, ende pleech anders niet te hebben, dan alleenlijc een male ende palster. Och, och, waeromme hebben wy hunder ontfermt ende ghespaert, waerom en hebben wy dese niet dootgheslaghen?

Den voorseyden Godefroy van Bullion Coninck van Jerusalem ende Marcgraue des Heylichs Rijcx, heeft met sijnen Capellaen totter stadt van Antwerpen gesonden, eenen onestimeerlijcken schat ende tresoor, te weten, dat H. Besnijdenisse ons Heeren Christi Jesu, t'welck met behoorlijcke eere ende deuotie, by den Bischop van Camerijc, die geheele Clergije, Magistraet ende Borgeren, met Cruycen ende vanen inde stadt gebracht wert. Ende inde stilte van dat H. Sacrificie der Missen, zijn dry druppelen bloets, miraculeuselijc op t'Corporael gevallen, ooc genesende een Coninghinne van Sicilien, die een ongeneselijcke sieckte hadde. Ende als dat voorseyde Heylich Besnijdenisse wert omgedragen, soo isser inde Silversmidts-strate eenen beseten man van den vyandt verlost gheweest. Godefroy die deurluchtighe ende victorieuse Prince, een iaer dry daghen min Coninck gheweest hebbende, is salichlijck overleden, seer Christelijck, reyn ende onbesmet van sijn lichame, binnen sijnen leven. Ende is met grooter droefheyt der Christenen, aenden voet des berchs van Calvarien begrauen gheweest. Doen wert in sijn plaetse sijn broeder Boudewijn Coninck van Jerusalem gemaeckt. Maer t'is grootelijcx te beclagen, dat die Christenen die H. stadt verloren hebben, die sy met soo grooten aerbeydt, swaericheyt ende pericule hadden gewonnen, naedemael datse die hadden beseten den tijdt van ontrent 80. iaren. Nu willen wy weder-keeren tot onse voorgaende materien.

Aldus zijn de Christenen en Turken tezamen tegen elkaar verzameld op een blok veld en hebben dn Turken met al zulk geweld en snelheid aangevallen en hun orde gebroken als dat ze geen tijd hadden hun bogen te spannen, maar iedereen nam de vlucht en werkten om weg te komen, daar werden menig duizend Turken verslagen en hun menigte was zo groot, zulks dat de achterste niet wisten wat voor geschied was, van achter drong hun eigen volk door in het geweer der Christenen. De Christenen hebben alstoen door die gratie Gods een zo’n glorieuze victorie verkregen als ooit mag geschied en waardig tot een eeuwige memorie beschreven [46r] te worden. Want gelijk de Noordenwind de wolken verstrooit alzo hebben de Christenen die Turken voortgedreven en verslagen die de vlucht namen waarvan ook een menigte in de zee sprong en zijn verdronken.

Een Turk die tot het Christen geloof bekeerd was heeft verteld hoe dat de admiraal der Turken die stond voor de poort van Ascalon en zag dat die Christenen zijn volk zo deerlijk hieuwen en kerfden sprak met klagende woorden aldus, O Mohammed onze gebieder en patroon, waar zijn nu uw krachten, waar is de macht der hemelse Goden waarmee gij in vreugde leeft, waar is die gedurige kracht der schepper in wiens tegenwoordigheid gij altijd staat? Waarom heb je uw volk verlaten? Wat het aller naaktste volk is en is het schuim en uitvaagsel van alle mensen als beestachtig vernield en doodslaat. Dit volk dat deze feiten bedrijft plag brood van ons te bidden en plag niets anders te hebben dan alleen maliën en pantser. Och, och, waarom hebben wij hun ontfermt en gespaard, waarom hebben wij deze niet doodgeslagen?

Den voorzegde Godfried van Bouillon, koning van Jeruzalem en Markgraaf van het heilige rijk, heeft met zijn kapelaan naar de stad van Antwerpen gezonden, een niet te waarderen schat en kostbaarheid, te weten, dat H. Besnijdenis van onze Heer Christus Jezus wat met behoorlijke eer en devotie bij de bisschop van Kamerijk, de gehele geestelijkheid, magistraat en burgers met kruisen en vanen in de stad gebracht werd en in de stilte van dat H. Sacrificie der missen zijn drie druppels bloed miraculeus op het corporaal gevallen, ook genas een koningin van Sicilië die een ongeneselijke ziekte had. En toen dat voorzegde heilige Besnijdenis werd omgedragen zo is er in de zilversmid-straat een bezeten man van d vijand verlost geweest. Godfried die doorluchtige en victorieuze prins die een jaar drie dagen min koning geweest heeft is zalig overleden, zeer Christelijk, rein en onbesmet van zijn lichaam binnen zijn leven en is met grote droefheid der Christenen aan de voet van de berg Calvarie begraven geweest. Toen werd in zijn plaats zijn broeder Boudewijn koning van Jeruzalem gemaakt. Maar het is zeer te beklagen dat de Christenen die heilige stad verloren hebben die ze met zo’n grote arbeid moeilijkheid en perikels hadden gewonnen nadat ze die hadden bezet de tijd van omtrent 80 jaren. Nu willen wij weerkeren tot onze voorgaande materies.


LAmbrecht ende Geerberga, Grauen van Louen ende Bruessel. Dese Geerberga was de dochter van Hertoch Charel, ende die suster, midtsgaders oock erghenaeme vanden Hertoch Otto. Als sy niet alleen onrechtelijck, maer oock ongoddelijck, van haers broeders erffelijcheyt wert wtgesloten soo heeft sy voor haer ghehouden dat Graefschap van Louen ende Bruessel, met ooc d'Marckgraefschap des H. Rijcx, t'welck sy van haren vader tot een houwelijcxsche ghifte hadde ontfanghen. Sy heeft den voorseyden Lambrecht (een stoutmoedich man ter oorlogen) getrout, vanden welcken sy gehadt heeft Henrick ghenoemt d'oude, Graue van Louen ende Bruessel, oock Marcgraue des H. Rijcx.

Desen Lambrecht sone Reyneri metten langen halse, des Grauen van Henegouwe, ende die broeder Reyneri Graue desselfs Graefschaps, hem verheffende van die vercregen victorie ouer die Luyckenaers, in eenen bloedighen slach geschiet tot Hougaerden, tegen Baldrick Bischop van Luydic, daer veel edele onder meer andere verslagen werden, soo aerbeyde hy om wederom te crijgen dat hy verloren hadde. Hieromme aenveerde hy een oorloge tegen sijn neve Godefroy, Graue van Ardennen, inde welcke hy by Florivaen verslaghen wert, int iaer 1014. geregneert hebbende den tijdt van xiij. iaeren, ende liet na hem sijnen voorseyden sone Henrick d'oude Graue (daer van wy hier na sullen tracteren) die van sijnder huysvrouwen Geertruyt, dochter Robrechts, de Vriese, Graue van Vlaenderen verweckt heeft eerst Lambrecht den Graue sijnen successeur, een vaillant Prince ter oorlogen, ende Ida die ten houwelijck ghenomen heeft Boudewijn, Graeue van Vlaenderen ende Henegouwe, ende Machtelt die tot eenen man genomen heeft Eustathium, Graue van Bulloin. Lambrecht nu inden strijdt doot-gebleven zijnde, so is Heuric sijnen anderen sone, ghewonnen vander huysvrouwen Oeda, dochter des Graven van Ardennen, in sijn plaetse ghesuccedeert. Ende also dese in eenen strijt gevanghen hadde een edelman genoemt Herman, die welcke binnen Louen int Hof vry ende los ghinck, nochtans als gevangen man, soo is desen op eenen nacht heymelijck inde camer vanden voorseyden Graue slapende, gecomen, ende heeft den seluen deerlijc vermoort, ende die vlucht genomen, int iaer 1078.

Henrick sijnen derden sone is nae sijnen vader gesuccedeert ende in sijn plaetse gecomen. Hy hadde ten houwelijc genomen die suster des Hertochs van Thuringen, aende welcke hy verwect heeft Henrick, die inden strijdt van Doornick doodt gebleven is, int iaer 1069. ende Godefroye, die welcke Lotrijck weder-gecreghen heeft.

Inden tijt des voorseyden Lambrechts ende Geerberga, te weten int iaer 1007. was in Walschlant geboren, een wonderlijc schepsel van een vrou-persoon, met twee hoofden, vier armen, ende voorts allen leden dobbel totten navel toe. Ende beneden den navel voorts, was sy in alder manieren gelijc een ander mensche. By tijden als d'een adt, soo hongerde d'ander, als d'een loech, schreyde d'ander, als d'een sprac dander sweech. Ten lesten so sterf d'een, maer d'ander leefde daer nae ontrent dry iaeren, dragende also des anders doot lichaem, die daer na ooc gestorven is, overmits den grouwelijcken stanck ende swaer verdriet dat sy hadde van dat doode lichaem. Sebastianus Munsterus verhaelt in sijn Cosmographie, van tweelingen, wiens hoofden aen d'een zijde vast aen een gewassen waeren, waer van d'een voor sterf, soo dat d'ander sekeren tijdt noch leefde, tot dattet sterf midts den stanc van het doode lichaem dat was dragende. [47v]

Lambrecht en Gerberga, graven van Leuven en Brussel.

Deze Gerberga was de dochter van hertog Karel en de zuster, mitsgaders ook erfgenaam van de hertog Otto. Toen ze niet alleen ten onrechte maar ook goddeloos van haar broeders erfelijkheid werd uitgesloten zo heeft ze voor haar gehouden dat graafschap van Leuven en Brussel, met ook het Markgraafschap van het heilige rijk wat ze van haar vader tot een huwelijksgift had ontvangen. Ze heeft de voorzegde Lambrecht (een stoutmoedig man ter oorlogen) getrouwd van die ze gehad heeft Hendrik, genoemd de oude graaf van Leuven en Brussel, ook markgraaf van het heilige rijk.

Deze Lambrecht, zoon van Reinier met de lange hals, de graaf van Henegouwen en de broeder van Reinier, graaf van hetzelfde graafschap die zich verhief van de verkregen victorie over die Luikenaars in een bloedige slag geschiedt tot Hoegaarden, tegen Baldrik bisschop van Luik daar veel edele onder meer andere verslagen werden, zo arbeidde hij om wederom te krijgen dat hij verloren had. Hierom aanvaarde hij een oorlog tegen zijn neef Godfried, graaf van Ardennen, in die hij bij Florennes verslagen werd in het jaar 1014. Heeft geregeerd de tijd van13 jaren en liet na hem zijn voorzegde zoon Hendrik, de oude graaf (waarvan we hierna zullen handelen) die van zijn huisvrouw Geertruid, dochter van Robrecht de Fries, graaf van Vlaanderen verwekt heeft, eerst Lambrecht de graaf zijn opvolger, een dapper prins ter oorlogen, en Ida die ten huwelijk genomen heeft Boudewijn, graaf van Vlaanderen en Henegouwen, en Machtelt die tot een man genomen heeft Eustatius graaf van Bouillon. Lambrecht die nu in de strijd doodgebleven is zo is Hendrik, zijn andere zoon, gewonnen van de huisvrouw Oda, dochter van de graaf van Ardennen, in zijn plaats opgevolgd. En alzo deze in een strijd gevangen had een edelman genoemd Herman, die binnen Leuven in het hof vrij en losging, nochtans als gevangen man, zo is deze op een nacht heimelijk in de kamer van de voorzegde graaf die sliep gekomen en heeft die deerlijk vermoord en die vlucht genomen in het jaar 1078.

Hendrik zijn derde zoon is na zijn vader opgevolgd en in zijn plaats gekomen. Hij had ten huwelijk genomen d e zuster van de hertog van Thüringen aan die hij verwekt heeft Hendrik die in de strijd van Doornik doodgebleven is in het jaar 1069 en Godfried die Lotharingen wedergekregen heeft.

In de tijd der voorzegde Lambrechts en Gerberga, te weten in het jaar 1007n was in Waalsland geboren een wonderlijk schepsel van een vrouwspersoon, met twee hoofden, vier armen en voorts allen leden dubbel tot de navel toe en beneden den navel voorts was ze in alle manieren gelijk een ander mens. Bij tijden als de een at zo verhongerde de ander, als de een lachte schreide de 'ander, als de een sprak zweeg de ander. Tenslotte zo stierf de ene, maar de ander leefde daarna omtrent drie jaren, droeg alzo het andere dode lichaam die daarna ook gestorven is, overmits de gruwelijke stank en zwaar verdriet dat ze had van dat dode lichaam. Sebastianus Munsterus verhaalt in zijn kosmografie van tweelingen wiens hoofden aan de ene zijde vast aaneengegroeid weren, waarvan de ene voor stierf zodat de ander zekere tijd noch leefde totdat het stierf mits de stank van het dode lichaam dat het droeg. [47v]


Henrick I van dien name,
d'oude, den xviij. Hertoch, Graue van Louen ende Bruessel, Marckgraue des H. Rijcx.

HEnric d'eerste, d'oude, was den xviij. Hertoch, Graue van Louen ende Bruessel, Marcgraue des H. Rijcx, sone Lambrechts voorseyt, die verslagen was deur Godeuaert van Ardennen (als vore) liet eenen sone nae hem, Henrick ghenoemt, die na de doodt van Lambrecht sijnen Vader Graue van Louen ende Bruessele wert geheeten Henrick d'oude. Ende heeft verwect eenen sone genoemt Baldricum, anders Lambrecht toe-genoemt metten baerde, ende Mechtelt die ghetrout heeft Eustachium d'eerste, Hertoch van Bouloin, soo bouen verhaelt is. hy regneerde xxxiij. iaren, ende schreef hem Graue van Louen ende Bruessel. Na dat hy op sijn bedde vermoort was, so regneerde Lambrecht die tweede, Henricx sone acht iaren. Dese stichte dat Collegie der Canonicken van S. Goedelen binnen Bruessel, ende S. Peeters tot Louen. Hy wert ten lesten in eenen strijt by Dornick verslaghen, int iaer 1054. ende is binnen Nijuel begrauen gheweest. Henrick die tweede Lambrechts sone, int iaer 1054. heeft gheregneert xxiiij. iaren. Hy hadde getrout die suster des Hertochs van Thuringen, ende heeft twee sonen ghehadt, Henrick ende Godeuaert, hy stierf int iaer 1078.

Henrick die derde Henricx sone, int iaer 1078. heeft gheregeert xvij. iaren. Dese schreef hem Graue van Louen ende Brabant, hy is oock in eenen slach verslaghen by Dornick ende te Nijuel begrauen, int iaer 1095. sonder eenich oyr achter te laten.

Ontrent den tijdt des voorseyden Henricx d'oude, te weten, int iaer alsmen schreef 1036. soo heeft een ghenoemt Berengarius, gheboren van Tours in Vrancrijck, begont wt te gheuen tot Angiers ende daer ontrent, d'eerste grouwelijcke ketterije vande Sacramentarisen, waerom verscheyden Concilien werden gehouden, alwaer sijn blasphemige valsche ende nieuwe ketterije ghedoemt wert, die hy oock dickwils int openbaer wederroepen heeft, ende daer niet inne en is ghestoruen. Sijn leeringhe is in dese onsalighe tijden ouer al seer verbreyt.

Hendrik I van die naam,
de oude, den 18de hertog, graaf van Leuven en Brussel, markgraaf van het heilige rijk.

Hendrik de eerste, de oude, was de 18de hertog, graaf van Leuven en Brussel, markgraaf van het heilige rijk, zoon Lambrechts voorzegt, die verslagen was deur Godfried van Ardennen (als voor) liet een zoon na hem, Hendrik genoemd die na de dood van Lambrecht zijn vader graaf van Leuven en Brussel, werd geheten Hendrik de oude en heeft verwekt een zoon genoemd Baldricum, anders Lambrecht toe-genoemd me de baard en Machtelt die getrouwd heeft Eustachius de eerste, hertog van Bouillon, zo boven verhaald is. Hij regeerde 33 jaren en schreef hem graaf van Leuven en Brussel. Nadat hij op zijn bed vermoord was zo regeerde Lambrecht de tweede, Hendriks zoon acht jaren. Deze stichtte dat college der kanunniken van S. Goedele binnen Brusse, en S. Peeters tot Leuven. Hij werd tenslotte in een strijd bij Doornik verslagen in het jaar 1054 en is binnen Nijvel begraven geweest. Hendrik de tweede, Lambrechts zoon, in het jaar 1054 heeft geregeerd 24 jaren. Hij had getrouwd de zuster van de hertog van Thüringen en heeft twee zonen gehad, Hendrik en Godfried, hij stierf in het jaar 1078.

Hendrik de zoon van de derde Hendrik in het jaar 1078 heeft geregeerd 17 jaren. Deze schreef hem graaf van Leuven en Brabant, hij is ook in een slag verslagen bij Doornik en te Nijvel begraven in het jaar 1095 zonder enige erfgenaam achter te laten.

Omtrent de tijd der voorzegde Hendrik de oude, te weten, in het jaar toen men schreef 1036 zo heeft een genoemd Berengarius, geboren van Tours in Frankrijk, begon uit te geven tot Angiers en daar omtrent, de eerste gruwelijke ketterij van de Sacramentarissen waarom verscheiden Concilies werden gehouden, alwaar zijn blasfemie valse en nieuwe ketterij verdoemd werd die hij ook dikwijls in het openbaar herroepen heeft en daarin niet is gestorven. Zijn lering is in deze onzalige tijden overal zeer verspreid.


Lambrecht metten baerde,
den neghenthiensten Hertoch van Brabandt.

HErtoch Lambrecht metten baerde, anders Baldrick die tweede van desen naeme, broeder van voorseyden Henricx die derde, Graue van Louen ende Bruessel, Marcgraue des H. Rijcx, die seven Prebenden, ofte Canonixdijen heeft ghefundeert in S. Peeters Kercke binnen der stadt van Louen, ende twaelue inde kercke van S. Goedelen tot Bruessel (als vore geseyt is). Hy heeft van Oda die dochter Goselijns des Hertochs van Lotringhen ghewonnen Henrick den tweeden van desen naeme, Graue ende Marckgraue.

Dese Lambrecht heeft dat Heylich lichaem van S. Goedelen verdragen wt die Kercke van S. Gauricx binnen Bruessel, inde Hooft-kercke aldaer, wien hy die thiende van Bruessel heeft ghegheven, met meer ander goeden. Desen vijfthien iaeren geregneert hebbende, is verslaghen gheweest in eenen strijdt byder stadt van Dornick, int iaer 1063.

Lambrecht met de baard,
de negentiende hertog van Brabant.

Hertog Lambrecht met de baard, anders Baldrik de tweede van deze naam, broeder van voorzegde Hendrik de derde, graaf van Leuven en Brussel, markgraaf van het heilige rijk, de zeven prebenden of kanunniken heeft gefundeerd in S. Peeters kerk binnen der stad van Leuven en twaalf in de kerk van S. Goedele tot Brussel (als voorgezegd is). Hij heeft van Oda, de dochter van Goselijn, de hertog van Lotharingen, gewonnen Hendrik de tweede van deze naam, graaf en markgraaf.

Deze Lambrecht heeft dat heilig lichaam van S. Goedele verdragen uit de kerk van S. Gorik binnen Brussel, in de hoofdkerk aldaar, die hij die tiende van Brussel heeft gegeven met meer ander goeden. Die die vijftien jaren geregeerd heeft is verslagen geweest in een strijd bij de stad van Doornik in het jaar 1063.


Henrick die tweede
van dien naem, den twintichsten Hertoch van Brabant.

HEnrick die tweede van dien name, heeft verweckt eenen sone oock met name Henrick die derde van dien name, Graue ende Marcgraue des H. Rijcx. Naedemael dat desen Henrick den tijdt van elf iaeren hadde gheregneert, soo wert hy van een Edelman met name Herman in sijn bedde vermoort, alsoo hier boven verhaelt is. inden iaere alsmen schreef 1074.

Een seer groot Reusen lichaem ghevonden.

ONtrent den tijdt des voorseyden Henricx die tweede, soo wert binnen de stadt van Roomen ghevonden een groot Reusen lichaem, gants geheel, sonder corruptie ende onverteert, hebbende in t'midden op de borst een wonde lanck vier voeten ende eenen halven breet, ende dat lichaem was langer dan die mueren vander stadt hooghe waren. Ende men vondt oock in sijn graf staende eenen lanterne met eender bernende keersse, diemen met gheenen winde wt blasen, noch met geenen water wt blusschen en conde, maer daer was eenen van subtijlen verstande, die met een greffie onder in die keersse een ghat maeckte, daer die locht in quam, ende terstont ghinc die keersse wt, ende by lanckheydt des tijdts begonst dat lichaem te verrotten ende stof te worden, als ander menschen lichaemen. Op sijn graf lach eenen steen, opt decksel van sijn lichaem was gheschreven, ende inden steen gegraveert aldus: Hier leyt Pallas Evanders sone, die den Ridder Turnus heeft ghedoot met eender lancien. Men vermoet dat dese woorden doen ter tijdt daer niet opgehouden en waren, hoe wel datmen seyt Carmentis die Latijnsche letteren ghevonden te hebben, maer dat Ennius oft een ander Poeet die nader handt daer op heeft doen setten.

Hendrik de tweede
van die naam, de twintigste hertog van Brabant.

Hendrik de tweede van dien name, heeft verwekt een zoon ook met name Hendrik de derde van die naam, graaf en markgraaf van het heilige rijk. Nadat deze Hendrik de tijd van elf jaren had geregeerd zo werd hij van een edelman met name Herman in zijn bed vermoord, alzo hierboven verhaald is in het jaar toen schreef 1074.

Een zeer groot reuzen lichaam gevonden.

Omtrent de tijd der voorzegde Hendrik de tweede zo werd binnen de stad van Rome gevonden een groot reuzen lichaam, zonder corruptie en onverteerd heeft in het midden op de borst een wonde lang vier voeten en een halve breed en dat lichaam was langer dan de meren van de stad hoog waren. Men vond ook in zijn graf staan en lantaarn met een brandende kaars die men met geen wind uitblazen, noch met geen water uitblussen kon, maar daar was een van subtiel verstand die met een griffel onder in de kaars een gat maakte daar lucht in kwam en terstond ging de kaars uit en in lengte van tijd begon dat lichaam te verrotten en stof te worden, als ander mensen lichamen. Op zijn graf lag een steen, op het deksel van zijn lichaam was geschreven en in de steen gegraveerd aldus: Hier ligt Pallas, de zoon van Evan, die de ridder Turnus heeft gedood met een lans. Men vermoed dat deze woorden toen ter tijd daar niet in gehouwen waren, hoewel dat men zegt Carmentis die Latijnse letters gevonden te hebben, maar dat Ennius of een andere poëet die naderhand daarop heeft doen zetten.


Henrick III. van dien name,
den een-en-twintichsten Hertoch van Brabant.

HEnrick die derde van dien name, heeft gegenereert eenen sone met name Henrick, van desen name die vierde, Graue, ende Marcgraue des H. Rijcx, ende Godevaert metten baerde toegenoemt, den eersten Hertoch van Lotringen, Graue van Loven, ende Marckgraue des Heylich Rijcx. Hy regneerde den tijt van sesthien iaeren, ende sterf int iaer ons Heeren 1090.

d'Oorden der Regulieren.

INden tijdt vanden voorsz. Henrick die derde, te weten int iaer 1080. is d'oorden of t'Clooster-leven der Monicken Regulieren ghenoemt (die daer schijnen hunnen reghel te hebben ontfanghen van S. Augustijn Bischop) ghereformeert, ende tot een beter manier van leuen gebracht, deur den weerdigen man Godts Ino. Ghelijck de selue oorden dry hondert iaren daer nae, weder ontregelt zijnde, in een beter discipline ende manier van Clooster-leven gestelt is, daer byder tijdt inde Nederlanden veel godtvreesende ende gheleerde mannen zijn opghevoedt gheweest, tot groote voorderinge des Catholijcken gheloofs.

Hendrik III van die naam,
de een-en-twintigste hertog van Brabant.

Hendrik de derde van die naam heeft geregeerd met een zoon met name Hendrik, van deze naam de vierde, graaf en markgraaf van het heilige rijk en Godfried me de baard toegenoemd, de eerste hertog van Lotharingen, graaf van Leuven en markgraaf des Heilige rijk. Hij regeerde de tijd van zestien jaren en stierf in het jaar ons Heren 1090.

De orden der Regulieren.

In de tijd van de voorzegt Hendrik de derde, te weten in het jaar 1080 is de orde of het kloosterleven der monniken Regulieren genoemd (die daar schijnen hun regel te hebben ontvangen van S. Augustinus bisschop) gereformeerd en tot een betere manier van leven gebracht door de waardige Gods man Ino. Gelijk dezelfde orden driehonderd jaren daarna en weer ontregeld was in een betere discipline en manier van kloosterleven gesteld is, daar bij de tijd in de Nederlanden veel godvrezende en geleerde mannen zijn opgevoed geweest tot grote bevordering van het Katholieke geloof.



Henrick die vierde
van desen name, den xxij. Hertoch van Brabandt.

HEnrick die vierde van desen name, Graue, ende Marcgraue des Heylich Rijcx heeft geregneert ses iaeren, oft daer ontrent, ende is tot Dornick ghestorven in die wapenen, oft int tornoijen, inden iaere alsmen schreef 1096. ende wert begraven inde kercke van S. Geertruyt binnen Nijvel.

Nae die doodt van desen Henrick die vierde, die sonder eenich sone achter te laten wt dese werelt ghescheyden was, succedeerde sijn broeder, genoemt Godefroy metten baerde. Die voorseyde Henric hadde oock een dochter, die ghetrout hadde Frederic d'eerste van dien name Keyser, die wt deser weereldt ghescheyden is voor sijnen Vader.

Een wonder Godts wraecke.

ONtrent desen tijt is in Polen een memorabile saecke gebeurt. Coninc van Polen Pompilius genoemt hadde allen sijns Vaders broeders doen vergeuen, d'welck den rechtveerdigen Godt niet en liet onghewroken want op eenen tijdt houdende een heerlijcke maeltijdt, so quamen die muysen wten graue der vergeven persoonen, van ongheloofelijcker grootten die den Coninck metten sijnen over tafel sittende aen-vielen, die welc sijn garde met allen haeren aerbeydt niet en conde ghekeeren. Men maeckte een groot vier rontomme Pompilum, sijnder huysvrouwen ende kinderen, maer ten baete niet want die muysen spronghen over t'vier, den moordadigen Coninck met een furie toegaende. Maer gheen bate vindende vloden sy alle nae een ander element, van t'aertrijck, ende namen hun vlucht nae die zee in een schip, maer te vergheefs: want die voorsz. muysen swommen met grooter menichten deur t'water, ende maecten gaten int schip, so datse genootsaect waeren weder aen t'landt te comen, midts t'perijckel van verdrincken, daer die muysen den Coninck in meerder menichten aenvielen hem met sijnder huysvrouwen ende kinderen grouwelijck bytende. Ten lesten nam die Coninck metten sijnen die vlucht op een toren, met naeme Cruyswits, maer ten holp al niet, want die muysen liepen met grooter menichten den toren op, eerst deerlijck doot bytende sijn sonen, daernae sijn Huysvrouwe, ende ten lesten den Coninck selue, hem op etende totten beenen toe, wraecke nemende van die grouwelijcke tyrannie der moordadicheyt. Waerachtich een grouwelijc exempel door de moorders.

Van gelijcken leestmen van Hatto Bischop tot Mentz, wiens vleesch die muysen hebben ghegeten ende wiens bloet ghedroncken, etende sijn cleederen van sijn lijf, ende waer sijnen naem gheschreven stont, crabden sy wt. Soo dat den toren die hy inden Rijn hadde laten maecken om hem te salveren, niet en profiteerde. [52v]

Hendrik de vierde
van deze naam, de 22ste hertog van Brabant.

Hendrik de vierde van deze naam, graaf en markgraaf van het heilige rijk heeft geregeerd zes jaren of daar omtrent en is tot Doornik gestorven in die wapenen of in het toernooi in het jaar toen men schreef 1096 en werd begraven in de kerk van S. Geertruid binnen Nijvel.

Na de dood van deze Hendrik de vierde, die zonder enige zoon achter te laten uit deze wereld gescheiden was volgde op zijn broeder, genoemd Godfried met de baard. Die voorzegde Hendrik had ook een dochter die getrouwd had Frederik de eerste van die naam en keizer die uit deze wereld gescheiden is voor de vader.

Een wonder van Gods wraak.

Omtrent deze tijd is in Polen een memorabele zaak gebeurd. Koning van Polen Pompilius genoemd had al zijn vaders broeders doen vergeven wat de rechtvaardige God niet liet ongewroken want op een tijd dat hij hield een heerlijke maaltijd zo kwamen de muizen uit de graven der vergeven personen, van ongelofelijke grootte die de koning met zijn over tafel zittende aanvielen die zijn garde met al hun arbeid niet konden keren. Men maakte een groot vuur rondom Pompilius, zijn huisvrouw en kinderen, maar het baatte niet want de muizen sprongen over het vuur en gingen de moorddadige koning met een furie toe. Maar geen baat vonden ze en vloden ze alle naar een ander element van het aardrijk en namen hun vlucht naar de zee in een schip, maar tevergeefs: want die voorzegde muizen zwommen met grote menigte door het water en maakten gaten in het schip zodat ze genoodzaakt waren weer aan land te komen mits het perikel van verdrinken, daar de muizen de koning in grotere menigte aanvielen en hem met zijn huisvrouw en kinderen gruwelijk beten. Tenslotte nam de koning met de zijne de vlucht op een toren, met name Cruyswits, maar het hielp al niet, want die muizen liepen met grote menigten de toren op, eerst deerlijk doodbeten zijn zonen, daarna zijn huisvrouw en tenslotte de koning zelf en aten hem op tot het been toe en namen wraak van die gruwelijke tirannie der moorddadigheid. Waarachtig een gruwelijk voorbeeld vooor de moordenaars.

Van dergelijke leest men van Hatto, bisschop te Metz, wiens vlees de muizen hebben gegeten en wiens bloed gedronken, aten zijn kleren van het lijf en waar zijn naam geschreven stond krabden ze die uit zodat de toren die hij in de Rijn had laten maken om hem te redden niets profiteerde.



Godevaert metten baerde,
den drij en-twintichsten Hertoch van Brabant.

GOdevaert ghenoemt metten baerde sone Henricx die derde, ende broeder des voorseyden Henricx die vierde, wert Graue van Louen ende Bruessel, ende Marckgrave des H. Rijcx, alsmen schreef 1096. Aen wien Keyser Henrick sijn dochter ghaf tot een huysvrouwe, wesende des ionghen Keysers susters. Dese Godevaert wert metten baerde ghenoempt, midts dat hy sijnen Vader belooft hadde sijnen baert niet eer te scheeren, voor hy en hadde eerst sijn wettelijcke landen Brabandt ende Lotrijck weder vercreghen, waer toe hy quam in deser manieren.

Inden tijdt vanden Keyser Henrick den derden Godevaerts metten baerde schoon-vader, soo trock Hertoch Godevaert van Bullion over die zee, nae dat H. Landt, die Hertoch van Lotrijck was, als af-ghedaelt vande Grauen van Ardennen, van eender zijden, ende liet dat Hertochdom van Lotrijck (daer Brabandt meestendeel in begrepen is) in handen ende bewaringe vanden Hertoge ofte Graue Henrick van Limborch sijn Neue, een dobbel ende onghetrou Prince, sonderlinghe inden twist-tusschen den voorseyden Keyser Henrick, ende Henrick sijn sone, die tegen sijnen Vader op stondt, neerticheyt doende om selue Keyser te zijn, midts dat sijn Vader teghen den Paus ende den stoel van Roomen misdaen hadde, ende was hieromme tot hem treckende veel Princen ende Heeren maer sonderlinghe viel met hem Henrick van Limborch, sterckende den sone ende oproyende tegen sijn Vader. Daernae verliet hy den sone ende trock byden vader. Maer ten lesten sterf d'oude Keyser Henric binnen der stadt van Luijdic, doen hy xlviij. iaren als Keyser hadde gheregneert, lijdende veel ghewelts. Daer-na quam Henrick sijnen sone int Keyserrijck, ende werdt gedachtich der ongetrouwicheyt des voorseyden Henricx van Limborch, ende dede hem vanghen, maer hy ontquamt met practijcken. Ende overmidts dat hy als erfgenaem van Godevaert ende Boudewijn van Buillon dat Hertochdom van Lotrijc daer Brabant meest is in liggende hadde gehouden, so beroofde hem die Keyser daer af, ende ghaf t'selue den voorseyden Godeuaert metten baerde sijnen swaeger, Graue van Louen genoemt, den welcken hy met Keyserlijcke vonnisse maecte Hertoch, alsdoen xv. iaeren Graue van Louen gheweest hebbende.

Die Keyser gaf Godevaert te draghen eenen wapen-schilt van siluer, ende daer na eenen schilt van goude, geclaut, getongt, ende getant van kele, ghelijck wijlen Hertoghe Angijs S. Begghen man voerde. Dit geschiede int iaer ons Heeren 1108. Ende doen wast geleden hondert iaren ende een, dat Otto Coninck Charels sone sterf, ende Geerberga sijn suster berooft wert van t'Hertochdom, behoudende alleen Louen ende Bruessel. Maer Godevaert creech weder Lotrijck ende Brabant, vander Maesen totter Schelt, dat sijn voor-vaderen af-ghenomen was, die nochtans van Charels die Groote gheslachte ghecomen waren.

Hertoch Godeuaert nu tot desen state ghecomen zijnde, ontboot de ghene die sijnder voor-vaderen leenmannen plagen te zijn, die welcke als ghehoorsaem ende onderdanich zijnde compareerden. Onder ander ontboot hy Heer Arnout Berthout, Heere van Grimbergen, om sijn leen te comen ontfangen, maer ouermidts sy seer [53v] machtich en rijck was, soo was hy soo grootmoedich, dat hy den Hertoch niet en wilde kennen eenich recht te hebben in t'lant van Grimbergen. Hy was oock Heer van half Mechelen, d'ander helft vercreech hy by coope vande Kercke van Luydick. Hy was oock insghelijcx Heere van Duffel, van Walem, Rumpst, Heyst, Geele.

Desen voorseyden Godevaert metten baerde wert vanden gheheelen Edeldom seer bemint, oock hebben veel Coningen deur hun legaten sijn vrientschap begheert, want het was een goedertieren Prince, verre van alle wreetheydt ende tyrannie verscheyden. Hy socht altijt meer sijnder Heeren, dan sijn eyghen profijt. Hy waecte, op dat sijn ghemeynte soude gerust slapen, hy arbeyde, om dat die sijne souden ledich gaen. Den ondancbaren ende den onverstandigen dede hy deucht, ia oock tegen hun selfs danck,

Vande eerste oorloghen tusschen den Hertoghe ende den Heere van Grimberghen.

ALsoo daer grooten twist was gheresen tusschen den voorseyden Heer Arnout Berthout, ende den Hertoch Godevaert metten baerde, soo vergaderde elck sijn macht, ende die Hertoghe creech veel dorpen ende heerlijcheden met ghewelt van Heer Arnout. Sy leuerden malkanderen slach met grooter menichten van volcke, al-waer grouwelijck ghevochten wert, daer Brabant groote schade was lijdende, want daer werden veel Ridders verslaghen. Heer Arnout een stoutmoedich Prince, sterck ende cloec ter wapenen, oock seer bloetgierich, dreef sijn volck vromelijck aen, sulcx dat hy ten lesten deur groote vromicheyt t'velt behielt, niet teghenstaende dat Godevaert victorieus was, doende oock groote fortse met wapenen onder sijn vyanden, maer moest ten lesten met sijn volck wten velde wijcken. Ende van dier tijt af voerden sy sware ende bloedige oorlogen teghen malkanderen, gheduerende totten sterf-dach toe vanden voorseyden Godevaert. Die xliiij. iaren gheregneert hebbende deur de doot wt dese werelt ghescheyden is int iaer 1140. ende wert begrauen inde Kercke in t'Clooster van Affligem, ende Aleydis Coninginne van Enghelant.

Sijn groote heylicheyt ende godtvruchticheydt machmen mercken by allen die Cloosters die hy met sijn eyghen gelt ende op sijnen cost ghefondeert heeft. Hy stichte dat Clooster by Louen Perck genoemt, t'welck daer noch staet, ende nader-hant deur hulpe van veel goede Heeren, met schoon lant ende huysingen vermeerdert ende rijcker gemaeckt wert. [54r]

Godfried met de baard,
de drie en-twintigste hertog van Brabant.

Godfried genoemd met de baard, de zoon van Hendrik de derde, en broeder der voorzegde Hendrik de vierde, werd graaf van Leuven en Brussel en markgraaf van het heilige rijk toen men schreef 1096. Aan wie keizer Hendrik zijn dochter gaf tot een huisvrouw, was de zuster van de jonge keizer. Deze Godfried werd met de baard genoemd mits dat hij zijn vader beloofd had zijn baard niet eerder te scheren voor hij had eerst zijn wettelijke landen Brabant en Lotharingen weer verkregen, waartoe hij kwam op deze manieren.

In de tijd van de keizer Hendrik de derde, Godfried met de baar zijn schoonvader, zo trok hertog Godfried van Bouillon over de zee, naar dat heilige land, die hertog van Lotharingen was als afgedaald van de graven van Ardennen, van de ene zijde en liet dat hertogdom van Lotharingen (daar Brabant meestendeel in begrepen is) in handen en bewaring van de hertog of graaf Hendrik van Limburg, zijn neef, een dubbel en ontrouwe prins en vooral in de twist-tussen de voorzegde keizer Hendrik en Hendrik zijn zoon die tegen zijn vader opstond en vlijt deed om zelf keizer te zijn, mits dat zijn vader tegen de paus en de stoel van Rome misdaan had en hierom trokken van prinsen en heren tegen hem op, maar vooral viel met hem Hendrik van Limburg, versterkte de zoon en opruide hem tegen zijn vader. Daarna verliet hij de zoon en trok bij de vader. Maar tenslotte stierf de oude keizer Hendrik binnen de stad van Luik toen hij 48 jaren als keizer had geregeerd en leed veel geweld. Daarna kwam Hendrik, zijn zoon, in het keizerrijk en werd gedachtig der ontrouw der voorzegde Hendrik van Limburg en liet hem vangen, maar hij ontkwam met praktijken en overmits dat hij als erfgenaam van Godfried en Boudewijn van Bouillon dat hertogdom van Lotharingen daar Brabant meest is in ligt had gehouden, zo beroofde hem de keizer daarvan en gaf het de voorzegde Godfried met de baard, zijn zwager, graaf van Leuven genoemd, die hij met keizerlijke vonnis hertog makte toen hij 15 jaren graaf van Leuven geweest was.

De keizer gaf Godfried te dragen een wapenschild van zilver, en daarna een schild van goud, geklauwd, getongd en getand van keel, gelijk wijlen hertog Angisel, S. Begga man voerde. Dit geschiedde in het jaar ons Heren 1108 en toen was het geleden honderd jaren en een dat Otto, koning Karels zoon stierf, en Gerberga zijn zuster beroofd werd van het hertogdom, behield alleen Leuven en Brussel. Maar Godfried kreeg weer Lotharingen en Brabant, van de Maas tot de Schelde dat zijn voorvaderen afgenomen was, die nochtans van Karels die Grote geslacht gekomen waren.

Hertog Godfried die nu tot deze staat gekomen is ontbood diegene die zijn voorvaderen leenmannen plagen te zijn, die als gehoorzaam en onderdanig zijnde compareerden. Onder ander ontbood hij heer Arnout Berthout, heer van Grimbergen om zijn leen te komen ontvangen, maar overmits hij zeer [53v] machtig en rijk was zo was hij zo grootmoedig dat hij de hertog niet wilde bekennen enig recht te hebben in het land van Grimbergen. Hij was ook heer van half Mechelen, de andere helft verkreeg hij bij koop van de kerk van Luik. Hij was ook insgelijks heer van Duffel, van Walem, Rumpts, Heist en Geel.

Deze voorzegde Godfried met de baard werd van de gehele edelheid zeer bemind, ook ebben veel koningen door hun legaten zijn vriendschap begeerd, want het was een goedertieren prins, ver van alle wreedheid en tirannie gescheiden. Hij zocht altijd meer zijn heren dan zijn eigen profijt. Hij waakte opdat zijn gemeente zou gerust slapen, hij arbeidde omdat die zijne zouden lediggaan. Den ondankbare en dn onverstandige deed hij deugd, ja ook tegen hun eigen wil,

Van de eerste oorlogen tussen de hertog en de heer van Grimbergen.

Alzo daar grote twist was gerezen tussen de voorzegde heer Arnout Berthout en hertog Godfried met de baard, zo verzamelde elk zijn macht en de hertog kreeg veel dorpen en heerlijkheden met geweld van heer Arnout. Ze leverden elkaar slag met een grote menigte van volk alwaar gruwelijk werd gevochten, daar Brabant grote schade leed want daar werden veel ridders verslagen. Heer Arnout, een stoutmoedige prins, sterk en kloek ter wapenen, ook zeer bloedgierig dreef zijn volk dapper aan, zulks dat hij tenslotte door grote dapperheid het veld behield, niet tegenstaande dat Godfried victorieus was, deed ook groot geweld met wapenen onder zijn vijanden, maar moest tenslotte met zijn volk uit het veld wijken en van die tijd af voerden ze zware en bloedige oorlogen tegen elkaar tot duurde tot de sterfdag van de voorzegde Godfried. Die x44 jaren geregeerd heeft en door de dood uit deze wereld gescheiden is in het jaar 1140 en werd begraven in de kerk in het klooster van Affligem en Aleidis koningin van Engeland.

Zijn grote heiligheid en godsvrucht kan men merken bij alle kloosters die hij met zijn eigen geld en op zijn kosten gefundeerd heeft. Hij stichtte dat klooster bij Leuven, Park genoemd, wat daar noch staat en naderhand door hulp van veel goede heren met mooi land en behuizing vermeerderd en rijker gemaakt werd.


Godevaert II van dien name.
Den xxiiij. Hertoch van Brabant.

GOdeuaert de tweede sone des voorseyden Godeuaerts metten baerde, Hertoch ende Marcgraue (inden tijt van Coenraert die Keyser) wt Lutgarde dochter des Hertochs van Salsborch, der Keyserinnen suster, is sijnen Vader int Hertochdom ghesuccedeert. Als dese een iaer gheregneert hadde, soo is hy met grooter menichten van volcke teghen Henrick Hertoch van Limborch gereden, die welcke metter macht in Lotringen gecomen zijnde, bedreef al te grooten gewelt van moorden ende roouen. Godeuaert trock terstont na die stadt van S. Truyen, die hy belegerde, midts dat dese stadt metten voorseyden Henrick was houdende, ende na veel strijdens ende assouten, heeft hy dese ten lesten in-ghenomen met appoinctement, siende dat Henrick hun gheen ontsedt en dede. Die borghers ende inwoonders der seluer stadt, om meerder quaet t'ontvlieden, beloofden hem onderdanicheyt, waer deur sy hunnen peys vercreghen. Daer nae wert die wet versedt, ende die Heeren Henricken gonstich wesende werden verdreuen. Doen quam hy inder stadt, daer hy voor Heere wert ontfanghen ende ghehult.

Van daer trock hy met grooter macht nae Aken, daer hy inghelaten wert, ende heeft den tijt van twee daghen in sijne Maiesteyt gheseten, bedwinghende allen d'inwoonders tot sijnder huldinghe. Aldus die gantsche macht des Hertochs Henricx te niet gedaen hebbende, soo is Godeuaert met sijn knechten in grooter triumphen weder in Brabant gekeert. Niet lange daer na heeft hy oock tegen die Grimbergers oorloge gevoert, maer met meerder schade dan profijt, want die Grimbergers vercregen in desen strijt allen t'gene weder, dat hen Godeuaert metten baerde te voren af ghenomen hadde.

Men leest in sommige chronijcken dattet in desen tijde byder stadt van Louen in eenen nacht honich daude. Daer na is desen Prince Godeuaert ouerleden int iaer ons Heeren 1144. als hy dry iaren ende seker maenden gheregneert hadde, ende wert begrauen in S. Peeters Kercke binnen de stadt van Louen.

Na den tijt vanden voorseyden Godeuaert die ij. te weten, int iaer 1161 soo is wt dese werelt gescheyden Ioannes de temporibus, den wapendrager vanden H. Carolus die Groote, Roomsch-Keyser ende Coninck van Vrancrijc, out wesende dry hondert lxi. iaer, t'welck memorabel is.

Godfried II van die naam.
De 24ste hertog van Brabant.

Godfried de tweede zoon der voorzegde Godfried met de baard, hertog en markgraaf (in dn tijd van Koenraad de keizer) uit Lutgarde, dochter van de hertog van Salzburg, de zuster van de keizerin, is zijn vader in het hertogdom opgevolgd. Toen deze een jaar geregeerd had zo is hij met grote menigte van volk tegen Hendrik, hertog van Limburg gereden, die met een macht in Lotharingen gekomen was en bedreef al te groot geweld van moorden en roven. Godfried trok terstond naar de stad van S. Truiden die hij belegerde, mits dat deze stad met de voorzegde Hendrik het hield en na veel strijden en aanvallen heeft hij deze tenslotte ingenomen met afspraken en zag dat Hendrik hun geen ontzet deed. De burgers en inwoners van die stad om meer kwaads te ontkomen, beloofden hem onderdanigheid waardoor ze hun vrede kregen. Daarna werd de wet verzet die heer Hendrik gunstig was en werden verdreven. Toen kwam hij in de stad daar hij voor heer werd ontvangen en gehuldigd.

Vandaar trok hij met grote macht naar Aken, daar hij ingelaten werd, en heeft de tijd van twee dagen in zijn majesteit gezeten bedwong alle inwoners tot zijn huldiging. Aldus heeft hij de ganse macht van hertog Hendrik te niet gedaan, zo is Godfried met zijn knechten in grote triomf weer in Brabant gekeerd. Niet lang daarna heeft hij ook tegen die Grimbergers oorlog gevoerd, maar met meer schade dan profijt, want die Grimbergers verkregen in deze strijd al hetgeen weer dat hen Godfried met de baard tevoren afgenomen had.

Men leest in sommige kronieken dat in deze tijd bij de stad van Leuven in een nacht honig dauwde. Daarna is deze prins Godfried overleden in het jaar ons Heer 1144 toen hij drie jaar en zekere maanden geregeerd had en werd begaven in S. Peeters kerk binnen de stad van Leuven.

Na de tijd van de voorzegde Godfried die 2de, te weten in het jaar 1161 zo is uit deze wereld gescheden Joannes de temporibus, de wapendrager van de H. Karel die Grote, Rooms-keizer en koning van Frankrijk die oud was driehonderd en 61 jaar, wat memorabel is.


Godevaert de derde,
Den 25. Hertoch van Brabant, Godeuaert inde wieghe ghenoemt.

GOdeuaert die derde van dien name, sone des voorseyden Godeuaerts die tweede den xxv. Hertoch, Graue ende Marcgraue is mette wiege inden strijt gebracht, want hy verloos sijnen vader noch gheen iaer out wesende. Niet teghenstaende Keyser Coenraert confirmeerde hem al t'gene dat sijn voorvaders hem verleent hadden. Maer om sijnder ionckheyt wille soo waren sommighe Heeren te stouter om te rebelleren, ende besonder H. Wouter, diemen Berthout noemt, des Heeren van Grimbergen sone, ende H. Geeraert van Grimbergen sijn broeder diemen hiet draeckenbaert, beyde H. Arnouts kinderen. Dese wonnen ende destrueerden totten gront toe die Borcht van Netelaer, liggende niet verre van Vilvoorden op die Senne, tusschen Vilvoorden (doen ter tijdt een dorp) ende Eppeghem, daermen al noch den berch siet staen. Oock verbrandden sy dat voorseyde dorp van Vilvoorden, beroouende oock iammerlijck t'plat lant.

Allen die Baender-heeren ende den Edeldom van Brabant dit siende ende merckende dese wreede iniurie, daer van sy seer beroert waren gheboden een groote heyr-vaert, vergaderende allen de macht die sy conden, soo in Brabant als Lotrijck ende creghen oock groote hulpe ende assistencie van Graue Diederick van Vlaenderen. Ende trocken alsoo metter macht nae Grimberghen, t'welck sy seer sterck ghebollewerckt vonden, dat sy wonnen ende verbrandent metten Clooster. Des anderen daechs trocken sy voor die stadt van Mechelen, verbrandende t'lant van Grimberghen, ligghende tusschen Deuren ende Mechelen, welcke stadt sy belegerden. Maer als sy vernamen dat die Heeren van Grimberghen een groote macht van volcke hadden vergadert, soo verlieten die Brabanders Mechelen, comende des nachts by Grimberghen logeren, ende t'sanderdaechs trocken sy noch vast naerder, bereet om slach te leueren. Maer wt gratien sonden sy eenen Heraut aenden H. van Grimbergen, hem ontbiedende, dat hy quame tot ghenade vanden iongen Hertoge, ende indien niet, dat hy hem totten strijde soude bereyden, waer op die H. van Grimbergen antwoordde, dat hy met hem wilde slach leueren

Daer na gaf die H. van Gaesbeke den raet datmen haren ionghen Hertoghe van Bruessel soude halen, om de Brabanders moet ende coragie te geuen om vromelijcker te strijden. Ende alsoo wert dit kint liggende in een silueren wieghe, gehaelt van Heer Arnout van Craynhem, ende gehangen aen eenen willigen boom, int velt daer den slach gheschiedde, staende aen een haghe, noch ter tijdt genoemt de Weesen-hage.

Doen wert daer vreesselijck gestreden, vanden morghen tot inder nacht toe. Des anderen daechs werdt daer weder bitterlijck ghestreden, tot als die Brabanders die victorie vercregen maer eer dat daertoe quam, so gheschiede daer een grouwelijcke moort ende bloetstortinge, met verlies van menich mans leuen. Als die Hertoghe den Borcht van Grimberghen nu in sijn macht hadde ghecregen, soo wert dese totten gronde toe afgheworpen. Maer hoe wel die voorseyde Hertoghe die victorie hadde, soo en gheschiedet sonder groot verlies niet, want daer veel Princen ende Heeren doot bleuen. Vande Grimberghers was Heer Arnout [56r] H. van Grimbergen alsoo ghewont, dat hy daer af gestorven is, met meer ander edele. Daer wert oock ghevanghen H. Arnout d'oude Heer van Grimbergen, met sijnen sone H. Wouter, ende veel andere.

Desen H. Wouter van sijn ghevanckenisse verlost trock met veel andere Princen ende Heeren over die zee, om die H. stadt van Jerusalem te conquesteren, laetende sijnen iongen broeder te gijsele, in handen des voorseyden Hertochs. Als desen voorseyden Heere Wouter Berthout langen tijdt int ongeloouich lant hadde geweest, ende mannelijc tegen die Saracenen ende heydenen gestreden hadde, soo keerde hy weder herwaert over om sijnen voorseyden ionghen broeder te verlossen, maer bevondt dat hy ghestorven was. Ende ter oorsaecken van desen soo ist, dat die ionckste broeder int landt van Grimbergen, ende in veel plaetsen onder Grimberghen liggende dat leen-goet erft ende behoudt. Heer Wouter vernemende dat hy te langhe vertoeft hadde, soo trock hy haestelijc over die zee, daer hy vanden Saracenen by Damiaten verslagen wert.

Als dien voornoemden Hertoch Godevaert was oudt gheworden xviij. iaeren, soo nam hy tot eender huysvrouwen Margriete des Hertoghen Henricx van Limborchs dochter. Hier deur wert te neder gheleyt den twist ende t'gheschil, dat also lange hadde gestaen, als Godevaert metten baer de Lotrijck weder creech, teghen Henrick van Limborch desen Henrix vader. Desen Godevaert wan aen dese Margriete twee sonen, den eenen genoemt Henrick, die nae sijn vader int Hertochdom succedeerde, ende den anderen met naeme Aelbrecht, die Bischop van Luydick wert, en gemartyrizeert is. Godevaert heeft gheregneert den tijt van xlvj. iaeren, ende is overleden int iaer 1183. Ende wert begraven in S. Peeters Kercke binnen Loven alwaer Margriete sijn huysvrouwe oock begrauen leyt.

Van sommighe teeckenen die in desen tijdt gesien werden.

BInnen den tijdt van desen Hertoch heeft tot veel plaetsen grooten honger ende dierte gheweest, ende daer werdt menich wonderlijck teecken gesien. In sommighe steden gheschieden vreeselijcke ende vervaerlijcke eerdtbevingen, inde locht werden dry Sonnen gesien, ende dry Manen.

Godfried de derde,
De 25ste hertog van Brabant, Godfried in de wieg genoemd.

Godfried die derde van die naam, zoon der voorzegde Godfrieds de tweede, 25ste hertog, graaf en markgraaf is met de wieg in de strijd gebracht, want hij verloor zijn vader toen hij nog geen jaar oud was. Niet tegenstaande keizer Koenraad confirmeerde hem al hetgeen dat zijn voorvaders hem verleend hadden. Maar vanwege zijn jonkheid zo waren sommige heren te stouter om te rebelleren en bijzonder H. Wouter, die men Berthout noemt, de zoon van de heer van Grimbergen, en H. Geeraert van Grimbergen zijn broeder die men heet drakenbaard, beide H. Arnouts kinderen. Deze wonnen en die vernielden tot de grond toe de burcht van Netelaar, ligt niet ver van Vilvoorden op die Senne, tussen Vilvoorden (ten ter tijd een dorp) en Eppegem, daar men al noch de berg ziet staan. Ook verbrandden ze dat voorzegde dorp van Vilvoorden, beroofden ook al droevig het platteland.

Alle Baanderheren en de edelheid van Brabant die dit zagen en merkten deze wrede onrecht daar van ze zeer bewogen waren geboden een grote legervaart en verzamelde alle macht die ze konden, zo in Brabant als Lotharingen en kregen ook grote hulp en assistentie van Grave Diederik van Vlaanderen en trokken alzo me een macht naar Grimbergen wat ze zeer sterk bolwerk hadden dat ze wonnen en verbranden het met het klooster. De andere dag trokken ze voor die stad van Mechelen, verbranden het land van Grimbergen, ligt tussen Deuren en Mechelen, welke stad ze belegerden. Maar toen ze vernamen dat de heren van Grimbergen een grote macht van volk hadden verzameld zo verlieten die Brabanders Mechelen en kwamen ‘s nachts bij Grimbergen logeren en de volgend dag trokken ze noch vast nader, gereed om slag te leveren. Maar uit gratie zonden ze een heraut aan de heer van Grimbergen en hem ontboden dat hij kwam tot genade van de jonge hertog en indien niet dat hij hem tot de strijd zou bereiden, waarop de heer van Grimbergen antwoordde dat hij met hem wilde slag leveren.

Daarna gaf die H. van Gaasbeek de raad om hun jonge hertog van Brussel zou halen, om de Brabanders moed en courage te geven om dapper te strijden en alzo werd dit kind liggend in een zilveren wieg gehaald van heer Arnout van Craynhem en gehangen aan een wilgenboom in het veld daar de slag geschiedde, stond aan een haag die nog ter tijd de Wezenhaag genoemd wordt.

Toen werd daar vreselijk gestreden, van de morgen tot in de nacht toe. Des volgende dag werd daar weer bitte gestreden totdat de Brabanders de victorie verkregen, maar eer dat daartoe lkwam zo geschiede daar een gruwelijke mood en bloedstorting met verlies van menige mans leven. Toen de hertog de burcht van Grimbergen nu in zijn macht had gekregen zo werd deze tot de grond toe afgeworpen. Maar hoe wel die voorzegde hertog de victorie had, zo geschiede het zonder groot verlies niet, want daar veel prinsen en heren doodt bleven. Van die van Grimbergen was heer Arnout [56r] H. van Grimbergen alzo gewond dat hij daarvan gestorven is, met meer ander edele. Daar werd ook gevangen H. Arnout de oude heer van Grimbergen, met zijn zoon H. Wouter en veel andere.

Deze H. Wouter die van zijn gevangenis verlost was trok met veel andere prinsen en prinsen over de zee om die heilige stad van Jeruzalem te veroveren en liet zijn jonge broeder tot gijzelaar in handen des voorzegde hertog. Toen deze voorzegde heer Wouter Berthout lange tijd in het ongelovig land had geweest en mannelijk tegen de Saracenen en heidenen gestreden had, zo keerde hij weer herwaarts over om zijn voorzegde jonge broeder te verlossen, maar bevond dat hij gestorven was. Ter oorzaak van deze zo is het dat de jongste broeder in het land van Grimbergen en in veel plaatsen die onder Grimbergen liggen dat leengoed erft en behoudt. Heer Wouter vernam dat hij te lang vertoefd had, zo trok hij haastig over de zee daar hij van de Saracenen bij Damiate verslagen werd.

Toen die voornoemde hertog Godfried was oud geworden118 jaren zo nam hij tot een huisvrouw Margriet, dochter van hertog Hendrik van Limburg. Hierdoor werd neergelegd de twist en het geschil dat alzo lang had gestaan, als Godfried me de baard Lotharingen weer kreeg tegen Hendrik van Limburg deze Hendrik’ s vader. Deze Godfried won aan deze Margriet twee zonen, de een genoemd Hendrik die na zijn vader in het hertogdom opvolgde en de anderen met naam Albrecht die bisschop van Luik werd en gemarteld werd. Godfried heeft geregeerd de tijd van 46 jaren en is overleden in het jaar 1183 en werd begraven in S. Peeters kerk binnen Leuven alwaar Margriet zijn huisvrouw ook begraven ligt.

Van sommige tekens die in deze tijd gezien werden.

Binnen de tijd van deze hertog heeft tot veel plaatsen grote honger en duurte geweest en daar werd menig wonderlijk teken gezien. In sommige steden geschieden vreselijke en vervaarlijke aardbevingen, in de lucht werden drie zonnen gezien en drie manen.

Henrick sone Godevaerts,
den ses-en-twintichsten Hertoghe van Brabant.

HEnrick Godeuaerts sone erfde na de doot van sijnen Vader dat Hertochdom, ende trouwde tot sijnder ghesellinnen Machtildis, des Grauen van Bolonien Matheeus dochter. Men seyt dat hy van haer creech twee sonen, te weten Henrick, die naderhandt Hertoch wert, ende Godeuaert: hy genereerde oock vier dochteren, vande welcke d'outste ghenoemt was Maria, die met houwelijck ghealieert is gheweest aenden Keyser Otto de vierde. Die tweede met name Sophia troude Reynaert, Graue van Gelderlandt, wt de welcke hy ghegenereert heeft Otto, Graue van Gelderlant voorseyt, ende Henrick Bischop van Luydick. Die derde dochter ghenoemt Margriete, troude tot eenen man den Graue van Arvernion in Vranckrijck ende Bolonien. Die vierde Mechtelt genoemt, die tot eenen man nam Florentium oft Floris, Graue van Hollant, vande welcke hy verweckt heeft Willem Graue van Hollant, ende naemaels Roomsch Coninck, die vanden Vriesen wert verslagen. Die selve Florentius Graue heeft oock ghegenereert wt die voorseyde Mechtelt een dochter, die ten houwelijcken ghenomen heeft Willem Graue van Henegouwe, tot wiens erffelijckheydt by ghevoecht is dat Graefschap van Henegouwe Hollandt ende Zeelandt.

Desen Henricus d'eerste, heeft nae die doodt sijnder eerster huysvrouwen Machtelt, ghetrout Mariam, dochter van Philips Coninck van Vrancrijck, vande welcke hy een dochter heeft verweckt, die voor haren man heeft genomen den Hertoch van Cleue. Die voornoemde Henrick heeft int tweede iaer sijns Rijcx dat Casteel ende huys van Duras (ghelegen tusschen die stadt van Leeuw ende S. Truyden) gedestrueert totten gronde toe, t'welc hy ses iaeren daerna weder tot grooten coste opghebouwt heeft. Doen troc die selue Hertoch met sijn heyrcracht teghen Geeraert Graue van Loon, verbrandende ende destrueerende met grooter verwoestinge sijn lant. Daer nae belegherde hy die stadt van Sint Truyden, die hy inghenomen heeft. d'Oorsaecke deser orloghen en werdt niet claerlijck ghenoech verhaelt, vanden genen die wy in dese onse Chronijcke zijn naevolgende, hoe wel nochtans eenighe affirmeren hier af oorsaecke gheweest te hebben die voechdye van S. Truyden.

Den voorseyden Hertoch Henrick metten Aertsch Bischop van Metz in Loreynen, ende noch met ander Princen ende Heeren reysde nae Jerusalem, betoonende dat hy een warchtich Prince der Christenen was, ende een vyandt der Turcken. Soo wert deur hem (als een Capiteyn der Christenen ghemaect) die rijcke ende machtighe stadt Baruth met ghewelt ingenomen, ende die Turcken verdreven. Een wyle tijdts daer-nae, wert oock ghewonnen die groote stadt van Constantinopolen, deur die hulpe des voorseyden Henricx. Waerom hy eenen grooten lof ende naem vercregen heeft. Daer-nae keerde Hertoch Henrick weder in Brabandt. Ende int achthienste iaer sijns rijcx ende Hertochdoms heeft hy geweldichlijck gestreden teghen Florentium, doentertijdt Graue van Hollandt, ende teghen Otto Graue van Ghelre. Alwaer hy victorieuselijck heeft gevochten, want hy heeft dese twee Grauen gevangen [57v] genomen, maer hy leefde met sijn vyanden (al was hy eenen leeuw) seer goedertierlijck ende ghenadich, want den peys ghesloten zijnde heeft hy hen elck een van sijn voorseyde dochteren ghegeven.

Int xxviij. iaer sijns rijcx vergaderde die selue Hertoch Henrick wt gantsch Brabant een groote menichte van volcke, ende is daer mede nae die stadt van Luydick ghetrocken, die welcke hy na veel schermutsinge ende assouten in-genomen heeft. Binnen de stadt werden veel mans ende vrouwen vande rasende soldaten met een barbarische wreetheydt ende tyrannie vermoort, ende niet alleen en werden ontallijcke mans ende vrouwen, maer oock die cleyne ende ionghe onnoosel kinderkens (my schroomt dat ick t verhale) in t'water gheworpen ende verdroncken, vrouwen, ende maechden zijn seer schandelijck ghevioleert gheweest. Voorts soo zijn die soldaten inder Kercken geloopen om die oock te beroouen, alwaer sy die gewijde aultaren met menschen bloet hebben besmet, sulcx datmen in allen hoecken een teecken des wreetheyts mocht speuren. Dat gantsch lant rontomme Tongeren met oock die stadt selue wert gheheel verbrant ende verwoest. Maer int weder-keeren wert dat gheluck der Brabanders deur die rechtueerdige Godts gramschap in ongheluck verandert, want Hugo Bischop van Luydick, heeftse met eenen hoop volcx seer dapper gevolcht, ende heefter wel twee duysent verslagen. Dese waren al meestendeel van Louen ende Liere, ende veel van hen werden ghevangen, iae Hertoch Henrick selue en conde nauwelijcx met luttel geselschaps ontloopen. Desen slach ende strijt geschiede tusschen dat dorp van Montenaecken ende die oude stadt van Landen op een plaetse Staps ghenoemt.

Daer na ist gheschiet dat die Hertoghe wesende binnen der stadt van Bruessel vande Grauen van Vlaenderen ende Hollant beleghert wert, dier met grooter macht voor quamen, met oock Saelberge Prince ende broeder des Conincx van Engelant. Ick beuinde dat d'oorsake deser oorlogen soude gheweest hebben dat Henrick sijnen behouden Vader den Coninck van Vranckrijck geen hulpe en soude doen, metten welcken die voornoemde Graue oorloghe was voerende. Hier gheschiede menighen oploop ende dickwils tot grooten achterdeel van die daer voor laghen. Op eenen tijt als Hertoch Henrick eenen grooten assout hadde gheleden, soo veranderde hy terstont sijnen moet, belouende den Graue van Vlaenderen, dat hy van dier tijt af den Coninck van Vranckrijck nimmermeer en soude bystant doen, noch met ghelt noch met wapenen. Den peys onder henlieden in deser manieren gesloten zijnde, soo wert den leger terstont op-ghebroken.

Ontrent desen tijt soo heeft Saladijn die Soudaen oft Coninck van Babilonien die H. stadt van Jerusalem gewonnen, ende dat heylich lant wert wter Christenen handen weder ghenomen, daert ontrent lxxx. iaren onder gheweest hadde, van Godeuaerts van Bullions tijden, t'welck Godt die Heere alsoo ghehengde, overmidts d'overvloedicheyt der sonden, die vanden Christenen int Heylich landt geschiedden, soo onder weerlijcke als geestelijcke persoonen.

Van die bruyloft van Otto den iv. Keyser, ende hoe die Coninck van Vrancrijck ten strijde beroepen wert, ende ten lesten, van die doot des Hertochs Henric voorseyt.

INt iaer ons Heeren 1214. is die Keyser Otto die iiij. binnen Maestricht ghecomen, alwaer hy tot eender ghesellinne heeft ghetrouwt die dochter des voorseyden Henricx, Maria. Daer hebben de voornoemde Otto metten Graue van Vlaenderen, den Coninck van Vrancrijck ten strijde beroepen, waerinne hun Hertoch Henrick te hulpe ghecomen is. Aldus met eenen grooten hoop volcx vergadert soo hebben die voorgenoemde hunnen legher gheslagen, niet verre van Dornick. Die Coninck van Vranckrijck merckende dat hy dese groote menichte niet en soude connen wederstaen, soo is hy (soomen seyt) met [58r] weenende ooghen in die Kercke ghegaen, biddende den Heere hem in een rechtveerdige saecke behulpich te wesen. Daernae is hy met een groote menichte van volcke sijnen vyandt te ghemoet getrocken. Alwaer eenen grooten ende grouwelijcken slach gheslaghen wert, die pijlen vlogen inde locht soo dicht, als oft haghel-steenen hadden gheweest, die peerden maeckten alsulcken ghetier int briesschen ende loopen, sulcx datter d'aerde grouwelijck af daverde, allesints was groote droefheyt, ende hier en was anders niet te sien, dan alleen een grouwelijcke ende afgrijselijcke ghedaente des doodts. Maer die Franchoisen creghen nochtans int leste d'overhandt, nemende vier Capiteynen der vyanden gevanghen. Nae dat die Grave van Vlaenderen, die Keyser Otto, ende die Hertoch Henrick, een langhe wyle tijdts hadden teghengehouden, hebbent (den hoop verlatende) op een loopen ghestelt, om hun leven te salveren. Die Hertoghe Henric corts daer na d'ongheloouighe verslagen hebbende, heeft hem seluen eenen loflijcken naem vercreghen. Int naestvolghende iaer, soo heeft hy binnen Colen deur groote sieckten sijn leuen gheeyndt, int iaer ons Heeren 1235. als hy geregneert hadde den tijdt van xlviij. iaeren, ende wert begrauen binnen Loven in S. Peeters Kercke, wiens sepulture daer noch hedens daechs gesien wort, staende verheuen int midden vanden choor. Maer Maria sijn leste huysvrouwe, is begrauen in die kercke van Afflighem.

Hendrik, zoon van Godfried,
den zes-en-twintigste hertog van Brabant
.

Hendrik, de zoon van Godfried erfde na de dood van zijn vader dat hertogdom en trouwde tot zijn gezellin Machtildis, de dochter van de graaf Matheus van Bologna. Men zegt dat hij van haar kreeg twee zonen, te weten Hendrik, die naderhand hertog werd, en Godfried: hij genereerde ook vier dochters van die de oudste genoemd was Maria die met huwelijk geallieerd is geweest aan keizer Otto de vierde. De tweede met naam Sophia trouwde Reinhard, graaf van Gelderland, waaruit hij gegenereerd heeft Otto, graaf van Gelderland voorzegt, en Hendrik, bisschop van Luik. Die derde dochter genoemd Margriet trouwde tot een man de graaf van Avignon in Frankrijk en Bologna. Die vierde Machtelt genoemd die tot een man nam Florentium of Floris, graaf van Holland, van die hij verwekt heeft Willem graaf van Holland en later Rooms-koning die van de Friezen werd verslagen. Dezelfde graaf Floris heeft ook gegenereerd tot die voorzegde Machtelt een dochter die ten huwelijk genomen heeft Willem, graaf van Henegouwen, tot wiens erfelijkheid bijgevoegd is dat graafschap van Henegouwen, Holland en Zeeland.

Deze Hendrik de eerste heeft na de dood van zijn eerste huisvrouw Machtelt getrouwd Maria, dochter van Philips, koning van Frankrijk, van die hij een dochter heeft verwekt, die voor haar man heeft genomen de hertog van Kleef. Die voornoemde Hendrik heeft in het tweede jaar van zijn rijk dat kasteel en huis van Duras (gelegen tussen de stad van Leeuw en S. Truiden) vernield tot de gronde toe, wat hij zes jaren daarna weer tot grote kosten opgebouwd heeft. Toen trok die hertog met zijn legerkracht tegen Geeraert, graaf van Limburg en verbrandde en vernielde met grote verwoesting zijn land. Daarna belegerde hij de stad van Sint-Truiden die hij ingenomen heeft. De oorzaak van deze oorlogen wordt niet duidelijk genoeg verhaald van diegenen die wij in deze kroniek navolgen, hoe wel nochtans enige affirmeren dat hiervan de oorzaak geweest is de voogdij van S. Truiden.

De voorzegde hertog Hendrik met de aartsbisschop van Metz in Lorraine en noch met ander prinsen en heren reisden naar Jeruzalem, toonde dat hij een waarachtig prins der Christenen was en een vijand der Turken. Zo werd door hem (als een kapitein der Christenen gemaakt) die rijke en machtige stad Beiroet met geweld ingenomen en de Turken verdreven. Een tijdje daarna werd ook gewonnen die grote stad van Constantinopel door hulp der voorzegde Hendrik. Waarom hij een grote lof en naam verkregen heeft. Daarna keerde hertog Hendrik weer in Brabant en in het achttiende jaar van zijn rijk en hertogdom heeft hij geweldig gestreden tegen Floris, toentertijd graaf van Holland, en tegen Otto graaf van Gelre. Alwaar hij victorieus heeft gevochten, want hij heeft deze twee graven gevangen [57v] genomen, maar hij leefde met zijn vijanden (al was hij een leeuw) zeer goedertieren en genadig, want toen de vrede gesloten was heeft hij hen elk een van zijn voorzegde dochters gegeven.

In het 28ste jaar van zijn rijk verzamelde die hertog Hendrik uit gans Brabant een grote menigte van volk en is daarmee naar de stad van Luik getrokken, die hij na veel schermutselingen en aanvallen ingenomen heeft. Binnen de stad werden veel mannen en vrouwen van de razende soldaten met een barbaarse wreedheid en tirannie vermoord en niet alleen werden ontelbaar mannen en vrouwen, maar ook de kleine en jonge onschuldige kindertjes (mij schroomt het dat ik het verhaal) in het water geworpen en verdronken, vrouwen en maagden zijn zeer schandelijk verkracht geweest. Voorts zo zijn de soldaten in de kerken gelopen om die ook te beroven alwaar ze de gewijde altaren met mensen bloed hebben besmet, zulks dat men in alle hoeken een teken der wreedheid mocht bespeuren. Dat ganse land rondom Tongeren met ook de stad zelf werd geheel verbrand en verwoest. Maar in het terugkeren werd dat geluk der Brabanders door de gramschap van de rechtvaardig God in ongeluk veranderd, want Hugo, bisschop van Luik, heeft ze met een hoop volk zeer dapper gevolgd en heeft er wel tweeduizend verslagen. Deze waren al meestendeel van Leuven en Liere en veel van hen werden gevangen, ja de hertog Hendrik zelf kon nauwelijks met luttel gezelschap ontlopen. Deze slag en strijd geschiede tussen dat dorp van Montenaken en de oude stad van Landen op een plaats Staps genoemd.

Daarna is het geschied dat de hertog was binnen de stad van Brussel van de graaf van Vlaanderen en Holland belegerd werd die er met grote macht voorkwamen, met ook Saelberge, prins en broeder van de koning van Engeland. Ik bevind dat de oorzaak van deze oorlogen zou geweest hebben dat Hendrik zijn behouden vader, de koning van Frankrijk, geen hulp zou doen waarmee die voornoemde graaf oorlog voerde. Hier geschiede menige oploop en dikwijls tot groot nadeel van die daarvoor lagen. Op een tijd toen hertog Hendrik een grote aanval had geleden, zo veranderde hij terstond zijn moed, beloofde de graaf van Vlaanderen dat hij van die tijd af de koning van Frankrijk nimmermeer zou bijstand doen, noch met geld noch met wapenen. De vrede onder hen werd op deze manieren gesloten en zo werd het leger terstond opgebroken en.

Omtrent deze tijd zo heeft Saladin de sultan of koning van Babylonië die heilige stad van Jeruzalem gewonnen en dat heilig land werd uit de Christenen handen weer genomen daar het omtrent 80 jaren onder geweest had, van Godfrieds van Bouillon tijden wat God die Heer alzo toestond overmits de overvloedigheid van zonden die van de Christenen in het heilig landt geschiedden, zo onder wereldlijke als geestelijke personen.

Van de bruiloft van Otto den 4de keizer en hoe de koning van Frankrijk ten strijde beroepen werd en ten laatsten van de dood van hertog Hendrik voorzegt.

In het jaar ons Heren 1214 is de keizer Otto de 4de binnen Maastricht gekomen alwaar hij tot een gezellin heeft getrouwd de dochter van de voorzegde Hendrik, Maria. Daar hebben de voornoemde Otto met de graaf van Vlaanderen, de koning van Frankrijk ten strijde beroepen waarin hun hertog Hendrik te hulp gekomen is. Aldus met een grote hoop vol verzameld zo hebben die voorgenoemde hun leger geslagen niet ver van Doornik. De koning van Frankrijk merkte dat hij deze grote menigte niet zou kunnen weerstaan, zo is hij (zo men zegt) met [58r] wenende ogen in de kerk gegaan en bad de Heer hem in een rechtvaardige zaak behulpzaam te wezen. Daarna is hij met een grote menigte van volk zijn vijand tegemoet getrokken. Alwaar een grote en gruwelijke slag geslagen werd, de pijlen vlogen in de lucht zo dicht alsof het hagelstenen waren geweest, de paarden maakten al zulk getier in het briesen en, zulks dat er de aarde gruwelijk van daverde, alleszins was grote droefheid en hier was niets anders te zien dan alleen een gruwelijke en afgrijselijke gedaante des doods. Maar de Fransen kregen nochtans in het leste de overhand en namen vier kapiteins van de vijand gevangen. Nadat de graaf van Vlaanderen de keizer Otto en de hertog Hendrik een lange tijd het hadden tegengehouden hebben het (de hoop verlatend op een lopen gesteld om hun leven te redden. Die hertog Hendrik is kort daarna van de ongelovige verslagen en heeft zelf een loffelijke naam gekregen in het navolgende jaar, zo heeft hij binnen Keulen door grote ziekte zijn leven geëindigd in het jaar ons Heeren 1235 toen hij geregeerd had de tijd van 48 jaren en werd begraven binnen Leuven in S. Peeters kerk, wiens graf daar noch hedendaags gezien worst, staat verheven in het midden van het koor. Maar Maria zijn laatste huisvrouw is begraven in de kerk van Affligem.



Henrick den hoochmoedighen,
den 27. Hertoch van Brabant.

HEnrick Hertoch van Brabant ende Marcgraue, van eenighe genoemt den Hoochmoedigen succedeerde na die doot sijns Vaders int Hertochdom. Hy heeft eerst tot eender huysvrouwen ghenomen Mariam, dochter des Roomsch Conincx Philips, die des eersten Keysers Fredericx sone was. Vande welcke hy eenen sone creech, oock met name Henrick, ende vier dochteren, waer van d'outste Machtelt ghenoemt ten houwelijck ghegeuen wert aen den broeder van de Coninck van Vranckrijck, Graue van Artois ende S. Paul, daer af quam die vrome Robert van Artois. d'Ander met name Maria, troude den Hertoch van Beyeren. Die derde was ghenoemt Beatrix, die welcke ten houwelijck ghegheuen wert den Lant-graue van Thuringen. Ende d'alderionckste Margriete geheeten begaf haer totten Cloosterlijcken leuen, ende heeft in heylicheyt geschenen int Clooster van S. Bernardus oorden, ghenoemt t'Shertogendale, ligghende twee mijlen van Louen, in een schoon lustighe pleyne. Dit Clooster heeft Hertoch Henrick haren Vader, daer van wy hier tracteren, ghesticht, waeromme dat t'Shertogendale ghenoemt wert, midts dat van eenen Hertoge gefondeert was, daer toe besettende die thienden van ouer-Issche, met noch ander goeden, nae die doodt van Maria voorseyt, troude Hertoch Henrick een ander vrouwe, met name Sophie, die van edelen stamme was, dochter van S. Elisabeth van Thuringen. Dese deylde daghelijcx den armen seer mildelijck, volgende die voet-stappen ende t'exempel haerder heyliger moeder. Sy baerden Henrick eenen sone, die oock nae den Vader kersten ghedaen wert.

Desen voorseyden Hertoch Henrick heeft groote oorloge ghevoert aen die Mase ende den Rhijn. Hy heeft Randenrode ghewonnen, ende totten gronde toe ghedestrueert. Daer nae belegerde hy met grooter macht van volcke die stadt van Colen, maer te vergheefs, want hy die niet en conde ghewinnen. Maer als hy eenen grooten hoop volcx verloren hadde, soo trock hy in die om-liggende dorpen, ende al brantstichtende ende roouende, is hy van daer vertrocken. Ten tijde van desen Henrick hebben Albertus die groote, ende Thomas van Aquinen Predicaeren, beyde gheleerde ende vermaerde mannen, in haren fleur geweest. Albertus hadde sijn residentie binnen der stadt van Colen, ende Thomas was een Professeur ende openbaer Leser inder Godtheyt tot Pauien.

Hoe den voorseyden Henric die Roomsche Croone ontseyde, ende van sijn doodt.

INnocentius die vierde, Paus van Roomen, naerdien hy Keyser Frederick die tweede, als sijnder loosheyt moede zijnde (soo eenige seggen) van t'Roomsche Rijck afgeset hadde, soo heeft hy aen Henrick Hertoch van Brabandt brieuen ghesonden, hem biddende dat hy t'regiment van t'Roomsche Rijck aennemen wilde, t'welck die Hertoghe met sijnder fortuynen ende staet te vreden zijnde ontseyde ende refuseerde, maer recommandeerde grootelijck by de Roomsche Princen sijn susters sone Willem sijnen neue, Graue van Hollant, welcke promotie causeerde, dat die [59v] selue Willem nae die doodt van Henrick, Landt-graue van Thuringen, deur beuel des voorseyden Paus Innocentij, byden Keurvorsten daertoe ghecoren wert. Daer-nae reysde hy nae Aken, al-waer hy blydelijck ontfanghen wert. Maer als hy van meyninge was te reysen nae Roomen, om die Keyserlijcke Croone t'ontfanghen, soo stonden die Vriesen op teghen Coninck Willem, waeromme hy met een groote heyrcracht op die Vriesen trock. Desen Henrick een vroom ende hoochmoedich Prince sterf int xxij. iaer sijns Rijcx, int iaer 1274. ende werdt begrauen int Clooster van Vilers.

Die gheloofweerdighe Chronijck-schrijuers verhalen, als dat ontrent desen tijdt een vermaerde toovenersse in Engelandt was, wiens wtvaert als die Priesters inder Kercken waren celebrerende, soo quamen die duyuelen ende namen haer lichaem wten grave, settende t'selue op een swart peert, d'welck sy deur die locht vuerden, t'groot iammer ende geschreye van dese toovenerssen wert ghehoort ouer vier mijlen weechs verre.

Een wonderlijck Godts werck ende Mirakel weerdich eeuwigher memorien.

VOor die doot vanden voorsz. Hertoch Henrick, te weten. int iaer 1276. soo heeft Vrow Mechtelt, dochter van Floris die dertienste, Graue van Hollant, huysvrouwe van Graue Herman van Henneborch, op onser L. Vrouwen dach inde vasten, wesende den goeden vrydach, tot Losduynen, int Clooster buyten Delft, alwaer sy gecomen was, ghebaert dry-hondert lxiij. kinderen, al met volmaecte ledekens, de welcke Otto Bischop van Vtrecht hare oom, in een becken doopte. Die knechtkens werden ghenoemt Joannes, ende die meyskens Elizabeth. Maer soo haest als sy ghedoopt waren, soo steruen sy al t'samen, met die Gravinne haer moeder. Ende werden allen gelijck int voorgenoemde Clooster begraven. Ghelijcmen noch hedensdaechs mach sien in haer historie, ouer dat graf gemaeckt. d'Oorsaecke van dit mirakel is, datter op eenen tijdt een arm vrouken wiens man gestoruen was quam voorby die deuren broodt biddende, hebbende twee kinderkens op haer armen beyde van eender dracht. Die voorseyde Gravinne dit schamel vrouken siende heeftse versmaedt, seggende, om mogelijck te zijne, meer dan een kindt van eenen man t'eender reysen te ontfangen. Dat vrouken heeft haer bequamelijc verandtwoort seggende, dat dit deur Godts gehenckenisse wel geschieden mochte. Maer die Gravinne en wilde dat niet gheloouen, ende heeft dit vrouken schoffierlijcken toe ghesproken, ende schandelijck van haer verdreuen. Waeromme sy seer geturbeert ende verstoort was, segghende: Godt die allen dingen machtich zijt, ick bidde v ootmoedelijck deser Grauinnen alsoo veel kinderen te verleenen t'eender dracht als daer daghen int iaer comen, t'welck aldus geschiet is, ghelijckmen bouen verhaelt heeft. Desghelijcx en is noyt gehoort noch ghesien gheweest. [60r]

Hendrik de hoogmoedige,
de 27ste hertog van Brabant.

Hendrik, hertog van Brabant en markgraaf, van enige genoemd de hoogmoedige, volgde op na de dood van zijn vader in het hertogdom. Hij heeft eerst tot een huisvrouw genomen Maria, dochter van de Roomse koning Philips, die de zoon van de eerste keizer Frederik was. Van die hij een zoon kreeg, ook met name Hendrik en vier dochters waarvan de oudste Machtelt genoemd ten huwelijk gegeven werd aan de broeder van de koning van Frankrijk, graaf van Artois en S. Paul, daarvan kwam die dappere Robert van Artois. De ander met name Maria, trouwde de hertog van Beieren. De derde was genoemd Beatrix die ten huwelijk gegeven werd de landgraaf van Thüringen. En de allerjongste Margriet geheten begaf zich tot het kloosterlijk leven en heeft in heiligheid geschenen in het klooster van S. Bernardus orden, genoemd Hertogendal, ligt twee mijlen van Leuven in een mooie lustige vlakte. Dit klooster heeft Hertog Hendrik, haar vader, daar van wij hier handelen gesticht waarom dat Hertogendal genoemd werd mits dat van een hertog gefundeerd was, daartoe bezette de tienden van over-IJse, met noch ander goeden, na de dood van Maria voorzegt trouwde hertog Hendrik een ander vrouwe, met name Sophie, die van edele stam was, dochter van S. Elisabeth van Thüringen. Deze verdeelde dagelijks de armen zeer mild, volgen de voetstappen en het voorbeeld van haar heilige moeder. Ze baarde Hendrik een zoon die ook naar de vader Christelijk gedaan werd.

Deze voorzegde hertog Hendrik heeft grote oorlogen gevoerd aan de Maas en de Rijn. Hij heeft Randenrode gewonnen en tot de grond toe vernield. Daarna belegerde hij met grote macht van volk de stad van Keulen, maar tevergeefs, want hij die niet kon gewinnen. Maar toen hij een grote hoop volk verloren had zo trok hij in die omliggende dorpen en al brandstichtende en rovende is hij van daar vertrokken. Ten tijde van deze Hendrik hebben Albertus de grote en Thomas van Aquino predikanten en beide geleerde en vermaarde mannen in hun fleur geweest. Albertus had zijn residentie binnen de stad van Keulen en Thomas was een professor en openbare lezer in de Godheid te Pavia.

Hoe den voorzegde Hendrik de Roomse kroon ontzei en van zijn dood.

Innocentius de vierde, paus van Rome, nadat hij keizer Frederik de tweede, toen hij zijn loosheid moede was (zo enige zeggen) van het Roomse rijk afgezet had zo heeft hij aan Hendrik hertog van Brabant brieven gezonden, hem bad dat hij het regiment van het Roomse rijk aannemen wilde, wat de hertog die met zijn fortuin en staat tevreden was ontzei en weigerde, maar recommandeerde zeer bij de Roomse prinsen zijn zuster zoon Willem, zijn neeg, graaf van Holland, welke promotie veroorzaakte dat die [59v] Willem na di dood van Hendrik landgraaf van Thüringen op bevel der voorzegde paus Innocentius bij de keurvorsten daartoe gekozen werd. Daarna reisde hij naar Aken, alwaar hij blijde ontvangen werd. Mar toen hij van mening was te reizen naar Rome om de keizerlijke kroon te ontvangen zo stonden de Friezen op tegen koning Willem, waarom hij met een grote legerkracht op de Friezen trok. Deze Hendrik een dappere en hoogmoedige prins stierf in het 22ste jaar van zijn rijk in het jaar 1274 en werd begraven in het klooster van Villers.

De geloofwaardige kroniekschrijvers verhalen als dat omtrent deze tijd een vermaarde tovenares in Engeland was wiens uitvaart toen de priesters in de kerk aan het celebreren waren zo kwamen de duivels en namen haar lichaam uit het graf en zette die op een zwart paard wat ze door de lucht voerden waar een groot jammer en geschrei van deze tovenares werd gehoord over vier mijlen weg verre.

Een wonderlijk Gods werk en mirakel waardig een eeuwige memorie.

Voor de dood van de voorzegde hertog Hendrik, te weten in het jaar 1276 zo heeft vrouw Mechtelt, dochter van Floris de dertiende, graaf van Holland, huisvrouw van graaf Herman van Henneborch, op onze L. Vrouwe dag in de vasten wat was op een goede vrijdag te Loosduinen in het klooster buiten Delft, alwaar ze gekomen was gebaard 363 kinderen, al met volmaakte leden die Otto, bisschop van Utrecht en haar oom, in een bekken doopte. De jongetjes werden genoemd Joannes en de meisjes Elizabeth. Maar zo gauw als ze gedoopt waren zo stierven ze alle tezamen met de gravin hun moeder en werden allen gelijk in het voorgenoemde klooster begraven. Gelijk men noch hedendaags mag zien in haar historie over dat graf gemaakt. De oorzaak van dit mirakel is dat er op een tijd een arm vrouwtje wiens man gestorven was voorbij de deur kwam om brood te bidden en had haar twee kindertjes op haar armen en beide van een dracht. Die voorzegde gravin die dit schamele vrouwtjes zag heeft ze versmaadt en zei dat he tonmogelijk was meer dan een kind van een man in een keer te ontvangen. Dat vrouwtje heeft haar bekwaam geantwoord en zei dat het door een Gods geschenk wel geschieden mocht. Maar de gravin wilde dat niet geloven en heeft dit vrouwtje schofferend toegesproken en schandalig van haar verdreven. Waarom ze zeer verontwaardigd en verstoord was en zei: God die allen dingen machtig is, ik bid u ootmoedig dat deze gravin alzo veel kinderen te verlenen te enige dracht als daar dagen in het jaar komen, wat aldus geschied is gelijk men boven verhaald heeft. Desgelijks is nooit gehoord nog gezien geweest.


Henrick de saechtmoedighe,
den xxviij. Hertoch van Brabant.

HEnrick de saechtmoedighe Hertoch ende Marckgraue, sone des voorseyden Henricx de Hoochmoedighe, quam naer die doodt sijns vaders totten rijcke. Hy wordt van eenighe genoemt die Saechtmoedige mits-dien hy seer seechbaer, minlijck ende soet int aenschouwen was, soo datmen nauwelijcx sijns ghelijck en vondt. Ende was van seer hoogen ende edelen gheslachte, van allen zijden, alsoo hier voren verhaelt is. Hy troude een seer edele ende deuchdelijcke bloeme, Vrouwe Aleydis, dochter des Hertochs van Bourgondien, aende welcke hy dry sonen wan, Henrick, Jan, Godeuaert, ende een dochter met name Maria, die daer-nae troude Philips die derde van dien name Coninck van Vranckrijck, S. Lodewycx sone. Desen voorseyden Henric regeerde sijn landt als een getrouw Prince, in goeden peyse, midtsgaders in eendrachticheyt, als een die tot alle gratie ende liefgetallicheyt gheboren was. Godeuaert die ionckste sone, hadde voor sijn gedeelte in Brabant, Aerschot, Bierbeke, Sichenen, ende S. Aechten Rode. Hy was een edel, eerbaer ende vroom Prince, ende troude een edel vrouwe, waer mede hy creech t'landt van Vierson, daeraen hy wan eenen schoonen sone gheheeten Jan, met oock twee dochteren.

Desen Hertoch Henrick heeft binnen allen sijnen leuen die deucht der eendrachticheydt in grooter estimen ende weerdicheydt ghehadt: maer deur haet ende nijt van sommige Heeren wert hy deerlijck ter doodt ghebracht, int iaer 1260. nae dat hy den tijdt van dertich iaren geregneert hadde. Nae wiens aflijuicheyt sijn huysvrouwe sekeren tijdt regneerde, mits dat haer kinderen tot hunnen iaeren noch niet gecomen en waren. Sy liggen beyde binnen der stadt van Louen begrauen, int Clooster vanden Predicaren, d'welck die Hertoch selue ghesticht ende ghefondeert hadde, aende rechte handt vanden hoogen aultaer.

Naden tijdt vanden voorseyden Henrick, te weten, int iaer alsmen schreef 1272. oft daer-omtrent quamen wt Italien sommige ketters die Gheesselaers ghenoemt werden: dese deur-liepen Duytschlant ende Vrancrijck hen-seluen geesselenden, ende dit geesselen hielden sy van meerder weerde ende verdienste dan Martelaer te steruen, ende aldus het landt deurloop ende, spreyden sy onder dat volc verscheyden valsche dwalingen ende ketterijen.

Hendrik de zachtmoedige,
de 28ste hertog van Brabant.

Hendrik de zachtmoedige hertog en markgraaf, zoon der voorzegde Hendrik de hoogmoedige, kwam na de dood van zijn vader tot het rijk. Hij wordt van enige genoemd de zachtmoedige mitsdien hij zeer zegbaar, minlijk en liet in het aanschouwen was zodat men nauwelijks zijn gelijke vond en was van zeer hoog en edel geslacht, van allen zijden alzo hier voren verhaald is. Hij trouwde een zeer edele en deugdelijke bloem, vrouwe Aleidis, dochter van de hertog van Bourgondië aan wie hij drie zonen won, Hendrik, Jan, Godfried en een dochter met name Maria die daarna trouwde Philips de derde van die naam, koning van Frankrijk, S. Lodewijk zoon. Deze voorzegde Hendrik regeerde zijn land als een getrouw prins in een goede vrede mitsgaders in eendracht als een die tot alle gratie en lieftalligheid geboren was. Godfried, de jongste zoon, had voor zijn gedeelte in Brabant, Aarschot, Bierbeek, Zichem, en S. Agatha- Rode. Hij was een edel, eerbare en dappere prins en trouwde een edelvrouw, waarmee hij kreeg het land van Vierzon, waaraan hij won een mooie zoon geheten Jan, met ook twee dochters.

Deze hertog Hendrik heeft binnen al zijn leven de deugt der eendracht in groter waarde en waardigheid gehad: maar door haat en nijd van sommige heren werd hij deerlijk ter dood gebracht in het jaar 1260 nadat hij de tijd van dertig jaren geregeerd had. Na diens dood zijn huisvrouw een zekere tijd regeerde mits dat haar kinderen tot hun jaren noch niet gekomen waren. Ze liggen beide binnen de stad van Leuven begraven in het klooster van de predikanten die de hertog zelf gesticht en gefundeerd had aan de rechterkant van het hoge altaar.

Na de tijd van de voorzegde Hendrik, te weten, in het jaar toen men schreef 1272 of daaromtrent kwamen uit Italië sommige ketters die geselaars genoemd werden: deze doorliepen Duitsland en Frankrij die zichzelf geselden en dit geselen hielden ze van grotere waarde en verdienste dan als martelaar te sterven en aldus liepen ze het land door en verspreiden onder het volk verscheiden valse dwalingen en ketterijen.

Ioannes d'eerste
van dien name, den xxix. Hertoch van Brabant.

IOannes d'eerste van desen name, Hertoch van Lotringen, Brabant ende Limborch, Marckgraue des H. Rijcx, ende Advocaet van Aken, den tweeden sone des overleden Hertochs is van d'overste vanden steden tot eenen Prince gecoren. Overmidts dat Henric d'outste sone daer-toe niet bequaem en was, om eenige ghebreken die hy hadde. Desen volgende den raedt des Heeren van Mechelen, die een deuchdelijck Prince was, heeft hem selven totten Cloosterlijcken staet begeuen, waeromme terstont tusschen die van Louen ende die van Mechelen eenen grooten t'wist op-rees, ende die van Loven causeerden datmen Henric te cort dede, want al en was hy niet wel bequaem tottet gouvernement, soo seyden sy datmen hadde mogen deur den wysen raedt van sijnen Heeren t'lant doen regeren. In somma het is ten lesten soo verre ghecomen, dat die Lovenaers hun poorten bestonden te sluyten, als die bovengenoemde Aleydis met haren sone Jan daer-inne comen wilde.

Binnen desen seluen tijde, zijn die Louenaers (soomen seyt) op d'aerde van Mechelen ghecomen, om die al metten sweerde ende viere te vernielen, t'welck die Heere vander stadt vernemende, is terstont met sijn volck wt-ghetrocken, om den vyant te wederstaen. Den strijt gheviel seer wreet ende schromelijck om aensien, ende die victorie keerde ter sijden vande gene die de sterckste waren. Die Mechelaers met hulpe van ander steden hebben int leste d'ouerhant ende die victorie vercreghen, sulcx dat die Louenaers verdreuen werden ende die vlucht namen.

Daer nae heeft Hertoch Jan die Louenaers onder sijn subiectie ghebracht. Ende heeft ten houwelijck genomen Margriete die dochter des Conincx van Vranckrijck Philippus die hy seer beminde, maer is naemaels van kinde ghestoruen. Daer na troude hy voor sijn tweede vrouwe, oock met name Margriete, die dochter van Guido, Graue van Vlaenderen, aen dese wan hy twee sonen, Jan die dat Hertochdom geerft heeft, ende Godeuaert den welcken hy seer ionck verloren heeft. Oock twee dochters, d'een Margriete genoemt, trouwende Henrick Graue van Luxenborch, naemaels Roomsch-Keyser, vande welcke die selue Keyser gegenereert heeft Jan, Coninck van Bohemen, etc. Ende d'ander dochter geheeten Maria, Grauinne van Savoyen.

Van d'oorloghe tusschen den Bischop van Colen ende Hertoch Ian.

ALs Hertoch Jan hadde vernomen, dat Henrick die Prince van Limborch ouerleden was, soo is hy derwaerts gereyst om sijn affairen te beschicken (want hy t'selue lant wel ende wettelijck ghecocht hadde) maer ouermits Raimundus die Graue van Gelre hem met soo grooter macht teghen quam, soo en conde hy niet ten eynde ghebrengen t'gene hy inden sin hadde. Hy vergaderde met grooter neersticheyt knechten van allen canten, ende die Graue van Gelre hadde t'sijnder hulpen den Aerts-bischop van Colen, Henrick Graue van Luxemborch, ende Walranus Prince van Valckenborch. [62r]

Maer Hertoch Jan maecte hier af soo luttel wercx, als dat hy met sijn knechten in des voorseyden Bischops lant ghetreden is, ende heuet daer al vernielt ende verwoest.

Daer nae wert eenen peys ghesloten, maer te vergheefs. Hertoch Jan was seer vertorent, om dat die Prince van Ghelre hem niet en hadde willen gheweerdighen tot Maestricht te comen daermen vanden peys tracteren soude, alsoo dat besproken was. Daer-en-bouen wert gheseyt dat die Graue van Luxemborch Gelderlant om een groote somme van penninghen vercocht hadde. Waerom Hertoch Jan vergramt zijnde, is met eenen grooten hoop volcx na Valckenborch ghetrocken, om die stadt van Colen (op die welcke hy meest vertorent was) te belegghen, t'welck die Bischop vernemende, maeckte hem terstont aent voor-vlieden: maer die Hertoge hem van achter deur bergen ende bosschen na-volghende, heeft alle sijn lant teenemael berooft ende vernielt.

Corts daer na is hy ghecomen ter begheerten vande Colenaers ende Gulickenaers om t'casteel Woronck te belegeren, want daer laghen sommighe straetschenders op, die daghelijcx den passerenden coopman t'sijne namen ende hem beroofden, t'welck een groote swaricheyt was, voor die om-ligghende coop-steden. Ende om den Hertoghe te wederstaen, soo hadde die Bischop binnen corten tijden eenen grooten leger vergadert, ende is daer soo verre mede ghecomen, dat hy niet wijt van t'voorgenoemde casteel en was. t'Welck hoorende die Hertoch van Brabant, is met eenen hooghen moet ende coragie hem te ghemoet getrocken, ende sijn knechten met een schoone wt-spraecke vermaent ende ghebeden hebbende datse hem dien dach vromelijcken wilden helpen vechten, is voor al inden hoop van sijn teghen-partije gheloopen. Sijn soldaten volchden hem getrouwelijck nae, ende den strijdt totten auont toe gheduert hebbende, soo heeft die Hertoghe van Brabant ten lesten den slach ghewonnen ende die victorie vercreghen. Vanden Heeren die den Bischop tot hulpe ghecomen waren, werden verslaghen Henrick die Prince van Luxemborch met dry van sijn broeders ende veel ander Heeren, ende die Bischop wert ghevanghen, met by nae allen sijnen edeldom, t'ghetal der gheender dier doot bleuen is onseker, maer dit weetmen nochtans datter meer van des Bischops dan van des Hertochs volc ghebleuen is. Nae dese heerlijcke victorie heeft Hertoch Jan t'casteel, dat hy inghenomen hadde, gedestrueert, ende totter aerden toe doen af-worpen ende raseren.

Twee iaren daer nae, is daer een rijck machtich man in Vranckrijck gheweest, ghenoemt Peeter vander Broetsen, die welcke met de liefde van des voorseyden Hertochs Jans suster, huysvrouwe des Conincx van Vranckrijck, bevanghen zijnde om dat sy altijt sijn gheselschap schoude, ende ouermidts dat hy sijnen wille niet en mochte volbrenghen, heeft hy haer by den Coninck (metten welcken hy seer familiaer was) gheaccuseert ende beschuldicht, ick en weet wat quaets ghedaen hebbende, ende dede soo vele datmen dese in groot perijckel haers lijfs inder gevanckenissen sloot. Hertoghe Jan dit grouwelijck stuck ghehoort hebbende, is terstont opgheseten, reysende na Parijs, alwaer sijn voorseyde suster ghevangen lach, ende na scherpe examinatie van allen dinghen, soo bevont hy dat sijn suster t'onrecht beschuldicht was. Waerom hy haer verloste, ende dede den voorseyden Peeter die haer beticht hadde, op-hanghen, crijgende alsoo loon nae wercken.

Int iaer ons Heeren 1273. sterf die ghoede ende deurluchtighe Aleydis, die moeder van Hertoch Jan voorseyt, ende huysvrouwe Henricx die derde, sy leyt binnen Loven begrauen, als boven verhaelt is. Dese weerdighe vrouwe heeft altijdt seer bemint ende in grooter weerden gehat den gheleerden Thomas Aquinas, eenen Predicaer, alsoo voorseyt is. Aenden welcke sy tot Parijs dicwils brieuen sondt, raedt van hem begeerende, hoe sy in dit sterffelijck leuen [62v] dat eeuwich leven mocht verdienen. Hertoch Jan heeft daer-na sijn dochter Margriete een schoone ionghe maecht Henricum den Graue van Luxemborch, tot eender huysvrouwen ghegeven. Desen Henric was de sone van Henric die inden strijt bleef, niet verre van Woronck voorsz. den seluen Henrick de ionghe werdt daer-naer Roomsch Keyser gecoren, ende reysde nae Italien.

Niet lange daer-nae heeftmen met grooter triumphen ende eeren, die bruyloft vande dochter des Conincx van Engelandt ghehouden. Tot welcker bruyloft Hertoch Jan oock met eenen heerlijcken staet ghereyst is, al-waer hy van eenen yegelijcken met grooter blijschappen ontfanghen wert. In dese feeste hieltmen nae ouder gewoonten een steeckspel, int welck die voorgenoemden Hertoge inde muys van sijn slincken, oft van sijnen rechten arm (t'is onseker) een doodelijcke wonde ontfinck, waer-van hy int iaer 1294. den derden dach Meye, gheregneert hebbende dryendertich iaren, binnen corten tijdt daer-na gestoruen is t'welck in Brabant ghehoort zijnde, wert daer soo grooten rouwe bedreven dat niet om segghen en was, te meer, want hy hadde altijdt een goedertieren, genadich, ende weldadich Prince binnen sijn leven geweest houden sijn landt in goeden vrede. Alsulcken beclaechgelijcken eynde heeft hy gehat. Sijn lichaem wert tot Bruessel ghebracht, ende begrauen inde Minne-broeders Clooster daer doen-ter-tijdt veel goede ende heylige mannen waren.

Inden tijdt vanden voorseyden Jan d'eerste, verhief haer een wonderlijcke pelgrimagie-vaert, niet alleen in Italien, maer oock daer buyten. Daer waren by die twintich duysent kinderen byden anderen vergadert, met dat Cruys gheteeckent, treckende gelijck als een heyr aen menige havenen der zee, van dese werter vele vande zee-roovers gevangen, ende seer weynich keerden weder na huys. Sy wilden den Turck slaen, ende dat Heylich graf winnen, t'is een wonderlijcke saecke ooc memorabel. My dunckt dat Godt hier-mede wilt te kennen gheven, dat indien wy dit willen vinden, ende dat H. lant winnen, dat wy moeten worden als cleyne kinderen, Matthei int xviij. ende xix.

Joannes de eerste
van die naam, de 29ste hertog van Brabant.

Joannes de eerste van deze naam, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, markgraaf van het heilige rijk en advocaat van Aken, de tweede zoon van de overleden hertog, is van de overste van de steden tot een prins gekozen. Overmits dat Hendrik, de oudste zoon, daartoe niet bekwaam was om enige gebreken die hij had. Deze volgde de raad van de heren van Mechelen die een deugdelijke prins was, heeft zichzelf tot de kloosterlijke staat begeven, waarom terstond tussen die van Leuven en die van Mechelen een grote twist oprees en die van Leuven veroorzaakten dat men Hendrik te kort deed, want al was hij niet wel bekwaam tot het gouvernement, zo zeiden ze dat men had mogen door de wijze raad van zijn heren het land doen regeren. In somma, het is tenslotte zo ver gekomen dat die van Leuven hun poorten bestonden te sluiten toen die bovengenoemde Aleidis met haar zoon Jan daarin komen wilde.

Binnen deze zelfde tijd zijn die van Leuven (zo men zegt) op de aarde van Mechelen gekomen om die al me het zwaard en vuur te vernielen, wat de heer van de stad vernam en is terstond met zijn volk uitgetrokken om de vijand te weerstaan. De strijd viel zeer wreed en was schromelijk om te aanzie, en die victorie keerde ter zijden van diegene die de sterkste waren. Die van Mechelen met hulp van andere steden hebben in het leste de overhand en de victorie verkregen, zulks dat die van Leuven verdreven werden en de vlucht namen.

Daarna heeft hertog Jan die van Leuven onder zijn beheer gebracht en heeft ten huwelijk genomen Margriet, de dochter van de koning van Frankrijk Philippus die hij zeer beminde, maar is later met het kind gestorven. Daarna trouwde hij voor zijn tweede vrouwe, ook met name Margriet, de dochter van Guido, graaf van Vlaanderen, aan deze won hij twee zonen, Jan die dat hertogdom geërfd heeft, en Godfried die hij zeer jong verloren heeft. Ook twee dochters, de ene Margriet genoemd, trouwde Hendrik graaf van Luxenburg, later Rooms-keizer, van die deze keizer gegenereerd heeft Jan, koning van Bohemen, etc. en de andere dochter geheten Maria, gravin van Savoie.

Van de oorlog tussen de bisschop van Keulen en hertog Ian.

Toen hertog Jan had vernomen, dat Hendrik de prins van Limburg overleden was zo is hij derwaarts gereisd om zijn affaires te beschikken (want hij had dat land goed en wettig gekocht) maar overmits Reinoud, de graaf van Gelre, hem met zo’n grote macht tegenkwam zo kon hij niet ten einde brengen hetgeen hij in de zin had. Hij verzamelde met grote vlijt knechten van alle kanten en de graaf van Gelre had tot zijn hulp de aartsbisschop van Keulen, Hendrik, graaf van Luxembourg en Walranus, prins van Valkenburg. [62r]

Maar hertog Jan maakte hiervan zo weinig werk als dat hij met zijn knechten in de voorzegde bisschop land getreden is en heeft daar alles vernield en verwoest.

Daarna werd een vrede gesloten, maar tevergeefs. Hertog Jan was zeer verstoord omdat de prins van Gelre hem niet had willen gewaardigen tot Maastricht te komen daar men van de vrede zou spreken, alzo dat besproken was. Daarboven werd gezegd dat de graaf van Luxemburg Gelderland om een grote som van penningen verkocht had. Waarom hertog Jan vergramd was en is met een grote hoop volk naar Valkenburg getrokken om die stad van Keulen (waarop hij het meest vertoornd was) te beleggen, wat de bisschop vernam en maakte aan voor-vlieden: maar de hertog hem van achteren door bergen en bossen navolgde heeft alle zijn land te ene male beroofd of vernield.

Kort daar n is hij gekomen ter begeerten van die van Keulen en Gulik om het kasteel Woeringen te belegeren, want daar lagen sommige straatschenders op die dagelijks de passerende koopman het zijne namen en hem beroofden wat een grote zwarigheid was voor de omliggende koopsteden en om de hertog te weerstaan zo had de bisschop binnen korte tijd een groot leger verzameld en is daar zo ver mee gekomen dat hij niet ver van het voorgenoemde kasteel was. Wat hoorde de hertog van Brabant en is met een hoge moed en courage hem tegemoet getrokken en zijn knechten met een mooie uitspraak vermaand en gebeden heeft dat ze zich die dag dapper wilden helpen vechten, is voor al in de hoop van zijn tegenpartij gelopen. Zijn soldaten volgden hem getrouwe na en de strijd duurde tot de avond toe zo heeft de hertog van Brabant tenslotte de slag gewonnen en die victorie verkregen. Van de heren die de bisschop tot hulp gekomen waren werden verslagen Hendrik, de prins van Luxemburg met drie van zijn broeders en veel andere heren en de bisschop werd gevangen met bijna al zijn edelheid, het getal degenen die er doodbleven is onzeker, maar dit weet men nochtans dat er meer van de bisschop dan van de hertog volk gebleven is. Na deze heerlijke victorie heeft hertog Jan het kasteel, dat hij ingenomen had, vernield en tot de aarde toe laten afwerpen en scheren.

Twee jaren daarna is daar een rijk machtig man in Frankrijk geweest, genoemd Peeter van de Broetsen, die met de liefde van de zuster van de voorzegde hertog Jan, huisvrouw van de koning van Frankrijk, bevangen was omdat ze altijd zijn gezelschap schuwde en overmits dat hij zijn wil en mocht volbrengen, heeft hij haar bij de koning (waarmee hij zeer familiaar was) aangeklaagd en beschuldigd, ik weet niet wat kwaads ze gedaan heeft, en deed zo veel dat men deze in groot perikel van haar lijf in de gevangenis sloot. Hertog Jan die dit gruwelijk stuk gehoord had is terstond opgezeten en reisde naar Parijs, alwaar zijn voorzegde zuster gevangen lag en na scherp onderzoek van alle dingen zo bevond hij dat zijn zuster ten onrechte beschuldigd was. Waarom hij haar verloste en liet de voorzegde Peeter die haar beticht had ophangen en kreeg alzo loon naar zijn werk.

In het jaar ons Heren 1273 stierf die hoede en doorluchtige Aleidis, de moeder van hertog Jan voorzegt, en huisvrouw van Hendrik de derde, ze ligt binnen Leuven begraven, als boven verhaald is. Deze waardige vrouwe heeft altijd zeer bemind en in grote waarde gehad de geleerde Thomas Aquino, een prediker alzo voorzegt is. Aan die ze tot Parijs dikwijls brieven zond en raad van hem begeerde hoe ze in dit sterfelijk leven [62v] dat eeuwig leven mocht verdienen. Hertog Jan heeft daarna zijn dochter Margriet, een mooie jonge maagd, Hendrik de graaf van Luxemburg tot een huisvrouw gegeven. Deze Hendrik was de zoon van Hendrik die in de strijd bleef, niet ver van Woeringen voorzegt die Hendrik de jonge werd daarna Rooms-keizer gekozen en reisde naar Italië.

Niet lang daarna heeft men met grote triomf en eren die bruiloft van de dochter van de koning van Engeland gehouden. Tot welke bruiloft hertog Jan ook met een heerlijke staat gereisd is alwaar hij van iedereen met grote blijdschap ontvangen werd. In dit feest hield men naar oude gewoonten een steekspel waarin de voorgenoemden hertog in de muis van zijn linker of van zijn rechten arm (het is onzeker) een dodelijke wonde ontving waarvan hij in het jaar 1294, de derde dag van mei, geregeerd heeft drieëndertig jaren, binnen korte tijd daarna gestorven wat in Brabant gehoord werd en werd daar zo’ n grote rouw bedreven dat het niet om zeggen was, te meer, want hij had altijd een goedertieren, genadig en weldadige prins binnen zijn leven geweest en hield zijn land in goede vrede. Al zulk beklagenswaardige einde heeft hij gehad. Zijn lichaam werd tot Brussel gebracht en begraven in der minne-broeders klooster daar toen-ter-tijd veel goede en heilige mannen waren.

In de tijd van de voorzegde Jan de eerste verhief zich een wonderlijke pelgrimage-vaart, niet alleen in Italië, maar ook daarbuiten. Daar waren bij de twintigduizend kinderen bij de anderen verzameld en met het kruis getekend en trokken gelijk op als een leger aan menige haven ter zee, van deze werden er vele van de zeerovers gevangen en zeer weinig keerden weer naar huis. Ze wilden de Turken slaan en dat Heilig graf winnen, het is een wonderlijk zaad en ook memorabel. Mij lijkt dat God hiermee wil te kennen geven dat indien wij dit willen vinden en dat H. land winnen dat wij moeten worden als kleine kinderen, Mattheus in het 18de en 19de.



Ian die tweede van dien naem,
den dertichsten Hertoch van Brabant.

IAn de tweede van desen name, sone van den voorseyden Jan d'eerste, na die doodt sijns Vaders tot dat Hertochdom ghecomen zijnde, heeft Margriete, dochter des Conincx van Engelant Eduwaerts d'eerste, tot eender huysvrouwen genomen, aende welcke hy gewonnen heeft eenen sone oock met name Jan, die hem int Hertochdom nae-ghevolcht is. Desen Jan die tweede heeft die vermaerde sale int Casteel oft t'huys van Vueren doen maecken.

Binnen desen tijden stondt op een groote oorloge, die de Coninck van Vranckrijck Philips den vierden op Vlaenderen voerde. d'Oorsaecke van deser oorloghen was, om dat Guido die Graue van Vlaenderen sijn dochter Philippa (die de Coninck van Vranckrijck op die vunte ghegeuen hadde) den Coninck van Engelant tot eender huysvrouwen geven wilde. Dese was doen-ter-tijdt in Vrancrijck by haren Peter. Aldus is die Coninck met sijn huysvrouwe, allen sijn edeldom ende met eenen grooten hoop volcx inde frontieren van Vlaenderen ghecomen, daer hy sommighe steden ingenomen heeft, ende binnen corten tijdt creech hy t'gheheele landt in sijn subiectie, nae dat hy Guido met sijn twee sonen gevangen hadde.

Vlaenderen aldus in sijn gewelt hebbende, so heeft hy daer af Grave gemaect een Heer genoemt Jacobus Simpolius. Wiens wreetheyt ende tyrannie begonst ten eersten die van Brugge, ende daernae dander Vlamingen soo seer te verdrieten als datse hem rebel vielen. Die Grave was te Brugghe ghecomen, om recht te doene over de ghene die grootelijcx teghen hem, al soot t'scheen, gesondicht hadden, maer die tsamen vergadert zijnde, hebben hem met grooter macht allen sijn volc af-gheslagen, sulcx dat die Grave selue met eenighe andere, nauwelijcx en conde ontvlieden. Corts daer-naer heeft die Graue sijn clachte byden Coninck ghedaen, vanden overlast hem gheschiet, doende soo vele, dat die Coninck wt allen sijn Rijck een ontallijck volck vergaderde, om Vlaenderen gantssch t'onder te brenghen, maeckende Capiteyn oft Velt-heer vanden leger den Graue van Artois, die een wijs Prince was, ende int feyt der oorlogen wel vervaeren. Dese is gecomen met allen sijn volck tot by Cortrijc, grootelijc hopende dat hy in corter tijdt alle die steden van Vlaenderen soude inne hebben. Maer alsoo die fortuyne ende den teerlinc der oorloghen onseker is, als in meer ander dingen ooc wel can veranderen, soo ist hem oock anders ghecomen.

Die Vlaemsche Heeren vermaenden de knechten, datse voor hun vaderlandt, hun vrouwen, kinderen ende goet, vromelijc souden strijden, dwelck oock alsoo gheschiede. Die knechten voor haer vrydom, landt ende sandt groote vromicheyt bedrijvende, naemen voor hun datse den strijdt souden winnen, oft al t'samen doodt te blyven. Hen was gheboden datse int beghinsel des slachs met stocken ende dicke clippels der Franchoisen peerden souden slaen, waer deur sy die victorie vercregen hebben, soo datter eenen grooten hoop Franchoisen doot ghebleven zijn. Eenighe hebben willen segghen, datter by nae allen den edeldom van Vranckrijc bleef. Naer dese victorie hebben die Vlamingen veel steden weder in-ghenomen, [64r] byden Coninck hen te voren af-ghewonnen.

Die voorseyde Coninck Philips is corts daer na met nieu ende versch volck in Vlaenderen in-ghevallen, al-waer een groote schermutsinghe gheschiede byde stadt van Rijssel, soo datter van beyde zijden veel doot bleuen. Ende ter seluer plaetsen hiel die Coninck de Vlaminghen des anderen daechs, vanden morghen totten auont toe vechtende, hopende dat hy hen in deser manieren, staende inde groote hitte ende vechtende, ten lesten verwinnen soude. In somma d'oorloghe wert seer fel om aensien, van beyde zijden bleuender veel verslagen, maer die partijen en werden niet eer ghescheyden, voor datse den avont scheyde. Die Vlaminghen trocken herwaerts ende derwaerts nae t'water, om hunnen dorst te blusschen, die sy deur den aerbeyt des strijdts behaelt hadden. Die Coninck dede sijn volc te peerde blijuen, om die wacht te houden, ende de Vlaminghen bevechtende van eender zijden, behielt hy d'overhandt.

In dese oorloge bleef doodt Willem van Gulick, wien die Vlamingen tegen de Franchoisen voor hunnen Capiteyn gecoren hadden. Die Coninck van sulcke fortune ende victorie seer hooch-moedich zijnde, belegherde Rijssel, met hem ghebracht hebbende Grave Guido sijnen gevangen. Hoe langhe die belegeringhe duerde, oft hoe dickwils hy die stadt bestormde, en weetmen niet. Sommige schrijven, dat den peys in sulcker voegen, enden op alsulcke conditien gesloten wert, als dat die Coninck die stadt van Rijssel, ende eenighe ander plaetsen voor hem houden soude, totter tijdt toe datse ghesloten soude hebben, waerop die Coninck sijn penningen soude heffen, die hem toegheseyt waren. Aldus wert die Grave Guido los ghelaten, ende van sijn volc met grooter blijschap ende triumphen ontfangen. Maer dese blijschap en duerde niet langhe, want hy is corts daer nae ghestoruen, tot grooten ouderdom ghecomen zijnde.

Vander beroerten gheschiet tusschen die Mechelaers, Bruesselaers, ende Antwerpenaers.

DIe Mechelaers seer gheturbeert, om die vryheydt die hun benomen was van sout ende visch te vercoopen, ende om dat den Antwerpenaers alsulcke priuilegien vanden Keyser Henrick verleent waren, soo creech Mechelen op Antwerpen eenen grooten haet, maer dat desen haet noch meer vermeerderde was, dat die van Antwerpen waren Hertoch Jan te hulpe ghecomen, als hy quam om die stadt van Mechelen te belegghen, die hem de poorten voor den neuse ghesloten hadden. Dit beleg duerde sommighe weken. Die van Mechelen zijn op eenen tijt metter macht op d'Antwerpenaers wt-gecomen, ende dat oock t'heurder goeder auontueren: want sy versloegen eenen goeden hoop van hun vyanden, maer sy keerden by na al t'samen weder ghesont ende onbeschadicht inder stadt. Als dan die Mechelaers aldus voort ginghen in hunne rebellicheyt, soo heeft den Hertoghe opden hals verboden, dat niemant soo stout en ware de Mechelaers eenichsins spijse oft victalie te brenghen, maer op dese maniere en conde hy die noch niet ghetemmen, voor hy en hadde die selue by t'Casteel van Ripelmonde in eenen slach, die daer geschiede, verwonnen. Doen brachten sy den Hertoghe van selfs die stadts-sleutels ouer, biddende om ghenade. Dese ontfangen hebbende, soo heeft die Hertoghe een groot deel vander stadts-mueren doen af breken, wesende van meyninge die geheele stadt allen haer geschut ende geweer af te nemen, maer dit hebben sy met een groote somme gelts af gecocht.

By-na op den seluen tijdt is binnen Bruessel opghestaen een groote beroerte, maer veel periculeuser dan die te Mechelen hadde gheweest. Die smeden, weuers, schoen-makers, tauerniers, ende dierghelijcke gespuys quamen tot sulcker raserijen, als datse eenighe rijcke persoonen huysen af [64v] braken, waerom sommighe van die rijckste die stadt verlieten. Die Hertoge deur desen twist geturbeert zijnde, hielt sijnen legher tot Viluoorden (een stedeken twee mijlen van Mechelen ende Bruessel.) Op eenen tijt zijn die Bruesselaers wt-gecomen, tot inde bemden van Viluoorden, eenighe seyden datse totten Hertoge quamen om ghenade te bidden van haerder rebellicheyt, den anderen docht, datse wt quamen om te strijden, mits sy met open banieren gecomen waren. Waerom den Hertoch hun met luttel volcx te ghemoet ghetrocken is, ende heeft inden hoop geslagen, maer den Hertoch aen-comende, ende den strijt nauwelijcx begonst wesende, maecten sy hen aent voorloopen, die voorste den achterste niet verbeydende, sulcx dat sy daer alle verwonnen waren.

Die voorseyde Hertoch is int xix. iaer sijns rijcx, int iaer 1312. tot Vueren vanden steen der blasen ghestoruen, liggende tot Bruessel begrauen in S. Goedelen Kercke. Noyt en was daer Prince wien meer voor oorlogen grouwelde den desen Hertoghe, maer als hy die niet en conde schouwen, soo heeft hy die selue stoutmoedichlijck ghevoert.

Ontrent den seluen tijdt hadden binnen der stadt van Maestricht veel mannen ende vrouwen ghemaeckt eenen grooten dans op de steenen brugge. Soo gebeurdet dat een Priester gaende tot eenen siecken daer voorby quam metten H. Sacramente: de dansers geen eere noch reuerentie den seluen bewijsende zijn deur de gehenckenisse Godts de brugghe invallende verdroncken, al waer ouer die twee hondert menschen inde Maese iammerlijck versmoorden.

Corts daer nae, te weten int iaer 1281. werden allen die Franchoisen mer haerlieder huysvrouwen int eylant van Sicilien vande inwoonders des lants op den Paes-dach alsmen die Vesperen luyde, den xxx. Meert, binnen den tijdt van twee uren vermoort ende doot geslagen totten getale van acht duysent, t'welc hun afgrijselijcke leelijcheyt die sy bedreuen soo wel met ghehoude vrouwen als ionghe dochters, ghecauseert hadde, daer af noch op den dach van heden dat spreeck-woort in t'latijn is: Vesperę Sicilianę. Dat is, die Vesperen van Sicilien.

Jan de tweede van die naam,
de dertigste hertog van Brabant.

Jan de tweede van deze naam, zoon van den voorzegde Jan de eerste, na de dood van zijn vader tot dat hertogdom gekomen is, heeft Margriet, dochter van de koning van Engeland Eduard de eerste, tot een huisvrouw genomen, aan die hij gewonnen heeft een zoon ook met naam Jan die hem in het hertogdom nagevolgd is. Deze Jan de tweede heeft die vermaarde zaal in het kasteel of het huis van Vuren laten maken.

Binnen deze tijden stond op een grote oorlog die de koning van Frankrijk, Philips de vierde, op Vlaanderen voerde. De oorzaak van deze oorlog was omdat Guido, de graaf van Vlaanderen, zijn dochter Philippa (die de koning van Frankrijk op de vont gegeven had) de koning van Engeland tot een huisvrouw geven wilde. Deze was toen-ter-tijd in Frankrijk bij haar peter. Aldus is die koning met zijn huisvrouw en al zijn edelheid en met een grote hoop volk in de grenzen van Vlaanderen gekomen daar hij sommige steden ingenomen heef, en binnen korte tijd kreeg hij het gehele land in zijn beheer, nadat hij Guido met zijn twee zonen gevangen had.

Vlaanderen had hij aldus in zijn geweld zo heeft hij daarvan graaf gemaakt een heer genoemd Jacobus Simpolius. Wiens wreedheid en tirannie begon ten eerste die van Brugge en daarna de andere Vlamingen zo zeer te verdrieten als dat ze hem rebels vielen. De graaf was te Brugge gekomen om recht te doen over diegene die zeer tegen hem, alzo het scheen, tegen hem, gezondigd hadden maar die waren tezamen gekomen en hebben hem met grote macht al zijn volk afgeslagen, zulks dat de graaf zelf met enige andere, nauwelijks kon ontkomen. Kort daarna heeft die graaf zijn klacht bij de koning gedaan van de overlast hem geschiedt en deed zo veel dat de koning uit al zijn rijk een ontelbaar volk verzamelde om Vlaanderen gans ten onder te brengen, maakte kapitein of veldheer van het leger de graaf van Artois, die een wijze prins was en in het feit der oorlogen goed ervaren. Deze is gekomen met al zijn volk tot bij Kortrijk, zeer hoopte dat hij in korte tijd alle steden van Vlaanderen zou in hebben. Maar alzo het fortuin en de teerling onzeker der oorlogen onzeker is, als in meer ander dingen ook wel kan veranderen, zo is het hem ook anders gekomen.

De Vlaamse heren vermaanden de knechten dat ze voor hun vaderland, hun vrouwen, kinderen en goed dapper zouden strijden, wat ook alzo geschiede. Die knechten die voor hun vrijheid, land en zand grote dapperheid bedreven, namen voor hen dat ze de strijd zouden winnen of alle tezamen dood te blijven. Hun was geboden dat ze in het begin der slag met stokken en dikke knuppels de Fransen paarden zouden slaan waardoor ze de victorie verkregen hebben, zodat er een grote hoop Fransen doodgebleven zijn. Enige hebben willen zeggen dat er bij alle edelheid van Frankrijk bleef. Na deze victorie hebben de Vlamingen veel steden weer ingenomen, [64r] bij de koning hen tevoren afgewonnen.

Die voorzegde koning Philips is kort daarna met nieuw en vers volk in Vlaanderen gevallen, alwaar een grote schermutseling geschiedde bij de stad van Rijsel, zodat er van beide zijden veel doodbleven. Op dezelfde plaats hield de koning de Vlamingen de volgende dag van de morgen tot de avond toe vechtend, hoopte dat hij hen in deze manieren, stonden in grote hitte te vechten, tenslotte overwinnen zou. In somma, de oorlog werd zeer fel om te aanzien, van beide zijden bleven er veel verslagen, maar de partijen werden niet eerder gescheiden voordat de avond scheidde. De Vlamingen trokken herwaarts en derwaarts naar het water om hun dorst te blussen die ze door de arbeid van de strijd behaald hadden. De koning liet zijn volk te paard blijven om die wacht te houden en de Vlamingen te bevechten van de ene zijden en behield de overhand.

In deze oorlog bleef dood Willem van Gulik, die de Vlamingen tegen de Fransen voor hun kapitein gekozen hadden. De koning die van zulk fortuin en victorie zeer hoogmoedig werd belegerde Rijsel, met hem gebracht heeft grave Guido, zijn gevangene. Hoelang die belegering duurde of hoe dikwijls hij die stad bestormde weet men niet. Sommige schrijven dat de vrede in zulke voegen en op al zulke conditie gesloten werd als dat de koning de stad van Rijsel en enige ander plaatsen voor hem houden zou tot de tijd toe dat ze besloten zouden hebben, waarop de koning zijn penningen zou heffen die hem toegezegd waren. Aldus werd graaf Guido losgelaten en van zijn volk met grote blijdschap en triomf ontvangen. Maar deze blijdschap duurde niet lang, want hij is kort daarna gestorven en is tot grote ouderdom gekomen.

Van de beroerten geschied tussen die van Mechelen, Brussel en Antwerpen.

Die van Mechelen zeer verstoord vanwege de vrijheid die hun benomen was van zout en vis te verkopen en omdat die van Antwerpen al zulke privilegies van de keizer Hendrik verleend waren, zo kreeg Mechelen op Antwerpen een grote haat, maar dat deze haat noch meer vermeerderde was dat die van Antwerpen waren hertog Jan te hulp gekomen toen hij kwam om de stad van Mechelen te belegeren die hem de poorten voor den neus gesloten hadden. Dit beleg duurde sommige weken. Die van Mechelen zijn op een tijd met een macht op die van Antwerpen uitgekomen en dat ook tot hun goede avontuur: want ze versloegen een goede hoop van hun vijanden, maar ze keerden bij na alle tezamen weer gezond en onbeschadigd in de stad. Als dan die van Mechelen aldus voortgingen in hun rebellie zo heeft de hertog op de hals verboden dat niemand zo stout was die van Mechelen enigszins spijs of voedsel te brengen, maar op deze manier kon hij die noch niet temmen, voordat hij had die bij het kasteel van Rupelmonde in een slag, die daar geschiede, overwonnen. Toen brachten ze de hertog vanzelf de stadssleutels over en baden om genade. Deze heeft hij ontvangen en zo heeft de hertog een groot deel van de stadsmuren doen afbreken, was van mening die gehele stad al hun geschut en geweer af te nemen, maar dit hebben ze met een grote som geld afgekocht.

Bijna op dezelfde tijd is binnen Brussel opgestaan een grote beroerte, maar veel gevaarlijker dan die te Mechelen had geweest. De smeden, wevers, schoenmakers, waarden en diergelijk gespuis kwamen tot zulke razernijen als dat ze enige rijke personen huizen [64v] afbraken, waarom sommige van de rijkste die stad verlieten. De hertog die door deze twist verstoord was hield zijn leger te Vilvoorde (een stadje twee mijlen van Mechelen en Brussel.) Op een tijd zijn die Brusselaars uitgekomen tot in de beemden van Vilvoorde, enige zeggen dat ze tot de hertog kwamen om genade te bidden van hun rebellie, de andere dachten dat ze uitkwamen om te strijden, mits ze met open banieren gekomen waren. Waarom de hertog hun met luttel volk tegemoet getrokken is en heeft in de hoop geslagen, maar toen de hertog aankwam en de strijd nauwelijks was begonnen maakten ze zich aan het weglopen waar de voorste op de achterste niet wachten, zulks dat ze daar alle overwonnen waren.

Die voorzegde hertog is in het 19de jaar van zijn rijk, in het jaar 1312, tot Vuren van de steen der blaas gestorven, ligt te Brussel begraven in S. Goedele kerk. Nooit was daar een prins die meer voor oorlogen gruwelde dan deze hertog, maar als hij die niet kon schuwen zo heeft hij die stoutmoedig gevoerd.

Omtrent dezelfde tijd hadden binnen de stad van Maastricht veel mannen en vrouwen gemaakt een groten dans op de stenenbrug. Zo gebeurde het dat een priester ging tot een zieke daar voorbij kwamen met het H. Sacrament: de dansers bewezen hem geen eer noch reverentie en zijn door het toestaan van God dat de brug inviel en zo verdronken alwaar over de tweehonderd mensen in de Maas jammerlijk versmoorden.

Kort daarna, te weten in het jaar 1281, werden alle Fransen met hun huisvrouwen in het eiland van Sicilië van de inwoners van de land op de Paasdag, toen men de vesper luidde, de 30ste maart binnen de tijd van twee uren vermoord en dood geslagen tot het getal van acht duizend, wat veroorzaakt was door hun afgrijselijke lelijkheid die ze bedreven zo wel met gehuwde vrouwen als jonge dochters, daarvan noch op de dag van heden dat spreekwoord in het latijn is: Vesperę Sicilianę. Dat is, de Vesper van Sicilië.



Ian de derde,
den een-en-dertichsten Hertoch van Brabant.

IAn die derde van dien naem, sone Jans die tweede, is na de doot van sijn vader int Hertochdom gecomen. Desen Hertoch Jan maer twaelf iaeren oudt zijnde, creech int beghintsel sijns Rijcx groote beroerten, want om t'groot ghelt dat sijnen vader ende groot-vader van een yegelijcken ontleent hadden, om hun oorloghe te voeren, soo wert die coopman ouer-al ghearresteert, t'welck een groote swaricheyt causeerde, niet alleen voorden coopman maer oock voor dat ghantsche Rijck. Hiertoe wert terstondt raedt gesocht, want die cooplieden presenteerden den Hertoghe, indient hem beliefde, datse de crediteuren met hunnen ghelde betalen souden, t'welck ghedaen zijnde, mocht elck vry sonder sorghe oft perijckel ouer al varen, daer hy wilde.

Int naevolgende iaer, wesende int iaer ons Heeren 1315. wert Brabant met eenighe omliggende landen met groote plaghen ghequelt. Want int beghin vande Meerte stont daer eenen geduerigen reghen op, die noch meer noch min en duerde dan thien gantsche maenden, sulcx datter op de velden terwe noch coren, noch ander goet, voor menschen noch voor beesten en conde gerijpen, waer deur tot veel plaetsen eenen soo grooten dieren tijdt quam, als van menschen memorie, iae van t'begin der werelt hadde gheweest. d'Arme menschen, die ouer al voor die poorten ende kerckdeuren laghen, gauen van armoede ende grooten honger, ooc datse van doode prijen hadden gheten, hunnen gheest, diemen sonder ghetal vondt doot liggende, soo inde bosschen, velden, als wildernissen, dat derdendeel vande menschen stieruen wel, want die sterfte quam soo wel ouer den rijcken als armen. Doen en batet de rijcke-vrecken haer goet niet, datse aenden armen ontspaert hadden, die sy van hongers noot lieten steruen. Daer-en-bouen werden die suyghende kinderen aen s'moeders borsten liggende doot gevonden, die sy van grooten hongher ghebeten ende af-geknaecht hadden. Die veertel rogs goude t'Antwerpen 60. Tournoisen. Hier nae is een groote ende grouwelijcke pestilentie nae-ghevolcht, als datmen dagelijcx wt elcke stadt met lx. ende met lxx. seffens wtdroech: vande welcke eenighe den eersten, andere den tweeden, ende sommighe den derden dach, oock eenighe int aen-comen der siecten ghestoruen waren. Dat volck vloot van verbaestheyt in bosschen, berghen, velden ende woestijnen, d'ander liepen na die Kercken om Gode te bidden om sijn gratie. In somma t'waer onmoghelijck te beschrijuen die groote ellende, druck ende misbaer, dat by nachte ende dage bedreuen wert. Dierghelijcken eylaes hebben wy in onse allendighe tijden, maer besonder int iaer 1587. in ons nederlant met groote droefheyt gesien.

In desen tijt wert een sterre gesien die welcke een groot ende grouwelijc licht wt gaf. Eenighe wilden segghen datse beteeckende die toecomende doot van sommige groote Heeren, d'ander seyden datter een groote oorloge oft pestilentie soude na-volghen. Alsoo daer gemeynlijck eenige plagen zijn navolghende.

Hertoch Jan voorseyt was oorloge voerende teghen Reynout van Valckenborch, midts de groote schade die hy tot Maestricht hadde gedaen. Ende hebbende de knechten van Valckenborch int velt ghecregen, soo heeft hy [66r] die stadt van Sitthart beleghert, die van als wel besorcht ende voorsien was. Hier hadden die borghers van ander steden ende dorpen hun goet gevlucht ende tot bewaernisse ghebracht, als in een vaste ende sekere stadt. Van binnen was veel volcx, met oock ghetrouwe ende dappere Capiteynen, deur wiens vromicheyt den Hertoch eens vander stadt ghedreuen wert, soo dat hy weder nae sijnen leger moeste. t'Welck die van Haerlem siende, gaven hen oock terstondt over aenden Hertoch die welcke weder met sijn volck in Brabandt keerde. Corts daer-naer wert eenen peys ghesloten tusschen den voorseyden Reynout ende Hertoch Jan, maer hy en duerde niet langhe. Ten lesten nae dat de voorseyde Reynout die van Maestricht groote molestatie aengedaen hadde, bevinde ick dat hy te Loven een wyle tijts bewaert wert, maer niet inde ghevanckenisse. In desen tijdt leefde Jan Mandevijl, een seer gheleert ende expert man inder Medecijnen, geboren in Engelant die by-nae die geheele weerelt deurgewandelt hebbende, heeft sijn reyse in dry verscheyden taelen beschreven.

Die Bischop van Luyck hadde den Grave van Vlaenderen vercocht allen t'recht dat hy aen die heerlijckheydt van Mechelen hadde. Den welcken die borghers van Mechelen niet willende obedieren, hebben aenden Hertoch van Brabandt als Prince vander stadt eenen Legaet ghesonden. Lodewijck aenveerdt hebbende alle t'goet dat die Mechelaers in Vlaenderen hadden, soo heeft hy Hertoch Jan ter oorloghen beroepen, die Mechelen, alsoot scheen, wilde tot assistentie comen. Metten Grave van Vlaenderen waren xv. ander Princen aengespannen, die welcke tot diveersche plaetsen in Brabandt in-brekende, hebbent daer alle metten sweerde ende viere vernielt. Binnen den tijdt van thien maenden en mocht in Brabant gheen victualie comen, soo nauwe haddent die vyanden al besloten. Desghelijcx oock die Brabanders in Vlaenderen loopende, beroofdent al dat tusschen Deuremonde en Aelst ghelegen was, brenghende met hen allen t'vee van dien lande. Het gheschiede daer nae datter wt Vlaenderen vijfhondert ruyters in Brabant ghecomen zijn, om Bruessel, soomen seyde, te belegghen, t'welck ghehoort wesende, soo zijn daer xxvi. Edelmans met eenen hoop ghewapende borgers t'snachts op-gheseten ende derwaerts ghereyst daer die Vlamingen deur comen souden. Ende een oorsaecke ghenomen hebbende hun deuoir te doene, soo hebben sy inden hoop der Vlamingen gheslagen, al-waer eenen wreeden ende bloedigen slach gheschiede, maer die Vlaminghen werden ten lesten verwonnen. Daer werter hondert ende vijftich ghevanghen wech ghevoert na Bruessel totten Hertoge, die welcke hy eensdeels tot Vueren, ende eensdeels tot Louen dede voeren om aldaer bewaert te worden.

Inden tijt van desen Hertoghe gevielder binnen Mechelen eenen grouwelijcken brant, want daer branden veel teerlinghen ende straten af, met veel schoone huysen, ende allen t'gene dat memorabel ende siens weerdich was. Daer na regneerde een groote ende schromelijcke pestilentie die menich duysent menschen mede sleypte.

Die dry sonen des voorseyden Hertochs Jans, te weten, Henrick, Godeuaert, ende Jan d'outste, storuen alle sonder kinderen achter te laten. Sijn outste dochter Joanna heeft na d'aflijuicheydt haers eersten mans Willem Graue van Henegou ende Hollant, ghetrout Wencelaum Jans des Conincx van Bohemen sone. Dit hadde die vader aldus beschickt, hopende dat ouermidts die liefde der grooter Princen ende Heeren die Wencelao bestonden, eenen goeden ende vasten peys soude moghen onderhouden worden, maer t'gheviel al anders. Niet langhe daer nae, soo is die Hertoghe ouerleden int xiiij. iaer sijns rijcx, alsmen schreef 1315. op S. Nicolaes auont, die van sijne Edelen met grooten rouwe te graue ghedragen wert int Clooster van Vileers. Want sy hadden eenen sedigen beleefden ende rechtueerdighen gheleerden Prince, seer bequaem totten gouuernemente des lants verloren. [66v]

Een memorabel mirakel.

IN den tijdt van desen Hertoch was in Hollant binnen der stadt van Leyden een vrouwe, die van haer eyghen suster een broot begheerde, midts den honghers noot, t'welck sy haer weygherde, segghende, datse gheen broot in haer huys en hadde, haer suster seyde versekert te zijn datse broot in haer huys hadde, daer op sy antwoorde, segghende, is daer eenich broot in mijn huys, Godt gheue dat steenen moet worden. Ende siet, t'is deur Godts ghehenckenisse aldus nae haer woort gheschiet, want allen haer broot dat sy in huys hadde wert in steenen verandert. Vanden welcken een noch menighen tijt daer na tot een memorie gheleghen heeft in S. Peeters Kercke binnen Leyden voorseyt, aen de noort-zijde in een casken.

Jan de derde,
de een-en-dertigste hertog van Brabant.

Jan de derde van die naam, zoon van Jan de tweede, is na de dood van zijn vader in het hertogdom gekomen. Deze hertog Jan die maar twaalf jaren oud was kreeg in het begin van zijn rijk grote beroerten, want om het grote geld dat zijn vader en grootvader van iedereen geleend hadden om hun oorlog te voeren, zo werd de koopman overal gearresteerd, wat een grote zwarigheid veroorzaakte en niet alleen voor de koopman maar ook voor dat ganse rijk. Hiertoe werd terstond raad gezocht, want de kooplieden presenteerden de hertog, indien het hem beliefde, dat ze de crediteuren met hun geld betalen zouden, wat gedaan werd en mocht elk vrij zonder zorgen of perikel over al varen daar hij wilde.

In het navolgende jaar, was in het jaar ons Heren 1315, werd Brabant met enige omliggende landen met grote plagen gekweld. Want in het begin van de maart stond daar een gedurige regen op die noch meer of min duurde dan tien ganse manden, zulks dat er op de velden tarwe noch koren, noch ander goed voor mensen noch voor beesten kon rijpen, waardoor tot veel plaatsen een zo grote dure tijd kwam als van mensen memorie, ja, van het begin der wereld had geweest. De arme mensen die overal voor de poorten en kerkdeuren lagen gaven van armoede en grote honger, ook dat ze van dode prooien hadden gegeten, hun geest, die men zonder getal vond doodliggen, zo in de bossen, velden als wildernissen, dat derdedeel van de mensen stierven wel, want de sterfte kwam zo wel over de rijken als armen. Toen baatte het rijke vrekken hun goed niet dat ze van de armen ontspaard hadden, die ze van hongernood lieten sterven. Daarboven werden de zuigende kinderen aan de moeders borsten liggend dood gevonden die ze van grote honger afgebeten en afgeknaagd hadden. Hier vierdeel rogge gold te Antwerpen 60 Tournoisen. Hierna is een grote en gruwelijke pestilentie nagevolgd als dat men dagelijks uit elke stad met 60 en met 70 tegelijk uitdroeg: van enige dn eerste, andere de tweede en sommige de derde dag, ook enige in het aankomen der ziekten gestorven waren. Dat volk vloog van verbazing in de bossen, bergen velden en woestijnen, de andere liepen nar de kerken om God te bidden om zijn gratie. In somma, het was onmogelijk te beschrijven die grote ellende, droefheid en misbaar dat bij nacht en dag bedreven werd. Diergelijke helaas hebben wij in onze ellendige tijden, maar bijzonder in het jaar 1587 in ons Nederland met grote droefheid gezien.

In deze tijd werd een ster gezien die een groot en gruwelijk licht uitgaf. Enige wilden zeggen dat het betekende de toekomende dood van sommige grote heren, de anderen zeiden dat er een grote oorlog of pestilentie zou navolgen. Alzo daar algemeen enige plagen navolgen.

Hertog Jan voorzegt was oorlog aan het voeren tegen Reinout van Valkenburg, mits de grote schade die hij tot Maastricht had gedaan en hebben de knechten van Valkenburg in het veld gekregen, zo heeft hij [66r] de stad van Sittard belegerd die van alles goed verzorgd en voorzien was. Hier hadden de burgers van andere steden en dorpen hun goed gevlucht en tot bewaring gebracht als in een vaste en zekere stad. Van binnen was veel volk met ook getrouwe en dappere kapiteins en door hun dapperheid de hertog eens van de stad gedreven werd zodat hij weer naar zijn leger moest. Wat die van Haarlem zagen en gaven hun ook terstond over aan de hertog die weer met zijn volk in Brabant keerde. Kort daarna werd en vrede gesloten tussen de voorzegde Reinout en hertog Jan, maar dat duurde niet lang. Tenslotte nadat de voorzegde Reinout die van Maastricht grote molestatie aangedaan had bevind ik dat hij te Leuven een tijdje bewaard werd, maar niet in de gevangenis. In deze tijd leefde Jan Mandeville, een zeergeleerd en expert man in de medicijnen, geboren in Engeland die bijna de gehele wereld doorgewandeld heeft en zijn reis in drie verschillende talen heeft beschreven.

De bisschop van Luik had de graaf van Vlaanderen verkocht alle rechten die hij aan de heerlijkheid van Mechelen had. Die de burgers van Mechelen niet wilde gehoorzamen, hebben aan de hertog van Brabant als prins van de stad een legaat gezonden. Lodewijk heeft aangenomen al het goed dat die van Mechelen in Vlaanderen hadden, zo heeft hij hertog Jan ter oorlog beroepen, die van Mechelen, alzo het scheen, wilden tot assistentie komen. Me de graaf van Vlaanderen waren 15 andere prinsen aangespannen die tot diverse plaatsen in Brabant inbraken, hebben daar alles met het waard en vuur vernield. Binnen de tijd van tien maanden mocht in Brabant geen victualie komen, zo nauw hadden het de vijanden alles besloten. Desgelijks ook de Brabanders die in Vlaanderen liepen beroofden alles dat tussen Dendermonde en Aalst gelegen was, brachten met hen allen het vee van dat land. Het geschiedde daarna dat er uit Vlaanderen vijfhonderd ruiters in Brabant gekomen zijn om Brussel, zo men zegt, te belegeren wat gehoord werd en zo zijn daar 26 edellieden met een hoop gewapende burgers ’s nachts opgezeten en derwaarts gereid daar die Vlamingen doorkomen zouden een oorzaak genomen hebben hun taak te doen, zo hebben ze in de hoop der Vlamingen geslagen, alwaar een wrede en bloedige slag geschiede, maar die Vlamingen werden tenslotte overwonnen. Daar werden er honderdvijftig gevangen weg gevoerd naar Brussel tot de hertog, die hij eensdeels tot Vuren en eensdeels tot Leuven liet voeren om aldaar bewaard te worden.

In de tijd van deze hertog gebeurde er binnen Mechelen een gruwelijke brandt want daar branden veel teerlingen en straten af, met veel mooie huizen en al hetgeen dat memorabel en bezienswaardig was. Daarna regeerde een grote en schromelijke pestilentie die menige duizend mensen medesleepte.

De drie zonen van de voorzegde hertog Jan, te weten, Hendrik, Godfried en Jan de oudste stierven alle zonder kinderen achter te laten. Zijn oudste dochter Joanna heeft na de dood van haar eerste man Willem, graaf van Henegouwen en Holland, getrouwd Wenceslaus Jans, zoon van de koning van Bohemen. Dit had die vader aldus beschikt, hoopt dat overmits die liefde der grote prinsen en heren die Wenceslaus bestonden een goede en vaste vrede zou mogen onderhouden worden, maar het geviel al anders. Niet lang daarna zo is de Hertog overleden in het 14de jaar van zijn rijk toen men schreef 1315 op S. Nicolaas avond die van zijn edelen met grote rouw ten grave gedragen werd in het klooster van Villers. Want ze hadden een zedige, beleefde en rechtvaardige geleerde prins, zeer bekwaam tot het gouvernement van het land verloren. [66v]

Een memorabel mirakel.

In de tijd van deze hertog was in Holland binnen de stad van Leiden een vrouw, die van haar eigen zuster een brood begeerde, mits de hongersnood, wat ze haar weigerde en zei dat ze geen brood in haar huis had, haar zuster zei verzekerd te zijn dat ze brood in haar huis had, waarop ze antwoorde en zei, is daar enig brood in mijn huis, God geeft dat het steen moet worden. En zie, het is door Gods toestaan aldus naar haar woord geschied, want al haar brood dat ze in huis had werd in steen veranderd. Van die een noch menige tijd daarna tot een memorie gelegen heeft in S. Petrus kerk binnen Leiden voorzegt, aan de noordzijde in een kastje.



Wencelavs ende Ioanna,
de twee-en-dertichste Hertoghen van Brabant.

WEncelaus oft Wencelijn, ghetrout hebbende die dochter des voornoemden Jans die derde, heeft naer die doot van sijn behouden vader dat Hertochdom aenveerdt, binnen wiens leven Louen tweemael in beroerte was. Ten eersten, om dat die Meyer ofte Schouteth vander stadt, eenen vischcooper inde gevanckenisse dede houden, die vanden Heere los ende vry ghewesen was, t'welck in deser manieren is ghebeurt.

Op eenen tijdt quam die voorsz. vischcooper met een groote menichte van visschen nae Louen, wiens wagen niet verre vander stadt int slijck bleef stekende, soo dat die peerden desen niet en conden wtghetrecken, waeromme hy een peerdt nam gaende inde weyde, t'welck hy inden wagen inspande, om sijn peerden behulpich te zijn. In deser manieren heeft hy sijnen visch inder stadt ghecreghen, ende heeft dat peert weder in sijn plaetse gheleydt daer hy t'selue hadde gevonden. Hy inder stadt comende werdt vanden Meyer Peeter Cotreel ghevanghen, die terstondt hem opleyde dat hy t'peert ghestolen hadde, waer wt veel quaets gheresen is. Want een groot ghedruysch van volcke is den Meyer naegeloopen, met gewelt dringende opt stadt-huys, ende hebben die Schepenen gevangen ghenomen, die sy opde Borcht brachten, een plaetse int hoochste vander stadt, by Julium Cesarem (soomen seydt) gebout, daer sy andere Heeren ghecoren hebbende, soo heeft den voorseyden Meyer al gedaen wat sy wilden. Dit selue rumoer duerde meer dan twee iaeren, ende ten lesten den peys ghemaeckt wesende, zijn die Heeren vande voorsz. borcht af-gecomen, die daer soo lange gheseten hadden. Men sant den Hertoch vanden ghemeynen ghelde ettelijcke duysenden, oock hadde hem die voorseyde Cotreel dickwils met penningen d'oogen wtgesteken. Want men seydt dat t'Casteel ofte slot van Vilvoorden met dit ghelt opghemaeckt wert, twelck nu een stercke plaetse is. Van die ander beroerte binnen Louen, sal op een ander plaetse geseydt worden.

Daer nae voerde Wencelijn oorloge met Willem Marckgraue van Gulic, om dat sijn volck den coopman van Brabant afgeset hadde, die deur Gulicker-landt reysde. Alsdan die hoopen tsamen quamen, soo gheschiedde daer eenen vreesselijcken slach, int aencomen wert die Prince van Geldre deurschoten, ende doot wten hoop gedraghen. Nae dat die Brabanders den strijdt hadden gewonnen, die vyanden verdreuen hebbende, gheen vreese meer hebbende begonsten goede chiere te maecken, te bancketteren, eten ende drincken, Ende midts datse nv in slape waren, soo werden sy van haer vyanden verrast ende verslagen. Nae dat die Hertoge hem een wyle tijdts mannelijck hadde geweert, soo wert hy met sommighe edele ghevangen. Dit quam de Hertoghinne ter ooren, die daeromme soo grooten rouwe ende onghenoechte was bedrijvende, dat niet om segghen en was. t'Selve quam oock ter kennisse vanden Keyser Charel de vierde hoe sijn broeder gevangen was. Waeromme hy terstondt vergaderde alle die Princen sijns Rijcx, ende begonst met henlieden tegen Willem, die Wencelaum ghevangen hielt, te procederen, om hem van sijne goeden ende heerlijckheden te beroouen. Waeromme [68r] die voorsz. Willem seer verbaest zijnde, heeft sijnen ghevanghenen los ende vry ghelaten maer behielt noch dander Heeren. Om die welcke te lossen, die Hertoghe een groote somme van penningen van sijn ondersaten eyschte, deselue vercregen hebbende ende sijn ander affairen nu beschict hadde, soo heeft hy daer naer eenighe iaeren van oorloghen opgehouden.

Daer nae quam die Keyser Charel in Brabant alwaer hy van sijnen broedere Wencelijn, met grooter eeren ende triumphen ontfangen wert. t'Sijnder eeren hieltmen bancketten, met alderleye spel van triumphen, ende int wech-reysen convoyeerde Wencelijn die Hertoge sijnen broeder, tot in Vrancrijck toe, keerende van daer weder tot Bruessel, nae dat hy van sijnen broeder die Keyser oorlof genomen hadde.

Dat recouureren des voorseyde gelts om die Heeren te lossen, daer te voren afgesproken is, causeerde onder die Lovenaers weder een nieuwe commotie. Dat gemeyn volck rebelleerde teghen die Heeren, stellende andere in hun plaetse, na hun believen. Na dat dit regiment den tijt van dry iaeren lanck hadde geduert, so wert binnen Bruessel omghebracht den belhamer ende oppersten inventeur der voorgenoemder commotien, die welcke deur beuel des Hertoch te rade ghecomen was, ende wert doot gheslaghen van Jan Calsteren een Edelman, die wt vreesen der ghemeynten wt Louen ghevloden was. Van wiens doot die Louenaers meer dan wtsinnich zijnde, quamen met een furie na t'stadthuys ende werpen tot xvi. persoonen toe vande principaelste ter vensteren wt, de ghene die buyten stonden vattense op hun pijcken ende iauelijnen, d'ander werden sonder bermherticheydt oft eenich mede-lijden deerlijcken vermoort, t'welc Hertoch Wencelijn vernemende, soo heeft hy Louen comen belegghen, op dat hy die stadt in ghenomen hebbende, die rebelle met luttel volcx inder stadt ghelaten corrigeren mochte, t'welck ten eynde van seuen weken aldus gheschiet is, nademael dat hy dese niet en conde gewinnen, ende heeft die principaelste van deser beroerten wt den lande ghebannen. Daer wert alleenlijck een Edelman Jan de Watere onthooft, die de ghemeynte opgheroeyt hadde.

Na dat die Hertoghe tot Bruessel een wijle den tijt vergheten hadde, met spelen, tornoyen, iagen, kaetsen (waer in hy een groot meester was), ende ander ghenoechten, soo is hy na Luxemborch ghereyst, daer hy corts daer na ghestoruen is int iaer 1383. gheregneert hebbende den tijt van 28 iaren. Ende wert begrauen int Clooster van Orinaels, t'welck hy daer te voren ghefondeert ende met groote renten ende prebenden begaeft hadde.

Dese tijdinghe wert de Hertoghinne Joanna (doen-ter-tijdt tot Bruessel wesende) gebracht dat haren lieuen ende beminden man ouerleden was, den welcken ghelijck sy binnen sijnen leuen grootelijc bemint hadde, alsoo bedreef sy oock grooten rouwe om sijn doot, welcke droefheyt sy niet en soude hebben connen met eenigen troost versoeten, ten ware gheweest datse hadde gesien dattet haren lande wel van noode was, den last ende t'regiment des lants t'aenveerden, ende alsoo heeft sy veel schoone ende wijselijcke feyten bedreuen. d'Oorloghe daer sy den Hertoch van Gelre toe beroepen hadde, heeft sy aldus ghevoert, als datse (ouermits die voorsz. Hertoghe met sijn volck niet en wilde ten campe oft strijde comen) die victorie ende d'ouerhant behielt. d'Oorsaecke der seluer oorlogen was dese. De Meyer van s'Hertoghenbossche hadde eenen van des voorseyden Hertochs Heeren onthooft, die bevonden hadde gheweest sijnen eyghen vader doot geslagen te hebben, t'welck den Hertoch seer ter herten ginck. Dese voorsz. Hertoginne is ouerleden int iaer ons Heeren 1406.

Ick bevinde dat desen Wencelaus wt sijns moeders lichaem is ghesneden geweest, ende (t'welck seer te verwonderen is) dat sy nochtans daer af gheen hinder en heeft ghehadt.

Wenceslaus en Joanna,
de twee-en-dertigste hertog van Brabant.

Wenceslaus of Wenceslaus die getrouwd heeft de dochter der voornoemde Jan die derde heeft na de dood van zijn behouden vader dat hertogdom aanvaard, binnen wiens leven Leuven tweemaal in beroerte was. Ten eerste, omdat de meier of schout van de stad een viskoper in de gevangenis legde liet houden die van de heer los en vrij gewezen was, wat in deze manieren is gebeurd.

Op een tijd kwam die voorzegde viskoper met een grote menigte van vissen naar Leuven, wiens wagen niet ver van de stad in het slijk bleef steken, zodat de paarden het niet konden uittrekken, waarom hij een paard nam van een weide wat hij in de wagen inspande om zijn paarden behulpzaam te zijn. In deze manieren heeft hij zijn vis in de stad gekregen en heeft dat paard weer in zijn plaats geleid dar hij het had gevonden. Hij kwam in de stad en werd van de meier Peeter Cotreel gevangen die terstond hem oplegde dat hij het paard gestolen had, waaruit veel kwaads gerezen is. Want een groot gedruis van volk is de meier nagelopen en drongen met geweld op het stadshuis en hebben de schepenen gevangengenomen die ze op de burcht brachten, een plaats in het hoogste van de stad, bij Julius Caesar (zo men zegt) gebouwd daar ze andere heren gekozen hebben, zo heeft de voorzegde meier alles gedaan wat ze wilden. Ditzelfde rumoer duurde meer dan twee jaren en tenslotte werd de vrede gemaakt en zijn de heren van de voorzegde burcht afgekomen die daar zo lang gezeten hadden. Men zond de hertog van het algemene geld ettelijke duizenden, ook had hem die voorzegde Cotreel dikwijls met penningen de ogen uitgestoken. (omgekocht). Want men zegt dat het kasteel of het slot van Vilvoorden met dit geld opgemaakt werd, wat nu een sterke plaats is. Van die ander beroerte binnen Leuven zal op een andere plaats gezegd worden.

Daarna voerde Wenceslaus oorlog met Willem, markgraaf van Gulik, omdat zijn volk de koopman van Brabant afgezet had die door het land van Gulik reisden. Alsdan die hopen tezamen kwamen zo geschiedde daar een vreselijke slag, in het aankomen werd de prins van Gelde doorschoten en dood uit de hoop gedragen. Nadat die Brabanders de strijd hadden gewonnen en de vijanden hebben verdreven en geen vrees meer hadden begonnen ze goede sier te maken, te banketteren, eten en drinken en mits dat ze nu in slaap waren zo werden ze van hun vijanden verrast en verslagen. Nadat de hertog hem een tijdje mannelijk had verweerd zo werd hij met sommige edele gevangen. Dit kwam de hertogin ter ore die daarom zo’n groten rouw en ongenoegen bedreef dat het niet om te zeggen was. Hetzelfde kwam ook ter kennis van de keizer Karel de vierde hoe zijn broeder gevangen was. Daarom verzamelde hij terstond alle prinsen van zijn rijk en begon met hen tegen Willem, die Wenceslaus gevangen hield, te procederen om hem van zijn goederen en heerlijkheden te beroven. Waarom [68r] die voorzegt Willem zeer verbaasd was en heeft zijn gevangene los en vrijgelaten, maar behield nog de andere heren. Om die te verlossen eiste de hertog een grote som van penningen van zijn onderzaten en toen hij die gekregen had en zijn affaires nu beschikt had, zo heeft hij daarna enige jaren van oorlogen opgehouden.

Daarna kwam keizer Karel in Brabant alwaar hij van zijn broedere Wenceslaus met grote eren en triomf ontvangen werd. Tot zijn eer hield men banketten met allerlei spel van triomf en in het wegreizen begeleidde Wenceslaus de hertog, zijn broeder, tot in Frankrijk toe, keerde vandaar weer tot Brussel nadat hij van zijn broeder de keizer verlof genomen had.

Dat herstellen van het voorzegde geld om de heren te verlossen, daar tevoren van gesproken is, veroorzaakt onder die van Leuven weer een nieuwe commotie. Dat gewone volk rebelleerde tegen de heren, stelden anderen in hun plaats naar hun believen. Na dat dit regiment de tijd van drie jaren lang had geduurd zo werd binnen Brussel omgebracht de belhamer en oppersten uitvinder van de voorgenoemde commotie die door bevel van de hertog te raad gekomen was en werd dood geslagen van Jan Calsteren, een edelman, die uit vrees der gemeente uit Leuven gevloden was. Van wiens dood die van Leuven meer dan uitzinnig waren en kwamen met een furie naar het stadshuis en wierpen tot 16 personen toe van de belangrijkste het venster uit, diegene die buiten stonden vatten ze op hun pieken en speren, de andere werden zonder barmhartigheid of enig medelijden vermoord, wat hertog Wenceslaus vernam en zo heeft hij Leuven komen belegeren op dat als hij die stad ingenomen had de rebellen met luttel volk in de stad gelaten corrigeren mocht, wak ten einde van zeven weken aldus geschied is, nadat hij deze niet kon winnen, en heeft de belangrijkste van deze beroerten uit het land gebannen. Daar werd alleen een edelman Jan de Watere onthoofd die de gemeente opgestookt had.

Nadat de hertog tot Brussel een tijdje de tijd vergeten had met spelen, toernooien, jagen, kaatsen (waarin hij een groot meester was), en andere genoegens zo is hij naar Luxemburg gereisd daar hij kort daar na gestorven is in het jaar 1383 en geregeerd heeft de tijd van 28 jaren en werd begraven in het klooster van Orinaals, wat hij daar tevoren gefundeerd en met grote renten en prebenden begaafd had.

Deze tijding werd de hertogin Joanna (die toen-ter-tijd te Brussel was) gebracht dat haar lieve en beminde man overleden was, die ze, gelijk ze binnen zijn leven zeer bemind had, alzo bedreef ze ook grote rouw om zijn dood, welke droefheid ze niet met enige troost zou hebben kunnen verzachten, tenzij het geweest was dat ze had gezien dat het haar land wel nodig was de last en het regiment van het land te aanvaarden en alzo heeft ze veel mooie en wijze feiten bedreven. De oorlog daar ze de hertog van Gelre toe beroepen had, heeft ze aldus gevoerd, als dat ze (overmits die voorzegde hertog met zijn volk niet wilde ten kamp of strijd komen) die victorie en de overhand behield. De oorzaak van die oorlog was deze. De meier van 'Hertogenbosch had een van de voorzegde hertog heren onthoofd die bevonden had geweest zijn eigen vader dood geslagen te hebben, wat den hertog zeer ter harte ging. Deze voorzegde hertogin is overleden in het jaar ons Heren 1406.

Ik bevind dat deze Wenceslaus uit zijn moeders lichaam is gesneden geweest en (wat zeer te verwonderen is) dat ze nochtans daarvan geen hinder heeft gehad.

Een ghedenck-weerdich mirakel van t'Heylich Sacrament.

INT iaer duysent dry-hondert ende negen-en-sestich, onder desen voorseyden Hertoch Wencelao [68v] e weten, isser een Jode gheweest met name Jonathas, die rijcste ende t'hooft van al de Joden, woonende in Brabant, ende is ghecomen tot eenen die Jode gheweest hadde, maer nu Christen was geworden genoemt M. Jan van Louen, den welcken hy ghehuert heeft om sestich Rooskens mottoenen, dat hy t'heylich Sacrament soude stelen ende hem leueren, om sijnen wil daer mede te doen, t'welck die voorseyde M. Jan heeft volbracht, want hy is s'nachts heymelijck ghegaen inde Capelle van S. Catharine, staende onder Meulenbeke binnen Bruessel, den armaris op-brekende daer inne dat H. Sacrament stont, ende heeft met hem ghedragen die ciborie metten H. Sacramente, t'selue leuerende den voorsz. Jonathas.

Jonathas heeft t'selue ghedraghen nae Edingen daer hy woonachtich was. Die voorseyde ciborie open doende, heeft t'heylich Sacrament in presentie van veel Joden op een tafel ghestort, t'selue onweerdelijck ghetracteert ende bespot, t'welck tot diuersche stonden gheschiedde.

Godt almachtich dese iniurie niet langher willende ghedooghen, oock om t'Christen gelooue te verstercken, heeft laten ghebeuren dat dien voornoemden Jonathas wandelende in sijnen boomgaert, buyten die voorsz. stadt van Edinghen, deur Godts rechtveerdige wrake vermoort wert.

Hierom en heeft sijn huysvrouwe ende Abraham sijnen sone, aldaer niet derren blijuen, maer zijn metter wooninge ghecomen na Bruessel by haer mede Joden, doen ter tijt woonende by der Arcken, met hem brenghende die ciborie metten H. Sacramente, t'welck sy den Joden presenteerden, die t'selue hebben ghestelt in hun Synagoge wesende nu een Capelleken, staende binnen den huyse van mijn Heer van Pilarmen.

Daer na hebben die voorsz. Joden een deel vanden H. Sacramente tot grooten presente gesonden aen ander Joden, om t'selue te mishandelen. Hier nae ist ghebeurt op den goeden Vrydach, als alle Christenen gedachtich zijn der passien ons Heeren Jesu Christi, dat die voorsz. Joden doen tot Bruessel wesende, die ciborie nemende, hebben dat H. Sacrament op een tafel ghestort, t'selue tot spijt der Christenen bespoghen, ende met heuren dagghen ende messen furieuselijc deur steken, tot als daer bloet wt quam: t'welck die boose Joden siende, vielen oft sy doot hadden gheweest.

Ende zijn daer nae weder opghestaen met groote verschricktheyt, ende sijn samen geaccoordeert: datse t'H. Sacrament souden draegen nae Ceulen, met eender vrouwen ghenoemt Catharine, nv Christen wesende, die een Jodinne was gheweest op dat ter kennisse vande Christenen niet en soude comen. Die welcke sy ghehuert hebben om twintich Wencelaus mottoenen, die t'selue heeft beloeft te doene, nemende tot dien effecte, die voorschreven ciborie metten H. Sacramente.

Maer Godt almachtich niet willende dat alsulcken heerlijcken mirakel verborgen soude blijven, heeft sijnen H. Engel inder nacht ghesonden aende selue Catharine, daer sy op haer bedde lach en sliep, haer verclarende den wille Godts te zijn, dat H. Sacrament niet te verdraeghen, maer t'selue te leueren haren Biechtvader.

Hieromme is die vornoemde Catharine s'morghens vroech, deur bevel van Godt, gheghaen tot haren Biecht-vader, met naeme H. Peeter vander Heede, Parochiaen vander Capellen, hem volcomelijc die saecke ende geschiedenisse verclarende. Daer nae heeft die voorsz. H. Peeter ontboden H. Michiel van Baeckeren, onder-Pastoor van S. Goedelen, ende Meester Jan van Woluwe Portionaris van S. Nicolaes, in presentie van de voorsz. Catharine verhaelde, hoe die ongoddeloose Joden t'voorsz. H. Sacrament soo schroomelijck hadden ghetracteert, ende haer ouergegeuen metter ciborien, om te verdragen, ende hoe dat sy die heeft geleuert in handen des vornoemden H. Peeters.

Corts daernae dit afgrijselijck feyt int openbaer gecomen wesende, sijn die Heeren des Capittels van S. Goedelen, met processie, ende den voorsz. [69r] Wencelijn, Hertoch van Brabandt, met Vrouwe Johanna sijn gesellinne, ende ander diveersche personagien gegaen totter Capellen, ende aldaer ghehaelt dat hoochweerdighe Sacrament van Miraeckel, ende met grooter eerweerdicheydt ghebracht, binnen S. Goedelen Kercke.

Die voorsz. boose Joden zijn terstont daernae deur t'beuel des Hertochs ghevanghen, t'samen met hun vrouwen ende kinderen, ende deur het rechtveerdich vonnisse vanden voorseyden Hertoch op kerren ofte waghens ghestelt, ende alsoo ghevoert naden Wollen-driesch binnen Bruessel, ende werden op allen hoecken vander straten ghenepen met ysere geloeyende tangen, ende opden voorsz. Wollen-driesch aen staecken gestelt zijnde werden verbrant. Welcke dry gheconsacreerde Hostien met die bebloeyde steken, nu binnen Bruessel ghesien ende aengebeden worden.

Een gedenkwaardig mirakel van het 'Heilig Sacrament.

In het jaar duizend driehonderd en negen-en-zestig, onder deze voorzegde hertog Wenceslaus [68v] te weten, is er een Jood geweest met name Jonathas, de rijkste en het hoofd van alle Joden, woonde in Brabant en is gekomen tot een die Jood geweest had, maar nu Christen was geworden, genoemd M. Jan van Leuven, die hij gehuurd heeft om zestig roosjes mottoenen, (Franse munt) dat hij het heilig Sacrament zou stelen en hem leveren om zijn wil daar mede te doen, wat die voorzegde M. Jan heeft volbracht, want hij is ‘s nachts heimelijk gegaan in de kapel van S. Catharine, staat onder Meulebeke binnen Brussel, de verzegeling open brak daarin dat H. Sacrament stond en heeft met hem gedragen die ciborie met het H. Sacrament en leverde dat de voorzegde Jonathas.

Jonathas heeft het gedagen naar Edingen daar hij woonachtig was. Die voorzegde ciborie deed hij open en heet het heilige Sacrament in presentie van veel Joden op een tafel gestort, het onwaardig behandeld en bespot, wak tot diverse stonden geschiedde.

God almachtig die deze kwaadheid niet langer willende gedogen, ook om het 'Christen geloof te versterken heeft laten gebeuren dat die voornoemde Jonathas die wandelde in zijn boomgaard, buiten die voorzegde stad van Edingen, door Gods rechtvaardige wraak vermoord werd.

Hierom heeft zijn huisvrouw en Abraham zijn zoon aldaar niet durven blijven, maar zijn ter wonen gekomen naar Brussel bij haar mede Joden die toen ter tijd woonden bij der Arken en met hem brachten die ciborie met het H. Sacrament, wat ze de Joden presenteerden, die het gesteld hebben in hun Synagoge, was een kappelletje was en nu staat binnen het huis van mijn heer van Pilarmen.

Daarna hebben die voorzegde Joden een deel van de H. Sacrament tot groot present gezonden aan andere Joden, om het te mishandelen. Hierna is het gebeurd op de goede Vrijdag, als alle Christenen gedachtig zijn der passie van onze Heer Jezus Christus dat die voorzegde Joden, die toen te Brussel waren, de ciborie namen en hebben dat H. Sacrament op een tafel gestort tot spijt der Christenen bespuwd en met hun daggen en messen furieus doorstoken tot als daar bloed uit kwam: wat die boze Joden zagen en vielen of ze dood hadden geweest.

En zijn daarna weer opgestaan met grote schrik en zijn samen overeengekomen; dat ze het 'H. Sacrament zouden dragen naar Keulen met een vrouwe genoemd Catharine die nu Christen is en die een Jodin was geweest op dat het ter kennis van de Christenen niet zou komen. Die ze gehuurd hebben om twintig Wenceslaus mottoenen, die het heeft beloofd te doen, nam die tot dat doel de voorschreven ciborie met het H. Sacrament.

Maar God almachtig wilde niet dat al zulke heerlijk mirakel verborgen zou blijven, heeft zijn H. Engel in de nacht gezonden aan die Catharine daar ze op haar bed lag en sliep en verklaarde haar dat de wil Gods was dat H. Sacrament niet te verdragen, maar het te leveren haar biechtvader.

Hierom is die voornoemde Catharine’s morgens vroeg door het bevel van God gegaan tot haar biechtvader, met name H. Peeter van de Heede, parochiaan van de kapel en hem volkomen de zaak en geschiedenis verklaarde. Daarna heeft die voorzegde H. Peeter ontboden H. Michiel van Baeckeren, onderpastoor van S. Goedele, en meester Jan van Woluwe Portionaris van S. Nicolaas, in presentie van de voorzegde Catharine verhaalde, hoe die goddeloze Joden het voorzegde H. Sacrament zo schromelijk hadden behandeld en haar overgegeven met de ciborie om te weg te dragen en hoe dat ze die heeft geleverd in de handen der voornoemde H. Peeters.

Kort daarna toen dit afgrijselijke feit in het openbaar gekomen was zijn de heren van het kapittel van S. Goedele met processie en den voorzegde [69r] Wenceslaus, hertog van Brabant, met vrouwe Johanna zijn gezellin en ander diverse personages gegaan tot de kapel en aldaar gehaald dat hoogwaardige Sacrament van Mirakel en met grote eerwaardigheid gebracht binnen S. Goedele kerk.

Die voorzegde boze Joden zijn terstond daarna door het bevel van de herig gevangen genomen tezamen met hun vrouwen en kinderen en door het rechtvaardige vonnis van de voorzegde hertog op karren of wagens gesteld en alzo gevoerd naar de Wollen-driesch binnen Brussel en werden op allen hoeken van de straten geknepen met gloeiende ijzeren tangen en op de voorzegde Wollen-driesch aan staken gezel en werden verbrand. Welke drie geconsacreerde hosties met die bebloede steken, nu binnen Brussel gezien en aanbeden worden.

Van een grouwelijcke plaghe van sommighe dansers.

INt iaer 1374. begonsten binnen der stadt van Ceulen, Aken ende in ander steden liggende ontrent den Rhijn eenige vrouwen ende mans wonderlijck te dansen, ende langen tijdt ghedanst hebbende, vielen sy als dulle menschen ter eerden. Dese dansers openbaerden hen eerst tot Aken opden dach der kerck-wydinghe van onser Lieuer Vrouwen kercke, alwaer sy dansten voor den hooghen aultaer springende soo hooghe als den selven aultaer, nedervallende op die stoelen, ende dit volherden sy langen tijdt als dat sy hen te bersten ende doot sprongen. Eenige werden met dwaelen om hun lichaem gebonden, op datse niet bersten en souden. Oock quamen sy tot Maestricht, Luyck, ende in andere steden. Sy waren met den blooten hoofde met groene cransen om hun hooft, ende aldus springende ende dansende, soo gaven sy malcanderen moet, seggende, frisch, frisch, ende anders niet. Sy gingen aldus in die kercken, voor d'autaren ende beelden van onser Lieuer Vrouwen, al springende ende dansende, waerdeur veel mannen ende vrouwen met deser passien beroert werden, ende dansten mede. Ten lesten wert vande gheleerde ondervonden datse vande duyvelen beseten waren. Sy werden tot verscheyden plaetsen bemaent ende besworen, sommighe werden lichtelijck, ende andere swaerlijck verlost ende genesen, wel tot dry duysent toe. Daer nae hiel dese plage op ende verghinck. Als die duyvel in haer sinnen quam, soo en conden sy haer van dansen niet onthouden, maer hy comende in haren buyck, so werden sy seer ghepijnicht, hebbende alsdan een vervaerlijc gesicht. Ende d'een clam op des anders schouder, seggende, dat hy wonderlijcke dingen in die locht sach. Sy hadden alle ghelijc voor haer genomen, datse s'morgens op alder heyligen dach t'samen souden binnen Luyck comen in den Dom van S. Lambrecht, ende souden alle die Priesters vermoort hebben, maer Godt de Heere heeft hun boos voornemen belet.

Daer nae int iaer 1380. wert t'geschut der busschen van eenen Moninck ghevonden, met dat duyvels buscruyt. Int iaer 1381. begonstmen tot Ausborch met busschen te schieten, ende daer nae werden die selue ghemeyn. [69v]

Van een gruwelijke plaag van sommige dansers.

In het jaar 1374 begon binnen de stad van Keulen, Aken en in ander steden omliggende omtrent de Rijn enige vrouwen en mannen wonderlijk te dansen en als ze lange tijd gedanst hadden vielen ze als dolle mensen ter aarden. Deze dansers openbaarden hen eerst tot Aken op de dag der kerkwijding van onze Lieve Vrouwe kerk, alwaar ze dansten voor het hoge altaa en sprongen zo hoog als dat altaar en vielen neer op de stoelen en dit volharden ze lange tijd als dat ze zich te barsten en dood sprongen. Enige werden met doeken om hun lichaam gebonden op dat ze niet barsten zouden. Ook kwamen ze tot Maastricht, Luik en in andere steden. Ze waren met den bloot hoofd met groene kransen om hun hoofd en aldus springende en dansende, zo gaven ze elkaar moed en zeiden fris, fris en anders niet. Ze gingen aldus in die kerken, voor de altaren en beelden van onze Lieve Vrouwe al springende en dansende waardoor veel mannen en vrouwen met deze passie bewogen werden en dansten mede. Tenslotte werd van de geleerde ondervonden dat ze van de duivels bezeten waren. Ze werden tot verscheiden plaatsen gemaand en bezworen, sommige werden licht en andere zwaar verlost en genezen, wel tot drieduizend toe. Daarna hield deze plaag op en verging. Als de duivel in hun zinnen kwam zo konden ze zich van dansen niet onthouden, maar als hij kwam in hun buik zo werden ze zeer gepijnigd en hebben alsdan een vervaarlijk gezicht. En de ene klom op de anders schouder en zei dat hij wonderlijke dingen in de lucht zag. Ze hadden alle gelijk voor zich genomen dat ze ‘s morgens op aller heiligen dag tezamen zouden binnen Luik komen in de Dom van S. Lambrecht en zouden alle priesters vermoord hebben, maar God de Heer heeft hun boos voornemen belet.

Daarna in het jaar 1380 werd het geschut der bussen van een monnik gevonden met dat duivelse buskruit. In het jaar 1381 begon men tot Augsburg met bussen te schieten en daarna werden die algemeen. [69v]



Anthonis den XXXIII.
Hertoch van Brabant.

ANthonis den xxxiij. Hertoch van Brabant, sone Philips Hertochs van Bourgoengien, is in deser manieren aent Hertochdom gecomen.

Joanna dochter Jans die derde van dien name, Hertoginne van Brabant, ende huysvrouwe des bouen-voornoemden Wencelijns, heeft een suster gehadt genoemt Margriete, dese getrout hebbende Lodewijck Graue van Vlaenderen, heeft hem een dochter gebaert, oock met name Margriete. Nae dat dese eens hadde gehout gheweest, wert daer nae een houwelijck gegeuen, aen Philips de Coene Hertoge van Bourgoengien, ende sone Jans die goede, Coninck van Vrancrijck. Dus heeft Philips aen die voorseyde sijn huysvrouwe dry kinderen ghewonnen, te weten, Jan, Anthonis, ende Philips. Jan als d'outste sone succedeerde in sijns vaders Rijck, Anthonis die middelste tusschen dese twee, quam deur de neersticheyt van sijnen vader aen t'Hertochdom van Brabant, hem van sijn oude moeye achterghelaten, die sonder kindt ofte hoir gestorven was.

Desen Anthonis Hertochs Philips van Bourgoegnien sone, is soo wel van sijns moeders, als van sijns vaders wegen, wt Conincklijcken geslachte ghesproten. Hy heeft altijt vanden beghinne sijns Rijcx, seer straffelijck die misdadige gepunieert, maer bysonder die hun ouders oft d'arme verdruckten. t'Landt van Brabant heeft in sijnen tijdt ghefloreert ende voorspoedich gheweest, overmidts de gerechticheyt die in hem was, sonder die welcke geen eendrachticheyt noch vrede onder die menschen en can zijn.

Hy nam ten houwelijck Vrouwe Joanna van S. Paul, een seer edele, schoone, goede ende deuchdelijcke Princersse, aen dese heeft hy twee sonen gewonnen, Jacques en Philips, ende een dochter, die ionck ghestorven is. Int eerste iaer sijns rijcx, heeft hy zijn huysvrouwe Joanna verloren, die hy altijt lief ende weerdt ghehadt hadde, die welck hy tot Vueren dede begraven.

Anthonis den XXXIII.
Hertog van Brabant.

Anthonis de 33ste hertog van Brabant, zoon van Philips hertog van Bourgondië, is in deze manieren aan het hertogdom gekomen.

Joanna, dochter van Jan de derde van die naam, hertogin van Brabant en huisvrouw der boven-voornoemde Wenceslaus, heeft een zuster gehad genoemd Margriet, deze heeft getrouwd Lodewijk, graaf van Vlaanderen, heeft hem een dochter gebaard, ook met name Margriet. Nadat deze eens was gehuwd geweest werd ze daarna ten huwelijk gegeven aan Philips de Koene hertog van Bourgondië en zoon van Jan de goede, koning van Frankrijk. Dus heeft Philips aan die voorzegde zijn huisvrouw drie kinderen gewonnen, te weten Jan, Anthonis en Philips. Jan als de oudste zoon volgde op in zijn vaders rijk, Anthonis de middelste tussen deze twee kwam door de vlijt van zijn vader aan het hertogdom van Brabant, hem van zijn oude tante achtergelaten die zonder kind of erfgenaam gestorven was.

Deze Anthonis de zoon van hertog Philips van Bourgondië is zo wel van zijn moeders als van zijn vaders kant uit koninklijk geslacht gesproten. Hij heeft altijd van het begin van zijn rijk zeer straf de misdadige gestraft, maar vooral die hun ouders of de arme verdrukten. Het land van Brabant heeft in zijn tijd gefloreerd en voorspoedig geweest overmits de gerechtigheid die in hem was, zonder die geen eendracht noch vrede onder de mensen kan zijn.

Hij nam ten huwelijk vrouwe Joanna van S. Paul, een zeer edele, mooie, goede en deugdelijke prinses, aan deze heeft hij twee zonen gewonnen, Jacques en Philips, en een dochter die jong gestorven is. In het eerste jaar van zijn rijk heeft hij zijn huisvrouw Joanna verloren die hij altijd lief en waard gehad had, die hij te Vuren liet begraven.

Tot deser tijdt waren binnen Parijstwee excellente ende geleerde Doctoren inder Godtheyt, Peeter van Aliaco die naederhandt Bischop van Camerijck wert, ende Cardinael, ende Joannes Gerson, Cancellier van d'vniversiteyt. Sy hebben beyde profijtelijcke ende gheleerde boecken beschreuen, diemen noch ter tijdt heeft. In dien tijdt sachmen een Comete, waer deur te kennen gegeven wert, die toecomende doodt des Hertochs van Orliens, met oock den twist van Luydick, welck quaet seer corts daer nae volchde.

Hier nae isser int t'gheheele landt van Luyck een groote commotie opghestaen, om dat daer twee Bischoppen ghecoren waren. Die stadt van Maestricht, daer den eenen ghevloden was, wert vande Luyckenaers beleyt, ende d'leste belegh duerde den tijt van sesthien weken. Niet lange daernae is die ghecoren Heer Jan van Beyeren met grooter macht ende hulpe die hem eenighe groote Heeren deden, wt Maestricht ghetrocken tegen die Luyckenaers, ende heeftse met eenen grooten slach verwonnen. Daer werden wel xl. duysent vanden Luyckenaers verslaghen, ende onder dese was ooc doodt gebleven Dierick van Perweys, dien de Luyckeneers, den anderen veriagende, tot dat Bisdom meynden te promoveren. Na dese victorie is den voorsz. Jan van Beyeren inder stadt van Luydick gecomen, punierende alle de ghene, die hen tegen hem gheopponeert hadden. [70v]

Daer nae nam Anthonis t'eender huysvrouwen Elizabeth, een wtnemende schoone vrouwe. Men hielt tot Bruessel die feest vande bruyloft in des Hertochs hof, met groote Coninclijcke triumphe. Met zijn huysvrouwe behielt hy t'Hertochdom van Luxemborch. Hy is hierna met grooter macht in Luxemborch gecomen, brengende die rebellighe onder sijn subiectie. Veel sloten ende casteelen heeft hy ter aerden gheuelt, sommighe met gheweldiger hant in-genomen, oock eenige metten viere vernielende. Hy versloech oock eenen grooten hoop vanden genen die t'spel beroct hadden.

Desen Anthonis was een vroom ende cloeck Prince om sijn volck tot strijden te verwecken: hy en wilde niet gedoogen dat hem yemant hier inne te bouen ghegaen hadde. Niemants crachten noch knechten ontsiende, was hy altijdt d'eerste inden strijt. Als hy sijn vyanden hadde verwonnen, soo ontfinck hy dese geerne in genade, als sy dat van hem begeerden, ende wat hy te doen hadde daer was hy vlijtich ende neerstich in. Als hy Luxemborch in sijn ghewelt ghebracht hadde, soo is hy ghetrocken na Aken, met thien duysent ruyters. Na dat Sigismundus die Coninck van Roomen daer de croone ontfanghen hadde, naer ouder ghewoonten, soo verbeyde hy sommighe weken des Hertochs Anthonis comste, ende siende dat hy niet en quam (want sijn vrienden ontriedent hem) soo is hy van Aken nae Colen ghereyst. Van desen Prince machmen dit wel voor een memorie houden, dat hy die Latijnsche spraecke soo beminde, als dat hy daghelijcx die Duytschen lasterde om datse dese sprake niet ter herten en namen, maer lieuer die Francoische oft eenige ander tale hadden, dan dese fraye ende lustighe spraecke.

Int iaer ons Heeren 1415. Als d'Enghelschen om seker oorsaecken teghen die Franchoisen oorloochden, soo hebben sy hunnen leger by Assincourt gheslaghen, ende hebben corts daer nae metten seluen tot Blangy (een dorpken niet verre van Assincourt ghelegen) eenen slach geslagen, van beyde zijden, maer sonderlinghe onder de Franchoisen geschiede daer groote bloetstortinge. Inden seluen strijdt wert Anthonis Hertoch van Brabant met veel andere edele Heeren verslaghen, die den Coninck van Vranckrijck te hulpe gecomen was. Hy die wel eertijts vele onder sijn subiectie gebracht hadde, wert nv selue vande Engelschen om leege gevelt. int iaer 1415. den 25. Octobris, int ix. iaer sijns Hertochdoms van Brabant oft daer ontrent, ende int v. van Luxemborch. Sijn lichaem wert eerst ten eynde van dry daghen onder die verslaghen lichamen gevonden ende wt-ghedragen. Ten eersten vanden Bischop van Dornick eerweerdichlijcken ontfangen zijnde, wert hy daer na binnen Bruessel in S. Goedelen Kercke ghedragen. Alwaer den dienst naer ouder ghewoonten ende costume volbracht zijnde, soo wert t'lichaem met grooter droefheyt der Princen, Edele ende des gantsche lants tot Vueren ghevoert, ende is begrauen geweest by sijn eerste huysvrouwe Joanna van S. Paul, daer hier voren af gheseyt is. [71r]

Tot deze tijd waren binnen Parijs twee excellente en geleerde doctoren in de Godheid, Peeter van Aliaco, die naderhand bisschop van Kamerijk werd en kardinaal, en Joannes Gerson, kanselier van de universiteit. Ze hebben beide profijtelijke en geleerde boeken geschreven die men nog ter tijd heeft. In die tij zag men een komeet waardoor te kennen gegeven werd die toekomende dood van de hertog van Orleans met ook de twist van Luik, wek kwaad zeer kort daarna volgde.

Hierna is er in het gehele land van Luik een grote commotie opgestaan om dat daar twee bisschoppen gekozen waren. De stad van Maastricht, daar de ene gevloden was werd van de Luikenaars belegerd en dit eerste belegd duurde de tijd van zestien weken. Niet lang daarna is die gekozen heer Jan van Beieren met grote macht en hulp die hem enige grote heren deden uit Maastricht getrokken tegen de Luikenaars en heeft ze met een grote slag overwonnen. Daar werden wel40 000 van de Luikenaars verslagen en onder deze was ook doodgebleven Diederik van Perweis die de Luikenaars, de andere verjoegen, tot dat bisdom meenden te promoveren. Na deze victorie is de voorzegde Jan van Beieren in de stad van Luik gekomen en strafte al diegenen die hen tegen hem opgestaan hadden. [70v]

Daarna nam Anthonis tot een huisvrouw Elizabeth, een uitnemende mooie vrouwe. Men hield tot Brussel dat feest van de bruiloft of in de hertog hof met grote koninklijke triomf. Met zijn huisvrouw behield hij het hertogdom van Luxemburg. Hij is hierna met grote macht in Luxemburg gekomen en bracht de rebellen onder zijn beheer, Veel burchten en kastelen heeft hij ter aarde geveld, sommige met ghweldiger hand ingenomen, ook enige met het vuur vernielde. Hij versloeg ook een grote hoop van diegenen die het spel berokkend hadden.

Deze Anthonis was een dappere kloeke prins om zijn volk tot strijden te verwekken: hij wilde niet gedogen dat hem iemand hierin te boven zou gaan. Niemands krachten noch knechten ontzag, was hij altijd de eerste in de strijd. Als hij zijn vijanden had overwonnen, zo ontving hij deze graag in genade als ze dat van hem begeerden en wat hij te doen had daar was hij vlijtien naarstig in. Toen hij Luxemburg in zijn geweld gebracht had zo is hij getrokken naar Aken met tienduizend ruiters. Na dat Sigismunds, de koning van Rome, daar de kroon ontvangen had, naar oude gewoonten, zo wachtte hij sommige weken op de komst van hertog Anthonis en toen hij zag dat hij niet kwam (want zijn vrienden ontraden het hem) zo is hij van Aken naar Keulen gereisd. Van deze prins mag men dit wel voor een memorie houden dat hij de Latijnse spraak zo beminde als dat hij dagelijks de Duitsers lasterde om dat ze deze sprake niet ter harte en namen, maar liever de Franse of enige ander taal hadden dan deze fraaie en lustige spraak.

In het jaar ons Heren 1415 toen de Engelsen om zekere oorzaak tegen de Fransen oorloogden zo hebben ze hun leger bij Azincourt geslagen en hebben kort daarna met die te tot Blangy (een dorpje niet ver van Azincourt gelegen) een slag geslagen, van beide zijden, maar vooral onder de Fransen geschiede daar grote bloedstorting. In dezelfde strijd werd Anthonis, hertog van Brabant, met veel andere edele heren verslagen die de koning van Frankrijk te hulp gekomen was. Hij die wel eertijds vele onder zijn beheer gebracht had werd nu zelf van de Engelsen omlaag geveld in het jaar 1415, de 25ste oktober in het 9de jaar van zijn hertogdom van Brabant of daar omtrent en in het 5de van Luxemburg. Zijn lichaam werd eerst ten einde van drie dagen onder de verslagen lichamen gevonden en weggedragen. Ten eerste van de bisschop van Doornik eerwaardig ontvangen zijnde, werd hij daarna binnen Brussel in S. Goedele kerk gedragen. Alwaar de dienst naar oude gewoonten en gebruik volbracht werd zo werd het lichaam met grote droefheid der prinsen, edele en het ganse land naar Vuren gevoerd en is begraven geweest bij zijn eerste huisvrouw Joanna van S. Paul, daar hiervoor van gezegd is.


Ian die vierde van dien naem,
den dry-en-dertichsten Hertoch Anthonis sone.

IAn de vierde van desen name, d'outste sone des voorsz. Anthonis, noch maer derthien iaren oudt zijnde, heeft nae die doodt sijns Vaders dat Hertochdom van Brabant aenveert. In sijn sesthiende iaer nam hy tot eender huysvrouwen Jacobam, dochter van Hertoch Willem van Beyeren, Graue van Hollant ende Henegouwe. Een lange wijle tijdts was tusschen dese twee een goede vrede. Maer ten lesten isser eenen twist opgheresen, daer af d'oorsaecke dese was. De Heeren die des iongen Hertochs saecken regeerden ende administreerden, hadden alle dinghen naer hun belieuen verandert. De camenieren die by de Hertoghinne van ioncx kindts af gewoont hadden, werden van hen afgeset, ende andere inghestelt die haer vremt ende onbekent waren. Hoe groote droefheyt sy daerom bedreef, blijckt daer wt, dat sy terstont na Engelant gereyst is, ende heeft aldaer, hoe wel haren eersten man noch int leuen was, eenen anderen ghetrout, te weten, den Hertoch van Glocester des Conincx van Enghelandts broeder.

Om der voorseyder redenen wille zijnder groote twisten ende oorlogen opgheresen, die voornoemde Hertoch van Glocester vergadert hebbende eenen grooten hoop Engelschen is daermede tot Calis ghecomen, hebbende met hem sijn huysvrouwe Jacoba, ende is van daer nae Henegouwe ghetrocken om van sijnder huysvrouwen wegen t'lant in te nemen, ende hadde alreede veel plaetsen ende steden inghenomen. Als Hertoch Jan van Brabandt vreesde dat hy oock in die manieren Hollant ende Zeelant mocht verliesen, ende van veel Princen ende Heeren hulpe vercreghen hadde, soo heeft hy sijnen broeder Philippum een Gouuerneur in Brabant ghemaeckt wesende een cloeck ende vroem man in sijn affairen, ende is gereyst na Hollant, Zeelant ende Vrieslant. Alwaer hy soo eerlijck ende blydelijc ontfangen wert, als dat hy daer mede een groot deel sijnder droefheyt was vergetende.

As die Hertoch van Glocester hoorde segghen, dat Hollandt ende Vrieslant meer geacht waren dan Brabant, soo heeft hy eenen grooten hoop volcx op die frontieren van Brabant gesonden, daer sy allen t'lant deur grooten overlast op die boeren bedreuen. Ten is niet om wtspreken, wat grooter wreetheydt ende tyrannie sy daer bedreuen, die kercken werden berooft, mans, vrouwen ende kinderen werden deerlijck vermoort, die ionge maechden gevioleert ende vercracht, t'welck gehoort zijnde vanden Heeren ende regeerders van Brabant, soo souden sy den Heere van Wesemael, ende H. Jan Glimes met eenen hoop knechten tot Nivel, om die vyanden te wederstaen, de welcke die frontieren vromelijck beschermende, deden daer menighe schermutsinge.

Jan de vierde van die naam,
de drie-en-dertigste hertog en zoon van Anthonis.

Jan de vierde van deze naam, de oudste zoon van des voorzegde Anthonis, noch mar dertien jaar oud was heeft na de dood van zijn vader dat hertogdom van Brabant aanvaard. In zijn zestiende jaar nam hij tot een huisvrouw Jacoba, dochter van hertog Willem van Beieren, graaf van Holland en Henegouwen. Een lange wijle tijd was tussen deze twee een goede vrede. Maar tenslotte is er een twist opgerezen waarvan de oorzaak deze was. De heren die de zaken van deze jonge hertog regeerden en administreerden hadden alle dingen naar hun believen veranderd. De kamenieren die bij de hertogin van jong kind af aan gewoond hadden werden van hen afgezet en andere ingesteld die haar vreemd en onbekend waren. Hoe grote droefheid ze daarom bedreef blijkt daaruit dat ze terstond naar Engeland gereisd is en heeft aldaar, hoe wel haar eerste man noch in het leven was, een andere getrouwd, te weten de hertog van Gloucester de broeder van de koning van Engeland.

Om de voorzegde redenen wille zijn er grote twisten en oorlogen opgerezen, die voornoemde hertog van Gloucester verzamelde een grote hoop van Engelsen en is daarna tot Calais gekomen, heeft met hem zijn huisvrouw Jacoba en is van daar naar Henegouwen getrokken om vanwege zijn huisvrouw het land in te nemen en had alreeds veel plaatsen en steden ingenomen. Toen hertog Jan van Brabant vreesde dat hij ook in die manieren Holland en Zeeland mocht verliezen en van veel prinsen en heren hulp gekregen had zo heeft hij zijn broeder Philippus een gouverneur in Brabant gemaakt, dat was een kloeke en dappere man in zijn affaires en is gereisd naar Holland, Zeeland en Friesland. Alwaar hij zo fatsoenlijk en blijde ontvangen werd als dat hij daarmee een groot deel van zijn droefheid vergat.

Toen de hertog van Gloucester hoorde zeggen dat Holland en Friesland meer geacht waren dan Brabant zo heeft hij een grote hoop volk op de grenzen van Brabant gezonden daar ze al het land door grote overlast op de boeren bedreven. Het is niet om uit te spreken wat grote wreedheid en tirannie ze daar bedreven, di kerken werden beroofd, mannen, vrouwen en kinderen werden deerlijk vermoord, die jonge maagden geweld aangedaan en verkracht, wat gehoord werd van de heren en regeerders van Brabant, zo zonden ze de heer van Wezemaal en H. Jan Glimes met een hoop knechten tot Nijvel om die vijanden te weerstaan die die grenzen dapper beschermden en deden daar menige schermutseling.

Victorie der Brabanders, teghen den Hertoghe van Glocester.

DIe Hertoge van Glocester voorseyt, hadde sijn garnisoen gelaten in een stedeken ghenoemt Braine le conte, alwaer die soldaten daghelijcx wt liepen, brandtstichtende in die omliggende frontieren van Brabant. Hieromme is die voorseyde Heere van [72r] Wesemale, met sommige andere Heeren tot aen die mueren van de voornoemde stadt ghecomen. t'Welc siende d'Engelschen die daer in laghen, hebben allen hun poorten gheopent ende zijn metten gheheelen hoop wtgetrocken. Nauwelijck en was die battaille begonst, doen die Brabanders hun gelieten, als oft sy die vlucht hadden genomen, tot datse een scheute wechs vander stadt waeren, ende siende dat alle d'Enghelschen wt waren, soo keerden sy weder op hun vyanden slaende daer inne, so dat dese oorloghe felder wert, dan eenighe vande voorgaende gheweest hadden. Daer werden veel Enghelschen doodt gheslagen, veel gequetst ende veel gevangen. Die noch ouerbleuen vloden met grooter verbaestheydt weder inder stadt.

Corts daernae ruste hem op gantsch Brabant tegen d'Engelschen, Maestricht, Philips Hertoch van Bourgoengien, die den neve was van Hertoch Jan voorschreven. Oock quam daer van Dornick een groote menichte van volcke der Brabanders tot assistentie, soo dat den Brabanders hoop behaluen die knechten, die van Bourgoengien quamen ende van Doornick sestich duysent sterck was. Met dese knechten oft soldaten, heeft Philips Hertoch Jans broeder, een seer expert Prince in feyten van oorlogen, die stadt beleydt, naer dat hyt rontsomme al afghebrandt ende berooft hadde. Als hy daernae een wijle tijts voorgheleghen hadde soo is hy met sijnder macht wat naeder ghecomen, om die stadt te beclimmen, hoe wel dese nochtans van plaetse ende fortificatie seer sterck was. Maer d'Engelschen weerden hen soo vroomelijcken van binnen, als datter veel vande Brabanders afgheslooten ende verslagen werden. Den avondt dede die battaille scheyden, des anderen daechs beghonsten die van binnen van peys te spreken, maer te vergeefs, want die Brabanders bereyden hun anderwerf totten strijde, ende souden d'Enghelschen met grooter macht weder aenghevallen hebben, ten hadde geweest datse hun gheweer neder-geleyt hebbende hen selven gewillichlijcken opghegeuen hadden. Nae dat dan Philippus die stadt aldus ingenomen hadde, soo heeft hy dese gantsch verbrant. Maer de borghers vander stadt die metten Hertoch van Glocester hadden gheweest, dede hy eensdeels hanghen ende eensdeels onthoofden.

Nae dat Braine le conte nu ghedestrueert was, ende eenige ander steden in Henegouwe verwonnen waren, soo werden d'Engelschen verdreven, ende Hertoch Philips nam d'ander steden in ghenade. Naer welcke blijde victorie, is Philips gereyst om dander steden van Henegouwe in te nemen, maer overmidts den sneeu ende den grooten reghen, moest hy sijn reyse schorssen. Binnen welcken tijdt wert by den Hertoch van Glocester eenen Ambassadeur gesonden, te kennen ghevende dat die Hertoch afcomen soude, om Philips slach te leueren. Maer nae datmen den tijdt van vier dagen lanck hadde ghewacht, ende siende dat hy niet aen en quam, soo zijn die Brabanders vertrocken, ende int wechtrecken, werden sy van eenen hoop Engelschen aenghevochten, die hen onversiens meynden t'ouervallen, maer daer en vielen gheen slaghen, want als d'Enghelschen saghen dat die Brabanders soo wel ghemonteert waren ende totten strijde opgherust, so keerden sy weder van daer sy ghecomen waren.

Int iaer der gheboorten ons Heeren 1425. soo heeft Jan die Hertoch van Brabant sijnen leger gheslagen voor Bergen in Henegouwe alwaer doen-ter-tijdt Vrouwe Jacoba met haeren staet residerende was. Ende geduerende dit belegh, so is Philips Hertoch van Bourgoengien nae Douay ghecomen, alwaer hy met Hertoch Jan gesproken hebbende hem geraden heeft, dat hy Jacoba voorsz. die een oorsake der oorlogen was, in Bourgoengien soude doen voeren, totter tijt toe datse deur des Paus vonnisse soude gedwongen worden by haren man te comen. Maer sy wert ghewaer dat die Princen op handen hadden haer te versenden. Daeromme is sy in des Hertogen legher ghecomen, biddende Enghelbert [72v] den Grave van Nassouwen met weenende ooghen, dat hy soo veel byden Hertoch van Brabandt wilde doen, als datse in eenige stadt, oft op eenich casteel van Brabandt mocht blijuen, t'welck haer niet gheconsenteert en wert, maer wert van daer nae de stadt van Ghent gevoert. Ende Hertoch Jan binnen Valencijn comende werdt aldaer met grooter feesten ende eere ontfanghen. Daer-nae sont hy tot Berghen in Henegouwe twee van sijnen Edelen, die in sijnen name vander stadt possessie namen.

Int selue iaer inde maent van Julio, ghinck den roep ende fame dat d'Enghelschen den Hertoch van Glocester belooft hadden acht-hondert croonen, ende twintich duysent ghewapende voetknechten, om anderwerf weder van nieus t'oorlogen, daer ghinc oock een spraecke dat die Coninc van Schotlandt hem mede te hulpen comen soude: t'welck Hertoch Jan hoorende, heeft (allen ander saecken achter latende) in alle steden van Henegouwe goedt garnisoen ghelaten, sendende sijnen Neve den Hertoch van Bourgoengien brieven ouer. De Hertoch hoorende dat die Hertoch van Glocester weder af quam, soo schreef hy sijnen Neue, dat hy hem soude comen besoecken, met eenen grooten hoop volcx, om d'Enghelsche te wederstaen in hen opset. Hertoch Jan siende dat hy in persoone niet en soude connen soo veel landen ende Provincien regeren, soo gaf hy sijnen neve den Hertoghe van Bourgoengien Henegouwe ende Zeelant te bewaeren. Opden seluen tijdt is vrouwe Jacoba al heymelijck wt Ghent in Hollandt ghevloden, alwaer (sy sommighe Heeren ende edele van dien lande tot haer gelockt hebbende) eenighe steden in haer gewelt ghebracht heeft. t'Welck die Hertoch van Glocester vernomen hebbende heeft een groot ghetal schepen nae Hollant ghesonden, stellende Capiteyn ouer dese den Heere van Filwaeter, op dat haer Jacoba met dese knechten soude beschermen ende bewaren. Die Hertoch van Bourgoengien niet langhe daer nae vernemende dat d'Enghelsche met hun schepen in Zeelandt ghecomen waren om t'landt in te nemen, soo heeft hy nacht ende dach gereyst met een groote menichte van volcke om d'Enghelschen te wederstaen. Tusschen dese twee Hertogen geviel daer eenen seer grooten ende bloedigen slach, int begintsel was die victorie twijfelachtich, maer int eynde heeft die Hertoge van Bourgoengien d'overhandt ende victorie vercregen, nae dat hy dry-duysent Enghelschen verslagen hadde. Desen slach geschiede tot Brouwershauen, int iaer 1425 Binnen corten tijdt daer na wert binnen Roomen byden Cardinalen ghewesen, als dat Jacoba sonder wettelijcke oorsaecke van Hertoch Jan gescheyden was, t'welck die Hertoch van Glocester gehoort hebbende, heeft een ander vrouwe ghetrout, nochtans en heeft Hertoch Jan Jacobam niet weder by hem genomen, want by den rade van sijn meeste Princen ende Heeren wert gesloten, dat sy om der gemeynder rusten ende welvaerts wille by den Hertoge van Savoyen soude bewaert worden.

Victorie der Brabanders tegen de hertog van Gloucester.

De hertog van Gloucester voorzegt, had zijn garnizoen gelaten in een stadje genoemd Gravenbrakel alwaar de soldaten dagelijks uitliepen, brandstichten in die omliggende grenzen van Brabant. Hierom is die voorzegde heer van [72r] Wezemaal, met sommige andere heren tot aan de muren van de voornoemde stad gekomen. Dat zagen de Engelsen die daarin lagen, hebben al hun poorten geopend en zijn met het de hele hoop uitgetrokken. Nauwelijks was die battaille begonnen toen de Brabanders hun gedroegen als of ze die vlucht hadden genomen totdat ze een schot weg van de stad waren en zagen dat alle Engelsen eruit waren, zo keerden ze weer en sloegen op hun vijanden daarin zodat deze oorlog feller werd dan enige van de voorgaande geweest hadden. Daar werden veel Engelsen doodgeslagen, veel gekwetst en veel gevangen. Die noch overgebleven waren vloden met grote verbazing weer in de stad.

Kort daarna rustte zich op gans Brabant tegen de Engelsen, Maastricht, Philips, hertog van Bourgondië die de neef was van hertog Jan voorschreven. Ook kwam daar van Doornik een grote menigte van volk de Brabanders tot assistentie, zodat dn Brabanders hoop behalve die knechten die van Bourgondië kwamen en van Doornik zestigduizend sterk was. Met deze knechten of soldaten heeft Philips, hertog Jan broeder, een zeer expert rins in feiten van oorlogen, de stad belegerd nadat hij het rondom geheel afgebrand en beroofd had. Toen hij daarna een tijdje voorgelegen had zo is hij met zijn macht wat nader gekomen om die stad te beklimmen, hoe wel deze nochtans van plaatsen fortificatie zeer sterk was. Maar de 'Engelsen weerden hen zo dapper van binnen als dat er veel van de Brabanders afgesloten en verslagen werden. De avond liet de battaille scheiden, de volgende dag begonnen die van binnen van vrede te spreken, maar tevergeefs, want die Brabanders bereiden hun anderwerf tot de strijd en zouden de Engelsen met grote macht weer aangevallen hebben, was niet geweest dat ze hun geweer neergelegd hadden en zichzelf gewillig opgegeven hadden. Nadat dan Philippus de stad aldus ingenomen had zo heeft hij deze gans verbrand. Maar de burgers van de stad die met de hertog van Gloucester hadden geweest deed hij eensdeels hangen en eensdeels onthoofden.

Nadat Gravenbrakel nu vernield was en enige ander steden in Henegouwen overwonnen waren zo werden de Engelsen verdreven en hertog Philips nam de andere steden in genade aan. Na die blijde victorie is Philips gereisd om de andere steden van Henegouwen in te nemen, maar overmits de sneeuw en de groten regen moest hij zijn reis opschorten. Binnen die tijd werd bij de hertog van Gloucester een ambassadeur gezonden die te kennen gaf dat de hertog komen zou om Philips slag te leveren. Maar na dat men de tijd van vier dagen lang had gewacht en zagen dat hij niet aankwam zo zijn die Brabanders vertrokken en in het wegtrekken werden ze van een hoop Engelsen aangevochten die hen onvoorziens meenden te overvallen, maar daar en vielen geen slagen want toen de Engelsen zagen dat die Brabanders zo goed gemonteerd waren en tot de strijd uitgerust zo keerden ze weer vandaar ze gekomen waren.

In het jaar der geboorte onze Heer 1425 zo heeft Jan de hertog van Brabant zijn leger geslagen voor Bergen in Henegouwen alwaar toen-ter-tijd vrouwe Jacoba met haar staat residerende en gedurende dit beleg zo is Philips, hertog van Bourgondië, naar Duway gekomen alwaar hij met hertog Jan gesproken had en hem aangeraden dat hij Jacoba voorzegt die een oorzaak der oorlog was in Bourgondië zou laten voeren tot de tijd toe dat ze door het vonnis van de paus zou gedwongen worden bij haar man te komen. Maar ze werd gewaar dat de prinsen op handen hadden haar weg te zenden. Daarom is ze in het leger van de hertog gekomen en bad Enghelbert, [72v] de graaf van Nassau met wenende ogen dat hij zo veel bij de hertog van Brabant wilde doen als dat ze in enige stad of op enig kasteel van Brabant mocht blijven, wat haar niet toegestemd werd, maar werd vandaar naar de stad van Gent gevoerd en hertog Jan die binnen Valenciennes kwam werd aldaar met grote feesten en eer ontvangen. Daarna zond hij tot Bergen in Henegouwen twee van zijn edelen die in zijn naam van de stad possessie namen.

In hetzelfde jaar in de maand juli ging de roep en faam dat de Engelsen de hertog van Gloucester beloofd hadden achthonderd kronen en twintigduizend gewapende voetknechten om andermaal weer opnieuw te oorlogen, daar ging ook een woord dat de koning van Schotland hem mede te hulp komen zou: wat hertog Jan hoorde en, heeft (alle andere zalen achterlaten) in alle steden van Henegouwen goed garnizoen gelaten, zond zijn neef de hertog van Bourgondië brieven over. De hertog hoorde dat de hertog van Gloucester weer afkwam zo schreef hij zijn neef dat hij hem zou komen bezoeken met een grote hoop volk, om de Engelsen te weerstaan in hun opzet. Hertog Jan zag dat hij in persoon niet zou kunnen zo veel landen en provincies regeren, zo gaf hij zijn neef de hertog van Bourgondië Henegouwen en Zeeland te beweren. Op dezelfde tijd is vrouwe Jacoba al heimelijk uit Gent in Holland gevlogen alwaar (ze had sommige heren en edelen van dat land tot haar gelokt) enige steden in haar geweld gebracht heeft. Wat de hertog van Gloucester vernomen heeft en heeft een groot getal schepen naar Holland gezonden, stelde kapitein over deze de heer van Filwaeter opdat ze Jacoba met deze knechten zou beschermen en bewaren. De hertog van Bourgondië die niet lang daarna vernam dat de Engelsen met hun schepen in Zeeland gekomen waren om het land in te nemen, zo heeft hij nacht en dag gereisd met een grote menigte van volk om de Engelsen te weerstaan. Tussen deze twee hertogen geviel daar een zeer grote en bloedige slag, in het begin was die victorie twijfelachtig, maar in het einde heeft de hertog van Bourgondië de overhand en victorie verkregen nadat hij drieduizend Engelsen verslagen had. Deze slag geschiedde tot Brouwershaven in het jaar 1425. Binnen korte tijd daarna werd binnen Rome bij de kardinalen gewezen als dat Jacoba zonder wettelijke oorzaak van hertog Jan gescheiden was, wat de hertog van Gloucester gehoord heeft en heeft een andere vrouwe getrouwd, nochtans heeft hertog Jan Jacoba niet weer bij hem genomen, want bij de raad van zijn meeste prinsen en heren werd besloten dat ze vanwege de algemene rust en welvaart bij de hertog van Savoie zou bewaard worden.

Hoe Hertoch Ian die vermaerde Vniversiteyt van Loven ghefondeert heeft.

HErtoch Jan van soo veel sware ende diversche oorloghen ontslaghen zijnde, ghemerckt hy een groot liefhebber der consten ende scientien was, soo heeft hy binnen der stadt van Loven gefondeert een Vniuersiteyt, al waer hy gheleerde mannen van alle landen ontboden heeft. Eenige schrijuen, dat d'opperste vander stadt hem gebeden hadden, op dat in die stadt deur oorlogen ende tweedrachticheden die borgers ende ambachts-lieden berooft zijnde niet te niet en souden gaen. Soo heeftmen van Martino den vyfsten van dien naeme, doen ter tijdt Paus van Roomen vercregen, die selue priuilegien, die d'Vniversiteyt van Louen noch hedens-daechs is ghebruyckende. Int beghintsel mochtmen van allen consten ende gheleertheden tracteren, wtgenomen inder Godtheyt, t'welck daer nae oock vercregen wert, datmen inde Godtheyt openbaerlijck mocht [73r] lesen. Dese Vniversiteyt is genoech die vermaerste van Christenrijc. Men begonster te doceren ende te leeren den eersten dach der maent Septembris, oft so eenige willen op onser L. Vrouwen geboorten avont, int iaer ons Heeren 1426.

Naet een quaet volcht gemeynlijc dander. Want vrouwe Jacoba, daer hier voren afgesproken is, woonachtich in Hollant tot Schoonhouen, dede soo veel, dat sy die vander Gouwen tot haer creech, daer nae viel sy met eenen geweldigen hoop volx op d'ander die haer niet en wilden obedieren. Met haer viel oock die Heere van Sevenberghen, die de Hollanders soo wel te water als te lande seer quelde, ende groot leet aendede. Dit ghehoort hebbende die Hertoch van Bourgoengien, soo is hy terstont in alder diligentien met sijnen leger derwaerts getrocken, ende beleyde Sevenbergen, belouende nochtans den Heere van Sevenbergen een groote somme ghelts, indien hy van oorlogen ophouden wilde, t'welc als die Heere stoutelijc geweygert hadde soo beleyde die Hertoge Sevenbergen wat vast naerder soo dat haer die stadt ten lesten ouergaf, ende die Heere tegens wiens danc haer die stadt hadde ouer gegeuen, wert verdreuen.

Daer nae heeft Hertoch Jan binnen Lier met sijn Heeren een dachvaert gehouden ende van daer is hy met sijnen ioncksten broeder Philips, Graue van S. Paul op den Palm-avont naer Bruessel ghereyst. Maer eer hy tot daer conde gecomen, soo wert hy onder wegen met grooter sieckten bevangen. Ende binnen Bruessel comende, soo heeft hy voor al sijn biecht-vaders ontboden, dus alle sijn sonden ghebiecht hebbende, soo heeft hy t'heylich Sacrament ontfangen, ende is aldus inde goede weke tot Bruessel overleden, int iaer ons heeren 1426. inden ouderdom van xxiiij. iaeren, int xij. iaer sijns Hertochdoms, ende des Graefschaps van Henegouwe, Hollant ende Zeelant het achtste, oft daer ontrent. Sijn graf sietmen nochter tijdt binnen Vueren voor den hoogen Outaer in S. Jans kercke. Desen Hertoch Jan was in allen tegenspoet patientich van goeden ende stercken gemoede, rechtveerdich heylich godtvreesende, ghespraecksaem ende goedertieren.

Inden tijdt van desen Hertoge, alsmen schreef 1421. op S. Lijsbetten avondt werden in Hollant deur grooten storm van water, die dijcken deurgebroken, ende midts der grooter inundatien soo verdroncken daer t'seventich dorpen In Vrieslant ende Zeelant zijn veel huysen ende gehuchten gedestrueert geweest. Men sach ouer al veel menschen op berghen, huysen ende torens climmen, maer te vergeefs. Want die goluendes waters waeren daer soo sterc, als dat sijt al mede sleypten daer sy aen quamen.

Van een wonderlijck Zee-monster.

DIe Chronijck-schrijvers verhalen dat ontrent den voorseyden tijdt als int iaer 1431. by t'Conincrijck van Polen werdt ghevanghen eenen visch ende monster, op allen manieren eenen Bischop ghelijck, met eenen Mijter, Staf, een witte Casuyfel, Schoenen, Slosen, ende handtschoenen, ghelijck als eenen Bischop betaemt, bereedt om sijn officie te bedienen, hebbende sijn volcomen leden, als oft een perfect Bischop hadde gheweest, maer int aentasten wast eenen couwen levenden visch. Men hief sijn Casuyfel wel op van achter ende voren tot aende knien. Desen visch ende Bischop wert den Coninck van Polen ghepresenteert, ende in veelderley talen aenghesproken, maer en ghaf gheen andtwoorde, hoe wel hy sijn lippen op en toe dede. Daer na wert desen Bischop tusschen twee ander Bischoppen nae die zee gevoert, ende ontrent de zee comende, wert hy vanden waghen gheset, ende gaende nae die zee, leyde hy sijn een hant opde schouderen vanden eenen, ende sijn ander op die schouder vanden anderen Bischop. Ende aldus comende aenden oeuer vander zee, sach hy die Bischoppen ende t'ander volc seer vriendelijck aen, nemende met grooter reverentien oorlof, en metten lichaeme hem buygende, gaf de Bischoppen die hant, ende totten navel int water zijnde keerde hy hem omme totten Bischoppen ende t'volc, ende sijn hooft boogende, gaf hun die benedictie met sijn rechte hant, ende terstont begonst hy int water te swemmen. [73v]

Hoe hertog Jan die vermaarde universiteit van Leuven gefundeerd heeft.

Hertog Jan die van zo veel zware en diverse oorlogen ontslagen was, gemerkt hij een groot liefhebber der kunsten en wetenschap was, zo heeft hij binnen de stad van Leuven gefundeerd een universiteit alwaar hij geleerde mannen van alle landen ontboden heeft. Enige schrijven dat de oppersten van de stad hem gebeden hadden, opdat in de stad door oorlogen en tweedracht de burgers en ambachtslieden beroofd zijn te niet te niet zou gaan. Zo heeft men van Martinus de vijfde van die naam, toen ter tijd paus van Rome, verkregen dat die privilegies die de universiteit van Leuven noch hedendaags gebruikt. In het begin mocht men van allen kunsten en geleerdheden handelen, uitgezonderd in de Godheid, wat daarna ook verkregen werd dat men in de Godheid openbaar mocht [73r] lezen. Deze universiteit is genoeg de vermaardste van Christenrijk. Men begon er te doceren en te leren de eerste dag van de maand september of, zo enige willen op onze L. Vrouwe geboorten avond in het jaar ons Heren 1426.

Naar het ene kwaad volgt algemeen de ander. Want vrouwe Jacoba, daar hiervoor van gesproken is, woonde in Holland tot Schoonhoven, deed zo veel dat ze die van de Gouda tot haar kreeg, daarna viel ze met een geweldige hoop volk op de anderen die haar niet wilden gehoorzamen. Met haar viel ook de heer van Zevenbergen die de Hollanders zo wel te water als te land zeer kwelde en groot leed aandeed. Dit hoorde de hertog van Bourgondië, zo is hij terstond in alle rust met zijn leger derwaarts getrokken en belegerde Zevenbergen, beloofde nochtans de heer van Zevenbergen een grote som geld indien hij van oorlogen ophouden wilde, wat toen die heet het stout geweigerd had zo belegerde de hertog Zevenbergen wat vast nader zodat die stad zich tenslotte overgaf en de heer tegens wiens dank zich die stad had overgegeven had werd verdreven.

Daarna heeft hertog Jan binnen Lier met zijn heren een dagvaart gehouden en vandaar is hij met zijn jongste broeder Philips, graaf van S. Paul op de Palmavond naar Brussel gereisd. Maar eer hij tot daar kon komen zo werd hij onderweg met grote ziekte bevangen en toen hij binnen Brussel kwam zo heeft hij vooral zijn biechtvaders ontboden, dus heeft al zijn zonden gebiecht, zo heeft hij het heilig Sacrament ontvangen en is aldus in de goede week tot Brussel overleden in het jaar ons heren 1426 in de ouderdom van 24 jaren, in het 12de jaar van zijn hertogdom en het graafschap van Henegouwen, Holland en Zeeland het achtste of daar omtrent. Zijn graf ziet men noch ter tijd binnen Vuren voor het hoge altaar in S. Jans kerk. Deze hertog Jan was in allen tegenspoed geduldig en van een goed en sterk gemoed, rechtvaardig e god vrezende, spraakzame en goedertieren.

In de tijd van deze hertog, toen men schreef 1421 op S. Liesbeth avond werden in Holland door groten storm van water de dijken doorgebroken en mits de grote inundatie zo verdronken daar zeventig dorpen. In Friesland en Zeeland zijn veel huizen en gehuchten vernield geweest. Men zag overal veel mensen op bergen, huizen en torens klimmen, maar tevergeefs. Want het golvende water was daar zo sterk als dat ze alles meesleepten daar ze aankwamen.

Van een wonderlijk Zeemonster.

De kroniekschrijvers verhalen dat omtrent den voorzegde tijd als in het jaar 1431 bij het koninkrijk van Polen werd gevangen een vis en monster, op allenmanieren een bisschop gelijc, met een mijter, staf, een witte kazuifel, schoenen, broeken en handschoenen gelijk als een bisschop betaamt, bereidt om zijn officie te bedienen, had zijn volkomen leden alsof het een perfect bisschop had geweest, maer in het aantasten was het een koude levenden vis. Men hief zijn kazuifel wel op van achter en voren tot aean de knieen. Deze vis en bisschop werd de koning van Polen gepresenteerd en in velerlei talen aangesproken, maar gaf geen antwoord, hoewel hij zijn lippen open en dicht deed. Daarna werd deze bisschop tussen twee andere bisschoppen naar de zee gevoerd en toen hij omtrent e zee kwam werd hij van de wagen gezet en ging naar de zee, legde hij zijn ene hand op de schouder van de ene en zijn andere op de schouder van de andere bisschop. En aldus kwam hij aan de over van de zeer en zag hij de bisschopppen en het andere volk zeer vriendelijk aan en nam met grote reverentie verlof en boog zich met zijn lichaam en gaf de bisschoppen de hand en toen hij tot zijn navel in het water stond keerde hij zich om tot de bisschoppen en het volk en boog zijn hoofd en gaf hun die benedictie met zijn rechterhand en terstond begon hij in het water te zwemmen.


Philips I. van dien naem,
Broeder des voorseyden Ians de vierde, den xxxv. Hertoch van Brabant.

PHilips d'eerste van dien name, Broeder des voorsz. Jans die vierde, heeft na de seluens doodt, dat regiment aengenomen, maer hy begheerde voor alle saecken eens ten Heylighen lande te trecken, waeromme hy nae Roomen ghereyst is, om vanden Paus oorlof ende consent te halen sijn reyse te volbrenghen. Die Paus wel wetende wat perijckelen onder weghen waren (want daer hadde tusschen den Coninck van Cijpers ende den Turcschen Keyser groote oorloge geweest) en wilde niet gedoogen dat de Hertoghe die reyse soude aennemen, maer heeft den seluen een wijle tijdts by hem ghehouden, ende eerlijck getracteert.

Die Hertoghe wt Italien gecomen zijnde, soo heeft hy tot Vilvoorden een heerlijcke dachvaert ghehouden, alwaer hy sommige regels ende loflijcke goede statuyten van sijnen voor-vaders totter ghemeynder welvaert ingeset, vernieut ende gherestaureert heeft. Hy maeckte sijn Cancellier M. Jan Bont, een seer wijs ende vervaren man. Daer na dede hy sijn deuoir om sommighe dorpen ende casteelen die belast waren te lossen, ende om dit te doen wert hem van elcke stadt een seker somme van penningen wt-gereyct. Te wijle dat die voorsz. Jan Bont noch leefde (mitsdien dat hy seer out ende traech was) gaf hy hem tot sijnder hulpen M. Jan Gillain, geboren in Brabant, die te voren Cancellier van Luydick gheweest hadde. Deur desen mans wijsen raet wert daer een eendrachtighe vrede gesloten tusschen Philips ende den Bischop van Luydick.

In desen tijt werden die van Namenvande Luyckenaers totter oorloghen beroepen, die welcke met hun knechten int velt ghecomen zijnde, hebben veel sloten ende casteelen inghenomen, die selue totter aerden toe af-worpende, om datmen hun eenige dorpen ontnomen hadde. Daer na wert Bouines beleyt ende dapperlijcken bestormt, t'welck vernomen hebbende die Hertoghe van Bourgoengien (wesende die naeste erfghenaem van die heerlijcheyt) heeft eenen hoop gewapende mannen wt Namen, als wten slote gesonden, die welcke dickwils wt ende in op die Luyckenaers loopende, groote schade bedreuen. In deser manieren bleeft langen tijt staende. Die Hertoge Philips wilde alsnu met brieuen, als-dan deur sijn Ambassadeurs oft Legaten den peys maken, maer siende dat hy daer toe niet en conde gheraken, dede soo veel dat seker maenden bestant wert, hopende binnen desen middelen tijde die twistige partijen te vereenigen, ende tot peys ende accoort te brenghen.

Daer na heeft die Hertoge gesonden van sijnen Heeren, Enghelbert van Edingen, ende JanBont met dryhondert ruyters, om die dochter des Conincx Lodewijcx van Sicilien Jolenta, die hem toe-geseyt was, in te halen. Dese soude eerst te Riemen, ende van daer weder van eenighe groote Heeren vanden Hertoge gesonden, in Brabant gebracht worden. Te wijle alle dese dingen geschiedden, so wert die Hertoge met een groote siecte bevangen, vande welcke hy binnen der stadt van Louen den iiij. dach Augusti int iaer 1430. is ouerleden. Gheregneert hebbende dry iaren ende dry maenden. [74v]

Binnen den tijde van desen Philips gheschiedde een soo groote ende grouwelijcke aert-beuinghe, als oyt by memorie van menschen ghebeurt is, deur welcke aertbeuinghe vielen in Cathalonien twintich steden om verre.

Thien iaren na d'aflijuicheyt van desen voorseyden Hertoch Philips, als int iaer 1440. heeft een slecht Duytsch Joannes Guttenbergius genoemt, die edel ende seer nobel conste der Boeck-druckerijen binnen der stadt van Mentz eerst gevonden, die daer na die geheele werelt deur schier is verbreydt ende ghevseert gheweest.

Philips I, van die naam,
Broeder der voorzegde Jan de vierde, de 35ste hertog van Brabant.

Philips de eerste van die naam, broeder der voorzegde Jan de vierde, heeft na diens dood dat regiment aangenomen, maar hij begeerde voor alle zaken een ter heilige land te trekken, waarom hij nae Rome gereisd is om van de paus verlof en consent te halen om zijn reis te volbrengen. De paus die goed wist wat moeilijkheden onderweg waren (want daar had tussen de koning van Cyprus en de Turkse keizer grote oorlog geweest) wilde niet gedogen dat de hertog die reis zou aannemen, maar heeft hem een tijdje bij gehouden en fatsoenlijk getrakteerd.

De hertog die uit Italië gekomen is zo heeft hij tot Vilvoorden een heerlijke dagvaart gehouden alwaar hij sommige regels en loffelijke goede statuten van zijn voorvaders tot de gemeente welvaart ingesteld vernieuwd en gerestaureerd heeft. Hij maakte zijn kanselier M. Jan Bont, een zeer wijs en ervaren man. Daarna deed hij zijn taak om sommige dorpen en kastelen die belast waren te lossen en om dit te doen werd hem van elke stad een zeker som van penningen uitgereikt. Terwijl dat die voorzegde Jan Bont noch leefde (mitsdien dat hij zeer oud en traag was) gaf hij hem tot zijn hulp M. Jan Gillain, geboren in Brabant die tevoren kanselier van Luik geweest had. Door de wijze raad van deze man werd daar een eendrachtige vrede gesloten tussen Philips en de bisschop van Luik.

In deze tijd werden die van Namen van die van Luik tot de oorlog beroepen, die met hun knechten in het veld gekomen waren en hebben veel burchten en kastelen ingenomen en wierp die tot de aarde toe af om dat men hun enige dorpen ontnomen had. Daarna werd Bouvines belegerd en dapper bestormd, wak vernomen heeft de hertog van Bourgondië (was de naaste erfgenaam van die heerlijkheid) heeft een hoop gewapende mannen uit Namen als uit de burcht gezonden die dikwijls uit en in op die van Luik liepen en grote schade bedreven. Op deze manier bleef het lange tijd staan. De hertog Philips wilde alsnu met brieven, alsdan door zijn ambassadeurs of legaten de vrede maken, maar zag dat hij daartoe niet kon geraken, deed zo veel dat er zekere maanden een bestand werd en hoopte binnen deze middelen tijd de twistende partijen te verenigen en tot vrede en akkoord te brengen.

Daarna heeft de hertog gezonden van zijn heren, Enghelbert van Edingen, en Jan Bont met driehonderd ruiters om de dochter van koning Lodewijk van Sicilië, Jolenta, die hem toegezegd was, in te halen. Deze zou eerst te Reims en vandaar weer van enige grote heren van de hertog gezonden in Brabant gebracht worden. Terwijl alle deze dingen geschiedden zo werd de hertog met een grote ziekte bevangen van die hij binnen de stad van Leuven de 4de dag van augustus in het jaar 1430 is overleden. Geregeerd heeft drie jaren en drie maanden. [74v]

Binnen de tijd van deze Philips geschiedde een zo’n grote en gruwelijke aardbeving als ooit bij memorie van mensen gebeurd is en door die aardbeving vielen in Catalonië twintig steden omver.

Tin jaren na de dood van deze voorzegde hertog Philips, als in het jaar 1440, heeft een slechte Duits Joannes Gutenberg genoemd, die edele en zeer nobele kunst der boekdrukken binnen der stad van Metz eerst gevonden, die daarna de gehele wereld door verspreid en gebruikt is geweest.



Philippvs II. ghenoemt den Goeden,
den xxxvi. Hertoghe.

PHilips die tweede van desen name, genoemt die Goede, quam totten Hertochdomme van Brabant na d'aflijuichheyt der twee sonen vanden voorseyden Hertoch Anthonis, die sonder kinderen ghestoruen waren, want na die doot der seluer, is t'Hertochdom verstoruen op Philips, Hertoch Jans sone van Bourgoengien, midts dat die selue Hertoch Jan sijnen ioncksten broedere Anthonis dat Hertochdom van Brabant hadde ouer-ghelaten, op alsulcke conditien, dat soo wanneer hy oft sijn kinderen quamen te steruen sonder wettich oyr achter te laten, indien ghevalle t'Hertochdom als-dan weder keeren soude op sijn gheslachte ende nacomelinghen. Dus heeft hem die voorseyde Philips des Hertoch Jans van Bourgoengien sone, int beghinsel sijns rijcx soo wijselijck ende beleefdelijck ghehouden, dat hy van een yegelijck bemint ende gheeert wert. Na sijns vaders doot waren hem dese lantschappen verstoruen, als Bourgoengien, Lotrijck, Brabant, Limborch, Vlaenderen, Artois, Henegouwe, Hollant, Zeelant, ende Vrieslant. Alle welcke landen hy met grooter wijsheyt gheregeert heeft.

Hy heeft in als dry huysvrouwen gehadt, d'eerste was Michiele dochter van Charel die vi. oft, als sommighe seggen, de seuenste Coninck van Vranckrijck, aende welcke hy gheen kinderen en heeft ghewonnen, t'welck hy seer wel soude begeert hebben. Dese wert na haer doot tot Ghent begrauen in s. Bauens Clooster. Daer nae troude hy een schoone edele vrouwe met name Landa, die hem oock geen kinderen en baerde. Ten lesten heeft hy getrout Isabella des Conincx van Portugaels dochter. Vande welcke hy dry sonen wont, Anthonis ende Joos, die beyde in haer kintsche iaren storuen, ende Charel, die namaels Hertoch van Brabant wert, van wiens acten sal gheseyt worden t'sijnder plaetsen.

Noch en was Philips tot dat Hertochdom van Brabant niet gecomen als hy oorloge bestont te voeren tegen die Franchoisen, om te wreken sijns vaders onnoosel doot, die welcke na t'seggen van eenighe in Vranckrijck voor Montereau verslaghen wert, al-waer die Princen totter af-scheyt ghedachvaert waren. Ende men seyt dat die Dolphijn Charel (die naderhant die vij. van dien naem, Coninck van Vranckrijck wert) hem versloech. Maer Robertus Gaguinus een beschrijuer der Franscher Chronijcken, seyt, dat inden beginne van dese dachvaert, als yeghelijck van sommighe voorleden iniurien verhaelde, soo isser terstont een gecomen die den Dolphijn gevolcht hadde, ende heeft (met gramschappen ontsteken zijnde) den Hertoghe van Bourgoengien doorsteken. [75r] [75v]

Ende dat Charel den Dolphijn tot des Hertochs doot gheen oorsaecke en hadde, blijckt daer wt, dat die voornoemde Gaguinus schrijft, dat hy daer af bleeck-verwich wert, sijn aensicht keerende vanden genen die hem verslaghen hadde.

Nae sijns vaders doot heeft Philips metten Coninck van Enghelant aliancie ghemaeckt, die welcke der Franchoisen doot vyant was. Van dese twee wert Vranckrijck eenen langhen tijt seer gemolesteert, veel steden werden in-genomen, veel dorpen afghebrant, ende veel casteelen werden geruineert. In desen staet ende ellende seker iaren geweest hebbende soo heeft Charel die seuenste van dien name, Coninck van Vranckrijck allen sijn goet weder-gecregen dat hy verloren hadde, deur die hulpe van eender maecht twintich iaren out zijnde, Joanna ghenoemt. Die welcke totten Coninck comende hem seyde dat sy tot hem gecomen was, om hem wederom sijn lant te restitueren: ende dattet van Godt gheordineert was dat by haerder hulpen die stadt van Orliens die vande Engelschen belegert was, verlost soude worden, dat sy hem alle d'Enghelschen verdreuen hebbende, tot Riemen leyden soude, al-waer hy gesalft soude worden nae d'oude gewoonte, ende dat haer alle dese dinghen van Gode vercondicht waren. Dit ende meer andere beschrijft die voorsz. Gaguinus. Nv keere ick weder tot de gesten van Hertoch Philips wt-gerecht, na dat hy t'Hertochdom aen-ghenomen ende aenveert hadde.

Philips II, genoemd de Goede,
de 36ste hertog.

Philips die tweede van deze naam, genoemd de Goede, kwam tot het hertogdom van Brabant na de dood van de twee zonen van de voorzegde hertog Anthonis die zonder kinderen gestorven waren, want na de dood van die is het hertogdom verstorven op Philips, de zoon van hertog Jan van Bourgondië, mits dat die hertog Jan zijn jongste broeder Anthonis dat hertogdom van Brabant had overgelaten op al zulke conditie dat zo wanneer hij of zijn kinderen kwamen te sterven zonder wettige erfgenaam achter te laten, indien het gebeurde dat het hertogdom alsdan terugkeren zou op zijn geslacht en nakomelingen. Dus heeft hem die voorzegde Philips, de zoon van hertog Jan van Bourgondië, in het begin van zijn rijk zo wijs en beleefd gehouden zodat hij van iedereen bemint en geëerd wedt. Na zijn vaders dood waren hem deze landschappen verstorven als Bourgondië, Lotharingen, Brabant, Limburg, Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Holland, Zeeland en Friesland. Al deze landen hij met grote wijsheid geregeerd heeft.

Hij heeft in als drie huisvrouwen gehad, de eerste was Michiele, dochter van Karel de 6de, of, als sommige zeggen, de zevende koning van Frankrijk, aan die hij geen kinderen heeft gewonnen, wat hij zeer wel zou begeerd hebben. Deze werd na haar dood tot Gent begraven in S. Baaaf klooster. Daarna trouwde hij een mooie edele vrouwe met name Landa, die hem ook geen kinderen baarde. Tenslotte heeft hij getrouwd Isabella, de dochter van de koning van Portugal van die hij drie zonnen won, Anthonis en Joos, die beide in hun kindse jaren stierven, en Karel die later hertog van Brabant werd van wiens acties gezegd zal worden op zijn plaats.

Noch was Philips tot dat hertogdom van Brabant niet gekomen toen hij oorlog bestond te voeren tegen de Fransen om te wreken de dood van zijn onschuldige vader die naar het zeggen van enige in Frankrijk voor Montereau verslagen werd alwaar de prinsen tot het afscheid ter dagvaart waren en men zegt dat de dauphin Karel (die naderhand de 7de van die naam, koning van Frankrijk werd) hem versloeg. Maar Robertus Gaguinus een beschrijver der Franse kronieken, zegt, dat in het begin van deze dagvaart, toen iedereen sommigen voorleden onrechten verhaalde, zo is er terstond een gekomen die de dauphin gevolgd had en heeft (met gramschap ontstoken zijnde) de hertog van Bourgondië doorstoken.

En dat Karel de dauphin tot des hertog dood geen oorzaak had blijkt daaruit dat die voornoemde Gaguinus schrijft dat hij daarvan bleek kleurig werd en zijn aanzicht keerde van diegenen die hem verslagen had.

Na zijns vaders dood heeft Philips met de koning van Engeland alliantie gemaakt die de Fransen een doodsvijand was. Van deze twee werd Frankrijk een lange tijd zeer gemolesteerd, veel steden werden ingenomen, veel dorpen afgebrand en veel kastelen werden geruïneerd. In deze staat en ellende heeft hij zeker jaren geweest en zo heeft Karel de zevende van die naam, koning van Frankrijk al zijn goed teruggekregen dat hij verloren had door de hulp van een maagd die twintig jaren oud was en Joanna (Jeanne d’ Arc) genoemd. Die tot de koning kwam en hem zei dat ze tot hem gekomen was om hem wederom zijn land te restitueren: en dat het van God geordineerd was dat bij haar hulp de stad van Orleans, die van de Engelsen belegerd was, verlost zou worden, dat ze hem alle Engelsen verdreven heeft tot Reims leiden zou, alwaar hij gezalfd zou worden naar de oude gewoonte en dat haar alle deze dingen van God verkondigd waren. Dit en meer andere beschrijft die voorzegde Gaguinus. Nu keer ik weer tot de verhalen van hertog Philips uitgerecht nadat hij het hertogdom aangenomen en aanvaard had.

Int iaer ons Heeren alsmen schreef 1437. soo ick beuinde, te wijle d'Enghelschen met Philips niet wel en stonden, soo wert Calis (een stadt op die frontieren van Vlaenderen ghelegen) belegert. Dese stadt was doen ter tijt noch onder den Coninck van Engelant, maer hier en wert niet sonderlincx bedreuen, want eermen daer eenigen storm dede, soo wert die stadt op-ghegeuen. d'Oorsaecke van desen hebben wy gheseyt in d'acten ende geschiedenissen der Princen van Hollant. Ick beuinde dat d'Engelschen door dit beleg vertorent zijnde tot by Brugghe quamen gheloopen, meer om te roouen, dan om oorloochsch gewijse ende ruyterlijc te strijden. Maer sy werden weder van die Bruggelingen verdreuen, achter-latende ontrent twee duysent van hunnen volcke.

Nae dese victorie, isser een groote wederspannicheyt opgheresen tusschen die van Brugghe, ende den Hertoghe van Brabandt, ter oorsaken van sekere priuilegien, den Bruggelinghen ontnomen. Welcken twist soo verre gecomen is, als datse niet alleenlijck teghen hunnen Hertoge op en stonden, maer deden de ghene onthoofden, die den Hertoghe bystant ghepresenteert hadden. Ick bevinde inde duytsche Chronijcke, dat die Hertoge willende die stadt van Brugghe belegheren, simuleerde ende gheliet hem al oft hy op die Hollanders hadde willen trecken om die een weynich onderdanigher te maecken. Ende om hun dit beter wijs te maecken, soo sont hy t'Antwerpen vyfthien-hondert gewapende mannen die van daer soot scheen, stracx na Hollant ouerschepen wouden. Ende met sijn ander volck is hy op Brugge getrocken, comende nv by der stadt, soo seyde hy totten Heere van Lilledam (een vroom stout oorloochsman) die neffens hem reet. Dit is Hollandt dat ick onder mijn subiectie wil brengen, wijsende metten vinger op Brugghe, waer af die Heere van Lilledam verschrickt zijnde, soo sprack hy: dat moet Godt keeren, my waer leet dat ghy yet quaets bestont, ende tot onser alder schaede beproefde, wat die raserije ende wtsinnicheydt van dit rebellich volck vermach. Maer ist saecke nochtans dat ghy hier soo grooten sin toe hebt, soo en wil ick my seluen voor v, als voor mijnen Heere geenssints sparen, noch te soecken maecken. Philippus met sijn volck, als willende naer Hollandt reysen, werdt tot Brugghe (daermen niet quaets en vermoede) eerlijcken ontfangen. Maer ten lesten alsmen sach datter niet goets op handen en was, hebben hun die borghers van Brugge al heymelijcken ghewapent, en gingen hen verborgen midden inde stadt inde huysen, voor hen nemende datse niet beginnen en souden, voor sy en saghen dat des Hertochs [76r] volck qualijck wilde. Sy hadden ontrent die merckt beschickt een partije volcx, met groot ende grouwelijc gheschut, t'welck int lossen alsulcken getier maeckte, als datter des Hertochs volck af ghinck loopen. Die Hertoch selue in groot perijckel sijns lijfs zijnde, deur hulpe van eenen smidt, die hem die poorten vander stadt met ghewelt opende, en conde selve nauwelijcx ontloopen.

Op dat deur een wederspannighe stadt niet veel bloets gestort en werde, soo overdachte die Hertoge s'anderen daechs een ander middel, om dese tot onderdanicheyt te brengen. Hieromme dede hy in allen sijn landt wtroepen, datmen gheen Bruggelinghen herberghen en soude, maer datmen die selue voor openbaer vyanden hiele. Dus ghevielt dat die cooplieden tot Brugge woonachtich zijnde, die stadt verlieten, nemende elders haer residentie. Dit siende die van Brugghe, ende hun raserije ende verwoetheydt ten lesten achterlatende, versochten peys te maecken, t'welcke sy oock vercregen, op alsulcker conditien, als dat die gheheele stadt na datter xviij. gedoot waren, die t'spel berockt hadden, tot by na een mijle buyten der stadt, den Hertoge met bloote voeten soude te ghemoet gaen, biddende om vergiffenisse. t'Welck alsoo ghedaen zijnde, wert die Hertoghe inde stadt met soo grooter eeren ontfanghen, als oft Godt wten hemel gheweest hadde.

Sekeren tijt daer na quam die mare dat die Princersse van Luxemborch Elizabeth sonder kint oft oir ouerleden was. Hieromme is Philips, willende die naeste van dit lant wesen, met eenen grooten hoop volcx derwaerts getrocken, ende en ruste niet, voor hy en is voor Luxemborch d'eerste stadt van dien lande gecomen, ende na dat hy dese den tijt van xv. daghen beleyt, ende grootelijck getormenteert hadde, soo heeft hy die selue ten lesten in-genomen deur die hulpe van sijnen bastaert sone Heer Cornelis, een seer vroom man, die op eenen duysteren nacht die stadt beclam, ende in-genomen hebbende, heeft hy die selue sijnen vader gheopent. Die Hertoghe stelde in Hollant eenighe groote imposten ende schattingen, men weet niet tot wat intentie. Maer dese werden alder-eerst vande Water-landers geweygert, waer op anderwerf een groote beroerte opstont. Want die Water-landers causeerden datter hun steden niet soo wel tegen en mochten, als veel andere steden van Hollant. Terstont werden van s'Hertochs weghen int Waterlant Legaten gesonden, om die voorseyde schattingen met ghewelt ende rigeur te conquesteren. Maer doen sy in deser manieren niet en voorderden, soo sont die Hertoge derwaerts eenen grooten hoop gewapende mannen, dier sommige vande rijckste tot s'Grauen-haghe gevangen brachten. Met deser violentien wert soo veel gelts vercregen, als datter bouen t'gene den ontfangers was competerende, noch ghenoech was ouer-schietende, om den edeldom daer op te triumpheren ende te domineren.

Philips ses iaeren daer na, op die Ghentenaers noch vergramt zijnde, midts datse sonder sijn oorlof oft consente hunnen leger hadden opghebroken, als hy voor Calis lach, nam voor hem dat hy hun met groote accijsen ende imposten quellen soude. Maer na dat hy niet en hadde vercreghen t'welck hy begeerde, soo zijnder van beyde zijden groote slagen gevallen. Die Hertoge dede die Ghentenaers met hun fauteuren vanghen ende arresteren. Insgelijcx namen die Ghentenaers des Hertoghen volck oock grootelijck te quellen. Ende nae veel strijden ende schermutsen, wert ten lesten die stadt van Oudenaerde vande Ghentenaers belegert, maer te vergeefs. Maer eer daer yet treffelijcx geschiede, soo werden de Ghentenaers gheiaecht, moetende een groot deel van hun volc achterlaten. Terstont vielen alle d'ander steden van Vlaenderen metten Hertoghe, maer die Ghentenaers en werden nochtans dies niet een hayr te gewilliger. Jae hebben corts daer na hunnen leger geslagen voor Denremonde, dat van alle zijden wel voorsien was, t'welck hen oock niet ten besten en gheviel, alsmen aenden wtganck [76v] wel ghemercken conde. Want daer bleeffer eel verslagen, maer die daer overbleuen, sloegen weder tegen die van Denremonde eenen gheluckigen slach verslaende hun vyanden.

Niet langhe daer nae ghebeurder datter weder een vreesselijcke bataillie geschiede, inde welcke verslaghen wert Cornelis des Hertogen sone, daer te voren af gesproken is, ende wert tot Bruessel in S. Goedelen Kercke te graue gedragen. Die Vader van dese deyrlijcke doot sijns soons seer beroert zijnde, heeft de Hollanders om hulpe gebeden. Dese sonden den Hertoghe eenen grooten hoop volcx, die welcke vande Ghentenaers metten eersten bespot werden, maer alst aent nijpen ginck, soo cregen die Ghentenaers die nederlaghe.

Na dat Philips de Hollanders bedanct hadde vande vrome hulpe die sy hem gedaen hadden, soo is hy na die dry Ghentsche Casteelen getrocken, die van plaetsen ende metselrijen wegen seer sterck waren. Binnen corten tijt heeft hy die twee gewonnen, ende is voorts nae t'derde getrocken. Het welck te Ghent gehoort wesende, soo zijn die borgers metten geheelen hoop wt-getrocken, ende die Hertoge quam henlieden onversiens te gemoet. Daer gheschiedde van beyde zijden eenen grouwelijcken ende bloedigen strijt. Maer Philippus behielt ten lesten d'ouerhant, verslaende na dat ick verstaen sestien-duysent Ghentenaers. Dese nu gheheelijck verstroyt zijnde, hebben ootmoedelijck om peys ghebeden, t'welck hun die Hertoch gheconsenteert heeft, ende wert daer na met grooter eeren tot Ghent in-ghehaelt.

Hier na begonst Philips in allen manieren te bedencken hoe hy Dauid sijnen sone tot dat Bisdom van Vtrecht mocht promoueren. t'Welck die Trichtenaers verstaende, die eenen genoemt Gijsbrecht gunstiger waren, gauen blijckelijck genoech te verstaen dat hun des Hertochs voornemen geensins en behaechde, seggende, dat sijnen sone daer toe onbequaem was, ouermits dattet een ouerwonnen bastaert was, waer op die Hertoge voor antwoorde gaf, dat hy daer af een dispensatie vanden Paus hadde, maer en conde hen hier mede niet contenteren. Waerom begonstmen daer ghewelt te ghebruycken ende cracht van wapenen. Ende t'is binnen corten tijt soo verre ghecomen, dat den Bischop die de Canonicken alreede ghecoren hadde, af-geset wert, ende liet Dauid van Bourgoengien in sijn plaetse comen.

Alle dingen aldus tot Vtrecht ghestilt zijnde, soo ginckmen op die van Deuenter oorlogen, die den nieuwen Bischops ghebodt openbaerlijcken lasterden. Hierom heeft Philips met eenen geweldigen leger die stadt acht weken lanck, maer te vergeefs belegert, want ouermits den regen ende coude, soo en conden die knechten ontrent die vesten int slijck ende marasch niet goets wt-rechten. Die Hertoghe van Cleue soeckende ter wijlen alle middelen om de partijen te veraccorderen, heeft die saecken soo verre ghebracht, dat die van Deuenter hunnen nieuwen Bischop hebben ontfangen, hoe wel niet geerne, maer die swaricheyt ende ongerief t'welck sy by t'beleg geleden hadden, dede hen verstaen dattet groote dwaesheyt is te rebelleren. Aldus is Philips met sijn volck van daer weder na Brabant ghetrocken ontrent S. Michiels dach.

Als die Hertoge nauwelijcx in sijn lant weder gecomen was, oock by na noch niet wat ruste genomen en hadde vande molestatie der voorgaender oorlogen, soo is Lodewijck die Dolphijn van Vranckrijc, met Charel den Coninck van Vranckrijck sijn vader groote vyantschap hebbende in Brabant gecomen, groot betrouwen hebbende op Philips, die sijn naeste bloet was. Philips siende dat sijn neue aldus van sijne verlaten was, soo heeft hy hem met groote feeste ende blijschap ontfangen, waer deur hy lichtelijc te kennen gaf, dat hy hem wt gantscher herten beminde. Aldus bleef die Dolphijn in sijn ooms lant vijf iaren lanc, tot sijns vaders doot toe. Daer nae wert hy Coninck gesalft ende gecroont, hoe wel sijn Vader t'sijnen spijte sijnen ioncsten sone metten leuende lijue totter Croonen ghecoren hadde. Sabellicus vermaenende int eynde sijns [77r] boecx van desen Philips seyt, dat hy van sommige gehaet geweest is, om dat hy, soomen segghen wilde, sijnen ioncksten broeder hadde vergeuen,

In het jaar ons Heren toen men schreef 1437 zo ik bevind terwijl de Engelsen met Philips niet goed stonden, zo werd Calais (een stad op de grenzen van Vlaanderen gelegen) belegerd. Deze stad was toen ter tijd noch onder de koning van Engeland, maar hier werd niets bijzonders bedreven want eer men daar enige bestorming deed zo werd die stad opgegeven. De oorzaak van deze hebben wij gezegd in de akten en geschiedenissen der prinsen van Holland. Ik bevind dat de Engelsen door dit beleg vertoornd waren en tot bij Brugge kwamen gelopen, meer om te roven dan om op oorlog wijze en ruiterlijk te strijden. Maar ze werden weer van die van Brugge verdreven en later achter omtrent tweeduizend van hun volk.

Na deze victorie is er een grote weerspannigheid opgestaan tussen die van Brugge en de hertog van Brabant, ter oorzaak van zekere privilegies die van Brugge ontnomen. Welkentwist zo ver gekomen is als dat ze niet alleen tegen hun hertog opstonden, maar lieten diegene onthoofden die de hertog bijstand gepresenteerd hadden. Ik bevind in de Duitse kroniek dat de hertog wilde de stad van Brugge belegeren, simuleerde en gedroeg hem alsof hij op de Hollanders had willen trekken om die een weinig onderdaniger te maken en om hun dit beter wijs te maken zo zond hij te Antwerpen vijftienhonderd gewapende mannen die vandaar, zo het scheen, straks naar Holland overschepen wilden. En met zijn ander volk is hij op Brugge getrokken en kwam nabij de stad zo zei hij tot de heer van Lilledam (een dapper stout oorlogsman) die neffens hem reedt. Dit is Holland dat ik onder mijn beheer wil brengen, wees met de vinger op Brugge, waarvan die heer van Lilledam schrok en zo sprak hij: dat moet God keren, mij is het leed dat ge veel kwaads bestond en tot onze aller schade beproefde wat die razernij en uitzinnigheid van dit rebellerende volk vermag. Maar is het zaak nochtans dat he hier zo’n grote zin in hebt toe hebt zo wil ik mij zelf voor u als voor mijn heer geenszins sparen, noch te zoeken maken. Philippus met zijn volk die die naar Holland wilde reizen werd naar Brugge (daar men geen kwaads vermoede) fatsoenlijk ontvangen. Maar tenslotte toen men zag dat er niet goeds op handen was hebben zich de burgers van Brugge al heimelijk gewapend en gingen zich verbergen midden in de stad in de huizen en namen zich voor dat ze niet beginnen zouden voordat ze zagen dat het volk van de hertog [76r] kwalijk wilde. Ze hadden omtrent de markt beschikt een partij volk met groot en gruwelijk geschut wat in het lossen al zulk getier maakte als dat het volk van de hertog ervan ging lopen. E hertog zelf die in groot perikel van zijn lijf was werd door de hulp van een smid die hem die poorten van de stad met geweld opende zodat hij nauwelijks kon ontkomen.

Op dat door een weerspannige stad niet veel bloed gestort werd zo overdacht die hertog de volgende dag een ander middel om deze tot onderdanigheid te brengen. Hiero liet hij in alle zijn land uitroepen dat men geen van Brugge herbergen zou, maar dat men die voor een openbare vijand hield. Dus gebeurde het dat de koplieden die te Brugge woonden de stad verlieten en namen elders hun residentie. Dit zagen die van Brugge en hun razernij en verwoedheid lieten ze tenslotte achter en verzochten vrede te maken, wat ze ook verkregen op al zulke conditie als dat die gehele stad na dat er 18 gedood waren die het spel berokkend hadden tot bijna een mijl buiten de stad de hertog met blote voeten zouden tegemoet gaan en bidden om vergiffenis. Wat alzo gedaan werd en zo werd de hertog in de stad met zo’n grote eer ontvangen alsof God uit de hemel was gekomen.

Zekere tijd daarna kwam het bericht dat de prinses van Luxemburg, Elizabeth, zonder kind of erfgenaam overleden was. Hierom is Philips, wilde de naaste van dit land wezen, met een grote hoop volk derwaarts getrokken en ruste niet voor hij is voor Luxemburg, de eerste stad van dat land gekomen, en nadat hij deze de tijd van 15 dagen belegd en zeer gekweld had zo heeft hij die tenslotte ingenomen door de hulp van zijn bastaardzoon heer Cornelis, een zeer dappere man die op een duistere nacht de stad beklom en ingenomen heeft en heft die voor zijn vader geopend. De hertog stelde in Holland enige grote imposten en schattingen, men weet niet tot wat intentie. Maar deze werden allereerst van de Waterlanders geweigerd waarop andermaal een grote beroerte opstond. Want de Waterlanders veroorzaakten dat er hun steden niet zo goed tegen mochten als veel andere steden van Holland. Terstond werden vanwege de hertog in het Waterland legaten gezonden om die voorzegde schattingen met geweld en strengheid te veroveren. Maar toen ze in deze manieren niet en vorderden zo zond de hertog derwaarts een grote hoop gewapende mannen die er sommige van de rijkste tot 'Gravenhaag gevangen brachten. Met dit geweld werd er zo veel geld verkregen als dat erboven hetgeen de ontvangers was competerende, noch genoeg overschoot om de edelheid daarop te triomferen en te domineren.

Philips die zes jaar daarna, op die van Gent nog vergramd was mits dat ze zonder zijn verlof of toestemming hun leger hadden opgebroken, toen hij voor Calais lag, nam voor hem dat hij hun met grote accijnzen en imposten kwellen zou. Maar nadat hij niet had verkregen wak hij begeerde zo zijn er van beide zijden grote slagen gevallen. De hertog liet die van Gent met hun begunstigers vangen en arresteren. Insgelijks begonnen die van Gent het hertogen volk ook zeer te kwellen en na veel strijden en schermutselingen werd tenslotte de stad van Oudenaarde van die van Gent belegerd, maar tevergeefs. Maar eer daar iets te treffen geschiede zo werden die van ent gejaagd en moesten een groot deel van hun volk achterlaten. Terstond vielen alle de andere steden van Vlaanderen met de hertog, maar die van Gent werden nochtans dus niet een haar te gewilliger. Ja, hebben kort daarna hun leger geslagen voor Dendermonde dat van alle zijden goed voorzien was wat hen ook niet ten beste geviel zoals men aan de uitslag [76v] wel merken kon. Want daar bleven er veel verslagen, maar die daar overbleven sloegen weer tegen die van Dendermonde een gelukkige slag en versloegen hun vijanden.

Niet lang daarna gebeurde dat er weer een vreselijke slag geschiede, waarin verslagen wedt Cornelis, de zoon van de hertog daar t voren van gesproken is, en werd tot Brussel in S. Goedele Kerk ten grave gedragen. De vader die van deze deerlijke dood van zijn zoon zeer gewogen was heeft de Hollanders om hulp gebeden. Deze zonden de hertog een grote hoop volk die van die van Gent in het eersten bespot werden, maar toen het aan het nijpen ging zo kregen die van Gent de nederlaag.

Nadat Philips de Hollanders bedankt had van de dappere hulp die ze hem gedaan hadden zo is hij naar de die kastelen van Gent getrokken die van plaatsen en metselwerk zeer sterk waren. Binnen korte tijd heeft hij er twee gewonnen en is voorts naar de derde getrokken. Wat van die van Gent gehoord hebben en zo zijn de burgers met de hele hoop uitgetrokken en de hertog kwam hun onvoorzien tegemoet. Daar geschiedde van beide zijden een gruwelijke en bloedige strijd. Maar Philippus behield tenslotte de overhand en versloeg naar dat ik versta zestienduizend Gentenaars. Deze die nu geheel verstrooid waren hebben ootmoedig om vrede gebeden, wat hun de hertog geconsenteerd heeft en werd daarna met grote eren te Gent ingehaald.

Hierna begon Philips in alle manieren te bedenken hoe hij David, zijn zoon, tot dat bisdom van Utrecht mocht promoveren. Wat die van Utrecht verstonden die een genoemd Gijsbrecht gunstiger waren, gaven blijkbaar genoeg te verstaan dat het voornemen van de hertog hun geenszins behaagde en zeiden dat zijn zoon daartoe onbekwaam was, overmits dat het een overwonnen bastaard was, waarop die hertog voor antwoorde gaf dat hij daarvan een dispensatie van de paus had, maar kon hen hiermee niet tevredenstellen. Daarom begon met daar geweld te gebruiken en kracht van wapenen. Het is binnen korte tijd zo ver gekomen dat de bisschop die de kanunniken alreeds gekozen had afgezet werd en liet David van Bourgondië in zijn plaats komen.

Alle dingen zijn aldus tot Utrecht gestild zo ging men op die van Deventer oorlogen die dn nieuwe bisschop gebod openbaar lasterden. Hierom heeft Philips met een geweldig leger die stad acht weken lang, maar tevergeefs belegerd, want overmits de regen en koud, zo konden de knechten omtrent de vesten in het slijk en moeras niets goeds uitrichten. De hertog van Kleef zocht ondertussen alle middelen om de partijen tot een akkoord te maken en heeft de zaken zo ver gebracht dat die van Deventer hun nieuwe bisschop hebben ontvangen, hoe wel niet graag, maar die zwarigheid en ongerief wat ze bij het beleg geleden hadden liet hen verstaan dat het grote dwaasheid is te rebelleren. Aldus is Philips met zijn volk vandaar weer naar Brabant getrokken omtrent S. Michiels dag.

Toen de hertog nauwelijks in zijn land weer gekomen was, ook bijna nog niet wat rust genomen had van de molestatie der voorgaande oorlogen, zo is Lodewijk, de dauphin van Frankrijk die met Karel de koning van Frankrijk zijn vader grote vijandschap had in Brabant gekomenen groot vertrouwen had op Philips, die zijn naaste bloed was. Philips zag dat zijn neef aldus van zijne verlaten was, zo heeft hij hem met groot feest en blijdschap ontvangen waardoor hij licht te kennen gaf dat hij hem met het ganse hart beminde. Aldus bleef de dauphin in het land van zijn oom vijf jaren lang tot zijn vaders dood toe. Daarna werd hij koning gezalfd en gekroond, hoe wel zijn vader tot zijn spijt zijn jongste in levenden lijve tot de kroon gekozen had. Sabellicus vermaant in het einde van zijn [77r] boek van deze Philips en zegt dat hij van sommige gehaat geweest is omdat hij, zo men zeggen wil, zijn jongste broeder had vergeven,

Van d'oorloghe teghen de Turcken.

INt iaer ons Heeren 1464. hadde Pius die tweede van dien name Paus in gantsch Europa brieuen gesonden, begeerende hulpe van alle Coningen ende Vorsten, om op die Turcken te oorlooghen. Hertoch Philips wert oock ghebeden dat hy hem tot soo goddelijcken ende nootelijcken oorloge bereyden wilde, ende met alle andere Christen Princen hem gereet vinden, alst noot gaue, om nae die steden te trecken, die de Turcken alreede in-ghenomen hadden. Dese brieuen ontfanghen hebbende, en heeft die goede Hertoghe niet opghehouden, van alle canten knechten aen te nemen, alsoo vele als hy mochte, ende soude selve mede ghetrocken hebben, en hadde hy niet door ouderdom, ende eenighe andere ongherieuen belet gheweest. Waeromme heeft hy Anthonis sijnen bastaert sone mede ghesonden, een sterck ende vroom man, om allen dingen ten besten te handelen, ende te regeren. Desen wt Brabant in Gallien gecomen zijnde en dorste niet voorder reysen, om dat hem daer sekere brieven getoont werden, inde welcke sijn vader hadde doen gebieden soot scheen datmen hem ombrenghen soude. Maer het bleeck naederhant, dat dese brieven van sijnen vader niet en waren ghesonden, die hem seer beminde, maer van eenighe sijns vaders Heeren die dat ter belieften van Lodewijc den Coninck van Vranckrijc gedaen hadden, die den Paus van Roomen niet altewel en mocht gheluchten.

Int iaer der geboorten Christi 1444. seytmen datter eenen nieuwen twist in Hollant opgheresen is, die langen tijdt gheduert heeft, tusschen die Cabillaus ende Hoecks, soomen die noemde, breeder inde Chronijcken verhaelt, besonder inde groote Chronijc van Hollant ende Zeelant. Nae alle dese oorlogen is Hertoch Philips gestorven in sijn lxxiij. iaer, ende in het seven-en-dertichste sijns rijcx, int iaer ons Heeren 1467. opden xiiij. dach der maent Junij. Desen Prince heeft altijt (t'welck nochtans ongeloofelijc is) d'oorloghen ende peys euen lief gehadt: hy was seer goedertieren, soo milt ende ghespraecksaem, als eenich Prince wesen mach. In oorloochsche feyten heeft hy t'samen sterck ende geluckich geweest, betoonende hem altijdt sedich ende goetwillich, hy conde sijn gramschap seer wel breken ende verwinnen. In gesteenten, signetten, tafereelen, goude ende silvere croesen, ende coppen, heeft hy alsulcke plaisier ende genuechte ghenomen, dat hy bycans, soomen seyt, hier in Julius Cesar te bouen ghinck, maeckende alle constenaers rijck die hy hierom by hem hadde doen comen. Die Princen ende edel Vrouwen heeft hy altijdt in grooter weerden ghehadt, ende wert van desen ooc grootelijcken geeert.

Van de oorlog tegen de Turken.

In het jaar ons Heren 1464 had paus Pius die tweede van die naam in gans Europa brieven gezonden, en begeerde hulp van alle koningen en vorsten om op ie Turken te oorlogen. Hertog Philips werd ook gebeden dat hij hem tot zo’n goddelijke en nootzakelijke oorlog bereiden wilde en met alle andere Christen prinsen hem gereed te vinden, als het nood gaf, om naar die steden te trekken die de Tucken alreeds ingenomen hadden. Deze brieven heeft hij ontvangen en dat heeft de goede hertog niet opgehouden om van alle kanten knechten aan te nemen, alzo veel als hij mocht en zou zelf mede getrokken hebben was hij niet door ouderdom en enige andere ongerief belet geweest. Daarom heeft hij Anthonis, zijn bastaardzoon meegezonden, een sterk en dapper ma, om allen dingen ten beste te handelen en te regeren. Deze die uit Brabant in Gallië gekomen is durfde niet verder te reizen omdat hem zekere brieven getoond werden waarin zijn vader had doen gebieden, zo het scheen, dat men hem ombrengen zou. Maar het bleek naderhand dat deze brieven van zijn vader niet waren gezonden, die hem zeer beminde, maar van enige heren van zijn vader die dat ter believen van Lodewijl, de koning van Frankrijk gedaan hadden, die de paus van Rome niet alt te goed mochten luchten.

In het jaar van Christus 1444 zegt men dat er een nieuwe twist in Holland opgerezen is die lange tijd geduurd heeft tussen de kabeljauwen en de Hoekse, zo men die noemde, breder in de kronieken verhaald en vooral in de grote kroniek van Holland en Zeeland. Na al deze oorlogen is hertog Philips gestorven in zijn 73ste jaar en in het zevenendertigste van zijn rijk, in het jaar ons Heren 1467 op 14de dag van de maand juni. Deze prins heeft altijd (wat nochtans ongelofelijk is) de oorlogen en vrede even liefgehad: hij was zeer goedertieren, zo mild en spraakzaam als enige prins wezen mag. In oorlog feiten heeft hij tezamen sterk en gelukkig geweest, toonde hem altijd zedig en goedwillig, hij kon zijn gramschap zeer goed breken en overwinnen. In gesteenten, signetten, taferelen, gouden en zilveren kroezen en koppen heeft hij al zulke plezier en genoegens genomen dat hij bijna, zo men zegt, hier in Julius Caesar te boven ging, maakte alle kunstenaars rijk die hij hierom bij hem had laten komen. De prinsen en edele vrouwen heeft hij altijd in grote waarde gehad en werd van deze ook groot geëerd.

Hoe die Stadt van Constantinopolen inghenomen wert.

BInnen den tijdt des voorseyden Hertoch Philips, int iaer 1452. na t'schrijven van Sabellicus, oft 53. als Gaguinus schrijft, so heeft Macho met den Turckschen Keyser opden 29. dach van Meye die stadt van Constantinopolen eenen stoel des Roomsche Rijcx stormender handt inghenomen, als hy dese lx. dagen hadde beleghert, soo wel te water als te lande. Den Griecxschen Keyser Constantinus Paleologus, wert in slechte cleederen vercleedt, inde vlucht aen een poorte deursteken, ende int inloopen der poorten zijn omtrent acht-hondert ridders verslagen. Den Turck heeft t'hooft vanden Keyser op een spiese ghesteken met trommelen doen om die stadt dragen. Hy heeft oock een Cruycifix doen op rechten, ende daer boven geschreuen. Dit is der Christenen Godt, ende liet dat met dreck ende slijck beworpen: Die Keyserinne, sone ende dochters liet hy gebonden in sijn bancket sleypen, daer sy gevioleert werden in des Keysers presentie, ende daer nae werden sy deerlijck in stucken gehouwen. Al dat ses iaeren oudt was ende daer over wert iammerlijck vermoort. Sulcx dat t'onnoosel bloet lancx der straten vloot, ghelijc als bloedige ghoten. [77v]

Hoe die stad van Constantinopel ingenomen werd.

Binnen den tijd der voorzegde hertog Philips in het jaar 1452, naar het schrijven van Sabellicus, of 53 als Gaguinus schrijft, zo heeft Macho met de Turkse keizer op de 29ste dag van mei de stad van Constantinopel de stoel van het Roomse Rijk stormenderhand ingenomen toen hij deze 60 dagen had belegerd, zo wel te water als te land. De Griekse keizer Constantinus Paleologus, werd in slechte kleren verkleed en in de vlucht aan een poort doorstoken en in het inlopen der poorten zijn omtrent achthonderd ridders verslagen. De Turk heeft het hoofd van de keizer op een spies gestoken met trommels toen om de stad gedragen. Hij heeft ook een Crucifix laten oprichten en daarboven geschreven. Dit is de Christenen God en liet dat met drek en slijk werpen: De keizerin, zoon en dochters liet hij gebonden in zijn banket slepen daar ze verkracht werden in de keizers presentie en daarna werden ze deerlijk in stukken gehouwen. Alles dat zes jaren oud was en daarover werd jammerlijk vermoord. Zulks dat het onschuldige bloed langs de straten vloeide gelijk als bloedige goten.



Charel van Bovrgoengien,
den onversaechden ghenaemt den xxxvij. Hertoch van Brabant.

CHarel van Bourgoengien, Hertochs Philips sone, is gheboren in Bourgoengien binnen der stadt van Dijon, int iaer der gheboorten Christi 1431. den thiensten dach Novembris. Sijn vader was Philippus die tweede, vanden welcken wy lest ghesproken hebben, sijn moeder was Isabella, die van haren man noch twee sonn sonder Charel heeft gehadt, die beyde in hun kindtsheydt ghestorven zijn.

Charel omtrent xij. iaeren oudt zijnde wert in alle goede consten ende geleertheyt geinstitueert, als eenen op den welcken t'regiment van soo veel landen toecomende was. Hy heeft binnen corten tijdt soo veel met sijn oeffeninghe ende exercitie gevoordert dat hy Latijn conde spreken, ende alle auctentijcke schrijuers verstondt, sonder eenighe expositie oft declaratie, t'welck een lofbaere saecke is voor een Princelijc persoon. Ooc leerde hy de musijcke, die in voorleden tijden ooc een eerlijcke conste plach te wesen. Hy heeft die gheleerde seer lief ghehadt, ende oock ghevoordert, hy soude die consten ende constighe gheesten oock gonstich genoech geweest hebben, maer overmidts de groote oorloghen moeste hy sijnen sin meer aen de wapenen hanghen, ende aenden crijchshandel. Inde Hollantsche Chronijcke bevinde ick, dat hy soo heylich was, als dat hy noch ionck zijnde alle daghen sijn getijden las, ten hadde gheweest dat hyt om seer nootelijcke saecken hadde gelaten. Dit schoon begintsel behaechde sijn vader soo wel, dat hy dicwils seyde, dat hy Godt almachtich seer bedanckte, van dat hy deur sijn gratie eenen alsulcken sone tot sijn rijck achterlaten soude.

Als Charel noch ionck was, so hadde hy van sijnen vader t'Graefschap van Charlois met sommighe andere Heerlijckheden ontfangen, waer om hy iaerlijcx sijn renten was heffende. t'Is corts daer nae geschiet, dat eenen genoemt Jan Coesteyn, des Hertoch Philips Raedts-heer begonst in alle manieren raedt te soecken om Charel des Hertochs sone te vergeuen, midts dat hy op hem vergramt was t'welc Charel verstaende heeft dit sijnen vader met weenenden oogen te kennen gegeuen. Doen consenteerde hem die vader, dat hy hem soude doen vangen, ende punieren nae sijn leelijcke misdaet, d'welck Charel oock dede. Wt sulcke rechtveerdige ende behoorlijcke executie is Charel in eenen grooten haet gecomen, vande ghene die sijns vaders naeste Raedts-heeren waren. Dese hebben hem haest by sijnen vader in sulcker vueghen vermaect, als dat die vader van sijnen sone vervremdende, hem alle sijn goedt afgenomen heeft, oock openbaerlijck gebiedende, dat niemant vanden Edelen met sijnen sone bancketteren, noch eenige eeren hem soude bewijsen. Anthonis des Hertochs bastaert sone alle dese dingen hoorende, is terstondt wt Vranckrijc gecomen met een menichte van volcke, ende socht in allen manieren om sijnen broeder weder metten vader te vereenigen. Philips dan van veel Heeren gebeden zijnde, dat hy doch sijnen sone die niet quaets verdient en hadde, in gratie wilde ontfangen, overdacht in hem seluen, dat hy anders geen erfgenaem meer en hadde, soo heeft hy hem weder wt Hollant gheroepen, aldaer [78v] hy sijns vaders gramschap geduerende gevloden was en heeft hem weder in sijn eerste digniteyt gestelt.

Karel van Bourgondië,
de onversaagde genaamd, de 37ste hertog van Brabant.

Karel van Bourgondië, de zoon van hertog Philips, is geboren in Bourgondië binnen de stad van Dijon, in het jaar der geboorte Christus 1431, de tiende dag van november. Zijn vader was Philippus die tweede, van die wij lest gesproken hebben, zijn moeder was Isabella die van haar man noch twee zonen, zonder Karel, heeft gehad die beide in hun kindsheid gestorven zijn.

Karel die omtrent 17 jaren oud was werd in alle goede kunsten en geleerdheid geïnstitueerd, als een waarop het regiment van zo veel landen toekomende was. Hij is binnen korte tijd zo veel met zijn oefeningen exercitie gevorderd dat hij Latijn kon spreken en alle authentieke schrijvers verstond, zonder enige expositie of declaratie, wat een loffelijke zaak is voor een prinselijk persoon. Ook leerde hij de muziek die in voorleden tijden ook een eerlijke kunst plag te wezen. Hij heeft de geleerde zeer lief gehad en ook bevorderd, hij zou de kunsten en kunstige geesten ook gunstig genoeg geweest hebben, maar overmits de grote oorlogen moest hij zijn zin meer aan de wapenen hangen en aan de krijgshandel. In de Hollandse kroniek bevind ik dat hij zo heilig was als dat hij noch jong was alle dagen zijn getijden las, tenzij het had geweest dat hij het om zeer noodzakelijke zaken had gelaten. Dit mooi begin behaagde zijn vader zo doe zodat hij dikwijls zet dat hij God almachtig zeer bedankte van dat hij door zijn gratie een al zulke zoon tot zijn rijk achterlaten zou.

Toen Karel noch jong was zo had hij van zijn vader het graafschap van Charlois met sommige andere heerlijkheden ontvangen waarop hij jaarlijks zijn renten ontving. Het is kort daarna geschied dat een genoemd Jan Coesteyn, de raadsheer van hertog Philips begon in alle manieren raad te zoeken om Karel de zoon van de hertog te vergeven, mits dat hij op hem vergramd was wat Karel verstaan heeft die het zijn vader met wenende ogen te kennen gaf. Toen consenteerde hem de vader dat hij hem zou laten vangen en straffen naar zijn lelijke misdaad, wat Karel ook deed. Uit zulke rechtvaardige en behoorlijke executie is Karel in een grote haat gekomen van diegene die zijn vaders naaste raadsheren waren. Deze hebben zich gauw bij zijn vader in zulke voegen gemaakt als dat ie vader van zijn zoon vervreemde en hem al zijn goed afgenomen heeft, ook openbaar gebood dat niemand van de edelen met zijn zoon banketteren, noch enige eren hem zou bewijzen. Anthonis de bastaard van de hertog die al deze dingen hoorde is terstond uit Frankrijk gekomen met een menigte van volk en zocht in allen manieren om zijn broeder weer met de vader te verenigen. Philips die dan van veel heren gebeden was, dat htj doch zijn zoon die niets kwaads verdiend ha, in gratie wilde ontvangen, overdacht in zichzelf dat hij anders geen erfgenaam meer had, zo heeft hij hem weer uit Holland geroepen, aldaar [78v] hij gedurende zijn vaders gramschap gevloden was en heeft hem weer in zijn eerste waardigheid gesteld.

d'Eerste oorloge heeft Hertoch Charel van selfs aengenomen, teghen den Coninck van Vranckrijck Lodewijck, desen heeft hy tot Monsheury, wesende een plaetse van Parijs ontrent seven fransche mijlen in eenen grooten strijdt verwonnen: nochtans was Charel daer in groot perijckel sijns lijfs, ter oorsaecke van een groote wonde die hy inden neck creech. Den Coninck Lodewijck wech geworpen hebbende sijn wapenen, is seer verschrict op een casteel gevloden. Maer nae dat hy in sijn Conincklijcke stadt van Parijs gecomen was, soo heeft hy hem aldaer sekeren tijdt tusschen besloten mueren ghehouden. Daer na werden tot Charel, als totten genen die de victorie hadde, brieven gesonden die om vrede baden, hem belouende allen t'gene te doene, dat hy begeert hadde, dus wert den peys gesloten op deser conditien: Als dat die Coninck sommige steden soude restitueren, die hy van t'lant van Bourgoengien altijt met gewelt ghehouden hadde, insgelijcx noch dry andere stedekens onder welcke dat Peronne een was. Aldus is den voorseyden Charel victorieus tot Bruessel gecomen, alwaer hy van sijnen vader Philips, oock van die gheheele stadt, in groote eere ontfanghen wert: want met sijne oorlogen hadde hy meer wtgerecht dan men gehoept hadde.

Te wijle Charel in Vranckrijck was, soo viel Isabella sijn huysvrouwe tot Gorcum in een groote ende sware sieckte, wt oorsaecke (als eenige hebben willen seggen) om die groote begeerte haers mans, die doen absent was. Men dede geleerde medecijnen comen, die den raedt ghaven datmen haer wt Hollant in Vlaenderen voeren soude, hopende dat sy daer int aenschouwen haers dochters, die daer te voesteren bestelt was, terstont gesontheyt vercrijgen soude. Maer doen sy t'Antwerpen quam, soo vermeerderde haer sieckte so seer, als dat sy daer in S. Michiels Clooster ghevoert wert, alwaer sy corts daer-nae sterf, ende wert voor den hooghen aultaer seer eerlijck begraven. Dese Princersse hadde haer altijdt seer tot Godt begeven, ende gaf mildelijc den armen. Men leest datse dickwils met sommige van haer Camer-ionck-vrouwen die huys-armen visiteerde, hen deylende van datse ghebreck hadden, t'welc een schoon ende godtvruchtich exempel is.

Int iaer ons Heeren 1466. zijn die van Dinant (een stadt liggende op de Mase) deur hulpe vande Luyckenaers in Brabant, Henegou ende Namen gecomen, roouende ende stelende al datse vonden, segghende veel quaets van Hertoch Philips, die welcke midts sijn groote siecte die frontieren sijns lants niet beschermen en conde. Waerom dat Charel niet willende dese iniurie langer verdragen, is wt Artois (daer hy met nootsakelijcke affairen besich was) tot Bruessel gecomen, al waer hy terstont volck aen-genomen heeft, daer mede hy na Dinant ghetrocken is, dat hy in-genomen heeft (hoe wel dat sterck en wel voorsien was) ende heeft het geheel gedestrueert. By Dinant lach noch een cleyn stedeken, met name Pouluage, welck hy totten gronde dede raseren ende afworpen. Men siet hedensdaechs daer noch eenige huysen, ende noch eenen schoonen put. Hy soude al met eenen metten gheheelen hoop op de Luyckenaers getrocken hebben, ten hadde geweest dat die deur hen naeste gebueren geleert zijnde, om vergiffenisse gebeden hadden, die Charel hen accordeerde, ende nam van hen vijftich mannen te gijsele, die hy tot Louen sont, daer sy moesten blijuen woonen ter tijdt toe, datse Hertoch Philips sijn vader, wien sy d'iniurie ghedaen hadden, te vollen vernuecht ende voldaen hadden.

Philips sijnen vader niet langhe daer na, gesonden hebbende Anthonis sijnen bastaert sone in Engelant, om van Eduwaert, die vierde van dien name Coninck van Engelant, sijn suster ten houwelijck te versoecken, voor Charel sijnen sone, is binnen Brugge int selue iaer in een groote siecte gevallen. Ende mits die Heeren doen ter tijt by hem wesende, hoepten dattet haest soude beteren, soo en hebben sy Charel sijnen sone, die als-doen binnen [79r] Ghent was, niet met allen ontboden. Maer siende dat die siecte swaerder ende meerder wert, ende dattet apparent was dat die doot begonst aen te comen, soo ontboden sy den sone, die welcke haestelijck is by sijnen vader gecomen, den welcken hy seer na doot maer nochtans leuende vont, ende is by hem gebleuen tot dat hy sterf. Ende siende sijnen vader nu ouerleden bedreef alsulcken ongenuechte, als dat hy alle de gene die daer tegenwoordich waren dede schreyen. Om die doot van desen Prince wert daer alsulcken rouwe bedreuen, dat onmoghelijck waer om schrijuen, maer bysonder als die tijdinghe in Bourgoengien ende ouer al gehoort is geweest. Hy sterf (alsoo die geschreuen Chronijcke seyt) int iaer ons Heeren 1467. Sijn lichaem wert een wijle tijts inde selue stadt onbegrauen gehouden, want sijn sone meynde t'selue in Bourgoengien te begrauen. Maer hoe dat dit noch toe-ginck, sal op een ander plaetse geseyt worden. Na dat Isabella haren lieuen man eenighe iaren ouerleeft hadde, soo is sy ten lesten tot Arien ghestoruen, niet verre van S. Omars, wiens lichaem oock in Bourgoengien ghevoert wert.

Charel is nae sijns Vaders doot met allen sijnen edeldom na Ghent ghereyst, daer hem d'ouerste vander stadt te gemoet gereden zijn, heetende hunnen nieuwen Prince willecome, ende hebben hem alsoo inde stadt gebracht. Als-doen werden daer meer dan acht hondert misdadige los ende vry gelaten, die allst metten Prince in quamen. Dus wert Charel nae alle batamenten, triumphen, ende ghenuechten, Graue van Vlaenderen gecoren. Maer dese feest ende triumphe wert haest met een onversiende ongenuechte geturbeert. Want na die electie is daer een commotie op-geresen vande borgers, die welcke begeerden hen weder gherestitueert te worden alle de priuilegien, die hen Hertoch Philips ontnomen hadde. Ende hebben met deser beroerten soo veel ghedaen dat Charel bedwonghen wert te voldoen allen t'ghene datse begheerden. Daer na gecomen zijnde tot Denremonde, soo heeft hy eenen Legaet oft Ambassadeur na Ghent ghesonden, weder-roepende ende casserende alle t'gene dat hy te voren meer deur vreese dan wt sijn eygen wille gedaen hadde. Daer na is hy tot Louen gecomen, alwaer hy met diergelijcker reuerentien tot eenen Hertoge van Brabant ontfangen wert. Daer riep allen t'volck datse wel gheluckich behoorden gerekent te wesen, om dat sy eenen soo geschicten ende geleerden Prince vercreghen hadden. Van daer is hy nae Bruessel gereyst, daer hy oock blijdelijcken ontfangen wert, doende aldaer op S. Margrieten dach sijnen eedt. Hier zijn die Ghentenaers van selfs tot hem gecomen, die te voren soo rebellich gheweest hadden, begeerende gratie, t'welck haer oock geschiede.

Op die selue tijt is binnen Mechelen een rumoer op-ghestaen, t'welck gelijck als eenen brant den eenen voor den anderen na ontstekende de borgers soo verre ghebracht heeft, datse hun Heeren veriaecht hebbende, dat Schoutetz huys gantsch ruineerden, ende verstroyden hem alle sijn goedt. Die Prince deur het rapoort deser violentien geheel gheturbeert zijnde, is seer snellijcken derwaerts gereyst, om die stadt te destrueren, ten hadde geweest het tusschen-spreken van veel Edele ende Baroenen, hem biddende dat hy de gemeynte dit stuck vergheven wilde, op sulcke conditien nochtans, dat sy de huysen by hen ghedestrueert, op hunnen cost weder oprechten souden, ende datse den Schouteth, wiens goet sy ontweldicht hadden, souden restitueren dertich duysent gulden, voor sijn verlies. Men bevindt oock dat die van Mechelen alsdoen veel priuilegien midts hunne rebellicheyt verloren.

Nae dat dit aldus gedaen was, soo is Hertoch Charel anderwerf op die Luyckenaers getrocken, veel van hun sloten ende casteelen destruerende, ende bracht sijnen leger voor die stadt van S. Truyden, die hy sommige dagen belegerde. Ende nae dat hy dese ingenomen hadde, soo heeft hy hun mueren totter aerden toe doen raseren ende afbreken, benemende hen midts [79v] desen alle occasien ende oorsaecken van toecomende wederspannicheyt. Heeft oock ten lesten die stadt van Luydick belegert, maer die borghers siende datse den Hertoghe niet en souden connen wederstaen, soo zijn sy al tsamen ongewapent in hun pandtrocken wtgetrocken, vallende den Hertoghe te voete hebben hem ootmoedelijc ghebeden, dat hy die stadt doch niet en wilde destrueren, ende datsy souden doen, al wat hy hen geboot. Die Prince eenichsins gepaeyt zijnde, en is inder stadt niet ghecomen, maer heeft bevolen datmen hem alle de wapenen ende t'gheweer brengen soude, dat inde stadt ware.

De eerste oorlog heeft hertog Karel zelf aangenomen tegen de koning van Frankrijk Lodewijk, deze heeft hij tot Montheries, is een plaats van Parijs omtrent zeven Franse mijlen in een groten strijd overwonnen: nochtans was Karel daar in groot perikel van zijn lijf ter oorzaak van een grote wonde die hij in de nek kreeg. De koning Lodewijk die weggeworpen had zijn wapens is zeer geschrokken op een kasteel gevloden. Maar nadat hij in zijn koninklijke stad van Parijs gekomen was zo heeft hij hem aldaar zekere tijd tussen besloten muren gehouden. Daarna werden tot Karel als tot diegene die de victorie had brieven gezonden die om vrede baden en hem beloofden al hetgeen dat hij begeerd had, dus werd de vrede gesloten op deze conditie: Als dat de koning sommige steden zou restitueren die hij van het land van Bourgondië altijd met geweld gehouden had, insgelijks noch drie andere stadjes waaronder Péronne een was. Aldus is de voorzegde Karel victorieus tot Brussel gekomen alwaar hij van zijn vader Philips, ook van die gehele stad in grote eer ontvangen werd: want met zijn oorlog had hij meer uitgericht dan men gehoopt had.

Terwijl Karel in Frankrijk was zo viel Isabella, zijn huisvrouw, te Gorkum in een grote en zware ziekte uit de oorzaak (als enige hebben willen zeggen) om de grote begeerte van haar man die toen absent was. Men liet geleerde dokters komen die de raad gaven dat men haar uit Holland in Vlaanderen voeren zou, hoopten dat ze daar in het aanschouwen van haar dochters, die daar te voedsteren besteld was, terstond gezondheid krijgen zou. Maar toen ze te Antwerpen kwam zo vermeerderde haar ziekte zo zeer als dat ze daar in S. Michiels klooster gevoerd werd alwaar ze kort daarna stierf en wed voor het hoge altaar zeer fatsoenlijk begraven. Deze prinses had haar altijd zeer tot God begeven en gaf mild de armen. Men leest dat ze dikwijls met sommige van haar kamer jonkvrouwen de huis armen visiteerde, hen deelde van dat ze gebrek hadden, wat mooi en godvruchtig voorbeeld is.

In het jaar ons Heren 1466 zijn die van Dinant (een stad ligt op de Maase) door hulp van de Luikenaars in Brabant, Henegouwen en Namen gekomen roofden en stalen alles dat ze vonden, zeiden veel kwaads van hertog Philips die mits zijn grote ziekte de grenzen van zijn land niet beschermen kon. Waarom dat Karel die deze belediging niet langer wilde verdragen is uit Artois (daar hij met noodzakelijke affaires bezig was) tot Brussel gekomen alwaar hij terstond volk aangenomen heeft waarmee hij naar Dinant getrokken is dat hij ingenomen heeft (hoewel dat stadje en goed voorzien was) en heeft het geheel vernield. Bij Dinant lag noch een klein stadje, met name Poulgue dat hij tot de grond toe liet scheren en afwerpen. Men ziet hedendaags daar noch enige huizen en noch een mooie put. Hij zou al met een met de gehele hoop op de Luikenaars getrokken hebben, tenzij was geweest dat die door hen naaste buren geleerd waren om vergiffenis gebeden hadden die Karel hen accordeerde en nam van hen vijftig mannen te gijzeling, die hij tot Leuven zond daar ze moesten blijven wonen tot de tijd toe dat ze hertog Philip, zijn vader die ze de belediging hadden, te vollen vergenoegd en voldaan hadden.

Philips, zijn vader, heeft niet lang daarna gezonden Anthonis zijn bastaardzoon in Engeland om van Eduard de vierde van die naam en koning van Engeland, zijn zuster tot een huwelijk te verzoeken voor Karel zijn zoon, is binnen Brugge in hetzelfde jaar in een grote ziekte gevallen en mits de heren toen ter tijd bij hem waren en hoopten dat het gauw zou beteren, zo hebben ze Karel zijn zoon, die alstoen binnen [79r] Gent was niet met allen ontboden. Maar zagen dat de ziekte zwaarder en meerder werd en dat het apparent was dat de dood begon aan te komen, zo ontboden ze de zoon die haastig bij zijn vader is gekomen, die hij zeer nabij de dood maar nochtans levend vond en is bij hem gebleven totdat hij stierf. En zag zijn vader nu overleden en bedreef al zulk ongenoegen als dat hij al diegene die daar tegenwoordig waren liet schreien. Om de dood van deze prins werd daar al zulke rouwe bedreven dat het onmogelijk waar om schrijven, mar vooral toen de tijding in Bourgondië en overal gehoord is geweest. Hij stierf (alzo de geschreven kroniek zegt) in het jaar ons Heren 1467. Zijn lichaam werd een tijdje in dezelfde stad onbegraven gehouden, want zijn zoon meende die te Bourgondië te begraven. Maar hoe dat dit noch toeging, zal op een ander plaats gezegd worden. Nadat Isabella haar lieve man enige jaren overleefd had zo is ze tenslotte tot Arien gestorven, niet ver van S. Omaars, wiens lichaam ook in Bourgondië gevoerd werd.

Karel is na zijn vaders dood met al zijn edelheid naar Gent gereisd daar hem de oversten van de stad tegemoet gereden zijn, heten hun nieuwe prins welkom en hebben hem alzo in de stad gebracht. Alstoen werden daar meer dan achthonderd misdadige los en vrijgelaten die alle met de prins binnen kwamen. Dus werd Karel na alle spelen, triomfen en genoegens graaf van Vlaanderen gekozen. Maar op dit feest en triomf werd gauw met een onvoorzien ongenoegen verstoord. Want na de electie is daar een commotie opgerezen van de burgers die begeerden hen weer gerestitueerd te worden alle de privilegiën die hen hertog Philips ontnomen had. Zeen hebben met deze beroerten zo veel gedaan dat Karel gedwongen werd te voldoen al hetgeen dat ze beheerden. Daarna is hij gekomen tot Dendermonde zo heeft hij een legaat of ambassadeur naar Gent gezonden en herroepen en verminderde al hetgeen dat hij tevoren meer door vrees dan uit zijn eigen wil gedaan had. Daarna is hij tot Leuven gekomen alwaar hij met diergelijke reverentie tot een hertog van Brabant ontvangen werd. Daar riep al het volk dat ze wel gelukkig behoorden gerekend te wesen omdat ze een zo’n geschikte en geleerde prins gekregen hadden. Vandaar is hij naar Brussel gereisd daar hij ook blijde ontvangen werd en deed aldaar op S. Margriet dag zijn eed. Hier zijn die Gentenaars vanzelf tot hem gekomen die tevoren zo rebellie geweest hadden, begeerden gratie wat hun ook geschiede.

Op dezelfde tijd is binnen Mechelen een rumoer opgestaan wat gelijk als een brand de een voor de andere na ontstak en de burgers zo ver gebracht heeft dat ze hun heren verjaagd hebben en het schouten huis gans ruïneerden en verstrooiden hem al zijn goed. De prins door het rapport van deze violentien geheel verstoord was is zeer snel derwaarts gereisd om die stad te vernielen was niet geweest het tussenspreken van veel edele en baronnen die hem baden dat hij de gemeente dit stuk vergeven wilde op zulke conditie nochtans dat ze de huizen bij hen vernield op hun kosten weer oprichten zouden en dat ze de schout, wiens goed ze ontweldigd hadden, zouden restitueren dertigduizend gulden voor zijn verlies. Men bevindt ook dat die van Mechelen alstoen veel privilegies mits hun rebellie verloren.

Nadat dit aldus gedaan was zo is hertog Karel andermaal op die van Luik getrokken en vernielde van hun burchten en kastelen en bracht zijn leger voor die stad van S. Truiden die hij sommige dagen belegerde en nadat hij deze ingenomen had zo heeft hij hun muren tot de aarde laten afbreken en scheren, benam hen mits [79v] deze alle gelegenheid en oorzaak van toekomende weerspannigheid. Heeft ook tenslotte die stad van Luik belegerd, maar de burgers die zagen dat ze de hertog niet zouden kunnen weerstaan zo zijn ze al tezamen ongewapend in hun pandrokken uitgetrokken en vielen de hertog te voet en hebben hem ootmoedig gebeden dat hij de stad toch niet en wilde vervielen en dat ze zouden doen al wat hij hen gebood. De prins die enigszins gepaaid was is in de stad niet gekomen, maar heeft bevolen dat men hem alle wapens en het geweer brengen zo, dat in de stad was.

Hertoch Charel van deser oorlogen ontslaghen zijnde, soo heeft hy ten houwelijcke oudt sijnde 35. iaeren Margriete, suster van Eduaert de vierde, Coninck van Enghelant. Men hielt die feeste tot Brugghe in Vlaenderen, met soo groote costelijcheyt, als ter werelt oyt geschiet was. Hy dede ten eersten daer een groot palleys maecken, met groote const ende vlieticheyt. Allen die mueren dede hy van boven tot beneden met costelijcke tapijten ende goude laeckenen behangen. Die eedt sale, daer die Hertoge opden dach sijnder bruyloft met sijn groote Heeren begeerde sijn maeltijdt te houden, wert soo costelijcken verciert, dat alle d'andere, hoe wel die oock, seer costelijck waren, daer by niet en mochten geleken worden. Daerinne stondt een tresoor, daermen alderhande goude vaten, als coppen, schalen, ende potten in sien mochte. Daerinne waren sijn gouden keers-snutters, candelaers, lampetten, beckens, drinckvaeten, schotelen, soutvaten, wijnpotten: in somma, ten waere niet wel om seggen, wat daer al costelijcheyts tot deser feesten gebracht was. Ende op die straten oock niet te min, want alle die straten, met allen die huysen daer die bruyt voorby passeren soude, waren met alderleye lieflijcheydt ende wel-rieckende bloemkens verciert, die als doen int saisoen waeren. Men haelde van allen canten groote constenaers, die met eenighe genuechte t'volck mochten vermaecken t'welck over ende weder ghinck.

Daer nae is die Hertoghe met ontrent dry hondert ruyters wt Brugghe getrocken nae Damme. Want sijn bruyt aldaer van haer lant ghecomen was, ende na datse daer getrout waren soo zijn sy weder nae Brugge gecomen. Alwaer Vrouwe Margriete vande borgers seer blijdelijc ontfangen, ende willecome geheeten wert. Nu verswijghe ick alle die stellagien die ouer al gemaeckt waren, alle spelen ende batamenten, die al die stadt deur van constighe speelders gespeelt werden. Opten dach der bruyloft, waren inde sale, daer die Prince met sijn bruydt ende metten grootste Heeren ter tafelen sadt, xiiij. schepen, waeraf eenige van goudt waren, dandere van siluer, ende elck schip hadde vier schuytkens, waer mede die spijse ter tafelen gebracht wert.

Ende te wijle dat die Heeren ouer tafel saten soo waren daer ionge kinderen in ghelijckenisse van Cupido, die ter tafelen allen manieren van lieflijcken reuck gaven. Het bancquet van Antonius en Cleopatra, noch ooc het avontmael van Heliogabalus, in t'welck ses-hondert struys-hoofden gebracht werden, en is hier by niet te ghelijcken. Nae die maeltijdt werden daer ontallijcke bootsen ende batamentkens gheexhibeert, om d'oogen oock wat te vermaecken ende versaden, waer af icker sommighe vertellen sal.

Men bracht inde sale pauwen die vier spoghen, in dese was soo groote conste ghebruyckt, datmen anders niet en wist, oft ten waren oprechte pauwen. Daernae werter eenen leeu inghebracht, opden welcken een wtnemende schoon maecht sat, hebbende des Princen wapenen in haer hant. Daer werden oock in gebracht meer totter pompen, dan tot vermaeckelijckheyt dienende dertich silueren torens, t'welc was beteeckenende dat Charel doen ter tijdt ouer soo veel casteelen heerschappije hadde. Ten lesten quam daer een dier, eenighe meynden dat eenen Dromedaris was, hebbende op sijnen rugghe twee mandekens, wt welcke voghelkens vlogen van allen soorten, singhende soo melodieuselijck ende [80r] natuerlijcken, als oftse inde lenten op eenen groenen tack gheseten hadden. Daer nae werden alle manieren van camerspelen, dansen, ende ander genuechten bedreuen. Somma men mocht ter werelt niet genoechelijcx versieren, ten was daer al present. Aldus brachten sy den tijdt ouer met allen vrolijcheyt totten avont toe.

Dry dagen lanck duerde dese feeste van spelen, ende alle melodije te bedrijuen, ter eeren vanden nieuwen Prince. Daer waren onder meer andere present, die Bischop van Metz, Georgius van Baden, Jan van Bourgoengien Bischop van Camerijc, Dauid van Bourgoengien Bischop van Vtrecht, Guido opper-prochiaen van Dornick, met veel ander edelmannen.

Dese bruyloft geeynt zijnde, soo is die Prince niet by na allen sijnen staet ende edeldom van Bourgoengien na Hollant gereyst, al-waer hem die blijschap ende feest aende in-comst van elcke stadt wert vernieut, ouer al bedreefmen groote triumphe in spelen, tornoyen, etc. t'Sanderdaechs na S. Marien Magdaleenen dach wert hy Prince van den lande ghecoren.

In desen tijt werden die Luyckenaers weder twistich, ende zijn op eenen nacht binnen Tongeren gecomen, ende hebben hunnen Bischop den neue van Charel met henlieden ghevangen ghebracht tot Luydick. Waerom die Prince seer vergramt sijnde, heeft eenen grooten hoop volcx vergadert, daer mede treckende na Luydick. Die stadt van Luydick en was doen ter tijt niet alleenlijc groot ende wel voorsien, maer oock seer rijc, ende t'hooft van allen die contreyen, ende des lants van Luydick. Die grootheyt machmen hier wt mercken, datter doen ter tijdt xxxij. parochie Kercken waren, sonder die Canonicdijen ende Cloosters. Die voorsz. Prince belegerde die stadt van allen zijden, van meyninge ende hope die selue t'sanderdaechs te bestormen, en haddet soo regenachtich weder niet gheweest. Hy creech tot sijnder hulpe den Coninck van Vrancrijck, die daerselue in persoon present quam, ende daer by bleef den meesten tijdt.

Na dat Charel die stadt sekeren tijt ghequelt, ende die van binnen haer vromelijck te weere ghestelt hadden, soo heeft hy dese ten lesten hadden, soo heeft hy dese ten lesten gewonnen, ende gantsch ghedestrueert, na datter sijn soldaten groote wreetheyt ende deerlijc iammer bedreuen hadden. Antonius Sabellicus schrijft dat Charel dese oorloge met eenen fellen moede voerde, ende de Capiteynen geboot datse in d'een hant een bloot sweert, in d'ander een bernende tortse dragen souden, om die Luyckenaers aldus met een wreede straffinghe te dreygen. Als nu die stadt ghewonnen was, soo is die Coninck van Vrancrijck met Charel daer inne gecomen, voerende niet een recht, maer een S. Andries cruys, waer mede hy te kennen gaf, dat alle d'eere der victorien alleenlijck Charel was toebehoorende. Dese destructie der stadt van Luydick gheschiedde den xxviij. dach Octobris int iaer ons Heeren 1468.

Als die stadt van Luydick belegert was. soo hadden die van Aken ende daer ronts-omme die voorsz. stadt gevictailleert, t'welck Charel noch ghedachtich zijnde, na dat Luydick ingenomen was, is met sijn volck nae Maestricht getrocken, willende van daer stracx nae Aken. Die van Aken dit hoorende, en sochten gheen wapenen, en hebben geen mueren gesterct, noch op gheen wederstandt ofte resistentie ghedacht, maer seer verbaest zijnde hebben hun opperste Heeren na Maestricht gesonden. Die welcke comende by hunnen Prince, ende van selfs die sleutels vander stadt presenterende, hebben hem die stadt gewillichlijck overgegeuen. Dese ootmoedicheyt was den Prince seer aenghenaem henlieden die schult ende t'misdaet vergeuende op conditie nochtans, datse hem binnen sekeren tijdt tachtentich duysent gulden geven soude, om datse sijn vyanden assistentie ghedaen hadden.

Hier nae is Charel binnen Bruessel ghecomen, daer des Hertochs hof was. Al waer hy een yegelijcke naer sijn verdiensten heeft geloont, die den Luyckenaers eenighe hulpe oft bystandt ghedaen hadde. Ooc straffende [80v] de ghene, die eenige 'goeden wt die Kercken gerooft hadden, als die voor schreven stadt ghewonnen was. Betoonende hier mede, datter geen soo rechtveerdige oorloge en is, oft men moet altijdt die handen van die kercke houden.

Op den seluen tijdt wert de Luyckenaers, die wt vreese des Hertochs herwaerts ende derwaerts gevloden waren, gheconsenteert, datse weder tot haer stadt comen mochten, ende repareren t'ghene dat t'chrijchsvolck te voren vernielt ende tot schanden gemaeckt hadde. Dus ghinckmen weder allen die hoecken vander stadt bewoonen, die geheel woest ende van allen menschen verlaten lach. Maer sonder tranen en wert dese niet bewoont, ende bysonder vande ghene, die hun huysen totten grondt toe afgebrandt saghen.

Daer nae heeft hy in alle sijn steden ende landen sekere wetten ingestelt, doende wel neerstichlijck ende straffelijc ghebieden, datmen dese niemandt ongepunieert en soude laeten overtreden. Noyt en isser Prince gheweest, diemen aengaende der saecken van iustitien, min conde met vrientschap maech-schap oft ghelt verblinden dan desen Charel, met welcke dingen eenige dicwils laten hen d'oogen wtsteken, niet aenmerckende dat t'meeste ende t'eerste deel inde rechten is, eenen yegelijcken t'sijne te gheven.

Hertog Karel die van deze oorlogen ontslagen was zo heeft hij ten huwelijk en oud was 35 jaren Margriet, zuster van Eduard de vierde, koning van Engeland. Men hield die feest tot Brugge in Vlaanderen met zo’n grote kostbaarheid als ter wereld ooit geschied was. Hij liet ten eerste daar een groot paleis maken met grote kunst en vlijt. Alle muren deed hij van boven tot beneden met kostbare tapijten en gouden lakens behangen. De eetzaal daar de hertog op de dag van zijn bruiloft met zijn grote heren begeerde zijn maaltijd te houden werd zo kostbaar versierd dat alle andere, hoewel die ook zeer kostbaar waren, daarbij niet mochten vergeleken worden. Daarin stond een schatkist daar men allerhande gouden vaten als koppen, schalen, en potten in zien mocht. Daarin waren zijn gouden kaarssnuiters, kandelaars, lampetten, bekken, drinkvaten, schotels, zoutvaten, wijnpotten: in somma, het was niet goed om te zeggen wat aldaar voor kostbaarheid tot dit feest gebracht was. En op de straten ook niet te min, want alle straten met allen huizen daar de bruid voorbij passeren zou waren met allerlei lieflijkheid en welriekende bloempjes versierd die als toen in het seizoen waren. Men haalde van alle kanten grote kunstenaars die met enige genoegens het volk mochten vermaken wat over en weer ging.

Daarna is de hertog met omtrent driehonderd ruiters uit Brugge getrokken naar nae Damme. Want zijn bruid was aldaar van haar land gekomen en nadat ze daar getrouwd waren zo zijn ze weer naar Brugge gekomen. Alwaar vrouwe Margriet van de burgers zeer blijde ontvangene welkom geheten werd. Nu verzwijg ik alle stellages die overal gemaakt waren, alle spelen en tafelspelen die al de stad door van kunstige spelers gespeeld werden. Op de dag van de bruiloft waren in de zaal daar de prins met zijn bruid en met de grootste heren ter tafelen zat1 4 schepen waarvan enige van goud waren en de andere van zilver en elk schip had vier schuitjes waarmee de spijs ter tafelen gebracht werd.

En terwijl de heren aan tafel zaten zo waren daar jonge kinderen in gelijkenis van Cupido die ter tafelen alle manieren van lieflijke reuk gaven. Het banket van Antonius en Cleopatra, noch ook het avondmaal van Heliogabalus wat in zeshonderd struishoofden gebracht werden is hierbij niet te vergelijken. Na de maaltijd werden daar ontelbare bootsen en spelletjes uitgevoerd om de ogen ook wat te vermaken en verzadigen waarvan ik sommige vertellen zal.

Men bracht in de zaal pauwen die vuurspuwden, hierin was zo’ n grote kunst gebruikt dat men niets anders wist of het waren echte pauwen. Daarna werd er een leeuw ingebracht waarop een uitnemende mooie maagd zat die de wapens van de prins in de hand. Daar werden ook ingebracht meer tot de pompeusheid dan tot vermakelijkheid diende dertig zilveren torens, wat betekende dat Karel toen ter tijd over zo veel kastelen heerschappij had. Tenslotte kwam daar een dier, enige meenden dat het een dromedaris was, had op zijn rug twee mandjes waaruit vogels vlogen van alle soorten, en zongen zo melodieus en [80r] natuurlijk alsof ze in de lente op een groene tak gezeten hadden. Daarna werden alle manieren van kamerspelen, dansen en andere genoegens bedreven. Somma, men mocht ter wereld niets genoeglijker versieren, het was daar al present. Aldus brachten ze de tijd door met alle vrolijkheid tot de avond toe.

Drie dagen lang duurde dit feest van spelen en alle melodie te bedrijven ter ere van de nieuwe prins. Daar waren onder meer andere present de bisschop van Metz, Georgius van Baden, Jan van Bourgondië, bisschop van Kamerijk, David van Bourgondië de bisschop van Utrecht, Guido opper-parochiaan van Doornik, met veel ander edele mannen.

Toen deze bruiloft geëindigd was zo is de prins met bijna al zijn staat en edelheid van Bourgondië naar Holland gereisd alwaar hem de blijdschap en feest bij de inkomst van elke stad weer vernieuwd werd en overal bedreef men grote triomf in spelen, toernooien, etc. De volgende dag na S. Maria Magdalena dag werd de prins van het land gekozen.

In deze tijd werden de Luikenaars weer twistende n zijn op een nacht binnen Tongeren gekomen en hebben hun bisschop de neef van Karel met hen gevangen gebracht tot Luik. Waarom de prins zeer vergrand werd en heeft een grote hoop volk verzameld en trok daarmee naar Luik. De stad van Luik was toen ter tijd niet alleen groot en goed voorzien, maar ook zeer rijk en het hoofd van alle contreien, en het land van Luik. Die grootheid mag men zien en hieruit merken dat er toen ter tijd 32 parochiekerken waren, zonder die canoniciteit en kloosters. Die voorzegde prins belegerde de stad van alle zijden en was van mening die de volgende dag te bestormen was het niet zo’ n regenachtig weer geweest. Hij kreeg tot zijn hulp de koning van Frankrijk die daar zelf in persoon present kwam en daarbij bleef de meeste tijd.

Nadat Karel de stad zekere tijd gekweld en die van binnen zich dapper te verweer gesteld hadden zo heeft hij deze tenslotte gewonnen en gans vernield nadat er zijn soldaten grote wreedheid en deerlijke jammer in bedreven hadden. Antonius Sabellicus schrijft dat Karel deze oorlog met een fel gemoed voerde en de kapiteins gebood dat ze in de ene hand het blote zwaard en in de andere aan brandende toorts zouden dragen om de Luikenaeas aldus met een wrede straf te dreigen. Als nu die stad gewonnen was zo is de koning van Frankrijk met Karel daarin gekomen en voerde niet een recht, maar een S. Andries kris waarmee hij te kennen gaf dat alle eer der victorie alleen Karel toebehoorde. Deze destructie van de stad Luik geschiedde de 28ste dag van oktober in het jaar ons Heren 1468.

Toen de stad van Luik belegerd was zo hadden die van Aken en daar rondom die voorzegde stad van voedsel voorzien wat Karel noch gedachtig was en nadat Luik ingenomen was is met zijn volk naar Maastricht getrokken en wilde vandaar straks naar Aken. Die van Aken die dit hoorden zochten geen wapens en hebben geen muren gesterkt, noch op geen weerstand of resistentie gedacht, maar waren zeer verbaasd en hebben hun opperste heren naar Maastricht gezonden. Die kwamen bij hun prins en presenteerden hem vanzelf de sleutels van de stad en hebben hem die stad gewillig overgegeven. Deze ootmoedigheid was de prins zeer aangenaam en vergaf hen de schuld en de misdaad op conditie nochtans dat ze hem binnen zekeren tijd tachtigduizend gulden geven zouden omdat ze zijn vijanden assistentie gedaan hadden.

Hierna is Karel binnen Brussel gekomen daar de hertogen hof was. Alwaar hij iedereen naar zijn verdiensten heeft beloond die de Luikenaars enige hulp of bijstand gedaan had. Ook strafte hij [80v] diegene die enige goederen uit de kerken geroofd hadden, toen die voor chreven stad gewonnen was. Betoonde hiermee dat er geen zo rechtvaardige oorlog is of men moet altijd di handen van de kerk houden.

Op dezelfde tijd werden de Luikenaars die uit vrees van de hertog herwaarts en derwaarts gevloden waren toegestemd dat ze weer tot hun stad komen mochten en repareren hetgeen dat het krijgsvolk tevoren vernield en tot schande gemaakt had. Dus ging men weer alle hoeken van de stad bewonen die geheel woest en van allen mensen verlaten lag. Maar zonder tranen werd deze niet bewoond en vooral van diegenen die hun huizen tot de grond toe afgebrand zagen.

Daarna heeft hij in al zijn steden en landen zekere wetten ingesteld, liet wel vlijtig en straf gebieden dat men deze niemand ongestraft niet zou laten overtreden. Nooit is er een prins geweest die men aangaande de zaken van justitie minder kon met vriendschap, verwanten of geldt verblinden dan deze Karel, met welke dingen enige dikwijls laten hen de ogen uitsteken en niet aanmerken dat dit het grootste en het eerste deel in de rechten is iedereen het zijne te geven.

Vande Vriesen, ende vande commotien opghecomen, na dat Eduwaert Coninck van Enghelant, des Hertochs behouden Broeder verdreven was.

LVttel iaeren daer nae hebben die Vriesen des Hertochs gebodt ghelastert ende veracht, waeromme daer Legaten ouer ende weder gesonden werden, om die Vriesen weder tot vrede ende onderdanicheyt te roepen ende brenghen, maer die Vriesen, als sy wel ghewoon waren, en wilden van gheen conditien hooren spreecken, dan van t'gene dat grootelijck tot hunne vryheydt doen mochte. Charel vernemende hun obstinaetheyt, vergaederde enen vreeselijcken hoop volcx, ende soude daermede in hun landt ghevallen hebben, ten hadde gheweest dat hy hem seluen bedocht, dattet beter was dese saecke wt te stellen tot op een ander tijdt, hem becommerende met ander saecken.

Binnen desen selven tijde isser in Enghelant een groot rumoer opgestaen, want die edele hebben deur cracht van wapenen hunnen Coninc Eduwaert, des Hertoch Charels swager, veriaecht. Desen twist en is sonder groote bloetstortinge niet gestilt, want voor Calis ende sommige ander steden wert grootelijck gestreden, ghelijc als Sabellicus beschrijft, een seer neerstich ondersoecker der ouder ende nieuwer Historien.Int iaer 1472. inde maent van Januario, op S. Agneeten dach, isser een sterre met een steert ghesien geweest, die grouwelijc om aenschouwen was blijvende staen den tijdt van dry maenden. Nae dese Comete zijnder veel oorlogen gevolcht, grooten dootslach, ende grouwelijcke pestilentien, doende tot menigher plaetsen groote ellende ende schade.

By nae opden selven tijdt, so gheraeckte Hertoch Arnout van Gelre, deur hulpe van Hertoch Charel wter gevanckenissen, daer hem sijnen eygen sone Adolf seuen iaeren lanck inghehouden hadde. d'Oorsaecke waeromme dit geschiedde, en vindtmen niet beschreven. Wy bevinden dat Adolf voorsz. tot Charel gecomen is, om van eenige saecken te tracteren. Maer Charel aenmerckende dat Adolf euen obstinaet bleef, sprekende veel onbetamelijcke redenen, soo dede hy hem metten eersten sommighen dagen vast houden, daer nae dede hy hem tot Vilvoorden voeren, daer hy soo lange gevanghen sadt, als Hertoch Charel int leuen was. Men seyt dat Charel om twee redenen wille gerechte Heer van Gelre was. Want eenige seggen dat hy t'selue vanden Hertoghe van Gulick ghecocht hadde, dier doen gherechte Heere af meynde te wesen. Andere seggen dat Hertoch Arnout een luttel tijdts eer hy sterf, midts dat hy op sijnen sone [81r] Adolf vergramt was, dat Hertochdom in Charels handen ghelaten heeft: die welcke terstondt nae Arnouts aflijuicheydt, by nae in alle steden van Gelderlant sijn Legaten heeft ghesonden, hen ontbiedende, wilden sy wijsselijc doen, datse den Hertoghe Charel van Bourgoengien souden onderdanich wesen. Oft en wilden sy des niet doen, so soude hy hen ongetwijfelt met gewapender handt comen besoecken. Maer den Legaten wert hoochmoedelijck geantwoort, datter niemandt int landt van Gelre was, die op des Hertochs dreygementen seer paste, maer luste hem te oorlogen, men souder noch vinden die hem partije houden souden, om hun landt te helpen beschermen. Dese andtwoorde den Hertoghe gedaen zijnde, soo heeft hy terstondt een groot heyr vergadert, ende treckende nae Gelderlandt, soo is hy ten eersten binnen Ruremonde ontfangen geweest. Die naeste gheseten zijnde deur een alsulcken begintsel geheel verschrickt, hebben hen opgegeuen, ende zijn in ghenade ontfanghen.

Die stadt van Venlo, wert eenen sekeren tijdt belegert, maer ten lesten deden de borgers die poorte open, hem al in handen gevende al dat daer inne was. Daer nae wert Nimmegen (een vermaerde stadt in Gelderlandt) nae dat sy t'ghewelt xxv. dagen hadden wederstaen, oock opghegeuen. Ende die Hertoge wert daer blijdelijc ontfangen, doende hem inde selue stadt hulden, als Heer van gantsch Ghelderlant. Men bracht voor hem sijn ij. neefkens, sonen van Adolf, die hy geuangen hielt. Na dat hy dese gesien hadde, soo heeft hyse ghecust, en sondtse by sijn huysvrouwe Margriete, die doen ter tijt binnen Ghent was, soo ick in eenige boecken beschreuen vinde. d'Ander seggen datse niet en werden gesonden na Ghent, maer dat Hertoch Charel dese met hem in Brabant voerde, alwaer sy ettelijcke iaren eerlijcken getracteert werden. Na dat Charel binnen Nimmegen tot eenen Prince van Gelre gehult was (als voorseyt is) soo wert hy van d'ander steden oock ontfangen. Ende ten lesten vercreech hy oock t'Graefschap van Zutphen.

Van de Friezen en van de commotie opgekomen nadat Eduard de koning van Engeland, de hertog behouden broeder verdreven was.

Luttel jaren daarna hebben de Friezen het gebod van de hertog belasterd en veracht waarom daar legaten over en weer gezonden werden om de Friezen weer tot vrede en onderdanigheid te roepen en te brengen, maar de Friezen zoals ze wel gewoon waren wilden van geen conditie horen spreken, dan van hetgeen dat zeer tot hun vrijheid doen mocht. Karel die vernam hun obstinaatheid verzamelde een vreselijke hoop volk en zou daarmee in hun land gevallen hebben, was niet geweest dat hij zichzelf bedacht dat het beter was deze zaak uit te stellen tot op een andere tijd en zich bekommerde met andere zaken.

Binnen dezelfde tijd is er in Engeland een groot rumoer opgestaan, want de edelen hebben door kracht van wapenen hun koning Eduard, de zwager van hertog Karels, verjaagd. Deze twist en is zonder grote bloedstorting niet gestild, want voor Calais en sommige ander steden werd zeer gestreden, gelijk als Sabellicus beschrijft, een zeer vlijtige onderzoeker der oude en nieuwe histories. In het jaar 1472 in de maand januari op S, Agnes dag is er een ster met een staart gezien geweest die gruwelijk om te aanschouwen was en bleef staan de tijd van drie maanden. Na deze komeet zijn er veel oorlogen gevolgd, grote doodslag en gruwelijke pestilentie, deed tot menige plaatsen grote ellende en schade.

Bijna op dezelfde tijd zo raakte hertog Arnout van Gelre, door hulp van hertog Karel uit de gevangenis daar hem zijn eigen zoon Adolf zeven jaren lang ingehouden had. De oorzaak waarom dit geschiedde vindt men niet beschreven. Wij bevinden dat Adolf voorzegt tot Karel gekomen is om van enige zaken te handelen. Maar Karel die aanmerkte dat Adolf even obstinaat bleef en sprak veel onbetamelijke redenen, zo liet hij hem met het eerste sommige dagen vasthouden, daarna liet hij hem tot Vilvoorden voeren daar hij zo lang gevangen zat als hertog Karel in het leven was. Men zegt dat Karel vanwege twee redenen gerechte heer van Gelre was. Want enige zeggen dat hij het van de hertog van Gulik gekocht had die toen gerechte heer van meende te wezen. Andere zeggen dat hertog Arnout een luttel tijd eer hij stierf, mits dat hij op zijn zoon [81r] Adolf vergramd was, dat hertogdom in Karels handen gelaten heeft: die terstond na Arnouts dood in bijna alle steden van Gelderland zijn legaten heeft gezonden en hen ontbood wilden ze wijs doen dat ze de hertog Karel van Bourgondië zouden onderdanig wezen. Of wilden ze dat niet doen zo zou hij hen ongetwijfeld met gewapenderhand komen bezoeken. Maar de legaten werd hoogmoedig geantwoord dat er niemand in het land van Gelre was, die op de hertog dreigementen zeer paste, maar lustte het hem te oorlogen, men zou er noch vinden die hem partij houden zou om hun land te helpen beschermen. Dit antwoord is de hertog gedaan zo heeft hij terstond een groot lever verzameld en trok naar Gelderland, zo is hij ten eerste binnen Roermond ontvangen geweest. De naast gezeten zijn door zo’ n begin geheel geschrokken en hebben zich geheel opgegeven en zijn in genade ontvangen.

De stad van Venlo werd een zekere tijd belegerd, maar tenslotte deden de burgers de poorten open en gaven hem al in handen dat daarin was. Daarna werd Nijmegen (een vermaarde stad in Gelderland) nadat ze het geweld 25 dagen hadden weerstaan, ook opgegeven en de hertog werd daar blijde ontvangen, deden hem in dezelfde stad hulde als heer van gans Gelderland. Men bracht voor hem zijn 2 neefjes, zonen van Adolf die hij gevangenhield. Nadat hij deze gezien had zo heeft hij ze gekust en zond ze bij zijn huisvrouw Margriet die toen ter tijd binnen Gent was, zo ik in enige boeken beschreven vindt. De andere zeggen dat ze niet werden gezonden naar Gent, maar dat hertog Karel deze met hem in Brabant voerde alwaar ze ettelijke jaren fatsoenlijk behandeld werden. Nadat Karel binnen Nijmegen tot een prins van Gelre gehuldigd was (als voorzegt is) zo werd hij van de andere steden ook ontvangen en tenslotte kreeg hij ook het graafschap van Zutphen.

Den somer inden welcken Charel dat Hertochdom van Gelre hem t'onderbracht, was soo heet, alsmen doen by menschen memorie oyt hadde geweten, als datter tot veel plaetsen menichte van menschen ende beesten van grooter hitten storuen.

Inden herfst des selfste iaers is die Keyser Frederick met een groote menichte van volck, onder welcke veel edele Heeren ende Baroenen, veel Hertogen ende Princen waren, tot Trier gecomen, om met Charel van Bourgoengien, van eenighe affairen te handelen. Charel vernemende des Keysers incomste, heeft haestelijc sijn saecken in Gelderlant beschict, ende is met eenen schoonen staet derwaerts ghereyst. Men leest dat als Charel die stadt van Trier begonst te genaecken, hem die Keyser te gemoet gecomen is met sijnen staet, ende die gheheele stadt met trompetten ende claroenen. Aldus nu metten Keyser inder stadt ghecomen zijnde, soo hebben sy eenige dagen by den anderen geweest, binnen welcken middelen tijde Hertoch Charel groote costen ende triumphen dede bedrijuen, om den Keyser te caresseren. De maeltijt ende t'bancket dat Charel den Keyser dede bereyden, was by na soo costelijc als die bruyloft, daer te voren af ghesproken is. Van desen Keyser ende Hertoch Charel schrijft genoech int breet ende int lange Rudolphus Agricola, een gheleert man.

Hoe wel wy hier voren tracterende vander stadt van Mechelen, van t'parlement by Hertoch Charel aldaer gesticht geroert hebben, soo en can ick nochtans niet passeren, dat Barlandus daer af beschrijft in deser manieren: Na dat Hertoch Charel van den voorseyden Keyser gescheyden was soo heeft hy tot Mechelen een parlement in-gestelt ende geordineert, t'welc soo vermaert soude geweest hebben als eenich ander in gheheel Christenrijck, waert dattet die nacomelingen alsoo onder-houden hadden. Dit parlement hadde bouen andere Recht-cameren dese preeminentie, datmen van alderley saken mocht sententie ende vonnisse geuen, sonder daer af in eenigher manieren meer te moghen appelleren. In desen Raedt werden dertich mannen [81v] gheordineert, die alle wel geleerde voorsichtighe, discrete, raetsame ende wijse mannen waren. Men soude geseyt hebben, dat t'Concilium van Areopagus geweest hadde, soo treffelijck deghelijck, ende wijsselijck ginghen sy daer mede te wercke. Soo discretelijc wisten sy alle twisten te slisschen, geuende eenen yegelijcken t'sijne. Ter plaetsen daermen die partijen hoorde, moesten sy te peerde comen, mits dat hen alsoo beuolen was. Ende als sy ten gedinge gaen sitten souden, soo was daer een Misse ghereet, inde welcke die Priester badt, dat hun Godt alsulcken sin verleenen wilde, datse dien dach goeden raet ende daet geuen mochten. Na t'sacrificie der Missen gingen sy ter plaetsen daer toe geordineert, om die saken t'aenhooren, ende na seker uren ontrent den noen, ginghen sy weder wt, dan was daer anderwerf een ander Misse gereet, inde welcke die Priester badt, dat den raedt dier dien dach gegeuen was, mocht te goede comen, voor die gantsche ghemeynte.

Hier-en-bouen hadde die Hertoge gedreycht indien sy deur onachtsaemheyt yet voor-by lieten, dat totter gemeynder welvaert dienen mochte, hen van hunne officie te priueren en af te setten. Soo groote liefde ende affectie hadde desen Prince altijt tot de ghemeynte.

Alle dese dinghen aldus beschickt zijnde, soo begonst Charel op sijn ouders graf te dencken. Beyde sijns vaders ende sijns moeders lichaem, dede hy deur verre wegen in Bourgoengien voeren, daersy beyde by Dijon int Cathuysers Clooster begrauen werden. Bynae in elcke stadt daer die lichamen deur passeerden, werden groote wtvaerden ende exequien ghedaen met grooter eeren.

De zomer waarin Karel dat hertogdom van Gelre hem ten onderbracht was zo heet als men toen bij mensen memorie ooit had geweten, als dat er tot veel plaatsen menigte van mensen en beesten van grote hitte stierven.

In de herfst van hetzelfde jaar is keizer Frederik met een grote menigte van volk, waaronder veel edele heren en baronnen, veel hertogen en prinsen waren, tot Trier gekomen om met Karel van Bourgondië van enige affaires te handelen. Karel vernam de inkomst van de keizer en heeft haastig zijn zaken in Gelderland beschikt en is met een mooie staat derwaarts gereisd. Men leest dat als Karel die stad van Trier begon te genaken hem de keizer tegemoetgekomen is met zijn staat en de gehele stad met trompetten en klaroenen. Aldus nu met de keizer in de stad gekomen zijn zo hebben ze enige dagen bij de andere geweest, waarbinnen ondertussen de hertog Karel grote kosten en triomfen liet bedrijven om de keizer te strelen. De maaltijd en het 'banket dat Karel den keizer liet bereiden was bijna zo kostbaar als de bruiloft daar tevoren van hesproken is. Van deze keizer en hertog Karel schrijft genoeg in het brede en in het lange Rudolphus Agricola, een geleerd man.

Hoe wel wij hier tevoren handelden van de stad van Mechelen, van het parlement bij hertog Karel aldaar gesticht aangeroerd hebben, zo kan ik nochtans niet passeren dat Barlandus daarvan beschrijft op deze manieren: Nadat hertog Karel van de voorzegde keizer gescheiden was zo heeft hij tot Mechelen een parlement ingesteld en geordineerd wat zo vermaard zou geweest hebben als enig ander in geheel Christenrijk, was het dat de nakomelingen het alzo onderhouden hadden. Dit parlement had boven andere recht-kamers deze preëminentie dat men van allerlei zaken mocht sententie en vonnis geven, zonder daarvan in enige manieren meer te mogen appelleren. In deze raad werden dertig mannen [81v] geordineerd die alle goed geleerde voorzichtige, discrete, raadzame en wijze mannen waren. Men zou gezegd hebben dat het concilie van Areopagus geweest had, zo voortreffelijk en degelijk en wijs gingen ze daarmee te werk. Zo discreet wisten ze alle twisten te slissen, gaven iedereen het zijne. Ter plaatse daar men die partijen hoorde moesten ze te paard komen, mits dat hen alzo bevolen was. En als ze ten geding zouden gaan zitten zo was daar een mis gereed waarin de priester bad dat hun God al zulken zin verleende wilde dat ze die dag goede raad en daad geven mochten. Na het sacrificie der mis gingen ze ter plaatse daartoe geordineerd om die zaken te aanhoren en na zekere uren omtrent de noen gingen ze weer uit, dan was daar andermaal een andere mis gereed waarin de priester bad dat de raad die er die dag gegeven was mocht ten goede komen voor de ganse gemeente.

Hierboven had de hertog gedreigd indien ze door onachtzaamheid iets voorbij lieten, dat tot de gemeente welvaart dienen mocht hen van hun officie te privatiseren en af te zetten. Zo ‘n grote liefde en affectie had deze prins altijd tot de gemeente.

Toen al deze dingen beschikt waren zo begon Karel op zijn ouders graf te denken. Beide zijn vaders en zijn moeders lichaam liet hij door verre wegen in Bourgondië voeren daar ze beide in Dijon in het kartuizerklooster begraven werden. Bijna in elke stad daar de lichamen door passeerden werden grote uitvaarten en uitvaartplechtigheden gedaan met grote eer.

In dese tijden dede Robrecht van Beyeren Bischop van Colen, aen sijnen neve Charel groote clachten, seggende dat die van Colen ende daer omtrent hem een groot beleth deden, aen sijn iaerlijxsche penningen ende renten t'ontfanghen, t'welck verstaen hebbende Hertoch Charel, om Robrecht sijnen neve ende grooten vrient te hulpe te comen, alsoo heeft hy eenen gheweldigen hoop volcx by een vergadert, metten welcken hy wt sijn lant getrocken is, om die Colenaers te gaen bestormen. Hy plantte inde groote hitte der maendt Julij sijnen leger voor die stadt van Nuys. Die Hertoch hadde met hem groot gheschut ghebracht, waermede hy niet alleen die mueren om leege en schoot, maer ooc een groot deel huysen, met oock een groote menichte van menschen. Die stadt creech menigen herden aenstoot die haer oock vromelijck defendeerde. Deur neersticheyt vanden Capiteyn Herman, dieder binnen was, deur wiens raedt die stadt in haren fleur bleef, alsmen daer meest voor vreesde. Want alle ander perijckelen achter latende, soo was inder stadt soo grootelijcken eedtwaer ende victualie ghebreck als dat sommighe hun peerden, daer sy mede oorlogen souden, moesten eten. Ick bevinde datter in corter tijdt over die vierhondert peerden onder die borgers geten werden.

Hertoch Charel lach voor Nuys, tot dat die Keyser Frederick gecomen is, om met Charel te strijden, oft die stadt van haer vyanden te verlossen. Die Hertoch dit hoorende, en maeckte hem niet voorvluchtich, noch en begeerde oock sijnen legher niet op te breken, maer groote begheerte tot strijden hebbende is met sijn volc sijnen vyant te ghemoet getrocken, oock al ghereet zijnde, maer die Keyser en quam niet voorder, willende by avontueren slach leueren, oft hopende dat Charel van des Keysers macht verschrickt zijnde, terstont van daer soude vertrecken. Maer als die Hertoge niet gheschapen en was, soot scheen, noch in langen tijdt te vertrecken, maer in sijn voornemen te persevereren, soo geviel daer eenen grooten strijdt, tusschen sijn ende des Keysers volck, daer Charel met grooter eeren d'overhant hielt. Welcke victorie meer quam deur sijnen wijsen raedt, dan byder fortuynen, want hy hadde sijnen hoop wijsselijck geordineert, oock hadden haer die soldaten int vechten vromelijc ghehouden. Van dier tijdt af en dorste die Keyser noyt meer met Charel te velde [82r] comen. Daeromme dacht alsdoen vanden peys te spreken, deur des Paus Legaet Alexander, Bischop van Forliuien, die nacht ende dach die partijen tot peys ende vrede was vermanende, ende datmen die stadt soude laten liggen, totter tijdt toe dat die Paus daer af beter soude gheinformeert zijn. Met deser voorwaerden werdt den peys tusschen hun beyden ghesloten, nae dat hy die stadt een gheheel iaer hadde belegert (soo eenighe schrijven) ter oorsaecken dat t'Capittel van Ceulen haren Bischop veriaecht hadde, die Charel weder in sijnen stoel wilde stellen.

Also die vrome ende getrouwe Mechelaers desen Hertoch Charel haren ghenadigen Prince voor die stadt van Nuys grooten dienst ende bystandt hadden ghedaen, soo heeft hy dese liberalijck gecompenseert, met de priuilegien van Tol-vryheydt, de welcke sy noch opden dach van heden zijn ghebruyckende, alle die seventhien Neder-landtsche Provincien deur. Tot welcker eeuwigher memorien, soo staet opt Stadt-huys binnen Mechelen, die voorseyde stadt van Nuys in schilderije gheconterfeyt, waer-onder gheschreuen staet aldus:

Int iaer veerthien-hondert vijf-en-seuentich voor die stede

Van Nuysen. Daer Hertoch Charel had leger gheslaghen,

Deur den ghetrouwen dienst die de stadt Mechelen hem dede

Soo van ghelde, huerlinghen, en vroom volck van wapenen mede,

Gaf hy haer priuilegie nae sijn edel behaghen

Haer Poorters zijn Tol-vry ten eeuwighen daghen.

DIe Coninck van Vranckrijck in Artois ende Picardien gecomen zijnde, hadde alreede van des Hertochs steden ingenomen ende ghedestrueert. Van welcke fortuyne wert hy seer opgheblasen, nemende voor hem Atrecht ooc te belegeren. Maer daer werdt in tijdts met hulpe van ghoeden garnisoene in versien, waer deur die Franchoisen van hun intentie gefrustreert werden. Maer eer Lodewijck sijnen leger dede vertrecken, soo bevinden wy datter eenen grooten strijdt geviel, tusschen hem ende de soldaten, die Hertoch Charel tot hulpe ghesonden hadde, in welcken strijt de Franchoisen d'ouerhant vercregen, om dat hunnen hoop oock meerder was, ende midts dat Lodewijck wel wist, dat Charel verre van daer was, soo hadde hy meerderen moet ende couragie.

Als Charel nae langhe oorlogen voor Nuys ghehadt weder t'huys gecomen was, soo wert hem gebootschapt, dat Eduwaert Coninck van Engelant tot Calis aengecomen was. d'Oorsaecke sijnder comste was dese, om dat hy sijn knechten ofte soldaten met des Hertochs knechten voegen soude, gelijck onder hunlieden te voren gesloten hadde gheweest. Dese twee heeren dan t'samen in Vranckrijck gecomen zijnde hebben den Coninck soo grooten verschricktheyt aengheiaecht, sulcx dat hy terstondt alle sijn Heeren dede vergaderen, met vervaerder herten van hunlieden raedt begheerende, hoemen die groote gramschap der vyanden mocht wederstaen. Daer wert gesloten datmen Ambassadeurs wt-senden soude, om peys te begheeren. d'Ambassadeurs ghehoort zijnde, en hebben geenen peys, maer den tijdt van negen iaeren bestandt vercregen. Van alsulcken tijdinghe waren die Franchoisen seer verblijdt, maer niet d'Enghelsche soldaten, die groote begeerte ende verlangen hadden, om gantsch Vranckrijc t'overloopen, ende te verwoesten.

In deze tijden deed Robrecht van Beieren, bisschop van Keulen, aan zijn neef Karel grote klachten en zei dat die van Keulen en daar omtrent hem een groot belet deden aan zijn jaarlijkse penningen en renten te ontvangen, wat hertog Karel verstaan heeft om Robrecht zijn neef en grote vriend te hulp te komen, alzo heeft hij een geweldige hoop volk bijeen verzameld waarmee hij uit zijn land getrokken is om die Keulenaars te gaan bestormen. Hij plantte in de grote hitte der maand juli zijn leger voor de stad van Nuys. De hertog had met hem groot geschut gebracht waarmee hij niet alleen de muren omlaag schoot, maar ook een groot deel huizen, met ook een grote menigte van mensen. De stad kreeg menige harde aanstoot die zich ok dapper verdedigde. Door de vlijt van de kapitein Herman, die erbinnen was en door wiens raad de stad in haar fleur bleef toen men daar het meest voor vreesde. Want alle ander perikelen achter latend, zo was in de stad zo’n groot gebrek van etenswaar en victualie gebrek als dat sommige hun paarden, daar ze mee oorlogen zouden, moesten eten. Ik bevind dat er in korte tijd over de vierhonderd paarden onder de burgers gegeten werden.

Hertog Karel lag voor Nuys totdat keizer Frederik gekomen is om met Karel te strijden of de stad van zijn vijanden te verlossen. De hertog die dit hoorden maakte zich niet voortvluchtig, noch begeerde ook zijn leger niet op te breken, maar had grote begeerte tot strijden en is met zijn volk de vijand tegemoet getrokken, ook al gereed zijnde, maar de keizer kwam niet verder en wilde bij avonturen slag leveren of hoopte dat Karel van de keizers macht geschrokken was en terstond vandaar zou vertrekken. Maar toen de hertog niet geschapen was, zo het scheen, noch in lange tijd te vertrekken, maar in zijn voornemen te volraden zo geviel daar een grote strijd tussen hen en het keizers volk, daar Karel met grote eer de overhand hield. Welke victorie meer kwam door zijn wijze raad dan van fortuin want hij had zijn hoop wijs geordineerd, ook hadden zich de soldaten in het vechten dapper gehouden. Van die tijd af durfde de keizer nooit meer met Karel te velde [82r] komen. Daarom dacht hij als toen van de vrede te spreken door de prelaat van de paus Alexander, bisschop van Forlivien die nacht en dag de partijen tot rus en vrede vermaande en dat men die stad zou laten liggen tot de tijd toe dat de paus daarvan beter zou geïnformeerd zijn. Met deze voorwaarden werd de vrede tussen hun beiden gesloten nadat hij die stad een geheel jaar had belegerd (zo enige schrijven) ter oorzaak dat het kapittel van Keulen hun bisschop verjaagd had die Karel weer in zijn stoel wilde stellen.

Alzo die dappere en getrouwe Mechelaars deze hertog Karel hun genadige prins voor de stad van Nuys grote dienst en bijstand gedaan hadden zo heeft hij ze liberaal gecompenseerd met het privilegie van tolvrijheid die ze nog op de dag van heden gebruiken alle zeventien provincies van Nederland door. Tot welke eeuwige memorie zo staat op het stadshuis binnen Mechelen, die voorzegde stad van Nuys in schilderij afgebeeld waaronder geschreven staat aldus:

In het jaar veertienhonderd vijf-en-zeventig voor die stad

Van Nuys, daar hertog Karel had leger geslagen,

Door de getrouwe dienst die de stad Mechelen hem deed

Zo van geld, huurlingen en dapper volk van wapenen mede,

Gaf hij hun privilegie naar zijn edel behagen

Haar poorters zijn tolvrij ten eeuwige dagen.

De koning van Frankrijk die in Artois en Picardië gekomen was had alreeds van de hertog steden ingenomen en vernield. Van dat fortuin werd hij zeer opgeblazen en nam voor hem Atrecht ook te belegeren. Maar daar werd op tijd met hulp van goed garnizoen in voorzien waardoor de Fransen van hun intentie gefrustreerd werden. Maar eer Lodewijk zijn leger liet vertrekken, zo bevinden wij dat er een grote strijd geviel tussen hem en de soldaten die hertog Karel tot hulp gezonden en in die strijd kregen de Fransen de overhand omdat hun hoop ook meerder was en mits dat Lodewijk wel wist dat Karel ver van aar was, zo had hij meerder moet en courage.

Toen Karel na lange oorlogen voor Nuys gehad weer thuisgekomen was zo werd hem geboodschapt dat Eduard, koning van Engeland tot Calais aangekomen was. De oorzaak van zijn komst was deze, omdat hij zijn knechten of soldaten met de hertog knechten voegen zou, gelijk onder hen tevoren besloten was geweest. Deze twee heren dan zijn tezamen in Frankrijk gekomen en hebben de koning zo’n groten schrik aangejaagd, zulks dat hij terstond al zijn heren liet verzamelen en met een bang hart van hun raad beheerde hoe men de grote gramschap der vijanden mocht weerstaan. Daar werd besloten dat men ambassadeurs uitzenden zou om vrede te begeren. De ambassadeurs die gehoord waren hebben geen vrede, maar de tijd van negen jaren bestand gekregen. Van al zulken tijding waren de Fransen zeer verblijdt, maar niet de Engelse soldaten die grote begeerte en verlangen hadden om gans Frankrijk te overlopen en te verwoesten.

Nae dat Eduwaert Coninck van Engelant by Hertoch Charel xi. weken lanck hadde gheweest, so is hy in sijn lant in September ghecomen, in welcken seluen tijdt quam Charel tot Naemen, van waer hy voor teynde der seluer maendt, met eenen grooten hoop volcx nae Loreynen ghetrocken [82v] is, midts datmen hem niet en hadde ghehouden tghene datter belooft ende gheseyt was. Daer heeft hy metten eersten aenstoot sommige steden inghenomen. Renatus die Hertoghe van Loreynen, doen ter tijdt oudt wesende omtrent twintich iaeren, siende dat die fortuyne Hertoch Charel so gonstich was, soo is hy wt vreesen sijns lijfs in Vranckrijck ghevloden. Van des Hertochs vluchte werden d'inwoonders van dien lande soo mistroostich ende cleynmoedich, dat des Hertochs Charels knechten ouer t'landt verstroyt zijnde veel steden ende dorpen in-namen. Ten lesten wert Nancy (een stercke ende wel ghefortificeerde stadt) den tijdt van neghen weken lanck belegert. Ende nae dat haer die stadt soo langhe ende vromelijck ghedefendeert hadde, soo wertse ten lesten wtgehongert. Waeromme die stadt nu ghewonnen zijnde, soo werdt de borghers t'leven gegeuen, wtghenomen twee oft dry, die ter doodt ghebracht werden, wat dese bedreuen hadden, en vindtmen niet beschreven.

Na dat Charel hier nu sijn garnisoen in-gelaten hadde, soo is hy voort alle t'lant van Loreynen deur-getrocken, t'welck hy binnen corten tijt onder sijn subiectie gebracht heeft. Dit was sijn leste victorie. Ende eenige willen seggen, dat hy gantsch vander hulpen Godts verlaten wert, ende dat hy na dier tijdt noyt geluckigen slach meer en sloech, om dat hy opden seluen tijt die geestelijcheyt met sware schattingen hadde gequelt, ende belast.

Als Hertoch Charel nu geheel Loreynen t'onder gebracht hadde, soo en is hy niet ledich ghebleuen. Maer begeerende altijt sijn glorie met oorloochsche feyten te vermeerderen, was van meyninge op die Switsers te willen gaen oorlogen, om datse daer onlancx te voren Sauoyen (daer sijn nichte Princersse was) roouende ende stelende ouer-loopen hadden. Dus werden metten eersten vande Switsers wegen aenden Hertoge Legaten gesonden, die welcke nauwelijcx hun relaes gehoort hebbende, heeft hen beuolen te vertrecken, ende is terstont na gevolcht, tot aen die stadt Gransoen, die welcke hy in-genomen heeft, als eenige seggen, ende heefter aldaer een partije doen hanghen. Waer af dat gantsche lant heel beroert zijnde, vergaderde eenen grooten hoop volcks by den anderen, om den Hertoge te slaen, hopende hem te verslaen, oft ten minsten te verdrijuen. Van dese menichte wert Charels volck alsoo geturbeert, datse vlieden moesten, ende eenen grooten hoop achterlaten. Oock soude Charel daer selue gevangen geweest hebben en hadde hy hem met vlieden niet versien, ende sijnen hoop int velt gelaten. Men seyt dat Charel hier sijnen schat achter-liet, als sijn siluerwerck, cleederen, geschut, etc. t'welc al vanden vyanden wech-gevoert ende ghenomen wert.

Ten waer niet mogelijc om seggen hoe grooten rouwe dat Charel om dese nederlage bedreef, ter oorsaken dat hy altijt gewoon was d'ouerhant te behouden. Hy maecten daer inne soo grooten misbaer, als dat hy daerom sijn nacht-ruste liet. Maer daer na versch volck vergadert hebbende, is anderwerf na die Switsers getrocken, tegen die welcke hy dit ongeluck gecregen hadde, maer na veel vechtens, soo creghen die Switsers daer weder die victorie, om dat hunnen hoop grooter ende stercker was. Veel van Hertoch Charels volck wert daer verslaghen, vele gevangen, ende nauwelijcks en ontquam daer yemant van de grootste, dan Charel selue, die welcke siende dat met sijn volc gedaen was, soo heeft hyt met sommige van sijnen Heeren op een loopen gestelt. Desen slach is geschiet op S. Jan Baptisten dach. Des anderen daechs brachtmen Charel die tijdinge, als datter ses-en-twintich duysent van sijn volck verslaghen waren.

Dese ij. nederlaghe causeerde Charel een groote ongenoechte ende droefheyt, als-nu ouerdacht hy hoe menigen mensche hy met sijn verwaentheyt tot dese twee reysen toe het leuen benomen hadde, ende als-dan quam hem te voren hoe groote schande dattet was, dat eenen alsulcken Prince die nederlage moest crijgen, die ouer al gewoon was die victorie te behalen, ende die soo menich lantschap onder sijn subiectie gebracht hadde. [83r]

Als sommighe Heeren hoorden dat Charel soo grooten ongeluck gehadt hadde tegen die Switsers namen sy daer eenen moet in, makende een aliancie om Hertoch Charel heel inden gront te seylen. Dese zijn al t'samen met Renatus aen-gespannen, ende hunnen leger by een gebracht hebbende, soo belegerden sy die stadt van Nancy, daer Charels garnisoen in lach.

Nadat Eduard, koning van Engeland, bij hertog Karel 11 weken lang had geweest zo is hij in zijn land in september gekomen en in die tijd kwam Karel tot Namen vanwaar hij op het eind van dezelfde maand met een grote hoop volk naar Lorraine getrokken [82v] is mits dat men hem niet had gehouden hetgeen dat er beloofd of gezegd was. Daar heeft hij met de eerste aanstoot sommige steden ingenomen. Renatus, de hertog van Lorraine, die toen der tijd oud was omtrent twintig jaren en zag dat het fortuin hertog Karel zo gunstig was zo is hij uit vrees van zijn lijf in Frankrijk gevloden. Van de hertog vlucht werden de inwoners van dat land zo mistroostig en kleinmoedig zodat de knechten van hertog Karels die over het land verstrooid waren en veel steden en dorpen innamen. Tenslotte werd Nancy (een sterke en goed gefortificeerde stad) de tijd van negen weken lang belegerd. Nadat de stad zo lang en zich zo dapper verdedigd had zo werd het tenslotte uitgehongerd. Waarom nu de stad gewonnen is zo werden de burgers het leven gegeven, uitgezonderd twee of drie die ter dood gebracht werden, wat deze bedreven hadden vindt men niet beschreven.

Nadat dat Karel hier nu zijn garnizoen ingelaten had zo is hij voort alle het land van Lorraine doorgetrokken wat hij binnen korte tijd onder zijn beheer gebracht heeft. Dit was zijn laatste victorie en enige willen zeggen dat hij gans van de hulp Gods verlaten werd en dat hij na die tijd nooit meer een gelukkige slag meer sloeg omdat hij op dezelfde tijd de geestelijkheid met zware schattingen had gekweld en belast.

Toen hertog Karel nu geheel Lorraine ten ondergebracht had zo is hij niet ledig gebleven. Maar begeerde altijd zijn glorie met oorloog feiten te vermeerderen, was van mening op de Zwitsers te willen gaan oorlogen om dat ze daar kort tevoren Savoie (daar zijn nicht prinses was) rovende en stelende overgelopen hadden. Dus werden met het eerste vanwege de Zwitsers aan de hertog legaten gezonden die hij nauwelijks hun relaas gehoord heeft en heeft hun bevolen te vertrekken en is ze terstond nagevolgd tot aan de stad Grandson die hij ingenomen heeft, als enige zeggen, en heeft er aldaar een partij doen hangen. Waarvan dat ganse land heel bewogen werd en verzamelde een grote hoop volk bij elkaar om de hertog te slaan of tenminste te verdrijven. Van deze menigte werd Karels volk alzo verstoord dat de vlieden moesten en een grote hoop achterlaten. Ook zou Karel daar zelf gevangen geweest hebben had hij hem met vlieden niet voorzien en zijn hoop in het veld gelaten. Men zegt dat Karel hier zijn schat achterliet als zijn zilverwerk, kleren, geschut, etc. wat al van de vijanden weggevoerd en genomen werd.

Het is niet mogelijk om te zeggen hoe grote rouw dat Karel om deze nederlaag bedreef, ter oorzaken dat hij altijd gewoon was de overhand te behouden. Hij maakte daarin zo’ n groot misbaar als dat hij daarom zijn nachtrust liet. Maar daarna verzamelde hij vers volk en is andermaal op de Zwitsers getrokken tegen wie hij dit ongeluk gekregen had, maar na veel vechten zo kregen de Zwitsers daar weer de victorie omdat hun hoop groter en sterker was. Veel van hertog Karels volk werd daar verslagen, vele gevangen en nauwelijks ontkwam daar iemand van de grootste, dan Karel zelf die zag dat het met zijn volk gedaan was, zo heeft hij met sommige van zijn heren op een lopen gesteld. Deze slag is geschied op S. Jan Baptisten dag. De volgende dag bracht men Karel de tijding als dat er zes-en-twintigduizend van zijn volk verslagen waren.

Deeze 2de nederlaag veroorzaakte bij Karel een grote ongenoegen en droefheid, als-nu overdacht hij hoe menige mens hij met zijn verwaandheid tot deze twee keer toe het leven benomen had en alsdan kwam hem tevoren hoe grote schande dat het was dat een al zulke prins de nederlaag moest krijgen die overal gewoon was de victorie te behalen en die zo menige landschap onder zijn beheer gebracht had. [83r]

Toen sommige heren hoorden dat Karel zo’n groot ongeluk had gehad tegen de Zwitsers namen ze daar een moed in en maakten een alliantie om hertog Karel heel in de grond te zeilen. Dezen zijn alle tezamen met Renatus aangespannen en hun leger bijeengebracht hebben en zo belegerden ze de stad van Nancy daar Karels garnizoen in lag.

Ende binnen corten tijt eer dat Hertoch Charel daer conde gecomen, hebben die selue stadt weder in-genomen. Hertoch Charel verwachte wt Brabant eenen nieuwen leger, waer mede hy na Loreynen ghetrocken is, ende heeft Nancy weder van nieus belegert. Hier wert Charel van sijn vyanden geheel omcingelt (daer hy hem niet voor gewacht en hadde) ende in sijnen leger quam eenen alsulcken dieren tijt, als datter veel van honger storuen. Men hoorden die soldaten ouer al clagen ende seggen, dat beter waer geweest, datse in haer lant gebleuen waren daer sy by hun vrouwen ende kinderen geen eten noch drincken gebreck en hadden, ende datmense hier gebracht hadde, alwaer sy verre buyten s'lants souden moeten van hongher steruen, oft dat noch arger waer, in een eeuwige slauernije moeten geleuert worden. Ten is niet te verwonderen, al was die Prince met alsulcke clachten seer bedroeft, want hy sijn knechten seer lief hadde, maer het was nu aldus met hem ghestelt, dat hy dit niet en conde remedieren oft beteren.

Corts daer na heeft die Hertoch van Loreynen Charel tot strijden oft slach te leueren beroepen. Ende een deel van sijn volck inder stadt gelaten hebbende is met cleynen gheselschap ter geassigneerder plaetsen ghecomen, om met die groote menichte van Hertoch Charel te strijden. Daer na heeft Charel sijn knechten vermaent ende getroost, seggende datse met eenen lichten moede den vyant in-varen souden, op datse hun vromicheden den nacomelingen tot een eeuwige memorie achter laten souden, ende datse oock gheen vreese en behoorden te hebben. Want al hadden die Switsers tweemael d'ouerhant gehadt, dat en was niet deur hun vromicheyt ende vaillantie gecomen, maer mits dien dat hunnen hoop ongelijc grooter geweest hadde, ende dat hy dickwils wel met luttel geselschaps een groot heyr verstoort hadde. Nae dat hy sijn volck in deser manieren vermaent hadde, soo begonsten die trompetten te steken, ende Renatus met sijn knechten is terstont met sulcker impetueusheyt ende ghewelt in Charels knechten gevaren, als dat hy den geheelen hoop verstroyt ende van een gedreuen heeft. t'Welck hem licht om doen was, want sijn volc wel-varende, gesont zijnde, street tegen eenen hoop die cranck, machteloos ende verhongert was.

Als die Bourgoensche knechten ten eersten vluchtich waren, so wert daer een groote menichte van volc versleghen. In alle sy-weechkens, ende verborgen straetkens sachmen Charels soldaden vlieden, desghelijcx oock in berghen, roetsen ende ander scherpe wegen. Over al vondtmen doode lichamen, so die knechten gewont zijnde, van dorst ende armoede over wech gestoruen waren. In die omliggende dorpen hoordemen mans ende vrouwen deerlijcken kermen, huylen ende crijten. Ende Hertoch Charel selue, die dien dach met meerderen moet ende coragie van raedt gestreden hadde, werdt onder den hoop doot ghevonden, des anderen daechs na derthiendach, hebbende in sijn lichaem dry wonden.

Dit was t'ellendich eynde van desen Prince, die alle d'andere in sijnen tijdt in feyten van oorlogen te boven ghegaen hadde. Dit geschiedde aldus int iaer 1476. nae t'schrijuen van Sabellicus, d'andere doender noch twee iaeren toe, ende eenighe trecken daer noch af vijf. My verwondert datmen in sulcke verssche dingen ende geschiedenissen anders gheen sekerheydt en weet, maer sy accorderen meest met Sabellicum, oock die ghene van wiens tijden dattet gebeurt is.

Nae desen slach ende strijdt wert Charels lichaem aen seker blijckelijcke teeckenen ghekent, ende begrauen tot Nancy in S. Jooris kercke. Ende alsmen hem begroef, soo wert hy met grooter droefheyt ende ouervloedige tranen aenghesien van den genen die [83v] vanden strijdt ouergebleuen waren, wel wetende hoe vromen Prince dat t'landt verloren hadde. Een yeghelijck hadde des Princen deucht ende vromicheyt voor oogen, midtsgaders sijn ghelaet ende wesen, wanneer hy sijn volck ten strijde aen-leyde.Den tijdt van seven iaeren na sijn doot, soo liep daer ouer al van hem eenen wonderlijcken roep ende fame. Eenighe seyden dat hy tot Bruessel in Swauen was. Ander gaeuen wt dat hy voor Nancy niet ghebleven en was, maer dat hy daer ghevanghen wert, ende in Vranckrijck voor den Coninck ghebracht zijnde, daer onthooft wert. Dese hope diemen vanden Hertoch hadde, ende naemaels beuselachtich gevonden wert, was een oorsaecke, datmen hem nergens veel exequien noch wt-vaerden en hielt.Van desen Princen doot waren daer vele verblijdt, ende ter contrarien oock veel bedroeft. Eenighe haetten hem, om dat hy met soo groote costen altijt oorloochde, ende dat hy t'ghemeynte te seer was schattende. Maer na sijn doot, zijnder in Vlaenderen ende Brabandt alsulcke perturbatien ghecomen datse wel gewenscht hadden, dat hun Prince noch int leuen hadde gheweest. Dus sietmen dagelijcx die dwase gemeynte dickwils een dingen prijsen, datse te voren mispresen hadden.

Desen Hertoch Charel hadde nae hem een eenighe erf-dochter achtergelaten, ghenoemt Maria, die hy aen Isabeel (want hy dry huysvrouwen ghehadt heeft) ghewonnen hadde. Dese Maria wert naemaels Maximiliaen des Keysers Fredericx sone tot eender huysvrouwen ghegeuen. Sijn leste huysvrouwe Margriete, heeft noch sommige iaeren nae hem gheleeft, t'welck menich mensche profijtelijck was, want met haer goet heeft sy de studenten seer gonstich gheweest. De consten ende geleertheyt bysonder der heyligher schriftueren, die eensdeels midts onachtsaemheyt der Princen verborgen ende onder die voeten hadden gelegen stonden wederom op, niemant en promoveerde sy tot t'Priesterschap, oft sy en hadde eerst sijn geleertheyt ende leuen wel geexamineert. Dese edele vrouwe Margriete werdt tot Mechelen begrauen, int Minrebroeders Clooster, maer aen haer en heeft Hertoch Charel gheen kinderen ghewonnen. Waeromme ick seer verwondert ben, wat Raphael Volaterranus mocht inden sin hebben, schrijvende dat Maria, daer wy te voren af gesproken hebben, dochter was van dese Margriete. Hy die in Italien was, en behoorde niet na mijn duncken, sommighe menschen clap meerder ghehoor oft ghelooue te gheuen, dan de boecken, int tracteren van onse saecken.

Tot nu toe hebben wy van Hertoch feyten geschreven, nu wil ick v met corte woorden verhalen, t'gene dat ick van sijn verstandt, zeden, ende manieren ghelesen hebbe. Dickwils ende menichmael heeft hy soo geoorloocht, dat hy sijn volck nerghens af wetende gheboot op te rusten, ende inder vyanden hoop te slaen, al wast oock soo reghenachtich ende stuere weder, datmen op strijden noch op oorlogen niet en soude gedacht hebben. Ende dat te verwonderen is, soo en wert hy midts sijn oudtheyt inder oorlogen niet een hayr traegher, dan hy in sijn ionghe daghen gheweest hadde, hebbende altijdt inden sin dat hoe meer hy victorie vercreech, hoe die oorloghe hem onsekerder was. Hy en hadde noyt victorie, oft hy en vervolchde den voorvluchtigen vyant dapperlijcken nae, soo luttel respijts gaf hy de ghene, die van hem verschrict waren.

En binnen korte tijd eer dat hertog Karel daar kon komen hebben die de stad weer ingenomen. Hertog Karel verwachte uit Brabant een nieuw leger waarmee hij naar Lorraine getrokken is en heeft Nancy weer opnieuw belegerd. Hier werd Karel van zijn vijanden geheel omsingeld (daar hij hem niet voor gewacht had) en in zijn leger kwam een al zulke dure tijd als dat er veel van honger stierven. Men hoorden die soldaten overal klagen en zeggen dat het beter was geweest dat ze in hun land gebleven waren daar ze bij hun vrouwen en kinderen geen eten noch drinken gebrek hadden en dat men ze hier gebracht had, alwaar ze ver buiten het land van honger zouden moeten sterven of dat noch erger was, in een eeuwige slavernij moeten geleverd worden. Het is niet te verwonderen, al was dir prins met al zulke klachten zeer bedroefd, want hij had zijn knechten zeer lief, maar het was nu aldus met hem gesteld dat hij dit niet en kon remediëren of verbeteren.

Kort daarna heeft de hertog van Lorraine Karel tot strijden of slag te leveren beroepen en liet een deel van zijn volk in de stad en is met een klein gezelschap ter bedoelde plaats aangekomen om met die grote menigte van hertog Karel te strijden. Daarna heeft Karel zijn knechten vermaand en getroost en zei dat ze met een licht gemoed op de vijand ingaan zouden opdat ze door hun dapperheid de nakomelingen tot een eeuwige memorie achter laten zouden en dat ze ook geen vrees behoorden te hebben. Want al hadden de Zwitsers tweemaal de overhand gehad, dat was niet door hun dapperheid en onversaagdheid gekomen, maar mits dien dat hun hoop ongelijk groter geweest had en dat hij dikwijls wel met luttel gezelschap een groot leger verstoord had. Nadat hij zijn volk op deze manieren vermand had zo begonnen de trompetten te steken en Renatus met zijn knechten is terstond met zo’ n onstuimigheid en geweld in Karels knechten gevaren als dat hij de gehele hoop verstrooid en vaneen gedreven heeft. Wat hem licht om te doen was want zijn volk was welvaren en gezond en streed tegen een hoop die zwak, machteloos en verhongerd was.

Toen de knechten van Bourgondië ten eerste de vlucht namen zo werd daar een grote menigte van volk verslagen. In alle zijweggetjes en verborgen straatjes zag men Karels soldaden vlieden, desgelijks ook n bergen, rotsen en andere scherpe wegen. Overal vond men dode lichamen, zo de knechten gewond waren, van dorst en armoede onderweg gestorven waren. In de omliggende dorpen hoorde men mannen en vrouwen deerlijk kermen, huilen en krijsen/ Hertog Karel zelf die dien dag met meer moed en courage van raad gestreden had werd onder dn hoop dood gevonden, de volgende dag de dertiende dag, had in zijn lichaam drie wonden.

Dit was het ellendige einde van deze prins die alle de andere in zijn tijd in feiten van oorlogen te boven gegaan had. Dit geschiedde aldus in het jaar 1476., naar het schrijven van Sabellicus, de andere doen er noch twee jaren toe en enige trekken daar noch af vijf. Mij verwondert dat men in zulke verse dingen en geschiedenissen anders geen zekerheid weet, maar ze accorderen meest met Sabellicus, ook hetgeen van wiens tijden dat het gebeurd is.

Na deze slag en strijd werd Karels lichaam aan zekere blijkbare tekens herkend en begraven tot Nancy in S. Joris kerk. Toen men hem begroef zo werd hij met grote droefheid en overvloedige tranen aangezien van diegenen die [83v] van de strijd overgebleven waren en wel wisten hoe de dappere prins het land verloren had. Iedereen had de deugd en dapperheid van de prins voor ogen, mitsgaders zijn gelaat en wezen wanneer hij zijn volk ten strijde aanvoerde. De tijd van zeven jaren na zijn dood zo liep daar overal van hem een wonderlijke roep en faam. Enige zeggen dat hij tot Brussel in Zwaben was. Andere gaven uit dat hij voor Nancy niet was, maar dat hij daar gevangen werd en in Frankrijk voor de koning gebracht was daar onthoofd werd. Deze hoop die men van de hertog had en later beuzelachtig gevonden werd was een oorzaak dat men hem nergens veel exequiën noch uitvaarten hield. Van deze prins zijn dood waren daar vele verblijd en ter contrarie ook veel bedroefd. Enige haten hem omdat hij met zo grote kosten altijd oorloogde en dat hij de gemeente zeer te zeer schatten. Maar na zijn dood zijn er in Vlaanderen en Brabant al zulke verstoringen gekomen dat ze wel gewenst hadden dat hun prins noch in het leven had geweest. Dus ziet men die daze gemeente dikwijls een ding prijzen dat ze tevoren misprezen hadden.

Deze hertog Karel had ne hem een enige erfdochter achtergelaten, genoemd Maria, die hij aan Isabel (want hij heeft drie huisvrouwen gehad) gewonnen had. Deze Maria werd later aan Maximiliaan, de zoon van keizer Frederik, tot een huisvrouw gegeven. Zijn leste huisvrouw Margriet, heeft noch sommige jaren nae hem geleefd wat menig mens profijtelijk was, want met haar goed heeft ze de studenten zeer gunstig geweest. De kunsten en geleerdheid en vooral de heilige schriften die eensdeels mits onachtzaamheid der prinsen verborgen en onder de voeten hadden gelegen stonden wederom op, niemand promoveerde ze tot het priesterschap of ze hadden eerst zijn geleerdheid en leven goed geëxamineerd. Deze edele vrouwe Margriet werd tot Mechelen begraven in het Minderbroeder klooster, maar aan haar heeft hertog Karel geen kinderen gewonnen. Waarom ik zeer verwonderd ben wat Raphael Volaterranus mocht in de zin hebben en schrijft Maria, daar wij tevoren van gesproken hebben, dochter was van deze Margriet. Hij die in Italië was behoorde niet naar mijn dunken sommige mensen geklap meerder gehoor of geloof te geven dan de boeken in het behandelen van onze zaken.

Tot nu toe hebben wij van de hertog feiten geschreven, nu wil ik u met korte woorden verhalen hetgeen dat ik van zijn verstand, zeden en manieren gelezen heb. Dikwijls en menigmaal heeft hij zo geoorloogd dat hij zijn volk dat nergens van wist gebood niet te rusten en in de vijanden hoop te slaan, al was het ook zo regenachtig en stuurs weer dat men op strijden noch op oorlogen niet zou gedacht hebben. En dat te verwonderen is, zo werd hij mits zijn oudheid in de oorlogen niet een haar trager dan hij in zijn jonge dagen geweest was, had altijd in de zin dat hoe meer hij victorie verkreeg, hoe die oorlog hem onzekerder was. Hij had nooit victorie of hij en vervolgde de voortvluchtigen vijand dapper na, zo luttel respijt gaf hij diegene die van hem geschrokken waren.

Onder sijn knechten en hadde Hertoch Charel nae den rijckdom gheen opsicht, maer prees den eenen boven den anderen, om sijn meerder machts wille. By tijden was hy den knechten goedertieren, ende by tijden straf, niet altijdt noch ouer al, maer als hy hoorde dat die vyanden niet verre en waren, plach hy dese te dwinghen ende by een te doen blijven. Dus geschieddet alst tijdt was om te strijden, dat hy dese alsdan ghereet ende t'sijnen ghebode vondt.

Dat crijchs-volck die hun lant verlieten ende onghetrouwe waren, ooc [84r] die op roouen ende stelen toeleyden, punieerde hy seer straffelijck, ander manieren van overtredingen liet hy dickwils ongemerckt passeren. Op eenen tijdt dede hy wel een aen de galghe hanghen, om dat hy eender vrouwen hinne gestolen hadde, want hy die sijne alsoo beminde, als dat hy in sijn landen geen onrecht en mocht lijden. Als sijn knechten siec, suchtich oft gewont waren, soo sondt hy daer toe eenen getrouwen medecijn. Hier inne was Charel den vromen Julius Cesar oft Scipio Africanus, oft den vromen Capiteyn Metellus seer gelijck, dat hy in sijnen legher geenderhande dincken liet blijven, dat die knechten tot luydicheyt brengen, oft van hunnen crijchshandel vervremden mochte. Men vondt daer gheenderhande vet noch wel ghespect vleesch, gheen brasserijen, noch oock ander dinghen die tot wellusticheyt verwecken. Als sy den buyck vol hadden, waren sy met slechte ende gemeyne spijsen te vreden geweest, dus gevielt dat hy dese te ghereeder vondt, alst van noode was.

Desen voorseyden Charel tot alle vromicheden gheboren zijnde, van dat sijn vader Philips sterf, so heeft hy Alexander die groote so seer nae-gevolcht, datmen bynae soude geseyt hebben, dat hy t'selue was. Hy en hoorde niet lieuer lesen, dan die boecken die van Alexander spraecken. Waer deur hy alle sijn vrome feyten ende gesten van buytens wiste, ende alst pas gaf, soo volchde hy dese oock neerstichlijck naer.

Een saecke was inden Hertoch diemen met recht wel blammeren mocht te weten, sijnen haestighen raedt ende sinne, want hy heeft veel oorlogen aenveerdt, sonder de wijse die hy met hem hadde, daer inne te rade te gaen.

Desen aldus haestsinnigen Prince sout ghy int reysen voor Hannibal, Julius Cesar oft Alexander die groote aenghesien hebben, soo wel mocht hy beyde de hitte ende coude verdragen midts dat hy oock van beyts wel geleert hadde. Hy was soo rasch int reysen als dat hy dickwils inde steden quam, eer die boden die sijn compste wilden gaen vercondighen, oock dat hy dickwils de vyanden onversiens ouer den hals viel.

Nae die doodt van Hertoch Charel, succedeert Maria sijn dochter.

NAe dat Charel overleden was, soo is die heerschappye ende dat Hertochdom van Brabandt, Vlaenderen, Hollandt ende van ander Prouincien op Maria sijn eenige dochter gevallen, die welcke binnen Gent was als haer die droeve tijdinge van haers vaders doot gebracht wert. Terstont daernae zijnder veel treffelijcke Heeren by haer gecomen, eensdeels om haer te troosten, want sy om haers vaders doodt (alst wel reden was) groote droefheyt bedreef, ooc eensdeels om met haer van die affairen des rijcx te tracteren. Onder dese was Lodewijc Bourbon, tot dier tijdt Bischop van Luydick, Dauid van Bourgoengien Bischop van Vtrecht, ende oom vander voorseyder Maria, van haers vaders wegen, maer bastaert broeder, Jan Hertoch van Cleve, ende Adolf van Ravesteyn, beyde ghebroeders, Wolfaert Heere vander Vere, Lodewijck Grave van Wintesteyn, Gouverneur van Hollant, Zeelant ende Vrieslandt, Walrave van Brederode. Als dese Heeren binnen Gent gecomen zijn, so heeft Maria terstont die heerschappije vande Vlaemingen aenveerdt, henlieden restituerende alle hun Privilegien, die hen haren vader om der beroerten wille in sijn presentie genomen hadde.

Hier na heeft Maria totten Coninck van Vranckrijc Legaten gesonden, Wolfaert die Heere vander Vere, Lodewijc Gruthuysen, ende Willem Hugonet, die Hertoch Charels Cancelier geweest hadde, op dat dese van hare weghen mantschap doen souden. Maer eer dat Lodewijc die Legaten liet wech reysen, soo heeft hy hen geboden datse haer Vrouwe dese twee dinghen souden bootschappen, datse hem (aengesien sy van haren vader berooft was) tot eenen momboir nemen wilde, ende sijnen sone Charel, die daer noch maer een kindt en was vij. iaren oudt zijnde [84v] wilde tot eenen man nemen. Die Legaten weder tot haer Vrouwe ghecomen wesende, hebben hun bootschap ghedaen, gelijck henlieden belast was. Ter eerster reysen en heeft Maria noch geen andtwoorde gegeven, waeromme die voorsz. Hugonet dit grootelijck mispresen heeft, seggende ooc ten lesten, datse haer selfs gheen achte en sloech, aengesien datse dit groot houwelijck, ende eenen so machtigen Heere tot eenen momboir ontseyde.

Het geviel op eenen avont, dat Adolf die Heere van Ravesteyn totter Hertoginnen ingecomen is, die hem met tranen claechde dat sy dagelijcx grootelijck gemolesteert wert van Hugonet, die niet af en liet te verhalen, t'gene dat die Coninck van Vranckrijck geseyt hadde, seggende ooc mede dat hy niet en sach, hoe sy anders metten Coninck aen haren peys geraecken soude want alsdoen bestant was. t'Welck Adolf gehoort hebbende, soo heeft hy haer met corte woorden, soo hy best mocht getroost, ende is van haer ghescheyden. Daer nae heeft hy soo veel met de Borghemeesteren van Ghent gedaen, dat Hugonet met noch eenen Notaris gevangen wert. Op den seluen nacht als dit geschiede soo is die Heer van Imbricourt wtgevloden, ende nae dat hy seker dagen buyten Ghent int Carthuysers Clooster verborgen geweest hadde, soo wert hy gevonden ende inder stadt ghebracht. Te wijle dese dry aldus gevangen saten, bleef t'volc een wijle tijdts int harnasch. Hugonet heeft ten lesten bekent dat hy de brieven opgehouden ende verdonckert hadde, die Charel van Nancy tot sijn volc gesonden hadde, aengaende t'gebreck des legers ende van ander dingen totter oorloghen dienende: daer inne oock expresselijck geschreven stondt, dat indien men hem geen victualie en sondt voor sijnen leger, so waert gantsch met hem ende sijnen volcke ghedaen. Waeromme alsulcke verwoetheydt ende raserije onder t'volc opgestaen is, dattet tegen der Heeren, iae ooc tegen der Hertoghinnen danck, Hugonet met die Heere van Imbricourt, ende Jan Mel Ridder, heeft doen onthoofden. Vanden Notaris seytmen dat hy op de ghevanckenisse soude ghestoruen zijn.

Inden tijdt des voorseyden Hertochs Charel van Bourgoengien, int iaer 1476. werdt dat kindeken van Trenten vande Joden seer deerlijc gecruyst ende ghemartyrizeert, op den witten donderdach, maer twee ende een half iaer oudt wesende. Dierghelijcke tyrannie hebben die Joden vijf iaeren daer nae oock bedreuen binnen dat stedeken van Mota, liggende in Friaul aen noch een ander onnoosel kindeken, dat sy gedoodt hebben. Van dese wreede tyrannen werdender dry gevangen, ende nae Venegien gevoert, al waer sy loon nae werck ontfangen hebben.

Onder zijn knechten had hertog Karel naar de rijkdom geen opzicht, maar prees de een boven de andere vanwege zijn meerder macht. Bij tijden was hij de knechten goedertieren en bij tijden straf, niet altijd noch overal, maar als hij hoorde dat die vijanden niet ver waren, plag hij deze te dwingen en bijeen te doen blijven. Dus geschiedde het als het tijd was om te strijden, dat hij deze alsdan gereed en tot zijn gebod vond.

Dat krijgsvolk die hun land verlieten en ontrouw waren, ook [84r] die op roven en stelen toelegden strafte hij zeer straf, ander manieren van overtredingen liet hij dikwijls ongemerkt passeren. Op een tijd liet hij er wel een aan de galg hangen omdat hij van een vrouw een kip gestolen had, want hij de zijne alzo beminde als dat hij in zijn landen geen onrecht mocht lijden. Als zijn knechten ziek, zuchtig of gewond waren zo zond hij daartoe een getrouwe dokter. Hierin was Karel de dappere Julius Caesar of Scipio Africanus of de dappere kapitein Metellus zeer gelijk dat hij in zijn leger generhande ding liet blijven dat de knechten tot luiheid mocht brengen of van hun krijgshandel vervreemden mochten. Men vond daar generhande vet noch wel gespekt vlees, geen brasserijen, noch ook k ander dingen die tot wellust verwekken. Als ze de buik vol hadden waren ze met slechte en gewone spijzen tevreden geweest, dus gebeurde dat hij ze ter verstoring te gereder vond als het van node was.

Deze voorzegde Karel die tot alle dapperheden geboren was van dat zijn vader Philips stierf zo heeft hij Alexander die grote zo zeer nagevolgd dat men bijna zou gezegd hebben dat hij dezelfde was. Hij hoorde niets liever lezen dan de boeken die van Alexander spreken. Waardoor hij alle zijn dappere feiten en verhalen ban buiten wist en als het pas gaf zo volgde hij deze ook vlijtig na.

Een zaak was er in de hertog die men met recht wel blameren mocht, te weten zijn haastige raad en zin, want hij heeft veel oorlogen aanvaard zonder de wijze die hij met hem had daarin te raad te gaan.

Deze aldus haast zinnige prins zou ge in het reizen voor Hannibal, Julius Caesar of Alexander die grote aangezien hebben, zo goed mocht hij beide de hitte en koude verdragen mis dat hij ook van wachten wel geleerd had. Hij was zo ras in het reizen als dat hij dikwijls in de steden kwam eer de boden die zij n komst wilden gaan verkondigen, ook dat hij dikwijls de vijanden onvoorziens op de hals viel.

Na de dood van hertog Karel volgde hem op Maria, zijn dochter.

Nadat Karel overleden was zo is die heerschappij en dat hertogdom van Brabant, Vlaanderen, Holland en van ander provincies op Maria zijn enige dochter gevallen, die binnen Gent was toen haar de droeve tijding van haar vaders dood gebracht werd. Terstond daarna zijn er veel voortreffelijke heren bij haar gekomen, eensdeels om haar te troosten, want ze om haar vaders dood (als het wel reden was) grote droefheid bedreef, ook eensdeels om met haar van die affaires van het rijk te handelen. Onder deze was Lodewijk Bourbon, tot die tijd bisschop van Luik, David van Bourgondië, bisschop van Utrecht en oom van de voorzegde Maria, vanwege haar vader, maar bastaard broeder, Jan, hertog van Kleef, en Adolf van Ravestein, beide gebroeders, Wolfaert , heer van de Veere, Lodewijk, graaf van Wintesteyn, gouverneur van Holland, Zeeland en Friesland, Walrave van Brederode. Toen deze heren binnen Gent gekomen zijn zo heeft Maria terstond de heerschappij van de Vlamingen aanvaard en hen restituerende al hun privilegiën die hen haar vader vanwege de beroerte in zijn presentie genomen had.

Hierna heeft Maria tot de koning van Frankrijk legaten gezonden, Wolfaert de heer van de Veere, Lodewijk Gruthuysen en Willem Hugonet die de kanselier van de hertog was geweest ha, op dat deze vanwege haar manschap zouden doen. Maar eer dat Lodewijk de legaten liet wegreizen zo heeft hij hun geboden dat ze haar vrouwe deze twee dingen zouden boodschappen, dat ze hem (aangezien ze van haar vader beroofd was) tot een momboor nemen wilde en zijn zoon Karel die daar noch maar een kind was van 7 jaren oud [84v] wilde tot een man nemen. De legaten die weer tot hun vrouwe gekomen waren hebben hun boodschap gedaan gelijk hen belast was. Ten eerste keer heeft Maria noch geen antwoord gegeven, waarom die voorzegde Hugonet dit zeer mispresen heeft en zei tenslotte ook dat ze op zichzelf geen acht sloeg aangezien dat ze dit grote huwelijk en een zo machtige heer tot een momboor ontzegde.

Het geviel op een avond dat Adolf, de heer van Ravestein, bij de hertogin gekomen is die hem met tranen klaagde dat ze dagelijks zeer gemolesteerd werd van Hugonet die niet af liet te verhalen hetgeen de koning van Frankrijk gezegd had, zei ook mede dat hij niet zag hoe ze anders met de koning aan haar vrede raken zou want alstoen was het een bestand. Wat Adolf gehoord heeft en zo heeft hij haar met korte woorden, zo goed hij kon getroost en is van haar gescheiden. Daarna heeft hij zo veel met de burgemeesters van Gent gedaan dat Hugonet met noch een notaris gevangen werd. Op dezelfde nacht als dit geschiede zo is de heer van Imbricourt gevloden en nadat hij zekere dagen buiten Gent in het kartuizerklooster verborgen geweest was zo werd hij gevonden en in de stad gebracht. Terwijl dat deze drie aldus gevangen zaten bleef het volk een tijdje in het harnas. Hugonet heeft tenslotte bekend dat hij de brieven opgehouden en verduisterd had die Karel van Nancy tot zijn volk gezonden had aangaande het gebrek van het leger en van ander dingen die tot de oorlog dienen: daarin ook expres geschreven stond dat indien men hem geen victualie zond voor zijn leger zo was het gans met hem en zijn volk gedaan. Waarom al zulke verwoedheid en razernij onder het volk is opgestaan dat het tegen de heren, ja, ook tegen de dank van de hertogin Hugonet met die heer van Imbricourt en Jan Mel, ridder, heeft laten onthoofden. Van de notaris zegt men dat hij op de gevangenis gestorven zou zijn.

In de tijd des voorzegde hertog Karel van Bourgondië in het jaar 1476 werd dat kindje van Trent van de Joden zeer deerlijk gekruisigd en gemarteld op de witte donderdag die maar twee en een half jaar oud was. Diergelijke tirannie hebben de Joden vijf jaren daarna ook bedreven binnen dat stadje van Mota, ligt in Friuli aan noch een ander onschuldig kindje dat ze gedood hebben. Van deze wrede tirannen werden er drie gevangen en naar Venetië gevoerd alwaar ze loon naar werk ontvangen hebben.


m

Maximiliaen van Oostenryck, ende Maria
dochter van Carolus, de xxxviij. Hertoghen van Brabant.

MAximiliaen van Oostenrijc, sone Frederics des Keysers is int hertochdom ghecomen door Maria eenige dochter ende erfghenaem van alle de heerlijckheden van Hertoch Charel haren vader voor Nancy inden slach ghebleuen, de welcke hy tot een huysvrouwe nam. Dese Maria was gheboren inde Princelijcke stadt van Bruessel, den xiiij. Februarij, int iaer ons Salichmaeckers 1457. Hertoch Charel voorseydt haddese binnen Trier, Maximiliano des Keysers Frederics sone toegheseyt, int iaer ons Heeren 1475 oudt wesende als doen 17. iaeren. Waeromme die Coninck van Vranckrijck hoorende dat Maximiliaen Mariam tot eender huysvrouwen hebben soude, is met grooter gramschappen ontsteken, en heeft terstont een grooten hoop volcx vergadert, met welck hy voor Atrecht getrocken is. Dese stadt nae veel schietens ende bestormens ten lesten inghenomen hebbende, soo heeft hy daer sommige verdreuen, ende eenige ter doot gebracht die Maria goustich waeren. Comende oock in Artois, soo heeft hy die steden ingenomen, die Charel ghewonnen hadde, als hy tot Montheury was oorloghende, gelijck voorseyt is.

Inden seluen tijdt heeft hy den onsen Bourgoengien afgenomen, meynende dattet patrimonie wijs totter dochteren niet en mochte comen, mits dat Charel gheen sonen achter-gelaten en hadde. Noch souden die Franchoisen veel ander steden ende plaetsen genomen hebben, soot scheen, en hadmen daer niet tegen geweest, want terstont wert eenen hoop volcx nae Auesnes gheschict in Henegouwe. Die Conin van Vranckrijck is terstont met sijn volck derwaerts ghetrocken, ende heeft dat stedeken ingenomen. Daer waren veel edele ghevanghen, die met groot rantsoen gelost werden. Die stadt van Dornick wert daer nae met fransch garnisoen gesterckt. Die soldaten en deden daghelijcx anders niet dan wt ende in loopen tot in Vlaenderen, waeromme die Vlaminghen eenen hoop knechten vergaderden, kiesende voor hunnen Hooft-man Adolf die Hertoge van Gelre, die doen ter tijdt ghevangen lach opt Casteel van Cortrijc. Met desen Capiteyn zijn die Vlaminghen tot by die stadt van Dornick gecomen, roouende ende stelende al waer sy aen mochten. Maer hunnen Capiteyn verloren hebbende, soo deynsden sy achterwaerts, sonder eenich vroom feyt te bedrijuen. Hertoch Adolf wert in een groen bemdeken versleghen, vanden ghenen die met een ghedruys wter stadt gheloopen waren. Die vrome Hans Grach hadden gheerne beschermt, maer twas om niet, want hy wert noch op die stede deursteken. Des Hertochs lichaem wert tot Dornick gevoert, alwaer tselue met grooter eeren is begrauen gheweest. Als die Coninck Lodewijck hoorde seggen, dat sijn volck soo schoone victorie hadde vercreghen, soo hoepte hy terstont gheheel Vlaenderen in sijn ghewelt te hebben.

Nae dat Adolf voor Dornick ghebleven van Maria af geweken, men seyt dat die van Nimmeghen ende Zutphen hier grootelijcken in rieden ende stoockten. Nae dat Catharina die suster des voorseyden Adolfs haer broeders administratie ouergenomen hadde, soo hebben die Geldersche sommighe van onse edelen ghevangen genomen, als [86r] Frederick van Iselsteyn, ende Willem van Egmondt, metten meesten deel hunder beyer familien. Dese hebben sy te Nimmegen ghevoert, alwaer sy dry iaeren lanck werden ghevangen gehouden.

Daer nae namen sy voor hunnen Capiteyn Frederic Hertoch van Bruynswijck, metten welcken sy op t'Shertogenbosch eenen oploop deden. Maer die van t'Shertogenbosch resisteerden vromelijck, doende den Ghelderschen meerder schaede dan sy te voren geleden hadden. Sy belegherden het stedeken vande Graue, ende besloten alle wegen ende passagien, deur welcke die victualie inder stadt comen mochte, in deser manieren geschieddet, dat sy hen die Geldersche haest opgeuen moesten. Op den seluen tijdt quamen sy in Brabant ende in Cleuen, brantstichtende tot veel plaetsen, nemende in beyde dese landen eenen grooten hoop volcx gevangen.

Daer nae is deur veel commotien ende beroerten in die steden van Brabant een groot discoort ende tweedrachticheyt opgeresen. Sulcx dat gebeurde, dat die van Bruessel hadden vercregen dat sy van hunne Heeren meestendeel edelmans zijnde, ende die langen tijdt geregneert hadden, alle iaere eenen souden mogen afsetten. Soo dat dese veranderinge ende vernieuwinge der wet, die beroerte noch meerder ende grooter maeckte. Opden seluen tijdt werter vyfthien gecoren, deur wiens neersticheyt die stadt binnen corten tijden een groote schuldt betaelde, ende quam weder in haren fleur. Eenige iaeren daer nae, veel dinghen verandert zijnde, soo wert den familien weder toegelaten, t'administreren ghelijck te voren, t'welck voorwaer een groote schade voor die gemeynte was.

Op den seluen tijdt was die stadt van Louen oock in roeren, ouermidts die conspiratie der borgheren teghen die Wet, ende die Heeren vander stadt, die welcke soo sy seggen wilden, groote vrienden waren metten Coninc van Vranckrijck, doen ter tijdt vyant wesende, d'Opperste vander conspiratie was een been-houwer, genaemt Pauwels Leunkens een man die de quaetste niet en was, maer wel ter taelen. Die Meyer vander stadt Lodewijc Pinoc ghevangen zijnde, met noch eenighe ouerste vander stadt, was int perijckel van onthooft te zijn, maer ten cost niet gheschieden, om datter doen-ter-tijdt gheenen scherp-rechter en was, waeromme sy den scherp-rechter van Thienen deden ontbieden, maer hy en wilde daer niet comen. Ende in dese groote beroerte en wert daer niemant ghevonden, die des scherprechters officie ondergaen wilde. Dit quaet duerde soo langhe, tot dat die Prince van Nassouwe met eenen grooten hoop volcx tot by Loven gecomen is, om die commotie ende beroerte der borgeren te stillen. Maer als de gene die hier inne de principaelste waren, vreesden dat als hy die stadt soude ingenomen hebben, sy alle om den hals souden comen, soo heeft hem een yegelijck soo hy best mochte, al heymelijc versien. Hunlieder opperste Capiteyn voorseyt, nam die vlucht in Zeelandt, ende wert tot Cruyningen gegrepen ende onthalst, want den voorseyden Lodewijck Pinock, die duerende dese commotie gevanghen gheseten hadde, dede desen Pauwels alreede ouer al nae-schrijuen.

Die voorsz. commotie ende schadelijcke beroerte by nae in alle steden van Vlaenderen ende Brabant geregneert hebbende, cesseerde een luttel tijdts metter aencomst van Maximiliaen, Aertsch-hertoch van Oostenrijc, die van sijnen vader Frederic die derde Keyser, herwaerts ouer gesonden was, om Mariam des voorsz. Hertoch Charels dochter, tot eender huysvrouwen te trouwen, de welcke doen ter tijdt binnen der stadt van Ghendt was, alwaer desen Prince Maximiliaen deur Louen ende Bruessel met allen den edeldom ende t'geselschap, dat hem sijn vader wt Duytschlandt ghedaen hadde, oock gecomen is. Als hy tot Denremonde binnen quam, so werdt die tijdinge te Ghent gebracht, dat die Prince int landt was, soo zijn alle die Heeren vander stadt hem met grooter eeren ende triumphen tegen gereden, tot aen S Bauens poorte. Totter incomste vanden nieuwen Prince [86v] waren alle die borghers in roeren, ionck, oudt, cleyn ende groot. Een yegelijck hief die handen op naden Hemel Gode danckende ende lovende, dat hy hen eenen alsulcken Prince verleent hadde. Int Palleys comende, soo is hem Maria met wt-gereckten armen te gemoete gheloopen, hem cussende ende omhelsende met weenenden oogen van grooter blijschap. Daer nae heeft die Bischop van Dornick hem getrout, ende dat in presentie der gheestelijcke ende weerlijcke Heeren. Dit geschiedde int iaer 1479.

Daer nae stondt op een groote oorloghe tusschen die Hollanders ende die van Vtrecht. Ick bevinde dat die Hollanders vande Zeelanders tot hulpe geroepen werden, maer sy weygerden dat, lieuer hebbende gerust te zijn, ende van beyde zijden het spel aen te sien. Ouer weder zijden geschiedde een groot quaet, als casteelen gedestrueert, dorpen verbrant, ende diergelijcke quaet. Een stedeken in Hollandt werdt doen inghenomen, om t'welck te wreken, zijn die Hollanders met eenen grooten hoop volcx gecomen tot dat dorp Emenissen, t'welck seer sterck ende machtich was, daer al t'volck van daer-omtrent hun beesten cleederen, huysraet ende iuweelen gevlucht hadden. Dit dorp wert vande Hollanders nae lange schermutsen ten lesten ingecregen, ende alle d'inwoonders om den hals gebracht daer naer allen t'goet gerooft zijnde, soo hebben sy alle die huysen, kercken ende cluysen metten viere te niette ghebracht. Men vindt in sommighe Chronijcken, dat dit dorp een mijle lant was.

Maximiliaan van Oostenrijk en Maria
dochter van Karel, de 38ste hertogen van Brabant.

Maximiliaan van Oostenrijk, zoon Frederik, de keizer, is in het hertogdom gekomen door Maria de enige dochter en erfgenaam van alle heerlijkheden van hertog Karel, haar vader die voor Nancy in de slag gebleven was die hij tot een huisvrouw nam. Deze Maria was geboren in de prinselijke stad van Brussel, de14de februari in het jaar van onze Zaligmaker1457. Hertog Karel voorzegt had haar binnen Trier, Maximiliaan de keizer Frederik zoon toegezegd in het jaar ons Heren 1475 toen hij toen 17 jaren oud was. Waarom de koning van Frankrijk die hoorde dat Maximiliaan Maria tot een huisvrouw hebben zou is met grote gramschap ontstoken en heeft terstond een grote hoop volk verzameld waarmee hij voor Atrecht getrokken is. Deze stad heeft hij na veel schieten en bestormen tenslotte ingenomen, zo heeft hij daar sommige verdreven en enige ter dood gebracht die Maria gunstig waren. Kwam ook in Artois, zo heeft hij die steden ingenomen die Karel gewonnen had toen hij te tot Monthoury oorloogde gelijk voorgezegd is.

In dezelfde tijd heeft hij den onze Bourgondië afgenomen, meende dat het patrimonie wijs tot de dochter niet mocht komen mits dat Karel geen zonen achtergelaten had. Noch zouden de Fransen veel ander steden en plaatsen genomen hebben, zo het scheen, had men daar niet tegen geweest, want terstond werd een hoop volk naar Avesnes gestuurd in Henegouwen. De koning van Frankrijk is terstond met zijn volk derwaarts getrokken en heeft dat stadje ingenomen. Daar waren veel edele gevangen die met groot losgeld verlost werden. De stad van Doornik werd daarna met frans garnizoen versterkt. De soldaten deden dagelijks anders niet dan uit- en inlopen tot in Vlaanderen, waarom de Vlamingen een hoop knechten verzamelden en kozen voor hun hoofdman Adolf, de hertog van Gelre die toen ter tijd gevangen lag op het kasteel van Kortrijk. Met deze kapitein zijn de Vlamingen tot bij die stad van Doornik gekomen, roofden en stalen alesl waar ze aan komen mochten. Maar toen ze hun kapitein verloren zo deinsden ze achteruit zonder enig dapper feit te bedrijven. Hertog Adolf werd in een groen hemdje verslagen van diegenen die met een gedruis uit de stad gelopen waren. Die dappere Hans Grach had ze graag beschermd, maar het was om niet, want hij werd noch op die plaats doorstoken. Het lichaam van de hertog werd naar Doornik gevoerd alwaar het met grote eer werd begraven. Toen koning Lodewijk hoorde zeggen dat zijn volk zo mooie victorie had verkregen zo hoopte hij terstond geheel Vlaanderen in zijn geweld te hebben.

Nadat Adolf voor Doornik gebleven was en van Maria afgeweken, men zegt dat die van Nijmegen Zutphen hier zeer in aanraden en stookten. Nadat Catharina, de zuster der voorzegde Adolfs haar broeders administratie overgenomen had zo hebben de Gelderse sommige van onze edelen gevangen genomen, als [86r] Frederik van IJsselstein en Willem van Egmond, met het meeste deel hun beider familie. Deze hebben ze te Nijmegen gevoerd alwaar ze drie jaren lang werden gevangen gehouden.

Daarna namen ze voor hun kapitein Frederik, hertog van Braunschweig waarmee ze op Hertogenbosch een oploop deden. Maar die van Hertogenbosch resisteerden dapper en deden de Geldersen meer schade dan ze tevoren geleden hadden. Ze belegerden het stadje van Grave en besloten alle wegen en passages waardoor de victualie in de stad komen mocht, in deze manieren geschiedde het dat ze hen die Gelderse gauw opgeven moesten. Op dezelfde tijd kwamen ze in Brabant en in Kleef, brandstichten tot veel plaatsen en namen in beide deze landen een grote hoop volk gevangen.

Daarna is door veel commotie en beroerten in de steden van Brabant een groot wanorde en tweedracht opgerezen. Zulks dat gebeurde dat die van Brussel hadden verkregen dat ze van hun heren die meestendeel edelen waren en die lange tijd geregeerd hadden alle jaren er een zouden mogen afzetten. Zodat deze verandering en vernieuwing der wet die beroerte noch meerder en groter maakte. Op dezelfde tijd werden er vijftien gekozen door wiens vlijt de stad binnen korten tijden een grote schuld betaalde en kwam weer in haar fleur. Enige jaren daarna, toen veel dingen veranderd waren, zo werd den familie weer toegelaten te administreren gelijk tevoren, wat voorwaar een grote schade voor de gemeente was.

Op dezelfde tijd was de stad van Leuven ook in oproer overmits die conspiratie der burgers tegen de wet en de heren van de stad, die zo ze zeggen wilden grote vrienden waren met de koning van Frankrijk, toen ter tijd een vijand was en de opperste van de conspiratie was een beenhouwer, genaamd Pauwels Leunkens, een man die de kwaadste niet was, maar wel ter woorden. De meiers van de stad Lodewijk Pinoc die gevangen was met noch enige overste van de stad was in het perikel van onthoofd te worden, maar het kon niet geschieden omdat er toten-ter-tijd heen scherprechter was, waarom ze de scherprechter van Tienen lieten ontbieden, maar hij wilde daar niet komen. En in deze grote beroerte werd daar niemand gevonden die de scherprechters officie doen wilde. Dit kwaad duurde zo lang totdat de prins van Nassau met een grote hoop volk tot bij Leuven gekomen is om die commotie en beroerte der burgers te stillen. Maar diegene die hierin de belangrijkste waren vreesden dat als hij die stad zou ingenomen hebben ze alle om de hals zouden komen zo heeft hem iedereen zo goed hij mocht al heimelijk voorzien. Hun opperste kapitein voorzegt nam die vlucht in Zeeland en werd tot Kruiningen gegrepen en onthalst, want de voorzegde Lodewijk Pinock die gedurende deze commotie gevangen gezeten had liet deze Pauwels alreeds overal naschrijven.

Die voorzegde commotie en schadelijke beroerte die bijna in alle steden van Vlaanderen en Brabant geregeerd heeft verminderde een tijdje met de aankomst van Maximiliaan, aartshertog van Oostenrijk, die van zijn vader Frederik die derde keizer herwaarts over gezonden was om Maria de voorzegde hertog Karels dochter, tot een huisvrouw te trouwen die toen ter tijd binnen de stad van Gent was alwaar deze prins Maximiliaan door Leuven en Brussel met alle edelheid en het gezelschap, dat hem zijn vader uit Duitsland gedaan had ook gekomen is. Toen hij tot Dendermonde binnenkwam zo werd die tijding te Gent gebracht dat de prins in het land was, zo zijn alle heren van de stad hem met groter eren en triomfen tegengereden tot aan S Bavens poort. Tot de inkomst van de nieuwe prins [86v] waren alle burger in roer, jong, oud, klein en groot. Iedereen hief de handen op nadar de hemel God dankten en loofden dat hij hen een al zulke prins verleend had. Toen hij in het paleis kwam zo is hem Maria met uitgestoken armen tegemoet gelopen, hem kuste en omhelsde met wenende ogen van grote blijdschap. Daarna heeft de bisschop van Doornik hen getrouwd en dat in presentie der geestelijke en wereldlijke heren. Dit geschiedde in het jaar 1479.

Daarna stond op een grote oorlog tussen de Hollanders en die van Utrecht. Ik bevind dat de Hollanders van de Zeelanders tot hulp geroepen werden, maar ze wegerden dat, waren liever gerust te zijn en van beide zijden het spel aan te zien. Over en aan weerszijden geschiedde een groot kwaad als kastelenen vernielen, dorpen verbrand en diergelijk kwaad. Een stadje in Holland werd toen ingenomen en om dat te wreken zijn die Hollanders met een grote hoop volk gekomen tot dat dorp Emmenes, wat zeer sterk en machtig was daar al het volk van daaromtrent met hun beesten, kleren huisraad en juwelen gevlucht hadden. Dit dorp werd van de Hollanders na lange schermutseling tenslotte verkregen en alle 'inwoners om de hals gebracht daarna al het goed geroofd en zo hebben ze alle huizen, kerken en kluizen met het vuur te niet gebracht. Men vindt in sommige kronieken dat dit dorp een mijl land was.

Als die Hollanders aldus die victorie voor Emenissen vercregen hadden, soo zijn sy voortgegaen, ende hebben op S. Steuens dach het dorp westbroeck afghebrandt, t'welck sy deden (alst wel te vermoeden is) om die van Vtrecht te tergen, die welcke met hun garnisoen quamen, om metten Hollanders te strijden, maer creghen aldaer den quaetsten coop, want eenen grooten hoop achtergelaten hebbende, zijn voorvluchtich gheworden, ende die Hollanders zijn hen soo dapperlijck nae gevolcht, als datse by-nae die stadt inghenomen hebben. In desen strijdt bleef doodt eenen Borgemeester van dien iaere, met noch veel andere rijcke ende machtige borgers, die meer vochten om hun landt te beschermen, dan om te roouen, stelen oft te brandtstichten.

Int iaer 1481. is Maximiliaen in Artois gecomen, om die steden weder te recouvreren, die de Coninck van Vranckrijck inghenomen hadde. Hy bleef een wijle tijdts by Leus, daer die Franchoisen niet verre af en waren, maer die Hertoghe en beleyde gheen stadt, noch die Franchoisen en roerden hen niet eens, maer nae het segghen der aucteuren schijnt datter onder henlieden sommighe maenden bestandt was. Omtrent het eynde des bestants ordineerde Maximiliaen die Graue van Romont Capiteyn ouer Artois, deur wiens subtijlheydt die stadt van Camerijck tot dier tijdt inghenomen wert. Petrus die Graue van Brianen Capiteyn van Vlaenderen was daer oock ontrent, hoe wel hy grootelijckx metten flerecijne gequelt was, ouermidts dattet een seer wijs ende subtijl man was. Die Hertoghe alle sijn affairen aldus gedisponeert hebbende heeft sijnen leger gheslagen niet verre vande stadt Teruane. Daer hoorden sy seggen dat die vyanden aenquamen, ende terstondt alle sijn volck in ordinantie gestelt hebbende, is hen te gemoet getrocken. Maer ouermidts dat der Franchoisen hoop meerder was, soo creech ons volck daer die nederlaghe, latende doen een deel geschuts achter. Op dit selue pas zijn die knechten wt Teruanen getrocken, ende inder Vlaminghen leger gecomen, ende na dat syt al doodt geslagen hadden wat sy vonden, soo hebben sy alle die cleederen, gout, silver ende costelijcke iuweelen des Hertochs mede gedragen. Die Franchoisen met dit delicaet moorseelken verleckert zijnde, soo is danderdeel der seluer oock wtghecomen, hopende insghelijcx eenen goeden buyt te vinden, maer den teerlinck liep contrarie, want sy werden van Maximiliaen verslagen, wel tot vijfduysent toe, soomen seyt. Van daer is Maximiliaen ghetrocken tot Arien, een stedeken [87r] liggende in Artois. Die saecke waeromme hy Teruane liet liggen, en vinde ick nergens beschreuen.

Die voorsz. Graue van Romont, wert daer nae gesonden om t'Casteel Malounoye te bevechten, t'welck hy binnen corter tijdt ingenomen heeft. Die Capiteyn vanden Casteele wesende een Edelman, werdt tot Maximiliaen ghebracht, den welcken die Hertoch daer nae met vijftich van sijn soldaten dede op hanghen. Waeromme die Coninck seer geturbeert ende vergramt was, willende sijns Capiteyns doot wreken, soo heeft hy oock veel soldaten doen hangen, die hy te vooren inden slach by Teruane ghevanghen hadde. Binnen desen tijdt werden de Vlaeminghen ende Hollanders veel schepen genomen, soo dat die zee vande Franchoisen ghesloten ghehouden wert. Die welcke daer nae in Luxemborch comende, aldaer groote schade deden, met roouen, stelen, ende brandtstichten. Waer deur d'Aertsch-Hertoghe gheturbeert zijnde, heeft hy sijn leger tegen die Franchoisen ghebracht strijdende d'eerste reyse tot sijnder grooter schade, maer ten lesten creech hy hulpe vande hooch-Duytschen, dat hy die Franchoisen verdreef. Niet lange daer nae begonstmen anderwerf van bestant te tracteren, t'welck van beyde de zijden toeghelaten werdt, om te dueren totter maent van April navolgende, dit geschiedde in Augusto. In October daer nae begonstmen seer te spreken vanden peys tusschen dese twee Princen te maecken. Hier toe dede grootelijck sijn devoir Iuliaen die Cardinael die binnen onsen leuen Paus gecosen zijnde dede hem Julius noemen. Hy was tot Dornic gecomen, om dese twee Princen die in groote tweedrachticheydt waren, tot eenen goeden peyse ende eendrachtighe vrede te brengen, maer siende dat hy niet en voorderde, soo is hy deur Vranckrijc wederom na Roomen gereyst.

Gheduerende den voorseyden tijdt des bestants, soo en hebben die Princen malcanderen niet ghemolesteert, ende den eersten dach April ghecomen zijnde, soo is t'bestant wtghestelt geweest, tot die maent van Julius. Inde voorsz. maendt van April is binnen Mechelen gestoruen Jan van Bourgoengien, Bischop van Camerijck, nae hem werdt ghecoren Henrick van Berghen, eenen soo deuchdelijcken ende heylighen man, als dat sijns ghelijck niet te vinden en was, heel different van sijnen voorsaete. Hy dede den armen groote aelmoessen, hy visiteerde die siecke, hy was vierich int ghebedt, hy leerde ende onderwees dat volck. Oock heeft hy die consten seer bemint, helpende ende voorderende alle de ghene die studeerden. Hy was mildelijck beghiftende alle de ghene die yet totter ghemeynder welvaert geschreuen hadden. In somma hy is een groot opstichter ende reparateur der Latijnscher spraecke geweest, die doen-ter-tijdt seer leeghe ghevallen, ende onder die voeten lach.

In desen seluen tijdt isser in onse landen eenen grooten dieren-tijdt op ghestaen, die veel iaren geduert heeft.

Toen de Hollanders aldus de victorie voor Emmenes verkregen hadden zo zijn ze voortgegaan en hebben op S. Stevens dag het dorp Westbroek afgebrand, wat ze deden (als het wel te vermoeden is) om die van Utrecht te tergen, die met hun garnizoen kwamen om met de Hollanders te strijden, maar kregen aldaar de kwaadste koop want ze hebben een grote hoop achtergelaten en zijn voorvluchtig geworden en de Hollanders zijn hen zo dapper nagevolgd, als dat ze bijna de stad ingenomen hebben. In deze strijd bleef dood een burgemeester van dat jaar met noch veel andere rijke en machtige burgers die meer vochten om hun land te beschermen, dan om te roven, stelen of te brandstichten.

Int jaar 1481 is Maximiliaan in Artois gekomen om de steden weer te herstellen die de koning van Frankrijk ingenomen had. Hij bleef een tijdje bij Leus daar die Fransen niet ver van waren, maar de hertog belegerde geen stad, noch ie Fransen roerden zich niet eens, maar naar het zeggen der auteurs schijnt dat er onder hen sommige maanden bestand was. Omtrent het einde van het bestand ordineerde Maximiliaan de graaf van Romont kapitein over Artois door wiens subtiele werken de stad van Kamerijk tot die tijd ingenomen werd. Petrus, de graaf van Briançon en kapitein van Vlaanderen was daar ook omtrent, hoe wel hij zeer met de jicht gekweld was, overmits dat het een zeer wijs en subtiel man was. De hertog die al zijn affaires aldus gedisponeerd had heeft zijn leger geslagen niet vee van de stad Terwaan daar hoorden ze zeggen dat de vijanden aankwamen en terstond heeft hij al zijn volk in ordinantie gesteld en is hun tegemoet getrokken. Maar overmits dat de Franse hoop meerder was zo kreeg ons volk daar die nederlaag en lieten toen een deel geschut achter. Op ditzelfde pas zijn die knechten uit Terwaan getrokken en zijn in de Vlamingen leger gekomen en nadat ze alles dood geslagen hadden wat ze vonden zo hebben ze alle kleren, goud, zilver en kostbare juwelen der hertog mede gedragen. Dee Fransen die met dit delicate morzetje verlekkerd waren zo is het andere deel ervan ook uitgekomen en hoopten insgelijks een goeden buit te vinden, maar de teerling liep contrarie, want ze werden van Maximiliaan verslagen, wel tot vijfduizend toe zo men zegt. Vandaar is Maximiliaan getrokken tot Arien, een stadje [87r] dat ligt in Artois. De zaak waarom hij Terwaan liet liggen vind ik nergens beschreven.

Die voorzegde graaf van Romont, werd daarna gezonden om het kasteel Malounoye te bevechten, wat hij binnen korte tijd ingenomen heeft. De kapitein van het kasteel wat een edelman was werd tot Maximiliaan gebracht die de hertog daarna met vijftig van zijn soldaten liet ophangen. Waarom de koning zeer verstoord en vergramd was, wilde zijn kapitein dood wreken, zo heeft hij ook veel soldaten laten ophangen die hij tevoren in de slag bij Terwaan gevangen had. Binnen deze tijd werden van de Vlamingen en Hollanders veel schepen genomen zodat de zee van de Fransen gesloten gehouden werd. Die daarna in Luxemburg kwamen en aldaar grote schade deden met roven, stelen en brandstichten. Waardoor de aartshertog verstoord werd en heeft zijn leger tegen de Fransen gebracht te strijden, de eerste keer tot zijn grote schade, maar tenslotte kreeg hij hulp van de Hoogduitsers zodat hij de Fransen verdreef. Niet lang daarna begon men anderwerf van bestand te onderhandelen wat van beide zijden toegelaten werd wat zou duren tot de maand april navolgende, dit geschiedde in augustus. In oktober daarna begon men zeer te spreken van de vrede tussen deze twee prinsen te maken. Hiertoe deed zeer zijn best Julianus de kardinaal die binnen ons leven paus gekozen werd en liet hem Julius noemen. Hij was tot Doornik gekomen om deze twee prinsen die in grote tweedracht waren tot een goeden vrede en eendrachtige vrede te brengen, maar zag dat hij niets vorderde zo is hij door Frankrijk wederom na Rome gereisd.

Gedurende de voorzegde tijd van het bestand zo hebben die prinsen elkaar niet gemolesteerd en toen de eerste dag van april gekomen is zo is het bestand uitgesteld geweest tot de maand juli. In de voorzegde maand april is binnen Mechelen gestorven Jan van Bourgondië, bisschop van Kamerijk, ne hem werd gekozen Hendrik van Bergen, een zo deugdelijke en heilige man als dat zijn gelijk niet te vinden was, heel verschillend van zijn voorganger. Hij deed de armen grote aalmoezen, hij visiteerde de zieke, hij was vurig in het gebed, hij leerde en onderwees dat volk. Ook heeft hij de kunsten zeer bemind, hielp en bevorderde al diegenen die studeerden. Hij was milde en begiftigde al diegenen die iets tot de algemene welvaart geschreven hadden. In somma, hij is een groot stichter en reparateur der Latijnse spraak geweest, die toen-ter-tijd zeer laag gevallen en onder de voeten lag.

In deze zelfde tijd is er in onze landen een grote dure tijd opgestaan die veel jaren geduurd heeft.

Inde selue maendt reysde Maximiliaen nae Hollandt, om eenighe twisten ende differentien onder t'volck wesende wt te roeyen. Die tweedrachtighe partijen waren die Hoecx ende Cabeliaus, d'een stadt stont tegen d'andere op, den eenen broeder tegen den anderen, ende den sone teghen sijnen vader. Van beyden zijden wert daer veel volcx verslaghen, groote ende ontallijcke roouerijen ende moorden gequelt daen. Met alsulcken quaet werdt gantsch Hollant lange iaeren gequelt.

Die maendt van Julius beghonst seer te naecken, op welcken tijt werden in Artois Legaten gesonden, om met des Conincx Ambassadeurs te tracteren van t'bestant een iaer te verlengen. Het was tot veel plaetsen eenen grooten dieren ende benauden tijt. Die van Ghendt ende Brugge lieten een ghebodt wtgaen, datmen t'coren niet meer en mochte vercoopen, dan t'selue vande Heeren ghetaxeert en was, ende diet met grooten hoopen op sijn solder hadde, wert daer-toe ghedwongen, dat hy t'selue ter merct brenghen moeste. [87v]

Int Jaer 1480. den 13. Januarij, wast eenen soo herden winter, als dat die Schelt voor Antwerpen soo sterck toe vroos, datmen daer ouer ghinck te voete ende te peerde reet, tot opden xij. dach Februarij.

Hertoghinne Maria doen ter tijdt in Vlaenderen wesende, begheerde eens om haer plaisier ter iacht te rijden, daer inne sy groote ghenoechte nam, ende midtsdien dat t'peert ongeduerich was, oft deur eenich ander ongheluck, t'welck onbekent ghebleven is, soo viel sy neder ter aerden. Ende grootelijcx ghequest zijnde werdt tot Brugge gevoert. Men haelde van alle canten experte ende geleerde medecijnen, maer ten hielp al niet, want mitsdien dat de pijne de conste te boven ginc, soo is sy binnen corte dagen daer nae gestorven, niet langher met Maximiliaen ghehoudt geweest hebbende, dan omtrent vijf iaeren, hebbende gheregneert den tijdt van vijf iaeren, elf weken ende vier dagen, ghelijck alsmen bevindt inde gheschreven Chronijcke.

Om die doot van Maria wert ouer al grooten rouwe ende droefheyt bedreuen, een yeghelijck beclaechde seer datter soo goedertieren, soo edelen ende goedertieren Princersse gestoruen was. Maximiliaen heeft aen haer gewonnen Philips, die binnen Brugge geboren wert int iaer 1488. den 22. Junij. Ende Margriete naemaels gouuernante deser Nederlanden, een Vrouwe die wel met rechte onder die deurluchtige vrouwen der ouder memorien, mach gerekent worden, ende Franciscus die leste geboren sone sterf in sijn kintsheyt.

In dezelfde maand reisde Maximiliaan naar Holland om enige twisten en verschillend die er onder het volk was uit te roeien. Die tweedrachtige partijen waren de Hoekse en Kabeljauwse, de een stad stond tegen de andere op, de ene broeder tegen de andere en de zoon tegen zijn vader. Van beide zijden werd daar veel volk verslagen, grote en ontelbare roverijen en moorden gekweld dan. Met al zulk kwaad werd gans Holland lange jaren gekweld.

De maand juli begon zeer te naken, op welke tijd werden in Artois legaten gezonden om met de ambassadeurs van de koning te handelen over het bestand een jaar te verlengen. Het was tot veel plaatsen een grote dure en benauwde tijd. Die van Gent en Brugge lieten een gebod uitgaan dat men het koren niet meer mocht verkopen, dan het van de heren getaxeerd was en die het met grote hopen op sein zolder had werd daartoe gedwongen dat hij het ter markt brengen moest. [87v]

In het jaar 1480 de 13de januari wat het zo’ n harde winter als dat de Schelde voor Antwerpen zo sterk dicht vroor dat men daar over ging te voet en te paard reed tot op de 12de dag in februari.

Hertogin Maria die toen ter tijd in Vlaanderen was, begeerde eens om haar te plezieren ter jacht te rijden waarin ze zeer groot genoegen in nam en mitsdien dat het paard ongedurig was of door enig ander ongeluk, wat onbekend is gebleven is, zo viel ze neer ter aarde en was zeer gekwetst en werd naar Brugge gevoerd. Men haalde van alle kanten experte en geleerde dokters, maar het hielp al niet, want mitsdien dat de pijn de kunst te boven ging zo is ze binnen korte dagen daarna gestorven, niet langer met Maximiliaan gehuwd geweest dan omtrent vijf jaren, heeft geregeerd de tijd van vijf jaren, elf weken en vier dagen, gelijk als men bevindt in de geschreven kroniek.

Om die dood van Maria werd overal grote rouw en droefheid bedreven, iedereen beklaagde zeer dat er zo’n goedertieren, zo’n edele en goedertieren prinses gestorven was. Maximiliaan heeft aan haar gewonnen Philips, die binnen Brugge geboren werd in het jaar 1488, de 22ste juni, en Margriet later gouvernante van deze Nederlanden, een vrouwe die wel met recht onder die doorluchtige vrouwen de oude memories mag gerekend worden, en Franciscus de laatste geboren zoon stierf in zijn kindsheid.

Nae d'aflijuicheyt sijnder huysvrouwen, soo dede Hertoch Maximiliaen sijn wterste beste om van sijn onbeiaerde kinderen momboir ghemaect te worden, wesende van meyninge den Coninck van Vranckrijck te weder-staen, die met roouen ende brant-stichten na die doot van Maria de frontieren van Vlaenderen gantsch ter schanden bracht. Waerom werdt tot Gent den tweeden dach van Mey alle d'overheyt vande steden ende landen vergadert. Daer wert ghesloten dat Maximiliaen geen momboir van sijn kinderen en soude wesen, dan voor eenen sekeren tijt, ende oock ten ware dat hy beloofde niet te beginnen, dan dat van de geleerde ende wijse vanden lande soude geordineert worden. Want hy was ionck, ende gaf te veel gehoor de gene die t'hunder baten dicwils eens anders schade sochten.

Niet lange daer na werden sommige gedeputeerde wt Louen, Bruessel ende Antwerpen tot Mechelen gesonden, om aldaer te tracteren van t'gene dat Maximiliaen binnen Louen voor-gehouden hadde, te weten, aengaende het momboirschap van sijn onbeiaerde kinderen, gelijc voorseyt is. Terstont dede Maximiliaen dese gedeputeerde deur raet van sommighe, die meer hun eygen dan des lants profijt sochten, ghevangen tot Vilvoorden voeren. Al-waer hen opgeleyt wert, dat sy sonder des Princen consent oft wete, alsnv tot Mechelen, alsdan tot Aelst, metten Vlamingen heymelijck sprake gehadt hadden. Die doen ter tijt by den Hertoch waren, met giericheyt bevangen zijnde, raden hem dat hy dese ghevangene soude doen steruen. Hopende dat d'andere steden door verschrictheyt hem terstont momboir van sijn kinderen maecken souden, ende t'goet als-dan na hun beliefte soude geregeert worden. Die ionge Prince volgende hun-lieden valschen raedt, heeft dese by-na alle doen onthoofden. Onder dese dier onthooft werden, was daer eenen Claes Heertvelt genoemt, van wiens doot onder t'gemeynte groote droefheyt bedreuen wert, ter oorsaecke van sijn goetheyt, wijsheyt ende edelheyt.

Nae lange beraden wert die Hertoge binnen der stadt van Louen ghemaeckt momboir van sijn kinderen, maer op alsulcker conditien, als dat hy dit niet langher zijn en soude, den t'selue de opperste vande steden goet dencken soude. Des Princen Hof was doen ter tijt vol roouers ende gieren, die niet en deden dan scheeren ende schatten. Die soldaten om datse niet betaelt en werden, bedoruen ende destrueerden alle die dorpen ende t'plat landt, soo dat veel dorplieden daer deur tot grooter ellenden [88r] ende armoede gebracht werden, ende van armoede oock tot stelen ghedwonghen. Het landt in alsulcken staet zijnde, soo geschiedden daer veel stormen van winden, donderslaghen, regenen, hitten ende groote onnatuerlijcke couden, als dat gheenderhande goet tot rijpheydt gecomen en conde. Alle dese plaegen, ghelijckt wel te bevroeden is, liet Godt gheschieden ende comen om der menschen sonden wille.

Omtrent den seluen tijt is tot Luyc een groote vreetheyt teghen den Bischop gheschiedt. Daer was eenen Willem van Aremborch ghenoempt, eenen grooten roer-stichter, ende muytmaecker, seer opgeblasen, ende metten cortsten gheseyt een boosch-wicht, die gheen beter feyt en wist te doen dan ander quade ende onghesnoerde boeuen op te roeyen, die met sijn adherenten op des Bischops doot toegheleyt hadde. t'Welc ten lesten ontdeckt zijnde, soo wert desen Willem wter stadt ghebannen, met alle sijn adherenten ende medegesellen, die wel twee duysent sterck waren, soomen leest. Terstondt is den voorseyden Willem met sijnen hoop na Luydick ghecomen, om die stadt in te nemen. Daer soude die Bischop tegen sijne vyanden gaen strijden, maer eer hy ter stadt wt mochte, soo wert hy in een enge strate van eenige vanden voorseyden Willem toe-gemaect doorsteken. Daer na heeft Aremborch die stadt in-ghenomen, alle de ghene seer quellende die den Bischop bestonden, oft eenichsins gonstich waren. Hy benam hen allen hun goet, ende dreefse ter stadt wt, brengende oock sommighe van dese ter doot. Dit wert terstont ouer al in Brabant gehoort. Die Brabanders eensdeels wt vreesen, dat die Coninc van Vrancrijck na des Bischops doot tegen t'lant van Luydick soude comen oorloge voeren, ende daer na mocht in Brabant comen, oock eensdeels om des Bischops onnoosele doot te wreken, hebben hen totter oorloghen op-gherust.

Die Louenaers achter-latende hun iaerlijcksche ceremonien, die sy altijt int begintsel van September hadden, hebben d'eerste geweest die hen tegen de Luyckenaers stelden, d'ander steden volchden hen terstont na ende belegerden S. Truyden, dat sy terstont stormender hant in-ghenomen hebben. Daer na hebben sy al metter hitten Hasselt oock gewonnen, ombrengende allen dat garnisoen, t'welc Aremborch daer in ghestelt hadde. Ende die van Tongeren hebben hen terstondt opghegheuen. Daer nae haesten hen die Brabanders om metter gantscher macht Luydic oock te belegeren, t'welc Aremborch ghewaer werdende bevreest voor hem ende zijn volc, oft die stadt hadde mogen ingenomen worden, dede soo veel, dat hy metten Capiteyn der Brabanders te spraecke quam ende nae sommige woorden tusschen dese twee gheschiet, soo werden die Brabandtsche knechten afgedanckt. Ick bevinde by sommige schrijuers, dat die Grave van Nassouwe, die den Hooftman ouer de Brabanders was, sommighe Duytsche croonen belooft werden, dat hy sijn knechten dede vertrecken. In des verslagen Bischops plaetse wert ghestelt Heer Jan van Hoorne, des Grauen van Hoorne broeder, ende dit by electie, ende oock mits dat hy byde Paus van Roomen aldus geconfirmeert was. Maer op dat Aremborch desen oock mocht verdrijuen (van meyninge sijnen sone Bischop te maecken) soo heeft hy Tongeren ingenomen, drijuende die Brabanders daer wt. Waer deur een nieu oorloge opgeresen is. Die Brabanders belouende groot solt te geuen vergaderden byden anderen eenen gheweldigen hoop volcx, ende hebben metten vyanden eenen seer vreesselijcken ende bloedigen slach geslagen. Ende die Brabanders behielden ten lesten d'ouerhandt, ende daer werter omtrent dry-duysent doot geslagen. Ende niet lange daer nae is Aremborch binnen S. Truyden ghecomen, oft hy t'selue om sijn plaisier te nemen heeft gedaen, oft anders, en weetmen niet. Alwaer hy van Frederick, des voorseyden Jans van Hoorne broeder, gevangen werdt, ende van daer nae Maestricht ghevoert, daer hy onthooft wert, inde presentie der geheelder stat. Aldus creech hy een behoorlijcke vergeldinge, voor sijn voorleden woeste raserije. Om [88v] wiens doot te wreken, sijn vrienden den nieuwen Bischop, ende die van Maestricht groot verdriet ende molestatie aenghedaen hebben, met casteelen te ruineren, landen te verwoesten, dorpen af te branden, ende dorplieden te vermoorden.

Na de dood van zijn huisvrouw zo deed hertog Maximiliaan zijn uiterste beste om van zijn niet bejaarde kinderen momboor gemaakt te worden, was van mening de koning van Frankrijk te weerstaan die met roven en brandstichten na de dood van Maria de grenzen van Vlaanderen gans te schande bracht. Daarom werd te Gent op de tweede dag van mei alle overheid van de steden en landen verzameld. Daar werd besloten dat Maximiliaan geen momboor van zijn kinderen zou wezen, dan voor een zekere tijd en ook tenzij dat hij beloofde niets te beginnen dan dat van de geleerde en wijze van het lande zou geordineerd worden. Want hij was jong en gaf te veel gehoor diegene die tut hun baten dikwijls eens anders schade zochten.

Niet lang daarna werden sommige gedeputeerde uit Leuven, Brussel en Antwerpen tot Mechelen gezonden om aldaar te handelen van hetgeen Maximiliaan binnen Leuven voorgehouden had, te weten, aangaande het momboorschap van zijn nog onbejaarde kinderen, gelijk voorzegt is. Terstond deed Maximiliaan deze gedeputeerde door raad van sommige, die meer hun eigen dan van het land profijt zochten, gevangen tot Vilvoorden voeren. Alwaar hun opgelegd werd dat ze zonder prins zijn consent of weten, als nu tot Mechelen, alsdan tot Aalst, me de Vlamingen heimelijk woorden gehad hadden. Die toen ter tijd bij de hertog waren en met gierigheid bevangen waren raden hem aan dat hij deze gevangene zou laten sterven. Hoopten dat de andere steden dan door de schrik zich terstond momboor van zijn kinderen maken zouden en het goed alsdan naar hun believen zou geregeerd worden. Die jonge prins volgde hun valse raad en heeft ze bijna alle doen onthoofden. Onder deze die er onthoofd werden was daar een Claes Heertvelt genoemd, van wiens dood onder de gemeente grote droefheid bedreven werd, ter oorzaak van zijn goedheid, wijsheid en edelheid.

Na lang beraden werd de hertog binnen der stad van Leuven gemaakt momboor van zijn kinderen, maar op al zulke conditie als dat hij dit niet langer zijn zou, dan het de opperste van de steden goed dunken zou. Het prinsenhof was toen ter tijd vol rovers en gieren die niets anders deden dan scheren en schatten. Die soldaten omdat ze niet betaald werden bedierven en vernielde alle dorpen en het platteland zo dat veel dorpse lieden daardoor tot grote ellende [88r] en armoede gebracht werden en van armoede ook tot stelen gedwongen. Het land dat in al zulke staat was zo geschiedden daar veel stormen van winden, donderslagen, regenen, hitten en grote onnatuurlijke koude als dat generhande goed tot rijpheid komen kon. Al deze plagen, gelijk wel te bevroeden is, liet God geschieden en komen vanwege de mensen zonden wille.

Omtrent dezelfde tijd is te Luik een grote wreedheid tegen de bisschop geschied. Daar was een Willem van Aremborch genoemd, een groten oproer-stichter en muitmaker, zeer opgeblazen en in het kort gezegd, een booswicht die geen beter feit wist te doen dan ander kwade en omgesnoerde boeven op te ruien die met zijn adherenten op de bisschop dood toegelegd had. Wat tenslotte ontdekt werd en zo werd Willem uit de stad gebannen met al zijn adherenten en metgezellen die wel tweeduizend sterk waren, zo men leest. Terstond is de voorzegde Willem met zijn hoop naar Luik gekomen om die stad in te nemen. Daar zou die bisschop tegen zijn vijanden gaan bestrijden, maar eer hij ter stad uit mocht zo werd hij in een enge straat van enige van de voorzegde Willem toegemaakt doorsteken. Daarna heeft Aremborch de stad ingenomen en al diegene zeer kwelde die de bisschop bestonden of enigszins gunstig waren. Hij benam hen al hun goed en dreef ze de stad uit en bracht ook sommige van deze ter dood. Dit werd terstond overal in Brabant gehoord. De Brabanders eensdeels uit vrees dat de koning van Frankrijk na de bisschop dood tegen het land van Luik zou komen oorlog voeren en daarna mocht in Brabant komen, ook eensdeels om de bisschop onschuldige dood te wreken, hebben hen tot oorlog uitgerust.

De Leuvenaars adie achter lieten hun jaarlijkse ceremonie die ze altijd in het begin van september hadden zijn de eerste geweest die hen tegen de Luikenaars stelden, de andere steden volgden hen terstond na en belegerden S. Truiden dat ze terstond stormenderhand ingenomen hebben. Daarna hebben ze al met de hitte Hasselt ook gewonnen en brachten dat hele garnizoen wat Aremborch daarin gesteld had. Die van Tongeren hebben hen terstond opgegeven. Daarna haasten hen die Brabanders om met de ganse macht Luik ook te belegeren, wat Aremborch gewaar werd en was bevreesd voor hem en zijn volk of de stad had mogen ingenomen worden en deed zo veel dat hij met de kapitein der Brabanders te sprake kwam en na sommige woorden tussen deze twee geschiedt zo werden die Brabantse knechten afgedankt. Ik bevind bij sommige schrijvers dat die graaf van Nassau, die de hoofdman over de Brabanders was, sommige Duitse kronen beloofd werden dat hij zijn knechten liet vertrekken. In de plaats van de verslagen bisschop werd gesteld heer Jan van Hoorne, de broeder van de graaf van Hoorne, en dit bij electie en ook mits dat hij bij de paus van Rome aldus geconfirmeerd was. Maar op dat Aremborch deze ook mocht verdrijven (van mening was zijn zoon bisschop te maken) zo heeft hij Tongeren ingenomen en dreef de Brabanders daaruit. Waardoor er nu een oorlog opgerezen is. De Brabanders beloofden groot soldij te geven en verzamelden bij de anderen een geweldig hoop volk en hebben met de vijanden een zeer vreselijke en bloedige slag geslagen. Die Brabanders behielden tenslotte de overhand en daar werden er omtrent drieduizend dood geslagen. Niet lang daarna is Aremborch binnen S. Truiden gekomen, of hij het deed om zijn plezier te nemen heeft gedaan of ander weet men niet. Alwaar hij van Frederik, des voorzegde Jans van Hoorne broeder, gevangen werd en vandaar naar Maastricht gevoerd daar hij onthoofd werd in de presentie der gehele stad. Aldus kreeg hij een behoorlijke vergelding voor zijn voorleden woeste razernij. Om [88v] wiens dood te wreken zijn vrienden de nieuwen bisschop en die van Maastricht groot verdriet en molestatie aangedaan hebben met kastelen te ruineren, landen te verwoesten, dorpen af te branden, en dorpslieden te vermoorden.

Int iaer der geboorten Christi 1485 inde maent Januarij, wert Hertoch Maximiliaen binnen der stadt van Franckfort, vande seuen keur-Vorsten Roomsch Coninck ghecoren, in presentie ende consent vanden Keyser Frederick sijnen vader. Waer-af Hermolaus Barbarus in een Oratie oft wtspraecke tot Frederick seyt: Noch hebt ghy (nae onser alder opinie) een schoon vrucht uws leuens gevonden, dat ghy uwen edelen sone, die soo menich groot volck, soo menich woest landt ende strijdtbarighe natie, niet met minder wijsheyt dan crachte der wapenen hen tondergebracht heeft binnen uwen leuen, Roomsch-Coninc ghecoren hebt. Ende den tweeden Sondach nae Paesschen, wert hy tot Aken nae ouder ghewoonten ende ceremonien met grooter feesten ghecroont.

Niet lange daer nae quam Frederick met sijnen sone Brabandt ende Vlaenderen besoecken, alwaer hy met grooter eeren ende reverentien ontfangen wert. Ende wederkeerende na Duytschlandt soo heeft Maximiliaen, sijnen vader gheconvoyeert, ende is van daer met eenen grooten hoop volcx afghecomen, daer hy mede in Picardien gecomen is, om eenighe stedekens te bestormen, die hem afgevallen waren, ende metten Coninc van Vranckrijck hielden. Eenige segghen dat de Franchoisen sijn Capiteynen d'ooghen wt ghesteken hebben. Nam munera excaecant corda sapientum, dat is die giften verblinden d'oogen der wijse, als dat sijn knechten vertrocken sonder eenighe vromicheyt oft vaillante acte te bedrijuen.

Int iaer 1485. op S. Joris dach wonnen die van Antwerpen het Blockhuys tot Calloo, t'welc vande Gentenaers ende Bruggelingen daer gesticht was, met 60. stucken geschuts, al die daer op waren werden aen raderen gehangen, waerom noch hedensdaechs t'Antwerpen S. Joris dach gheviert wort.

Sekeren tijdt na dat Maximiliaen Roomsch-Coninck ghecroont was, als voorseyt is, soo heeft hy met assistentie van Sigismondo sijnen oom belegert ende in-genomen die stadt Reueret, ende heeft die heyrcracht der Veneetsianen t'samen metten Hertoch Robert van S. Seuerijn gheheelijck verslaghen. Alle die prouincien van neer-Oostenrijc, met oock die hooftstadt Weenen, ghecomen zijnde inde macht van Matthias Coruinus, Coninck van Hongarijen, heeft hy binnen den tijdt van dry maenden wederom gecregen. Die edele ende Conincklijcke stadt Alba Regalis, oft Griecx Wirtsenburch (al-waer die Coningen van Hongarijen plegen ghecroont ende begrauen te worden) heeft hy met een geweldich heyr omcingelt ende ghewonnen, waer deur hy t'geheele rijck een groote vreese aen-geiaecht heeft.

Die twee hooft-steden van Vlaenderen als Gent ende Brugge en vermochten dat Roomsche rijck niet wel, niet datse dese hoocheyt versmaedden, maer die sake was in die Raets-heeren gelegen, die veel gelts vande borgers namen, ende inde borgers die den Heeren te veel toelieten. Bouen alle d'andere soo was daer eenen grootelijcken suspect, Peeter Lanckhals geheeten, wesende des Conincx Tresorier, t'welck vernemende Maximiliaen, is met alle sijn Heeren ende geselschap na Brugge gecomen, om die rebellighe wederom tot ghehoorsaemheyt te brenghen. Maer het quam al anders, den raet van Brugge heeft terstont des Conincks begeerte ende postulatie wederleyt, t'welck oock die heel gemeynte dede. Waer deur alle die stadt door grooten twist ende rumoer op-gestaen is. Int midden vander beroerten wert die Coninc ende den voorseyden Lanckhals met noch eenighe andere ghevangen. Van soo grooter misdaet werden terstont den Paus Innocentio den achtsten brieuen ouer-gesonden, welcke inhoudende waren hoe den Roomsch-Coninck binnen Brugge gevangen sadt. t'Welck verstaende die Paus, heeft het terstont [89r] den Aertsch-bischop van Colen ouer-gheschreuen: dat hy die van Ghent, Brugghe, ende Yperen (want in dit stout feyt hadden dese mede deelachtich gheweest) excommuniceren oft inden ban doen soude, ten waer datse binnen sekeren tijden den Coninck los ende vry lieten. Daer na zijn tot Brugge ghecomen d'ouerste vande steden, om tusschen de Brugghelinghen ende den Coninck peys te maken: den welcken veel ende groote sommen van croonen belooft werden, wilde hy de Vlaminghen haer misdaet vergheuen.

Eer die Coninck wter ghevanckenissen ginck, soo casseerde hy alle voorgaende rebellicheden ende iniurien hem in voorleden tijden gedaen, men seyt dat daer na eenen vasten peys ghesloten wert. Ende bouen sommighe gijselaers die gheleuert werden, soo zijn daer eenighe edele ghemaeckt gheweest die Vlaenderlant beschermen souden, totter tijdt toe dat Philippus des Conincks Maximiliaens sone tot suffisanten ouderdom soude ghecomen zijn, om selue in persoon te regeren. Maximiliaen aldus vander ghevanckenissen gherelaxeert ende ontslagen zijnde, is na Mechelen gereyst tot sijnen vader Frederick, die wt Duytschlant ghecomen was met een groote menichte van volcke, om sijns soons leet ende iniurie te wreken. Men seyt dat Maximiliaen sijnen vader daer bedanckt heeft, ende ootmoedelijck ghebeden dat hyt de Vlamingen vergeuen wilde. De Ghentenaers merckende dat hy niet als vrient, maer als vyant aen-quam, hebben hem de poorten voor den neuse ghesloten. Het scheen dat die Keyser Frederick die stadt terstont met gheweldigher hant soude in-genomen hebben, maer t'geschut quam soo dapperlijck vande mueren van der stadt gevlogen op hun vyanden die daer voor lagen, als datse genootsaeckt waren te wijcken. Frederick in deser manieren wt-gesloten ende verdreuen zijnde, heeft die omliggende landen gantsch ouerloopen. Die arme dorp-lieden moesten alle d'iniurie ende vileynicheyt becoopen, die de Ghentenaers hadden bedreuen.

In het jaar der geboorten Christus 1485 in de maand januari werd hertog Maximiliaan binnen de stad van Frankfurt van de zeven keurvorsten Rooms-koning gekozen in presentie en consent van de keizer Frederik, zijn vader. Waarvan Hermolaus Barbarus in een Oratie of uitspraak tot Frederik zegt: Noch hebt gij (naar onze alle opinie) een mooie vrucht van uw levens gevonden dat gij uw edele zoon die zo menig groot volk, zo menig woest land en strijdbare natie, niet met minder wijsheid dan kracht der wapenen hen ten ondergebracht heeft binnen uw leven, Rooms-koning gekozen hebt. De tweede zondag na Pasen werd hij tot Aken naar oude gewoonten en ceremonies met grote feesten gekroond.

Niet lang daarna kwam Frederik met zijn zoon Brabant en Vlaanderen bezoeken alwaar hij met grote eer en reverentie ontvangen werd en wederkerende naar Duitsland zo heeft Maximiliaan, zijn vader begeleid, en is van daar met een grote hoop volk afgekomen daar hij mede in Picardië gekomen is om enige stedekens te bestormen, die hem afgevallen waren en het met de koning van Frankrijk hielden. Enige zeggen dat de Fransen zijn kapitein de ogen hebben uitgestoken. Nam munera excaecant corda sapientum, dat is die giften verblinden de ogen der wijzen, als dat zijn knechten vertrokken zonder enige dapperheid of onversaagde acte te bedrijven.

Int jaar 1485 op S. Joris dag wonnen die van Antwerpen het blokhuis tot Kallo, wat van de Gentenaars en Bruggelings daar gesticht was, met 60 stukken geschut, allen die daarop waren werden aan raderen gehangen, waarom noch hedendaags te Antwerpen S. Joris dag gevierd wordt.

Zekere tijd nadat Maximiliaan Rooms-koning gekroond was, als voorzegt is, zo heeft hij met assistentie van Sigismunds zijn oom belegerd en ingenomen die stad Rauret en heeft de legermacht van die van Venetië tezamen met de hertog Robert van S. Severijn geheel verslagen. Alle provincies van neder-Oostenrijk met ook de hoofdstad Wenen zijn gekomen in de macht van Matthias Corvinus, koning van Hongarije en heeft hij binnen de tijd van drie maanden wederom gekregen. Die edele en koninklijke stad Alba Regalis of Grieks Wirtsenburch (alwaar de koningen van Hongarije plagen gekroond en begraven te worden) heeft hij met een geweldig leger omsingeld en gewonnen waardoor hij het gehele rijk een grote vrees aangejaagd heeft.

Die twee hoofdsteden van Vlaanderen als Gent en Brugge vermochten dat Roomse rijk niet goed, niet dat ze deze hoogheid versmaadden, maar die zaak was in de raadsheren gelegen die veel geld van de burgers namen en in de burgers die de heren te veel toelieten. Boven alle de andere zo was daar een grote verdachte, Peeter Lanckhals geheten, die de penningmeester van de koning was wat Maximiliaan vernam en is met al zijn heren en gezelschap naar Brugge gekomen, om die rebellie wederom tot gehoorzaamheid te brengen. Maar het kwam al anders, de raad van Brugge heeft terstond de konings begeerte en denkbeeld weerlegt, wak ook de hele gemeente deed. Waardoor de hele stad door grote twist en rumoer opgestaan is. In het midden van de beroerten werd de koning en de voorzegde Lanckhals met noch enige andere gevangen. Van zo’n grote misdaad werden terstond de paus Innocentius de achtste brieven overgezonden die bevatten hoe de Roomse-koning binnen Brugge gevangen zat. Wat de paus verstaan heeft n heeft het terstond [89r] de aartsbisschop van Keulen overgeschreven: dat hij die van Gent, Brugge en Yperen (want van dit stoute feit hadden deze mede deelachtig geweest) excommuniceren of in de ban doen zou, tenzij dat ze binnen zekeren tijden de koning los en vrijlieten. Daarna zijn tot Brugge gekomen de overste van de steden om tussen die van Brugge en de koning vrede te maken: die veel en grote sommen van kronen beloofd werden wilde hij de Vlamingen hun misdaad vergeven.

Eer de k uit de gevangenis ging zo casseerde hij alle voorgarende rebellie en schande hem in voorleden tijden gedaan, men zegt dat daarna een vasten vrede gesloten werd en boven sommige gijzelaars die geleverd werden zo zijn daar enige edele gemaakt geweest die Vlaanderenland beschermen zouden tot de tijd toe dat Philippus, de zoon van koning Maximiliaan tot voldoende ouderdom zou gekomen zijn om zelf in persoon te regeren. Maximiliaan aldus van de gevangenis gerelaxeerd en ontslagen was is naar Mechelen gereisd tot zijn vader Frederik die uit Duitsland gekomen was met een grote menigte van volk om zijns zoon leed en belediging te wreken. Men zegt dat Maximiliaan zijn vader daar bedankt heeft en ootmoedig gebeden dat hij het de Vlamingen vergeven wilde. De Gentenaars merkten dat hij niet als vriend, maar als vijand aankwam en hebben hem de poorten voor de neus gesloten. Het scheen dat de keizer Frederik die stad terstond met geweldiger hand zou ingenomen hebben, maar het geschut kwam zo dapper van de meren van der stad gevlogen op hun vijanden die daarvoor lagen als dat ze genoodzaakt waren te wijken. Frederik die in deze manieren uitgesloten en verdreven was heeft die omliggende landen gans overlopen. Die arme dorp-lieden moesten alle beledigingen en ellendigheid bekopen die de Gentenaars hadden bedreven.

Int iaer 1489. quam den stuyuer tot dry stuyuers, ende voorts allen t'gout met het siluer naer aduenant, maer t'wert int selue iaer weder afgheset.

Als Frederick die Keyser met Maximiliaen sijnen sone weder in Duytsch-landt ghekeert was, soo begonst t'volck herwaerts ende derwaerts te wijcken. Want Philips die Hertoghe van Cleue met sijn adherenten wilde den peys by Maximiliaen metten Bruggelingen ghesloten van weyrden gehouden hebben, soo langhe alst hem ende sijn volck tot baten comen mochte. Hier teghen opponeerden hem de ghene die met Aelbrecht Hertoge van Sassen aen-ghespannen waren. Desen hadde Frederick ende Maximiliaen Philippum den onbeiaerden Hertoch van Brabant te bewaren ghelaten, hem Gouuerneur vanden seluen lande ghestelt hebbende. Louen, Bruessel, ende Thienen met noch sommighe ander cleyn stedekens, hadden met Philips van Cleue een aliancie ende verbont ghemaeckt. Maer die van t'Shertoghenbosch hadden veel lieuer neutrael te blijuen. Andere groote steden, als Antwerpen, Mechelen ende Liere waren, soomen seyt, Aelbrecht by-ghebleuen.

Wt dit rumoer ende borgherlijcke oorloge isser soo veel quaets geresen, dat niet lichtelijck en waer om vertellen. Die Bruesselaers hebben Vilvoorden vechtender-hant in-ghenomen, ende totten gronde toe af-ghebrant. Die Hertoch van Sassen heeft de Louenaers Aerschot af-ghewonnen. Alwaer is eenen alsulcken brant geweest (niet vande vyanden, maer deur eenich vier datter by eenighe auontuerlijcheyt in-gheworpen was) als dat die Kercke af brande. Daer na heeft Aelbrecht oock in ghenomen die stadt van Thienen, daer veel persoonen met allen hun goet ghevlucht waren, int beghintsel der oorloghen, als in een versekerde plaetse, t'welck terstont al vernielt, verstroyt ende gherooft wert vande crijchsknechten ende ander quaet gespuys, den crijch volghende (nae ouder ghewoonte) meer om te roouen [89v] ende te stelen, dan eenich vroom feyt te bedrijuen.

Gheduerende dese beroerte, so isser tot veel plaetsen een soo groote pestilentie opgheresen, als datmen van mans gedencken van gheen meerder ghehoort en heeft. Van d'oude persoonen, binnen wiens tijden dit geschiet, wort gheseyt, datter binnen Bruessel ouer die twee-en-dertich duysent, ende tot Louen twintich duysent menschen van deser pestilentien ghestoruen zijn, waer-deur (als ick my seluen wel laet voorstaen) den peys int landt ghecomen is. Want die Louenaers ende Bruesselaers deur dese groote sterfte gheheel gebroken zijnde, hebben tot Aelbrecht eenen Ambassadeur ofte Legaet ghesonden. Ende hen wert wt den naeme des Roomschen Conincx eenen peys verleent, op alsulcker conditien, datse den Hertoghe een groote menichte van croonen wtreycken souden. Dit gheschiedde in Augusto int iaer ons Heeren 1489. als dese oorloghe meer dan den tijdt van een iaer gheduert hadde.

Ontrent den iaere 1492. Verbrande tot Middelborch in Zeelant t'Clooster vanden Premonstreyten, met welcken brandt oock een schoone Librarije met alderhande boecken ghestoffeert heel af-brande. Totter seluer plaetsen wert namaels een Clooster veel costelijcker opghemaeckt, soo datmen met recht wel mocht seggen, dattet een Paleys oft Princen wooninghe was.

Van eenen wonderlijcken ende grooten ouervloet.

INt begintsel des Rijcx vanden voorseyden lof-weerdighen Keyser Maximiliaen, als int iaer 1477. den sevenentwintichsten dach der maendt Septembris, was het soo grooten ende grouwelijcken storm van winde, als dat binnen den tijdt van acht vren groote schade geschiedde, de ouderlinghen seyden dat alsulcken vloet in soo corten tijdt niet en was ghesien gheweest.

In het jaar 1489 kwam de stuiver tot drie stuivers en vort alle goud met het zilver advenant, maar het werd in hetzelfde haar weer afgezet.

Toen Frederik de keizer met Maximiliaan zijn zoon weer in Duitsland gekeerd was zo begon het volk herwaarts en derwaarts te wijken. Want Philips, de hertog van Kleef met zijn adherenten, wilde de vrede bij Maximiliaan met die van Bruggen gesloten van geen waarde gehouden hebben, zo lang als het hem en zijn volk tot baten komen mocht. Hiertegen opponeerden hem diegene die met Aelbrecht, hertog van Saxen, aangespannen waren. Deze had Frederik en Maximiliaan Philippus de jonge hertog van Brabant te bewaren gelaten, hem en hen gouverneur van deze landen gesteld hebben. Leuven, Brussel en Tienen met noch sommige ander kleine stedekens hadden met Philips van Kleef een alliantie en verbond gemaakt. Maar die van Hertogenbosch hadden veel liever neutraal te blijven. Andere grote steden als Antwerpen, Mechelen en Liere waren, zo men zegt, Aelbrecht bijgebleven.

Uit dit rumoer en burgerlijke oorlog zo is veel kwaads gerezen dat niet licht is om te vertellen. Die Brusselaars hebben Vilvoorden vechtenderhand ingenomen en tot de grond toe afgebrand. De hertog van Saxen heeft de Leuvenaars Aarschot afgewonnen. Alwaar is een al zulke brand geweest (niet van de vijanden, maar door enig vuur dat er bij enige avontuurlijkheid ingeworpen was) als dat de kerk afbrandde. Daarna heeft Aelbrecht ook ingenomen de stad van Tienen daar veel personen met al hun goed gevlucht waren in het begin der oorlog als in een verzekerde plaats, wat terstond geheel vernield, verstrooid of geroofd werd van de krijgsknechten en ander kwaad gespuis die de krijg volgende (naar oude gewoonte) meer om te roven [89v] en te stelen dan enig dapper feit te bedrijven.

Gedurende deze beroerte zo is er tot veel plaatsen een zo’n grote pestilentie opgerezen als dat men van mensen gedenkenis van geen grotere gehoord heeft. Van de oude personen, binnen wiens tijden dit geschiedt, wordt gezegd dat er binnen Brussel over de twee-en-dertigduizend en tot Leuven twintigduizend mensen van dezer pestilentie gestorven zijn, waardoor (als ik mij zelf wel laat voorstaan) de vrede in het land gekomen is. Want de Leuvenaars en Brusselaars die door deze grote sterfte geheel gebroken waren hebben tot Aelbrecht een ambassadeur of legaat gezonden en hen werd uit de naam van de Roomse Koning een vrede verleend op al zulke conditie dat ze de hertog een grote menigte van kronen uitreiken zouden. Dit geschiedde in augustus in het jaar ons Heren 1489 toen deze oorlog meer dan de tijd van een jaar geduurd had.

Omtrent het jaar 1492 verbrandde tot Middelburg in Zeeland het klooster van de Premonstreit, met welke brandt ook een mooie Librije met allerhande boeken gestoffeerd geheel afbrandde. Tot dezelfde plaats werd later een klooster gemaakt die veel kostbaarder was zodat men met recht wel mocht zeggen dat het een paleis of prinsen woning was.

Van een wonderlijke en grote vloed.

In het begin van het rijk van de voorzegde lofwaardige keizer Maximiliaan, als in het jaar 1477 de zevenentwintigste dag van de maand september, was het zo’n grote en gruwelijke storm van wind als dat binnen de tijd van acht uren grote schade geschiedde, de ouderlingen zeiden dat al zulke vloed in korte tijden nooit gezien was geweest.



Philippvs de derde, ghenoemt
die Schoone, Maximiliaens sone, den xxxix. Hertoch van Brabant.

NAE sommighe iaeren dat Keyser Frederic in Duytsch-lant ouerleden was, so is Maximiliaen (lange absent ende wten lande geweest hebbende) met sijn nieuwe ghetroude huysvrouwe, Blancke Marie, des Hertochs van Melanen Galeas dochter met eenen heerlijcken staet van Princen, Prelaten ende Edeldom in Brabant ghecomen, met oock sijn twee kinderen Philips ende Vrouwe Margriete, die hen vader te gemoete gereyst waren totter stadt van Maestricht, heetende hem willecome, ende is aldus met den gheheelen staet binnen Louen gecomen, al-waer groote ghereetschap gemaeckt was, om hem eerlijc t'ontfangen. Hier wert Philips in sijns vaders teghen woordicheydt, t'sijnen xvi. iaren met grooter feesten ende vrolijckheyt Hertoch van Brabant ghehult. Daer nae in Vlaenderen, ende oock insghelijcx in ander landen ende steden, ende dat men alsoo grooten ende ghewillighen consente van eenen yegelijcken, als sulcx oyt was ghesien gheweest. Dit is gheschiet int iaer. 1494.

Nae dat langhe oorloge hadde geweest in Picardien, ende oock ter zee, waer door die Hollanders ende Zeelanders grootelijcx beschadicht werden. Soo is tot Senlis in Vrancrijck een vergaderinghe ghehouden van ghedeputeerde van beyde de zijden, ende nae lange communicatie, soo wert ten lesten den peys gesloten, ende onder ander conditien was dese eene. Als dat die Hertoch ende Graue Philips den Coninck van Vrancrijck hommage doen soude, van hem te leene ontfangende Vlaenderen, Artois ende Charlois. Ende dan soude die Coninck hem weder ouergheven die steden van Arien, Bethunen ende Hesdijn. Maer aengaende dat Hertochdom van Bourgoengien, ende andere gheschillen tusschen beyde de partijen, en soude men met geen wapenen moghen versoecken, dan alleenlijck by wegen van iustitien, oft met vriendtschappen. Desen peys wert van beyde zijden met eede gheconfirmeert ende daer werden veel Princen ende Potentaten in begrepen.

Alsoo Hertoch Philips voorschreuen ghesekert was met Joanna, Ferdinandi ende Elizabeths dochter der Coningen van Spaignen, soo is sy in Zeelandt ghearriveert den xx. dach der maent Septembris, int iaer 1496. met eenen seer heerlijcken staet, ende hondert xxxv. schepen, een weynich te voren deur de Ambassadeurs ghetrout zijnde, ende is metten principaelsten edeldom binnen der stadt van Antwerpen ghecomen (latende d'armeye ende schepen binnen t'eylandt van Walcheren) alwaer sy met grooter eeren ende pompen van alle natien der Cooplieden ontfanghen wert. Maer Margriete van Oostenrijck, met haren broeder ghesekert, is van Namen oock nae Antwerpen gecomen, die bruydt en den bruydegom willecome heetende. d'Aertsch-Hertoch nauwelijcx wt Duytschlant weder-ghekeert zijnde, heeft binnen der stadt van Liere in Brabant, comende van Antwerpen, sijn bruydt met allen eerbiedinge ende vriendelijcheyt ontfanghen, de welcke hy tot sijn wettighe Huysvrouwe, den twintichsten Octobris int iaer voorseyt ghetrout heeft binnen Liere ende dat by Heer [91r] Henrick van Berghen Bischop van Camerijck, alwaer de bruyloft met grooter magnificentien gecelebreert wert. Ende omtrent een iaer daer na baerde sy binnen Bruessel een dochter die Leonora genoemt wert.

Philips heeft tweemaels naer Spaignien ghereyst, eens te lande deur Vranckrijck. Al-waer (beghinnende int landt te comen, is die Prince van Picardien met allen sijnen edeldom te ghemoet gereden, den Hertoghe seer feestelijck willecome heetende, van wegen des Conincx van Vranckrijck. Ende binnen Parijs comende, soo wert hy daer niet ontfangen als ghast, maer als oft eenen Engel wten hemel hadde gheweest. Sulcx datmen niet en bevindt, datter oyt eenich Coninck van Vranckrijck soo eerlijcken onthaelt wert, als desen Prince. Allen die stadt door werden t'sijnder eeren veel schoone spelen ende batamenten ghespeelt. Ooc is hem te ghemoet ghereden die gheheele Wet, den Rectoor der Vniuersiteyt, met allen den Geestelijcken staet. Ende om datmen in alle hoecken ende plaetsen van des Princen blijde incomste soude weten te spreken, soo werden die misdadige gevangene los ende vry ghelaten, ende t'sijnder eeren werden die kerckers gheopent, ende dat heel Vranckrijck door. Die Coninck dede ghebieden datmen Philippo soo veel eere ende reverentie soude aendoen, als sijnen eyghen persoon, ende t'volck dede van selfs meer dan hen beuolen was, want sy stelden hem bouen den Coninck. Die Coninck heeft hem selue in persoone met grooter eeren tot Blois ontfangen. Jae dat meer is, als hy na Tours reysde, soo heeft hem die Coninc wel een halue mijle weechs geconvoyeert daerenbouen betalende alle die groote ende ontallijcke costen, die Philips met alle sijn volck gedaen hadde. Hy wert oock in Navarre met grooter eerweerdicheyt ontfangen.

Philippus de derde genoemd
de Mooie, Maximiliaans zoon, de 39ste hertog van Brabant.

Na sommige jaren dat keizer Frederik in Duitsland overleden was zo is Maximiliaan (die lang absent en uit het land geweest was) met zijn nieuwe getrouwde huisvrouw, Blanche Marie, de dochter van de hertog van Milaan Galeas ,met een heerlijke staat van prinsen, prelaten en edelheid in Brabant gekomen, met ook zijn twee kinderen Philips en vrouwe Margriet die hun vader tegemoet gereisd waren tot de stad van Maastricht, heten hem welkom en is aldus met de gehele staat binnen Leuven gekomen alwaar groot gereedschap gemaakt was om hem fatsoenlijk te ontvangen. Hier werd Philips in zijn vaders tegenwoordigheid in zijn 16 jaren met grote feesten en vrolijkheid als hertog van Brabant gehuldigd. Daarna in Vlaanderen en ook insgelijks in andere landen en steden en dat men alzo grote en gewillige consent van iedereen als zulks ooit was gezien geweest. Dit is geschied in het jaar 1494.

Nadat lange oorlog had geweest in Picardië en ook ter zee waardoor die Hollanders en Zeelanders zeer beschadigd werden zo is tot Senlis in Frankrijk een vergadering gehouden van gedeputeerden van beide zijden en na lange communicatie zo werd tenslotte de vrede gesloten en onder ander condities was deze ene. Als dat die hertog en graaf Philips de koning van Frankrijk hommage doen zouden van hem te leen ontvangen Vlaanderen, Artois en Charlois en dan zou de koning hem weer overgeven de steden van Arien, Bethune en Hesdin. Maar aangaande dat hertogdom van Bourgondië en andere geschillen tussen beide partijen zou men met geen wapenen mogen verzoeken, dan alleen bij wegen van justitie of met vriendschappen. Deze vrede werd van beide zijden met eed geconfirmeerd en daar werden veel prinsen en potentaten in begrepen.

Alzo hertog Philips voorschreven verzekeren was met Joanna, Ferdinand en Elizabeths dochter der koning van Spanje, zo is ze in Zeeland gearriveerd de 20ste dag van de maand september in het jaar 1496 met een zeer heerlijke staat en 135 schepen, een weinig tevoren door de ambassadeurs getrouwd en is me de belangrijkste edelheid binnen de stad van Antwerpen gekomen (lieten het leger en schepen binnen het eiland van Walcheren) alwaar ze met grote eer en pompeusheid van alle naties der kooplieden ontvangen werd. Maar Margriet van Oostenrijk met haar broeder verzekerd is van Namen ook naar Antwerpen gekomen en heette de bruidegom en bruid welkom. De aartshertog die nauwelijks uit Duitsland wedergekeerd was heeft binnen de stad van Liere in Brabant, kwam van Antwerpen, zijn bruid met allen eerbied en vriendelijkheid ontvangen die hij tot zijn wettige huisvrouw de twintigste oktober in het jaar voorzegt getrouwd heeft binnen Liere en dat bij heer [91r] Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk, alwaar de bruiloft met grote magnifieke gecelebreerd werd. En omtrent een jaar daarna baarde ze binnen Brussel een dochter die Leonora genoemd werd.

Philips is tweemaal naar Spanje gereisd, eens te lande door Frankrijk. Alwaar (begon in het land te komen is die prins van Picardië met al zijn edelheid tegemoet gereden en heette de hertog zeer feestelijk welkom vanwege de koning van Frankrijk. Toen hij binnen Parijs kwam zo werd hij daar niet ontvangen als gast, maar alsof het een Engel uit de hemel had geweest. Zulks dat men niet bevindt dat er ooit enig koning van Frankrijk zo fatsoenlijk onthaald werd als deze prins. De hele stad dood werd ter zijne eren veel mooie spelen en tafelspelen gespleed. Ook is hem tegemoet gereden die gehele wet, de rector der universiteit met allen Geestelijken staat. En omdat men in alle hoeken en plaatsen van de prins blijde inkomst zou weten te spreken zo werden de misdadige gevangene los en vrijgelaten en tot zijn eer werden die kerkers geopend en dat heel Frankrijk door. De koning liet gebieden dat men Philippus zo veel eer en reverentie zou aandoen als zijn eigen persoon en het volk deed van zijn eigen meer dan hen bevolen was, want ze stelden hem boven de koning. De koning heeft hem zelf in persoon met grote eer tot Blois ontvangen. Ja, dat meer is, als hij naar Tours reisde zo heeft hem de koning wel een halve mijl weg begeleid en daarboven betaalde hij alle grote en ontelbare kosten die Philips met al zijn volk gedaan had. Hij werd ook in Navarra met grote eerwaardigheid ontvangen.

Aldus door Vranckrijck treckende, soo is hy ten lesten in Spaignien gecomen. Wie soude alle die feesten, ghenuechten, ende triumphen connen vertellen, die hem daer in steden landen ende dorpen aenghedaen waren. Sijn behouden Vader Ferdinandus, is hem buyten Tours te gemoete ghecomen, ende nae dien hy hem willecome hadde gheheeten, soo heeft hy hem binnen Tours met grooter blijschappen op sijn Palleys gebracht. Vijfthien daghen daer naer, wert hy Prince van Castilien ghemaect. Ende corts na desen den 27. Octobris ontfinck hy mede inder stadt van Saragosa die Heerschappije van Arragon. Hier nae heeft hem sijn huysvrouwe Joanna eenen ionghen sone gebaert die nae sijn groot-vader Maximiliaen genoemt wert. In deser manieren in Spaignien gheweest hebbende, soo is Philips met sulcker triumphen als voor van Spaignien na Sauoyen ghetrocken, al waer hy van sijn liefste suster Margriete, met grooter weerdicheyt ontfangen wert. Daer nae is hy nae Duytschlandt getrocken om sijnen vader te besoecken, gelijck als hy sijn suster ghedaen hadde. Ten is niet te verwonderen dat sijnen Vader grootelijcx verblijdt was, int aenschouwen sijns soons, die weder wt Spaignien quam, met soo veel heerlijckheden ende digniteyten vermeerdert. Nae dat hy sijnen vader besocht hadde, soo is hy weder nae sijn landt ghetrocken. Al-waer hem by nae in elcke stadt groote triumphe aenghedaen wert, hoe wel dat hy t'selue verboden hadde, ende (op dat die steden met alsulcke costelijcke triumphen niet en souden belast worden) so is hy dickwils onversiens in die steden gecomen.

Int hondertste iaer daer-nae volghende, te weten int iaer 1500. den xxiiij. dach Februarij, wesende een schrickel iaer, soo is in Vlaenderen binnen der stadt van Ghendt gheboren, die onuerwinlijcke Prince Carolus de vijfde van dien name, sone desselfs Hertoch Philips, ende wert in Sint Jans kercke kersten ghedaen. Van grooter vreucht ende blijschappen werden alle die stadt door veel schoone ende triumphante stellagien ghestelt, ende lustighe spelen gheexhibeert. Op welcken dach, nae die rekeninghe der tijden, hadde die [91v] voornoemde Charel oock die groote ende doorluchtighe victorie voor die stadt van Pavien, daer hier na t'sijnder plaetsen af sal geseyt worden.

Int iaer ons Heeren 1503. soo gheschiedde eenen deerlijcken brandt tot Harderwijck een stadt in Gelderlandt. Deur den welcken zijn den tweeden dach der maent Augusti op den tijdt van dry uren, veel schoone huysen, kercken ende Cloosters afgebrandt, wesende seer deerlijc om aensien. Men vondt veel menschen onder die daecken versmoort, in kelders vanden roock versmacht, die daer gevloden waren, om haer lijf te salueren. Hier ende daer vondtmen die kinderen met twee, dry ende vier t'seffens met hun moeders doot liggen. Ende den brandt heeft hem soo verre verbreydt, als datter inde gheheele stadt nauwelijcx vijf huysen oft ses ouer-en-bleuen.

Opden seluen tijdt wert het stedeken van Gorcum in Hollandt, met noch een dorp in west-Vlaenderen metten brande vernielt. Int iaer nae den voorseyden brandt van Harderwijck, baerde een vrouwe tot Deuenter twee dochters, die maer eenen buyc en hadden, ende waren vander borsten af aen malcanderen ghewassen, maer sy hadden twee hoofden, vier armen ende vier voeten. Int selue iaer naer S. Bartholomeus dach, gheschiedde in Brabant een aerdtbevinghe, die nochtans niet veel schade en dede. Men vondt buytens-huyse niemant ghewont, gheen boomen gevelt, geen huysen gevallen, noch ander merckelijck quaet gheschiet.

Aldus trok hij door Frankrijk en zo is hij tenslotte in Spanje gekomen. Wie zou alle feesten, genoegens en triomfen kunnen vertellen die hem daar in steden, landen en dorpen aangedaan waren. Zijn behouden vader Ferdinand is hem buiten Tours tegemoetgekomen en nadat hij hem welkom had geheten zo heeft hij hem binnen Tours met grote blijdschappen op zijn paleis gebracht. Vijftien dagen daarna werd hij prins van Castilië gemaakt en kort daarna de 27ste oktober ontving hij mede in de stad van Zaragoza de heerschappij van Aragon. Hierna heeft hem zijn huisvrouw Joanna een jonge zoon gebaard die naar zijn grootvader Maximiliaan genoemd werd. In deze manieren was hij in Spanje geweest en is Philips met zulke triomfen als voor van Spanje naar Savoie getrokken alwaar hij van zijn liefste zuster Margriet met grote waardigheid ontvangen werd. Daarna is hij naar Duitsland getrokken om zijn vader te bezoeken, gelijk als hij zijn zuster gedaan had. Het is niet te verwonderen dat zijn vader zeer verblijd was in het aanschouwen van zijn zoon, die weer uit Spanje kwam met zo veel heerlijkheden en waardigheden vermeerderd. Nadat hij zijn vader bezocht had zo is hij weer naar zijn land getrokken. Alwaar hem bijna in elke stad grote triomf aangedaan werd, hoe wel dat hij het verboden had en (opdat de steden met al zulke kostbare triomfen niet zouden belast worden) zo is hij dikwijls onvoorziens in die steden gekomen.

In het honderdste jaar daaropvolgend, te weten in het jaar 1500 de 24ste dag van februari, was een schrikkeljaar, zo is in Vlaanderen binnen de stad van Gent geboren die onoverwinnelijke prins Karel de vijfde van die naam, zoon van die hertog Philips en werd in de Sint-Jan kerk christen gedaan (gedoopt). Van grote vreugde en blijdschappen werden de hele stad door veel mooie en triomfante stellages gesteld, en lustige spelen uitgevoerd. Op die dag, naar de rekening der tijden, had die [91v] voornoemde Karel ook die grote en doorluchtige victorie voor die stad van Pavia waarvan hierna op zijn plaats van zal gezegd worden.

In het jaar ons Heren 1503 zo geschiedde een deerlijke brandt tot Harderwijk, een stad in Gelderland. Waardoor zijn den tweede dag van de maand augustus in de tijd van drie uren veel mooie huizen, kerken en kloosters afgebrand, was zeer deerlijk om te aanzien. Men vond veel mensen onder de daken versmoort, in kelders van de rook versmacht die daar gevloden waren om hun lijf te redden. Hier en daar vond men de kinderen met twee, drie en vier tegelijk met hun moeders doodliggen en de brandt heeft zich zo ver verspreid als dat er in de gehele stad nauwelijks vijf huizen of zes overbleven.

Op dezelfde tijd werd het stedeken van Gorcum in Holland, met noch een dorp in West-Vlaanderen met de brand vernield. In het jaar na de voorzegde brandt van Harderwijk baarde een vrouwe tot Deventer twee dochters die maar een buik hadden en waren van de borsten af aan elkaar gegroeid, maar ze hadden twee hoofden, vier armen en vier voeten. In hetzelfde jaar na S. Bartholomeus dag geschiedde in Brabant een aardbeving die nochtans niet veel schade deed. Men vond buitenshuis niemand gewond, heen bomen geveld, geen huizen gevallen, noch ander merkelijk kwaad geschiedt.

Den voorseyden Philips volgende den raedt van eenighe van sijn Heeren, wert van meyninge Gelderlant met gewelt van wapenen weder te recouvreren, wel wetende dat die vyanden hier deur passeerden, die in sijn landt groote schade ende hinder souden moghen doen. Aldus is hy met eenen grooten hoop volcx derwaerts getrocken, seer sterckelijck belegerende de stadt van Arnhem, waer deur die borgers alsoo verschrickt zijn geweest als datse hem terstondt die poorten hebben geopent, gevende hen seluen ouer in des Princen handen. Philips inder stadt comende, heeft henlieden getrouwicheyt gehouden, want niemant en wert t'sijne ontweldicht oft berooft waer deur hy lichtelijc veel ander steden in sijn ghewelt heeft ghecreghen. Hy soude wel binnen corten tijdt gheheel Ghelderlandt inghenomen hebben, ten waere dat hy soo grooten begheerte ende verlangen hadde gehadt om nae Spaignien te trecken, waeromme hy metten Hertoghe van Gelre accoort van peyse maeckte. Ende dit op alsulcker conditien, als dat Philips soude blijuen behouden de steden, die hy ingenomen hadde, ende dat Charel die Hertoghe van Gelre met hem na Spaignien reysen soude. Maer Philippus gereet zijnde om te vaeren, soo socht die voorseyde Charel eenige oorsaecken om niet mede te trecken ende thuys in sijn landt te blijuen, in sulcker voegen dat hy sijn belofte niet en volbracht. In desen tijdt is Heer Jan van Hoorne Bischop van Luydick aflijuich geworden, in wiens plaetse ghecomen is Erardus de Marca, deur hulpe des Conincx van Vranckrijck, die namaels Cardinael wert, ende des Keysers Charels Raedts-heere, als een die in goeden raedt ende facundie een sonderlinghe gratie van Godt hadde.

Dese tweede reyse heeft hy na Spaignien te water aenghenomen, int beghintsel der maendt Januarij. Maer hy en was nauwelijcx ten haluen wege, oft daer en is een seer groot ende grouwelijck tempeest opghestaen, soo datter veel schepen verdroncken. Maer t'schip daer die Prince in was (die welcke anders niet dan die doot met grooter verschricktheydt en verwachte) is deur die hulpe Godts met noch eenighe ander schepen tot aen Enghelant ghecomen. Alwaer hy, buyten sijn meyninghe, vanden Coninck ende de gantsche ghemeynte van dien lande, met groote eere ontfanghen werdt. Hy is hier sommighe daghen ghebleuen, ende is ten lesten met eenen goeden wint wederom t'schepe ghegaen, ende na Spaignien geseylt. Alwaer hy anderwerf met grooter eeren ende blijschappen ontfanghen wert, in sulcker voeghen dat onmoghelijck waere met pennen te beschrijuen. [92r]

Maer aldaer gecomen zijnde is daer oock ouerleden den xxvj. dach der maent Septembris, int iaer 1506. oudt zijnde xxviij. iaren, gheregneert hebbende den tijdt van 12. iaeren. Om deses Princen doot wert in Brabant ende omliggende landen seer groote droefheydt bedreuen, diesghelijcs oock in ghantsch Bourgoengien. Want daer niemant en was, oft hy en hadder eenen goeden Prince aen verloren, die altijt allen sijn neersticheyt hadde gedaen, om eenen yeghelijcken vrientschap te doen ende te voorderen, seggende dat des landts welvaert sijn profijt was. Hy beminde altijt seer der borgers vrydom en liberteyt. Niet en socht hy ter werelt meer dan een ghemeyne vrede ende eendrachticheydt, t'welck in eenen Prince wel te recht te prijsen is, want wt d'oorloghen en can anders niet ghecomen dan der gemeynten bederffenisse, ende alle ellende ende miserie. Hy was oock seer gheleert inde consten ende letteren van Francisco Buslidiano, Aertschbischop van Bezancon sijnen Meester, den welcken hy oock tot mans-ouderdom gecomen wesende, in alsulcke reputatie heeft gehouden als dat hy in gewichtige saecken niet en heeft ghedaen, sonder sijnen raedt. Voor Philips doot wert in die maent van Augusto ghesien een Comete, oft sterre met eenen steert, den tijdt van xviij daghen lanck.

De voorzegde Philips volgde de raad van enige van zijn heren en werd van mening Gelderland met geweld van wapenen weer herstellen en wel wist dat de vijanden hierdoor passeerden die in zijn land grote schade en hinder zouden mogen doen. Aldus is hij met een grote hoop volk derwaarts getrokken en zeer sterk belegerde de stad van Arnhem, waardoor de burgers alzo geschrokken zijn geweest als dat ze hem terstond de poorten hebben geopend, en gaven zichzelf over in de handen van de prins. Philips die in de stad kwam heeft hen getrouwheid gehouden, want niemand werd van het zijne ontweldigd of beroofd waardoor hij licht veel ander steden in zijn geweld heeft gekregen. Hij zou wel binnen korte tijd geheel Gelderland ingenomen hebben, tenzij dat hij zo’n grote begeerte en verlangen had gehad om naar Spanje te trekken, waarom hij met de hertog van Gelre akkoord van vrede maakte en dit op al zulke conditie als dat Philips zou blijven behouden de steden die hij ingenomen had en dat Karel de hertog van Gelre met hem naar Spanje reizen zou. Maar Philippus die gereed was om te varen zo zocht de voorzegde Karel enige oorzaken om niet mede te trekken en thuis in zijn land te blijven, in zulke voege dat hij zijn belofte en volbracht. In deze tijd is heer Jan van Hoorne, bisschop van Luik, gestorven in wiens plaats gekomen is Erardus de Marca door e hulp van de koning van Frankrijk die later kardinaal werd en de keizers Karels raadsheer als een die in goede raad en welsprekendheid een bijzondere gratie van God had.

Deze tweede keer heeft hij nar Spanje te water aangenomen in het begin van de maand januari Maar hij was nauwelijks halverwege of daar en is een zeer groot en gruwelijk tempeest opgestaan zo dat er veel schepen verdronken. Mar het schip daar de prins in was (die niet anders dan de dood met grote schrik verwachte) is door de hulp van God met noch enige andere schepen tot aan Engeland gekomen. Alwaar hij buiten zijn mening van de koning en de ganse gemeente van het land met grote eer ontvangen werd. Hij is hier sommige dagen gebleven en is tenslotte met een goede wind wederom te scheep gegaan en naar Spanje gezeild. Alwaar hij andermaal met grote eer en blijdschappen ontvangen werd in zulke voege dat onmogelijk was om met een pen te beschrijven. [92r]

Maar toen hij aldaar aangekomen is zo is hij daar ook overleden de 26ste dag va de maand september in het jaar 1506 en oud was 28 jaren en geregeerd heeft de tijd van 12 jaren. Om de dood van deze prins werd in Brabant en omliggende landen zeer grote droefheid bedreven, desgelijks ook in gans Bourgondië. Want daar was niemand of hij en had er een goede prins aan verloren die altijd allen zijn vlijt had gedaan om iedereen vriendschap te doen en te bevorderen en zei dat het tot het land welvaart en zijn profijt was. Hij beminde altijd zeer de burgers vrijheid en bevrijding. Niet zocht hij ter wereld meer dan een algemene vrede en eendracht wat in een prins wel te recht te prijzen is, want uit de 'oorlogen kan niets anders komen dan het bederf der gemeente en alle ellende en miserie. Hij was ook zeer geleerd in de kunsten en letteren van Franciscus Buslidianus, aartsbisschop van Besançon zijn meester die hij ook toen hij tot mans-ouderdom gekomen was in al zulke reputatie heeft gehouden als dat hij in gewichtige zaken niets heeft gedaan zonder zijn raas. Voor Philips dood werd in de maand augustus een komeet gezien of ster met een staart de tijd van 18 dagen lang.

Men beuint expresselijc inde groote Chronijcke van Hollant, Zeelandt ende Vrieslant, dat int iaer voorseyt in Augusto, tusschen die dorpen van Beuerwijck ende Wijck in Hollant aen die Zee, een arm bevruchte vrouwe was, wiens vrucht (den tijdt van het baren genaeckende) heeft claerlijc den tijdt van veerthien dagen lanck, seer deerlijck ende met iammer gheluyt van weenen ende schreyen gegeuen. Welck wonder ettelijcke mannen ende vrouwen ghehoort hebben, die tot dien eynde daer gecomen waren. Te kennen gheuende die groote ellendicheyt, beroerte ende destructie der landen van Hollandt die daer nae ghevolcht is. Desghelijcke wonder is onlancx oock in Hollandt binnen Purmerende gheschiet, daer af hier nae t'sijnder tijt ende plaetsen sal gheseyt worden.

Nae dat Philippus in Spaignien wt deser werelt ghescheyden was (ghelijck bouen gheseyt is) soo heeft die voornoemde Charel Hertoch van Gelre de beloften, die hy Philippo gedaen hadde, overtredende eenen hoop straetschenders by een vergadert, waer mede hy inde Kempen ghevallen is, ende is also gecomen tot Turnhout een vermaert dorp inde voorsz. Kempen. Ende midtsdien dat die mans des selfs dorps ghevloden waren soo namen de Geldersche die vrouwen gevanghen, de welcke sy mede voerden, ende soo langhe hielden, tot dat t'ransoen betaelt was. Het iaer daer nae, t'welck was alsmen schreef 1507. in de maendt van September, soo is die voorseyde Charel, met Eueraert vander Marcken, Bischop van Luyc voorschreuen in Brabant gecomen om die stadt van Diest te belegeren. Maer ouermidts de groote resistentie ende vromicheyt van den Heere van Nassou, Heere van Diest, ende de borgers vander stadt, soo moesten sy haest vertrecken. Ende naedemael datse Halen hadden verwoest ende metten viere aengesteken, soo hebben sy die stadt van Thienen beleydt, die sy oock stormender hant in genomen hebben, int iaer voorseyt op S. Michiels dach. In welcke stadt alsulcken wreetheyt ende ouerlast geschiedde, dat die kercken ende Cloosters daer af niet vry en waeren. Daer werden veel menschen doot geslagen, veel tot Ruremunde gevangen gheleyt, ende wreedelijc ghetracteert. t'Is grootelijc te verwonderen, datter teghen soo langhe ende sware ouerlasten, wt Brabandt geen weere ghedaen noch gheboden en wert. Die stadt van Louen wert gesterckt, maer hadde die Hertoghe van Gelre van te vooren derren aen tasten, wanneer sy van geenen persoon ter werelt hulpe noch bystandt en hadden, hy soude die stadt lichtelijck inghenomen hebben. Omtrent t'eynde van October hebben de Geldersche die voorseyde stadt van Thienen verlaten.

Men bevindt uitdrukkelijk in de grote kroniek van Holland, Zeeland en Friesland dat in het jaar voorzegt in augustus tussen de dorpen van Beverwijk en Wijk in Holland aan de zee een arme bevruchte vrouwe was wiens vrucht (de tijd van het baren naakte) heeft duidelijk de tijd van veertien dagen lang zeer deerlijk en met droevig geluid van wenen en schreien gegeven. Welk wonder ettelijke mannen en vrouwen gehoord hebbe, die tot dat doel daar gekomen waren. Te kennen gaf die grote ellendigheid, beroerte en destructie der landen van Holland die daarna gevolgd is. Desgelijks wonder is onlangs ook k in Holland binnen Purmerend geschied waarvan daar af hierna op zijn tijd en plaats zal gezegd worden.

Nadat Philippus in Spanje uit deze wereld gescheiden was (gelijk boven gezegd is) zo heeft die voornoemde Karel, hertog van Gelre, de beloften, die hij Philippus gedaan had, overtrad een hoop straatschenders bijeen verzameld waarmee mede hij in de Kempen gevallen is en is alzo gekomen tot Turnhout een vermaard dorp in de voorzegt Kempen. Mitsdien dat die mannen van dat dorps gevloden waren zo namen de Gelderse die vrouwen gevangen die ze mede voerden, en zo lang hielden tot dat het losgeld betaald was. Het jaar daarna, wat was toen men schreef 1507 in de maand september zo is die voorzegde Karel met Everaert van de Marcken, bisschop van Luik voorschreven in Brabant gekomen om de stad van Diest te belegeren. Maar overmits de grote weerstand en dapperheid van de heer van Nassau, heer van Diest, en de burgers van de stad zo moesten ze gauw vertrekken. Nadat ze Halen hadden verwoest en me het vuur aangestoken zo hebben ze die stad van Tienen belegerd die ze ook stormenderhand ingenomen hebben in het jaar voorzegt op S. Michiels dag. In welke stad al zulke wreedheid en overlast geschiedde dat de kerken en kloosters daarvan niet vrij weren. Daar werden veel mensen dood geslagen, veel tot Roermond gevangen gelegd en wreed behandeld Het is zeer te verwonderen dat er tegen zo’n lange en zware overlast uit Brabant geen verweer gedaan noch geboden werd. Die stad van Leuven werd versterkt, maar had die hertog van Gelre van tevoren durven aantasten wanneer ze van geen persoon ter wereld hulp noch bijstand hadden, hij zou die stad licht ingenomen hebben. Omtrent het einde van oktober hebben de Gelderse die voorzegde stad van Tienen verlaten.

Het gheviel daer nae dat eenighe [92v] cloecke ende stoute Namuroisen wilden gaen om eenighe auonture te vinden, nemende tot haren Capiteyn Jan Despontijn, van meyninge by nachte te slaen op eenen hoop Franchoisen die wt Gelderlant quamen, ende namen hun reyse door Ardennen na Vrancrijc, met ses-hondert costelijcke peerden, rijckelijck ghemonteert ende opgereet, die tot S. Hubrechts in Ardennen ghecomen waren, meynende aldaer vry te zijn ende sonder sorge te rusten, want sy vermoeyt waren, maekende goede chiere, sulcx datse vrolijck ghedroncken waren. Als sy nu te ruste waren, soo zijnse vande voorseyde Namuroisen verrast gheweest, die welcke eerst die wacht in ghetale van xxiiij. mannen verslaghen hebbende, zijn tot d'ander ruyters gecomen, waer af die sommige verslaende, hebben d'andere int bosch de vlucht doen nemen. Die Namuroisen cregen voor haren buyt ontrent vijf hondert peerden, die binnen Namen openbaerlijck vercocht werden, met noch cleederen iuweelen ende bagagien.

Te wijle de Hertoghe van Gelre aldus in Brabant ende Hollant was oorlogende, soo beuinde ick datter tot Maximiliaen, doen-ter-tijt in Duytschlant wesende, Legaten oft Ambassadeurs gesonden werden. Ghemerckt dat Hertoch Philips in Spaignien ouerleden was, als voorseyt is, achtergelaten hebbende in dese landen vier kinderen, als Hertoch Charel, Leonora, Joanna ende Maria, ende in Spaengien noch twee andere, te weten, Ferdinandus ende een dochter. Welcke voorseyde Ambassadeurs hem dat gouuernement van Brabandt ende voorts dese Nederlanden ouer-gauen, want Charel des Hertochs Philips sone noch maer een ionc kint en was van acht iaren. Maximiliaen onledich wesende met ander affairen, sulcx dat hy noch soo haest niet en conde gecomen, heeft Vrouwe Margriete sijn dochter die weduwe vanden Hertoch van Sauoyen, ghestelt in sijn plaetse, totter tijdt toe dat hy in persoon soude moghen comen, ende dat regiment selue aenveerden. Doen moesten die landen ende steden groote schattingen geuen ende betalen, d'een op d'ander, ende die regeerders rekenden altoos ten achteren te zijn, ende ten was nimmermeer genoech gegeuen, oock werden die gemeyn Officieren vanden houe qualijcken oft niet betaelt, ende men vant groote fraude ende diefte int betalen vant oorloochsvolck. Maer eer die voorseyde Keyser Maximiliaen wt Duytsch-lant conde ghecomen, soo hebben die Geldersche anderwerf haer hoornen opgesteken. Want die Hertoge dede alle die cooplieden, die van Antwerpen na Franckfort ter merct reysden, vangen ende op groot ransoen stellen. Daer na wert die stadt van Venlo door beuel van Vrouwe Margriete terstont belegert. Maer die van binnen deden alsulcken vrome resistentie, dat ons volck daer niet aen en hadde, ende na dat sylieden een wijle tijts inden couden winter daer voor gelegen hadden, soo zijn sy tot hunne groote schade achterwaerts geweken. Die Geldersche siende dat hun vyanden verschouen waren, zijn ouer die Maese ghecomen, ende hebben die van s´Hertogenbosch metter macht wt-getrocken zijnde gevangen genomen, ende op groot ransoen gestelt. Dit geschiedde op onser L. Vrouwen Lichtmisse auont int iaer 1512. ende hebben voort in Brabant ouer die Maese t'lant ende de Hollanders seer gemolesteert met groote oorlogen ende oploopen.

Als t'Nederlant in alsulcken state gestelt was, soo is Maximiliaen ten lesten af gecomen, ende heeft hem tot Louen als Heer ende Hertoghe van Brabant doen hullen. Comende binnen Bruessel, soo dede hy vergaderen die dry Staten des lants, van wie hy onder t'decksel van te oorlogen tegen die Geldersche een groote somme van penningen vercregen heeft. Die van s'Hertogenbosch die te voren door d'oorlogen groote schade geleden hadden, werden alleenlijck met brieuen ghetroost. Want die Keyser hulpe ende bystant belouende, trock strackx weder na Colen, daer die Vorsten ende Heeren van Duytsch-lant ghedachvaert waren. In des Keysers absentie zijn die Geldersche anderwerf, meer om te roouen dan t'oorlogen ouer die Mase ghecomen tot aen die poorten [93r] van s'Hertogenbosch, daer sy veel borghers vander stadt versloeghen ende gevanghen naemen. Sy branden ooc opden seluen tijdt af allen die windt-meulens, treckende noch voorts inde Meyerije, berooden sy ende verbranden veel dorpen, met oock die kercke van Geldrop, ende omtrent twee hondert menschen, die op den toren ghevloden waren.

Int iaer alsmen schreef 1514. soo is die Coninck van Engelandt Henrick, den achtsten van dien name tot Calis ghecomen, op die frontieren van Vlaenderen, om tegen die Franchoisen te strijden. Daer wesende soo heeft hy met gout ende siluer, dat hy in grooter ouervloedicheydt mede ghebracht hadde, niet alleenlijck den Keyser Maximiliaen tot sijnder hulpen gelockt, maer oock alle de Staten van Brabant, Hollandt ende Zeelandt. Wt Vranckrijck wert eenen grooten hoop ruyters ende voetvolcx ghesonden, om Teruanen dat die Coninck wilde comen beleggen, te victailleren, dese werden van Maximiliaen gheslaghen, ende tot dry-hondert ghevanghen, onder welcke veel Edele wt Vranckrijck waren. Die Franchoisen lieten daer neghen vendelen van hunnen volcke, met noch hondert ende vijftich victualie waghens.

Het gebeurde daarna dat enige [92v] kloeke en stoute van Namen wilden gaan om enige avonturen te vinden en namen tot hun kapitein Jan Despontijn en waren van mening om bij nacht te slaan op een hoop Fransen die uit Gelderland kwamen en namen hun reis door Ardennen naar Frankrijk met zeshonderd kostbare paarden rijk gemonteerd en gereed die tot S. Hubertus in Ardennen gekomen waren en meenden aldaar vrij te zijn en zonder zorg te rusten, want ze waren vermoeid en maakten een goede sier, zulks dat ze vrolijk dronken waren. Als ze nu te ruste waren, zo zij ze van de voorzegde van Namen verrast geweest die eerst die wacht in getal van 24 mannen verslagen hebben, zijn tot de 'andere ruiters gekomen waarvan ze sommige verslagen hebben en de andere namen in het bos de vlucht. Die van Namen kregen voor hun buit omtrent vijfhonderd paarden die binnen Namen openbaar verkocht werden met noch kleren, juwelen en bagage.

Terwijl de hertog van Gelre aldus in Brabant en Holland beoorloogde zo bevind ik dat er tot Maximiliaan die toen-ter-tijd in Duitsland was legaten of ambassadeurs gezonden werden. Gemerkt dat hertog Philips in Spanje overleden was, als voorzegt is, achtergelaten heeft in deze landen vier kinderen als hertog Karel, Leonora, Joanna en Maria en in Spanje noch twee andere, te weten, Ferdinand en een dochter. Welke voorzegde ambassadeurs hem dat gouvernement van Brabant en voorts deze Nederlanden overgaven, want Karel, de zoon van hertog Philips was noch maar een jong kind van acht jaren. Maximiliaan die onledig was met andere affaires, zulks dat hij noch zo gauw niet kon gekomen heeft vrouwe Margriet zijn dochter de weduwe van de hertog van Savoie gesteld in zijn plaats tot de tijd toe dat hij in persoon zou mogen komen en dat regiment zelf aanvaarden. Toen moesten de landen en steden grote schattingen geven en betalen, de een op de ander, en de regeerders rekenden altijd ten achteren te zijn en er was nimmermeer genoeg gegeven, ook werden de gewone officieren van de hof kwalijk of niet betaald en men vond grote fraude en diefstal in het betalen van het oorloog volk. Maar eer die voorzegde keizer Maximiliaan uit kon komen zo hebben die Gelderse andermaal hun hoornen opgestoken. Want de hertog liet alle kooplieden die van Antwerpen na Frankfurt ter markt reisden vangen en op groot losgeld stellen. Daarna werd die stad van Venlo op bevel van vrouwe Margriet terstond belegerd. Maar die van binnen deden al zulk dappere weerstand dat ons volk daar niets aan had en na dat ze een tijdje in de koude winter daarvoor gelegen hadden zo zijn ze tot hun grote schade achteruit geweken. De Gelderse zagen dat hun vijanden verplaats waren zijn over de Maas gekomen en hebben die van Hertogenbosch die met de macht uitgetrokken waren gevangen genomen en op groot losgeld gesteld. Dit geschiedde op onze L. Vrouwe Lichtmis avond in het jaar 1512 en hebben voort in Brabant over de Maas het land en de Hollanders zeer gemolesteerd met grote oorlogen en oplopen.

Toen Nederland in al zulke staat gesteld was zo is Maximiliaan tenslotte afgekomen en heeft hem tot Leuven als heer en hertog van Brabant laten huldigen. Toen hij kwam binnen Brussel zo liet hij verzamelen de drie staten van het land van wie hij onder het deksel van te oorlogen tegen die Gelderse een grote som van penningen verkregen heeft. Die van Hertogenbosch die tevoren door de oorlogen grote schade geleden hadden werden alleen met brieven getroost. Want de keizer die hulp en bijstand beloofde trok daarna weer naar Keulen daar de vorsten en heren van Duitsland gedagvaard waren. In de keizers absentie zijn de Gelderse andermaal, meer om te roven dan te oorlogen over de Maas gekomen tot aan de poorten [93r] van Hertogenbosch daar ze veel burgers van de stad versloegen en gevangen namen. Ze branden ook op dezelfde tijd af alle windmolens en trokken noch voorts in de Meijerij, beroofden ze en verbranden veel dorpen met ook ie kerk van Geldrop en omtrent tweehonderd mensen die op den toren gevloden waren.

In het jaar toen men schreef 1514 zo is de koning van Engeland Hendrik de achtste van die naam tot Calais gekomen op de grenzen van Vlaanderen om tegen de Fransen te strijden. Toen hij daar was zo heeft hij met goud en zilver, dat hij in grote overvloed mee gebracht had, niet allee de keizer Maximiliaan tot zijn hulp gelokt, maar ook alle Staten van Brabant, Holland en Zeeland. Uit Frankrijk werd een grote hoop ruiters en voetvolk gezonden om Terwaan, dat die koning wilde komen beleggen met voedsel te voorzien, deze werden van Maximiliaan geslagen en tot driehonderd gevangen waaronder veel edele uit Frankrijk waren. De Fransen lieten daar negen vendelen van hun volk met noch honderdvijftig victualie wagens.

Daarna hebben die twee hoogmoedige prinsen, Prinsen Maximiliaan en de koning van Engeland, die stad van Terwaan belegerd die Lodewijk, de koning van Frankrijk versterkt had, en hebben een groot deel van de muren afgeschoten. Waardoor eer en zo grote schrik in de stad gekomen is dat den vrede terstond gesloten werd met zulke conditie als dat die soldaten geen overlast doen zouden. Toen ze in de stad gekomen waren zo heeft Maximiliaan de koning de heerschappij daarvan overgelaten. Daarna werd Door ik ook ingenomen, waarom veel van de inwoners in ander steden van Brabant en Vlaanderen trokken om te wonen op dat ze voort niet meer zo zeer met de oorlogen zouden gekweld worden. Nadat deze stad Hendrik de koning van de keizer ook gelaten werd zo heeft hij daar tot zijn grote kosten, een zeer sterk kasteel met zeer veel huizen binnen de muren laten maken. Alwaar hij continue zijn garnizoen heeft gehouden tot de tijd toe dat ze weer in de macht van de koning van Frankrijk gekomen is. Deze stad heeft daarna de keizer Karel toebehoord die dezelfde van de Fransen weer ingenomen heeft.

Binnen middelen tijd dat men voor Terwaan en Doornik lag zo is Jacob de koning van Schotland in de grenzen van Engeland gekomen, en hoopte binnen korte tijd in de absentie van de koning het gehele land in zijn onderdanigheid te brengen. Maar daarna toen dit de koningin verkondigd werd zo heeft ze met mannelijke moed een hoop volk verzameld wat van alles goed uitgerust was en heeft in zulke manieren tegen de Schotten geslagen als dat de koningin tegen hen de overhand behield. In deze tijd is die voorzegde koning Jacob die nog jong was met veel van zijn edele dood gebleven. Enige hebben willen zeggen dat de koning van Schotland op Engeland oorloogde op dat hij de koning Hendrik van de krijg tegen de Fransen trekken zou om zijn land te komen beschermen, meende hiermee de koning van Frankrijk vriendschap te doen.

Daer nae hebben die twee hoochmoedighe Princen Maximiliaen ende die Coninck van Enghelandt, die stadt van Teruanen beleghert, die Lodewijck de Coninck van Vrancrijc ghesterckt hadde, ende hebben een groot deel vande mueren afgeschoten. Waer door een soo groote verschricktheydt inde stadt ghecomen is, dat den peys terstont ghesloten wert, met sulcker conditien als dat die soldaten geenen ouerlast doen en souden. Inder stadt ghecomen sijnde, soo heeft Maximiliaen dan Coninck die heerschappije daer af ouerghelaten. Daer na werdt Dornick oock inghenomen, waeromme veel vande inwoonders in ander steden van Brabant ende Vlaenderen trocken om te woonen, op datse voort niet meer soo seer metter oorloghen en souden ghequelt worden. Nae dat dese stadt Henrico den Coninck vanden Keyser oock ghelaten wert, soo heeft hy daer tot sijnen grooten coste, een seer sterck casteel met seer veel huysen binnen die mueren doen opmaecken. Alwaer hy continuelijck sijn garnisoen heeft gehouden totter tijdt toe, datse weder inde macht vanden Coninck van Vranckrijck ghecomen is. Ende dese stadt heeft daer naer den Keyser Carolus toebehoort, die de selue vande Franchoisen weder ingenomen heeft.

Binnen middelen tijde datmen voor Teruwanen ende Dornick lach, soo is Jacob die Coninc van Schotlandt inde frontieren van Enghelandt ghecomen, hopende binnen corten tijdt in des Conincx absentie, t'gheheele landt in sijn onderdanich-heyt te brengen. Maer daer nae dit de Coninghinne vercondicht wert, soo heeft sy met mannelijcken moede eenen hoop volcx vergadert, t'welc van als wel opgherust zijnde, heeft in sulcker manieren tegen die Schotten geslaghen, als dat die Coninginne tegen hen d'overhandt behielt. In desen tijdt is die voorseyde Coninck Jacob noch ionck zijnde, met veel van sijn Edele, doot ghebleuen. Eenige hebben willen segghen, dat die Coninck van Schotlandt op Enghelandt oorloochde, op dat hy den Coninck Henrick vanden crijch tegen die Franchoisen trecken soude, om sijn landt te comen beschermen, meynende hier mede den Coninck van Vranckrijc vrientschap te doen.

Daarna hebben die twee hoogmoedige prinsen, Prinsen Maximiliaan en de koning van Engeland, die stad van Terwaan belegerd die Lodewijk, de koning van Frankrijk versterkt had, en hebben een groot deel van de muren afgeschoten. Waardoor eer en zo grote schrik in de stad gekomen is dat den vrede terstond gesloten werd met zulke conditie als dat die soldaten geen overlast doen zouden. Toen ze in de stad gekomen waren zo heeft Maximiliaan de koning de heerschappij daarvan overgelaten. Daarna werd Door ik ook ingenomen, waarom veel van de inwoners in ander steden van Brabant en Vlaanderen trokken om te wonen op dat ze voort niet meer zo zeer met de oorlogen zouden gekweld worden. Nadat deze stad Hendrik de koning van de keizer ook gelaten werd zo heeft hij daar tot zijn grote kosten, een zeer sterk kasteel met zeer veel huizen binnen de muren laten maken. Alwaar hij continue zijn garnizoen heeft gehouden tot de tijd toe dat ze weer in de macht van de koning van Frankrijk gekomen is. Deze stad heeft daarna de keizer Karel toebehoord die dezelfde van de Fransen weer ingenomen heeft.

Binnen middelen tijd dat men voor Terwaan en Doornik lag zo is Jacob de koning van Schotland in de grenzen van Engeland gekomen, en hoopte binnen korte tijd in de absentie van de koning het gehele land in zijn onderdanigheid te brengen. Maar daarna toen dit de koningin verkondigd werd zo heeft ze met mannelijke moed een hoop volk verzameld wat van alles goed uitgerust was en heeft in zulke manieren tegen de Schotten geslagen als dat de koningin tegen hen de overhand behield. In deze tijd is die voorzegde koning Jacob die nog jong was met veel van zijn edele dood gebleven. Enige hebben willen zeggen dat de koning van Schotland op Engeland oorloogde op dat hij de koning Hendrik van de krijg tegen de Fransen trekken zou om zijn land te komen beschermen, meende hiermee de koning van Frankrijk vriendschap te doen.

Die kintsche opvoedinghe van Charel de vijfde.

GHemerckt datter niemant van soo goeden ouders, oft tot soo gheluckiger uren gheboren is, oft hy en wort lichtelijck door eenighe quade op-voedinghe ende verkeerde onderwijsinghe ghecorrumpeert: oock dat niet ghenoech en is eenen sone totter croonen ende totten Rijcke te hebben, ten sy [93v] dat hy daer toe oock gheleert worde, soo heeft Philips sijnen sone Charel, die tot Ghent gheboren was, also voorseyt is, by een goede ende godtvreesende voester besteedt. Ende als Philips in Spaignien ouerleden was, soo heeft die groot-vader Maximiliaen daer groote sorghe voor ghedraghen, dat hy in allen gheleertheyt ende manierlijcke zeden, als eenen Prince toebehoort, mocht gheschickt worden. Wt t'gheheele lant werden ghecoren Heer Willem die Prince van Chievre, ende Adriaen Florentius, doen-ter-tijt Cancellier der vniuersiteyt van Louen, beyde wijse ende deuchdelijcke mannen, die int onderwijsen ende leeren seer groote neersticheyt deden, alsmen getuycht, altijt voor oogen hebbende niet hun eygen, maer des lants profijt.

Nae d'aflijuicheyt des voorseyden Hertoch Philips, te weten int iaer 1506. den xxvj. dach der maent Septembris, geschiedde binnen der stadt van Constantinopolen een grouwelijcke aert-beuinge acht dagen lanck duerende sonder op-houden, op de zijde vander zee vielen veel huysen de vesten vullende. Ende t'slot daer des Turcx schat met vijf stercke torens bewaert wert, is ter aerden effen af gedreuen. Die zee heeft haer so hooge verheuen, tusschen Constantinopolen ende Pera, als datse de mueren van dese twee steden ouer-vloeydde. Die treffelijcke Chronijck-schrijuers verhalen, dat als-doen binnen der stadt van Constantinopolen voorseyt omtrent derthien duysent menschen doot bleuen

De kindse opvoeding van Karel de vijfde.

Gemerkt dat er niemand van zo’n goede ouders of tot zo gelukkige uren geboren is of hij wordt licht door enige kwade opvoeding en verkeerd onderwijs verbasterd: ook dat het niet genoeg is een zoon tot de kroon en tot het rijk hebben, tenzij [93v] dat hij daartoe ook geleerd wordt zo heeft Philips zijn zoon Karel, die tot Gent geboren was alzo voorzegt is, bij een goede en godvrezende voedster besteed en toen Philips in Spanje overleden was zo heeft die grootvader Maximiliaan daar grote zorg voor gedragen dat hij in alle geleerdheid en goed gemanierde zeden, zoals een prins toebehoort, mocht geschikt worden. Uit het gehele land werden gekozen heer Willem, de prins van Chièvres, en Adriaen Florentius, toen-ter-tijd kanselier der universiteit van Leuven, beide wijze en deugdelijke mannen die in het onderwijzen en leren zeer grote vlijt deden zoals men getuigt die altijd voor ogen hadden niet hun eigen maar het profijt van het land

Na de dood der voorzegde Hertog Philips, te weten in het jaar 1506 de 26de dag van de maand september, geschiedde binnen der stad van Constantinopel een gruwelijke aardbeving die acht dagen lang duurde zonder ophouden, op de zijde van de zee vielen veel huizen die vesten vulde en het slot daar de Turkse schat met vijf sterke torens bewaard werd is ter aarde effen af gedreven. Die zee heeft zich zo hoog verheven tussen Constantinopel en Pera als dat ze de muren van deze twee steden overvloeide. De voortreffelijke kroniekschrijvers verhalen dat alstoen binnen de stad van Constantinopel voorzegt omtrent dertienduizend mensen dood bleven.


Carolvs de V. van dien naem,
Keyser, sone van Philips de derde, den veertichsten Hertoch.

CArolus die vijfde van dien naem, Roomsch-Keyser, Coninck van Spaignien, ende Hertoch van Brabandt (van wiens geboorte wy gheseyt hebben) in sulcker manieren, als wy verhaelt hebben, onderwesen zijnde, heeft int vijfthienste iaer sijns ouderdoms tot Louen, ghelijck sijn voor-vaders gedaen hadden, dat Hertochdom van Brabant aenveert: waer af niet in een stadt alleen, maer in allen t'lant seer groote vreucht ende blijschap bedreuen wert. Want int aenschouwen van eenen alsulcken Prince liet hem een yeghelijck voorstaen datter niet eenen Traianus, Antoninus Pius, oft Epaminondas int rijcke gecomen was (die in sulcker voegen goet waren, datter nochtans wel eenich quaet mede ghemengt was) maer datse eenen alsulcken Heere vercregen hadden, daer af Godt die Heere in Deuteronomio spreeckt, dat is, eenen goeden, heylighen, ende godtvreesenden Prince, onder den welcken als onder een goede Planete, een yegelijc hem tot deuchden bekeeren soude. Want t'is ghelooflijck, datter geen Plancte oft ghesteerte en is, daer s'menschen leuen meer deur beweecht wort dan deur des Princen leuen. Dese voorseyde huldinghe is gheschiet int iaer ons Heeren 1515.

Int iaer 1516. soo heeft den doorluchtighen Prince Charel willen onderhouden die feeste vanden Gulden Vliese, gelijck Hertoch Philips van Bourgoengien dat eerst in-ghestelt hadde, ende oock van sijn voor-vaders onderhouden is geweest, ende dit binnen der stadt van Bruessel den xxvi. dach Octobris anno voorsz. t'welck met grooter triumphen ende magnificentien duerde den tijdt van dry dagen. Hier heeft hy sijn principaelste Princen ende Heeren vanden lande vereert ende beschoncken. Inde plaetse der aflijuiger Heeren vander oorden, zijn ghecomen Ferdinandus des Hertoghen broeder, de Coninck van Vranckrijck, de Coninc van Hongarijen, de Coninc van Denemarck, de Paltsgraue, de Marckgraue van Brandenborch, de Marckgraue van Baden, Graue Felix, de Graue van Montreul, die Graue van Bresse ende Bevre, die Baliu van Henegouwe, de Heere van Montiguy, die Heere van Sancxy, ende die Heere van Souzelles. Dit waren die nieuwe Heeren vanden gulden Vliese.

Karel de 5de van die naam,
Keizer, zoon van Philips de derde, de veertigste hertog.

Karel die vijfde van die naam, Rooms-keizer, koning van Spanje en hertog van Brabant (van wiens geboorte wij gezegd hebben) in zulke manieren als wij verhaald hebben onderwezen en heeft in het vijftiende jaar van zijn ouderdom tot Leuven, gelijk zijn voorvaders gedaan hadden, dat hertogdom van Brabant aanvaard, waarvan niet in een stad alleen, maar in al het land zeer grote vreugde en blijdschap bedreven werd. Want in het aanschouwen van een al zulke prins liet zich iedereen voorstaan dat er niet een Trajanus, Antonius Pius of Epaminondas in het rijk gekomen was (die in zulke voegen goed waren dat er nochtans wel enig kwaad mee gemengd was) maar dat ze een al zulke heer verkregen hadden waarvan God de Heer in Deuteronomium spreekt, dat is een goede, heiligen en godvrezende prins waaronder als onder een goede planeet iedereen tot deugden bekeren zou. Want het is geloofwaardig dat er geen planeet of gesternte is daar mensen leven meer door bewogen wordt dan door het prinsen leven. Deze voorzegde huldiging is geschied in het jaar ons Heren 1515.

In het jaar 1516 zo heeft de doorluchtige prins Karel willen onderhouden date feest van de Gulden Vlies, gelijk dat hertog Philips van Bourgondië dat eerst ingesteld had en ook van zijn voorvaders onderhouden is geweest en dit binnen de stad van Brussel de 26ste dag van oktober anno voorzegt wat met grote triomfen en magnifieke duurde de tijd van drie dagen. Hier heeft hij zijn belangrijkste prinsen en heren van het land vereerd en geschonken. In de plaats van de gestorven heren van de orde zijn gekomen Ferdinand, de broeder van de hertog, de koning van Frankrijk, de koning van Hongarije, de koning van Denemarken, de paltsgraaf, de markgraaf van Brandenburg, de markgraaf van Baden, graaf Felix, de graaf van Montreuil, de graaf van Bresse en Bièvre, de baljuw van Henegouwen, de heer van Montiguy, de heer van Sancey en de heer van Sauzelles. Dit waren die nieuwe heren van de gulden Vlies.

Int iaer 1517. heeft Merten Luter tot Wittenberge int lant van Sassen, sijn nieuwe leeringe ende vijfde Euangelie begonst te predicken ende te verbreyden. Deur wiens schriften ende leeringhe, niet alleen in Duytsch-lant grooten tweedracht ende iammerlijcke bloet-stortinghe ghesproten is, maer is daer door oock een alsulcken vier inde Christenheyt ontstek, ende byna in gheheel Europa, dattet op den dach van heden noch niet en is gheblust.

Twee iaren daer na gheduerende den Ghelderschen crijch, soo heeft Felix die Graue, de Geldersche schepen verbrant, ende aldaer een sterck Casteel-in-ghenomen, van t'welck die Gheldersche den onsen seer ghequelt ende beschadicht hadden. Hierom soo is die Hertoge van Gelre met eenen grooten hoop volcx in Hollant in-gevallen, al-waer hy die stadt van Medemblick in-ghenomen ende vernielt heeft. Van daer is hy na Alckmaer getrocken, ende dese stadt inghenomen hebbende [95r] heeft daer eenen grooten schat als van gout, siluer, cleederen ende iuweelen wtghedragen. Corts daer nae wert Sparendam met noch eenighe ander vlecken verbrandt. Ten lesten zijn sy voor Asperen ghecomen, drymaels dese stadt beclimmende, maer werden altijts afgheslaghen door die cloeckheyt der borgeren. Maer nae dat die Gheldersche duysent ende vijf hondert mannen daer voor ghelaeten hadden soo hebben sy die stadt inghenomen, ende hebbent al vermoort dat daer inne was. Die kercken werden berooft, ende die daer inne ghevloden waren omghebracht, insghelijcx oock de kinderkens die in hun scholen geloopen waren. Die ionghe maechden ende ghehoude vrouwen werden daer int openbaer vercracht, welcke oultrage is alleen voor Charels van Egmont hoochmoedicheyt gheschiet.

Na dat Coninc Philips in Spaignen ouerleden was, soo bleef onder andere kinderen Carolus sijnen oudtsten sone, erfgenaem der Conincrijcken van Spaignien. Ende midts in Spaignien tusschen die Heeren grooten twist was, wert hy ontboden ende gebeden dat hy ouer comen soude om desen twist te slissen, en sijn erf-landen ende rijcken t'ontfanghen. Aldus is Coninck Charel binnen Middelborch in Walcheren ghecomen, verwachtende aldaer eenen bequamen wint, om nae Spaignien te zeylen, alwaer hy bleef ligghende totten xiij. dach Augusti, ende is alsdoen met eenen goeden wint t'schepe gegaen. Maer hy heeft terstondt een seer quaet teecken voor zijn ooghen gesien, te weten, een schip met alle die menschen ende peerden opde zee verbranden. Ende is binnen acht dagen daer nae met goeder avontueren ende groote blijschap in Spaignien ghecomen, ende wert in alle steden en plaetsen met groote eerweerdicheyt ontfangen, ende met groote blijschap ende triumphen willecomme gheheeten Daer nae is hy met eenen seer heerlijcken staet binnen der stadt van Valedolit gecomen, als hy meer dan dry maenden in Spaignien was geweest, ende werdt aldaer in S. Pauwels kercke, inde teghenwoordicheyt van alle die Princen, Edelen ende Prelaten, met grooter triumphen ende magnificentie, nae gewoonlijcke ceremonien, ghecroont Coninc van Castille, Leon, Arragon, Napels, etc.

In het jaar 1517 heeft Marten Luther tot Wittenberge in het land van Saxen zijn nieuwe lering en vijfde Evangelie begon te prediken en te verbreiden. Door wiens schriften en lering niet alleen in Duitsland groten tweedracht en droevige bloedstorting ontsproten is, maar is daardoor ook een al zulk vuur in de Christenheid ontstoken en bijna in geheel Europa zodat het op de dag van heden noch en is geblust.

Twee jaren daarna gedurende de Geldersen krijg zo heeft Felix de graaf, de Gelderse schepen verbrand en aldaar een sterk kasteel-ingenomen, vanwaar de Gelderse de onze zeer gekweld en beschadigd hadden. Hierom zo is de hertog van Gelre met een grote hoop volk in Holland ingevallen alwaar hij de stad van Medemblik ingenomen en vernield heeft. Vandaar is hij naar Alkmaar getrokken en heeft deze stad ingenomen en [95r] heeft daar een grote schat als van goud, zilver, kleren en juwelen uitgedragen. Korts daarna werd Sparendam met noch enige ander vlekken verbrand. Tenslotte zijn ze voor Asperen gekomen en beklommen deze stad driemaal, maar werden altijd afgeslagen door de kloekheid van de burgers. Maar nadat de Gelderse duizend en vijfhonderd mannen daarvoor gelaten hadden zo hebben ze de stad ingenomen en hebben alles vermoord dat daarin was. De kerken werden beroofd en die daarin gevloden waren omgebracht, insgelijks ook de kindertjes die in hun scholen gelopen waren. De jonge maagden en gehuwde vrouwen werden daar in het openbaar verkracht, welke verontwaardiging is alleen voor Karel van Egmond hoogmoedigheid geschied.

Nadat Koning Philips in Spanje overleden was zo bleef onder andere kinderen Karel zijn oudsten zoon en erfgenaam van he koninkrijk van Spanje en mits in Spanje tussen de heren grote twist was werd hij ontboden en gebeden dat hij overkomen zou om deze twist te slissen, en zijn erflanden en rijken te ontvangen. Aldus is koning Karel binnen Middelburg in Walcheren gekomen en wachten daar op een bekwame wind om naar Spanje te zeilen alwaar hij bleef liggen tot de 13de dag in augustus en is alstoen met een goeden wind te scheep gegaan. Maar hij heeft terstond een zeer kwaad teken voor zijn ogen gezien, te weten, een schip met alle mensen en paarden die op de zee verbranden. Hij is binnen acht dagen daarna met goede avonturen en grote blijdschap in Spanje gekomen en werd in alle steden en plaatsen met grote eerwaardigheid ontvangen en met grote blijdschap en triomfen welkom geheten. Daarna is hij met een zeer heerlijke staat binnen de stad van Valladolid gekomen toen hij meer dan drie maanden in Spanje was geweest en werd aldaar in S. Pauwels kerk in de tegenwoordigheid van alle prinsen, edelen en prelaten met grote triomfen en magnifieke, naar gewoonlijke ceremonies gekroond tot koning van Castilië, Leon, Aragon, Napels, etc.

Hoe Keyser Maximiliaen aflijuich wort.

ALs die edel Prince Charel nu alle sijn Rijcken ende landen ontfangen hadde, ende die deuchdelijcke Keyser Maximiliaen vanden last sijnder momboirschap ontslagen zijnde oorlog genomen hadde aen Charel den ionghen Prince, soo is hy na Duytschlant gereyst, ende comende binnen der stat Velts so wert hy met een sware siecte bevangen Waerom hy sijn Testament maecte, waer door hy was beuelende datmen sijn ingewant wt den lichaem niet en soude nemen, noch oock balsemen, maer men soude vinden onder sijn huysraet een eycken kiste, daermen sijn doot lichaem in-legghen soude, inde welcke geuonden wert een grof swillich, om t'selue lichaem in te naeyen. Daer-en-bouen beval hy te vullen sijn ooghen, ooren ende sijnen mont met ongheblust calck, ende alsoo sijn lichaem te leggen in die eycken kiste, ende aldus ter aerden te doen. Dese kiste hy wel dry iaren met hem voerde, waer hy reysde, want sy was ghesloten in een iseren kiste, daer af hy alleen die sleutel hadde. Ende tot wat plaetsen hy quam, soo moesten de Hellebaerdiers dese terstont op sijn camer brengen daer hy sliep, sulcx dat elck meynde dat daer costelijcke iuweelen in hadden gheweest. Eer hy storf heeft hy allen aerdtsche macht met oock die Keyserlijcke digniteyt ende weerlijcke excellentie geresigneert inde handen Godts, van wien hy de selue hadde ontfanghen. Dit ghedaen zijnde, soo heeft hy strenghelijcken beuolen, datmen hem daer na niet meer Keyser oft Prince, noch oock met eenighen anderen tijtel, dan met sijn eyghen name Maximilianus soude noemen, seggende: ick hebt nu al geresigneert ende ouergegeuen inde handen Gods, van wien ickt al ontfanghen hebbe, ende ick en ben nu anders niet meer, [95v] dan als een ander gemeyn mensche. Nae dat hy met die H. Sacramenten ghesterckt was, ende sijn siele beuolen hadde inde handen des hemelschen Vaders soo heeft hy sijnen gheest gegeuen. Sijn lichaem is in die eycken kiste geleydt, die inde iseren kiste gesloten wert, ende is daer na gevoert tot Nieuwerstadt, alwaer hy begrauen wert, by sijn moeder Leonora. Hy storf int iaer 1519 den xij. dach der maendt Januarij, out sijnde omtrent lxiij. iaeren, xxxiij. iaren Roomsch Coninck gheweest hebbende. Om wiens doot groote droefheyt gemaect wert, overmidts dat t'gemeynte een soo goedertieren ende oprechten Prince hadde verloren, die welcke tot grooten lof, den tijdt van negen iaeren inden leger ende int velt blijuende, veel groote ende treffelijcke oorlogen ghevoert heeft.

Hoe keizer Maximiliaan gestorven is.

Toen die edele prins Karel nu al zijn rijken en landen ontvangen had en die deugdelijke keizer Maximiliaan van de last van zijn momboorschap ontslagen was en oorlog genomen had aan Karel de jonge prins, zo is hij naar Duitsland gereisd en kwam binnen de stad Velts zo werd hij met een zware ziekte bevangen. Waarom hij zijn testament maakte waardoor hij beval dat zijn ingewanden niet uit het lichaam zou nemen, noch ook balsemen, maar men zou vinden onder zij n huisraad in een eiken kist daar men zijn dode lichaam inleggen zou, waarin gevonden werd een grof voer om het lichaam in te naaien. Daarboven beval hij te vullen zijn ogen, oren en zijn mond met ongebluste kalk en alzo zijn lichaam te leggen in die eiken kist en aldus ter aarde te doen. Deze kist voerde hij wel drie jaren met hem waar hij ging want ze was gesloten in een ijzeren kist waarvan hij alleen die sleutel had en tot wat plaatsen hij kwam zo moesten de hellebaardiers deze terstond op zijn kamer brengen daar hij sliep, zulks dat elk meende dat daar kostbare juwelen in hadden geweest. Eer hij stierf heeft hij alle aardse macht met ook de keizerlijke waardigheid en wereldlijke excellentie geresigneerd in de handen God van wie hij dezelfde had ontvangen. Toen dit gedaan was zo heeft hij streng bevolen dat men hem daarna niet meer keizer of prins, noch ook met enige anderen titel dan met zijn eigen naam Maximiliaan zou noemen en zei: ik hebt nu al geresigneerd en overgegeven in de handen van God van wie ik het al ontvangen heb en ik en ben nu niets anders meer [95v] dan als een ander gewoon mens. Nadat hij met die H. Sacramenten gesterkt was en zijn ziel bevolen had in de handen des hemelse Vaders zo heeft hij zijn geest gegeven. Zijn lichaam is in die eiken kist gelegd die in de ijzeren kist gesloten werd en is daarna gevoerd tot Neustadt alwaar hij begraven werd bij zijn moeder Leonora. Hij stierf in het jaar 1519 de 12de dag van de mand januari en was oud omtrent 63 jaren, en is 33 jaren Rooms-koning geweest. Om wiens dood grote droefheid gemaakt werd overmits dat de gemeente een zo goedertieren en oprechte prins had verloren die tot grote lof de tijd van negen jaren in het leger en in het veld bleef veel grote en voortreffelijke oorlogen gevoerd heeft.

Nae d'aflijuicheyt des voorseyden Maximiliaens soo is Charel binnen Franckfort, met eendrachticheyt der seuen keur-Vorsten, tot een Roomsch Keyser ghecoren, doen ter tijdt in Spaignien wesende. Waeromme Hertoch Lodewijck van Beyeren, Paltsgraue, ghedeputeert wert om Charel den Coninck wt Spaignien te halen, die met goeder avontueren in Zeelant is ghearriveert, ende daer nae in Vlaenderen alsmen schreef 1520. inde maent van April. Nae dat hy in Vlaenderen, tot Bruessel ende Mechelen den somer met sijn volck ouergebracht hadde, soo quam hy in Octobri binnen Louen, ende aldaer ontrent twintich daghen geweest hebbende, is hy nae Aken ghetrocken met eenen seer magnifijcken ende Keyserlijcken staet, alwaer hy nae ouder ceremonien ende costuymen metter Keyserlijcker Croone gecroont wert. Van daer is hy na Colen ende na Worms ghereyst.

Binnen de voorseyde stadt Worms, wert eenen Rijcx-dach ghehouden, waer twee van de principaelste Heeren van des Keysers Hof ouerleden zijn. Te weten, Heer Willem Croy Aertsch-Bischop van Toleden ende Cardinael, die den nieuwen ghecoren Keyser, van Louen tot Worms ghevolcht was, alwaer hy dryentwintich iaeren oudt zijnde in Januario ouerleden is. Het glas datmen noch tot Louen in S. Peeters kercke, teghenouer het vleesch-huys siet, heeft hy gegheuen. Int selue iaer inde maent van Meye, is H. Willem van Chievre des voorseyden Willems oom, oock wt dese werelt ghescheyden. Ende indien hem den Heere een langer leuen hadde ghegunt, daer en soude nimmermeer alsulcken oorloghe tusschen den Coninck van Vranckrijck, ende den Keyser opghestaen hebben, oft sy en waere ten minsten ouer lange gecesseert, want hy een groot liefhebber des vreedts was.

Int beghintsel deser voorseyder oorloghe heeft ons volck, eenighe Fransche stedekens ingenomen hebbende, die reyse nae Masieres aengenomen, om dat met geweldiger handt in te nemen. Maer overmidts dat dese plaetse van natueren so sterc was, ende wel voorsien van des Conincx garnisoen, en heeft het niet connen wt rechten. Eenighe wilden seggen dat ons volck met sulcker intentien nae Masieres getrocken was, op dat die Coninck van Vranckrijck nae Melanen niet en soude comen, alwaer die Keyser doen ter tijdt, met grooter macht voor lach.

Int selue iaer inde maendt van Decemb. storf binnen Roomen den Paus Leo den thiensten van dien name, in wiens plaetse gesuccedeert is int iaer 1522. in Januario, door die voorsienicheyt Godts, Adrianus Florentius van Vtrecht, Cardinael van S. Jan ende S. Pauwels, een singulier ende vermaert gheleert man. Dese hadde eertijdts van Maximiliaen, ter tijdt dat hy noch Minrebroeder was, van Louen ontboden geweest om die ioncheyt van Charel de vijfde te institueren ende onderwijsen, t'welc sy ooc wijsselijc gedaen heeft. Op den tijt als hy binnen Roomen eendrachtichlijc vande Cardinalen gecoren wert, soo was hy in Spaignien, alwaer hy des Keysers affairen regeerde die doen ter tijdt om eenige saecken des Rijcx absent was, ende is binnen acht maenden daer nae gecomen tot Roomen, alwaer hy met grooter triumphen den lesten Augusti Paus ghecroont werdt. Leest hier van Paulum [96r] Iouium die sijn leven beschreven heeft.

Int aen-comen van desen Paus is een groote ende grouwelijcke pestilentie opgestaen, die een geheele winter lanc geduert heeft, en t'eylant Rhodes wert van Solimanno den Turckschen Keyser tot groot achterdeel van geheel Christenrijc ingenomen, d'oorsaecke hier af was, dat onder die Christen Princen alsulcken groote tweedrachticheyt is gheweest. In desen Adriaen heeftmen wel gesien, hoe warachtich dit spreeckwoort is: Hoe een dinck beter is, hoe dattet min duert, want gelijcmen van sijn Pausdom groot goet ende voorspoet hoepte, alsoo heeft sijn leuen haest een eynde genomen. Want hy sterf int begintsel van den tweeden iaere sijns Pausdoms ende wert in S. Peeters kercke begrauen, ende is daer nae ghevoert in B. Maria del'anima, door toedoen vanden Card. Inckevoirt, waer datmen plach te lesen: ADRIANVS VI hic situs est, qui nihil in vita infeliciùs duxit, quàm quod imperaret. Hy hadde binnen sijn leuen t'huys tot Louen hem toebehoorende de arme studenten ghegheuen tot een Collegie, t'welc hy daer en bouen met veel schoone iaerlijcksche renten begaeft heeft. Nu keere ick weder totter oorlogen, gheresen tusschen die twee machtighe Christelijcke Princen, Franciscus 1. en Charel den vijfden.

Na de dood der voorzegde Maximiliaans zo is Karel binnen Frankfurt met eendracht der zeven keurvorsten tot een Rooms keizer gekozen die toen ter tijd in Spanje was. Waarom hertog Lodewijk van Beieren, paltsgraaf, gedeputeerd werd om Karel de koning uit Spanje te halen, die met goede avonturen in Zeeland is gearriveerd en daarna in Vlaanderen toen men schreef 1520 in de maand van april. Nadat hij in Vlaanderen, tot Brussel en Mechelen de zomer met zijn volk doorgebracht had zo kwam hij in oktober binnen Leuven en is aldaar omtrent twintig dagen geweest en is hij naar Aken getrokken met een zeer magnifiek en keizerlijke staat alwaar hij naar oude ceremonies en gebruiken met de keizerlijke kroon gekroond werd. Vandaar is hij naar Keulen en na Worms gereisd.

Binnen de voorzegde stad Worms werd een rijksdag gehouden waar twee van de belangrijkste heren van de keizers hof overleden zijn. Te weten, heer Willem Croy, aartsbisschop van Toledo en kardinaal die de nieuwgekozen keizer van Leuven tot Worms gevolgd was alwaar hij toen hij drieëntwintig jaren oud was in januari overleden is. Het glas dat men noch tot Leuven in S. Peeters kerk, tegenover het vleeshuis ziet heeft hij gegeven. In hetzelfde jaar in de mand mei is H. Willem van Chièvres, de voorzegde Willems oom, ook uit deze wereld gescheiden en indien hem de Heer een langer leven had gegund, daar zou nimmermeer al zulke oorlog tussen de koning van Frankrijk en de keizer opgestane hebben of ze waren ten minste over lang verminderd want hij was een groot liefhebber van de vrede.

In het begin van deze voorzegde oorlog heeft ons volk enige Franse stedekens ingenomen en hebben de reis naar Mazières aangenomen om dat met geweldiger hand in te nemen. Maar overmits dat deze plaats van naturen zo sterk was en goed voorzien van het konings garnizoen zo hebben ze niets kunnen uitrichten. Enige wilden zeggen dat ons volk met zulke intentie naar Mazières getrokken was opdat de koning van Frankrijk niet naar Milaan zou komen alwaar de keizer toen ter tijd met grote macht voor lag.

In hetzelfde jaar in de maand december stierf binnen Rome de paus Leo de tiende van die naam in wiens plaats opgevolgd is in het jaar 1522 in januari door die voorzienigheid Gods, Adrianus Florentius van Utrecht, kardinaal van S. Jan en S. Pauwels, een singulier en vermaard geleerde man. Deze had eertijds van Maximiliaan ter tijd dat hij noch minderbroeder was van Leuven ontboden geweest om die jonkheid van Karel de vijfde te institueren en onderwijzen, wat hij ook wijs gedaan heeft. Op dn tijd toen hij binnen Rome eendrachtig van de kardinalen gekozen werd zo was hij in Spanje alwaar hij de keizers affaires regeerde die toen ter tijd om enige zaken van het rijk absent was en is binnen acht maanden daarna gekomen tot Rome alwaar hij met grote triomfen de laatste augustus paus gekroond werd. Lees hier van Paulus [96r] Jovium die zijn leven beschreven heeft.


Hij had binnen zijn leven thuis tot Leuven een hem toebehorende de arme studenten gegeven tot een college, wat hij daarboven met veel mooie jaarlijkse renten begiftigd heeft. Nu keer ik weer tot de oorlogen gerezen tussen die twee machtige Christelijke prinsen, Franciscus 1 en Karel de vijfde.

In het aankomen van deze paus is een grote en gruwelijke pestilentie opgestaan die een gehele winter lang geduurd heeft, Het eiland Rhodes werd van Soliman de Turkse keizer tot groot nadeel van geheel Christenrijk ingenomen, de oorzaak hiervan was dat onder de Christen prinsen al zulke grote tweedracht is geweest. In deze Adriaen heeft men wel gezien hoe waarachtig dit spreekwoord is: Hoe een ding beter is, hoe dat het minder duurt, want gelijk men van zijn Pausdom groot goed en voorspoed hoopte, alzo heeft zijn leven gauw een einde genomen. Want hij stierf in het begin van het tweede jaar van zijn Pausdom en werd in S. Peeters kerk begraven en is daarna gevoerd in B. Maria del 'anima, door toedoen van de kardinaalInckevoirt, waar dat men plag te lezen: ADRIANVS VI hic situs est, qui nihil in vita infeliciùs duxit, quàm quod imperaret. (Hier wordt ADRIANUS VI beschreven, die in het leven van de ongelukkigen niets anders leidde dan wat hij beval)

Hij had binnen zijn leven thuis tot Leuven een hem toebehorende de arme studenten gegeven tot een college, wat hij daarboven met veel mooie jaarlijkse renten begiftigd heeft. Nu keer ik weer tot de oorlogen gerezen tussen die twee machtige Christelijke prinsen, Franciscus 1 en Karel de vijfde.



Vande vermaerde belegheringe van Pauien.

FRanciscus d'eerste van dien naeme, Coninck van Vranckrijck, verstaende dat Carolus die Keyser die stadt van Massilien hadde verlaten, soo trock hy met grooter macht nae Italien, doen ter tijdt met grooter pestilentien ghevisiteert van meyninghe Italien te ouer-loopen. s'Keysers volck quam oock nae Italien lancx den zeecant, comende binnen Pauien den eenentwintichsten Octobris. Ende des daechs te voren waren seker Franchoisen inder stadt van Melanene gecomen, om s'Conincx volc te forieren, die van s'Keysers volck, door toedoen van den Capiteyn Ferdinandus Anconus met veel Spaignaerden verrast werden, daerder een partije in de stadt verslaeghen, ende een partije af verstroyt werden. Die Capiteyns dachten allen hun macht hier te vergaderen, om den Coninc te wederstaen, int noot ware. Maer siende datter op die mueren noch geschut noch andere oorloochsche gereetschap en was, zijn nae Landen getrocken, ende van daer nae Pauien t'welck den vromen Capiteyn Anthonis de Leiua hoepte tegen die Fransche macht wel te beschermen.

Int beginsel der maendt Octobris soo werden die bespieders der Franchoisen by der stadt van Pauien ghesien, waeromme die voorseyde Anthonis met noch eenen Hooftman rontsomme die stadt is ghereden, doende terstondt t'gheschut op die vesten voeren, ende die stadts mueren van binnen met wallen stercken. In somma sy maeckten allen gereetschap om den Coninck met alle sijn macht te wederstaen. Te wijlen men binnen Pavien dus besich was, soo is die Coninck met sijn volck den xxvj. Octobris voor Pavien gecomen, treckende met sijn Edelen in een Carthuysers Clooster, niet verre vander stadt ghelegen belegerende die stadt soo nauwe, als datter niet een kindt wt noch inne en mocht, men begonst oock te vechten. Ende na datter een assault oft twee was ghedaen, soo hebben die Franchoisen de vlucht genomen daer een partije van hun volck werdt verslagen. Des anderen daechs werdt die stadt noch stercker beleyt, ende die molens zijn vande Franchoisen gantsch vernielt ende gedestrueert gheweest, hopende dat by faulte van dien inde stadt haest broodt ghebreck wesen soude. Maer daer wert binnen der stadt goeden raet toe gesocht want men begonst eenige ros-meulens te maecken, daer mede men met peerden ende menschen maelde. Men sach hier al-omme inde scholen ende Collegien (die daer in hunnen fleur langhen tijdt gheweest hadden) coren malen. Niet verre vanden stadt mueren stondt een torenken, van waer die Spaignaerden den Franschman dickwils verboden hadden aen die stadt te comen. Maer die Spagnaerden [96v] nae veel assaulten, siende dat sy t'ghewelt niet en souden connen wederstaen, hebben hen ten lesten opghegeuen in handen des Heeren van Montmorensy, op conditien van lijf ende goet te behouden. Maer die ongetrouwe Coninck heeft dese teghen sijn belofte al t'samen doen hanghen. Waeromme die Capiteyn des Keyserlijcken leghers met reden seer vergramt was, sweerende eenen eedt dat hy alle die Franchoisen die gevangen werden, die onder Montmorency waren soude doen hanghen. Als die Franchoisen dit torenken inghenomen hadden, zijnder sommige van hunne voet knechten opgheclommen, ende hebben des Keysers volck, dat daer omtrent was om die stadt te beschermen, groote molestatie aengedaen. Maer ten lesten vlooch daer soo menighen cloot wter stadt, dat het torenken niet sonder groote schade der Franchoisen om verre geschoten wert.

Den sesten dach der maendt Novembris, namen die Franchoisen inden sin die stadt metter gheheelder macht te bestormen, ende zijn met hun gheschut tot wel vast aen die vesten gecomen. Die van binnen brachten tonnen, aerde ende ander dinghen op die mueren, om die te stercken, niet achter latende dat den vyant mocht hinderen, ende de stadt tot bate ende defensie comen mochte. Die stadt in alsulcken staet wesende so heeft die Marquise van Scandasolis, ghenoempt Hippolyta Malespina, de soldaten grootelijcx vermaent ende gebeden, goeden moet ende coragie te nemen. Twee daghen daer nae werter grouwelijck ghevochten ter plaetsen daer die mueren vander stadt om leege gheschoten waren, maer elck hielt hem euen cloec. Ten lesten werden die Franchoisen verwonnen, eenige verslaghen, ende sommighe inde vesten gheworpen. Hier mede en wast noch niet ghestilt, want die Franchoisen sochten een ander plaetse, om die vander stadt te quellen, maer die van binnen stelden hen vromelijck te weere. Den stouten Capiteyn Anthonis de Leiua, heeft sijn knechten in deser manieren vermaent, seggende, datter niet eerlijcker noch schoonder en was, dan om sijn eere ende glorie te strijden, ende datse behoorden t'overdencken datse nu metten ghenen te doen hadden, die dickwils van hen verwonnen hadde gheweest. Met dese corte vermaninghe, werden die soldaten soo vierich ende ontsteken, als datter niemant en was, die aende victorie eenichsints mishoepte. Omtrent den auont werden die Franchoisen verwonnen, eenighe zijnder verslagen gheweest, andere vielen inde vesten, ende werden doodt ghesteenicht, sommige namen die vlucht nae hunnen legher. Die stadt wert rontsomme, daer die vesten ghebroken waren, met groote balcken ende steenen vermaeckt ende gherepareert. Allen die stadt door werden Processien ende ander goddelijcke diensten gedaen, om Godt te loven ende te dancken vande victorie hen verleent.

Van de vermaarde belegering van Pavia.

Franciscus de eerste van die naam, koning van Frankrijk, verstond dat Karel de keizer die stad van Marseille had verlaten zo trok hij met grote macht naar Italië, toen ter tijd met grote pestilentie bezocht werd, en van mening was Italië te overlopen. Keizers volk kwam ook naar Italië langs de zeekant en kwamen binnen Pavia de eenentwintigste oktober. Daags tevoren waren zekere Fransen in de stad Milaan gekomen om koning volk te voorzien die van keizers volk, door toedoen van de kapitein Anconus met veel Spanjaarden verrast werden waarvan er een partij in de stad verslagen en een partij van verstrooid werden. De kapiteins dachten allen hun macht hier te verzamelen om de koning te weerstaan als het nood was. Maar zagen dat er op die muren noch geschut noch andere oorloog gereedschap was zijn naar Landen getrokken, en vandaar naar Pavia wat dec dappere kapitein Anthonis de Leiva hoopte tegen die Franse macht wel te beschermen.

In het begin van de maand oktober zo werden die bespieders der Fransen bij de stad van Pavia gezien, waarom die voorzegde Anthonis met noch een hoofdman rondom die stad is gereden en liet terstond het geschut op die vesten voeren en de stadsmuren van binnen met wallen versterken. In somma, ze maakten alle gereedschap om de koning met al zijn macht te weerstaan. Terwijl men binnen Pavia aldus bezig was zo is de koning met zijn volk de 26ste oktober voor Pavia gekomen en trok met zijn edelen in een kartuizerklooster, niet ver van de stad en belegerde die stad zo nauw als dat er niet een kind uit noch in mocht, men begon ook te vechten. Nadat er een aanval of twee was gedaan, zo hebben de Fransen de vlucht genomen daar een partij van hun volk werd verslagen. De volgende dag werd de stad nog sterker belegerd en die molens zijn van de Fransen gans vernield en kapot geweest, hoopten dat bij fout van die in de stad gauw broodgebrek zou wezen. Maar daar werd binnen de stad goede raad toe gezocht want men begon enige rosmolens te maken waarmee men met paarden en mensen maalde. Men zag hier alom in de scholen en colleges (die daar in hun fleur lange tijd geweest hadden) koren malen. Niet ver van de stadsmuren stond een torentje vanwaar de Spanjaarden de Fransen dikwijls verboden hadden aan die stad te komen. Maar de Spanjaarden zagen [96v] na veel aanvallen dat ze het geweld zouden kunnen weerstaan en hebben hen tenslotte opgegeven in handen de heer van Montmorency, op conditie van lijf en goed te behouden. Maar die ontrouwe koning heeft deze tegen zijn belofte alle tezamen laten hangen. Waarom d de kapitein van de keizerlijke legers met reden zeer vergramd was en zweerde een eed dat hij alle Fransen die gevangen werden die onder Montmorency waren zou laten hangen. Toen de fransen dit torentje ingenomen hadden zijn er sommige van hun voetknechten opgeklommen en hebben het keizers volk, dat daar omtrent was om de stad te beschermen, grote molestatie aangedaan. Maar tenslotte vloog daar zo menige kloot uit de stad zodat het torentje niet zonder grote schade der Fransen omver geschoten werd.

De zesde dag van de mand november namen de Fransen in de zin die stad met de gehele macht te bestormen en zijn met hun geschut tot wel vast aan de vesten gekomen. Die van binnen brachten tonnen, aarde en andere dingen op die muren om die te versterken, lieten niets achter dat de vijand mocht hinderen en de stad tot bate en defensie komen mocht. De stad die in al zulken staat was zo heeft de markies van Scandasolis, genoemd Hippolyta Malespina, de soldaten zeer vermaand en gebeden goede moed en courage te nemen. Twee dagen daarna werd er gruwelijk gevochten ter plaatse daar de muren van de stad omlaag geschoten waren, maar elk hield zich even kloek. Tenslotte werden de Fransen overwonnen, enige verslagen en sommige in de vesten geworpen. Hiermee was het noch niet gestild, want die Fransen zochten een andere plaats om die van de stad te kwellen, maar die van binnen stelden zich dapper te verweer. De stoute kapitein Anthonis de Leiva, heeft zijn knechten in deze manieren vermaand en zei dat er niets eerlijker noch mooier was dan om zijn eer en glorie te strijden en dat ze behoorden te 'overdenken dat ze nu met diegene te doen hadden die dikwijls van hen overwonnen waren geweest. Met deze korte vermaning werden die soldaten zo vurig ontstoken als dat er niemand was die aan de victorie enigszins wanhoopte. Omtrent de avond werden de Fransen overwonnen, enige zijn er verslagen geweest, andere vielen in de vesten en werden dood gestenigd, sommige namen die vlucht naar hun leger. Die stad werd rondom, daar die vesten gebroken waren, met grote balken en steen vermaakt en gerepareerd. De hele stad door werden processies en ander goddelijke diensten gedaan om God te loven en te danken van de victorie hen verleend.

Op den seluen tijt heeft die voorseyde Anthonis eenen gevangen, die den Coninck van Vranckrijck soude te kennen ghegheuen hebben, dat inder stadt groot gebrec van buspoeder was en dat hy neerstich inde weere sijn soude, want die van binnen en soudent niet lange connen tegen ghehouden. Nae dat dese alsulcx beleden hadde, so wert hy voor een yegelijck ghevierendeelt, tot eenen spiegel van alle andere verrraders. Daer na brachten die Franchoisen schepen, ende maeckten een houten brugghe ouer die riuiere, om by een comende malcanderen bequamelijcker te helpen. Int eynde der maendt Nouembris, hebben die Franchoisen neerstelijck ghemerckt, aen welcke zijde vander stadt die riuiere Ticinus in quam, denckende dat die stadt aldaer tot haren onstercksten was alwaer gheen berghen noch wallen en conden zijn. Dus bedachten sy datse de riuier eenen anderen loop souden doen nemen, om die stadt alsoo beter te beloopen. Sy werpen daerinne groote balcken, troncken van boomen, ende ander dingen, maer t'was al om niet, want sy en conden die cracht des waters niet ouerwinnen. Ende te wijle sy dus te vergeefs waren aerbeydende soo hebben die van binnen de selue plaetse ghesterckt met aerde, balcken, ende ander materie. Corts daer nae zijn die Duytsche knechten tot hunnen [95r] Capiteyn ghecomen, begeerende gelt om hen te cleeden ende te teeren. Die Hertoghe was hierom seer bedroeft, ende mits dat hy geen gelt en wiste, heeft hem met sijn Heeren beraden. Daer wert ghesloten dat die laecken-vercoopers aen de soldaten souden laecken doen, ende datse na t'beleg van des Keysers Tresorier oft Rentmeester eerlijck ende wel souden betaelt worden, ende dat d'andere borghers voorts gelt leenen souden. Maer t'gelt datter vergadert wert was weynich, want daer en waren niet veel borghers noch cooplieden inde stadt, midts dat eenighe door de voorgaende pestilentien vermelt waren, ende veel om der oorloghen wille wt-ghetrocken. Oock werdt dat sout ende t'coren t'welck de Borgemeesters van Alexandrijen ontleent was int openbaer vercocht. Maer ouermidts dat dit niet gelts ghenoech by en bracht om die knechten te betalen, soo dede den voorseyden Anthonis sijn siluerwerck smilten, doende daer ghelt af munten om te voldoen.

Terstont is inder stadt groote armoede geweest, want daer soo grooten ghebreck van victualie was, datmen peerden ende ezels eten moeste. Ick gelooue dat d'oorsaecke hier van was datse corts daer te voren hadden hooren seggen, datter eenen grooten hoop volcx vanden Keyser tot hunder assistentien af quam, waerom sy van blijschappen groote maeltijden ende bancketten hielden, soo grof aenstellende, dat hun niet veel ouer en schoot, sulcx datter een groot ghebreck moeste navolghen. Daer werden oock by ghebreke van hout om te backen ende coken, sommige schoone huysen af gebroken. Opten eersten dach Decembris sont die Coninck van Vranckrijck eenen Priester, een Minrebroeder, die des Hertoghen Sfortia biecht-vader plach te zijn, aenden Prince Anthonis, om hem te persuaderen die stadt ouer te geuen den Coninc van Vrancrijck, oft indien niet, hy soude sijn Heeren, Ridders ende borgers een quade doot doen steruen. Ende indien hy dat dede, soude hem eenen grooten schat geuen, groote renten, ende hem met grooten staet onderhouden in t'landt van Melanen. De Prince dit hoorende vanden Broeder wert seer vergramt, seggende: En waert ghy niet des Conincks bode, ende dat ick v niet soo wel en kende, soo sout ghy noch op desen dach hangen. Daerom en aenveert nimmermeer alsulcken bootschap te doen. Ende segt aen de Coninclijcke Maiesteyt dat ick mijn eere ende mijn trouwe lieuer hebbe, dan veel gouts, siluers, oft grooten schat. Verre moet van my zijn den naem eens verraders, ick sterue lieuer duysent dooden, dan ick dien name soude hebben. Pavien behoort den Keyser toe, ende is geleuert den Hertoge Francisco Sfortia den tweeden, daerom sal ick mijn eere metter hulpen Godts soo langhe bewaren als ick vermach.

Op dezelfde tijd heeft die voorzegde Anthonis een gevangen die de koning van Frankrijk zou te kennen gegeven hebben dat in de stad groot gebrek van buskruitpoeder was en dat hij vlijtig in de weer zou zijn, want die van binnen en zouden het niet lang kunnen tegenhouden. Nadat deze al zulks beleden had zo werd hij voor iedereen gevierendeeld tot een spiegel van alle andere verraders. Daarna brachten de Fransen schepen en maakten een houten brug over de rivier om dan bijeen te komen elkaar beter te helpen. In het einde van de mand november hebben de Franse vlijtig aangemerkt aan welke zijde van de stad de rivier Ticino in kwam en dachten dat de stad aldaar tot zijn zwakste was alwaar geen bergen noch wallen konden zijn. Dus bedachten ze dat ze de rivier een andere loop zouden laten nemen om die stad alzo beter te belopen. Ze wierpen daarin grote balken, tronken van bomen en andere dingen, maar het was al om niet, want ze konden de kracht van het water niet overwinnen. Terwijl ze dus tevergeefs aan het werken waren zo hebben die van binnen dezelfde plaats versterkt met aarde, balken en andere materie. Kort daarna zijn die Duitse knechten tot hun [95r] kapitein gekomen en begeerden geld om hen te kleden en voor vertering. De hertog was hierom zeer bedroefd en mits dat hij geen geld wist heeft hem met zijn heren beraden. Daar werd besloten dat de laken-verkopers aan de soldaten zoude laken doen en dat ze na het beleg van de keizer schatmeester of rentmeester eerlijk en goed zouden betaald worden en dat de andere burgers voorts geld lenen zouden. Maar het geld dat er verzameld werd was weinig, want daar waren niet veel burgers noch kooplieden in de stad mits dat enige door de voorgaande pestilentie omgekomen waren en veel vanwege de oorlog weg getrokken. Ook werd dat zout en het koren wak de burgemeesters van Alexandrië geleend was in het openbaar verkocht. Maar overmits dat dit niet geld genoeg bijeenbracht om de knechten te betalen, zo liet de voorzegde Anthonis zijn zilverwerk smelten en liet daarvan geld munten om te voldoen.

Terstond is in de stad grote armoede geweest, want daar was zo’ n groot gebrek van victualie was dat men paarden en ezels eten moest. Ik geloof dat de oorzaak hiervan was dat ze kort daar tevoren hadden horen zeggen dat er een grote hoop volk van de keizer tot hun assistentie afkwam waarom ze van blijdschap grote maaltijden en banketten hielden en zich zo grof aanstelden dat hun niet veel over schoot, zulks dat er een groot gebrek moeste navolgen. Daar werden ook bij gebrek van hout om te bakken en koken sommige mooie huizen afgebroken. Op de eerste dag van december zond de koning van Frankrijk een priester, een minderbroeder die de van de hertog Sfortia biechtvader plag te zijn, aan prins Anthonis om hem te overreden de stad over te geven aan de koning van Frankrijk, of indien niet, hij zou zijn heren, ridders en burgers een kwade dood laten sterven. Indien hij dat deed zou hij hem een groten schat geven, grote renten en hem met grote staat onderhouden in het land van Milaan. De prins die dit hoorde van de broeder werd zeer vergramd en zei: En was gij niet de konings bode en dat ik u niet zo goed kende, zo zou ge nog op deze dag hangen. Daarom aanvaar nimmermeer al zulke boodschap te doen en zeg aan de koninklijke majesteit dat ik mijn eer en mijn trouwe liever heb dan veel goud, zilver of grote schat. Verre moet van mij zijn de naam van een verrader, ik sterf liever duizend doden dan ik die naam zou hebben. Pavia behoort de keizer toe en is geleverd de hertog Francisco Sfortia de tweede, daarom zal ik mijn eer me Gods hulp zo lang bewaren als ik kan.

Die Franchoisen willende de Duytschen lasteren, verweten hen datse ezels vleesch eten moesten, waerom die knechten seer vergramt wesende, zijn door t'Casteel, staende by S. Steuens capelle, ter stadt wt ghetrocken, ende hebben eenen grooten hoop Franchoisen verstroyt. Den grooten dieren tijt en cesseerde noch niet, een hinne golt eenen Philippus gulden, ende nauwelijcks en was daer eenich peerts oft ezels vleesch meer te becomen. Ende om datse dagelijcks onversiens wt ende in op die Franchoisen liepen, soo dede die Coninck de stadt ronts-omme begrauen ende met wallen omcinghelen, om dat die bespieders vander stadt niet lichtelijck weder in gheraken en souden, noch oock d'wtloopers wt der vyanden handen sonder vechten niet ontcomen en souden. Den roep ginck datter vanden Keyser vij. M. Duytsche knechten quamen, die alreede tot Lauden ende daer ontrent lagen. Waerom die Coninc met grooter beloften eenen vromen ende vervaren man ontboot, Jan Mediceus genoemt, die met een hoop voet-knechten den iiij. December in des Conincks leger ghecomen is. Een yegelijck hoepte met desen die victorie te vercrijghen, besonder de Coninck, die welcke terstont xv. witte banieren dede thoonen, hopende met een alsulcken nieuwicheyt der borgeren moet te doen sincken. Daer na wert die stadt beclommen [95v] by de voet-knechten die den voorseyden Jan gebracht hadde. Maer die Duytsche knechten defendeerden hen cloeckelijck, met cleynen arbeyt den vyandt verstootende.

Den xxiij. dach Decembris eyschten die soldaten anderwerf gelt, om welcke te vreden te stellen, ontleende den vromen Anthonis vande Canonicken ghelt, ende dede den staf, diemen den Rectoor der vniuersiteyt voordroech, als hy erghens ginck, al versmilten ende gelt daer af munten, van den borghers wert oock een groote somme ghegheuen. Waer mede die knechten soo wel ghepaeyt werden, datse beloofden ouer al te trecken daermen hen senden wilde, ende al te doene dat hun den Prince ghebieden soude. Binnen desen tijdt wert die spijse dierder ende dierder in plaetse van pertrijsen, phasanten, sachmen nu ajuyn, ende loock ter merckt te coope brengen. Int vleesch-huys en was anders geen vleesch te becomen, dan peerde ende ezele vleesch, noch daer en was anders geen broot te vinden dan van semelen gebacken.

De Fransen willen de Duitsers lasteren, verweten hen dat ze ezels vlees eten moesten, waarom die knechten zeer vergramd waren en zijn door het kasteel, staat bij S. Stevens kapel, ter stad uitgetrokken en hebben een grotenhoop Fransen verstrooid. De grote dure tijd verminderde noch niet, een kip gold een Philippus gulden en nauwelijks was daar enig paard of ezel liet meer te bekomen. En omdat ze dagelijks onvoorziens uit en in op de Fransen liepen, zo liet de koning de stad rondom begraven en met wallen omsingelen omdat die bespieders van de stad niet licht er weer in raken zouden, noch ook de uitlopers uit de vijanden handen zonder te vechten niet ontkomen zouden. De roep ging dat er van de keizer 7000 M. Duitse knechten kwamen die alreeds tot Lauden en daar omtrent lagen. Waarom de koning met grote beloften een dappere en ervaren man ontbood, Jan Mediceus genoemd, die met een hoop voetknechten de 4de december in de konings leger gekomen is. Iedereen hoopte met deze de victorie te verkrijgen, bijzonder de koning die terstond 15 witte banieren liet tonen en hoopte meteen al zulken nieuwigheid de burgers moed te laten zinken, daarna werd de stad beklommen [95v] bij de voetknechten die de voorzegde Jan gebracht had. Maar de Duitse knechten verdedigden zich kloe die met weinig moeite de vijand verstoten.

De 23set dag van december eisten de soldaten andermaal geld en om die tevreden te stellen leende de dappere Anthonis van de kanunniken geld en liet de staf die men de rector der universiteit voordroeg als hij ergens ging geheel smelten en geld daarvan munten, van de burgers wedt ook een grote som gegeven. Waarmee de knechten zo goed gepaaid werden dat ze beloofden overal te trekken daar men hen zenden wilde en alles te doen dat hun de prins gebieden zou. Binnen deze tijd werd de spijs duurder en duurder en in plaats van patrijzen, fazanten zag men nu uien en look ter markt te koop brengen. In het vleeshuis was anders geen vlees te bekomen, dan paarden en ezel vlees, noch daar was anders geen brood te vinden dan van zemelen gebakken.

Omtrent die Kersdaghen sont Alphonsus Hertoch van Ferraren naeden Franschen legher eenen grooten hoop poeders, ende om tselue sonder sorghe in te halen, wert die voorschreuen Jan Mediceus met eenen grooten hoop ruyters, wel t'seventich Italiaensche mijlen te gemoete gesonden, met welck poeder die Coninck seer verblijdt was, hopende binnen corten tijt die stadt in sijn gewelt te hebben. Die van binnen der stadt waren doen seer bevreest, ende een yegelijck badt Godt om peys ende vrede. Op den vijfsten Januarij hebben die Franchoisen begost te schieten op eenen toren staende op die vesten, en dit duerde wel twee daghen lanck, ende hebben daer geschoten dry-hondert ende twintich iseren clooten, elcken cloot hondert ponden swaer, eer den toren vallen wilde. Maer sy hoepten dat den toren wtwaerts vallen soude, om ouer die steenen in die stadt te loopen, maer Godt gaf gratie dat hy innewaerts viel, ende dat onderste deel vanden toren, t'welc daer bleef staende, was stercker dan den gheheelen toren van te vooren was.

Het was nu soo verre ghecomen, dat inde stadt veel peerden van hongher storuen, want in dry maenden en hadden sy hoye noch caf ghehadt, ende die peerden inde stallen en aten niet alleen aerde ende hout van grooten hongher, maer sy knaechden oock die tichelen vande huysen, ende sy aten malcanderen die steerten ende manen af. Den xiij. Januarij so eyschten die Duytsche knechten weder haer soldije. Doen wert daer geboden by de regeerders vander stadt, den Apothekers, Smeden, Timmerlieden, Beenhouwers, Taverniers, ende ander Ambachts-lieden, oock die spijse ende dranc vercochten, datse souden fineren ende leenen een somme ghelts. Anthonis ontleende oock een deel gouts van die Spaensche Capiteynen, en hy nam ooc sijn gouden keten, die hy plach te draeghen, ende sijn ringhen, doende daer af ghelt slaen, daer hy die Duytsche Capiteynen ende soldaten mede te vreden stelde.

Den Viceroy van Napels ende den Marquis van Piscare, sonden met twee Spaignaerden dry duysent goude penninghen, om te draghen den Capiteyn binnen Pavien. Dese Spaignaerts quamen int Fransche heyr, ende gingen dagelijcks met de Franchoisen schermutsen op de gene die binnen Pavien laghen, tot als sy eenen bequamen tijdt saghen, ende brachten dat gelt alsoo aenden Capiteyn. De duytsche knechten siende dat henlieden soo veel secours comen was, swoeren by haren eedt, datse de stadt den Coninck van Vranckrijck niet ouer-gheuen en souden, al souden sy noch soo grooten armoede lijden, ia al souden sy den tijdt van een maent water drincken. Den Coninck door sommighe bespieders verstaen hebbende van t'groot ghebreck dat inder stadt was, soo heeft hy voor hem ghenomen daer alsoo te blijuen ligghen, hopende seer haest die stadt wt te hongheren.

Den 25. oft, soo eenighe segghen, den 24. Januarij, quam die Hertoge van Bourbon, een seer cloeck ende vervaren Prince, met een groote macht van s'Keysers volck om Pavien t'ontsetten, ende wert by Lauden ghesien. [96r]

Omtrent de Kerstdagen zond Alphonsus, hertog van Ferrara, naar het Franse leger een grote hoop poeders en om dat zonder zorg in te halen werd die voorschreven Jan Mediceus met een grote hoop ruiters wel zeventig Italiaanse mijlen tegemoet gezonden en met dat poeder was de koning zeer verblijd en hoopte binnen korte tijd de stad in zijn geweld te hebben. Die van binnen de stad waren toen zeer bevreesd en iedereen bad Got om rust en vrede. Op de vijfde januari zijn de Fransen beginnen te schieten op een toren die in de vesten staat en dit duurde wel twee dagen lang en hebben daar geschoten driehonderdentwintig ijzeren kloten van elk honderd pond zwaar eer den toren vallen wilde. Maar ze hoopten dat de toren uitwaarts vallen zou om over ie stenen in die stad te lopen, maar God gaf gratie dat hij inwaarts viel en dat onderste deel van de toren, wat daar bleef staan, was sterker dan de gehele toren van tevoren was.

Het was nu zo ver gekomen dat in de stad veel paarden van honger stierven, want in drie en hadden ze hooi nog kaf gehad en de paarden in de stallen aten niet alleen aarde en hout van grote honger, maar ze knaagden ook ie tichelen van de huizen en ze aten elkaar de staarten en manen af. De 13de januari zo eisten de Duitse knechten weer hun soldij. Toen werd daar geboden bij de regeerders van de stad de apothekers, smeden, timmerlieden, beenhouwers, tavernes en ander ambachtslieden, ook die spijs en drank verkochten dat ze zouden fineren en lenen een som geld. Anthonis leende ook een deel goud van de Spaanse kapiteins en hij nam ook zijn gouden ketting die hij plag te dragen en zijn ringen en liet daarvan geld slaan daar hij de Duitse kapiteins en soldaten mee tevreden stelde.

De vicekoning van Napels en de markies van Pescia zonden met twee Spanjaarden drieduizend gouden penningen om te brengen naar de kapitein binnen Pavia. Deze Spanjaarden kwamen in het Franse leger en gingen dagelijks met de Fransen schermutselen op diegene die binnen Pavia lagen tot ze een bekwame tijd zagen en brachten dat geld alzo naar de kapitein. De Duitse knechten zagen dat hen zoveel bijstand gekomen was zwoeren bij hun eed dat ze de stad de koning van Frankrijk niet overgeven zouden, al zouden ze noch zo grote armoede lijden, ja, al zouden ze de tijd van een maand water drinken. De koning die door sommige bespieders verstaan heeft van het grote gebrek dat in de stad was, zo heeft hij voor hem genomen daar alzo te blijven liggen en hoopte zeer gauw stad uit te hongeren.

De 25ste of zo enige zeggen de 24te januari kwam de hertog van Bourbon, een zeer kloek en ervaren prins met een grote macht van keizers volk om Pavia te ontzetten en werd bij Lauden gezien. [96r]

Dit hoorende die Coninck van Vrancrijck, soo heeft hy des anderen daechs smorgens allen t'geschut dat ter stadt waert lach inden wech doen brengen, om des Keysers volck te keeren. Oock dede hy allen t'garnisoen, dat inde cleyn stedekens lach, int velt comen. Die Hertoge van Bourbon ende die Viceroy van Napels, denckende t'gene dat daer na ghebeurde, datse noch d'ouerhant vercrijgen soude, zijn van Melanen vertrocken den 29. Januarij, met hunnen hoop vast aen comende, tot op thien duysent passen na Pavien. Doen stonden die Franchoisen te peerde ende te voete, met ontploken banieren dach ende nacht, bereyt om te vechten. Des anderen daechs quamen des Keysers Capiteynen met haer armeye, op vier duysent passen na by die stadt, daer sy neder sloegen, ende sonden op den seluen dach twee bespieders aenden Capiteyn Anthonis, hem te kennen geuende wat sy doen souden. Ende teghen den auont schoten sy xiij. groote stucken af, om dat die van binnen haer compste souden hooren. Ende trocken noch wat naerder, daer de Franchoisen die passagie bewaerden, al-waer des Keysers volck hem doorsloech, soo datse met grooten arbeyt by der stadt quamen, op twee duysent passen na, daer sy haer tenten sloegen, makende haren leger ende perck sterck. Binnen desen tijt quamen die van Pavien wt die west-poorte, ende beclommen den leger haerder vyanden, oock verbrandende dat voorgeborcht vanden leger met haer keucken, nemende met hen al dat sy vonden. Opden vi. dach Februarij, quam s'Keysers armeye naerder den legher vanden Coninck, die seer sterck ghebollewerckt was, ende veel gheschuts gheleyt hadde teghen den vyant. Des Keysers volck sont wt vi. hondert lichte peerden ende vi. hondert voetknechten met geschut. De Franchoisen siende dese comen, soo schoten sy ses groote stucken af, maer de Spaignaerts vielen neder ter aerden, ende lieten t'geschut ouer gaen. Ende terstont wert inden Franschen legher al arme gheslagen, ende terstondt waren daer vergadert xx. vaenkens Zwitsers. Daer nae quamen die Dolphinoisen ende Italiaenen, wien volchde eenen grooten hoop van gebaerdeerde peerden met ooc lichte peerden, ende in sulcker ordinantien bleuen sy staende binnen haer wallen. Maer die Spaignaerden hielden de Franchoisen vast wacker, om datse niet en souden weten, waer des Keysers armeye trecken wilde, blijuende des nachts op dry hondert passen nae by dat Fransche perck. s'Anderdaechs trocken die van binnen wt met hondert lichte peerden ende vier hondert Duytsche voet-knechten, ende bevochten vier Zwitsersche scharen, die corts de vlucht namen, maer so sy dese vervolchden, werden daer vele doot geslagen, ende veel van henlieden sprongen inde riuiere de Ticin, oock werden daer veel gevanghen, nemende ooc muylen met bagagien geladen, die sy binnen Pavien brachten. Maer die Duytschen en wilden gheen Zwitsers gevanghen nemen, maer sloegen dese al doot, bederuende alsdoen der Zwitsers legher, ende namen al dat sy daer vonden, van victalie ende huysraet, t'selue inder stadt brenghende. Sy brachten oock hasen, pertrisen ende pretieuse tabbaerts ende meer andere costelijckheden, oock twee groote engienen, ende thien tonnen buscruyts, Maer als die Capiteyn in sijn legher quam, soo sach hy dat allen sijn goet genomen was, dat oock sijn geladen muylen, sijn knechten gevangen, ende binnen der stadt gebracht waren.

Den xxv. dach der maent Februarij soo gauen des Keysers Capiteynen teeckenen om vechten, staende opt hoochste van haren legher aenden Capiteyn der stadt van Pavien, die den Capiteyn Matheus de Becaria, met eenige borgers vander stadt, last gaf om die stadt te bewaren, ende voorts stelde hy die Duytschen ende Spaignaerts in goeder ordinancien, ende ooc sijn engienen ende gheschut. Inder seluer nacht inde derde waecke verliet des Keysers armeye haren leger, comende nae Pavien aen een zijde, ende maeckten met haesten dry groote gaten met haren engienen, inde mueren van des Conincx legher ende perck. Terstont dede die Coninck van Vranckrijck brenghen groot gheschut, dat [96v] stellende ter plaetsen, daer hem dochte dat des Keysers armeye quam. Ooc dede die Coninck des smorgens veel gheschuts voeren int quartier vanden Switsers, aldaer sendende den Prince van Aubigni ende Hannibal Gascoen, een poorter van Alexandrien, ende den Prince van S. Paul, doende aldaer verbeyden d'armeye vande ghebaerdeerde ende lichte peerden, daer die Switsers by waren, met die Dophinoisen. Ende als die Franchoisen des Keysers volck saghen aencomen, soo schoten sy met grof gheschut daer onder, veel van henlieden quetsende, soo datse scheydden ende begonsten die vluch te nemen.

Dit hoorde de koning van Frankrijk, zo heeft hij de volgende dag ’s morgens al geschut dat ter stad waart lag in de weg doen brengen om het keizers volk te keren. Ook liet hij het gehele garnizoen dat in een klein stedekens lag in het veld komen. De hertog van Bourbon en de vicekoning van Napels dachten aan hetgeen dat daarna gebeurde dat ze nog de overhand krijgen zouden en zijn van Milaan vertrokken de 29ste januari die met hun hoop vast aankwamen tot op tienduizend passen na Pavia. Toen stonden de Fransen te paard en te voet met geopende banieren dag en nacht, en bereid om te vechten. De volgende dag kwamen de kapiteins van de keizer met hun leger op vierduizend passen nabij de stad daar ze neer sloegen en zonden op dezelfde dag twee bespieders naar kapitein Anthonis die hem te kennen gaven wat ze doen zouden en tegen de avond schoten ze13 grote stukken af zodat die van binnen hun komst zouden horen en trokken wat nader daar de Fransen de passage bewaarden alwaar het keizers volk zich doorsloeg zodat ze met grote arbeid bij de stad kwamen, op tweeduizend passen na, daar ze hun tenten sloegen, maakten hun leger en perk sterk. Binnen deze tijd kwamen die van Pavia uit de west-poort en beklommen het leger van hun vijanden, ook verbranden ze dat voorgeborchte van het leger met hun keuken en namen met hen al dat ze vonden. O de 6de dag van februari kwam het leger van de keizer al wat nader het leger van de koning die zeer sterk gebolwerkt was en veel geschut gelegd hadden tegen de vijand. Het volk van de keizer zond uit 600 lichte paarden en 600 voetknechten met geschut. De Fransen zagen dit komen zo schoten ze zes grote stukken af, maar de Spanjaarden vielen neer ter aarde en lieten het geschut over gaan en terstond werd in het Franse leger alarm geslagen en terstond waren daar verzameld 20 vaantjes Zwitsers. Daarna kwamen die van Dauphiné en Italianen die gevolgd werden van een grote hoop van gebardeerde paarden met ook lichte paarden en in zulke ordinantie bleven ze staan binnen hun wallen. Maar de Spanjaarden hielden de Fransen vast wakke, omdat ze niet zouden weten waarheen het leger van de keizer trekken wilde, bleven ‘s nachts op driehonderd passen nabij het Franse perk. De volgende dag trokken die van binnenuit met honderd lichte paarden en vierhonderd Duitse voetknechten en bevochten vier Zwitserse scharen die gauw de vlucht namen, mar zo ze die vervolgden werden daar vele doodgeslagen en veel van hun sprongen in de rivier de Ticino, ook werden daar veel gevangen genomen en namen ook muilezels met bagage geladen die ze binnen Pavia brachten. Maar de Duitsers wilden geen Zwitsers gevangennemen, maar sloegen deze allen dood en bedierven alstoen het Zwitserse leger en namen alles dat ze daar vonden, van victualie en huisraad het in de stad brachten. Ze brachten ook hazen, patrijzen en dure tabbaards en meer andere kostbaarheden, ook twee grote machines en tien tonnen buskruit, Maar toen de kapitein in zijn leger kwam zo zag hij dat al zijn goed genomen was, dat ook zijn geladen muilezels en zijn knechten gevangen en binnen de stad gebracht waren.

De 25ste dag van de mand februari zo gaven de kapiteins van de keizer tekens om vechten, stonden op het hoogste van hun leger aan de kapitein van de stad Pavia die de kapitein Matheus de Becaria met enige burgers van de stad last gaf om de stad te bewaren en voorts stelde hij de Duitsers en Spanjaarden in goede ordinantie en ook zijn machines en geschut. In dezelfde nacht in de derde waak verliet het leger van de keizer zijn leger en kwam naar Pavia aan de ene zijd, en maakten met haast drie grote gaten met hun machines in de muren van het leger van de koning en perk. Terstond liet de koning van Frankrijk brengen groot geschut en stelde dat [96v] ter plaatse daar hij dacht dat het leger van de keizer kwam. Ook liet de koning ‘s morgens veel geschut voeren in het kwartier van de Zwitsers en zond aldaar de prins van Aubigny en Hannibal Gascoen, een poorter van Alexandrië, en de prins van S. Paul en liet aldaar wachten op het leger van de gebardeerde en lichte paarden daar de Zwitsers bij waren, met die van Dauphiné. Toen de Fransen het volk van de keizer zagen aankomen zo schoten ze met grof geschut daar onder en kwetsten veel van hen zodat ze scheiden en begonnen de vlucht te nemen.

Den Capiteyn binnen der stadt, en conde des Keysers volck niet gesien, midts die duysterheyt vanden neuel, maer als hy dat groot geschut hoorde soo trock hy derwaerts met sijn ordinantie van volcke ende t'geschut ter stadt wt, slaende terstondt int heyr sijnder vyanden. Maer eer dese aenquamen, soo hadde des Keysers volck metten Franchoisen grouwelijcke gevochten, die veel van des Keysers volck verslaghen, ende dander veriaecht hadden. Doen sont die Marquis van Piscaren aenden Viceroy van Napels ende den Hertoge van Bourbon, hen ontbiedende dat het heden den dach van vechten was, ende dat hen Godt victorie soude verleenen. Die Viceroy van Napels, ende die Hertoge van Bourbon vochten seer dapperlijc op alle canten, slaende, houwende, ende keruende, veel werden daer van beyde zijden gevelt, soo wel peerden als menschen. Daer sachmen voetknecht teghen voetknecht, ruyter teghen ruyter, lance tegen lance, ende hooft tegen hooft schermen. Die Coninck van Vranckrijck selue in persoone thoonde oock grootelijcken sijn vromicheydt, deur-stekende met sijn eyghen handt eenen vaillanten ende stouten Vaen-drager, van Ferdinando den Aertsch-Hertoghe ghesonden. Doen vermaende die Hertoge van Bourbon de Duytsche ende Bourgoensche knechten, ende gaf hen goeden moet tot vechten, segghende: Wy en sullen desen dach van hier niet scheyden, sonder prijs, eere ende victorie. Ende doen reedt hy met sijn bloot sweert op sijn vyanden, insghelijckx oock die by hem waren, ende vochten seer vreesselijck. Dese batalie duerde den tijt van ontrent een ure, datmen niet gheseggen en conde wie dat t'velt behouden soude, maer int eynde begonsten die Fransche voet-knechten achterwaerts te deynsen ende die vlucht aen te nemen, siende dat hunnen hoop begonst te minderen. Men sach al-omme dat de Franchoisen op die velden verstroyt, doot gheslagen, ende ghevangen werden, soo dat des Keysers volck dat velt behielt ende die victorie hadde, maer niet sonder groote bloetstortinge ende verlies van volcke. Want van s'Keysers volc waren verslaghen twee groote Capiteynen vande gebaerdeerde peerden, die Marquis van S. Angelo, en Don Hugo de Cardona, ende ontrent vier hondert peerden, ende soo veel voet-volcx. Van des Conincks van Vrancrijck volck bleuen by na alle de Lants-knechten ende d'Italianen, vande Duytschen verslaghen. Vande Switsers bleuen xv. C. ende vijf-hondert namen die vlucht, ende loopende inde riuiere verdroncken. Men seyde datter in een cleyn plaetse wel seuen duysent volcx verslagen was. Oock bleuen daer doot veel Heeren ende edele van Vrancrijck, als den Admirael van Vranckrijck met sijnen sone, in wiens wijsheydt ende raet die Coninck van Vrancrijc hem seer betroude, die Hertoghe van Montfort, Capiteyn des legers met sijnen sone, die Prince van Tremelou, met veel ander edelen, te lanck al te verhalen. In somma daer werdt ouer al een iammer ghecrijsch ghehoort, ende een deyrlijck wesen des doots ghesien.

De Coninck zijnde ronts-omme omcingelt ende cleyn hope hebbende van hem te salueren, is ten lesten vromelijck strijdende ghevangen, ende geleuert in handen vanden Viceroy van Napels, ende met hem den Coninck van Nauarren, den grooten Mr. van Vrancrijck, diemen den grooten bastaert van Vranckrijck noemde, met noch veel groote personagien, alhier te lanck om verhalen.

Paradijn een Frans historischrijuer verhaelt dat den Coninck niet verwonnen [97r] en was, dan alleen ghebroken, maer naer mijn opinie soo was hy ghebroken ende verwonnen. Veel vande ghenen die de vlucht namen, vielen met hun wapenen inde riuiere, ende verdroncken, d'ander werden int velt vande ruyteren, diese na liepen, door-loopen, eenighe werden inder stadt ghebracht. Ende na datmen hen die wapenen wt-gheschut hadde, soo lietse Bourbon onbeschadicht loopen. Die Hertoge van Alencon siende dat die Franchoisen verwonnen waren, ende dat sijn volck meest verslaghen, ende den Coninck gevangen was, soo heeft hy met iiij. C. ruyteren die vlucht ghenomen, ende is tot Lions in Vrancrijck ghecomen, daer hy die cortse creech ende sterf. Sommighe seggen datter in desen bloedigen slach seuen duysent, eenige seggen thien duysent doodt ghebleuen zijn.

Nae dese doorluchtige victorie des Keysers, soo is die bouengenoemde Anthonis de Leiua metten gevangene ende den rijckelijcken buyt, met grooter vreuchden ende triumphen binnen die stadt van Pauien ghecomen. Ende die Coninck van Vranckrijck volgende sijn bidden wert met grooten staet gebracht in t'Clooster van S. Pauwels daer hy te vooren gheleghen hadde.

Int 25. iaer wert gemaect ende geconfirmeert dat houwelijc tusschen des Conincx van Portugael suster, ende Charel den hooch-geboren Keyser, welcke Coninc van Portugael was des ouden Conincx van Portugael sone, die daer ghetrout hadde d'outste suster van den Keyser, Leonora genoemt. Ende als die oude Coninck doot was, soo wert die sone in sijns vaders plaetse Coninck, die daer oock getrout hadde des Keysers ionckste suster, Catharina. Ende als dit houwelijc aldus van die Keyserlijcke Maiesteyt ende van des Coninck suster gesloten was, soo werdt daer groote ghereetschap ghemaeckt vande Staten, ende Heeren. Dese hebben die Coninginne ouerghebracht, die welcke comende in Sevilien, werdt daer seer hooggelijck ontfangen, waer alle die Heeren haer handt custen gelijck daer die costume is.

Doen wert de K. Mat. geboodtschapt, dat sijn bruydt ghecomen was soo heeft hy hem bereydt, ende quam met grooten staet binnen Seuilien, den xi. dach der maent Aprilis, alwaer hy dese seer vriendelijck ontfanghen heeft. Daer quam die Cardinael ende Aertsch-bischop van Toleden, met veel andere Bischoppen, Abten ende gheestelijcke Prelaten, met grooten staet totter feesten. Ende die Cardinael den Aertsch-bischop celebreerde de Misse, ende daer ontfinghen sy dat Heylich Sacrament, ende daer nae werden sy ghetrout, daer groote blijschap, vreucht ende triumphe bedreuen werdt.

De kapitein kon binnen de stad het keizers volk niet zien, mits die duisterheid van de nevel, maar toen hij dat groot geschut hoorde zo trok hij derwaarts met zijn ordinantie van volk en het geschut ter stad uit en sloeg terstond in het leger van zijn vijanden. Maar deze aankwamen zo had het volk van de keizer met de Fransen gruwelijk gevochten, die veel van het keizers volk verslagen en de andere verjaagd hadden. Toen zond de markies van Piscaren aan de vicekoning van Napels en de hertog van Bourbon en hem ontbood dat het heden de dag van vechten was en dat hen God victorie zou verlenen. De vicekoning van Napels en de hertog van Bourbon vochten zeer dapper aan alle kanten, sloegen, hieuwen en kerfden, veel werden daar van beide zijden geveld, zo wel paarden als mensen. Daar zag men voetknecht tegen voetknecht, ruiter tegen ruiter, lans tegen lans, en hoofd tegen hoofd schermen. De koning van Frankrijk zelf in persoon toonde ook zeer zijn dapperheid en stak door met zijn eigen hand een onversaagde en stoute vaandeldrager van Ferdinand, de aartshertog, gezonden. Toen vermaande de hertog van Bourbon de Duitse en Bourgondië knechten en gaf hun goede moed tot vechten en zei: wij zullen deze dag van hier niet scheiden zonder prijs, eer en victorie. En toen reedt hij met zijn blote zwaard in op zijn vijanden, insgelijks ook die bij hem waren en vochten zeer vreselijk. Deze slag duurde de tijd van omtrent een uur dat men niet zeggen kon wie dat het veld behouden zou, maar in het einde begonnen de Franse voetknechten achterwaarts te trekken en die vlucht aan te nemen en zagen dat hun hoop begon te minderen. Men zag alom dat de Fransen op de velden verstrooid, doodgeslagen en gevangen werden, zodat het vol van de keizer dat veld behield en de victorie had, maar niet zonder grote bloedstorting en verlies van volk. Want van het volk van de keizer waren verslagen twee grote kapiteins van de gebardeerde paarden als de markies van S. Angelo en Don Hugo de Cardona, en omtrent vierhonderd paarden en zo veel voetvolk. Van het volk van de konings van Frankrijk bleven bijna alle landsknechten en de Italianen, van de Duitsers verslagen. Van de Zwitsers bleven er 1500 en vijfhonderd namen de vlucht en liepen in de rivier en verdronken. Men zegt dat er in een kleine plaats wel zevenduizend volk verslagen was. Ook bleven daar dood veel heren en edelen van Frankrik, als de admiraal van Frankrijk met zijn zoon in wiens wijsheid en raad de koning van Frankrijk hem zeer vertrouwde, de hertog van Montfort, kapitein van het leger met zijn zoon, de prins van Tréméloir, met veel ander edelen, te lang alles te verhalen. In somma, daar werd overal droevig gekrijs gehoord en een deerlijk wezen des doods gezien.

De koning was rondom omsingeld en had een kleine hoop van zich te redden en is tenslotte dappere strijdende gevangen, en geleverd in handen van de vicekoning van Napels en met hem de koning van Navarra, de grote meester van Frankrijk die men dn grote bastaard van Frankrijk noemde, met noch veel grote personages, alhier te lang om verhalen.

Paradijn een Frans historieschrijver verhaalt dat de koning niet overwonnen [97r] was, dan alleen gebroken, maar naar mijn opinie zo was hij gebroken en overwonnen. Veel van diegenen die de vlucht namen vielen met hun wapenen in de rivier en verdronken, de andere werden in het veld van de ruiters die ze na liepen doorlopen, enige werden in de stad gebracht en nadat men hen de wapenen uitgeschut, zo liet Bourbon ze onbeschadigd lopen. De hertog van Alençon zag dat die Fransen overwonnen waren en dat zijn volk meest verslagen en de koning gevangen was, zo heeft hij met 400 ruiters de vlucht genomen en is tot Lyon in Frankrijk gekomen daar hij de koorts kreeg en stierf. Sommige zeggen dat er in deze bloedige slag zevenduizend, enige zeggen tienduizend doodgebleven zijn.

Nae deze doorluchtige victorie ban de keizer zo is die bovengenoemde Anthonis de Leiva met de gevangene en de rijke buit met grote vreugden en triomfen binnen de stad van Pavia gekomen en de koning van Frankrijk volgde zijn bidden en werd met grote staat gebracht in het klooster van S. Pauwels daar hij tevoren gelegen had.

In het 25ste jaar werd gemaakt en geconfirmeerd dat huwelijk tussen de zuster van de koning van Portugal en Karel de hooggeboren keizer, die koning van Portugal was de zoon van de oude koning van Portugal die daar getrouwd had de oudste zuster van de keizer, Leonora genoemd. Toen de oude koning dood was zo werd de zoon in zijn vaders plaats koning, die daar ook getrouwd had de jongste zuster van de keizer, Catharina. Toen dit huwelijk aldus van de keizerlijke majesteit en van de zuster van de koning gesloten was zo werd daar groot gereedschap gemaakt van de Staten en heren. Deze hebben de koningin overgebracht, die kwam in Sevilla en werd daar zeer hoog ontvangen waar alle heren haar handt kusten gelijk daar het gebruik is.

Toen werd de keizerlijke majesteit geboodschapt dat zijn bruid gekomen was zo heeft hij hem bereid en kwam met grote staat binnen Sevilla de 11de dag van de mans april alwaar hij deze zeer vriendelijk ontvangen heeft. Daar kwam de kardinaal en aartsbisschop van Toledo met veel andere bisschoppen, abten en geestelijke prelaten, met grote staat tot de feesten. En die kardinaal en aartsbisschop celebreerde de mis en daar ontvingen ze dat Heilig Sacrament en daarna werden ze getrouwd daar grote blijdschap, vreugde en triomf bedreven werd.

Beroerte in Duytschlandt.

HIer dunckt my goet te vertellen met Barlando ende andere geleerde, van sommige saecken by nae in desen tijdt in Duytschlandt gheschiet. Merten Luters sermoonen, daer veel volcx quam, waeren seer oproerich, want hy hadde ghenoech te verhalen van die Princen, Bischoppen ende Prelaten, seggende den Keyser eenen wormsac te zijn. Die Princen noemde hy tyrannen, seggende dat den Turck wijser ende beter was, dan die regeerders des Christenrijcx, ende dierghelijcke vele. Hy schreef in sijn boecken: Heere verlost ons van dese tyrannen, verdrijft doch dese quade ende hooveerdige regeerders der heyliger kercken. Dat ghemeyn volck beroert ende verweckt zijnde, heeft ten lesten begost op te staen, ende te conspireren teghen de Heeren, die eenighe heerschappije hadden.

Int iaer ons Heeren 1525. den eersten dach der maent Januarij heeft die gemeynte van Kempen met sweerden, stocken ende stauen teghen hun Heere ende Abdt, beghost te rebelleren, ende bestonden desen seer vreedelijck te tracteren. Die Heeren ende andere Princen die dit meynden te stillen, deden gantsch verloren aerbeyt, want die raserije wert altijdt grooter ende meerder. Ende dit quaet is ten lesten soo verre ghecomen, als datter [97v] niet een maent en passeerde, sonder eenich rumoer oft oploop wt Luthers seckte op te rijsen. Want een yeghelijck wilde nae sijnen appetijt ende vryheyt leuen, destruerende die Cloosters, veriagende ende grootelijcx melsterende de Religieusen. Die kercken werden van hun rijckdommen berooft. In deser manieren werden ooc veel weerlijcke Heeren huysen ende steden ontweldicht. Een yeghelijck stelde hem in alle manieren t'sijne te volbrenghen, sulcx dat bleeck datse meer op rooven ende stelen wt waren dan op yet anders. Nu wil ick oock seggen, wat Heeren hen teghen dese rasernije stelden. Voor Leipheym op die Danouwe werden van dese door die Switsers vierduysent verslaghen ende veel inde riuiere gheworpen, eenighe onthalst met hunnen Parochiaen van Luthers seckte wesende. Den xxij. Aprilis heefter die Marckgraue Casimirus twee duysent omghebracht, ende veel ghevanghen genomen, eenighe dede hy onthoofden, ende sommighe metten gheheelen dorpe verbranden.Die ionghe Palsgrauen hebbender vierhondert verslagen, ende xxiij. gevangene onthooft. Den xix. Meye is die Palsgraue ende Lodewijc wt getrocken, ende heeft sommige dorpen weder inghenomen, die hem ontweldicht waren. Oock heeft hy Bruessel in Swaven wedergecregen, dat sijnen broeder den Bischop van Spiers genomen was, ende heefter ooc veel doen onthoofden, vande ghene die hy ghevanghen hadde. Den xxviij. Meye soo dede die selue noch xi. onthoofden, onder die welcke twee priesters waren van Luthers seckte, ende eenen wtgeloopen monick. Opden seluen dach zijnder dootghebleuen voor Diepoldsteyn ontrent duysent. Den xviij. der seluer maendt heeft desen voorgenoemden hoop in Elsaten anderwerf ettelijcke steden, die ingenomen waren, oft van haer selfs haer op-gegeuen hadde, gespolieert ende deerlijck metten viere vernielt. Ende souden Lotringe oock ghedestrueert ende vernielt hebben, en hadde die Hertoghe Anthonis met sijn volck ghedaen, dier vierduysent verslagen heeft. Des anderen daechs is hy op sommighe andere landtloopers ende brantstichters ghecomen, verslaende van dese wel ses-duysent. Den xx. der seluer maent, isser anderwerf eenen grooten hoop vanden seluen, tusschen Taubach ende Skouiler omgebracht ende veriaecht. Ten lesten soo heeft hy dese by Sletstadt ende Ortenberghe verwonnen. De ghene die hier af gheschreuen hebben seggen, datter vanden seluen Anthonis meer dan xxvi. duysent verslagen werden ende dry hondert onthooft.

In desen tijdt is daer oock een groot rumoer tot Thuringen onder t'volck opgheresen, om t'welck te doen cesseren, soo heeft Frederick die Hertoge van Sassen eenen grooten hoop volck doen vergaderen, maer hy schiet wt dese werelt den xij. dach van Meye. Die Landtgraue van Hessen, heefter omtrent hondert verslaghen. Dese hadden een stadt inghenomen, ende eens Abdts goet al verstroyt ende ghemeyn ghemaeckt. Maer comende in een ander stadt, soo heeft die Hertoge daer een groot deel doen onthoofden, maer bysonder die Luthersche Predicanten, vande welcke hy sommighe (soomen seyt) dede raybraecken. Daer nae heeft hy hem metten anderen Princen ghevoecht. Den vijfthiensten mey sijnder by Franckenhuysen meer dan ses duysent verslagen, sonder de gene die gherecht werden. Dese hadden die stadt Mulhuysen ingenomen, die daer-nae van alle canten, door die Duytsche Heeren aengevochten zijnde, ten lesten weder-gecreghen wert. Die stadt was in genade ghenomen, op alsulcke conditien, als dat die geestelijckheyt, weder in haeren eersten staet soude ghestelt worden, ende datmen die stadts mueren soude afbreken ende datmen t'gheschut met het buscruyt den Prince ouerleueren soude. Metten cortsten vanden Palsgraue ende ander Duytsche Vorsten ende Heeren, werden hier ende daer ouer die hondert duysent mannen verslaghen, alsulcken commotie ende een sulcken beroerte was dit iaer in Duytschlant, als daer oyt deur die Gothen ende Wandalen in Italien hadde gheweest. [98r]

Niet langhe daer na is binnen s'Hertoghenbosch oock eenen oploop gheweest vander ghemeynten tegen die Heeren. Die Prince hadde vande steden in Brabant een somme van penningen begeert, maer die gemeynte van s'Hertogenbosch en wildet vanden ghemeyne schatten niet laten nemen, noch en wilde oock niet gheloouen datter eenich profijt soude mede ghedaen worden, ende heeft die rijckste Cloosters der stadt aenghevallen, willende van dese die penningen op-gebracht hebben, om den Prince te voldoen. Dit duerde eenen langen tijt, tot als die Gouuernante vrouwe Margriete daer ghecomen is, ende stilde al dat rumoer t'welck in toecomende tijden noch oprijsen mochte.

Beroerte in Duitsland.

Hier dunkt mij goed te vertellen met Barlando en andere geleerde van sommige zaken die bijna in deze tijd in Duitsland geschied zijn. Marten Luther sermoenen, daar veel volk kwam, waren zeer oproerig want hij had genoeg te verhalen van de prinsen, bisschoppen en prelaten en zei dat de keizer een wormzak was. De prinsen noemde hij tirannen en zei dat de Turk wijzer en beter was dan die regeerders des Christenrijk, en diergelijke vele. Hij schreef in zijn boeken: Heer verlos ons van deze tirannen, verdrijf toch deze kwade en hovaardige regeerders der heilige kerk. Dat gewone volk dat beroert en verwekt werd heeft tenslotte begonnen op te staan en te conspireren tegen de heren die enige heerschappij hadden.

Int jaar ons Heren 1525, de eerste dag van de maand januari heeft die gemeente van Kempen met zwaarden, stokken en staven tegen hun heer en abt begon te rebelleren en bestonden deze zeer wreed te behandelen. De heren en andere prinsen die dit meenden te stillen, deden gans verloren moeite want de razernij wedt altijd groter en meerder. Dit kwaad is tenslotte zo ver gekomen als dat er [97v] niet een maand passeerde zonder enig rumoer of oploop uit Luthers sekte op te rijzen. Want iedereen wilde naar zijn appetijt en vrijheid leven vernielden de kloosters, verjaagden en zeer molesteerden de religieuzen. De kerken werden van hun rijkdommen beroofd. In deze manieren werden ook veel wereldlijke heren huizen en steden ontweldigt. Iedereen stelde hem in alle manieren het zijne te volbrengen, zulks dat bleek dat ze meer op roven en stelen uit waren dan op iets anders. Nu wil ik ook zeggen wat heren hen tegen deze razernij stelden.

Voor Leipheim op de Donau werden van deze door de Zwitsers vierduizend verslagen en veel in de rivier geworpen, enige onthalst met hun parochianen die van Luthers sekte waren. De 22ste april heeft er de markgraaf Casimirus tweeduizend omgebracht en veel gevangengenomen, enige liet hij onthoofden en sommige met het gehele dorp verbranden. Die jonge palsgraaf heeft er vierhonderd verslagen en 24 gevangen en onthoofd. De 19de mei is de palsgraaf Lodewijk uitgetrokken en heeft sommige dorpen weer ingenomen die hem ontweldigd waren. Ook heeft hij Brussel in Zwaben teruggekregen dat zijn broeder de bisschop van Spiers genomen had en heeft er ook veel laten onthoofden van diegene die hij gevangen had. De 23ste mei zo liet hij er nog 11 onthoofden waaronder twee priesters waren van Luthers sekte en een uitgelopen monnik. Op dezelfde dag zijn dood gebleven voor Diepoldstein omtrent duizend. De 18de van dezelfde maan heeft deze voorgenoemden hoop in Elzas andermaal ettelijke steden die ingenomen waren of van zichzelf zich opgegeven gespolieerd en deerlijk met het vuur vernield en zou Lotharingen ook vernield hebben had die hertog Anthonis met zijn volk niet gedaan die er vierduizend verslagen heeft. D volgende dag is hij op sommige andere landlopers en brandstichters gekomen en versloeg hiervan wel zesduizend. De 20ste van dezelfde maan is er andermaal zo’ n grote hoop van dezelfde tussen Taubach en Skoveler omgebracht en verjaagd. Tenslotte zo heeft hij deze bij Sletstadt en Ortenberg overwonnen. Diegene die hiervan geschreven hebben zeggen dat er van dezelfde Anthonis meer dan 26000 verslagen werden en driehonderd onthoofd.

In deze tijd is daar ook een groot rumoer tot Thüringen onder het volk opgerezen en om dat wat te verminderen zo heeft Frederik de hertog van Saxen een groten hoop volk laten verzamelen, maar hij scheidde uit deze wereld de 12de dag van mei. De landgraaf van Hessen, heeft er omtrent honderd verslagen. Deze hadden een stad ingenomen en eens abt goed al verstrooid en algemeen gemaakt. Maar toen ze kwam in een andere stad zo heeft de hertog daar een groot deel laten onthoofden, maar vooral de Lutherse predikanten van die hij sommige (zo men zegt) liet radbraken. Daarna heeft hij hem met de andere prinsen gevoegd. De vijftiende mei zijn er bij Frankhuizen meer dan zesduizend verslagen, zonder diegene die berecht werden. Deze hadden die stad Mulhuijsen ingenomen die daarna van alle kanten door die Duitse heren aangevochten werden tenslotte weergekregen werd. De stad was in genade genomen op al zulke conditie als dat de geestelijkheid weer in haar eersten staat zou gesteld worden en dat men die stadsmuren zou afbreken en dat men het geschut met het buskruit de prins overleveren zou. In het kort, van de palsgraven en ander Duitse vorsten en heren, werden hier en daar over die honderdduizend mannen verslagen, al zulken commotie en een zulke beroerte was dit jaar in Duitsland als daar ooit door die Gothen en Wandalen in Italië was geweest. [98r]

Niet lang daarna is binnen Hertogenbosch ook een oploop geweest van de gemeente tegen de heren. Die prins had van de steden in Brabant een som van penningen begeerd, maar de gemeente van Hertogenbosch wilde het van de gewone schatten niet laten nemen, noch wilde ook niet geloven dat er enig profijt zou mee gedaan worden, en heeft de rijkste kloosters der stad aangevallen, wilde van deze die penningen opgebracht hebben om de prins te voldoen. Dit duurde een lange tijd tot als die gouvernante vrouwe Margriet daar gekomen is en stilde al dat rumoer wat in toekomende tijden noch oprijzen mocht.

Nu keere ick weder totten gevangenen Coninck van Vranckrijck, die ettelijcke maenden in Italien gehouden zijnde na Spaignien ghevoert wert, daer hy binnen corte daghen metter cortsen sieck te bedde lach. Die Keyser is tot hem ghecomen, maer wat spraecke sy onderlingen ghehadt hebben, is my met meer andere onbekent. Daer na den Keyser willende sijnen siecken ghevangenen vertroosten, seyde dat hy goeden moet soude hebben, ende dat hy in alle manieren tot sijnder siecten soude raet soecken. Ick weet datter grootelijck onder die Princen ende Heeren vanden peys gesproken was, maer het heefter al te qualijcken connen toe gheraken.

Nu keer ik weer tot de gevangene koning van Frankrijk die ettelijke maanden in Italië gehouden is geweest en naar Spanje gevoerd werd daar hij binnen korte dagen met de koorts ziek te bed lag. De keizer is tot hem gekomen, maar wat woorden ze onderling gehad hebben, is mij met meer andere onbekend. Daarna wilde de keizer zijn zieke gevangene troosten en zei dat hij goeden moed zou hebben en dat hij in alle manieren tot zijn ziekte raad zou zoeken. Ik weet dat er zeer onder de prinsen en heren van de vrede gesproken was, maar het heeft er al te kwalijk kunnen toe geraken.

Die Coninck van Hongarijen wort verslaghen.

INt iaer 1526. als den Turck met ontrent twee-hondert duysent mannen in Hongarijen in-ghevallen was, soo is die Coninck Lodewijc van Hongarijen die vrouwe Marie des Keysers suster ghetrout hadde, den Turck t'eender plaetsen ghenoemt Dulna, xvi. mijlen van Ofen, liggende by de riuiere die Danouwe te ghemoete ghetrocken, alwaer van weder zijden grouwelijck gevochten wert, maer quam ten lesten soo verre, dat des Conincks volck die vlucht nam. De Coninck siende datter gheen defensie en was, ende datter soo menich Christen ende Bohemer sijn leuen hadde ghelaten, soo nam hy oock de vlucht met sommige Heeren, latende die peerden loopen met vollen toom, ende quam aen een marasch, daer eenighe met peerden ouer quamen, maer eenige lieten haer peerden daer in steken. Ende als die Coninck d'ander volchde met een swaer peert, in sijn volle harnasch, soo is dat peert met hem in-ghesoncken. Ende als hy dat peert metten toom weder op rechten wilde, soo verhieffet hem recht op, vallende achter rugghe ouer metten Coninck, soo dat hem dat harnasch int marasch verwoech daer hy in verstickte, ende sijn ionck leuen salichlijck heeft gheeynt. Dit gheschiedde den xxix. Augusti anno voorseyt. Die daer nae met groote solemniteyt begrauen wert in Sinte Steuens Kercke binnen Weenen in Oostenrijck.

Int iaer 1527. soo wert Ferdinandus des Keyser Carolus broeder met sijn huysvrouwe Vrouwe Anna tot Praghen met grooter triumphen Coninck van Bemerlandt ghecroont, ende wert oock int selue iaer ghecoren Coninck van Hongarijen.

Nae dat Franciscus Coninck van Vranckrijck, in Spaengien met sommige Heeren gevangen gelegen hadde so wert binnen Madril int iaer xxvj. in Januario, een tractaet ghesloten tusschen den Coninck van Vranckrijc ende die Keyserlijcke Maiesteyt, soo wel tot eenen eeuwigen peys ende vrede, als om vander gevanckenisse gerelaxeert te worden. Soo gaf die Coninc van Vranckrijck ouer t'Coninckrijck van Napels, dat Hertochdom van Melanen, Genua, de stadt Atrecht ende Dornick met hunne toebehoorten, quiteerde oock alle d'actie die hy pretendeerde in Vlaenderen, Artois, ende in alle landen den Keyser toebehoorende, oock in de contreyen van Vrancrijck. Insghelijcx gaf oock ouer dat Hertochdom van Bourgoengien, alsoo Hertoch Charel dat beseten hadde. Ghaf oock ouer Hesdijn, dat hy daeren bouen [98v] soude restitueren den Hertoghe van Bourbon, alle sijn goeden roerende, met alle de achterstellen van den tijdt, soo lange als hy wt Vrancrijck hadde gheweest. Oock soude hy vry ende los laten den Prince van Oraengien, met alle ghevangene ter eender ende ander zijde. Die Coninc abandoneerde dat Hertochdom van Wertemborch ende daer werdt ordinantie ghemaeckt, aengaende den Hertoghe van Gelre, dat hy dat landt soude besitten sijn leuen lanck, ende dat nae sijn doot t'selue de Keyserlijcke M. toecomen soude. Ende daer was oock ghesloten t'houwelijck tusschen den Coninck ende Leonora, die weduwe van Portugael, die hebben soude tweehondert duysent gouden Croonen, met oock die Graefschappen van Malconnez, Cesserois, ende Bare op die Seine, naede versaeckinge van allen successien. Ende om dit tractaet te volbrenghen, moeste hy selue in persoone in Vranckrijck zijn, maer was ghehouden al eer ende te voren in ostagie te senden in handen vanden Keyser den Dolphijn van Vranckrijck ende sijnen tweeden sone. Ende als die Coninck soude voldaen hebben, soo soudemen hem deuchdelijck sijn kinderen wederomme senden. etc.

Int iaer 1529. heeft Soliman die Turcksche Keyser met ontrent hondert veertich duysent mannen die stadt van Weenen in Oostenrijck belegert, ende daer op ghedaen hebbende xx. gheweldige assaulten, waer af den lesten gheduert heeft twee daghen ende eenen nacht, soo heeft hy die stadt met schanden verlaten, achterlatende xx. duysent Turcken. Den datum van dese belegeringe is hier in begrepen,

Caesar In ItaLIaM qVo VenIt CaroLVs anno,
CInCta est RIph
aeIs nostra VIenna GetIs.

De koning van Hongarije wordt verslagen.

In het jaar 1526 toen de Turk met omtrent tweehonderdduizend mannen in Hongarije ingevallen was zo is de koning Lodewijk van Hongarije, vrouwe Marie, de zuster van de keizer getrouwd had, de Tuck tot een plaats gekomen genoemd Dulna, 16 mijlen van Ofen en ligt bij de rivier de Donau, tegemoet getrokken alwaar van weerszijden gruwelijk gevochten werd, maar het kwam tenslotte zo ver dat het konings volk de vlucht nam. De koning zag dat er geen defensie was en dat er zo menig Christen en Bohemer zijn leven had gelaten zo nam hij ook de vlucht met sommige heren en lieten de paarden lopen met volle toom en kwamen aan een moeras daar enige met de paarden overkwamen, mar enige lieten hun paarden daarin steken. Toen de koning de anderen volgende met een zwaar paard in zijn volle harnas zo is dat paard met hem ingezonken. Toen hij dat paard met de toom weer oprichten wilde zo verhief het hem rechtop en viel achterover met de koning zo dat hem dat harnas in het moeras woog daar hij in verstikte en zijn jonge leven zalig heeft geëindigd. Dit geschiedde de 29ste augustus anno voorzegt. Die daarna met grote plechtigheid begraven werd in Sint Stevens kerk binnen Wenen in Oostenrijk.

Int jaar 1527 zo werd Ferdinandus de broeder van keizer Karel met zijn huisvrouw vrouwe Anna tot Praag met grote triomfen koning van Bohemerland gekroond en werd ook in hetzelfde jaar gekozen koning van Hongarije.

Nadat Franciscus, koning van Frankrijk in Spanje met sommige heren gevangen gelegen had zo werd binnen Madrid in het jaar de 26ste januari een traktaat gesloten tussen de koning van Frankrijk en de keizerlijke majesteit, zo wel tot een eeuwigen rust en vrede als om van de gevangenis verlost te worden. Zo gaf de koning van Frankrijk over het koninkrijk van Napels, dat hertogdom van Milaan, Genua, de stad Atrecht en Doornik met hun toebehoren, kweet ook alle aktes die hij pretendeerde in Vlaanderen, Artois en in alle landen die de keizer toebehorende, ook in de contreien van Frankrijk. Insgelijks gaf ook over dat hertogdom van Bourgondië, alzo hertog Karel dat bezeten had. Gaf ook over Hesdin dat hij daarboven [98v] zou restitueren de hertog van Bourbon, al zijn roerende goederen met alle de achterstal van de tijd zo lang als hij uit Frankrijk had geweest. Ook zou hij vrij en loslaten de prins van Orange met alle gevangene ter ene en andere zijde. Die koning verliet dat hertogdom van Württemberg en daar werd ordinantie gemaakt aangaande d hertog van Gelre dat hij dat land zou bezitten zijn leven lang en dat na zijn dood het de keizerlijke majesteit zou toekomen. Daar was ook besloten het huwelijk tussen de koning en Leonora, de weduwe van Portugal, die hebben zou tweehonderdduizend gouden kronen met ook de graafschappen van Malconnez, Cesseras en Bare op de Seine, nar het verzaken van alle successie en om dit traktaat te volbrengen moeste hij zelf in persoon in Frankrijk zijn, maar was gehouden al eer en te voren in gijzeling te zenden in handen van de keizer de dauphin van Frankrijk en zijn tweede zoon en als de koning dit zou voldaan hebben zo zou men hem deugdelijk zijn kinderen wederom zenden. etc.

In het jaar 1529 heeft Soliman de Turkse keizer met omtrent honderdveertigduizend mannen de stad van Wenen in Oostenrijk belegerd en daarop gedaan heeft 20 geweldige aanvallen waarvan de laatste geduurd heeft twee dagen en een nacht, zo heeft hij die stad met schande verlaten en liet achter 20 000 Turken. De datum van deze belegering is hierin begrepen, Caesar In Italiam quo venit carolus anno, Cincta est riphaes nostra vienna getis. (Caesar naar Italië in het jaar dat Karel kwam, Ons  Wenen krijgt en heeft omgord)

Int selue iaer van xxix. inde maent van Nouember is die K. M. met eenen grooten hoop ende Keyserlijcken staet na die stadt van Bolonien ghereyst, daer doen ter tijt Clemens die vij. van dien name Paus, sijnen Pauselijcken stoel hadde. Ende als hy de stadt ghenaeckte, soo quamen hem int ghemoete xxv. Cardinalen die van haren muylen afgheseten zijnde, ghinghen hem teghen, ende hebben met grooter reuerentien hem ontfangen ende zijn daer nae weder op haer muylen gheseten. Ter zijden vanden Keyser ghinck die Cardinael d'Ancone, ende die Cardinael Farnese. Oock zijn de K. Mt. teghen ghecomen vierhondert mannen van wapenen, comende inder voorseyder stadt, den vierden dach Novembris.

Ten eersten quamen daer iij. C. lichte peerden wel ghewapent, ende van eender laeckenen leuereye. Daer na thien groote stucken artillerie, wien dat volchden hondert voet-knechten, pioniers, hebbende elck in hun hant een tacxken van laurier. Voorts die Capiteyn vander oorloghen wel op gheseten. Daer na quam dat middelbaer gheschut ende artillerie, wien dat volchde Anthonis de Leiua. Doen quamender xiiij. vaenkens Duytsche knechten wel toe-gemaeckt. Daer na volchden twee groote Heeren, op ghebaerdeerde peerden, in haer volle harnasch, ende voor elcken werden ghedragen banieren van gouden laeken, met eenen swarten Arent, ende noch een baniere van wit damast met een root cruys daer inne, t'welck die Paus den Keyser hadde gheschoncken. Met noch veel Edeldoms, elck om costelijcst verciert. Met alsulcke pompeusheyt ende magnificentie is die Keyser, sittende op een Honghers peert, seer costelijck gebardeert, ghewapent met een seer costelijck harnasch, met stegelreepen ende dat ghebet van fijnen goude, hebbende boven hem eenen hemel van gouden laecken inde stadt genomen. Sijnen Maerschalck droech voor hem een bloot sweert, ter sijden gingen te voete xxv. Edelmannen van Bolonien, gecleet met wit satijn doorsneden, gevoedert met gouden laeken, met cousens van root fluweel, ende roode carmosijne wambeysen. Daer na quamen daer noch twee duysent mannen, met verscheyden leuereyen en cleeren. Wien dat volchden [99r] ses vaenkens Spaignaerden te voete int geel gecleet meest schutters, oft harquebusiers. Als die K. M. nu binnen der stadt was, soo brachtmen voor hem dat Cruys, t'welc hy custe, ende terstont daer naer wert gelt ghesaeyt ontrent dry dusent ducaten, soo in goudt als in siluer. Doen liet hem die Paus dragen buyten den paleyse, tot op die trappen der Kercken van S. Petronius, daer hy in sijnen stoel sadt met sijn Cardinalen. Die K. M. comende aende voorseyde trappen is af-geseten vanden peerde, ende is alsoo met sijnen gouden hemel, oft ouerdecksel bouen-gebracht, daer die Paus sadt, dien de K. M. tot dry reysen reuerentie was doende. Die Keyser comende byden Paus viel op sijn knien, ende custe sijn voeten, daer na opstaende custe sijn handen ende aensicht. Insghelijcx custen alle die Heeren des Paus voeten. Daer na stont die Paus op, cussende den Keyser aen sijn wangen tot dry reysen.

Daer na hebben sy d'een d'ander inden arm ghenomen, malcanderen minnelijck groetende. Ende die Paus nemende den Keyser byder hant, leyde hem tot beneden die trappen. Doen liet hem die Paus anderwerf dragen in sijn paleys. Daer nae wert die Keyserlijcke maiesteyt met grooter triumphen ten paleyse gheleydt. Ende al dat volck rijck ende arm riep, Viue l'Empereur, soo te water als te lande. t'Meestendeel van t'volck weende van blijschap. Als die Keyser voor den Paus quam soo presenteerde hy hem een goude laeckenen borse, daer goude penninghen in staken met geconterfeyte aensichten na t'leuen, vande voorleden Keyseren, Coningen, oock mede van sijn eyghen, ende van sijns broeders aensicht, met oock die Coninck van Hongarijen, ende van veel ander Princen, weert wesende in goude vijf duysent ducaten.

In hetzelfde jaar van 29 in de maand van november is de keizerlijke majesteit met een grote hoop en keizerlijke staat naar de stad Bologna gereisd daar toen ter tijd paus Clemens die 7de van die naam zijn pauselijke stoel had. Toen hij de stad genaakte zo kwamen hem tegemoet 25 kardinalen die van hun muilezels afgestegen zijn en gingen hem tegemoet en hebben met grote reverentie hem ontvangen en zijn daarna weer op hun muilezels gezeten. Ter zijden van de keizer ging de kardinaal de Ancona en die kardinaal Farnese. Ook k zijn de keizerlijke majesteit tegemoetgekomen vierhonderd mannen van wapenen en kwam in de voorzegde stad de vierde dag van november.

Ten eerste kwamen daar 300 lichte paarden en goed gewapend en van een laken livrei. Daarna tien grote stukken artillerie, wie dat volgden honderd voetknechten, pioniers, hebben elk in hun hand een takje van laurier. Voorts de oorlogskapitein van goed opgezeten. Daarna kwam dat middelbare geschut en artillerie, wie dat volgde Anthonis de Leiva. Toen kwamen er 14 vaantjes Duitse knechten goed toegemaakt. Daarna volgden twee grote heren op gebardeerde paarden in hun volle harnas en voor elke werden gedragen banieren van gouden laken met een zwarte arend en noch een banier van wit damast met een root kruis daarin wat de paus dn keizer had geschonken. Met noch veel edelheid en elk op het kostbaarste versierd. Met al zulke pompeusheid en magnifiekste is de keizer die op een Hongaars paard zat en zeer kostbaar gebardeerd, gewapend met een zeer kostbaar harnas met stegelrepen en dat gebit van fijn gouden had boven hem een hemel van gouden laken in de stad genomen. Zijn maarschalk droeg voor hem een bloot zwaard, ter zijden gingen te voet 25 edelen van Bologna gekleed met wit satijn doorsneden, gevoerd met gouden laken, met kousen van rood fluweel en rode karmozijnen wambuizen. Daarna kwamen daar noch tweeduizend mannen met verscheiden lakeien en kleren. Wie dat volgden [99r] zes vaantjes Spanjaarden te voet in het geel gekleed en meest schutters of haakbussschieters. Als de keizerlijke majesteit nu binnen der stad was, zo bracht men voor hem dat kruis dat hij kuste en terstond daarna werd geld gezaaid omtrent drieduizend dukaten, zo in goud als in zilver. Toen liet hem de paus dragen buiten het paleis tot op die trappen der kerk van S. Petronius daar hij in zijn stoel zat met zijn kardinalen. De keizerlijke majesteit die aan de voorzegde trappen kwam is afgestegen van zijn paard en is alzo met zijn gouden hemel of boven bedekking bovengebracht daar die paus zat die de keizerlijke majesteit tot drie keer reverentie deed. De keizer die bij de paus kwam viel op zijn knieën en kuste zijn voeten stond daarna op en kuste zijn handen en aanzicht. Insgelijks kusten alle heren de paus voeten. Daarna stond de paus op en kuste de keizer aan zijn wangen tot die keer.

Daarna hebben ze de een de ander in de arm genomen en groeten elkaar minnelijk. De paus nam de keizer bij de hand en leidde hem tot beneden die trappen. Toen liet hem de paus andermaal dragen in zijn paleis. Daarna werd de keizerlijke majesteit met grote triomfen ten paleize geleid. Al dat volk als rijk en arm riep, Vive l 'Empereur, zo te water als te land. Het grootste deel van het volk weende van blijdschap. Toen de keizer voor de paus kwam zo presenteerde hij hem een gouden laken beurs daar gouden penningen in staken met gekonterfeite aanzichten naar het leven van de voorleden keizers en koningen, ook mede van zijn eigen en van zijn broeders aanzicht, met ook de koning van Hongarije en van veel ander prinsen dat waard was in goud vijfduizend dukaten.

Hoe die Keyser Coninck van Lombardijen, ende Roomsch-Keyser ghecroont wert.

ALs die Keyser nu binnen Bolonien ontrent dry maenden hadde gheweest, zijn daer in Februario anno xxx. tegen dat hy die Keyserlijcke croone soude ontfangen, twee Cardinalen ghecomen, die hem wt leydden, ghecleet met eenen silueren laeckenen tabaert violet gefriseert, vol van costelijcke sabels, met sijn ghewoonlijcke bonette op sijn hooft, voor hem ging een groote menichte van Princen, Heeren, ende Edelmans wt verscheyden provincien. Met desen magniefijcken staedt quam die K. M. in die Capelle van des Paus paleys, al-waer byden aultaer eenen rijckelijcken stoel bereyt was daer hy inne sadt, ende die Cardinalen aen beyde zijden.

Daer na wert die Keyser ontcleet tot op sijn wambeys van sijn Camerlingen, als van mijn H. van Nassou d'eerste Camerlinck, ende mijn H. Norcarmes den ij. Doen deden sy sijn wambeys open, t'welck wert gesalft vanden Cardinael van Tortose, ende den Bischop van Caurie sijnen Aelmoessenier vaechde die ghesalfde plaetse met catoen, ende wert daer na inde Sacristije met eenen langen silueren laeckenen tabaert ghecleet, ende met eenen langen mantel van violetten gouden laecken ghefriseert, met eenen ronden langhen omslach, bedeckende sijn gheheele schouderen ghevoedert met ermijnen, ende is soo weder in sijnen stoel gheset. Daer na wert die K. M. ghebracht inden dienst der Missen voor den hoogen aultaer by den Paus, daer hy hem aen sijnen vingher stack eenen schoonen rinck, met eenen costelijcken diamant, hem een sweert aen gordende, t'welck die Maiesteyt wter scheyden trock tot dry reysen toe, ende t'elcke reysen stack hy t'selue inde locht, ende dan in d'aerde, ende stackt t'elcker weder in die scheyde. Daer na knielde hy neder, ende na veel ceremonien sette hem de Paus die croone van Lombardijen opt hooft diemen noemt die stalen croone. Daer na wert hy weder inden stoel gheset, hebbende in sijn hant den sceptre ende die werelt. Die Misse geeyndt zijnde soo gingen sy t'samen hant aen hant wt de Capelle elck na sijn camer, zijnde den xxiij. dach Februarij.

Den xxiiij. der seluer maent (wesende den dach vanden voorsz. Carolus [99v] geboorte) als die Paus inde Kercke was, soo ghinck die Keyser met eenen seer rijckelijcken staet oock na die Kercke. Die Marckgraue van Monferraet seer rijckelijck gehabitueert droech den Keyserlijcken sceptre. Die Hertoghe van Vrbijn droech dat Keyserlijck sweert, metter scheyden van fijnen goude, dat Cruys van t'sweert was seer costelijck verciert met gesteente ende peerlen. Daer na quam die Palsgraue, Hertoch van Beyeren, dragende die Keyserlijcke werelt. Desen volchden die Hertoghe van Sauoyen, de welcke droech die Keyserlijcke croone van fijnen goude, bouen maten verciert, met costelijcke gesteenten. Daer na quam die K. Mt. hebbende op sijn hooft die croone van Lombardijen. Wien volchden d'Ambassadeurs van Vranckrijck, Enghelant, Hongarijen, van Polen, Venegien, etc. Maer eer die Keyser inder Kercken quam, soo wert hy geleyt in een Capelle, al-waer hy ontfanghen wert vanden Deken ende Canonicken van S. Peeters tot Roomen, die tot dien eynde daer ghecomen waren, daer de Keyser den ghewoonlijcken eedt dede, in handen van eenen der Cardinalen. Ende hy wert ghecleet met een Choor-cleet ende een bonnette, ende daer na gheleyt in een Capelle, alwaer men hem dat Choor-cleet wt ende die bonnette af dede. Doen dede men hem aen die Keyserlijcke sandalen, met oock die Keyserlijcke cappe van grooten prijse, wesende van fijnen goude, ouer-dect met veel costelijcke ghesteente ende peerlen. Ende wert alsoo geleydt tot int midden vander Kercken, daer hy wat neder knielde. Ende van daer wert hy geleyt in een capelle, ende ontcleet zijnde soo is hy ghesalft geweest met dat H. Chrisma, van de iuncctueren des hants totter zijden des rechten arms, ende op dat Cruys van beyde die schouderen met veel ceremonien.

Daer na wert die Keyser gheleyt totten Paus, sittende in sijnen stoel, ende dede hem reuerentie. Doen ginck die Paus al ghecleet na den aultaer, om te celebreren. Ende die Keyser wert weder in eenen rijckelijcken stoel gheset, ende de teeckenen die de voorsz. Heeren voor hem droeghen, werden doen ghestelt op den aultaer, tot dat d'Epistel vander Missen ghesonghen was. Daer na is die Keyser gheleyt gheweest voor den Paus daer hy neder knielde. Ende die Paus trock dat Keyserlijc sweert wt der scheyden, ende gaft den Keyser in sijn rechter hant, segghende, Accipe gladium, &c. ende daer na stackt die Diaken weder in die scheyde, ende die Paus gorden t'sweert den Keyser aen. Daer nae stont die Keyser op, ende stackt tot dry reysen inde locht ende inder aerden, stekende t'selue weder in die scheyde. Ende na veel ceremonien gaf hy den Keyser die keyserlijcke werelt ende den sceptre, daer na die croone, die den Keyser vanden Paus na veel ceremonien opt hooft gheset wert, hem doen geuende den warachtighen tijtel des Keysers. Doen sonckmen daer twee Euangelien een int latijn, ende t'ander int Griecx.

Doen gaf die Keyser de voorseyde Princen ouer in handen sijn croone, sceptre, werelt, met oock die costelijcke cappe, ende quam in sijnen rock ende bloots hoofts, ende offerde ten voeten vanden Paus soo veel stucken gouts, als sijn Mt. iaren oudt was, volghende sijn costuyme, soo dat hy offerde xxx. stucken gouts, elck weert zijnde thien ducaten. Ende nae den Agnus Dei ontfinck die keyserlijcke Mt. dat hoochweerdich Sacrament met grooter deuotien. Daer na ginck hy weder in sijnen stoel sitten, ende wert anderwerf ghecleet ende verciert met die costelijcke cappe, croone, sceptre, ende werelt. Als-doen maeckten hy den Heere van Reulx eenen Graue, ende sijn lant een Graefschap, seggende: Ick wil dat ghy ende v naecomelingen Heeren van Reulx sult voeren den tijtel van eenen Graue, ende gauderen de preeminentien, eeren, vryheden ende qualiteyten eenen Graue toebehoorende.

Na den dienst der Missen gingen de Paus ende den Keyser te peerde, ende reden te samen onder eenen throon oft hemel. Ende binnen den tijt datmen den Keyser croonde stonden in goeder ordinancien voor des Paus paleys, ende rontsomme der kercken veel edel Heeren, met groot geselschap [100r] van peerde-volck seer wel ghewapent, ende soo Spaignaerden als Duytschen, waren daer wel acht dusent voetknechten in goeder ordinantien, met een groot deel gheschuts. Ende voor dat palleys stonden twee steene pilaren met eenen grooten Arent, ghemaect inde maniere van fonteynen, daer altijt rooden ende witten wijn wt liep. Oock sloech die maiesteyt seker Ridders. Dit al ghedaen hebbende dat hy na d'oude gewoonte moest doen, soo reedt hy weder nae t'palleys. Doen schoot alle t'gheschut los, cleyn ende groot, geuende alsulcken geluyt, als oft den donder vanden hemel neder gheslaghen hadde. Eenen Bourgoenschen Roy des armes van de keyserlijcke Mt. gecleet met sijnen wapen-rock, was te peerde, hebbende aen elcke zijde vanden peerde eenen grooten sack met goude ende siluere penninghen die daer toe expresselijck gheslagen ende ghemunt waren. Op d'een zijde vande penninghen stont ghefigureert t'aensicht ende ghelijckenisse des keysers, ende rontomme gheschreuen, Carolus Quintus Imperator, op d'ander zijde ij. colomnen, ende int midden dat ghetal vanden iare. Ende soo langhe die keyserlijcke Mt. dus reedt, soo wierp den Roy des armes dat voorsz. ghelt met beyden handen, roepende met luyder stemmen: Largesse, Largesse, ende dat volck riep oock daer teghen, Imperio, Imperio. Ende soo is die Keyser ghecomen int palleys, daer die tafelen al ghereet stonden, ende des maiesteyts tafel stont in een groote sale, seer rijckelijck behangen, daer sijn costelijck tresoor stont van fijnen goude, verciert met sumptueuse ghesteenten ende peerlen. Daer wert groote feeste ende triumphe bedreuen. Tot allen gerechten gafmen ander schoon lijnwaet. Ende al datmen vander tafelen opnam van spijse, dat wert met die costelijcke schotelen ter vensteren wt gheworpen, t'welc een yegelijc mocht rapen, die wilde ende conde. Aldus is dese feeste ten lesten eendrachtichlijc, sonder eenighen twist oft ongheluck voleyndt, ende vergaen.

Hoe de keizer en koning van Lombardije Rooms-keizer gekroond werd.

Toen de keizer nu binnen Bologna omtrent drie maanden was geweest zijn daar in februari de 30ste tegen dat hij de keizerlijke kroon zou ontvangen twee kardinalen gekomen die hem uit leidden, gekleed met een zilveren laken violet gefriseerd, vol van kostbare sabels met zijn gewoonlijke bonnet op zijn hoofd, voor hem ging een grote menigte van prinsen, heren en edelen uit verscheiden provincies. Met deze magnifieke staat kwam de keizerlijke majesteit in de kapel van het paleis van de paus alwaar bij het altaar een rijke stoel bereid was waarin hij zat en de kardinalen aan beide zijden.

Daarna werd de keizer ontkleed tot op zijn wambuis van zijn kamerlingen, als van mijn heer van Nassau de eerste kamerling, en mijn heer Norcarmes de 2de Toen deden ze zijn wambuis open, wat werd gezalfd van de kardinaal van Tortose en de bisschop van Caurie zijn aalmoezenier veegde de gezalfde plaats mat katoen en werd daarna in de sacristie met een langen zilveren laken tabbaard gekleed en met een lange mantel van violet gouden laken gefriseerd met een ronde lange omslag dat bedekte zijn gehele schouders gevoerd met hermelijn en is zo weer in zijn stoel gezet. Daarna werd de keizerlijke majesteit gebracht in de dienst der missen voor het hoge altaar bij de paus daar hij hem aan zijn vinger stak een mooie ring met een kostbare diamant en gorde hem een zwaard om wat de majesteit uit de schede trok tot drie keer toe en elke keer stak hij het in de lucht en dan in de aarde en stak het weer in de schede. Daarna knielde hij neer en na veel ceremonies zette hem de paus de kroon van Lombardije op het hoofd die men noemt de stalen kroon. Daarna werd hij weer in de stoel gezet en had aan zijn hand de scepter en de wereldbol. Toen de mis geëindigd was zo gingen ze tezamen hand aan hand uit de kapel en elk naar zijn kamer, dat was op de 23ste dag van februari.

De 24ste van dezelfde maand (was de dag van de voorzegde Karels [99v] geboorte) toen de paus in de kerk was zo ging de keizer met een zeer rijke staat ook naar die kerk. De markgraaf van Montferrat zeer rijk uitgedost droeg de keizerlijke scepter. De hertog van Urbina droeg het keizerlijke zwaard met de schede van fijn goud, dat kruis van het zwaard was zeer kostbaar versierd met gesteente en parels. Daarna kwam de palsgraaf, hertog van Beieren, die droeg de keizerlijke wereldbol. Deze volgde de hertog van Savoie, die droeg de keizerlijke kroon van fijn goud en bovenmate versierd met kostbare gesteenten. Daarna kwam de keizerlijke majesteit die op zijn hoofd had de kroon van Lombardije. Die volgden de ambassadeurs van Frankrijk, Engeland, Hongarije, van Polen, Venetië, etc. Maar eer die keizer in de kerk kwam zo werd hij geleid in een kapel alwaar hij ontvangen werd van de deken en kanunniken van S. Peeters tot Rome die tot dat doel daar gekomen waren daar de keizer de gewoonlijke eed deed in de handen van een der kardinalen. Hij werd gekleed met een koorkleed en een bonnet en daarna geleid in een kapel alwaar men hem dat koorkleed en die bonnet afdeed. Toen deed men hem aan de keizerlijke sandalen met ook de keizerlijke kap van grote prijs, die was van fijn goud en bedekt met kostbare gesteente en parels en werd alzo geleid tot in het midden van de kerk daar hij wat neer knielde. Van daar werd hij geleid in een kapen en werd ontkleed zo is hij gezalfd geweest met dat H. Chrisma, van de gewrichten van de hand tot de zijden der rechterarm en op dat kruis van beide schouders met veel ceremonies.

Daarna werd de keizer geleid tot de paus die zat in zijn stoel en deed hem reverentie. Toen ging de paus geheel gekleed naar het altaar om te celebreren en de keizer werd weer in een rijkelijke stoel gezet en de tekens die de voorzegde heren voor hem droegen werden toen gesteld op het altaar tot dat het epistel van de mis gezongen was. Daarna is de keizer geleid geweest voor de paus daar hij neer knielde. De paus trok dat keizerlijke zwaar uit de schede en gaf het de keizer in zijn rechterhand en zei Accipe gladium, &c. (aanvaard het zwaard) en daarna stak het de diaken weer in di schede en de paus omgordde het zwaard de keizer aan. Daarna stond de keizer op en stak het tot drie keer toe in de lucht en in de aarde, stak het weer in de schede. Na veel ceremonies gaf hij de keizer de keizerlijke wereldbol en de scepter, daarna de kroon die de keizer van de paus na veel ceremonies op het hoofd gezet werd en gaf hem toen de waarachtige titel van keizer. Toen ging men daar twee evangelies zingen, een in het latijn en de ander in het Grieks.

Toen gaf de keizer de voorzegde prinsen over in handen zijn kroon, scepter, wereldbol en ook de kostbare kap en kwam in zijn rok en blootshoofds en offerde ten voeten van de paus zo veel stuken goud als zijne majesteit oud was, volgde zijn gebruik, zodat hij offerde 30 stukken goud die elk waard was tien dukaten. Na het Agnus Dei ontving de keizerlijke majesteit dat hoogwaardige Sacrament met grote devotie. Daarna ging hij weer in zijn stoel zitten en werd andermaal gekleed en versierd met die kostbare kap, kroon, scepter en wereldbol. Alstoen maakte hij de heer van Rœulx een graaf en zijn land een graafschap en zei: ik wil dat gij en uw nakomelingen heren van Roeulx zal voeren de titel van een graaf en verzamelen de preëminentie, eren, vrijheden en kwaliteiten die een graaf toebehoren.

Na de dienst der mis gingen de paus en de keizer te paard en reden tezamen onder een troon of hemel. Binnen de tijd dat men de keizer kroonde stonden in goede ordinantie voor het paleis van de paus en rondom de kerk veel edele heren met groot gezelschap [100r] van paardenvolk zeer goed gewapend, en zo Spanjaarden als Duitsers, waren daar wel achtduizend voetknechten in goeder ordinantie met een groot deel geschut. Voor dat paleis stonden twee stenen pilaren met een grote arend gemaakt in de manier van fonteinen daar altijd rode en witte wijn uitliep. Ook sloeg de majesteit zekere ridders. Toen dit alles gedaan was dat hij naar de oude gewoonte moest doen, zo reedt hij weer naar het paleis. Toen schoot al het geschut los, klein en groot, gaven al zulk geluid alsof de donder van de hemel neergeslagen had. Een Bourgondiër uit het koninklijk leger van de keizerlijke majesteit die gekleed was met zijn wapenrok, was te paard en had aan elke zijde van het paard een grote zak met gouden en zilveren penningen die daartoe expres geslagen en gemunt waren. Op de ene zijde van de penningen stond gefigureerd het aanzicht en gelijkenis van de keizer en rondom geschreven Karel Quintus Imperator, op de andere zijde 2 kolommen en in het midden dat getal van het jaar. Zo lang de keizerlijke majesteit reedt zo wierp het keizerlijke leger dat voorzegde geld weg met beide handen en riep met luide stem; Largesse, Largesse, en dat volk riep ook daartegen, Imperio, Imperio. Zo is de keizer gekomen in het paleis daar de tafels al gereed stonden en de tafel van de majesteit stond in een grote zaal, zeer rijk behangen, daar zijn kostbare schatkist stond van fijn goud, versiert met weelderig gesteenten en parels. Daar werd een groot feest en triomf bedreven. Tot allen gerechten gaf men ander schoon lijnwaad en alles dat men van de tafelen opnam van spijs dat werd met die kostbare schotels ter venster uitgeworpen wat iedereen mocht oprapen die wilde en kon. Aldus is dit feest tenslotte eendrachtig zonder enige twist of ongeluk geëindigd en vergaan.

Hoe die Keyser Coninck van Lombardijen, ende Roomsch-Keyser ghecroont wert.

ALs die Keyser nu binnen Bolonien ontrent dry maenden hadde gheweest, zijn daer in Februario anno xxx. tegen dat hy die Keyserlijcke croone soude ontfangen, twee Cardinalen ghecomen, die hem wt leydden, ghecleet met eenen silueren laeckenen tabaert violet gefriseert, vol van costelijcke sabels, met sijn ghewoonlijcke bonette op sijn hooft, voor hem ging een groote menichte van Princen, Heeren, ende Edelmans wt verscheyden provincien. Met desen magniefijcken staedt quam die K. M. in die Capelle van des Paus paleys, al-waer byden aultaer eenen rijckelijcken stoel bereyt was daer hy inne sadt, ende die Cardinalen aen beyde zijden.

Daer na wert die Keyser ontcleet tot op sijn wambeys van sijn Camerlingen, als van mijn H. van Nassou d'eerste Camerlinck, ende mijn H. Norcarmes den ij. Doen deden sy sijn wambeys open, t'welck wert gesalft vanden Cardinael van Tortose, ende den Bischop van Caurie sijnen Aelmoessenier vaechde die ghesalfde plaetse met catoen, ende wert daer na inde Sacristije met eenen langen silueren laeckenen tabaert ghecleet, ende met eenen langen mantel van violetten gouden laecken ghefriseert, met eenen ronden langhen omslach, bedeckende sijn gheheele schouderen ghevoedert met ermijnen, ende is soo weder in sijnen stoel gheset. Daer na wert die K. M. ghebracht inden dienst der Missen voor den hoogen aultaer by den Paus, daer hy hem aen sijnen vingher stack eenen schoonen rinck, met eenen costelijcken diamant, hem een sweert aen gordende, t'welck die Maiesteyt wter scheyden trock tot dry reysen toe, ende t'elcke reysen stack hy t'selue inde locht, ende dan in d'aerde, ende stackt t'elcker weder in die scheyde. Daer na knielde hy neder, ende na veel ceremonien sette hem de Paus die croone van Lombardijen opt hooft diemen noemt die stalen croone. Daer na wert hy weder inden stoel gheset, hebbende in sijn hant den sceptre ende die werelt. Die Misse geeyndt zijnde soo gingen sy t'samen hant aen hant wt de Capelle elck na sijn camer, zijnde den xxiij. dach Februarij.

Den xxiiij. der seluer maent (wesende den dach vanden voorsz. Carolus [99v] geboorte) als die Paus inde Kercke was, soo ghinck die Keyser met eenen seer rijckelijcken staet oock na die Kercke. Die Marckgraue van Monferraet seer rijckelijck gehabitueert droech den Keyserlijcken sceptre. Die Hertoghe van Vrbijn droech dat Keyserlijck sweert, metter scheyden van fijnen goude, dat Cruys van t'sweert was seer costelijck verciert met gesteente ende peerlen. Daer na quam die Palsgraue, Hertoch van Beyeren, dragende die Keyserlijcke werelt. Desen volchden die Hertoghe van Sauoyen, de welcke droech die Keyserlijcke croone van fijnen goude, bouen maten verciert, met costelijcke gesteenten. Daer na quam die K. Mt. hebbende op sijn hooft die croone van Lombardijen. Wien volchden d'Ambassadeurs van Vranckrijck, Enghelant, Hongarijen, van Polen, Venegien, etc. Maer eer die Keyser inder Kercken quam, soo wert hy geleyt in een Capelle, al-waer hy ontfanghen wert vanden Deken ende Canonicken van S. Peeters tot Roomen, die tot dien eynde daer ghecomen waren, daer de Keyser den ghewoonlijcken eedt dede, in handen van eenen der Cardinalen. Ende hy wert ghecleet met een Choor-cleet ende een bonnette, ende daer na gheleyt in een Capelle, alwaer men hem dat Choor-cleet wt ende die bonnette af dede. Doen dede men hem aen die Keyserlijcke sandalen, met oock die Keyserlijcke cappe van grooten prijse, wesende van fijnen goude, ouer-dect met veel costelijcke ghesteente ende peerlen. Ende wert alsoo geleydt tot int midden vander Kercken, daer hy wat neder knielde. Ende van daer wert hy geleyt in een capelle, ende ontcleet zijnde soo is hy ghesalft geweest met dat H. Chrisma, van de iuncctueren des hants totter zijden des rechten arms, ende op dat Cruys van beyde die schouderen met veel ceremonien.

Daer na wert die Keyser gheleyt totten Paus, sittende in sijnen stoel, ende dede hem reuerentie. Doen ginck die Paus al ghecleet na den aultaer, om te celebreren. Ende die Keyser wert weder in eenen rijckelijcken stoel gheset, ende de teeckenen die de voorsz. Heeren voor hem droeghen, werden doen ghestelt op den aultaer, tot dat d'Epistel vander Missen ghesonghen was. Daer na is die Keyser gheleyt gheweest voor den Paus daer hy neder knielde. Ende die Paus trock dat Keyserlijc sweert wt der scheyden, ende gaft den Keyser in sijn rechter hant, segghende, Accipe gladium, &c. ende daer na stackt die Diaken weder in die scheyde, ende die Paus gorden t'sweert den Keyser aen. Daer nae stont die Keyser op, ende stackt tot dry reysen inde locht ende inder aerden, stekende t'selue weder in die scheyde. Ende na veel ceremonien gaf hy den Keyser die keyserlijcke werelt ende den sceptre, daer na die croone, die den Keyser vanden Paus na veel ceremonien opt hooft gheset wert, hem doen geuende den warachtighen tijtel des Keysers. Doen sonckmen daer twee Euangelien een int latijn, ende t'ander int Griecx.

Doen gaf die Keyser de voorseyde Princen ouer in handen sijn croone, sceptre, werelt, met oock die costelijcke cappe, ende quam in sijnen rock ende bloots hoofts, ende offerde ten voeten vanden Paus soo veel stucken gouts, als sijn Mt. iaren oudt was, volghende sijn costuyme, soo dat hy offerde xxx. stucken gouts, elck weert zijnde thien ducaten. Ende nae den Agnus Dei ontfinck die keyserlijcke Mt. dat hoochweerdich Sacrament met grooter deuotien. Daer na ginck hy weder in sijnen stoel sitten, ende wert anderwerf ghecleet ende verciert met die costelijcke cappe, croone, sceptre, ende werelt. Als-doen maeckten hy den Heere van Reulx eenen Graue, ende sijn lant een Graefschap, seggende: Ick wil dat ghy ende v naecomelingen Heeren van Reulx sult voeren den tijtel van eenen Graue, ende gauderen de preeminentien, eeren, vryheden ende qualiteyten eenen Graue toebehoorende.

Na den dienst der Missen gingen de Paus ende den Keyser te peerde, ende reden te samen onder eenen throon oft hemel. Ende binnen den tijt datmen den Keyser croonde stonden in goeder ordinancien voor des Paus paleys, ende rontsomme der kercken veel edel Heeren, met groot geselschap [100r] van peerde-volck seer wel ghewapent, ende soo Spaignaerden als Duytschen, waren daer wel acht dusent voetknechten in goeder ordinantien, met een groot deel gheschuts. Ende voor dat palleys stonden twee steene pilaren met eenen grooten Arent, ghemaect inde maniere van fonteynen, daer altijt rooden ende witten wijn wt liep. Oock sloech die maiesteyt seker Ridders. Dit al ghedaen hebbende dat hy na d'oude gewoonte moest doen, soo reedt hy weder nae t'palleys. Doen schoot alle t'gheschut los, cleyn ende groot, geuende alsulcken geluyt, als oft den donder vanden hemel neder gheslaghen hadde. Eenen Bourgoenschen Roy des armes van de keyserlijcke Mt. gecleet met sijnen wapen-rock, was te peerde, hebbende aen elcke zijde vanden peerde eenen grooten sack met goude ende siluere penninghen die daer toe expresselijck gheslagen ende ghemunt waren. Op d'een zijde vande penninghen stont ghefigureert t'aensicht ende ghelijckenisse des keysers, ende rontomme gheschreuen, Carolus Quintus Imperator, op d'ander zijde ij. colomnen, ende int midden dat ghetal vanden iare. Ende soo langhe die keyserlijcke Mt. dus reedt, soo wierp den Roy des armes dat voorsz. ghelt met beyden handen, roepende met luyder stemmen: Largesse, Largesse, ende dat volck riep oock daer teghen, Imperio, Imperio. Ende soo is die Keyser ghecomen int palleys, daer die tafelen al ghereet stonden, ende des maiesteyts tafel stont in een groote sale, seer rijckelijck behangen, daer sijn costelijck tresoor stont van fijnen goude, verciert met sumptueuse ghesteenten ende peerlen. Daer wert groote feeste ende triumphe bedreuen. Tot allen gerechten gafmen ander schoon lijnwaet. Ende al datmen vander tafelen opnam van spijse, dat wert met die costelijcke schotelen ter vensteren wt gheworpen, t'welc een yegelijc mocht rapen, die wilde ende conde. Aldus is dese feeste ten lesten eendrachtichlijc, sonder eenighen twist oft ongheluck voleyndt, ende vergaen.

Hoe de keizer en koning van Lombardije Rooms-keizer gekroond werd.

Toen de keizer nu binnen Bologna omtrent drie maanden was geweest zijn daar in februari de 30ste tegen dat hij de keizerlijke kroon zou ontvangen twee kardinalen gekomen die hem uit leidden, gekleed met een zilveren laken violet gefriseerd, vol van kostbare sabels met zijn gewoonlijke bonnet op zijn hoofd, voor hem ging een grote menigte van prinsen, heren en edelen uit verscheiden provincies. Met deze magnifieke staat kwam de keizerlijke majesteit in de kapel van het paleis van de paus alwaar bij het altaar een rijke stoel bereid was waarin hij zat en de kardinalen aan beide zijden.

Daarna werd de keizer ontkleed tot op zijn wambuis van zijn kamerlingen, als van mijn heer van Nassau de eerste kamerling, en mijn heer Norcarmes de 2de Toen deden ze zijn wambuis open, wat werd gezalfd van de kardinaal van Tortose en de bisschop van Caurie zijn aalmoezenier veegde de gezalfde plaats mat katoen en werd daarna in de sacristie met een langen zilveren laken tabbaard gekleed en met een lange mantel van violet gouden laken gefriseerd met een ronde lange omslag dat bedekte zijn gehele schouders gevoerd met hermelijn en is zo weer in zijn stoel gezet. Daarna werd de keizerlijke majesteit gebracht in de dienst der missen voor het hoge altaar bij de paus daar hij hem aan zijn vinger stak een mooie ring met een kostbare diamant en gorde hem een zwaard om wat de majesteit uit de schede trok tot drie keer toe en elke keer stak hij het in de lucht en dan in de aarde en stak het weer in de schede. Daarna knielde hij neer en na veel ceremonies zette hem de paus de kroon van Lombardije op het hoofd die men noemt de stalen kroon. Daarna werd hij weer in de stoel gezet en had aan zijn hand de scepter en de wereldbol. Toen de mis geëindigd was zo gingen ze tezamen hand aan hand uit de kapel en elk naar zijn kamer, dat was op de 23ste dag van februari.

De 24ste van dezelfde maand (was de dag van de voorzegde Karels [99v] geboorte) toen de paus in de kerk was zo ging de keizer met een zeer rijke staat ook naar die kerk. De markgraaf van Montferrat zeer rijk uitgedost droeg de keizerlijke scepter. De hertog van Urbina droeg het keizerlijke zwaard met de schede van fijn goud, dat kruis van het zwaard was zeer kostbaar versierd met gesteente en parels. Daarna kwam de palsgraaf, hertog van Beieren, die droeg de keizerlijke wereldbol. Deze volgde de hertog van Savoie, die droeg de keizerlijke kroon van fijn goud en bovenmate versierd met kostbare gesteenten. Daarna kwam de keizerlijke majesteit die op zijn hoofd had de kroon van Lombardije. Die volgden de ambassadeurs van Frankrijk, Engeland, Hongarije, van Polen, Venetië, etc. Maar eer die keizer in de kerk kwam zo werd hij geleid in een kapel alwaar hij ontvangen werd van de deken en kanunniken van S. Peeters tot Rome die tot dat doel daar gekomen waren daar de keizer de gewoonlijke eed deed in de handen van een der kardinalen. Hij werd gekleed met een koorkleed en een bonnet en daarna geleid in een kapel alwaar men hem dat koorkleed en die bonnet afdeed. Toen deed men hem aan de keizerlijke sandalen met ook de keizerlijke kap van grote prijs, die was van fijn goud en bedekt met kostbare gesteente en parels en werd alzo geleid tot in het midden van de kerk daar hij wat neer knielde. Van daar werd hij geleid in een kapen en werd ontkleed zo is hij gezalfd geweest met dat H. Chrisma, van de gewrichten van de hand tot de zijden der rechterarm en op dat kruis van beide schouders met veel ceremonies.

Daarna werd de keizer geleid tot de paus die zat in zijn stoel en deed hem reverentie. Toen ging de paus geheel gekleed naar het altaar om te celebreren en de keizer werd weer in een rijkelijke stoel gezet en de tekens die de voorzegde heren voor hem droegen werden toen gesteld op het altaar tot dat het epistel van de mis gezongen was. Daarna is de keizer geleid geweest voor de paus daar hij neer knielde. De paus trok dat keizerlijke zwaar uit de schede en gaf het de keizer in zijn rechterhand en zei Accipe gladium, &c. (aanvaard het zwaard) en daarna stak het de diaken weer in di schede en de paus omgordde het zwaard de keizer aan. Daarna stond de keizer op en stak het tot drie keer toe in de lucht en in de aarde, stak het weer in de schede. Na veel ceremonies gaf hij de keizer de keizerlijke wereldbol en de scepter, daarna de kroon die de keizer van de paus na veel ceremonies op het hoofd gezet werd en gaf hem toen de waarachtige titel van keizer. Toen ging men daar twee evangelies zingen, een in het latijn en de ander in het Grieks.

Toen gaf de keizer de voorzegde prinsen over in handen zijn kroon, scepter, wereldbol en ook de kostbare kap en kwam in zijn rok en blootshoofds en offerde ten voeten van de paus zo veel stuken goud als zijne majesteit oud was, volgde zijn gebruik, zodat hij offerde 30 stukken goud die elk waard was tien dukaten. Na het Agnus Dei ontving de keizerlijke majesteit dat hoogwaardige Sacrament met grote devotie. Daarna ging hij weer in zijn stoel zitten en werd andermaal gekleed en versierd met die kostbare kap, kroon, scepter en wereldbol. Alstoen maakte hij de heer van Rœulx een graaf en zijn land een graafschap en zei: ik wil dat gij en uw nakomelingen heren van Roeulx zal voeren de titel van een graaf en verzamelen de preëminentie, eren, vrijheden en kwaliteiten die een graaf toebehoren.

Na de dienst der mis gingen de paus en de keizer te paard en reden tezamen onder een troon of hemel. Binnen de tijd dat men de keizer kroonde stonden in goede ordinantie voor het paleis van de paus en rondom de kerk veel edele heren met groot gezelschap [100r] van paardenvolk zeer goed gewapend, en zo Spanjaarden als Duitsers, waren daar wel achtduizend voetknechten in goeder ordinantie met een groot deel geschut. Voor dat paleis stonden twee stenen pilaren met een grote arend gemaakt in de manier van fonteinen daar altijd rode en witte wijn uitliep. Ook sloeg de majesteit zekere ridders. Toen dit alles gedaan was dat hij naar de oude gewoonte moest doen, zo reedt hij weer naar het paleis. Toen schoot al het geschut los, klein en groot, gaven al zulk geluid alsof de donder van de hemel neergeslagen had. Een Bourgondiër uit het koninklijk leger van de keizerlijke majesteit die gekleed was met zijn wapenrok, was te paard en had aan elke zijde van het paard een grote zak met gouden en zilveren penningen die daartoe expres geslagen en gemunt waren. Op de ene zijde van de penningen stond gefigureerd het aanzicht en gelijkenis van de keizer en rondom geschreven Karel Quintus Imperator, op de andere zijde 2 kolommen en in het midden dat getal van het jaar. Zo lang de keizerlijke majesteit reedt zo wierp het keizerlijke leger dat voorzegde geld weg met beide handen en riep met luide stem; Largesse, Largesse, en dat volk riep ook daartegen, Imperio, Imperio. Zo is de keizer gekomen in het paleis daar de tafels al gereed stonden en de tafel van de majesteit stond in een grote zaal, zeer rijk behangen, daar zijn kostbare schatkist stond van fijn goud, versiert met weelderig gesteenten en parels. Daar werd een groot feest en triomf bedreven. Tot allen gerechten gaf men ander schoon lijnwaad en alles dat men van de tafelen opnam van spijs dat werd met die kostbare schotels ter venster uitgeworpen wat iedereen mocht oprapen die wilde en kon. Aldus is dit feest tenslotte eendrachtig zonder enige twist of ongeluk geëindigd en vergaan.

Van die boose seckte der Weder-doopers binnen der stadt van Munster, in Westphalen.

WY sullen hier int cort verhalen die wonderlijcke historie der Herdoopers, ende hoe sy de stadt van Munster ingecregen hebben, ende hoese machtich geworden zijn. Eerste soo staet te weten, dat int iaer vijfthien-hondert xxxiij. opten vi. dach Decembris, begost eerst dese grouwelijcke secte vanden doope binnen Munster. De gene die hier mede besmet waren, quamen heymelijck inde huysen der borgeren, hen persuaderende ende leerende, datse haer moesten laten herdoopen inden naem Christi, oft anders en mochten sy niet salich worden, ende nu herdoopt zijnde moesten sy allen hun goet ghemeyn maken, ende d'een en mocht niet rijcker zijn dan d'ander. Alsoo hier nae breeder sal ghetracteert worden.

Dese wederdoopers vreesende datse niet sterck noch machtich genoech en waren, mits datter een rumoer ende commotie inde stat was (daer af hier na sal verhaelt worden) om dese te bewaren. Soo hebben sy secrete brieuen gesonden, na Coersvelt, na Wesel, na Warendorp, ende Ozenbrug, latende daer weten, dat sy tot Munster een Propheet hadden van Godt gesonden, henlieden dat rechte woort Godts predickende, ende wilden sy binnen Munster comen, soo souden sy daer alle dinghen ouervloedich hebben, achter-latende haer vrouwen ende kinderen, met alle haer goeden, ende comen van stonden aen binnen Munster. Wt welcke vermaninghe is daer een groote menichte van volck vergadert ende ghecomen. Ende dit is opt cortste die somme vanden inhoudt des voorseyden briefs.

Lieue broederen ende susteren blijschap ende vrede is den kinderen Godts voor handen, want haer verlossinghe is voor die dore. Lieue vrienden, ghy sult weten hoe dat door een woort dat ons van Godt ghedaen is, hem een yegelijc opmaken sal na dat nieuwe Jerusalem, een stadt der behoudinge [100v] van die Heylighen, want Godt wilt die werelt straffen, een yegelijc siet toe, dat hy door onachtsaemheyt niet int oordeel en come. Jan Bockelsen Propheet tot Munster, met alle medehulperen in Christo, hebben ons geschreuen, datter niemant onder den draeck deser werelt vry blijuen en mach, oft hy en wort verslonden, etc. Daerom niemant en versuyme mede op te trecken, op dat hy Godt niet en temtere, want daer is eenen oproer op handen, ouer die gantsche werelt. Ick ghebiede v inden naem des Heeren dat ghy sonder vertreck ghehoorsaem zijt, den tijt waer-nemende, ende en brengt niet meer mede dan ghelt, wat lijnwaets, ende cost, om op den wech t'eten, want daer is goets ghenoech voor de Heylighen. Ende soo wie een mes heeft oft een spiesse, oft een roer, die neemtse voor hem, maer die dese niet en heeft, die coopse. Want die Heere sal ons wtvercoren met een machtighe hant, door sijn knechten Moysem ende Aaron verlossen.

Aldus zijn haestelijck opden xxi. dach van Meert, voor Monickendam vergadert bouen die dertich schepen, daer van een yeghelijck verwondert was, want sy van dit heymelijck opset niet en hadden gehoort. als die schepen eenen dach stille laghen, soo zijn die steden van ouer-Ysel van haer comste gewaerschout. Waerom d'Officiers van Vollenhoo ende Gheelmyden met macht naer dat swarte water ghetrocken zijn, om dese schepen te schutten, die welcke sy visiterende vonden daer in een tonne met buscruyt, veel raembussen, veel duysenden spiessen, veel hellebaerden ende slachsweerden, met vier trommelen, ende vier vaenkens, staende in elcke vaene vijf cruycen. Sy vonden daer oock eenen grooten schat van gelde, t'welck henlieden met alle dese goeden ontnomen wert, hebben ooc een van d'ouerste ghevanghen ghenomen.

Van die boze sekte der Wederdopers binnen de stad van Munster in Westfalen.

Wij zullen hier in het kortverhalen die wonderlijke historie der wederdopers en hoe ze de stad van Munster ingekregen hebben en hoe ze machtig geworden zijn. Eerst zo staat te weten dat in het jaar 1533 op de 6de dag van december eerst begon deze gruwelijke sekte van de doop binnen Munster. Degene die hier mede besmet waren, kwamen heimelijk in de huizen der burgers die ze overtuigden en leerden dat ze zich moesten laten herdopen in de naam van Christus of anders mochten ze niet zalig worden en toen ze nu herdoopt waren moesten ze al hun goed algemeen maken en de een en mocht niet rijker zijn dan de 'ander. Alzo hierna uitvoeriger behandeld zal worden.

Deze wederdopers vreeseden dat ze niet sterk noch machtig genoeg waren, mits dat er een rumoer en commotie in de stad was (waarvan hierna zal verhaald worden) om deze te bewaren. Zo hebben ze geheime brieven gezonden naar Coesfelt, na Wezel, naar Warendorp, en Osnabrück en lieten daar weten dat ze tot Munster een profeet hadden van God gezonden die hen dat rechte woord Gods preekte en wilden ze binnen Munster komen, zo zouden ze daar alle dingen overvloedig hebben en lieten achter hun vrouwen en kinderen met al hun goederen en komen van stonden aan binnen Munster. Uit die vermaning is daar een grote menigte van volk verzameld en gekomen en dit is in het kort di som van de inhoud der voorzegde brief.

Lieve broeders en zusters blijdschap en vrede is de kinderen Gods voor handen, want hun verlossing is voor de deur. Lieve vrienden gij zal weten hoe dat door een woord dat ons van God gedaan is zich iedereen opmaken zal naar dat nieuwe Jeruzalem, een stad der behoudenis [100v] van de heiligen want God wilt de wereld straffen, iedereen ziet toe dat hij door onachtzaamheid niet in het oordeel komt. Jan Bockelsen, profeet tot Munster, met alle medehelpers in Christus, hebben ons geschreven dat er niemand onder de draak van deze wereld vrij blijven mag of hij wordt verslonden, etc. Daarom dat zich niemand verzuimt om mee op te trekken opdat hij God niet verleidt want daar is een oproer op handen over de ganse wereld. Ik gebied u in de naam der Heer dat gij zonder uitstel gehoorzaam bent en de tijd waarneemt en brengt niet meer mee dan geld, wat lijnwaad en kost om op de weg te eten, want daar is goed genoeg voor de heiligen En zo wie een mes heeft of een spies of een roer die neemt het voor hem, maar die het niet heeft die koopt ze. Want de Heer zal ons uitkiezen met een machtige hand en door zijn knechten Mozes en Aaron verlossen.

Aldus zijn haastig op de 21ste dag van maart voor Monnickendam verzameld boven der dertig schepen waarvan iedereen verwonderd was, want ze van deze heimelijke opzet niets hadden gehoord. Toen die schepen een dag stillagen zo zijn die steden van Overijssel van hum komst gewaarschuwd. Waarom de officiers van Vollenhoven en Genemuiden met macht naar dat zwarte water getrokken zijn om deze schepen te schutten, die ze bezochten en vonden daarin een ton met buskruit, veel rambussen, veel duizenden spiesen, veel hellebaarden en slagzwaarden, met vier trommels en vier vaantjes en stond in elke vaan vijf kruisen. Ze vonden daar ook een groten schat van geld, wat hen met al deze goederen ontnomen werd, hebben ook een van de overste gevangen genomen.

Ende alsoo in Hollant ende Vrieslant ouer die Herdoopers scherpe iustitie wert ghedaen, liepen veel mans ende vrouwen naer Munster, waer door desen hoop seer vermeerdert wert. Ende die menschen werden met ghewelt tot haer abominabel seckte gedwongen, want sy eenige daerom ter stadt wtdreuen, wiens goeden sy afnamen. Sy hebben een cleermaker met name Hans van Leyden, Jan Bockelsens sone voor haren Coninck gecoren, den seluen nomende Coninck van Israel ende Sion. Sy noomden Munster Nieu Jerusalem. Knipperdollinck was des Conincks secreten Raedt.

Als die Coninck met magnificentie lancks der straten was rijdende, soo hadde hy aen een silueren stuck, op die doorsneden mouwen, ende eenen silueren tabbaert, ghevoedert met root carmosijn, ende die sneden met goutdraet t'samen gebonden, draghende op sijn hooft een croone, ghemaeckt van fijn ducaten gout, verciert met costelijck ghesteente, hebbende om sijnen hals een goude keten rijckelijc verciert met costelijck gesteente, met noch een ander gouden keten, insgelijcks met dierbaer ghesteente verciert, gaende onder sijn arm, daer aen hangende was een gouden werelt deur-steken met twee sweerden, d'een van goude, ende d'ander van siluer. Ende opt midden vanden appel stont gheschreuen aldus: Coninck der gerechticheyt ouer alle die werelt. Sijn deuijse was: Godts macht is mijn cracht. Ende sijnen tijtel luyden aldus: Iohannes die gherechte Coninc inden nieuwen Tempel des alderhoochsten Godts oudt xxvi. iaren, int eerste iaer sijns Rijcx, op den andere dach van d'eerste maent, nae die menschwordinghe Iesu Christi den sone Godts.

Als die Coninck op eenen tijt sadt op sijnen stoel toegemaeckt ende verciert, als eenen Coninck toebehoort, so sprack die Propheet Jan Dusentschuer tot hem, segghende: Heer Coninck de schrifture moet vervult wesen, sult weten, dat Godt v ghebiet een auontmael te houden, op den Domhof, want Godt wilt sijn Predicanten wt senden in die vier hoecken des werelts, die van hem daer toe vercoren zijn. Aldus heeft die Coninck een auontmael bereyt, ende doen vercondighen, in welck auontmael vergadert waren met die vrouwen ende kinderen t'samen vijf duysent menschen. Na dit auontmael ginc die gemeynte [101r] totten Coninc daer hy sadt in eenen stoel, met eenen fluweelen palt-rock ghecleet, geuende eenen yeghelijcken een stuck broots, segghende: Neemt, eedt, vercondicht die doot des Heeren. Maer die Coninginne heeft den kelck wtghereyckt met dese woorden: Drinct ende vercondicht die doot des Heeren. Daer na ginck die Coninck met de ghemeynte op een ander plaetse, daer twee van des Conincx Raeden, wt die vaeten wijn-schoncken seggende, ghelijc als den wijn wt veel besien gemaeckt wort, alsoo sult ghy al tsamen met elck anderen in liefden vereenicht wesen.

Daer naer heeft die Propheet wtgelesen xxvi. persoonen, gestelt in eenen brief, hen bevelende van Godts wegen wt te gaen, om dat Euangelium te predicken voor alle menschen, ende die t'selue niet doen en wilde, dese soudemen terstondt metten sweerde rechten. Aldus zijn die Predicanten (wesende den meestendeel daer af verloopen monicken ende priesters) vanden seluen avondt wter stadt gegaen, tot vier poorten wt, zijnde vergheselschapt, met des Conincx trouwanten. Die Propheet Jan Dusentschuer was selue mede een van dese Predicanten, ende soo haest als hy quam binnen der stadt van Zoest, aldaer bekent zijnde wert ghevangen ende onthooft, met noch vijf van sijn ghesellen. Dander trocken op verscheyden plaetsen, maer waer dese quamen, werden al t'samen gevangen, ende omgebracht. Eenige van henlieden, werden aenden Bischop ghesonden, daer sy oock totter iusticien quamen.

Opden eersten vrijdach inden vasten int iaer xxxiiij. soo stonter op een groot rumoer, inde stadt van Munster, daer riep een yeghelijck, met luyder stemmen, vliet van hier ghy goddeloose, oft wy sullen v al te samen doodt slaen, ende soo wie hem niet en wilt laten herdoopen, die sullen wy qualijc tracteren. Voort dreuense wt der stadt die Canonicken, Priesters, met alle de ghene, die niet en wilden herdoopt wesen, soo wel de arme, als die rijcke. Vande Herdoopers waren die principaelste, Rotteman, ende Knipperdollinck. Zijn oock corts daernae ghevallen in S. Mauritius kercke, liggende recht buyten der stadt, de welcke sy met alle die omliggende huysen verbrandt hebben. Voorts beroouende ende plunderende d'ander kercken (nae costume der Beeltstormers) maer des Bischops kercke hebben sy gantsch ende gheheel bedoruen.

En alzo in Holland en Friesland over die Herdopers scherpe justitie werd gedaan liepen veel mannen en vrouwen naar Munster, waardoor deze hoop zeer vermeerderd werd. De mensen werden met geweld tot hun abominabel sekte gedwongen, want ze enige daarom ter stad uitdreven wiens goed ze afnamen. Ze hebben een kleermaker met name Hans van Leyden, Jan Bockelsen zoon, voor hun koning gekozen en noemden die koning van Israël en Sion. Ze noemden Munster Nieuw Jeruzalem. Knipperdollinck was de konings geheime raad.

Toen de koning et magnifiek langs der straten reedt zo had hij aan zijn zilveren stuk op de doorsneden mouwen en een zilveren tabbaard gevoerd met rood karmozijn en die sneden met gouddraad tezamen gebonden, droeg op zijn hoofd een kroon gemaakt van fijn dukaten goud, versiert met kostbare gesteente, had om zijn hals een gouden ketting rijk versierd met kostbaar gesteente met noch een ander gouden keten, insgelijks met dure gesteente versiert dat ging tot onder zijn arm en daaraan hing een gouden wereldbol doorstoken met twee zwaarden, de ene van goud en de ander van zilver en op het midden van de appel stond geschreven aldus: Koning der gerechtigheid over de hele wereld. Zijn devies was: Gods macht is mijn kracht. Zijn titel luidden aldus: Johannes de gerechte koning in de nieuwe Tempel der allerhoogste God en was oud 26 jaren in het eerste jaar van zijn rijk op de volgend e dag van de eerste maand naar de menswording van Jezus Christus de zoon van God.

Toen de koning op een tijd zat op zijn stoel toegemaakt en versiert als een koning toebehoort zo sprak de profeet Jan Dusentschuer tot hem en zei: Heer koning, de schrifturen moeten vervuld worden, ge zal weten dat God u gebiedt een avondmaal te houden op de Domhof, want God wilt zijn predikanten uitzenden in die vier hoeken der wereld die van hem daartoe gekozen zijn. Aldus heeft de koning een avondmaal bereid en doen verkondigen in weck avondmaal verzameld waren met de vrouwen en kinderen tezamen vijfduizend mensen. Na dit avondmaal ging de gemeente [101r] tot de koning daar hij zat in een stoel met een fluwelen paltrok gekleed, gaf iedereen een stuk brood en zei: Neemt, eet, verkondig de dood der Heer. Maar de koningin heeft de kelk uitgereikt met deze woorden: Drink en verkondig de dood der Heer. Daarna ging de koning met de gemeente op een andere plaats daar twee van de konings raden uit de vaten wijn schonken en zeiden, gelijk als de wijn uit veel bessen gemaakt wordt alzo zal gij alle tezamen met elk de anderen in liefde verenigd wezen.

Daarna heeft de profeet 26 uitgelezen personen gesteld in een brief en beval van vanwege God uit te gaan om dat evangelie te prediken voor alle mensen en die het niet doen wilde die zou men terstond met het zwaard berechten. Aldus zijn de predikanten (was het grootste deel daarvan verlopen monniken en priesters) van dezelfde avondduit de stad gegaan tot vier poorten uit en zijn vergezelschapt met de konings trawanten. De profeet Jan Dusentschuer was zelf mede een van deze predikanten en zo gauw hij binnen de stad Soest kwam en aldaar herkend werd en gevangen en onthoofd met noch vijf van zijn gezellen. De andere trokken op verscheiden plaatsen, maar waar deze kwamen werden ze alle tezamen gevangen en omgebracht. Enige van hen werden aan de bisschop gezonden daar ze ook tot de justitie kwamen.

Op de eersten vrijdag in de vasten in het jaar38 zo stond er op een groot rumoer in de stad van Munster, daar riep iedereen met luider stemmen, vliedt van hier gij goddeloze of wij zullen u alle tezamen dood slaan en zo wie hem niet wil laten herdopen die zullen wij kwalijk behandelen. Voort dreven ze uit de stad de kanunniken, priesters met al diegene die niet wilden herdoopt wezen, zo wel de arme als die rijke. Van de Herdopers waren de belangrijkste Rotteman en Knipperdollinck. Zijn ook gauw daarna gevallen in S. Mauritius kerk, ligt recht buiten de stad die ze met alle omliggende huizen verbrand hebben. Voorts beroofden en plunderden ze de andere kerken (nar de gewoonte der Beeldstormers) maar de bisschopskerk hebben ze gans en geheel bedorven.

Onder dese Herdoopers was noch een nieu Propheet opghestaen, een gout-smidt van sijn handt-werck, de welcke opde merckt allen t'volc byden anderen heeft gheroepen, segghende: t'Is des hemelschen Vaders wille ende beuel, dat Hans van Leyden die heerschappije hebbe ouer die geheele werelt, ende met eenen stercke heyrcracht wt-trecke, om alle Coningen ende Vorsten, gheen wtgenomen doot te slaen, sparende alleen t'ghemeyne volck, bysonder t'gene, dat die gerechticheyt lief heeft, ende dat hy oock besitte den stoel van Dauid sijn vader, tot als den Vader hem dat Rijck weder af neemt, want als die goddeloose verslaghen sullen zijn, sullen die goede ende vrome mannen in dese werelt regneren.

Als Hans van Leyden dese dinghen hadde hooren wtroepen, soo viel hy op sijn knien, streckende sijn handen opwaerts naden hemel, segghende: Ghy mannen lieue broeders, ic hebbe dese dinghen ouer langhe gheweten, maer niet willen te kennen geuen, want die Vader heeft een ander dienaer ghevonden, om datmen hem soude geloouen. Ende also wert hy in sijn rijc als Coninck geconfirmeert. Twelf mannen die te voren ghecoren waren, werden gecasseert ende afgeset, maer na die costume der Coningen, so wert daer eenen raet gecoren.

Ettelijcke daghen nae Paeschen, soo heeft Knipperdollinc gepropheteert, seggende aldus: De hoochste verheuen, sullen afgheset worden, ende die nederste sullen wt den drec verheuen worden. Daernae heeft Hans van Leyden Knipperdollinck t'sweert ouergegeuen, hem tot eenen beul maeckende ende verclaerde, dat soo den wille Godts was, als dat de gene die te voren Borghemeester was, nu den leechsten staet hebben ende beul zijn soude, t'welck Knipperdollinck niet en heeft [101v] gheweygert, maer heeft met danckbaerheyt desen staet aenveert. Onder henlieden was noch een Propheet (want desen naem schreuen sy haer seluen toe) met name Jan Matthijs, beuelende op lijf-straffinge dat een yeghelijck soude te voorschijn brengen, alle t'ghout, siluer ende roerende goet, dat hy hadde, waer-toe een ghemeyn huys geordineert wert. t'Volck van dit rigoreus gebodt verschrict zijnde was gehoorsaem, want niemandt en dorste hem bedrieghen, noch een deel daer af houden, door dien datter twee waerseggende dochters waren, te kennen gheuende, alser eenich bedroch geschiet was. Waeromme sy niet alleen haerlieder eygen goet en brachten, maer oock t'ghene datse namen van die wt der stadt verdreuen waeren. Daer-nae heeft de selue Propheet gheboden, door t'beuel Godts, (soo hy seyde) datse voort-aen anders gheen boecken en souden hebben, dan alleenlijck den Bijbel, met expres beuel van alle d'andere te voorschijn te brenghen, om verbrandt te worden, soo datter eenen grooten hoop boecken verbrandt wert.

Omtrent den feest-dach van Sincxsen ist gebeurt, dat Jan Bockelsen die Propheet, al naect inder nacht rontomme de stadt riep met luyder stemmen: Die Coninck van Sion comt, daer nae gheliet hy hem dry daghen stom te zijn, niet willende spreken, maer pampier wijsende schreef in eenen brief, dat Godt sijnen mont gesloten hadde, ende nae dry dagen sprac hy, dat hem Godt hadde verthoont, wie daer souden wesen die xij. Ouderlinghen van Israel, noemende xij. mannen, begeerende dese groot te maecken als xij. rechters ouer Israel, ende wie dese niet en wilden onderdanich wesen, die lieten sy terstondt metten sweerde rechten.

Eenighe vander stadt, wiens ooghen gheopent ende verstant verlicht was, claerlijck siende datse bedrogen waren, ende dat die leeringhe der Herdooperen valsch ende ketterije was, spraecken secretelijck metten anderen, datse die poorten wilden opslaen, maer als dit door een verrader ontdeckt, ende den Propheet te kennen gegeuen was, so liet hy alle die selue mannen vangen, ende met verscheyden tormenten ter doodt brenghen, totten getaele van een-en-vijftich toe. Welcke iusticie (oft beter tyrannije) dede Knipperdollinck met sijn eygen handen, ende dat binnen den tijdt van twee daghen. Ende midts dat dese valsche predicatie tendeerde tot alle liberteyt van wellusticheyt (nae costume van t'huys der liefden) soo liep een yeghelijck nae die schoonste vrouwen ende maechden, sulcx datter nauwelijcx gheen eerlijcke maechden inder stadt en waeren.

Onder deze Herdopers was noch een nieuwe profeet opgestaan, een goudsmid van zijn handwerk die op markt alle volk bij de anderen heeft geroepen en zei: Het is de hemelse en de Vaders wil en bevel dat Hans van Leyden die heerschappij hebben zal over de hele wereld en met een sterke legermacht uittrekt om alle koningen en vorsten, geen uitgezonderd dood te slaan en spaart het gewone volk en vooral diegene die de gerechtigheid lief heeft en dat hij ook bezit de stoel van David, zijn vader, totdat de vader hem dat rijk weer afneemt, want als de goddeloze verslagen zullen zijn zullen die goede en vrome mannen in deze wereld regneren.

Toen Hans van Leyden deze dingen had horen uitroepen zo viel hij op zijn knieën, strekte zijn handen opwaarts naar de hemel en zei: Gij mannen, lieve broeders, ik he deze ding al lang geweten, maar niet te kennen willen geven want de Vader heeft een andere dienaar gevonden omdat men hem zou geloven en alzo werd hij in zijn rijk als koning geconfirmeerd. Twaalf mannen die tevoren gekozen waren werden gecasseerd en afgezet, maar naar de gewoonte der koningen zo werd daar een raad gekozen.

Ettelijke dagen nae Pasen zo heeft Knipperdollinc geprofeteerd en zei aldus: De hoogste verheven zullen afgezet worden en de laagste zullen uit de drek verheven worden. Daarna heeft Hans van Leyden Knipperdollinck het zwaard overgegeven en hem tot een beul maakte en verklaarde dat zo de wil Gods was als dat diegene die tevoren burgemeester was die nu de laagste stand heeft en beul zijn zou, wat Knipperdollinck niet heeft [101v] geweigerd, maar heeft met dankbaarheid deze staat aanvaard. Onder hen was noch een profeet (want deze naam schreven ze zichzelf toe) met name Jan Matthijs, beval op lijfstraf dat iedereen zou tevoorschijn brengen al het goud, zilver en roerende goed dat hij had, waartoe een galgemeen huis geordineerd werd. Het volk dat van dit rigoureus gebod geschrokken was dat was gehoorzaam want niemand durfde hem bedriegen, noch een deel daaraf houden doordat er twee waarzeggende dochters waren die te kennen gaven als er enig bedrog geschied was. Waarom ze niet alleen hun eigen goed brachten, maar ook hetgeen dat ze namen van die uit de stad verdreven waren. Daarna heeft dezelfde profeet geboden, door het bevel van God, (zo hij zei) dat ze voortaan geen andere boeken zouden hebben, dan alleen de Bijbel met expres bevel van alle de andere te voorschijn te brengen om verbrand te worden, zo dat er een grote hoop boeken verbrandd werd.

Omtrent de feestdag van Pinkseren is het gebeurd dat Jan Bockelsen de profeet geheel naakt in de nacht rondom stad riep met luide stem: De koning van Sion komt, daarna gedroeg hij hem drie dagen stom te zijn en wilde niet spreken, maar papier wijzend schreef in een brief dat God zijn mond gesloten had en na drie dagen sprak hij dat hem God had vertoond, wie daar zoude wezen de 12 ouderlingen van Israël, noemde 12 mannen, begeerde deze groot te maken als 12 rechters over Israël en wie deze niet wilden onderdanig wezen die lieten ze terstond met het zwaard berechten.

Enige van de stad wiens ogen geopend en verstand verlicht was en duidelijk zagen dat ze bedrogen waren en dat de lering der Herdopers vals en ketterij was, spraken in het geheim de anderen dat ze die poorten wilden openslaan, maar toen dit door een verrader ontdekt en den profeet te kennen gegeven was zo liet hij alle die mannen vangen en met verscheiden kwellingen ter dood brengen tot het getal van eenenvijftig toe. Welke justitie (of beter tirannie) deed Knipperdollinck met zijn eigen handen en dat binnen de tijd van twee dagen. Mits dat deze valse predicatie tendeerde tot alle bevrijding van wellust (naar de gewoonte van het huis der liefde) zo liep iedereen naar de mooiste vrouwen en maagden, zulks dat er nauwelijks geen eerlijke maagden in de stad waren.

Also nu die stadt door den Bischop van Munster, met assistentie van Herman Aertsch-bischop van Ceulen, ende Hertoch Jan van Cleue nauwe belegert was, soo isser alsulcken ghebreck van victualie inder stadt geweest, als datter alle daege veel van honger storuen, eenige oock daer wt vloden, die nae ander plaetsen trocken also mager ende miserabel, datter die vyanden mede compassie hadden. De beuel-hebbers hebben de borgers vermaent, seggende: Indien sy den Coninck met sommighe andere wilden leueren, dat henlieden gheen leet gheschieden en soude. Die t'selue wel geerne soude gedaen hebben, en dorsten dat niet bestaen, midts die groote wreetheyt, tyrannije, ende macht des Conincx. De Capiteynen dit hoorende schreuen opden eersten dach Junij aen die van binnen, datse voort-aen niemandt meer en souden wtlaeten noch vrouwen, noch kinderen. Als die van binnen nu seer ten wtersten gecomen waeren, soo zijnder twee wt der stadt ghevloden, waer-van d'een gevangen, ende d'ander door gheluck byden Bischop ghecomen is, ende hebben beyde eenen wech ghewesen, hoemen die stadt best soude moghen winnen. Die Graue van Ouersteyn metten Bischop dat verstaen hebbende heeft op den xxij. dach der maendt Junij met de borghers ghesproken hen vermanende, datse hen souden opgheuen, ende alsoo die gemeynte salueren van honger vergaende. Maer gauen voor antwoorde door een Bernaert Rotteman, inde tegenwoordicheydt vanden Coninck, haerlieder [102r] opstel niet te willen eenichsins verlaten.

Daer nae heeft dat bitter sweerdt des honghers opt leste soo scherp gesneden door die seer nauwe belegheringhe (niet tegenstaende dat alle dinghen gemeyne waeren) datse genootsaeckt waren te eten catten, honden, ratten, muysen, ende ander gedierte, iae eenige aten ghestoruen menschen vleesch. Hebben oock den steenwech opgebroken, daerinne ende oock op de wallen ende inde houen hoysaet sayende, soden oude schoenen, ende vellen van ghestoruen beesten die sy in stucken sneden ende aten, en met die vochticheydt van desen coctense dat voorseyde grasch soo dat int innemen vander stadt, daer maer twee leuende peerden ghevonden en waren, maer die Coninc hadde noch victualie ghenoech, voor den tijdt van een half iaer.

Als nu die stadt omtrent onderhalf iaer hadde gelegert geweest, soo wert dese van binnen verraden, ende onder t'decksel datter by nachte inder stadt victualie soude ghebracht worden, soo wert die poorte des nachts ten thien uren opengedaen, waer door die vyant inder stadt quam, maer wert weder ter poorten wtgheslagen. Maer die van buyten die poorte, die nu toeghesloten was, met hamers ende bijlen openslaende hebben die stadt ouerweldicht. Doen werdt die Coninck met Knipperdollinck ghevanghen, maer Rotteman siende dat hy niet ontvlieden en conde, is int midden der vyanden geloopen, om niet leuendich in handen te comen, ende wert doorsteken, hoe wel nochtans andere schrijuers contrarie affirmeren, soo hier nae sal gheseyt worden. Die Coninc nu ghevanghen zijnde, is seer nauwe bewaert gheweest hebbende eenen iseren rinck om sijn lijf ende om sijnen hals, gesloten met een iseren keten.

Alzo nu die stad door de bisschop van Munster, met assistentie van Herman, aartsbisschop van Keulen, en hertog Jan van Kleef nauw belegerd was zo is er al zulk gebrek van victualie in de stad geweest als dat er alle dagen veel van honger stierven, enige ook daaruit vloden die naar andere plaatsen trokken alzo mager en miserabel dat er de vijanden mee compassie hadden. De bevelhebbers hebben de burgers vermand en zeiden: Indien ze de koning met sommige andere wilden leveren dat hen geen leed geschieden zou. Die het wel graad zouden gedaan hebben durfden dat niet te bestaan mits de grote wreedheid, tirannie en macht der koning. De kapiteins die dit hoorden schreven op de eerste dag van juni aan die vanbinnen, dat ze voortaan niemand meer zouden uitlaten, noch vrouwen, noch kinderen. Toen die van binnen nu zeer ten uiterste gekomen waren zo zijn er twee uit der stad gevloden, waarvan de ene gevangen en de ander door geluk bij de bisschop gekomen is en hebben beide een weg gewezen hoe men die stad het beste zou mogen winnen. De graaf van Oberstein die het met de bisschop verstaan heeft zijn op de 22ste dag van de maand juni met de burgers gesproken en hen vermaande dat ze hen zouden opgeven, en alzo die gemeen te redden om van honger te vergaan. Maar gaven voor antwoorde door een Bernaert Rotteman, in de tegenwoordigheid van de koning hun [102r] opstel niet enigszins te willen verlaten.

Daarna heeft dat bittere zwaard van e honger op het laatste zo scherp gesneden door de zeer nauwe belegering (niet tegenstaande dat alle dingen algemeen waren) dat ze genoodzaakt waren te eten katten, honden, ratten, muizen en ander gedierte, ja, enige aten gestorven mensenvlees. Hebben ook de steenweg opgebroken waarin en ook op de wallen en in de hoven hooizaad gezaaid kookten oude schoenen en vellen van gestorven beesten die ze in stukken sneden en aten en met de vochtigheid hiervan kookten dat voorzegde gras zo dat in het innemen van de stad daar maar twee levende paarden gevonden waren, maar de koning had noch victualie genoeg voor de tijd van een half jaar.

Als nu die stad omtrent anderhalf jaar had belegerd geweest, zo werd deze van binnen verraden en onder het deksel dat er bij nacht in de stad victualie zou gebracht worden zo werd de poort ‘s nachts ten tien uren opengedaan waardoor de vijand in de stad kwam, maar werd weer uit de poorten geslagen. Maar die van buiten de poort die nu toegesloten was hebben die met hamers en bijlen opengeslagen en die stad overweldigd. Toen werd de koning met Knipperdollinck gevangen, maar Rotteman zag dat hij niet ontvlieden kon is in het midden der vijanden gelopen om niet levend in handen te komen en werd doorstoken, hoe wel nochtans andere schrijvers contrarie affirmeren, zo hierna gezegd zal worden. De koning die nu gevangen is werd zeer nauw bewaard en had een ijzeren ring om zijn lijf en om zijn hals, gesloten met een ijzeren ketting.

Des anderen daechs, quam den Bischop binnen der stadt van Munster, met vijfthien-hondert peerden, doen werden die huysen doorsocht den tijdt van thien dagen, die vander stadt werden meest metten sweerde gherecht ende ghedoodt, met oock eenige vrouwen. Het was een groote verschrictheydt ende iammer, die stadt aen te sien, soo idel ende vol van doode ende doorsteken menschen, ende die van honger ghestoruen waeren niet begrauen zijnde.

Als die Bischop van Munster den Coninck Jan Bockelsen, een Cleermaecker van Leyden eerst aensach, so sprack hy tot hem, seggende: Ey ghy booschwicht, hoe hebdy my ende mijn volck bedoruen, daer op trotselijck hy andtwoordde: Paep wy en hebben v niet bedoruen, maer een vaste stadt gheleuert. Ende hebben wy v bedoruen, wy willen v wederom rijc maecken, soo verre ghy onsen raedt volgen wilt, die Bischop moeste lachen, hem vragende in wat manieren, doen sprac die Coninck: Dat ghy my dede setten in eenen iseren corf met leder bedect, ende alsoo liet voeren in alle landen, ende liet sien om een witten penninck, so sout ghy meer vercrijgen, dan ghy te vooren veroorlocht hebt, t'welc oock ghedaen wert. Want den Coninck met sijn twee gevangen medegesellen wert herwaerts ende derwaerts gevoert by Vorsten en Heeren voor een specktakel ende tot eenen spot.

Ten laetsten op den xx. dach Januarij duysent vijfhondert xxxvj. soo wert die Coninc weder binnen Munster ghebracht, alwaer hy in een bysondere ghevanckenisse gestelt wert. Alwaer ooc om hem te spreken op den seluen dach den Bischop gecomen is ende met hem d'Ambassadeurs vanden Aertsch-bischop van Colen, ende vanden Vorst van Cleuen. Die twee naevolgende daghen heeftmen neerstichlijck met Christelijcke vermaninghe gearbeydt om die ghevanghene te brengen van haerlieder dolinghe, waer van die Coninck omgeset wert bekennende sijn misdaet, soo dat hy Godt heeft ghebeden om ghenade ende verghiffenisse, maer eylaes d'ander twee bleuen obstinaet by haerlieder opinie.

Des anderen daechs wert die Coninck ghebracht op een hooghe verheuen plaetse, ende aldaer aen eenen staeck gebonden, alwaer gereet stonden twee beuls, ofte hanc-dieuen, met gheloeyende tanghen, daer mede sy t'vleesch hebben afghetrocken. Tot die [102v] dry eerste grepen heeft hy gheswegen, maer voorts heeft hy sonder ophouden, die bermherticheydt Godts aengeroepen, als hy een ure oft meer also genepen was, soo heeftmen hem ten lesten met een dagge gehert, ende is alsoo ghestoruen. Op de selue maniere, werden ooc geiusticeert sijn twee mede gesellen te weten Knipperdollinc ende Barent, ofte Bernardus Rotteman. Als sy nv doodt waren, so wert yegelijck besonder, in een iseren kevie gesloten, ende alsoo gehangen aen Sinte Lambrechts toren, den Coninck int midden, een mans-lenghde hoogher dan d'andere. Hier hebdy, beminde leser, int corte die wonderlijcke Historie der weder-doopers binnen Munster.

De volgende dag kwam de bisschop binnen der stad van Munster met vijftienhonderd paarden, toen werden de huizen doorzocht de tijd van tien dagen, die van de stad werden meest me het zwaard berecht en gedood met ook enige vrouwen. Het was een grote schrik en droefheid om de stad aan te zien zo leeg en vol van doden en doorstoken mensen en die van honger gestorven weren en niet begraven waren.

Toen de bisschop van Munster de koning Jan Bockelsen, een kleermaker van Leiden, eerst aanzag zo sprak hij tot hem en zei: Aai gij booswicht, hoe heb je mij en mijn volk bedorven, waarop trots antwoordde: Paap wij hebben u niet bedorven, maar een vaste stad geleverd. en hebben wij u bedorven, wij willen u wederom rijk maken in zo ver gij onze raad volgen wil, die bisschop moeste lachen en vroeg hem in wat manieren, toen sprak de koning: Dat gij mij liet zetten in een ijzeren korf met leder bedekt en alzo liet voeren in alle landen en liet zien om een witte penning zo zou ge meer krijgen dan ge tevoren beoorloogd hebt, wat ook gedaan werd. Want de koning met zijn twee gevangen metgezellen werd herwaarts en derwaarts gevoerd bij vorsten en heren voor een spektakel en tot een spot.

Tenslotte op de 20ste dag van januari 1536 zo werd de koning weer binnen Munster gebracht alwaar hij in een bijzondere gevangenis gesteld werd. Alwaar ook om hem te spreken op dezelfde dag de bisschop gekomen is en met hem de ambassadeurs van de aartsbisschop van Keulen en van de vorst van Kleef. Die twee navolgende dagen heeft men vlijtig met Christelijke vermaning bewerkt om de gevangene te brengen van hun doling waarvan de koning omgezet werd en bekende zijn misdaad zo dat hij Got heeft gebeden om genade en vergiffenis, maar eilaas de andere twee bleven obstinaat bij hun opinie.

D volgende dag werd de koning gebracht op een hoge verheven plaats en aldaar aan een staak gebonden alwaar gereed stonden twee beulen of hang-dieven, met gloeiende tangen waarmee ze het vlees hebben afgetrokken. Tot de [102v] drie eerste grepen heeft hij gezwegen, maar voorts heeft hij zonder ophouden de barmhartige God aangeroepen, toen hij een of meer alzo genepen was zo heeft men hem tenslotte met een dagge in het hart gestoken en is alzo gestorven. Op dezelfde manier werden ook berecht zijn twee metgezellen, te weten Knipperdollinc en Barent of Bernardus Rotteman. Als ze nu dood waren zo werd alk apart in een ijzeren kevie gesloten en alzo gehangen aan Sint Lambrechts toren, de koning in het midden, een mans-lente hoger dan de andere. Hier heb je, beminde lezer, in het kort de wonderlijke historie der wederdopers binnen Munster.

Die Keysers oorloge teghen den Barbarossa, in Afrijcken.

INt iaer van 1535. heeft den Turck Barbarossa, Admirael vanden grooten Turck Soliman de stadt van Thunes, ligghende in Afrijcken in Barbarijen, ingenomen. Die Keyserlijcke Maiesteyt dit vernemende, heeft in alder diligentien een groote schare van volck vergadert oprustende vierhondert groote schepen, wel voorsien van artillerie, ende andere nootsaeckelijcke dinghen, waermede hy te Barcelone t'schepe is gegaen. Sijn volck was sonder Veltheer die nochtans wel van noode was, maer die Keyser nam een Cuycifix in sijn handt, en hief t'selue om hooge, seggende: Siet hier mijn lieue mede ridderen, dit sal uwen principaelen Velt-heere, ende voorgangher wesen, ende ick sijn onweerdigen dienaer, ende Vaendragher. Hier mede is de Keyser t'seylen gegaen. Den sesten dach Meye des seluen iaers liet hy oock slaen goude penninghen, waer-mede hy alle sijn volck betaelde. Op deen zijde stondt een cruys, ende inden rant gheschreuen aldus: In hoc signo vinces, Dat is, in dit teecken sult ghy verwinnen. Ouer d'ander sijde stondt eenen Arent, met een Keysers Croone, ende inden rant geschreuen: Da mihi virtutem contra hostes tuos, dat is, gheeft my macht teghen uwe vyanden. Sijn vaenkens waren ghemaeckt van witte stoffe, daer-inne stondt een root cruys.

Den xvj. dach Junij is die Keyser met sijn armeye gecomen in Barbarijen ende Afrijcken, by die hauen van Thunes, settende al daer op t'lant xxxv duysent mannen te voete, met noch omtrent dry duysent peerden. De Mooren dat vernemende, zijn in grooter menichten by een vergadert, ende quamen nae t'strange toe, van meyninge te beletten, dat des Keysers volc daer niet en soude landen, maer met grooter vromicheyt werden die Mooren achterwaerts gedreuen. Ende als Keyser volck gelandt was, soo namen sy inne twee stedekens, van welcke d'eene hier voormaels plach te zijn die groote stadt van Carthago. Ooc wonnen sy eenige casteelen ende sloten.

Den xviij. dach Junij, is die Keyser selue met alle sijn volck aen t'landt gecomen, ende den xx. dach quam hy voor een seer stercke plaetse die Goulette genoemt was, wesende die principaelste sterckte van geheel Afrijcken geleghen van die groote stadt Thunes. In dese sterckte hadde die Barbarossa geleyt dry duysent Turcken, met twee Capiteynen, d'eene Nidos, ende d'ander Cachediable genoemt wesende een natuerlijck sone vanden Barbarossa, ende sy hadden by hen twee hondert stucken artillerie, gelijck als die Christenen oft slauen, die de Mooren daghelijcx ontliepen, den Keyser te kennen gauen.

Op den xxv. dach der maent Junij voorsz. soo trock des Keysers volck wt, om eenen tocht te doen voor Thunes, wien int ghemoet quamen vijf duysent peerden, die sy noemen genetten, met een groote menichte van voetknechten, hebbende veel geschuts by hen, ende schooten soo vreesselijck op des Keysers volck, dattet beghonst achterwaerts te wijcken. Die Keyser dit vernemende, is selue opgeseten, ende nam met hem vier duysent Duytsche knechten, ende vier-duysent Spaignaerden ende Italianen, met twee duysent peerden, ende vierhondert genetten, ende is alsoo met eenighe van sijn Heeren, den vyanden [103r] te gemoet getrocken, ende heeft daer tegen ghestreden, ende was selue altijdt vande voorste, t'welc sijn volck nochtans mishaechde, sorgende voor sijnen persoon, ende hy heeft die vyanden te rugge gedreuen, die alle heur artillerije achter lieten, verliesende ooc veel volcx ende daer werden veel duysent peerden gevangen. Maer die Keyser en verloos gheen volck, hoe wel datter eenighe zijn gequetst geweest, onder de welcke die Marckgraue van Mondergre, Viceroy van Granaten was die seer gewont wert, want hy Capiteyn vande genetten was.

De keizers oorlog tegen Barbarossa in Afrika.

In het jaar van 1535 heeft de Turk Barbarossa, admiraal van de grote Turk Soliman de stad van Tunis, ligt in Afrika in Barbarije, ingenomen. De keizerlijke majesteit die dit vernam heeft in alle rust een grote schaar van volk verzameld en rustte uit vierhonderd grote schepen, goed voorzien van artillerie en andere noodzakelijke dingen waarmee hij te Barcelona te scheep is gegaan. Zijn volk was zonder veldheer die nochtans wel nodig was, maar de keizer nam een Crucifix in zijn hand en hief het omhoog en zei; Ziet hier mijn lieve mede ridders, dit zal uw belangrijkste veldheer en voorganger wezen en ik zijn onwaardige dienaar en vaandeldrager. Hiermee is de keizer zeil gegaan. De zesde dag van met van hetzelfde jaar liet hij ook slaan gouden penningen waarmee hij al zijn volk betaalde. Op de ene zijde stond een kruis en in de rand geschreven aldus: In hoc signo vinces, Dat is, in dit teken zal hij overwinnen. Op de andere zijde stond een arend met de keizers kroon en in de rand geschreven: Da mihi virtutem contra hostes tuos, dat is, geef mij macht tegen uw vijanden. Zijn vaantjes waren gemaakt van witte stof waarin een rood kruis stond.

De 16de dag van juni is de keizer met zijn leger gekomen in Barbarije en Afrika bij de haven van Tunis en zette aldaar op het land 25000 mannen te voet met noch omtrent drieduizend paarden. De Moren die dat vernamen zijn in grote menigten bijeen verzameld en kwamen naar het strand toen en van mening waren te beletten dat het keizers volk daar niet zou landen, maar met grote dapperheid werden de Moren achteruit gedreven. Toen het volk van de keizer geland was zo namen ze in twee stedekens, waarvan de ene hier voormaals plag te zijn die grote stad van Carthago. Ook wonnen ze enige kastelen en burchten.

De 18de dag van juni is de keizer zelf met al zijn volk aan land gekomen en de 20ste dag kwam hij voor een zeer sterke plaatse die Goulette genoemd was en dat was de belangrijkste sterkte van geheel Afrika gelegen van die grote stad Tunis. In deze sterkte had die Barbarossa gelegd drieduizend Turken met twee kapiteins, de ene Nidos en de ander Cachediable genoemd wat een natuurlijke zoon was van de Barbarossa en ze hadden bij hen tweehonderd stukken artillerie, gelijk als die Christenen of slaven die de Moren dagelijks ontliepen en de keizer te kennen gaven.

Op de 25ste dag van de mand juni voorzegt zo trok het keizer volk uit om een tocht te doen voor Tunis wie in het gemoed kwamen vijfduizend paarden, die ze noemen genetten, met een grote menigte van voetknechten en die hadden veel geschut bij hen en schoten zo vreselijk op het keizers volk zodat die achteruit begonnen te wijken. De keizer die dit vernam is zelf opgezeten en nam met hem vierduizend Duitse knechten en vierduizend Spanjaarden en Italianen, met tweeduizend paarden en vierhonderd genetten en is alzo met enige van zijn heren de vijanden [103r] tegemoet getrokken en heeft daartegen gestreden en was zelf altijd van de voorste, wat zijn volk nochtans mishaagde, bezorgt voor zijn persoon, en hij heeft de vijanden terug gedreven die al hun artillerie achter lieten, verloren ook veel volk en daar werden veel duizend paarden gevangen. Maar de keizer verloor geen volk, hoewel dat er enige zijn gekwetst geweest waaronder de markgraaf van Mondergre, vicekoning van Granada was die zeer gewond werd, want hij was kapitein van de genetten.

Op dien tijdt was die Barbarossa binnen Goulette, ende die van Thunes bewaren, oft sy souden dese ouergheuen in des Keysers handen, waeromme hy haestelijck wederom naer Thunes trock. Daernae liet die Keyser sijn heyr wat naerder legghen aen die Goulette, ordinerende te lande xl. groote hooft-stucken. Ende Andreas Doria lach te water, ende hadden den Keyser belooft, dat hy (soo haest als hy te lande een gheschut hoorde los gaen) vijf-duysent scheuten soude schieten te water, wt die galeyen ende Caraque van Rodes, ende wt die dry galiotten.

De Coninck van Thunes die van Barbarossa wt sijn stadt verdreuen was, sondt sijn Ambassadeurs aenden Keyser, latende hem weten, dat hy cortelinghe by hem soude comen, met dry duysent genetten, ooc dat hy hem ende allen sijn volck victualie ghenoech besorgen soude. De welcke corts daer nae oock quam byden Keyser met dry hondert van die principaelste van zijn landt. Desen ontfinck die Keyser seer blijdelijck in sijnen dienst, ende den Coninck volchden noch nae acht hondert mannen van Arabien, met veel volcx te peerde. Ende op den xiiij. dach Julij smorgens inden dagheraet, soo liet de Keyser die Goulette beschieten ende bestormenn, soo te water als te lande ende dit stormen duerde totten twee uren na middach, ende heeftse int eynde ghewonnen, met weynich verlies van sijn volck. Maer daer bleuen van sijn vyanden meer dan duysent mannen doot, daer werden meer dan vijf hondert stucken artillerie, ende tusschen de lxx. ende lxxx. schepen onder galeyen galiotten ende fusten gecregen. De Goulette was van haer selven also sterck, dat alle de ghene die de plaetse aensaegen hen verwonderden, dat die Keyser dese plaetse soo lichtelijck gewonnen ende ingenomen hadde, latende hen duncken dattet miraculeuselijc geschiet was, ende door die sonderlinge hulpe van Godt.

Als nu die Keyser met sijn volc in die Goulette lach, soo hadde hy seer groot ghebreck van soet water, waeromme hy eenen diepen put inder aerden liet grauen, hopende daer inne versch water te vinden: maer als die knechten wat inder aerden gegrauen hadden, siet, soo vonden sy daer inne liggen een houten Cruycifix, wel schoon verguldt, waer af hen een yegelijc verwonderde. Als die Keyser dat Cruycifix sach, heeft dat met groote deuotie wt der aerden ghenomen, ende met dat hy t'selue nam, so spronck wt den put een lustige fonteyne van schoone soete wateren, met alsulcken ouervloedicheydt, dat allen t'volck ende die beesten in grooter abondantien daer van versaet ende ghelaeft werden. De Keyser dat groot mirakel siende, viel op sijn knien, ende danckte Godt almachtich, van die groote weldaet hen aldaer bewesen. Ende daer na sont hy dat Cruycifix tot sijn Keyserinne, haer beuelende dat te bewaren voor een costelijck iuweel.

Op den xx. dach Julij, soo is die Keyser met allen sijn volck ghetrocken nae Thunes, latende die Goulette wel bewaert. Ende nae dat hy seuen oft acht mijlen met sijn volck in goeder ordinancien gemarcheert was soo heeft hen die Barbarossa met sijn volck verthoont, sterck wesende omtrent onderhalf-hondert duysent mannen, soo Turcken, Mooren, als Alaberen, waer onder waren twintich duysent peerden. Die Barbarossa liet sijn heyr stille staen, als hy des Keysers volck vernam, maeckende stercke borstweeringhen, daer hy met sijn volck ghinck onderstaen. Hy hadde oock veel groot gheschuts, t'welck hy gereet maeckte, om op den Keyser ende [103v] op sijn volck te schieten. Die Keyser hadde oock xij. groote stucken, die voor trocken. Ende als dese twee heyren by den anderen quamen, soo wert dat groot gheschut van weder zijden los gelaten ende daer na trocken sy tegen malcanderen aen, ende sloegen d'een den anderen seer vreesselijck. Maer als sy noch niet lange en hadden gevochten, soo sont Godt almachtich een vreese int volck vanden Barbarossa, sulcx datse begonnen achterwaerts te wijcken, latende daer een deel van hun artillerije. Ende na dat sy een stuc weechs achterwaerts geweken waren, gauen sy malcanderen moet hen omme keerende, ende stelden haer geschut, t'welc sy noch behouden hadden, ende begonsten daer mede te schieten. Maer siende dat s'Keysers volck hem begost te naecken, ende dat sy stoutelijc in oorden ghinghen, soo werden sy anderwerf verschrickt, nemende die vlucht sonder meer om te sien, ende lieten den Keyser dat velt behouden. In desen slach waren omtrent vier-hondert Turcken ghebleuen, ende die Keyser en hadde maer verloren ses oft seuen persoonen, onder mannen ende vrouwen, die buyten afgegaen waren, ende den hoop volchden.

Op die tijd was die Barbarossa binnen Goulette om die van Tunis te bewaren of ze zouden deze overgeven in de handen van de keizer, waarom hij haastig wederom naar Tunis trok. Daarna liet de keizer zijn leger nader leggen aan Goulette, ordineerde te land 40 grote hoofdstukken en Andreas Doria lach te water en had de keizer beloofd dat hij (zo gauw als hij te land een geschut hoorde losgaan) vijfduizend schoten zou schieten te water uit de galeien en kraken van Rhodes en uit die drie galjoten.

De koning van Tunis die van Barbarossa uit zijn stad verdreven was zond zijn ambassadeurs aan de keizer en liet hem weten dat hij gauw bij hem zou komen met drieduizend genetten, ook dat hij hem en al zijn volk victualie genoeg bezorgen zou. Die kort daarna ook kwam bij de keizer met driehonderd van de belangrijkste van zijn land. Deze ontving de keizer zeer blijde in zijn dienst en de koning volgden noch na achthonderd mannen van Arabië met veel volk te paarde. Op de 14de dag van juli ’s morgens in de dageraad zo liet de keizer die Goulette beschieten en bestormen, zo te water als te land en dit bestormen duurde tot twee uren namiddag en heeft het in het einde gewonnen met weinig verlies van zijn volk. Maar daar bleven van zijn vijanden meer dan duizend mannen dood, daar werden meer dan vijfhonderd stukken artillerie en tussen de 70 en 80 schepen waaronder galeien galjoten en fusten gekregen. De Goulette was van zichzelf alzo sterk dat al diegene die de plaats aanzagen zich verwonderde, dat de keizer deze plaats zo licht gewonnen en ingenomen had, liet zich denken dat het miraculeus geschied was en door de zonderlinge hulp van Got.

Als nu de keizer met zijn volk in Goulette lag zo had hij zeer groot gebrek van zoet water, waarom hij een diepe put in de aarde liet graven en hoopte daarin vers water te vinden: maar toen de knechten wat in de aarden gegraven hadden, ziet, zo vonden ze daarin liggen een houten Crucifix, wel mooi verguldt, waarvan zich iedereen verwonderde. Toen de keizer dat Crucifix zag heeft dat met grote devotie uit de aarde genomen en met dat hij het nam zo sprong uit de put een lustige bron van mooi zoet water met al zulke overvloed zodat al het volk en de beesten in groter overvloed daarvan verzadigd en gelaafd werden. De keizer die dat grote mirakel zag viel op zijn knieën en dankte God almachtig van de grote weldaad hen aldaar bewezen. Daarna zond hij dat Crucifix nar zijn keizerin en beval haar om dat te bewaren voor een kostbaar juweel.

Op de 20ste dag van juli zo is de keizer met al zijn volk getrokken nar Tunis en liet Goulette goed bewaard. Nadat hij zeven of acht mijlen met zijn volk in goede ordinantie gemarcheerd had zo heeft hen die Barbarossa met zijn volk vertoond die sterk was omtrent anderhalf honderdduizend mannen, zo Turken, Moren, als Alaberen, waaronder waren twintigduizend paarden. Die Barbarossa liet zijn leger stil staan toen hij het volk van de keizer vernam, maakte sterke borstweringen waarmee hij zijn volk ging onderstaan. Hij had ook veel groot geschut, wat hij gereed maakte om op de keizer en [103v] op zijn volk te schieten. De keizer had ook 12 grote stukken die voor trokken. Toen deze twee legers bij de andere kwamen zo werd dat groot geschut van weerszijden los gelaten en daarna trokken ze tegen elkaar op en sloegen de een de anderen zeer vreselijk. Maar toen ze noch niet lang hadden gevochten, zo zond God almachtig een vrees in het volk van de Barbarossa, zulks dat ze begonnen achteruit te wijken en lieten daar een deel van hun artillerie. Nadat ze een stuk weg achteruit geweken waren gaven ze elkaar moed om te keren en stelden hun geschut, wat ze noch behouden hadden, en begonnen daarmee te schieten. Maar zagen dat het volk van de keizer hen begon te naken en dat ze stout in orden gingen, zo werden ze andermaal verschrikt en manen de vlucht zonder meer om te zien en lieten de keizer dat veld behouden. In deze slag waren omtrent vierhonderd Turken gebleven en de keizer had maar verloren zes of zeven personen waaronder mannen en vrouwen die buiten afgegaan waren en de hoop volgden.

Op den xxj. Julij liet die Keyser sijn volck voort-trecken in oorden tot op een mijle nae by Thunes, ende daer wesende, quamen tot hem sekere Christenen, die binnen Thunes hadden gevanghen gheleghen, ende seyden den Keyser, dat Barbarossa allen dien nacht hadde ghelegen int gheberchte omtrent Thunes, ende dat hy inden morgenstont was geweest voor t'Casteel van Thunes, ende dat die gevangen Christenen door een sonderlinge mirakel Godts wt die gevanckenisse gecomen waren, ende van hun boeyen verlost, ende dat sy die poorte vanden Casteele voorden Barbarossa toegesloten hadden, midts hoorende dat hy die nederlage hadde gehadt, ende dat hy t'slot tot behoef vanden Keyser ingenomen hadde. Als die Keyser dit hoorde, soo liet hy sijn volck in oorden voort-trecken nae het Casteel toe, ende daer voor comende, so wert die poorte open gedaen, ende is aldus inder stadt gecomen, die welcke vande soldaten ghepilleert werdt, ende dat by consente vanden Coninc van Thunes om dat sy hunnen Coninck, noch ooc den Keyser gheen bystant ghedaen en hadden. Ende die Keyser vont daer xxij. duysent gevange Christenen, die hy al te samen los ende vry liet gaen, eenige waren wt des Keysers landen, ende sommighe van dese ghevangene hadden daer menich iaer gheseten met isere boeyen en ketenen gheboeyt, in diepe putten in groote miserie ende catijuicheydt. Ende besonder vondt hy daer lxxj. Franchoisen, die by den Dolphijn van Vranckrijck, ende by den Hertoghe van Orliens sijnen broeder in Spaignien geweest hadden als sy daer in ostagie voor haerlieder vader Franciscus waren, die den Keyser leuerde in handen des Ambassadeurs vanden Coninck van Vrancrijck, om dat hy die soude senden in hun landt. Die Keyser creech veel artillerie, die den Barbarossa op dat slot gebracht hadde, om t'selue daer mede te bewaren. Barbarossa siende dat hy binnen Thunes niet en mocht comen soo is hy getrocken na Algarben, met hem nemende die reste van de Turcken, ende van t'ander volck dat hy behouden hadde. Maer hy verloos alle daghe veel meer volcx, ouermidts die hitte vander sonnen, ende by foute van water ende victualie. Ende de Alabers die hem volchden deden hem ooc soo veel quaets als sy mochten, sulcx dat Barbarossa van desen Alaberen in groot perijckel was, wesende nochtans sijn eyghen volck.

Incarnatie tot deser memorien.

KeIIser Kaerel de VIIfste heeft gheCreghen seer trIVMphant,
De stadt ThVnes In AfrIICken geLeghen LVstICh en VaILant.

TVsschen die K. Mt. ende den Coninck van Thunes, ghenoempt Mudes Alachon, wert op den seuensten dach Augusti anno voorseyt, seker [104r] contract gemaeckt, begrepen in xij. articulen, t'welck te langhe soude vallen hier te verhalen.

Op de 21ste juli liet de keizer zijn volk voort-treken in orden tot op een mijl nabij Tunis en toen hij daar was kwamen tot hem zekere Christenen die binnen Tunis hadden gevangen gelegen en zeiden de keizer dat Barbarossa al die nacht had gelegen in het gebergte omtrent Tunis en dat hij in de morgenstond was geweest voor het kasteel van Tunis en dat de gevangen Christenen door een bijzonder mirakel Gods uit de gevangenis gekomen waren en van hun boeien verlost en dat ze ie poort van het kasteel voor Barbarossa toegesloten hadden, mits dat ze hoorden dat hij die nederlaag had gehad en dat hij de burcht tot behoefte van de keizer ingenomen had. Toen de keizer dit hoorde zo liet hij zijn volk in orden voorttrekken naar het kasteel toe en toen hij daarvoor kwam zo werd de poort opengedaan en is aldus in de stad gekomen, die van de soldaten geplunderd werd en dat bij consent van de koning van Tunis omdat ze hun koning, noch ook d keizer geen bijstand gedaan hadden. De keizer vond daar 22 000 gevangen Christenen die hij alle tezamen los en vrij liet gaan, enige waren uit de keizers landen en sommige van deze gevangene hadden daar menig jaar gezeten met ijzeren beien en kettingen geboeid in diepe putten in grote miserie en ellendigheid. Vooral vond hij daar 71 Fransen die bij de dauphin van Frankrijk en bij de hertog van Orleans, zijn broeder, in Spanje geweest hadden toen ze daar als gijzelaard voor hun vader Franciscus waren die de keizer leverde in de handen van de ambassadeurs van de koning van opdat hij die zou zenden in hun land. De keizer kreeg veel artillerie die Barbarossa op dat slot gebracht had, om het daarmee te bewaren. Barbarossa zag dat hij binnen Tunis niet mocht komen zo is hij getrokken naar Algarve en nam met hem de rest van de Turken en van het ander volk dat hij behouden had. Maar hij verloor alle dagen veel meer volk, overmits de hitte van de zon en bij fout van water en victualie. De Alabers die hem volgden deden hem ook zo veel kwaads als ze mochten, zulks dat Barbarossa van deze Alaberen in groot perikel was, was nochtans zijn eigen volk.

Incarnatie tot deze memorie.

Keizer Karen de vijfde heeft gekregen zeer triomfantelijk,
De stad Tunis in Afrika gelegen lustig en dapper.

Tussen de keizerlijke majesteit en de koning van Tunis, genoemd Mudes Alachon, werd op de zevende dag van augustus anno voorzegt, zeker [104r] contract gemaakt begrepen in 12 artikels, wat te lang zou vallen hier te verhale

Na dese victorie met triumphen in Spaignien weder ghekeert zijnde soo maeckte hem die Keyser ghereet om nae Nederlandt te comen, maer op den eersten dach van Meye anno xxxix. is sijn lieue huysvrouwe Vrouwe Isabel van een kindt ghelegen, daer af by ghestoruen is met groote droefheydt vander Ma. waeromme hy sijn reyse noch wtstelde. Wiens wtvaert in Junio ende daer-omtrent in dese landen met groote heerlijcheyt ghecelebreert wert. Op den tijdt als die voorsz. Keyserinne sterf soo wert inden westen een Comete gesien.

Den seuenthiensten dach Augusti anno voorsz. begonsten die van Ghent te muyten, op welcken dach d'ambachten op haer huysen ofte cameren vergadert zijnde en wilden van daer niet scheyden, maer stelden hen in wapenen, ende versochten diueersche saecken vanden Hooch-baliu ende Wethouderen, oock niet willende Vrouwe Marie obedieren, ende deden vander stadt oock vanghen verscheyden persoonen, die te Houe wel gesien waren, ende onder andere, eenen genaemt Lieuen Pijn, die sy wt heurlieder eyghen authoriteydt openbaerlijck deden onthoofden. Op den thiensten dach van December, nae dat sijn Ma. hadde verstaen, hoe dattet binnen der stadt van Ghent stondt, om daer inne te voorsien, ende als een voorsichtich Prince sijn landen in ruste te houden, nam voor hem door Vranckrijck, in dese sijne landen te comen, betrouwende dat die Coninck van Vranckrijck hem passaegie verleenen soude ende is alsoo gecomen binnen Poictiers, vergheselschapt vanden Dolphijn van Vranckrijck, ende vanden Hertoge van Orliens, beyde sonen des Conincx van Vranckrijck, daer hy van vier Graven ende van vier-hondert Edelmannen seer eerlijck ontfangen wert. Oock quamen hem vier benden te gemoete in wiens banieren met gulden letteren gheschreuen stondt, Superuenit nobis cum honore, dat is: Hy is ons nu ouercomen met grooter eeren. Inde vaenkens van andere stondt, Vicisti virtutibus, dat luyt in duytsche: Ghy heb v fame verwonnen met deuchden Daer was een bende int swarte ende blauwe ghecleet, in wiens vaenkens stondt geschreuen, Die gecroonde Maiesteyt triumpheert. In de andere vaenkens stondt, Dit is onsen peys, hy sal beclijuen, Godt laetse eendrachtich blijuen. Daer nae quam die Meyer ende Schepenen vander stadt, ende schoncken den Keyser eenen gouden arent met een schoon lelie, daer onder gheschreuen stondt: Godt groet v Keyser van alle landen, die edelste fleur, Godt groet v Keyser, van dat Keyser-rijck gouuerneur. Daer nae werden by S. Jacobs Capelle twee-hondert stucken vande artillerije ghelost, ende onder de stellinghen, daermen spelen van sinnen speelde, so was daer een stellagie behangen met costelijck fijn gouden laecken, daer op stonden die Cardinalen, Legaten, met veel groote Heeren, bouen verciert met eenen costelijcken hemel, daer twee personagien onder stonden, houdende in hun handen eenen gulden hoet, die een personagie wert ghenoemt Maiestas honoris, ende int midden van desen hoet stondt gheschreuen Vnitas: wt dese Vnitas bloeydden twee biesen, waerwt vloeydde des Keysers ende des Conincx wapen, met huerlieder deuise, ende bouen die wapen stont gheschreuen aldus;

Noyt herten en waren soo vast ghebonden
Als dese twee, daer Godt sijn gracie in heeft ghesonden.

Na deze victorie met triomfen in Spanje was hij teruggekeerd zo maakte de keizer zich gereed om naar Nederland te komen, maar op de eerste dag van mei anno 39is zijn lieve huisvrouw vrouwe Isabel van een kind gelegen waarbij ze gestorven is met grote droefheid van de majesteit waarom hij zijn reis nog uitstelde. Wiens uitvaart in juni en daaromtrent in deze landen met grote heerlijkheid gecelebreerd werd. Op de tijd toen die voorzegde keizerin stierf zo werd in het westen een komeet gezien.

Den zeventiende dag van augustus anno voorzegt begonnen die van Gent te muiten, op welke dag dat de ambachten op hun huizen of kamers verzameld waren en wilden vandaar niet scheiden, maar stelden hen in wapenen en verzochten diverse zaken van de hoog-baljuw en wethouders, wilde ook niet vrouwe Marie gehoorzaam zijn en deden van de stad ook vangen verscheiden personen die te hof goed gezien waren en onder andere een genaamd Lieven Pijn, die ze uit hun eigen autoriteit openbaar lieten onthoofden. Op de tiende dag van december, nadat zijne majesteit had verstaan hoe dat het binnen de stad van Gent stond om daarin te voorzien en als een voorzichtige prins zijn landen in rust te houden nam hij voor om door Frankrijk in deze zijn landen te kome en vertrouwde dat de koning van Frankrijk hem passage verlenen zou en is alzo gekomen binnen Poitiers, vergezelschapt van de dauphin van Frankrijk en van de hertog van Orleans, beide zonen van de koning van Frankrijk daar hij van vier graven en van vierhonderd edelen zeer fatsoenlijk ontvangen werd. Ook kwamen hem vier benden tegemoet in wiens banieren met gulden letteren geschreven stond, Supervenit nobis cum honore, dat is: hij is ons nu overkomen met groter eren. In de vaantjes van andere stond, Vicisti virtutibus, dat luidt in Dietse: Gij hebt uw faam overwonnen met deugden, daar was een bende in het zwarte en blauwe gekleed in wiens vaantjes stond geschreven, De gekroonde majesteit triomfeert. In de andere vaantjes stond, Dit is onze vrede hij zal beklijven, God laat ze eendrachtig blijven. Daarna kwam de meier en schepenen van de stad en schonken de keizer een gouden arend met een mooie lelie, daar onder geschreven stond: God groet u keizer van alle landen, die edelste fleur, God groet u keizer van dat keizerrijk gouverneur. daarna werden bij de S. Jacobs kapel tweehonderd stukken van de artillerie gelost en onder de stellingen, daar men spelen van zinnen speelde zo was daar een stellage behangen met kostbaar fijn gouden laken daar op stonden de kardinalen, legaten met veel grote heren boven versierd met een kostbare hemel daar twee personen onder stonden die in hun handen hielden een gulden hoed de ene persoon werd genoemd Maiestas honoris en in het midden van deze hoed stond geschreven Unitas: uit deze Unitas bloeiden twee biezen waaruit vloeide de keizers en koningswapen met hun devies en boven het wapen stond geschreven aldus;

Nooit waren harten zo vastgebonden
Als deze twee daar God zijn gratie in heeft gezonden.

DAer nae quam die Keyser binnen Parijs, daer hem die Coninck van Vranckrijc quam tegenghereden met xv. C. Edele, ende hondert cooplieden kinderen, al om te rijckelijcst gecleedt, met haer baniere, waerinne die Colomnen van Hercules ende sijn deuijse in stondt Plus oultre. Die Keyser voorts-comende op de cruyswegen, vont daer ghemaeckt [104v] een Casteel van lichten houte, met twee poorten, d'eerste poorte hiet Oorloge ende was gesloten, d'andere was genoomt Peys, staende wijt open, waer wt quamen geproten veel lelien ende arents. Als die Keyser voorder quam soo stondt daer eenen Enghel met een sweerdt in sijn handt, ende sneet daermede te niet allen nijt ende twist. Als nu die Keyser een wijle tijts byden Coninck van Vranckrijck getoeft, ende metten anderen seer vrolijc hadde geweest, soo is hy voorts na Henegouwe ghetrocken. Ende comende binnen Valencijn nam den Dolphijn, ende alle die Heeren aenden Keyser oorloof, die hem van Parijs af gheconvoyeert hadden, treckende van daer nae Bruessel, daer hy quam den xxix. dach Januarij anno xl.

Op den sesten Februarij, is die Ma. van Bruessel met vier-duysent mannen ghetrocken na Ghendt (om die rebelle bouen verhaelt te straffen, en binnen der stadt comende quamen hem die Borgemeesters te ghemoet, hem eerlijck inhalende. Al-daer gheweest hebbende omtrent ses weken, liet diueersche poorters vander stadt vanghen, ende onder andere den oppersten Deken vande timmerlieden, die oorsaecke hadde geweest van dese rebellicheyt. Naer dat heurlieder proces voleynt was, soo liet hy onthoofden negen vande principaelste, ende verboodt dat niemandt vande borgers eenighe messen mochte ouer hen draeghen. Ende om die stadt in meerder gehoorsaemheydt te houden, danse tot dien tijdt hadde gheweest soo dede die Keyser maecken een groot sterck Casteel, ter plaetsen daer d'Abdije van Sinte Baefs stont, welc hy met garnisoen dede bewaren, om die stadt te dwinghen, datse niet meer tegen hem en soude rebel vallen. Voorts moeste die stadt opbrengen in gereeden gelde vijftich duysent guldens behaluen datse de Mat. noch alle iaere moest gheuen. Oock werden de stadt alle d'oude priuilegien ghenomen die sy menich hondert iaeren te voren ghebruyckt hadde. Bouen desen moesten vijftich vande beste vander stadt den Keyser te voet vallen ghecleet zijnde inden rouwe, ende noch vijftich in heurlieder lijnwaet, biddende den Keyser om ghenade, ende vergiffenisse van hun misdaet.

Daer na is die K. Ma. anno xl. in Decembri opwaerts ghetrocken na Regensborch oft Ratisbona, daer een dachvaert gehouden wert van die Duytsche Vorsten, om die groote beroerte door Luthers leeringe opgeresen, te slisschen ende blusschen. Als dese dachvaert ghehouden was trock die Keyser weder nae Spaignien, maer eerst nae Luca daer hy metten Paus sprack. Doen trock hy na Genua van daer hy met vijftich-duysent mannen nae Spaignien, ende voorts na Argilles, oft Argires in Afrijcken sijn reyse nam, om die stadt te winnen, die Barbarossa ingenomen hadde, doende wt dese stadt veel quaets op die Spaigniaerden. Maer die reyse en geluckten metten Keyser niet, want ouermidts den grooten windt ende grouwelijcken storm, die hy inder zee hadde verloos hy daer veel schepen met volck.

Op den seluen tijt als Carolus die Keyser in Spaignien was, vergaderde Merten van Rossem, Maerschalc van Gelre, Heer van Piroijen, wt den name des Coninck van Vranckrijck, veel volcx in Gelderlant, ende ouer den Rhijn schepende is metten seluen in Brabant ghevallen, comende op Sint Jacobs avondt met xv. duysent mannen oft daer omtrent, byder stadt van Antwerpen. Die Prince van Oraengien dit vernemende, heeft een deel volcx vergadert, sendende eenen bode nae Antwerpen, datse op sijn comste souden passen, ende wtcomen met alle hun volck, dat sy veel inder stadt hadden op eende zijden, hy soude aen d'ander zijde aencomen om Rossems volck alsoo t'omcingelen, maer den bode wert vanden vyant opghehouden, sulcx dat hy tot Antwerpen niet en conde comen. Die vyant vernemende d'intentie ende opset vanden voorschreuen Prince, vermaeckte sijn vaenkens, stellende daer inne des Keysers wapen. Ende als de Prince nu met sijn volck aen quam, soo zijn sy hem teghen ghecomen, die welcke siende des Keysers wapen, meynde [105r] dat die knechten van Antwerpen hadden gheweest, ende alsoo is hy onder Rossems volck ghecomen, ende die Gheldersche hebben ouer die duysent mannen dootgeslagen, maer die Prince ontquaemt door die snelheydt van sijn peert, ende quam binnen Antwerpen. Desen slach gheschiedde op Sint Jacobs dach, anno xlij. Rossem heeft doen alle die wintmeulens op S. Willeboorts velt in brande ghesteken voorts treckende nae die stadt van Louen die hy op eyschte, maer te vergeefs, verbrandende dat dorp van Walem, Duffel met noch andere, ende stelde op ransoen de ghene die hy ghevanghen hadde. Dit is den datum des iaers oft Incarnatie.

RosseMs gheWeLt ,, heeft Brabant ghesteLt ,, In VIerIghe CoLen,
VeeL dorpen geVeLt ,, Godts dIenaers geqVeLt ,, t'bLIIft nIet VerhoLen.

Daarna kwam de keizer binnen Parijs daar hem de koning van Frankrijk kwam tegemoet gereden met 1500 edelen en honderd kooplieden kinderen al om het rijkste gekleed met hun banier waarin de zuilen van Hercules en zijn devies in stond Plus oultre. De keizer voorts kwam op de kruiswegen vond daar gemaakt [104v] een kasteel van licht hout met twee poorten, de eerste poort heet oorlog en was gesloten, de andere was genoemd vrede en stond wijtdopen waaruit kwamen gesproten veel lelies en arenden. Toen de keizer verder kwam zo stond daar een engel met een zwaard in zijn hand, en sneed daarmee te niet allen nijd en twist. Als nu de keizer een tijdje bij de koning van Frankrijk vertoefd en met de anderen zeer vrolijk was geweest zo is hij voorts naar Henegouwen getrokken. Toen hij kwam in Valenciennes nam de dauphin en alle heren aan de keizer verlof die hem van Parijs af begeleid hadden en vertrok vandaar naar Brusse, daar hij kwam de 29ste dag van januari anno 40.

Op de zesde februari is de majesteit van Brussel met vierduizend mannen getrokken naar Gent (om die rebellie boven verhaald te straffen en toen in inde stad kam toen kwamen met de burgemeesters tegemoet die hem fatsoenlijk inhaalden. Aldaar is hij geweest omtrent zes weken en liet diverse poorters van de stad vangen en onder andere de opperste deken van de timmerlieden die de oorzaak was geweest van deze rebellie. Nadat hun proces geëindigd was zo liet hij onthoofden negen van de belangrijkste en verbood dat niemand van de burgers enige missen voor hen mocht ragen. Om de stad in meerder gehoorzaamheid te houden dan ze tot die tijd had geweest zo liet de keizer maken een groot sterk kasteel ter plaatse daar de abdij van Sint Baaf stond die hij met een garnizoen liet bewaren om die stad te dwingen dat ze niet meer tegen hem zouden rebels vallen. Voorts moest die stad opbrengen in gereed geld vijftigduizend guldens behalve dat ze het de majesteit noch alle jaren moest geven. Ook werden de stad alle de oude privilegies genomen die ze menig honderd jaren tevoren gebruikt had. Boven deze moesten vijftig van de beste van de stad de keizer te voet vallen en gekleed zijn in de rouwe en noch vijftig in hun lijnwaad, en bidden de keizer om genade en vergiffenis van hun misdaad.

Daarna is de keizerlijke majesteit anno 40 in december opwaarts getrokken naar Regensburg of Ratisbona daar een dagvaart gehouden werd van die Duitse vorsten om die grote beroerte door Luthers lering opgerezen te slissen en blussen. Toen deze dagvaart gehouden was trok de keizer weer naar Spanje, maar eerst naar Luca daar hij met de paus sprak. Toen trok hij naar Genua en van daar hij met vijftigduizend mannen naar Spanje en voorts naar Argille, of Argires in Afrika zijn reis nam om die stad te winnen die Barbarossa ingenomen had en deed uit deze stad veel kwaad op de Spanjaarden. Maar die reis lukte met de keizer niet want overmits de grote wind en gruwelijke storm die hij in de zee had verloor hij daar veel schepen met volk.

Op dezelfde tijd als Karel de keizer in Spanje was verzamelde Merten van Rossem, marschalk van Gelre, heer van Piroy uit de naam van de koning van Frankrijkveel volk in Gelderland en gig te scheep over de Rijn en is daarmee in Brabant gevallen en kwam op Sint Jacobs avond met15000 mannen of daar omtrent bij de stad van Antwerpen. De prins van Oranje die dit vernam heeft een deel volk verzameld en zond een bode naar Antwerpen dat ze op zijn komst zouden passen en uitkomen met al hun volk dat ze veel in de stad hadden op de ene zijde, hij zou aan de andere zijde aankomen om Rossems volk alzo te omsingelen, mar de bode werd van de vijand opgehouden, zulks dat hij tot Antwerpen niet kon komen. De vijand vernam de intentie en opzet van de voorschreven prins vermaakten zijn vaantjes en stelden daarin de keizers wapen. Toen de prins nu met zijn volk aankwam zo zijn ze hem tegengekomen die het keizers wapen zag en meende[105r] dat die knechten van Antwerpen waren geweest en alzo is hij onder Rossems volk gekomen en de Gelderse hebben over de duizend mannen doodgeslagen, mar de prins ontkwam door de snelheid van zijn paard en kwam binnen Antwerpen. Deze slag geschiedde op Sint Jacobs dag, anno 42. Rossem heeft toen alle windmolens op S. Willebrords veld in brand gestoken en trok voort naar de stad van Leuven die hij opeiste, maar t vergeefs, verbrande dat dorp van Walem, Duffel met noch andere en stelde op losgeld diegenen die hij gevangen had. Dit is de datum van het jaar of incarnatie.

Rossems geweld heeft Brabant gesteld in vurige kolen,
Veel dorpen geveld. Gods dienaars gekweld ‘t blijft niet verholen.

Eenen grooten schat inder aerden ghevonden.

INt selue iaer van 42. wert te Roomen in Vaticano, asmen t'fondament van S. Peeters Capelle was grauende, een marmoren kiste gevonden. Waerinne begrauen lach Maria bruyt des Keysers Honorij, maecht gestoruen, midts datse voor die bruyloft vande doodt verrast was. Van haer lichaem was alleen ouergebleuen dat hayr, sommige tanden, ende twee scheen-beenen. Daerenbouen haren mantel ende tabaert, daer van xxxvj. ponden ghoudts ghebrandt werden. Noch vondtmen een silueren doose waer inne lagen vaetkens van christael, eenighe oock van Achaet, seer constich ghevrocht. Veertich goude ringhen, met verscheyden costelijcke ghesteenten. Ende eenen Smaragdus, daerinne een hooft gesneden stont, t'welcmen geloofde te zijn t'aensicht ofte conterfeytsel van Honorius, gestimeert op vijf-hondert ducaten. Noch een gouden instrument, om dat hayr mede te crollen, lanck xij. vingeren, daerinne geschreuen stondt: Honorio onsen Heere, Mariae ons Vrouwe, met noch veel ander costelijckheyt, te lanck vallende om hier al te verhalen.

Op den xxv. dach van Mey int iaer xliij. soo is tot Genua aengecomen die Keyserl. Ma. nae dat hy by nae dry iaeren in Spaignien hadde geweest die lange van veel menschen was doot geseyt, midts datmen van hem gheen tijdinge en hadde vernomen, hoe wel het nochtans in dese landen seer qualijc stondt, midts d'aenvechtinghe des Conincx van Vranckrijck door den voorsz. Merten van Rossem, ende de Gheldersche, waerom nae hem grootelijcx verlangt wert, hoorende dat hy tot Genua aengecomen was. Ende midts den grooten ouerlast die de Gelderschen in sijn absentie op sijn landt hadden ghedaen, soo heeft hy sijn volck ghesonden int landt van Gulick, ende heeft die stadt van Dueren op Sinte Bartholomeeus dach met gewelt ingenomen, al waer alle die mans doot ghesteken werden, sparende die vrouwen ende kinderen, crijghende daer na lichtelijc t'landt van Gulick. Trock voorts in Gelderlandt, ende nam die stadt van Ruremunde in, ende creech daer nae gheheel Gelderlandt, daer hy ouer al ghehult wert. Tot een memorie der voorschreven oorlogen van Gelre, is dese incarnatie ghestelt.

FLoVCX ghII GeLdersChe sedt WeL boter opt VIer

Tes Meer dan tIIdt den CabeLIaV Is hIer.

Als die Keyser binnen Spiers was, soo troude Philips die Coninck van Spaignien sijnen sone die dochter des Conincx van Portugael, sijns moeyens dochter op alsulcker conditien, als dat t'Coninckrijc van Portugael soude versteruen op des Conincx dochtere, oft haer kinderen. Alwaer die Keyser met veel groote Heeren present was. [105v]

Int iaer xlvij. hadde die Keyser eenen grooten slach teghen den Hertoghe van Sassen (die nu weder een deel volcx vergadert hadde) op eenen Sondach den xxiiij. April, daer die keyser die victorie hadde, ende die Hertoge gevangen wert. Daer bleuen vande Sassenaers ouer die dry duysent mannen verslagen. Opden seluen tijdt als desen slach geschiedde, was die sonne ende mane dry daghen ende nachten rootverwich, daermen veel wonders af seyde. Dry weken na dat die Hertoghe van Sassen gevanghen was, wesende den neghenthiensten Junij anno voorsz. soo quam die Lantgraue van Hessen te Halle byden keyser, geuende sijnen persoone, ende allen sijn landt in des Keysers handen, ende bleef in dese landen ghevangen ouer de vijf iaeren. Ende hier mede nam d'oorloge van Duytschlandt een eynde, als de twee hoofden der Lutheranen nu in handen waren. Daer af volcomelijck int boeck der oorlogen van Duytschlandt verhaelt wort, ende insgelijckx inde Chronijcke des Keysers Caroli.

Een grote schat in de aarde gevonden.

In hetzelfde jaar van 42 werd te Rome in het Vaticaan toen men het fundament van S. Peeters kapel aan het graven was een marmeren kist gevonden. Waarin begraven lag Maria, de bruid van keizer Honorius die als maagd was gestorven mis dat ze voor die bruiloft van de dood verrast was. Van haar lichaam was alleen overgebleven dat haar, sommige tanden en twee scheenbenen. Daarboven haar mantel en tabbaard waarvan 36 ponden goud gebrand werden. Noch vond men een zilveren doos waarin lagen vaatjes van kristal en enige ook van agaat, zeer kunstig gewrocht. Veertig gouden ringen met verscheiden kostbare gesteenten en een smaragd waarin een hoofd gesneden stond, wat men geloofde te zijn het aanzicht of afbeelding van Honorius, gewaardeerd op vijfhonderd dukaten. Noch een gouden instrument, om dat haar mee te krullen, lang 12 vingers waarin geschreven stond: Honorius onze heer, Marian onze vrouwe, met noch veel ander kostbaarheid dat te lang valt om hier alles te verhalen.

Op de 25ste dag van met in het jaar 43 zo is tot Genua aangekomen de keizerlijke majesteit nadat hij bijna drie jaren in Spanje had geweest die lang van veel mensen was dood gezegd mits dat men van hem geen tijding had vernomen, hoewel het nochtans in deze landen zeer kwalijk stond mits het aanvechten van de koning van Frankrijk door de voorzegde Merten van Rossem en de Gelderse, waarom naar hem zeer verlangd werd en hoorden dat hij tot Genua aangekomen was. Mist de grote overlast die de Geldersen in zijn absentie op zijn land hadden gedaan zo heeft hij zijn volk gezonden in het land van Gulik en heeft die stad van Duren op Sint Bartholomeus dag met geweld ingenomen alwaar alle mannen dood gestoken werden, spaarde de vrouwen en kinderen en kreeg daarna licht het land van Gulik. Trok voorts in Gelderland en nam de stad van Roermond in en kreeg daarna geheel Gelderland daar hij overal gehuldigd werd. Tot een memorie der voorschreven oorlogen van Gelre is deze incarnatie gesteld.

Fluks gij Gelderse zet wel boter op het vuur
Het is meer dan tijd de kabeljauw is hier.

Toen de keizer binnen Spiers was zo trouwde Philips de koning van Spanje zijn zoon de dochter van de koning van Portugal, de dochter van zijn tante op al zulke conditie als dat het koninkrijk van Portugal zou versterven op de dochter van de koning of haar kinderen. Alwaar de keizer met veel grote heren present was. [105v]

In het jaar 47 had die keizer een grote slag tegen de hertog van Saxen (die nu weer een deel volk verzameld had) op een zondag de 24ste april daar di keizer die victorie had en de hertog gevangen werd. Daar bleven van die van Saxen over drieduizend mannen verslagen. Op dezelfde tijd als deze slag geschiedde was de zon en maan drie dagen en nachten roodkleurig waarvan men veel wonderen van zei. Drie weken n dat de hertog van Saxen gevangen was, was de negentiende juni anno voorzegt zo kwam de landgraaf van Hessen te Halle bij de keizer en gaf hem zijn persoon en al zijn land in de keizers handen en bleef in deze landen gevangen over de vijf jaren en hiermee nam de oorlog van Duitsland een einde als de twee hoofden der Lutheranen nu in handen waren. Daarvan wordt volkomen in het boek der oorlogen van Duitsland verhaald wordt en insgelijks in de kroniek van keizer Karel.

Die triumphelijcke incomste van Philips sone des Keysers Caroli.

OP den eersten dach van April int iaer xlix, soo is die doorluchtighe Prince van Spaignien Philippus, met allen sijn Edeldom te peerde tot onser L. Vrouwen van Wauere opgheseten, die dien nacht daer gherust hadden, voorts treckende tot Vueren twee mijlen van Bruessel, van daer so is hy gecomen op Haeren heye, daer een alsulcken triumphe gheschiedde, dat niet wel mogelijck en is volcomelijc te vertellen. Alwaer oock een seer Conincklijck bancket gereet was, van alderleye visch ende spijse, naden eysch vanden vasten. Die triumphe binnen Bruessel geschiet inde incomste des voorsz. Philips, waer niet moghelijck volcomelijc te beschrijuen. Daer nae den vierden Julij an. 1549. trock de K. M. met sijn susters ende sijn sone Philips nae Louen, ende daer nae in d'ander nederlantsche steden, alwaer hy met groote triumphe ende heerlijckheydt ghehult ende rijckelijck beschoncken wert, aenghesien die K. sijnen sone dat Hertochdom van Brabandt, met alle sijne heerlijcheden ouerghegeuen hadde, in sijnen leuende lijue.

Alsoo buyten der stadt Binch een wonderlijcke triumphe van breken, steken ende tornoyen was gheweest, soo is die Keyser Carolus met sijn susters ende Philips sijnen sone binnen de voorsz. stadt gecomen, alwaer een seer rijckelijck bancket bereydt was, daer niet en ghebrack.

Maer aengaende die wonderlijcke ende schoone triumphante incomste des voorsz. Conincx Philippus ghedaen binnen de stadt van Antwerpen, den x. dach der maent Septembris anno xlix. voorsz. sal den goetwilligen leser hier voren vinden, daer wy die ghelegentheyt der stadt van Antwerpen beschreuen hebben.

Op den vier-en-twintichsten dach van Meerte anno vijftich, quam binnen Bruessel by de Keyserlijcke Ma. een heydens Coninck, die genoemt was den Coninc van Veles, men hiet hem den Coninck vande Mooren want het waren witte Mooren. Hy quam met omtrent twintich peerden, om assistentie, midts dat hem sijn lant vande Turcken af-ghenomen was. Die Spaigniaers bewesen hem groote eere. Veel volcx ghinck hem sien eten, want hy adt al liggende, op die maniere van sijn landt.

Den lesten dach der maent Meye des voorsz. iaers, s'morgens omtrent den acht uren, soo is die Keyserlijcke Ma. met sijnen sone den Prince van Spaignien wt Bruessel ghetrocken, nae Duytschlandt met schoonen staet wesende seer qualijck te passe, waeromme tot Bruessel groote droefheyt was. Maer ten seluen daghe sprackmen vande nieuwe vaert oft riuiere, tusschen die van Mechelen ende Bruessel. Ende daer was inde presentie van Vrouwe Marie die Gouuernante met vonnisse verclaert, ende inde teghenwoordicheyt vande Heeren van Bruessel ende Mechelen, dat die van Bruessel souden van stonden aen [106r] mogen gaen beginnen te grauen, achtervolghende de acten daeraf zijnde vander seluer date, waeromme weder soo grooten blijschap was onder die ghemeynte van Bruessel, alser droefheydt was om het vertreck vanden Keyser.

Incarnatie, oft datum des K M. vertreck, ende consent van grauen.

In BrVesseLLe den XXXI. daCh MeIIs
Is VeeL bLIIssChap ghesIen en ghesChreIIs.

Incarnatie, oft datum van t'begintsel vant grauen, datmen den eersten steeck stack.

Tot WILLebroeC heeft LoqVenghIens MaCht ghebLeken
XVI. IVnI Was den eersten steeCk ghesteken.

Breeder verclaringhe.

Op den sesthiensten Iunij zijnde het gulden Iaer

Is Heer Ian van Lockquengien onbesweken,

Nae Willebroeck ghereyst met vreuchden aldaer

Om grauen was den eersten steeck ghesteken.

Waer af men wel hadde hooren spreken.

Ouer dry-en-seuentich Iaer oft meere,

Hoe dat t'water wt de Rijpel soude comen ghestreken

Nae Bruessel, deur nieuwen practijckschen keere,

En als-nu beliefdet alsoo Godt den Heere

Dat die Prophecie soude worden volbracht,

Waer af hy hebben moet lof prijs en eere,

Die om het volbringhen wel heeft die macht.

Hy is sot die in sijn qualijck-vaert lacht.

Die triomfantelijke inkomst van de zoon van keizer Karel Philips.

Op de eerste dag van april in het jaar 49 zo is de doorluchtige prins van Spanje Philippus met al zijn edelheid te paard tot onze L. Vrouwe van Waver opgezeten die dien nacht daar gerust hadden en trok voorts naar Vuren twee mijlen van Brussel, vandaar zo is hij gekomen op Haren heide daar een al zulke triomf geschiedde zodat het niet goed mogelijk is om die volkomen te vertellen. Alwaar ook een zeer koninklijk banket gereed was van allerlei vis en spijzen naar de eis van de vasten. De triomf binnen Brussel geschiedt in de inkomst van de voorzegde Philips, is niet mogelijk volkomen te beschrijven. Daarna de vierde juli anno. 1549 trok de keizerlijke majesteit met de zoon van zijn zuster Philips naar Leuven en daarna in de andere Nederlandse steden alwaar hij met grote triomf en heerlijkheid gehuldigd en rijk beschonken werd aangezien de keizer zijn zoon dat hertogdom van Brabant met a zijn heerlijkheden had overgegeven in zijn levende lijf.

Alzo buiten der stad Binche een wonderlijke triomf van breken, steken en toernooien was geweest zo is keizer Karel met de zoon van zijn zuster Philips binnen de voorzegde stad gekomen alwaar een zeer rijk banket bereid was daar niets ontbrak.

Maar aangaande de wonderlijke en mooie triomfante inkomst der voorzegde koning Philippus gedaan binnen de stad van Antwerpen, de 10de dag van de maand september anno 49 voorzegt zal het de goedwillende lezer hiervoor vinden daar wij die gelegenheid der stad van Antwerpen beschreven hebben.

Op de vier-en-twintigsten dag van maart anno vijftig kwam binnen Brussel bij de keizerlijke majesteit een heidense koning die genoemd was de koning van Veles, men noemde hem de koning van de Moren want het waren witte Moren. Hij kwam met omtrent twintig paarden om assistentie mits dat hem zijn land van de Turken afgenomen was. De Spanjaarden bewezen hem grote eer. Veel volk ging hem zien eten want hij at al liggend, op die manier van zijn land.

D laatste dag van de maand met van het voorzegde jaar ‘s morgens omtrent acht uren zo is de keizerlijke majesteit met zijn zoon de prins van Spanje uit Brussel getrokken naar Duitsland met een mooie staat maar zeer kwalijk te pas, waarom tot Brussel grote droefheid was. Maar dezelfde dag sprak men van de nieuwe vaart of rivier tussen die van Mechelen en Brussel. Daar was in de presentie van vrouwe Marie de gouvernante met vonnis verklaart en in de tegenwoordigheid van de heren van Brussel en Mechelen dat die van Brussel zouden van stonden aan [106r] mogen gaan beginnen te graven, achtervolgende de akten die daarvan zijn van dezelfde datum waarom weer zo’n grote blijdschap was onder de gemeente van Brussel als er droefheid was om het vertrek van de keizer.

Incarnatie of datum van het vertrek van de keizerlijke majesteit en consent van graven.

In Brussel de 31ste dag van mei
Is veel blijdschap gezien en geschrei.

Incarnatie of datum van het begin van het graven dat men de eersten steek stak.

Tot Willebroek heeft Lockquengien macht gebleken
XVI-juni was de eersten steek gestoken.

Breder verklaring

Op de zestiende juni en zijnde het gulden jaar

Is heer Jan van Lockquengien (burgemeester) onbezweken,

Naar Willebroek gereisd met vreugde aldaar

Om te graven was de eersten steek gestoken.

Waarvan men wel had horen spreken.

Over drieënzeventig jaar of meer,

Hoe dat het water uit de Rijpel zou komen gestreken

Naar Brussel, door nieuwe praktische keer,

En alsnu beliefd heet alzo God de Heer

Dat die profetie zou worden volbracht,

Waarvan hij hebben moet lof prijs en eer,

Die om het volbrengen wel heeft de macht.

Hij is zot die in zijn kwalijke vaart lacht.

INt beghintsel der maendt Septembris, op den dach dat die K. Ma. van Ausborch was gescheyden (welcke stadt te vore vanden Hertoch Mauritius den tweeden April ingenomen was) soo heeft hy Joannem Fredericum Hertoch van Sassen met vriendelijcke woorden aenghesproken, ende hem alle liefde toegheseyt ende daer toe alsoo van hem laten scheyden, die op den toecomenden dach nae sijn landt ende wooninghe ghetrocken is.

Oock werdt die Landt-graue van Hessen op den derden Septembris los ende vry ghelaten die op den vij. dach daer na in sijn landt ende wooninghe ghecomen is.

Die Keyser Carolus comt binnen Bruessel.

OP den sesten dach der maent Februarij, anno xvc. liij. soo quam die K. Ma. binnen der stadt van Bruessel, van voor die stadt van Metz in Loreynen daer hy met grooter macht den winter voor gheleghen hadde, den tijt van omtrent vijf maenden, daer veel volx van onghemack, armoede ende coude ghestoruen was, iae ouer die xxx. M. want t'was alsdoen eenen geweldigen winter, daer oock veel sneeu viel. De Keyser lach in een litiere ghedragen van twee muylen, want hy qualijck te passe was. Ende want t'volck niet [106v] en wilde geloouen dat hy noch int leuen was, soo steldemen om den onuerstandigen contrarie te doen blijcken, die voorsz. litiere vooren open, op dat alle man hem perfectelijck mocht aenschouwen, die ongetwijfelt vercranckt ende onmachtich geworden was, mits den grooten aerbeydt verdriet ende sorge, daer hy langhen tijdt inne gheweest hadde, bouen die groote miserie in sijn lichaem vanden flerecijne. Die Heeren ende die gantsche gemeynte siende haeren Prince, zijn wtermaten verblijdt geweest, met grooter reuerentien hem willecome heetende, hebben hem tot op sijn Hof geconvoyeert, alwaer hy van sijn susters die Coninginne van Vranckrijck, ende van Hongarijen seer vriendelijc ontfanghen wert. Die tijdinghe liep terstondt alle t'lant ende steden door, dat die Keyser binnen Bruessel was, ende datmen hem ghesien hadde.

Alsoo die stadt van Teruanen, liggende in Vranckrijck belegert was, soo heeftmen dese den xx. Junij s'morgens seer gheweldichlijck beschoten. Hieromme hebben die van binnen gedeputeerde wtghesonden om te parlementeren ende t'accorderen met mijn Heere van Bossuyt, maer eer sy haer propositien conden voldoen, ende noch spraecke waren houdende, soo zijn die ruyters ende knechten van op een ander zijde daerinne gebroken, ende hebben met groot gewelt die stadt ouervallen, ende vechtender handt inghenomen, doorstekende alle de gene die weere boden, maer in die furie en wert niemant gespaert, daer bleuen oock eenige Edele ende Capiteynen doot, ende daer werter veel gevangen. Als die ghevanghene al bestelt waren, soo werdt de gheheele stadt ghepilleert, seer deerlijck om aensien, ende des anderen daechs werdt t'vier inde stadt ghesteken, midtsgaders oock int poeder, sulcx dat al om verre ende om hooghe vloech. Alsoo wert die seer oude stadt verbrandt.

Incarnatie, oft datum vant innemen van Teruanen.

TerWanen Was gheWonnen aLs eLCk saCh.
In Wede Maent, den tWIntICsten daCH.

In het begin van de maand september op de dag dat de keizerlijke majesteit van Augsburg was gescheiden (welke stad tevoren van hertog Mauritius de tweede april ingenomen was) zo heeft hij Joannes Frederik hertog van Saxen met vriendelijke woorden aangesproken en hem alle liefde toegezegd en daartoe alzo van hem laten scheiden die op de volgende dag naar zijn land en woning getrokken is.

Ook werd de landsgraaf van Hessen op de derde september los en vrijgelaten die op de 7de dag daarna in zijn land en woning gekomen is.

De keizer Karel komt binnen Brussel.

Op de zesde dag van de mand februari anno 1553 zo kwam die keizerlijke majesteit binnen der stad van Brussel van voor de stad van Metz in Lorraine daar hij met grote macht de winter voor gelegen had, de tijd van omtrent vijf maanden daar veel volk van ongemak, armoede en koude gestorven was, ja over de 30 000 want het was alstoen een geweldigen winter daar ook veel sneeuw viel. De keizer werd in een draagstoel gedragen van twee muilezels wat hij was kwalijk gesteld en omdat het 'volk niet [106v] wilde geloven dat hij noch in het leven was, zo stelde men om de onverstandige ter contrarie te doen blijken die voorzegde draagstoel voor open op dat alle man hem perfect mocht aanschouwen die ongetwijfeld verzwakt en onmachtig geworden was mits de grote arbeid, verdriet en zorg daar hij lange tijd in geweest had, boven die grote miserie in zijn lichaam van de jicht. De heren en de ganse gemeente zagen hun prins en zijn uitermate verblijd geweest en zeiden hem met grote reverentie welkom en hebben hem tot op zijn hof begeleid alwaar hij van zijn zusters, de koningin van Frankrijk en van Hongarije zeer vriendelijk ontvangen werd. De tijding liep terstond al het land en steden door dat de keizer binnen Brussel was en dat men hem gezien had.

Alzo die stad van Terwaan, ligt in Frankrijk, belegerd was zo heeft men deze de 20ste juni ‘s morgens zeer geweldig beschoten. Hierom hebben die van binnen gedeputeerde uitgezonden om te parlementeren en te accorderen met mijn heer van Bossuyt, maar eer ze hun propositie konden voldoen en noch aan het spreken waren zo zijn de ruiters en knechten van op een ander zijde daarin gebroken en hebben met groot geweld die stad overvallen en vechtenderhand ingenomen, doorstaken al diegene die verweer boden, maar in die furie werd niemand gespaard, daar bleven ook enige edele en kapiteins dood en daar werden er veel gevangen. Toen de gevangenen al besteld waren zo werd de gehele stad geplunderd wat zeer deerlijk was om te zien en de volgende dag werd het vuur in de stad gestoken, mitsgaders ook in het poeder, zulks dat al het om ver en om hoog vloog. Alzo werd die zeer oude stad verbrand.

Incarnatie of datum van het innemen van Terwaan.

Terwaan was gewonnen zoals elk zag.
In de juni maand de twintigste dag.

NAE dat die Hertoge van Sauoyen, opper-veltheer der K. Mat. die stadt van Teruanen ghewonnen ende gheraseert hadde, soo heeft hy sijn volc ghesonden nae Hesdijn, doende die stadt met dat slot belegeren, latende een partije vander armeyen binnen Teruanen, om te beschermen de ghene die de stercken torens ende mueren raseerden. Ende nae dat die Hertoge voorsz. die principaelste sterckten ende torens van Hesdijn door die cracht des gheschuts ende dat mineren hadde neder worpen, beginnende ghereetschap te maecken om te stormen, soo zijn die van binnen grootelijcx bevreest gheweest, nemende hunnen spieghel aen t'exempel haerder medeghesellen onlancx binnen Teruanen soo rouwelijck getracteert, bedenckende dat hem beter was in ghenaden te vlieden onder des arents vleughelen, dan van sijn clauwen in sulcker voeghen ghetracteert te worden, sulcx datse den xix. dach Julij, henlieden met t'Casteel gauen inde handen vande Bourgoensche, die daer bouen die ransoenen noch eenen grooten roof ende buyt creghen. Onder veel andere gevanghe edelen in verscheyden plaetsen gevoert, soo wert die Hertoge van Buillon eerst gheleyt opt Casteel te Sluys, vercrijgende loon na wercken. Want men houdt voor waerachtich (soo d'ander gevangene oock beleden) dat hy tot diueersche stonden was oorsaecke geweest vant breken des bestandts, tusschen den Coninck van Vrancrijck. Maer de K. Mat. dede terstont t'voorsz. slot totten gronde afbreken, ende gheheel raseren.

Op den xxxiiij. dach Julij, is die Prince Philips met eenen rijckelijcken staet gecomen binnen Wincester, alwaer hy vande Coninghinne van Engelandt verwacht wert. Des anderen daechs op S. Jacobs dach wert [107r] die bruyloft vanden voorsz. Prince ende die Coninginne gehouden met groote solemniteyt ende magnificentie, daer des Keysers Legaet teghenwoordich was, die verclaerde, hoe hem sijnen vader dat Coninckrijck van Napels tot een bruyloft ghifte was geuende, daer na zijn sy met groote triumphe ende heerlijcken staet nae Londen getrocken. Hier nae te weten an. 1555. werden tot Londen in eenen generalen landt dach begost den eersten Januarij an. voorsz. veel loffelijcke ordinancien gemaeckt, tot onderhoudinghe der Catholijcke Religie, daer de Engelschen hen wederomme versoenden metten Roomschen stoel, vanden welcken sy den tijdt van xx. iaeren afgheweken waren.

Op den ix, dach van Meye anno voorschreuen, soo quam die tijdinghe aenden Keyser, dat sijn moeder Vrouwe Johanna, Coninghinne van Spaignien ghestoruen was. Waerom men s'auonts tot Bruessel die groote clocke luydde, ende des anderen daechs s'morgens die storm met de groote clocke ende voorts in alle kercken rondtsom. Wiens wtvaert in Septembri den sesthiensten dach met groote magnificentie ende pompe ghecelebreert wert.

Nademael dat die K. Ma. inde vergaderinghe van de Staten des lants van Brabant vergadert inde groote sale binnen Bruessele, hadde int lange met een schoone Oratie van sijnen weghen doen verhalen den xxv. dach Octobris, hoe dat hy hadde ghehadt d'administratie ende last van dese landen die hem in sijn ionckheyt toegecomen zijn. Binnen welcken tijde hy stantvastelijck sijn neersticheyt hadde gedaen nae sijn vermogen, tot alle goede ruste ende gestiltheyt van dien, waeromme hy menighe moeyelijcke ende sorgelijcke reyse, oock in perijckel van sijn lijf, hadde gedaen, latende ander Coninckrijcken ende landen, die ooc stonden tot sijn laste. Ende dat al om sijn ondersaten te regeren ende te gouuerneren in goede iusticie ende policie, met meer andere affectie ende liefde, die hy altijdt sijn volc bethoont hadde, te lanck al int particulier alhier te verhalen. Soo dese hy oock bidden de Staten int goede te willen nemen ende in dancke, alle goetwillicheyt ende daet, die hy altijt bewesen ende ghedaen hadde.

Ende alsoo die K. ooc seker mondelinge redenen in persoone hadde verhaelt, verthoonende den grooten aerbeyt ende perijckel voor dese landen gedaen ende geleden, seyde dat hy niet veel ghesichts noch memorie en hadde, ende dat hy hem seluen voortaen gevoelde dagelijcx crancker, om den aerbeyt te doen die wel behoorde tot weluaert der landen, waerom hy gheresolueert was nae Spaignien te reysen.

Maer voort alderleste heeft hy hen alle gebeden, aengaende de religie ende Catholijc gelooue, dat sy wilden doen als tot noch gedaen was, ende inde iustitie van gelijcken, ende datse altijt souden blijuen in goede eendrachticheyt. Die Staten dit hoorende hebben Philips Prince van Spaignien ende Coninc van Engelant daer present wesende, ghebeden den eedt ghedaen anno xlix. te vernieuwen, en hebben hem ghewillichlijck met goeder ende blijder herten ontfangen voor haren Prince, lantsheere, ende regent van dese Nederlanden. Des anderen daechs die Staten weder vergadert zijnde, soo heeft die Prince ende Coninck Philips de landen van Brabant, te weten die van Bruessel, Antwerpen, ende s´Hertogenbosch, midtsgaders de cleyn steden ende andere vlecken daer onder begrepen, gedaen den behoorlijcken eedt, als haren lants/heere ende erfgenaem, wesende den seluen eedt die hy ghedaen hadde in sijn blijde incomste an. 1549 den achsten dach Julij geconfirmeert ende ghesworen aen die van Brabant.

Op S. Anthonis dach an. 1556. is die Coninck Philips wt Bruessel getrocken, met eenen schoonen ende princelijcken staet nae Antwerpen, om aldaer te celebreren die feeste vanden gulden Vliese.

Nadat de hertog van Savoie, de opperveldheer van de keizerlijke majesteit die stad van Terwaan gewonnen en geraseerd had, zo heeft hij zijn volk gezonden naar Hesdin en liet die stad met dat slot belegeren, liet een partij van het leger binnen Terwaan om te beschermen die de sterke torens en muren raseerden. Nadat de hertog voorzegt de belangrijkste sterkten en torens van Hesdin door de kracht van het geschut en dat mineren had neer geworpen begonnen ze gereedschap te maken om te bestormen, zo zijn die van binnen zeer bevreesd geweest, namen hun spiegel aan het voorbeeld van hun metgezellen onlangs binnen Terwaan zo rouw behandeld en bedachten dat het hen beter was in genade te vlieden onder de arendsvleugels dan van zijn klauwen in zulke voege behandeld te worden, zulks dat ze de 19de dag van juni zich met het kasteel gaven in de handen van de Bourgondiërs die daar boven die gegijzelde noch een grote roof en buit kregen. Onder veel andere gevangen edelen werden in verscheiden plaatsen gevoerd zo werd de hertog van Bouillon eerst gelegd op het kasteel te Sluis en kreeg loon naar werken. Want men houdt voor waar (zo de ander gevangene ook beleden) dat hij tot diverse stonden oorzaak was geweest van het breken van het bestand tussen de koning van Frankrijk. Maar de keizerlijke majesteit liet terstond het voorzegde slot tot de grond toe afbreken en geheel raseren.

Op de 34ste (?) dag van juli is de prins Philips met een rijke staat gekomen binnen Winchester, alwaar hij van de koningin van Engeland verwacht werd. De volgende dag op S. Jacobs dag werd [107r] die bruiloft van de voorzegde prins en de koningin gehouden met grote plechtigheid en magnifiek daar de keizers legaat tegenwoordig was die verklaarde hoe hem zijn vader dat koninkrijk van Napels tot een bruiloft of gift had gegeven, daarna zijn ze met grote triomf en heerlijke staat naar Londen getrokken. Hierna, te weten anno 1555, werden tot Londen in een algemene landdag dat begon de eerste januari voorzegt veel loffelijke ordinanties gemaakt tot onderhoud der Katholieke Religie daar de Engelsen hen wederom verzoende met de Roomse stoel van die ze de tijd van 20 jaren afgeweken waren.

Op de 9de dag van mei anno voorschreven zo kwam de tijding aan de keizer dat zijn moeder vrouwe Johanna, koningin van Spanje, gestorven was. Waarom men ’s avonds tot Brussel die grote klok luidde en de volgende dag ’s morgens de storm met de grote klok en voorts in alle kerken rondom. Wiens uitvaart in september de zestiende dag zeer magnifiek en pompeus gecelebreerd werd.

Nadat de keizerlijke majesteit in de vergadering van de Staten van het land van Brabant vergadert in de grote zaal binnen Brussel had in het lang met een mooie oratie vanwege hem laten verhalen de 25ste dag van oktober hoe dat hij had gehad de 'administratie en last van deze landen die hem in zijn jonkheid toegekomen zijn. Binnen die tijd hij standvastig zijn vlijt had gedaan naar zijn vermogen tot alle goede ruste en stilte van dien, waarom hij menige moeilijke en zorgelijke reis en ook in perikel van zijn lijf had gedaan, liet andere koninkrijken en landen die ook stonden tot zijn last en dat al om zijn onderzaten te regeren en te gouverneren in goede justitie en politie, met meer andere affectie en liefde, die hij altijd zijn volk betoond had, te lang al in het particulier alhier te verhalen. Zo deed hij ook bidden de Staten in het goede te willen nemen en in dank alle goedwilligheid en daad die hij altijd bewezen en gedaan had.

En alzo de keizerlijke majesteit ook zekere mondelinge redenen in persoon had verhaald en toonde de grote arbeid en perikel voor deze landen gedaan en geleden, zei dat hij niet veel gezicht noch memorie had en dat hij zichzelf voortaan voelde dagelijks zwakker om de arbeid te doen die wel behoorde tot welvaart der landen, waarom hij besloten was naar Spanje te reizen.

Maar voor het allerlaatste heeft hij hen alle gebeden aangaande de religie en Katholieke geloof dat ze wilden doen als tot noch gedaan was en in de justitie dergelijk en dat ze altijd zouden blijven in goede eendracht. De Staten dit hoorden hebben Philips, prins van Spanje, en koning van Engeland die daar present waren gebeden en de eed gedaan anno 49 te vernieuwen en hebben hem gewillig met goede en blijde harten ontvangen voor hun prins, landsheer en regent van deze Nederlanden. De volgende dag toen de Staten weer vergaderd waren zo heeft de prins en koning Philips de landen van Brabant, te weten die van Brussel, Antwerpen en Hertogenbosch, mitsgaders de kleine steden en andere vlekken daaronder begrepen gedaan de behoorlijke eed als hun landsheer en erfgenaam, dat was dezelfde eed die hij gedaan had in zijn blijde inkomst anno 1549 de achtste dag van juli geconfirmeerd en gezworen aan die van Brabant.

Op S. Anthonis dag anno 1556 is de koning Philips uit Brussel getrokken met een mooie en prinselijke staat naar Antwerpen om aldaar te celebreren het feest van het gulden Vlies.

Die Keyser reyst na Gendt om voorts t´seyle te gaen nae Spaignien.

OP den viij. dach Augusti int iaer voorsz. is die K. Ma. wt de stadt van Bruessel vertrocken, sittende in [107v] sijn litiere, meer ghelijckende eenen dooden dan eenen leuenden, na Ghendt gereyst, om van daer voorts na Spaignien te trecken, om wiens vertreck groote droefheyt was.

Den xij. dach der voorsz. maent vertrocken ooc wt Bruessel na Gent die twee gesusters, die Coninginne van Vrancrijck, ende die Coninginne van Hongarijen. Ende op onser L. Vrouwen Hemelvaert dach, soo is Philippus die Coninck ooc gevolcht tot Ghent by sijnen H. Vader. Daer sachmen die weke, met oock de weke daer na so vele wagens, ende niet te min kerren ende schepen met goet ende schat geladen wtgaen, dat scheen al of die stadt in tijdt van oorlogen ingenomen ende gheheel gespolieert hadde geweest.

Ontrent t'begintsel van December ghinck die spraecke, dat die K. Ma. in Spaignien gearriueert was, ende meest alle sijnen staet afgedanct hadde, als willende die werelt verlaten, in een Clooster sijn vertrec nemende, van waer hy die Prince van Oraengien nae Duytschlant heeft gesonden om te presenteren de Keur-vorsten ende de Staten des Roomsche Rijcx, die Keyserlijcke Croone, den Schepter, dat sweert, den Appel, ende ander ordinancien, die totter K. Ma. behooren. Als die Keyser nu alle sijn Rijcken ende digniteyten hadde ouergegeuen, alsoo voorseyt is, is hy wt dit dal der tranen van Godt den Heere geroepen gheweest, alsmen schreef 1558. op Sinte Matheeus dach, out zijnde lviij. iaeren, wiens wtvaert met groote solemniteyt ende Keyserlijcke magnificentie binnen Bruessel op alder kinderen dach gecelebreert wert. Ende voorts in meer ander steden.

Een gedenck-weerdich mirakel vant H. Sacrament.

INt iaer voor verhaelt, heeft een vrouwe genoemt Dorothea Laseka int Coninckrijc van Polen, in dat stedeken Sacheto, opden Paesch-auont dat H. Sacrament ontfangen, ende dat wt haren mont treckende in eenen snutdoeck gewonden, tselue haren meester een Jode t'huysghebracht, daer voor ontfangen dry daelders, ende eenen nieuwe cleydinghe. Dese met noch dry ander Joden genoemt, Michalecus Zacheus ende Josephus, hebben dese hostie in haer Synagoge gedragen, die selue met poingiaerts ende messen furioselijc doorstekende. Daer terstont veel bloets wt vloeydde, t'welc d'ongeloouige Joden met eenen lepel in een gelas hebbende gegoten. Maer den rechtveerdigen Godt heeft dese boosheyt seer corts int licht laten comen. Want die ongoddelijcke vrouwe wert alder eerst binnen Sacheto gevangen, ende daer nae die Jode haren meester, die t'feyt terstont in alle manieren bekent hebben. Die Coninck Sigismundus heeft beuolen datmen scherpe iusticie ouer hen soude doen. Aldus wert die voorsz. Dorothea met haren meester s'vrydaechs na Paeschen verbrant, ende sekeren tijt daer na oock haer medegesellen, behaluen een Jode diet ontloopen was.

De keizer reist naar Gent om voorts te zeil te gaan naar Spanje.

Op de achtste dag van augustus in het jaar voorzegt is de keizerlijke majesteit uit de stad van Brussel vertrokken, zat in [107v] zijn draagstoel, leek meer een dode dan een levende, naar Gent gereisd, om vandaar voorts naar Spanje te trekken om wiens vertrek grote droefheid was.

De 12de dag van de voorzegde maand vertrokken ook uit Brussel naar Gent de twee gezusters, de koningin van Frankrijk en de koningin van Hongarije. Op onze L. Vrouwe Hemelvaart dag zo is Philippus de koning ook gevolgd tot Gent bij zijn H. Vader. Daar dag men die week en ook de week daarna zo vele wagen, en niet te min karren en schepen met goed en schat geladen uitgaan zodat scheen al of die stad in tijd van oorlog ingenomen en geheel gespolieerd had geweest.

Omtrent het begin van december ging de spraak dat de keizerlijke majesteit in Spanje gearriveerd was en meest al zijn staat afgedankt had, als wilde de wereld verlatenen nam in een klooster zijn vertrek vanwaar hij de prins van Oranje naar Duitsland heeft gezonden om te presenteren de keurvorsten en de Staten der Roomse Rijk die de keizerlijke kroon, de scepter, dat zwaard, de appel en andere ordinanties die tot de keizerlijke majesteit behoren. Toen de keizer nu a zijn rijken en waardigheden had overgegeven, alzo voorzegt is, is hij uit dit dal der tranen van God den Heer geroepen geweest, toen men schreef 1558 op Sint Mattheus dag en was oud 58 jaren, wiens uitvaart met grote plechtigheid en keizerlijke magnifieke binnen Brussel op aller kinderen dag gecelebreerd werd en voorts in meer ander steden.

Een gedenkwaardig mirakel van het H. Sacrament.

In het jaar voor verhaalt heeft een vrouwe genoemd Dorothea Laseka in het koninkrijk van Polen, in dat stedeken Sacheto op de Paasavond dat H. Sacrament ontvangen en dat uit haar mond trok en in een snuitdoek gewonden, dat haar meester een Jood thuisbracht, daarvoor ontvangen drie daalders en een nieuwe kleding. Deze met noch drie ander Joden genoemd Michalecus, Zacheus en Josephus, hebben deze hostie in hun Synagoge gedragen en die met ponjaards en messen furieus doorstoken daar terstond veel bloed uit vloeide wat de ongelovige Joden met een lepel in een glas hebben gegoten. Maar de rechtvaardige God heeft deze boosheid zeer gauw in het licht laten komen. Want die ongoddelijke vrouwe werd allereerst binnen Sacheto gevangen, en daarna de Jood haar meester die het feit terstond in alle manieren bekend heeft. De koning Sigismunds heeft bevolen dat men scherpe justitie over hen zou doen. Aldus werd die voorzegde Dorothea met haar meester de vrijdag na Pasen verbrand en een zekere tijd daarna ook haar metgezellen, behalve een Jood die het ontlopen was.

Van Dauid Ioris Heresiarch.

Anno voorsz. sterf binnen Basel in Switser-lant Dauid Joris, een gelaes-schrijuer van Leyden, leerende onder ander grouwelijcke blasphemien, dat hy den warachtigen Messias was, den alder beminsten sone des vaders, geboren vanden H. Geest, dat hy ooc die macht hadde om de sonden te vergeuen ende op te houden. Hy hielt alsulcken rijckelijcken tafel, als oft hy een machtich Prince hadde geweest, mits t'bystant van sijn heymelijcke discipelen. Sijn dolinge ontdect wesende, so werdt sijn doot lichaem hebbende opt hooft een fluweelen bonest, met een cransken van Roosemarijn, liggende op een seer costelijc oorcussen, gecleet met eenen camelotten tabaert, ende gewonden in een fijn lijnwaten cleet, door sententie van de heeren ontgrauen ende daer nae met sijn conterfeytsel, boecken ende schriften, buyten die stadt van Basel verbrandt tot asschen toe in presentie van veel volcx, dry iaeren nae sijn doodt. Hy hadde sijn discipelen wijs gemaect, dat hy niet en soude steruen, oft dat hy immers binnen dry daghen, oft dry iaeren nae sijn doodt soude verrijsen, welck oock gheschiedde, maer niet na sijn opinie. [108r]

Van David Joris Heresiarch.

Anno voorzegt sterf binnen Bazel in Zwitserland David Joris, een gelees-schrijver van Leiden, leerde onder ander gruwelijke blasfemie dat hij de waarachtige Messias was, den aller bemindste zoon des vaders, geboren van de H. Geest, dat hij ook die macht had om de zonden te vergeven en op te houden. Hij hield al zulke rijke tafel alsof hij een machtige prins geweest mits de bijstand van zijn heimelijke discipelen. Zijn doling die ontdekt werd zo werd na zijn dood zijn lichaam dat had op het hoofd een fluwelen bonnet met een kransje van rozemarijn en lag op een zeer kostbaar oorkussen gekleed met een kamelotten tabbaard en gewonden in een fijn lijnwaad kleed door sententie van de heren ontgraven en daarna met zijn afbeelding, boeken en schriften buiten die stad van Bazel verbrandt tot as toe in presentie van veel volk drie jaren na zijn dood. Hij had zijn discipelen wijs gemaakt dat hij niet zou sterven of dat hij immers binnen drie dagen of drie jaren na zijn dood zou verrijzen, wat ook geschiedde, maar niet naar zijn opinie. [108r]


Philippvs de vierde,
den xli. Hertoch van Brabandt, ende die ij. van dien name, Coninck van Spaignien.

NAE dat die Keyser sijn Coninckrijcken, Hertochdomen, Graefschappen ende Heerlijcheden sijnen eenigen sone Philips, Coninc van Engelant (eer hy nae Spaignien trock) hadde ouerghegheuen, ende die Coninck van Vranckrijck metter daet het bestandt hadde gebroken, als hy meer tot andere tijden hadde ghedaen. Soo heeft Philippus die Coninck met een groote heyrcracht die stadt van S. Quinten rontomme beleghert ende besloten. Op S. Laurens dach, is de heyrcracht des Conincx van Vranckrijc gecomen om die stadt t'ontsetten, wesende naer voorgaende diueersche schermutsingen tot op twee mijlen nae byde stadt. So dat de slach-oorden van weder zijden gemaect zijnde, daer grouwelijc ghevochten wert. Maer int vechten voechde hem den vaillanten Graue van Egmont, Capiteyn generael van die lichte peerden, byden Graue van Mansvelt, den welcken hy ontsette, want hy alreede inde lichte peerden inghebroken was, in sulcker voegen datse de slach-oorden der vyanden hebben gebroken ende vernielt, brenghende de Franchoisen in alsulcken turbatie ende disoordre, datse den rugge biedende hen aent loopen stelden, smijtende dweersch door de slach-oorden van hare Duytsche lichte peerden, sulcx dat ons volck den vyandt vervolgende, die victorie behielt, al vernielende dat daer was. Dese doorluchtige victorie heeft Godt voort eerste den Coninck Philips verleent op den feestdach vanden glorieusen Martelaer S. Laurens daer werden gecregen vande Franchoisen lij. vendelen met xlij. ruyters vanen, ende daer bleuender doodt ouer die ses duysent, ende bouen dese wert gevanghen den principaelsten edeldom van Vranckrijck, als die Conestable van Vranckrijck, die Hertoghe van Montpensier, van Conincklijcken stamme ende bloet, die Maerschalck van S. Andries, schencker des Conincx van Vranckrijck, met noch andere groote Heeren ende Potentaten des lants van groote qualiteyt, hier te lanck al int particulier te verhalen, gespecificeert inde Chronijcke des Keysers Caroli met noch meer dan twee duysent Edelmans gevangen, behaluen d'Officialen ende ghemeyne soldaten. Daer nae werdt die voorsz. stadt van dry zijden geweldichlijck met groote macht bestormt int iaer 1557. ende ingenomen, den xxvij. Augusti, daer by na alle t'Garnisoen omgebracht wert, de Borgers werden ghepilleert, maer behielden haer leuen.

Den xvij. dach der maent Nouembris 1558. is wt dese weerelt ghescheyden die deuchdelijcke ende Christelijcke Princersse Vrouwe Marie, Coninginne van Enghelant, tot een groot achterdeel van de Catholijcke religie. Want door haer met hulpe ende neersticheyt van Philips haren man den Coninck is die vervallen religie gherestaureert, ende in haren fleur ghestelt, alsoo wy hier voren gheseyt hebben. Wiens wtvaert binnen der stadt van Bruessel in S. Goelen kercke, den xv. dach Decembris, seer solemnelijck, ende met rijckelijcke magnificentie ghecelebreert wert. Al waer onder andere, dry hondert arme mans inden rouwe met swart laecken [109r]

Philippus de vierde,
de 41ste hertog van Brabant en de 2de van die naam, koning van Spanje.

Nadat de keizer zijn koninkrijken, hertogdomen, graafschappen en heerlijkheden zijn enige zoon Philips, koning van Engeland (eer hij nar Spanje trok) had overgegeven en de koning van Frankrijk metterdaad hey bestand had gebroken, zoals hij meer tot andere tijden had gedaan, zo heeft Philippus de koning met een grote legerkracht de stad van S. Quinten rondom belegerd en besloten. Op S. Laurens dag is de legerkracht van de koning van Frankrijk gekomen om de stad te ontzetten, war na voorgaande diverse schermutselingen tot op twee mijlen nabij de stad. Zodat de slagorde van weerszijden gemaakt was daar gruwelijk gevochten werd. Maar in het vechten voegde hem den onversaagde graaf van Egmond, kapitein generaal van de lichte paarden bij de graaf van Mansveld die hij ontzette want hij was alreeds in de lichte paarden ingebroken, in zulke voegen dat ze de slagorden der vijanden hebben gebroken en vernield, brachten de Fransen in al zulke moeilijkheid en wanorde dat ze de rug boden en zich aan het lopen stelden, smeten dwars door de slagorde van hun Duitse lichte paarden, zulks dat ons volk de vijand vervolgde de victorie behield, en alles vernielde dat daar was. Deze doorluchtige victorie heeft God voort eerste de koning Philips verleend op de feestdag van de glorieuze martelaar S. Laurens. Daar werden gekregen van de Fransen 52 vaandels met 42 ruiters vanen en daar bleven er dood over de zesduizend en boven deze werd gevangen de belangrijkste edelheid van Frankrijk als de legeraanvoerder van Frankrijk de hertog van Montpellier van koninklijke stam en bloed, de maarschalk van S. Andries, schenker van de koning van Frankrijk, met noch andere grote heren en potentaten van het land en van grote kwaliteit, hier te lang alles in het particulier te verhalen, gespecificeerd in de kroniek van keizer Karel met noch meer dan tweeduizend edelen gevangen, behalve de officiële en gewone soldaten. Daarna werd die voorzegde stad van drie zijden geweldig met grote macht bestormd in het jaar 1557 en ingenomen de 27ste augustus daar bij het hele garnizoen omgebracht wed, de burgers werden beroofd, maar behielden hun leven.

De 8ste dag van de maand november 155. is uit deze wereld gescheiden de deugdelijke en Christelijke prinses vrouwe Marie, koningin van Engeland, tot een groot nadeel van de Katholiekje religie. Want door haar met hulp en vlijt van Philips haar man de koning is die vervallen religie gerestaureerd en in zijn fleur gesteld, alzo wij hiervoor gezegd hebben. Wiens uitvaart binnen de stad van Brussel in S. Goedele kerk de 15de dag van december zeer plechtig en met rijke magnifieke gecelebreerd werd. Alwaar onder andere driehonderd arme mannen in de rouw met zwart laken. [109r]

Naedemael datter sware oorlogen waren gheweest, tusschen die twee groote Princen ende machtighe Coninghen, Philippus Coninck van Spaignien ende Enghelandt ende den Coninck van Vranckrijck, soo isser eenen peys gesloten, die daer nae op den vijfden dach April int iaer 1559 binnen Bruessel inde baillie met groote solemniteyt en blijschap des gantsche landts gepubliceert werdt, onder restrictie ende expresse conditien, tot xv. articulen toe int contract gespecificeert. Int tweede artijckel wert geconditioneert, dat den Coninck Philips soude ten houwelijcke gegeuen worden. Isabeel d'oudtste dochter des Conincx van Vranckrijc, Henric de tweede: met welcke hy ten houwelijck hebben soude vier hondert duysent croonen, die hy daer nae int iaer 1560. omtrent het eynde vander maent Januarij heeft getrout, binnen Guarda la Iura. Alwaer die feeste vande bruyloft, met Conincklijcke magnificentie gecelebreert ende gehouden wert.

Naedemael dat den peys metten Coninck van Vranckrijck als voren gesloten was, ende die Coninc Philippus getrout hadde de voorseyde Isabeel des voornoemden Conincx dochter, soo heeft hy hem voor die Christen religie totter oorlogen bereyt, oprustende een armeye van hondert galeyen, die hy heeft in Afrijcken gesonden met Garcias van Toleten, Viceroy van Sicilien, om in te nemen dat slot oft casteel genoemt Penou de Veles de Christen schepen groote molestatie doende. t'Welc al was het gelegen tusschen seer hooge steenrootsen, sulcx dat scheen ommogelijck te zijn eenige menschen daer aen te comen, is nochtans ten lesten met groote cracht ende gewelt van volcke inghenomen, met cleyn verlies der Christenen. s'Daechs te vooren eer dit geschiedde, soo zijn inden legher processien ghedaen ende gebeden niet alleen byde Princen ende den edeldom, maer ooc byde gemeyne soldaten. Soo dat dese barbarissche menschen, niet soo seer door die voorsichticheydt ende stoutmoedicheydt der menschen, als door het goddelijc bystant, zijn geturbeert ende verwonnen geweest. Als dit casteel ingenomen ende op als oordre gestelt was, ende een yegelijck hem t'schepe hadde begeuen, soo heeft een groote menichte van Turcken onvoorsiens nederdalende met gewelt ons volck aenghevallen, maer ons volck heeft die selue sonder eenich merckelijc verlies verdreuen.

Daer nae als Soliman den Turc het eylandt van Malta met een armeye van hondert lxviij. galeyen seer gheweldichlijck en hertneckichlijck hadde bestormt, soo heeft die Coninc Philips derwaerts ghesonden, den voornoomden Garciam van Toleten om de Ridders van Rhodes hen met groot gewelt ende stantvasticheyt defenderende t'ontsetten ende te verlossen, t'welck hy landende terstont viij. duysent iijc. mannen van wapenen, met oock dat heyr van Sicilien, gedaen heeft. Ende hoe nootsaeckelijc dese verlossinge der ridderen van Malta is gheweest, dat blijct wt het voornemen ende groote neersticheyt der vyanden. Want met alsulcken hertneckicheyt ende gewelt isser van die Barbarissche gevochten geweest, ende met sulcken cracht ende gewelt van die Rhodiaensche wederstaen, als dat int selue eylandt ouer dry-en-twintich duysent verslagen Turcksche doode lichamen zijn gevonden geweest, bouen die groote menichte der clooten van t'grof geschut int eylant gheschoten.

Voorts (om hier al met eene te verhalen, maer lange daer nae) soo heeft Philippus met de Christenen een heerlijcke scheep-victorie vercreghen tegen de Turcken by d'eylanden van Echinades. Selimus Turck nae die doot sijns vaders Soliman int rijck gestelt zijnde, heeft terstont int beginsel sijns rijcx opgherust een armeye van hondert ende t'sestich galeyen, met intentie van in te nemen t'eylant van Cypers. Waeromme hy alle sijn Turcksche cracht heeft ouergesonden, maeckende tot een Admirael ende opper-capiteyn Piale Bassa, die Cypers nu te lande ende ter zee bestormt hebbende, heeft t'selue ten lesten ouerloopen. [109v] Piale nu door dese victorie verheuen zijnde en heeft hem metter herten ende hope niet alleen toegeschreuen Candien, maer oock d'andere eylanden der Christenen, liggende inde Mediterraensche zee. Doen heeft die Coninck, nochtans verre van dit perijckel wesende, welc de Veneetsianen meer naeckende was, Andream Doriam beuolen met vijftich galeyen de Veneetsianen onderstant te doen. Als die Turcken inden naestvolghenden somer met een meerder armeye de Christenen meynden te ouerloopen, so heeft die Coninc tot defensie der Christenen soo veel gedaen datter tusschen den Paus Pium die v. ende de Veneetsianen, ende de Conincrijcken van Spaignien een verbont is gesloten. Dese saecke is hem alsoo ter herten ghegaen, als dat hy bereyt hebbende een armeye van lxxxj. galeyen ende xx. groote oorloochs-schepen, den doorluchtighen Don Jan van Oostenrijck sijn broeder een ionghelinck, als opper-capiteyn wt Spaignien na Genua, ende van daer in Sicilien heeft ghesonden. Al waer hy hem ghevoecht hebbende met de armeye der Veneetsianen, ende ontfangen hebbende het bystandt ende hulpe vanden Paus heeft hem ghestelt tegen het opset ende voornemen der victorien des voorleden iaers, t'welck hy alsoo geluckichlijck heeft volbracht, als dat van twee hondert vijftich Turcksche galeyen nauwelijcx veertich, door het voordeel vander nacht en zijn ontcomen, want alle d'andere oft zijn inde zee versmoort, oft zijn inde macht der verwinners gecomen. Daer ne bouen is een groote menichte vande Barbarissche verslagen, daer werden gecregen 390. groote stucken artillerie, ende oock een menichte vande Turcken ghevanghen. Dit is waerachtich een memorabele victorie der Christenen gheweest van vele beschreuen, waer aen ick my referere.

Selymus door dese nederlage niet verschrickt zijnde, heeft int naestvolgende iaer sijn armeye weder vernieut tegen de Christenen. Hieromme heeft Philippus don Jan van Oostenrijck van Thunes ontboden, om hem weder met de Veneetsianen te voegen, ende des Turcx armeye te gemoet te trecken. Die vyant van sijn aencomste verschrickt, gedachtich wesende der voorgaender nederlage, en is sonder schade niet achterwaerts geweken, maer midts den aenstaenden winter soo is hy vertrocken.

In die navolgende iaeren en heeft de Coninck niet onledich gheweest, den tijdt van dertich iaeren, met sijn wterste macht ende rijckdommen sware oorlogen voerende tegen die Nederlanden gherebelleert, die van dat Catholijck gelooue, ende tsamen van die gehoorsaemheyt van hunnen prince waren afgheweken. In sulcker voeghen dat die saecke niet met goedertierenheydt oft vriendtschap, maer met gewelt van wapenen moeste te wercke geleyt worden. Hieromme heeft hy diveersche Gouuerneurs met volck van wapenen in Nederlant gesonden, om die Nederlandtsche troubelen te stillen. Welcke Gouuerneurs, ende wie dese by tijden zijn geweest, hebben wy hier bouen verclaert tracterende van die gelegentheyt der stadt van Antwerpen,

Nadat er zware oorlogen waren geweest tussen die twee grote prinsen en machtige koningen, Philippus, koning van Spanje en Engeland en de koning van Frankrijk zo is er een vrede gesloten die daarna op de vijfde dag van april in het jaar 1559 binnen Brussel in de balie met grote plechtigheid en blijdschap van het ganse land gepubliceerd werd, onder restrictie en expresse conditie tot 225 artikels toe in het contract gespecificeerd. In het tweede artikel werd geconditioneerd dat de koning Philips zou ten huwelijk gegeven worden Isabel de oudste dochter van de koning van Frankrijk Hendrik de tweede: waarmee hij ten huwelijk hebben zou vier honderdduizend kronen die hij daarna in het jaar 1560 omtrent het einde van de maand januari getrouwd heeft binnen Guarda la Jura. Alwaar dat feest van de bruiloft met koninklijke magnifieke gecelebreerd en gehouden werd.

Na dat de vrede met de koning van Frankrijk als tevoren gesloten was en de koning Philippus getrouwd had de voorzegde Isabel de voornoemde koningsdochter, zo heeft hij hem voor de Christen religie tot de oorlog bereid en rustte uit een leger van honderd galeien die hij heeft in Afrika gezonden met Garcias van Toledo, vicekoning van Sicilië, om in te nemen dat slot of kasteel genoemd Penou de Veles die de Christenschepen grote molestatie deed. Want al was het gelegen tussen zeer hoge steenrotsen zulks dat scheen onmogelijk te zijn enige mensen daaraan te komen, is nochtans tenslotte met grote kracht en geweld van volk ingenomen met klein verlies der Christenen. Daags tevoren eer dit geschiedde zo zijn in het leger processies gedaan en gebeden niet alleen bij de prinsen en de edelheid, maar ook door de gewone soldaten zodat deze barbaarse mensen niet zo zeer door de voorzichtigheid en stoutmoedigheid der mensen als door het goddelijke bijstand zijn verstoord en overwonnen geweest. Ton dit kasteel ingenomen en op als orde gesteld was en iedereen hem te scheep had begeven zo heeft een grote menigte van Turken die onvoorziens neerdaalde met geweld geeld ons volk aangevallen, maar ons volk heeft die zonder enig merkelijk verlies verdreven.

Daarna toen Soliman de Turk het eiland van Malta met een leger van 168 galeien zeer geweldig en hardnekkig had bestormd zo heeft de koning Philips derwaarts gezonden de voornoemde Garcias van Toledo om de ridders van Rhodes die met groot geweld en standvastigheid verdedigden te ontzetten en te verlossen, wat hij landende terstond 8300 mannen van wapenen met ook dat leger van Sicilië gedaan heeft. Hoe noodzakelijk deze verlossing der ridders van Malta is geweest, dat blijkt uit het voornemen en grote vlijt der vijanden. Want met al zulke hardnekkigheid en geweld is er van di Barbaren gevochten geweest en met zulke kracht en geweld van die van Rhodes weerstaan als dat in het dat eiland over 23 000verslagen Turkse dode lichamen zijn gevonden geweest, boven de grote menigte der kloten van het grof geschut in het eiland geschoten.

Voorts (om hier al meteen te verhalen, maar lang daarna) zo heeft Philippus met de Christenen een heerlijke scheep-victorie verkregen tegen de Turken bij de eilanden van Echinades. Selim Turk die na de dood van zijn vaders Soliman in het rijk gesteld werd heeft terstond in het begin van zijn rijk uitgerust een leger van 160 galeien met de intentie van in te nemen het eiland van Cypers. Waarom hij al zijn Turkse kracht heeft overgezonden en makte tot een admiraal en opperkapitein Piale Bassa die Cypers nu te lande en ter zee bestormd heeft en het tenslotte overlopen. [109v] Piale die nu door deze victorie verheven werd heeft hem met het hart en hoop niet alleen toegeschreven Kreta, maar ook de andere eilanden der Christenen die liggen in de Middellandse zee. Toen heeft de koning, die nochtans ver van dit perikel was en wat de Venetianen meer naakte Andream Doriam bevolen met vijftig galeien de Venetianen bijstand te doen. Toen de Turken in de naastvolgende zomer met een groter leger de Christenen meenden te overlopen zo heeft de koning tot defensie der Christenen zo veel gedaan dat er tussen de paus Pius de 5de en de Venetianen en de koninkrijken van Spanje een verbond is gesloten. Deze zaak is hem alzo ter harte gegaan als dat hij bereid heeft een leger van 81 galeien en 20 grote oorlogsschepen, de doorluchtige Don Jan van Oostenrijk, zijn broeder en een jongeling, als opperkapitein uit Spanje naar Genua en vandaar in Sicilië heeft gezonden. Alwaar hij zich gevoegd heeft met het leger der Venetianen en ontvangen heeft de bijstand en hulp van de paus en heeft hem gesteld tegen de opzet en voornemen der victorie van het voorleden jaar, wat hij alzo gelukkig heeft volbracht als dat van 250 Turkse galeien nauwelijks veertig door het voordeel van de nacht zijn ontkomen, want alle andere of zijn in de zee versmoord of zijn in de macht der overwinaars gekomen. Daarboven is een grote menigte van de Barbaren verslagen, daar werden gekregen 390 grote stukken artillerie en ook een menigte van de Turken gevangen. Dit is waarachtig een memorabele victorie der Christenen geweest en van vele beschreven waaraan ik mij refereer.

Selim die door deze nederlaag niet geschrokken was heeft in het naastvolgende jaar zijn leger weer vernieuwd tegen de Christenen. Hierom heeft Philippus don Jan van Oostenrijk van Tunis ontboden om hem weer met de Venetianen te voegen en het Turkse leger tegemoet te trekken. De vijand die van zijn aankomst schrok en gedachtig waren de voorgaande nederlaag is zonder schade niet achteruitgeweken, maar mits de aanstaande winter zo is hij vertrokken.

In de navolgende jaren is de koning niet onledig geweest e heeft de tijd van dertig jaren met zijn uiterste macht en rijkdommen zware oorlogen gevoerde tegen de Nederlanden die rebelleerden die va dat Katholieke geloof en tezamen van de gehoorzaamheid van hun prins waren afgeweken. Op zo’ n manier dat de zaak niet met goedertierenheid of vriendschap, maar met geweld van wapens moest te werk gesteld worden. Hierom heeft hij diverse gouverneurs met volk van wapens in Nederland gezonden om de Nederlandse troebelen te stillen. Welke gouverneurs en wie deze bij tijden zijn geweest hebben wij hierboven verklaard toen we handelden van de stad van Antwerpen.

Hoe Philippus die Catholijcke Coninc van Spaignien by sijne Koninckrijcken heeft gevoecht t'Coninckrijck van Portugael.

OM bequamelijck te treden in ons voorgenomen materie, soo staet eerst te weten door wat oorsaecke t'Coninckrijck van Portugael was sonder Coninck. Don Sebastiaen Coninck van Portugael, oudt wesende maer xxiiij. iaeren hadde gheresolueert Mulei Mahomet den verdreuen Coninck van Fees ende Maroques weder in sijn Coninckrijck te stellen. Hieromme is hy in Julio int iaer 1578. met groot volc te voet ende te peerde, daer onder ettelijcke gewillige Spaignaerden, ende twaelf stucken artillerije, daerenbouen met veel schepen gheseylt na de enghde van Gibraltar in een hauen, liggende onder den Coninck van Spaignien, genoemt El porto de Sancta Maria, ende is voorts getrocken [110r] nae Afrijcken in een van sijn eyghen hauen Tanger ghenoemt. Ende al daer gelandt wesende, heeft hy sijnen hoop vermeerdert, met ses oft seuen hondert Italianen, onder eenen Enghelschen Capiteyn Suckley ghenoemt. Ende was in alles sterck, bouen die twee duysent peerden, seuenthien duysent voet-volcx, met xxij. stucken gheschuts. Aldus is, die Coninck opgetrocken nae een stadt, met name Alcazar quabixque, vergheselschapt metten voorseyden verdreuen Coninck Mahomet.

Op den vierden dach Augusti, is hem die voorsz. Mulei Moluco (anders Ademeleck genoemt, doen ter tijt regnerende) teghen gecomen met xxij. duysent peerden, ende thien-duysent Archibusiers te voete, oock xxiiij. stucken gheschuts. Desen Abdemeleck was een cloeck verstandich ende gheschickt Prince, seer grootelijc veruaeren, sprekende verscheyden talen, onder de Christenen verkeert hebben. Hy was vanden Turck in sijn Coninckrijcken gestelt, die hy pretendeerde hem toe te behooren, bouen sijnen broeder, die sijn vader by een Moorinne ghegenereert hadde, die selue oock een Moriaen was.

Als desen Abdemeleck met sijnen leger int gesicht des Conincx van Portugael was gecomen, soo is die Coninc Sebastiaen met groote vromicheydt bespronghen geweest, die sijn vyanden tot dry ofte vier reysen, op de vlucht heeft gedreuen. Maer alsoo d'Africanen oft Barbarissen behendich ende subtijl zijn, om lichtelijc weder t'hooft te bieden, soo hebben sy tot verscheyden stonden, dat Portugaelsch peerdevolck besprongen, ende ten lesten ooc dat voet-volck, van achter ende voren, soo wel te peerde als te voete aengevallen, ende gheslaghen, sulcx datter weynige daer van quamen, maer werden meest al verslaghen oft ghevanghen.

Nademael dat die voorseyde Coninck van Portugael hem vromelijc ende stoutelijck hadde gedefendeert, als datter ettelijcke peerden onder hem waren geschoten, siende sijn volc geheel verslaghen ende verstroyt, ende hem nu met weynighe vande sijne omcingelt, so stac hy op tot een teecken van vrede, oft om hem in handen sijnder vyanden ouer te geuen, eenen witten doeck, maer die Mooren dit siende ende niet verstaende, meynden dat het een teecken was van eenen nieuwen aenval: waerom sy hem aldaer met allen de sijne furieuselijck hebben verslagen. Die swarte veriaechde Coninck Mahomet, van meyninghe te vluchten ouer de riuiere, is met sijn peert int slijck blijuen steken, ende alsoo versmoort.

Te wijle dat den slach noch duerde, soo is die Coninc Mulei Abdemeleck sieck gheworden, ende van sijn peerdt in sijn coetse gestelt zijnde, is haestelijck door een flaute, int midden van sijn victorie gestoruen. Sijn bastaert broeder Mulei Hamet, Gouuerneur des Coninckrijcx van Feez (hoe wel Moluco eenen sone achterghelaten hadde) is als Coninck ghegroet geweest, loopende inden leger (nae costume) ende wert alsoo terstondt Coninck inde plaetse van sijnen voorseyden broeder gecoren. Haer doode lichamen dede die Coninck Mulei Hamet brenghen inde tente vanden dooden victorieusen Coninc. t'Welck een memorabel, seltsaem ende verschrickelijc dingen was te sien dry Coningen doot ligghen in een plaetse, te weten Don Sebastiaen Coninc van Portugael, Mulei Mahomet Coninck van Fees ende Maroques, ende Mulei Moluco Coninck vande Mooren. Die alle dry wt dese weerelt ghescheyden zijn binnen ses uren. Den eersten is sijns selfs doot gestoruen, den anderen doorsteken, ende den derden int slijck versmoort.

Desen voorseyden nieuwen Coninc vergadert hebbende sijn gevangene, is daer mede met groote triumphe wederghekeert nae Fees, alwaer hy seer triumphantelijc inne quam, met hem brengende t'lichaem van Mulei Mahomet, wien hy de huyt hadde laeten afdoen ende met stroye vollen om datse vande doot huns Conincks nu versekert zijnde meerder affectie souden dragen totten voorseyden nieuwen Coninck.

Vande Mooren zijn inde batallie doot ghebleuen dry-duysent mannen. [110v]

Maer veel meer Christenen, iae noch meer gevangen, waer onder was den principaelen edeldom van gheheel Portugael, die een excessiue somme van ransoen hebben opgebracht, bouen noch eenen onestimeerlijcken buyt ende schat vande Portugiesen inden leger mede ghebracht. Onder welcken edeldom oock inden slach gevangen was Don Antonio den bastaert van Portugael, die seer wonderlijck wt sijn gevanckenisse is verlost gheweest, door eenen persoon die eertijts sijn vaders slaue hadde gheweest, die hem wert kennende.

Hoe Philippus de Katholieke koning van Spanje bij zijn koninkrijk heeft gevoegd het koninkrijk van Portugal.

Om bekwaam te treden in ons voorgenomen materie zo staat eerst te weten door wat oorzaak het koninkrijk van Portugal was zonder koning. Don Sebastiaan, koning van Portugal die maar 24 jaren oud was had besloten Mulei Mohammed de verdreven Koning van Fees en Marokko weer in zijn koninkrijk te stellen. Hierom is hij in juli in het jaar 1578 met groot volk te voet en te paard waaronder ettelijke gewillige Spanjaarden en twaalf stukken artillerie, daarboven met veel schepen gezeild naar de engte van Gibraltar in een haven, ligt onder de koning van Spanje en genoemd El porto de Sancta Maria en is voorts getrokken [110r] nar Afrika in een van zijn eigen haven Tanger genoemd. Toen hij aldaar geland was heeft hij zijn hoop vermeerderd met zes of zevenhonderd Italianen onder een Engelse kapitein Suckley genoemd. Hij was in alles sterk boven die tweeduizend paarden, zeventienduizend voetvolk met 22 stukken geschut. Aldus is de koning opgetrokken naar een stad met name Alcazar vergezelschapt met de voorzegde verdreven koning Mohammed.

Op de vierde dag van augustus is hem die voorzegde Mulei Moluco (anders Abdemeleck genoemd, die toentertijd regeerde) tegengekomen met 22000 paarden en 10 000 haakbusschieters te voet, ook 24 stukken geschut. Deze Abdemeleck was een kloek, verstandig en geschikte prins, zeer sterk ervaren en sprak verscheidene talen omdat hij onder de Christenen geweest was. Hij was van de Turk in zijn koninkrijken gesteld die hij pretendeerde hem toe te behoren boven zijn broeder die zijn vader bij een Moorse gegenereerd had die zelf ook een Moor was.

Als deze Abdemeleck met zijn leger in het gezicht van de koning van Portugal was gekomen zo is koning Sebastiaan met grote dapperheid besprongen geweest die zijn vijanden tot drie of vier keer toe op de vlucht heeft gedreven. Maar alzo de Afrikanen of Barbaren handig en subtiel zijn om licht weer het hoofd te bieden zo hebben ze tot verscheiden stonden dat Portugese paardenvolk besprongen en tenslotte ook dat voetvolk, van achter en voren, zo wel te paard als te voet aangevallen en geslagen, zulks dat er weinige daarvandaan kwamen, maar werden meest al verslagen of gevangen.

Nadat die voorzegde koning van Portugal hem dapper en stout had verdedigd als dat er ettelijke paarden onder hem waren geschoten en zag zijn volk geheel verslagen en verstrooid en hem nu met weinige van de zijne omsingelt zo stak hij op tot een teken van vrede of om hem in de handen van zijn vijanden over te geven een witte doek, maar de Moren die dit zagen en niet begrepen meenden dat het een teken was van een nieuwen aanval: waarom ze hem aldaar met alle de zijne furieus hebben verslagen. Die zwarte verjaagde koning Mohammed die van mening was te vluchten over de rivier maar is met zijn paard in het slijk bleven steken en alzo versmoort

Terwijl dat de slag nog duurde zo is de koning Mulei Abdemeleck ziek geworden en werd van zijn paard in een koets gesteld en is haastig door een flauwer in het midden van zijn victorie gestorven. Zijn bastaardbroeder Mulei Hamet, gouverneur van het koninkrijk van Feez (hoe wel Moluco een zoon achtergelaten had) is als koning gegroet geweest, liep in het leger (naar gebruik en werd alzo terstond koning in de plaats van zijn voorzegde broeder gekozen. Zijn dode lichaam liet de koning Mulei Hamet brengen in de tent van de dode victorieuze Koning wat een memorabel, zeldzaam en verschrikkelijk ding was om te zien drie koningen doodliggen in een plaats, te weten Don Sebastiaan, koning van Portugal, Mulei Mohammed, koning van Fees en Marokko, en Mulei Moluco, koning van de Moren. Die alle drie uit deze wereld gescheiden zijn binnen zes uren. De eersten is vanzelf dood gestorven, de andere doorstoken en de derde in het slijk versmoord.

Deze voorzegde nieuwe k Koning die zijn gevangene verzameld heeft is daarmee met grote triomf teruggekeerd naar Feez alwaar hij zeer triomfantelijk inkwam en met hem bracht het lichaam van Mulei Mohamed van wie hij de huid had laten afdoen en met stro vullen omdat ze van de dood van hun koning nu verzekerd waren meerder affectie zouden dragen tot de voorzegde nieuwe koning.

Van de Moren zijn in de slag doodgebleven 3000 mannen. [110v]

Maar veel meer Christenen, ia, noch meer gevangen waaronder was de belangrijkste edelheid van geheel Portugal die een excessieve som van losgeld hebben opgebracht, boven noch een niet te waarderen buit en schat van de Portugezen in het leger meegebracht. Onder die edelheid ook in de slag gevangen was Don Antonio, de bastaard van Portugal, die zeer wonderlijk uit zijn gevangenis is verlost geweest door een persoon die eertijds zijn vaders slaaf was geweest die herkende.

Als nu dat rijc van Portugael vaceerde, midts die doodt van voorseyden Conincx, soo hebben verscheyden personagien tot de croone actie ende gerechticheyt gepretendeert. Ten eersten Philips die catholijcke Coninck van Spaignien, als den sone van Isabeel d'outste dochter des Conincx Emanuel, welcke rijcken seer by den anderen zijn gelegen. Ten anderen versocht t'selue Jan Hertoch van Bragance, inden naem sijnder huysvrouwen Catharine, sustinerende dat sy veel naerder van successie was, dan den catholijcken Coninck, ouer midts dat sijn vrouwe was die dochter van Eduaert, broeder van de voorseyde Isabeel. Voorts Alexander Prince van Parmen, sone van Octauius Farnese, pretendeerde oock actie voor sijnen oudtsten sone Rainutius, als een mans-persoon, voortgecomen wt Maria d'outste dochter vanden voornoemden Eduaert. Daernae Antonio, Prioor van Crato, sone van Lodewijck, broeder van Henrick die Coninck, stondt oock nae die croone met groote fortse, sustinerende hem te zijn wettich ende niet bastaert, t'welc de waerheyt claerlijck, ende directelijc contrarie is. Hoe wel (seyde hy) dat ic sonder eenich landt ben, ende oock buyten de gratie vanden Coninck, nochtans ben ick grootelijcx gefauorizeert van t'ghemeynte. Ten vijfden Emanuel Philibert, Hertoch van Sauoyen. Voorts dat gemeynte van Portugael, dat sustineerde hem in alsulcken debat oft questie van successie toe te behooren den Coninck te kiesen, gelijck als sy te voren dickwils hadden gedaen. Oock versocht d'oude Coninginne van Vranckrijck Catharina de Medices weduwe des Conincx Henric, de tweede van dien name dat rijck, sustinerende veel redenen, te lanck vallende om hier al te verhalen. Ten lesten so heeft die Paus van Roomen oock ghepretendeert actie totten keur ende electie des Conincx van Portugael, nochtans met een cleyn fondament, te weten dat het Coninckrijck was berooft van t'Cardinaelschap, wanneer Alphonsus die tweede Graue van Portugael vande kercken vercreech den tijtel van den Coninck.

Philips die Catholijcke Ma. van Spaignien, verstaende de verscheyden pretentien der actien tot t'voorseyde Coninckrijck, heeft met de gheleerde gheconsulteert ende raedt gehouden, tot versekertheydt oft sijne Ma. rechtelijck ende rechtveerdige actie hadde tot de croone van Portugael. Ten eersten met sijnen Raedt van Staten, ende andere Theologanten ende noch met vijf Doctoren, geen neersticheydt achter latende daer toe dienende. Maer nae alle rijpe consultatien ende deliberatien, so is ten lesten eendrachtichlijck gheresolueert gheweest, als dat die Ma. van Spaignien van gerechte successie ende linie, rechtelijcke actie ende pretentie was tot dat Coninckrijck sustinerende.

Hieromme heeft die Coninc Philippus een groote heyrcracht soo te water als te lande doen oprusten, onder die handt ende macht des Hertochs van Alua, pretenderende eenen tocht te doen op Barbarijen, maer van meyninghe Portugael in te nemen. Waeromme d'Ouerheyt van Portugael Don Antonio ontboden, biddende hem te willen senden ghesanten, om sijn recht (alsoo sy hen lieten voorstaen) wettelijck ende ciuilijck voor te staen, ende niet in te treden den wech der wapenen. Des niet teghenstaende is die voorseyde Hertoch van Alua voortgeuaeren, waer tegen hem stelden die Staten, met die steden des Coninckrijcx, ende oock dat gemeyn volck, maeckende met alle ghewoonlijcke ceremonien Don Antonio haren Coninck, wt crachte vande [111r] ghewoonte die sy pretendeerden: als dat den volcke ofte gemeynte van ouder costuymen het kiesen vande Coningen toe quam, wanneer inde rechte linie manlijc hoyr was ontbrekende, t'welck vande dry Staten des Conincrijcx geconfirmeert wert.

Als nu dat rijk van Portugal vaceerde, mits de dood van voorzegde koning zo hebben verscheiden personages tot de kroon actie en gerechtigheid gepretendeerd. Ten eerste Philips de katholieke koning van Spanje als de zoon van Isabel de oudste dochter van koning Emanuel, welke rijken zeer bij den anderen zijn gelegen. Ten anderen verzocht het Jan, hertog van Bragança, in de naam van zijn huisvrouw Catharine, beweerde dat ze veel nader van successie was dan de katholieke koning overmits dat zijn vrouwe was de dochter van Eduard, broeder van de voorzegde Isabel. Voorts Alexande, prins van Parma, zoon van Octavius Farnese, pretendeerde ook actie voor zijn oudstenzoon Rainutius, als een manspersoon, voortgekomen uit Maria de oudste dochter van de voornoemde Eduard. Daarna Antonio, prior van Crato, zoon van Lodewijk, broeder van Hendrik de koning, stond ook naar de kroon met grote kracht en beweerde hem te zijn wettig en niet een bastaard, wat de waarheid duidelijk en direct contrarie is. Hoewel (zei hij) dat ik zonder enig land ben en ook buiten de gratie van de koning, nochtans ben ik zeer begunstigd van de gemeente. Ten vijfden Emanuel Philibert, hertog van Savoie. Voorts dat de gemeente van Portugal dat beweerde hem in al zulk debat of kwestie van successie toe te behoren de koning te kiezen, gelijk als ze te oren dikwijls hadden gedaan. Ook verzocht de oude koningin van Frankrijk Catharina de Medici, weduwe van koning Hendrik de tweede van die naam dat rijk en beweerde veel redenen dat te lang valt om hier alles te verhalen. Tenslotte zo heeft de paus van Rome ook gepretendeerd actie tot de keur en electie van de koning van Portugal, nochtans met een klein fundament, te weten dat het koninkrijk was beroofd van het kardinaalschap wanneer Alphonsus de tweede graaf van Portugal van de kerk verkreeg dn titel van de koning.

Philips de katholieke majesteit van Spanje verstond de verschillende pretenties der acties tot het voorzegde koninkrijk en heeft met de geleerde geconsulteerd en raad gehouden tot verzekering of zijne majesteit een rechtelijke en rechtvaardige actie had tot de kroon van Portugal. Ten eerste met zijn raad van Staten en andere theologanten en noch met vijf doctoren en liet geen vlijt achter die daartoe dienen. Mar na alle rijpe consultaties en deliberaties zo is tenslotte eendrachtig besloten geweest als dat de majesteit van Spanje van gerechte successie en linie rechtelijke actie en pretentie was tot dat koninkrijk behoorde.

Hierom heeft de koning Philippus een grote legermacht zo te water als te lande laten uitrusten onder de hand en macht van de hertog van Alva, pretenderende een tocht te doen op Barbarijen, maar was van mening Portugal in te nemen. Waarom de overheid van Portugal Don Antonio ontboden en baden hem te willen zenden gezanten om zijn recht (alzo ze zich lieten voorstaan) wettig en civiel voor te staan en niet te treden de weg der wapenen. Dus niet tegenstaande is die voorzegde hertog van Alva voortgegaan waartegen hem stelden de Staten, met die steden van het koninkrijk en ook dat gewone volk, maakten met alle gewoonlijke ceremonies Don Antonio hun koning uit kracht van de [111r] gewoonte die ze pretendeerden: als dat den volk of gemeente van oude gebruiken het kiezen van de koningen toe kwam wanneer in de rechte linie mannelijke erfgenaam ontbrak wat van de drie Staten van het koninkrijk bevestigd werd.

Als die Hertoch van Alba nu eenen geweldigen leger hadde van omtrent xxx. duysent mannen, met veel galeyen ende schepen, die welcke oock al meest waeren oude vervaeren crijchsluyden ende beuel-hebbers, die in Nederlant ghedient hadden, als Sancio d'Auila eertijdts Casteleyn tot Antwerpen, een dapper crijchsman. Soo heeft hy terstont sijn armade ter zee beuolen, om die riuiere ende hauen van Lisboenen t'ouerweldigen, met haer sterckten ende oorlooch-schepen. Hy is oock selue in persoone met sijnen leger nae Lisboenen ghecomen, alwaer hy den voorseyden Don Antonio onversiens verrast heeft, hem slaende te velde buyten Lisboenen, al waer den seluen gewont wert met twee quetsuren, daer hy die vlucht nemende ontquam. Ende is nae veel verscheyden wonderlijcke accidenten wt den lande gheraeckt, met een schip van Enchuysen, hoe wel hy nochtans inder zee van eenige Spaensche oorlooch-schepen aengesproken wert, door het segghen dat die peste in sijn schip onder t'schipvolck was. Ende alsoo is die voorseyde Anthonis tot Cales in Vrancrijck te lande aengeset. Ende is naemaels in Vranckrijc ghestoruen, int iaer 1595. achterlatende twee sonen Emanuel ende Christoffel.

ldus is die Ma. van Spaignien gheweldich heer ende Coninck van Portugael geworden. Die Hooftstat Lisbonen wert geplundert, met meer ander plaetsen. Daer nae zijn soo wel d'aenhanckselen des selfs Conincxrijcx, als oock d'Indien, steden in Afrijcken, Brasilien, ende verscheyden eylanden, hem ooc naemaels ouerghegeuen, insghelijcx niet sonder groote moeyte innemende de eylanden van Azores.

Den Hertoch van Alba, een bequaem Prince ende instrument geacht zijnde om Portugael te vermeesteren, als een oudt vervaren crijchs-man, die Nederlandt oock hadde ghegouuerneert, heeft binnen der stadt van Lisboenen sijn leuen geeyndt, den xij. Decembris, anno xvc. lxxxij. nae dat hy aldaer ghegouuerneert hadde den tijdt van twee iaeren.

Die Coninck Philips was geresolueert sijn entre te doen binnen der stadt van Lisboenen, maer ouermidts dat de feeste ende triumphe, die de stadt van meyninge was haren Koninck te bewijsen, noch niet volmaect en was, soo is sijne Mat. getrocken na Almada tegen ouer die stadt, op d'ander zijde vande Riuiere Tagus, om aldaer te blijuen totter tijdt dat alle gereetschap soude gereet zijn. Op welcken tijdt hy verstaen heeft dat die van Terceres (niet tegenstaende de brieuen die Ambroise d'Agua hadde gedragen) stantvastelijck bleuen in hun eerste opinie, van hen te defenderen. Hieromme heeft hy ghesonden Pedro Baldes, met vier schepen en vier hondert Spaensche voetganghers ende canons, met beuel om gheheelijck versekert te zijn vant eylandt van S. Michiels, t'welck ghehoorsaem was, ende hem te voegen metten schepen comende wt Indien, ter tijdt toe dat daer meer volcx soude gesonden worden. t'Hof was tot Almada qualijc geaccommodeert, d'officiers die d'expeditie moesten doen, en conden daer niet al logeren. Die Coninck begheerich om inder stadt te trecken, en heeft den dach van S. Peeter niet willen laten voor by gaen opden welcken hy t'water gepasseert is met sijn galeyen, ouer een houten brugghe, tot dien eynde ghemaeckt, niet verwachtende tot als d'arcken triumphael souden volmaeckt wesen. Ende is daer na met Conincklijcke magnificentie in de stadt ontfanghen gheweest.

Sekeren tijdt daer nae, heeft die Coninck wt Afrijcken doen haelen die gebeenten vanden Coninck Sebastiaen, met oock van den Coninc Henrick, die tot Almerin waren, die welcke hy voor sijn vertreck solemnelijcken wilde doen begrauen, inde kercke van Belem, by d'andere Coninghen van Portugael, tot welcken effecte die Ma. daer dry dagen heeft blijuen [111v] liggen. Hy heeft oock insghelijcx doen halen van sommige plaetsen des Conincxrijcx int voorseyde Clooster, twintich lichamen, oft beter asschen vande ouders, kinderen ende neuen des Conincx Emanuel, waer ouer hy een seer magnifijcke ende costelijcke wtuaert heeft doen celebreren.

Toen nu de hertog van Alba nu een geweldig leger had van omtrent 30 000 mannen met veel galeien en schepen die ook al meest waren oude ervaren krijgslieden en bevelhebbers die in Nederland gediend hadden als Sancio d’ Auila eertijds kastelein (kasteelheer) tot Antwerpen, een dapper krijgsman zo heeft hij terstond zijn armada ter zee bevolen om die rivier en haven van Lissabon te overweldigen met hun sterkten en oorlogsschepen. Hij is ook zelf in persoon met zijn leger naar Lissabon gekomen alwaar hij de voorzegde Don Antonio onvoorziens verrast heeft en sloeg hem te velde buiten Lissabon alwaar die gewond werd met twee kwetsingen waar hij de vlucht nam en ontkwam en is na veel verscheiden wonderlijke accidenten uit het land geraakt, met een schip van Enkhuizen, hoewel hij nochtans in de zee van enige Spaanse oorlogsschepen aangesproken werd door het zeggen dat de pest in zijn schip onder het scheepsvolk was. Alzo is die voorzegde Anthonis tot Calais in Frankrijk te land gezet en is later in Frankrijk gestorven in het jaar 1595 en liet achter twee zonen, Emmanuel en Christoffel.

Aldus is de majesteit van Spanje geweldig heer en koning van Portugal geworden. De hoofdstad Lissabon werd geplunderd met meer ander plaatsen. Daarna zijn zo wel de aanhangsels van dat koninkrijk als ook Indien, steden in Afrika, Brazilië en verscheiden eilanden hem ook later overgegeven, insgelijks niet zonder grote moeite en nam in de eilanden van de Azoren.

De hertog van Alba, een bekwaam prins en instrument die geacht was om Portugal te overmeesteren als een oude ervaren krijgsman die Nederland ook een gouverneur was heeft binnen de stad van Lissabon zijn leven geëindigd de 12de december anno 1582 nadat hij aldaar als gouverneur gewerkt had de tijd van twee jaren.

De koning Philips had besloten zijn entree te doen binnen de stad Lissabon, maar overmits dat feest en triomf die de stad van mening was hun koning te bewijzen noch niet volmaakt was, zo is zijne majesteit getrokken naar Almada tegenover de stad aan de andere zijde van de rivier de Taag om aldaar te blijven tot de tijd dat alle gereedschap zou gereed zijn. Op welke tijd hij verstaan heeft dat die van Terceira (niet tegenstaande de brieven die Ambroise d'Agua had gedragen) standvastig bleven in hun eerste opinie van zich te verdedigen. Hierom heeft hij gezonden Pedro Baldes met vier schepen en vierhonderd Spaanse voetgangers en kanonnen met bevel om geheel verzekerd te zijn van het eiland van S. Michiels, wat gehoorzame was en hem te voegen met de schepen die komen uit Indien tot de tijd toe dat daar meer volk zou gezonden worden. De hof was tot Almada kwalijk geaccommodeerd, de officiers die de expeditie moesten doen konden daar niet alle logeren. De koning die begerig was om in de stad te trekken heeft de dag van S. Petrus niet willen laten voorbijgaan waarop hij het water gepasseerd is met zijn galeien, over een houten brug die tot dat doel gemaakt was en verwachte niet dat als de triomfantelijke ark zou volmaakt wezen. Is daarna met koninklijke magnifieke in de stad ontvangen geweest.

Zekere tijd daarna heeft de koning uit Afrika laten halen de gebeenten van de koning Sebastiaan met ook van de koning Hendrik die tot Almerin waren die hij voor zijn vertrek plechtig wilde laten begraven, in de kerk van Belem bij de andere koningen van Portugal, tot welk effect de majesteit drie dagen is blijven [111v] liggen. Hij heeft ook insgelijks doen halen van sommige plaatsen van het koninkrijk in het voorzegde klooster twintig lichamen, of beter as van de ouders, kinderen en neven van koning Emanuel waarover hij een zeer magnifieke en kostbare uitvaart heet laten celebreren.

Ende hoe wel die Portugiesen tegen haren souuereynen Prince ende Coninck niet opentlijc en dorsten murmureren, soo heeft nochtans den meesten hoop, de vrede, peys ende stilte des Coninckrijcks beminnende secretelijck wel behaecht, dat die van Tercere vande deuotie ende belieuen van Don Antonio den bastaert ende Franchoisen haer noch niet en begauen inde gehoorsaemheyt vanden Coninck. Ende alsoo Emanuel de Silua Gouuerneur van Tercere, hem thoonde een obstinaet vyandt vanden Catholijcken Coninck, maer ter contrarien een getrouwen vrient vanden Prioor Don Antonio, ende een wreet vervolger der vrienden ende voorstaenders van Philippus, so wert hy wel te recht van sijn Gouuerneurschap ghedeponeert. Daer na heeft den Coninc sijn armade gesonden om t'voorseyde eylant van Tercere tot onderdanicheyt te brenghen, want Don Antonio hadde daer tegen alle sijn macht in Vranckrijck opgelicht, niet tegenstaende sijn cleyn vermogen. Maer door d'instantie der ouder Coninginne van Vranckrijck, soo is mijn H. Chattes, Ridder van Maltha, ende Gouuerneur van Diepen, tot onderstant vant voorseyde eylandt, derwaerts getrocken met meer dan twaelf hondert Franchoisen, toonende henlieden brieuen van Don Antonio, om de inwoonders moet ende coragie te gheuen, dat hy weder int Coninckrijck soude comen, ende haerlieden tegen die vyanden alle resistentie ende bystandt doen. Insgelijcx die Coninc van Vranckrijck, ende die Coninginne sijn moeder. Die Portugiesen vant eylandt, met dat garnisoen waren t'samen sterck omtrent ses-duysent mannen.

Des catholijcken Conincx armade is van Lisboenen afghetrocken nae t'voorseyde eylandt van Tercere, op S. Jan Baptisten avont, in ghetale van meer dan lx. schepen, behaluen noch andere vierhondert Sabres, caraueelen, en barcken, xij. galeyen, twee galiotten, met noch twee andere comende van Napels, ende v. galiotten, met meer dan xxx. groote schepen al te samen sterck wesende in getale van meer dan thien duysent soldaten. Als dese nu int eylant gearriueert waren, soo hebbense eenen trompetter opt landt gesonden, van wegen sijne Ma. presenterende alle d'inwoonders des selfs een volcomen pardoen, oock behoudens lijf ende goet, indien sy hen begauen inde ghehoorsaemheydt des Konincx, t'selue wert oock de vremdelinghen ghepresenteert. Ende zijn alsoo vast naerder t'lant ghecomen. Maer die vrome Heer van Chattes kende hem sterck ghenoech van volcke, om een groote stadt met een eylant ende seuen foorten te bewaren (ghelijck hem docht) Maer alsoo die Franchoisen ten lesten in een batallie waren verstroyt, so zijn sy getrocken na die stadt Angra, ende midts dat dese aen die lant zijde niet sterck en was, soo en heeft niet alleen t'garnisoen, maer ooc die borgers soo wel die stadt als t'casteel geabandoneert, hen begevende op die vlucht.

Die vorsz. stadt Angra, wert den tijdt van dry dagen ghepilleert, met oock d'omliggende plaetsen, ende noch ettelijcke galeyen. Den buyt soo te water als te lande en was niet seer groot, wtghenomen die artillerie. Maer de slauen die sy ghevonden hebben, totten ghetale van meer dan vijf hondert, heeft hen rijckelijcker recompense by gebracht, dan den voorseyden roof.

Te wijle als sy wtwaren op eenen ander entreprinse, soo hebben die Franchoisen int eylant van Tercere (niet tegenstaende datse hen ghefortificeert hadden op seker gheberchte) qualijck voorsien van victualie ende amonitie, met oock sobere hope van secours vande Portugiesen, versocht een eerlijck appoinctement, als vrye passagie met hun bagagie wapenen, artillerie, ende vendelen. Maer d'accoordt wert in deser manieren gesloten; [112r]

Als dat die Franchoisen moesten ouer geuen hun wapenen ende vendelen, behoudende alleen haer zijt geweyr ende datmen hen soude voorsien van schepen ende victualie, tot in Vranckrijck toe. Hebben daer nae ouerghegeuen hun wapenen, met achthien vendelen. Alsoo is die catholijcke Ma. van Spaignien, nae veel batallien soo te lande als te water, ten laetsten metter hulpen Godts, absolut Prince ende Heere vant eylant Tercere geworden, t'selue onder sijn subiectie ende onderdanicheyt gebracht hebbende, midtsgaders oock dat geheele Coninckrijc van Portugael.

En hoewel de Portugezen tegen hun soevereine prins en koning niet openlijk durfden te murmureren zo heeft nochtans de meesten hoop de vrede, rust en stilte der koninkrijk beminnende in het geheim wel behaagd dat die van Terceire van de devotie en believen van Don Antonio de bastaard en Fransen zich noch niet begaven in de gehoorzaamheid van de koning. Alzo Emanuel de Silva, gouverneur van Terceire, hem toonde een obstinaat vijand van de katholieke koning, maar ter contrarie een getrouwe vriend van de prior Don Antonio, en een wrede vervolger der vrienden en voorstanders van Philippus, zo werd hij wel terecht van zijn gouverneurschap gedeponeerd. Daarna heeft de koning zijn armada gezonden om het voorzegde eiland van Terceire tot onderdanigheid te brengen want Don Antonio had daartegen al zijn macht in Frankrijk opgelicht, niet tegenstaande zijn kleine vermogen. Maar door de instantie der oude koningin van Frankrijk zo is mijn heer Chattes, ridder van Malta en gouverneur van Diepen tot bijstand van het voorzegde eiland, derwaarts getrokken met meer dan twaalfhonderd Fransen en toonde hen brieven van Don Antonio om de inwoners moed en courage te geven dat hij weer in het koninkrijk zou komen en hen tegen de vijanden alle resistentie en bijstand te doen. Insgelijks de koning van Frankrijk en die koningin zijn moeder. De Portugezen van het eiland met dat garnizoen waren tezamen sterk omtrent zesduizend mannen.

De katholieke konings armada is van Lissabon vertrokken naar het voorzegde eiland van Terceire, op S. Jan Baptisten avond in getal van meer dan 60 schepen, behalve noch andere vierhonderd Sabres, karvelen en barken, 12 galeien, twee galjoten, met noch twee andere die van Napels komen en 5 galjoten, met meer dan 30 grote schepen die alle tezamen sterk waren in getal van meer dan tienduizend soldaten. Als deze nu in het eiland gearriveerd waren zo hebben ze een trompetter op het land gezonden vanwege zijn majesteit en presenteerde alle inwoners ervan een volkomen pardon, ook behoudens lijf en goed indien ze hen begaven in de gehoorzaamheid van de koning. Dat werd ook de vreemdelingen gepresenteerd en zijn alzo vast nader het land gekomen. Maar die dappere heer van Chattes kende hem sterk genoeg van volk om een grote stad met een eiland en zeven forten te bewaren (gelijk hij dacht) Maar alzo die Fransen tenslotte in een slag waren verstrooid zo zijn ze getrokken nar de stad Angra en mits dat deze aan de landzijde niet sterk was zo heeft niet alleen het garnizoen, maar ook de burgers zo wel de stad als het kasteel geabandonneerd en begaven zich op de vlucht.

Die voorzegde stad Angra werd in de tijd van drie dagen geplunderd met ook de omliggende plaatsen en noch ettelijke galeien. Dn buit zo te water als te land was niet zeer groot, uitgezonderd de artillerie. Maar de slaven die ze gevonden hebben, tot het getal van meer dan vijfhonderd, heeft hen rijke schadeloosstelling bijgebracht dan den voorzegde roof.

Terwijl toen ze uit waren op een ander onderneming zo hebben de Fransen in het eiland van Terceire (niet tegenstaande dat ze hen gefortificeerd hadden op zeker gebergte) slecht voorzien van victualie en ammunitie, met ook een sobere hoop van bijstand van de Portugezen, verzocht een eerlijke overeenkomst, als vrije passage met hun bagage, wapenen, artillerie en vendelen. Maar het akkoord werd in deze manieren gesloten; [112r]

Als dat de Fransen moesten over geven hun wapenen en vendelen, behielden alleen hun zijgeweer en dat men hen zou voorzien van schepen en victualie tot in Frankrijk toe. Hebben daarna overgegeven hun wapenen met achttien vendelen. Alzo is die katholieke majesteit van Spanje na veel gevechten zo te land als te water tenslotte met Gods hulp absoluut prins en heer van het eiland Terceire geworden en het onder zijn beheer en onderdanigheid gebracht hebbende, mitsgaders ook dat gehele koninkrijk van Portugal.

Corte beschrijuinghe des eylandts Tercere.

GHemerckt wy hier bouen hebben gesproken vant Eylant Tercere, so heeft het ons goet ghedocht die ghelegentheydt desselfs opt corte te verhaelen, om den curieusen Leser te voldoen, hoe wel het buyten onsen proposte ende materie is. Dit eylandt is gelegen xl. graden inde breyde, ende dry hondert xlij. inde lengde, hebbende inden omganc xl. mijlen. Tis meest hert ende steyl opgaende, seer bewoont. Dat ghesicht vanden suyden is van plaetsen wege bequaem. Comende vanden Oosten, soo vintmen ten eersten die stadt Angra. Vast aen dese stadt leydt een casteel, begost te bouwen inden tijdt vanden Coninck Sebastiaen, om te bewaren een cleyn haven, ende ses mijlen voorder tegen den Oosten, paelt eenen onbequamen oeuer, die welcke sy noemen die hauene van Mole, ende S. Sebastiaen. Ende hoe wel int eylandt van Tercere zijn liggende seuen eylanden, so zijn alle dese meest cleyn, ende qualijc bewoont: maer t'eylandt van S. Michiel hondert mijlen herwaerts van d'andere tegen Spaignien is dat beste. Daer woont den Bischop van alle d'eylanden. Sy noemen die principaelste stadt Punta del gada, maer d'andere is beter, de welcke Tercere genoemt is, wesende den naem van alle d'andere. Dit eylant is vruchtbaerich, ende vander naturen stercker dan d'andere. Die voorseyde stadt Angra, is van meerder woon-plaetsen, maer d'andere, te weten S. Marie de Fayale, Pico Coruo, ende van Fiori, zijn minder. d'Inwoonders van alle dese, zijn seer superstitieus fonderende een discours ende ouerlegginge naer hun eygen fantasije. Aengaende de batallie ende slach in Afrijcken, van dese hebben sy noyt willen geloouen, dat den Coninck Sebastiaen doodt was, dese opinie heeft lange gemeyn geweest door t'gheheele landt. Ende al was Don Antonio Coninc ghecoren, lieten hen noch voorstaen, datse eenichsins bedrogen waren.

Coninck Philippus heeft int iaer 1544. voor sijn eerste vrouwe ghetrout Maria, dochter Johannis die derde Coninck van Portugael, aen die welcke hy verweckt heeft eenen sone genoemt Carolus, die daer naer int iaer 1568. met des vaders consent ter doot is ghebracht, welck iaer met dit versken van Quidius wort te kennen ghegeuen.

FILIVs ante DIeM patrIos InqVIrIt In annos.

Int iaer 1554. heeft hy genomen sijn ij. vrouwe Maria die Coninginne van Enghelant dochter Henrics de viij. die dat catholijck ghelooue aldaer weder gherestaureert heeft, ende dat Rijck den Roomschen stoel onderdanich ghemaeckt, alsoo wy hier bouen verhaelt hebben.

Int iaer 1561. heeft hy ghetrout sijn derde vrouwe Isabella, dochter Henrics die tweede, Coninck van Vranckrijck (daer wy hier voren af gheroert hebben) vande welcke hy vercregen heeft twee dochters, Catharina ende Isabella. Waer af d'eerste ghetrout heeft den Hertoch van Sauoyen, die veel kinderen ter werelt gebracht hebbende ouerleden is. Ende Isabella heeft voor haren man ghenomen, den hooch gheboren ende doorluchtighen Albertum van Oostenrijck, doen ter tijdt door t'beuel des Conincs Gouuerneur van de Nederlanden, hebbende tot een [112v] houwelijcksche ghifte, t'Hertochdom van Brabant ende Bourgoengien, int iaer 1599.

Int iaer 1568. heeft die selue Coninck Philippus voor sijn iiij. vrouwe ghetrout, Anna van Oostenrijck, des Keysers Maximiliaens die tweede, ende sijns susters dochter, met dispensatie vanden Paus, om t'ghemeyn profijt ende welvaert. Aen de welcke hy vijf kinderen heeft gewonnen. Ten eersten eenen sone genoemt Ferdinandus, gheboren binnen Madrit, int iaer 1571. ende is gestoruen anno 1576.

Den tweeden sone, met name Carolus Laurens, geboren tot Galopagar, int iaer 1573. ende is wt dese weerelt gescheyden binnen Madrit anno 1576. daer nae.

Den derden sone, met name Diego Alonso, anders Jacques, geboren binnen Madrit int iaer 1577. ende ouerleden int iaer 1582. daer na den 21 Nouembris.

Den iiij. sone Philippus ghenoemt nu ter tijdt Coninck van Spaignien. als eenich erfghenaem sijns vaders, geboren binnen Madrit, den xiiij. April, anno 1578. Wien Godt een lanc leuen, ende een salige regeringhe wil verleenen.

Ende noch een dochter, met name Maria, geboren binnen Madrit, int iaer 1580. ende in de seluer stadt ouerleden, anno 1583. daer nae.

Maer die voorseyde Anna Coninghinne, der voornoemder vijf kinderen Moeder, heeft dat leuen met de doot verandert, tot Badajoz liggende op de palen van Portugael, op den xxvj. dach der maent Octobris int iaer ons Salichmaeckers 1580.

Korte beschrijving van het eiland Terceire.

Gemerkt dat wij hierboven hebben gesproken van het eiland Terceire zo heeft het ons goed gedacht die gelegenheid ervan in het kort te verhalen om de nieuwgierige lezer te voldoen, hoewel het buiten onze opzet en materie is. Dit eiland is gelegen 40 graden in de breedte en 342 in de lengte, heeft in de omgang 40 mijlen. Het meest hard en steil opgaande en zeer bewoond. Dat gezicht van het zuiden is vanwege plaatsen bekwaam. Kom je van het Oosten zo vindt men ten eerste de stad Angra. Vast aan deze stad ligt een kasteel, begon te bouwen in de tijd van de koning Sebastiaan om te bewaren een kleine haven en zes mijlen verder tegen het Oosten paalt het aan een onbekwame oever die ze noemen die haven van Mole en S. Sebastiaan. Hoewel in het eiland van Terceire liggen zeven eilanden zo zijn al deze meest klein en kwalijk bewoond: maar het eiland van S. Michiel honderd mijlen herwaarts van de andere tegen Spanje is dat beste. Daar woont de bisschop van alle eilanden. Ze noemen de belangrijkste stad Punta del gada, maar de andere is beter die Terceire genoemd is, dat is de naam van alle andere. Dit eland is vruchtbaar en van de naturen sterker dan de andere. Die voorzegde stad Angra is van meerder woonplaatsen, maar de andere, te weten S. Marie de Fayale, Pico Corvo en van Fiori zijn minder. De inwoners van al deze zijn zeer superstitieus funderen een discours en overleggen naar hun eigen fantasie. Aangaande de strijd en slag in Afrika, van deze hebben ze nooit willen geloven dat de koning Sebastian dood was, deze opinie heeft lang algemeen geweest door het gehele land. En al was Don Antonio koning gekozen, lieten hen noch voorstaan dat ze enigszins bedrogen waren.

Koning Philippus heeft in het jaar 1544 voor zijn eerste vrouwe getrouwd Maria, dochter van Johannes de derde koning van Portugal waaraan hij verwekt heeft een zoon genoemd Karel, die daarna in het jaar 1568 met de consent van de vader ter dood gebracht, welk jaar met dit versje van Ovidius wordt te kennen geheugen.

Filius ante diem patrios Inquirlt in annos.

In het jaar 1554 heeft hij genomen zijn 2de vrouwe Maria, de dochter van de koningin van Engeland Hendrik de 8ste die dat katholieke geloof aldaar weer gerestaureerd heef, en dat rijk de Roomse stoel onderdanig gemaakt, alzo wij hierboven verhaald hebben.

In het jaar 1561 heeft hij getrouwd zijn derde vrouwe Isabella, dochter van Hendrik de tweede, koning van Frankrijk (daar wij hiervoor van aangeroerd hebben) van die hij verkregen heeft twee dochters, Catharina en Isabella. Waarvan de eerste getrouwd heeft dn Hertog van Savoie die veel kinderen ter wereld gebracht heeft en overleden is. Isabella heeft voor haar man genomen de hooggeboren en doorluchtige Albertus van Oostenrijk, toen ter tijd door het bevel van de van de koning gouverneur van de Nederlanden, heeft tot een [112v] huwelijksgift het hertogdom van Brabant en Bourgondië gekregen in het jaar 1599.

In het jaar 1568 heeft die koning Philippus voor zijn 4de vrouwe getrouwd Anna van Oostenrijk, van keizer Maximiliaans die tweede en de dochter van zijn zuster met dispensatie van de Paus om het algemene profijt en welvaart. Aan die hij vijf kinderen heeft gewonnen. Ten eerste een zoon genoemd Ferdinandus, geboren binnen Madrid in het jaar 1571 en is gestorven anno 1576.

Dn tweede zoon, met name Karel Laurens, geboren tot Galapagar, in het jaar 1573 en is uit deze wereld gescheiden binnen Madrid anno 1576 daarna.

De derde zoon, met name Diego Alonso, anders Jacques, geboren binnen Madrid in het jaar 1577 en overleden in het jaar 1582 daarna de 21ste november.

De 4de zoon Philippus genoemd nu ter tijd koning van Spanje als enige erfgenaam van zijn vaders, geboren binnen Madrid de 14de april anno 1578. Wie God een lang leve, en een zalige regering wil verlenen.

En noch een dochter, met name Maria, geboren binnen Madrid in het jaar 1580 en in dezelfde stad overleden anno 1583 daarna.

Maar die voorzegde koningin Anna, de moeder der voornoemde vijf kinderen heeft dat leven met de dood veranderd, tot Badajoz, ligt op de palen van Portugal, op de 26ste dag van de maand oktober in het jaar van onze Zaligmaker1580.

Den xix. Februarij int iaer 1582. is Franciscus, Hertoch van Alencon oft Anjou, broeder des Conincx van Vranckrijck binnen Antwerpen ghecomen, die de Brabanders (met hunnen aenhanck van Vlaenderen, Hollant, Zeelant, etc.) voor lants-heere aenghenomen hadden. Te voren by het principaelste hooft der Staten met expresse brieuen ontboden.

Int iaer 1583. den xvij. Januarij heeft den Hertoch van Anjou oft Alencon voorsz. sijn legher doen vergaderen tot Borgerhout, by de stadt van Antwerpen, onder t'decksel van den seluen te doen monsteren, en is daerom selue met tweehondert peerden ghereden na die Kipdorp-poorte. Comende op de brugghe soo heeft hy sijnen valschen aenslach begost te effectueren, want sijn Edele hebben die borghers met ghewelt begost t'overvallen, hoe wel sy wt reuerentie metten bloote hoofde stonden. Als die poorte inghenomen was gheboot hy sijn soldaten te marcheren, soo dat terstont binnen der stadt xvij. vendelen met vier cornetten peerden waren. Maer die borghers zijn in grooter haest vergadert, hen soo vaillantelijck defenderende, als datter vande Franchoisen ouer die vijfthien-hondert doot bleuen. Daer onder den principaelsten Edeldom was. Vande borghers zijnder doot ghebleuen lxxx. t'Was seker een wtnemende victorie die Godt almachtich de borgers verleent heeft. Maer aldus vergaet dat bancket ghemeynlijck daermen vremde Heeren te gaste roept. Den datum is in dese vry woorden besloten.

aVXILIVM sVIs DeVs.

De 19de februari in het jaar 1582 is Franciscus, hertog van Alençon of Anjou, broeder van de koning van Frankrijk binnen Antwerpen gekomen, die de Brabanders (met hun aanhang van Vlaanderen, Holland, Zeeland, etc.) voor landheer aangenomen hadden. Tevoren bij het belangrijkste hoofd der Staten met expresse brieven ontboden.

Int jaar 1583 de 17de januari heeft de hertog van Anjou of Alençon voorzegt zijn leger laten verzamelen tot Borgerhout bij de stad van Antwerpen onder het deksel van die te laten aanmonsteren en is daarom zelf met tweehonderd paarden gereden naar de Kipdorp-poort. Toen hij op de brug kwam zo heeft hij zijn valse aanslag begonnen te effectueren, want zijn edele zijn de burgers met geweld begonnen te overvallen, hoewel ze uit reverentie met het blote hoofd stonden. Toen de poort ingenomen was gebood hij zijn soldaten te marcheren zodat terstond binnen der stad 17 vendelen met vier cornetten paarden waren. Maar de burgers zijn in grote haast verzameld en verdedigden zich zo onversaagd als dat er van de Fransen over de vijftienhonderd dood bleven. Daaronder was de belangrijkste edelheid. Van de burgers zijn er dood gebleven 80. Het was zeker een uitnemende victorie die God almachtig de burgers verleend heeft. Maar aldus vergaat dat banket algemeen daar men vreemde heren te gast roept. Den datum is in deze vrije woorden besloten.

Avxilium suis Deus.

Den xix. Februarij int iaer 1582. is Franciscus, Hertoch van Alencon oft Anjou, broeder des Conincx van Vranckrijck binnen Antwerpen ghecomen, die de Brabanders (met hunnen aenhanck van Vlaenderen, Hollant, Zeelant, etc.) voor lants-heere aenghenomen hadden. Te voren by het principaelste hooft der Staten met expresse brieuen ontboden.

Int iaer 1583. den xvij. Januarij heeft den Hertoch van Anjou oft Alencon voorsz. sijn legher doen vergaderen tot Borgerhout, by de stadt van Antwerpen, onder t'decksel van den seluen te doen monsteren, en is daerom selue met tweehondert peerden ghereden na die Kipdorp-poorte. Comende op de brugghe soo heeft hy sijnen valschen aenslach begost te effectueren, want sijn Edele hebben die borghers met ghewelt begost t'overvallen, hoe wel sy wt reuerentie metten bloote hoofde stonden. Als die poorte inghenomen was gheboot hy sijn soldaten te marcheren, soo dat terstont binnen der stadt xvij. vendelen met vier cornetten peerden waren. Maer die borghers zijn in grooter haest vergadert, hen soo vaillantelijck defenderende, als datter vande Franchoisen ouer die vijfthien-hondert doot bleuen. Daer onder den principaelsten Edeldom was. Vande borghers zijnder doot ghebleuen lxxx. t'Was seker een wtnemende victorie die Godt almachtich de borgers verleent heeft. Maer aldus vergaet dat bancket ghemeynlijck daermen vremde Heeren te gaste roept. Den datum is in dese vry woorden besloten.

aVXILIVM sVIs DeVs.

De 19de februari in het jaar 1582 is Franciscus, hertog van Alençon of Anjou, broeder van de koning van Frankrijk binnen Antwerpen gekomen, die de Brabanders (met hun aanhang van Vlaanderen, Holland, Zeeland, etc.) voor landheer aangenomen hadden. Tevoren bij het belangrijkste hoofd der Staten met expresse brieven ontboden.

Int jaar 1583 de 17de januari heeft de hertog van Anjou of Alençon voorzegt zijn leger laten verzamelen tot Borgerhout bij de stad van Antwerpen onder het deksel van die te laten aanmonsteren en is daarom zelf met tweehonderd paarden gereden naar de Kipdorp-poort. Toen hij op de brug kwam zo heeft hij zijn valse aanslag begonnen te effectueren, want zijn edele zijn de burgers met geweld begonnen te overvallen, hoewel ze uit reverentie met het blote hoofd stonden. Toen de poort ingenomen was gebood hij zijn soldaten te marcheren zodat terstond binnen der stad 17 vendelen met vier cornetten paarden waren. Maar de burgers zijn in grote haast verzameld en verdedigden zich zo onversaagd als dat er van de Fransen over de vijftienhonderd dood bleven. Daaronder was de belangrijkste edelheid. Van de burgers zijn er dood gebleven 80. Het was zeker een uitnemende victorie die God almachtig de burgers verleend heeft. Maar aldus vergaat dat banket algemeen daar men vreemde heren te gast roept. Den datum is in deze vrije woorden besloten.

Avxilium suis Deus.

Int iaer 1587. den xvij. Februarij wert die droeue ende onrechtveerdighe sententie vant parlement in Enghelant ghesloten, dat die edele Coninghinne van Schotlant soude onthooft worden. t'Welck als sy hoorde sach met blijden moede na den hemel, ende wel te vreden zijnde antwoordde: dat sy daer lange naer verlangt hadde, ende t'allen uren daer toe bereet was. Daer nae met groote deuotien ende viericheydt haer ghebedt ghesproken hebbende, protesteerde openbaerlijck datse niet en sterf voor haer misdaet, maer alleenlijck voor ende waerachtich Catholijck ghelooue. Ende ghebeden hebbende voor haer vyanden (naert exempel Christi) heeft haer ghewillichlijck ter doot begheuen, op den dach voorschreuen. Naer dien sy den tijt van xix. iaren hadde gevangen gheweest, als vant iaer 1568. tottet iaer 1587.

Int iaer 1598. den xiij. September [113r] is Philippus die ij. van dien name, Coninck van Spagnien ende Hertoch van Brabant van Godt gheroepen gheweest (te voren sijn eenighe dochter ten houwelijck gheuende den Aertsch-Hertoge Alberto, alsoo hier na sal gheseyt worden) binnen de vryheyt van Escuriael in Spaignien, inde Abdije van S. Jeronymus, ligghende ontrent seuen mijlen van Madrit, niet sonder groote droefheyt van sijn ondersaten. Namque ferent similem saecula nulla virum. Ende dat int xlix. iaer sijns Rijcks van Spaignien, ende van Portugael het xvi. inden ouderdom van ontrent lxxi. iaren, die alle neersticheydt hadde ghedaen tot conservatie ende vermeerderinghe vande Catholijcke Roomsche Religie, niet alleen int Nederlant ende Vranckrijck, maer oock inde verre gheleghen prouincien, als Indien, Japonien en Peru, daer aen gelt noch goet sparende. In sijn doot bedde ligghende heeft hy sijnen sone Philippus goede salighe leeringhen ende onderwijs ghegeuen.

d'Incarnatie oft datum is dese.

OrtVs, & oCCasVs, boreas, & CaerVLVs aVster,
PLanXerVnt CIneres Magne PhILIppe tVos. [113v]

In het jaar 1587 de 17de februari werd de droevige en onrechtvaardige sententie van he parlement in Engeland besloten dat de edele koningin van Schotland zou onthoofd worden. Wat als ze hoorde het zag ze met blijden gemoed naar de hemel en was wel tevreden en antwoordde: dat ze daar lang naar verlangd had en te alle uren daartoe bereid was. Daarna heeft ze met grote devotie en vurigheid haar gebed gesproken en protesteerde openbaar dat ze niet stierf voor haar misdaad maar alleen voor een waarachtig Katholiek geloof en heeft gebeden voor haar vijanden (naar het voorbeeld van Christus) heeft zich gewillig ter dood begeven op de dag voorschreven. Nadien ze de tijd van 19 jaren had gevangen geweest, als van het jaar 1568 tot het jaar 1587.

In het jaar 1598 de 13de september [113r] is Philippus de 2de van die naam koning van Spanje en hertog van Brabant van God geroepen geweest (tevoren gaf hij zijn enige dochter ten huwelijk aan de aartshertog Albertus, alzo hierna zal gezegd worden) binnen de vrijheid van Escorial in Spanje in de abdij van S. Hieronymus ligt omtrent zeven mijlen van Madrid, niet zonder grote droefheid van zijn onderzaten. Namque ferent similem saecula nulla virum. En dat in het 49ste jaar van zijn rijk van Spanje en van Portugal het 16de in de ouderdom van omtrent 71 jaren die alle vlijt had gedaan tot conservatie en vermeerdering van de Katholieke Roomse Religie, niet alleen in Nederland en Frankrijk, maar ook in de ver gelegen provincies, als Indien, Japan en Peru spaarde daaraan geld nog goed. In zijn doodsbed liggende heeft hij zijn zoon Philippus goede zalige leringen en onderwijs gegeven.

De Incarnatie of datum is deze.

Ortus, & occasus, boreas, & Caerulus auster,
Planxerunt cineres magne Philippe tuos. [113v]






Albertvs ende Isabella,
de xlij. Hertoghen van Brabandt.

ALbertus die hooch-gheboren ende doorluchtighen Aertsch Hertoch van Ostenrijck, Hertoch van Brabant sone Maximiliani des Keysers die ij. is geboren anno 1559. den 13. Nouembris. van edele afcomste van veel Keysers, als van Alberto ende Frederico sijn voor-ouders, Maximiliano sijn out groot-vader die oock Hertoch van Brabandt was, van Ferdinando sijn groot-vader, oock sijn oudt oom Carolo, die machtige ende onverwinlijcke Keyser. Hy heeft seuen broeders ghehadt, ende acht susters. Waervan Rudolphus de tweede, teghenwoordich Roomsch-Keyser, d'eerste geboren is, geboren op eenen maendach den xviij. Julij. 1552. ghedoopt binnen Weenen in Oostenrijck.

Maer den Hertoch Albertus is in Spaignien opghevoet, en om sijn groote deucht, gheleertheydt, ende godtvreesentheydt is een Cardinael der Roomscher kercken ghecoren, ende nae d'aflijuicheyt van Gaspar Quiroga Cardinael, Aertsch-bischop van Toleten. Nae de doot Ernesti sijns broeders is hy van Philippo de tweede int Nederlandt ghesonden gheweest, met den fleur van edeldom, ende onder andere Francisco Mendoza, Admirael van Arragon, met Philippo van Nassouwen Prince van Oraengien, ende Grave van Buren, met meer ander edeldom. Die int iaer 1596. den xj. dach Februarij, met groote triumphe ende vrolijckheyt, binnen der stadt van Bruessel, als Gouuerneur der Neder-lantsche Prouincien is ontfanghen gheweest.

Albertus sijn gouuernement gheluckichlijck bedienende, heeft inden brandt der Franscher oorloghen, met gewelt ende stormender handt inghenomen Cales, ende dat met groote haesticheyt, nae die belegeringe ende stormen van neghen dagen, den xxiiij. April. Oock innemende corts daerna den xiiij. dach der maent Meye, die seer stercke stadt Ardres te voren noyt ghewonnen, ende daerom vande Franchoisen geheeten Ardres la pucelle. Ende is wt Vranckrijck weder ghekeert met grooter vrolijcheyt als victorieus, ende getrocken na de stadt van Hulst in Vlaenderen, met water fortressen ende bolwercken alsoo ghesterckt ende voorsien, als datse van vrient ende vyant geestimeert wert onwinnelijck te wesen, nochtans die groote coragie van desen Prince heeft die van binnen metten hulpen Godts gedwongen die stadt te verlaten, den xx. dach der maent Augusti. Ende vier daghen daer nae is hy binnen Antwerpen ghecomen, al-waer hy met groote blijschap vande ouerheyt ende ghemeynte ontfanghen wert. Dry daghen heeftmen gheviert, ende dat grof gheschut vant casteel wert los ghelaten.

Int navolghende iaer van 1597. soo heeft den voorsz. Albertus den xi. dach Meert door het toedoen van een Sergeant Major Amiens die hooftstadt van Picardien in Vranckrijck met een wonderlijcke practijcke door eenen hoy waghen ter poorten incomende in-ghecregen, met ghewelt van volck, gheschut ende oorloochsche ghereetschap wel voorsien. Die daer na den xxv. dach Septembris deur Henricum die iiij. belegert ende weder in-genomen wert. Daer na is den peys ghemaeckt ende ghesloten [114v] gheweest, tusschen dese twee machtige Coningen van Spaignien ende Vranckrijc, die binnen der stadt van Antwerpen met groote vrolijcheydt ghepubliceert wert den vij. Junij int iaer 1598.

Van sijn houwelijc met Isabella Clara Evgenia.

OM sijn deucht ende groote cloeckheyt, soo heeft die Catholijcke Coninck Philips hem ten houwelijcke ghegeuen sijn eenige dochter Isabella Clara Eugenia, wt Isabella dochter van Henrick de ij. Coninck van Vranckrijck gheboren, ende heeft hem vrywillichlijck ouer ghegheuen tot een houwelijcsche gifte dat Hertochdom van Brabant met d'andere Nederlantsche prouincien, ende dat Hertochdom van Bourgoengien. Hierom heeft hem Albertus den xiiij. dach Septembris op die reyse begeuen van Duytsch-lant na Spaignien, trouwende Isabellam binnen Valentien, al-waer oock die bruyloft feeste van Philippus die derde is ghecelebreert gheweest. Den Hertoch met de Hertoginne hebben hen ghehaest na Nederlant te trecken. Ende zijn binnen die Princelijcke stadt van Bruessel met goeder auontueren ghecomen, vergeselschapt van grooten Edeldom daer sy met wtnemende vrolijckheyt ende eerbiedinghe ontfangen werden.

Desgelijcx oock werden t'Antwerpen terstont stellagien met schilderijen oft personagien, arcken triumphael bereydt, soo ten coste van de stadt, als van eenighe particuliere natien, als Spaignaerts, Portugiesen, Italianen, Genevoisen, Florentijnen, ende Foggers, daer de Hertogen gecomen zijn den x. Decembris, ende om dese blijde incomste soo wert daer dry daghen gheviert.

Hier van is een bysonder boeck (gelijck onlancx te voren van d'incomste vanden Aertsch-Hertoch Ernestus) door Joannem Bochium wtgegeuen gelijck oock hier voormaels van d'incomste Philippi die ij. Coninck van Spaignien van Cornelio Grapheo, beyde Secretarissen der stadt van Antwerpen.

Albertus en Isabella,
de 42ste hertogen van Brabant
.

Albertus die hooggeboren en doorluchtige aartshertog van Ostenrijk, hertog van Brabant zoon van Maximiliaans de keizer de 2de is geboren anno 1559 de 13de november. Van edele afkomst van veel keizers, als van Albertus en Frederik zijn voorouders, Maximiliaan zijn oude grootvader die ook hertog van Brabant was, van Ferdinand zijn grootvader, ook zijn oudoom Karel die machtige en onverwinlijke keizer. Hij heeft zeven broeders gehad en acht zusters. Waarvan Rudolphus de tweede, tegenwoordig Rooms-keizer, de eerstgeboren is, geboren op een maandag de 17de juli 1552 en gedoopt binnen Wenen in Oostenrijk.

Mar de hertog Albertus is in Spanje opgevoed en om zijn grote deugd, geleerdheid, en godvrezendheid is tot een kardinaal der Roomse kern gekozen en na dood van Gaspar Quiroga, kardinaal, aartsbisschop van Toledo. Na de dood van Ernesti, zijn broeders, is hij van Philippus de tweede in Nederland gezonden geweest met den fleur van edelheid en onder andere Francisco Mendoza, admiraal van Aragon, met Philippus van Nassau, prins van Oranje en graaf van Buren met meer ander edelheid. Die in het jaar 1596 de 11de dag van februari met grote triomf en vrolijkheid binnen der stad van Brussel als gouverneur der Nederlandse provincies is ontvangen geweest.

Albertus die zijn gouvernement gelukkig bediende heeft in de brandt der Franse oorlogen, met geweld en stormenderhand ingenomen Calais en dat met grote haast na di belegering en bestormen van negen dage 24ste april. Ook innam kort daarna de 14de dag van de maand met de zeer sterk stad Ardres die tevoren nooit gewonnen was en daarom van de Fransen geheten Ardres la pucelle en is uit Frankrijk weer gekeerd met grote vrolijkheid als victorieus en getrokken naar de stad van Hulst in Vlaanderen, met waterforten en bolwerken alzo versterkt en voorzien dat ze van vriend en vijand gewaardeerd werd onoverwinnelijk te wezen, nochtans die grote moed van deze prins heeft die van binnen met de hulp van God gedwongen die stad te verlaten de 20ste dag van de maand augustus. Vier dagen daarna is hij binnen Antwerpen gekomen alwaar hij met grote blijdschap van de overheid en gemeente ontvangen werd. Drie dagen heeft men gevierd en dat grof geschut van het kasteel werd losgelaten.

In het navolgende jaar van 1597 zo heeft den voorzegde Albertus de 11de dag van maart door het toedoen van een sergeant major Amiens de hoofdstad van Picardië in Frankrijk met een wonderlijke praktijk door een hooi wagen ter poorten ingekomen ingekregen met geweld van volk, geschut en oorloog gereedschap goed voorzien. Die daarna de 25ste dag van september door Hendrik de 4de belegerd en weer ingenomen werd. Daarna is den vrede gemaakt en gesloten [114v] geweest, tussen deze twee machtige koningen van Spanje en Frankrijk die binnen de stad van Antwerpen met grote vrolijkheid gepubliceerd werd de 7de juni in het jaar 1598.

Van zijn huwelijk met Isabella Clara Eugenia.

O, zijn deugd en grote kloekheid zo heeft de Katholieke koning Philips hem ten huwelijke gegeven zijn enige dochter Isabella Clara Eugenia, uit Isabella dochter van Hendrik de 2de, koning van Frankrijk geboren en heeft hem vrijwillig overgegeven tot een huwelijksgift dat hertogdom van Brabant met de andere Nederlandse provincies en dat hertogdom van Bourgondië. Hierom heeft hem Albertus de 14de dag van september op reis begeven van Duitsland naar Spanje en trouwde Isabellam binnen Valencia alwaar ook de bruiloft feest van Philippus de derde is gecelebreerd geweest. De hertog met de hertogin hebben zich gehaast om naar Nederland te trekken en zijn binnen die prinselijke stad van Brussel met goede avonturen gekomen, vergezelschapt van grote edelheid daar ze met uitnemende vrolijkheid en eerbied ontvangen werden.

Desgelijks ook werden te Antwerpen terstond stellages met schilderijen of personages, arken triomfaal bereidt, zo ten koste van de stad als van enige particuliere naties als Spanjaarden, Portugezen, Italianen, van Genua. Florence en Foggers daar de hertogen gekomen zijn de 10de december en om deze blijde inkomst zo werd daar drie dagen gevierd.

Hiervan is een bijzonder boek (gelijk kort te oren van de inkomst van de aartshertog Ernestus) door Joannes Bochius uitgegeven gelijk ook hier voormaals van de inkomst van Philippus de 2de koning van Spanje van Cornelius Grapheus, beide secretarissen der stad van Antwerpen.

Verhael int cort vant innemen der stadt van Oostende.

ALsoo die seer stercke ende wonderlijck ghefortificeerde stadt van Oostende liggende in Vlaenderen op die zee, by onsen genadigen Prince Albertum den Aerts-hertoghe continuelijck hadde belegert gheweest, den tijdt van meer dan dry iaeren, te weten vanden vijfden dach der maendt Julij, int Jaer ons salichmaeckers sesthien-hondert een, is ten lesten met Godts gratie, door den vaillanten ende victorieusen Marquis Spinola, Opper-veltheer van hare doorluchtighe Hoocheden also benaut geweest, dat t'garnisoen ghenootsaeckt was die selue stadt ouer te leueren inde macht ende in handen onser Hertoghen van Brabandt, teghen de hope van alle menschen, ende dat den xxij. Septembris anno sesthien hondert vier. Gheduerende den tijdt der voorseyde belegheringe, soo zijnder veel duysenden daghelijckx doodt ghebleuen, soo Gouuerneurs, Colonellen, Capiteynen, Luytenants, ende andere Officialen, als ghemeyn soldaten van onse wederpartije, behaluen noch de ghene, die van onser zijde daer het leuen hebben gelaten. Ick laet staen die groote ende excessiue costen, ouer beyde zijden gedaen. De voornoemde stadt werdt ouerghegeuen met voorgaende appoinctement, begrepen in thien articulen, te lanck vallende al int particulier te verhaelen. Onder andere:

Dat allen d'ouericheyt ende ghemeyne soldaten liggende binnen der stadt, ende buyten inde forten, opde schepen ende galeyen, souden vry ende vranck sonder eenich empeschement, oft belet moghen vertrecken nae die stadt van Vlissinghen, met haer wapenen, vlieghende vendels, slaende trommelen, ende met allen haerlieder bagaegie. Daer en bouen, met hen inde schepen soude moghen nemen vier stucken artillerije, maer niet meer, nochtans sonder eenich poeder, ende wt de stadt trecken den twee-en-twintichsten Septemb. anno voorschreuen, indien sy eenigen bequaemen windt hadden voor die schepen, [115r] oft anders, desen te mogen verwachten. Voorts dat die gevangene Capiteynen, Lanseroyez ende Gistellis, met allen d'Officialen, ende ghemeyn soldaten, van wederzijden ghevanghen, souden los ende vry gelaeten worden, sonder eenich rantsoen te betalen, maer gehouden te zijn, hun verteerde costen te voldoen. Ende tot meerder vasticheydt vanden appoinctemente, werden daer van beyde de partijen ostagiers ghestelt, nae costume. Dit is opt cortste vant belegghen ende innemen, der bouen ghenoemde stadt Oostende Maer die t'selue al int particulier pertinentelijck ende volcomelijck wilde beschrijuen, soude genoechsame materie hebben, om daer van een geheel boeck te beschrijuen.

Verhaal in het kort van het innemen der stad van Oostende.

Alzo die zeer sterke en wonderlijk gefortificeerde stad van Oostende dat ligt in Vlaanderen op de zee, bij onze genadige prins Albertus de aartshertog continu had belegerd geweest de tijd van meer dan drie jaren, te weten van de vijfde dag van de maand juli in het jaar van onze Zaligmaker zestienhonderd een, is tenslotte met Gods gratie door den onversaagde en victorieuze markies Spinola, opper-veldheer van haar doorluchtige hoogheden alzo benauwd geweest dat het garnizoen genoodzaakt was die stad over te geven in de macht en in handen van onze hertogen van Brabant, tegen de hoop van alle mensen en dat d 21ste september anno zestienhonderdvier. Gedurende de tijd der voorzegde belegering zo zijn er veel duizenden dagelijks doodgebleven, zo gouverneurs, kolonels, kapiteins, luitenants en andere officiële als gewone soldaten van onze wederpartij, behalve nog diegene die van onze zijde daar het leven hebben gelaten. Ik laat staan die grote en excessieve kosten aan beide zijden gedaan. De voornoemde stad werd overgegeven met voorgaande punten, begrepen in tien artikels die te lang vallen alle in het particulier te verhalen. Onder andere:

Dat alle overheid en gewone soldaten die liggen binnen de stad en buiten in de forten, op de schepen en galeien zouden vrij en frank zonder enige verhindering of belet mogen vertrekken naar de stad van Vlissingen met hun wapens, vliegende vendels, slaande trommels en met al hun bagage. Daarboven met hen in de schepen zou mogen nemen vier stukken artillerie, maar niet meer, nochtans zonder enig poeder, en uit de stad trekken de twee-en-twintigsten september anno voorschreven, indien ze enigen bekwame wind hadden voor de schepen, [115r] of anders, deze te mogen verwachten. Voorts dat die gevangene kapiteins, Lanseroyez en Gistellis, met allen officiële en gewone soldaten van weerszijden gevangen zouden los en vrijgelaten worden zonder enige losgeld te betalen, maar gehouden te zijn hun verteerde kosten te voldoen. En tot meerder vastheid van de punten werden daar van beide de partijen gijzelaars gesteld naar het gebruik. Dit is op het kort van het belegeren en innemen der boven genoemde stad Oostende. Maar die het al in het particulier pertinent en volkomen wilde beschrijven zou genoegzame materie hebben om daar van een geheel boek te beschrijven.

Cort verhael vant innemen der steden, van Oldezeel, Linghen, ende Wachtendonck, met oock dat sterc Casteel van Cracouwe.

ALsoo die vaillante seer getrouwe ende victorieuse Marquis Spinola, sterckelijck metter macht die stadt van Oldezeel, int lant van Twent, hadde belegert, heeft die selue ten lesten tot alsulcken benautheyt ghebracht, met die godtlijcke gratie, datse genootsaeckt was, haer ouer te gheuen inde macht ende ghehoorsaemheyt, van haere souuereyne ende natuerlijcke Princen, d'Aertsch-Hertoghen, ende dat den thienden dach der maent Augusti, int iaer ons Salichmaeckers sesthienhondert vijue.

Daer na heeft die voornoemde Marquis (sijn victorie vervolgende) des anderen daechs, te weten den xi. der seluer maent Augusti, in grooter diligentien beleghert die stadt ende t'Casteel van Lingen, liggende by die riuiere de Eems, den sleutel van Vrieslant op de frontieren van Duytschlant, die t'selue alsoo benaude tot den wtersten, dat t'garnisoen is gedwongen gheweest, met seker voorgaende appoinctement, die stadt ende t'Casteel ouer te leueren in handen van hare Hoocheden. Waer wt ghetrocken zijn ses-hondert soldaten, garnisoenders, met hunne wapenen ende bagagien, volghende het voorseyde appoinctement. Inde stadt werden gheuonden derthien groote metale stucken geschuts, veel munitien van oorloghe, viures ende andersins.

Den ix. dach der maent Octobris, anno voorseyt isser een gheweldighe ende bloedige schermutsinge geschiet ouer den Rijn, int dorp vanden Broec alwaer die vyant inden morgenstont ten ses uren aenghecomen is, met t'meestendeel van sijn voetvolc, peerden, ende ses stucken geschuts, om met dese alsoo onversiens t'overvallen ende neder te leggen, ses compaignien peerde ruyters, met duysent voetvolckx, aldaer liggende onder het regiment ende t'ghebiet vanden Graue Trivulcio. Naer dien die vyandt sijn volc furieuselijck ende dapper hadde aengevallen, soo wert die Marquis Spinola hier van gheadverteert, die wt sijnen legher liggende byder stadt Roerort, is in alder diligentien derwaerts gemarcheert, met acht Compaignien peerden ende een regiment Spaigniaerden, van Don Inigo de Borgia, met expres beuel dat die eerste hem volghen souden.

Na lange schermutsinge is den vyant gedwongen te vertrecken, ende hem op de vlucht te begheuen, na die riuiere vande Roer, niet sonder verlies van Capiteynen, Officialen, ende Edelmans, onder andere een Fransch Colonel, sonder noch die ghemeyn soldaten. Op de plaetse zijn doot ghebleuen met die ghewonde, t'samen ontrent vijfhondert mannen. Oock zijnder vanden vyant gheuangen twee Capiteynen vande peerde-ruyters dry Capiteynen vant voet-volc, ende dry Enghelsche Edelmans van groote qualiteyt, waer van de fame liep, d'een te zijn den Camerlinck des Conincx van Enghelant.

Ende hebben den vyant af-ghenomen twee vendelen, noch een cornet, ende dry kerren geladen met poeder, lonten, ende clooten. Van onser zijden, souden daer doot ghebleuen zijn hondert vijftich mannen, waer onder was die voorseyde Grave Trivulcio, gheschoten met een grof gheschut, een dapper crijchsman, waerom datter groote [115v] droefheyt was. Daer en bouen noch dry Capiteynen, te weten, Fabricio Sancto Magno, Gambaloyta ende Fossa. Noch werden daer gevangen, den Capiteyn Nicolao Doria ende, Don Juan de Quiroga.

Voorts ist gheschiet den xxij. der voorseyder maent Octobris des voornoemden iaers, dat de rebelle van hare Hoocheden, voor de stadt van Gelder zijn gecomen inder nacht, met ontrent vier duysent voetvolcx, van meyninge die stadt onversiens te verrasschen, ende te ouerweldighen, maeckende tot dien eynde een brugghe ouer die riuiere met name Niers, ende zijn alsoo tot aen die vesten vander stadt gecomen, oock eenighe van dese door die grachten tot op die selue vesten. Maer werden soo dapper van t'garnisoen ghegroet ende willecom gheheeten, sulcx datse te rugghe trocken ende die vlucht namen, latende diuersche dooden op de plaetse liggen, ende hebben die brugge by hen ouer t'water ghemaeckt, als wy geseyt hebben, verlaten.

Die Graue van Busquoy, generael van d'artillerie heeft die stercke stadt Wachtendonck belegert wter maten sterck van nature, als liggende in een groot marasch, hierom na den wtwendigen schijn geestimeert onwinbaer, Als die den tijdt van ontrent vier weken beleghert gheweest hadde, soo heeft die voornoemde Graue seker mijne doen springhen, waer door den vyandt groote schaede was lijdende, ende van meyninghe zijnde noch een ander te doen vliegen, soo heeft ons wederpartije op den xxvj. dach der voor verhael de maent Octobris, int voorseyde iaer van sestien-hondert vijf, bevreest zijnde begonst te parlementeren, ende des anderen daechs, den xxvij. der seluer maent ist accoort van appointemente gesloten: onder andere, datse souden moghen wt trecken, met hare wapenen, vendelen ende bagagien. Ende den seluen avont, die voorseyde stadt verlatende, soo is daer inne ghebleuen allen t'gheschut, alderhande ammonitie ter oorloghen dienende, met die viures in grooter abondantien. Aldus is die seer stercke stadt met den Casteele inde macht van hare Hoocheden ghecomen.

Alsoo dat sterck ende geweldich casteel van Cracouwe, met die fortressen daeromme gemaeckt, by den Graue van Busquoy voorseyt seer nauwe beleghert, ende t'selue nu met twee batterijen beschoten was, soo heeft dat regiment van Capiteyn Pompeio Iustiniani die grachten vanden Casteele ghevult, ende midler tijdt dat t'gheschut continueerlijck speelde, soo heeftmen daerop assault gedaen, maer die vyandt die niet connende wederstaen heeft die nieuwe fortresse verlaeten, hem vertreckende int out Casteel, omcingelt met een groote gracht van water. Als die soldaten haer ghereet maeckten om t'selue out Casteel te bestormen, soo heeft den vyandt den sesten dach der maent Novembris int iaer sestien-hondert vijf voors. terstont versocht gratie ende ghenade, t'welck hem die voornoemde Graue heeft gegont schenckende hem dat leuen, wtgenomen nochtans ettelijcke soldaten, die hy niet en wilde in genade ontfangen. Ende zijn den seluen dach s'auons wtgetrocken, in getaele van omtrent tweehondert soldaten, metten Gouuerneur, ghenoemt die Swede, sonder eenighe wapenen ofte bagagie, alleen met een roeyken inde hant, wtgenomen d'Officiers, wien geconsenteert wert, haer rappier mede te nemen verlatende also die stercke plaetse, wel versien van ammonitie, ende ettelijcke serpentinen, met andere cleyn stucxkens van artillerie.

Dus heeftet Godt belieft onse ghenadige Princen, d'Aertsch-hertogen binnen den tijdt van omtrent dry maenden, in haer macht te geuen, die voornoemde dry steden, ende dat voorsz. Casteel, midtsgaders die bouen-verhaelde victorien. Gheloeft moet zijn Godt den Heere, nu ende inder eeuwicheydt.

Kort verhaal van het innemen der stede, van Oldenzaal, Lingen, en Wachtendonk, met ook dat sterke kasteel van Krakow.

Alzo die onversaagde zeer getrouwe en victorieuze markies Spinola, sterk met de macht van de stad van Oldenzaal in het land van Twente, had belegerd, heeft die tenslotte tot al zulke benauwdheid gebracht met die goddelijke gratie dat ze genoodzaakt was, zich over te geven in de macht en gehoorzaamheid van haar soevereine en natuurlijke prins, de aartshertogen en dat de tiende dag van de maand augustus in het jaar van onze Zaligmaker 1605.

Daarna heeft die voornoemde markies (zijn victorie vervolgde) de volgende dag, te weten de 11de van de maand augustus in grote rust belegerd de stad en het kasteel van Lingen, ligt bij de rivier de Eems, de sleutel van Friesland op de grenzen van Duitsland die het alzo benauwde tot het uiterste zodat het garnizoen is gedwongen geweest met zekere voorgaande punten de stad en het kasteel over te leveren in handen van hun hoogheden. Waaruit getrokken zijn zeshonderd soldaten, van het garnizoen met hun wapens en bagage, volgden de voorzegde punten. In de stad werden gevonden dertien grote metalen stukken geschut, veel munitie van oorlog, vaandels en anderszins.

De 9de dag van oktober anno voorzegt is er een geweldige en bloedige schermutseling geschied over de Rijn in het dorp van de Broec alwaar de vijand in de morgenstond te zes uren aangekomen is, met het grootse deel van zijn voetvolk, paarden en zes stukken geschut om hiermee alzo onvoorziens te overvallen en neer te leggen zes compagnies paardenruiters met duizend voetvolk die aldaar lagen onder het regiment en het gebied van de graaf Trivulcio. Nadar de vijand zijn volk furieus en dapper had aangevallen zo werd de markies Spinola hiervan vermeld die uit zijn leger, lag bij de stad Roermond, in alle rust derwaarts gemarcheerd met acht compagnies te paard en een regiment Spanjaarden van Don Inigo de Borgia, met expres bevel dat de eerste hem volgen zouden.

Na lange schermutseling is de vijand gedwongen te vertrekken en hem op de vlucht te begeven naar de rivier de Roer, niet zonder verlies van kapiteins, officiële en edelen, onder andere een Franse kolonel, zonder noch die gewone soldaten. Op de plaats zijn dood gebleven met die gewonde tezamen omtrent vijfhonderd mannen. Ook zijn er van de vijand gevangen twee kapiteins van de paardenruiters, drie kapiteins van het voetvolk en drie Engelse edelen van grote kwalitei waarvan de faam liep dat de een was een kamerling van de koning van Engeland.

En hebben de vijand afgenomen twee vendelen, noch een cornet en drie karren geladen met poeder, lonten, en kloten. Van onze zijden zouden daar doodgebleven zijn honderdvijftig mannen, waaronder was die voorzegde graaf Trivulcio, geschoten met een grof geschut, een dappere krijgsman waarom dat er grote [115v] droefheid was. Daarboven noch drie kapiteins te weten, Fabricio Sancto Magno, Gambaloyta en Fossa. Noch werden daar gevangen de kapiteinn Nicolao Doria en Don Juan de Quiroga.

Voorts is het geschied de 22ste van de voorzegde maand oktober in het voornoemde jaar dat de rebellie van hun hoogheden voor de stad van Gelder zijn gekomen in de nacht met omtrent vierduizend voetvolk die van mening waren de stad onvoorziens te verrassen en te overweldigen, maakten tot dat doel een brug over de rivier met name Niers en zijn alzo tot aan de vesten van de stad gekomen, ook enige van deze door de grachten tot op die vesten. Maar werden zo dapper van het garnizoen gegroet en welkom geheten, zulks dat ze terugtrokken en de vlucht namen en lieten diverse doden op de plaats liggen en hebben de brug bij hen over het water gemaakt, zoals wij gezegd hebben, verlaten.

De graaf van Busquoy, generaal van de artillerie, heeft de sterke stad Wachtendonk belegerd die uitermate sterk van natuur was als liggend in een groot moeras en hierom naar de uitwendige schijn bepaald als onoverwinbaar. Toen het de tijd van omtrent vier weken belegerd geweest was zo heeft die voornoemde graaf zekere mijnen laten springen waardoor de vijand grote schade leed en van mening was noch een ander te laten vliegen zo heeft onze wederpartij op d 26ste dag van de genoemde maand oktober in het voor gezegde jaar van 1605 en bevreesd waren begonnen te spreken en de volgend e dag de 27ste van dezelfde maand is het akkoord van overeenkomst gesloten: onder andere dat ze zouden mogen uittrekken met hun wapens, vendelen en bagage. Dezelfde avond verlieten ze die stad en zo is daarin gebleven al de geschut, allerhande ammunitie dat ter oorlog dient met die vivres in grote overvloed. Aldus is die zeer sterke stad met het kasteel in de macht van haar hoogheden gekomen.

Alzo dat sterke en geweldige kasteel van Krakow met die forten daarom gemaakt bij de graaf van Busquoy voorzegt zeer nauwe belegerd en het met twee batterijen beschoten was zo heeft dat regiment van kapitein Pompeius Justinianus de grachten van het kasteel gevuld en ondertussen speelde het geschut continu zo heeft men daar een aanval op gedaan, mar de vijand kon het niet weerstaan en heeft die nieuwe forten verlaten en vertrokken naar het oude kasteel, omsingelt met een grote gracht van water. Toen de soldaten zich gereed maakten om dat kasteel te bestormen zo heeft de vijand de zesde dag van de maand november in het jaar zestienhonderd vijf voorzegt terstond verzocht gratie en genade, wat hem die voornoemde graaf heeft gegund en schonk hem dat leven, uitgezonderd nochtans ettelijke soldaten die hij niet wilde in genade ontvangen .Ze zijn dezelfde dag ’s avonds uitgetrokken in getal van omtrent tweehonderd soldaten met de gouverneur, genoemd die Swede, zonder enige wapens of bagage, alleen met een roede in de hand, uitgezonderd de officieren wie toegestaan werd hun rapier mee te nemen en verlieten alzo die sterke plaats, goed voorzien van ammunitie en ettelijke serpentijnen met andere kleine stukken van artillerie.

Dus heeft het God beliefd onze genadige prinsen, de aartshertogen binnen de tijd van omtrent drie maanden in hun macht te geven die voornoemde drie steden en dat voorzegde kasteel, mitsgaders de boven-verhaalde victorie. Geloofd moet zijn God de Heer, nu en in de eeuwigheid.

Verhael van onse L. Vrouwe van Scherpen heuvel.

GEmerct dat Godt almachtich belieft heeft in dese onse onsalige tijden verscheyden ketterijen, op den [116r] Scherpen-Heuuel, byder stadt van Sichem, inden lande van Brabandt, daghelijcx soo veel groote ende heerlijcke miraeckelen te doen, ter eeren, verdienste, ende voorbiddinge vande alder Heylichste Moeder Godts Maria. Soo staet ten eersten te noteren vant Marie-beeldeken, tgene waerachtich ende notoir is, t'welc aldaer aen een eycke heeft ghestaen, totten iaere xvc. lxxx. Maer corts daer na tot het iaer lxxxvij. ende is aldaer gheen Beeldt meer geweest, alsmen bevint wt de getuyghenissen van vele gheloofwerdige persoonen. Die midlertijdt, om vande cortsen verlost te worden de voorsz. plaetse (oock niet sonder perijckel vande roovers ende straetschenders, doen ter tijdt aldaer loopende) hebben besocht. Oock somwijlen zijn de ghene die metter cortsen waren bevanghen, vande garnisoenders van Diest oft Sichem derwaerts geleyt, ende hebben hen die plaetse gewesen, waer af eenen grooten hoop vander cortsen zijn ghenesen geweest, niet tegenstaende datter doen ter tijdt geen Beeldt en was, als voorsz. is, waer door ende wt t'ghene hier naer volghen sal, blijckt, dat niet soo seer t'beeldt, als die plaetse selfs van Godt den Heere is geschickt tot dienst ende eere van sijn Heylige Moedere. Men presumeert dat t'eerste Beeldt, door de ketters ende Beeldt-stormers (die vanden iaere lxxviij. totten iaere xvc. lxxxvj. dese ende andere plaetsen, met rooven waren af-loopende ende verwoestende) moet vernielt wesen.

Maer int iaer lxxxvij. soo is seker oudt degelijc man genoemt Jan Momboirs, Borger ende Schepene van Sichem aenmerckende t'groot besoeck vande menschen ter plaetsen vanden voorschreuen Scherpen-Heuuel, die niet tegenstaende die perijckelen aldaer quamen bidden, om verlost te worden vande cortsen, ende wetende dat d'oudt Beeldt wech was, ghegaen tot seker deuote weduwe woonende tot Diest, genoemt Agneete Fredericx, Costersse der Capellen van allen Heyligen, staende buyten die voorsz. stadt, haer af-biddende een houten Marie beeldeken in een houten casse gheset, ende heeft t'selue opden Scherpen Heuuel doen stellen, aende voornoemde eycke, alwaer dat ghebleuen is tot inde vasten vanden iaere xvjc. twee, tot welcken tijde heeft Heer Godefridus van Thienwinckel, Pastoor der kercken van S. Eustacius binnen Sichen t'Beeldt vande voorsz. eycke afghenomen, ende in een houten Capelleken gestelt, hebbende die grootte van v. voeten breedt, ende vj. voeten lanck, dat stellende neffens die voorsz. eycke, siende die groote deuotie vanden volcke derwaerts comende twelc nu ter tijdt inde nieu ghemetste Capelle is ghestelt byden Aertsch-bischop van Mechelen ghewijt int iaer 1604. op den H. Dryvuldicheyt dach wesende den xiiij. Junij.

Daer is een fame ende ghedenckenisse, by alle de ghene die int voorsz. quaertier vanden Scherpen heuuel zijn woonende, dat ouer hondert ende meer iaeren, seker schaepherder is geweest. die weydende sijn schaepkens neffens den voorsz. berch, ende op der aerden vindende het Beeldeken van onser L. Vrouwen aen een oude eycke aldaer staende, was van meyninge t'selue met hem t'huys te draghen, maer t'was miraculeuselijck soo swaer gheworden, dat ommoghelijck was om verdraghen, ende dat hy onberoerlijc is blijuen staende en sijn schaepen niet en conde nae huys ghedrijuen. Den pachter sijn meester verwondert zijnde vant langhe vertoeuen sijns schaepherders, quam nae hem sien, ende verstaende d'oorsaecke, wert gewaer dat dit Beeldeken, t'welck die knecht meynde wech te nemen, t'ghene was datmen aen d'eycke op den voorsz. Scherpen Heuuel ghestelt wesende plach te eeren, midts welcken die meester t'selue aenveerdende, heeft dat sonder eenige swaricheyt oft moeyte, wederomme op den voorseyden boom gestelt. Ende die schaepherder, als oft hy van eenighe banden hadde verlost geweest is met sijn schapen na huys gegaen. Door dese fame ende roep van dit miraeckel allen die gebueren verwecht zijnde hebben dese plaetse ende dit Beeldt begost in grooter weerden te houden, ende dickwils om haer cranckten, maer besondere van die cortsen gheholpen te worden aldaer [116v] de hulpe vande H. Moeder Gods aengeroepen. Dit is onder eet verclaert, sulcx vande ouders verstaen te hebben, ende dat van vier notabel mannen, Schepenen van Sichem, den eenen out xxx. den anderen lxx. ende d'ander twee een-en sestich iaeren oudt wesende.

Veel groote ende memorabele miraeckelen zijn hier gheschiet, als van blinde, die daer siende zijn geworden, andere die ghenesen zijn van diveersche siecten, sulcx datter int beghintsel van October 1603. werden ghetelt Cxxxv. crucken, stelten, ende banden van ghescheurde menschen, op den tijdt van iiij. oft vijf maenden aldaer ghebracht. Onder andere eenen creupel van Lucerne in zwitserlant, met naeme Hans Clement oudt xxiij. iaeren van sijns moeders lichaem creupel geboren, wiens knien omtrent sijn borst vast lagen, ende die noyt en hadde connen gaen, is inde Capelle van onser L. Vrouwen den v. Julij int iaer xvic. iiij s'auonts naet lof alsoo ghenesen geweest, als dat hy recht ouer eynde op sijn beenen heeft ghestaen. Ende is daer nae van menichte der menschen tot Bruessel gesien gheweest, gaende achter dat Heylighe Sacrament van Miraeckel, in sijn lijnwaet, met bloote voeten, dragende een wassen keersse in sijn handt, in d'ander hant eenen stock. Nu aengaende die giften ende Offerhanden onser L. Vrouwen daer gheoffert, so heeft Albertus Aertsch-Hertoge den xx. Nouembris int iaer xvjc. dry geoffert seker somme gelts, tot opbouwinghe der nieuwen Capellen. Heeft daer nae wt sijns selfs inventie geordineert een schoon maniere, om die H. plaetse oordentalijck met boomen rontomme te beplanten. Onder welcke boomen sullen gemaeckt worden xv. statien oft Capellekens, representerende die blijschappen ende droefheden vande H. Moeder Godts. Ende die in sulcker manieren ghesedt zijnde, sal den heelen berch van Scherpen Heuuel hebben die forme van een sterre. Bouen dien hebben onse Princen aldaer noch geoffert een costelijck aultaer cleedt. Ende die Princersse Isabella, heeft dry daghen d'een naer den anderen, alle dage onse L. Vrouwe aen haer Beeldt gheoffert eenen costelijcken rock, met gout, siluer, ende gesteenten inne gevrocht, alle dry meestendeel met haer eygen handt gemaeckt. Te voren, inde maendt van September int voorsz. iaer van xvic. dry, die Peste tot Bruessele seer regnerende, heeft de Magistraet aldaer, de H. Maghet Maria gesonden ende gheoffert, een schoon silueren vergulden croone, met dit opschrift: Reginae Coelorum SS. Dei Matri, B. Virgini Mariae, Bruxella morbo afflicta supplex obtulit anno xvjc. iij. Waer na de siecte gecesseert is.

Die Magistraet ende gemeynte van Antwerpen tot haer Patronersse geaffectioneert, hebben ons L. Vrouwe op den achtsten Decembris int iaer voorschreuen, den dach haerder ontfanckenisse, vereert met twee silueren candelaers, seer constichlijck ghevrocht, met dit opschrift.

Suscipe Sancta Parens, ex voto Antwerpia munus
Quod dat, ne pestis crescat, acerba lues.

Daer zijn noch veel ander heerlijcke offerhanden gedaen, soo in costelijckheyt van iuweelen, ornamenten in ghelde, als anderssints van groote personagien ende ghemeyn volck. Sonder alhier te vermanen, sekere schoone fondatie inde voorsz. Capelle ghedaen by een vande principaelste vanden Houe, die sijnen naem niet en begeert bekent te zijn. Dit is al ghestelt opt cortste, maer die hier van breeder ende meerder bescheet begeert te weten, mach lesen een boeck daer van int langhe beschreuen, ghedruckt binnen der stadt van Bruessel, int iaer xvic. vier daer ick den Leser toe sende.

FINIS.

Vidit & approbauit Franciscus Houius S. T. L. veteris castri pastor Antverpiae

Met Gratie ende Priuilegie voor ses Jaeren.

Onderteeckent Buschere.

Hieronymi Verdvssen.

Verhaal van onze L. Vrouwe van Scherpenheuvel.

Gemerkt dat God almachtig beliefd heeft in deze onze onzalige tijden verscheiden ketterijen, op de [116r] Scherpenheuvel bij de stad van Sichem, in het land van Brabant dagelijks zo veel grote en heerlijke mirakels te doen ter eren, verdienste, en voorbidding van de aller Heiligste Moeder Gods Maria. Zo staat ten eerste te noteren van het Mariabeeldje hetgeen waarachtig en notoir is, wat aldaar aan een eik heeft gestaan tot het jaar 80. Maar kort daarna tot het jaar 87 is aldaar geen beeld meer geweest, zoals men bevindt uit de getuigenissen van vele geloofwaardige personen. Die ondertussen om van de koorts verlost te worden de voorzegde plaats (ook niet zonder perikel van de rovers en straatschenders die tondertijd aldaar liepen) hebben bezocht. Ook soms diegene die met de koorts waren bevangen van het garnizoen van Diest of Sichem derwaarts geleid en hebben hen die plaats gewezen waarvan een grote hoop van de koorts zijn genezen geweest, niet tegenstaande dat er toen ter tijd geen beeld was, als voorzegt is, waardoor en uit hetgeen hierna volgen zal blijkt dat niet zo zeer het beeld als de plaats zelf van God den Heer is geschikt tot dienst en eer van zijn Heilige Moeder. Men veronderstel dat het eerste beeld door de ketters en beeldbestormers (die van het jaar 87 tot het jaar 95 deze en andere plaatsen met roven waren afliepen en verwoesten) moet vernield wezen.

Maar in het jaar 87 zo is er een zekere oude degelijke man, genoemd Jan Momboirs, burger en schepen van Sichem opmerkte het grote bezoek van de mensen ter plaatse van de voorschreven Scherpenheuvel die niet tegenstaande de perikelen aldaar kwamen bidden om verlost te worden van de koorts en wisten dat het oude beeld weg was zijn gegaan tot een zekere devote weduwe die woonde tet Diest, genoemd Agneete Fredericx, kosteres van de kapel van alle heiligen dat staat buiten die voorzegde stad, en baden haar af een houten Marisbeeldje in een houten kas gezet, en heeft het op de Scherpenheuvel laten stellen aan de voornoemde eik, alwaar dat gebleven is tot in de vasten van het jaar 92 tot welke tijd heeft heer Godefridus van Tienwinkel, pastoor der kerk van S. Eustacius binnen Sichem het beeld van de voorzegde eik afgenomen en in een houten kapelletje gesteld, heeft de grootte van 5 voeten breed en 6 voeten lang en stelde dat neffens die voorzegde eik, zag de grote devotie van volk derwaarts komen, wat nu ter tijd in de nieuw gemetselde kapel is gesteld bij de aarsbisschop van Mechelen gewijd in het jaar 1604 op de H. Drievuldigheid wat was de 14de juni.

Daar is een faam en gedenkenis bij al diegene die in het voorzegde kwartier van Scherpenheuvel wonen dat er over honderd en meer jaren zekere schaapherder is geweest die weidde zijn schaapjes neffens de voorzegde berg en op de aarde vond het beeldje van onze L. Vrouwe aan een oude eik die aldaar stond, was van mening om het met hem thuis te dragen, maar het was miraculeus zo zwaar geworden dat het onmogelijk was om verdragen en dat hij onberoerd is blijven staan en zijn schapen niet naar huis kon drijven De pachter, zijn meester, die verwonderd was van het lange vertoeven van zijn schaapherder kwam naar hem zien en verstond de oorzaak en werd dit beeldje gewaar wat die knecht meende weg te nemen, hetgeen was dat men aar eik op de voorzegde Scherpenheuvel gesteld was plag te eren, mits het die meester het aanvaarde en heeft dat zonder enige zwarigheid of moeite wederom op de voorzegde boom gesteld en die schaapherder, alsof hij van enige banden had verlost geweest is, met zijn schapen nar huis gegaan. Door deze faam en roep van dit mirakel begonnen alle buren verwekt hebben deze plaats en dit beeld in grote waarde te houden en dikwijls om hun zwakke, maar vooral van de koorts afgeholpen te worden aldaar [116v] de hulp van de H. Moeder Gods aangeroepen. Dit is onder ede verklaard zulks van de ouders verstaan te hebben en dat van vier notabele mannen, schepenen van Sichem, de een was oud 30 en de andere 70 en de andere twee een-en zestig jaren oud waren.


De magistraat en gemeente van Antwerpen tot haar patrones bewogen hebben onze L. Vrouwe op de achtste december in het jaar voorschreven, de dag van haar ontvangenis vereert met twee zilveren kandelaars, zeer kostbaar gewrocht, met dit opschrift.

Suscipe Sancta Parens, ex voto Antwerpia munus 

  

  
  Quod dat, ne pestis crescat, acerba lues. (Ontvang de Heilige Ouder, naar wens van Antwerpen

Dat wat geeft, opdat de plaag niet zou toenemen, is een bittere vloek.)

Veel grote en memorabele mirakelen zijn hier geschied als van blinde die daar ziende is geworden, andere die genezen zijn van diverse ziekten, zulks dat er in het begin van oktober 1603 werden geteld 125 krukken, stelten en banden van gescheurde mensen op de tijd van 4 of vijf maanden aldaar gebracht. Onder andere een kreupel van Luzerne in Zwitserland met name Hans Clement die 23 jaren oud was en van zijn moeders lichaam kreupel geboren, wiens knieën omtrent zijn borst vast lagen en die nooit had kunnen gaan is in de kapel van onze L. Vrouwe de 5<sup>de</sup> juli in het jaar 96 ’s avonds na het lof alzo genezen geweest als dat hij recht overeind op zijn benen heeft gestaan en is daarna van menigte der mensen tot Brussel gezien geweest, ging achter dat Heilige Sacrament van Mirakel in zijn lijnwaad met blote voeten, droeg een wassen kaars in zijn hand en in de andere hand een stok. Nu aangaande de giften en offerhanden onze L. Vrouwe daar geofferd zo heeft Albertus aartshertog de 20<sup>ste</sup> november in het jaar 96 drie geofferd zekere som geld tot het opbouwen van de nieuwe kapel. Heeft daarna uit zijn eigen inventie geordineerd een mooie manier om die H. Plaats ordelijke met bomen rondom te beplanten. Onder welke bomen zullen gemaakt worden 15 staties of kapelletjes die representeren die blijdschappen en droefheden van de H. Moeder Gods. Die in zulke manieren gezet zijn zal de hele berg van Scherpenheuvel hebben de vorm van een ster. Bovendien hebben onze prinsen aldaar noch geofferd een kostbaar altaar kleed. De prinses Isabella heeft drie dagen de ene na de andere, alle dagen onze L. Vrouwe aan haar beeld geofferd een kostbare rok met goud, zilver en gesteenten in gewrocht, alle drie voor het meestendeel met haar eigen hand gemaakt. Tevoren, in de maand van september in het voorzegde jaar van 96 met drie de pest tot Brussel zeer regeerde heeft de magistraat aldaar de H. Maagd Maria gezonden en geofferd een mooie zilveren vergulden kroon met dit opschrift: Reginae Coelorum SS. Dei Matri, B. Virgini Mariae, Bruxella morbo afflicta supplex obtulit anno xvjc. iij. Waarna de ziekte is verminderd. (Koningin van de hemel SS. Aan de Moeder van God de Maagd Maria, Brussel, getroffen door een ziekte, een verminderin aan in het 15e jaar.)

Daar zijn noch veel ander heerlijke offerhanden gedaan, zo in kostbaarheid van juwelen, ornamenten in geld als anderszins van grote personages en gewoon volk. Zonder alhier te vermanen van zekere mooie fundatie in de voorzegde kapel gedaan bij een van de belangrijkste van de hof, die zijn naam niet begeert bekent te zijn. Dit is alle gesteld in het kortste, maar die hiervan uitvoerige en meerder bescheid begeert te weten, mag lezen een boek daarvan in het lange beschreven, gedrukt binnen de stad van Brussel in het jaar 96 en vier daar ik de lezer toe zendt.

FINIS.

Hij zag en keurde het goed Francis Hovius St. T.L., pastoor van het oude kamp van Antwerpen.

Met gratie en Privilegie voor zes jaren.

Ondertekent Buschere.

Hiëronymus Verdvssen.

Zie verder; Volkoomen.nl