Van Brabant die excellente cronike

Over Van Brabant die excellente cronike

Kroniek van Brabant en dat geslacht en de verhalen van de zeer hoge, edele en dappere prinsen en hertogen van dat land, van het begin van Troje en vervolg tot alle geschiedenissen en oorlogen tot 1530. https://www.dbnl.org/tekst/_ald001vanb01_01/_ald001vanb01_01_0001.php Door; Nico Koomen. Geprint te Antwerpen door Jan van Doesborch in het jaar ons heren 1530 in juni.

[1] Alderexcellenste cronyke van Brabant, Die tafele beghint hier van den eerste deele der Cronijcken vanden lande van Brabant.

[1] Aller excellentste kroniek van Brabant.

De tafel begint hier van het eerste deel der kroniek van het land van Brabant. Dat vervalt.

Hier beghint die Cronike van brabant, ende dat gheslachte, ende die gesten vanden seer hogen, edelen, ende vromen princen ende hertogen des selfs lants int corte.

Hier begint de Kroniek van Brabant en dat geslacht en de verhalen van de zeer hoge, edele en dappere prinsen en hertogen van dat land in het kort.

Die prologe vanden eersten.

SO als Cicero scriuet, so is hystorie een ghetuge der tijden, een licht der waerheyt, meestersse des leuens bootschapersche der outheit. Daer om ist seere oorbaerlic veel duechdelike historien kennen ende daer op letten Op dat wi bi exempelen van anderen menschen leeren mogen, orbaerlike dingen na volgen ende schadelike dingen schuwen

Op dat alle menschen bekent werde de edelheit ende vromicheit der seer hoger princen ende hertogen van Brabant ende sonderlinge dat heylich leuen der sancten ende sanctinnen die wten huyse ende houe van brabant ghesproten sijn meer dan wt eenigen huyse oft lande der werelt Ende van anderen heyligen ende werdigen personen die int voorseide lant geleeft hebben. So sal hier na ter eeren gods int corte bescreuen werden die Brabantsche historie oft cronike. Ende dat gheslachte ende die gesten ende eerlijcke wercken der princen ende hertogen voorscreuen van Noes tijde die de arcke maecte voor de diluuie, stellende daer in niet te min int corte dat leuen ende conuersatie van somige der voorscreuen heylighe personen tot saligen exempele ende stichticheyt van allen heeren ende edelen personen, ende generalic voor alle die gheen die geerne duechdelicke historien lesen ofte horen

Mer op dat niemant en wane dat die compositoor des boecx om tlant sijnre geboorten te eeren na sijnder belieften yet meer daer in gheset heuet dan die gherechte waerheit So geeft die compositoer te kennen dat hi niet van [2r] den sinen daerin gheset en heeft, mer heeft dese cronike getrocken wt veele ander auctentijcke boecken Te weten wten beghin vander Bibelen, wten boecke vanden byen, wten legenden van vele heylighen, als sinte Remijs eertsbiscop van Riemen ende van veel ander heyligen sancten ende sanctinnen, wten scriften des eertsbisschops Turpijn, wten spiegel hystoriael van meester Vincent van Beauays, wten boeck gheheten Fasciculus temporum, wten cronijcken van Vrancrijc, wter declaratien van Jacob van Merlant, ende sonderlinge wten cronijken van Brabant die ten eynde vergadert sijn van meester Janne die clerck van Antwerpen, ende daer na van den eerwerdigen heere meester Peter vander heyden tresorier vander kercken sinte Goedelen in bruessel, die die latijnsche cronike int lange stelde ende lietse voort maken in duytscher rymen in .vij. boecken tot hertogen Karels van Bourgondien ende Brabants tijden Mer om elcke materie bequamelic op hair plaetse te vinden, so sal dese cronike gedeylt werden in twee deelen Jnt eerste sal geseyt werden vanden loue ende eedelheyt des lants van Brabant ende vanden condicien der Brabanteren ende vanden heyligen des selfs lants

Jnt anderde deel sal werden ghetracteert vanden afcomste ende hogen geslachte der princen ende hertogen van Brabant van Noes eynde tot vrouwe Marien toe, dye troude hertoge Maximiliaen van Oostenrijck des derden keyser Frederijcx sone.

De proloog van de eerste.

Zoals Cicero schrijft is historie een getuige der tijden, een licht der waarheid, meesteres des leven, boodschapster der oudheid. Daarom is het zeer nuttig vele deugdelijke historie te kennen en daarop te letten. Opdat we door voorbeelden van andere mensen nuttige dingen leren mogen en navolgen en schadelijke dingen schuwen

Opdat alle mensen bekend wordt edelheid en dapperheid van de zeer hoger prinsen en hertogen van Brabant en vooral dat heilige leven der sinten en santinnen die uit het huis en hof van Brabant gesproten zijn en meer dan uit enig huis of land der wereld. En van andere heiligen en waardige personen die in het voornoemde land geleefd hebben. Zo zal hierna ter eren Gods in het kort beschreven worden de Brabantse historie of kroniek. En dat geslacht en de verhalen en eerlijke werken der prinsen en hertogen voorschreven van Noach ‘s tijd af die de ark maakte voor de zondvloed en stel daarin niettemin in het kort dat leven en conversatie van sommige der voorschreven heilige personen tot zalig en stichtelijk voorbeeld van alle heren en edelen personen en in het algemeen voor al diegenen die graag deugdelijke histories lezen of horen.

Maar opdat niemand waant dat de samensteller van dit boek, om het land van zijn geboorte te eren, naar zijn believen iets meer daarin gezet heeft dan de rechte waarheid. Zo geeft de samensteller te kennen dat hij niets van het zijne daarin gezet heeft, maar heeft deze kroniek getrokken uit vele andere authentieke boeken. Te weten uit het begin van de Bijbel, uit het boek van de bijen, uit de legenden van vele heiligen zoals Sint Remi, aartsbisschop van Reims en van veel andere heilige sinten en santinnen, uit de geschriften van de aartsbisschop Tulpijn, uit spiegel historiaal van meester Vincent van Beauvais, uit het boek geheten Fasciculus temporum, uit de kronieken van Frankrijk, uit declaratie van Jacob van Maerlant en vooral uit de kroniek van Brabant die tot dat doel verzameld zijn van meester Janne, de klerk van Antwerpen, en daarna van de eerwaardige heer meester Peter vander Heyden, schatbewaarder van de Sint Goedele kerk in Brussel, die de Latijnse kroniek in het lang stelde en het verder liet maken in Duitse rijmen in 7 boeken in hertog Karels van Bourgondië en Brabantse tijden. Maar om elke materie geschikt op hun plaats te vinden zo zal deze kroniek verdeeld worden in twee delen. In het eerste zal gezegd worden van de lof en edelheid van het land van Brabant en van de conditie der Brabanders en van de heiligen van dat land.

In het andere zal onthaald worden van de afkomst en hoge geslacht der prinsen en hertogen van Brabant van Noach’ s einde tot vrouw Marie toe die de hertog Maximiliaan van Oostenrijk trouwde, de derde zoon van keizer Frederik.

Hier beghint den eersten boeck ofte dat eerste deele vander cronijcken van Brabant in .xxxvi. capittelen gedeylt.

Int eerste Capittel wert bescreuen die ghelegentheit ende condicie des lants van Brabant, ende werden ghenoemt die besloten steden, die Abdyen, ende die banerijen des selfs lants van brabant.

Hier begint het eerste boek of dat eerste deel van de kroniek van Brabant in 36 kapittels verdeeld.

In het eerste Kapittel wordt beschreven de ligging en de conditie van het land van Brabant en worden genoemd de besloten steden, de Abdijen en de heerlijkheden van dat land van Brabant.

m

BArtholomeus int boeck vanden proprieteyten der dingen vanden prouincien scrijft aldus. Brabant is de wterste prouincie van Germanien dats Almanien, ende is leggende aen Gallia Belgica, dat is neder vranckrijcke, hebbende den Rijn ende Vrieslant oostwaert, die britaensche zee ende den Vlaemschen schoot noortwaert, nedergalliene westwaert ende hooch Vrancrijcke zuytwaert, hebbende veele vermeerde steden, een lant vruchtbaer ende veel volcks hebbende volck van schoonder bequamer statueren, ende van schoonder formen, strijtbaer ende moedich tegen sijn vianden, mer sonderlinge behaechlic ende rustich, volck warachtich, deuoot ende goedertieren.

Bartholomeus in het boek van de eigenschappen der dingen van de provincie schrijft aldus; ’Brabant is de uiterste provincie van Germanië, dat is Duitsland, en ligt aan Gallia Belgica, dat is neder Frankrijk, heeft de Rijn en Friesland oostwaarts, de Britse en de Vlaamse schoot noordwaarts, neder Gallië westwaarts en hoog Frankrijk zuidwaarts en heeft veel vermaarde steden, een vruchtbaar land en veel volk van mooie geschikt statuur en van mooie vormen, strijdbaar en moedig tegen zijn vijanden, maar vooral behaaglijk en rustig, waarachtig volk, devoot en goedertieren.

Hier na volgen die besloten steden die in Brabant leggende sijn

Tis te weten dat Brabant gedeylt wert in vier quaertieren onder die .iiij. principael hootsteden Louen, Bruessele, Antwerpen, Tshertogen bossche

Jnt quaertier van Louen sijn dese steden Thienen Leeuwe Aerschot Diest Gemmelours Gheldenaken Hannuyt Galen Landen Sichenen.

Jnt quartier van Bruessele sijn dese steden Nyuele Viluoorden.

Jnt quartier van Antwerpen sijn dese steden Liere, Herentals, Breda Bergen opten zoom Steenbergen.

Jnt quartier van Tshertogenbossche sijn dese .vi. steden, Graue, Helmont Eyndouen Rauesteyn Megen.

Ende van dese steden so sijn naest den voorscreuen prinicpael .iiij. hootsteden noch iij. ander hootsteden, te weten Thienen Leeuwe, Nyuele voorseyt

Jtem die stadt van Maestricht houden vanden keyser dye hertoge van Brabant ende die bisschop van Ludick te samen ghelijck.

Jtem noch sijn in Brabant groote vryheden ende vermaerde dorpen die beter sijn dan zommige steden, als Turnohout Ghele, Hoochstraten, Beeke Oirschot, Werchtere, Merchtene, Vueren, Tubecke, Lennicke, Yssche Grimbergen, Asschen, Arendonck Oosterwijck, ende meer andere.

Hierna volgen de besloten steden die in Brabant liggen.

Het is te weten dat Brabant verdeeld wordt in vier kwartieren waaronder de vier voornaamste hoofdsteden, Leuven, Brussel, Antwerpen, Hertogenbos.

In het kwartier van Leuven zijn deze steden; Tienen, Leeuw, Aarschot, Diest Gembloers, (Gembloux) Geldenaken, Hannuit, (Hannut) Galen,(?) Landen, Zichem.

In het kwartier van Brussel zijn deze steden Nijvel, Vilvoorde.

In het kwartier van Antwerpen zijn deze steden Lier, Herentals, Breda, Bergen op Zoom, Steenbergen.

In het kwartier van Hertogenbos zijn deze 6 steden, Grave, Helmond, Eindhoven, Ravestein, Megen.

En van deze steden zo zijn naast de voorschreven de belangrijkste 4 hoofdsteden noch 3 andere hoofdsteden, te weten Tienen, Leeuwen, Nijvel voorzegt.

Item, de stad, van Maastricht houdt van de keizer, de hertog van Brabant en de bisschop van Luik, tezamen gelijk.

Item, noch zijn in Brabant grote vrijheden en vermaarde dorpen die beter zijn dan sommige steden, als Turnhout, Geel, Hoogstraten, Beeke, Oirschot, Werchter, Merchtenen, Vuren, Tubeke, Lennik, IJse, (Isque) Grimbergen, Asse, Arendonk, Oosterwijk, en meer andere.

Hier na volghen die Abdyen.

Dit sijn die Abdyen van Brabant legghende. Eerst moniken van sinte Benedictus orden Gemmelours Haffligem Vlyebeke. Ende die abdyen van nonnen der seluer ordenen sijn Vorst Bigaerden

Van moniken der ordenen van Cisteau oft van sinte Bernaert. Vileer dair so veel heylige personen geleeft hebben Ende daer af wert van gode geopenbaert dattet de heylichste plaetse inder werelt was in de tijt Sinte Bernaerts op de Scelde Nyzele. Ende die abdyen van nonnen sijn Vrouwen parck Ewyers Ter cameren bi Bruessel Rosendale Nazareth Lintere Rameye, Florual, Dshertogendale, Argenton Musene bi Mechelen [3r]

Hierna volgen de Abdijen.

Dit zijn de Abdijen die in Brabant liggen. Eerst de monniken van de Sint Benedictus orde; Gembloers, Affligem, Vliebeke. En de abdijen van nonnen van dezelfde orde zijn; De Vorst, Bijgaarden.

Van monniken der orde van Cîteaux of van Sint-Bernard. Villers daar zoveel heilige personen geleefd hebben. En daarvan werd door God geopenbaard dat het de heiligste plaats in de wereld was in de tijd van Sint-Bernard op de Schelde Nijzele. En de abdijen van nonnen zijn; Vrouwen perk Aywiers, Ter Kameren bij Brussel, Rozendaal, Nazareth, Linter, La Rame, Florival, Hertogendal (Valduc), Argenton, Musene (?) bij Mechelen.

Item vander ordenen van Premonstreit sinte Michiels Thantwerpen, die abdije van Grimbergen, Parcx, Tongerloe Heilicgem Euerbode Jette oft dilighem

Vander regulieren sinte Augustijns orden, die abdije van sinte Gheertruyt te Louen

Die abdijen vanden edelen ionffrouwen canonikerssen van sinte Gheertruyden te Nyuele ghefundeert van sinte Gheertruden

Te Louen ist huys oft clooster van den commendeur van sint Jans heren van Rodes van sinte Augustijns ordene gheheeten Chanterayn, ende hi gaet te rade metten staten van Brabant op die sijde vanden banierheren oft ooc metten prelaten

Jtem ooc is een clooster oft huys van der seluer orden te Tricht

Jtem te Ghemert is een clooster van den commendeur vander ordenen van den heren van Pruyssen

Mer al ist so dat al de voorscreuen cloosteren ende abdien eerstwerf in gheset sijn in leuen van reformacien ende obseruancien int ghemeyn leuende, so isser nv ter tijt nauwe vier oft vijf van al den voorscreuen abdijen die regel oft obseruantien harer ordenen houden, twelck seer te beclaghen is. Mer des sijn int voorscreuen lant te diuerschen plaetsen veele ander cloosteren van goeden ghereformeerden leuen, te weten, Chartroysen, biddende ordenen ende veel ander ordenen beyde mannen ende vrouwen, twelc een grote gracie is voor dit lant Want men seyt ghemeenlijck Jn steden daer alsulcke cloosteren van goeden leuen sijn, dattet volc daer bi seer verbetert wert mits goeden exempelen ende heylige leeringhen, dan in ander [ste]den daer niet aldusdanige clooste[ren] mer ander van slappen oft wilden [le]uen sijn daer tvolck quaet exempe[l aen] neemt. Ende daer om die in sodan[ighen] cloosteren gaen setten haer siele [in pe]rikel der verdoemenissen, want sij [haer] ordene ende sonderlinge die drie gelof[ten] niet en houden Mits welcker re[denen] alle die gheen die de reformacie [ende be]teringe van sulcken cloosteren be[letten] verdoemen haer siele ende plagen on[ver]sienlijc te steruen, want si beletten [dye] salicheyt van seer veel menschen [dier] bi ghebetert souden werden, t[welc] seer sorghelijck ende voor die siele s[ca]delijc is

Hier na volgen dye banerijen [van] Brabandt sonder den voorscreuen ab[t van] Gemmelours die inden lant rae[t dye] eerste banierheere gherekent w[ordt]

Item, van de orde van Premonstratenzer Sint Michiels te Antwerpen, de abdij van Grimbergen, Park (Parc-le-Duc), Tongerlo, Heiligem (?) Averbode, Jette of Dielegem.

Van de regulieren Sint Augustinus orde, de abdij van Sint Geertrui te Leuven.

Die abdijen van de edele jonkvrouwen kanunnikessen van Sint Geertruida te Nijvel gefundeerd van Sint Geertrui te Leuven is het huis of klooster van de commandeur van Sint-Jan heren van Roden, van Sint Augustinus orde geheten Chanteraine en hij gaat te raden met de staten van Brabant aan de kant van de baanderheren of ook met de prelaten.

Item, ook is een klooster of huis van dezelfde orde te Tricht.

Item, te Gemert is een klooster van de commandeur van de orde van de heren van Pruisen.

Maar is het alzo dat alle voorschreven kloosters en abdijen eerste maal gezet zijn in het leven van de reformatie en observatie in het gewone leven zo zijn er nu ter tijd nauwelijks vier of vijf van alle voorschreven abdijen die regel of observatie van hun orden houden, wat zeer te beklagen is. Maar dus zijn in het voorschreven land te diverse plaatsen vele andere kloosters van goed gereformeerd leven, te weten, Chartroise, biddende orde en veel andere orden, beide mannen en vrouwen, wat een grote gratie is voor dit land. Want men zegt algemeen; ԉn plaatsen waar al zulke kloosters van goed leven zijn dat het volk daarbij zeer verbeterd wordt, mits goede voorbeelden en heilige leringen, dan in andere plaatsen daar dusdanige kloosters niet zijn, maar anderen van slap of wild leven zijn waar het volk slechte voorbeelden aanneemt.’ En daarom die in zodanige kloosters gaan zetten hun ziel in gevaar van verdoeming want in hun orde houden ze vooral de drie geloften niet. Mits welke reden al diegene die de reformatie en verbetering van zulke kloosters beletten hun ziel verdoemen en plegen onvoorzien te sterven want ze beletten de zaligheid van zeer veel mensen die er verbeterd van zouden worden wat zeer zorgelijk en voor de ziel schadelijk is.

Hierna volgen de bannerijen van Brabant zonder de voorschreven abt van Gembloers die in de landsraad tot de eerste baanderheer (1) gerekend wordt.

(1) feodaal heer met hoge rang in ridderlijke hiërarchie die een eigen banier voerde met groot stuk grond, de bannerij. Hij beschikte ook over een aantal leenmannen.

[4r][r]

Ende vijf van desen Baneryen sijn brueder ghedeylten van Brabant. als Aerschot Bierbeke Gaesbeke Diest ende Perweys

Voort is te weten dat tot desen Banierheren noch in Brabant sijn somige ander gheheten ridderen met gesellen. Als die heeren van Hudelberge, Boutersem Riuieren, Boechout Assche, Linthere, wauere.Van welcken banerien ende heerlicheden veel tot vreemden handen ghecomen sijn ende vermindert ouermits datse op dochteren verstoruen sijn die den hoochduytschen ende ander vreemde heeren van soberen regimente te huwelijcke gegeuen sijn. So dat die hertoge of tlant van brabant cleyn behulp of bistant daer af hebben. Ende so plachmen te seggen wee den lande dat versterft op een ionc kint, op een dochter, of op een dwaes Vanden twee eersten so heeft tlant van brabant grote experience noch opten dach van heden.

En vijf van deze bannerijen zijn broeder gedeelten van Brabant zoals Aarschot, Bierbeek, Gaasbeek, Diest en Perwijs.

Voort is te weten dat tot deze baanderheren noch in Brabant zijn sommige anderen geheten ridders mede. Zoals de heren van Hudelberge, (?) Boutersem, Rivieren, (?) Boechout, Asse, Linter, Waveren. Van welke bannerijen en heerlijkheden velen in vreemde handen gekomen zijn en verminderd vanwege dat ze op dochters verstorven zijn die de Hoogduitse en andere vreemde heren van sober regiment ten huwelijk gegeven zijn. Zodat de hertog of het land van Brabant kleine hulp of bijstand daarvan heeft. En zo plag men te zeggen, ‘Wee het land dat versterft op een jong kind of op een dwaas.’ Van de twee eersten zo heeft het land Brabant grote ervaring noch op de dag van heden.

Dat tweede capitel. Vander proprieteyt ende condicien des lants van brabant ende der brabanteren, bi warachtiger bediedenissen des woorts Brabancia bi .ix. letteren.

BEata, dat is salich

Regalis, dat is coninclick

Antiqua, dat is oudt

Bona, dat is goet

Audax, dat is coene

Nobilis, dat is eedel

Caritatiua, dat is in minnen ontfermhertich

Justicia, dat is rechtueerdich

Amabilis, dat is minlick

Dat tweede kapittel. Van de eigenschappen en conditie van het land van Brabant en de Brabanders door ware betekenis van het woord Brabantia met 9 letters.

Beata, dat is zalig

Regalis, dat is koninklijk

Antiqua, dat is oud.

Bona, dat is goed.

Audax, dat is koen.

Nobilis, dat is edel.

Caritativa, dat is in minnen ontfermend.

Justicia, dat is rechtvaardig.

Amabilis, dat is beminnelijk.

Vander eerster letteren B

Inden eersten wert Brabancia geseyt Beata, dats salich Ende dat ouermits so veel heylige menschen als brabant op geuoet heeft ende ten hemel ghesonden Te weten sinte Pippijn van Landen deerste hertoge van brabant, dye van sinte Jtten sijnre huysvrouwen hadde twee heylige kinderen, als sinte Gheertruyt ende sinte Begge. Van welcker sinte Beggen hertoginne ende sinte Pippijn haren vader namaels gheseyt sal werden int tweede deel van deser Croniken. ende ooc van sinte Jtten oft sinte Ydeberghe sijnre vrouwen Jtem sinte Amelberge Pippijns suster dochter die rust te Byns in Henegouwe, ende die hadde vijf heylige kinderen, te weten, sinte Emebertus bisscop van Camerijc, sinte Regnelde, sinte Goedele, sinte Pharelt ende Venancius, sinte Ermeline van Meldert ende Reynoffel van Yncourt. Jtem sinte Fereolus, sinte Modericus, sinte Tarcicia maecht. Jtem sinte Notburgis Pippijns van Herstale dochter, ende rust te Colene. Jtem sinte Grimoaldus martelaer, ende sinte Siluinus confessoor, beyde haer broeders, daer moeder af was sinte Plectrudis

Jtem sinte Remigius aertsbisschop van Rouwaen, ende sinte Landrada abdisse te Belsen, beyde Karels marteels kinder. Jtem sinte Amelberghe die maecht. Jtem sinte Alaert abt confessoor. Jtem sinte Kaerle die grote keyser ende coninc, vanden welcken ooc int tweeste boeck geseit sal worden. Jtem sinte Aldegonde die rustet te Mabugien, ende sinte wou [5v] truyt haer suster dye rustet te Berghen in Henegouwe, ende si hadde te manne sinte Vincent graue van Henegouwe Ende si hadde van hem eenen heylighen sone sinte Landricus bisscop van Mets, ende twee deuote dochteren Madelberta ende Adeltrudis Jtem sinte Truyt confessoor. Item sinte Veroon ende Verone die ligghen te Lymbeke bouen halle Alle dese voorschreuen heylighe persoonen sijn vanden gheslachte van sinte Pippine deerste hertoghe van Brabant Van wiens bloede ende ooc van bloede sinte Begghen, sint Oeden, ende sint Arnouts marcgraue van Rijen ende na bisscop van Mets, ende van sinte Bertrada des grooten Karels moeder, ende vanden seluen Kaerle, ende van meer ander heylighen die hertogen van Brabant af ghedaelt sijn tot nv toe

Jtem in brabant hebben noch veele ander heyligen gheleeft die verheuen sijn inder heyliger kercken. Ende vele ander personen van heyligen leuen der welcker leuen oft legenden vergadert ende bescreuen heeft broeder Gilleman, supprioer des cloosters vanden Regulieren van Rodendale in zonyen. Te weten, sinte Jdelberge anders geheten sint Jtte, sinte Pippijns huysurouwe, daer hyer na aff gheseyt sal werden. Jtem sinte Berlindis van Moersele. Jtem sint Oeye Jtem sinte digne te Ghele wt Yerlant gheboren. Jtem sinte Gommaert van Liere. Jtem sinte Rombout van Mechelen, ende sinte Librecht sijn discipel Jtem sinte Wybert van Gemmelours Jtem sinte wydt van Anderlecht. Jtem sinte Arnout bisscop van Soysson Jtem sinte Jde Godefroyts van Billoens moeder. Jtem sinte Jde van nyuele. Jtem sinte Yde van Leeuwe. Jtem sinte Yde van Louen.

Jtem personen van heyligen leuen niet verheuen, dye in Brabant ghewoent hebben, achterlatende exemplen van heylighen leuen Te weten Bonifacius bysschop van Losanen, die verdreuen sijnde, woonde ende sterff int clooster ter Cameren bi Bruessel Jtem meester Jacob van Vytri, dye woonde tot Oyguies ende werdt cardinael. Jtem Abundus, Gobertus ende Reynerus monnicken van Vyleers Jtem Arnulphus ende Petrus conuersen van Vyleers. Jtem Wonodulphus deken van Anderlecht. Jtem heer wouter van bierbeke. Jtem meester Jan van nyuel. Jtem Landoaldus. Jtem Himelinus van vessenaken. Jtem Margrietken van Louen geheten fiere Margrietken. Jtem die allendige Marie Jtem Heinric van calsteren van Louen Jtem heer Jan van Ruisbroec eerste Prioer van Groenendale. Item broeder Jan die goede cock van Groenendale Jtem Alijt abdisse vander cameren bi bruessel Jtem Helena van Vorst. Jtem wiuyne van Bygaerden. Jtem Beatris van Thienen. Jtem Adelye van Orpe Jtem Hilde van beke. Jtem Marie van Herentals. Jtem Odrana van Balen Jtem Perone clusenersse sinter Claes bi Mechlen Jtem Machtelt van leewe

Van veele der welcker heyligen ende deuoten personen, ende desgelijcs van sommigen anderen, daer Thoma van cantypre afscrijft int boeck van den byen, van welcken hier na int corte [6r] gheseyt sal worden inden nauolgende capittelen. So is dan Brabant wel salich geseyt, daer in so vele heylige ende salige personen op geuoet sijn geweest Daer af soe volcht hier een latijnsch veers of rime. Beata ista patria que tanta profert pignora, digna beatitudine. Que celi replent atria, olim colentes latria, deum cum aptitudine.

Van de eerste letter B.

In het begin werd Brabantia Beata genoemd dat is zalig. En dat vanwege Brabant zoveel heilige mensen opgevoed heeft en ten hemel gezonden. Te weten Sint Pepijn van Landen, de eerste hertog van Brabant die van Sint Ida, zijn huisvrouw, twee heilige kinderen had als Sint Geertruid en Sint Begga. Van welke hertogin Sint Begga en Sint Pepijn, haar vader, later gezegd zal worden in het tweede deel van deze kroniek en ook van Sint Ida of Sint Ydeberghe, zijn vrouw. Item, Sint Amelberga, de dochter van Pepijns zuster die rust te Binche (Bijns) in Henegouwen en die had vijf heilige kinderen, te weten, Sint Emebertus, bisschop van Kamerijk, Sint Reinildis, Sint Goedele, Sint Pharelt (Veerle) en Venantius (Venant), Sint Ermelidis van Meldert en Reinoffel van Incourt. Item, Sint Ferreolus, Sint Modericus, Sint Tarcicia, maagd. Item, Sint Notburga, dochter van Pepijn van Herstal en rust te Keulen. Item, Sint Grimoaldus, martelaar, en Sint Silvinus belijder, beide haar broeders waar de moeder van was Sint Plectrudis.

Item, Sint Remigius, aartsbisschop van Rouen en Sint Landrada, abdis te Munster Bilzen, beide Karel Martelՠs kinderen. Item, Sint Amelberga de maagd. Item, Sint Alaart, abt en belijder. Item, Sint Karel, de grote keizer en koning, waarvan ook in het tweede boek gezegd zal worden. Item, Sint Aldegonda die rust te Maubeuge en Sint Waltrudis, haar zuster, die rust te Bergen in Henegouwen en die had tot man Sint Vincentius, graaf van Henegouwen. En ze had van hem een heilige zoon, Sint Landricus bisschop van Metz, en twee devote dochters, Madelberta en Adeltrudis. Item, Sint-Truiden, belijder. Item, Sint Veroon en Verone die liggen te Lembeek boven Halle. Al deze voorschreven heilige personen zijn van het geslacht van Sint Pepijn, de eerste hertog van Brabant. Van wiens bloed en ook van bloed Sint Begga, Sint Oda en Sint Arnulf, markgraaf van Rijen en na bisschop van Metz en van Sint Bertrada, de moeder van de grote Karel en van dezelfde Karel en van meer ander heiligen waar hertogen van Brabant van gekomen zijn tot nu toe.

Item, in Brabant hebben noch vele ander heiligen geleefd die verheven zijn in de heilige kerk. En vele ander personen van heilig leven waarvan het leven of legenden verzameld en beschreven heeft broeder Gilleman, superior van het kloosters van de Regulieren van Rodendal in Zonin. Te weten, Sint Iduberga, anders geheten Sint Itta, Sint Pepijnՠs huisvrouw waar hierna van gezegd zal worden. Item, Sint Berlindis van Moorsel. Item, Sint Oeye. Item, Sint Digna (Dimfna) te Geel uit Ierland geboren. Item, Sint Gummarus van Lier. Item, Sint Rombout van Mechelen en Sint Libertus, zijn discipel. Item, Sint Wigbertus van Gembloers. Item, Sint Guido van Anderlecht. Item, Sint Arnold, bisschop van Soissons. Item, Sint Ida, Godfried van Bouillons moeder. Item, Sint Ida van Nijvel. Item, Sint Ida van Leeuw. Item, Sint Ida van Leuven.

Item, personen van heilig leven die niet verheven zijn en in Brabant gewoond hebben en na lieten voorbeelden van heilig leven. Te weten Bonifatius bisschop van Lausanne die verdreven werd en woonde en stierf in het klooster Ter Kameren bij Brussel. Item, meester Jacob van Vytri, die woonde tot Oignies en werd kardinaal. Item, Abundus, Gobertus en Reinerus, monniken van Villers. Item, Arnulphus en Petrus, lekenbroeders van Villers. Item, Wonodulphus, deken van Anderlecht. Item, heer Wouter (Walterus) van Bierbeek. Item, meester Jan van Nijvel. Item, Landoaldus. Item, Himelinus van Vissenaken. Item, Margaretha van Leuven, geheten fiere Margrietje. Item, die ellendige Marie. Item, Hendrik van Calsteren van Leuven. Item, heer Jan van Ruisbroec, eerste prior van Groenendaal. Item broeder Jan, de goede kok van Groenendaal. Item, Aleidis, abdis van Ter Kameren bij Brussel. Item, Helena van Vorst. Item, Wivina van Bijgaarden. Item, Beatrijs van Tienen. Item, Adele van Orp-le-Grand. Item, Hilde van Beek. Item, Marie van Herentals. Item, Odrada van Balen. Item, Perone kluizenaarster te Sint-Niklaas bij Mechelen. Item, Machtelt van Leeuwen.

Van vele heiligen en devote personen en desgelijks van sommigen anderen daar Thomas van Cantimpré van schrijft in het boek van de bijen waarvan hierna in het kort van gezegd zal worden in de navolgende kapittelen. Zo is dan Brabant wel zalig genoemd waarin zoveel heilige en zalige personen opgevoed zijn geweest. Daarvan zo volgt hier een Latijns vers of rijm. ‘Gezegend is dit land die zo verkondigd wat het liefste zal zijn ter waarde van gelukzaligheid. De lucht die erdoor gaat zodat het de werken om God te aanbidden hen met een proef van bekwaamheid vervult.’

Vander tweester letteren R

Ten anderen male so wort Brabantia geseyt Regalis, dat is, Coninclic. Ende dat daer om, want seer eedelic sijn si gesproten wt conincliken bloede. Eerst vanden edelen geslachte der Troianen ende daer na vanden geslachte der coningen van Vrancrijck ende dat van sinte Arnouts wegen, wiens sone Angijs ghetrout hadde sinte Beggen, also dat verclaert sal worden int tweeste deel deser croniken Ende voort so sijn van desen Brabantschen hertoghen ghesproten seer mogende coningen. Als die derde Pippijn coninc van vrancrijck des groten Karels vader. Godeuaert ende Boudewijn van billoen ende haer nacomelingen coningen van Jherusalem. alst namaels sal blijcken bi den bome oft linie der hertoghen van Brabant die hier na gheset sal worden Ende niet alleen coningen, mer ooc keyseren sijn ghesproten wten Brabantschen hertogen als die grote Kaerle keyser ende coninc ende zijn nacomers die keysers waren totter seuenster generacien toe ende coningen totter negenster generacien. Ende naemaels wert ghecoren ende ghecroont coninc van Almanien dat is Roomsch coninc graef Willem van Hollant die des eersten hertogen Henricx van Brabant dochters sone was etcetera. Van deser condicien Regalis es dit veers.

O quam regalis est hec pia patria talis Eius namque malis dominaris iuste sub alis.

Van de tweede letter R.

Ten andere maal zo wordt Brabantia gezegd Regalis, dat is Koninklijk. En dat daarom omdat ze zeer edel zijn gesproten uit koninklijk bloed. Eerst van het edele geslachte van Troje en daarna van het geslacht der koningen van Frankrijk en dat vanwege Sint Arnulf wiens zoon Ansegisel trouwde met Sint Begga, alzo dat verklaard zal worden int tweede deel van deze kroniek. En voort zo zijn van deze Brabantse hertogen gesproten zeer vermogende koningen. Zoals de derde Pepijn, koning van Frankrijk, de vader van de grote Karel. Godfried en Boudewijn van Bouillon en hun nakomelingen, koningen van Jeruzalem, zoals het later zal blijken bij de boom of lijn van de hertogen van Brabant die hierna gezet zal worden. En niet alleen koningen, maar ook keizers zijn gesproten uit de Brabantse hertogen zoals de grote Karel, keizer en koning, en zijn opvolgers die keizers waren tot de zevende generatie aan toe en koningen tot de negende generatie. En later werd gekozen en gekroond tot koning van Duitsland, dat is Roomse koning, graaf Willem van Holland die de zoon was van de dochter van de eerste hertog Hendrik van Brabant et cetera. Van deze Regalis conditie is deze vers.

‘Voor het kwaad van dergelijk land zich de vrome in zijn koninklijke zetel niets inbeeldt. Oh, hoe rechtvaardig zal de heerschappij onder zijn vleugels zijn.’

Vander derder letteren A

Ten derden male so wort Brabancia gheseyt Antiqua. dat is oudt Want in Brabant sijn princen gheweest lange te voren, eer in ander landen daer ontrent enige princen waren. alst bliken sal in twede deel deser croniken Ja de brabantsche princen hebben ouer ander landen heerscapie ghehadt ende regeerders ghestelt Als die grote Kaerle die den eersten regeerder ofte foreestiere van Vlaenderen stelde. Desgelijcx sijn sone Lodewijck die goedertieren maecte den eersten graue van Hollant. etcetera. Van deser condicien antiqua is dit vers Pre multis terris antiqua Brabancia claret

Van de derde letter A.

Ten derde maal zo wordt Brabantia Antiqua genoemd, dat is oud. Want in Brabant zijn lang tevoren prinsen geweest eer in andere landen daar omtrent enige prinsen waren zoals blijken zal in het tweede deel van deze kroniek. Ja, de Brabantse prinsen hebben over andere landen heerschappij gehad en regeerders gesteld. Zoals de grote Karel die de eerste regeerder of opzichter van Vlaanderen stelde. Desgelijks zijn zoon Lodewijk de goedertieren die de eerste graaf van Holland maakte et cetera. Van deze antiqua conditie is dit vers; ‘Van veel landen is oud Brabant verlicht.’

Vander vierder letter B

Ten vierden wert Brabantia gheseit Bona, dat is goet Ende also drierhande goet is, te weten tijtlic, geestelic ende ewich, so wert Brabant daer af goet gheseit. Eerst van tijtlick goet, mits der vruchtbaerheyt, rijcdomme ende gherieflicheyt alre dinghen die den mensche van node sijn Want het heeft vele weyden ende vruchtbaer coren landt daer die principael landen af sijn, dye landen van Haspegouwe, van Gaesbeke ende van Grimbergen. Het heeft ooc bosschen ende genuechlicke foreesten wijngaerden, boomgaerden riuieren ende viueren, wilde dieren ende andere. [6v]

Ende Brabant is al meest suet van luchten ende bequame der menschen natuere Ende metten corsten, al dat eenen goeden lande toebehoort wert dair in geuonden, of twert daer lichtelic ter zee of te lande gebracht Ten anderen wert Brabant goet geseyt, ouermits gheestelic goet, te weten, gracie ende duechden van so veel heylighen ende deuote personen als daer in gheleeft hebben ende noch leuen, ende mits soe veel heylige cloosteren van reformatien ende observantien, dier in Brabant meer is dan in veel ander meerder landen, ende voort mits die goetheyt ende getrouheyt der Brabanteren die haren hertoge noyt en verrieden, noch en vergauen, noch achter en lieten in den strijt Ten derden wert Brabant goet geseyt ouermits dat ewige goet Want dat voorscreuen gheestelijck goet der gracien ende der deuchden is een bereydinghe totten eewighen goeden. Twelck die voorscreuen heylige ende deuote personen nv besitten ende toe geseyt wert van al den ghenen die in duechden volherden. Van deser condicien bona is dit veers

O quam secura requies et commoda plura Sunt in te terra quam non turbat fera guerra

Van de vierde letter B.

Ten vierden werd Brabantia Bona genoemd, dat is goed. En alzo drievormig goed is het, te weten tijdelijk, geestelijk en eeuwig, zo werd Brabant daarvan goed gezegd. Eerst van tijdelijk goed mits de vruchtbaarheid, rijkdom en gerieflijkheid van alle dingen die de mensen nodig hebben. Want het heeft vele weiden en vruchtbaar korenland waar de belangrijkste landen van zijn de landen van Haspengouw, van Gaasbeek en van Grimbergen. Het heeft ook bossen en genoeglijke foreesten, wijngaarden, boomgaarden, rivieren en vijvers, wilde dieren en andere.

En Brabant is al meest zacht van lucht en geschikt tot de mensen natuur. En in het kort, alles dat een goed land toebehoort wordt daarin gevonden of het wordt daar licht ter zee of te land gebrach.t Ten anderen wordt Brabant goed gezegd vanwege geestelijk goed, te weten; gratie en deugden van zoveel heiligen en devote personen die daarin geleefd hebben en noch leven en mits zoveel heilige kloosters van reformatie en observantie van die er in Brabant meer zijn dan in veel andere grotere landen en voort mits die goedheid en trouwheid der Brabanders die hun hertogen nooit verraadden, noch vergiftigden, noch achter lieten in de strijd. Ten derde wordt Brabant goed gezegd vanwege dat eeuwig goed. Want dat voorschreven geestelijk goed der gratin en de deugden is een voorbereiding tot het eeuwige goed. Wat deze voorschreven heilige en devote personen nu bezitten en toe gezegd wordt van al diegenen die in deugden volharden. Van deze bona conditie is dit vers.

O, hoeveel goede dingen zijn er nodig voor een eeuwige rust in een land waar geen wilde dingen van de oorlog u stoort.’

Vander vijfster letteren A

Ten vijften so wert Brabantia geseit Audax, dat is coene. Goede coenheit betekent deuchdelijke stantachticheit, te weten, als een goet mensche is doende een goet werck coenlic ende onueruaerlic ende wederstaet dat quade. Al sulck is een warachtich Brabantere, want noyt en wert beuonden dat die Brabanter wten stride vloot sijnen here daer in latende, maer was altijt bereet met hem te leuen of te steruen, also dat dicwil beuonden is, twelck hier te lanck soude vallen te vertellen. Ende so ist een ghemeen seggen Wie die Brabanter can brengen te velde hi brengten wel te strijde. Ooc heeft die Brabanter natuerlic, hoe hi ouder werdt, also hi coender wert Van deser conditien antiqua is dit veers. Quam sunt audaces hac in patria generati Et quam viuaces plurima dura pati.

Van de vijfde letter A.

Ten vijfde zo wordt Brabantia Audax genoemd, dat is koen. Goede koenheid betekent deugdzame standvastigheid, te weten; als een goed mens goede werken koen en onvervaard doet en het kwade weerstaat. Al zulke is een ware Brabander want nooit werd gevonden dat de Brabanders uit de strijd vlogen en zijn heer daarin liet, maar was altijd bereid met hem te leven of te sterven alzo dat vaak bevonden is, wat hier te lang zou vallen te vertellen. En zo is het een algemeen spreekwoord; ԗie die Brabander te velde kan brengen, hij brengt hem wel tot strijd. Ook heeft de Brabander het natuurlijk, hoe hij ouder wordt, alzo hij koener wordt. Van deze antiqua conditie is dit vers. ‘Hoe vol koenheid zijn in dit gebied in hun eigen land generaties en deed levend zeer sterk voor het vaderland.’

Vander sester letteren N

Ten sesten wert Brabantia gheseyt Nobilis, dat is edel, ende dat om twe redenen Eerst om den eedelen oorspronc ende afcoemste daer Brabant af comen is also getracteert wert int tweeste dele deser croniken Ten anderen om de edelheyt der gesten ende looflike wercken van veel hertogen ende anderen eedelen mannen die in brabant gheweest sijn daer de somige met gracien ende duechden verciert sijn gheweest, want van gheen gheslachte der werlt en sijn so veel eedel coningen ende heylige personen ghecomen als vanden geslachte der hertogen van Brabant, so hier na verclaert sal worden Ende sonderlinge midts die natuerlijcke in gheboren ghetrouheyt der Brabanteren tot haren natuerliken prince. Mits welcken hi niet en heeft te ontstien van hem verraden oft vergheuen te werden, also voorseyt is Van deser condicien Nobilis is dit veers

Nobilis brabantia nobiles emisit. Quorum sic prestantia celica reuisit [7r]

Van de zesde letter N.

Ten zesde wordt Brabantia Nobilis genoemd, dat is edel, en dat om twee redenen. Eerst om de edele oorsprong en afkomst daar Brabant van gekomen is alzo verhaald wordt in het tweede deel van deze kroniek. Ten andere om de edelheid der verhalen en loffelijke werken van veel hertogen en andere edele mannen die in Brabant geweest zijn daar sommigen met gratin en deugden versierd zijn geweest, want van geen geslacht der wereld zijn zoveel edele koningen en heilige personen gekomen als van het geslacht der hertogen van Braban, zo hierna verklaard zal worden. En vooral mits de natuurlijke ingeboren trouwheid der Brabanders tot hun natuurlijke prins. Mits welke hij niet heeft te ontzien van hem verraden of overgegeven te worden, alzo voorgezegd is. Van deze Nobilis conditie is dit vers.

‘Brabant leverde hoge rang. Zo verdienen ze door hun voortreffelijkheid hun heer.’

Vander .vij. letteren C

Ten .vij. wert Brabancia gheseyt Caritatiua, dats minlic in ontfermherticheden Want die brabantsche princen sijn van beginne seer liberael ontfermhertich geweest in kerken te stichten Alst wel blijct in veel oude kercken ende ghestichten tusschen den Rijn ende der Scelden, daer si eerstwerff domineerden, also hier nae int tweede deel des boecx wel blijcken sal vanden groten coninc Karel, van sinte Gheertruyt ende veel ander Van deser condicien Caritatiua is dit veers.

Non est vulpinus bis tincto pulcher amore Ipse brabantinus est ergo dignus honore

Van de zevende letter C.

Ten zevende wordt Brabantia Caritatieve genoemd, dat is beminnelijk in ontferming. Want de Brabantse prinsen zijn van het begin zeer liberaal ontfermend geweest in kerken te stichten. Zoals het wel blijkt in veel oude kerken en stichtingen tussen de Rijn en de Schelde waar ze de eerste keer domineerden, alzo hierna in het tweede deel van dit boek wel blijken zal van de grote koning Karel, van Sint Geertruida en veel anderen. Van deze Caritatieve conditie is dit vers.

‘Het is niet de liefde van de vos en scharlaken, maar een eerlijke en waardige eer van de Brabander.’

Vander achster letteren J

Ten .viij. wert Brabantia gheseyt Justa, dats rechtuerdich, Justitie also sinte Ambrosius seyt, is een deucht die yegelicken geeft dat sijn is, dat is Die rechtuerdige geeft gode eere ende reuerentie, hem seluen castijnge ende penitentie, ende sijn euen naesten goetdadicheit ende ontfermherticheyt Ende dese duecht is den Brabanteren natuerlic in gheboren Twelc ghenomen wert ende blijct wt anderen duechdeliken condicien die vanden Brabanteren hier voren geseyt sijn Want die duechden omhelsen malcander. so wie enige duecht oprechtelic besidt die heeft alle ander duechden, also die leeraers scriuen

Van deser condicien Justa is dit vers.

Ecce Brabantine disponis omnina certe

Juste cuique sua per te redduntur aperte.

Van de achtste letter J.

Ten achtste wordt Brabantia Justa genoemd, dat is rechtvaardig, Justitie, alzo Sint Ambrosius zegt, is een deugd die iedereen dat zijne geeft, dat is de rechtvaardige geeft God eer en reverentie en kastijdt zichzelf en doet penitentie en is zijn even naaste goedertieren en ontfermend. En deze deugd is de Brabanders natuurlijk ingeboren. Wat genomen wordt blijkt uit andere deugdelijke condities die van de Brabanders hiervoor gezegd zijn. Want die deugden omhelzen elkaar en zo wie enige deugd oprecht bezit die heeft alle ander deugden, alzo de leraars schrijven.

Van deze Justa conditie is dit vers.

‘Brabander te zijn dat zijn maar ijdele woorden en zeg zeker, zie, oordeelt elk op zich en duidelijk.’

Vander .ix. letteren A

Ten .ix. werdt Brabantia gheseyt Amabilis dat is minlic. ende dat om .ij. reden Die eerste is, midts den eedelen bloemen die in Brabant ghegroyet zijn te weten, so veel heilige personen, dair voor af gheseyt is ende hier na gheseyt sal worden Ende mits so veel heylighe cloosteren ende personen gode dienende so dat midts dien Brabant wert gheseyt een paradijs van weelden. Ten anderen, midts dien dat die Brabanteren onderlinghe plagen vredelijck ende minlick te leuen, also die descriptie van Brabant inhout die int beghin geset is. welcke minlicheyt somwilen benomen ende geschoort is geweest mits corruptien ende quaden regeerders ende officieren, ende van buten lants of van binnen, die als duuels boden plagen onminne ende twiste te saeyen om in eeren ende in regimente te mogen bliuen, vele meer dan om de eere oft oorbaer des lants oft hairs princen, also verleydende dat arme volck met haren partijsscap Ende alsulcke menschen die twiste oft tweedracht saeyen sijn van gode vermaledijt, so scrifture seyt. Ooc wert Brabant geseit minlick, ouermit dien dat de brabanteren in allen landen waer si comen gemeenlic meer bemint werden dan veele ander nacien van volcke, ende dat mits haerder oprechticheyt ende getrouwicheit. Van deser condicien Amabilis is dit veers

Amabili gente felix Brabantia pollet

Van de negende letter A.

Ten negende wordt Brabantia Amabilis genoemd, dat is beminnelijk en dat om 2 redenen. De eerste is, mits de edele bloemen die in Brabant gegroeid zijn te weten, zoveel heilige personen waarvoor van gezegd is en hierna gezegd zal worden. En mits zoveel heilige kloosters en personen die God dienen zodat van Brabant een paradijs van weelde gezegd wordt. Ten anderen, mits dat de Brabanders onderling vreedzaam en beminnelijk leven, alzo de descriptie van Brabant bevat die in het begin gezet is. Welke beminnelijkheid soms benomen en opgeschort is geweest mits corruptie en kwade regeerders en officieren en van buitenlanders of van binnen die als duivelse boden plagen onmin en twist te zaaien om in eren en in regiment te mogen blijven, veel meer dan om de eer of nut van het land of hun prinsen en alzo het arme volk verleidt met hun partijschap. En al zulke mensen die twist of tweedracht zaaien zijn van God vermaledijd zo de schrift zegt. Ook wordt Brabant beminnelijk genoemd vanwege dat de Brabanders in alle landen waar ze komen gewoonlijk meer bemind worden dan vele andere naties van volk en dat vanwege hun oprechtheid en trouwheid. Van deze Amabilis conditie is deze vers.

‘Gelukkig land dat Brabant geniet.’

Hier na volcht int corte dat leuen van sommige voorscreuen heyligen Ende want hier na int tweeste boeck, te weten, vanden [7v] hertogen van Brabant geseit sal werden, van sinte Pippijn van Landen eerste hertoghe, van sinte Ydeberge anders genaemt sinte Jtte sijnder vrouwen, ende van sinte Beggen hertoghinne van Brabant sijn dochter, ende van sinte Kaerlen die grote So en wert hier in deerste van hem niet bescreuen, mer hier na is volghende

Hierna volgt in het kort het leven van sommige voorschreven heiligen. Want hierna in het tweede boek, te weten; dat van de hertogen van Brabant gezegd zal worden, van Sint Pepijn van Landen, de eerste hertog, van Sint Ydeberge, anders genoemd Sint Ida, zijn vrouw, en van Sint Begga, hertogin van Brabant, zijn dochter, en van Sint Karel de Grote. Zo wordt hier in het begin van hem niet beschreven, maar volgt hierna.

Dat .iij. capitel. Van die heylige maget sinte Gheertruyt

ALs sinte Gheertruydt noch was een clein kint so werde si van hair eerwerdige moeder sinte Itten gestadelic geleert inder wet goods, ende si was groeyende in wijsheden bouen alle ander haers gelijcx van ouderen, van gode ende den menschen bemint Op eender tijt als die eerwerdige coninc Dagobertus coninc van Vrancrijck van haren deuoten vader hertoge Pippijn was gebeden ter maeltijt, so was daer mede een ionghelinc des hertogen sone van Oostrike die vanden coninc ende sinte Gertruyden ouders dit heilich maechdeken tot huwelic begerende was. Haer vader wilde eerst ondersoecken den wille zijnre dochter ende hi dedese roepen Ende als haer geuraecht wert oft haren sinne was om te manne te hebben den voorscreuen eedelen ende rijcken iongelinc met siden gecleet blinckende van goude ende van gesteente Doe antwoorde si aldus Ic en begheer niet desen noch enigen anderen sterfliken brudegom. Van welck antwoorde die coninc ende ander daer etende seer verwondert waren, ende die iongelinc ghinc bescaemt wech

Na .xiiij. iaren als die eerweerdige Pippijn haer vader afliuich geworden was so bleef dit heilich kint bi sijnder moeder Jtten hair ghehoorsaem sijnde ende haer deuchden nauolghende. Als Gheertrudis aldus voortgaende in allen duechden was, so offerdese haer moeder den heyligen priesteren om tontfaen dat heylige wijl, ende si wert geestelicke moeder ende abdisse des cloosters ende der deuoter maechden van Nyvele. Want in haer was alre goeder zeden tamelicheit, so soberheit, miltheit in almissen ende in woorden menierlicheyt ende heimelic droechse haren clederen Altijt studeerde si goet exempel te geuen haren ondersaten in oetmoedicheden ende goedertierenheden, te hulpe comende den weduwen, wesen, ende ellendige personen. Ende so becommerdese haer met heylige lessen, datse bi na al den bibel houdende was in hair memorie, ende bi ingeuen des heiligen geests so conde si die doncker godlike scriften ende godlike misterien verclaren. Nae een tijt van iaren als sinte Gheertruyt haer met veele [8r] abstinencien ende waken vermoeyet had so wert si van binnen bekennende dat den tijt haers af scheydens van deser werlt nakende was, so leyde si neder die sorge ende laste des regiments met rade harer ondersaten Ende den tijt die haer ouer blijuende was, te weten drie maenden lanck die ouerbracht si in gestadigen heyligen aendachten ende in oeffeninge van heyligen scriften. Ende also verwachten si de wterste vre als reysende van duyster totten lichte van armoede tot rijcdomme ende vander doot totten leuen Ende als de doot haer bi was so beual si eenen van haren geesteliken broederen dat hi haestelic soude gaen tot eenen heyligen man geheten Vlcanus wonende int clooster van Fossij, ende dat hi hem vraghen soude, in wat dage datse van deser werelt scheiden soude, want si seer vreesde ende ooc verblide. Als dese bode totten heiligen man quam sijn bootscap doende so antwoorde Vlcanus aldus Morgen binnen den dienst vander missen so sal de maget cristi Geertruyt wten lichame scheyden Ende segt haer datse niet ontsie die doot mer datse blide si, want die heylige bisscop Patricius metten engelen gods ende met groter glorien sijn bereet haer te ontfangen. Als gheertrudis dese antwoorde verstaen hadt so toonde si alte bliden aenschijn gode danckende dat hijse bi sijnen dienaren aldus ghewerdichde te vertroosten Ende so ouerbracht si al dien nacht met haren mede gesusteren wakende met psalmen ende heylige oratien

Des ander daghes op een sondach den .xvij dach van Meerte ontfaende dat werdige lichaem ons liefs heeren so verschiet si binnen der missen, also Vlcanus voorseyt hadt, te weten in haer .xxxiij iaer gode louende ende danckende

Op desen seluen dach so openbaerde haer sinte geertruyt na haer verscheyden eender abdisse te Trier gheheten Modesta die was hair grote vriendinne, ende si sach sinte Geertruyt bi haer staen na datse haer gebet voor onser vrouwen outaer gesproken hadde tot haer seggende aldus Suster modesta weet sekerlic dat ic huden tot deser vre wten lichaem verscheyden ben, ende so verschietse van daer. Ende dat beuant Modesta warachtich

Hoe sinte Gheertruyt gesien was na xx. iaren bouen de reefter hairs cloosters staende ende den brant des cloosters blusschende Ende hoe si een doot kint verwecte, twelck aen haer bedde geleyt was Ende desgelijcx van alderhande siecken ende crancken menschen ende van gheuangene ende die sijn in node, hoe si van haer plagen vertroost ende verlost werden dat machmen lesen int boeck van haren miraculen ende exempelen Ende het wert hier achter gelaten om der cortheyt wille.

Dat derde kapittel. Van de heilige maagd Sint Geertruid.

Toen Sint Geertruid noch een klein kind was zo werd ze van haar eerwaardige moeder Sint Ida gestadig in Gods wet geleerd en ze groeide in wijsheid boven alle anderen haar gelijk van ouderdom en was van God en de mensen bemind. Op een tijd toen de eerwaardige koning Dagobert, koning van Frankrijk, van haar devote vader hertog Pepijn was gebeden ter maaltijd zo was daarmede een jongeling de zoon van de hertog van Oostenrijk die van de koning en Sint Geertruid ouders dit heilige maagdje tot huwelijk begeerde. Haer vader wilde eerst onderzoeken de wil van zijn dochter en hij liet haar roepen. En toen haar gevraagd werd of het haar zin was om tot man te hebben de voorschreven edele en rijke jongeling met zijde gekleed en blinkend van goud en van gesteente. Toen antwoordde ze aldus; ‘Ik begeer niet deze noch enige andere sterflijke bruidegom.’ Van welk antwoord de koning en anderen die daar aten zeer verwonderd waren en de jongeling ging beschaamd weg.

Na 14 jaren toen de eerwaardige Pepijn, haar vader, doodging zo bleef dit heilig kind bij haar moeder Ida en was haar gehoorzaam en volgde haar na in deugden. Toen Geertruid aldus voortging in alle deugden zo offerde haar moeder de heilige priesters haar om de heilige wijding te ontvangen en ze werd geestelijke moeder en abdis van het klooster en de devote maagden van Nijvel. Want in haar waren alle goede zeden gesteld, zo soberheid, mildheid in aalmoezen en in woorden menigerlei en heimelijk droeg ze haar kleren. Altijd studeerde ze om goed voorbeeld te geven aan haar onderzaten in ootmoedigheid en goedertierenheid en kwam te hulp de weduwen, wezen en ellendige personen. En zo bekommerde ze zich met heilige lessen zodat ze bijna de hele Bijbel in haar memorie hield en door ingeven van de Heilige Geest zo kon ze de duistere goddelijke schriften en Goddelijke mysteries verklaren. Na een tijd van jaren toen Sint Geertruid zich met veel onthouding en waken vermoeid had zo bekende ze van binnen dat de tijd van haar scheiden van deze wereld nakende was, zo legde ze de zorgen neer en de last van het regiment met raad van haar onderzaten. En de tijd die haar overbleef, te weten drie maanden lang, die bracht ze door in gestadige heilige aandacht en in oefening van heilige schriften. En alzo verwachtte ze het uiterste uur als reizend van duister tot het licht, van armoe tot rijkdom en van de dood tot leven. En toen de dood haar nabij was zo beval ze een van haar geestelijke broeders dat hij haastig zou gaan tot een heilige man geheten Ulcanus die woonde in het klooster van Fossij, en dat hij hem vragen zou op welke dag dat ze van deze wereld scheiden zou, wat ze zeer vreesde en ook verblijdde. Toen deze bode tot de heilige man kwam en zijn boodschap deed zo antwoorde Ulcanus aldus; ‘Morgen binnen de dienst van de mis zo zal de maagd Christus Geertruid uit het lichaam scheiden. En zeg haar dat ze de dood niet ontziet, maar dat ze blij is want de heilige bisschop Patricius met Gods engelen en met grote glorie zijn gereed haar te ontvangen.’ Toen Geertruid dit antwoord verstaan had zo toonde ze een heel blij aanschijn en dankte God dat hij haar bij zijn dienaren aldus gewaardigde te vertroosten En zo bracht ze de hele nacht door met haar medezusters en waakte met psalmen en heilige oraties.

De volgende dag op een zondag de 17de maart toen ontvangen werd het waardige lichaam van onze lieve heer zo scheidde ze binnen de mis alzo Ulcanus voorspeld had, te weten in haar 33ste jaar en God loofde en dankte.

Op deze zelfde dag zo openbaarde zich Sint Geertruid na haar scheiden aan een abdis te Trier geheten Modesta die een grote vriendin van haar was en ze zag Geertruid bij haar staan nadat ze haar gebed voor het onze vrouwe altaar gesproken had en zei tot haar aldus; ‘Zuster Modesta, weet zeker dat ik heden in dit uur uit het lichaam gescheiden ben’ en zo ging ze weg vandaar. En dat bevond Modesta waar te zijn.

Hoe Sint Geertruid gezien was na 20 jaren die boven de refter van haar klooster stond en de brand van het klooster bluste. En hoe ze een dood kind opwekte wat aan haar bed gelegd was. En desgelijks van allerhande zieke en zwakke mensen en van gevangenen en die in nood waren en hoe ze van hun plagen vertroost en verlost werden, dat mag men lezen in het boek van haar mirakels en voorbeelden. Het wordt hier nagelaten vanwege de kortheid.

Dat .iiij. capitel. Van sinte Amelbergen des hertogen Pippijns suster dochter die vijf heylighe kindren hadde. Ende eerst sal hier int corte verclaert werden die historie van sinte Reynelt haer dochter [8v]

DIe voorseyde sinte Pippijn sinte Geertruyden vader hadt een suster gheheeten Amelberge Ende die had een dochter geheten sinte amelberge die seer schoon was, vol eerbarheden ende heylich van leuen Ende die had eenen eedelen man genaemt wytgherus, die in dier tijt groot was in des conincx hof van vrancrijc. Ende van hem creech si vijf heilige kinder, te weten sinte Emebertus bisscop van Camerijc, wiens leuen, miraculen, ende heilige wercken die kercke van Camerijc vercierende is, sinte Goedelen, sinte Reynelt, sinte Pharelt ende Venancius die alle van harer iuecht in reynicheden op gheuoet werden. Ende al waren daer veel grote eedel heeren sinte Goedelen ende sinte Reynelden te huwelijc versoeckende om haer edelheyt ende rijcdommen wille, soe wilden si nochtans in maechdelijcken state bliuen ende den hemelschen brudegom met alder herten aen hangen Ende als beyde haer vader ende moeder sagen datse in dien opsette volherdende waren, versiende beyde haer dochteren van tijtliken goede, so wilden si ooc de werelt laten wt minne des hemelschen rijcx. want die deuote prince wytgheer haer vader ontfinc dat habijt van religien ende begaf hem in een cloostere Ende sijn huysvrouwe Amelberge ontfinc dat wijl van sinte Aubert bisscop van Camerijc, ende wert van hem gode gesacreert, latende hair schoen goet dat groot was om gods wille ende gauent haren dochteren Reynelt ende Goedelen. Sinte Reynelt die was voortgaende in allen duechden ende godlike wercken, vastende ende bedende Haer tonge en sweech nemmer meer van gode te louen. Ende also veel aelmissen gaf si den armen datse niet en behielt dan nauwelic cost ende behoeflicheyt Onder haer cleder droechse een haren cleet, ende haren dienstboden dede si meerder dienst dan si haer deden. Altijt ginc si met bloten voeten, ende nacht ende dach was si dicwil eenpaerlic biddende. Selden adt si meer dan eens des dages, ende dan namse luttel broots met water Costelicke bedden versmade si ende lach op de eerde ende in haer haren cleet Ende met groter deuocien ginc si te Jherusalem, daer veel af te scrijuen waer, dat ic late om der cortheyt wil So wilde onse here hair volstandicheit ansiende haer goede leuen met vruchtbarigen eynde vercieren, haer geuende orsake om te comen totter cronen der martelaren. want in dier tijt als god dat kersten volc om der sonden wille liet gheesselen vanden Huynen die in Gallien gecomen waren verderuende alle tlant metten swaerde ende metten viere. Ende so wert sinte Reynelt vermaent van haren vrienden dat si vlieden soude Twelc si niet en wilde doen, mer si bleef totter doot toe totter plaetzen daer si woonde te weten, tot Santen, twelc is op de frontieren van Brabant ende van Henegouwen Als dan die ongelouige daer quamen so keerde haer die heilige maget met haren geselscap tot innige gebeden, ende cruyswijs lach si voor sinte quintijns outaer Ende als die ongelouige als briesschende leeuwen inder kercken quamen so trocken ende sloegen si die heilige maget seer wredelick Ende met blijscapen haers herten sprac si tot gode aldus. Jc danck v here Jhesum christe die mi geweerdicht hebste te rekenen int getal uwer dienstdeernen ende daer om so wilt nv ontfangen mijnen gheest. Ende [9r] so wt recte si haren hals ende wert metten swaerde onthalst ende voer ten hemele Desgelijcx werden onthalst steruende martelaers die coster vander kercken haer dienaer ende een haer dienstwijf. Ende daer om heet die plaetse ten Santen want daer rusten .iiij. santen.

Dat 4de kapittel. Van Sint Amelberga, de dochter van de zuster van hertog Pepijn, die vijf heilige kinderen had. En eerst zal hier in het kort verklaard worden de historie van de dochter van Sint Renelde.

De voor genoemde Sint Pepijn, de vader van Sint Geertruid, had een zuster geheten Amelberga. En die had een dochter geheten Sint Amelberga die zeer mooi was, vol eerbaarheid en heilig van leven. En die had een edele man genaamd Witger die in die tijd groot was in het koningshof van Frankrijk. En van hem kreeg ze vijf heilige kinderen, te weten; Sint Emebertus, bisschop van Kamerijk, wiens leven, mirakels en heilige werken de kerk van Kamerijk versierde. Sint Goedele, Sint Renelde, Sint Pharelt (Veerle) en Venantius (Venant) die allen van hun jeugd in reinheid opgevoed werden. En al waren daar veel grote edele heren die Sint Goedele en Sint Renelde ten huwelijk verzochten vanwege hun edelheid en rijkdom, zo wilden ze nochtans in maagdelijke staat blijven en de hemelse bruidegom met het hele hart aanhangen. En toen beide hun vader en moeder zagen dat ze in die opzet volharden en voorzagen beide hun dochters van tijdelijk goed zo wilden ze ook de wereld verlaten uit minne van het hemelse rijk. Want de devote prins Witger, hun vader, ontving het habijt van religie en begaf hem in een klooster. En zijn huisvrouw Amelberga ontving de wijding van Sint Aubert, bisschop van Kamerijk, en werd van hem God geheiligd en liet haar mooie goed dat groot was vanwege God en gaf het haar dochters Renelde en Goedele. Sint Renelde die voor ging in alle deugden en goddelijke werken, vastte en biddend. Haar tong zweeg nimmer meer van God te loven. En toen ze veel aalmoezen aan de armen gaf zodat ze niets meer behield dan kost en behoefte. Onder haar kleren droeg ze een haren kleed en haar dienstboden deed ze meer dienst dan ze haar deden. Altijd ging ze met blote voeten en nacht en dag was ze vaak aan het bidden. Zelden at ze meer dan eens per dag en dan nam ze wat brood met water. Kostbare bedden versmaadde ze en lag op de aarde in haar haren kleed. En met grote devotie ging ze Jeruzalem, waar veel van te schrijven waswdat ik laat vanwege de kortheid. Zo wilde de heer die haar volharding en goede leven aanzag met een vruchtbaar einde versieren en gaf haar oorzaak om tot de kroon der martelaars te komen. Want in die tijd toen God het christenvolk vanwege de zonden liet geselen van de Hunnen die in Galli gekomen waren en het hele land bedierven met het zwaard en met vuur. En zo werd Sint Renelde vermaand van haar vrienden dat ze vlieden zou. Wat ze niet wilde doen, maar ze bleef tot de dood toe op de plaats daar ze woonde, te weten te Xanten, wat op de grens is van Brabant en van Henegouwen. Toen dan de ongelovigen daar kwamen zo keerde zich de heilige maagd met haar gezelschap tot innige gebeden en kruisvormig lag ze voor het altaar van Sint Quintinus. En toen de ongelovigen als briesende leeuwen in de kerk kwamen zo trokken en sloegen ze de heilige maagd zeer wreed. En met blijdschap van haar hart zo sprak ze tot God aldus; ‘Ik dank u heer Jezus Christus die me gewaardigd heeft te rekenen in het getal van uw dienstmaagden en daarom zo wil nu mijn geest ontvangen.’ En zo strekte ze haar hals uit en werd met het zwaard onthalsd en voer ten hemel. Desgelijks werden onthalsd als stervende martelaars de koster van de kerk, haar dienaar, en een van haar dienst vrouwen. En daarom heet die plaats Santen, (Xanten) want daar rusten vier santen. (Sinten)

Dat .v. capitel. Van sinte Goedelen harer suster die rust te Bruessel.

ALs die salige vrouwe Amelberghe beurucht was dragende in hair lichaem dat salich kint sinte Goedele, ende beswaert sijnde midts den arbeyt die nakende was so sach si in haren slape den engel gods bi haer staen toesprekende aldus Die hemelsche coninc heeft mi beuolen di te seggen Getrouwelic hebstu ontfangen, salichlic sulstu baren du clare moeder eender eerwaerdiger dochter, die van ioncx op aen hangen sal den godlijcken dienst daer si in volherden sal ende ontfangen die palme des eewigen leuens. Wt welke troostelicke woorden sinte amelberge seer verblijt was Ende als si moeder was geworden van desen kinde so ontboot si haer lieue nichte sinte Gheertruyt om dit kint te heffen vander vonten. Twelc sinte Gheertruyt geerne dede ende wert also haer geestelike moeder. Ende daer nae soe nam sijse te hare waert ende op voedese in haer clooster te Nyuele in heylige zeden ende godlicke leeringen. Ende so begonste dit kint sijn herte op te heffen tot hemelschen dinghen, aertsche versmadedende. Si was suuer ende reyn van herten ende van lichame, minlic tot allen menschen ende verciert mit alderhande duechden. Als dan sinte Gheertruyt tot christum gereyst was so keerde dese maget Goedele weder tot hair ouders huis, dair si metten wercken bewees tgheen dat si van haer nichte gheleert hadt. Seer vierich was si in hair gebet, ende dicwil badt si gode met tranen ende beweghinge des herten, dat al tgeen dat si peysde oft dede den godlicken aenschijne ontfanclic ware Dit benide die bose vijant, want op eenre nachte als si ghinc met een lanteerne tot sinte Saluatoers kercke te Moersele die twee milen verre stont van haer woninge om te beden want si beminde seer die plaetse, so dede die duuel de keerse wt om haren wech te beletten Mer sinte Goedele badt gode ynnichlijck ende dat licht wert weder barnende.

In haren wtersten als die doot nakende was so ontfinck si dat werdige sacrament. Ende op den achsten dach van Loumaent sterf salichlic, dies dat volck seer droeuich was Eerst wert si begrauen te Ham, Maer want daer dagelicx teykenen geuielen aen haer graf, so wert dat volc bider disposicien [9v] goods verwect om haer te verheffen ende tot eenre eerliker stede te brengen. Ende als dat volck met processien dat lichaem meenden te dragen totter stat van Nyuele bider heyligher maghet sinte Gheertruyt so en conden sise met niet gherueren vander steden So werden ander goeden menschen denckende of si yet begheerde te rusten bi haer nichte sinte Aldegonde te Maubuyge oft sinte Woutruyt die rust te Bergen in Henegouwe. Mer het was al verloren arbeyt die si daer toe deden, want si en condense niet gherueren. Ende als si niet en wisten wat gods wille was so was daer een out vader die van sinte Goedelen tijde geleeft hadde ende seyde aldus Mi dunct datse die stede harer rusten vercoren heeft in de kercke sinte Saluators te moersele daer si in haer leuen haren geest gestadichlic gode offerde Ende so werden si wt dees oude vaders rade die fyertere op heffende ende lichtelic draghende met processien ende met sanghe ende inden wech gheschieden schone miraculen Als dat heilich lichame inder kercken te Moersele was gheset, so liet god gescien een alten groten teeken tot haren loue ende eeren, want op den dach dat sinte Goedele verscheyden was soe werdt aen haer graf te Ham wassende een boom ende die werdt des ander dages na haer translatie te Moersel geuonden staende wassende voor die kerck dore in deerde gewortelt als oft hi daer van beghin ghewassen waer ende inden winter was hi so groene als inden somer. Na lange iaren so wert dat heylich lichaem van sinte Goedele gebracht te Bruessele in sinte Gorijcx kercke Daer na bi rade van graue Lambrecht so wertse vanden bisscop ende clergien mit groter eeren ghedragen tot sinte Michiels kercke inder selue stadt Te weten int Jaer .M.xlvij. ende daer rust si noch.

Dat 5de kapittel. Van Sint Goedele, haar zuster, die rust te Brussel.

Toen die zalige vrouwe Amelberga bevrucht was en in haar lichaam droeg dat zalige kind Sint Goedele en was bezwaard vanwege de arbeid die nakende was en zo zag ze in haar slaap de engel van God bij haar staan en haar aldus toesprak; ‘De hemelse koning heeft me bevolen u te zeggen. Getrouw hebt u ontvangen, zalig zal u baren u heldere moeder een eerwaardige dochter die van jongs af de Goddelijke dienst zal aanhangen daar ze in volharden zal en ontvangen de palm van het eeuwige leven.’ Uit welke troostende woorden Sint Amelberga zeer verblijd was. En toen ze moeder was geworden van dit kind zo ontbood ze haar lieve nicht Sint Geertruid om dit kind te heffen van de vont. Wat Sint Geertruid graag deed en werd alzo haar geestelijke moeder. En daarna zo nam ze haar tot haar waar en voedde haar op in haar klooster te Nijvel in heilige zeden en goddelijke leringen. En zo begon dit kind zijn hart op te heffen tot hemelse dingen en versmaadde de aardse. Ze was zuiver en rein van hart en van lichaam, beminnelijk tot alle mensen en versierd met allerhande deugden. Toen dan Sint Geertruid naar Christus gereisd was zo keerde deze maagd Goedele weer tot haar ouders huis daar ze met werken bewees hetgeen dat ze van haar nicht geleerd had. Zeer vurig was ze in haar gebed en vaak bad ze God met tranen en beweging van het hart zodat al hetgeen dat ze peinsde of deed voor de goddelijke aanschijn ontvankelijk was. Dit benijdde die boze vijand, want op een nacht toen ze met een lantaarn naar de Sint Salvator kerk te Moorsel ging die twee mijlen ver stond van haar woning om te bidden, want ze beminde zeer die plaats, zo deed de duivel de kaars uit om haar weg te beletten. Maar Sint Goedele bad God vriendelijk en dat licht begon weer te branden.

In haar uiterste toen de dood naakte zo ontving ze dat waardige sacrament. En op de achtste dag van januari stierf ze zalig, dus was het volk zeer droevig. Eerst werd ze begraven te Ham. Maar omdat daar dagelijks tekens gebeurden aan haar graf zo werd dat volk bij de dispositie van God verwekt om haar te verheffen en tot een fatsoenlijke plaats te brengen. En toen dat volk met processies dat lichaam meende te dragen tot de stad van Nijvel bij de heilige maagd Sint Geertruid zo konden ze haar niet van de plaats voeren. Zo begonnen andere goede mensen te denken of ze iets begeerde te rusten bij haar nicht Sint Aldegonda te Maubeuge of Sint Waltrudis die rust te Bergen in Henegouwen. Maar het was alles verloren arbeid die ze daartoe deden want ze konden haar niet vervoeren. En toen ze niet wisten wat Gods wil was zo was daar een oude vader die van Sint Goedele tijd geleefd had en zei aldus; ԍe lijkt dat ze de plaats van haar rust gekozen heeft in de kerk van Sint Salvator te Moorsel daar ze in haar leven haar geest gestadig God offerde. En zo werd naar de raad van de oude vader de relikwiekast opgeheven en licht gedragen met processie en met gezang en onderweg gebeurden mooie mirakels. Toen dat heilige lichaam in de kerk te Moorsel was gezet zo liet God een al te groot teken geschieden tot haar lof en eer, want op de dag dat Sint Goedele verscheiden was zo begon aan haar graf te Ham een boom te groeien en die werd de volgende dag na haar overbrenging te Moorsel gevonden die groeiend gevonden werd voor de kerkdeur en in de aarde geworteld alsof het daar vanaf het begin gegroeid had en in de winter was het zo groen als in de zomer. Na lange jaren zo werd dat heilige lichaam van Sint Goedele gebracht te Brussel in Sint Gorikՠs kerk. Daarna bij raad van graaf Lambrecht zo werd ze van de bisschop en geestelijkheid met grote eer gedragen in de Sint Michiels kerk in dezelfde stad. Te weten in het jaar 1047 en daar rust ze noch.

Dat .vi. capitel. Van sinte Pharelt sinte Goedelen suster

DIe heilige maget sinte Pharelt sinte goedelen sustere leefde .xc. iaren Jnden maechdelijken state .xxx. iaren, in huwelicken state .xxx. maget bliuende, ende .xxx. in weduwen state. Haren maechdeliken state bewaerde si onbeulect, want si gode reynicheyt ghelooft hadde. Tot haren .xxx. iaren so wert haer te manne ghegeuen eens sere edelen ende rijcken princen sone, dien si ghehoorsaem was in allen dingen. Mer si verbadt aen hem datse maget bliuen mochte midts die ghelofte der reynicheyt. Ende daer na mercte hy [10r] datse met sommighen gheestelijcken personen conuersatie hadde, wt welcken haer man quaet vermoeden begonste te crijgen, so leyde hi haer wt ialosien ouerspel op, seggende datse daer om hem ontrac die huwelike schult, want si enen anderen lieuer had. Aldus wertse seer van hem gequelt ende veel most si lijden mer si dancte gode altijt ende was seere lijdtsaem So wert haer man van gode gecastijt, want op een tijt als hi reet iaghen, so viel hi vanden paerde seer gequest so dat hi bi na doot was, mer hi ghenas. Ende niet te min soe was hi sinte Pharelde sijnder huysurouwen moeyelic ende wreet als te voren tot dat hem god vander werelt nam. Als hi gestoruen was so verblide haer sinte Pharelt seer datse god onbeulect hadde bewaert, ende si keerde haer totten hemelschen brudegom Jesum christum, hem dienende nacht ende dach in vasten, abstinentien ende deuote ghebeden Ende so behaechlic was gode haer leuen dat hijse verciert heeft met schone miraculen diemen van haer leest.

Het gheuiel op een tijt dat een wijff quam tot eender harer gebuerinnen om te ontleenen twee broden. Die welck antwoorde datse gheen en hadde, ende nemende sinte Pharelten te ghetuge so wildese dattet alle steenen werden mosten Ende als si quam tot harer kisten so vantse al haer broot in steenen verwandelt, diemen noch daghelicx siet in haer capelle niet verre van Vilvoerden staende Haer lichaem rust te Ghent

Dat 6de kapittel. Van Sint Pharelt (Veerle), de zuster van Sint Goedele.

De heilige maagd Sint Pharelt (Veerle), de zuster van Sint Goedele, leefde 90 jaren. In de maagdelijke staat 30 jaren, in huwelijkse staat 30 en bleef maagd en 30 in weduwen staat. Haar maagdelijke staat bewaarde ze onbevlekt want ze had God reinheid beloofd. Tot haar 30ste jaar zo werd ze tot man gegeven een zeer edele en rijke prinsen zoon die ze gehoorzaam was in alle dingen. Maar ze bad aan hem dat ze maagd blijven mocht mits de gelofte van reinheid. En daarna merkte hij dat ze met sommige geestelijke personen conversatie had waarom haar man kwaad vermoeden begon te krijgen, zo legde hij haar uit jaloezie overspel op en zei dat ze hem daarom onttrok van de huwelijkse schuld want ze had liever een ander. Aldus werd ze zeer van hem gekweld en moest ze veel lijden, maar ze dankte God altijd en was zeer lijdzaam. Zo werd haar man van God gekastijd want op een tijd toen hij ging jagen zo viel hij zeer gekwetst van het paard zodat hij bijna dood was, maar hij genas. En niettemin zo was hij Sint Pharelt zijn huisvrouw, moeilijk en wreed zoals tevoren totdat God hem van de wereld nam. Toen hij gestorven was zo verblijdde zich Sint Pharelt zeer dat God haar onbevlekt had bewaard en ze keerde zich tot haar hemelse bruidegom Jezus Christus en diende hem dag en nacht met onthouding en devote gebeden. En zo behaaglijk was God voor haar leven zodat hij haar versierd heeft met mooie mirakels die men van haar leest.

Het gebeurde op een tijd dat een wijf kwam tot een van haar buren om twee broden te lenen. Die antwoordde dat ze geen had en nam Sint Pharelt tot getuige en zo wilde ze dat het alles stenen moesten worden. En toen ze tot haar kist kwam zo vond ze al haar brood in stenen veranderd, die men noch dagelijks ziet in haar kapel die niet ver van Vilvoorde staat. Haar lichaam rust te Gent.

Dat .vij. capitel. Vanden heyligen ghesusteren sinte Aldegondis ende sinte Woutruydt.

AMelberghe die suster van sinte Pippijn van Landen eerste hertoge van Brabant Hi hadde enen sone die heer Walbertus die welc dat een graue was Dese hadt van sijnre huysvrouwen Bertilia geheten twee heilige kinderen. als sinte Aldegonde ende sinte Woutruyt die hi opvoede in duechdeliken leuen Sijn dochter woutruyt gaf hi te huwelic eenen eedelen machtigen man geheten Maldegarius vincentius, dats sinte Vincent van Henegouwe, die aen sinte woutruden wan sinte Landricus die namaels ghecoren was bisschop van Mets Ende noch twee deuote heylighe maechden gheheten Maderberta ende Aldertrudis Ende dese voorseyde graue Maldegarius anders gheheten Vincentius met sijnder huysvrouwen woutruyt achter lieten naemaels die werelt ende volchden Christum na. Sinte Vincent begaf hem in een clooster doende penitencie nacht ende dach gode dienende met vasten, bidden, ende in alrehande goede wercken hem seluen offerende Ende sijn huysurouwe sinte woutruyt die ontfinck dat heylighe wijl ende die gheestelike ordenen vanden heylighen man sinte Autbertus bisscop van Camerijc Ende si begaf haer ooc in een cloostere twelck si seluer ghesticht hadde ende gefondeert ende van haren eygen goeden rijckelic beghift hadde Ende daer leyde si een goet heylich leuen so langhe als si hier opter aerden leuende was.

Die voorscreuen ouders van sinte woutruyt wilden Aldegonde haer suster ooc te huwelic stellen met eenen eedelen man Mer vanden heiligen geest geleert sijnde ant [10v] woorde si aldus Ic begeer enen brudegom wiens erue dat hemel ende eerde is wiens rijcdom nemmermeer en mindert mer altijt wast. Ende onse here gaf haer daer toe gracie. Want als sinte woutruyt int cloester wilde also voorseit is, so screef si enen brief aen Bertilia haer moeder biddende datse tot hair seinde Aldegonde hair suster tot hairder verlichtinge ende si soude schier weder om comen Mer sinte woutruyt den meninge was dat si haer suster daer toe brengen soude datse theylich wijl ontfinge ende die sorge droege vanden maechden inden clooster wonende Dit quam al na haer meninge, want Aldegonde haer suster quam bi haer ende wilde daer blijuen ende so gafse haer den last vander heyliger vergaderinge. Twelc sint Aldegonde van datse in haer ouders huys woonde was eerbaer van zeden, suet van spraken, den armen goedertieren, ootmoedich ende deuoot

Op een tijt als beyde dese heylighe ghesusteren inder nacht tracteerden die salicheyt vanden personen des cloosters, so ghebuerdet dat een keerse al daer staende neder viel ende wt ghinck. Ende sinte Aldegonde namse in hair hant ende si wert van seluen claerlick barnende.

Jtem eer sinte Aldegonde van eertrijcke schiet so wert dat veel menschen vertoont ende ghecondicht want ter middernacht sachmen een grote claerheit ouer dat huis daerse sieck lach ende corts daer na so verschiet die heylige maget sinte Aldegondis met grooter claerheyt, ende alle thuys wert veruult met onsprekelicken soeten roke, allen roke deser werelt bouen gaende. Ende si wert begrauen in haer selfs erue geheten Cusurrya. Maer namaels soe wert si ghetransfereert te Mabugyen int clooster vanden coninc Sygibertus. coninc van Vrancrijcke, twelck si selue ghesticht ende ghefondeert hadt, daer si nv glorioselicken rustet.

Jtem sinte Woutruydt haer suster daer voor af gheseyt is, na veel duechdelike wercken ende heylicheden, miraculen doende is ooc ten lesten salichlicken ghestoruen ende glorioselic ten hemel gheclommen opten .x. dach van April, ende wert gheeert te Berghen in Henegouwen van allen menschen daer omtrent wonende.

Dat 7de kapittel. Van de heilige zusters Sint Aldegonde en Sint Waltrudis.

Amelberga, de zuster van Sint Pepijn van Landen, eerste hertog van Brabant. Hij had een zoon, heer Walbertus (Waldebert) die een graaf was. Deze had van zijn huisvrouw, Bertilia geheten, twee heilige kinderen als Sint Aldegonde en Sint Waltrudis die hij opvoedde in deugdelijk leven. Zijn dochter Waltrudis gaf hij ten huwelijk aan een edele machtige man geheten Maldegarius Vincentius, dat is Sint Vincent van Henegouwen, die aan Sint Waltrudis won Sint Landerik, die later gekozen werd tot bisschop van Metz. En noch twee devote heilige maagden, geheten Madelberta en Aldetrudis. En deze voor genoemde graaf Maldegarius, anders geheten Vincentius, met zijn huisvrouw Waltrudis lieten later de wereld achter zich en volgden Christus na. Sint Vincent begaf hem in een klooster en deed dag en nacht penitentie en diende God met vasten, bidden en in allerhande goede werken en offerde zichzelf op. En zijn huisvrouw Sint Waltrudis die ontving de heilige wijding en de geestelijke orde van de heilige man Sint Autbertus, bisschop van Kamerijk. En ze begaf zich ook in een klooster wat ze zelf gesticht hadden en gevestigd van hun eigen goed en rijk begiftigd hadden. En daar leidde ze een goed heilig leven zo lang als ze hier op aarde leefde.

De voorschreven ouders van Sint Waltrudis wilden Aldegonde, haar zuster, ook ten huwelijk stellen aan een edele man. Maar van de Heilige Geest geleerd zijnde antwoordde ze aldus; ‘Ik begeer een bruidegom wiens erf dat hemel en aarde is en wiens rijkdom nimmermeer vermindert maar altijd groeit.’ En onze heer gaf haar daartoe gratie. Want toen Sint Waltrudis in het klooster wilde, zoals gezegd is, zo schreef ze een brief aan Bertilia, haar moeder, en bad dat ze naar haar zonden Aldegonde, haar zuster, tot haar verlichting en ze zou snel wederom komen. Maar Sint Waltrudis bedoeling was dat ze haar zuster daartoe brengen zou dat ze de heilige wijding ontvangen zou en de zorgen droeg van de maagden die in het klooster woonden. Dit kwam geheel naar haar bedoeling want Aldegonde, haar zuster, kwam bij haar en wilde daar blijven en zo gaf ze haar de last van de heilige verzameling. Want omdat Sint Aldegonde in haar ouders huis woonde en eerbaar van zeden, lieflijk van woorden en de armen goedertieren, ootmoedig en devoot was.

Op een tijd toen beide deze heilige zusters in de nacht onthaalden de zaligheid van de personen van het kloosters zo gebeurde het dat een kaars die daar stond neerviel en uitging. En Sint Aldegonde nam het in haar hand en het begon van zichzelf helder te branden.

Item, eer Sint Aldegonde van het aardrijk scheidde zo werd dat veel mensen verkondigd en vertoond want ter middernacht zag men een grote helderheid over het huis daar ze ziek lag en gauw daarna zo verscheidde de heilige maagd Sint Aldegonde met grote helderheid en het hele huis werd vervuld met onuitsprekelijke zoete rook, een rook die deze wereld te boven gaat. En ze werd begraven in haar eigen erf geheten Cousolre. Maar later werd ze overgebracht te Maubeuge in het klooster van de koning Sigebertus, koning van Frankrijk, wat ze zelf gesticht en gevestigd had, waar ze nu glorieus rust.

Item, Sint Waltrudis, haar zuster daarvoor van gezegd is, na veel deugdzame werken en heiligheden en mirakels tenslotte ook zalig gestorven en glorieus ten hemel gekomen op de 10de dag van april en wordt geerd te Bergen (Mons) in Henegouwen van allen mensen die daaromtrent wonen.

Dat .viij. capittel. van die heylighe maget sinte Ermelyne, nichte vander heyligher maghet sinte Gheertruyden ende van sinte Begghen.

VAn sinte Ermelinen is te weten, dat haer vader heet Ermenolt ende was nichte van sinte Geertruyt ende van sint Begge van sinte Pippijns geslachte, van edelen ende rijcken ouders Ende in haer ioncheyt so was si rijp van zeden, voortgaende in allen duechden, geerne hair houdende in eenicheden, lesende ende bedende ende altijt van haren bruydegom sprekende. Als dese heylige maghet aldus opwies so wildense haer ouders tot huweliken brengen, maer gheensins en wilde sijt consenteren, seggende dat si gode haer reynicheit ghelooft hadde ende si nam een scare ende afsneet haer hare dat ouer haren suueren hals hinck [11r] vertijende ende achterlatende die ydelheyt deser werelt ende christum haren brudegom navolghende. Ende als haer ouders met smecken noch met dreygen haer opset niet veranderen en conden so gauen si tot haren gebruycke die renten van een dorpe geheten Odenke Mer Ermelyne wilde haers vaders huys ende goet achter laten, ende alleene sochtse een heymelike plaetse om gode te dienen. Si quam ter plaetsen daer .ij. ionge gebroeders heren waren. welck stede Ermelijn dat god haer toe gescict hadde, gaende ter kercken, nacht ende dach gode dienende, twelc de duuel seer benijde. Want die iongelingen werden op haer ontsteken in quader minnen, deen vanden anderen niet wetende, maer si en conden haren onreynen wille niet volbrengen sonder grote schande ende beroerte. Deen van desen gebroeders arbeyden seer door den costere vander kercken hem grote giften belouende conde hi Ermelynen brengen tot sinen consente Twelc hi niet en conde volbrengen, maer hi gaf den iongen man eenen raet dat hyse bi nachte roeuen soude. Mer god verhoedet, want inder nacht als hise rouen wilde so hoorde Ermelyne die stemme des enghels seggende aldus Vliet van hier maget ende bewaert dijn maechdom onbeulect dye du gode geheylicht hebste. Ter stont is si van daer gegaen Ende aldus gaende so quam gods enghel weder tot haer seggende Te Meldert is v een plaetse van gode bereyt om v begheerte te volbrengen Twelc niet verre van Louen en is, daer si langhe tijt in groter ynnicheit gode diende, tot dat god sijn bruyt vander werelt haelde om sijnder te gebruyken inder ewicheyt die si mit alder herten begeerde Tot welcker wtuaert songen die scharen der engelen diese ooc begroeuen werdichlijken als een bruyt des conincx der enghelen. Ende haer lichaem bleef .xlviij. iaer onbekent vanden menschen. Ende daer na wildese god ooc doen eeren inder aerden Want op een tijt bi nachte als een goet innich man quam tot Meldert totter plecken daer sinte Ermeline onbekent begrauen lach so en conde hij niet vorder gaen, ende hi sach ter middernacht dat graf der heyliger maget claerder dan die sonne ende hi hoorde der engelen sanck Ende dat selue wedercomende wert hem anderwerf vertoont, des hi gode loofde. Ende hi timmerde op die seluer plecke een capelle ende daer woonde hi tot sijnre doot heilichlic leuende. Tvolck dit vernemende quam daer ende men opende der heyliger magets graff met sanghe ende loue daermen in vant haer heylich lichaem Ende schone miraculen gheschieden daer van blinden die siende werden, croepelen gaende, beseten metten viant verlost ende van anderen siecken die ghesont werden. Ende noch daghelicx so plagen daer te geschien schone miraculen, al so dat te Louen ende elders wel bekent is.

Dat 8ste kapittel. Van de heilige maagd Sint Ermelindis, nicht van de heilige maagd Sint Geertruid en van Sint Begga.

Van Sint Ermelindis is te weten dat haar vader Ermenolt heette en was nicht van Sint Geertruid en van Sint Begga en van Sint Pepijns geslacht van edele en rijke ouders. En in haar jeugd zo was ze rijp van zeden en ging voort in alle deugden en hield zich graag alleen op en las en bad altijd en sprak van haar bruidegom. Toen deze heilige maagd opgroeide zo wilden haar ouders haar tot huwelijk brengen, maar geenszins wilde ze het toestemmen en zei dat ze God haar reinheid beloofd had en ze nam een schaar en sneed het haar af dat over haar zuivere hals hing, verdeed en liet achter de ijdelheid van deze wereld en volgde Christus haar bruidogom na. En toen haar ouders met smeken noch met dreigen haar voornemen niet veranderen konden zo gaven ze tot haar gebruik de renten van een dorp geheten Odenke (Lovenjoel). Maar Ermelindis wilde haar vaders huis en goed achter laten en zocht alleen een heimelijke plaats om God te dienen. Ze kwam ter plaatse daar 2 jonge broeders heren waren welke plaats Ermelindis God haar toe geschikt had en ging dag en nacht ter kerke en diende God wat de duivel zeer benijdde. Want de jongelingen werden op haar ontstoken in kwade minnen, de ene wist het niet van de andere, maar ze konden hun onreine wil niet volbrengen zonder grote schande en beroerte. De ene van deze broeders werkte zeer door de koster van de kerk en beloofde hem grote giften kon hij Ermelindis tot zijn toestemming brengen. Wat hij niet kon volbrengen, maar hij gaf de jonge man een raad dat hij haar bij nacht roven zou. Maar God verhoedde het want in de nacht toen hij haar roven wilde zo hoorde Ermelindis de stem van de engel die aldus zei; ‘Vliedt van hier maagd en bewaar uw maagdelijkheid onbevlekt die u aan God geheiligd hebt.’ Terstond is ze vandaan gegaan. En aldus gaande zo kwam Gods engel weer tot haar en zei; ‘Te Meldert is u een plaats van God bereid om uw begeerte te volbrengen.’ Dat is niet ver van Leuven daar ze lange tijd in grote innigheid God diende totdat God zijn bruid van de wereld haalde om haar in de eeuwigheid te gebruiken dat ze met het hele hart begeerde. Tot welke uitvaart de scharen der engelen zongen die haar ook waardig begroeven als een bruid van de koning van de engelen. En haar lichaam bleef 48 jaar onbekend van de mensen. En daarna wilde God haar ook laten eren op de aarde. Want op een tijd bij nacht toen een goede innige man te Meldert kwam ter plaatse daar Sint Ermelindis onbekend begraven lag zo kon hij niet verder gaan en hij zag ter middernacht dat graf der heilige maagd helderder dan de zon en hij hoorde het engelengezang. En datzelfde toen hij terugkwam werd hem andermaal vertoond, dus hij loofde God. En hij timmerde op diezelfde plek een kapel en daar woonde hij tot zijn dood en leefde een heilig leven. Het volk vernam dit en kwam daar en men opende het graf van de heilige maagd met gezang en lof waar men het heilig lichaam in vond. En mooie mirakels geschieden daar van blinden die ziende werden, kreupelen gaande, bezeten met de vijand verlost en van andere zieken die gezond werden. En noch dagelijks zo plegen daar mooie mirakels te geschieden alzo dat te Leuven en elders wel bekend is.

Dat .ix. capitel. Vander heiliger maget sinte Berlindis.

INden tijden van Dagobertus coninc van Vrancrijcke so was een machtich man geheten Odelart here van Meerbeke bi Nyenouen ende hi diende onder Wytgherus sinte Goedelen vader daer voor af gheseyt is. Dese Odelardus hadde tot eenre huysurouwen die [11v] suster van sinte Amant ende heet Nonna Ende van haer creech hi sinte Berlindis die heylighe maget Die moeder sterf na .xij. iaren ende so bleef Odelaert mit sijn dochter gode dienende mit aelmissen ende goede wercken. Ende lange daer na so wert Odelaert gheslagen met lazarijen bi gods ghehengenisse Ende lange quelende so werden sijn dienairs verdrietich ende lieten hem so dat hi op een tijt met sijnre dochter alleen was ende eyschte van haer wat te drincken Ende si stont op ende spuelde den cop ende gaf haren vader te drincken, dien gedroncken hebbende den nap haer weder gaf So wert si ooc dorst hebbende maer die viant tempteerdese so dat si na haren vader niet drincken en wilde mer storte den nap ende spuelden weder ende soe dranck si daer wte Twelck merckende haer vader soe sweech hy ende met gestoerden moede beual hi dat men een waghen ghereyde So voer hi tot Nyuele daer sinte Gheertruyt ruste, ende hi gaf hair daer ouer alle sijn erue met eenen russche ende rijse ende een messe hebbende eenen witten hecht dye hi mede bracht om haer te gheuen ende om sijn dochter also van haer vaderlijc ende moederlic erue te berouen Ende doe geschiede daer een wonderlijc teeken tot gods geloue. Want doen Odelaert quam voor tlichaem van sinte Gheertruyt soe seyde hi dat hi haer sijn erue nemmermeer geuen en soude, ten waer dat sise met haer eygen hant ontfinge. Ende riep tot haer vierwerf Heylighe Geertruyt ontfaet dese gifte van mijnder hant, ende en wilt mi arme sondaer voor v wenende niet versmaden. Doe ghinc die feretre oft casse open daer si in ruste ende daert al tvolck sach so stack sinte Gheertruyt haer hant wt ende ontfinc daer in den voorseyden russch metten rijse ende messe van Odelaerts handen ende doe ghinc de feretre toe als vore

Die maghet Berlindis dat siende datse hairs goets berooft was so was si dair in verduldich ende met alre herten wert si versmadende alle wereltlicke dingen, welluste van spijsen ende costelike clederen, ende si droech eenen haren cleet op haer lichaem Ende met vasten, ghebeden ende heylighe wakinge so creech si die gracie des hemelschen brudegoms Ende int clooster van onser lieuer vrouwen tot Moerssele werde si ghewijlt ende leefde daer in groter heylicheyt.

Op een tijt alsmen daer te mettene luyde te middernacht so hoorde si die stemme der engelen die hairs vaders siele ten hemel vuerden met sange. Ende so nam si oorlof vander moeder des cloosters om haren vader te begrauen ende ghinc tot Meerbeke, ende si begroef daer haren vader eerliken bi haerder moeder in onser lieuer vrouwen kercke die welck si selue daer ghetimmert had. Ende want dat clooster voorseit te Moersele vanden Huynen verbrant was ende al verdoruen, ende so arme datter nauwe ses maechden broots genoech en hadden So bleef si voort an gode dienende te Meerbeke inder kercken nacht ende dach Ende seer nerstelick visiteerde si die siecken ende versach die arme gode altijt louende. Altijt so droech si een haren cleet ende een steene hadde si onder haer hooft als si ruste. Gheen vleesch en adt si, broot ende water was alleen haer spijse wtgenomen op grote hoochtiden Alsulcken gracie [12r] gaf haer god dat si alrehande siecken ghenas met ghenaken haerder hant Jn deser stranghicheyt des leuens so bleef sinte Berlindis .xv. iaren na hair vaders doot. Ende eens opten heyligen paeschdach so wert voor haer op dye tafel geset een cleyn stuck visch, twelc bi gods wille verkeerde in vleesch ende daer af nutte si een weynich, ende si leefde .xvij. iaren na haren vader.

Als si dan bi godlicker openbaringen verstont dat die doot haer was nakende so begeerde si haer heylich olye ende si ontfinc dat heylich lichaem ons heren ende gaf haren geest in gods handen opten derden dach van Sporkille. Doen quamen haer vrienden ende magen ende die meeste vanden lande ende begroeuense seer weerdichlic.

Die tekenen ende miraculen die godt door haer dair gewracht heuet en soude niemant connen wt spreken. Veel blinde sijn daer siende gheworden, vele croepele, veel doue ende stomme werden daer ooc ghenesen Ende die beseten waren vanden vyant werden op haer graf verlost. Na .vij. iaren so dachten die goede lieden haer graf te verbeteren. Ende als si die dootkiste die van houte was waenden op te heffen soe vonden sise steenen bi godliker miraculen, dies si hoochliken gode loefden. Mer daer was een wijf die seyde dat ghelogen was Ende comende om te besien dat graf, so wert si becommert metten bosen viant neder vallende ter aerden Ende vier dagen bleef si daer leggende oft si doot hadde geweest tot dat sinte Berlindis biden gebede des volcx aenroepende haer maecte ghesont Door welcken mirakel alle tlant beruert wert ende tvolck quam daer met groter menichten ende timmerden die kercke daer nv sinte Berlindis rustet

Daer na int .xxx. iaer haers verscheydens so wert alle tlant weder beruert om dese heylighe maget te verheffen So dat daer quamen twee bisscopen van Camerijck ende van Doornijke die verhieuen die heylighe maghet ende leyden haer heylich lichaem in die feretre daert nv in leyt tot Meerbeke Ende haer nichten sinte Celsa ende sinte Nonna leggen daer bi haer Grote tekenen gheschieden daer, die welke hier achter bliuen om der lancheyt wille

O edel Brabant, met rechte moechdi wel salich heten daer so veel duechdelicke planten in ghegroyet sijn ende haer leuen so heylichliken hebben gheleyt.

Dat 9de kapittel. Van de heilige maagd Sint Berlindis.

In de tijden van Dagobert, koning van Frankrijk, zo was er een machtig man geheten Odelard, heer van Meerbeke bij Ninove, en hij diende onder Witger, de vader van Sint Goedele daarvoor van gezegd is. Deze Odelard had tot een huisvrouw de zuster van Sint Amant en heette Nonna. En van haar kreeg hij Sint Berlindis die heilige maagd. De moeder stierf na 12 jaar en zo bleef Odelard met zijn dochter en diende God met aalmoezen en goede werken. En lang daarna zo werd Odelard geslagen met melaatsheid met Gods toestemming. En na lang kwalen zo werden zijn dienaars verdrietig en verlieten hem zodat hij op een tijd met zijn dochter alleen was en eiste van haar wat te drinken. En ze stond op en spoelde de kop en gaf haar vader te drinken, die na gedronken te hebben haar de kop weer gaf. Zo kreeg ze ook dorst maar de vijand verleidde haar zodat ze na haar vader niet drinken wilde, maar stortte de kop en spoelde het weer en zo dronk ze daaruit, wat haar vader merkte en zo zweeg hij en met verstoord gemoed beval hij dat men een wagen bereidde. Zo voer hij tot Nijvel daar Sint Geertruid rustte en hij gaf haar al zijn erfgoed over met een rus en twijg en een mes die een witte hecht had die hij mee bracht om haar te geven en om zijn dochter alzo van haar vaderlijke en moederlijk erfgoed te beroven. En toen gebeurde daar een wonderlijk teken van Gods geloof. Want toen Odelard voor het lichaam van Sint Geertruid kwam zo zei hij dat hij haar nimmermeer zijn erfgoed geven zou, tenzij dat ze het met haar eigen hand ontving. En riep tot haar viermaal ‘Heilige Geertruid ontvang deze gift van mijn hand en wit mij arme zondaar die voor u weent niet versmaden.’ Toen ging de relikwienkast of kast open daar ze in rustte en daar al het volk toezag zo stak Sint Geertruid haar hand uit en ontving daarin de voor genoemde rus met twijg en mes van Odelardՠs handen en toen ging die kast dicht zoals tevoren.

De maagd Berlindis die zag dat ze van haar goed beroofd was zo was ze daarin geduldig en met het hele hart versmaadde ze alle wereldlijke dingen, wellust van spijzen en kostbare kleren en ze droeg een haren kleed op haar lichaam. En met vasten, gebeden en heilig waken zo kreeg ze de gratie van de hemelse bruidegom. En in het klooster van onze lieve vrouwe te Moorsel werd ze gewijd en leefde daar in grote heiligheid.

Op een tijd toen men daar de metten luidde te middernacht zo hoorde ze de stem der engelen die haar vaders ziel ten hemel voerden met gezang. En zo nam ze verlof van de moeder van het klooster om haar vader te begraven en ging tot Meerbeke en ze begroef daar haar vader fatsoenlijk bij haar moeder in onze lieve vrouwe kerk die ze zelf daar getimmerd had. En omdat het klooster voorgezegd te Moorsel van de Hunnen verbrand was en geheel bedorven en zo arm zodat er nauwelijks zes maagden brood genoeg hadden. Zo bleef ze voortaan God dienen te Meerbeke in de kerk nacht en dag. En zeer vlijtig bezocht ze de zieken en voorzag ze en loofde altijd God. Altijd zo droeg ze een haren kleed en een steen had ze onder haar hoofd als ze rustte. Geen vlees at ze, brood en water was alleen haar spijs, uitgezonder op grote hoogtijdagen. Al zulke gratie gaf haar God dat ze allerhande zieken genas met het aanraken van haar hand. In deze strengheid van leven zo bleef Sint Berlindis 15 jaren na de dood van haar vader. En eens op de heilige Paasdag zo werd voor haar op de tafel een klein stukje vis gezet wat door Gods wil veranderde in vlees en daarvan gebruikte ze en ze leefde 17 jaren na haar vader.

Toen ze dan bij goddelijke openbaring verstond dat de dood haar naakte zo begeerde ze heilige olie en ze ontving dat heilig lichaam van onze heer en gaf haar geest in Gods handen op de derde dag van februari. Toen kwamen haar vrienden en verwanten en de grootsten van het land en begroeven haar zeer waardig.

De tekens en mirakels die God door haar daar gewrocht heeft zou niemand kunnen uitspreken. Veel blinden zijn daar ziende geworden, vele kreupelen, doven en stomme werden daar ook genezen. En die bezeten waren van de vijand werden op haar graf verlost. Na 7 jaren zo dachten de goede lieden haar graf te verbeteren. En toen ze de doodskist die van hout was waanden op te heffen zo vonden ze stenen door goddelijke mirakel, dus ze God zeer loofden. Maar daar was een wijf die zei dat het gelogen was. En kwam dat graf te bezien en zo werd ze bekommerd met de boze vijand en viel neer ter aarde. En vier dagen bleef ze daar liggen of ze dood was geweest totdat Sint Berlindis bij het gebed van het volk haar aanriep en haar weer gezond maakte. Door welk mirakel het hele land beroerd werd en het volk kwam daar met grote menigte en timmerden de kerk daar nu Sint Berlindis rust.

Daarna in het 30ste jaar van haar verscheiden zo werd het hele land weer beroerd om deze heilige maagd te verheffen, zodat daar twee bisschoppen van Kamerijk en van Doornik kwam die de heilige maagd verhieven en legden haar heilig lichaam in het relikwienkastje daar het nu in ligt te Meerbeke. En haar nichten Sint Celsa en Sint Nonna liggen daar bij haar. Grote tekens geschieden daar die hier weg blijven vanwege de lengte.

O edel Brabant, met recht mag je wel zalig heten daar zoveel deugdelijke planten in gegroeid zijn en hun leven zo heilig hebben geleid.

Dat .x. capitel. Van de heylige maghet sinte Reynoffele van Yncourt.

ALs die voorscreuen Dagobertus coninc van Vrancrike regneerde so leefde in Haspegouwe de edel maget christi sinte Reynoffele die vanden eedelen geslachte van Vrancrijke af gedaelt was ende van kersteliken ouders Haer vader heet Ayus ende haer moeder Aya ende haer oude vader was Olardus sinte Berlinden vader alsmen vint bescreuen Ende haer vader was heere tot yncourt Sinte Geertruyt ende sinte Begge waren hair nichten. Dese maghet Reinoffel wies op in duechden, alle ertsche dingen cleyn achtende ende dewige dingen begerende, reyn van herten ende van lichame, minlick inder spraken, langmoedich, lijdsaem, goedertieren ende ont- [12v] fermhertich Dair was een iongelinc van groter afcoemste die hair begeerde te huwelick te hebben, daer toe dat dye ouders van sinte Reynoffele wel ghesint waren. Mer doe si begeerden haer dochters sinne daer op te weten So antwoorde si van binnen ontfunct sijnde vande vuere des heiligen geests ende seyde Datse den iongelinc noch genen anderen brudegom en begeerde mer alleen beminde si Jesum Christum der maechden brudegom. Als haer ouders dat sagen so deden si an haer dochter grote neersticheyt om haer te onderwisen datse den iongelinc trouwen soude, want thuwelic van gode is geordineert. Maer als si daer na niet horen en wilde als geuesticht sijnde in haer opset van reynicheden so begonsten die ouders haer te dreygen, ende altoos so wasser onwillich toe. Si ordineerden nochtan de tijt wanneer men die brulocht houden soude Doen was die maget seer verslagen in haer seluen, twifelende oft beter waer haren ouders gehoosaem te sijn ende thuwelic aen te gaen oft haer opset van reynicheyt te volbrengen So quam den tijt dat die brulocht gehouden wert Mer als den auont nakende was so wert sinte Reynoffel bi ingeuen des heyligen geests andersins beraden Ende die wile dat hair ouders becommert waren so nam si met haer een dienstmaecht ende ginc haer bergen in een bossche daer bi geleghen, daer si een wijle tijts leefde in groter abstinencien en ongemake des lichaems, een haren cleet dragende ende onsen lieuen here haren bruydegom met ynnighe ghebeden ende suchten biddende. Ende die moeder Maria ende die engelen, apostelen ende alle heyligen anriep si met groter sorchvoudicheit dat god hair salich opsette volbrengen wilde tot saligen eynde, want si ontsach dat veruolch harer ouders ende haers brudegoms diese sochten ende niet vinden en consten, dies beheerde si wt deser werelt te scheyden ende met christo te sijn. Ende onse here die (also die propheet seyt) bi is al den genen die hem aenroepen inder waerheyt, die heuetse verhoort ende van allen periculen deser werlt verlost. Want die enghel goods quam tot haer ter plecken voorscreuen met groter claerheyt haer bootschapende datse corts verscheyden soude ende comen ter slaepcameren haers hemelschen brudegoms dien si haer trouwe bewaert hadde Aldus was sinte Reynoffel weerdich des enghels sprake te horen ende hem te sien die inder aerden zijnde dat leuen der enghelen nauolgende. Daer na soe verschietse van deser werelt ende haer siel wert vanden engelen gods verheuen totten hemelschen paradijse dair si inder maechden chore ghebruyct die eewige vruechde.

Als haer ouders dit vernomen hadden biden bewijse van sinte Reynoffels dienstmaget, so waren si seer verslagen ende deden penitentie vander misdaet diese tegen haer dochter misdaen hadden Ende deuotelic ghingen si ter plecken daer sy haer doode lichaem vonden, twelc si werdichlick begroeuen Ende namaels deden si een kercke ouer haer graf op haren cost maken Daer ouer mits die verdienten deser heyliger maghet veel grote teekenen ende miraculen gheschieden bider godlicker gracien [13r]

Dat 10de kapittel. Van de heilige maagd Sint Ragenufle van Incourt.

Toen de voorschreven Dagobert, koning van Frankrijk, regeerde zo leefde in Haspengouw de edele maagd Christus Sint Ragenufle die van het edele geslacht van Frankrijk afgekomen was en van christelijke ouders. Haar vader heette Ajus en haar moeder Aja en haar grootvader was Odelard, de vader van Sint Berlindis, zoals men geschreven vindt. En haar vader was heer te Incourt. Sint Geertruid en Sint Begga waren haar nichten. Deze maagd Ragenufle groeide op in deugden die alle aardse dingen klein achtte en eeuwige dingen begeerde, rein van hart en van lichaam, beminnelijk in woorden, lankmoedig, lijdzaam, goedertieren en ontfermend. Daar was een jongeling van hoge afkomst die haar begeerde te huwen waartoe dat de ouders van Sint Ragenufle wel gezind waren. Maar toen ze hun dochter zin daarvan te weten wilden zo antwoorde ze van binnen ontstoken te zijn van het vuur van de Heilige Geest en zei; ’dat ze de jongeling noch een andere bruidegom begeerde, maar alleen beminde ze Jezus Christus, de bruidegom van de maagd’. Toen haar ouders dat zagen zo deden ze aan hun dochter grote vlijt om haar te onderwijzen dat ze jongeling trouwen zou, want het huwelijk is van God geordend. Maar toen ze daarnaar niet horen wilde als gevestigd zijnde in haar voornemen van reinheid zo begonnen de ouders haar te dreigen en altijd zo was ze er ongewillig toe. Ze ordende nochtans de tijd wanneer men de bruiloft houden zou. Toen was de maagd zeer verslagen in zichzelf en twijfelde of het beter was haar ouders gehoorzaam te zijn en het huwelijk aan te gaan of haar voornemen van reinheid te volbrengen. Zo kwam de tijd dat de bruiloft gehouden werd. Maar toen de avond aankwam zo werd Sint Ragenufle door ingeven van de Heilige Geest anderszins beraden. En de tijd dat haar ouders bekommerd waren zo nam ze met haar een dienstmaagd en ging zich verbergen in een bos, daarbij gelegen waar ze een tijdje leefde in grote onthouding en ongemak des lichaam, droeg een haren kleed en onze lieve heer, haar bruidegom, bad ze met innige gebeden en zuchten. En moeder Maria en de engelen, apostels en alle heiligen riep ze aan met grote zorgvuldigheid dat God haar zalige voornemen volbrengen wilde tot een zalig einde, want ze ontzag dat achtervolgen van haar ouders en haar bruidegom die haar zochten en niet vinden konden, dus behoorde ze uit deze wereld te scheiden en met Christus te zijn. En onze heer die (alzo de profeet zegt) bij hem zijn al diegenen die hem in waarheid aanroepen, die heeft haar verhoord en van alle moeilijkheden van deze wereld verlost. Want de engel Gods kwam tot haar ter plaatse voorschreven en met grote helderheid en boodschapte haar dat ze gauw verscheiden zou en komen tot de slaapkamer van haar hemelse bruidegom die ze haar trouw bewaard had. Aldus was Sint Ranufle waardig de woorden van de engel te horen en hem te zien die in de aarde zijn en het leven der engelen navolgen. Daarna zo scheidde ze van deze wereld en haar ziel werd van de engel Gods verheven tot het hemelse paradijs daar ze in het maagdenkoor de eeuwige vreugde gebruikt.

Toen haar ouders dit vernomen hadden door het bewijs van Sint Ranufleՠs dienstmaagd zo waren ze zeer verslagen en deden penitentie van de misdaad die ze tegen hun dochter misdaan hadden. En devoot gingen ze ter plaatse daar ze haar dode lichaam vonden wat ze waardig begroeven. En later lieten ze een kerk over haar graf op hun kosten maken. Daarover, mits de verdiensten van deze heilige maagd, veel grote tekens en mirakels gebeurde bij de goddelijke gratie.

Dat .xi. capitel. van sinte Oede weduwe

SJnte Oede was gheboren vanden gheslachte vermogender coningen van Vrancrijcke ende hadde te manne eenen prince geheten Arnout, dair moeder af was sinte Bliteldis sustere van Dagobertus coninc van Vrancrijcke Dese vrou had een machtigen prince te manne geheten Anselbertus seer heylich ende deuoot van leuen so dat hi verheuen is, hi was marcgraue des heylich rijcx Dese voorscreuen Arnout die was ooc marcgraue des heilich rijcx twelc men heet tlant van Rijen. Hi hadt van sinte Oede eenen sone sinte Arnout. Als sinte Oeden man salichlic gestoruen was so bleef si weduwe gode dienende Ende na dat exempel vanden heylighen ouders onser lieuer vrouwen Joachim ende Anna so deylde si al haer tijtlic goet in drie deelen Dat een deel gaf si den kercken ende religiosen Dander deel gaf si den siecken ende den arme menschen Ende dat derden deel behielt si tot haren ghebruycken Ende haer lant regeerde si nochtan wijslick door ghetrouwe mannen. Seer ootmoedich ende ontfermhertich was si want den armen naeyde si selue haer clederen ende si hief selue der armer kinder wter vonten. Ende totter armer huysen ghinc si om die te troosten al woonde si ooc verre ende al was de wech slijckachtich Bi dese ende dier ghelijcken wercken was si gemint van haren huysghesinne ende van allen menschen.

Sinte Oede dede ooc maken een hospitael bi haren huyse daerse die arme en[de] siecke met groter liefden tracteerde ende visiteerde tweewerf des dages ende met alder ootmoedicheyt gafse hem blideliken haer noottruft

Ende als Arnulphus hair sone (dats sinte Arnout) tot manliker ouderen gecomen was so gaf hem sijn moeder sinte Oede tlant ouer bi rade vanden eedelen. Dese sinte Arnout had een soone die Angijs heet die troude sinte Beggen sinte Geertruyden suster Ende sinte Arnout wert bisscop van Mets. welke materie hier nae int tweede boeck langer bescreuen wert.

Item sinte Oede was ooc moeye van sinte Hubrecht bisscop van Ludic Ende als si op een tijt alle haer spijse den armen gegeuen hadde so quam onse heere Jhesus tot haer in gedaente van eenen armen ionghelinc biddende om herberge om den name christi Ende als si den sueten name christi hoorde soe ontfinc si hem blidelic Die iongelinc sadt bi ende badt haer datse op stonde ende haelde hem wat te eeten Sinte Oede stont op ende [13v] ginc totten korue die si verstaen hadde datse ydel was ende si vantten vol brooden ende ander nootruften. Die iongelinc ontfinc die spijse wt haer hant ende met soeten woorden sprac hi haer aldus toe. Op ander tijden hebdi my ghewone geweest mi te ontfangen in minen leden met huden hebdi mi ontfanghen in my seluen Weet dat v veel vruechden bereyt werden, ende die v bidden sullen hulpe dees teghenwoordigen leuens bider gracien dijns verlossers ontfangen, ende also verschiet hi.

Daer na wert sinte Oede sieck ende si bekende den dach haers verscheydens te nakene Ende alle aertsche sorghe stelde si wt harer herten om vrylic te mogen haren scepper aenroepen Vrolic was si in haer crancheyt ende verbeide den dach hairs verscheydens om te comen van droefheden tot blijtscapen, van duysterheden totten lichte ende vander doot totten leuen. Ende ghebiecht sijnde ontfinc si dat lichaem ons heeren ende haer heylich olysel biddende om hulpe vander menschen ghebede. Ende doe begeerde si alle haer haue om gode ghegeuen te werden den armen, wtghenomen een rocxken dairse in begheerde begrauen te werden Ende haer ghebet gedaen hebbende so lach si blidelic hare oogen ten hemele stierende ende sach onsen here Jhesum cristum int midden der engelen hair soetelic roepende totter eeuwiger rusten. Doe beualse die ontrent haer stonden te gode ende si verschiet opten .xxiij. dach vander maent October. Hair dode lichaem roeck doe als balsem. Ende die priesters droegent tot sinte Joris kercke diese seluer ghemaect hadde van haren goede.

Daer na glorificeerde god sijn ghetrouwe dienaerssen oock inder aerden tot sijnre eeren. Want die siecke werden gesont op hair graf, so dat die eerweerdige Floribertus bisscop van Ludick daer quam met groter scharen van geestelike ende weerliken volcke openende haer graf Daer vantmen haer heylich lichaem wtgheuende soeten roke, ende haer reliquyen werden verheuen ende sijn gheeert in veel plaetsen Die welcke translatie geschiede opten .xiij. dach der maent Julij ter eeren ons heren Jhesu Christi.

Dat 11de kapittel. Van Sint Oda van Amay, (Oede) weduwe.

Sint Oda was geboren van het geslacht van vermogende koningen van Frankrijk en had tot man een prins geheten Arnold waar de moeder van was Sint Bliteldis, zuster van Dagobert, koning van Frankrijk. Deze vrouw had een machtige prins tot man geheten Ansbertus zeer heilig en devoot van leven zodat hij verheven is, hij was markgraaf van het heilige rijk. Deze voorgeschreven Arnold die was ook markgraaf van het heilige rijk wat men het land van Rijen noemt. Hij had van Sint Oda een zoon, Sint Arnold. Toen Sint Oda Գ man zalig gestorven was zo bleef ze weduwe en diende God. En naar dat voorbeeld van de heilige ouders onze lieve vrouwe Joachim en Anna zo verdeelde ze al haar tijdelijk goed in drie delen. Dat ene deel gaf ze de kerken en religieuzen. Het andere deel gaf ze de zieken en de arme mensen. En dat derde deel behield ze tot haar gebruik. En haar land regeerde ze nochtans wijs door trouwe mannen. Zeer ootmoedig en ontfermend was ze want voor de armen naaide zelf hun kleren en ze hief zelf de arme kinderen uit de doopvont. En tot de arme huizen ging ze om die te troosten en al woonden ze ook ver en al was de weg slijkerig. Bij deze en dergelijke werken was ze bemind van haar huisgezin en van alle mensen.

Sint Oda liet ook een hospitaal maken bij haar huis daar ze de arme en zieke met grote liefde onthaalde en bezocht ze tweemaal per dag met alle ootmoedigheid en gaf ze hen blijde hun nooddruft.

En toen Arnulphus, haar zoon (dat is Sint Arnold) tot mannelijke ouderdom gekomen was zo gaf hem zijn moeder Sint Oda het land over bij raad van de edelen. Deze Sint Arnold had een zoon die Ansegisel heette die trouwde Sint Begga, de zuster van Sint Geertruid. En Sint Arnold werd bisschop van Metz welke materie hierna in het tweede boek langer beschreven wordt.

Item, Sint Oda was ook tante van Sint Hubertus, bisschop van Luik. En toen ze op een tijd al haar spijs aan de armen gegeven had zo kwam onze heer Jezus tot haar in de gedaante van een arme jongeling en bad haar om herberg in de naam Christus. En toen ze de lieve naam Christus hoorde zo ontving ze hem blijde. De jongeling zat en bad haar dat ze opstond en hem wat te eten haalde. Sint Oda stond op en ging naar de korf die ze verstaan had dat het leeg was en ze vond het vol broden en andere nooddruft. De jongeling ontving de spijs uit haar hand en met lieve woorden sprak hij haar aldus toe; ‘Op andere tijden ben je gewoon geweest me te ontvangen in mijn leden, maar heden heb je me ontvangen in mijzelf. Weet dat u veel vreugde bereid wordt en die u bidden zullen help hen in dit tegenwoordige leven bij de gratie van uw verlosser te ontvangen’ en alzo verdween hij.

Daarna werd Sint Oda ziek en ze bekende de dag dat haar verscheiden naakte. En alle aardse zorgen zette ze uit haar hart om vrij haar schepper te mogen aanroepen. Vrolijk was ze in haar zwakte en wachtte op de dag van haar verscheiden om te komen van droefheid tot blijdschap, van duisterheid tot het licht en van de dood tot leven. En gebiecht zijnde ontving ze dat lichaam van onze heer en haar heilig oliesel en bad om de hulp van de mensen gebeden. En toen begeerde ze alle haar have Om God dat het gegeven werd aan de armen, uitgezonderd een rokje waar ze in begraven begeerde te worden. En toen ze haar gebed gedaan had zo lag ze blij en stuurde haar ogen ten hemel en zag onze heer Jezus Christus in het midden der engelen die haar lieflijk riep tot de eeuwige rust, toen beval ze die omtrent haar stonden tot God en ze scheidde op de 23ste dag van de maand oktober. Haar dode lichaam rook toen als balsem. En de priesters droegen het tot Sint-Joris kerk die ze zelf gemaakt had van haar goed.

Daarna verheerlijkte God zijn trouwe dienares ook op de aarde tot zijn eer. Want de zieken werden gezond op haar graf zodat de eerwaardige Floribertus, bisschop van Luik, daar kwam met grote scharen van geestelijk en wereldlijk volk en opende haar graf. Daar vond men haar heilig lichaam die zoete rook uitgaf en haar relikwien werden verheven en werd op veel plaatsen geerd, die translatie geschiedde op de 13de dag van de maand juli ter ere van onze heer Jezus Christus.

Dat .xij. capitel. Van sinte Arnout marcgraue des heilich rijcx ende namaels bisschop van Mets Ende van sinte Wandregisilius sinen neue.

SInte Arnout is ghedaelt vanden geslachte van coninc Clodoueus [14r] van vrancrijcke Want Bliteldis coninc Dagobertus suster was sint Arnouts oudemoeder. ende sijn vader heet ooc Arnout ende sijn moeder sinte Oede als corst hier voor geseit is Sint Arnout troude sinte Doda, ende van haer hadt hi drie kinderen Te weten Clodulphus die sinen vader in heylicheden na volchde ende wert na hem bisscop van Mets Ende sinte Doda de moeder begaf hair te Trier in een beslote stede gode dienende

Die tweede sone Walciscus vader van sinte Wandregisilius, die welcke wandregisilius eerst coninc Dagobertus van vrancrike diende dien seer verhief Ende bi sijnre ouders rade troude hi een edel maget, mer hi onderweesse also datse beide reyn bleuen bi gemeenen consente Ende sinte wandregisilius die ghinc in een clooster dat hi selue stichte dair hi in alte grote heilicheit ende abstinentien leefde. Hi en adt in lange tijt niet dan tweewerf ter weken, des sondachs ende des donredachs. Daer na wt groter deuocien gaf hi hem tot heremiten leuen te Fontenelle daer hi een clooster stichte, dair hi tot .xc. iaren out sijnde die iongers in arbeyde ginck te bouen. Daer nae wert hi sieck ende .iij. dagen ende drie nachten lach hi tot gode opgetogen ende thoonde die dore der hemelen hem gheopent Doe verschiet hi hem tekenende metten teeken des cruyces. Ende doe hoorde een sijn discipel alte sueten hemelschen sanck Sijn heilich lichame rust te Ghendt

Die derde sone van sinte Arnout hete Angisus oft Angijs dien sijn vader gebenedide ende zijn geslachte propheterende datse souden werden erfconingen van vrancrike ende ooc roomsche keyseren alst nae bleeck. Dese Anghijs troude sinte Beggen hertoghe Pippijns van Landen dochter, also dat in tweeste dele deser croniken veruolcht sal werden

Jc keer weder op sint Arnout die achter liet al die eere der werelt ende ghinc ter woestinen om heremijt te werden So gebuerdet dat hi comende op der bruggen vander Moeselen daer dat water seer diep was, so nam hi sijnen rinck ende werpen int water seggende Als ick desen rinck weder crige so sal ic sonder twifel betrouwen dat ic vry van sonden ben Doe ginck hi inderwoestijnen daer hi langhe tijt der werelt steruende gode leefde.

Daer nae als die bisscop van Mets gestoruen was so wert sinte Arnout daer bisscop ghecoren Ende daer bisscop sijnde ende vleesch deruende so wert hem een visch gebracht die sijn cock op doende eenen rinck daer in vant, dien hi sinen here blidelike gaf Ende sinte Arnout kenden ter stont, ende het is .ij. dach reysen van daer totter bruggen daer den rinck eerst geworpen was, ende hier af dancte sinte Arnout onsen here gode almachtich Ende van dier tijt voort soe en was hi niet slapper in sijn leuen mer noch veel neerstiger dan hi was te voren in vasten, waken ende bidden.

Ende so milde van aelmissen was hi te geuen so dat grote scaren van armen volke wt vreemde landen tot hem quamen om aelmissen te ontfangen. Altoos so was hi sorchfuldich in goeden wercken Ende sonderlinge om religiose personen ende pelgrims te herbergen, die hi selue [14v] haer voeten wiesch ende reinichde met sinen handen, die hi ooc spijsde ende cleede. Ende dicwil als hi drie daghen ende ooc somwilen meer gheuast hadde so leefde hi somwijlen met gersten brode ende water, ende een haren cleet droech hi op sijn naecte lijf.

Dat 12de kapittel. Van Sint Arnulf, (Arnold) markgraaf van het heilige rijk en later bisschop van Metz. En van Sint Wandregesilus zijn neef.

Sint Arnulf is afgedaald van het geslacht van koning Clovis van Frankrijk. Want Bliteldis, de zuster van koning Dagobert, was sint Arnulfՠs grootmoeder en zijn vader heette ook Arnulf en zijn moeder Sint Oda zoals hier kortgeleden gezegd is. Sint Arnulf trouwde Sint Doda en van haar had hij drie kinderen. Te weten; Clodulphus die zijn vader in heiligheid opvolgde en werd na hem bisschop van Metz. En Sint Doda, de moeder, begaf zich te Trier in een besloten plaats en diende God.

De tweede zoon Walciscus, vader van Sint Wandregesilus, Wandregesilus die eerst koning Dagobert van Frankrijk diende die hem zeer verhief. En bij raad van zijn ouders trouwde hij een edele maagd, maar hij onderwees haar alzo dat ze beiden rein bleven bij algemene toestemming. En Sint Wandregesilus die ging in een klooster dat hij zelf stichtte daar hij in al te grote heiligheid en onthouding leefde. Hij at in lange tijd niet dan tweemaal per week, de zondag en de donderdag. Daarna uit grote devotie begaf hij hem tot het heremieten leven te Fontenelle daar hij een klooster stichtte daar hij tot zijn 90ste jaar de jongeren in arbeid te boven ging. Daarna werd hij ziek en 3 dagen en drie nachten lag hij tot God opgetogen en toonde de deur der hemel voor hem geopend. Toen verscheidde hij en tekende zich met het teken van het kruis. En toen hoorde een van zijn discipels te lieve hemels gezang. Zijn heilig lichaam rust te Gent.

De derde zoon van Sint Arnulf heette Ansegisel of Angisus die zijn vader zegende en van zijn geslacht profeteerde dat ze erfkoningen zouden worden van Frankrijk en ook Roomse keizers zoals het daarna bleek. Deze Ansegisel trouwde Sint Begga, de dochter van hertog Pepijn van Landen, alzo dat in het tweede deel van deze kroniek vervolgd zal worden.

Ik keer weer op Sint Arnulf die achterliet de hele eer van de wereld en ging ter woestijn om heremiet te worden. Zo gebeurde het dat hij kwam op de brug van de Moezel daar het water zeer diep was, zo nam hij zijn ring en wierp het in het water en zei; ‘Als ik deze ring terugkrijg dan zal ik zo zal ik er zonder twijfel op vertrouwen dat ik vrij van zonden ben.’ Toen ging hij in de woestijn daar hij lange tijd met de in wereld stervende God leefde.

Daarna toen de bisschop van Metz gestorven was zo werd Sint Arnulf daar bisschop gekozen. Daar was hij bisschop en vlees dervende zo werd hem een vis gebracht die zijn kok opendeed en er een ring in vond die hij zijn heer blijde gaf. En Sint Arnulf herkende het terstond en het is 2 dagreizen vandaar tot die brug waar de ring eerst in geworpen was en hiervan dankte Sint Arnulf onze heer God almachtig. En van die tijd voort zo was hij niet slapper in zijn leven, maar noch veel vlijtiger dan hij tevoren was in vasten, waken en bidden.

En zo mild van aalmoezen was hij te geven zodat grote scharen van arm volk uit vreemde landen tot hem kwamen om aalmoezen te ontvangen. Altijd was hij zo zorgvuldig in goede werken. En vooral om religieuze personen en pelgrims te herbergen van wie hij zelf de voeten waste en reinigde met zijn handen die hij ook spijsde en kleedde. En vaak als hij drie dagen en ook soms meer gevast had zo leefde hij soms met gerstebrood en water en een haren kleed droeg hij op zijn naakte lijf.

Noch een mirakel van sinte Arnout dat hi dede in sijn leuen.

ALs coninc Dagobertus regneerde ende in sijn pallays sijnde met sinte Arnout sprekende, so quam daer een malaetsch man roepende ende biddende aelmisse van sinte Arnout. Doe beual hy datmen den armen man in huys leiden soude Ende doe ghinc hi tot hem ondersoekende of hi ghedoopt waer Doe antwoorde die arme lazersche man dat hi niet gedoopt en was want om sijnder groter zeericheit ende verworpenheit wille en meende hi niet dat hem yemant daer toe veroetmoedigen ende dye gracie doen soude. Doe doopten goedertierlijcken die heylige man sinte Arnout, ende terstont was hi ghenesen van alder lazarien der sielen ende des lichaems. Van welcker miraculen wille die coninc ende al dat volck hem seer verwonderden, gode daer af louende ende danckende

Na veele teekenen ende miraculen die bi sinte Arnout geschieden in den volcke al om daer ontrent geseten, so dachte hi weder te keeren totter woestinen Maer want hi sijn schaepkens niet en dorste laten onbesorcht, so wert bi consente des conincx Lotharis de derde in sijn stede bisscop ghemaect sinte Goricus Ende so achterliet weder sinte Arnout alle wereltlike dingen, ende ghinc anderwerf ter woestinen waert ende timmerde daer cleen cellekens daer hi gode loofde gestadelijc nacht ende dach Ende lazersche ende ander arme ontfinc hi daer ende diende hem met sijnen handen, haer schoenen wtdoende ende vaghende, haer voeten ende hoofden wasschende ende haer bedden makende, ende hair noottrufte gaf hi hem Ende in desen ende anderen heylige wercken volherdende so sterf sinte Arnout salichliken in onsen here Ende steruende badt hi dengenen die voor hem waren datse baden voor hem den here die hem ordelen soude want hi belijde dat hi geen goet gedaen en had, maer dat hi vol sonden was.

Ende naedat hi acht iaren ouerleden was so dachte sinte Goricus die bisscop sinte Arnouts lichaem te verheffen Ende met twe andere bisscopen, te weten van Toul ende van Verduyn ende mit grote scharen van clercke ende van volcke so gingen si ter woestinen daer si sint Arnouts lichaem met groter reuerencien ende deuocien vonden ende nament weerdichliken ende brachtent inder stadt van Mets. Ende onderwegen sijnde ende ghebreck van drancke lijdende bi auont, so wasser een man dye hadt luttel biers in een clein vaetken ende seggende met goeden betrouwen. nv wil ons sinte Aernout voeden desen nacht Want tgene dat ons ghebreect dat moghen wi mits sijnre hulpen van gode vercrigen. Ende ter stont so vermenichfuldichde dat bier also datse alle ghenoech hadden ende des morgens ghenoech ouer bleef Daer na quamen si met groter blijschappen in de stadt. Ende ter stont quam alle [15r] die stat met crucen ende vanen in schoonre processien hem te ghemoete Ende haren herder dien si verloren hadden ontfingen si doe regnerende inden hemel, ende sijn heylich lichaem droeghen si in dye kercke vanden apostolen. Ende daer na so dede sinte Arnout grote wonderlike teekenen van blinden, van croepelen ende ander crancke die gesont werden. etcetera. Ende sinte Arnouts-dach comt opten xvi. dach van Oogst

Noch een mirakel van Sint Arnulf dat hij deed in zijn leven.

Toen koning Dagobert regeerde en in zijn paleis was en sprak met Sint Arnulf zo kwam daar een melaatse man roepend en biddend om aalmoes van Sint Arnulf. Toen beval hij dat men de arme man in huis brengen zou. En toen ging hij tot hem onderzoeken of hij gedoopt was. Toen antwoordde de arme melaatse man dat hij niet gedoopt was want om zijn groter zeer en vanwege de verworpenheid meende hij niet dat hem niemand zich daartoe verootmoedigen zou en de gratie doen. Toen doopte goedertieren de heilige man Sint Arnulf en terstond was hij genezen van alle melaatsheid van de ziel en lichaam. Vanwege dat mirakel verwonderden de koning en al dat volk zich zeer en God daarvan loofden en dankten.

Na vele tekens en mirakels die bij Sint Arnulf geschiedden en het volk allen daarom gezeten zo dacht hij terug te keren tot de woestijn. Maar omdat hij zijn schaapjes niet onverzorgd wilde laten zo werd bij toestemming van koning Lotharius de derde in zijn stad bisschop gemaakt Sint Goricus. En zo liet weer Sint Arnulf alle wereldlijke dingen achter en ging andermaal ter woestijn waart en timmerde daar een klein celletje daar hij God gestadig loofde nacht en dag. En melaatse en andere armen ontving hij daar en diende hen met zijn handen, deed hun schoenen uit en afvegen, wasten hun voeten en hoofden en maakte hun bedden en gaf hun nooddruft. En in deze en anderen heilige werken volhardend zo stierf Sint Arnulf zalig in onze heer. En stervende bad hij diegene die voor hem waren dat ze voor hem bidden zouden de heer die hem oordelen zou want hij beleed dat hij geen goed gedaan had, maar dat hij vol zonden was.

En nadat hij acht jaren overleden was zo dacht bisschop Sint Goricus Sint Arnulfs lichaam te verheffen. En met twee andere bisschoppen, te weten van Toul en van Verdun, en met grote scharen van klerken en van volk zo gingen ze ter woestijn daar ze Sint Arnulfs lichaam met groter reverentie en devotie vonden en namen het waardig en brachten het in de stad Metz. En toen ze onderweg waren en tegen tegen de avond gebrek van drank zo was er een man die wat bier had in een klein vaatje en zei met goed vertrouwen; ‘Nu wil ons Sint Arnulf voeden deze nacht. Want hetgeen dat ons ontbreekt dat mogen we met zijn hulp van God verkrijgen.’ En terstond zo vermenigvuldigde dat bier alzo dat ze allen genoeg hadden en ‘s morgens genoeg over bleef. Daarna kwamen ze met grote blijdschap in de stad. En terstond kwam de hele stad met kruisen en vaandels hun tegemoet. En hun herder die ze verloren hadden ontvingen ze die toen regeerde in de hemel en zijn heilig lichaam droegen ze in de kerk van de apostels. En daarna zo deed Sint Arnulf grote wonderlijke tekens van blinden, van kreupelen en andere zwakken die gezond werden et cetera. En Sint Arnulf-dag komt op de 16de augustus.

Dat .xiij. capitel. Van sinte Landraden abdisse

AChtervolgende onse materie so werdt hier verclaert die historie vander heyliger abdissen sinte Landraden, die welck eenen heilighen broeder hadde, te weten sinte Remigius eertsbisschop van Ruwaen, ende waren beyde kinder van hertoge Karel maerteel. Van haer leestmen datse een beelde der duechden was ende dat si was gebenedijt in haer moeders lichaem, eer si gheboren was. Ende van ioncx op so begeerde si gode almachtich in reynicheden te dienen. Ende tot huweliken state vermaent sijnde so en wilde si dat gheensins consenteren

Daer na alle aertsche dinghen versmadende vercoos si in een cleen plaetse gode te dienen bi water ende broot leuende ende een haren cleet droech si aen hair lichaem. Grote goedertierenheit ende ontfermherticheit bewees si den armen hem te eeten gheuende ende haer voeten wasschende Ende seer ootmoedelic was si ghecleet als de alder minste van haren dienstmaechden Veele arbeyde si om ledicheyt te scuwen ende wakede lange in haren ghebeden ende contemplacien. Maer want dese heylige maget bouen al begheerde na te volghen die heylige heremiten ende in eenuoudicheden gode te dienen, so rekende si al cleyn datse dede, begerende hare seluen ende alle die werelt te verlochenen ende te laten. Ende soe ghinc si tegen den wille van harer familien tot eenre wilder contreyen gheheten Beluwe daer wilde dieren woonden ende maecte daer een cleyn cluysken daer sy in woonde. Op een tijt gebuerdet dat een herder die beesten daer omtrent hoede, die opten auont verdoolde bi den wille gods, so dat hi des nachts daer bliuende ende wakende vanden hemelschen lichte verlicht wert. Ende hi sach daer ouer een plecke die al vol bremen ende doornen was, een hemelsche lichte claerlick schinende ende daer na hoorde [15v] hi der engelen sanck seer soetelic ludende, alle eertsche melodyen bouen gaende. Daer na alst dach was so ghinc hi tot sinte Landraden ende gaf haer te kennen dit voorscreuen mirakel. Doen ghinc si haer bereyden met vasten ende gebeden teghen den aenstaenden nacht Ende met eenen deuoten priester gheheten Sigemarius haer beradende so ginc se met hem ende metten seluen hardere ter voorseyder plecken, ende al wast winter nochtans so ghincse barvoets

Daer comende viel si neder in hair deuocie ende stortede seer veel tranen. Doe scheen daer tlicht des hemels seer clairlic, ende der enghelen melodye wert daer ghehoort. Ende daer na so visiteerde si altijt dye selue plaetse doende haer ghebet met deuocien

Dus staende daer totter middernacht in hoger contemplacien soe werdt den hemel gheopent ende daer quam neder ghedaelt een wonderlic schoon cruce vallende op een steen die daer lach Ende als dat morwe wasse den zegel ontfangende is so verthoont noch den herden steen de inprintinge des selfs cruces Ende doen sprac die engel gods tot haer. Neemt o Landrada van uwen onsterfliken brudegom dit teeken der liefden twelc hi di bi mi seyndet wten hemele die daer inden cruce bitterlic steruende alle dingen hermaect heeft Bi deser beschermenissen so en sullen in deser plaetsen niet hinderen die bose geeste honger sterfte oft tempeesten. Soe wert sinte Landrada des seer verblijt ende selue so began si die plecke te bereyden, die dornen ende bremen wt te trecken ende daer een kercke te stichten ter eeren vander glorioser moeder gods Maria daer si seluer dat fondament leyde ende ooc den outaer die noch duert Ende als die kercke volbracht was so dede syse consacreren ende werdt een heylich clooster. So quamen daer veele deuoote maechden ende weduwen hair begeuende om gode te dienen in heylicheyt des leuens Ende dese plaetse heet voort aen Besilia, dat is Belzen ende heet noch monsterbelze So wert dese heylige plaetse gheuisiteert ende ooc van grote eedelen personen.

Op een tijt quam daer om sijn ghebet te spreken die grote coninc Karel comende vander iacht ende besocht sijn moeye sinte Landrada. Ende als hi sijn auontmael doen soude so wert hem geseit datter een wilde berinne die iongen had inder porten comen was om yemant te verslinden so dat die ionffrouwen veruaert sijnde tot haren cellen vloeden. Sinte Landrada onueruaert sijnde nam een groot hout in haer hant ende gaf dat den coninc Die welck ghezegent metten teeken des heyligen cruces sijnde niet en vloot vander felre beesten tot heur waert comende, mer hi ginc tegen haer ende versloechse met eenen slaghe Doe heet hem sinte Landrada grote Kaerle ende sijn ridders des ghelijcx

Ende also daer bi sinte Landraden ooc woende de schone ende eedel maget sinte Amelberge soe behaechde si den coninc alsoe dat hi op haer verliefde als hijse sach. Van welcker materien int naeste capittel gheseyt sal worden.

Jc come weder tot sinte Landraden die naemaels in groter siecten viel Ende als die heylige maechden stonden omtrent haer so voorseyde dese hem die vre hairs doots, twelck also geviel, te we [16r] ten opten sesten dach van Julio Ende tot gode gereyst sijnde so vertoondese hair den heiligen bisscop van Ludick seggende datse wilde begrauen zijn na tbewijs eens cruces twelc si hem thoonde inden hemel Hi aenmercte dat seer neerstelic ende doe ghinc hi te Belzen. Ende daer comende vant hi tvolc becommert om sinte landraden te begrauen inder kercken. Sijn gebet gedaen sijnde sprac hi totten volcke ende gaf hem te kennen die openbaringe die hem gedaen was. Dit horende werden si murmurerende op den bisscop, want sinte Landrada de kercke ghesticht hadde ende die hylige vergaderinge gemaect hadde ende veele schone teekenen daer ghedaen hadt, ende dat geen gelooflic visioen en was, dat sise verliesen souden doot sijnde die si in haer leuen ghehouden hadden

Op dese ende veel ander woorden so antwoorde die bisscop, datmen gode meer moet ghehoorsaem sijn dan den menschen Want seyde hi, ick ben seker dat niet verandert en sal werden dat god gheordineert heeft also gheef ick mi tot uwen wille. Also wert dan die heylige maget begrauen na den wille des volcx. Ende die bisscop vastede ende dede sijn gebet tot gode. Na den derden dach seyde hi weder totten volc, dattet tijt was te besuecken de bedudenisse sijns voorseyden visioens Ende hi seyde datse haren oogen ghelouen souden ende dat graf op deden om alle twifel neder te legghen Doe ghinghen si alle ten graue ende deden dat open , ende si en vonden daer noch lichaem noch kiste, waer af si seer verwondert ende bescaemt waren. Die heylige bisschop troostese als sijn kinderen ende vermaendese met hem te gaen om te besoeken gods werck. Soe volchden si hem na ende quamen ter plecken daer sinte Lambrecht bi den heyligen Landoaldus eertspriester op ghehouden ende gheleert was Daer wert ghesien dat teeken des cruces. Ende alsmen deerde op groef so vantmen sinte Landraden lichaem der bequamelic leggende, also dat gheen twijfele is ten was vanden engel gods al daer gebracht. Dies si gode loofen eerende die heylighe maghet.

Daer nae bestorte god almachtich die plaetse metten gauen sijnder goedertierenheyt, want veel wonderliker tekenen gheschieden daer van blinden die siende werden. Sonderlinghe so was daer een man die langhe tijt sijn ghesichte verloren hadde, horende vanden volcke die grote wonderlijcke miraculen die god doende was door sijn heylige vriendinne sinte Landraden. So dachte hi ooc haer graf te versoeken met groter deuocien. Als hi daer gheleit was ende sijn gebet ghedaen hadde, so wert hi ter stont siende veel claerliker dan hi te voren oyt ghedaen hadde, waer af hi gode ende der heyliger Landraden seer dancte ende loofde Desghelijcx die watersuchtige ende iychtige menschen, croepele ende alderhande siecke menschen van wat siecten of hoe danich datse waren vercregen ghesontheyt. Veel waer daer aff te scriuen, mer om dat hier te lanc soude sijn te vertellen alle dye miraculen soe wert van mi hier achter ghelaten want het verdrietlic is den menschen langhe op een materie te bliuene hoe goet datse ooc is Want men gemeen- [16v] liken seyt Coener maect verledinghe Hier om so wil ick nv swigen vander heyliger abdissen sinte Landrada

Dat 13de kapittel. Van Sint Landrada, abdis.

Achtervolgende onze materie zo wordt hier verklaard de historie van de heilige abdis Sint Landrada die een heilige broer had, te weten Sint Remigius, aartsbisschop van Rouen, en ze waren beide kinderen van hertog Karel Martel. Van haar leest men dat ze een voorbeeld van deugden was en dat ze gezegend was in haar moeders lichaam eer ze geboren was. En van jongs op zo begeerde ze God almachtig in reinheid te dienen. En tot huwelijke staat vermaande zijnde zo wilde ze dat geenszins toestemmen.

Daarna versmaadde ze alle aardse dingen en koos ze een kleine plaats om God te dienen en leefde van water en brood en droeg een haren kleed aan haar lichaam. Grote goedertierenheid en ontferming bewees ze de armen die ze eten gaf en hun voeten waste. En zeer ootmoedig was ze gekleed als de allerminste van haar dienstmaagden. Veel werkte ze om de ledigheid te schuwen en waakte lang in haar gebeden en beschouwingen. Maar omdat deze maagd boven alles begeerde na te volgen de heilige heremieten en in eenvoud God te dienen zo rekende ze alles weinig dat ze deed en begeerde zichzelf en de hele wereld te loochenen en te laten. En zo ging ze tegen de wil van haar familie tot een wild gebied geheten Beluwe daar wilde dieren woonden en maakte daar een klein huisje waar ze in woonde. Op een tijd gebeurde het dat een herder die beesten daaromtrent hoedde op een avond verdwaalde door de wil van God zodat hij de nacht daar bleef en waakte en van hemels licht verlicht werd. En hij zag daarvoor een plek een plek die geheel vol bramen en dorens was een hemels licht helder schijnen en daarna hoorde hij engelengezang zeer lieflijk luiden die alle aardse melodie te boven ging. Daarna toen het dag was zo ging hij naar Sint Landrada en gaf haar te kennen dit voorschreven mirakel. Toen ging ze zich bereiden met vasten en gebeden tegen de aanstaande nacht. En met een devote priester geheten Sigemarius zich beraden zo ging ze met hem en met dezelfde herder naar de voor genoemde plek en al was het winter nochtans zo ging ze barrevoets.

Daar aankomende viel ze neer in haar devotie en stortte zeer veel tranen. Toen scheen het licht der hemel zeer helder en de engelen melodie werd daar gehoord. En daarna zo bezocht ze altijd dezelfde plaats en deed haar gebed met devotie.

Aldus stond ze daar tot middernacht in hoge bespiegeling en zo werd de hemel geopend en daar kwam neergedaald een wonderlijk mooi kruis die viel op een steen die daar lag. En toen dat murw was ontving het de zegel en zo toont noch de harde steen de inprenting van dat kruis. En toen sprak de engel Gods tot haar; ‘Neem o Landrada van uw onsterflijke bruidegom dit teken der liefde wat hij u door mij zendt uit de hemel die daar aan het kruis bitter stierf en alle dingen gemaakt heeft. Met deze bescherming zo zullen u in deze plaats niet hinderen de boze geesten, honger, sterfte of tempeesten. Zo werd Sint Landrada dus zeer verblijd en zelf begon ze de plek te bereiden en dorens en bramen uit te trekken en daar een kerk te stichten ter ere van de glorieuze moeder Gods Maria daar ze zelf het fundament legde en ook het altaar die er noch staat. En toen de kerk gemaakt was zo liet ze het consacreren en het werd een heilig klooster. Zo kwamen daar vele devote maagden en weduwen die zich begaven om God te dienen in heiligheid van leven. En deze plaats heette voortaan Besilia, dat is Belzen en heet noch Munsterbilsen; (monasterium in Bilsen) Zo werd deze heilige plaats bezocht en ook van grote edele personen.

Op een tijd kwam daarom zijn gebed te spreken de grote koning Karel die van de jacht kwam en bezocht zijn tante Sint Landrada. En toen hij zijn avondmaal zou doen zo werd hem gezegd dat er een wilde berin die jongen had in de poort gekomen was om iemand te verslinden zodat de jonkvrouwen bang waren en tot hun cellen vlogen. Sint Landrada die niet bang was nam een groot hout in haar hand en gaf dat de koning, Die gezegend was met het teken van het heilige kruis niet vloog van het felle beest die naar hem kwam, maar hij ging ertegen en versloeg het met een slag. Toen noemde hem Sint Landrada grote Karel en zijn ridders desgelijks.

En alzo daar bij Sint Landraden ook woonde de mooie en edele maagd Sint Amelberga zo behaagde ze de koning alzo dat hij op haar verliefde toen hij haar zag. Van welke materie in het volgende kapittel gezegd zal worden.

Ik kom weer tot Sint Landrada die later in grote ziekte viel. En toen de heilige maagden omtrent haar stonden zo noemde deze hen het uur van haar dood wat alzo gebeurde, te weten op de zesde dag van juli. En tot toen ze naar God gereisd was zo vertoonde ze zich voor de heilige bisschop van Luik en zei dat ze wilde begraven zijn naar het bewijs van het kruis wat ze hem toonde in de hemel. Hij merkte dat zeer vlijtig op en ging toen naar Bilsen. En toen hij daar kwam vond hij het volk bekommerd om Sint Landrada in de kerk te begraven. Toen zijn gebed gedaan was sprak hij tot het volk en gaf hen te kennen de openbaring die hem gedaan was. Dit hoorden ze en begonnen te murmelen op de bisschop, want Sint Landrada had de kerk gesticht en de heilige samenkomst gemaakt en vele mooie tekens daar gedaan en dat het geen geloofwaardig visioen was en dat ze dood verliezen zouden die ze in leven gehouden had.

Op deze en veel andere woorden zo antwoordde de bisschop dat men God meer moet gehoorzaam zijn dan de mensen. Want zei hij; ԩk ben zeker dat niet veranderd zal worden dat God geordend heeft en alzo geef ik me tot uw wil; Alzo werd dan de heilige maagd begraven naar de wil van het volk. En de bisschop vastte en deed zijn gebed tot God. Na de derde dag zei hij weer tot het volk dat he tijd was om de betekenis van zijn voor genoemde visioen te onderzoeken. En hij zei dat ze haar ogen geloven zouden en dat graf opendeden om alle twijfel neer te leggen. Toen gingen ze allen te graf en deden dat open en ze vonden daar noch lichaam noch kist, waarvan ze zeer verwonderd en beschaamd waren. De heilige bisschop troostte ze als zijn kinderen en vermaande ze met hem te gaan om Gods werk te zoeken. Zo volgden ze hem en kwamen ter plaatse waar Sint Lambrecht bij de heilige aartspriester Landoaldus opgevoed en geleerd was. Daar werd het teken van het kruis gezien. En toen men de aarde opgroef zo vond men het lichaam van Sint Landrada daar bekwaam liggen, alzo dat er geen twijfel was en was van de engel Gods daar gebracht. Dus ze God loofden en eerden de heilige maagd.

Daarna begiftigde God almachtig die plaats met de gaven van zijn goedertierenheid, want veel wonderlijke tekens geschieden daar van blinden die ziende werden. Vooral zo was daar een man die lange tijd zijn gezicht verloren had en hoorde van het volk de grote wonderlijke mirakels die God deed door zijn heilige vriendin Sint Landrada. Zo dacht hij ook om haar graf te bezoeken met grote devotie. Toen hij daar gelegd was en zijn gebed gedaan had zo werd hij terstond ziende en veel helderder dan hij tevoren ooit gedaan had waarvan hij God en de heilige Landrada zeer bedankte en loofde. Desgelijks die waterzuchtige en jichtige mensen, kreupelen en allerhande ziekte van mensen van wat ziekte of hoedanig dat ze waren kregen gezondheid. Veel was ervan te schrijven, maar omdat het hier te lang zou zijn om te vertellen al die mirakels zo wordt het van mij hier nagelaten want het verdriet de mensen te lang op een materie te blijven hoe goed dat het ook is. Want men zegt gewoonlijk; koener maakt weerzin. Hier zo wil ik nu zwijgen van de heilige abdis Sint Landrada.

Dat .xiiij. capitel. Van die heylighe maghet sinte Amelberge, die welck Karel die grote gheerne tot eenen wijue ghehadt hadde.

JNden tiden vanden mogenden coninc Pippijn so leefde die heylige maghet sinte Amelberge die van coninclijcken geslachte was ende si bestont ooc sinte Gheertruyt in maechschapen ende sinte Aldegonden ende sinte Woutruden. Van ioncx op so began die heylighe maghet sinte Amelberghe gode te dienen als gods bruyt wtuercoren Ende alsoe aen haer ouders huys soe stont enen schonen genuechliken boomgaert daer fonteynen, bomen groeyen rosen ende lelien in stonden. So plach Amelberghe met ionge maechdekens haers ghelike daer in spaceren te gaen ende gode telouen Ende een bede huseken hadde si daer in ghemaect met een outaer daer si gode op offerde alrehande vruchten. So quam die heylighe bisschop sinte Willebert op een tijt tot haer ouders huys, ende bi rade van hem so wert Amelberge gheschict te woonen bi sinte Landrada des voorscreuen Pippijns sustere, die (also voorseyt is in haer legende) te Belsen een clooster ghesticht hadde Als Amelberge dair quam soe wertse minlijc ontfanghen bi dաnder maechden, ende buten ghecleet sijnde met siden clederen soe had se op haer teder lichaem een haren cleet daerse hem al af verwonderden. Mer het is een ghemeen seggen van oude tide, dattet gheerne vroech crommet int wassen dat een goet haeck werden sal So geuielt met dit heylich maechdekijn sinte Amelberge. want in haerder ioncheyt steldese hair tot penitencien ende castijnghe des lichaems, op dat si in harer outheyt daer in te volstandigher ende bat daer in blijuen soude

Seer vierich was si in haren gebeden ende contemplatien, ale ydelheit deser werelt schuwende.

Daer na gebuerde dat coninc Pippijn als hi iaghede op een tijt quam tot sijnder suster sinte Landraden. Ende so wert hi aensiende die schoone maghet Amelberge, ende ouer maeltijt sijnde vraechde hi, wiens dochter si was Ende als hi hoorde van wat geslachte si was, so woude hise Kaerlen sinen sone te huwelic voeghen. Mer als Amelberghe dat verstont so sprack si totten coninc aldus. Ick beminne Christum daer ick mede verbonden ben, hoe sal ic dan mit uwen sone brulocht aen gaen daer ic des hemelschen conincx sone aen hange, dien ick mijn maechdelike reynicheyt ghelooft hebbe Doe die coninck dat hoorde so seide hi O salige maget wt wiens borst so luyden die woorden des heilichs geests So loofde daer af die coninc gode, ende zijnre suster Landraden beval hi gods bruyt Amelberge. Als de coninc in sijn pallays quam so vertelde hi sijnder coninginnen Bertrada van Amelbergen deucht. Doe seyde die coninginne dat die Ridder Rodinus Amelbergen broeder ooc van sijnre ioncheyt in duechden opgewassen was, want al had hi in des conincx hof groot bewint nochtans diende hi gode deuotelic [17r]

Daer na versocht ende badt de grote Karel sinen vader coninc Pippijn om amelbergen te hebben teenen wiue, want si hem bouen alle ander behaechde Mer al seyde hem sijn vader dat hi die maget daer mede niet en quelde oft en bedroefde, nochtans en conste hy sijn herte daer af niet keeren Ende want onse here sijn bruyt bewaren wilde, so openbaerde sinte Gheertruyt inden slape Rodinus sinte Amelbergen broeder hem vermanende aldus. Stant op ende neemt v suster ende vliet met hair want die coninc heeft boden wt ghesonden om haer te crijgen op dat hise te wijf troude. Rodinus ontspranck ende hi haeldese ende brachtse te Vyluorden heymelijcken daer die heylige maghet in vasten, in waken ende in gebeden gode ynnichlic diende Haer spise was broot met groenen cruyde

Op een tijt seide sinte Amelberghe tot haer dienstmaget datse een weynich kersen haelde opten cant van der zennen. Ende als sijt haer pijnde te doen ende neychde opten cant vanden watere so quam daer enen groten vissche na haer gesprongen so datse seer veruaert was ende riep om hulp Mer die heilige maget bekende die gaue gods ende seide tot haer dienstmaget Gaet weder tot den vissche ende aenueert hem met der caken ende trecten opt droghe, twelck si dede. Doen dancte sinte Amelberge gode, ende spijsde daer af die arme ende ooc haer familie

Daer na vertrack sinte Amelberghe op een ander plecke in Brabant die hair toe behoorde ende stichte daer een kerck om die eer van sinte Martijn. Ende noch op een ander plecke haer toe behorende op die Scelde gelegen geheten Temsick so timmerde si een kerck ter eeren van onser lieuer vrouwen Maria, daer si voort bleef wonende ende een heylich leuen leydende tot dat si wert afliuich, in vastenen, abstinencien, in gebeden, ende in miltheden totten armen ende in allen duechden volherdende meer dan men soude connen wtspreken

Bekennende daer na sinte Amelberge dat haer sterf dach was nakende So had si altijt haer oogen ende handen ten hemel waert, gode aenroepende, ende met groter begeerte begeerde si tot haren bruydegom te reysen Ende na dat si haer sacramenten ontfangen hadde so verschietse vander werlt ende die enghelen ontfingen hair siele Jnt iaer ons heren .vij.C. ende .lxij. opten .x. dach van Julio, ende si wert tot Temsic begrauen in onser vrouwen kerck, die si ghesticht hadde. Mer daer na gheschiede haer translacie ende wert verdragen totter abdyen van sinte Peeters te Ghendt der ordenen van sinte Benedictus.

Dat 14de kapittel. Van de heilige maagd Sint Amelberga die Karel de Grote graag tot een wijf gehad had.

In de tijd van de vermogende koning Pepijn zo leefde de heilige maagd Sint Amelberga die van koninklijk geslacht was en ze bestond ook Sint Geertruid in verwantschap en Sint Aldegonde en Sint Woutruid. Van jongs op zo begon die heilige maagd Sint Amelberga God te dienen als Gods bruid uitverkoren. En alzo aan haar ouderlijk huis zo stond een mooie genoeglijke boomgaard waar bronnen, bomen groeiden en rozen en lelies in stonden. Zo plag Amelberga met jonge maagdjes haar gelijke daarin te wandelen en te gaan en God te loven. En een bedehuisje had ze daarin gemaakt met een altaar daar ze voor God offerde allerhande vruchten. Zo kwam de heilige bisschop Sint Willebert (Weribert) op een tijd tot haar ouders huis en bij raad van hem zo werd Amelberga geschikt te wonen bij Sint Landrada, de zuster van de voorgeschreven Pepijn, die (alzo gezegd is in haar legende) te Bilsen in een klooster die ze gesticht had. Toen Amelberga daar kwam zo werd ze beminnelijk ontvangen bij de andere maagden en was van buiten gekleed met zijden kleren en zo had ze op haar tedere lichaam een haren kleed waar ze zich allen van verwonderden. Maar het is een algemeen spreekwoord van oude tijden ‘dat het graag vroeg kromt in het groeien dat het een goede haak zal worden.’ Zo gebeurde het met dit heilige maagdje Sint Amelberga want in haar jeugd stelde ze zich tot penitentie en kastijden van het lichaam zodat de daar in ouderdom daarin te volstandiger en beter daarin blijven zou.

Zeer vurig was ze in haar haar gebeden en beschouwingen en schuwde alle ijdelheid van deze wereld.

Daarna gebeurde het dat koning Pepijn toen hij jaagde op een tijd kwam bij zijn zuster Sint Landrada. En zo begon hij de mooie maagd Amelberg te zien en aan de maaltijd zo vroeg hij wiens dochter ze was. En toen hij hoorde van wat geslacht ze was zo wilde hij haar Karel, zijn zoon, tot huwelijk voegen. Maar toen Amelberga dat verstond zo sprak ze tot de koning aldus; ‘Ik bemin Christus daar ik mee verbonden ben, hoe zal ik dan met uw zoon de bruiloft aangaan daar ik de hemelse koning zo aanhang die ik mijn maagdelijke reinheid beloofd heb.’ Toen de konink dat hoorde zo zei hij; ԏ zalige maagd uit wiens borst zo klinken de woorden van de Heilige Geest. Zo loofde daarvan de koning God en zijn zuster Landrada beval hij Gods bruid Amelberga. Toen de koning in zijn paleis kwam zo vertelde hij het zijn koningin Bertrada van de deugd van Amelberga. Toen zei de koningin dat de Rodinus, de broer van Amelberga, ook vanaf zijn jeugd in deugden was opgegroeid want al had hij in de koningshof groot bewind nochtans diende hij God devoot.

Daarna verzocht en bad de grote Karel zijn vader koning Pepijn om Amelberga te hebben tot een wijf want ze behaagde hem boven alle anderen. Maar al zei hem zijn vader dat hij de maagd daarmee niet kwellen of bedroeven wilde, nochtans kon hij zijn hart daarvan niet weghouden. En omdat onze heer zijn bruid bewaren wilde zo openbaarde Sint Geertruid in de slaap Rodinus, de broer van Sint Amelberga, en vermaande hem aldus; ‘Sta op, en neem uw zuster en vliedt met haar want de koning heeft boden uitgezonden om haar te krijgen zodat hij haar tot wijf trouwt.’ Rodinus sprong op en hij haalde haar en bracht haar heimelijk naar Vilvoorde daar de heilige maagd in vasten, in waken en in gebeden God innig diende. Haar spijs was brood met groen kruid.

Op een tijd zei Sint Amelberga tot haar dienstmaagd dat ze wat kersen haalde op de kant van de Zenne. En toen ze zich pijnigde het te doen en neeg op de kant van het water zo kwam daar een grote vis naar haar gesprongen zodat ze zeer bang was en riep om hulp. Maar de heilige maagd bekende die gave Gods en zei tot haar dienstmaagd; ԇa weer tot de vis en pak hem bij de kaak en trek het op het droge, wat ze deed. Toen dankte Sint Amelberga God en spijsde daarvan de armen en ook haar familie.

Daarna vertrok Sint Amelberga naar een ander plek in Brabant die haar toebehoorde en stichtte daar een kerk om de eer van Sint Martinus. En noch op een ander plek haar toebehorend op de Schelde gelegen en geheten Temse zo timmerde ze een kerk ter ere van onze lieve vrouwe Maria daar ze voorts bleef wonen en een heilig leven leidde totdat ze doodging, in vasten, onthouding, in gebeden en in mildheid en volhardde tot de armen in alle deugden meer dan men zou kunnen uitspreken.

Bekende daarna Sint Amelberga dat haar sterfdag naakte. Zo had ze altijd haar ogen en handen ten hemel waart en riep God aan en met grote begeerte begeerde ze tot haar bruidegom te reizen. En nadat ze haar sacramenten ontvangen had zo scheidde ze van de wereld en de engelen ontvingen haar ziel in het jaar ons heren 762 op de 10de dag van juli en ze werd te Temse begraven in onze vrouwe kerk die ze gesticht had. Maar daarna geschiedde haar translatie en werd gedragen tot de abdij van Sint Pieters te Gent in de orde van Sint Benedictus.

Dat .xv. capitel. Van sinte Alaert abt ende confessoor.

SJnte Alaert was des groten coninc Karels broeders sone want coninc Pippijn sijn vader had een sone de hete Bernaert sint Alaerts vader, die welck sinte Alaert in sijn iuecht sijnde so conuerseerde hi int pallays van coninc Kaerle onder de meeste, nochtans so vreesde hi gode ende bewaerde sijn herte reyn sonder hem te laten verleyden ouer mits vrese oft minne van yemande

Als hi .xx. iaer out was so begaf hy hem in die abdye van Corbie in vrancrijke der ordenen van sinte Benedictus daer hi die andere in ootmoedicheden ende wercken der goedertierenheit te bouen ghinc. Ende also leefde hi dat hi metter herten meer scheen te sijn inden hemel dan inder eerden bi rade van eenige die sijn wedercoemse totter werlt begeerden. So wert hem den last ghegeuen den hof te oeffenen ende te bewaren, op dat hi by verdriet des arbeyts weder keerde tot des conincx pallayse, mer ghehoorsaemlijc ende ongeueysdelic nam hi den last des hoofs, dien hi neerstelic oefende ende met Maria magdale na sochte hi daer in Jesum Christum.

Daer nae want sijn vrienden ende magen hem te dicwils visiteerden, twelc hem vernoeyde als een letsel sijnre salicheyt so ghinc hi wonen bouen Rome te montcassijn Mer een cleyne tijt so bleef hi dair wonende, want coninc karel sandt bodem om hem, dien weder brachten tot Corbye tegen sijnen wille Als hi daer wedercomen was so gheuoelde die abt dat hi cortelic steruen soude Ende bi gemeynen consente der broederen maecte hi Alaerde abt ende die coninc stelden in possessien Ende van doe voort aen so vaste ende bede hi meer dan te voren ende seer ontfermhertic was hi den armen.

Op een tijt als sinte Alaert den armen alle die spise had gegeuen so verweet hem dat de kelder waerder, mer Alaert antwoorde hem met sachtmoediger herten seggende En weest niet verstoort want die here sal ons oueruloedelic geuen. Doe sachmen voor die porte twe wagenen staen geladen, deen was geladen met case, dander met vissche ende so bekende die kelderwerder zijn sculde ende badt sijnen abt ootmoedelic dat hi gaue al dat hi wilde.

Jtem soe vol godlicker minnen was hi dat hi bi na altijt weende, smeltende in tranen. Ende hi was een kint des vreden, want tusschen dye van Beneuenten in Jtalien ende die van Spoleten was grote oorloge, ende sinte Alaert reysde daer ende arbeyde so lange om den pays te maken, niet af latende tot dat hijse met payse vereenichde.

Daer nae keerde hi weder tot Corbie [18r] ende coninc Karel sterf tot Aken achterlatende Lodewijc den goedertieren sinen sone die na hem keyser ende coninc wert. Die welcke Lodewijc al was hi goet nochtans bi quaden rade van enigen sijnen dienaers die sinte Alaerts wercken benijden ende int quaetste trocken, so wert sinte Alaert met sinen medebroederen wten lande ghebannen, daer in hi seer verduldich was gode danckende dat hi om der duecht wille lijden mocht ende hi trooste sijn broeders So wert die heylige man gestelt in een eylant in Aquitanien, dats in Gascoingien, daer hi vij. iaren in een clooster woonde, meer leuende een engels leuen dan een menschelijc leuen, ende was een spieghel alre duechden. Die abt des cloosters eerde hem als sinen vadere ende en wilde sonder Alaerts raet niet ghedaen hebben

Na die .vij. iaren bider godlicker inspiratien wert die keyser ende coninc lodewijc ghesint den heyligen man weder te roepen. Daer alle tlant groote blijtscap af maecte, clercken monicken ende tgemeyn volck. Als hi dan tot des conincx pallays quam so ontfinc hem de coninc eerlic ende badt hem ootmoedelic genade ende sinte Alaert vergaft hem. Ende so keerde hi met eeren na Corbie ende wert van sijnen broederen deuotelic ontfangen.

Dair na wert hi weder tot des conincs palayse geroepen, die openbaer penitencie dede van dat hi in sinte Alaerdt gesondicht hadde, ende hi beual sinte Alaerde ghemeyn goet ende regiment te reformeren. Andere menschen tracteerde hi suetelic, mer hem seluen castide hi seer scarpelick

Daer nae fondeerde hi een clooster in Sassen van sinte Benedictus orden Ende op een tijt als hy wt sassen weder quam so wert hi den cortse crigende seer hertelic nochtans bleef hi ghestadich in sijnen ghebede. Ende vanden bisscop van Beauays die sijn monic gheweest hadde ontfinck hi dat heylich olysel. Ende ligghende in groter crancheyt so openbaerde hem onse here Jesus Ende op den dach der besnidenissen ons heren riep hi sijn broederen tot hem voorseggende dat hi steruen soude op den seluen dach Ende so ontfinc hi theylich sacrament ende hi verschiet inden here die gebenedijt is inder eeuwicheit. So werdt sinte Alaerts dach ghehouden des anderen dages na Jaers dach.

Dat 15de kapittel. Van Sint Adelhard, abt en belijder.

Sint Adelhard was de zoon van de broer van de grote koning Karel want koning Pepijn, zijn vader, had een zoon die heette Bernard, de vader van Sint Adelhard. Sint Adelhard in zijn jeugd zo converseerde hij in het paleis van koning Karel onder de grootsten, nochtans zo vreesde hij God en bewaarde zijn hart rein zonder hem te laten verleiden vanwege vrees of minne van iemand.

Toen hij 20 jaar oud was zo begaf hij zich in de abdij van Corbie in Frankrijk in de orde van Sint Benedictus daar hij de andere in ootmoedigheid en werken der goedertierenheid te boven ging. En alzo leefde hij dat hij met het hart meer scheen te zijn in de hemel dan in de aarde bij raad van enige die zijn terugkomst tot de wereld begeerden. Zo werd hem de last gegeven de hof te bewerken en te bewaren opdat hij bij verdriet van de arbeid terugkeerde tot konings paleis, maar gehoorzaam en zonder te veinzen nam hij de last van de hof die hij vlijtig bewerkte en met Maria Magdalena nabij zocht hij daarin Jezus Christus.

Daarna omdat zijn vrienden en verwanten hem te vaak bezochten, wat hem vermoeide als een letsel van zijn zaligheid, zo ging hij wonen boven Rome te Monte Cassino. Maar een kleine tijd zo bleef hij daar wonen want koning Karel zond boden om hem die hem weer brachten tot Corbie tegen zijn wil. Toen hij daar weer gekomen was zo voelde de abt dat hij gauw sterven zou. En bij algemene toestemming der broeders maakte hij Adelhard abt en de koning stelden hem in possessie. En van toen voortaan zo vastte en bad hij meer dan tevoren en zeer ontfermend was hij de armen.

Op een tijd toen Sint Adelhard de armen alle spijs had gegeven zo verweet het hem de kelderbewaarder, maar Adelhard antwoordde hem met zachtmoedig hart en zei; ‘Wees niet verstoord want de heer zal ons overvloedig geven.’ Toen zag men voor de poort twee geladen wagens staan, de een was geladen met kaas, de ander met vissen en zo bekende die kelderbewaarder zijn schuld en bad ootmoedig zijn abt dat hij gaf al dat hij wilde.

Item, zo vol goddelijke minne was hij dat hij bijna altijd weende en smolt in tranen. En hij was een kind der vrede want tussen die van Benavente in Itali en die van Spoleto was grote oorlog en Sint Adelhard reisde daarheen en werkte zo lang om de vrede te maken en niet afliet totdat hij ze met vrede verenigde.

Daarna keerde hij weer tot Corbie en koning Karel stierf te Aken en liet na Lodewijk de goedertieren, zijn zoon, die na hem keizer en koning werd. Die Lodewijk, al was hij goed, nochtans bij kwade raad van enkele van zijn dienaars die Sint Adelhards werken benijden en in het kwaad trokken zo werd Sint Adelhard met zijn medebroeders uit het land verbannen waarin hij zeer geduldig was en God dankte dat hij vanwege de deugd lijden mocht en hij troostte zijn broeders. Zo werd de heilige man gesteld in een eiland in Aquitani, dat is in Gascogne, daar hij 7 jaren in een klooster woonde en leefde meer een engelen leven dan een menselijk leven en was een spiegel aller deugden. De abt van het kloosters eerde hem als zijn vader en wilde zonder Adelhardՠs raad niets gedaan hebben.

Na die 7 jaren bij goddelijke inspiratie werd de keizer en koning Lodewijk gezind de heilige man weer te roepen. Daar het hele land grote blijdschap van maakte, klerken, monniken en het gewone volk. Toen hij dan tot het koninklijk paleis kwam zo ontving de koning hem fatsoenlijk en bad hem ootmoedig genade en Sint Adelhard vergaf het hem. En zo keerde hij met eren naar Corbie en werd van zijn broeders devoot ontvangen.

Daarna werd hij weer tot konings paleis geroepen die openbaar penitentie deed van dat hij in Sint Adelhard gezondigd had en hij beval Sint Adelhard gewoon goed en regiment te reformeren. Andere mensen onthaalde hij lieflijk, maar zichzelf kastijdde hij zeer scherp.

Daarna fundeerde hij een klooster in Saksen van Sint Benedictus orde. En op een tijd toen hij uit Saksen terugkwam zo kreeg hij een zeer strenge koorts, nochtans bleef hij gestadig in zijn gebeden. En van de bisschop van Beauvais, die zijn monnik geweest was, ontving hij dat heilige oliesel. En toen hij in grote zwakte lag zo openbaarde hem onze heer Jezus. En op de dag van de besnijdenis van onze heer riep hij zijn broeders tot hem en voorsprak dat hij sterven zou op dezelfde dag. En zo ontving hij het heilige sacrament en hij scheidde in de heer die gezegend is in de eeuwigheid. Zo wordt Sint Adelhard’ s dag gehouden de volgend dag na nieuwjaarsdag.

Dat .xvi. capitel. Van Sinte Truyt priester ende confessoor.

DJe heylige priester sint Truyt was van edelen geslachte, want sijn vader was ghenaemt Wiltboldus vanden hoge geslachte van vrancrijcke ende hi was graue van Haspegouwe eens deels ende van Kempelandt Sijn moeder heete Adele nichte van Pippine den eersten hertoge van brabant. Dese Trudo was schoon van lichame ende reyn van herten, een bequame woninge des heyligen geests Als hi .vij. iaer out was op een tijt gaende wandelen op sijn vaders acker so sach hi daer leggen eenen hoop steenen die vergaderde hi in manieren van eenre cleynder kercken na sijnre deuocien ende daer in sprac hi sijn gebet gode belouende door in geuen des heiligen geests, dat hi ter seluer steden van sijn eygen goet ter eeren gods een kerck timmeren soude ende die begif [18v] ten also saen als hi tot sijnre ouders erue mocht comen So quam dair ouer een quaet wijf siende die stenen so vergadert na tfantsoen van eenre kercken so sprack si quade herde woorden tot desen kinde ende heete hem ypocrijt, dien si van daer verdreef ende stiet om met haren voeten al dat hi gemaect hadt Mer die wrake gods quam op hair om dat si dat onnosel kint so beschaemt had, want si ter stont blint wert. Doe maecte si groot misbaer met screyen ende weenen vertellende den lieden hoe si de wrake gods vercregen hadt om datse theylich kint also beschaemt hadde Ende ter beden der goeder lieden so badt dat kint Trudo gode voor hair ende si wert dit siende Doen viel dit wijf neder voor des kints voeten hem danckende ende gode louende met al den volcke. Soe wies dit kint op in heylicheyt der zeden

Doe sijn ouders ghestoruen waren so bestont hi te dencken om sijn gelofte vander kercken te volbrengen, ende hi badt gode dat hi hem gracie daer toe geuen wilde Ende daer om hertelic biddende so wert hi op een tijt vallende in slape Ende die engel gods stont bi hem seggende dat sijn gebet verhoort was ende dat hi gaen soude totten bisscop van Mets om in die heylige scriften gheleert te werden, twelck hi dede. Ende hi wert vanden bisscop met werdicheden ende blijscapen ontfangen, die hem in corter tijt wel leerde na de bequaemheyt sijns staets Ende om te volbrengen sijn ghelofte vander kercken te timmeren soe sandt hi hem weder om tot sijnen lande waert. Daer na noch omt selue voorseyde stuck te volbrengen so versochte die goede sinte Trudo den raet hulpe ende bistant van sinte Remaclus die doe bisscop van Tongheren was bi wiens rade ende oock bi hulpe des volcs die heilige man Trudo een schoon notabel clooster begonst ende volbrachte dat binnen drie iaren. Aldaer die selue bisscop sinte Remaclus den heyligen voorseyden man gods Trudo priester ordinerende, hem orlof geuende al omme te prediken dat woort gods, biden welcken hi bekeerde tot gode wter maten veel volcx.

Het gebuerde op een tijt dat de heilige man gods ende priester sinte Trudo soude gaen prediken ende hi quam tot eender plaetse die gheheten was Sem daer af een ridder die heerlicheyt tot behoorde, dye lazers was ende blint ende was de geessel gods dragende in groter lijdtsaemheyt. Ende inder nacht so stont bi hem die engel gods hem seggende de toecoomste des heyligen mans Trudo, hem vermanende dat hi hem ter maeltijt noden soude, ende dat hi metten watere daer Trudo sijn handen mede wasschen soude, besprayen soude sijn crancke leden om gesontheyt te ontfangen Twelc als die ridder also gedaen hadt so wert hi ghesont, ende hi gaf sijn dorpe of plaetse voorseyt na sijn doot den cloostere van sint Truden in erfliken renten.

Ende als de fame sijnre heylicheyt daghelics wassende was mits nauolgende teekenen, soe gheuielt dat vele eedele ende andere middelbare personen haer kinderen hem gauen om in cloosterliken leuen op gheuoet te werden Den welcken hi den wech der waerheyt voor ghinc met heyligen zeden, dien sterckende met heyligen exempelen. [19r]

Ten lesten als hem god lonen woude sijn duechdelic leuen, so sandt hi tot hem sijnen engel die hem condichde sijn laetste eynde Twelc als hi sijnen discipulen te kennen gaf so waren si verslagen mit groter droefheyt Ende sinte Trudo aenmerckende dat eynde sijns leuens, ende dat hi verwachtende was die eewige glorie, so op gaf hi gode sijnen geest in groter dancbaerheyt. Wiens licham alst int graf was geset ende noch niet met aerde bedect en was, so gaft wt hem al sulcken roke een vre lanck, dat die geen dier bi waren deen den anderen nyet gesien en conde, maer si vielen al neder op haer knien, gode gebenediende in sinen heyligen Ende na sijn begrauinge geschieden noch veel miraculen

Jnt voorseyde clooster van sint Truden so werden op eenen dach inder missen tijde ghenesen .xvij. siecke menschen bi der gracien gods ende verdienten sinte Truden. Van sijn tekenen ende miraculen isser .C. ende .Li. gescreuen sonder ontallicke veel andere. Sinte Trudo verschiet wt deser werelt in sijn .lxv. iaer op sinte Clements dach in Nouembri

Dat 16de kapittel. Van Sint Trudo, priester en belijder.

De heilige priester Sint Trudo was van edel geslacht want zijn vader was genaamd Wiltboldus van het hoge geslacht van Frankrijk en hij was eensdeels graaf van Haspengouw en van Kempenland. Zijn moeder heette Adele, nicht van Pepijn, de eerste hertog van Brabant. Deze Trudo was mooi van lichaam en rein van hart, een geschikte woning voor de Heilige Geest. Toen hij 7 jaar oud was en ging op een tijd wandelen op zijn vaders akker zo zag hij daar een hoop stenen liggen en die verzamelde hij in de manier van een kleine kerk naar zijn devotie en daarin sprak hij zijn gebed en beloofde God door ingeven van de Heilige Geest dat hij terzelfder plaats van zijn eigen goed ter eren Gods een kerk timmeren zou en die begiftigen alzo gauw als hij tot zijn ouders erfgoed komen mocht. Zo kwam daar een kwaad wijf die de stenen zag zo verzameld naar de vorm van een kerk en ze sprak met harde woorden tot dit kind en noemde hem hypocriet die ze vandaar verdreef en stootte met haar voeten alles om dat hij gemaakt had. Maar de wraak van God kwam op haar omdat ze dat onschuldige kind zo beschaamd had want ze werd terstond blind, toen maakte ze groot misbaar met schreien en wenen en vertelde de lieden hoe ze Gods wraak gekregen had omdat ze het heilig kind alzo beschaamd had. En met beden der goede lieden zo bad dat kind Trudo God voor haar en ze werd ziende. Toen viel dit wijf neer voor de voeten van het kind en dankte hem en loofde God met al het volk. Zo groeide dit kind op in heiligheid der zeden.

Toen zijn ouders gestorven waren zo begon hij te denken aan zijn belofte om de kerk te volbrengen en hij bad God dat hij hem daartoe gratie wilde geven. En daarom hartelijk biddende zo viel hij op een tijd in slaap. En de engel van God stond bij hem en zei dat zijn gebed verhoord was en dat hij zou gaan tot de bisschop van Metz om in de heilige schriften geleerd te worden, wat hij deed. En hij werd van de bisschop met waardigheid en blijdschap ontvingn die hem in korte tij goed leerde naar de bekwaamheid van zijn staat. En om te volbrengen zijn belofte om de kerk te timmeren zo zond hij weerom tot zijn eigen land waart. Daarna noch om hetzelfde om het voorgenoemd stuk te volbrengen zo verzocht de goede Sint Trudo de raad en hulp en bijstand van Sint Remaclus die toen bisschop van Tongeren was bij wiens raad en ook met hulp van het volk de heilige man Trudo een mooi notabel klooster begon en volbracht dat binnen drie jaren. Aldaar diezelfde bisschop Sint Remaclus de heilige voor genoemde man Gods Trudo priester ordinerende en gaf hem verlof alom te preken dat woord Gods waarmee hij tot God uitermate veel volk bekeerde.

Het gebeurde op een tijd dat de heilige man Gods en priester Sint Trudo zou gaan prediken en hij kwam tot een plaats die geheten was Sem waarvan een ridder die heerlijkheid toebehoorde die melaats en blind was en droeg de gesel Gods in grote lijdzaamheid. En in de nacht zo stond bij hem de engel Gods en zei hem de toekomst van de heilige man Trudo, en vermaande hem dat hij hem ter maaltijd uitnodigen zou en dat hij met het water daar Trudo zijn handen mee wassen zou besproeien zijn zieke leden om gezondheid te ontvangen. Wat de ridder alzo deed en zo werd hij gezond en hij gaf zijn dorp of voorgenoemde plaats na zijn dood het klooster van Sint Trudo in erfelijke renten.

En toen de roep van zijn heiligheid dagelijks groeide mits de navolgende tekens zo gebeurde het dat vele edele en andere middelbare personen hun kinderen aan hem gaven om in kloosterlijk leven opgevoed te worden. Die hij de weg der waarheid voorging met heilige zeden en die versterkte met heilige voorbeelden.

Tenslotte toen God hem zijn deugdelijk leven wilde belonen zo zond hij tot hem zijn engel die hem zijn laatste einde verkondigde. Wat toen hij het zijn discipelen te kennen gaf zo waren ze verslagen met grote droefheid. En Sint Trudo die het einde van zijn leven opmerkte en dat hij de eeuwige glorie verwachtte zo gaf hij God zijn geest op in grote dankbaarheid. Wiens lichaam toen het in het graf was gezet en noch niet met aarde bedekt was zo gaf het uit hem al zulke rook een uur lang zodat diegene die erbij waren de ene de andere niet zien kon, maar ze vielen alle neer op hun knien en God zegenden en zijn heiligen. En na zijn begraven geschieden noch veel mirakels.

In het voor genoemde klooster van Sint Trudo zo werd op een dag in de mis tijd 17 zieke mensen genezen bij de gratie Gods en verdiensten van Sint Trudo. Van zijn tekens en mirakels zijn er 151 beschreven, zonder de ontelbare veel andere. Sint Trudo scheidde uit deze wereld in zijn 70ste jaar op Sint Clemens dag (23) in november.

Dat .xvij. capitel. Van sinte Veroen ende sijnre suter sinte Verone

NA die gheboorte ons heeren int iaer .viij.c. ende xxxi. soe regneerde Lodewijck die coninc van Almanien des goedertieren coninc Lodewijcx sone, daer vader af was die grote coninck Karel. Desen Lodewijke coninc van Almanien een kerstelic here werden geboren twee salige kinderen van eenre dracht, te weten een sone geheten Veroen, ende een dochter geheten Verona. Dit waren twee suuerlijcke kinderen verchiert mit ootmoedicheit, scamelheyt, zeebaricheyt ende miltheit Doe si tot .xv. iaren quamen so versmaden si de ydel glorie van deser broosscher werelt, den tempele gods visiterende ende gode met alre herten seer neerstelic beminnende Ende als haer vader de coninc int iaer daer na hem vermanende was tot huwelike so vloet Veron heimelic wten lande ende niemant en wistet dan sijn suster Verona die seere droeuich was om sijn afscheyden, ende hi seide dat hi niet wederkeeren en soude, mer dat hi dienen wilde sijnen scepper Doe seyde Verona Jst dat ghi mi aldus laet, so laet mi lieue broeder een teeken der doot weten ende in wat lande ghi sijt Doen seide hi Als dese bomen vallen sullen, merct waer werts datse sullen vallen want daer sal ick steruen Ende die bomen stonden voor die coninclicker poorten Na dat hi wech gegaen was so bleef Verona voort aen in haer vaders pallays seer schone ende allen menschen bequame Ende die coninc van hongherien begheerdese te hebben voor sinen wiue bi haers vaders wille, mer si weygherdet gheheelic seggende Jck betrouwe in Christum ende ick verkiese hem in eenen brudegom ende ick en wille ghenen anderen. Als haer vader was aenmerckende haer volstandicheyt so liet hijse met vreeden. Ende si visiteerde neerstelijck die kercken ende gaf haer goet den armen, Waer voor dat si van gode almachtich veel gracien vercreech, want si verloste eenen schonen maget die vanden bosen vyant beseten was inden pallayse vanden coninc Ende comende op eender tijt in dye stadt van Mense die ontsteken was metten vier der pestilentien so blusschede si dat mit haren deuoten ghebede [19v]

Als haer ouders ghestoruen waren so gaf si alle haer goet den armen menschen om de minne gods. Ende stichtede een clooster biden Rijne geheeten Veroen houte daer si een wijltijts in wonende was. Ende vijf iaren daer nae so vielen westwaert die voorseyde bomen die voor die coninclike sale haers vaders stonden in verwonderinge van veele menschen. Doe begonste Verona bitterlic te weenen seggende Nv weet ic voorwaer dat Veron mijn broeder ghesoruen is, bereyt mi eenen wagen mit twee ossen ende eenen knechte, ende ick sal gaen soecken mijn broeders graf. So reysden si ende quamen in Brabant tot Louen. Ende als si quamen totter capellen vanden heyligen cruce bi de stadt van Louen, so bleuen die ossen vaste staende ende si en conden niet voortgaen. Doe hoorde die heylige maget Verona die stemme des engels sprekende tot haer aldus Dat deselue plaetse daer si bedende was haer graf soude sijn Ende dat si haer broeders graf vinden soude int dorp van Limbeke dat bi Halle is.

Dat 17de kapittel. Van Sint Veronus en zijn zuster Sint Verona.

Na de geboorte van onze heer in het jaar 831 zo regeerde Lodewijk, de koning van Duitsland, de zoon van de goedertieren koning Lodewijk, daar de vader van was de grote koning Karel. Deze Lodewijk, koning van Duitsland en christelijke heer, werden geboren twee zalige kinderen van een dracht, te weten een zoon geheten Veronus en een dochter geheten Verona. Dit waren twee zuivere kinderen versierd met ootmoedigheid, schamelheid, eerbaarheid en mildheid. Toen ze tot 15 jaren kwamen zo versmaden ze de ijdele glorie van deze broze wereld, bezochten de tempel Gods en beminden God met het hele hart zeer vlijtig. En toen hun vader de koning in het jaar daarna hem vermande tot huwelijk zo vloog Veronus heimelijk uit het land wat niemand wist dan zijn zuster Verona die zeer droevig was om zijn afscheid en hij zei dat hij niet terug keren zou, maar dat hij zijn schepper dienen wilde. Toen zei Verona; ‘s het dat ge me aldus verlaat, zo laat me lieve broeder een teken der dood weten en in wat land ge bent.’ Toen zei hij; ‘Als deze bomen vallen zullen, let op waarheen dat ze zullen vallen want daar zal ik sterven’. En de bomen stonden voor die koninklijke poort. Nadat hij weggegaan was zo bleef Verona voortaan in haar vaders paleis, zeer mooi en voor alle mensen bekwaam. En de koning van Hongarije begeerde haar te hebben tot zijn wijf bij de wil van haar vader, maar ze weigerde en zei geheel; ‘Ik vertrouw in Christus en ik kies hem als bruidegom en ik wil geen andere’. Toen haar vader haar vasthoudendheid merkte zo liet hij haar met vrede. En ze bezocht vlijtig de kerken en gaf haar goed de armen. Waarvoor ze van God almachtig veel gratie verkreeg want ze verloste een mooie maagd die van de boze vijand bezeten was in het paleis van de koning. En toen ze op een tijd in de stad Metz kwam die ontstoken was met het vuur van de pest zo bluste ze dat met haar devote gebeden.

Toen haar ouders gestorven waren zo gaf ze al haar goed de armen mensen om de minne Gods. En stichtte een klooster bij de Rijn geheten Veronhove daar ze een tijdje in woonde. En vijf jaren daarna zo vielen westwaarts die voorgenoemde bomen die voor de koninklijk zaal van haar vaders stonden tot verwondering van vele mensen. Toen begon Verona bitter te wenen en zei; ‘Nu weet ik voorwaar dat Veronus, mijn broeder, gestorven is, bereid me een wagen met twee ossen en een knecht en ik zal gaan mijn broeders graf zoeken’. Zo reisde ze en kwam in Brabant tot Leuven. En toen ze kwam tot de kapel van het heilige kruis bij de stad van Leuven zo bleven de ossen vast staan en zo konden niet voortgaan. Toen hoorde die heilige maagd Verona de stem van de engel die aldus tot haar sprak; Ԥat het dezelfde plaats was daar ze bad haar graf zou zijn en dat ze haar broeders graf vinden zou in het dorp van Lembeek dat bij Halle is.

Een mirakel

Het ghebuerde datter waren twee pelgrims ghecomen wt Almanien om haer pelgrimagie te doen tot onser vrouwen die groten dorst hadden. Dit siende die heylighe maghet Verona nam haren stock ende stacken in die aerde. Ende doende haer gebet tot gode wt groter innicheyt haers herten. Ende ter stont spranck daer een schoon claer fonteyn, dye noch huden des dages heet sinte Veronen borne oft fonteyne

Daer ghinc dese heylige maget sinte Verona te waghene ende si quam tot Limbeke, ende ter stont so luyden van seluen alle die clocken vander kercken Ende als si inder kercken quam soe wert die kercke veruolt met sueten roke, die quam wten graue van sinte Veron haer broeder, ende dat graf wert van selfs gheopent so dat si haers broeders lichaem sach.

Na eender maent weder om so keerde Verona tot haren clooster te Verenhoute, daer si vele miraculen dede, altoos ghestadich inden gebede, vastende, wakende, lesende ende singende mit deuote religiose nonnen aldaer.

Ten eynde van .x. iaren nam de heylige maghet orlof van haren susteren seggende O mijn alder liefste susteren ick wil visiteren mijnen broeder, ende ick en sal niet weder keeren tot v, mer daer god wil daer sal ick rusten. Die gheestelike maechden dit horende weenden sere bitterliken ende namen alle gader oorlof. Daer na so ghinck die heylige maghet sinte Verona te wagen, ende nam niet sonderlinghe met haer dan den waghen Ende als si quam in der stadt van Mens so creech si so sterckelic den daghelicsen cortse dat si opten sesten dach haer sacramente ontfinck ende bereyde haer ter dootwaert Ende si badt den ghenen die bi haer stonden datse na haer doot haer lichaem opten wagen leggen wilden om vanden ossen gheuoert te werden. Als si hair dat ghelooft hadden seyde si O here in dinen handen so beueel ick mijnen geest. Ende so verschiet si van deser ellendigher werelt totter hoger vruechden des eewigen leuens Ende doe werden die clocken van selfs ludende die inder stadt waren ende alrehande siecke menschen werden ghesont. Doen meynde [20r] die bisscop ende alle dat volck vander stadt dat lichaem van sinte Verona te behouden, mer si en conden dat niet gedoen, want si cregen vreese ende beuinghen. Ten lesten so wert bi rade vanden wijsen dat heylige lichaem mit siden clederen bedect ende opten wagen gheleyt ende lieten die ossen dat vueren Ende ten lesten so quamt ter voorseyder plaetsen vanden heyligen cruyce dye nv heet sinte Veronen berghe bi Louen, ende met groter eerweerdicheit werttet daer begrauen ende rijckeliken alsoot wel betaemde ter aerden gedaen.

Een mirakel.

Het gebeurde dat er twee pelgrims gekomen waren uit Duitsland om hun pelgrimage te doen tot onze vrouwe die grote dorst hadden. Dit zag de heilige maagd Verona en nam haar stok en stak het in de aarde. En ze deed haar gebed tot God met grote innigheid van haar hart. En terstond ontsprong daar een heldere bron die noch hedendaags heet Sint Verona bron of fontein.

Daar ging deze heilige maagd Sint Verona te wagen en ze kwam te Lembeek en terstond zo luidden vanzelf alle klokken van de kerk en toen ze in de kerk kwam zo werd de kerk vervuld met zoete rook dat uit het graf kwam van Sint Veronus, haar broeder, en dat graf werd vanzelf geopend zodat ze haar broeders lichaam zag.

Na een maand wederom zo keerde Verona tot haar klooster te Veronhove waar ze veel mirakels deed, altijd gestadig in gebed, vastende, wakende, las en zong met de devote religieuzen nonnen aldaar.

Ten einde van 10 jaren nam de heilige maagd verlof van haar zusters en zei; ԏ mijn allerliefste zusters, ik wil mijn broeder bezoeken en ik zal niet terug keren tot u, maar daar God wil daar zal ik rusten. De geestelijke maagden die dit hoorden weenden zeer bitter en namen allen verlof. Daarna zo ging de heilige maagd Sint Verona te wagen en nam niets bijzonders met haar dan de wagen. En toen ze in de stad van Mens kwam zo kreeg ze sterk de dagelijkste koorts zodat ze op de zesde dag haar sacrament ontving en bereidde zich tot haar dood. En ze bad diegene die bij haar stonden dat ze na haar dood haar lichaam op de wagen leggen wilden om van de ossen gevoerd te worden. Toen ze dat haar beloofd hadden zei ze; ‘O heer, in uw handen zo beveel ik mijn geest. En zo scheidde ze van deze ellendige wereld tot hoge vreugde van het eeuwige levens. En toen begonnen alle klokken vanzelf te luiden die er in de stad waren en allerhande zieke mensen werden gezond. Toen meende de bisschop en al dat volk van de stad dat lichaam van Sint Verona te behouden, maar ze konden dat niet doen want ze kregen vrees en bevingen. Tenslotte zo werd door raad van de wijzen dat lichaam met zijden kleren bekleed en op de wagen gelegd en lieten de ossen dat voeren. En tenslotte zo kwam het ter voor genoemde plaats van het heilige kruis die nu heet Sint Verona berg bij Leuven (Vroeienberg) en met grote eerwaardigheid werd ze daar begraven en rijk alzo het wel betaamde ter aarde gedaan.

Dat .xviij. capitel. Vander heiliger maget sinte Dignen martelerssen rustende te Gheele.

SJnte Digne was eens mogende conincx dochter van Yerlant die onghelouich was, mer si was ghelouich ende si versmade dat rijcke der werlt noch ionc sijnde om die minne gods. Als haer moeder die coninginne (die sere schoon ende bequame was) ghestoruen was, so sochte die coninc haer vader alle sijn rijck dore een schoon ende edel maghet, die der coninginnen ghelijck ware om te nemen tot eenen wijue in huwelike Ende als men sulcken maget niet vinden en conste so wert den coninck gheraden dat hi sijn dochter Dignen trouwen soude, want in haer dat beelde harer moeder claerlic blincte Wt welken rade die coninc op sijn dochter sere wert barnende in quader liefden so dat hijt haer al smekende began te openbaren, grote scatten ende rijcdommen haer belouende wilde si hem te manne nemen Dair op wert die maget cristi seere verslagen int herte, ende bider gracien gods vant si een manier om te ontgaen eysschende haer beraet van .xl. daghen Ende daer binnen nam si raet aen een ouden eerweerdigen ende wijsen man ghenaemt Gerebernus. Die welcke haer riedt datse alleen niet vliedende haers vaders verwoetheyt en soude mogen ontgaen Twelck si achteruolgede, ende nemende in haer gheselscap den seluen goeden preister ende noch ander somige dienaren so ghinc si wt haren lande ende wt haers vaders huyse ende voer te scepe ouer die zee ende quam tot Antwerpen in brabant ende dair na tot ghele daer si rusten in groter heylicheit leuende So wert de coninc haer uader seer tornich ende sochtse met groter neersticheyt al die landen dore

Ten lesten quam hi Tantwerpen ende sandt boden alle tlant dore om haer te [20v] vinden Dair af die somige quamen ter herbergen van eenen man bi Ghele wonende die sint Digne ende haer gesinne plach spise te vercopen Ende so verstonden si van hem datter een vreemde ionffrouwe wt Yerlant daer omtrent schulende was die alsulcke penningen voor spise geuende was, als hemlieden die selue toonde Ende dit condichde dese bode den coninc, die ter stont derwerts quam met sinen lieden Ende sijn dochter vindende so begonste hise weder te smeeken om tot sijnre onreinder minnen te verwecken. Mer de bruyt Christi en woude niet wijcken van haren opsette, noch pine noch doot ontsiende, mer die ontfermherticheit gods aenroepende Ende so nam die coninc ende onthalsdese wredelic wt spijte, ende desgelijcx den goeden priester Gerebernus ende maectese martelaers latende also leggen haer lichamen voor die beesten, mer si bleuen ongequest, ende corts werden si begrauen van goeden menschen. Mer na veel iaren om der groter tekenen wille die door hen geschieden van alrehande siecten die door die heylige martelaren sinte Digne ende sinte Gerebernus genasen, so werden hoochlic verheuen Ende als die aerde geopent was so sachmen twee witte grauen wt steenen ghehouwen ende vanden engelen gods bereyt, daerin beyde hare lichamen waren, die dat volck met groter ynnicheit ende dancbaerheit verhieuen louende ende danckende. Ontallike veel schone miraculen geschieden ende sijn bescreuen van sinte Digne die heilige maget, ende sonderlinge van verlossinge der menschen becommert vanden bosen viant die haer noch daghelicx visiteren wt diuersen landen

Dat 18de kapittel. Van de heilige maagd Sint Digna (Dimfna), martelares die rust te Geel.

Sint Dimfna was een dochter van een vermogende koning van Ierland die ongelovig was, maar zij was gelovig en ze versmaadde dat rijk van de wereld noch jong zijnde om de minne Gods. Toen haar moeder de koningin (die zeer mooi en bekwaam was) gestorven was zo zocht de koning, haar vader, zijn hele land door voor een mooie en edele maagd die de koningin gelijk was om haar tot wijf te nemen in huwelijk. En toen men zulke maagd niet vinden kon zo werd de koning aangeraden dat hij zijn dochter Dimfna trouwen zou want in haar blonk dat beeld van de moeder duidelijk. Uit welke raad de koning op zijn dochter zeer brandend werd in kwade liefde zodat hij het haar al smekende begon te openbaren, grote schatten en rijkdommen beloofde hij haar wilde ze hem tot man nemen. Daarop werd de maagd Christus zeer verslagen in het hart en bij de gratie van God vond ze een manier om te ontgaan en eiste een beraad van 40 dagen. En daarbinnen nam ze raadt aan van een oude eerwaardige en wijze man genaamd Gerebernus. Die haar aanraadde dat ze alleen vliedende haar vaders verwoedheid zou mogen ontgaan. Wat ze nakwam en nam in haar gezelschap diezelfde goede priester en noch andere sommige dienaren en zo ging ze uit haar land en uit haar vaders huis en voer te scheep over de zee en kwam tot Antwerpen in Brabant en daarna tot Geel daar ze rustte en leefde in grote heiligheid. Zo werd de koning, haar vader, zeer vertoornd en zocht haar met grote vlijt alle landen door.

Tenslotte kwam hij te Antwerpen en zond boden het hele land door om haar te vinden. Daar kwamen sommigen ter herberg en een man die bij Geel woonde die Sint Dimfna en haar gezin spijs plag te verkopen. En zo verstonden ze van hem dat er een vreemde jonkvrouw uit Ierland daaromtrent schuilde die al zulke penningen voor spijs gaf zoals ze hem dezelfde toonde. En dit verkondigde deze bode de koning die terstond derwaarts kwam met zijn lieden. En toen hij zijn dochter vond zo begon hij haar weer te smeken om tot zijn onreine minne te verwekken. Maar de bruid Christus wilde niet wijken van haar voornemen, noch pijn, noch ontzag de dood, maar riep de ontferming van God aan. En zo nam de koning en onthalsde haar wreed uit spijt en desgelijks de goede priester Gerebernus en maakte ze martelaars en liet alzo hun lichamen voor de beesten, maar ze bleven ongeschonden en gauw werden ze begraven van goede mensen. Maar na veel jaren vanwege de grote tekens die door hen geschieden van allerhande ziekten die door die heilige martelaren Sint Dimfna en Sint Gerebernus genazen zo werden ze hoog verheven. En toen de aarde geopend werd zo zag men twee witte graven uit stenen gehouwen en van de engelen Gods bereidt waarin beide hun lichamen waren die dat volk met grote innigheid en dankbaarheid verhieven en loofden en dankten. Ontelbaar veel mooie mirakels geschieden en zijn beschreven van Sint Dimfna de heilige maagd en vooral van verlossing der mensen bekommert van de boze vijand die haar noch dagelijks bezoeken uit diverse landen.

Dat .xix. capittel. Van sinte Gommaer van Liere den heyligen confessoor.

SJnte Gommaer was van edelen geslacht gheboren ende op geuoet in Brabant te Embleem, die van sijnre iuecht hem keerde vander ydelheyt der werlt ende keerde sijn herte tot gode Hi was goedertieren, sachtmoedich, ende ootmoedich, castijende sijn vleesch mit abstinentien ende een milde gheuer van aelmoessenen Dese heilige iongelinc wert van sinen ouders geleyt totter salen des conincx Pippijn die des groten coninc Karels vader was, hoe wel nochtans hi lieuer had bi hem seluen in enicheden te dienen den oppersten coninc der glorien. Ende so was hi ontfanckelic den coninc Pippijn ende oec bemint van al den heren des conincliken pallays om sijnre doghet ende wijsheit. Onlancx daer na so wert hi gheeert met eender officien die hem die coninc gaf, dien oec dwanc een wijf te trouwen gheheten Grimmare [21r] die hem seer onghelijc van zeden was. Want ghelijc sinte Gommaer sachtmoedich ende ontfermhertich was, so was si wreet ende ongenadich Want als hi een lange tijt nae des conincx beuel wten lande was beuelende dat de regemente van sinen huse Grimmare sinen wiue so was si grote wreetheit hanterende ouer sijn knechten ende ondersaten, die berouende van haren goeden ende quellende met harden slagen ende dedese trecken den ploech ende haer hare af sniden.

Op een tijt so beual sinte Gommaer hem seluen gode almachtich ende hi reysde na Rome waert Ende tgheuiel dat den eersten nacht sijns weges so openbaerde hem die engel gods seggende tot hem. O Gommaer ic ben een van god ghesonden, ghi hebt gheschict te Rome te gaen ende die apostolen te visiteren, mer god is al omme tegenwoordich ende sijn ogen sien in allen steden, Ghi sult desen wech laten ende niet verre van deser plaetsen sult ghi een bedehuys timmeren ende die boomen sulstu wtroeden, daer sult ghi leuende dijn woninghe hebben ende na dijn doot dijn ruste Mer weest volstandich ende neerstich in goeden wercken sekerlic wetende ist dat ghi volherdet so suldi comen in dat gheselscap der engelen, ende den loon des ewich leuens sult ghi ontfanghen voor uwen tijtlijcken arbeyt So dede sinte Gommaer na dat beuel des engels ende ter plaetsen hem gewesen so dede hi de bomen ende dornen wter aerden ende timmerde daer een kercke in de eere van sinte Peter. Jn de welke hi altijt gode dienende ende wakende was in deuoten gebede metter herten op gheheuen ten hemelwaert, ende sijn leuen gelijc makende na dat exempel ende leuen vanden heyligen

Sinte Gommaer dede oec in sijn leuen blijckelike miraculen. Op een tijt als hi eenen boom af gehouwen hadde daer een man sijn clachten af dede soe vergaderde hi den boom weder in sijn stake wassende als ofter noyt aen gehouwen hadde gheweest

Jtem op een tijt was een serpent gecropen in die keelen van eenen kinde, ende den steert vanden serpente sachmen stekende Ende sinte Gommaer maecte daer een gat ende track dat wte, ende dat kint wert ghenesen

Als den tijt quam dat god sinen vrient sinte Gommaer van deser werelt nemen wilde so begonste hi cranc te werden, ende hi geuoelde wel dat den tijt sijns verscheydens nakende was ende hi sterf seer deuotelic seker sijns loons, ende die siele wert opgheuoert vanden engelen goods totten oppersten ende hemelschen Jherusalem opten .xi. dach van der maent October

Dat heylige lichaem van sinte Gommaer binnen corten iaren daer na is beuonden gheweest begrauen in die voorseyde kercke van sinte Peter staende te Liere bi die grote kercke daar de translatie af geschiede met groter solemniteyt ende deuocien des volcs in die selue grote kercke, te weten inden iare M.CCCC.lxxv. Ende sint dier tijt sijn daer ontallike miraculen tot nv toe geschiet door die verdiente van sinte Gommaer van alrehande siecten genesende die hem met ynnigher herten visiteren, also dat niet alleen in Brabant mer in veel ander landen verre bekent is. [21v]

Dat 19de kapittel. Van Sint Gummarus (Gommarus, Gommaar) van Lier, de heilige belijder.

Sint Gummarus was van edel geslacht geboren en opgevoed in Brabant te Emblem die van zijn jeugd zich keerde van de ijdelheid der wereld en zijn hart tot God keerde. Hij was goedertieren, zachtmoedig en ootmoedig, kastijdde zijn vlees met onthouding en was een milde gever van aalmoezen. Dee heilige jongeling werd van zijn ouders tot de zalen van koning Pepijn geleid die de vader was van de grote Karel, hoewel nochtans hij liever had bij zichzelf alleen te dienen de opperste koning der glorie. En zo was hij ontvankelijk de koning Pepijn en ook bemind van al de heren van het koninklijke paleis om zijn deugd en wijsheid. Kort daarna zo werd hij geerd met een officie die hem de koning gaf die hem ook dwong een wijf te trouwen geheten Grimmare die hem zeer ongelijk van zeden was. Want gelijk Sint Gummarus zachtmoedig, ontfermend was zo was zij wreed en ongenadig. Want als hij een lange tijd op konings bevel uit het land was en het regiment van zijn huis beval aan Grimmare zijn wijf dan hanteerde ze grote wreedheid over zijn knechten en onderzaten en beroofde die van hun goed en kwelde ze met harde slagen en liet ze de ploeg trekken en hun haar afsnijden.

Op een tijd zo beval Sint Gummarus zichzelf God almachtig en hij reisde naar Rome waart. En het gebeurde dat in de eerste nacht van zijn weg de engel God hem openbaarde en zei tot hem; ԏ Gummarus, ik ben een van God gezonden, ge hebt beschikt om naar Rome te gaan en de apostelen te bezoeken, maar God is alom tegenwoordig en zijn ogen zijn in alle plaatsen. Ge zal deze weg laten en niet ver van deze plaats zal ge een bedehuis timmeren en de bomen zal u uitroeien en daar zal ge levend uw woning hebben en na uw dood uw rust. Maar wees volhardend en vlijtig in goede werken en weet zeker is het dat ge volhardt dan zal je komen in het gezelschap der engelen en het loon des eeuwige leven zal ge ontvangen voor uw tijdelijke arbeid. Zo deed Gummarus naar het bevel van de engel en ter plaatse gekomen zo deed hij de bomen en dorens uit de aarde en timmerde daar een kerk in de eer van Sint Petrus. Waarin hij altijd God diende en waakte en in devoot gebed met het hart opgeven ten hemel waart en maakte zijn leven gelijk naar het voorbeeld en leven van de heiligen.

Sint Gummarus deed ook in zijn leven duidelijke mirakels. Op een tijd toen hij een boom afgehouwen had daar een man zijn klachten van deed zo verzamelde hij de boom weer met zijn takken en het groeide alsof er nooit aan gehouwen was geweest.

Item, op een tijd was een serpent gekropen in de keel van een kind en de staart van het serpent zag men eruit steken. En Sint Gummarus maakte daar een gat en trok dat uit en dat kind werd genezen.

Toen de tijd kwam dat God zijn vriend Gummarus van deze wereld wilde nemen wilde zo begon hij zwak te worden en hij voelde wel dat de tijd van zijn scheiden naakte en hij stierf zeer devoot en zeker van zijn loon en de ziel werd opgevoerd van de engelen Gods tot de opperste en hemelse Jeruzalem op de 11de dag van de maand oktober.

Dat heilige lichaam van Sint Gummarus is al binnen enkele bevonden geweest begraven in de voor genoemde kerk van Sint Petrus die te Lier staat bij de grote kerk daar de translatie van geschiedde met grote plechtigheid en devotie van het volk in diezelfde grote kerk, te weten in het jaar 1475. En sinds die tijd zijn daar ontelbare mirakels tot nu toe geschied door die verdienste van Sint Gummarus van allerhande ziektes te genezen die hem met innig hart bezochten alzo dat het niet alleen in Brabant maar in veel andere landen ver bekend is.

Dat .xx. capitel. Vanden heyligen martelaren sinte Rombout, ende ooc van sinte Lybrecht des grauen sone Ado

JNden voorseyden tide van sinte Gommaer so leefde een eedel man in Brabant geheten Ado die een graefscap regeerde, hebbende ooc een edel huysvrouwe beyde leuende kerstelijc ende duechdelic in cuysschen huwelijken state, gelijc Abraham ende Sara, nochtan sonder vrucht te hebben Totten welcken ter herbergen quam die heylige sinte Rombout een conincx sone van Scotlant na dat hi te Rome geweest hadde ende sijn eertsbisdom dat hy besadt den paus Stephanus die tweeste ouer ghegeuen hadde Die bi sijnre pauslijcker benedijngen die plaetse begaefde, daer sinte Romboult sijn woninge maken soude So quam hi te Mechelen in Brabant om tvolck in duechden te leeren ende den wech der ewiger salichet te wijsen Als de voorseide Ado desen man gods sach so node hi hem ter herbergen so dat sinte Rombout tot sijnen huyse ghinc.

Op een tijt gebenedide dese man godes sinte Rombout dese twee man ende wijf, ende verlicht mitten geest der prophetien so gheloofde hi hem vruchtbaerheyt ende hi geloofde hem dat hi tkint soude heffen ende voorseyde des kints name. Van welcke woorden si verscrict waren ende nochtan geloofden sijt ende na haer geloue gesciede hem, ende de grauinne die bracht ter werelt eenen sone, die sinte Rombout gepresenteert wert, dien hy doopte ende noomdet Lytbertus Welc kint op wassende ende mitten anderen kinderen spelende opten oeuer vander Dielen tot Mechelen so viel hi int watere ende verdranck. Terstont so waren die ouders ende al tvolc met droefheit beuangen ende men sochte tkint int watere mer men constet niet vinden So wert sinte Rombout clagelijc gebootscapt die oec seer droeuich quam totten oeuer daer dit kint verdroncken was Hi trooste die ouders ende hi sprac drie of vierwerf sijn ghebet tot gode Ende dat kint Lytbertus quam geuloten opt water ia sonder eenige vuchticheyt des waters, twelc een groot ende wonderlic mirakel was. Ende die ouders seer verblijt sijnde dancten gode almachtich, ende gauen dit kint den heyligen vrient gods sinte Rombouts om te leeren ende te regeren in allen duechdeliken wercken. Welck kint hi so informeerde ter eeren gods also dat hi ten lesten martelaer sterf. want in dier tijt dat die ongelouige Denen haer tyrantscap deden beghinnende vander zee tot Colen toe [22r] al verderuende ende verbranden al datse vonden, so was dese Lytbertus geuloden in Haspegouwe tot Sintruyen daer si hem voor sint Truyen outaer doden ende maecten hem gods martelaer.

Jck keer weder tot sinte Rombout die vanden graue gecregen hadde een stuck broocks ofte lants te Mechelen daer hi een capelle gemaect had, te weten, twelck noch sinte Rombouts capelle is daer hi gode nacht ende dach diende met sine broederen die hi daer vergadert hadde So waren dair .ij. bose menschen die sinte Romboult te wercken gaf ende meynden dat hi veel gelts ghehadt hadde So wachten si hem als hi ghinc lesende sijn ghebet ende quetseden hem dootlic in sijn hooft, om dwelc te bedecken soe worpen si sijn heylich lichaem int water. Ende so ghebuerdet dat enige visschers bi nacht sijnde onledich opt selue water, werden daer siende een hemelsche licht Om twelc si veruaert sijnde gingen totten graue Ado ende gauent hem te kennen. Ado dat verstaende ghinc met hem opt water ende wert ooc dat hemelsche licht siende Ende wtwerpende een net so vischte hi dat lichaem van sinte Romboult ende tract met sijnre hulpen te lande. Ende met groter weerdicheit bracht hijt ter plaetsen, daer hijt costelijc begroef, te weten in die voorseyde capelle, niet sonder schone miraculen die god daer liet geschien door die verdiente des heyligen martelaers.

Veel ander schone miraculen heeft daer na god laten gheschien door die verdienten van sinte Romboult also dat die legende int lange bewijst

Dat 20ste kapittel. Van de heilige martelaren Sint Rombout (Sint Rumoldus) en ook van Sint Libertus, de zoon van de graaf Ado.

In de voor genoemde tijd van Sint Gummarus zo leefde een edelman in Brabant geheten Ado die een graafschap regeerde en had ook een edele huisvrouw. Beiden leefden christelijk en deugdelijk in kuise huwelijkse staat, gelijk Abraham en Sara, nochtans zonder vrucht te hebben. Tot hen kwam te herbergen de heilige Sint Rombout, een koningszoon van Schotland, nadat hij te Rome was geweest en zijn aartsbisdom dat hij bezat had paus Stephanus die tweede overgegeven. Die bij zijn pauselijke zegeningen (?) die plaats begaafde waar Sint Rombout zijn woning maken zou. Zo kwam hij te Mechelen in Brabant om het volk in deugden te leren en de weg der eeuwige zaligheid te wijzen. Toen de voornoemde Ado deze man Gods zag zo nodigde hij hem ter herbergen zodat Sint Rombout tot zijn huis ging.

Op een tijd zegende deze man Gods Sint Rombout deze twee man en wijf en verlicht met de geest der profetie zo beloofde hij hun vruchtbaarheid en hij beloofde hen dat hij het kind zou heffen en voorspelde de naam van het kind. Van welke woorden ze verschrikt waren en nochtans geloofden zij het en naar hun geloof geschiedde het hen en de gravin die bracht een zoon ter wereld die Sint Rombout gepresenteerd werd die hij doopte en noemde het Libertus. Welk kind opgroeide en speelde met de anderen kinderen op de oever van de Dijle te Mechelen en zo viel hij in het water en verdronk. Terstond zo waren de ouders en al het volk met droefheid bevangen en men zocht het kind in het water, maar men kon het niet vinden. Zo werd Sint Rombout klagelijk geboodschapt die ook zeer droevig kwam tot de oever daar dat kind verdronken was. Hij troostte de ouders en hij sprak drie of viermaal zijn gebed tot God. En dat kind Libertus kwam aangedreven op het water, ja zonder enige vochtigheid van water wat een groot en wonderlijk mirakel was. En de ouders die zeer verblijd waren dankten God almachtig en gaven dit kind de heilige vriend Gods Sint Rombouts om te leren en te regeren in alle deugdelijke werken. Welk kind hij zo informeerde ter eren Gods alzo dat hij tenslotte als martelaar stierf. Want in die tijd dat de ongelovige Denen hun tirannie lieten beginnen van de zee tot Keulen toe en bedierven en verbranden alles dat ze vonden zo was deze Libertus gevlogen in Haspengouw tot Sint-Truiden daar ze hem voor het altaar van Sint-Truiden doodden en hem Gods martelaar maakten.

Ik keer weer tot Sint Rombout die van de graaf gekregen had een stuk broekland of land te Mechelen daar hij een kapel gemaakt had, te weten; wat noch Sint Rombouts kapel is daar hij God nacht en dag diende met zijn broeders die hij daar verzameld had. Zo waren daar 2 boze mensen die Sint Rombout te werken gaf en meenden dat hij veel geld gehad had. Zo wachten ze hem op toen hij zijn gebed ging lezen en kwetsten hem dodelijk in zijn hoofd en om dat te bedekken zo wierpen ze zijn heilig lichaam in het water. En zo gebeurde het dat enige vissers die bij nacht onledig waren op hetzelfde water en daar een hemels licht zagen. Waarom ze bang waren en gingen tot de graaf Ado en gaven het hem te kennen. Ado die dat verstond ging met hen op het water en begon ook dat hemelse licht te zien. En hij wierp een net uit en zo viste hij dat lichaam op Sint Rombout en trok het met zijn hulp te land. En met grote waardigheid bracht hij het ter plaatse waar hij het kostbaar begroef, te weten in die voor genoemde kapel, niet zonder mooie mirakels die God daar liet geschieden door de verdienste der heilige martelaar.

Veel andere mooie mirakels heeft God daarna laten geschieden door de verdiensten van Sint Rombout alzo dat de legende in het lang bewijst.

Dat .xxi. capitel. Van sinte Wybert van Gemelours.

SJnte Guybertus, dat is Wybeert was een edel ridder, here van Gemmelours in walsch Brabant. Sijn vader heet Lyotoldus, ende sijn oude vader heer Rondingus die seer god vruchtich was want als hi lange gode ghedient had onder den mantel der werltliker blijscapen, so gaf hi sijn goet van Gemelours ouer en stichte daer een clooster ter eren van sinte Peeter prince der apostolen dair een schare van monicken dienden gode nacht ende dach Ende bi rade der broederen so maecte hi daer abt den eerweerdigen man Herluynus wten cloostere van Gorsie ghenomen.

Daer na was sinte Wibert ooc grote begeerte crigende totter heyliger ordenen, want hem en docht niet ghenoech te sijn dat hi sijn goet gelaten hadde hi en moste ooc sijn cruce na onsen here dragen ende hem na volgen Mer want hem dochte datmen hem te Gemelours int nieuwe clooster bi auontuer eenighe eer oft vordeel doen soude so vercoos hi gode te dienen int voorseide cloostere van Gorsie, daer hi ontfangen was vanden deuoten abt Agmoldus ende leefde daer seer heylichlic. Ende die fondacie vander voorseyder abdyen van Gemelours die wert vanden keyser geconfirmeert ende vry gemaect van allen tolle ende tribuyte in alle plaetzen, met machte ooc gelt te munten. etcetera. Jnsgelijcx wert dit clooster geconfirmeert ende gepriuilegieert vanden paus Benedictus die .vij. ende alleen gestelt onder de iurisdictie des stoels van Rome ende dat die abt eenen mijter ghebruycken mach [22v]

Dese heylige man Guibertus predicte ooc twoort gods sonderlinge inder tijt vanden eersten keyser Otto als die Hongeren in Lothrike veel quaets deden ontrent Gemmelours soe dat hi de sommige bekeerde van haren ongeloue. Daer na beual hi den broederen te gode ende keerde weder tot sijnder enicheyt int clooster te Gorsye Ende als den tijt quam dat god hem vander werelt wilde roepen so wert hi quelende. Twelc de goede lieden van Gemmelours vernamen dat haer vader ende here cranck was beduchtende dat si hem verliesen souden So reysden si tot hem oetmoedelic biddende dat si sijn lichaem naer sijn doot mochten vueren tot Gemmelours.

Die abt antwoorde goedertierlic Waert den wille gods ende die lieden van Gemmelours dies macht hadden, het waer wel sijnen wille Daer na so sterf sinte wybeert vol duechden opten .xxij. dach in Junio int iaer ons heeren .ix.C.lxij. ende ontfinc die crone der glorien.

Doe namen die van Gemmelours sijn lichaem ende leyden dat op een wagen. Ende als si opten wege waren so quam dat volc van Gorsyen met macht hem na geuolcht om dat heylich lichaem hem te nemen om selue te houdene. Maer god quam die van Gemmelours te hulpe. want daer stont op een tempeeste inder lucht van donre blixem ende regen ende so duyster wert die dach oft nacht hadt geweest, nochtan geraecten si den rechten wech, mer die van Gorsie verdoolden wten weghe ende waren beschaemt. Aldus wert sinte wybertus te Gemmelours gebracht met groter werdicheit ende blijscape des volcx ende wert begrauen in die kercke sinte Saluatoers ende sinte Peters

Lange daer na ouermits die grote mirakelen die bi sinte wybeert gescieden so dachten die abt ende moniken hem doen verheffen int iaer ons heeren .M.xcix. inder tijt als leefde die eerwerdige ende grote meester Sigibertus historiographus aldair religioes, die dair grote neersticheit toe dede dat sint wybert verheuen wert. Daer veel teekenen doe geschieden inden hemel ende inder aerden, die om cortheyt wil hier achter ghelaten werden

Dat 21ste kapittel. Van Sint Wibert (Guibert) van Gembloers (Gembloux).

Sint Guibertus, dat is Wybeert, was een edele ridder, heer van Gembloers in Waals Brabant. Zijn vader heette Lyotoldus en zijn grootvader heer Rondingus die zeer godvruchtig was want toen hij lang God gediend had onder de mantel der wereldlijke blijdschap zo gaf hij zijn goed van Gembloers over en stichtte daar een klooster ter ere van Sint Petrus, prins der apostel daar hij met een schaar van monniken God nacht en dag dienden. En bij raad der broeders zo maakte hij daar abt de eerwaardige man Herluinus die uit het klooster van Gorsie (Corbie?) was genomen.

Daarna was Sint Wibert er ook die grote begeerte kreeg tot de heilige orde want hij dacht het niet genoeg te zijn dat hij zijn goed gelaten had en hij moest ook zijn kruis naar onze heer dragen en hem na volgen. Maar omdat hij dacht dat men hem te Gembloers in het nieuwe klooster bij avontuur enige eer of voordeel zou doen zo koos hij God te dienen in het voornoemde klooster van Gorsie daar hij ontvangen was van de devote abt Agmoldus en leefde daar zeer heilig. En de stichting van de voor genoemde abdij van Gembloers die werd van de keizer geconfirmeerd en vrij gemaakt van alle tol en tribuut in alle plaatsen, met macht en ook geld te munten, et cetera. Insgelijks werd dit klooster geconfirmeerd en geprivilegieerd van de paus Benedictus de 7de en alleen gesteld onder de jurisdictie van de stoel van Rome en dat de abt een mijter gebruiken mag.

Deze heilige man Guibert preekte ook het woord Gods en vooral in de tijd van de eerste keizer Otto toen de Hongaren in Lotharingen veel kwaad deden omtrent Gembloers zodat hij sommigen bekeerde van hun ongeloof. Daarna beval hij de broeders tot God en keerde weer tot zijn enigheid in het klooster te Gorsie. En toen de tijd kwam dat God hem van de wereld wilde roepen zo begon hij te kwalen. Wat de goede lieden van Gembloers vernamen dat hun vader en heer ziek was vreesden dat ze hem verliezen zouden. Zo gingen ze naar hem en baden ootmoedig dat ze zijn lichaam na zijn dood mochten voeren tot Gembloers.

Die abt antwoorde goedertieren; Էas het Gods wil en de lieden van Gembloers de macht hadden, het was wel zijn wil. Daarna zo stierf Sint Guibert op de 22ste dag van juni in het jaar ons heren 962 en ontving de kroon der glorie.

Toen namen die van Gembloers zijn lichaam en legden dat op een wagen. En toen ze op de weg waren zo kwam dat volk van Gorsie met macht hen nagevolgd om dat heilig lichaam met hen te nemen om het zelf te houden. Maar God kwam die van Gembloers te hulp want daar ontstond een tempeest in de lucht van donder, bliksem en regen en zo duister werd de dag of het nacht was geweest, nochtans raakten ze op de rechte weg, maar die van Gorsie verdwaalden uit de weg en waren beschaamd. Aldus werd Sint Guibert te Gembloers gebracht met grote waardigheid en blijdschap van het volk en werd begraven in de kerk van Sint Salvator en Sint Petrus.

Lange daarna vanwege de grote mirakels die bij Sint Guibert geschiedden zo dachten de abt en monniken hem te laten verheffen in het jaar ons heren 1109 in de tijd toen leefde de eerwaardige en grote meester Sigibertus historiografisch religieus aldaar die daar grote vlijt toe deed dat Sint Guibert verheven werd. Daar veel tekens toen geschieden in de hemel en in de aarde die vanwege de kortheid hier nagelaten worden.

Dat .xxij. capitel. Van sinte Wijden van Anderlecht, ende vanden eerwerdigen Wonodulphus deken van Anderlecht

OMtrent der tijt van Gherberga grauinne van Bruessel hertoge Karels dochter so leefde in brabant de heylige confessoer sinte wyde opt dorp [23r] op geuoedt, die van iongen kinde opwies in allen goede zeden sonderlinge in ootmoedicheyt ende barmherticheit ouer die arme Ende hi plach sekere tiden inden dach te verkiesen tot bedingen ende tot visitacie vanden siecken, dien hi veel aelmosenen gaf na zijn vermogen, des verwonderde hem sijn vader ende die gebueren vander gracien gods die in hem scheen. Als hi tot mans ouder quam doe begonst hi die menschen te vlyeden ende hem seluen te vertijenne, ende met heylige menschen sprake te hebben Ende lange sueckende een heymelijcke stede om in eenicheden gode te dienen. So quam hi tot Laken, ende aldaer doende sijn ghebet inder kercken van onser lieuer vrouwen der moeder gods, so aenmercte die priester vander kercken sijn gelaet ende sijn stichtich wesen, ende badt hem dat hi dair woud bliuen wonende inder dienst sijnder kercken twelc sinte wijt geerne dede gode danckende, soe bleef hi daer een wijle tijts gode vierichlijc dienende in armoeden in heyligen wakingen, ghebeden, abstinencien, ende in bewijsinge der ontfermherticheyt ouer die armen. Daer nae reysde hy pelgrimagie tot Rome, ende int heylich landt tot Jherusalem. Ende in sijn gheselscap was die weerdighe man wonodulphus deken van Anderlecht, daer af hier na gheseyt sal worden. Ende so .vij. iaren lanck ghinck hy visiteren die plaetsen der heyligen in allen landen. Daer na met groten arbeyt ende siecten vanden roden melysoen so quam hi tot Anderlecht, daer hi ontfangen wert in eens armen menschen huys ter herberghen. Maer als dat vernam die vicedeken van Anderlecht so ghinck hi met sommige clercken tot den heylighen man sinte wijde, ende met tranen bracht hi hem in sijn huys, daer hy en onderhielt tot sijnder doot toe, die cortelinge gebuerde, want des nachts vanden eersten sondach daer na so quam een hemels licht ouer den heylighen man daer alle dat huys af verlicht was. Ende men hoorde een stemme seggende Comt mijn geminde om te hebben de crone der ewiger blijtscap Ter stont bekenden si die int huys waren dat hi verscheyden was. Ende die canonicken van anderlecht deden sinen heiligen lichaem ter eerden, daer hi tot noch toe doende is door zijn verdienste wonderlike schone mirakelen

Mer tis te weten dat sinte wijds lichaem simpelic begrauen lach lange tijt, so dat hem geen reuerentie bewesen en wert, want niet alleen die menschen, mer ooc die beesten traden ouer sijn graf So wilde god thonen van wat verdiente sinte wide was want sommige beesten gaende ouer sijn graff werden beseten vanden bosen viant tot datse storuen Ende so dede die here vanden dorpe Onulphus geheeten midts desen sijn graf op luyken op dat die geen die daer verbi passeerden dat eeren souden Mer twee rustieren die den tuyn daer om loken werden bi ingeuen des duuels lachende ende seyden tot malcander Laet ons desen ouden man die corts gestoruen is hier in sluyten dat hi ons niet en ontlope. welcke spottelike woorden ter stont gepinicht werden want ter stont ontbraken hem haer crachten so datse niet connende voldoen weder thuyswaert gingen ende deen van hem sterf te middernacht mit groter pinen, ende die ander wtsinnig sijnde ende hem seluen quetsende belijde dat hi den heyligen sinte wyde hadde ge- [23v] blasphemeert ende so sterf hi des ander dages. Dit exempel was daer na den menigen een sake harer salicheyt, want die sommige daer toe verwect sijnde in haren slape, sommige werden gedragen, die sommige geuoert ende offerden barrende kerssen opt graf vanden heyligen man, ende haer ghebet daer doende so werden si ghesont

Daer nae wert een kercke gemaect op sijn graf, daer hi van verre ende van bi dicwil gheuisiteert wert van veele crancke ende siecke menschen die ghenesen werden van haren siecten. Daer nae soe wert die kercke weder af ghebroken ende wert vermeerdert, ende bi consente vanden eerwerdighen bisscop Gheraert van Camerijke so wert dat heylich ghebeente van sinte wijde ghestelt inden midden vander kercken met groter deuocien Ende voort aen so vermeerderden altijt die tekenen ende miraculen die god doer sijnen heyligen wrachte ouer alrehande menschen tot noch toe, die veel te lange souden vallen om te verclaren, want wie hem deuotelijck beueelt der hulpen van sinte Wijden met goeden gheloue hi wert ghesont

Ende als vanden eerwerdigen wonodulphus deken van Anderlecht dair hier voor af geseit is suldi weten, dat na dat hi met sinte wijde ende met andere deuote menschen besocht hadde theylich lant ende ander heylige steden, so sterff hi mit sommige anderen inden wege gode haer sielen beuelende, die welcke van sinte wijde weerdelijc begrauen werden Mer als here wonodulphus sieck worden was vander coortsen so gheuoelde hi bi in gheuen des heyiligen geests dat hi steruen soude, ende dat gaff hi sinte wyde te kennen, hem biddende als hi doot waer dat hi sinen vrienden draghen wilde eenen rinck die hi hem gaf tot eenen teken der waerheyt Ende na veel goddienstighe vermaningen soe sloech hi sijn oogen ende handen inden hemel ende offerde sijn syele inden handen der engelen. Ende want god thonen woude met wat eeren sijn vrient bi hem verheuen was inden hemel so geuielt dat drie croepelen op sijn graf haren rechten ganck cregen ende twee blinden werden siende

Mer niet alleen in sijn doot mer ooc in sijn leuen had hi van gode die gracie van miraculen, als van sijnen ackere die onbesayt sijnde veel corens voort brachte, ende noch andere.

Dat 22ste kapittel. Van Sint Wijden (Guido) van Anderlecht en van de eerwaardige Wonedulphus, deken van Anderlecht.

Omtrent de tijd van Gerberga, gravin van Brussel en dochter van hertog Karel, zo leefde in Brabant de heilige belijder Sint Guido op het dorp opgevoed die van jong kind opgroeide in alle goede zeden en vooral in ootmoedigheid en barmhartigheid voor de armen. En hij plag op zekere tijden op de dag zijn bidden te kiezen en het bezoeken van de zieken die hij veel aalmoezen gaf naar zijn vermogen, dus verwonderde hem zijn vader en de buren van de Goddelijke gratie die in hem scheen. Toen hij tot mannen ouderdom kwam toen begon hij de mensen te vlieden en zichzelf te verzetten en met heilige mensen woorden te hebben. En zocht lang een heimelijke plaats om in eenheid God te dienen. Zo kwam hij tot Laken en deed daar zijn gebed in de kerk van onze lieve vrouwe, de moeder van God, zo merkte de priester van de kerk zijn gelaat op en zijn stichtelijk wezen en bad hem dat hij daar wilde blijven wonnen in de dienst van zijn kerk. Wat Sint Guido graag deed en dankte God. Zo bleef hij daar een tijdje en diende God vurig in armoede en heilig waken, gebeden, onthouding en in bewijs der ontferming voor de armen. Daarna reisde hij pelgrimage tot Rome en in het heilige land naar Jeruzalem. En in zijn gezelschap was die waardige man Wonedulphus, deken van Anderlecht, waarvan hierna gezegd zal worden. En zo ging hij 7 jaren lang de plaatsen der heiligen in alle landen bezoeken. Daarna met grote arbeid en ziekte van de rodeloop zo kwam hij tot Anderlecht daar hij ontvangen werd in een arme mensen huis ter herbergen. Maar toen dat vernam de vice-deken van Anderlecht zo ging die met sommige klerken tot de heilige man Sint Guido en met tranen bracht hij hem in zijn huis daar hij hem onderhield tot zijn dood toe dat gauw gebeurde, want de nacht van de eerste zondag daarna zo kwam een hemels licht over de heilige man waar dat hele huis van verlicht was. En men hoorde een stem die zei; ‘Komt mijn geminde om te hebben de kroon van eeuwige blijdschap.’ Terstond bekenden ze die in het huis waren dat hij verscheiden was. En de kanunniken van Anderlecht deden zijn heilig lichaam ter aarde waar het tot nog toe is en doet door zijn verdienste wonderlijke mooie mirakels.

Maar het is te weten dat Sint Guidoՠs lichaam lange tijd eenvoudig begraven lag zodat hem geen reverentie bewezen werd want niet alleen de mensen maar ook de beesten traden op zijn graf. Zo wilde God tonen van wat verdienste Sint Guido was want sommige beesten die over zijn graf gingen werden bezeten van de boze vijand totdat ze stierven. En zo deed de heer van het dorp Onulphus geheten mits deze zijn graf opende zodat geen dier daar voorbij passeren en dat eren zou. Maar twee landlopers die de tuin daarom opende werden bij ingeven der duivel lachend en zeiden tot elkaar; ‘Laat ons deze oude man die net gestorven is hierin sluiten zodat hij ons niet ontkomt,’ welke spottende woorden terstond gepijnigd werden want terstond ontbraken hen hun krachten zodat dat niet konden voldoen en weer huiswaarts gingen en de ene van hen stierf te middernacht met grote pijn en de ander werd uitzinnig en kwetste zichzelf en beleed dat hij de heilige Sint Guido had geblasfemeerd en zo stierf hij de volgende dag. Dit voorbeeld was daarna menigeen een zaak van hun zaligheid want sommigen werden daartoe verwekt in hun slaap, sommigen werden gedragen, sommige gevoerd en offerden brandende kaarsen op het graf van de heilige man en toen ze hun gebed daar deden werden ze gezond.

Daarna werd er een kerk gemaakt op zijn graf daarvan ver en van nabij vaak bezocht werd van vele zieke en zwakke mensen die genezen werden van hun ziekten. Daarna zo werd de kerk weer afgebroken en werd vergroot en bij toestemming van de eerwaardige bisschop Gheraert van Kamerijk zo werd dat heilige gebeente van Sint Guido gesteld in het midden van de kerk met grote devotie. En voortaan zo vermeerderde altijd de tekens en mirakels die God door zijn heilige wrocht over allerhande mensen tot nog toe dat veel te lang zou vallen om te verklaren, want wie hem devoot de hulp van Sint Guido aanbeveeld wordt met goed geloof gezond.

En toen de eerwaardige Wonedulphus, deken van Anderlecht daar hiervoor van gezegd is, zal je weten nadat hij met Sint Guido en met andere devote mensen het heilig land bezocht had en andere heilige steden zo stierf hij met sommige anderen onderweg en beval God hun zielen die van Sint Guido waardig begraven werden. Maar toen Wonedulphus ziek geworden was van de koorts zo voelde hij bij ingeven van de Heilige Geest dat hij sterven zou en dat gaf hij Sint Guido te kennen en bad hem als hij dood was dat hij zijn vrienden een ring brengen wilde die hij hem gaf als teken van waarheid. En na veel godsdienstige vermaningen zo sloeg hij zijn ogen en handen ten hemel en offerde zijn ziel in de handen der engelen. En God wilde tonen welke eer zijn vriend bij hem verheven was in de hemel zo gebeurde het dat drie kreupelen op zijn graf hun rechte gang kregen en twee blinden werden ziende.

Maar niet alleen in zijn dood, maar ook in zijn leven had hij van God de gratie van mirakels als van zijn akker die niet bezaaid was veel koren voortbracht en noch andere.

Dat .xxiij. capitel. Van sinte Arnout een ridder in Brabant, ende daer na abt ende bisscop te Soyson in Vrancrijcke. [24r]

JNden tijden van Godefroot van bullion so leefde sinte Arnulphus dats sinte Arnout bisschop van Soison in vrancrike wt brabant geboren dit en is niet die grote sint Arnout die marcrgraue van Rijen was ende bisscop van Mets, daer hier na int tweeste boeck af geseit wert Mer het was die voorseyde sinte Arnout van soysson eerst een edel ridder seere bequame ende duechdelic van leuen. Ende so sijn legende seyt, doe sijn moeder hem droech ende si seer droeuich was so wert geseit tot haer in haren slape. waer om bistu droeuich, verblijt v want du draghes in dijn lichame een kint twelck god vercoren heeft ende tsal groot werden Ende dit gaf si na te kennen haren man geheeten Fulbertus met groter blijscap Ende si wert daer nae moeder van den kinde tot vruechde van alle haren vrienden, welck kint op wies in groten verstande ende wijsheyt, ende wert ridder also voorseyt is. Maer bi inspiratien des heylichs geests so wert hi beraden tot geesteliker ridderscap hem te geuen om eewighen loon te vercrijgen ende begaf hem ende wert monick in sinte Medardus clooster te Soysson, dair hi in groter enicheyt ende heylicheyt gode diende. Daer na wert hi van sijnen medebroederen abt ghecoren, ende voort aen so gaf hy hem allen een goet exempel van leuen mit woorden ende met wercken. Jn deser officien sijnde so corrigeerde hi dye wederspannige ende hi dede veel teekenen ende miraculen die siecken ghenesende, de blinden verlichtende. Ooc hadde hi den geest van prophecien. Daer nae soe gaf hi ouer sijn prelatuerscap vertijende dat regimente ende hi keerde hem weder totter enicheit vanden slote in groter abstinencien ende heylige wakinge ende gebeden hem daghelijcx oefenende in hogher contemplacien So dat sijn heylich leuen bekent wert van coningen ende princen ende ooc vanden paus Gregorius. die .vij. de welcke hem stelde te sijn bisscop tot Soysson.

Op een tijt als hi een kercke wyden soude so was daer een grote scare van volcke ende daer was ghebreck van vytalie, mer daer waren voor hem bracht vijf maten wijns Ende sinte Arnout sadt neder ende dat volc stont ontrent hem Dair gebenedijde hi tbroot ende den wijn, ende dedet al den volcke deylen, die alle ghenoech daer af geuoet waren tot groten verwonderen van al den volcke Van welken brode die somige met hem droegen ende gauen dat siecke menschen te eten die daer af seer verlicht werden

Namaels ter begeerten ende bi rade vanden bisschop van Dornike geheeten Radtbodus ende ter beden van graue Robbrecht van Vlaenderen soe quam hi tot Ouborch in vlaenderen om te stichten die kercke van sinte Peters ende alder apostolen om een abdye daer af te maken. Ter welcker steden hi sijn leste raste nam, also hem dat te voren van gode verthoont was. Ende inder seluer kercken wert hi weerdeliken begrauen

Daer na geschieden dair veel teekenen ende miraculen die god almachtich wrachte door sinen heyligen. want int iaer ons heren .M.C. ende .xv. so regneerden ouer alle tlant onder tvolc grote siecheden. Ende die siecke menschen quamen met grooter scharen tot sinte Arnouts graue leggende daer omtrent ende met grooter begheerten sijn hulpe [24v] aenroepende soe dattet van April tot half Oogst als sinen dach valt meer dan lx. siecken ghenesen werden sonder alle dander dier onbekent waren ende ooc nochtans hulpe ende ghesontheyt ouer midts die verdienten vanden gloriosen vrient gods sinte Arnout hebben vercregen

Des gelijcx int nauolgende iaer, so dat van Meye tot oogstmaent noch ander vijftich menschen door sinte Arnout alle ghesont werden van allen siecten hoe datse waren

Veel ander teekenen leestmen van den heyligen man sint Arnout in sijn legende, hoe dat hem god met veel tekenen ende miraculen verciert heeft, also sijn legende dat claerlijken betugende ende verclarende is. Waer bi een yeghelick goet kersten mensche wel verwect mach werden om hem met groter neersticheyt te dienen ende te eeren want hi een groot vrient gods is, alsoe dat hier voor ghenoech geseyt ende verclaert is. Ende sijn dach comt opten .xv. dach van September

Dat 23ste kapittel. Van Sint Arnulf, (Sint Arnold) een ridder in Brabant, en daarna abt en bisschop te Soissons in Frankrijk.

In de tijd van Godfried van Bouillon zo leefde Sint Arnulphus, dat is Sint Arnulf, bisschop van Soissons in Frankrijk uit Brabant geboren dit en is niet de grote Sint Arnulf die marktgraaf van Rijen was en bisschop van Metz daar hierna in het tweede boek van gezegd wordt. Maar het was die voor genoemde Sint Arnulf van Soissons eerst een edele ridder zeer bekwaam en deugdelijk van leven. En zo zijn legende zegt toen zijn moeder hem droeg en ze zeer droevig was zo werd tot haar gezegd in haar slaap; ‘Waarom bent u droevig, verblijd u want u draagt in uw lichaam een kind die God uitgekozen heeft en het zal groot worden.’ En dit gaf ze daarna na te kennen haar man geheten Fulbertus met grote blijdschap. En ze werd daarna moeder van het kind tot vreugde van al haar vrienden, welk kind opgroeide in groot verstand en wijsheid en werd ridder alzo voorgezegd is. Maar bij inspiratie van de Heilige Geest zo werd hij beraden tot geestelijke ridderschap om hem eeuwig loon te geven en begaf hem en werd monnik in Sint Medardus klooster te Soissons daar hij in grote eenvoud en heiligheid God diende. Daarna werd hij van zijn medebroeders tot abt gekozen en voortaan zo gaf hij hun allen een goed voorbeeld van leven met woorden en met werken. In deze officie zo corrigeerde hij de weerspannige en hij deed veel tekens en mirakels, genas de zieken en verlichtte de blinden. Ook had hij de geest van profetie. Daarna zo gaf hij zijn prelaatschap op en vertrok uit het regiment en hij keerde hem weer tot eenvoud van het slot in grote onthouding en heilig waken en gebeden en oefende hem dagelijks in hoge overdenkingen zodat zijn heilig leven bekend werd van koningen en prinsen en ook van de paus Gregorius de 7de welke hem stelde tot zijn bisschop te Soissons.

Op een tijd toen hij de kerk zou wijden zo was daar een grote schaar van volk en daar was gebrek van voedsel, maar daar waren voor hem gebracht vijf maten wijn. En Sint Arnulf zat neer en dat volk stond omtrent hem. Daar zegende hij het brood en de wijn en liet het al het volk delen die allen genoeg daarvan gevoed waren tot grote verwondering van al het volk. Van welk brood sommige met hen droegen en gaven dat zieke mensen te eten die daarvan zeer verlicht werden.

Later ter begeerte en bij raad van de bisschop van Doornik, geheten Radboud, en ter beden van graaf Robrecht van Vlaanderen zo kwam hij tot Oudenburg in Vlaanderen om de kerk van Sint Petrus te stichten en alle apostels om er een abdij van te maken. Ter welke plaats hij zijn rust nam alzo hem dat tevoren God getoond was. En in dezelfde kerk werd hij waardig begraven.

Daarna geschieden daar veel tekens en mirakels die God almachtig wrocht voor zijn heilige. Wan in het jaar onze heer zo regeerde over het hele land onder het volk grote ziekte. En de zieke mensen kwamen met grote scharen tot Sint Arnulfՠs graf en daaromtrent en riepen met grote begeerte zijn hulp aan zodat er van april tot half augustus als zijn dag valt meer dan 40 zieken genezen werden zonder alle de anderen die er onbekend waren en ook nochtans hulp en gezondheid vanwege de verdiensten van de glorieuze vriend Gods Sint Arnulf hebben verkregen.

Desgelijks het volgende jaar zodat van mei tot augustus noch ander vijftig mensen door Sint Arnulf die alle gezond werden van alle ziekten en hoedanig dat ze waren,

Veel andere tekens leest men van de heilige man sint Arnulf in zijn legende hoe dat hem God met veel tekens en mirakels versierd heeft alzo zijn legende dat duidelijk betuigt en verklaart. Waarbij elke goede christen mens wel verwekt mag worden om hem met grote vlijt te dienen en te eren want hij is een grote vriend van God, alzo dat hiervoor genoeg gezegd en verklaard is. En zijn dag komt op de 15de dag van september.

Dat .xxiiij. capitel Vanden deuoten Bonifatius bisscop van Losanen geboren te Bruessel in Brabant.

INder tijt vanden derden Godeuart hertoge van Brabant soe leefde die eerwerdige vader Bonifacius bisscop van Losanen van bruessele geboren van deuoten ouders. Als sijn moeder hem ontfangen hadde so seyde tot haer een heylich ende werdich man ontmoetende ter kercken waert gaende, datse ontfangen hadde een kint dat ontfanckelick sijn soude gode ende sinen heyligen ende den menschen, twelc also geuiel Want als Bonifacius was gheboren so wies hi op in veel gracien voor gode ende den menschen. Ende god gaf desen kinde groten sinne ende veel verstants ende gratien tot duechden want hi bleef so onnosel ende onbeulect van allen smetten totter doot toe als hi wt sijnre moeders lichaem geboren was Als hi .xvij. iaren out was so ghinc hi studeren te Parijs, daer hi seer toe nam in scientien, seer ootmoedich was hy ende hi wakende veel in deuote ghebeden, int spreken was hi bescheydt, heylich in conuersatie ende sterck in tegenheden ende so bekeerde hi totten priesterlijken state. Sijn lichaem castijde hi met abstinentie ende met eenen haren clede twelc hi altijt droech Nemmermeer en dede hi misse sonder tranen.

Op een tijt so was hi in grooter begeerten te sien onse lieue vrouwe, die haer tot hem openbaerde dair hi lach op sijn bedde ende ter stont viel hi neder tot haren voeten seggende O mijn lieue vrouwe heylicht mi Ende maria antwoorde Jc heb di geheylicht ende weder sal ick di heiligen, ende doe verschietse.

Jtem binnen .xxx. iaren dat hi te Parijs woonde soe las hi inden stoele van theologien .vij. iaren. Daer na wert hi totten bisdom stoel van Losanen geroepen, daer in hi veel salige vruchten dede met predicatien ende heylige wercken, ende dicwil plach hi die quade zeden der menschen openbaerlijc te straffene Node hoorde hi weerlike woorden oft achtersprake oft lange clappinge Want al sijnen tijt becommerde hi met beden oft lesen, oft scriuen, oft raet te gheuen [25r] oft biecht te horen oft ander leerende Eens dede hi een sermoen den priesteren die concubinen hadden, die mits dien so beroert worden dat si te gader liepen daer de weerdige bisscop Bonifacius misse dede ende wilden hem dair doden voor den outaer Mer die goede lieden vander stadt vernament ende quamen haestelic hem verlossen

Die heylige man aensiende die grote blasphemie vanden quaden menschen ende die lagen die si hem leyden so vertrack hi van daer na Rome aen den heyligen vader den paus, begerende ontlast te sine van sijnre officien, twelc de paus niet doen en wilde in gheenre manieren. Mer ymmer ten lesten als hi een gheheel iaer lanc den paus om deser sake voorscreuen ghemoeyet had, ende mit groter begeerten om verlatenisse van sijnre officien gebeden hadde So ontlaste hem die paus, maer niet na sijn meninghe want hi presenteerde hem te geuen twee ander bisdommen, die hi alle te samen weygerde te ontfangen seggende dat hi te out waer daer toe ende onnut. So badt hi onsen lieuen here dat hi hem verlenen wilde een plaetse daer hy voort aen alleen sijn leuen leyden mocht buten den geruchte der werelt Ende orlof nemende aenden paus so quam hi neder totter stadt sijnre geboorten tot Bruessele in Brabant tot sinen vrienden Ende daer na ghinc hi totten deuoten clooster van onser vrouwen ter Cameren bi Bruessele daer visiteerde hi dat conuent ende sijnre nichten. Doe quam tot hem een deuote nonne al dair ende seide hem aldus Die moeder gods beueelt v dat ghi hier bi ons blijft, want het is haren wille ende haer soons wille dat ghi uwen tijt hier bestaedt. Dit aenhorende so bleef hi daer, ende die abdisse ende alle dat conuent ontfinc hem blidelijc met groter deuocien ende reuerentien, ende hi bleef daer alle sijn leuen lanck wonende in groter abstinentien, rusten ende vreden. Veel schoone reuelatien ende verthoningen hadde dese heylighe bisscop Bonifatius. waer af dat die sommige hier nae int corte vertelt werden

Jnder octauen sinte Jans baptista op eender tijt so was hi in groter begeerten om eenige consolatien te ontfaen van onser lieuer vrouwen, die haer ter stont openbaerde ghecroont ende met costelike ghewaden geciert, met noch vele schoonder maechden ooc costeliken geciert, die daer ghecomen waren om hem te visiteren, ende sy saten neder op deen side van sinen beddeken Ende Sinte Jan beptista quam daer oock seere glorioselic, seer schoon blinckende cleederen aen hebbende, ende hi sadt op dander side vanden beddeken Ende als si alle den nacht daer gheweest hadden vertroostende haren vrient so verschieden si van daer

Jtem op een tijt so geuielt dat hi in groter sorgen ende vreesen was van sijnen sonden beduchtende of hem god alle sijn sonden niet vergeuen en hadt. Doe verthoonden hem onversienlic twee heylige maechden van gode gesonden, daer af deen hielt in haer hant eenen brief seer schoon van fijnen perkemente ende seyde hem dat hi soude lesen tgeen datter in gescreuen waer. Doe nam die heylige man Bonifatius die cedule ende hi en vant dair niet in ghescreuen, mer si was binnen ende [25v] buten wtnemende schone ende claer sonder enige smette Doe seyden die schone maechden O heylige vrient christi aldus sijn al v sonden wt gedaen voor den ogen gods, gelijc ghi desen brief suuer ende claer siet Ende ter stont na dese woorden so verschieden dese .ij. heylige maechden wt sijnen oogen, waer af dat dese heylige man was sere wel te vreden gode danckende van sijnre groter goedertierenheyt

Jtem op een tijt sanck hi misse ende een deuoot religioes sach inden gheest bi hem twee engelen tot sijnder rechter sijden ende ter luchter sijden Ende si ophieuen sijn handen ende brachtense weder ende dienden hem ende neychden minliken haer hoofden tot hem

Jtem daer nae op een ander tijt soe ghebuerdet dat dese heylige man Bonifacius met allen cranck was ende hem seluen so qualicken gheuoelde als dat den heylighen kerstnachte quam dat hi te metten niet comen en conde so was hi seer droeuich ende claechdet onser lieuer vrouwen Ende ter stont verthoonde haer die moeder gods Maria met haren kindeken Jhesum in hair armen gewonden in doecxkens ende stelde tkindekijn opt bedde. Ende dat suete kindeken track sijn handeken wt ende dede aff dat laken van Bonifacius aensichte thonende hem sijn suet minlic aenschijn Doe wert bonifacius seer verblijt ende hi seyde na maels. Al en waerder anders niet in hemelrike dan dat ghebenedide aenschijne, men mocht hier te rechte alle droefheyt lijden om dat gloriose aenschijn also daer te sien

Op een tijt sijnde in sijnen gebede so wert hi op getogen inden geest ende gheleyt inden hemel daer hi aensach al die choren der engelen, ende die choren ende staet der propheten, apostelen, martelaren confessoren ende maechden Daer na wert hi geleyt totter moeder gods Maria, ende hi sach in hoedaniger eeren ende werdicheyt si geeert wert van haren sone Jhesum ende van allen heyligen. Ten lesten quam hi totter trone der godlicker maiesteyt, daer sach hi den sone inden vader, ende den vader inden sone, ende den heiligen geest comende wt hem beyden, ende hoe god [es] in sinen heyligen ende si in hem.

Wanneer dese heylige man quam bi goede religiosen so smalt hi wt deuotien ende godlijcker gracien also dat was smelt bi den viere

Jtem noch meer so heeft god desen heyligen man geglorificeert met wonderlike teekenen ende miraculen Want het was een maghet die so grote pine had in haer ogen dat haer dochte dat si wt haren hoofde vallen souden, ende si claechdet haer moeder segghende O moeder wat raet sal ick hier toe doen want ist dat ic dese pine noch enigen tijt langer liden moet ick duchte dat ict sal moeten besteruen Doe nam haer moeder vanden hare des heilichs bisscops dat af gescoren was, ende si bant dat haer op haer dochters ogen ende dedese een luttel slapen. Als si ontsprongen was so vantse hair seluen heel verlost ende van alre smerten ghenesen, waer af datse seer blide was gode louende.

Dese heylige man quam op een tijt ter plaetsen daer een iongelinc was be [26r] commert vanden viant, die ouermits sijn gebet ende benedictie verlost wert.

Jtem een ionge maget ooc vanden viant becommert quam tot hem, ende als hise benedide so wert si ter stont verlost.

Jtem een sieck ionghelinc badt om sijn benedictie, ende als hijse hadt soe wert hi ter stont ghesont

Jtem een nonne was seer sieck van swaren cortsen, ende die heilige man Bonifatius gaf sijn benedictie ouer haer ende si wert ghenesen Ende dat selue gheuiel noch eenen anderen

Jtem veel ander menschen werden ouermits sinen heiligen gebede verlost van alrehande temptacien ende tribulatien

Daer na viel hi in swaerder siecten so dat hi de cracht sijnre handen ganselijcken verloos. Ende dat hi die handen tot sijnen monde niet brengen en conde Nochtans wt groter begeerten en conde hi niet wel ghelaten misse te doen ende dicwils wert verthoont dat hem die engelen hielpen. Als die heylige bisscop Bonifacius na dat hi .x. iaren die kercke te Losanen werdichlic gheregeert hadde ende xviij. iaren int voorscreuen clooster tonser vrouwen cameren gode had gedient in groter heylicheyt bi dage ende bi nachte, so verschiet hi van aertrijcke vol heyliger wercken ende ontfinc den loon der eewiger glorien. Amen.

Dat 24ste kapittel. Van de devote Bonifatius, bisschop van Lausanne, geboren te Brussel in Brabant.

In de tijd van der derde Godfried, hertog van Brabant, zo leefde de eerwaardige vader Bonifatius, bisschop van Lausanne, van Brussel geboren van devote ouders. Toen zijn moeder hem ontvangen had zo zei tot haar een heilig en waardige man die ze ontmoette toen ze ter kerke ging dat ze ontvangen had een kind dat ontvankelijk zou zijn voor God en zijn heiligen en de mensen, wat alzo gebeurde. Want toen Bonifatius was geboren zo groeide hij op in veel gratie voor God en de mensen. En God gaf dit kind grote geest en veel verstand en gratie tot deugden want hij bleef zo onschuldig en onbevlekt van alle smetten tot de dood toe toen hij uit zijn moeders lichaam geboren was. Toen hij 17 jaren oud was zo ging hij studeren te Parijs daar hij zeer toenam in wetenschap, zeer ootmoedig was hij en waakte veel in devote gebeden, in het spreken was hij bescheiden, heilig in conversatie en sterk in tegenstellingen en zo bekeerde hij zich tot de priesterlijke staat. Zijn lichaam kastijdde hij met onthouding en met een haren kleed die hij altijd droeg. Nimmermeer deed hij de mis zonder tranen.

Op een tijd zo was hij in grote begeerte om onze lieve vrouwe te zien die zich tot hem openbaarde daar hij op zijn bed lag en terstond viel hij neer tot haar voeten en zei; ‘O mijn lieve vrouwe, heilig me.’ En Maria antwoordde; ‘Ik heb u geheiligd en weer zal ik u heiligen,’ en toen verdween ze.

Item, binnen 30 jaren dat hij te Parijs woonde zo las hij in de stoel van theologie 7 jaren. Daarna werd hij tot de bisdom stoel van Lausanne geroepen waarin hij veel zalige vruchten deed met predicatie en heilige werken en vaak plag hij de kwade zeden der mensen openbaar te straffen. Node hoorde hij onware woorden of kwaadspreken of lang klappen. Want al zijn tijd bekommerde hij met bidden of met lezen of schrijven of raad te geven of biecht te horen of anderen te leren. Eens deed hij een sermoen de priesters die een concubine hadden die daardoor zo bewogen werden dat ze tezamen liepen daar de waardige bisschop Bonifatius mis deed en wilden hem daar doden voor het altaar. Maar de goede lieden van de stad vernamen het en kwamen haastig hem verlossen.

Die heilige man die de grote blasfemie van de kwade mensen aanzag en de lagen die ze hem legden zo vertrok hij vandaar naar Rome naar de heilige vader de paus, begeerde ontlast te zijn van zijn office, wat de paus niet doen wilde in geen manier. Maar immer tenslotte toen hij een geheel jaar lang de paus om deze voorschreven zaak vermoeid had en met grote begeerte om zijn office te verlaten gebeden had. Zo ontlaste hem de paus, maar niet naar zijn mening, want hij presenteerde hem te geven twee andere bisdommen die hij alle tezamen weigerde te ontvangen en zei dat hij daar te oud voor was en onnut. Zo bad hij onze lieveheer dat hij hem verlenen wilde een plaats daar hij voortaan alleen zijn leven leiden mocht buiten het gerucht der wereld. En nam verlof aan de paus en zo kwam hij neer tot de stad van zijn geboorte tot Brussel in Brabant tot zijn vrienden. En daarna ging hij naar het devote klooster van onze vrouwe Ter Kameren bij Brussel, daar bezocht hij dat convent en zijn nicht. Toen kwam tot hem een devote non aldaar en zei hem aldus. ‘De moeder Gods beveelt u dat ge hier bij ons blijft want het is haar wil en haar Zoon wil dat ge uw tijd hier besteed.’ Dit hoorde hij en zo bleef hij daar en de abdis en dat hele convent ontving hem blijde met grote devotie en referentie en hij bleef daar zijn hele leven lang en woonde in grote onthouding, rust en vrede. Veel mooie openbaringen en vertoningen had deze heilige bisschop Bonifatius waarvan sommige hierna in het kort verteld worden.

In de octaaf van Johannes de Doper op een tijd zo was hij in grote begeerte om enige vertroosting te ontvangen van onze lieve vrouwe die zich terstond openbaarde gekroond en met kostbare gewaden versierd, met noch veel mooie maagden ook kostbaar versierd die daar gekomen waren om hem te bezoeken en ze zaten neer aan de ene kant van zijn bedje. En Sint Johannes de Doper kwam daar ook zeer glorieus en had zeer mooi blinkende kleren aan en hij zat aan de andere zijde van het bedje. En toen ze de hele nacht daar geweest waren en troostten hun vriend zo scheiden ze vandaar.

Item, op een tijd zo gebeurde het dat hij in grote zorgen en vrees was van zijn zonden en vreesde of God hem al zijn zonden niet vergeven had, toen vertoonden hem onvoorziens twee heilige maagden van God gezonden waarvan de ene in haar hand een brief hield, zeer mooi van fijn perkament en zei hem dat hij zou lezen hetgeen dat erin geschreven was. Toen nam die heilige man Bonifatius die brief en hij vonder niets ingeschreven, maar het was binnen en buiten uitnemend mooi en helder zonder enige smet. Toen zeiden die mooie maagden; ‘O heilige vriend Christus, aldus zijn al uw zonden uitgedaan voor de ogen van God gelijk gij deze brief zuiver en helder ziet.’ En terstond na deze woorden zo scheiden deze 2 heilige maagden uit zijn ogen waarvan deze heilige man zeer goed tevreden was en dankte God van zijn grote goedertierenheid.

Item, op een tijd zong hij de mis en een devote religieuze zag in de geest bij hem twee engelen tot zijn rechterzijde en ter linkerzijden. En ze hieven op zijn handen en brachten ze weer en dienden hem en negen minlijk hun hoofden tot hem.

Item, daarna op een andere tijd zo gebeurde het dat deze heilige man Bonifatius geheel ziek was en zichzelf zo kwalijk voelde dat toen de heilige Kerstnacht kwam dat hij te metten niet komen kon, zo was hij zeer droevig en beklaagde het onze lieve vrouwe. En terstond vertoonde zich de moeder Gods Maria met haar kindje Jezus in haar armen en gewonden in doekjes en stelde het kindje op het bed. En dat lieve kindje stak zijn handen uit en deed dat laken af van zijn aanzicht en toonde Bonifatius zijn lieve beminnelijke aanschijn. Toen werd Bonifatius zeer verblijd en hij zei later; ‘Al was er niets anders in hemelrijk dan dat gezegende aanschijn, men mocht hier terecht alle droefheid lijden om dat glorieuze aanschijn alzo daar te zien.’

Op een tijd toen hij in gebed was zo werd hij opgetogen in de geest en geleid in de hemel daar hij alle koren zag der engelen en de koren en staat der profeten, apostelen, martelaren, belijders en maagden. Daarna werd hij geleid tot de moeder Gods Maria en hij zag in hoedanige eren en waardigheid ze geerd werd van haar zoon Jezus en van alle heiligen. Tenslotte kwam hij tot de troon der goddelijke majesteit en daar zag hij de zoon in de vader en de vader in de zoon en de Heilige Geest tot hem komen uit hen beiden en hoe God is in zijn heiligen en zij in hem.

Toen deze heilige man kwam bij goede religieuzen zo smolt hij uit devotie en goddelijke gratie alzo dat was smelt bij het vuur.

Item, noch meer zo heeft God deze heilige man verheerlijkt met wonderlijke tekens en mirakels. Want het was een maagd die zoՠn grote pijn had in haar ogen dat ze dacht dat ze uit haar hoofd zouden vallen en ze beklaagde het bij haar moeder en zei; ‘O moeder, welke raad zal ik hiertoe doen want is het dat ik deze pijn noch enige tijd langer lijden moet vrees ik dat ik het zal moeten besterven.’ Toen nam haar moeder van het haar van de heilige bisschop dat afgeschoren was en ze bond dat op de ogen van haar dochter en liet haar wat slapen. Toen ze onpsprong zo vond ze zichzelf geheel verlost en van alle smarten genezen waarvan dat ze zeer blij was en loofde God.

Deze heilige man kwam op een tijd daar een jongeling was bekommerd van de vijand die vanwege zijn gebed en zegen verlost werd.

Item, een jonge maagd ook van de vijand bekommerd kwam tot hem en toen hij haar zegende zo werd ze terstond verlost.

Item, een zieke jongeling bad om zijn zegen en toen hij het had zo werd hij terstond gezond.

Item, een non was zeer ziek van zware koortsen en de heilige man Bonifatius gaf zijn zegen over haar en ze werd genezen. En datzelfde gebeurde noch een andere.

Item, veel andere mensen werden vanwege zijn heilige gebeden verlost van allerhande verleiding en problemen.

Daarna viel hij in ware ziekte zodat hij de kracht van zijn handen gans verloor. En dat hij de handen niet tot zijn mond kon brengen. Nochtans uit grote begeerte kon hij het niet laten om mis te doen en vaak werd getoond dat hem de engelen hielpen. Toen de heilige bisschop Bonifatius nadat hij 10 jaren in de kerk te Lausanne waardig geregeerd had en 18 jaren in het voorschreven klooster te onze vrouwe Ter Kameren God gediend had in grote heiligheid bij dag en nacht zo scheidde hij van aardrijk vol heilige werken en ontving het loon van de eeuwige glorie. Amen.

Dat .xxv. capitel. Van sinte Marien van Oygnyes

OMtrent den iare ons heren .M. C.C. soe leefde een vrouwe van wonderlijke ende heyligen leuen Maria van Oygnyes die van Nyuele gheboren was van rijcken ouders Als si noch een kint was so plach si dicwil te beden op haer knien voor haer bedde. Ende grote minne had si tot religiose personen Mer als si xij. iaer out was so deden haer ouders haer een ionghelinc trouwen, met welcken si nochtan in reynicheyt bleef Want van alle vleesschelijker begeerten verre sijnde so waren si met malcander verbonden in geestelijcker liefden, dien god die gracie gaf dat si inden viere niet en verbarren, ende een wijltijts dyende si den lazerschen menschen bi Nyuele.

Op een tijt voor den goeden vridach so begonste die heylige maget met veel tranen ende suchtinghen die passie ons liefs heren te oeffenen. So was daer [26v] een priester diese suetelijc vermaende dat si met silentien haer tranen soude bedwingen Mer also si schamel was begerende in goeder simpelheyt allen menschen gehoorsaem te sijn, soe achterliet si te dencken op die menscheyt Christi, op dat si haer tranen bedwingen soude ende keerde hair totter godheit ende mogentheyt gods, op dat si dair in vertroostinge vinden mochte Maer daer si den vloet der tranen wederhouden waende daer wt quam eenen meerderen vloet Want doe si aenmercte hoe groot hi was die om onsen wille so verworpen wert so vernieude weder haer droefheyt vele tranen stortende

Haer biechtvader die tuychde dat hi noyt in haer leuen vernemen en conde een dootlike sonde Haer siel bewaerde si met sulcker vresen, haer sinnen met sulcker nersticheit, hair herte met sulcker puerheyt, datmen aen haer niet en beuant een ydel woort noch onmanierlick opsien, noch lachen, oft om enige ydelheyt deser werelt haer oyt te verblijden. Seer vierich sonder aflaten was si in haer ghebet oft in contemplacien

Op een tijt met grooter vuericheyt des herten ontfunct sijnde inder minnen gods inden geest op getogen so sach si een engel vanden seraphinnen bi haer staen Ende als si gestoruen was so vonden die vrouwen die haer dode lichaem wiesschen teekenen van wonden, waer af si hem seer verwonderden

Dese heylige maget beminde seer silentie ende stilheit, alle geruchticheit scuwende, datse somtijts van des heilichs cruys dage tot paesschen haer silentie hielt nauwelijc een woort hielt nauwelijc een woort sprekende Ende so dat si ouermits dien bekende bi reuelatien des heyligen geests dat si sonder enich vegeuier behouden soude sijn

Daer na gaf si hair tot sulcker abstinencien, dat si des auonts als tot der medecinen ghinc ter maeltijt. Gheen wijn en dranck si, noch geen vleesch en adt si, mer si leefde van swaren roggen broode ende van fruyte, van erweten oft bonen ende dier gelijc Ende drie iaer lanc vaste si in water ende in brode, te weten, van des heylichs cruys dage tot paesschen toe Wat wil ick veel seggen van haerder conuersacien Al haer wercken sijn so groot geweest ende so wonderlic datse die ghemeyn maniere van leuen in heylicheden te bouen gaen, also haer legende dat wtwisende ende verclarende is.

Ten lesten soe werdt dese heylighe maget seer cranck van lichame ende in haerder siecten wert si dicwils gheuisiteert vanden enghelen gods ende ooc vanden heyligen, die si inden tijde haerder gesontheyt plach te dienen ende te eeren Ende sonderlinge die heylighe apostel gods sint Andries quam dicwils tot hair ende vertroostese Ja onse heere Jhesus cristus selue vertrooste haer minlic toe sprekende. ende Maria die moeder gods was ghestadelicken bi haer

Omtrent de vre haers verscheydens so verthoonde haer god die stede onder den heyligen inden hemel die si soude besitten Dies si hair verblijdende verschiet te noen tijde in die ouderdom van xxxvi. iaren, te weten, int iaer ons heeren .M.CC.xiij. des sondachs op sin [27r] te Jans baptisten auont seer salichliken met haren geminden Christo regnerende voort aen inder eewicheyt

Veel schone miraculen leestmen van haer na datse gestoruen was, als haer legende dat betugende ende verclarende is, mer si werden hier achter ghelaten om der lancheyt wille. Ende daer om so wie daer meer bescheits af begeert te weten, die mach dat soecken in dye gulden legende

Dat 25ste kapittel. Van Sint Maria van Oignies.

Omtrent het jaar ons heren 1300 zo leefde een vrouwe van wonderlijk en heilig leven Maria van Oignies die van Nijvel geboren was van rijke ouders. Toen ze noch kind was zo plag ze vaak op haar knien te bidden voor haar bed. En grote minne had ze tot religieuze personen. Maar toen ze 12 jaar oud was zo lieten haar ouders haar een jongeling trouwen, waarmee de nochtans in reinheid bleef. Want van alle vleselijke begeerte ver zijnde zo waren ze met elkaar verbonden in geestelijke liefde die God de gratie gaf dat ze in het vuur niet verbranden zouden en een tijdje diende ze de melaatse mensen bij Nijvel.

Op een tijd voor de Goede Vrijdag zo begon de heilige maagd met veel tranen en zuchten het lijden van onze lieveheer te beoefenen. Zo was daar een priester die haar lieflijk vermaande dat ze met stilte haar tranen zou bedwingen. Maar alzo ze kuis was en begeerde in goede eenvoudigheid alle mensen gehoorzaam te zijn zo begon ze te denken aan de mensheid van Christus opdat ze haar tranen bedwingen zou en keerde zich tot de Godheid en mogendheid Gods opdat ze daarin vertroosting vinden mocht. Maar daar ze de vloed van de tranen tegenhield waande ze dat daaruit kwam een grotere vloed. Want toen ze opmerkte hoe groot hij was die om onze wil zo verworpen werd zo vernieuwde weer haar droefheid en stortte vele tranen.

Haar biechtvader die getuigde dat hij nooit in haar leven een doodszonde vernemen kon. Haar ziel bewaarde ze met zulke vrees, haar zin met zulke vlijt, haar hart met zulke puurheid zodat men aan haar geen ijdel woord vond noch ongemanierd opzien, noch lachen, of om enige ijdelheid van deze wereld ooit te verblijden. Zeer vurig zonder aflaten was ze in haar gebed of overpeinzingen.

Op een tijd toen ze met grote vurigheid van hart ontstoken was in de minne Gods en in de geest opgetogen zo zag ze een engel van de serafijnen bij haar staan. En toen ze gestorven was zo vonden de vrouwen die haar dode lichaam wasten tekens van wonden waarvan ze zich zeer verwonderden.

Deze heilige maagd beminde zeer stilte en stilheid en schuwde alle gerucht zodat ze soms van de heilige Kruisdagen tot Pasen haar zwijgzaamheid behield en nauwelijks een woord hield en nauwelijks een woord sprak. En zodat ze vanwege de bekende bij openbaringen van de Heiligen Geest dat ze zonder enig vagevuur behouden zou zijn.

Daarna begaf ze zich tot zulke onthouding dat ze ‘s avonds als tot de medicijnen ging ter maaltijd. Geen wijn dronk ze, noch geen vlees at ze, maar ze leefde van zwaar roggebrood en van fruit, van erwten of bonen en diergelijke. En drie jaar lang vastte ze met water in brood, te weten, van de heilige Kruisdagen tot Pasen toe. Wat wil ik veel zeggen van haar conversatie. Al haar werken zijn zo groot geweest en zo wonderlijk dat het de gewone manier van leven in heiligheid te boven gaat alzo haar legende dat uitwijst en verklaart.

Tenslotte werd deze heilige maagd zeer zwak van lichaam en in haar ziekte werd ze vaak bezocht van Gods engelen en ook van de heiligen die ze in de tijd van haar gezondheid plag te dienen en te eren. En vooral de heilige apostel Gods Sint-Andries kwam vaak tot haar en troostte haar, Ja, onze heer Jezus Christus zelf troostte haar en sprak haar beminnelijk toe.

En Maria, de moeder van God, was steeds bij haar.

Omtrent het uur van haar verscheiden toonde God haar de plaats onder de heiligen in de hemel die ze zou bezitten. Dus ze zich verblijdde en scheidde te noen tijd in de ouderdom van 36 jaren, te weten, in het jaar ons heren 1213 de zondag op de avond van Johannes de Doper zeer zalig en met haar beminde Christus regeert ze voortaan in de eeuwigheid.

Veel mooie mirakels leest men van haar nadat ze gestorven was zoals haar legende dat betuigt en verklaart, maar ze worden hier nagelaten vanwege de lengte. En daarom zo wie daar meer bescheid van begeert te weten die mag dat zoeken in de gulden legende.

Dat .xxvi. capitel. Van meester Jacob van Vytri regulier tot Oegnyes ende daer na cardinael.

Onder die bloemen die inden Brabantschen acker ghewassen sijn so ist ooc wel bequaem te vermanen die ghene die daer gheplant sijn geweest daer een af was die eerweerdige meester Jacob van Vitri, die yrst prochiaen hadde gheweest van Argentole bi parijs in vrancrijck, die welcke als hi vernam den name vander voorseyder Marien van Oegnies so achterliet hi sijn studeren in theologien tot Parijs ende quam tot Oegnies bi haer, ende si ontfinck hem minlijc, ende vercreech van hem met bidden dat hi biden bruederen regulieren aldaer bliuen woude Ende so vertijende de werelt so wert hi daer canonick regulier ende ooc wert hem die cuere beuolen van der prochien aldaer.

Dese maria van Oegnies voorseyt beual in haer doot onsen lieuen heere desen werdigen man ende vercreech hem veel gracien, sonderlinge van predicacien waer mede hi veel volcx bekeerde, ende inden rechten wech bracht

Ende als hi in vrancrijck predicte dat cruce tegen die ongelouige Albigoyse, so verwecte hi met sueticheyt sijnder spraken ontallijcke veel menschen die dat cruys ons heren aen namen Ende al sulcken gracie vercreech hi biden verdiensten der heyliger maecht, dat int exponeren der heyliger scriftueren ende ooc van predicatien niemant sijns ghelijck en was.

Jtem van desen eerweerdigen man so voorseyde de heylige maecht cristi inden gheest der prophetien totten godvruchtigen prioer van Oegnies aldus god heeft gesworen dat hi desen man totten bisscopliken stoel verheffen sal int heylich lant. Ende omtrent vier iaren daer na so gheuiel dat waer, want hi wert doe ghemaect bisscop van Acon.

Ende langen tijt daer na so quam dese eerweerdige bisscop meester Jacob van Vitri tot Rome bijden paus Honorius die derde neernstelijck biddende om vanden bisdomme verlaten te sine, die bi wijsheyt sijnre bedinghen hem absolueerde ende verliet hem van sijnder officien vanden bisdomme.

Dese eerweerdighe meester Jacob die bescreef die historie vander kercken ouer dat meer oft orientael kercke, ende vanden dingen daer gheschiet sijnde vander tijt dat die kersten van bi dees sijde der zee dair tlant besloegen ende beuochten.

Ontslagen ende aldus ontlast sijnde vanden laste des bisdoms voorseit so quam hi weder tot oegnies, ende met heyligher predicatien so omghinc hi die contreyen ende landen van Brabant [27v] dat volck al omme met duechdelijcke woorden informerende ende lerende

Daer na gheuielt dat die eerweerdige gheleerde man Hugo cardinael bisscop van Hostien die sijn grote vrient was paeus ghecoren worde, die ghenoemt wert Gregorius die negenste Ende so begheerde dese voorghenoemde eerweerdige heere ende meester Jacob van Vitri hem te visiteren wt minnen daer af die prior ende tconuent van Oegnyes seer bedroeft waren om sijn vertrecken Maer hi vertroostese seggende hoe dat hem swaer waer alsulcken vrient in alsulcker veranderinge niet te sien Ende so reysde hi te Rome ende wert bisschop ghemaect Tusculanus ende ooc cardinael

Onder veel teekenen diemen vint van hem bescreuen, so leestmen dat inder tijt als hi die cruysuaert predicte in Brabant so gebuerdet dat hi arbeyde om neder te leggen grote viantscap tusscen somige personen ende om dye te vreden te brengen Ende hi veroetmoedichde hem voor den genen die misdaen was met geboghen knien biddende met veele volcx dair bi sijnde, twelck hi dede eenwerf anderwerf, derdewerf, mer niet en conde hi verwinnen noch vermorwen Ende so keerde hem dese werdige bisscop seggende Jc seg v allen, die ons versmaet hi versmaet den genen die ons gesonden heeft. Ende vermaendese te bidden ende hi badt onsen here dat hi een teken wilde thonen ouer de versteenden mensche. Ende ter stont sijn gebet gedaen sijnde die versteende mensche verkerende sijn oogen viel driewerf neder ter aerden spuwende bloet ende etter wt sinen monde in groter veruaernissen des volcx wenende Doe keerde die eerwerdige Bonifacius tot sinen gebede, ende daerna hief hi den man op, die ter stont genesen was Ende siende voor hem staende sinen viant so ghinc hi tot hem wenende ende badt hem ootmoedelijc genade ende custen, so dat volc tot tranen verwect wert gode louende

Dese weerdighe man Bonifacius reysde dair na weder te Rome, ende cortelinge verschiet hi van deser werelt, Wiens lichaem also hi begeert hadde wert in Brabant ghebracht tot Oygnyes ende wert daer begrauen, wyens siele eer inden hemel was dan sijn lichame ter eerden quam, alsoe dat gheopenbaert was.

Dat 16de kapittel. Van meester Jacob van Vitry, regulier te Oignies, en daarna kardinaal.

Onder de bloemen die in de Brabantse akker gegroeid zijn zo is het ook wel bekwaam te vermanen diegene die daar geplant zijn geweest waar er een van was de eerwaardige meester Jacob van Vitry, die eerst parochiaan was geweest van Argeneuil bij Parijs in Frankrijk die toen hij vernam de naam van de voorgenoemde Maria van Oignies zo liet hij zijn studeren achter in theologie te Parijs en kwam te Oignies bij haar en ze ontving hem minlijk en verkreeg van hem met bidden dat hij bij de broeders regulieren aldaar blijven wilde. En zo vertrok hij van de wereld en werd daar kanunnik regulier en ook werd hem de keur bevolen van de parochie aldaar.

Deze Maria van Oignies voorgenoemd beval in haar dood onze lieveheer deze waardige man aan en kreeg van hem veel gratie en vooral van de predicatie waarmee hij veel volk bekeerde en op de rechte weg bracht.

En toen hij in Frankrijk predikte het kruis tegen de ongelovige Albiginezen (Albi, stad in zuidwest Frankrijk) zo wekte hij ontelbaar veel mensen op met de lieflijkheid van zijn woorden die dat kruis van onze heer aannamen. En al zulke gratie kreeg hij door de verdiensten der heiliger maagd dat in het uiteenzetten der heilige schrift en ook van predicaties niemand zijn gelijke was.

Item, van deze eerwaardige man zo voor genoemde heilige maagd Christus in de geest der profetie tot de godvruchtige prior van Oignies en aldus heeft God gezworen dat hij deze man tot de bisschoppelijke stoel verheffen zal in het heilige land. En omtrent vier jaren daarna zo gebeurde het want hij werd tot bisschop van Akko gemaakt.

En lange tijd daarna zo kwam deze eerwaardige bisschop meester Jacob van Vitry tot Rome bij de paus Honorius de derde en bad hem vlijtig om van het bisdom verlaten te zijn die bij wijsheid van zijn bidden en absolveerde hem en verliet hem van zijn office van het bisdom.

Deze eerwaardige meester Jacob die beschreef de historie van de kerk over dat meer of orintaalse kerk en van de dingen die daar gebeurd zijn van de tijd dat de christenen van deze zijde der zee daar het land besloegen en bevochten.

Ontslagen en aldus ontlast zijnde van de last van het bisdom voorgezegd zo kwam hij weer te Oignies en met heilige predicaties zo ging hij de contreien en landen van Brabant door en informeerde en leerde dat volk alom met deugdelijke woorden.

Daarna gebeurde het dat de die eerwaardige geleerde man Hugo, kardinaal-bisschop van Ostia die zijn grote vriend was, paus gekozen werd die genoemd werd Gregorius de negende. En zo begeerde deze voorgenoemde eerwaardige heer en meester Jacob van Vitry hem te bezoeken uit minne waarvan de prior en het convent van Oignies zeer bedroefd van waren om zijn vertrek. Maar hij troostte ze en zei hoe dat hem zwaar was zo’n vriend in al zoՠn verandering niet te zien. En zo reisde hij te Rome en werd bisschop gemaakt te Tusculum en ook kardinaal.

(Nu van Bonifatius of verwisseld met de naam Vitry!) Onder veel tekens die men vindt van hem beschreven zo leest men dat in de tijd toen hij de kruistocht preekte in Brabant zo gebeurde het dat hij werkte om de grote vijandschap neer te leggen tussen sommige personen en om de vrede te brengen. En hij verootmoedigde hem voor diegene die misdaan was met gebogen knieën en bad met veel volk die daarbij was wat hij eenmaal deed, volgende maal, derde maal, maar niet kon hij hem overwinnen noch vermurwen. En zo keerde zich deze waardige bisschop en zei; ‘Ik zeg u allen, die ons versmaadt hij versmaadt diegene die ons gezonden heeft.’ En vermaande ze te bidden en hij bad onze heer dat hij een teken wilde tonen over die versteende mens. En terstond toen hij zijn gebed gedaan had veranderde die versteende mens zijn ogen en viel driemaal neer ter aarde en spuwde bloed en etter uit zijn mond met grote angst en het volk weende. Toen keerde die eerwaardige Bonifatius tot zijn gebed en daarna hief hij de man op die terstond genezen was. En zag voor hem staan zijn vijand zo ging hij tot hem wenend en bad hem ootmoedig genade en kuste hem zodat het volk tot tranen verwekt werd en God loofden.

Deze waardige man Bonifatius reisde daarna weer te Rome en gauw daarna scheidde hij van deze wereld. Wiens lichaam alzo hij begeert had in Brabant werd gebracht te Oignies en werd daar begraven wiens ziel eerder in de hemel was dan zijn lichaam in de aarde kwam alzo dat geopenbaard was.

Dat .xxvij. capitel. Vanden deuoten broeder Arnout conuers te Villiers.

TEn seluen tijde was gods knecht Arnulphus of Arnout gode dienende te Villeers in wals Brabant der ordenen van Cisteau geboren van bruessel Ende in sijn ioncheyt so was sijn conuersacie ydel ende lichtueerdich. Ende by onderwise van eenen goeden biechtvader so wert hi verandert van leuen ende maecte sijn conuersacie metten goeden ende gaf hem nerstelic tot den godlijcken dienste Ende .xxij. iaer out sijnde so begaf hi hem int clooster te Villeers, daer si hem ontfingen om conueers te sijn. Ende in sijn proeueliaren sijnde so bedroefde hi hem seer dat hi geen meerder scarpheyt geuonden en had na den eyssche sijnder sonden. Daer om dachte hi in hem seluen an te nemen meerder penitentie om sijn lichaem te castijen. Ende so maecte hi .ij [28r] corden ghedrayet van hare van peerts steerten, dair mede hi hem seluen gheesselde ophalende sijn vleesch Noch so maecte hi een ander coorde, daer mede hi hem gorde so vast int lijf dattet verrotte ende wormen wt werp

Ooc so geesselde hi hem seluen met roeden ende rijseren dat hi sijn vleesch scoerde totten bloede Twelc een vanden broederen vernam ende seyde tot broeder Arnout minlic O broeder waer om dodi v seluen Broeder Arnout antwoorde dat hi gheen dootslager sijns selfs en was mer sijnre sonden

Noch vant hi een ander maniere van geesselen, te weten, tvel van een egel daer mede hi oec sloech Ende hier en bouen droech hi nochtan een haren cleet op zijn naecte lijf ende sijn coussen ende socken waren ooc van hare Ende sijn bedde waren grote stenen sonder stroe ende onder zijn hoot ooc een grote steen Sijn spijse dat was swart broot dat de honden aten met pottagie van .ij. of .iij. dagen ouer gebleuen

Jnt eerste iair dede hi al den arbeyt diemen hem op leyde, mer daer na aen merckende die broederen sijn heilicheyt so lieten si hem beden, contempleren ende hem seluen oeffenen ende castien, also de gracie gods hem in gaf Dit wert hier van hem aldus vertrocken om te thonen sijn vuericheyt, niet om na te mogen volgen. Ende daer om tgeen dat wi lesen dat so menige heylige ghedaen hebben wt familiaren raet des heylichs gheests dat sullen wi meer verwonderen dan nae volgen

Dese goede broeder Arnout creech bi der voorscreuen strangicheyt des leuens niet alleen verlatenis van sijnen sonden mer ooc vermeerderinge van alle duechden. Sonderlinge hadt hi die duecht der liefden ende minnen tot god ende tot alle menschen Als yemant de hulpe sijns gebets begeerde so toonde hi hem ter stont gereet So onnosel ende zedich was hi dat hi onder sijn broeders als een kint leefde, sonder yemant te ontstichten of te ontvreden. Ende eenvuldich was hi in sijn zeden blijde ende minlijc was hi in sijn sprake, ende seer ootmoedich was hi altijt in hem seluen

Op een tijt was broeder Arnout verheuen in hoger contemplatie ende doe openbaerde hem onse heere Jhesus seggende tot hem Sone wat wildi dat ic v doe, en ist di niet genoech dat ic die menscheyt om di aen genomen heb, dat ic bespogen ghegeesselt, gecroont met doornen ende gecruyst ben geweest Ende hi antwoorde Neent here, mer ghi weet wel wat ic begeer Doe verlichte onse here wonderlic sijn herte metten stralen sijns godlijcken lichts ende seyde Siet opwerts. Ter stont als broeder Arnout sijn ogen op dede, so wert hem den hemel gheopent ende hi sach den staet van allen heyligen patriarcken, propheten, martelaren, ende confessoren ende maechden ende die choren der engelen Der welcker ordenen hi in ontsprekelijker claerheyt bescoude. Mer nochtan in alle dese en conde hi geen ruste vinden in sinen geest Doe seyde hem weder onse here Jhesus Heffe op dijn ogen ende beschouwe mijn gloriose moeder. Ende ter stont opheffende sijn ogen sach hi die gloriose coninginne van hemelrijke bouen die choren der engelen verheuen, wiens glorie, schoonheyt geen verstant begripen en mach Ende als [28v] broeder Arnout int beschouwen harer glorien hem wonderlic verblijde so sprac onse here weder tot hem, seggende En ist niet ghenoech dat ghi gesien hebt. Doe beclaechde hi hem noch seggende tot onsen here dat hi daer in gheen geheel ruste vinden en conde Ende bekennende onse here die vuerige begheerten sijns herten seide tot hem weder Sone vlieghe noch opwaert ende beschouwe die onsprekelijcke weelden mijnre glorien Ende ter stont was hi gesoncken inden afgront des godliken lichts also hem dochte, ende hi sach die onscattelike schatten der glorien gods in alsulcker manieren als hem dat gheoorloft was, in die welcke te contempleren ende die te gebruken dat ewich leuen is. Ende hier in vant broeder Arnout warachtige ruste. Ende als hi de glorie gods gesien had so seyde onse here weder tot hem Siet sone ghi hebt gesien mijn glorie ende ghi hebt v verblijt. Ic seg v, waren alle bladeren van bomen ende alle dropelen waters menschen ende souden in mijn rijcke comen daer alle heyligen met mi regneren, so soude v ende hem allen genoech wesen mijn wonderlijke glorie dien ghi ghesien hebt. Ende doe verschiet onse here van sijnen oogen.

Als de tijd naecte dat broeder Arnout scheyde vander werelt so viel hi in groter siecten Ende sieck sijnde had hi wonderlike vertroostinge van godlijcker gracien, so dat hi sijn siecte vergetende met alre herten gode begheerde te gebruken, dien hi vierichlic ghemint hadde in sijn leuen. Ende als die vre der doot bi was so stont hi op van sijnen bedde ende knielde driewerf ter aerden sijn hooft bughende, ende driewerf suetelic suchtende so verschiet hi ende reisde tot onsen heere Jnt iaer .M.CC.xxviij. opten lesten dach van Junio op eenen vrydach na dat hi .xxvi. iaren ende omtrent .vi. maenden in sint Bernaerts ordene gheleeft hadde seer heylichlic also voorseyt is

Sijn heylicheyt heeft menigen mensche een goet bewijs gheweest ende een bereytsel tot profite sijnder sielen salicheyt Veel gratien heeft hi van gode almachtich vercregen, also dat claerlijcken blijct in sijn openbaringen

Nae des heylichs mans ouerlijden so vertoonde hi hem eender vrouwen in forme van eenen kinde, gecleet met eenen cleede som blinckende als sneen som als purpuren. Ende als si hem vragede wie sidi, so antwoorde hi Jc bin boeder Arnout gods knecht. Doe vraghede si hem waer om dat hi hem openbaerde inder formen van eenen kinde ende metten clede van tweerhande verwen Doe antwoorde hi Bi dien dat ick als een kint mi verthone soe verstaet dat ick onder de menschen leuende ootmoedich geweest bin als een kint. ende bider sneen witter verwen van mijnen cleede verstaet mijn reyn onbeulecte leuen twelck ick geleyt hebbe ende bi der verwen van purpuren so verstaet daghelicxse castijnge mijns lichaems met wtstortinghe mijns bloets, ende doe verschiet hi van daer

Jtem noch andere openbaringhen.

Daer na so openbaerde hi hem eenen anderen deuoten manne met groter claerheyt Waer af die man seere ver- [29r]scrict was niet wetende wie dat hi ware. Maer die voorseyde broeder Aernout sprack hem vriendelicken toe ende gaf hem te kennen die wonderlijke glorificeringe sijnre sielen

Het was een abdisse vander seluer ordene die bi hair hadde een alte scarpen vel als oft van dornen gheulochten had geweest, daer mede dese heylige man sijn lichaem plach te castijen Ende so gebuerdet datter een maget was sere sieck vanden lanck oeuel. Ende so saen als dit vel op de stede ende plaetse harer siecten geleyt was so wertse ter stont van allen pinen verlost

Op dees heiligen broeder Arnouts graf te villeers is dit scoon epitaphium

Pausat in hac tumba vir simpicitate columba. Qui leo virtute iubilis similatur alaude Qui turtur gemitu visu simul atque volatu Par aquile, salamandra nouo quia vixit in igne

Vis breuiter iusti laudes in fine probare Nunc cauit delasol qui quondam fleuit in are.

Jnden voorscreuen woorden wert dese salige man ghelijct bider simpelder duuen, biden crachtigen leeuwe, bider iubilerender leeuwercken, bider suchtender tortelduuen, bijden claer sienden, ende hooch vliegenden aerne, bider Salamandren die inden vuere leeft. Ende nv singt hi int hoge delasol, die wijlen eer weende inden are

Dat 27ste kapittel. Van de devote broeder Arnulf, convers (geen priester, maar wel geloften heeft gedaan) te Villers.

Terzelfder tijd was Gods knecht Arnulphus of Arnulf die God diende te Villers in Waals Brabant in de orde van Cteaux en geboren was van Brussel. En in zijn jeugd zo was zijn conversatie ijdel en lichtvaardig. En door onderwijzen van een goede biechtvader zo werd hij veranderd van leven en maakte zijn conversatie met de goede en begaf zich vlijtig tot de goddelijke dienst. En toen hij 12 jaar oud was zo begaf hij hem in het klooster te Villers daar ze hem ontvingen om convers te zijn. En in zijn proefjaren zo bedroefde hij hem zeer dat hij geen grotere scherpte gevonden had naar de eis van zijn zonden. Daarom dacht hij in zichzelf om meer penitenties aan te nemen om zijn lichaam te kastijden. En zo maakte hij koorden gedraaid van de haren van paardenstaarten waarmee hij zichzelf geselde en zijn vlees openhaalde. Noch zo maakte hij een ander koord waarmee hij zich zo vast in het lijf omgordde zodat het verrotte en wormen uitwierp.

Ook zo geselde hij zichzelf met roeden en twijgen zodat zijn vlees scheurde totdat het bloedde. Wat een van de broeders vernam en zei tot broeder Arnulf minnelijk; ԏ broeder, waarom dood je u zelf.Ս Broeder Arnulf antwoordde dat hij geen doodslager was van zichzelf, maar van zijn zonden.

Noch vond hij een andere manier van geselen, te weten; het vel van een egel waarmee hij ook sloeg. En hierboven droeg hij nochtans een haren kleed op zijn naakte lijf en zijn kousen en sokken waren ook van haar. En zijn bed waren grote stenen zonder stro en onder zijn hoofd ook een grote steen. Zijn spijs dat was zwart brood dat de honden aten met stamppot van 2 of 3 dagen overgebleven.

In het eerste jaar deed hij alle arbeid die men op hem legde, maar daarna bemerkten de broeders zijn heiligheid en zo lieten ze hem bidden, overdenken en zichzelf oefenen en kastijen alzo de gratie Gods hem in gaf. Dit wordt hier van hem aldus getoond om zijn vurigheid te tonen, niet om na te mogen volgen. En daarom hetgeen we lezen dat zo menige heilige gedaan hebben uit familiare raad van de Heilige Geest dat zullen we meer verwonderen dan navolgen.

Deze goede broeder Arnulf kreeg de voorgeschreven strengheid van levens en verliet niet alleen zijn zonden, maar kreeg ook vermeerdering van alle deugden. Vooral had hij de deugd der liefde en minne tot God en tot alle mensen Als iemand de hulp van zijn gebed begeerde zo toonde hij hem terstond gereed. Zo onschuldig en zedig was hij onder zijn broeders dat hij als een kind leefde, zonder iemand te ontstichten of in onvrede. En eenvoudig was hij in zijn zede, blijde en beminnelijk was hij in zijn woorden en zeer ootmoedig was hij altijd in zichzelf.

Op een tijd was broeder Arnold verheven in hoge aanschouwingen en toen openbaarde hem onze heer Jezus en zei tot hem; ‘Zoon, wat wil je dat ik voor u doe is het u niet genoeg dat ik de mensheid om u aangenomen heb, dat ik bespuwd, gegeseld, gekroond met doornen en gekruisigd ben geweest. ’En hij antwoordde. ‘Neen heer, maar gij weet wel wat ik begeer.’ Toen verlichte onze heer hem wonderlijk met de stralen van zijn goddelijk licht en zei; ‘Kijk omhoog. ’Terstond toen broeder Arnulf zijn ogen opendeed zo werd hem de hemel geopend en hij zag de staat van alle heilige patriarchen, profeten, martelaren en belijders en maagden en de engelenkoren. Die ordes hij in onuitsprekelijk helderheid aanschouwde. Maar nochtans in al deze kon hij geen rust vinden in zijn geest. Toen zei hem weer onze heer Jezus; ‘Hef op uw ogen en aanschouw mijn glorieuze moeder.’ En terstond hief hij zijn ogen op en hij zag de glorieuze koningin van hemelrijk boven de engelenkoren verheven wiens glorie, schoonheid geen verstand begrijpen mag. En toen broeder Arnulf in het aanschouwen van haar glorie zich wonderlijk zeer verblijdde zo sprak onze heer weer tot hem en zei; ‘En is het niet genoeg dat ge gezien hebt.’ Toen beklaagde hij hem noch en zei tot onze heer dat hij daarin geheel geen rust in vinden kon. En bekende onze heer de vurige begeerte van zijn hart en zei tot hem weer; ‘Zoon, vlieg omhoog en aanschouw de onuitsprekelijk weelde van mijn glorie.’ En terstond was hij gezonken in de afgrond van het goddelijke licht, alzo hij dacht, en hij zag de onbetaalbare schatten der glorie Gods in al zulke manier als hem dat geoorloofd was daarin te bespiegelen en die te gebruiken in dat eeuwige leven. En hierin vond broeder Arnulf waarachtige rust. En toen hij de glorie van God gezien had zo zei onze heer weer tot hem; ‘Zie zoon, ge hebt mijn glorie gezien en ge hebt u verblijd. Ik zeg u, waren alle bladeren van bomen en alle waterdruppels mensen en ze zouden in mijn rijk komen daar alle heiligen met mij regeren zo zou u en hen allen genoeg wezen mijn wonderlijke glorie die ge gezien hebt.’ En toen verdween onze heer van zijn ogen.

Toen de tijd naakte dat broeder Arnold scheidde van de wereld zo viel hij in grote ziekte. En ziek zijnde had hij wonderlijke vertroosting van de goddelijke gratie zodat hij zijn ziekte vergat en met het hele hart God begeerde te bedanken die hij vurig gemind had in zijn leven. En toen het uur van de dood nabij was zo stond hij op van zijn bed en knielde driemaal ter aarde en boog zijn hoofd en zuchtte driemaal lieflijk en zo scheidde hij en reisde tot onze heer in het jaar 1228 op de laatste dag van juni op een vrijdag nadat hij 26 jaren en omtrent 6 maanden in Sint-Bernards orde zeer heilig geleefd had alzo gezegd is.

Zijn heiligheid is voor menig mens een goed bewijs geweest en bereiding tot profijt van zijn zielenzaligheid. Veel gratie heeft hij van God almachtig verkregen, alzo dat duidelijk blijkt in zijn openbaringen.

Na het overlijden van de heilige man zo toonde hij hem een vrouw in de vorm van een kind en gekleed met een kleed, soms blinkend als sneeuw, soms als purper. En toen ze hem vroeg ‘wie ben jeՠ, ‘o antwoordde hij, ‘Ik ben broeder Arnulf, Gods knecht.’ Toen vroeg ze hem waarom hij zich openbaarde in de vorm van een kind met een kleed van twee kleuren. Toen antwoordde hij. ‘Omdat ik me als een kind vertoon zo versta dat ik onder de mensen levende ootmoedig geweest ben als een kind en bij de sneeuwwitte kleur van mijn kleed zo versta mijn reine onbevlekte leven wat ik geleid heb en bij de purperen kleur zo versta mijn dagelijkse kastijding van mijn lichaam met uitstorten van mijn bloed’ en toen verdween hij vandaar.

Item, noch andere openbaringen.

Daarna zo openbaarde hij hem bij een andere devote man met grote helderheid. Waarvan de man zeer verschrikt was en niet wist wie hij was. Maar die voorgenoemde broeder Arnulf sprak hem vriendelijk toe en gaf hem te kennen de wonderlijke verheerlijking van zijn ziel.

Het was een abdis van dezelfde orde die bij haar had en al te scherp vel alsof het van dorens gevlochten was geweest waarmee deze heilige man zijn lichaam plag te kastijden. En zo gebeurde het dat er een maagd was zeer ziek van lange ziekte. En zo gauw als dit vel op de stede en plaats van haar ziekte gelegd werd zo werd ze terstond van alle pijnen verlost.

Op deze heilige broeder Arnolds graf te Villers zijn deze mooie epitafen.

‘In deze rustige eenvoud, het graf van een duif.

Hij die wordt vergeleken met een krachtige leeuw.

Het blijde geluid van de leeuwerik.

Hij die op hetzelfde moment de vlucht en kreunen van de van de tortelduif hoort.

Een paar adelaars en salamander die in het vuur leeft.

Dank u gewoon heel kort aan het einde van de tekst.

Nu zijn we geleerd dat een leek een keer de delaso zingt’.

In de voorgeschreven woorden wordt deze zalige man vergeleken bij de eenvoudige duiven, bij de krachtige leeuwen, bij de jubelende leeuweriken, bij de zuchtende tortelduiven, bij de helderziende en hoogvliegende arend, de salamander die in het vuur leeft. En nu zingt hij in het hoge delasol, (toonwaarde) die wijlen eer weende in de are.

Dat .xxviij. capitel. Van sinte Jden Godeuaerts van Billyoens moeder

HEt was een edel ionge maget van seer edel geslachte geheeten Jde Haer vader heet Godefroot hertoge van Lothrijcke ende hertoge godefroot mitten bulte was haer broeder ende haer moeder heet Doda. Dese eedel maget Jde nam tot eenre manne Eustachius graue van Bolonien of bonen, ende hi creech van hair .iij. sonen, te weten, Godefroot, Boudewijn ende Eustachius De welke godefroot ende Boudewijn geboren waren tot Basiw bi Genapen daer si geerne was. Ende haer moeder soechdese met haren borsten Ende haren man behaechde wel haer duechdelic leuen ende lietse in harer vriheit gode dienen. Doe begonste si die arme te besorgen, kercken te stichten, ende tot volcomenheyt van allen goeden wercken haer te gheuen So gebuerdet dat die graue Eustachius hair man sterf, ende doe keerdese weder tot haren ouders. Doe quam si in een kercke in die eere van sinte wal [29v] burgis gewijet om te beden So was daer een wijf die watersuchtich was ende die niet gaen en conde, die sint Jde met haren handen ophief vander aerden ende maectese gesont met haren gebede.

Als die eerweerdige abt Huge van cluygny hier int lant quam so bad hem sinte Jde dat hi enige broeders van sijnre ordenen senden wilde ter plaetsen geheten te Wast, biddende dat hise metten broeders eruen wilde geestelic Als die abt dit hoorde so voldede hi hair begeerte

Op een tijt quam een arm crepel man sinte Jde te gemoete biddende om aelmoesene Ende als si haer hant wt reycte so wert hi ghenesen

Jtem op een tijt als sinte Jde inder nacht was inder kercken dair die moniken den dienst deden, so quam tot haer een wijf hebbende een dochter die doue ende stom was, die welc van sint Jde gesont gemaect wert ter beden vander moeder. Ende dit meisken viel daer na in oncuysheit ende baerde een kint, mits welcker misdaet si verbuerde de prouene die sinte Jde hair vanden abt vercregen had. Mer ter beden van sint Jden vercreechse weder ontfermherticheit ende gesontheit Daer na anderwerf ende derdewerf creech si weder kinder ende viel weder inder seluer siecten. Ende sinte Jde dede haer weder goedertierenheyt voor haer biddende datse gesont wert Daer na leefde si in reynicheyt totten eynde haers leuens

Als dan sinte Jde haer teeder lichame lange met vastene, wakene, ende ander heylige wercken gecastijt had so wertse sieck der doot nakende Twelc vernemende die van Wast waren seer droeuich Ende opten .xiij. nacht van April ter middernacht verschietse vander werelt ende reysde tot gode Ende met veel tranen wert haer lichaem vanden broederen aldaer begrauen eerweerdichlijck

Dese plaetse hadse vercoren in haer leuen ende na haer doot vercierde sijse met schone miraculen, want veele siecken op haer graf biddende werden gesont Ende na lange tiden wert haer lichame vonden al heel ongequetst

Jtem op haer graff wert een beseten mensche vanden viant verlost Ende haers soons dochter coortsich sijnde wert op tgraf ooc verlost

Desgelijcx een deuoot monic die sere sieck was vander cortsen ende hi plach sinte Jden als si noch leefde gedienstich te sijn, die wert ooc van haer ghenesen bider gratien gods. Noch veel meer ander miraculen geschieden door hare die hier te lanck te vertellen waren

Dat 28ste kapittel. Van Sint Ida, de moeder van Godfried van Bouillon.

Het was een edele jonge maagd van zeer edel geslacht geheten Ida. Haar vader heette Godfried, hertog van Lotharingen en hertog Godfried met de bult was haar broeder en haar moeder heette Doda. Deze edele maagd Ida nam tot een man Eustachius, graaf van Boulogne-sur-Mer of Bonen, en hij kreeg van haar 2 zonen, te weten, Godfried, Boudewijn en Eustachius (Eustaas). Die Godfried en Boudewijn waren geboren waren te Le Wast bij Genepin (Genappe) waar ze graag was. En hun moeder zoog ze met haar borsten. En haar man behaagde wel haar deugdelijke leven en liet haar in alle vrijheid God dienen. Toen begon ze de armen te verzorgen, kerken te stichten en tot volkomenheid van alle goede werken zich te begeven. Zo gebeurde het dat de graaf Eustachius, haar man, stierf, en toen keerde ze weer tot haar ouders. Toen kwam ze in de kerk die ter ere van Sint Walburgis was gewijd om te bidden. Zo was daar een wijf dat waterzuchtig was en die niet gaan kon die sint Ida met haar handen ophief van de aarde en haar gezond maakte met haar gebeden.

Toen de eerwaardige abt Hugo van Cluny hier in het land kwam bad hem Sint Ida dat hij enige broeders van zijn orde zenden wilde ter plaatse geheten Te Wast en bad hij haar met de broeders erven wilde geestelijk. Toen de abt dit hoorde zo voldeed hij haar begeerte.

Op een tijd kwam een arme kreupele man Sint Ida tegemoet en bad om aalmoes. En toen ze haar hand uitstrekte zo werd hij genezen.

Item, op een tijd toen Sint Ida in de nacht in kerk was daar de monniken de dienst deden zo kwam tot haar een wijf die een dochter had die doof en stom was die van Sint Ida gezond gemaakt werd door het bidden van de moeder. En dit meisje viel daarna in onkuisheid en baarde een kind, mits welke misdaad ze verbeurde het recht dat Sint Ida haar van de abt verkregen had. Maar ter beden van Sint Ida kreeg ze weer ontferming en gezondheid. Daarna andermaal en derde maal kreeg ze weer kinderen en viel weer in dezelfde ziekte. En Sint Ida deed haar goedertierenheid en bad voor haar zodat ze gezond werd. Daarna leefde ze in reinheid tot het eind van haar leven.

Als dan Sint Ida haar teder lichaam lang met vasten, waken en andere heilige werken gekastijd had zo werd ze ziek dat de dood naakte. Wat vernamen die van Le Wast en waren zeer droevig. En op de 13de dag van april ter middernacht scheidde ze van de wereld en reisde naar God. En met veel tranen werd haar lichaam van de broeders aldaar eerwaardig begraven.

Deze plaats had ze uitgekozen in haar leven en na haar dood versierde ze het met mooie mirakels want vele zieken die op haar graf baden werden gezond. En na lange tijden werd haar lichaam gevonden geheel ongeschonden.

Item, op haar graf werd een bezeten mens van de vijand verlost. En de dochter van haar zoon die koorts had werd op het graf ook verlost.

Desgelijks een devote monnik die zeer ziek was van de koorts en hij plag Sint Ida toen ze noch leefde gedienstig te zijn, die werd ook van haar genezen bij de gratie Gods. Noch veel meer ander mirakels geschiedden door hare die hier te lang te vertellen waren.

Dat .xxix. capitel. Vander heyliger sinte Jden van Nyuele

DJe eerwerdige maghet Christi Jde van Nyuele bekeerde hair tot gode te dienen van ioncx op Als ander ionge maechdekens speelden dan bleef si thuis bi haer moeder gode dienende Seer oetmoedich was si, zedich ende gheseggelic Ooc was si seer goedertieren ende ontfermhertich den armen cranckken menschen. Want si plach te Nyuele achter straten te gaen aen haer vrienden ende vreemde, biddende om schoenen ende om cleder voor die arme, ende om broot, vleesch ende andere nootruften die si den armen trouwelic deylde

Als si .xvi. iaer out was soe ghinc si totter heyliger religien van sinte Bernaerts ordenen te Rameye in walsch Brabant. Ende als die gracie goods in haer wies noch nouicie sijnde so was si op een tijt op ghetogen in hoger con- [30r] templacien ende si sprac suetelic tot den coninc der glorien hem ootmoedelic biddende voor een haer geminde susterken die van herte gequelt was Doe antwoorde haer onse heere vraghende. Dochter wat begeerdi van mi Si seyde Heere heb ic gracie geuonden in dinen ogen so thoont mi een seeker teeken harer behoudenissen. Doen antwoorde haer onse here Sich ic thone di die gloriose plaetse der onsprekelijcker vruechden, die ick haer int eynde geuen sal sonder eynde. Doe was die maget christi seer verblijt, ende ten oczune van deser openbaringen so ontfincse ooc reuelatie van toecomende dingen, te weten vanden state van somige haren vrienden, den welcken geschiet was dat geen dat se inden geest bekende

Daer was een susterken van .xi. iaren noch scholier die een grote siecte hadt Totter welcker sinte Jde haer visiteerende seide Jc bid v mijn geminde suster dat ghi den .vij. nachte na v doot weder coemt tot mi ende mi dan bootscapt hoe dat met v is Si antwoorde Jc salt geerne doen, ist dat mi god gehinget Als dat kint gestoruen was so en quam si niet weder den .vij. nacht, mer den xxviij. nacht openbaerde si haer ende seide aldus Tot nv toe heb ic geweest in purgerende steden om dies wil dat ick gheuoet ben gheweest van nootruften die met onreynen gelde waren gecocht. Daer na vraechde si haer na hare vrienden, som leuende, som doot Doe antwoorde si. Vanden somigen die leuen sijn eenighe inden wech die totten ewigen leuen leyt ende sullen behouden werden Ander sijn in sorchlijcken state, ende tis te vresen datse wten eewigen leuen gesloten sullen werden Doe seide voort sinte Jde noch vragende Ic bid v segt mi oft mijn leuen gode behaget, ende hoe dat is tusschen hem ende tusschen mi. Daer op antwoorde dye geest met bliden ghelate Ach hoe wel hoe wel doe seide sint Jde Hoe lange sal ick leven in deser allinden Die geest antwoorde Jn dit jaer suldi reisen totten here Doe verschiet de geest wt haren ogen totter eewiger glorien

Nauwelijc .vi. maenden daer na so wert die heylige maget Christi seer sieck so datmen haer doot verwachte Doe wert daer ghemaect een grote clage van haer medesusteren wenende ende gode biddende dat hijse noch wilde ghesparen So en wilde die goedertieren here sijn deuote dienstmaechden niet langhe laten in tribulacien Want inden naesten nacht doe si alle wachten nae tverscheyden van sinte Jde Soe was daer een deuote suster geheten Sapiencia leggende bisonder in groter droefheit ende wenende, die welc van gode vertroost wert seggende haer aldus Ida mijn gheminde en sal nv niet steruen om dies wille dat ic met veel gebeden tranen ende suchten bedwongen ben hair leuen te verlingen Al ist nochtans dat ic een mijnre geminder cortelic gecondicht heb datse in dit iaer steruen soude Aldus genas sinte Jde vander siecten ende leefde noch .xiij. iaren tot veelder menschen stichticheyt

Als dan den termijn haers leuens naecte so sloechse god met eender groter siecten so datse gestadelic te bedde lach een iaer lanck verbeydende met vruechden den dach haers verscheydens. Ende opten .xi. dach van December so gaf si hair siel inden handen gods ende ontfinck den loon der glorien int iaer ons heren [30v] M.CC.xxxi. nae datse in sinte Bernaerts ordene geheten de ordene van Cisteau. xvi. iaren ende .ix. maenden geleeft hadde sijnde in haer .xxxi. iaer

Daer na was een nonne te Rameye die so vercout was in haer hooft met groten hooftsweer Ende want die blijde hoochtijt ons heren hemelvaerts nakende was so was si des ander dages te meer begerende om verlost te werden op datse dan mit hair stemme soude mogen gode louen singende den heyligen dienst daer si doe onbequaem toe was Ende daer om aenriepse deuotelic sinte Jde, gelouende te visiteren haer graf ende haer te dancken. Des anderen dages als si dat gebeden hadt so was si ghesont ende bequame om te singen ende dancte sinte Jden met reuerencien

Jtem een conuers van Rameye had een grote siecte drie iaer lanc so dat hi leggen noch slapen en conde Ende so wert hi hopende bi verdienten van sinte Jden te mogen gesont werden, ende ghinc op eenen auont tot haren graue, ende neder vallende met sulker deuocie als hi conde badt hi der heyliger maget datse hem helpen wilde Ende sijn gebet wert verhoort ende hi keerde weder gesont ouer mits haer verdienten ende hulpe. Ende daer na en geuoelde hi noyt die selue siecte

Jtem noch so gebuerdet datter een ionc knecht int selue clooster diende te Rameyen die seer herden ende swaren cortse lijdende was ende noch ander grote pine inden lichaem. Ende so gheuielt op een auontstonde dat hi denckende wert hoe dat veel lieden op sinte Jden graf gesontheyt vercregen hadden van haren siecten. Ende ter stont met desen betrouwen stont hi op van sinen bedde ende beruoets ghinc hi tot haren graue ende sijn gebet doende viel hi in slape. Daer nae ontsprack hi ende vant hem al ghesont ende keerde weder met grooter bliscapen gode louende

Het was een broeder vander predicaren orden die lange tijt so sieck was vanden tantsweer dat hi nauwelijck eeten noch slapen en conde Ende bi gheualle quam hi bi een conuers die ouer hem hadde eenen tant van sinte Jden Als die predicaer dat verstont so nam hi den tant ende leyden in sijn mont, ende doe verghinc den tantsweer bi verdienten der heyliger maghet ende hi werdt ghesont ende gheuoelde daer toe grote suetieheyt na dat hij en wt sinen monde ghedaen hadde

Dat 129ste kapittel. Van de heilige Sint Ida van Nijvel.

De eerwaardige maagd Christus Ida van Nijvel bekeerde zich tot God van jongs af aan. Als andere jonge maagdjes speelden dan bleef ze thuis bij haar moeder en diende God. Zeer ootmoedig was ze, zedig, gezeglijk. Ook was ze zeer goedertieren en ontfermde arme zwakke mensen. Want ze plag te Nijvel achter straten te gaan aan om aan vrienden en vreemden te bidden om schoenen en om kleren voor de armen en om brood, vlees en andere nooddruft die ze de armen trouw uitdeelde.

Toen ze 16 jaar oud was zo ging ze tot de heilige religie van Sint-Bernards orde te Rameyen in Waals Brabant. En toen de gratie God in haar groeide en noch novice zijnde zo was ze op een tijd opgetogen in hoge bespiegeling en ze sprak lieflijk tot de koning der glorie en bad hem ootmoedig voor een van haar geminde zustertje die met het hart gekweld was. Toen antwoordde haar onze heer en vroeg; ‘Dochter, wat begeer je van mij.’ Ze zei; ‘Heer, heb ik gratie gevonden in uw ogen zo toon me een zeker teken van haar behoud.’ Toen antwoordde haar onze heer; ‘Zie, ik toon u de glorieuze plaats van onuitsprekelijke vreugde die ik haar in het einde zal geven zonder einde.’ Toen was de maagd Christus zeer verblijd en ter gelegenheid van deze openbaring zo ontving ze ook openbaring van toekomende dingen, te weten van de staat van sommige van haar vrienden die geschied waren datgene dat ze in de geest bekende.

Daar was een zustertje van 11 jaren en noch scholier die een grote ziekte had. Sint Ida bezocht haar en zei; ‘Ik bid u mijn geminde zuster dat ge de 7 nachten na uw dood terugkomt tot mij en me dan boodschapt hoe dat het met u is.’ Ze antwoordde; ‘Ik zal het graag doen, is het dat God het me toestaat.’ Toen dat kind gestorven was kwam ze niet terug de 7de nacht, maar de 28ste openbaarde ze zich en zei aldus; ‘Tot nu toe ben ik geweest in purgerende plaatsen omdat ik gevoed ben geweest van nooddruft die met onrein geld waren betaald.’ Daarna vroeg ze naar haar vrienden, soms levend en soms dood. Toen antwoordde ze; ‘Van sommigen die leven zijn enige op de weg die tot het eeuwige leven leidt en zullen behouden worden. Anderen zijn in zorgelijke staat en het is te vrezen dat ze uit het eeuwige leven gesloten zullen worden.’ Toen zei voort Sint Ida en vroeg noch; ‘Ik bid u zeg me of mijn leven God behaagt en hoe dat is tussen hem en tussen mij.’ Daarop antwoordde de geest met blij gelaat; ‘Och, hoe wel, hoe wel,’ toen zei Sint Ida; ‘Hoe lang zal ik leven in deze ellende’.’De geest antwoordde; ‘In dit jaar zal je reizen tot de heer.’ Toen scheidde de geest uit haar ogen tot de eeuwige glorie.

Nauwelijks 6 maanden daarna zo werd die heilige maagd Christus zeer ziek zodat men haar dood verwachtte. Toen werd daar een groot geklaag gemaakt van haar medezusters die weenden en God baden dat hij haar noch wilde sparen. Zo wilde de goedertieren heer zijn dienstmaagd niet lang in moeilijkheden laten. Want in de volgende nacht toen ze allen wachten op het verscheiden van Sint Ida was daar een devote zuster geheten Sapiencia die in bijzondere grote droefheid lag en weende en die van God getroost werd en zei tot haar aldus; ‘Ida mijn geminde, zal nu niet sterven omdat ik met veel gebeden, tranen en zuchten gedwongen ben haar leven te verlengen. Al is het nochtans dat ik mijn beminde net verkondigd heb dat ze in dit jaar sterven zal.’ Aldus genas Sint Ida van de ziekte en leefde noch 13 jaar tot veel mensen stichtelijk.

Toen dan de termijn van haar leven naakte zo sloeg God haar met een grote ziekte zodat ze steeds te bed lag en een jaar lang wachtte met vreugde op de dag van haar verscheiden. En op de 11de dag van december zo gaf ze haar ziel in de handen van God en ontving het loon der glorie in het jaar ons heren in 1231. Nadat ze in Sint-Bernards orde, geheten de orde van Cteaux, 16 jaren en 9 maanden geleefd had en was in haar 31ste jaar.

Daarna was er een non te La Rame die zo verkouden was in haar hoofd met grote hoofdpijn. En omdat de blijde hoogtijdag van onze heer hemelvaart nakende was zo begeerde de andere dag te meer om verlost te worden opdat ze met haar stem God zou mogen loven en zingen de heilige dienst daar ze toen onbekwaam toe was. En daarom riep ze devoot Sint Ida aan en beloofde haar te bezoeken aan haar graf en haar te danken. De volgend dag toen ze dat gebeden had zo was ze gezond en bekwaam om te zingen en dankte Sint Ida met reverentie.

Item, een convers van La Rame had een grote ziekte drie jaar lang zodat hij liggen noch slapen kon. En zo begon hij te hopen door verdienste van Sint Ida gezond te mogen worden en ging op een avond naar haar graf en neer vallend met zulke devotie als hij kon bad hij de heilige maagd dat ze hem helpen wilde. En zijn gebed werd verhoord en hij keerde weer gezond vanwege haar verdienste en hulp. En daarna voelde hij nooit dezelfde ziekte.

Item, noch zo gebeurde het dat er een jonge knecht in hetzelfde klooster diende te La Rame die aan een zeer harde en zware koorts leed en noch ander grote pijn in het lichaam. En zo gebeurde het op een avondstond dat hij bedacht hoeveel lieden op Sint Ida’ s graf gezondheid gekregen hadden van hun ziekten. En terstond met dit vertrouwen stond hij op van zijn bed en barrevoets ging hij tot haar graf en deed zijn gebed en viel in slaap. Daarna sprong hij op en vond hem geheel gezond en keerde weer met grote blijdschap en loofde God.

Het was een broeder van de predikanten orde die lange tijd zo ziek was van tandpijn zodat hij nauwelijks eten noch slapen kon. En bij toeval kwam hij een convers tegen die voor hem had een tand van Sint Ida. Toen die predikant dat verstond zo nam hij de tand en legde het in zijn mond en toen verging de tandpijn door verdienste van de heilige maagd en hij werd gezond en voelde daarna grote zoetigheid nadat hij het uit zijn mond gedaan had.

Dat .xxx. capitel Van sinte Jden van Leeuwen.

EEn ander maghet vander seluen name Jde was in Brabant, dye [31r] gheboren was wter outster stat van Brabant geheten Leeuwe. Haer vader was een eerwaerdich wijs man geheten Gilbert, ende haer moeder heet ooc Jda Ende hair dochter Jda was van ioncx op seer sachtmoedich onnosel ende goedertieren Ende als si .xiiij. iaren out was so begeerdese in meerder vriheit den coninc der glorien te dienen ende ginc int voorseide clooster te Rameyen in die ordene van Cisteau, daer si lange tijt gode diende in abstinencien, in oracien, in heylige wakingen, in silentien ende ander goddienstige wercken

Dese bruyt cristi so lange als si leefde ontfincse geerne dat heylich sacrament des lichaems ons heren wanneer si mochte in grooter sueticheyt haers herten diese dan gheuoelde Want op een tijt als si dat lichaem Christi ontfangen had, so berispte haer minlijck een nonne aldaer, om datse geen ablucie en nam wten kelcke Doen antwoorde sinte Jde aldus Als de heylige dieuuldicheit in mi verblijt ende die godheyt int herte iubileert ende mijnen geest een wert met mijnen gheminden Hoe meendi dan mijn suete suster, als ic dit geuoel dat ick den kelck gesmaken can Die selue suster vraechde haer Wat is die vereeninge metten gheeste gods, als die tesamen met haer ghemenget werdt Doe antwoorde die heylige maghet aldus. Ghelijck een dropel waters in een vol vat wijns, also ist dan

Als sinte Jde op een tijt eenen deuoten religiosen man een secreet dinc geopenbaert hadt so badt hi haer om orlof dat te moghen sommighe menschen voort te seggen Doe verboot sijt hem seggende datse haer seer ontsach den name van heylicheden ydelic te crigen

Naemaels bekende si den tijt harer doot te naken ende si begeerde tlichaem christi te ontfangen. Ende des ander dages daer na so beslootse haer heylich leuen met eenen saligen eynde verscheydende van deser werlt ende ontfangende den loon der eewiger glorien

Dat 30ste kapittel. Van Sint Ida van Leeuw.

Een andere maagd van dezelfde naam Ida was er in Brabant die geboren was uit de oudste stad van Brabant geheten (Gors-op-) Leeuw. Haer vader was een eerwaardig wijs man geheten Gilbert en haar moeder heette ook Ida. En haar dochter Ida was van jongs af aan zeer zachtmoedig, onschuldig en goedertieren. En toen ze 14 jaren oud was zo begeerde ze in grotere vrijheid de koning der glorie te dienen en ging in het voornoemde klooster te Rameyen in de orde van Cîteaux daar ze lange tijd God diende in onthouding, in gebed, in heilig waken, in zwijgzaamheid en andere godsdienstige werken.

Deze bruid Christus ontving zo lang ze leefde ze graag dat heilige sacrament van het lichaam van onze heer als ze kon in grote lieflijkheid van haar hart die ze dan voelde. Want op een tijd toen ze dat lichaam van Christus ontvangen had zo berispte haar minlijk een non aldaar omdat ze geen ablutie nam uit de kelk. Toen antwoordde Sint Ida aldus; ‘Als de heilige Drievuldigheid in mij verblijdt en de godheid in het hart jubelt en mijn geest een wordt met mijn geminde, hoe denk je dan, mijn lieve zuster, als ik dit voel dat ik de kelk smaken kan.’ Diezelfde zuster vroeg haar; ‘Wat is die vereniging met de geest Gods als die tezamen met haar gemengd wordt.’ Toen antwoordde de heilige maagd aldus. ‘Gelijk een druppel water in een vol vat wijn, alzo is het dan.’

Toen Sint Ida op een tijd een devote religieuze man een geheim ding geopenbaard had zo bad hij haar om verlof om dat sommige mensen te mogen voortzeggen. Toen verbood zij het hem en zei dat ze zich zeer ontzag de naam van heiligheid te krijgen.

Later bekende ze dat de tijd van haar dood naakte en ze begeerde het lichaam van Christus te ontvangen. En de volgende dag daarna zo besloot ze haar heilig leven met een zalig einde en scheidde van deze wereld en ontving het loon der eeuwige glorie.

Dat .xxxi. capitel. Van sinte Jden van Louen

INdie stadt van Louene was een eerweerdige maget van eerbaren ende rijcke ouders gheboren ende hete Jde Die welcke op een tijt als si mit haer moeder ter kercken gegaen was in teederen iaren noch sijnde, alsmen inder missen dat heylige sacramente ophief, soe sach si een vierighe sterre met groter claerheit ghemenget met rootheden op den outaer dalen ende al verlichtende Als dese maget een simpel ende heylich leuen leyde .xij. iaren out sijnde van allen ijdelheyden deser werelt afkeerende. Soe mishaghede haren vader haer oeffeninge ende hi wasse moyelic met scarpen woirden sonder haer verdienten des hi van gode geplaget was Want veel vaten in sijn kelder hebbende om te vercopen so werdense alle azijn. Twelck also geschiede ontrent alder kinderen daghe inden wintere Mer die heylige maget hebbende compassie met haren vader so badt si onsen here dat hijt haren vader vergeuen wilde. Ende hi wert verhoort ende die wijn creech weder sinen eersten smake

Jtem die bose geest dede hair ooc dicwil hinder ende pijndese te beletten in haren gebeden ende oeffeningen, hem dicwil verthonende in eyselijcker gedaenten ende met groten stancke haer camer ver- [31v] vollende Mer so dicwils als die vyant hair voortbrachte scadelike lust oft genuechte so wapende si hair metten scilde der passien ons heeren daer op denckende deuotelick.

Jtem aen haer lichaem droechse een haren cleet Haer beddeken was ghemaect van drogen wyngaerts rijse, ende out verschimmelt broet adtse met vrolijker herten. Op een tijt inden somer leefdese .xi. dagen lanck van lijnden bloyesel oft bloemen

Jtem dicwils buychde si haer knyen ter aerden des dages .xi.C. werf, doende ooc also veel gebeden tot onsen here Ende si gheesselde al haer lichaem met scarpen roeden van hulst gemaect Ende in alt gheen dat si dede so sochte si allene godt tot eenen ghetughe haerder secreten

Jtem want sinte Jde haer geheelijc oeffende inder passien ons liefs heren so prente onse here Jhesus bi eenen ymagineerliken visioen sijn heylighe vijff wonden in haer handen, voeten ende sijde Jn welcke vijf stede si hadt ronde ringen van verscheyden verwen Ende sonderlinge inder sijden hadde si een open gat, daer in datse grote pine geuoelde ende ooc sonder grote pine en conde si niet gheliden datse yemant aen de side ghenaecte Ende daer toe heeftse groten hooftsweer gehadt datse scheen de doornen crone te dragen. Siende dan sinte Jde dat dese wonden bi genen rade van menschen genesen en mochten, sorghende dies vanden volcke gheert te werden. So badtse haren hemelschen brudegom dat hi doch die teekenen der wonden wt haren lichaem doen wilde Twelc also geschiede, mer si bleef lijdende die pijne in die voorscreuen steden

Het quam tot haer op eenre tijt een arm man in verworpen gedaente, biddende om herberge, dien si in haer camer ontfinck. Ende doen sach hi op hair aensichte ende dede open haer borst ende hem seluen daerin sinckende soe verschiet hi wt haren ogen. Doe bekendese dattet god was, ende terstont so werdt si ontfunct inder minnen der armoeden Doe ontclede si haer ende ginc tot eender cluysen daer bi staende ende dede snode cleederen aen, waer mede dat si ghinc achter straten dair also verthonende in snoden ende verworpen habite in allen plaetsen ende steden daerse te voren ghewandelt hadde costelijcken geciert sijnde met eerlike clederen wanttet haren state wel toe behoorde Maer in desen state gincse ter kerken, ende hoorde misse ende dede dit so bedectelic dat si cume yemant kende, ende dan wert haer herte met sulcker minnen tot gode ontfunct, datse ouermits grote vuericheit wt haren nase ende mondt bloeyede, so dattet pauiment bestort werdt met haren bloede Twelck haer wtermaten dicwil gebuerde datse van haren vrienden ende naesten dwaes ende sinneloos gerekent wert Ende op eenen dach so wertse driewerf gebonden ende ghegeesselt mer in allen lijdsaemheit tonende, so bleef si gode louende ende doe lieten sise gaen.

Dicwil begheerde se ten heyligen sacramente te gaen, mer si en dorstet haren biechtvader niet te kennen geuen. Ende dicwil ghebuerdet als die priester inder missen dat heylich sacrament nutte, datse dat ooc ontfinc biden dienste der engelen gheuoelic bi roke ende bi smake. Jtem ouermits grote begeerte theylich sacrament te ontfangen ende wten kelck te drincken, op een tijt so barste [32r] veel bloets wt haren nase ende monde Twelc doe een priester inden geest bekende ende gaf haer tlichaem ons heren ende lietse wten kelck drincken

Het was een goede vrou die met deser maget sinte Jden begheerde eenen nacht te sijn, twelc si liet geschien Doe sach die vrouwe een hemels lichte op haer dalen, wt welcken lichte haer herte verlicht wert ende ontfinc een grote soeticheyt ende deuocie des geests.

Het was ooc een baghijne die dese maghet hadde ghenoot ter maeltijt. ende si en hadt niet te drincken dan bier mer biden gebede van sinte Jden soe verwandelde dat bier in goeden wijn.

Dicwil quamen die visschen inden water tot haren handen ende desghelijcx die voghelen

Si hadt een suster die hair quadertieren was ende bespottese Mer op een tijt sach die suster op haer dalen een hemels licht ende achter die tijt beterde si haer Daer na sterf haer suster haestelic, mer sint Jde mit haren heiligen gebede verwectse vander doot ende si leefde veel iaren dair na.

Het wert gheopenbaert enen deuoten monick der ordenen van premostreyt, dat hi ghelijc verdiente hadt metter eerwerdiger maget Jde, ende doe ginc hise visiteren ende doen kenden si malcander ende hadden voortaen een herte in god.

Op een tijt als si misse hoirde so sach si die gloriose maget Maria ende sinte Elizabeth met sinte Jan baptista, die een vat bracht met heten water. Maria ende Elyzabeth ontcleden dat kindeken Jhesum ende baydent. Daer na leydet Maria opten schoot van sinte Jden die Jhesum onthelsde Daer nae eyschte Maria die moeder gods hair kindeken weder, mer Jda en wouder niet af scheiden, ende waren aldus in minliken gheschille oft twist tot Agnus dei vander missen ende doe verschiet dat visioen

Dicwil gebuerdet dat si int ontfangen dat lichaem ons heren ouermits grote minne so weeck wert datse op hair benen niet staen en conde oft voort gaen.

Daer na ghincse totter ordenen van Cisteau int cloostere te Rosendale by Mechelen. Ende daer wert ghesien van vele haer medebroederen als si ten heyligen sacramente ghinc dat die moeder gods Maria ende sinte Jan euangelist haer leyden ende weder brachten.

Jtem haer biechtvader vraechde hair op een tijt of si niet met ydelre glorien getempteert en waer. Si antwoorde aldus Dat god die here mi gegeuen heuet die ouerdencke ic, ende dit ouertellende aenmercke ic als oft si mi niet gegeuen en waren, mer yemant anders, so geweerdicht mi de alre goedertierenste Jhesus te voortcomene met sijn benedijnghen. Mer vader ick bid v dat ghijt niemant kenlijck maken wilt dan wt saken van deuocien ofte yemants stichtinge mijnen naem verswigende.

Dicwil sachmen wt haer ogen licht schijnen als der sonnen licht Ende die susteren geuoelden wonderlike sueticheit wt haer gaen Ende somwijlen verstont si die scriftueren bi godliker inspiratien. Ende op sint Jan baptisten dach sach si dat gulden cronen den nonnen singende gegeuen werden. Ende die duuen aen der kercken wonende quamen tot hair als haer dat beliefde.

Ten laetsen als god haer van deser werelt verlossen wilde so wertse met eenen strangen coortse begrepen, ende ontfangende die heylige sacramenten so gaf si haren geest in gods handen, [32v] ontfanghende den loon der eeuwiger glorien Jnt iaer ons heren .M.CC. opten sesten dach van Oogstmaent

Dat 31ste kapittel. Van Sint Ida van Leuven.

In de stad van Leuven was een eerwaardige maagd van eerbare en rijke ouders geboren en heette Ida. Die op een tijd toen ze met haar moeder ter kerke gegaan was en noch in tedere jaren was en toen men in de mis dat heilige sacrament ophief zo zag ze een vurige ster met grote helderheid gemengd met roodheid op het altaar dalen en alles verlichtte. Toen deze maagd die een eenvoudig en heilig leven leidde en 12 jaren oud was en zich afkeerde van alle ijdelheid van deze wereld, zo mishaagde haar vader haar oefeningen en hij was moeilijk met scherpe woorden zonder haar verdiensten, dus werd hij van God geplaagd. Want hij had veel vaten in zijn kelder om te verkopen zo werden ze alle azijn. Wat alzo geschiedde omtrent aller kinderdagen (28 december, onnozele kinderen) in de winter. Maar de heilige maagd had medelijden met haar vader en zo bad ze God onze heer dat hij het haar vader vergeven wilde. En hij werd verhoord en de wijn kreeg weer zijn eerste smaak.

Item, die boze geest deed haar ook vaak hinder en pijnigde haar om haar te beletten in haar gebeden en oefeningen en vertoonde hem vaak in ijselijke gedaante en met grote stank vulde hij haar kamer. Maar zo vaak als de vijand haar schadelijke lust of genoegen voortbracht zo wapende ze zich met het schild der lijden van onze heer en dacht daaraan devoot.

Item, aan har lichaam droeg ze een haren kleed. Haar bedje was gemaakt van droge druiventakken en oud verschimmeld brood at ze met vrolijk hart. Op een tijd in de zomer leefde ze 11 dagen lang van linde bloeisel of bloemen.

Item, vaak boog ze haar knieën ter aarde, per dag wel 900 maal en deed ook alzo veel gebeden tot onze heer. En ze geselde al haar lichaam met scherpe roeden van hulst gemaakt. En in al hetgeen dat ze deed zo zocht ze alleen God tot een getuige van haar geheimen.

Item, omdat Sint Ida zich geheel oefende in het lijden van onze lieveheer zo prentte onze heer Jezus door een afbeelding visioen zijn heilige vijf wonden in haar handen, voeten en zijde. In welke vijf plaatsen ze ronde ringen had van verschillende kleur. En vooral in de zijde had ze een open gat waarin dat ze grote pijn voelde en ook zonder grote pijn kon ze het niet lijden dat iemand die zijde raakte. En daartoe heeft ze grote hoofdpijn gehad zodat het leek dat ze de doornenkroon droeg. Sint Ida zag dat deze wonden bij geen raad van mensen genezen mochten en bezorgt dus om van het volk geerd te worden. Zo bad ze haar hemelse bruidegom dat hij toch de tekens der wonden uit haar lichaam wilde doen. Wat alzo geschiedde, maar ze bleef de pijn lijden in die voorschreven plaatsen.

Her kwam op een tijd een arme man in verworpen gedaante en bad om herberg die ze in haar kamer ontving. En toen keek hij naar haar aanzicht en deed haar borst open en zonk zichzelf daarin en zo scheidde hij uit haar ogen. Toen bekende ze dat het God was en terstond zo werd ze ontstoken in der minne van de armoede. Toen ontkleedde ze zich en ging tot een kluis die daarbij stond en deed snode kleren aan waarmee dat ze ging achter straten en vertoonde zich in snode en verworpen habijt in alle plaatsen en steden daar ze tevoren kostbaar versierd en gewandeld had met fatsoenlijke kleren want dat behoorde wel tot haar staat. Maar in deze staat ging ze ter kerke en hoorde mis en deed dit zo bedekt zodat nauwelijks iemand haar herkende en dan werd haar hart met zulke minne tot God ontstoken zodat ze vanwege de grote vurigheid uit haar neus en mond bloedde zodat het plaveisel bestort werd met haar bloed. Wat haar uitermate vaak gebeurde zodat ze van haar vrienden en naasten dwaas en geestloos gerekend werd. En op een dag zo werd ze driemaal gebonden en gegeseld maar vertoonde zich in alle lijdzaamheid en zo bleef ze God loven en toen lieten ze haar gaan.

Vaak begeerde ze te heilige sacrament te gaan, maar ze durfde het haar biechtvader niet te kennen geven. En vaak gebeurde het als de priester in de mis dat heilig sacrament nuttigde dat ze ook ontving bij de dienst de engelen en voelde het bij rook en bij smaak.

Item, vanwege grote begeerte het heilig sacrament te ontvangen en uit de kelk te drinken, op een tijd zo barstte veel bloed uit haar neus en mond. Wat toen een priester in de geest bekende en gaf haar het lichaam van onze heer en liet haar uit de kelk drinken.

Het was een goede vrouw die met deze maagd Sint Ida begeerde een nacht te zijn, wat ze liet geschieden. Toen zag die vrouwe een hemels licht op haar dalen, uit welk licht haar hart verlicht werd en ontving een grote lieflijkheid en devotie van geest.

Het was ook een begijn die deze maagd had uitgenodigd ter maaltijd en ze had niets te drinken dan bier, maar bij gebed van Sint Ida veranderde dat bier in goede wijn.

Vaak kwamen de vissen in het water tot haar handen en desgelijks de vogels.

Ze had een zuster die haar kwaad toe droeg was en haar bespotte. Maar op een tijd zag die zuster op haar dalen een hemels licht en na die tijd verbeterde ze zich. Daarna stierf die zuster al gauw, maar Sint Ida met haar heilig gebed wekte haar van de dood op en ze leefde veel jaren daarna.

Het werd een devote monnik van de orde de premonstreit geopenbaard dat hij gelijke verdienste had met de eerwaardige maagd Ida en toen ging hij haar bezoeken en toen kenden ze elkaar en hadden voortaan een hart in God.

Op een tijd toen ze de mis hoorde zo zag ze de glorieuze maagd Maria en Sint Elizabeth met Sint Johannes de Doper die een vat bracht met heet water. Maria en Elizabeth ontkleden dat kindeken Jezus en baden het. Daarna legde Maria het op de schoot van Sint Ida die Jezus omhelsde. Daarna eiste Maria, de moeder Gods, haar kindeken weer, maar Ida wilde er niet van scheiden en waren aldus in minnelijk geschil of twist tot het Agnus van de mis en toen verdween dat visioen.

Vak gebeurde het dat ze in het ontvangen van het lichaam van onze heer vanwege de grote minne zo week werd dat ze op haar benen niet staan kon of voortgaan.

Daarna ging ze tot de orde van Cteaux in het klooster te Rozendaal bij Mechelen. En daar werd gezien door veel van haar medebroeders als ze te heilige sacrament ging dat de moeder Gods Maria en Sint Johannes evangelist haar leiden en terugbrachten.

Item, haar biechtvader vroeg haar op een tijd of ze niet met ijdele glorie getemperd was. Ze antwoordde aldus. ‘Dat God de heer gegeven heeft dat overdenk ik en dit vertellende merk ik alsof ze me niet gegeven waren, maar iemand anders, zo gewaardigt me de aller goedertierenste Jezus voort te komen met zijn benijden. Maar vader, ik bid u dat gij het niemand bekend maken wil dan uit zaken van devotie of iemands stichting mijn naam verzwijgt.’

Vaak zag men licht uit haar ogen licht schijnen als het zonnelicht en de zusters voelde wondelrijke zoetigheid uit haar gaan. En soms verstond ze de schrift bij goddelijke inspiratie. En op de dag van Sint Johannes de Doper zag ze dat de gouden kronen de nonnen zingend gegeven werden. En de duiven die bij de kerk wonen kwamen tot haar als haar dat beliefde.

Tenslotte toen God haar van deze wereld verlossen wilde zo werd ze met een strenge koorts begrepen en ontving de heilige sacramenten zo gaf ze har geest in Gods handen en ontving het loon der eeuwige glorie in het jaar ons heren 1200 op de zesde dag van augustus.

Dat .xxxij. capitel. Van die heylige maghet Lutgaert van Ewyers

JNden Brabantschen acker heeft ooc gegroeyet een suuerlijke planteyt die eerwerdige ende goedertieren Lutgaert, die wt Haspegouwe geplant wert int cloostere te Ewyers in wals Brabant Mer daer te voren hadt si tot haren .xij. iaren int clooster van sinte Katherina bi Sintruyen geset geweest daer si woonde ontrent .xij. iaren ende was dair priorinne, mer hair werde geraden van enen eerwerdigen, deuoten geleerden man geheten meester Jan van Liere die haer leuen wel kende, datse ghinge int clooster van ewiers in sinte Bernaerts orden. Ende want men daer walsche tale sprac die si niet en conde so hadse lieuer int clooster van Erkenroede gegaen vander seluer ordene Mer haer wert in haer visioen toe gesproken aldus Jc wille dat ghi tot Ewiers gaet, ende doet gijs niet ic sal v laten. So begafse haer tot Ewiers gods rade gehoorsaem sijnde met gesater herten, dair si in allen duechden toe nam Ende in dier tijt begonsten vele nieuwe cloosteren gefondert te werden in walsch Brabant die dese maget Lutgaert begeerden te kiesen Ende als si dat vernam so keerde si haer tot onser lieuer vrouwen met veel tranen haer deuotelic biddende dat mochte belet werden

Dese heylighe maghet pijnde haer van dier tijt voort met grooter sorchfuldicheit tot god scouwende ende volcomen leuen te geuen, nacht ende dach in haren gebeden gode vierichlic dienende Ende na die leeringen vanden sueten leeraer sinte Bernaert soe pijnde se haer neerstelijken inden ghetijden te verdrijven alle gedachten goede ende quade alleen te dencken op tgeen dat si sanck oft las Mer want si dat niet doen en conde ouermits menichfuldicheit der gedachten, so was si seer verslagen in hair consciencie ende verhaelde anderwerf ende derdewerf haer getiden Ende niemant van haer vrienden en constense te vreden stellen, mer si baden onsen here voor haer dat hise vander scrupuloosheyt verlossen wilde Ende siet corts hier na verwecte god eenen scaepherder. gelijc wilen Amos die prophete, ende hi quam tot Ewyers latende sijn scapen in dat velt wel .xiij. mijlen van daer, ende hi ginc totter saligher Lutgaert Ende daert veele ander hoorden seyde hi tot hair aldus Dit seit die here En hebt gheen droefheit meer noch scrupel van dinen getijden te betalen, want dijn ghebeden sijn behagelic minen aenschijne Als die scaepherder dit dus geseit hadde so keerde hi ter stont weder om, so dat hem niemant en vraechde wie hi ware Maer de deuote Lutgaert gheuoelde wel in haer herte dat van gods wegen quam ende rustede voort aen in vreeden harer consciencien sonder enige ongeordineerde scupuloosheit Ende ten waer niet te seggen in hoedaniger snelheyt hairs geests si gode diende inden getijden

Op een tijt als Lutgaert inden chore vesper sanck soe sach een nonne tegen ouer staende dat een vlamme claer lichts wt haren monde opsloech ten hemelwaert, om twelck si seere verslaghen was Maer als die vesperen wt waren so ghinc Lutgaert tot haer ende [33r] vermaendese datse niet veruaert en ware want inder waerheit gods werck was.

Die eerwerdige heere Jan abt van Hafflighem quam wt deuotie op een tijt hair visiteren mede brengende eenen man die Lutgaerden aenschouwende int aenschijn seer verslagen ende beschamet wert, twelc die abt mercte Ende als si van daer gescheyden waren so vraechde hi den man oft hi die heylige vrouwe gesien had Doe suchtede die man seggende Ja, ic hebse gesien ende in haer aensichte ben ick also verslagen mits eyslicheyt mijnder sonden, dat ic bi harer hulpen daer af verlost sal werden ende bi gods hulpe daer in niet weder vallen twelc die abt namaels wel bekende

Jnt clooster van vrouwen perck bi Louen was een seer deuote nonne hebbende eenen broeder vander minrebroederen orden die xij. iaren lanc een verlopen apostaet geweest hadde, diens dolinge si altijt beweende So wert Lutgaert gebeden dat si voor den broeder bidden wilde. Doe antwoorde si aldus Segt der goeder maget dat si te vreden si, want haer broeder sal dit iaer tot sijnre ordenen weder keeren, twelck also geschiede

Dese goedertieren maghet Lutgaert pijnde haer die getempteert ende getribuleert waren met wonderlike sorchfuldicheit te stercken ende te vertroosten sodat niemant ongetroost van haer en ghinc

Het wert van somige ghesien als si tsondaechs ten heyligen sacramente ghinc cranck sijnde van lichaem dat ij. engelen haer leyden ten outare. Ende op een ander stonde lange daer na wert ghesien dat die gloriose maget maria ende sinte Jan beptista haer volchden

Dese goede Lutgaert weende so veel biddende voir de sondige menschen dat haer aensicht daghelicx met tranen bestort was, ende haer droefheyt was so onsprekelike groot datse nau yemant aensien conste sonder groter bangicheit zijns herten So vertoonde hem onse here sijnre gheminder vriendinnen, ende met sijnre hant die hi om de sondige inden cruce wtrecte so vaechde hi alle hair tranen van haren aensichte seggende Jc wil datstu in deser droefheyt voor mijn sondare vertroost sijtste ende dattu voort aen met viericheden des herten inden gebede volherdes, biden welcken als wilen eer bi den tranen du keeren sulste den toren mijns vaders Ende in desen state bleef dese heilige maget tot harer doot toe

Daer na vijf iaer lanck wert si dagelicx geuisiteert vander moeder gods Maria oft van ander sonderlinge heyligen sonder nochtan de gestadige visitatie der engelen Ende nochtans in alle desen en vantse geen volcomen ruste tot dat si vant den heylich der heyligen haren scepper dit alre suuerste bouen al. Ende op eenen alre heyligen dach soe openbaerde haer een grote menichte van heiligen door een visioen Ende die heylige geest openbaerde haer dat si van den geeste ende gracie van hem allen vol was

So begeerdese noch met vierigen gemoede van desen leuen tot gode te comen hebbende altijt hair herte gekeert tot gode Ende onse heere verhoordese ende openbaerde hem tot haer, ende thonende sijn open wonden in handen, voeten, ende side so seide hi tot hair Sich mijn alre liefste dat mijn wonden tot di roepen dat ic die doot niet te vergeefs gestoruen en bin Met dinen arbeyde ende tranen sulstu sachten mijns vaders toren, op dat hi die sondaers niet en verdoeme mer datse bekeert werden ende datse leuen [33v]

Omtrent dees tijt sterf die paus Jnnocentius de derde, na dat hi te rome gehouden had dat consilie van Latranen die welck hem sienlijck openbaerde deser heiliger Lutgaert, die welck siende den geest met eenre barnender valmmen omvangen so vraechde si wie hi waer Ende hi antwoorde Jc ben Innocentius die paus Doe seide si suchtende Wat ist dat ghi onser alder vader dese grote pine lidet Hi antwoorde Jc was der eewiger pinen weerdich om drie saken, mer biden gebede ende hulpe der alder goedertierenste maget Maria, dien ic een clooster gesticht hebbe, so creech ic ten lesten berouwe mijnder sonden en ben de ewige doot ontgaen, nochtan sal ic seer wrede pine liden totten dage des wtersten ordels toe. Mer dat ic nv tot v come bidden om v hulpe dat heeft mi die moeder der ontfermherticheit van haren sone vercregen, doe verschiet hi van daer So gaf die goedertieren Lutgaert haer mede susteren te kennen die doot ende de noot des voorscreuen paeus Jnnocentius op datse voor hem baden ende seluer dede si wonderlike penitentie voor hem

Dat 32ste kapittel. Van die heilige maagd Lutgart (Sint Lutgardis) van Aywiers.

In de Brabantse akker is ook gegroeid een zuivere plant de eerwaardige en goedertieren Lutgart die uit Haspengouw geplant werd in het klooster te Aywiers in Waals Brabant. Maar daar tevoren had ze tot haar 12de jaar in het klooster van Sint Catharina bij Sint-Truiden geweest daar ze omtrent 12 jaren woonde en was daar priorin, maar haar werd aangeraden van een eerwaardige devote geleerde man geheten meester Jan van Lier die haar leven goed kende dat ze in het klooster van Aywiers ging in de orde van Sint-Bernard. En omdat men daar Waals sprak wat ze niet kon en zo was ze liever in het klooster van Erkenroede gegaan van dezelfde orde. Maar haar werd in een visioen aldus toegesproken; ‘Ik wil dat ge naar Aywiers gaat en doe je het niet zal ik u verlaten.’ Zo begaf ze zich naar Aywiers en was Gods raad gehoorzaam met matig hart daar ze in alle deugden toenam. En in die tijd begonnen vele nieuwe kloosters gefundeerd te worden in Waals Brabant die deze maagd Lutgart begeerden te kiezen. En toen ze dat vernam zo keerde ze zich tot onze lieve vrouwe met veel tranen en bad haar devoot dat het belet mocht worden.

Deze heilige maagd pijnigde haar van die tijd af met grote zorgvuldigheid tot God aanschouwen en volkomen te leven en te geven, nacht en dag in haar gebeden diende ze God vurig. En na de leringen van de lieve leraar Sint-Bernard zo pijnigde ze zich vlijtig in de getijden om te verdrijven alle gedachten, goede en kwade, alleen te denken op hetgeen dat ze zong of las. Maar omdat ze dat niet doen kon vanwege menigvuldigheid der gedachten zo was ze zeer verslagen in haar bewustzijn en verhaalde andermaal en de derde maal haar getijden. En niemand van haar vrienden kon haar tevreden stellen, maar ze baden onze heer voor haar dat hij haar van de nauwgezetheid verlossen wilde. En zie, gauw hierna verwekte God een schaapherder gelijk wijlen Amos de profeet en hij kwam naar Aywiers en liet zijn schapen in het veld wel 13 mijlen vandaar en hij ging naar de zalige Lutgart. En daar het vele anderen hoorden zei hij tot haar aldus; ‘Dit zegt de heer. En hebt geen droefheid meer noch zwaarheid van uw getijden te betalen want uw gebeden zijn mijn aanschijn behaaglijk.’ Toen de schaapherder dit aldus gezegd had zo keerde hij terstond terug zodat niemand hem vroeg wie hij was. Maar de devote Lutgart voelde wel in haar hart dat hij van Gods wege kwam en rustte voortaan in vrede van haar bewustzijn zonder enige ongeordende nauwgezetheid. En het is niet te zeggen in hoedanige snelheid van haar geest ze God diende in de getijden.

Op een tijd toen Lutgart in het koor de vesper zong zo zag ze een non tegenover haar staan dat er een heldere vlam uit haar mond opkwam ten hemel waart, waarom ze zeer verslagen was. Maar toen de vesper uit was zo ging Lutgart tot haar en vermaande haar dat ze niet bang was want het was in de waarheid Gods werk.

Die eerwaardige heer Jan, abt van Affligem kwam vanwege devotie op een tijd haar bezoeken en bracht mee een man die Lutgart aanschouwde in het aanschijn en zeer verslagen en beschaamd werd, wat de abt merkte. En toen ze vandaar gescheiden waren zo vroeg hij de man of hij die heilige vrouw gezien had. Toen zuchtte de man en zei; ‘Ja, ik heb haar gezien in haar aanzicht en ik ben alzo verslagen mits de ijselijkheid van mijn zonden zodat ik met de hulp van haar daarvan verlost zal worden en met Gods hulp en daar niet weer in val,’ wat de abt later wel bekende.

In het klooster van vrouwen perk bij Leuven was een zeer devote non die een broer had van de minderbroeder orde die 12 jaar lang een verlopen apostaat (afvallige) geweest had, wiens doling ze altijd beweende. Zo werd Lutgart gebeden dat ze voor de broeder bidden wilde. Toen antwoordde ze aldus; ‘Zeg de goede maagd dat ze tevreden is want haar broeder zal dit jaar tot zijn orde terug keren,’ wat alzo geschiedde.

Deze goedertieren maagd Lutgart pijnigde zich die verleid en en gekweld waren met wonderlijke zorgvuldigheid te versterken en te vertroosten zodat niemand ongetroost van haar ging.

Het werd van sommige gezien als ze zondags te heilige sacrament ging en zwak zijnde van lichaam dat er 2 engelen haar leiden ten altaar. En op een ander tijd lang daarna werd gezien dat die glorieuze maagd Maria en Sint Johannes de Doper haar volgden.

Deze goede Lutgart weende zoveel en bad voor de zondige mensen zodat haar aanzicht dagelijks met tranen bestort was en haar droefheid was zo onuitsprekelijk groot zodat ze nauwelijks iemand kon aanzien zonder grote bangheid van zijn hart. Zo vertoonde zich onze heer zijn beminde vriendin en met zijn hand die hij vanwege de zondige uit het kruis trok zo veegde hij al haar tranen van haar aanzicht en zei; ‘Ik wil dat u in deze droefheid voor mijn zondaars getroost bent en dat u voortaan met vurigheid van hart in het gebed volhardt, waarbij als er zoals wijlen eerder de tranen komen dan zal u de toorn van mijn vader krijgen.’ En in deze staat bleef deze heilige maagd tot haar dood toe.

Daarna vijf jaar lang werd ze dagelijks bezocht van de moeder Gods Maria of van andere bijzondere heiligen zonder nochtans de gestadige bezoeken der engelen. En nochtans in al dezen vond ze geen volkomen rust totdat ze vond de het heilige der heiligen, haar schepper, de aller zuiverste boven al. En op een Allerheiligen dag zo openbaarde haar een grote menigte van heiligen door een visioen. En die Heilige Geest openbaarde haar dat ze van de geest en gratie van hem geheel vol was.

Zo begeerde ze noch met vurig gemoed van dit leven tot God te komen en had altijd haar hart gekeerd tot God. En onze heer verhoorde haar en openbaarde zich tot haar en toonde zijn open wonden in handen, voeten en zijde en zo zei hij tot haar; ‘Ziet mijn allerliefste, dat mijn wonden tot u roepen dat ik de dood niet tevergeefs gestorven ben. Met uw arbeid en tranen zal u verzachten mijn vaders toorn zodat hij de zondaars niet verdoemd, maar dat ze bekeerd worden en dat ze leven.’

Omtrent deze tijd stierf de paus Innocentius de derde nadat hij te Rome gehouden had dat concilie van Lateranen die hem zichtbaar openbaarde deze heilige Lutgart die de geest zag met een brandende vlam omvangen zo vroeg ze wie hij was. En hij antwoordde; ‘Ik ben de paus Innocentius.’ Toen zei ze zuchtend; ‘Wat is het dat ge onze aller vader deze grote pijn lijdt.’ Hij antwoordde; ‘Ik was de eeuwige pijn waard om drie zaken, maar bij het gebed en hulp der aller goedertierenste maagd Maria voor wie ik een klooster gesticht heb zo kreeg ik tenslotte berouw van mijn zonden en ben de eeuwige dood ontgaan, nochtans zal ik zeer wrede pijn lijden tot de dag van het laatste oordeel toe. Maar dat ik nu tot u kom bidden om uw hulp dat heeft me de moeder der ontferming van haar zoon verkregen,’ en toen verdween hij vandaar. Zo gaf die goedertieren Lutgart haar medezusters te kennen de dood en de nood van de voorschreven paus Innocentius opdat ze voor hem baden en zelf deed ze wonderlijke penitentie voor hem.

Op een ander tijt als die eedel vrou Marie seer sieck was des eersten hertoge Henricx van brabant tweeste huysvrouwe die dochter was van coninc Philips van vrancrijke die sinte Lodewijcx des heyligen conincx oude vader was so ontbootste Lutgaerden die si van ouden tijden seer beminde, datse doch bade voor haer. Als lutgaert haer gebet had gedaen, so ontbootse weder der hertoginnen datse van haren bedde niet opstaen en soude, met datse hair biechten ende bereyden soude ende met betrouwen den here verwachten Ende also Lutgaert gheseyt hadde so sterf die hertoginne die na hair doot openbaerde segghende datse bider hulpen der glorioser maget Marien diese in hair leuen seer ghemint hadde ende ghedient, van den vegeuier verlost soude werden, ende die vruecht der hemelen besitten

Des gelijcx so voorseyde dese heylige maget die doot van heere Godeuaert des Borchgrauen sone van Bruessel die ooc sieck lach

Omtrent .ix. iaren eer dat dese heylige maghet Lutgaert van aertrijcke verschiet, so ontfinck si van gode enigerhande voorspel van rustigen leuen ende van eender saliger doot, Want si verloos dat gesichte van haren ogen, twelc si alte pacientlicken lijdende was want si vercreech des te meerder claerheyt des hemelschen lichts in harer herten binnen Mer si was een dinck beclagende in haerder blintheit dat si haer geestelike vrienden in dit leuen nemmermeer sien en mocht, waer om haer herte dicwils becommert was Welc simpelheit der begeerten haer god afnam seggende tot haer aldus dese woorden Die blintheit die ic di toegesonden heb wiltse danckelic ende lijdtsamelic ontfangen. Want ick gheloue di dat dijn siele wten lichaem ghenomen sal werden sonder vegeuier ende ghestelt in den throne der glorien, daer nemmermeer duysterheyt noch droefheit en is mer dat eewige licht is daer schijnende ende verblidende die sielen der rechtuerdigen menschen Ende als van dijnen vrienden so sal ick di besorgen dat ghi se int ewige leuen hier bouen sien sult. Dit verstande die heylighe maghet Luytgaert wert seer vertroost ende verblijt gode danckende van synder onghemetender goedertierenheyt [34r]

Jtem omtrent een iaer eer dat dese heylige gods vriendinne van aertrijke scheyden soude so openbaerde hem tot haer onse lieue heere Jesus cristus met blijden aenschine seggende aldus Nv is aenstaende dat eynde dijns tijtliken arbeyts, alleenlick eyssche ic dit iaer drie dingen van di

De eerste is dattu van dinen vercregen weldaden dancbaer sijtste ende dair in versoect die hulpe oft bistant der heyligen.

Dat tweeste dat ick van di eysschende ben, is, dattu voor mijnen sondaren di geheel wtstortes in dienen gebeden tot minen hemelschen vader

Dat derde dattu sonder enigen andere sorchuuldicheit met groter begeerten tot mi begheers te comen

Jtem .xv. dagen voor haer doot openbaerde hair die gloriose moeder gods Maria met sinte Jan baptista ende seyden tot haer Nv is aenstande dijn eynde ende die crone der rechtuerdicheit, niet langer en willen wi di hier te sijne, want alle die burgeren des hemels di verwachten Ende veel ander heyligen quamen dicwils tot hair in groten ghetale Ende ooc somighe haer gheestelike vrienden die voor haer gestoruen waren thoonden grote vruechde, want si corts haer gheselscap verwachteden

Jtem op der heyliger drieuuldicheyt auont so wertse metten cortse bestaen. Ende des maendaechs dair na so quam om hair te visiteren een conueers des cloosters van Haffligem, wantse grote minne totten broeders van Haffligem hadt om die heilicheyt haers leuens ende obseruancie der ordenen, die in dier tijt daer gehouden wert Doe seide die broeder tot haer Oft god gaue dat ons here de abt wiste dat ghi dus sieck sijt Doe seide si Mijn alder liefste vrient sal morghen comen ende mi besien Waer af hem die conueers seer verwonderde meenende dat niet geschien en soude Des morgens als die abt op twee milen na daer verbi leet niet wetende dat Lutgaert soe cranck was so seide hi totten genen die bi hem waren Laet ons gaen sien vrouwe Lutgaert, want icse in langen tijt niet gesien en heb, so quam hi tot Ewiers Ende als hi in haer camere quam so was die heylige maget in den here verblijt op sittende in hair beddeken ende sijn hant houdende so seide si Nv scheide ic mijnalder liefste vrient ende niet lieuer en laet ic onder den hemel dan v Weet dat die mogende heere Jhesus Christus mi vertroost heuet van v. Ende mits dien so sweechse ende bleef in grooter vrolicheden hares geests opwaerts siende ten hemel

Des saterdages daer na volgende als die vre des doots nakende was so hiefse haer ogen ten hemelwaert, ende ontfangende haer sacramenten, so verschiet hair siele seer suetelijc wt haren lichaem met sanghe des hemelschen heyrs ontfaende de crone der ewiger glorien Jnt iaer ons heeren .M.CC.xlvi. opten .xi. dach vander maent Junii, int .xi. iaer vanden tweeden hertoge Heynric van Brabant Ende si was out als si sterf .lxiiij. iaer

Als si gestoruen was tot een tekene van maechdeliker onnoselheit so blincte haer aensichte als een lelie ende hair lichaem was sacht als side aen te tasten

Jtem alsmen dit heylige dode lichaeme wasschen soude alsoot gewoonlicken is, so was daer een suster die tgebruken harer hant verloren hadt. Ende bi gheualle alsoot god verhengen wilde datse metter selfder hant daer dat [34v] lichaem nakende was so wert die hant gansliken ende al genesen, dies si gode ende der heyliger Lutgaert dancte ende loofde

Jtem heer Alaert al daer sijnde cappellaen hadt grote pine in sijnen dume die wtermaten seer was gheswollen Ende desgelijcx vrouwe Oede suppriorinne al daer hadt grote pine aen haer hant die geswollen was Ende elc bant daer aen vander heyliger Lutgaerden reliquien ende ter stont so werden si ghenesen

Het was een edel vrouwe die lange tijt lach in arbeyde van kinde Ende haer wert gebracht een coorde van paerts hare gedrayet, daer die goedertieren lutgaert haer mede plach te gorden op haren naecte lichaem, ende die vrouwe leydet op haren buyck, ende ter stont baerde si haer kint sachtelic ende salichlijc in verwonderingen van allen die daer waren Ende dit selue is geproeft ende beuonden in veel ander plaetsen ende personen

Op een andere tijd toen die edele vrouw Marie zeer ziek was, de tweede huisvrouw van de eerste hertog Hendrik van Brabant die en dochter was van koning Filips van Frankrijk, zo ontbood ze Lutgart die ze van oude tijden zeer bemind dat ze toch voor haar bad. Toen Lutgart haar gebed had gedaan zo ontbood ze weer de hertogin dat ze van haar bed niet opstaan zou, maar dat ze zich biechten en bereiden zou en met vertrouwen de heer verwachten. En alzo Lutgart gezegd had zo stierf de hertogin die na haar dood aan haar openbaarde en zei dat ze met de hulp van de glorieuze Maria die ze in haar leven zeer gemind en gediend had van het vagevuur verlost zou worden en de vreugde van de hemel bezitten.

Desgelijks zo voorspelde deze heilige maagd de dood van heer Godfried, de zoon van de burchtgraaf van Brussel die ook ziek lag.

Omtrent 9 jaren eerder dat deze heilige maagd Lutgart van aardrijk scheidde zo ontving ze van God enigerhande voorspel van rustig leven en van een zalige dood. Want ze verloor dat gezicht van haar ogen wat ze al te geduldig leed want ze kreeg des te meer helderheid van het hemelse licht in haar hart binnen. Maar ze beklaagde een ding in haar blindheid dat ze haar geestelijke vrienden in dit leven nimmermeer zien mocht, waarom haar hart vaak bekommerd was. Welke eenvoudigheid der begeerten haar God afnam en zei tot haar aldus deze woorden. ‘De blindheid die ik u toegezonden heb wil ze dankbaar en lijdzaam ontvangen. Want ik beloof u dat uw ziel uit het lichaam genomen zal worden zonder vagevuur en gesteld in de troon der glorie daar nimmermeer duisterheid noch droefheid is, maar daar het eeuwige licht daar schijnt en verblijdt de zielen der rechtvaardige mensen. En van uw vrienden zo zal ik u bezorgen dat ge ze in het eeuwige leven hierboven zal zien.’ Dit verstond de heilige maagd Lutgart en werd zeer vertroost en verblijd en dankte God van zijn onmetelijke goedertierenheid.

Item, omtrent een jaar dat deze vriendin van God van aardrijk scheiden zou zo openbaarde zich tot haar onze lieve heer Jezus Christus met blij aanzicht en zei; ‘Nu is dat einde van uw tijdelijke arbeid aanstaande, alleen eis ik in dit jaar drie dingen van u.

De eerste is dat u van uw verkregen weldaden dankbaar bent en daarin verzoekt de hulp of bijstand der heiligen.

Dat tweede dat ik van u eis is dat u voor mijn zondaren u geheel uitstort in uw gebeden tot mijn hemelse vader.

Dat derde dat u zonder enige andere zorgvuldigheid met grote begeerte tot mij begeert te komen.’

Item, 15 dagen voor haar dood openbaarde haar de glorieuze moeder Gods Maria met Sint Johannes de Doper en zeiden tot haar; ‘Nu is uw einde aanstaande en de kroon der rechtvaardigheid, niet langer willen we hier bij u zijn, want alle burgers van de hemel verwachten u.’ En veel ander heiligen kwamen vaak tot haar in groot getal. En ook sommige van haar geestelijke vrienden die voor haar gestorven waren toonden grote vreugde omdat ze gauw haar gezelschap verwachtten.

Item, op de Heilige Drievuldigheid avond zo werd ze met koorts bestaan. En de maandag daarna zo kwam haar bezoeken een convers van het klooster van Affligem, want ze had grote minne tot de broeders van Affligem vanwege de heiligheid van hun leven en observantie der orde die in die tijd daar gehouden werd. Toen zei de broeder tot haar; ‘Als God gaf dat onze heer de abt wist dat ge aldus ziek bent.’Toen zei ze; ԍijn allerliefste vriend zal morgen komen en me bezien. Waarvan hem de convers zeer verwonderde en meende dat het niet geschieden zou.’ s Morgens toen de abt op twee mijlen na daar voorbijging en niet wist dat Lutgart zo ziek was zo zei hij tot diegene die bij hem waren. ‘Laat ons gaan zien vrouwe Lutgart, want ik heb haar in lange tijd niet gezien ,’zo kwam hij te Aywiers. En toen hij in haar kamer kwam zo was die heilige maagd in de heer verblijd en zat op haar bedje en hield zijn hand vast en zo zei ze; ‘Nu scheid ik mijn allerliefste vriend en niets liever laat ik onder de hemel dan u. Weet dat de vermogende heer Jezus Christus me vertroost heeft van u.’ En mitsdien zo zweeg ze in bleef in grote vrolijkheid en zag met haar geest omhoog ten hemel.

De zaterdag daaropvolgende toen het uur van de dood naakte zo hief ze haar ogen ten hemel waatr en ontving haar sacramenten en zo scheidde haar ziel zeer lieflijk uit haar lichaam met gezang van het hemelse leger en ontving de kroon van de eeuwige glorie. In het jaar ons heren 1246 op de 11de dag van de mand juli in het 11de jaar van de tweede hertog Hendrik van Brabant. En ze was oud toen ze stierf 64 jaar.

Toen ze gestorven was en tot teken van maagdelijke onschuld zo blonk haar aanzicht als een lelie en haar lichaam was zacht als zijde aan te tasten.

Item, toen men het heilige dode lichaam wassen zou zoals het gewoon is zo was daar een zuster die bij het gebruik haar hand verloren had. En bij toeval zoals God het toestaan wilde dat ze met dezelfde hand daar ze het lichaam mee aanraakte zo werd ze geheel en al genezen, dus ze God en de heilige Lutgart dankte en loofde.

Item, heer Adelhard die aldaar was en kapellaan was had grote pijn en zijn duim die uitermate zeer gezwollen was en desgelijks vrouwe Oede sub priorin aldaar had grote pijn aan haar hand die gezwollen was en elk bond daaraan van de heilige Lutgart een relikwie en terstond zo werden ze genezen.

Er was een edele vrouwe die lange tijd in arbeid van kind lag. En haar werd gebracht een koord van paardenhaar gedraaid daar de goedertieren Lutgart haar mee plag te omgorden op haar naakte lichaam en de vrouw legde het op haar buik en terstond baarde ze haar kind zachtjes en zalig tot verwondering van allen die daar waren. En ditzelfde is beproefd en bevonden in veel ander plaatsen en personen.

Dat .xxxiij. capitel. Van broeder Thomas die compositoer des boecx vander Byen.

INden tiden vander voorseider heiligher Lutgaert ende vanden derden hertoge Henric van Brabant so leefde in Brabant dye vierighe minnaer der menschen salicheit ende een groot predicare broeder Thomas geheeten van Cantypre, van edelen geslachte geboren tot Leeuwe bi bruessel Die welc ginc inder ordenen vanden predicaren ende wert supprior int conuent te Louen Ooc so wert hi gecoren penitentiarius om te horen biechte. welck officie hi hanteerde wel .xxx. iaren lanck in verscheyden bisdommen Mer want hi noch ionc was ende alrehande sondaren biecht begonste te horen, so wert hi wten horen met swaer temptatien ghequelt van binnen Ende mits dien seer verslagen sijnde in hem seluen so ghinc hi totter maghet Luytgaert van Ewyers als tot sijnre gheesteliker moeder die doe ter tijt noch leefde ende gaf haer den last sijnre herten te verstane. Doen si dat verstont soe keerde si tot haren ghebede twelc ghedaen sijnde so sprac si tot hem aldus Sone keert weder om tot uwer plaetsen ende arbeyt om die sielen te winnen Christus sal bi v sijn een bescermere ende ooc een leeraer, die in biechte te horen v mogentliken verlossen sal van den fellen geschutten der boser duuelen ende sal vermeerderen in v sijn gracie. Van dien daghe voort soe beuant hi dye prophecie van Lutgaerden in hem warachtich, want hoe hi onreynder dingen inder biechten hoorde, hoe dat hi min daer op achte. Ende in hem vermeerderde voort aen den geest der wijsheit ende der kennissen gods

Also dese broeder Thomas noch een ionc kint was so plach hem sijn vader met tranen ende met deuocien te vermanen tot studeren ende tot gheesteliken leuen ende seyde aldus O mijn beminde sone als ic ouer die zee ghereyst was om te visiteren Jerusalem ende dat heylich lant, so quam ic ter plaetsen gheheeten den swarten berch, daer veel heremiten in verscheyden cellen gode dienden Ende van eenen van hen lieden daer ic mijn sonden tegens biechte so ontfinc ic voor een antwoorde dat ic mijn sonden met penitentien niet lichteliken en soude connen af gewasschen, mer had ic een sone den welcken ick ter leeringen [35r] stelde ende dat hi een goet bequaem priester werde, so mocht ic door hem werden gheholpen Ende door desen raet so plach Thomas als hi priester gheworden was openbaerlic in sijn sermoen ende ooc heymelic ghebet voor sijns vaders siele te eysschen ende in veel manieren hem te helpene Ende als hi somwilen voor sinen vader geen misse en dede als hi belet was so sach hi sijn vader inden slape hem verthonende schinende al doorwont, sijn handen wtreckende ende hem beclagende dat hi sinen vader niet en hielpe

Dese weerdige Thomas heeft bescreuen in claren sermoene dat leuen vander heyligher maghet Lutgaert voorseyt, ende dat leuen vander wonderliker Cristinen van Sintruyen. Oec heeft hi gescreuen den boeck vander natueren der dinghen, dair hi .xv. iaren ouer arbeyde Ende voort den boeck van den prelaten ende ondersaten gheheten den boeck vanden Byen, daer hi veel in ghescreuen heeft van schonen ende loofliken dingen weerdich te gedincken die in sinen tijde in Brabant gheschieden, ende van heylige ende weerdige personen die hi ghesien heeft

Dat 33ste kapittel. Van broeder Thomas, de samensteller van het boek der bijen.

In de tijd van de voornoemde heilige Lutgart en van de derde hertog Hendrik van Brabant zo leefde in Brabant de vurige minnaar der mensen zaligheid en een grote predikant broeder Thomas geheten van Cantimpré, van edel geslacht geboren te (Sint Pieters) Leeuwe bij Brussel. Die ging in de orde van de predikanten en werd sub prior in het convent te Leuven. Ook zo was hij gekozen penitentiaris om biecht te horen welk officie hij hanteerde wel 30 jaar lang in verschillende bisdommen. Maar, omdat hij noch jong was en allerhande zondaren biecht begon te horen, zo werd hij van dat horen met zware bekoringen gekweld vanbinnen. En mitsdien was hij zeer verslagen in zichzelf zo ging hij naar de maagd Lutgart van Aywiers als tot zijn geestelijke moeder die toen der tijd noch leefde en gaf haar de last van zijn hart te verstaan. Toen ze dat verstond keerde ze tot haar gebed en toen dat gedaan was zo sprak ze tot hem aldus; ‘Zoon, keer wederom tot uw plaats en werk om de zielen te winnen, Christus zal bij u zijn als beschermer en ook een leraar die in biecht te horen u mogelijk verlossen zal van het felle geschut van de boze duivel en zal u vermeerderen in zijn gratie.’ Van die dag voort zo bevond hij de profetie van Lutgart in hem waarachtig want hoe hij onreiner dingen in de biecht hoorde, hoe dat hij minder daarop achtte. En in hem vermeerderde voortaan de geest der wijsheid en de kennis Gods.

Toen deze broeder Thomas noch een jong kind was zo plag hem zijn vader met tranen en met devotie te vermanen tot studeren en tot geestelijk leven en zei aldus; ‘O mijn beminde zoon, toen ik over de zee gereisd was om Jeruzalem te bezoeken en dat heilige land zo kwam ik ter plaatse geheten de zwarte berg daar heremieten in verschillende cellen God dienden. En van een van hen daar ik mijn zonden tegen biechtte zo ontving ik voor een antwoord dat ik mijn zonden met penitentin niet licht zou kunnen afwassen, maar had ik een zoon die ik ter lering stelde en dat hij een goede bekwame priester werd zo mocht ik door hem geholpen worden.’ En door deze raad zo plag Thomas toen hij priester geworden was openbaar in zijn sermoen en ook heimelijk gebed voor zijn vaders ziel te eisen en op veel manieren hem te helpen. Als hij soms voor zijn vader geen mis deed als hij belet was zo zag hij zijn vader in de slaap en vertoonde hem al schijnend en doorwond en stak zijn handen uit en beklaagde zich dat hij zijn vader niet hielp.

Deze eerwaardig Thomas heeft beschreven in heldere sermoenen dat leven van de heilige maagd Lutgart voorzegt en dat leven van de wonderlijke Christina van Sint-Truiden. Ook heeft hij dat boek van de naturen der dingen geschreven daar hij 15 jaren over werkte. En voort het boek van de prelaten en onderzaten geheten het boek van de Bijen waarin hij veel geschreven heeft van mooie en loffelijke dingen waardig om te gedenken die in zijn tijd te Brabant geschiedden en van heilige en waardige personen die hij gezien heeft.

Dat .xxxiiij. capitel. Van vele doorluchtige oft heylige personen in Brabant

DEse broeder Thomas seyt in dat voorseyde boeck vanden Byen. Wi hebben gesien den eerwerdigen seer edelen man Coenraet eerstwerf abt van Villers, daer na van Cisteau, ten lesten bisscop ende cardinael te Romen die in wonderlijker wijsheyt sijn officie hanteerde Niet te min hi gaf hem tot contemplacien nochtans, wanneer hi allene mochte sijn. Van desen man heb ic bi properlijker waerheyt verstaen van here willem abt van Villers, dat die vingheren sijnre handen daer hi mede dat lichaem ons heren ghenaect lichtende waren bi nachte in duysternissen als keerssen, wanneer hi in boecken studeren wilde

Van desen eerweerdigen Coenraet hebben wi ontfangen bi ontwifelijcken geloue, als dat hi int lant van Brabant was dicwils visiterende deuotelijken dat graf vander saliger Marien van Oegnies. Als hi bi nachte was bedende so sach hi inden geest die heilige maget met gebogen knyen den Heere voor hem biddende, ende daer na soetelick troostende sinen arbeyt

Jc heb ooc gesien eenen anderen Coenraet vander predicaren ordenen tot Louen seer vuerich van leuen ende begeerlic totter menschen salicheyt Den welken als ic verhoorde dat hi steruen soude so quam ick tot hem daer hi stom lach ende als van hem seluen niet wetende. Mer als die vre naecte so hief hi sijn oogen ende handen op, ende mit vroliken aensichte aensiende dat crucifixe seyde hi dat veers Educ de carcere animam meam vt confiteatur nomini tuo domine Dat is te seggen Here leyt mijn siele wten kerckere op datse dinen name belijde Ende als hi dat driemael geseyt hadde, nederslaende sijn ogen verschiet hi

Dat 34ste kapittel. Van vele doorluchtige of heilige personen in Brabant.

Deze broeder Thomas zegt in dat voorgenoemde boek van de Bijen; ԗij hebben gezien de eerwaardige zeer edele man Koenraad, eerst abt van Villers, daarna van Cteaux, tenslotte bisschop en kardinaal te Rome die in wonderlijke wijsheid zijn officie hanteerde. Niettemin begaf hij hem tot overpeinzingen nochtans wanneer hij alleen mocht zijn. Van deze man heb ik goede waarheid verstaan van heer Willem, abt van Villers, dat de vingers van zijn hand waarmee hij dat lichaam van onze heer raakte lichtend waren bij nacht in duisternis als kaarsen wanneer hij in boeken studeren wilde.

Van deze eerwaardige Koenraad hebben we ontvangen bij ontwijfelbaar geloof toen hij in dat land van Brabant was en vaak dat graf bezocht van de zalige Maria van Oignies. Toen hij in de nacht aan het bidden was zo zag hij in de geest de heilige maagd met gebogen knien de Heer voor hem bidden en daarna lieflijk troostte zijn arbeid.

Ik heb ook gezien een andere Koenraad van de predikanten orde tet Leuven, zeer vurig van leven en begeerlijk tot de mensen zaligheid. Die toen ik dat hij sterven zou zo kwam ik tot hem daar hij stom lag en van zichzelf niets wist. Maar toen het uur naakte zo hief hij zijn ogen en handen op en met vrolijk aanzicht zag hij dat kruis en zei het vers; ‘Educ de carcere animam meam ut confiteatur nomini tuo domine.’ Dat betekent;’Heer, leidt mijn ziel uit de kerk opdat ze uw naam belijdt.’ En toen hij dat driemaal gezegd en zijn ogen neersloeg zo verscheidde hij.

Noch was een monic vander orden van Cisteau dien ic twijfel gesien te hebben daermen dit mirakel af vertelde. Als tlant van Brabant met snee bedect was so was dese monic dolende in tvelt te paerde, ende hi vant inden couden snee liggende een alte schonen kindeken, als [35v] van drie iaren seer weenende, dies hi medeliden had ende ginc vanden paerde ende omhelsede dat kindeken weenende so weende hi mede ende vraechde wat hi hadde Dat kindeken sweech, ende hi vragede weder Waer is v moeder, hebdi v moeder verloren Ten lesten seyde dat kint noch meer versuchtende Eylaes, eylaes, waer om en soudic niet wenen, ghi siet dat ic gebreck lidende in die coude sitte ende niemant ontfaet mi ter herbergen. Doe hief die monick tkint op ende custet seggende En weent niet meer soete kindekin, ick sal v thuys dragen ende sal v doen voeden Ende dit seggende waende hy metten kinde opt paert te climmen, ende dat kint ontghinc hem ende verschiet wt sinen arme, want het was Jesus der maget sone Doe viel die monick neder op die eerde ende weende bitterlijck Als hi so lange ghelegen had so wert hi achter na geuonden van eenen knechte ende hy wert opt paert gheset ende te huys gheleyt Ende alsmen hem vraechte waer om hi weende, so en const hi dien nachte anders niet segghen dan Aylaes goet kindeken, alder schoonste kindeken, waer om hebdi my gelaten, waer om so sijdi so haestelic wech ghegaen, waer om heb ic v verloren Daer na wert hi verlost ende hi verteldet eenen diet voort openbaerde den genen daer ict af hebbe onthouden

Noch was een monnik van de orde van Cteaux die ik twijfel gezien te hebben waar men dit mirakel van vertelt. Toen het land van Brabant met sneeuw bedekt was zo doolde deze monnik in het veld te paard en hij vond in de koude sneeuw liggen een al te mooi kindje als van drie jaren die zeer weende, dus had hij medelijden en ging van het paard en omhelsde dat wenende kindje en zo weende hij mede en vroeg wat hij had. Dat kindje zweeg en hij vroeg weer, ‘waar is uw moeder, heb je uw moeder verloren. Tenslotte zei dat kind en zuchtte noch meer; ‘Eilaas, eilaas, waarom zou ik niet wenen, ge ziet dat ik gebrek lijd en zit in de koude en niemand ontvangt me ter herbergen.’ Toen hief die monnik het kind op en kuste het en zei; ‘Ween niet meer lief kindje, ik zal u thuis dragen en zal u laten voeden.’ En dit zeggende waande hij met het kind op het paard te klimmen en dat kind ontging hem en scheidde uit zijn armen, want het was Jezus, de zoon van de maagd. Toen viel die monnik neer op de aarde en weende bitter. Toen hij lang zo gelegd had zo werd hij daarna gevonden van een knecht en hij werd op het paard gezet en thuis geleid. En toen men hem vroeg waarom hij weende zo kon hij die nacht niets anders zeggen dan;’ Eilaas, goed kindje, allermooiste kindje, waarom heb je me verlaten, waarom ben je zo haastig weg gegaan, waarom heb ik u verloren.’ Daarna werd hij verlost en hij vertelde het een persoon voort en openbaarde het diegene waarvan ik heb het onthouden.

Voort seit broeder Thomas. Bruessels een edel ende grote stadt in Brabant daer in is een hospitael van armen van groter liefden ende van goeder religien Nota. Dit is dat gasthuys bi sinte Goedelen daer sinte Vrsule patronersse is. etcetera. Jn deser plaetsen hebben wi ghesien een suster seer arbeydende, die ten lesten sterf van groter siecten. Ende als si van tertie tijt tot vespertijt doot gelegen hadde so wertse weder leuende ende op rechte, ende roepende haer mede susteren seyde si hem ende allen die daer teghenwoordich waren Daghelicx so heb ick gheeert in minen leuen dat maechdelijcke heyr van Colene, ende bi haren ghebede ben ic nv vanden vegeuier verlost ende ben bedwongen totten leuene weder te keeren. Op dat ic alle den genen die haer lieder memorie werdichlic eeren condigen soude toecomende hulpe inder doot, so verre als si alsulck steruen dat hem tgebet helpen mach Jn ghetugenissen van dien so geue ick ander weruen mijnen gheest Ende ter stont starf si weder

Voorts zegt broeder Thomas. Brussel is een edele en grote stad in Brabant en daarin is een hospitaal van armen van grote liefde en van goede religie. Nota. Dit is dat gasthuis bij Sint Goedele daar Sint Ursula patrones is, et cetera. In deze plaats hebben we gezien een zuster die zeer werkte die tenslotte stierf van grote ziekte. En toen ze van tertie tijd tot vespertijd dood gelegen had zo werd ze weer levend en richtte zich op en riep haar medezusters en zei hen allen die daar tegenwoordig waren. ‘Dagelijks zo heb ik geëerd in mijn leven dat maagdelijke leger van Keulen en bij hun gebed ben ik nu van het vagevuur verlost en ben gedwongen tot het leven terug te keren. Opdat ik al diegenen die hun lieden memorie het waard zijn te verkondigen de toekomende hulp in de dood in zo ver als zulke sterven dat hen het gebed helpen mag. Als getuige van die zo geef ik andermaal mijn geestՠen terstond stierf ze weer.

Jn Brabant heb ic heymelijc gekent een maghet van sonderlinger heylicheyt, die bi sekeren ghetugenisse van warachtigen broederen vander predicaren orden beuonden is in haer sijde hebbende een grote wonde bi vele iaren Te weten ouermits der aendachten der passien Christi ende sijnre wonden. ende van deser wonden vloeyde by nae eenpaerlic bloet bi groter quantiteyt Van welcken bloede tot sekerheyt van dier miraculen wi sagen in een glasen vaetken bewaert sijnde sonder veranderinge der verwen oft des rokes

Jn Brabant heb ic ooc gesien een nonne die opghetogen wert inden gheest so dicwils als si wat hoorde vander vroeghden des ewich leuens Ende als si daer nae een weynich gherust hadde so wert si blinckende in haer aensichte, ende met besloten ogen gafse wt haren monde so soeten geluyt van stemmen dat gheen melodye daer bi te gelijcken en is [36r]

In Brabant heb ik heimelijk gekend een maagd van bijzondere heiligheid die er zekere getuigen van waren broeders van de predikanten orde en bevonden is dat ze in haar zijde al jaren een grote wonde heeft. Te weten vanwege de aandacht aan het lijden van Christus en zijn wonden en van deze wonden vloeide bijna steeds bloed in grote hoeveelheid. Van welk bloed tot zekerheid van die mirakels zagen we dat het in een glazen vaatje bewaard werd zonder verandering van kleur of geur.

In Brabant heb ik ook gezien een non die opgetogen werd in de geest zo vaak als ze wat hoorde van de vreugde van het eeuwig leven. En toen ze daarna had gerust had zo begon ze te blinken in haar aanzicht en met gesloten ogen gaf zo uit haar mond zoՠn mooi geluid van stem dat geen melodie daarbij te vergelijken is.

Noch was int clooster van Ewyers in walsch Brabant een nonne edele van geslachte ende heylich van leuen gheheten ionffrouwe Lijsbeth van Wans. die van ioncx op seer deuoot was Mer haer ouders benidende hair heylicheit gauense te huwelike eenen eerlijken ridder tegen haren wille, metten welcken si in een bedde een iaer lanck slapende, nochtans onbeulecte maget bliuende. Ende tot alle plaetsen volchde haer dat beelde van onsen here Jhesu cristi gecruyst bi drie iaren lanck Ende als sy yet onreins oft quaets int ghedachte hadde, so dede onse heere sijn hant van den cruce die leggende op haer borst, ende verdreef also de temptacien ende onreyne ghedachten wt harer herten. Dese deuote maget hadt dicwil veelrehande spraken metten heyligen engelen

Op een tijt so wertse opgetogen in dat hemelsche paradijs, daer si veel wonderlike misterien sach, ende bouen al so heeft se mi beleden, datse daer die gelijckenisse sach vanden menschen die behouden sijn Niet [alleene] vanden leuenden [die] als doe gheboren waren, mer ooc van dier tijt voort totten eynde vander werelt geboren souden werden, ende ooc in wat state si behouden sijn, als in maechdeliken state, in huwelijcken state, in weduweliken state Als sise dan sach inden werelt, daer af si die gelijckenisse hadt ghesien inden hemel, so bekende sise sonderlinghe wten aenschouwen int aensichte, al en hadde sise noyt te voren ghekent ofte gesien, ende ter stont so wiste si die te onderscheyden den staet ende verdiente van eenen yegelijken Twelc een wtnemende grote gracie ende ghifte van gode was, als dat dye heylighe maghet so veel secreten den ghemeynen mensche verborgen gheweten conde Ende die waerheyt van desen dinghen heb ick in mi seluen beuonden, dyes mi god ghetuge si inden wtersten dage des oerdels, want si mi minen staet claerliken thoonde, ende met bescheyden woorden condich makede, die welcke niemant en wiste dan ick ende mijn biechtvader alleen Ende dit heb ic beuonden van veel anderen den welcken dat selue ooc van haer geschieden, gelijckerwijs alst van mi (alsoot voorseyt is) geschiet was Twelc seer wonderlick schijnt te gelouen ende nochtans warachtich is

Op een tijt sach dese heilige maget een edel ionffrouwe geheten Lijsbeth van Assche in groter pomperien ende cierheit der werlt Doe seide si tot hair Te vergeefs arbeydi ende v vrienden, want ic heb voorsien dat ghi in maechdelicken state steruen sult, twelck also geschiede

Noch was in het klooster van Aywiers in Waals Brabant een non, edel van geslacht en heilig van leven, geheten jonkvrouw Lijsbeth van Wans die van jongs af zeer devoot was. Maar haar ouders benijdden haar heiligheid en gaven haar ten huwelijk een eerlijke ridder tegen haar wil waarmee ze een jaar lang in een bed sliep en bleef nochtans een onbevlekte maagd. En te alle plaatsen volgde haar dat beeld van onze heer Jezus Christus gekruisigd wel drie jaren lang. En als ze iets onreins of kwaads in gedachten had zo deed onze heer zijn hand van het kruis en legde die op haar borst en verdreef alzo de verleidingen en onreine gedachten uit haar hart. Deze devote maagd had vaak velerhande woorden met de heilige engelen.

Op een tijd zo werd ze opgetogen in dat hemelse paradijs daar ze veel wonderlijke mysteries zag en bovenal zo heeft ze me beleden dat ze daar de gelijkenis zag van de mensen die behouden zijn. Niet alleen van de levende die toen ze geboren was, maar ook van die tijd voort tot het einde van de wereld geboren zouden worden en ook in welke staat ze behouden zijn zoals in maagdelijke staat, in huwelijkse staat of weduwen staat. Toen ze hen dan zag in de wereld waarvan ze de gelijkenis had gezien in de hemel zo herkende ze hen vooral uit het aanschouwen in het aanzicht al had ze hen nooit tevoren gekend of gezien en terstond wist ze te onderscheiden de staat en verdienste van iedereen. Wat een uitnemende grote gratie en gift van God was dat de heilige maagd zoveel geheimen van de gewone mensen verborgen weten kon. En de waarheid van deze dingen heb ik in mijzelf gevonden, dus God is mijn getuige in de laatete dagen van het oordeel want ze toonde mijn staat duidelijk en maakte het met bescheiden woorden bekend die niemand wist dan ik en mijn biechtvader alleen. En dit heb ik bevonden van veel anderen die datzelfde ook van haar geschiedden gelijk zoals het van mij (alzo het voorgezegd is) geschied was wat zeer wonderlijk schijnt te geloven en nochtans waar is.

Op een tijd zag deze heilige maagd een edele jonkvrouw geheten Lijsbeth van Asse in grote pomperij en sierlijkheid der wereld. Toen zei ze tot haar; ‘Tevergeefs werk je en uw vrienden, want ik heb voorzien dat ge in maagdelijke staat sterven zal,’ wat alzo gebeurde.

Het was een seer deuote maget in Brabant van graue bi Nyuele, die mit haer vriendinne, die ooc deuoot ende goet was, ghinc van Nyuele tot Lemlos ontrent twe mijlen weechs, ende si werden dolende inden wech. doe waren sy veruaert om dat perikel vanden bosschen, ende begonsten te wenen. Doe werden si voor hem siende een schoon iongelinc Ende so mi die een van hem lieden vertelde so had de iongelinc gelu ende crult hare, ghecleet mit witten clederen Doe gruetede hise vragende waer si gingen Si antwoorden dat si gingen te Lemlos vragende oft hi den wech wiste Doe seide hi Ja ic volcht mi na. Ende so ghinc hi voren al swigende ende si volchden, ende geen van beyden en conste spreken mits groter vruecht des herten ende verwonderingen [36v]

Ende doe si dat dorpe werden siende op een oghenblick verloren si haren leitsman Doe vielen si neder ter aerden ende werden bitterlic weenende, om datse alsulcken leytsman anders niet toe gesproken hadden. Daer na opstaende loofden si gode dit altijt houdende in harer memorien, ende daer wt toenemende in gheesteliken leuen

Het was een zeer devote maagd in Brabant van Grave bij Nijvel die met haar vriendin, die ook devoot en goed was, ging van Nijvel tot Lemlos omtrent twee mijlen weg en ze verdwaalde in de weg. Toen waren ze bang vanwege dat gevaar van de bossen en begonnen te wenen. Toen begonnen ze voor hen te zien een mooie jongeling. En zo me de ene van hen vertelde zo had de jongeling geel en gekruld haar gekleed met witte kleren. Toen groette hij ze en vroeg waarheen ze gingen. Ze antwoordden dat ze gingen te Lemlos en vroegen of hij de weg wist. Toen zei hij; ‘Ja ik, volg me na.’ En zo gin hij voor al zwijgend en ze volgden en geen van beiden konden spreken vanwege de grote vreugde van het hart en verwondering.

En toen ze dat dorp zagen op een ogenblik verloren ze hun leidsman. Toen vielen ze neer ter aarde en begonnen bitter te wenen omdat ze al zulke leidsman niet anders toegesproken hadden. Daarna stonden ze op en loofden God en behielden het altijd in hun memorie en namen daaruit toe in geestelijk leven.

Die eerweerdige meester Jan van Nyuele deken der kercken van Ludick versmadende alle rijcdommen ende glorien ghinc totten clooster van Oegnies aennemende die orden vander regulieren Cume gaf hi hem eenich tijt tot ledicheit oft ruste, altijt arbeydende om sielen te winnen Ende soe hi een sware ende lange siecte hadde so quam tot hem een groot meester wt hooch vrancrike, die hem wt minnen genesen woude op sijn selfs cost volcomelic binnen vier maenden. Doe meester Jan dat verstont so seide hi Wee mi allendich, ist dat ic dit vleesch (twelck rotten sal als god wil) oflate van prediken ende vander menschen salicheit, ia ooc drie weken, ende dat die sielen die christus met sinen bloede gecoft heeft vanden duuel ontrocken werden die bi mi ouermits hulpe der gracien gods verlost mochten werden. Dese salige man was ooc seer goedertieren totten armen. Ende als hi eenige arme ontmoette ende niet en hadt om te geuen soe was hi seer droeuich ende dede voor hem sijn deuoot ghebet in die stadt van lichameliker aelmoesen

Jtem op desen auont te voren eer dese weerdige man seer cranck sijnde inder nacht sterf, so quam daer een woest naect mensche die een truwant was. Ende sijnde buten int wterste deel des husen so badt hi om te mogen biechten tegen den heyligen man Mer hem wert geantwoort dat niet sijn en mocht ende so ghinc hi droeflic van daer. Dit bekende die heilige man binnen den huse leggende ende sprack tot eenen bi hem sijnde Brenget den man tot mi dien ghi verdreuen hebt Dit horende waren si alle bescaemt ende verwondert, ende si brachten den man dair, de welc zijn biechte seer nerstelic dede, ende gheabsolueert sijnde so schiet hi van daer Doe seide die heilige man voor hem allen aldus Ic en woude niet om duyst marck gouts ick en had dien man sijn biechte gehoort Hoort nv en wonderlijc dinck Als die man ontrent een vierendeel van eender milen gegaen was so viel hi neder ter aerden ende verschiet

Des nachts daer nae soe sterff dese heylighe man ende reysde totten heere Ende in dier tijt was een heylich man in Engelant predikende twoort gods. Ende so was dair int sermoen een sondersse die seer bitterliken rouwe hebbende van haren sonden onder alle tuolc riep met tranen totten predicant. O gods dienaer ontfermt doch mijnder, hoort mi allendighe ende absolueert mi van minen sonden Doe beual hi haer datse beyden soude tot na den sermoene. Corst daer na riepse weder om ende begeerde ghehoort te werden. Doen beloofde haer die predicant dattet sermoen haestelic voleyndt soude sijn Ende als si noch een luttel tijts hadde gerust so stontse op ende riep derdeweruen vreesliken, ende nederuallende op haer aensichte so verschietse

Dit siende die predicaer ende al tvolc so waren si alle veruaert ende verscrict. Ende hi badt alle den volcke met tranen datse gode baden dat hi yemandte ver [37r] thonen wilde hoe dat met die siele ware vander sonderssen Doe ginc die predicaer in sijn celle ende bleef daer in ghesloten drie dagen lanck sonder slapen ende sonder eten gestadich in sinen gebede Opten derden nacht so openbaerde haer de siele claerder dan die sonne seggende tot hem aldus Jc ben de siele dair ghi voor bidt ende ben van allen pijnen los, niet en gebreect mi dan den hemel op te varen Doe twifelde die predicant noch ende die siele seide weder. Dit sal v een teeken sijn dat ghi niet bedrogen en sult sijn Een geheeten meester Jan int lant van Brabant int clooster van Oygnies int bisdom van Ludick is nv dese vre gestoruen. Ende also hi altijt in sijn leuen ouver die arme ende ghequelde goedertieren was, also is nv sijn siele vanden engelen gods voor dat vegeuier gebracht, in welc veguier ic met ontaliker menichten ooc beuangen sijnde so wert sijn heylige siele met goedertierenheden beweget ouer die gheen die hi also kende ende hi badt ynnichlijc voor hem den here op datse vander pinen verlost mochten worden Ende ter stont wert hi van gode verhoort, niet allene voor den genen dair hi voor ghebeden had, mer ooc so werde ick met veel anderen verlost, ende hi wert met groter glorien inden hemel ontfangen. Als de siele dit gheseyt hadde so verschietse van daer. Die predicant sandt tot Brabant eenen bode met brieuen om de waerheyt te ondersuecken ende hi beuant dat die heylige man ten seluen dage ende vre gestoruen was, also die siele hadt gecondicht

De eerwaardige meester Jan van Nijvel, deken der kerk van Luik, versmaadde alle rijkdom en glorie en ging tot het klooster van Oignies en nam aan de orde van de regulieren. Nauwelijks gaf hij zich enige tijd tot leegheid of rust en werkte altijd om zielen te winnen. En zo hij een zware en lange ziekte had zo kwam tot hem een grote meester uit hoog Frankrijk die hem vanwege minnen genezen wilde op zijn eigen kosten volkomen binnen vier maanden. Toen meester Jan dat verstond zo zei hij; ‘Wee mij ellendige, is het dat ik dit vlees (wat rotten zal als God wil) aflaat van prediken en van de mensen zaligheid, ja ook drie weken, en dat de zielen die Christus met zijn bloed gekocht heeft van de duivel onttrokken worden die door mij vanwege de hulp van de gratie van God verlost mochten worden.’ Deze zalige man was ook zeer goedertieren tot de armen. En als hij enige arme ontmoette en niets had om te geven zo was hij zeer droevig en deed voor hem zijn devote gebed in plaats van lichamelijke aalmoes.

Item, op deze avond tevoren eer deze waardige man zeer ziek zijnde in de nacht stierf zo kwam daar een naakt en woest naakte mens die een bedrieger was. En was buiten in het uiterste deel van het huis en zo bad hij om te mogen biechten tegen de heiligen man. Maar hem werd geantwoord dat het niet zijn mocht en zo ging hij droevig vandaan. Dit bekende de heilige man die binnen het huis lag en sprak tot een die bij hem was; ‘breng de man die gij verdreven hebt.’Dit horende waren ze allen beschaamd en verwonderd en ze brachten de man daar die zijn biecht zeer vlijtig deed en geabsolveerd zijnde zo scheidde hij vandaar. Toen zei de heilige man voor hen allen aldus; ‘Ik wilde niet om duizend mark goud had ik die man zijn biecht niet gehoord.’ Hoort nu een wonderlijk ding. Toen die man omtrent een vierendeel van een mijl gegaan was zo viel hij neer ter aarde en verscheidde.

‘s Nachts stierf deze heilige man en reisde naar de heer. En in die tijd was er een heilige man in Engeland die het woord Gods preekte. En zo was daar in de preek een zondares die zeer bittere rouw had van haar zonden en riep onder al het volk met tranen tot de predikant; ‘O Gods dienaar, ontferm me toch, hoort mij ellendige en absolveer me van mijn zonden’; ‘Toen beval hij haar dat ze wachten zou tot na de preek. Gauw daarna riep zij weer en begeerde om gehoord te worden. Toen beloofde haar de predikant dat de preek gauw geindigd zou worden. En toen ze noch een tijdje had gerust zo stond ze op en riep een derde maal vreselijk en viel neer op haar aanzicht en zo verscheidde ze.

Dit zag de predikant en waren ze allen bang en geschrokken. En hij bad al het volk met tranen dat ze God baden en dat hij zich aan iemand vertoonde wilde hoe dat het met de ziel van de zondares ging, Toen ging de predikant in zijn cel en bleef daarin gesloten drie dagen lang zonder slapen en zonder eten en was steeds in zijn gebed. Op de derde dag zo openbaarde zich de ziel helderder dan de zon en zei tot hem aldus; ‘Ik ben de ziel daar ge voor bidt en ben van alle pijnen verlost, niets ontbreekt me dan de hemel op te gaan.’ Toen twijfelde de predikant noch en de zei weer; ‘Dit zal u een teken zijn dat ge niet bedrogen zal zijn. Een meester geheten Jan in het land van Brabant in het klooster van Oygnies in het bisdom van Luik is nu dit uur gestorven. En alzo hij altijd in zijn leven voor de armen en gekwelde goedertieren was alzo is nu zijn ziel van Gods van engelen voor dat vagevuur gebracht in welk vagevuur ik met ontelbare menigte ook bevangen zijn en zo werd zijn heilige ziel met goedertierenheid bewogen voor diegene die hij alzo kende en hij bad innig de heer voor hen dat ze van de pijn verlost mochten worden. En terstond werd hij van God verhoord en dat niet alleen voor diegenen waar hij voor gebeden had, maar ook zo werd ik met veel anderen verlost’ en hij werd met grote glorie in de hemel ontvangen’Toen de ziel dit gezegd zo verdween ze vandaar. De predikant zond naar Brabant een bode met brieven om de waarheid te onderzoeken en hij bevond dat die heilige man dezelfde dag gestorven als alzo de zieke had verkondigd.

Voort meer leestmen van veel ander weerdige personen exempelen ende getugenissen van goeden leuen, als daer die gracie gods wonderlic is geweest Eerste van heer Wouter van Bierbeke ridder des hertogen van Brabant neue, die welck in sijn tijt ionc sijnde gaf hem ter wereltliker ridderscapen Geerne placht hi te tornoyen, mer nochtan van sinen kinderliken iaren hadt hi grote minne totter glorioser moeder gods Maria ende hi eerdese met vasten, met aelmoesenen ende met missen vanhaer te laten celebreren

Op een tijt als hi reysde met veel anderen ten tornoye so hoorde hi te voren misse ter eeren van Maria die moeder gods Ende het gebuerde dat de priester misse doende ende den kelcke op heffende, so wert hi onder den kelck siende een gulden cruce, twelck maria de moeder gods den seluen heere Wouter sandt daer een briefken aen hinck in houdende dese woorden Draecht dit cruce van minent weghen wtuercooren vrient Wouteren van Bierbeke. Twelc als die priester na die misse gelesen hadde so vraechde hi ofter enich ridder was die also ghenaemt was. Doe wert hi den priester getoont, dien op deen sijde nam ende gaf hem dat cruce seggende, hoe hi dat opten outaer geuonden hadde twelc hi blidelic ontfinc Ende namaels als hi conueers wert tot Hemmeroede bouen Colen in sinte Bernaerts ordene, so gaft hijt ouer sinen abt Ende namaels creecht die grauinne van hollant met groter beden ende steldet onder hair reliquien ende het blincte ongelijc bouen alle ander gout. Verstaende dan dese ridder heer Wouter dat Maria gods moeder seer geeert wert in die voorseyde orden sinte bernaerts, achterlatende alle rijcdomme, eere deser werelt ende sijn vrienden so begaf hi hem wt minnen vander moeder [37v] gods in een vermaert clooster genoemt Hemmerode daerin dat hi conueers wert, gode ende Maria zijnre lieuer moeder dienende in groter ootmoedicheyt ende gehoorsaemheit ende viericheit in sinen ghebede so dat hi was een spiegel der duechden daer een yegelic bi ghesticht was Tusschen die twedrachtige maecte hi vrede Die onghehoorsamige oft onlijdtsamige onderwees hi tot duechden, ende die ghetempteert waren dien stercte hi mit schone ende goede exempelen die hi te hants gereet aen genomen hadde Ende want hi de latijnsche lessen diemen ter maeltijt inden reefter las niet en verstont, maer dicwils sadt ende weende, so vraechde hem op een tijt die prior wat hi ouer tafel dachte Hi antwoorde aldus Jc heb hier inne mijn lesse Als ic beghin te eten dan ouerdencke ic hoe dat de sone gods om minent wille vanden engel gebootscapt wert, ende inden lichaeme vander maget Marien vanden heyligen geest ontfangen was, ende also keer ick omme dat eerste blat.

Dair na dencke ic hoe de sone gods geboren wert ende in snoden doecxkens gheleyt inder cribben, ende dan is tweede blat gelesen. Jn deser manieren so ouerlope ic die besnidenisse, die coemste ende offerhande vanden drie coningen sijn presentatie inden tempel, sijn doopsel, vasten, passie, verrisenisse, opuaert ten hemel, nederseyndinge des heyligen geests ende dat wterste ordel Alsulck is mijn daghelicx lesse, deynde hier af is deynde des maeltijts

Als hi sijn doot naecte so wert hi van der moeder gods Maria geroepen ende hi sterf seer deuotelic gaende vander duysterheyt totten lichte, van arbeyde tot rusten ende den hoochsten lone.

Na sijn doot wert van gode vertoont van hoe groter verdienten dat sijnder moeder dienaer was Want een eerbaer ridder geheten heer Winemaer leggende gichtich in sijn bedde wert gesont bi dien dat hi wt deuocien aen dede an sijn handen ende voeten die scoenen oft boten vanden heyligen man. Twelck vernemende een ridder hebbende een apostema op sijn borst, badt om eenen boot te hebben, den welcken hi dair op leggende wert gheheel ghesont

Voort meer leest men van veel andere waardige personen voorbeelden en getuigenissen van goed leven als daar de gratie van God wonderlijk is geweest. Eerst van heer Wouter van Bierbeek, neef van de ridder van de hertog van Brabant, die in zijn tijd en nog jong was zich tot wereldlijk ridderschap begaf. Graag plag hij te toernooien, maar nochtans had hij vanaf zijn kindse jaren grote minnen tot de glorieuze moeder God en Maria en hij eerde haar met vasten, met aalmoezen en met missen van haar te laten celebreren.

Op een tijd toen hij met veel anderen te toernooi ging zo hoorde hij tevoren een mis ter ere van Maria, de moeder Gods. En het gebeurde dat de priester mis deed en de kelk ophief en zo zag hij onder de kelk een gouden kruis wat Maria, de moeder Gods, dezelfde heer Wouter zond waar een briefje aanhing die deze woorden bevatte. ’Draag dit kruis vanwege mij uitverkoren vriend Wouter van Bierbeek’ Wat toen de priester het na de mis las en vroeg hij of er enige ridder was die alzo genoemd werd. Toen werd hij de priester getoond die hem aan de kant nam en hem dat kruis gaf en zei hoe hij dat op het altaar gevonden had wat hij blijde ontving. En later toen hij convers werd te Hemmerode boven Keulen in Sint-Bernards orde zo gaf hij het over aan zijn abt. En later kreeg de gravin van Holland het met grote beden en stelde het onder haar relikwien en het blonk duidelijk boven alle andere goud. Verstaande dan deze ridder heer Wouter dat Maria, Gods moeder, zeer geerd werd in de voor genoemde orde van Sint-Bernard en alle rijkdom achterliet en eer van deze wereld en zijn vrienden zo begaf hij hem uit minne van de moeder van God in een vermaard klooster genoemd Hemmerode waarin hij convers werd en God en Maria, zijn lieve moeder, diende in grote ootmoedigheid en gehoorzaam en vurig was in zijn gebeden zodat hij een spiegel der deugden was waar iedereen bij gesticht was. Tussen tweedracht maakte hij vrede. De ongehoorzame of onlijdzame onderwees hij tot deugden en die verleid waren die versterkte hij met mooie en goede voorbeelden die hij gelijk gereed aangenomen had. En omdat hij de Latijnse lessen die men ter maaltijd en in de refter niet verstond, maar vaak zat en weende, zo vroeg hem op een tijd de prior wat hij aan tafel dacht. Hij antwoordde aldus; ԉk heb hierin mijn les. Als ik begin te eten dan overdenk ik hoe dat de zoon van God vanwege mij van de engel geboodschapt werd en in het lichaam van de maagd Marien van de Heilige Geest ontvangen werd en alzo keer ik dat eerste blad om.

Daarna denk ik hoe de zoon van God geboren werd in snode doeken gelegd in de kribbe en dan is tweede blad gelezen. Op deze manier zo overloop ik de besnijdenis, de komst en offerande van de drie koningen, zijn presentatie in de tempel, zijn doopsel, vasten, lijden, verrijzenis, opgang ten hemel, neer zenden van de Heilige Geest en dat laatste oordeel. Al zulke is dagelijks mijn les en het einde hiervan is het einde van de maaltijd.'

Toen zijn dood naakte zo werd hij van de moeder Gods Maria geroepen en hij stierf zeer devoot en ging van duisterheid tot het licht, van arbeid tot rust en het hoogste loon.

Na zijn dood werd van God getoond van hoe grote verdiensten dat zijn moeders dienaar was. Want een eerbaar ridder geheten heer Winemaer die met jicht in zijn bed lag werd gezond omdat hij devotie deed aan zijn handen en voeten en de schoenen of boten van de heilige man. Wat een ridder vernam die een gezwel op zijn borst had en bad om een schoen te hebben die hij daarop lag en werd geheel gezond.

Het was te Louen een deuoot broeder int clooster vanden predicaren geheten Seruatius die lange iaren inder ordenen geweest had Ende hi was so ootmoedich ende sachtmoedich als oyt broder yemant gesien hadt Grote medeliden ende minne hadde hi tot allen menschen Als dese broeder sieck lach der doot nakende so had hi sijn ogen ende sijn handen ten hemel wert ghekeert. Doe so vraechde hem een ander broedere na den vrede sijnre conscientien Dair op broeder Seruatius antwoorde ootmoedelic aldus Vaste ende sekere vrede is tusschen mi ende onsen behouder, ende geensins en salick langer van desen vrede ontbliuen noch berooft werden van hem te beschouwen. Aldus dan vrede met sinen naesten houdende heeft hi mit gode den ewigen vrede gheuonden

Er was te Leuven een devote broeder in het klooster van de predikanten geheten Servatius die lange jaren in de orde geweest was. En hij was zo ootmoedig en zachtmoedig als ooit een broeder iemand gezien had. Grote medelijden en minne had hij tot alle mensen. Toen deze broeder ziek lag en de dood naakte zo had hij zijn ogen en handen ten hemel waart gekeerd. Toen zo vroeg hem een andere broedere naar de vrede van zijn geest. Waarop op broeder Servatius ootmoedig aldus op antwoordde; ‘Vast en zeker, vrede is tussen mij en onze heer behouder en geenszins zal ik langer van deze vrede weg blijven noch beroofd worden van hem te aanschouwen. Aldus hield hij dan vrede met zijn naasten en heeft met God de eeuwige vrede gevonden.

Noch leestmen int boeck vanden Byen datter was een abdisse des cloosters van Floriual in walsch Brabant van sinte Bernaerts ordene geheten Gente edel van geslachte, mer noch edelre van duechden, die so minlic so stichtich ende volmaect was in haren woorden ende vermaningen, in haren zeden ende goede leuen, datse die nonnen alle in groter weerden hebben gehadt, altijt beghe [38r]rende haer toe spraek ende haer tegenwoordicheyt

Het geuiel datse sieck zijnde wert geuisiteert van een religiosen man haer secretelic vragende na haren staet Si antwoorde oetmoedelic Weet dat die alre binnenste mijns herten in vreden gestelt sijn bider gracien gods ende dat mijn siele in rusten des geests den here verblidende is Ende ic hope van sijnder ontfermhertiger goedertierenheit versaet te werden van sinen begeerliken aenschine, waer mede hi som wilen mi leuende gheweerdicht heeft te vertroosten Doe stontse op van haren beddeken nae haren vermogen, ende dat tegenwoordichlic siende den nonnen die daer waren so toonde si met haren vinger een plaetse voor die veinster dairse op lach seggende Hier heeft drie nachten vertoont geweest een cloot van seer claren lichte lange duerende in deser nacht Niet lange dair na so reysde hair heilige siele tot gode ontfangende den vrede der ewicheit.

Noch leest men in het boek van de Bijen dat er een abdis was van het klooster van Florival in Waals Brabant van Sint-Bernards orde geheten Gente, edel van geslacht, maar noch edeler van deugden die zo beminnelijk en zo stichtend en volmaakt was in haar woorden en vermaningen, in haar zeden en goede leven dat de nonnen haar allen in grote waarde hebben gehad en altijd begeerden haar toespraak en tegenwoordigheid.

Het gebeurde dat ze ziek was en bezocht werd van een religieuze man die haar geheim vroeg naar haar staat. Ze antwoordde ootmoedig; ‘Weet dat het aller binnenste van mijn hart in vrede gesteld is bij de gratie van God en dat mijn ziel rust in rust van de geest de heer verblijdt. En ik hoop van zijn ontfermende goedertierenheid verzadigd te worden van zijn begeerlijk aanschijn waarmee hij sommige tijden in mijn leven zich gewaardigd heeft me te vertroosten.’ Toen stond ze op naar haar vermogen van het bedje en de aanwezige nonnen die dat zagen zo toonde ze met haar vinger een plaats voor het venster daar ze op lag en zei; ‘Hier is drie nachten vertoond geweest een kloot van zeer helder licht die lang duurde deze nacht.’ Niet lang daarna zo reisde haar heilige ziel tot God en ontving de vrede van de eeuwigheid.

Men leest ooc veel exempelen van wijsheden, goedertierenheden, ende ander duechden van vrou Heylwijch deerste abdisse des cloosters van shertogen dale bi Louen vander seluer orden. Twelc die eedel hertoge Heynric die .ij. ioncfrouwe Margriete sijnre dochter fondeerde die daer religiose wert

Item int hospitael vanden armen in die stadt van Bruessel was een seer deuoot suster diese sorchfoudelic diende, die opten heyligen kersnacht haer deuotelick gaf te contempleren die beneficie der heyliger incarnatien ende gheboorten ons liefs heeren, ende si sach voor haer staende een alte schoonen kindeken twelc Jhesus was, dair si af ontfinck grote blijscap. Ende daer en binnen hoorde si eenen siecken mensche om hulpe roepen, soe liet si dat solaes vanden kindeken ende si liep totten siecken voldoende sijn begeerte Ende doe so quam si weder ende niet en vantse tkindeken, mer si vant onsen here Jhesum in forme van eenen volcomen man, die tot haer seyde aldus dese nauolgende woorden Want ghi om minen wil mi ghelaten hebt totten siecken gaende, siet ic die eerstwerf clein was in uwer herten, nv ben ic dus groot in v, te kennen geuende dat ghi mi latende ouermits mi ghecregen hebt meerder volcomenheyt dan te voren. Ende dit es also, want die minne ons enen naesten verdient meerderen loon dan die minne gods alleene

Jtem in walsch Brabant was een edel maghet van gheslachte, die bi in geuen des bosen gheests veel iaren becommert was in haer seluen inder liefden van eenen iongelinc Ende dit biechte si tegen haren biechtvader met veele tranen, die haer riet nauwe toe te siene datse met woorden oft met enigerhande teekenen die temptacie in haer seluen oft inden iongelinc niet en vermeerderde, ende dit verhoede si neerstelic. Daer na wert si so swaerlijck ghetempteert, datse verloos haren appetite van eten ende van slapen, so datse beraden wert totten iongelinc te gaen. Doe wertse siende onsen heren Jhesum ghecruyst sueteliken haer seggende aldus Mint mi die schoon ben, goet, suet ende edel Doe verschiet onse here terstont wt haren oghen, ende die maghet liet hi in vreden ende vruechden haers herten ende los ende vry van alle temptacien [38v]

Men leest ook veel voorbeelden van wijsheden, goedertierenheden en andere deugden van vrouw Heilwich, de eerste abdis van het klooster van Hertogendal bij Leuven van dezelfde orde. Wat de edele hertog Hendrik de 2de zijn dochter de jonkvrouw Margaretha fundeerde die daar religieuze werd.

Item, in het hospitaal van de armen in de stad Brussel was een zeer devote zuster die zorgvuldig diende die zich op de heilige Kerstnacht devoot begaf om te overdenken de zegening van de vleeswording en geboorte van onze heer en ze zag voor haar staan een al te mooi kindje wat Jezus was waarvan ze ontving grote blijdschap. En ondertussen hoorde ze een ziek mens om hulp roepen zo liet ze die solaas van het kindje en ze liep naar de zieke en voldeed aan zijn begeerte. En toen ze terugkwam en het kindje niet vond, maar ze vond onze heer Jezus in de vorm van een volkomen man die tot haar zei aldus deze navolgende woorden; ‘Wat gij vanwege mij gelaten hebt en tot de zieke ging, zie, de eerste keer was ik klein in uw hart en nu ben ik dus groot in u en geef te kennen dat ge me verliet omdat ge meer volkomenheid gekregen hebt dan tevoren.’ En dit is alzo, want de minne van een van onze naaste verdiend groter loon dan de minnen van God alleen.

Item, in Waals Brabant was een edele maagd van geslacht die door ingeven van de boze geest vele jaren bekommerd was in zichzelf in de liefde van een jongeling. En dit biechtte ze tegen haar biechtvader met veel tranen die haar aanraadde nauw toe te zien dat ze met woorden of met enigerhande tekens de verleiding in zichzelf of in de jongeling niet vermeerderde en dit verhoedde ze vlijtig. Daarna zo werd ze zo zwaar verleid zodat ze al haar appetijt van eten en slapen verloor zodat ze beraden werd om tot de jongeling te gaan. Toen begon ze onze heer Jezus gekruisigd te zien die lieflijk aldus tot haar zei; ‘Mint mij die mooi bent, goed, lief en edel.’ Toen verdween onze heer terstond uit haar ogen en de maagd liet hij in vreugde van haar hart en los en vrij van alle bekoringen.

Dat .xxxv. capitel. Van Margrietken van Louen geheten fyere Margrietken

IN die stadt van Louen was een goet burgher die mit sijnre huisurouwen van sijnen tijtliken goeden ordinancie makende hem schicte te begheuen in dat clooster te Villeers in Brabant, daermen in dier tijt leyde een heylich leuen Beyde waren si deuoot ende ontfingen religiose personen ter herbergen. Ende si hielden in haren huysen een ionck maechdeken hare nichte gheheeten Margrietken, die hem ende haren gasten tameliken ende neerstelijcken diende So warender enige boose menschen die vermoeden datse veel ghelts vergadert hadden, ende quamen wel .viij. personen op eenen auont daer te herberghen. Als dye voorseyde man ende wijf des anderen dages meenden wech te reysen ende sonden tvoorscreuen maechdeken om wijn Ende daer en binnen doden ende vermoorden si man ende wijf ende alle thuysghesin dat si daer vonden Ende si stalen daer alle tbeste dat daer was. Ende als Margrietken weder quam metten wijne, so leyden sijse met hem ende ghinghen in een huys bi der stadt. Als Margrietken daer sadt met droefliken ghelate, so leyden die bose moorders haer totter riuieren die die Dyle heet. Soe wasser een van hem lieden die met haer medelijden hadde ende die badt voor haer seggende Laetse leuen ende ick salse te wiue nemen So en wouden sise niet laten, beduchtende dat si se melden soude. Ende so ouerdroegen si eenen van hem lieden een grote somme te geuen om dat hijse doden soude Dye welcke dat onnosel lammeken nam ende doorstack haer keele ende sijde met eenen messe ende also werp hijse inden Dyle. Ende die weerdinne vanden huse hadde dit al ghemerct, want si hadde dese bose menschen na gheuolcht. Des anderen daghes des morghens vroech so wert dese moort bekent, des alle die stadt beroert wert, ende men sochte de moordenaers, mer si en werden niet gheuonden Men vant die lichamen vanden doden, mer niet en vant men dat dode maechdeken. Corts daer nae wert si gheuonden van visschers diet niet en dorsten te kennen gheuen beduchtende datmen hem de misdaet op leggen soude, ende also groeuen si se aen den oeuer vanden watere. Op welcke stede namaels van sommighe personen licht ghesien was ende so ontgroeuen sise ende droegense tot Louen ter plaetsen daer hair lichaem nv is. Vele schone teekenen ende miraculen geschieden, die welcke noch huden dages daer leyt ende wert getoont in een kiste gecleet ende gheschoeyt inder manieren als si was, doe sie verdroncken sijnde wten water ghetrocken wert ende begrauen Ende wert vanden goeden lieden te Louen in alsucker werdicheyt gehadt, dat sise heten fyere Margrietken

Jtem dye voorseyde Amant haer meester, die met sijnder huysurouwen te voren vermoort was die openbaerde hem by den wille gods eenen monic van Vileers, die welcke hem vraechde in wat state hi ware Doe antwoorde hy Wat gracien dat wi hebben die hebben wi bi verdienten van Margrietken [39r]

Dat 35ste kapittel. Van Margaretha van Leuven, geheten fiere Margrietje.

In de stad van Leuven was een goede burger die met zijn huisvrouw van zijn tijdelijke goed ordinantie maakte en hem schikte te begeven in dat klooster te Villers in Brabant waar men in die tijd een heilig leven leidde. Beiden waren ze devoot en ontvingen religieuze personen ter herbergen. En ze hielden in hun huis een jonge maagd, hun nicht, en geheten Margrietje die hen en hun gasten betamelijk en vlijtig diende. Zo waren er enige boze mensen die vermoedden dat ze veel geld verzameld hadden en er kwamen wel 8 personen op een avond daar te herbergen. Toen die voor genoemde man en wijf de volgende dag meenden weg te gaan zonden ze het voorschreven maagdje om wijn. En ondertussen doodden en vermoorden ze man en wijf en het hele huisgezin dat ze daar vonden. En ze stalen daar al het beste dat daar was. En Toen Margrietje terugkwam met de wijn zo leiden ze haar met hen en gingen in een huis bij de stad. Toen Margrietje daar zat met droevig gelaat zo leiden die boze moordenaars haar tot de rivier die de Dijle heet. Zo was er een van hen die met haar medelijden had en die bad voor haar en zei; ‘Laat haar leven en ik zal haar tot wijf nemen.’ Zo wilde ze haar niet laten en vreesden dat ze het vermelden zou. En zo kwamen ze overeen dat ze een van hen een grote som geven zodat hij haar doden zou. Die dat onschuldige lammetje nam en doorstak haar keel en zijde met een mes en alzo wierp hij haar in de Dijle. En de waardin van het huis had dit alles bemerkt want ze was de boze mensen nagevolgd. De volgende dag ‘s morgens vroeg zo werd deze moord bekend, dus de hele stad werd in oproer en men zocht de moordenaars, maar ze werden niet gevonden. Men vond de lichamen van de doden, maar niet vond men dat dode maagdje. Gauw daarna werd ze gevonden van vissers die het niet te kenen durfden te geven en vreesden dat men de misdaad op hen zou leggen en alzo begroeven ze haar aan de oever van het water. Op welke plaats later van sommige personen licht gezien werd en zo ontgroeven ze haar en droegen haar naar Leuven ter plaatse daar haar lichaam nu is. Vele mooie tekens en mirakels geschiedden die noch heden ten dage daar ligt en wordt getoond en in een kist, gekleed en geschoeid op de manier als ze toen was toen ze verdronken was en uit het water getrokken werd en begraven. En werd van de goede lieden te Leuven in al zulke waardigheid genomen zodat ze haar fiere Margrietje noemden.

Item, de voor genoemde Amant, haar meester, die met zijn huisvrouw tevoren vermoord was die openbaarde zich door de wil van God aan een monnik van Villers die hem vroeg in welke staat hij was. Toen antwoordde hij; ‘Wat gratie dat we hebben die hebben we bij verdiensten van Margrietje.

Dat .xxxvi. capitel. Vander ellendiger Marien martelersse ende maget

JNden tiden vanden tweeden hertoge Jan was bi bruessel een ionge maget geheeten Marie, die van ioncx was gheneycht in reynicheden gode ende sijnder gebenedider moeder te dienen. ende haer ouders beualense gode ende sijnre moeder dat sijse onbesmet bewaren mosten totten eynde Ende so begafse haer gode te dienen in een cluse. Het gheuiel op een tijt datse gaende bidden om aelmissen ginc door een bosselken gheheeten Linthout, dair quam int gemoet een iongelinck, diese quelde om met haer vleesschelic te misdoen Twelck si weygerde, seggende datse haren machdom onser lieuer vrouwen opgedragen hadde. Die knecht siende dat hi met smeken niet doen en conde so dreichde hise, ende ghinc tot sijn vaders huis ende stal een silueren croes ende dien stack hi heymelick in haer sale ofte bysacke. Doe hi dit hadde ghedaen soe dreychde hijse seggende ick sal v doen wroegen van dieften, die ghi in mijn vaders huys ghedaen hebt nemende een silueren croes, ten si dat ghi ter stont minen wille doet Mer si weygerde dat te doen, hair ooc ontsculdigende van dieften So quam die fame ende dat gheruchte totten oren van den meyer Hier en tusschen claechde Maria dese maghet haren ouders hair allinde, die haer rieden al haer betrouwen te setten in die moeder Gods ende haer hulpe aenroepen. So quam die meyer vanden quaden knecht daer toe verwect sijnde ende spracse aen van diefte ende dedese vanghen. Niet teghenstaende datse haer ontschuldichde seggende dat den croes sonder haer weten inden sack geborgen was, soe wertse ter doot verordelt Doe badtse den meyer op haer knyen dat sy haer ghebet spreken mochte voor hair doot, twelc hi consenteerde Doe keerdese hair deuotelick totter moeder Mairen, haer biddende datse der ellendiger Marien ontfermen wilde, Ende so wie die plaetse besochte, ende haer ellendige doot gedachte, geringe verhoort moste werden. Daer en binnen ghemaect sijnde eenen diepen putte, so wert die allendige Maria daer inne gheleyt. Ende als die hangdief badt dat sijt hem vergheuen wilde, so sprack si ootmoedeliken met schreyenden oogen O lieue vrient god moettet v vergeuen ende alle v sonden want ick vergheeft v seer minliken wt gronde mijns herten [39v]

Doe ghinc hi haer lichaem doorsteken met eenen scarpen stake oft spriete ende also wert si gods martelersse. Op die selue stont soe wert die boose knechte diese belogen hadt beseten vanden duuel ende hi riep vreeslic Doe wert hi mit boeyen gebonden, mer hi bracse al, ende doe wert hi besloten ende wert gebonden met eenre stoelen Ende om verlost te werden wert hi geuoert tot sinte Dignen te Ghele, daer na tot Winsele te Louen ende hi wert besworen, mer hi riep Jc en sal hier niet wt gaen, mer bi die ellendige Marie moet ic verdreuen werden Daer na wert hi geuoert ter plaetsen Doe gingen sijn vrienden voor tbeelde van onser vrouwen inder capellen daer nv tlichaem vander ellendiger Marien rust, te weten, een mile van Bruessel oostwert ende baden ynnichlijc voor sijn verlossinge. Doe sagen daer alle die inder kercken waren den duuel door die venster wt vliegen Daer na stont die knecht gesont op gode danckende ende sijnre lieuer moeder ende ooc der ellendiger Marien. Jtem tis ooc te weten dat inder doot deser ellendiger Marien ooc ghesien waren .xiij. ander blinckende maechden met bernende keerssen der heyliger martelersse chierlic eerende

Dat 36ste kapittel. Van de ellendige Maria, martelares en maagd (Maria Dolorosa van Brabant).

In de tijd van de tweede hertog Jan was bij Brussel een jonge maagd geheten Maria die van jongs af geneigd was tot reinheid om God en zijn gezegde moeder te dienen. En haar ouders bevalen haar God aan en zijn moeder dat zij haar onbesmet bewaren moesten tot het einde. En zo begaf ze zich om God in een kluis te dienen. Het gebeurde op een tijd toen ze om aalmoezen ging bidden door een bosje ging geheten Linthout, daar kwam haar een jongeling tegemoet die haar kwelde om haar vleselijk te misdoen. Wat ze weigerde en zei dat ze haar maagdom aan onze lieve vrouwe opgedragen had. De knecht die zag dat hij met smeken het niet doen kon zo bedreigde hij haar en ging naar zijn vaders huis en stal een zilveren kroes en die stak hij heimelijk in haar tas of bijzak. Toen hij dit had gedaan zo bedreigde hij haar en zei; ‘Ik zal u laten wroegen van diefstal die gij in mijn vaders huis gedaan hebt en een zilveren kroes nam, tenzij dat ge terstond mijn wil doet.’ Maar ze weigerde dat te doen en verontschuldigde zich van diefstal. Zo kwam de roep en gerucht ter ore van de meier. Ondertussen beklaagde de maagd Maria haar ellende het bij haar ouders die haar aanraadden al haar vertrouwen in de moeder Gods te zetten en haar hulp aan te roepen. Zo kwam de meier van de kwade knecht die daartoe aangespoord was en sprak haar aan van diefstal en liet haar vangen. Niet tegenstaande dat ze zich verontschuldigde en zei dat de kroes zonder haar weten in de zak verborgen was zo werd ze ter dood veroordeeld. Toen bad ze de meier op haar knien dat ze haar gebed spreken mocht voor haar dood, wat hij toestond. Toen keerde zich devoot tot de moeder Maria en bad haar dat ze de ellendige Maria ontfermen wild., En zo wie die plaats bezocht en haar ellendige dood gedacht gauw verhoord moest worden. Ondertussen werd er een diepe put gemaakt en zo werd de ellendige Maria daarin gelegd. En toen de hangdief bad dat zij het hem vergeven wilde zo sprak ze ootmoedig met schreiende ogen; ‘O lieve vriend, God moet het u vergeven en al uw zonden want ik vergeef het u zeer minlijk uit de grond van mijn hart.’

Toen ging hij haar lichaam doorsteken met een scherpe staal of lans en zo werd ze Gods martelares. Op dezelfde tijd zo werd die boze knecht die haar belogen had bezeten van de duivel en hij riep vreselijk. Toen werd hij met boeien gebonden, maar hij brak ze allen en toen werd hij opgesloten en werd gebonden met een stoel. En om verlost te worden werd hij gevoerd tot Sint Digna (Dimfna) te Geel en daarna naar Winsel te Leuven en hij werd bezworen, maar hij riep; ‘Ik zal hier niet uitgaan, maar bij de ellendige Maria moet ik verdreven worden.’ Daarna werd hij gevoerd ter plaatse. Toen gingen zijn vrienden voor het beeld van onze vrouwe in de kapel daar nu het lichaam van de ellendige Maria rust, te weten, een mijl van Brussel oostwaarts, en baden innig voor zijn verlossing. Toen zagen daar allen die in de kerk waren de duivel door het venster weg vliegen. Daarna stond de knecht gezond op en dankte God en zijn lieve moeder en ook de ellendige Maria.

Item, het is ook te weten dat in de dood deze ellendige Maria ook gezien werd 13 maal aan andere blinkende maagden met brandende kaarsen die de heilige martelares sierlijk eerden.

Dat .xxxvij. capitel. Vanden deuoten heere Jan van Ruysbroeck eerste prior van Groenendale den clooster

DJe eerweerdige heere Jan van Ruysbroeck pijnde hem van sijnder iuecht gode te dienen, wonende te Bruessel. Als sijn moeder was gestoruen so badt hi neerstelic voor haer siele Ende si openbaerde haer dicwils tegen hem geuende hair noot te kennen biddende hem om die hulpe sijns gebets ende seyde aldus O mijn alderliefste sone hoe lange tijt ist noch eer ghi priester werden sult. Ende als den tijt quam dat hi zijn eerste misse dede so openbaerde haer sijn moeder met bliden aenschijne, hem danckende ende te kennen geuende dat si ouermits der heiliger offerhande van alle pinen verlost was. Seer stille swigende ende rustich was hi, simpel van habijte ende gheciert van duechden ende eenuuldicheyt minnende. Als hi :lx. iaren out was, na dat hi veel menschen in de werelt een spyegel van heyligen leuen geweest hadde, so wert hi beraden mit somige sinen gesellen te gaen int clooster te Groenendale in zonyen, in die ordene vanden canoniken regulieren, om in alder rusten gode te dienen Mer niet lange en wast dair na dat hi prior ghecoren wert Ende so exemplaer ende stichtich was hi in sijnre officien dat hi in waken, in vasten, int hantwercke, ende inden obseruantien der ordenen alle die broeders te bouen ghinc Ja al was hi out ende weeck, nochtans bleef hi wt ghewoonten doende snode ende arbeydelijcke wercken, als mist te dragen op berryen/ te grauen, te deluen, ofte ander enige wercken noch ootmoediger ende snoder Ende al wast dat hi wrochte oft wat hi dede nochtan had hi sijn pater noster in deen hant, want hi was so vaste geoefent int schouwende leuen ende int werckende leuen, dat hi sijn broederen plach te seggen, dat hem bider hulpen gods niet swaerder en was als hi wilde sijn herte bi contemplacien tot gode op te heffen dan sijn hant an sijn hooft te doene. Costelijke scriften ende boecken heeft dese heylige man gescreuen, son- [40r] derlinge vanden scouwenden leuen eenen boeck vanden chiersel der gheestliker brulochten Jtem so heylich ende so familiaer was hi mit gode, dat hi onsen lieuen here Jhesum ende sijn lieue moeder ende ander heyligen plach te siene in sijnre contemplacien gheuoelende onsprekelike bliscap in sijnder herten Ende op een tijt onthelsden onse lieue here seggende tot sijnre moeder ende totten anderen heyligen Siet dit is mijn wtuercoren kint. Nochtans hadt dese werdige man dicwil veruolch ende temptacie van den bosen viant, die hem verthoonde in gedaente van vreeslike dieren om hem te turberen Item so deuoot was hi in misse te celebreren, dat hi dicwil alsulcke soeticheyt der godlijker tegenwoordicheyt geuoelde dat hem sijn lichamelijke crachten begauen, dat de ghene ter missen diende beduchte, dat die werdige man ouermits der groter soeticheit Jhesu sinen geest op geuen soude

Als hi in zijn .lxxxviij. iaer was so begonste hi in die lichamelijke crachten seer te crancken. Ende siende dat den tijt sijns verscheidens naecte so bereyde hi hem deuotelic ende blijdelic ter dootwert begerende ontbonden te werden ende bi christo te zijn Ende dicwil verhaelde hi twoort vanden souter Wanneer sal ic comen ende salic mi verthonen voor dat aenschijne mijns heren Als hi omtrent .xiiij. dagen te bedde gelegen had in tegenwoordicheyt vanden broederen gesont van herten ende met blinckenden aensichte soe verschiet hi seer suetelijc Jnt iaer ons heren M.CCC.lxxxi. op die octaue van sinte Kathelijnen, in dat .lxiiij. iaer sijns priesterscaps So was daer gecomen een deuoet ende geleert man, sonderlinge in medecinen, te weten, die deken der kercken van Diest, die seere familiaer plach te sijne met heere Jan van Ruysbroeck ende was hem comen visiteren in sijnre siecten So was hi in tegenwoordicheyt des lijcks inder kercken ende hi wert vallende in slape Ende daer vertoonde hem die heilige prior gecleet met priesterliken ghewade gaende ten outaer waert in alsulcker schoonheyt, dat hijt niet wtspreken en conste

Jtem vijf iaren na dat hi begrauen was vantmen sijn licham noch gheheel ende ongequest wtgenomen dat wterste van sijnder nasen, ende desgelijcx sijn clederen ende ornamenten daer hi in begrauen was waren ongeschent gebleuen. ende bi beuele vanden bisschop so wert dat heylige lichaem drye dagen lanck gesteld inden pant des cloosters, om daer te sien alle die wouden. Welck lichaem seer sueten roke was wtgeuende:

Dat 37ste kapittel. Van de devote heer Jan van Ruisbroek (Ruysbroeck, Ruusbroec), eerste prior van het klooster Groenendaal.

Die eerwaardige heer Jan van Ruysbroeck pijnigde hem van zijn jeugd af God te dienen en woonde te Brussel. Toen zijn moeder was gestorven zo bad hij vlijtig voor haar ziel. En ze openbaarde zich vaak tot hem en gaf haar nood te kennen en bad hem om de hulp van zijn gebed en zei aldus; ‘O mijn allerliefste zoon, hoe lange tijd is het noch eer ge priester worden zal.’ En toen de tijd kwam dat hij zijn eerste mis deed zo openbaarde hem zijn moeder met blij aanschijn en dankte hem en gaf te kennen dat ze vanwege de heilige offerande van alle pijnen verlost was. Zeer stilzwijgend en rustig was hij, eenvoudig van habijt en versierd met deugden en eenvoud van minne. Toen hij 40 jaren oud was, nadat hij veel mensen in de wereld een spiegel van heilig leven geweest was, zo werd hij beraden met sommige van zijn gezellen in het klooster te gaan te Groenendaal in Zoniën in die orde van de kanunniken regulieren om in alle rust God te dienen. Maar niet lang was het daarna dat hij prior gekozen werd, En zo’n voorbeeld en stichtend was hij in zijn taak zodat hij in waken, in vasten, in het handwerk en in de observatie van de orde alle broeders te boven ging. Ja, al was hij oud en week, nochtans bleef hij uit gewoonte doen snode en arbeidzame werken zoals mest te dragen op berries, te graven, te delven of ander enige werken noch ootmoediger en snoder. En al was het dat hij wrocht of wat hij deed, nochtans had hij zijn rozenkrans in de ene hand want hij was zo vast geoefend in het aanschouwende leven en in het werkende leven dat zijn broeders plagen te zeggen dat het met Gods hulp niet zwaarder was als hij in zijn hart de bespiegelingen tot God ophief dan zijn hand aan zijn hoofd te doen. Kostbare geschriften en boeken heeft deze heilige man geschreven en vooral van het aanschouwende leven een boek van het versiersel der geestelijke bruiloft.

Item, zo heilig en familiair was hij met God dat hij onze lieveheer Jezus en zijn lieve moeder en andere heiligen plag te zien in zijn overpeinzingen en voelde onuitspreekbare blijdschap in zijn hart. En op een tijd omhelsde hem onze lieveheer en zei tot zijn moeder en tot de andere heiligen. ‘Ziet, dit is mijn uitverkoren kind.’Nochtans had deze waardige man vaak vervolg en bekoring van de boze vijand die hem toonde in de gedaante van vreselijke dieren om hem te beroeren.

Item, zo devoot was hij de mis te celebreren dat hij vaak al zulke lieflijkheid van de goddelijke tegenwoordigheid voelde zodat hem zijn lichaam en krachten begaven zodat diegene die ter mis diende vreesde dat die waardige man vanwege de lieflijkheid van Jezus zijn geest opgeven zou.

Toen hij in zijn 88ste jaar was zo begon hij in de lichamelijke krachten zeer te verzwakken en ziende dat zijn tijd van zijn verscheiden naakte zo bereidde hij hem devoot en blijde ter dood waart en begeerde ontbonden te worden en bij Christus te zijn. En vaak herhaalde hij de woorden van de psalm; ‘Wanneer zal ik komen en zal ik me vertonen voor dat aanschijn van mijn heer.’ Toen hij omtrent 14 dagen te bed had gelegen in tegenwoordigheid van de broeders en gezond van hart met blinkend aanzicht zo scheidde hij zeer lieflijk in het jaar onze heer 1381 op de octaaf van Sint Katelijn in het 64ste jaar van zijn priesterschap. Zo was daar gekomen een devoot en geleerd man vooral in medicijnen, te weten; de deken van de kerk van Diest die zeer familiair plag te zijn met heer Jan van Ruysbroeck en was gekomen om hem te bezoeken in zijn ziekte. Zo was hji in tegenwoordigheid van het lijk in de kerk en hij viel daarin slaap. En daar vertoonde hem de heilige prior gekleed met priesterlijk gewaad en ging ten altaar in al zulke schoonheid zodat hij het niet uitspreken kon.

Item, vijf jaren nadat hij begraven was vond men zijn lichaam noch geheel en ongeschonden, uitgezonderd het uiterste van zijn neus en desgelijks zijn kleren en ornamenten waar hij in begraven was waren ongeschonden gebleven en op bevel van de bisschop zo werd dat heilige lichaam drie dagen lang gesteld in het pand van het kloosters om daar te zien allen die wilden. Welk lichaam een zeer lieflijke geur uitgaf.

Dat .xxxviij. capitel. Van broeder Jan den goeden cock van Groenendale

ONder den voorseiden prioer was daer cock een leeck man van alte groter volmaectheyt in duechdelijken wercken gheheeten broeder Jan van Haffingen, die oec met sinte Martha sorchfuldich was int werckende leuen ende met sinte Maria magdalena so oeffende hi dat scouwende leuen. Ende in stranghicheden des leuens ghinc hi te bouen alle de broederen des cloosters als in vasten, in absinentien, ende in waken. Selden ghinc hi des auonts slapen na alle sinen arbeyt die nochtan swaer was, voor der tijt dat hi metten inder nacht gehoort hadt Ende onder ander veel duechden die in hem geplant waren, so was hi sonderlinge verciert met oetmoedicheden tot hem seluen, met goeder [40v] tierenheyt tot sinen euen naesten Mer sonderlinge was hi beruert totten wonden ende heylich liden ons liefs heren Jhesu cristi met compassien ende mededogen want dye gedenckenisse der passien ons heeren droech hy sonder aflatinge in sijnre herten Ende hi oeffende hem somwilen daer in so vierichlic dat hi inden geeste heel op getogen wert. Jtem so verhuecht was hi vander godliker gracien dat hi ter eeren gods ende tot salicheyt der menschen ghescreuen heuet grote boecken die noch te Groenendale int voorseyde clooster ende elders sijn inhoudende salige materie, die seer oerbaerlic ende nutte sijn gelesen om der menschen salicheit Ende de selue boecken sijn ondersocht ende ghecorrigeert van gheleerden ende wijsen personen ende gheapprobeert

Op een tijt was hi soe sieck vander pestilentien ende so ontfinck hi sijn sacramenten, want tscheen dat hi ter stont steruen soude Doe wert hi roepende al dus Heere tot uwere ewiger eeren Een vanden broederen bi hem sijnde ende dit horende bad hem vriendelic dat hi hem seggen wilde wat die woorden beduden die hi so strangelijc riep Doe antwoorde hi, hoe dat hi inden geest had verstaen dat hi was een kint der ewiger verdoemenissen Ende daer om onderwerpende oft ouer geuende sinen wille der godliker belieften so riep hi seggende dese voorscreuen woorden Here tot uwer eeren wilick nv geerne na uwen wille verdoemt sijn

Jtem als den tijt sijns verscheydens wter werlt nakende was, so sat hi sieck in een setel ontrent een half iair lanck want hi en conde op geen bedde leggen mits een sonderlinge siecte die hi hadt. Ende ten lesten verschiet hi seer soetelic ontfangende die crone der glorien Jnt iaer ons heeren M.CCC. ende .lxxvij. op sinte Aechten dach

TEn eynde soe en is niet achter te laten hoe vrolic dat ontrent den iare ons heren .M.cccc.lx. sterf een deuoter religiose suster in de stat van Thienen geheten Margriete De welc sieck leggende seer begeerde te steruen ende mit christo te sine ende met vieriger deuotien ontfinck haer sacramente singende met luder stemmen ende dicwils Alleluya, ende si seyde voort Minnen, Benedijen, louen sijn oeffeningen des hemelschen hofs Daer hoortmen dat geluyt der herpen ende den sanck der engelen, daert so schoon is dat mijn siel niet vertroost en wilt sijn voir dier tijt dat ic dair si Och hemelsche Jherusalem v straten sijn ghestroyet met goude Mijn siele hanget nae v. Daer na alst conuent las dat vers Benedicite sacerdotes domini domino, benedicite sancti et humiles corde domino So verhiefse haer hooft, ende dat neder neygende so verschietse sueteliken van deser werelt

Hier eyndet dat eerste boeck vander Croniken van Brabant [41r]

Dat 28ste kapittel. Van broeder Jan, de goede kok van Groenendaal.

Onder de voornoemde prior was daar kok een leken man van grote volmaaktheid in deugdelijke werken geheten broeder Jan van Haffingen die ook met Sint Martha zorgvuldig was in het werkende leven en met Sint Maria Magdalena zo beoefende hij het aanschouwende leven. En in strengheid van leven ging hij alle broeders van het klooster te boven zoals in vasten, in onthouding en in waken. Zelden ging hij ճ avonds slapen na al zijn arbeid die nochtans zwaar was voor de tijd dat hij de metten in de nacht gehoord had. En onder andere vele deugden die in hem geplant waren zo was hij vooral versierd met ootmoed tot zichzelf, met goedertierenheid tot zijn even naaste. Maar vooral was hij geroerd tot de wonden en heilig leiden van onze lieveheer Jezus Christus met compassie en mededogen want de gedachte aan het lijden van onze heer droeg hij zonder aflaten in zijn hart. En hij oefende hem soms daar zo vurig in zodat hij in de geest heel opgetogen werd.

Item, zo verheugde hij zich van de goddelijke gratie zodat hij ter eren God en tot zaligheid der mensen grote boeken geschreven heeft die noch te Groenendaal in het voor genoemde klooster en elders zijn en bevatten de zalige materie die zeer oorbaar en nuttig zijn gelezen worden om de mensen zaligheid. En deze boeken zijn onderzocht en gecorrigeerd van geleerden en wijze personen en goed gekeurd.

Op een tijd was hij zo ziek van de pest en zo ontving hij zijn sacramenten want het scheen dat hij terstond sterven zou. Toen begon hij aldus de heer te toepen tot eeuwige eer. Een van de broeders die bij hem was en dit hoorde bad hem vriendelijk dat hij hem zeggen wilde wat de woorden betekende die hij zo sterk riep. Toen antwoordde hij hoe hij in de geest had verstaan dat hij een kind der eeuwige verdoemenis was. En daarom onderwierp of gaf hij zijn wil over aan de goddelijke beliefde zo riep hij en zei deze voorschreven woorden; ‘Heer, tot uw eer wil ik nu graag en naar uw wil verdoemd zijn.’

Item, toen de tijd van zijn scheiden uit de wereld nakende was zo zat hij ziek in een zetel omtrent een half jaar lang want hij kon op geen bed liggen vanwege een bijzondere ziekte die hij had. En tenslotte scheidde hij zeer lieflijk en ontving de kroon der glorie in het jaar van onze heer 1377 op Sint Aagten (Sint Agatha) dag.

Ten einde zo is niet achter te laten hoe vrolijk dat omtrent het jaar van onze heer 1360 een devote religieuze zuster stierf in de stad van Tienen geheten Margriet. Die ziek lag en zeer begeerde te sterven en met Christus te zijn en met vurige devotie ontving ze haar sacramenten en zong met luide stem en vaak Alleluja en ze zei voort Minnen, Benedijen en loofde zijn oefeningen van de hemelse hof. Daar hoorde men het geluid van harpen en het engelengezang daar het zo mooi is dat mijn ziel niet vertroost zal zijn voor de tijd dat ik daar ben. Och hemels Jeruzalem uw straten zijn bestrooid met goud. Mijn ziel hangt naar u. Daarna toen het convent dat vers las ‘Loof de Heer, zegen zijn heiligen en nederige van hart,’ zo verhief ze haar hoofd en neeg het neer en zo scheidde ze lieflijk van deze wereld.

Hier eindigt het eerste boek van de kronieken van Brabant.

Hier beghint dat ander deel der Cronijcken van Brabant.

Dat eerste capittel Vanden beginne der Troyanen tot Brabon ende Karle beyde kinderen van Francio.

DJe afcoemste ende edelheit der hogher vorsten ende hertogen van Brabant sal ick kenlick maken. So is te weten, dat van beginne dat god almachtich die eerste menschen maecte Adam ende Eua opten vridach, so warent ontrent xij. hondert iaren tot Noe toe, die bi beuele gods die arcke maecte teghen die toecomende diluuie, ende hi hadde .iij. sonen, te weten, Sem, Cham ende Japhet doe hi vijf hondert iaer out was. Ende Noe bi beuele gods met sijnen wiue ende met sinen drie sonen, met haren drie wiuen ghingen te samen inder arcken, daer Noe hondert iaren ouer ghetimmert hadde, also dat int beghin der Bybelen al verclaert wert. Ende want alle dye werelt inder diluuien verdranc wt ghenomen dese acht personen. So sijn van desen drie sonen ghecomen alle menschen die oyt sint inder werelt geweest sijn. Nae der diluuien so plantede Noe eenen wijngaert, ende so gheschiede den goeden vader Noe die dronckenscap vanden wine eer hi de crachte des wijns kende, so dat hi ontdect lach neder ter aerden. Ende Cam sijn sone en wilde hem niet decken, maer hi bespottede sinen vader. Mer Sem en Japhet waren bescaemt, ende niet willen siende die scamelhey haers vaders, so keerden si hem metten rugge tot haren vadere wert ende decten hem sijn scamelheyt Welcke dingen Noe daer na vernemende so ghebenedide hi Sem ende Japhet, maer Caym vermaledide hi. [43v]

Van dese drie sonen so werden bi Noes tiden gheboren ende leefden .xxiiij.M. ende hondert mannen, sonder die vrouwen ende die kinderen, dier veel meer waren, want Noe was out als hi sterff negen hondert ende vijftich iaren

Ende dit volck hadden die princen bouen hem, te weten, Nemroth van Cams gheslachte. Jetran van Sems gheslachte, ende Suffene van Japhets gheslachte

Overmits dese drie sonen van Noe is de werelt gedeylt in drie delen, te weten Asia Affrika Europa. Asia bewoonden die gheen die van Sem quamen. Affrika wert bewoont vanden genen die van Caym quamen. Ende Europa wert bewoont van dye quamen van Japhet. Van Sem is comen tvolc van Israhel ende onsen here Jhesus cristus, also die Bibel bewijst. Van Caim sijn comen veele quade tyrannen ende quade generacien. Ende Japhet had een vrouwe die heet Stuna, ende hi had .vij sonen te weten Mosoch Tyras, daer af sijn comen die van Tracien. Gomer dair af sijn comen die van Galacien, ende daer na die Gallen, dat sijn die Fransoisen. Lauan, daer af so sijn comen die Griecken. Magoch, dair af sijn gecomen die Siten. Madan, daer af sijn comen die Meden. Tubal, daer aff sijn comen die van Spaengien

Van Japhet leestmen ooc dat comen sijn .xv. generacien die Europa besaten, daer af dat die voorseide Suffene te sinen deele nam Creten ende Jtalien. Van desen Japhet sijn comen die heren van Troyen, van Rome, van Jtalien, van Vrancrijke ende van desen nederlanden ende al meest die kersten. Dese Suffene na somige boecken is af ghedaelt van Gomer Japhets sone. Ende si beginnen van hem die afcoemste van Hector van Troyen. Somige ander beghinnen Hectors afcoemste van Lauan iaphets sone, die had enen sone die Jouius heet Niet te min beyde dese generatien of linien vergaderen ten eynde ghelijc op Tros die na sijnen name maectede dye stadt van Troyen. Ende Tros had een sone die heet Jlus, die binnen troyen dede maken een borch oft palleys, ende noemdet ylion. Jlus wan een sone die heet Laomedon Bi tiden van desen Laomedon wert Troyen eer gedestrueert van Jason ende Hercules, die in Colcos trocken om tgulden vlyes. Laomedon was de derde coninc van Troyen, ende hi ende sijn wijf werden binnen Troyen verslagen. Ende hi liet na hem een sone geheten Priamus, die was gheuloden in Frigia. Ende als hi vernomen had dat vader ende moeder doot waren, so quam hi weder tot Troyen ende ontboot al die werclieden die hi conde crigen ende dede die stadt van Troyen veel schoonder maken ende meerder dan si te voren geweest hadde. Ende in dees Priamus tiden wert Troyen weder gedestrueert vanden Griecken, die daer .x. iaer voor lagen Ende dat was .xi.C. ende omtrent .lxix. iaren voor Cristus geboorte. Dese Priamus coninc van Troyen die hadde te wiue Hecube, aen hair so wan hi vijf sonen ende twee dochteren Die outste sone heet Hector die eerste vanden .ix. besten Die ander heet Paris De derde heet Diephebus De vierde Helenus Die vijfste Troylus. Die outste dochter heet Cassandra, de ander [44r]Polixena Ende Hector priamus outste soone hadt te wijue Andromache, daer hi schoon kinderen af hadde. Die outste sone heet Francion

Dat eerste kapittel. Van het begin van die van Troje tot Brabon en Karel, beide kinderen van Francion.

De afkomst en edelheid van de hoge vorsten en hertogen van Brabant zal ik bekend maken. Zo is het te weten dat van het begin dat God almachtig de eerste mensen op vrijdag maakte Adam en Eva zo waren er omtrent zevenhonderd jaren tot Noach die op bevel van God de ark maakte tegen de toekomende zondvloed en hij had 3 zonen, te weten, Sem, Cham en Jafet toen hij vijfhonderd jaar oud was. En Noach ging op bevel van God met zijn wijf en met zijn drie zonen met hun drie wijven tezamen in de ark daar Noach honderd jaar voor getimmerd had, alzo dat in het in het begin van de Bijbel verklaard wordt. En omdat de hele wereld in de zondvloed verdronk, uitgezonderd deze acht personen. Zo zijn van deze drie zonen alle mensen gekomen die ooit sinds in de wereld geweest zijn. Na de zondvloed zo plantte Noach een wijngaard en zo gebeurde het dat de goede vader Noach de dronken werd van wijn eer hij de kracht van de wijn kende zodat hij onbedekt neer lag ter aarde. En Cham, zijn zoon, wilde hem niet bedekken, maar hij bespotte zijn vader. Maar Sem en Jafet waren beschaamd en wilde niet de schamelheid van hun vader niet zien, zo keerden ze zich met de rug tot hun vader en bedekten zijn schamelheid. Welke dingen Noach daarna vernam en zo zegende hij Sem en Jafet, maar Cham vermaledijde hij.

Van deze drie zonen zo werden in Noachՠs tijden geboren en leefden 2400 honderd mannen, uitgezonderd vrouwen en de kinderen die er veel meer waren want Noach was negenhonderd en vijftig jaren oud toen hij stierf.

En dit volk had de prinsen boven hen, te weten, Nemroth van Cham ‘s geslachte. Jetran van Sem ‘s geslacht en Suffene van Jafet ‘s geslacht.

Vanwege deze drie zonen van Noach is de wereld in drie delen verdeeld, te weten Azië, Afrika en Europa. Azië bewoonden diegenen die van Sem kwamen. Afrika werd bewoond van diegene die van Cham kwamen. En Europa werd bewoond van die van Jafet kwamen. Van Sem is het volk van Isral gekomen en onze heer Jezus Christus alzo de Bijbel bewijst. Van Cham zijn veel kwade tirannen en kwade generaties gekomen. En Jafet had een vrouw die heette Stuna en hij had 7 zonen, te weten Mosoch Tyras waarvan die van Thraci zijn gekomen. Gomer waarvan zijn gekomen die van Galicië en daarna de Galliërs, dat zijn de Fransen. Lavan, daarvan zijn de Grieken gekomen. Magoch, daarvan zijn de Scythen gekomen. Madan, daarvan zijn gekomen de Meden. Tubal, daarvan zijn gekomen die van Spanje.

Van Jafet leest men dat er ook gekomen zijn 15 generaties die Europa bezaten, waarvan dat de voornoemde Suffene tot zijn deel Kreta en Italië nam. Van deze Jafet komen de heren van Troje, van Rome, van Italië, van Frankrijk en van deze Nederlanden en meest alle christenen. Deze Suffene, naar sommige boeken, is afgekomen van Gomer, de zoon van Jafet. En het begint met hem de afkomst van Hector van Troje. Sommige anderen beginnen Hector ‘s afkomst van Luvan, de zoon van Jafet, en die had een zoon die Jovius heette. Niettemin beide deze generaties of lijnen verzamelden tenslotte gelijk op Tros die naar zijn naam de stad Troje maakte. En Tros had een zoon die heette Ilus die binnen Troje een burcht of paleis liet maken en noemde het Ylion. Ilus wan een zoon en die heette Laomedon. In de tijd van deze Laomedon werd Troje eerder vernield van Jason en Hercules die in Colchis trokken om het gulden vlies. Laomedon was de derde koning van Troje en hij en zijn wijf werden binnen Troje verslagen. En hij liet na hem een zoon geheten Priamus, die was gevlogen naar Frigia. En toen hij vernomen had dat vader en moeder dood waren zo kwam hij weer naar Troje en ontbood alle werklieden die hij kon krijgen en liet de stad van Troje veel mooier maken en groter dan het tevoren geweest was. En in de tijd van deze Priamus werd Troje weer vernield van de Grieken die daar 10 jaar voor lagen. En dat was 900 en omtrent 69 jaren voor Christus geboorte. Deze Priamus die had tot wijf Hecuba en aan haar zo won hij vijf zonen en twee dochters. De oudste zoon heette Hector, de eerste van de 9 besten. De andere heette Paris. De derde heette Deiphobus. De vierde Helenus, De vijfde Troilus. De oudste dochter heette Cassandra, de andere Polixina. En Hector had tot wijf Andromache waar hij mooie kinderen van had. De oudste zoon heette Francion.

Voort suldi weten dat niet seer auctentijck en is tgeen dat hier na volget totten eynde vanden tweeden capittel daer gheseyt wert van Pompeius die tegen Julius cesar quam te stride, nochtans vintment in sommige historien

Die voorseyde Francion vloot nae die destructie van Troyen met Turcus die Troylus sone was, met Antenor Eneas ende cleyn Pryamus, ende met meer baroenen ende menichten van volck ende was dolende ouer de zee ende ouer de beemden van Meotides, ende van daer quamen si int lant van Jsaurien Ende Turcus track in een lant dat na hem heet Turkien, makende daer steden ende sloten. Van hem is afgedaelt die grote Turck die hem noch scrijft Vindicator troyanorum, dat is wreker der troyanen. Antenor track in Jtalien daer hi Padua ende Venegien stichte. Eneas trac in Jtalien ende cartagen. Van hem quamen die coningen van Albanien ende die edelheyt van italien Francion hectors sone hadt een sone die hector heet Hector had een sone die Troylus heet Troylus had .ij. sonen, de een heet Francion, dander priamus, met francion bleef here in Jsauria, ende priamus trac in pannonien, dats hongarien, ende so nam hi eens princen dochter van dien lande, die daer mede te huwelick gaf al tlant dat ouer de Denouwe lach. Dese priamus was die seste vanden groten Priamus Hectors vader ende hi stichte in dat lant en grote stadt die hi noomde Sicambrien. Ende twas C.xviij. iaren na die destructie van troyen, ende sijn volc wert al na dese stadt genaemt Sicambrinen Ende dese Priamus hadde twee sonen, die outste heet Eneas, die ander Priamus, mer Eneas bleef in Sycambrien Dese Eneas hadt een soone die heet ooc Priamus Ende dese Priamus had een sone die heet siluius Brabon. Ende Siluius Brabon had ses sonen die hi al niet ghegoeden en conste. Die outste heet Wandalus, vanhem quamen die Wandelen, die ander Poluxus, na hem heet dat lant van polen Die derde heet Rusus, na hem heet dat lant van Russen Die vierde heet Hunus, ende van hem quamen die Hunen. Die vijfste heete Frixus na hem heet Frigia Die .vi. heet Siluius brabon, ende wert also geheten om dat die latijnsche heren die gheboren wt Troyen waren also [ghenaemt waren], ende die bleef here van Sicambrien, ende hi hadt sonen ende dochteren Ende sijn outste sone heet Hector, ende die bleef here in Sicambrien Ende dese hector had een sone die heet Francion oft Francke. Ende Francion had een sone die heet Francio Brabon Francio brabon hadt een sone die heet Troylus ende een dochter die heet Ylia daer Mars aen wan Romulus ende Remus Ende inden tiden van dien Troylus so wert die gote stadt van rome gemaect van sijnre voorseyder suster kinderen Romulus ende Remus, daer sijn die Romeynen af comen. Ende Troylus had een sone die Brabon heet. Brabon had een sone die Siluius brabon heet. Siluius brabon hadt een sone die hector brabon heet. Hector brabon had .ij. sonen, deen sone hete Demophon ende die wan Tarquinius Priscus ende regneerde coninc te Rome. Die ander sone heet Palamides ende die bleef here in Si [44v] cambryen Ende palamides hadt drie sonen, die outste heet Brabon siluius, die ander heet Diephebus, ende de derde heete Pryas, mer Brabon bleef in Sicambryen Ende Pryas quam in een eylant dat heet Pontus, daer Pilatus namaels in gesonden wert Ende Dyephebus quam in Denemercken. ende Brabon Siluius die here in Sycambiren bleef had .ij. sonen, deen heet Dyomedes ende die creech dat lant in Affriken, dair hi trac wonen Dander hiet Priamus ende die bleef here in Sycambrien. Ende hi wan eenen sone die heet Philomenus, die had drie sonen, die outste heet Archadius, die ander heet Macedo ende die derde heet Priamus, ende die bleef heere in Sycambrien Ende tlant dair Archadius track wonen dat heete hi na hem Archadien Ende tlant daer Macedo track wonen dat heete hi Macedonien, ende die Macedo was vader van Philips des groten coninc Alexanders vader Ende Archadius wan eenen sone ende die was vader van Julius cesar. Ende aldus so is die edelheyt der werelt gecomen wten Troyanen

Mer priamus voorseyt die here in Sycambrien bleef had twe sonen. de outste heet Brabon ende bleef heere in Sicambrien Ooc had hi een docher die heet Polixena ende die had namaels te manne Neptabanus coninck van Egipten den toouenaer, diemen seyt dat Alexanders moeder bedrooch bi nigromancien. Dese Brabon heer in sicambrien hadde .ij. sonen. die een heet Laomedon Ende laomedon had een sone heet pelius Ende pelius had twee sonen die beyde hieten Troylus. Deen van beyden bleef here in Hybernia, dat is Yrlant Ende dese Troylus had een soon die heet Troylus brabon Troylus brabon had eenen sone die heet Priamus. Priamus had eenen sone die hiet Francion Francion had eenen sone die heet Siluius brabon. Siluius brabon had eenen sone die heet Troylus brabon. Ende van hem quamen twee Brabonen, deen na den anderen Ende daer na quam een die hiet hector Ende van dien Hector quam noch een Brabon Ende van dien brabon quam Priamus. Van dien priamus quam Francion oft Francke Ende die Francion had xiiij. sonen, ende .v. dochteren, die hi niet al gegoeden en conste, ende daer om gaf hi sijnen sonen schat ende beual hem lyeden landt te soecken om te bewoenen also si deden. Die outste bleef heere in Sicambrien Ende daer was een vanden ghebroeders die ionckste die Brabon hiet, ende die track wonen in Griecken biden hertoge van Archadien om dat sijn vader met kinderen verladen was Ende Brabons broeder ooc een van Francions kinderen die Karel hiet die quam wonen tot Heyden tongheren in dit nederlant, ende hi wert heere van desen nederlande tusschen den Rijn ende die Schelt. Ende hi dede een casteel maken op een riuiere genaemt die Wale die bouen den Rijn leyt. Ende dat casteel heet Meghem, maer nv heetet Nieumeghem. Ende dat waer om sal namaels verclaert worden. [45r]

Voort zal je weten dat het niet zeer authentiek is hetgeen hierna volgt tot het einde van het tweede kapittel daar gezegd wordt van Pompeius die tegen Julius Caesar kwam te strijden, nochtans vindt men het in sommige historin.

Die voor genoemde Francion vloog na de vernietiging van Troje met Turcus, die de zoon van Troilus was, met Antenor, Aeneas en kleine Priamus en met meer baronnen en menigte van volk en doolde daar over de zee en over de beemden van Meotides ,(Krim, Zwarte Zee) en vandaar kwamen ze in het land van Isaurie (noord van Taurus). En Turcus trok in een land dat naar hem heet Turkije en maakte daar steden en burchten. Van hem is afgedaald de grote Turk die hem noch beschrijft Vindicator troyanorum, ‘dat is wreker van die van Troje.’ Antenor trok in Italië daar hij Padua en Veneti stichtte. Aeneas trok in Italië en Carthago. Van hem kwamen de koningen van Albanië en de edelheid van Italie. Francion, de zoon van Hector, had een zoon die Hector heette. Hector had een zoon die Troilus heette. Troilus had 2 zonen, de ene heette Francion, de andere Priamus, maar Francion bleef heer in Isaurie en Priamus trok in Pannonien, dat is Hongarije, en zo nam hij een dochter van een prins van dat land die daarmee ten huwelijk gaf al dat land dat over de Donau lag. Deze Priamus was de zesde van de grote Priamus, de vader van Hector, en hij stichtte in dat land een grote stad die hij Sicambrie noemde. En het was 118 jaren na de vernieling van Troje en al zijn volk werd naar deze stad genoemd Sicambren. En deze Priamus had twee zonen, de oudste heette Aeneas, de ander Priamus, naar Aeneas bleef in Sicambrie. Deze Aeneas had een zoon en die heette ook Priamus. En deze Priamus had een zoon die heette Silvius Brabon. En Silvius Brabon had zes zonen die hij allen niet vergoedden kon. De oudste heette Wandalus, van hem kwamen de Wandalen, de andere Poluxus en naar hem heet dat land van Polen. De derde heette Rusus en naar hem heet dat land van de Russen. De vierde heette Hunus en van hem kwamen de Hunnen. De vijfde heette Frixus en naar hem heet Frigia. (Frygie, Anatolische hoogvlakte) De zesde heette Silvius Brabon en werd alzo geheten omdat de Latijnse heren die geboren waren uit Troje alzo genoemd waren en die bleef heer van Sicambrie en hij had zonen en dochters en zijn oudste zoon heette Hector en die bleef heer in Sicambrie. En deze Hector had een zoon en die heette Francion of Francke. En Francion had een zoon die heette die Francio Brabon. Francio Brabon had een zoon die heette Troilus en een dochter die heette Ylia daar Mars aan won Romulus en Remus. En in de tijden van die Troilus zo werd die grote stad van Rome gemaakt van de kinderen van zijn zuster Romulus en Remus waar de Romeinen van zijn gekomen. En Troilus had een zoon die Brabon heette. Brabon had een zoon die Silvius Brabon heette. Silvius Brabon had een zoon die Hector Brabon heette. Hector Brabon had 2 zonen, de ene zoon heette Demophon en die won Tarquinius Priscus en regeerde als koning te Rome. De andere zoon heette Palamides en die bleef heer in Cambrie. En Palamides had drie zonen, de oudste heette Brabon Silvius, de andere heette Diephebus en de derde heette Pryas, maar Brabon bleef in Sicambrie. En Pryas kwam in een eiland dat Pontus heette waar Pilatus later in gezonden werd. En Diephebus kwam in Denemarken. En Brabon Silvius die heer in Sicambrie bleef had 2 zonen, de ene heette Diomedes en die kreeg dat land in Afrika waarin hij trok te wonen. De andere heette Priamus en die bleef heer in Sicambrie. En hij won een zoon en die heette Philomenus en die had drie zonen, de oudste heette Archadius, de ander heette Macedo en de derde heette Priamus en die bleef heer in Sicambrie. En het land daar Archadius heen trok te wonen dat heet naar hem Arcadi. En het land daar Macedo in trok te wonen dat noemde hij Macedoni en die Macedo was vader van Filips, de vader van de grote koning Alexander. En Archadius won een zoon en die was vader van Julius Caesar. En aldus zo is de edelheid der wereld gekomen uit die van Troje.

Maar Priamus voorgenoemd die heer in Sicambrie bleef had twee zonen. De oudste heette Brabon en bleef heer in Sicambrie. Ook had hij een dochter die heette Polixina en die had later tot man Neptabanus, koning van Egypte, de tovenaar waarvan men zegt dat hij Alexanders moeder bedroog bij nigromantie. Deze Brabon heer in Sicambrie had 2 zonen, de ene heette Laomedon. En Laomedon had een zoon en heette Pelius. En Pelius had twee zonen die beide Troilus heetten. De ene van beide bleef heer in Hibernia, dat is Ierland. En deze Troilus had een zoon die heette Troilus Brabon. Troilus Brabon had een zoon die heette Priamus. Priamus had een zoon die heette Francion. Francion had een zoon die heette Silvius Brabon. Silvius Brabon had een zoon die heette Troilus Brabon. En van hem kwamen twee Brabonen, de een na de andere. En daarna kwam er een en die heette Hector. En van die Hector kwam noch een Brabon. En van die Brabon kwam Priamus. Van die Priamus kwam Francion of Francke. En die Francion had 14 zoons en 5 dochters die hij allen niet vergoeden kon en daarom gaf hij zijn zonen schat en beval hun land te zoeken om te bewonen, wat ze deden. De oudste bleef heer in Sicambrie. En daar was de jonste van de gebroeders die Brabon heette en trok te wonen in Griekenland bij de hertog van Arcadi omdat zijn vader met kinderen verladen was. En Brabonՠs broeder en ook een van Francionՠs kinderen die Karel heette die kwam wonen ter heide in Tongeren in Nederland en hij werd heer van dit Nederland tussen de Rijn en de Schelde. En hij liet een kasteel maken op een rivier de Waal genoemd die boven de Rijn ligt. En dat kasteel heette Meghem, maar nu heet het Nijmegen. En het waarom zal later verklaard worden.

Dat .ij. capitel. Van Brabon eerste coninc van Agippinen die den ruese versloech Ende van Kaerlen sijnen broeder here van Tongeren, beyde kinderen van Francion. Ende van Julius cesar, ende vanden keyser Octauianus [45v]

WJ willen weder keren op Brabone die in Griecken woonde bi den hertoge van Archadien. Dese brabon was een seer wijs sterc ende vroom ridder, ende was seer lieftael metten hertoge Hus van Archadien Ende daer om dede hi hem in huwelike hebben een van sinen alre edelste vrouwen daer Brabon aen wan eenen sone gheheten brabon siluius, ende noch een sone geheten Eneas. Ende int selue iare als Brabon was geboren so creech die hertoge van Archadien ooc een sone die Julius genaemt was, ende die wert wt sijnder moeder lichaem gesneden, daer om heet hi Julius cesar, ende ooc heet hi Gaius Ende dese drie kinderen wiessen te samen op , te weten, Julius, Brabon ende Eneas. Ende want Julius een groot wijs gheleert man was, so wert hi van den Romeynen gecoren een consul te zijn ende een capiteyn van haren volcke om dat te regeren Ende der capiteynen waren iij. Deerste heer Crassus, dander Pompeius, die derde Julius Cesar

Crassus wert gesonden vanden Romeynen in Perssen ende in Meden om te orlogen aldaer ende den roomschen rijcke tlant daer onderdanich te maken Ende om dat hi so gierich was so was hem gesmolten gout in sijn kele ghegoten ende sijn heerscapie nam een onsalich eynde Ende pompeius had die stadt van Rome te bewaren ende te regeren. Ende Julius wert gesonden ouer dat geberchte om den Romeynen veel landen onderdanich te maken Ende brabon ende Eneas sijn broeder trocken beyde met Julius cesar orlogen

Dese Julius creech ende conquesteerde Almanien, sassen, zwauen, doringen ende dese nederlanden. Ende Julius maecte Brabon coninc van Doringen, want hi hem seer beminde om sijnder vromicheit wil Ende so quam Julius vast nederwaert tot Colen, twelc doe heet Agrippinen, ende de stadt was thooft vanden conincrijcke van Agrippinen begripende alle tlant vanden Rijn totter Scelden toe Ende Julius versloech haren coninc, ende hi maecte desen brabon ooc regeerder vanden lande van Agrippinen.

Na dat Julius daer alle sijn belieften gedaen hadde, ende brabon in possessien ghestelt was dat lant bewarende So track Julius vast nederwaert met sinen volcke, ende int reysen stichte hi de stadt van Gulke, ende van daer so track Julius ouer die mase tot in Vlaenderen, twelc doe heet Tfelle wout sonder genaden ende hi quam daer die Leye in die Schelt valt. Daer stichte ofte vermeerderde hi een stadt die hi na sinen name dede heten Gand want hi heet Gaius Julius Ende daer na liet hi sijn versleten Romeynen rusten die niet meer ten oorloge en dienden. Ende van daer track hi voort ter plaetsen die nv Cassele heet, ende daer sterf een van sijn maghen die Cassius heet, dien hi groef bouen op den berch, ende dair na heet noch Cassele

Ende van daer track hi tot Bolonien oft Bonen daer hi met sijnen volcke verwinterde Ende binnen desen tide so dede hi een casteel maken

Ende die wile hi daer lach so is wat te verclaren vanden voorscreuen karle sone van Francio oft francken, die welck Kaerle woonde tot Tongeren ende tot Megen. [46r]

Dat 2de kapittel. Van Brabon, de eerste koning van Agrippina die de reus versloeg. En van Karel zijn broeder en heer van Tongeren, beide kinderen van Francion. En van Julius Caesar en van de keizer Octavianus.

Wij willen weder keren op Brabon die in Griekenland woonde bij de hertog van Arcadië. Deze Brabon was een zeer wijze, sterke en dappere ridder en was zeer lieftallig met de hertog Hus van Arcadië. En daarom liet hij hem huwen met een van zijn aller edelste vrouw daar Brabon een zoon aan won geheten Brabon Silvius en noch een zoon geheten Aeneas. En in hetzelfde jaar toen Brabon was geboren zo kreeg de hertog van Arcadië ook een zoon die Julius genaamd was en die werd uit zijn moeders lichaam gesneden en daarom heette hij Julius Caesar en ook heette hij Gaius. En deze drie kinderen groeiden tezamen op, te weten, Julius, Brabon en Aeneas. En omdat Julius een grote wijze geleerde man was zo werd hij van de Romeinen gekozen om consul te zijn en kapitein van hun volk om dat te regeren. En van de kapiteins waren er 3. De eerste heer Crassus, de ander Pompeius, de derde Julius Caesar.

Crassus werd van de Romeinen in Perzen en in Meden gezonden om aldaar te oorlogen en het Roomse rijk onderdanig te maken. En omdat hij zo gierig was zo was hem gesmolten goud in zijn keel gegoten en zijn heerschappij nam een onzalig einde. En Pompeius had de stad van Rome te bewaren en te regeren. En Julius werd gezonden over dat gebergte om de Romeinen veel landen onderdanig te maken. En Brabon en Aeneas, zijn broeder, trokken beide met Julius Caesar oorlogen.

Deze Julius kreeg en veroverde Allemagne, Saksen, Zwaben en deze Nederlanden. En Julius maakte Brabon koning van Thringen want hij beminde hem zeer vanwege zijn dapperheid. En zo kwam Julius vast nederwaarts tot Keulen wat toen heette Agrippina en de stad was het hoofd van het koninkrijk van Agrippina en omvatte al het land van de Rijn tot de Schelde toe. En Julius versloeg hun koning en hij maakte deze Brabon ook regeerder van het land van Agrippina.

Nadat Julius daar al zijn believen gedaan had en Brabon in bezit gesteld om dat land te bewaren zo trok Julius vast nederwaarts met zijn volk en in het reizen stichtte hij Gulke en vandaar zo trok Julius over de Maas tot in Vlaanderen wat toen heette het felle woud zonder genade en hij kwam daar de Leie in de Schelde valt. Daar stichtte of vermeerderde hij een stad die hij naar zijn Gand (Gent) noemde want hij heette Gaius Julius. En daarna liet hij zijn versleten Romeinen rusten die niet meer ten oorlog dienden. En vandaar trok hij voort ter plaatse die nu Kassel heet en daar stierf een van zijn verwanten die Cassius heette, die hij begroef boven op de berg en daarnaar heet het noch Cassele. (Kassel)

En vandaar trok hij naar Bolonien of Boulogne-sur-Mer daar hij met zijn volk overwinterde. En binnen deze tijd zo liet hij een kasteel maken.

En de tijd dat hij daar lag zo is wat te verklaren voor de voorschreven Karel, zoon van Francion of Franken en die Karel woonde tot Tongeren en te Megen.

Ende hi had een sone die ooc Karle heet ende die woonden metten seluen coninc van Agrippinen, dien Julius versloech ende dese ionge Karel misdroech hem aen goede vrouwen ende maechden also dat hi gebannen wert vanden coninc van Agrippinen ende veriaecht, ende hi quam te wonen bi Julius vader den hertoge van Archadien in griecken Ende ooc quam hi bi Julius suster die Swane heet, also datse van hem wert met kinde beurucht Doe karle des ghewaer wert en dorste hi daer niet langer bliuen. Ende ooc had hi vernomen dat doude Karel sijn vader doot was ende seyde tot Swanen Ick en derf om uwen wil hier niet bliuen, maer ick sal trecken tot mijnen lande, wildi met mi reysen ic sal v trouwen tot eenen wiue, ende Swane was daer toe bereet.

Ende dus togen si heymelic bi nacht van daer ende quamen te samen int nederlant tot eenre plaetsen daer .viij. tommen stonden, te weten van viij. heydensche heeren die dair verslagen waren ende begrauen, daer nv een tomme af is vergaen ende heet te seuentommen ende is tusschen Bruessel ende Louen. Ende somige scrijuen dat daer der edelre Swanen den arbeyt aen quam van kinde, ende dat si daer gelach van eenen sone geheten Octauiaen ende meynen dat was Octauianus Augustus dye gloriose mogende keyser Mer dit is niet wel te gelouen, want al was Julius cesar warachtich oom van Octauiaen, so scrijft nochtans daer af Suetonius, dat Octauiaen geboren wert op dye .viij. kalende van October ad capita bubala bi Roome. Aldus bleef die voorseide Kaerle met Swane Julius suster wonende te Tongheren ende te Megen dat nv Nyeumeghen heet

Ic keer weder op Julius cesar die te Bolonien ofte Boonen lach Hi track tweewerf ouer strijden in groot Brytanien, dat nv Enghelant heet, want tweewerf wert hi dair verwonnen, also dat hem volc ghebrack, ende ghinc weder leggen te Boulogne-sur-Mer

Doe quamen tot Agrippinen dats Colen bi Brabon die grote heren van Julius cesars wegen, deen heet Brutus, dander Crassus, ende die derde heete Ecliopus, die brabone seer beniden om dat hem Julius coninc gemaect had van Doringen. Ende si quamen als vrienden ende versochten aen hem dat hi soude comen om Julius bistant te doen So dat Brabon met hem lieden track, ende si quamen te samen met haren volck dat nv Brabant heet tot Louen, daer stont een tempel daer die heeren den afgod Mars plagen te loouen. Mer eenige boecken orconden dat Brabon dair geloofde ende eet dede van des rijcx van romen wegen, doen hi dat lant van hem ontfinck, ende Louen is noch die hooft stadt van Brabant.

Ende doe track Brabon metten anderen drye voorghenoemden heeren van daer den rechten wech nae Gendt Ende si quamen lijdende door een lant dat al vol riets stont Ende doen seide brabon Hier moet ymmer een water bi wesen Ende doe seyde daer een die dat lant kende, dat dair bi liep een riuiere die de Schelde heet, endedaer op die passagie daer si ouer mosten scepen een ruese lach op eenen torre ende wachte daer den tol, want die ouer de Schelde varen wilde die most dair sijn hant te tolle laten oft tegens den ruese vechten. [46v]

Maer Brabon en was niet veruaert vanden ruese ende seyde dat hi lieuer den ruese hadt te beuechten dan sijn hant te verliesen Ende met desen quam Brabon metten anderen op de Schelde ende wilde ouer scepen Doe sprac daer een van des ruesen knechten, dat si al mosten haer rechter hant tot eenen tol laten. Brabon seyde, hi en wilde ghenen tol gheuen, mer hi wilde tegen den ruese vechten Doe maecte die knecht een groot gheluyt met eenen ysere Ende die ruese dat horende quam wt sijnen casteel seer toornich ende ouermoedich ende vragede, wie daer so cloeck waer die tegen hem vechten wilde Brabon antwoorde Ic allene, twelc den ruese onweert gaf Ende doe vacht Brabon tegen den ruese, daer hi veel te liden had, want die ruese was fel ende sijn slagen waren groot Mer ten lesten wert hi verwonnen ende Brabon sloech hem sijn rechter hant af ende daer na sijn hooft, ende hi nam des ruesen hant ende werpse omtrent der haluer Schelden. Ende also verre als Brabon die hant werp so verre behoort de scelde aen Brabant, ende van dien hant werpe heeft Antwerpen noch den name behouden

Doe die ruese verslagen was, so reet Brabon tot eenen monstere die stont daer sinte Michiels cloostere nv staet ende noch heet die straet die monster strate, ende daer aenbedemen Mars den god vander oorlogen. Doe hi sijn gebet gedaen hadde so voer Brabon ende alle sijn geselscap ouer die Schelde in vlaenderen ende hi track met sinen gheselscape tot Ghendt, ende daer vernamense dat Julius tot Boonen lach, daer si trocken ende hem vonden, die alte blide was vander coemste van Brabon ende ooc vanden anderen heren Ende corts daer na track Julius ouer met sijnen heyre in groot Britanien, dat nv Engelant heet ende versloech haren coninc Cassibiliaen, ende maecte Britanien onderdanich den romeynen Ende doen track Julius weder in Vlaenderen in een grote wildernisse, dair hi veel rouers vant die hi alle versloech ende dat was te Toerhout, ende tot dier plaetzen gaf hi schoone priuilegien ende vryheden. Ende daer vertelde brabon Julio hoe hi den ruese verslegen had op de Schelt daer dat riet stont, ende hoe die ruese den tol nam van der hant ende hoe hi de hant in die Schelde werp End Julius dat verstaende verblijde hem daer in, ende hi track met Brabon ouer die Schelde, daer den torre stont dair die ruese den tol verwachte Ende daer comende behaechde Julius die plaetse so wel dat hi werclieden ontboot ende dede daer een borch maken. Ende hi maecte die plaetse ende aerde heilich na die heidensche ende roomsche maniere ende gaf daer schone rechten ende priuilegien, ende hi maecte coninc brabon om dat hi den ruese verslagen hadt marcgraef des heilichs rijcx, ende om den hant werp die brabon werp so bleeft hetende Hantwerpen, Ende Julius gaf der stadt die wapen, een borch van siluer in een velt van keelen, ende ooc twee handen om dat brabon die hant werp Noch voeren die hertogen van brabant den tytele vanden marcgraefscap des heilichs rijcx van des keyserijcx van Rome wegen Ende daer track Julius te Gallien weert dat nv vrancrijcke heet ende sloech neder ter plecken die nv Cameric heet, ende noch hetet de camer des heilichs rijcx, ende daer vant hi ooc een wout vol moordenaren die hi alle versloech [47r]

En hij had een zoon die ook Karel heette en die woonde met dezelfde koning van Agrippina die Julius versloeg en deze jonge Karel misdroeg zich aan goede vrouwen en maagden alzo dat hij verbannen en verjaagd werd van de koning van Agrippina en hij kwam te wonen bij Julius, de vader van de hertog van Arcadië in Griekenland. En ook kwam hij bij de zuster van Julius die Zwaan heette, alzo dat ze van hem met kind werd bevrucht. Toen Karel dat gewaar werd durfde hij niet langer daar te blijven. En ook had hij vernomen dat de oude Karel, zijn vader, dood was en zei tot Zwaan;’ Ik durf vanwege u hier niet langer te blijven, maar ik zal naar mijn land trekken, wil je met me reizen zal ik u trouwen tot een wijf’ en Zwaan was daartoe bereid.

En dus gingen ze heimelijk bij nacht vandaar en kwamen tezamen in Nederland tot een plaats daar 8 tomben stonden, te weten van 8 heidense heren die daar verslagen waren en begraven daar nu een tombe van is vergaan en heet te Seventomben (Zaventem of Tombergen bij Leuven in de Tiense Poort) en is tussen Brussel en Leuven. En sommigen schrijven dat daar de edele Zwaan daar baarde een kind en dat ze daar lag van een zoon geheten Octavianus en menen dat het was Octavianus Augustus die glorieuze vermogende keizer. Maar dit is niet goed te geloven want al was Julius Caesar de ware oom van Octavianus zo schrijft nochtans daarvan Suetonius dat Octavianus geboren werd op de 8ste dag van oktober, ad capita bubala bij Rome. Aldus bleef die voornoemde Karel met Zwaan bij Julius zuster wonen te Tongeren en te Megen dat nu Nijmegen heet.

Ik keer weer op Julius Caesar die Boulogne-sur-Mer lag. Hij trok tweemaal over te strijden in groot Brittanni dat nu Engeland heet want tweemaal werd hij daar overwonnen, alzo dat hem volk ontbrak en ging weer liggen te Boulogne-sur-Mer.

Toen kwam te Agrippina, dat is Keulen, bij Brabon die grote heren vanwege Julius Caesar, de ene heette Brutus, de ander Crassus en de derde heette Ecliopus die Brabon zeer benijdden omdat Julius hem koning gemaakt had van Thringen. En ze kwamen als vrienden en verzochten aan hem dat hij zou komen om Julius bijstand te doen. Zodat Brabon met hen mee vertrok en ze kwamen tezamen met hun volk dat nu Brabant heet te Leuven en daar stond een tempel daar de heren de afgod Mars plagen te loven. Maar enige boeken verkondigen dat Brabon daar beloofde en een eed deed vanwege het rijk van Rome toen hij dat land van hem ontving en Leuven is noch de hoofdstad van Brabant.

En toen trok Brabon met de drie andere heren vandaar de rechte weg naar Gent. En ze kwamen gaande door dat land dat geheel vol riet stond. En toen zei Brabon; ‘Hier moet immer een water bij wezen. En toen zei daar een die dat land kende dat daarbij een rivier liep die de Schelde heette en daarop een passage daar ze over moesten per schip waar een reus op een toren lag en bewaakte daar de tol want die over de Schelde varen wilden die moesten daar zijn hand laten of tegen de reus vechten.

Maar Brabon was niet bang van de reus en zei dat hij liever de reus had te bevechten dan zijn hand te verliezen. En met deze kwam Brabon met de anderen op de Schelde en wilde over schepen. Toen sprak daar een van de knechten van de reus dat ze allen hun rechterhand tot tol laten. Brabon zei dat hij geen tol wilde geven, maar hij wilde tegen de reus vechten. Toen maakte de knecht een groot geluid met een ijzer. En de reus die dat hoorde kwam uit zijn kasteel zeer vertoornd en overmoedig en vroeg wie daar zo kloek was die tegen hem vechten wilde. Brabon antwoordde; ԉk alleenլ wat de reus onwaarde vond. En toen vocht Brabon tegen de reus daar hij veel te lijden had, want de reus was fel en zijn slagen waren groot. Maar tenslotte werd hij overwonnen en Brabon sloeg hem zijn rechterhand af en daarna zijn hoofd en hij na de hand van de reus en wierp het omtrent de halve Schelde. En alzo ver als Brabon die hand wierp zo ver behoort de Schelde Brabant en van dat hand werpen heeft Antwerpen noch de naam behouden

Toen de reus verslagen was zo reed Brabon tot een monster die stond daar Sint Michiels klooster nu staat en noch heet die straat der monster en daar aanbad men Mars, de God van de oorlog. Toen hij zijn gebed gedaan had zo voer Brabon en al zijn gezelschap over de Schelde in Vlaanderen en hij trok met zijn gezelschap naar Gent en daar vernamen ze dat Julius te Boulogne-sur-Mer lag, daar ze heen gingen en hem vonden die al te blijde was van de komst van Brabon en ook van de andere heren. En gauw daarna trok Julius over met zijn leger in groot Brittanni dat nu Engeland heet en versloeg hun koning Cassibilianus en maakte Brittannie onderdanig aan de Romeinen. En toen trok Julius weer in Vlaanderen in een grote wildernis daar hij veel rovers vond die hij allen versloeg en dat was te Torhout en tot die plaats gaf hij mooie privilegies en vrijheden. En daar vertelde Brabon Julius hoe hij de reus verslagen had op de Schelde daar het riet stond en hoe de reus de tol nam van de hand en hoe hij de hand in de Schelde wierp. En Julius die dat verstond verblijde hem daarin en hij trok met Brabon over de Schelde daar de toren stond daar de reus de top bewaakte. En toen hij daar kwam behaagde Julius die plaats zo goed zodat hij werklieden ontbood en liet daar een burcht maken. En hij maakte die plaats en aarde heilig naar de heidense en Romeinse manier en gaf daar mooie rechten en privilegin en hij maakte Brabon koning omdat hij de reus verslagen had en markgraaf van het heilige rijk en vanwege de hand die Brabon wierp zo bleef het heten Hantwerpen, En Julius gaf de stad een wapen, een burcht van zilver in een veld van kelen en ook twee handen omdat Brabon die hand wierp. Noch voeren de hertogen van Brabant de titel van markgraafschap van het heilige rijk van het keizerrijk vanwege Rome. En daarna trok Julius te Gallië waart dat nu Frankrijk heet en sloeg neer ter plekke dat nu Kamerijk heet en noch heet het de Kamer van het heilige Rijk en daar vond hij ook een woud vol moordenaars die hij allen versloeg.

Als coninc brabon verstont dat Julius cesar daer ruste, so nam hi een scip in de Schelde ende wilde te Camerijcke varen spelen, ende onder wegen vant hi eenen dal daer veel swanen waren. Ende brabon ginc na een swane schieten, mer de swaen ontuloot hem, ende Brabon swoer hi soude den swaen volgen so lange dat hi hem crigen soude Ende hi volchde den swane weder om lancx den water tot meghem in gelderlant Ende daer lach die voorscreuen Julius Cesars suster, dye met karlen here van Tongeren neder comen was Ende doe si sach dat brabon schieten wilde den swaen so riep si in griecxscher talen Heer ridder laet mijnen swaen sijn leuen Ende brabon verwonderde sere wie die vrouwe wesen mochte, ende ghinc wten scepe opt slot Ende doen hi daer bouen quam verkenden si elc den anderen, want si te samen waren op gewassen, maer si was veel ouder dan Brabon. Ende si gaf Brabon een cofferken ende daer was in een cleyn beeldeken van goude ende dat plach Julius moeder toe te horen, ende dat gaf si brabon om Julius haren broeder te dragen. Ende brabon track ter stont weder te Camerijke daer hi Julius vant ende seide hem alle sijn gheschienissen ende gaf hem dat cofferken daer dat beeldeken van goude in was, ende seide voort hoe hem sijn suster seer dede groeten Daer hem Julius alte wonderliken af verblide ende trac ter stont met brabon tot Megem Ende onder wegen reysende so wijsde hem Brabon het dal ende tlant daer hi die swanen gheuonden hadde Ende doe gaf hem Julius den name Valencigne dat is swanen dale

Ende van daer trocken si voort tot Meghem, daer Julius sijn suster Swane vant, die hem ende alle sijn volc seer blideliken ontfinc Ende si vertrack hem alle haer geschiedenisse, hoe datse met haren man wt Griecken quam, ende hoe dat se onder wegen gelach van eenen sone die heet Octauiaen, ende si toonde hem tkint, twelc Julius seer wel genoechde ende noch thoonde si hem een ionge dochter die ooc Swane heet Ende si claechde hoe dat haer heere gestoruen waer ende hoe si vrouwe was van Tongeren ende van alle dien lande. Ende Julius dede haer casteel al heel vermaken ende daer na bleeft heeten Nyeumeghem, ende Julius nam hem sijnen iongen neue Ende coninc Brabon badt te hebben in huwelike die ionge Swane, die hem Julius gaf Ende ooc gaf hi hem dair mede te huwelic dat conincrike van Agrippinen, dat is, alle tlant van op den Rijn totter Schelden toe, dair Brabant in begrepen is. Behoudelic dat Julius suster half dat rijke behouden soude haer leuen, ende na haer doot soudent brabons nacomelingen ewelic behouden, ende ooc tvoorseide conincrike van Doringen ende tmarcgraefscap des heylichs rijcx Ende al die wijle dat Julius bi zijn suster lach ende dede haer casteel vermaken so voer hi met Brabone iagen ende si iageden na eenen hert, die welck als hi niet onvlien en conste, so viel hi neder ter eerden voor Julius cesar ende weende tranen also die herten plagen als si sien dat si steruen moeten Doe nam Julius den hert op ende lietes niet meer iaghen ende dede den seluen hert enen gulden halsbant om sijnen hals doen, ende op den halsbant stont in griecxsche letteren ghescreuen ende wt ghegrauen aldus. Julius cesar heeft mi gheuaen, mer door sijn eedelheit liet hi mi gaen Ende dat hert leefde [47v] na Julius menich hondert iaer, want den bant was gewassen in sijn vel, dat men den bant niet en bekende doe hy ghecregen wert Ende in die selue reyse quam Julius tot Louene, daer den tempel van Mars stont, dair die heren den afgod Mars plagen te louen, ende ooc den Roomschen rijcke ghehoorsaemheyt te ghelouen, ende noch so heuet de stadt den name daer af behouden Ende Julius stichte tot Louen een borch ende van daer track hi met sinen volck twee milen, dair Julius eenen Aerne schoot al vliegende, ende noch hiet die plaetse daer af Aerschot, ende Julius maectede daer een casteel Ende in deser tijtdat Julius so lange in Gallien ende in dese nederlanden bleef leggende, so werden die Romeynen op hem tornich om dat hy bouen vijf iaren merrede, want het was een statuyt vanden Romeynen dat haer capiteynen ouer die vijf iaren hem niet absenteren en mochten. Ende midts dien meynde Pompeius dat hi Julius wt Rome weeren ende verdriuen soude, twelck Julius vernam die hem daer tegen meynde te wapenen

Toen koning Brabon verstond dat Julius Caesar daar rustte zo nam hij een schip in de Schelde en wilde te Kamerijk varen spelen en onderweg vond hij een dal waar veel zwanen waren. En Brabon ging op een zwaan schieten, maar de zwaan ontkwam en Brabon zwoer hij zou de zwaan volgen zo lang totdat hij hem krijgen zou. En hij volgde de zwaan wederom langs het water tot Megen in Gelderland. En daar lag die voorschreven Julius Caesars zuster die met Karel de heer van Tongeren neder gekomen was. En toen ze zag dat Brabon de zwaan wilde schieten zo riep ze in Griekse taal; ‘Heer ridder, laat mijn zwaan zijn leven.’ En Brabon verwonderde zich zeer wie die vrouwe wezen mocht en ging uit het schip op het slot. En toen hij daarboven kwam herkenden elk de andere want ze waren tezamen opgegroeid, maar ze was veel ouder dan Brabon. En ze gaf Brabon een koffertje waarin een klein gouden beeldje was en dat plag Julius moeder toe te behoren en dat gaf ze Brabon om naar Julius, haar broeder, te dragen. En Brabon trok terstond weer naar Kamerijk daar hij Julius vond en zei hem al zijn geschiedenis en gaf hem dat koffertje waarin dat gouden beeldje in was en zei voort hoe hem zijn zuster zeer liet groeten. Daar hem Julius al te wonderlijk van verblijdde en trok terstond met Brabon naar Megen. En onderweg reizende wees hem Brabon het dal en het land daar hij die zwaan gevonden had. En toen gaf Julius het de naam Valencigne, dat is zwanendal.

En vandaar trokken ze voort naar Megen daar Julius zijn zuster Zwaan vond die hem en al zijn volk zeer blijde ontving. En ze vertelde hem al haar geschiedenis, hoe dat ze met haar man uit Griekenland kwam en hoe dat ze onderweg lag van een zoon die Octavianus heette en ze toonde hem het kind, wat Julius zeer vergenoegde en noch toonde ze hem een jonge dochter die ook Zwaan heette. En ze klaagde hoe dat haar heer gestorven was en hoe ze vrouwe was van Tongeren en van al dat land. En Julius liet haar kasteel geheel vermaken en daarnaar bleef het heten Nijmegen en Julius nam tot hem zijn jonge neef. En koning Brabon bad te hebben in huwelijk de jonge Zwaan die Julius hem gaf. En ook gaf hij hem daarmee in het huwelijk dat koninkrijk van Agrippina, dat is al het land van op de Rijn tot de Schelde toe daar Brabant in begrepen is. Behalve dat Julius zuster half dat rijk behouden zou haar leven en na haar dood zouden Brabonՠs nakomelingen het eeuwig behouden en ook het voornoemde koninkrijk van Thringen en het marktgraafschap van het heilige rijk. En al de tijd dat Julius bij zijn zuster lag en het kasteel liet vermaken zo voer hij met Brabon jagen en ze joegen op een hert die toen het niet ontkomen kon zo viel het neer ter aarde voor Julius Caesar en weende tranen alzo de herten plagen als ze zien dat ze sterven moeten. Toen nam Julius het hert op en liet het niet meer jagen en liet hetzelfde hert een gouden halsband om zijn hals doen en op de halsband stond in Griekse letters geschreven ingegraveerd aldus; ‘Julius Caesar heeft me gevangen, maar door zijn edelheid liet hij me gaan.’ En dat hert leefde na Julius menig honderd jaar want de band was in zijn vel gegroeid zodat men de band niet herkende toen hij gevangen werd. En in diezelfde reis kwam Julius tot Leuven daar de tempel van Mars stond daar de heren de afgod Mars plagen te loven en ook het Romeinse gehoorzaamheid plachten te beloven en noch zo heeft de stad de naam daarvan behouden. En Julius stichtte te Leuven een burcht en vandaar trok hij met zijn volk twee mijlen daar Julius een arend schoot al vliegend en noch heet die plaats daarvan Aarschot en Julius maakte daar een kasteel. En in deze tijd dat Julius zo lang in Galli en in deze Nederlanden bleef liggen zo werden de Romeinen op hem vertoornd omdat hij meer dan vijf jaren draalde want het was een statuut van de Romeinen dat hun kapiteins over die vijf jaren niet verwijderen mochten. En mitsdien meende Pompeius dat hij Julius uit Rome weren en verdrijven zou, wat Julius vernam die hem daartegen meende te wapenen.

So nam hi oorlof aen sijn suster ende aen haer gheselschap ende track na Rome met Brabon ende met Octauiaen sijnen neue ende met alle sinen volcke. Ende eer Julius te Romen quam so quam hem Pompeius tegen als vijant met groten volcke. Daer vochten si eenen groten strijt, ende daer wert coninck brabon vermoort van achter vanden voorseyden drie heren Brutus Crassus ende Ecliopus Twelc Octauiaen alte geerne gewroken hadde, mer hi en condet op die tijt niet volbrengen, hoe wel dat hijer nochtans sijn beste om dede. Na veel vechtingen ende bloetstortingen so wan Julius cesar den strijt ende hadt victorie Ende Pompeius vloot in egipten ende Julius tooch hem na, mer Pompeius en dorste daer niet blijuen ende vloot in Alexandrien, dair hi onthooft wert ende sijn hooft wert Julius ghesonden

Van desen Pompeius leestmen dat hi .xxij. coninghen verwonnen hadde Mer na dat hi den tempel gods hadt onteert so en street hi noyt, hi en wert altoos verwonnen. Ende des gelijcx Crassus die rechter van Syrien, dye den tempel gods beroofde wert ghedoot met ghesmouten goude dat hem in sijn kele ghegoten was. Veel exempelen vintmen van alsulcken tyrannen die de heylige kercke, die geestelicheit hem niet en ontsien te onteeren, dat si verslagen werden oft anders quader doot katiuelic steruen. etc.

Aldus so keerde Julius ende quam met machte binnen Rome dat hi wan sonder weer Ende hi wert daer gemaect ende gecoren een eenich prince te wesen vanden Romeynen, dat noyt te voren en had gheweest, ende dit was omtrent .xlv. iaren voor ons heeren gheboorte Ende int vierde iaer sijns rijcx wert hi vermoort opt Capitolium daer hi in rade stont. Ende dat geschiede bi conspiracie van Brutus ende Cassius, om dat hi alleen prince zijn wilde. Dese Julius was cloeck ende soe vroom dat sijn handen ende herte bi na onmogelike dingen vermochten. Hi hadt lij. striden, want hi maecte den Romeynen onderdanich, Jtalien, Almanien, Gallien, groot Britanien, dats engelant, ende veel andere landen [48r]

In dese tijt sachmen oostwaert drie sonnen die allencxken vergaderden in een sonne Twelc betekende dat Asia Affrika Europa (twelc al die werelt is betekent) comen soude te samen onder een heerscapie Oft bat, dat de kennisse eens gods drieuuldich in personen cortelic der werelt soude werden openbaer want doe nakende was die geboorte ende toecoemste ons heren Jhesu cristi behouders der werelt

Die voorseide Octauiaen noch een ionghelinc sijnde ende sijn ieucht vercierende met manlike wercken wert keyser na Julius cesar sijns ooms doot die alre gloriooste ende victoriooste keyser die oyt was. Hi had vijf .M. striden in sijn leuen, ende cortelicken creech hi alle die werelt onder een monarchie. Dese Octauiaen en hadde noyt sijns gelijc Die werelt was onder hem .xij. iaren in grotenvrede hem sijnde gehoorsaem Twelc sekerlic was twerck der godliker gracien, op dat den tijtliken vrede de geboorte ons heren vercieren soude.

Octauianus Augustus was seer scone van lichame, subtijl van verstant, voorspoedich in alle dingen Hi dede die werelt bescriuen, also dat heylighe euangelie seyt Ende in sijn .xlij. iaer werdt cristus Jhesus die behouder der werelt gheboren, die den eewigen vrede gheuet sijnen wtuercoorne

Jn dese tijt was Sibilla Tiburtina die van cristo propheteerde ende si seide totten keyser Octauiaen, dat hi hem na die sotte begeerte der heydenen niet en liet godlike eere bewisen Ende si vertoonde hem een schone maget inden hemel houdende een kindeken in haer armen ende Sibilla seyde Dit kint is meerder dan du biste, aenbedet hem Ende also aenbede die keyser dat soete kint ende eerdet met wieroock, ende daer na en woude hi noyt here gheheten werden Ende tot dier plaetse maecte hi den eersten outaer die oyt ter eeren cristi gemaect was ende heet noch heden des dages Ara celi, dat is des hemels outaer.

Octauianus die gloriose keyser die was so vroom, so voorspoedich, ende so vol eerbaerheyden datmen noyt heydenschen prince oft vorste sijns ghelijc en vant Want hi was een exemplaer van ootmoedicheden, goedertierenheden, voersienicheden, zedicheden, ende lijdtsaemheden. etcetera. die welck seer selden yemant te samen heeft

Gheen orloge aenueerde hi dan bi bedwange, want hi plach te segghen Tis groot verlies met gulden hengelen te visschen, want ist dat die hengel verloren wert so en moghen die visschen dat niet verghelden

Vanden genen die van hem achtersprake deden plach hi te seggen Jn een vry stadt sullen vry tongen sijn

Sijn ridders liet hi niet leedich sijn noch in weelden leuen want si tot arbeyden gheordineert sijn.

Sijn dochteren dede hi leeren wercken in wolle wercke om die wandelberheyt der tijden ende so consten spinnen ende weuen. Ende hi en lietse tot hem niet comen dan met rijpen gesichte ende sonder costelicheyt van clederen [48v]

Die conincrijken ende landen die hi metten sweerde gewonnen hadt gaf hi weder wtgenomen sommige, oft hi gafse anderen vreemden. Hi liet hem seluen ooc leyden te getugen inden rechte ende vragen ende wederleggen met gelijcken moede. Veel warender schijnende sijn vrienden maer als si bat mochten soe pijndense hem ooc met orlogen te hinderen. Ander misdadige, ia ooc meyneedich sijnde als si ghenade begeerden so gaf hi hem haer leuen ende goet

Jn desen tide van desen keyser Octauianus so repareerde sijn behuyde sone Marcus Agrippa dye stadt van Agrippinen, die namaels gheheeten wert Colen

Zo nam hij verlof aan zijn zuster en aan haar gezelschap en trok naar Rome met Brabon en met Octavianus, zijn neef, en met al zijn volk. En eer Julius te Rome kwam zo kwam hem Pompeius tegen als vijand met groot volk. Daar vochten ze een grote strijd en daar werd koning Brabon van achter vermoord van de voor genoemden drie heren Brutus, Crassus en Ecliopus. Wat Octavianus al te graag gewroken had, maar hij kon het op die tijd niet volbrengen, hoewel dat hij er nochtans zijn best toe deed. Na veel vechten en bloedstorting zo won Julius Caesar de strijd en had victorie. En Pompeius vloog in Egypte en Julius volgde hem na, maar Pompeius durfde daar niet te blijven en vloog in Alexandrië waar hij onthoofd werd en zijn hoofd werd naar Julius gezonden.

Van deze Pompeius leest men dat hij 22 koningen overwonnen had. Maar nadat hij de tempel Gods had onteerd zo streed hij nooit en hij werd altijd overwonnen. En desgelijks Crassus, de rechter van Syrië, die de tempel Gods beroofde werd gedood met gesmolten goud dat hem in zijn keel werd gegoten. Veel voorbeelden vindt men al zulke tirannen die de heilige kerk en de geestelijkheid niet ontzien te onteren zodat ze verslagen werden of andere kwade dood ellendig stierven, etc.

Aldus zo keerde Julius en kwam met macht binnen Rome dat hij won zonder verweer. En hij werd daar gemaakt en gekozen om enige prins te wezen van de Romeinen dat nooit tevoren was geweest en dit was omtrent 45 jaar voor de geboorte van onze heer. En in het vierde jaar van zijn rijk werd hij vermoord op het Capitool waar hij in raad stond. En dat geschiedde bij samenzwering van Brutus en Cassius omdat hij alleen prins zijn wilde. Deze Julius was kloek en zo dapper dat zijn handen en hart bijna onmogelijke dingen vermochten. Hij had 7 maal te strijden want hij maakte de Romeinen onderdanig Italië, Allemagne, Gallië, groot Brittannië en veel andere landen.

In deze tijd zag men oostwaarts drie zonnen geleidelijk aaneen verzamelen in een zon. Wat betekende dat Azië, Afrika en Europa (wat de hele wereld betekent) komen zouden tezamen onder een heerschappij. Of beter, dat de kennis van een drievuldige God in een persoon gauw de wereld openbaar zou worden want toen naakte de geboorte en toekomst van onze heer Jezus Christus, behouder der wereld.

Die voornoemde Octavianus die noch een jongeling was en zijn jeugd versierde met mannelijke werken werd keizer na de dood van zijn oom Julius Caesar de aller glorieuze en victorieuze keizer die ooit was. Hij had vijf duizendmaal strijd in zijn leven en gauw na zijn dood kreeg hij de hele wereld onder een monarchie. Deze Octavianus had nooit zijn gelijke. De wereld was onder hem12 jaren in grote vrede en was hem gehoorzaam. Wat zeker het werk was van goddelijke gratie opdat de tijdelijke vrede de geboorte van onze heer versieren zou.

Octavianus Augustus was zeer mooi van lichaam, subtiel van verstand en voorspoedig in alle dingen. Hij liet de wereld beschrijven alzo het heilige evangelie zegt. En in zijn 42ste jaar werd Christus Jezus, de behouder der wereld, geboren die de eeuwige vrede geeft aan zijn uitverkorenen.

In deze tijd was Sibilla Tiburtina die van Christus profeteerde en ze zei tot de keizer Octavianus dat hij zich naar de zotte begeerte der heidenen geen goddelijke eer liet bewijzen. En ze toonde hem een mooie maagd in de hemel die een kindje in haar armen hield en Sibilla zei; ‘Dit kind is groter dan u bent, aanbidt hem.’ En alzo aanbad de keizer dat lieve kind en eerde het met wierook en daarna wilde hij nooit heer genoemd worden. En tot die plaats maakte hij het eerste altaar die ooit ter ere van Christus gemaakt was en heet noch heden des daags Ara celi, dat is des hemels altaar.

Octavianus, de glorieuze keizer, die was zo dapper, zo voorspoedig en zo vol eerbaarheid zodat men nooit een heidense prins of vorst zijn gelijke vond. Want hij was een voorbeeld van ootmoedigheid, goedertierenheid voorzienigheid, zedigheid en lijdzaamheid etc., wat zeer zelden iemand tezamen heeft.

Geen oorlog aanvaarde hij dan bij bedwang want hij plag te zeggen; ‘Het is groot verlies met gouden hengels te vissen want is het dat de hengel verloren wordt zo mogen de vissen dat niet vergelden.’

Van diegene die van hem laster deden plag hij te zeggen; ‘In een vrije stad zullen vrije tongen zijn.’

Zijn ridders liet hij niet ledig zijn noch in weelde leven omdat ze tot arbeid geordend zijn.

Zijn dochters liet hij leren werken in wol werk vanwege de wankelbaarheid van tijden zo konden ze spinnen en weven. En hij liet ze tot hem niet komen dan met helder gezicht en zonder kostbare kleren.

De koninkrijken en landen die hij met het zwaard gewonnen had gaf hij terug, uitgezonderd sommige of hij gaf het andere vreemden. Hij liet zichzelf ook leiden te getuigen in het recht en vragen en weerleggen met gelijk gemoed. Velen waren er die zijn vrienden schenen maar als ze beter mochten zo pijnigde ze zich ook met oorlog te hinderen. Andere misdadige, ja ook meinedige als ze genade vroegen zo gaf hij hun leven en goed.

In deze tijden van deze keizer Octavianus zo repareerde zijn gehuwde zoon Marcus Agrippa de stad van Agrippina die later Keulen genoemd werd.

Dat .iij. capitel. Van Karel Brabons soone die .ij. coninc van Agrippinen ende sinen nacomeren tot Anises toe, die de xij. coninc van Agrippinen was ende wert kersten, also hier na verclaert sal werden

NV keer ick weder op coninc Brabon die vermoort wert voor Rome, die had van sijnre vrouwen die ionge swane, eenen sone die Kaerle heet na sijn oude vader van sijnre moeder wegen. Dese ionghe Kaerle deerste van dien name wert die .ij. coninc van Agrippinen dat nv Colene heet, van opten Rijn totter Schelden toe ende coninc van Doringen ende marcgraef sheilichs rijcx Octauianus keyser van Rome voorseyt die vermeerderde hem sijn rijke vander Eluen totter Scelden, ende vander vriesscher zee tot Vermendoys, ende verleende hem veel schone priuilegien want hi zijn oom was Ende hi regneerde in grooter mogentheyt ende voorspoede .lxxxi. iaren. Ende in sijnre tijt wert onse here Jhesus christus geboren die ghesontmaker ende behouder der werelt

Dese karel die .ij. coninc van Agrippinen als hi sterf so liet hi na hem .ij. sonen so Petrus damianus seit Deen sone hete Titus ende dander karle. Dese titus bleef coninc in Germanien ende in Doringen, ende karle bleef coninc van Agrippinen metten lande tusschen den Rijn ende der Scelden, ende tusschen die Suyer zee in vrieslant ende Vermendoys, daer tlant van Brabant in besloten is. Dese voorseyde Titus was die vader van Vespasianus, die met Titus sijnen sone die stadt van Jherusalem inden grondt destrueerde.

Ende dese voorscreuen karle die .ij. vanden name ende de derde coninc van Agrippinnen ende began te regneren int iaer ons heren .xxxix. ende hi regneerde .xli. iaer, ende liet na hem twee sonen deen heet Karle, dander Brabon, maer karle wert coninc van Agrippinen ende marcgraue des heilichs rijcx. Ende brabon was coninc van Vermendoys totter West zee dat nv vrancrijke heet. Dese Karle die derde van dien name ende die .iiij. coninc van Agrippinen began te regneren int iaer ons heeren .lxxx. ende hi regneerde .lxv. iaren. Ende hi liet nae hem een sone die ooc Kaerle heet die wert na den vader coninc van Agrippinen ende marcgraue des heylichs rijcx Dit was die vierde van dien name ende die vijfste coninck van Agrippinnen. Hi began te regneren int iaer ons heren C.xlv. ende hi regneerde .lxv. iaren

Jn desen tide werden gecruyst x.M martelaren in Armenien [49r]

Dese Karel voorseit liet na hem eenen sone die ooc Karel heet, die na sinen vader wert coninc van Agrippinen ende marcgraue des heylichs rijcx. Ende dit was de vijfste van dien name ende was die .vi. coninc van Agrippinen ende hi began te regneren int iaer ons heren C.xlv. ende hi was coninc .x. iaren Ende hi liet achter eenen sone die ooc Karle heet, ende was die .vi. van dien name ende was die .vij. coninck van Agrippinen ende die .vij. marcgraue des heilich rijcx, Ende hi began te regneren alsmen screeff. C.lv. ende hi regneerde .C. iaer ende vijff

Jn sijnre tijt waren sinte Barbara ende sinte Cecilia ghemarteliseert

Dese Karel liet achter een sone die ooc Kaerle gheheeten was ende hi was die .vij. van dien name ende die achste coninc van Agrippinnen ende marcgraue des heilich rijcx Hi began te regneren int iaer ons heeren .CC. ende .lx. ende hi regneerde maer drie iaren Ende hi liet na hem een sone die Karel de schone heet, hi was de achste van dien name ende die .ix. coninc van Agrippinen ende marcgraue sheylichs rijcx. Hi began te regneren int iaer ons heren .CC. ende lxiij. hi regneerde .lxij. iaer

Dese Kaerle was seer schoone van persone ende sterck ende vroom int striden Hi wan metten swaerde veel landen als tlant van Noorwegen, van Denemercken ende Sweden

Jn sijnre tijd was die heylige paus sinte Siluester, die den groten keyser Constantijn doopte

Item in dese tijt ontrent den iare .ccc. ende vij. werden gemartelizeert sinte Katherina, sinte Margriet, sinte Agniet ende noch .xxxvij. M. martelaren. Ende corts dair te voren, te weten, bi der keyseren Dyoclesianus ende Maximinianus tijde ontallijcke veel martelaren menich eewich duysent

Jtem omtrent den iare CCC. ende xv. leefde sinte Anthonijs ende alte veel ander heremiten in Egypten Ende cortelick daer na so leefde die weerdighe bisscop sinte Niclaes

Ick keere weder op den voorseyden Kaerle die schoone gheheeten Hi liet na hem twee sonen, deen heet Brabon dander Eneas, dat sijn .ij. troyssche namen tot een teeken datse wt troyen gesproten waren. Ende hi sterff int iaer CCC.. ende .xxv. Ende brabon wert coninc van Agrippinen ende marcgraue des heilichs rijcx Jnt iaer ons heren. CCC ende .xxv. hi regneerde .xli. iaren.

Jn die tijt so leefde sinte Jan guldemont aertsbisschop van Constantinopolen een heylich leeraer

Dese Brabon liet na hem een sone die Karel heet metten corten nase, ende hi was die .ix. van dien name ende die .x coninc van Agrippinen ende hi began te regneren int iaer ons heeren. CCC. ende .lxvi. ende hi was coninc .xij. iaer.

Ende in sijnre tijt soe was keyser te Romen Valentinianus, ende in Valentinianus tweeste iaer began dese Karle metten corten nase te regeren

Dat 3de kapittel. Van Karel, de zoon van Brabon, de 2de koning van Agrippina en zijn opvolgers tot Anises toe die de 12de koning van Agrippina was en christen werd alzo hierna verklaard zal worden.

Nu keer ik weer op koning Brabon die vermoord werd voor Rome. Die had van zijn vrouw de jonge Zwaan een zoon die Karel heette naar zijn grootvader van moeders kant. Deze jonge Karel en de eerste van die naam werd de 2de koning van Agrippina dat nu Keulen heet van op de Rijn tot de Schelde toe en koning van Thringen en markgraaf van het heilige rijk. Octavianus, keizer van Rome, die vermeerderde zijn rijk van de Elba tot de Schelde en van de Friese zee tot Vermandois en verleende hem veel mooie privilegin want hij was zijn oom. En hij regeerde 81 jaren in grote mogendheid en voorspoed. En in zijn tijd werd onze heer Jezus Christus geboren de gezond maker en behouder der wereld.

Deze Karel de 2de koning van Agrippina toen hij stierf liet hij na 2 zonen zo Petrus Damianus zegt. De ene zoon heette Titus en de andere Karel. Deze Titus bleef koning in Germani en in Thringen en Karel bleef koning van Agrippina met het land tussen de Rijn en de Schelde en tussen de Zuidzee in Friesland en Vermandois daar het land van Brabant in besloten is. Deze voor genoemde Titus was de vader van Vespasianus die met zijn zoon de stad Jeruzalem tot in de grond vernielde.

En deze Karel de 2de van die naam en de derde koning van Agrippina begon te regeren in het jaar van onze heer 39 en hij regeerde 41 jaar en liet na hem twee zonen. De ene heette Karel en de ander Brabon, maar Karel werd koning van Agrippina en markgraaf van het heilige rijk. En Brabon was koning van Vermandois tot de West zee dat nu Frankrijk heet. Deze Karel de derde van die naam en de 4de koning van Agrippina begon te regeren in het jaar ons heren 80 en hij regeerde 65 jaren. En hij liet na hem zoon die ook Karel heette en die werd na de vader koning van Agrippina en markgraaf van het heilige rijk. Dit was de vierde van die naam en de vijfde koning van Agrippina. Hij begon te regeren in het jaar onze heer 155 en hij regeerde 65 jaren.

In deze tijden werden gekruisigd 10 000 martelaren in Armeni.

Deze Karel liet na hem een zoon die ook Karel heette die na zijn vader koning werd van Agrippina en markgraaf van het heilige rijk. En dit was de vijfde van die naam en was de 6de koning van Agrippina en hij begon te regeren in het jaar ons heren 155 en hij was 10 jaren koning. En hij liet achter een zoon die ook Karel heette en was de 6de van die naam en was de 7de koning van Agrippina en de 7de markgraaf van het heilige rijk. En hij begon te regeren toen men schreef 155 en hij regeerde 100 en vijf jaren.

In zijn tijd waren Sint Barbara en Sint Cecilia gemarteld.

Deze Karel liet achter een zoon die ook Karel geheten was en hij was de 7de van die naam en de achtste koning van Agrippina en markgraaf van het heilige rijk. Hij begon te regeren in het jaar ons heren 260 en hij regeerde maar drie jaren. En hij liet na hem een zoon die Karel de Schone heette, hij was de achtste van die naam en de 9de koning van Agrippina en markgraaf van het heilige rijk. Hij begon te regeren in het jaar ons heren 263 en hij regeerde 62 jaar.

Deze Karel was zeer mooi van persoon en sterk en dapper in strijd. Hij won met het zwaard veel landen als het land van Noorwegen, van Denemarken en Zweden.

In zijn tijd was de heilige paus Sint Silvester die de grote keizer Constantijn doopte.

Item, in deze tijd omtrent het jaar 207 werden gemarteld Sint Catherina, Sint Margriet, Sint Agnes en noch 37 000 martelaren. En kort tevoren, te weten; in de tijd van keizers Dioclesianus en Maximianus ontelbaar veel martelaren menige duizenden.

Item, omtrent het jaar 315 leefde Sint-Antonius en veel andere heremieten in Egypte. En gauw daarna zo leefde die waardige bisschop Sint-Nicolaas.

Ik keer weer op de voor genoemde Karel de schone. Hij liet na hem twee zonen, de ene heette Brabon en de ander Aeneas, dat zijn twee namen uit Troje tot een teken dat ze uit Troje gesproten waren. En hij stierf in het jaar 325. En Brabon werd koning van Agrippina en markgraaf van het heilige rijk in het jaar ons heren 325 en hij regeerde 41 jaren.

In die tijd zo leefde Sint Jan Guldemond, aartsbisschop van Constantinopel, een heilige leraar.

Deze Brabon liet na hem een zoon die Karel heet met de korte neus heette en hij was de 9de van die naam en de 10de koning van Agrippina en hij begon te regeren in het haar ons heren 366 en hij was koning 12 jaar.

En in tijd zo was keizer te Rome Valentinianus en in zijn tweede jaar begon deze Karel met de korte neus te regeren.

In dier tijt leefde sinte Jheronimus wonende te Bethleem aen ons heren cribbe ende sinte Ambrosius eertsbisscop [49v] van Mylanen beyde twee leeraers vander heyliger kercken, ende ooc sinte Martijn eertsbisschop van Tours in wonderliker heylicheyt, so dat hi hete die peerle der priesteren. Ende omtrent den Jare .CCC. ende .lxxx. soe leefde sinte Augustijn in Affriken tlicht der doctoren

Mer daer te voren waren keyseren Graciaen ende Valentiniaen, ende in haren tijden so hadden die Alanen rome belegen Ende wantse die keyser Graciaen niet wederstaen en conste so versochte hi die Troyanen die doe woonden in Pannonien ende Sicambrien, datse Rome wilden ontsetten vanden Alanen, hi soude .x iaren vry maken van eygendom ende haren tribuyt quijt scelden die si den romeinen sculdich waren. Ende si dedent gerne tot des keysers versueck, ende quamen tot voor Rome, daer dit volck lach in groter menichten

Des ander dages smorgens begonden die Troyanen haer vianden te beuechten seer scarpelick met groten moede Ende die Alanen (wantse in groter menichte waren ende bi na ontallic) weerden hem seer sterkelic, so datter seer geuochten wert. Maer int eynde cregen die Troyanen oft Sicambrinen victorie ende versloegen al die grote menichte vanden volcke, so datter niet veel en ontginc, met bleuen daer catiuelic doot. Daer na sijne weder om gekeert met victorien elc daer hi behoorde, deen in Pannonien, dander in Sicambrien

De keyser gaf hem quijt haren tribuyt x. iaren, ende om dat tvolc van Sycambrien vry was tot .x. iaren, so bleuent Francken heetende, want franck in griecxsche is te verstaen vry ende coene. Si hadden eenen hertoge Francion geheten na hectors van Troyen sone Dese francken hetende Sicambrinen woonden in Pannonien totter tijt dat Gracianus de keyser was diese van daer verdreef om dat si den tribuyt niet geuen en wilden dien hem sijn vader quijt gaf. Van daer verdreuen sijnde quamen si wonen opten Rijn ende stichtenden daer veel steden, als Frankeuoort, Santen, Bonne, ende meer andere

Mer ic keer weder op Kaerlen metten corten nase die elfste coninc van agrippinen was ende ooc die .xi. marcgraue sheylichs rijcx. Hi regneerde .xij. iaer.

Nota om dat die geboden gods niet ghehouden werden so verhengede god grote plaghen ouer die landen, alst in des keysers Valentiniaens tijden geschiede Want daer quam een veruaerlic onbermhertich volck, ende hieten die hunen, ende quamen wten noorden vanden gheberchten Rypheen, wten landen van Schiten bouen Polen ende Hongerien, ende quamen in duyslant ende in walslant, ende deden daer veel quaets.

Omtrent dese tijt regende vanden hemel warachtige wolle omtrent die stadt van Atrecht. Ende omtrent Constantinopel vielen onmatelicke groote hagelsteenen so groot als eenden eyeren ende daer waren wter maten grote aertbeuingen ouer alle die werelt. [50r]

In die tijd leefde Sint Hironymus die woonde te Bethlehem bij onze heer kribbe en Sint Ambrosius aartsbisschop van Milaan, beide twee leraren van de heilige kerk en ook Sint Martinus, aartsbisschop van Tours, in wonderlijke heiligheid zodat hij de parel der priesters heette. En omtrent het jaar 380 zo leefde Sint Augustinus in Afrika, het licht der doctoren.

Maar daar tevoren waren keizers Gratianus en Valentinianus en in hun tijd zo hadden die Alanen Rome belegerd. En omdat de keizer Gratianus ze niet weerstaan kon zo verzocht hij die van Troje, die toen woonden in Pannonie (Hongarije) en Sicambrie, dat ze Rome wilden ontzetten van de Alanen, hij zou ze 19 jaren vrij maken van eigendom en hun tribuut kwijtschelden die ze de Romeinen schuldig waren. En ze deden graag aan keizers verzoek en kwamen tot voor Rome daar dit volk voor lag in grote menigte.

De volgende dag ճ morgens begonnen die van Troje hun vijanden zeer scherp te bevechten met grote moed. En de Alanen (want ze waren met een grote menigte en ontelbaar) verweerden zich zeer sterk zodat er zeer gevochten werd. Maar in het eind kregen die van Troje of Sicambrie victorie en versloegen die hele grote menigte van volk zodat er niet veel ontgingen maar bleven daar ellendig dood. Daarna zijn ze teruggekeerd met victorie en elk daar hij behoorde, de ene in Pannonie en de ander in Sicambrie.

De keizer schold hun hun tribuut kwijt 10 jaren en omdat het volk van Sicambrie vrij was tot 10 jaren ze bleef het Franken heten, want Frank is Grieks is te verstaan vrij en koen. Ze hadden een hertog Francion geheten naar Hector de zoon van Troje. Deze Franken woonden in Pannonie tot de tijd dat Gratianus de keizer er was die ze vandaar verdreef omdat ze het tribuut niet geven wilden die hen zijn vader kwijtschold. Vandaar werden ze verdreven en kwamen ze wonden op de Rijn en stichtte daar veel steden als Frankfort, Xanten, Bonne en meer andere.

Maar ik keer weer op Karel met de korte neus die de elfde koning van Agrippina was en ook de 11de markgraaf van het heilige rijk. Hij regeerde 12 jaar.

Nota; omdat de geboden Gods niet gehouden werden zo zond God grote plagen over die landen zoals het in keizers Valentinianus tijden geschiedde. Want daar kwam een vervaarlijk onbarmhartig volk en heette de Hunnen en kwamen uit het noorden van het gebergte Ripheen uit het land van de Scythen boven Polen en Hongarije en in Duitsland en in Waalse land en deden daar veel kwaad.

Omtrent deze tijd regende het van de hemel waarachtige wol omtrent de stad Atrecht. En omtrent Constantinopel vielen onmatig grote hagelstenen zo groot als eendeneieren en daar waren uitermate grote aardbevingen over de hele wereld.

Dat vierde capitel. [bis] Prologe op den boome oft linie der princen oft hertogen in Brabant

AL ist dat dye sommige den bome oft linie der hoger princen ende hertogen van Brabant betreckende ende beginnende sijn van Noes tijde oft van Brabone die den ruese Thantwerpen versloech, den welcken Julius Cesar sijnder susters dochter te huwelijcke gaf, hem makende coninck van Agrippinen ende van Doringen ende eerste marcgraue sheylichs rijcx also hier verclaert is Ende somige ander sijn beghinnende op Karlemanne prince van Haspegouwe, vader van sinte Pippijn van Landen, die sinte Geertuden ende sinte Beggen vader was Nochtans aengemerct dat alle coningen ende princen die voor den coninc Ansises van Agrippinen in brabant gheregneert hebben sijn heidenen geweest ende niet ghescreuen int boeck des leuens So meyn ic int beschrijuen des booms oft linie de middelmate te houden, als beginnnede vanden seluen coninc Ansises die ten lesten wert kersten ende gaf Brabant sinen outsten sone gheheten Brabon, na wien dat dit lant eerst Brabant genaemt wert, ende was deerste kersten prince van Brabant Also dit al totten eynde toe hier na verclaert sal worden.

Dat vierde kapittel. Proloog op de boom of lijn der prinsen of hertogen in Brabant.

Al is het dat sommige de boom of linie der hoge prinsen en hertogen van Brabant vertrekken en beginnen van Noach ճ tijden of van Brabon die de reus te Antwerpen versloeg. En sommige ander beginnen met Karloman, prins van Haspengouw, vader van Sint Pepijn van Landen die de vader van Sint Geertruid en Sint Begga was. Nochtans aangemerkt dat alle koningen en prinsen die voor de koning Ansises van Agrippina in Brabant geregeerd hebben zijn heidenen geweest en niet beschreven in het boek des levens. Zo denk ik in het beschrijven van de boom of linie de middelmaat te houden en begin van die koning Ansises die tenslotte christen werd en gaf Brabant zijn oudste zoon geheten Brabon naar wie dat dit land eerst Brabant genoemd werd en was de eerste christen prins van Brabant. Alzo dit al tot het eind toe hierna verklaard zal worden.

[51r]

[51v] Heiligen van koningen of hertogen geslacht staan omcirkeld.

Hier na volcht die boom oft linie der hoger princen ende hertogen van Brabant ende der coningen van Vrancrijck

MEt desen nauolgende bome oft linie der edelder hertogen van Brabant ende Lothrijcke wert ooc geminget den boom der hoger ende mogender coningen van Vrancrijc, om veel redenen. Jnden eersten, want beyde dese geslachten eenen oorspronck ende een beghin hebben vanden Troyanen. Dander reden is, om daer bi te bewisen dat die hertoghen van brabant van sinte Beggen voort ooc gecomen sijn van coninc clodoueus bi middele van hertoge Angijs sinte Arnouts sone, die sinte Beggen getrout hadde, ende haer vader was sinte Pippijn van Landen die die eerste hertoge van Brabant gemaect was biden groten coninc Lotharijs van vrancrijck, die hem gaf al meest dlant vander Masen totter Scelden, dat een deel was van neder Oostrijcke, oft Oostvrancrijck, ende daer maecte hij en sijn sweertdrager ende den meesten van sinen houe. Wt desen Pippijn ende sinen geslachte sijn gesproten veel heylige personen, also hier na blijct Die derde reden is, want die crone wert naemaels vanden hertogen van Brabant omtrent CC.xxx. iaren beseten, te weten van cleyn Pippijns tijden die grote coninc Karels vader was, tot coninc Hughen toe diemen heet capet Ten vierden om te bewijzen hoe vrou Jan van Brabant ende haer suster Margriet grauinne van Vlaenderen daer die hertogen zedert af comen sijn, afgedaelt sijn vanden bloede des heyligen conincx Lodewijcx vander seluer vrouwen Jannen ende Margrieten moeder wegen, daer sinte Lodwijc ouer oude vader af was Jtem ooc werter bi bewesen hoe alle die hertogen zedert hertoge Anthonis tot vrouwe Marien toe, hertoge Karels van Bourgondien dochter vander linien van Valoys wegen van manne te manne af gedaelt sijn van sinte Lodewijc voorscreuen, insgelijcx als die coninc van vrancrijck selue Jtem noch sijn die hertogen van anthonis tot nv toe af gedaelt vanden seluen sinte Lodewijc, door die afcomste van coninc Philips de lange, welcx dochter was grauinne van Vlaenderen, Bourgondien. etcetera. [52r]

Hierna volgt de boom of linie der hoge prinsen en hertogen van Brabant en de koningen van Frankrijk.

Met deze navolgende boom of linie der edele hertogen van Brabant en Lotharingen wordt ook gemengd de boom van de hoge en vermogende koningen van Frankrijk om veel redenen. Als eerste, want beide deze geslachten hebben een oorsprong en begin van die van Troje. De andere reden is om daarbij te bewijzen dat de hertogen van Brabant van Sint Begga ook voortgekomen zijn van koning Chlotharius door middel van hertog Ansegisel, de zoon van Sint Arnulf, die Sint Begga getrouwd had en haar vader was Sint Pepijn van Landen die de eerste hertog van Brabant gemaakt was bij de grote koning Chlotharius van Frankrijk die hem al het meeste land van de Maas tot de Schelde gaf dat een deel was van neder Oostrijk of Oost-Frankrijk. Daar maakte hij en zijn zwaarddager en de grootste zijn hof. Uit deze Pepijn en zijn geslacht zijn gesproten veel heilige personen alzo hierna blijkt. De derde reden is, want de kroon werd later van de hertogen van Brabant omtrent 230 jaar bezeten, te weten van kleine Pepijns tijden die de vader was van de grote koning Karel tot koning Hugo toe die men Capet noemt. Ten vierde om te bewijzen hoe vrouw Johanna van Brabant en haar zuster Margaretha, gravin van Vlaanderen, waar de hertogen sinds van gekomen zijn afgedaald zijn van het bloed van de heilige koning Lodewijk vanwege de moeder van vrouw Johanna en Margaretha waar Sint Lodewijk grootvader van was. Item, ook wordt er hierbij bewezen hoe alle hertogen sinds hertog Antonius tot vrouw Maria toe, de dochter van hertog Karel van Bourgondië, vanwege de linie van Valois van man tot man afgedaald zijn van Sint Lodewijk voorschreven, insgelijks de koning van Frankrijk zelf. Item, noch zijn de hertogen van Antonius tot nu toe afgedaald van dezelfde Sint Lodewijk door de afkomt van koning Filips de Lange wiens dochter gravin was van Vlaanderen, Bourgondië et cetera.

Dat .v. capitel. Vanden tweeden deele deser cronijken is van Ansises den .xij. coninc van Agrippinen daer den boom oft linie op beghint

Hoe Ansises geuangen wert ende verdreuen van keyser Graciaen. Ende van Brabon sijnen sone.

ANsises die .xij. coninc van Agrippinen, dat is van alle den lande van opten Rijn totter Schelt toe, daer brabant in begrepen is ende marcgraue des heilich rijcx, sone van coninc Karle mitten corten nase, also hier voor geseyt is, begonste te regneren int iaer ons heeren CCC. ende .lxxviij. ende hi regneerde .xxx iaren ende was heyden als sijn voor vaders Ende doe waren keyseren Valentiniaen ende Graciaen Ende om dat die Francken die in Hongherien woonden seer wiessen ende verstouten om die grote vryheyt die Valentiniaen de keyser hem gegeuen had, so vreesde Graciaen die keyser datse alte machtich souden werden, ende so wilde hijse weder eygen maken ende dwingen tot tribute Ende doe lieten die Francken Hongerien dat doe Pannonien heet ende haer stadt van Sicambrien ende quamen met al haer volck ende met haren prince oft hertoge geheten Priamus tot opten Rijn ende maecten daer veel steden ende borgen, als Franckefoort, Bonne, ende meer ander, ende si besloegen tlant vander Denouwen tot op [52v] den Rijn Ende van dese Priamus (die van Hectors van Troyen bloede comen was) sijn gecomen de coningen van vrancrijck tot dat die cleyne Pippijn des groten coninc Karels vader bi consente vanden stoel van Rome ende bi rade vanden landen coninc van vrancrijke gemaect wert Die welcke die Fransche crone weder bracht aen sijn geslachte, twelc was ge[co]men vanden coningen van Agrippinen, die besaten tlant dat naemaels heete oostvrancrijcke ofte Lothrijke, te weten vanden Rijn nederwaert tot desen landen Ende als Graciaen de keiser de Francken dus verdreuen had wt Hongerien so wert hi denckende op de coningen van Agrippinen hoe dat si schoon priuilegien hadden die hem Octauiaen verleent had den voorscreuen Kaerle sinen neue den .ij. coninc van Agrippinen ende meendese te breken ende quam met grooter machte tot Straesborch ende dair beuacht hi coninc Ansises ende vinck hem ende voerden te rome, daer hi lach gheuangen .vij. iaren om dat hi sijn priuilegien niet en wilde ouer geuen Ende daer hi dus lach geuangen began hi ten lesten te dencken dat hi in sijnre stadt Agrippina, dats Colen, dicwils had horen seggen dat die bisscopen ende priesteren der kerstenen leerden datmen in christum gods sone gelouen soude, ende wie in hem geloofde dat hi hem holpe ende bistonde in allen noden Ende dit denckende riep hi Christum aen ende geloofde mocht hi weder te lande keren hi ende al sijn volc souden kersten werden. Ende niet lange daer na verleende god dat Graciaen die keyser sterf ende na hem wert keyser Theodosius, alsmen screef .iij C. lxxxvij. Ende dese keiser liet Ansises vter geuangenis, om dat hi hem soude helpen wederstaen den coninc van groot Britanien, want hi wilde Theodosium verdriuen ende selue keyser werden Ende doe Maximiaen dat vernam so tooch hi in Ansises rijke ende destrueerde sijn lant ende wan de stadt van Agrippinnen, dats Colen, ende daer vandt hi Ansises wijff die coninginne met eenen sone die .vij. iaer out was ende hem ontfermde dies edel kint ende liet kersten doen ende wert Brabon geheeten om des wille dat die grote heren wt Troyen geboren voortijts Brabon heeten. Ende Maximiaen gaf desen iongen Brabon tlant dat hi genomen had tusschen Mase ende Schelt. ende na hem wert tlant Brabant gheheten Ende maximiaen tooch voort in italien tegen Theodosium, daer hi vanden keyser bleef verslagen Ende doe nam coninc Ansises oerlof aenden keyser ende quam te sinen lande weert Ende als hi te Tours quam vant hi daer sinte Martijn den heiligen bisscop ende ontfinc tkersdom van hem ende al die bi hem waren, ende hi vant al sijn lant verdestrueert van Maximiaen. Ende doe hi vernam dat Brabon sijn sone woonde tusschen Mase ende Schelt ende dat hem Maximiaen dat lant gegeuen had ende Brabant was geheeten, so tooch hi tot hem ende was wel te vreden dat hi kersten was met sijnen volke Ende coninc Ansises nam sijn vrouwe ende tooch tot Agrippinen ende dede die stadt vermaken ende al sijn volc kersten doen. Dair na creech hi van sijn vrouwe twee kinderen, een sone dien hi hete Karel ende bleef coninc na hem, ende een dochter die heet Voraya ende nam tot een manne Herman graue van Dordane, dat nv heet Dormonde, ende dese Heyme wan aen Vorayen .iiij. sonen Reynout Rogier Oliuier ende Adelaert, ende dit heeten die vier Heyms kinderen ende [53r] voeren striden met Kaerlen haren oom coninc van Agrippinen tegen die Hunen ende Goten ende werden gemarteliseert Sinte Reynout leyt te Dormonde verheuen Ende sinte Adelaert leyde alte heiligen leuen in dabdie van Corbie in Vrancrijck. Ende so wert al voor logen gehouden dat men in somige boecken leest van desen vier Heyms kinder Ende sonderlinge ist gelogen datmen seit datse bi grote coninc Karels tijt waren, want groote Karel quam wel .ij.C. iaren daer na. Mer haer oom was de voorscreuen coninc Karel van Agrippinen. etcetera.

Dat 5de kapittel. Van het tweede deel van deze is van Ansises de 12de koning van Agrippina daar de boom of linie op begint.

Hoe Ansises gevangen werd en verdreven van keizer Gracianus. En van Brabon zijn zoon.


Ansises de 12de koning van Agrippina, dat is van al het land van op de Rijn tot de Schelde toe daar Brabant in begrepen is en markgraaf van het heilige rijk en zoon van koning Karel met de korte neus, alzo hiervoor gezegd is. Hij begon te regeren in het jaar ons heren 377 en hij regeerde 30 jaren en was heiden zoals zijn voorvaders. En toen waren keizers Valentinianus en Gracianus. En omdat de Franken die in Hongarije woonden zeer groeiden en verstoutten om de grote vrijheid die Valentinianus de keizer hen gegeven had zo vreesde Gracianus de keizer dat ze al te machtig zouden worden en zo wilde hij ze weer eigen maken en dwingen tot tribuut. En toen verlieten de Franken Hongarije dat toen Pannonien heette en hun stad Sicambrie en kwamen met al hun volk en met hun prins of hertog geheten Priamus tot op de Rijn en maakten daar veel steden en burchten zoals als Frankfort, Bonn en meer anderen en ze besloegen het land van de Donau tot op de Rijn. En van deze Priamus (die van Hector van Troje bloed gekomen was) zijn gekomen de koningen van Frankrijk totdat de kleine Pepijn, de vader van de grote koning Karel, met toestemming van de stoel van Rome en bij raad van de landen koning van Frankrijk gemaakt werd. Die de Franse kroon weer bracht aan zijn geslacht wat was gekomen van de koningen van Agrippina, die bezaten het land dat later oost Frankrijk heette of Lotharingen, te weten van de Rijn nederwaarts tot deze landen. En toen Gracianus de keizer de Franken dus verdreven had uit Hongarije zo begon hij te denken op de koningen van Agrippina hoe dat ze mooie privilegies hadden die hun Octavianus verleend had aan de voorgeschreven Karel, zijn neef, de 2de koning van Agrippina en meende ze te breken en kwam met grote macht te Straatsburg en daar bevocht hij de koning Ansises en ving hem en voerde hem te Rome en daar lag hij 7 jaren gevangen omdat hij zijn privilegies niet wilde over geven. En daar hij dus gevangen lag begon hij tenslotte te denken dat hij in zijn stad Agrippina, dat is Keulen, vaak had horen zeggen dat de bisschoppen en priesters der christenen leerden dat men in Christus Gods zoon geloven zou en wie in hem geloofde dat hij hem hielp en bijstond in alle noden. En dit denkende riep hij Christus aan en beloofde mocht hij weer te land keren zou hij en al zijn volk christen worden. En niet lang daarna verleende God dat Gracianus de keizer stierf en na hem werd keizer Theodosius toen men schreef 387. En deze keizer liet Ansises uit de gevangenis omdat hij hem zou helpen weerstaan de koning van groot Brittanni want hij wilde Theodosius verdrijven en zelf keizer worden. En toen Maximianus dat vernam zo trok hij in het land van Ansises en vernielde zijn land en won de stad Agrippina, dat is Keulen, en daar vond hij de vrouw van Ansises de koningin met een zoon die 7 jaren oud was en hij ontfermde het edele kind en liet het christen doen en werd Brabon geheten omdat de grote heren uit Troje geboren voortijds Brabon heetten. En Maximianus gaf deze jonge Brabon het land dat hij genomen had tussen Maas en de Schelde en naar hem werd het land Brabant geheten. En Maximinus trok voort in Itali tegen Theodosius waar hij van de keizer bleef verslagen. En toen nam koning Ansises verlof aan de keizer en kwam tot zijn land waart. En toen hij te Tours kwam vond hij daar de heilige bisschop Sint Martinus en ontving christelijkheid van hem en allen die bij hem waren en hij vond al zijn land vernield van Maximianus. En toen hij vernam dat Brabon zijn zoon woonde tussen Maas en Schelde en dat hem Maximianus dat land gegeven had en Brabant was geheten zo ging hij naar hem en was goed tevreden dat hij christen was met zijn volk. En koning Ansises nam zijn vrouw en ging tot Agrippina en liet die stad vermaken en al zijn volk christen maken. Daarna kreeg hij van zijn vrouw twee kinderen, een zoon die hij Karel noemde en bleef koning na hem en een dochter die heette Voraya en nam tot man Herman graaf van Dordane, dat nu heet Dordogne, en deze Herman won aan Voraye 4 zonen, Reinout, Rogier, Olivier en Adelaert en dit heten de vier Heemskinderen en voerden strijd met Karel, hun oom, koning van Agrippina tegen de Hunnen en Goten en werden gemarteld. Sint Reinout ligt te Dordogne verheven. En Sint Adelaart leidde al te heilig leven in de abdij van Corbie in Frankrijk. En zo wordt alles voor leugen gehouden dat men in sommige boeken leest van deze vier Heemskinderen. En vooral is het gelogen dat men zegt dat ze in de tijd van de grote koning Karel waren, want grote Karel kwam wel 200 jaar daarna. Maar hun oom was de voorschreven koning Karel van Agrippina etc.

Hier is te weten dat de coningen van Agrippinen na desen Ansises hem niet meer en scriuen Marcgrauen des heylichs rijcx, want tmarcgraefscap bleeff voort aen met Brabant den voorscreuen Brabone coninc Ansises sone den eersten kersten prince in Brabant coninc Karels van Agrippinen broeder

Jn dees Ansises tijde so sadt die coninc der Francken opten Rijn Priamus van Hectors geslachte ende Francions zijns soons ende waren verdreuen wt Sicambrien want si den keyser geen tribuyt meer geuen en wilden Ende men screef ons heren iaer .CCC.lxxxi. ende hi regneerde vijf iaer. Somige boecken wt wisen dat dese Priamus ende Mercomyrus sijn sone geen coningen en waren, maer alleen hertogen, ende dat Pharamundus dye eerste was. Want als die Francken een wijl tijts op den Rijn gheseten hadden ende seer vermenichuoudicht waren so en wouden si niet langer hebben dat huer ouersten hertogen souden heeten, maer wouden ooc een coninc hebben, want andere landen die min volcs ende min van machte waren coningen hadden. Ende maecten ende coren onder hem tot eenen coninc dese Pharamundus des voorscreuen hertoge Marcomirus soon, ende dit was die eerste coninc der Francken

Na den voorscreuen Priamus regneerde Mercomirus sijn sone ouer die Francken opten Rijn wonende. xxxiij. iaren, ende si streden tegen .ij. roomsche capiteynen bi Triere die si verwonnnen. Dese Mercomirus wan Pharamunde den derden coninc of bat geseit den eersten gecroonden coninc ende die regneerde .x. iaren. Jn dees Paramundus tide so sterf die voorseide coninc Ansises van Agrippinen, te weten int iaer ons heren. CCCC.xxvij. ende Kaerle sijn sone bleef na hem die .xiij. coninc van Agrippinen.

Hier laten wi die coningen van Agrippinen varen, want si totter Brabantscher gesten niet meer en horen. Ooc so verloos die .ij. coninc na desen tconincrijke van Agrippinen, want dye voorscreuen Pharamundus ende die Francken wonnent metten sweerde, ende oock cregen si tlant van Gallien, twelc nv Vrancrijcke heet, also hier verclaert sal werden

Jn desen tijde leefden dese heylige santen corts deen na den anderen. Als sinte Jheronimus cardinael een van den vier leeraers, sinte Basilius, sinte Martijn eertsbisscop van Tours, sinte Ambrosius eertsbisscop van Melanenen een vanden vier leraers, sinte Jan guldemont eertsbisscop van Constantinopolen, sinte Alexius, sinte Augustijn een vanden vier leeraers, sinte Seruatius bisscop van Tongeren die was van sinte Annen gheslachte, sinte seuerijn eertsbisscop van Colen [53v]

Hier is te weten dat de koningen van Agrippina na deze Ansises zich niet meer schreven als markgraaf van het heilige rijk, want het margraafschap bleef voortaan met Brabant de voorschreven Brabon, de zoon van koning Ansises, de eerste christen prins in Brabant en broer van koning Karel van Agrippina.

In de tijd van Ansises zo zat als koning der Franken op de Rijn Priamus, van Hector s geslacht, en Francion zijn zoon, en waren verdreven uit Sicambrie want ze wilden de keizer geen tribuut meer geven. En men schreef ons heren jaar 381 en hij regeerde vijf jaar. Sommige boeken wijzen uit dat deze Priamus en Mercomirus, zijn zoon, geen koningen waren, maar alleen hertogen en dat Pharamundus de eerste was. Want toen de Franken een tijdje op de Rijn gezeten hadden en eer vermenigvuldigd waren zo wilde ze niet langer hebben dat hun overste hertogen zouden heten, maar wilden ook een koning hebben, want andere landen die minder volk en minder van macht waren hadden koningen. En maakten en kozen onder hen tot een koning deze Pharamundus en dit was die eerste koning der Franken.

Na de voorschreven Priamus regeerde Mercomirus, zijn zoon, over de Franken die op de Rijn woonden 33 jaren en ze streden tegen 2 Roomse kapiteins bij Trier die ze overwonnen. Deze Mercomirus won Pharamundus, de derde koning of beter gezegd de eerste gekroonde koning en die regeerde 10 jaren. In de tijd van deze Pharamundus zo stierf koning Ansises van Agrippina, te weten in het jaar ons heren 427 en Karel zijn zoon bleef na hem de 13de koning van Agrippina.

Hier laten we de koningen van Agrippina varen want ze behoren niet meer tot de Brabantse verhalen. Ook zo verloor de 2de koning na deze het koninkrijk van Agrippina want de voorschreven Pharamundus en de Franken wonnen het met het zwaard en ook kregen ze het land van Gallië wat nu Frankrijk heet, alzo hier verklaard zal worden.

In deze tijd leefden deze heilige sinten gauw de ene na de andere. Zoals Sint Hieronymus kardinaal en een van de vier leraars, Sint Basilius, Sint Martinus, aartsbisschop van Tours, Sint Ambrosius, aartsbisschop van Milaan en een van de vier leraars, Sint Jan Guldemond, aartsbisschop van Constantinopel, Sint Alexius, Sint Augustinus, een van de vier leraars, Sint Servatius bisschop van Tongeren die van Sint Annen geslacht was, Sint Severinus, aartsbisschop van Keulen.

Dat .vi. capitel. Van Brabon Ansises sone den eersten kersten prince in Brabant, ende hoe hi die stadt van Landen makede ende meer ander dingen

BRabon coninc Ansises sone dair int voorscreuen capitel af geseit is wert te sinen .vij. iaren de eerste prince in Brabant ende hi woonde op Haspegouwe, ende dede dair maken een schoon stat die doe seer groot was ende heet Landen om dat hi dair eerst landen, ende hi was oock marcgraue des heylichs rijcx. Ende als hi out was .xx. iaren, so quamen die onghelouige Huynen ende Goten in sijn lant die alte veel landen destrueerden Attila der Huynen coninc die gheessele gods geheten ende een tyrant seer wreet die lange tijt veruolchde tmenschelijke geslachte Ende ten lesten sterf hi seer onsalichlic also die tyrannen plagen Des gelijcx persequeerde Gasericus der wandelen coninc den kerstenen in veel landen Hi was een Arriaen ende hi nam Rome ende destrueerde Affriken. Ende in dier tijt sterff sinte Augustijn eens deels van drucke Jnt iaer ons heren .CCCC.xl. Ende want Brabon voorscreuen niet sterc genoech en was om de ongelouige te wederstaen, so tooch hi met sijn wijf ende met sijn familie totten keiser Archadius ende Honorius, ende hi bleef here na sijn vader li. iaer Omtrent dese tijt begonsten die Vriesen in Engelant te comen, ende allencxkens wassende so creghen si al dat rijcke ende crone. Ende sinte Nicasius eertsbisscop van Riemen ende Eutropia sijn sustere metten Riemschen volcke werden gemarteliseert vanden Huynen [54r]

In desen tijde leefde sinte Genouiue tot Parijs een alten heyligen maget Ende in die selue tijt omtrent den iare .iiij.C.liij. werden die .xi.M. maechden te Colen gemartelijt vanden Hunen ende daer na wert Colen destrueert

Dat 6de kapittel. Van Brabon, de zoon van Ansises en de eerste christen prins in Brabant en hoe hij de stad van Landen maakte en meer andere dingen.

Brabon, daar in het voorschreven kapittel van gezegd is, werd met zijn 7de jaar de eerste prins in Brabant en hij woonde op Haspengouw en liet daar een mooie stad maken die toen zeer groot was en heette Landen omdat hij daar eerst landde en hij was ook markgraaf van het heilige rijk. En toen hij 20 jaren oud was zo kwamen de ongelovige Hunnen en Goten in zijn land die al te veel landen vernielden. Attila de Hunnenkoning de gesel Gods geheten en zeer wrede tiran achtervolgde het menselijke geslacht. En tenslotte stierf hij zeer onzalig alzo de tirannen plegen. Desgelijks martelde Geiserik, de koning der Vandalen, de christenen in veel landen. Hij was een Ariaan en hij nam Rome en vernielde Afrika. En in die tijd stierf Sint Augustinus eens deels van droefheid in het jaar ons heren 440. En omdat Brabon niet sterk genoeg was om de ongelovige te weerstaan zo ging hij met zijn wijf en met zijn familie tot de keizer Arcadius en Honorius en hij bleef heer na zijn vader 51 jaar. Omtrent deze tijd begonnen de Friezen in Engeland te komen geleidelijk aan te groeien en zo kregen ze dat hele rijk en de kroon. En Sint Nicasius, aartsbisschop van Reims en Eutropia, zijn zuster, werden met het volk van Reims gemarteld van de Hunnen.

In deze tijd leefde Sint Genoveva te Parijs, een al te heiligen maagd. En in dezelfde tijd omtrent het jaar 453 werden de 11 000 maagden te Keulen gemarteld van de Hunnen en daarna werd Keulen vernield.

Dat .vij. capitel. Vanden tweeden kersten Brabone

BRabone Brabons sone die tweede prince in Brabant began, als men screef .iiij.C.lix. ende hi regneerde lx. iaren ende woonde ooc te Landen in sijn vaders stadt. Jn sinen tijde leefde Pharamont der Francken coninc, die heyden sijnde een wijs coninc was, want hi dede bi vergaderinge van wise mannen maken veele rechten ende goede ordinancien om tvolc te regeren in payse ende iusticien Ende also hi .xi. iaer hadt geregneert, so liet hi na hem een sone gheheten Clodius die alte machtigen coninc wert, want hi wan tlant van Dueringen, twelc die coningen van Agrippinen van Julius cesars tide hadden beseten Ende hi destrueerde tconincrijcke van Agrippinen, ende hi wan al tlant van den Rijn tot Doornijck ende Camerijck toe, daer hi veel Romeinen versloech, ende tlant tusschen den Rijn ende der Schelt. Ende hoe wel dat dye Brabantsche princen tlant van Brabant weder cregen vanden Franschen coninc dyen si dienden in striden haer lant daer af houdende Nochtan bleuen si onterft vanden marcgraefscap des heilich rijcx, tot dat hertoge Angijs sinte Arnouts sone troude sinte Beggen hertoginne van brabant also hier na verclaert sal werden. Die voorscreuen coninc Clodius regneerde xviij. iaer ende hi liet gheen sone achter mer een sijn neue van sinen gheslachte wert coninc na hem geheeten, Meroueus die regneerde x. iaren ende hi wan eenen sone gheheten Hildricus, ende die wan Clodoueum den mogende coninc van vrancrijcke. Ende dit was al in Brabons des tweeden princen tijde. Jn desen tide so leefde sinte Remigius eertsbisscop van Riemen, die geheylicht was in zijn moeder lichaem die namaels doopte den coninc Clodoueum so hier na verclaert is

Jn desen tide regneerde coninc Artur die mogende coninc van groot Britanien, dats Engelant. etcetera. een vanden ix. besten, die in sijn schilt voerde tbeelt van onser vrouwen Met sijnen sweerde dode hi selue .cccc. ende .lx. mannen. Hi vermeerde seer tkersten geloue ende beschudde die heylige kercke. Veel conincrijcken ende landen waren hem onderdanich. Ten lesten wert hi in een strijt verloren ende noyt en wistmen waer hi bleef

Dat 7de kapittel. Van de tweede christen Brabone.

Brabone, de zoon van Brabo, de tweede prins in Brabant begon toen men schreef 459 en hij regeerde 60 jaren en woonde ook te Landen in zijn vaders stad. In zijn tijd leefde Pharamont, de Franken koning, die heiden en een wijze koning was want hij liet bij vergadering van wijze mannen vele rechten en goede ordinantiën maken om het volk in vrede en justitie te regeren. En toen hij alzo 11 jaar geregeerd had zo liet hij na een zoon geheten Clodius die al te machtige koning werd, want hij won het land van Thüringen wat de koningen van Agrippina van Julius Caesars tijd hadden bezeten. En hij vernielde het koninkrijk van Agrippina en hij wond al het land van de Rijn tot Doornik en Kamerijk toe daar hij veel Romeinen versloeg en het land tussen de Rijn en de Schelde. En hoewel dat de Brabantse prinsen het land van Brabant terugkregen van de Franse koning die ze dienden in strijd en daarvan het land hielden. Nochtans bleven ze onterft van het marktgraafschap van het heilige rijk totdat hertog Ansegisel, de zoon van Sint Arnulf die Sint Begga trouwde hertogin van Brabant, alzo hierna verklaard zal worden. Die voorschreven koning Clodius regeerde18 haar en hij liet geen zoon na, maar een van zijn neven van zijn geslacht werd koning na hem geheten, Merovech die regeerde 10 jaren en hij won een zoon geheten Hildricus en die won Clovis, de vermogende koning van Frankrijk. En dit was al in Brabon, de tweede prins tijd. In deze tijd zo leefde Sint Remigius, aartsbisschop van Reims, die geheiligd was in zijn moeders lichaam die later de koning Clovis doopte zo hierna verklaard wordt.

In deze tijd regeerde koning Artur, die vermogende koning van groot Brittannie, dat is Engeland etc., een van de 9 besten, die in zijn schild het beeld voerde van onze vrouwe. Met zijn zwaard doodde hij zelf 440 mannen. Hij vermeerderde zeer het christelijk geloof en behoedde de heilige kerk. Veel koninkrijken en landen waren hem onderdanig. Tenslotte werd hij in een strijd verloren en nooit wist men waar hij bleef.

Dat .viij. capitel. Vanden derden Brabone prince van Brabant. Ende hoe coninc [54v]

Clodoueus kersten wert

Vanden welcken ende ooc van sinen nacomeren in deser croniken geseyt sal werden, mits dien dat Arnout van sinen gheslachte was, wiens sone Angijs troude sinte Beggen hertoginne van Brabant daer al die hertogen sint af ghecomen sijn, al so dat hier nae blijct ende ooc bijden bome hier voor.

DJe derde kersten Brabon ende dye derde prince began te regneren int iaer .v.C.ix. ende regneerde .li. iaren ende hi stont onder die coningen van vrancrike ghelijc sijn vaderen, hem dienende in striden. Ende in sijnen tijde so wert die voorscreuen coninc Clodoueus kersten ende gedoopt van sinte Remeys eertsbischop van Riemen Ende mits dien dat die brabantsche hertogen tot nv toe van des selfs coninc Clodoueus bloede zijn gecomen door Blitildis des groten coninc Lotaris dochter die sinte Arnouts oude moeder was, dyens sone Angijs troude sinte Beggen hertoginne van Brabant als voorscreuen is So betamet wel hier vanden seluen coninc Clodoueus ende sijn nacomelingen vermaent te werden. Als Clodoueus noch heyden was troude hi teenen wijf Clotilidis coninc Cilpricx van Bourgondien dochter, die een goede kersten vrou was die hem totten kersten geloue bekeerde. Want opten eersten nacht als si met den coninc slapen soude so badt si den coninc een bede Ende hi seyde Bidt dat ghi wilt Si seide Here so bid ic eerst dat ghi gelouen wilt in god almachtich die v gescapen heeft ende dat ghi kersten werden wilt ende die afgoden laten. Ende ic bid v ooc dat ghi hermaken wilt dye kersten kercken die ghi gedestrueert hebt. Clodoueus seide Vrou ghi bidt om een sware sake dat ick mijn goden soude laten ende v god eren, ende so en consenteerde hijs niet Dair na vermeerderde hi sijn rijke tot der Seynen toe, ende int nauolgende iaer totter leeren toe. Ende Clotildis sijn coninginne bairde een sone dien si dede dopen Ende dagelicx badtse den coninc dat hi kersten werden wilde, mer hi wilder niet na horen Ende tvoorscreuen kint sterff noch leggende inder wiegen, des de coninc bedroeft wert seggende Hadt dit kint onsen goden op ghedragen geweest het had noch geleeft Die coninginne antwoorde Here om dese sake en wert ick niet bedroeft, mer ic danck gode dat hi den eersen geboren van mijn lichaem heeft gewerdicht tontfangen in sijn rijcke. Daer na baerde si een ander sone ende deden ooc dopen ende heete Lodomiris Ende dese begonste ooc sieck te werden Doe wert die coninc gestoort seggende Dese sal varen gelijc deerste, maer die vrouwe aenriep gode ende dat kint ghenas. Daer na trac coninc Clodoueus striden [55r] op die Alemans oft hoochduytsche, ende op haren coninc stridende, so begonste clodoueus volc tonder te gaen, so dat hi wert beureest. Doe seyde een van sijn lieden Gelooft in Jesum christum den welcken mijn vrou v leert, ende v sal victorie ghegeuen werden. Doe sach die coninc ten hemel mit tranen seggende O here Jhesum christe, dien mijn vrou seyt te wesen den leuenden gods sone helpende die in di hopen, ick bid v comt mi te hulpe want geefstu mi victorie, ick sal in di gelouen ende in dinen name gedoopt werden. Als hi dit dus biddende was so keerden die Almaensche ter stont achterwert ende vloden ende haer coninc wert verslagen. Ende al almanien wert onderdanich den Franse coninc hem geuende tribuyt. Ende dus werden die coningen van Vrancrijck na den voorscreuen Clodius haren voorvader noch mogentlijcker dominerende ouer die Almans ende ooc in neder Oostrijc dat namals Lothrijc heet ende nv brabant is

Na die voorscreuen victorie keerde coninc Clodoueus weder in vrancrijck tot sijn coninginne ende vertelde hair alle dinc, hoe hi aenroepende den name Jhesum christi had victorie gecregen, ende dit geschiede int xv. iaer sijns rijcx Doe riep die coninginne heymelic sinte Remijs eertsbisscop van Riemen hem biddende dat hy den coninc leeren wilde den wech der waerheit Ende so predicte die heilige man den coninc metten volcke totten geloue christi Ende tvolc daer toe al bereet riep totten coninc mit luder stemmen om gedoopt te werden Ende also werden die straten gheciert ende een vonte wert bereyt daer coninc Clodoueus in ghedoopt wert ende na hem sijn susteren ende .iij.M. mannen. Ende mits den gedrange vanden volcke wert dat vaetken metten heiligen crisdom verloren Dies die heilige eertsbisscop sinte Remigius seer bedroeft was, maer ter stont quam daer een witte duue wten hemel in haren beck bringende een schone ampulle oft fyole van wonderlijker verwen mit heyligher olyen daer sinte Remigius den voorscreuen coninc mede saluede Dit geschiede in de stadt van Riemen niet in die principael hooftkercke van onser lieuer vrouwen, mer in die kercke van sinte Peeter, daer dat selue vonte noch staende is, alsmen daer seit, tot een teeken der warachticheyt, ende tis ooc wel te ghelouen. Ende noch is daer die voorscreuen ampulle ende werdt bewaert tot Riemen in de kercke ende abdie van sinte Remigius ende bi sinte Remijs lichaem Ende daer mede werden alle coningen van vrancrijcke gesalft, mits welck de coninc van vrancrijcke als deerste ende alre weerdichtse coninc van kerstenrijc van gode gepriuilegeert is, dat hi na zijn consecratie mirakel doende is ouer die siecte van sinte Merculphus als gheswel aen die kelen met nakinge sijnre handen etcetera. Na den doopsel des voorscreuen coninc Clodoueus die na Ludouicus geheten was, so wert gemeenlic al tvolc vanden lande gedoopt ende kersten Niet verstaende dat al tvolc te voren ongelouich was, want van sinte Nicasius tijde, als die ongelouige Huynen in Vrancrijcke quamen ende daer te voren lange so was tghemeen kersten, maer al die coningen ende een groot deele vanden volcke sijn tot dier tijt toe heydenen gheweest

Dat 8ste kapittel. Van de derde Brabon, prins van Brabant. En hoe koning Clovis christen werd.

Van die en ook van zijn nakomelingen zal in deze kroniek gezegd worden omdat Arnulf van zijn geslacht was wiens zoon Ansegisel trouwde Sint Begga, hertogin van Brabant, waar alle hertogen sinds van zijn gekomen alzo dat hierna blijkt en ook bij de boom hiervoor.

De derde christen Brabon en de derde prins begon te regeren in het jaar 509 en regeerde 51 jaren en hij stond onder de koningen van Frankrijk gelijk zijn vader en diende hen in strijd. En in zijn tijd zo werd koning Clovis christen en gedoopt van Sint Remigius, aartsbisschop van Reims. En omdat de Brabantse hertogen tot nu toe van dezelfde koning Clovis bloed zijn gekomen door Blithtildis, de dochter van de grote koning Chlotharius, die Sint Arnulf grootmoeder was wiens zoon Ansegisel trouwde Sint Begga, hertogin van Brabant, zoals voorschreven is. Zo betaamt het hier wel hier van dezelfde koning Clovis en zijn nakomelingen vermaand te worden. Toen Clovis noch heiden was trouwde hij een wijf Clothilde, de dochter van koning Chilperik van Bourgondië, die een goed christelijke vrouw was die hem tot het christelijke geloof bekeerde. Want op de eerste nacht toen ze met de koning slapen zou zo bad ze de koning een bede. En hij zei;’ bidt wat ge wilt’. Ze zei; ‘Heer, zo bid ik eerst dat ge geloven wil in God almachtig die u geschapen heeft en dat ge christen wil worden en de afgoden laten. En ik bid u ook dat ge herstellen wil de christen kerken die ge vernield hebt.’ Clovis zei; ‘Vrouw, ge bidt om een zware zaak dat ik mijn goden zou laten en uw God eren’ en zo stemde hij niet toe. Daarna vermeerderde hij zijn rijk tot de Seine toe en in volgende jaar tot Leer toe. En Clothilde, zijn koningin, baarde een zoon die ze liet dopen. En dagelijks bad ze de koning dat hij christen wilde worden, maar hij wilde er niet naar horen. En het voorschreven kind stierf noch liggend in de wieg, dus werd de koning bedroefd en zei; Had dit kind onze goden opgedragen geweest het had noch geleefd. De koningin antwoordde; ‘Heer, om deze zaak word ik niet bedroefd, maar ik dank God dat hij de eerstgeboren van mijn lichaam heeft gewaardigd heeft te ontvangen in zijn rijk.’ Daarna baarde ze een andere zoon en liet het ook dopen en noemde het Childebert. En deze begon ook ziek te worden. Toen werd de koning verstoord en zei; ‘Deze zal gaan gelijk de eerste; maar de vrouw riep God aan en dat kind genas. Daarna trok koning Clovis strijden op de Alemannen of Hoogduitsers en strijdend op hun koning zo begon Clovis volk te onder te gaan zodat hij bang werd. Toen zei een van zijn lieden; ‘Geloof in Jezus Christus die mijn vrouwe u leert en u zal victorie gegeven worden. Toen zag de koning ten hemel met tranen en zei; O heer Jezus Christus, die mijn vrouw zegt te wezen de levende Gods zoon en helpt die in u hopen, ik bid u kom me te hulp want geeft u me victorie, ik zal in u geloven en in uw naam gedoopt worden.’ Toen hij dit dus bad zo keerden die Alemannen terstond achteruit en vloden en hun koning werd verslagen. En geheel Allemagne werd onderdanig aan de Franse koning en gaven hem tribuut. En dus werden de koningen van Frankrijk na Clodius, hun voorvader, noch vermogender en domineerden over Allemagne en ook in neder Oostrijk dat later Lotharingen heette en nu Brabant is.

Na die voorschreven victorie keerde koning Clovis weer in Frankrijk tot zijn koningin en vertelde haar alle dingen hoe hij de naam Jezus Christus begon aan te roepen en had victorie gekregen en dit geschiedde in het 15de jaar van zijn rijk. Toen riep de koningin heimelijk Sint Remigius, aartsbisschop van Reims, en bad hem dat hij de koning leren wilde de weg der waarheid. En zo preekte die heilige man de koning met het volk tot het geloof van Christus. En het volk was geheel daartoe bereid en riep tot de koning met luide stem om gedoopt te worden. En alzo werden de straten versierd en een vont werd bereid daar koning Clovis in gedoopt werd en na hem zijn zusters en 4000 mannen. En mits het gedrang van het volk werd dat vaatje met de heilige zalf verloren. Dus was de heilige aartsbisschop Sint Remigius zeer bedroefd, maar terstond kwam daar een witte duif uit de hemel die in haar bek een mooie ampul bracht of fiool van wonderlijke kleuren met de heilige olie daar Sint Remigius de voorschreven koning mee zalfde. Dit geschiedde in de stad van Reims en niet in de voornaamste hoofdkerk van onze lieve vrouwe, maar in de kerk van Sint Petrus daar dezelfde vont noch in staat zoals men daar zegt tot een teken van waarheid en het is ook wel te geloven. En noch is daar die voorschreven ampul en wordt bewaard te Reims in de kerk en abdij van Sint Remigius en bij Sint Remigius lichaam. En daarmee werden alle koningen van Frankrijk gezalfd waardoor de koning van Frankrijk als de eerste en aller waardigste koning van christenrijk van God geprivilegieerd is en dat hij na zijn consecratie mirakel deed over de ziekte van Sint Marculphus als gezwel aan de keel met aanraken van zijn handen etc. Na het doopsel van koning Clovis die naar Lodewijk genoemd was zo werd algemeen het hele volk van het land gedoopt en christen. Niet verstaande dat al het volk tevoren ongelovig was want van Sint Nicasius tijd toen de ongelovige Hunnen in Frankrijk kwamen en lang daar tevoren zo was het algemeen christen, maar alle koningen en een groot deel van volk was tot die tijd toe heiden geweest.

So track coninc Clodoueus tot Parijs ende sloot metter coninginnen ende sinen volcke dat hi reisen wilde op den Goten die Arrianen waren wonende int lant van Poytou Ende ter begeerten vander coninginnen so tekende hi de stede daer hi [55v] na sijn wedercoemste soude maken een kercke in deere vanden apostolen sinte Peter ende sinte Pauwel twelck nv tot sint Geneuiuen heet Soe reysde die coninc met sijn volc te Poytiers wert daer Alaricus der Goten coninc doe was Ende hi beual ter eeren van sinte Marrtijn die te Tours leit dat niemant daer omtrent lidende anders en name dan hoy voor sijn paerden Ende die coninc sandt grote gauen sinte Martijn in sijnder kercken te Tours Ende sonderlinge sandt hi sijn paert, twelc hi seer lief hadt, biddende gode ende sinte martijn om victorie Als die coninc quam tot een riuiere geheten Vicenna, ende gheen stede vindende daer hi mochte door lieden, want twater hoge was van veel regens, so badt hi gode dat hi hem wilde doch eenen wech wisen om te passeren ende hi bleef daer dien nacht

Smorgens vroech quam een alte groten hinde door al tvolc ende ghinc door twater Daer na ghinc die coninc met al sijn volc ooc door twater. Als de coninc quam bi Poytiers stellende daer sijn tenten so beual hi sijn volc ter eeren van sinte Hilarius die daer rust, dat niemant spise roof noch ander dinc van dier contreye nemen en soude Doe ginc Clodoueus sterckelic te stride tegen der Goten coninc. Ende doe si streden so gauen dye Goten die vlucht ende coninc Clodoueus had victorie. Daer nae reysde hi te Tours in Touraynen ende gaf veel gauen der kercken van sinte Martijns. Ende sijn paert twelc hi sinte Martijn te voren gesonden had dat begeerde hi weder om te lossen ende gaffer voor C. scellingen siluers Mer dat paert wilde hem niet roeren vander stadt. Doe beual die coninc datmen noch .C. scellingen gheuen soude Ende als dat geschiet was sonder enich langer merren so liet hem tpaert van daer leyden Doe sprac de coninc blidelic aldus Wairlic sinte Martijn is seer goet in bistande, mer dier in comenscapen. Ende so screet die coninc opt paert een gulden crone hebbende op sijn hooft, ende tusschen der stadt ende sinte Martijns kercke gaf hi den armen veel gouts ende siluers

Dese gloriose coninc na dat hi sijn rijc vermeerdert had door al Gallien so sterf hi te Parijs ende wert begrauen in dye voorscreuen sinte Peters kercke nv hetende sinte Geneuiuen Ende Clotildis die coninginne leefde xxx. iaer na hem wonende meest te Tours eerende sinte Martijn ende si leefde in groter abstinencie ende heilicheit veel aelmissen geuende Ende so sterf si te Tours ende reysde bi onsen here Ende haer lichaem wert gebracht te Parijs ende wert begrauen bi den voorscreuen coninc Clodoueus haren man, die van haer had .iiij. sonen, als Diederic Lodomiris, Hildebeert, Lotharis anders geheten Clotaris, die trijcke onderlinge deylden, maer tot Lotaris ende sinen nacomeren quam namaels alt rijcke.

Lodomiris had een alte heyligen sone geheten Cloaldus, die sijn patrimonie achterliet ende leefde in groter abstinencien ende heylicheit, dragende een haren cleet leggende opter eerden Ende om onbekent te sijn so trac hi int lant van prouencien om gode daer rustelic te dienen Dair hi ooc niet bliuen mocht onbekent mits grootheyt van miraculen dien hi daer dede met sinen gebede, werpende die duuelen wten menschen ende ghenesende doue, stomme, blinde, croepele. etcetera

Jn dien tide track coninc Lotaris met coninc Diederick sijnen broeder mit grote heyrcracht van Fransoysen ende Brabanteren op Emefridus coninc van Dueringen [56r] \

Twelc doe een conincrike was ende mere lants begrijpende dant nv doet ende si versloegen tvolc van Dueringen in sulcker menichten dat de vloet des waters mitten doden lichamen geuolt wert so dat die Fransoysen metten voeten daer ouer gingen als ouer een brugge ende destrueerden al tlant ende Emefridus ontuloot

Lotharis liet achter .iiij. soonen die onderlinge dat rijcke deylden, mer op Chilpric een van sinen .iiij. sonen ende op sijnen nacomelingen quam die crone van Vrancrijck

Omtrent dese tijt gheschiede veele wonders want wijndruyuen wiessen op vleerbomen. Het was een winter also cout, datmen die vogelen vinck metter hant Twas sulcken dieren tijt dat die moeders haer kinder aten Jn Vrancrijc sachmen den hemel barnen ende het regende bloet

\Nv wil ic weder keeren op brabon den derden voorscreuen die na veel feyten van wapenen sterf int iaer ons heeren .v.C.lx. Ende liet een sone achter geheeten Karleman die altijt biden coninc van vrancrijc was als sijn opperste raet, also int nauolgende capittel geseyt sal werden.

Zo trok koning Clovis tot Parijs en besloot met de koningin en zijn volk dat hij reizen wilde op de Goten die Arianen waren en woonden in het land van Poitou. En ter begeerten van de koningin zo tekende hij de plaats waar hij na zijn terugkomst een kerk zou maken in de eer van de apostels Sint Petrus en Sint Paulus want nu Sint Genevieve heet. Zo reisde de koning met zijn volk te Poitiers waart daar Alarik, de Goten koning, toen was. En hij beval ter ere van Sint Martinus die te Tours ligt dat niemand daaromtrent ging niets anders nam dan hooi voor zijn paard. En de koning zond grote gaven Sint Martinus in zijn kerk te Tours. En vooral zond hij zijn paard die hij zeer liefhad en bad God en Sint Martinus om victorie. Toen de koning tot een rivier kwam geheten Vicenna (Charente?) en geen plaats vond daar hij door mocht gaan want het water was hoog van veel regen zo bad hij God dat hij hem toch een weg wilde wijzen om te passeren en hij bleef daar die nacht.

ճ Morgens vroeg kwam een al te grote hinde door al het volk en ging door het water. Daarna ging de koning met al zijn volk ook door het water. Toen de koning kwam bij Poitiers en daar zijn tenten stelde zo beval hij zijn volk ter ere van Sint Hilarius die daar rust dat niemand spijs, roof noch ander dingen van dat gebied nemen zou. Toen ging Clovis sterk ten strijde tegen de Goten koning. En toen ze streden zo begaven zich de Goten ter vlucht en koning Clovis had victorie. Daarna reisde hij naar Tours in Touraine en gaf veel gaven de kerk van Sint Martinus. En zijn paard was hij Sint Martinus tevoren gezonden had dat begeerde hij wederom te verlossen en gaf er voor 100 schellingen zilver. Maar dat paard wilde zich niet verroeren van de plaats. Toen beval de koning dat men noch 100 schellingen geven zou. En toen dat gebeurd was en zonder enig lang dralen zo liet het paard zich vandaar leiden. Toen sprak de koning blijde aldus; ‘Waarlijk Martinus is zeer goed in bijstand, maar duur in koopmanschap.’ En zo schreed de koning op het paard en had een gouden kroon op zijn hoofd en tussen de stad en Sint Martinuskerk gaf hij de armen veel goud en zilver.

Deze glorieuze koning nadat hij zijn rijk vermeerderd had door geheel Galli zo stierf hij te Parijs en werd begraven in de voorschreven Sint Petrus kerk dat nu heet Sint Genevieve. En Clothilde, de koningin, leefde 30 jaar na hem en woonde meest te Tours en eerde Sint Martinus en ze leefde in grote onthouding en heiligheid en gaf veel aalmoezen. En zo stierf ze te Tours en reisde naar onze heer. En haar lichaam werd gebracht te Parijs en werd begraven bij de koning Clovis die van haar had 4 zonen als Theuderik, Childebert, Chlodomer, Lotharis, anders geheten Chlotharius, die het rijk onder hen verdeelden, maar tot Chlotharius en zijn nakomelingen kwam later het hele rijk.

Childebert had een al te heilige zoon geheten Cloaldus, die zijn patrimonie achterliet en leefde in grote onthouding en heiligheid en droeg een haren kleed en lag op de aarde. En om onbekend te zijn zo trok hij in het land van Provence om God daar rustig te dienen. Daar mocht hij ook niet onbekend blijven vanwege de grote mirakels die hij daar deed met zijn gebed en wierp de duivel uit de mensen en genas dove, stomme, blinde, kreupele et cetera.

In die tijd trok koning Chlotharius met koning Theuderik, zijn broeder, met grote legerkracht van Franse en Brabanders op Emefridus, koning van Thringen.

Wat toen een koninkrijk was en omvatte meer land dan het nu doet en ze versloegen het volk van Thüringen in zulke menigte dat de vloed van het water met de doden gevuld werd zodat de Fransen met de voeten daarover gingen zoals over een brug en vernielden het hele land en Emefridus ontkwam.

Chlotharius liet achter 4 zonden die onderling dat rijk verdeelden, maar op Chilperic, een van zijn 4 zonen en zijn nakomelingen kwam de kroon van Frankrijk.

Omtrent deze tijd geschiedden vele wonderen want wijndruiven groeiden op vlierbomen. Het was een winter alzo koud zodat men de vogels met de hand ving. Het was zo’n dure tijd dat de moeders hun kinderen aten. In Frankrijk zag men de hemel branden en het regende bloed.

Nu wil ik weer keren op Brabon de derde die na veel feiten van wapens stierf in het jaar ons heren 560. En liet een zoon na geheten Karloman die altijd bij de koning van Frankrijk was als zijn opperste raad alzo in het navolgende kapittel gezegd zal worden.

Dat .ix. capitel van karlemanne den .iiij. prince van Brabant op Haspegouwe.

DJe vierde kersten prince in Brabant was Kaerleman op Haspegouwe. Ende op desen Karleman beginnen gemeenlic die Brabantse croniken sonder die bescreuen sijn van meester Jan die clerck Te weten van Noes tijt ende van die diluuie, also voorseyt is. Dese Karleman began te regneren op Haspegouwe in Brabant alsmen screef ons heren iaer .v.C. ende .lx. Ende hi was een duechdelic prince wonende te landen, twelc doe een grote stadt was Ende hi hielt hem ghemint metten coningen van vrancrike ende diende hem in strijden want hi sijn lant almeest van hem doe ter tijt te leen houden moste. Dese karleman was dicwil biden coninc van vrancrike hem in wijsheden altijt onderwijsende ende leerende. Jn sijnen tide was coninc van vrancrijcke Cilpric voorscreuen ende was de .iij kersten coninc Die welcke Cilpric na den anderen huwelic nam ten derden male te wijf sijn amye oft vriendinne geheten Fredegundis, die een dat subtijlste ende scalcste wijf was daermen oyt af las ende daer toe was si oncuysch van leuen Ja ooc na dat si coninginne was Want si had een boel die groot was ende machtich in des conincs houe gheheeten Landrick, bi middele van welcken si haren here ende coninc lichtelic dede vermoorden Ende noch daer en bouen een luttel tijts te voren had si doen doden deerlicken sijnen lieuen sone. Fredegundis behielt vanden coninc Cilpric een iongen sone van vier maenden die heet Lotarijs ende heet namaels de grote coninc Lotharis Ende si had eenen groten strijt omtrent Soyson tegen Hildebert coninc van oostrike, dats oostvrancrijke, die met alten groten heyre op haer quam, om dat si haren here ende coninc die sijn oom was had doen doden, leggende die sake op den coninc Hildebert, wt gheuende dat hijt had doen doen Mer bi wonderlike subtijlheyt hebbende haer ionc kint in haren armen so vercloecte si inder dageraet des morgens die oostvrancken die noch sliepen ende versloech een alten groten menichte van volcke met hulpe vanden voorscreuen Landric dien si verhief ende maecten den oppersten regeerder van Vrancrijck Ende si track voort in Campanien [56v]tot Riemen toe ende verbrande dat lant ende quam weder met roue tot Soysson

Ende als Lotharis haer soone groot was so wert hi coninc van vrancrijcke ende hi hadt alte groten strijt tegen coninc Diederick van oostvrancrijke ende van Bourgondien sijns ooms sone omtrent Sens in Bourgondien bi een riuiere daer van beyde sijden wel .xxx.M. menschen verslagen werden, ende also wert dat water veruolt vanden dode volcke dattet sinen loop niet en conde hebben Ende als coninc Diederic doot was ende alle sijn kinderen, so wert dese Lotharijs coninc van drie conincrijcken te weten van Oostrijc oft oostvrancrijcke, twelck anders groot Lothrijc heet, dair brabant in begrepen is Ende van westvrancrijck ende van Bourgondien Ende ouer de Fransoysen regneerde hi .xliiij. iaer.

Jnden iare .ccccc. ende lxx. so openbaerden vuerige stralen inden hemel Daer verschenen ooc inder riuieren vander nile twee menschelike figueren een man ende een wijf totten nauel toe, tander deel des lichaems was mitten water bedect, ende stonden van smorgens totter noenen toe Ende vlecken ende ander teykenen sachmen in schotelen ende vaten diemen niet wt doen en mocht. Ende van sommige menschen cleder vloeyde warachtich bloet

Jn dese tijt waren die twee heylige gebroederen sinte Medardus biscop van Noyon, ende sinte Gilardus eertsbisscop van Rowaen ende waren vanden geslachte der coningen van vrancrijcke. Ende si waren beide op eenen dach geboren, op eenen dach bisscopen geconsacreert ende op enen dach storuen si.

Dese coninc Lotaris liet achter ij. kinder als coninc Dagobertus ende Blytildis sijn suster. Dese Dagobertus mit sijn nacomeren waren coningen van Vrancrijcke tot .xij. toe Mer daer na quam de crone op die nacomeren van Blitildis sijnre suster, als opten cleynen Pippijn ende opten groten Kaerle, also de linie voorscreuen wtwijst Want Blitildis troude eenen edelen prince van keyserliken bloede geheten Ausbertus, dien coninc Lotharis mit sijnre dochter te huwelic gaf tmarcgraefscap des heilich rijcx, die aen haer wan Arnout ooc marcgraue sheylich rijcx dats van Antwerpen, ende noch .iij. heilige kinder, als sinte Fereolus, sinte Modericus ende sinte Tarticia maget. Die voorscreuen Arnout troude sinte Oeyen die suster van Batildis coninginne van vrancrijck, die coninc Clodoueus coninc Dagobertus sone ghetrout had. Dese Arnout wan aen sinte Oeyen den heyligen sinte Arnout ooc marcgraue van Rijen, daer af int eerste boeck geseyt is Sinte Arnout had tevoren getrout sinte Doda, dair hi af creech iij. sonen, als sinte Clodulphus die na sijn vader was bisscop van Mets. walciscus wan eenen heyligen sone sinte wandregisilius. Die derde sone van sinte Arnout heet Angisus dien sint Arnout sijn vader gebenedide ende sijn gheslachte, propheterende dat sijn nacomelingen souden werden erfconingen van vrancrijcke ende ooc keyseren, alsoot na geschiede Dese Angijs nam tot eenre huysvrouwen sinte beggen dochter van Pippine van Landen den voorscreuen Karlemans sone, welc Pippijn was deerste hertoge van Brabant Ende van dier tijt voort is Antwerpen metten lande van Rijen aen Brabant gebleuen alsoot plach voir coninc Clodius [57r]van Vrancrijcke tijden

Dat 9de kapittel, van Karloman de 4de prins van Brabant op Haspengouw.

De vierde christen prins in Brabant was Karloman op Haspengouw. En op deze Karloman beginnen gewoonlijk de die Brabantse kronieken, uitgezonderd die beschreven zijn van meester Jan de klerk. Te weten van Noachՠs tijd en van de zondvloed alzo voorzegt is. Deze Karloman begon te regeren op Haspengouw in Brabant toen men schreef onze heer jaar 560. En hij was een deugdelijke prins en woonde te Landen wat toen een grote stad was. En hij hield zich bemind met de koningen van Frankrijk en diende hen in strijd want hij hield zijn land toen meest van hen te leen. Deze Karloman was vaak bij de koning van Frankrijk en onderwees en leerde hem altijd in wijsheid. In zijn tijd was koning van Frankrijk Chilperic en was de 3de christen koning. Die Chilperic nam na het volgende huwelijk ten derde maal tot wijf zijn lief of vriendin geheten Fredegonde die een van de subtielste en schalkste wijf was waar men ooit van las en daartoe was ze onkuis van leven. Ja, ook nadat ze koningin was. Want ze had een boel (geliefde) die groot was en machtig in koningshof geheten Landrick waarmee ze met hem haar heer en koning ligt liet vermoorden. En noch daarboven een tijdje tevoren had ze deerlijk laten doden zijn lieve zoon. Fredegundis behield van de koning Chilperic een jonge zoon van vier maanden die Lotarijs heette en later de grote koning Chlotharius II. En ze had een grote strijd omtrent Soissons tegen Childebert, koning van Oostrijk, dat is oost Frankrijk, die met al te groot leger op haar kwam omdat ze haar heer en koning, die zijn oom was, had laten doden en legde die zaak op de koning Childebert en gaf uit dat hij het had laten doen. Maar bij wonderlijke subtielheid met haar jonge kind in haar armen zo verraste ze de oost Franken in de dageraad ‘s morgens die noch sliepen en versloeg een al te grote menigte van volk met hulp van de voorschreven Landrick die ze verhief en maakte hem opperste regeerder van Frankrijk. En ze trok voort in Campanile tot Reims toe en verbrandde dat land en kwam terug met roof te Soissons.

En toen haar zoon Chlotharius groot was zo werd hij koning van Frankrijk en hij had al te grote strijd tegen koning Childebert II van oost Frankrijk en van Bourgondië, de zoon van zijn oom, omtrent Sens in Bourgondi bij een rivier waar van beide zijden wel 30 000 mensen verslagen werden en alzo werd dat water gevuld van dood volk zodat het zijn loop niet kon hebben. En toen koning Childebert dood was en al zijn kinderen zo werd deze Chlotharius koning van drie koninkrijken, te weten van Austrasie of oost Frankrijk wat anders groot Lotharingen heet daar Brabant in begrepen is. En van west Frankrijk en van Bourgondi. En over de Franssen regeerde hij 44 jaar.

In het jaar 470 zo openbaarde vurige stralen in de hemel. Daar verschenen ook in de rivier de Nijl twee menselijke figuren, een man en een wijf tot de navel toe en het andere deel van het lichaam was met het water bedekt en stonden van ‘s morgens tot de noen toe. En vlekken en andere tekens zag men in schotels en vaten die men niet uit kon doen. En van sommige mensen kleren vloeide echt bloed.

In deze tijd waren de twee heilige gebroeders Sint Medardus, bisschop van Noyon, en Sint Gilardus, aartsbisschop van Rouen, en waren van het geslacht der koningen van Frankrijk. En ze waren beide op een dag geboren, op een dag bisschoppen geconsacreerd en op een dag stierven ze.

Deze koning Chlotharius liet achter 2 kinderen als koning Dagobert en Bertrude, zijn zuster. Deze Dagobert met zijn nakomelingen waren koningen van Frankrijk tot 12 toe. Maar daarna kwam de kroon op de nakomelingen van Bertrude, zijn zuster, als op de kleine Pepijn en op de grote Karel alzo de linie voorschreven uitwijst. Want Bertrude trouwde een edele prins van keizerlijk bloed geheten Ansbertus die koning Childebert met zijn dochter ten huwelijk gaf het marktgraafschap van het heilige rijk en aan haar won Arnulf ook markgraaf van het heilige rijk, dat is van Antwerpen, en noch 3 heilige kinderen als Sint Ferreolus, Sint Modericus en Sint Tarticia, maagd. Die voorschreven Arnold trouwde Sint Oda, de zuster van Bathildis, koningin van Frankrijk die koning Clovis, de zoon van koning Dagobert, getrouwd had. Deze Arnold wan aan Sint Oda de heilige Sint Arnulf, ook markgraaf van Rijen, waarvan in het eerste boek gezegd is. Sint Arnulf was tevoren getrouwd met Sint Doda waarvan hij 3 zonen kreeg als Sint Chlodulf die na zijn vader bisschop was van Metz. Walciscus won een heilige zoon Sint Wandregiselius. De derde zoon van Sint Arnulf heette Ansegisel die Sint Arnulf zijn vader zegende en zijn geslacht en profeteerde dat zijn nakomelingen erfkoningen zouden worden van Frankrijk en ook keizers, alzo het daarna geschiedde. Deze Ansegisel nam tot huisvrouw Sint Begga, dochter van Pepijn van Landen de voorschreven zoon van Karloman, en die Pepijn was de eerste hertog van Brabant. En van die tijd voort is Antwerpen met het land van Rijen aan Brabant gebleven alzo het plag voor koning Clovis van Frankrijk te die tijd.

Nv keer ick weder op Karlemanne die te Landen woonde ende .lv. iaer regneerde in Brabant ende op Haspegouwe Ende al ist datmen van hem niet veel en vint inder cronijcken, nochtans is hi grote te rekenen van wien so veel heilige ende edele vruchten gecomen sijn. Want dese prince Kaerleman was vader van sinte Pippijn van Landen, die ooc .ij. heylige kinderen hadt, sinte Beggen ende sinte Geertruyden

Karleman had ooc een dochter die heet Amelberge, ende die had een sone Walbert geheten die een graue was, ende had van sijnre huysvrouwen Bertilia twee heylige kinderen als sinte Aldegonde ende sinte Woutroyt, daer voor hier af int eerste boeck geseit is Welck sinte Woutruydt hadt te manne sinte Vincent graue van Henegouwe, die aen haer wan sinte Landrick bisschop van Mens, ende twee deuote maechden cristi Madelberta ende Altrudis

Die voorscreuen Amelberge pippijns suster had ooc een dochter die amelberge heet ende si troude een groot heer geheten Wytgeer wonende op die palen van Brabant tot Ham, ende hi wan aen haer .v. heilige kinder als sinte Goelen, sinte Reinelt, sinte Pharelt, sinte Emebertus bisscop van Camerijc ende sinte Venancius. Van welcke heiligen hier voor in dat eerste boeck gheseyt is

Jn dees goeden prince Karlemans tijde soe leefden noch veel ander heyligen die de heylige kercke seer vercierden. als sinte Amant bisscop van Tongeren daer af dat den stoel doe stont te Tricht sinte Benedictus, sinte Moor, sinte Leenaert, sinte vedastus biscop van Atrecht sinte Baue, sinte Cunibertus eerstbisscop van Colen, sinte Aubertus bisscop van Camerijck Die grote leeraer Isidorus bisscop in Spaengen

Jn desen tide was oec salichlic regerende die heylige kercke die groote leraer sinte Gregorius paus te Romen een vanden vier principael leeraers ende hi was van sinte Benedictus oorden Hi screef hem seluen ootmoedelic alder eerst knecht der knechten gods. welcken titel alle pausen scriuen na hem Hi wert geseit de grote Gregorius om veel dingen die hi grotelic ende hoochlijc had, als eedelheit, mogentheit rijcdom, duechden, wijsheit, heilicheit, grote fame, experiencie ende bescheydenheit Die officie der heiliger kercken vernieude hi, ende maecte veel bequamer ende schoonder dant te voren was, twelc men noch hout inder heyliger kercken

Jn des voorscreuen Karlemans tijde als int iaer .vi.C.xiij. wert Eraclius keyser ende hi dode Cosdras coninc van persen ende dat cruce ons heren Jhesum christi, twelck Cosdras te Jerusalem gerooft hadt dat droech hi weder te Jherusalem verheffende met groter eeren ende deuocien Van welcker verheffingen inder heyliger kercken iaerlicx feeste gehouden wert Jnt tweeste iaer van Eraclius so sterf Kareleman voorscreuen nae dat hi in Brabant geregeert hadt. lv. iaren, achterlatende twee salige kinderen, te weten Pippijn van Landen die hertoge wert ende Amelberge, also in dit voorscreuen capittel hier voor gheseyt is

Van desen kaerlemanne sijn dese veersen

Hic Karlemannus princeps fuit inclitus Ex quo prosapie Karoli magni processit origo [57v]

Nu keer ik weer op Karloman die te Landen woonde en 55 jaar regeerde in Brabant en op Haspengouw. En al is het dat men van hem niet veel vindt in de kronieken, nochtans is hij groot te rekenen van wie zoveel heilige en edele vruchten gekomen zijn. Want deze prins Karloman was vader van Sint Pepijn van Landen die ook 2 heilige kinderen had, Sint Begga en Sint Geertruid.

Karloman had ook een dochter die Amelberga heette en die had een zoon Waldebert geheten die een graaf was en had van zijn huisvrouw Bertilia twee heilige kinderen als Sint Aldegonda en Sint Waltrudis waar hiervoor in het eerste boek van gezegd is. Welke Sint Waltrudis had tot man Sint Vincentius, graaf van Henegouwen, die aan haar won Sint Landricus, bisschop van Mainz, en twee devote maagden Christus; Madelberta en Altrudis.

Amelberga, de zuster van Pepijn, had ook een dochter die Amelberga heette en ze trouwde een grote heer geheten Witger en woonde op de grens van Brabant te Hamme en hij won aan haar 5 heilige kinderen als Sint Goedele, Sint Reinelt, Sint Pharelt (Veerle), Sint Emebertus, bisschop van Kamerijk en Sint Venantius (Venant). Van welke heiligen hiervoor in dat eerste boek gezegd is.

In de tijd van de goede prins Karloman zo leefden noch veel andere heiligen die de heilige kerk zeer versierden zoals Sint Amant, bisschop van Tongeren waarvan toen de stoel stond te Tricht, Sint Benedictus, Sint Moor, (Sint Mauritius?) Sint Leenaars, Sint Vedastus, bisschop van Atrecht, Sint Bavo, Sint Cunibertus, aartsbisschop van Keulen, Sint Aubertus, bisschop van Kamerijk. De grote leraar Isidorus, bisschop in Spanje.

In deze tijd regeerde ook zalig de heilige kerk met de grote leraar Sint Gregorius, paus te Rome, een van de vier belangrijkste leraars en hij was van Sint Benedictus orde. Hij beschreef zichzelf ootmoedig als eerste knecht van God welke titel alle pausen schrijven na hem. Hij werd de grote Gregorius genoemd om veel dingen die hij groot en hoog had als edelheid, mogendheid, rijkdom, deugden, wijsheid, heiligheid, grote faam, experintie en bescheidenheid. Het officie der heilige kerk vernieuwde hij en maakte het veel bekwamer en mooier dan het tevoren was wat men noch houdt in de heilige kerk.

In de tijd van Karloman in het jaar 613 werd Heraclius keizer en hij doodde Phocas, koning van Perzen, en dat kruis van onze heer Jezus Christus wat Phocas te Jeruzalem geroofd had dat droeg hij weer te Jeruzalem en verhief het met grote eer en devotie. Van welke verheffing in de heilige kerk jaarlijks feest gehouden wordt. In het tweede jaar van Heraclius zo stierf Karloman nadat hij in Brabant geregeerd had 55 jaren en liet achter twee zalige kinderen, te weten Pepijn van Landen die hertog werd en Amelberga.

Dat .x. capitel. Van Pippine van Landen geheeten sinte Pippine die alre eerste hertoge van Brabant, ouermits dye grote getrouwicheit, die hi der cronen van Vrancrijcke dagelicx was doende

PJppijn Karlemans sone werde prince na sijn vader alsmen screef vi.C.ende .xv. Ende hi stont vromelick bi den coningen van vrancrijcke gelijck sijn voorvaderen hadden ghedaen Ende hi nam te huwelic des hertogen dochter van Aquitanien geheten yduberga, anders geheten Jtta ende is sinte Jtte, die hadt een heiligen broeder geheten sinte Modoaldus eertsbiscop van Trier, ende een sustere geheten Seuera al daer abdisse. Ende die grote coninc Lotharis int .xxx. iaer sijns rijcx ordineerde hi dat Pippijn ende sijn nacomers souden sijn die meeste regierders ende sweertdragers des huys van vrancrijke ende maecten die eerste hertoge van Brabant ende neder oostrijke oft anders geheten cleen Lothrijc, twelc es gelegen tusschen den Rijn ende Schelt, om dat vanden coningen van Vrancrijcke te leen te houden, also vermeerderende hem sijn palen die te voren cleyn waren Want zijn voorvaders van conincx Clodius van vrancrijke tijden daer af hadden berooft geweest Oec had hi te regeren van des conincx wegen tlant vander Eluen totter Moselen Ende mits deser groter hoocheyt ende mogentheyt so was clene onderscheyt tusschen dese Pippijne ende coninclike hoocheyt Hi was seer wijs duechdelic ende rechtuerdich ende sinen here getrouwe, nochtans en veronrechte hi niet dat ghemeen volc om des conincx wille, also die regeerders gemeenlic plagen te doen, noch geen gauen en nam hi van yemant om trecht te corrumperen, also nv ter tijt lacen dicwils ghebuert. Also minde hi den aertschen coninc dat hi nochtan den hemelschen bouen hem eerde Ende om wijslijc ende rechtuerich hem seluen in allen dingen te beleyden, so ghinc hi dicwil te rade metten heyligen sinte Arnout bisscop van Mets, daer hier voor af geseit is, want hi kende hem te hebben die vreese ende minne gods. Ende bi sijnen rade ende hulpe plach hi den coninc te wederhouden als hi sijn coninclike macht gebruyken wilde tegen recht. Ende als sinte Arnout gestoruen was so vercoos hi sinte Cunibertus eertbisschop van Colen om raet ende bijstant van hem te hebben, meynende also bi saligen rade ende bi verdienten van heiligen personen hem seluen ende tlant salichlic te regeren Ende aldus had die grote coninc Lotaris hertoge Pippijn in groter weerden, dien hi beuant gode minnende ende te hem weert getrouwe wesende [58r]

So had coninc Lotharis eenen iongen sone geheten Dagobertus dien sijn vader bi sinen leuenden liue meende coninc te maken in Oostenrijck oft Oost vrancrijcke, twelc een deel is van Almanien ende namaels heet groot Lothrijc streckende vanden Rijn totter Scelt ende van Bourgondien totter Vriescher zee Maer want Dagobertus noch te ionck was om te regeren so beual hem sijn vader desen goeden hertoge Pippijn, hem daer toe weerdich rekenende bouen alle ander om hem te regeren, te leeren, ende te bewaren ende senden tot hem om in Oostvrancrijke te regneren Daer af dat Pippijn dat nederste deele nv Brabant gheheeten voor hem ende voor sijn erfgenamen vanden voorscreuen coninc Lotharijs ontfangen hadde, also voorscreuen is. So sterf dese grote coninc Lotharijs, ende Dagobertus wert coninc van Vrancrijck ende van al sijns vaders landen Ende in sinen tijde wert die kercke van sinte Dyonijs bi Parijs van gode ghewijet op sinte Mathijs dach Ende so is daer op dien tijt iaerlicx so groten ganginge ende pardoenen. Ende bi des wijsen Pippijns rade ende hulpen gecreech hi lof ende minne van allen volke Want hi was sachtmoedich ende rechtueerdich ende liberael, verchiert met coninclijcken zeden

Mer alsoot dicwil ghebuert dat de princen al sijn si goet datse nochtan verergert werden by quaden oorstekers ende flatteerders ende bi quaden rade, ende so werden die goeden verdruct ende die quade opgetogen ende dan volchter na veel quaets So gebuerdet ooc van desen coninc Dagobertus, want dese goede hertoge Pippijn dien gheleert ende bewaert hadde van ioncx wert voor hem al vermaect, so dat hijs sien noch horen en wilde, want hi hem berispt hadt van sijnre verdooltheyt. Mer ten lesten bi den ingeuen gods quam Dagobert tot kennissen, ende hi gaf hem te bewaren sinen sone Sigibertus, dats zegebrecht, dye namaels coninck wert van oostvrancrijcke, dair af dat Mets was die hoochste stadt Ende coninc Clodoueus sijn broeder sadt coninc in westvrancrijck, dair Parijs die hooftstat af was Als die voorscreuen Sigibertus een ionck gheboren kint sijnde van .xl. dagen out gedoopt wert van sinte Amando bisscop van Tongeren ofte Tricht, so antwoorde hi me claerder stemmen seggende Amen

Daer na so creech coninck Dagobert victorie tegen die Engelsche, die doen noch Sassen heten, wantse wt Sassen comen waren, ende Dagobert dedese al doden die langer waren dan sijn swaert So dat dye sommige houden dattet den eersten oorspronc is vanden eewigen hate ende nide der Engelscher tegen die Fransoysen tot groter schaden beyde der landen geestelijck ende waerlijck

Jn desen tide so leefde sinte Eloy bisscop van Noyon ende sinte Remachus sijn discipel, die na sinte Amande wert bisscop van Tongeren te Tricht, ende sinte Lambrecht ende sinte Theodardus waren sinte Remachus discipulen, ende oock sinte Truyt, die welcke was des voorseyden Pippijns neue ende was here van Kempelandt, dair int eerste boeck af gheseyt is

Ooc leefde ontrent die tijt sint Joost des conincx sone van Brytanien, een [58v]heylich heremite, ende sinte Reynoffele van Yncourt die heylige maget, dair ooc hier voor af gheseyt is.

Jn desen tijde to regneerde die valsche propheet Machomet de bedrieger der werelt, die boode van Sathanas die voorloper van Antekerst, een veruollinge van alle ketterijen ende valsheden Eerst was hi een gokelaer ende een snode coopman ende hi wert een prince van den moordenaren, aen hem treckende subtiliken die van Arabien, die doe seer verlast waren vanden keyser Eraclius Hi verwan die van Persen ende veel ander nacien dien hi sijn wet gaf seggende, dat hi een propheet was van gode ghesonden Ende om dat hi al tvolck aen hem trecken soude so gaf hi hem een sachte wat verlenende ende consenterende ghemeenlijken alle tgheen dair die wereltlike ende vleeschelijke menschen toe sijn bereit, als gulsicheit, oncuysheit, roof. etcetera Ende mits dien so heeft hi mit deser valscher wet veel dingen wter euangelien ghemenget om tvolck te bat te verleyden, ende hi heeft bi na alle die werelt bedrogen

Dat 10de kapittel. Van Pepijn van Landen geheten Sint Pepijn de allereerste hertog van Brabant vanwege de grote trouwheid die hij de kroon van Frankrijk dagelijks deed.

Pepijn, de zoon van Karloman, werd prins na zijn vader toen men schreef 615. En hij stond dapper bij de koningen van Frankrijk gelijk zijn voorvaderen hadden gedaan. En hij nam ten huwelijk de dochter van de hertog van Aquitanië geheten Iduberga, anders geheten Ida en is Sint Ida, die had een heilige broeder geheten Sint Modoaldus, aartsbisschop van Trier, en een zuster geheten Severa aldaar abdis. En de grote koning Chlotharius in het 30ste jaar van zijn rijk ordineerde hij dat Pepijn en zijn nakomelingen de grootste regeerders en zwaarddragers zouden zijn van het huis van Frankrijk en maakte hem eerste hertog van Brabant en Austrie of anders geheten klein Lotharingen en is gelegen tussen de Rijn en Schelde omdat van de koningen van Frankrijk te leen te houden, alzo vermeerderde hem zijn palen die tevoren klein waren. Want zijn voorvaders van koning Clovis van Frankrijk tijden af waren daarvan beroofd geweest. Ook had hij te regeren vanwege de koning het land van de Elba tot de Moezel. En vanwege de grote hoogheid en mogendheid zo was er weinig verschil tussen deze Pepijn en koninklijk hoogheid. Hij was zeer wijs, deugdzaam en rechtvaardig en zijn heer getrouw, nochtans verontwaardigde hij niet dat gewone volk vanwege de koning alzo de regeerders gewoonlijk plegen doen, noch geen gaven nam hij van iemand om het recht te corrumperen alzo nu ter tijd helaas vaak gebeurt. Alzo minde hij de aardse koning dat hij nochtans de hemelse boven hem eerde. En om wijs en rechtvaardig zich in alle dingen te beraden zo ging hij vaak te raad met de heilige Sint Arnulf, bisschop van Metz, want hij kende hem de vrees en minne Gods te hebben. En bij zijn raad en hulp plag hij de koning te weerhouden als hij zijn koninklijk macht gebruiken wilde tegen recht. En toen Sint Arnulf gestorven was zo koos hij Sint Cunibertus, aartsbisschop van Keulen, om raad en bijstand van hem te hebben en meende alzo bij zalige raad en bij verdiensten van heilige personen zichzelf en het land zalig te regeren. En aldus had de grote koning Chlotharius hertog Pepijn in grote waarde die hij bevond God minnend en tot hem waart getrouw te wezen.

Zo had koning Chlotharius een jonge zoon geheten Dagobert die zijn vader bij zijn levende lijf meende koning te maken in Oostrijk of Oost-Frankrijk wat een deel is van Allemagne en later groot Lotharingen heette en strekte van de Rijn tot de Schelde en van Bourgondi tot de Friese zee. Maar omdat Dagobert noch te jong was om te regeren zo beval hem zijn vader de goede hertog Pepijn en rekende hem daartoe waardig boven alle anderen om hem te regeren, te leren en te bewaren en zond tot hem om in Oost-Frankrijk te regeren. Waarvan dat Pepijn dat laagste deel dat nu Brabant is geheten voor hem en voor zijn erfgenamen van de voorschreven koning Chlotharius ontvangen had. Zo stierf deze grote koning Chlotharius en Dagobert werd koning van Frankrijk en van al zijn vaders landen. En in zijn tijd werd de kerk van Sint Dionysus bij Parijs van God gewijd op Sint Mathias dag. En zo is daar op die tijd jaarlijks een groot gaan en vergeving. En bij de wijze raad van Pepijn en hulp kreeg hij lof en minne van al het volk. Want hij was zachtmoedig en rechtvaardig en liberaal, versierd met koninklijke zeden.

Maar alzo het vaak gebeurt dat de prinsen al zijn ze goed dat ze nochtans verergerd worden door kwaad flatteren en vleiers en bij kwade raad en zo worden de goeden verdrukt en de kwade opgehaald en dan volgt er veel kwaad na. Zo gebeurde het ook deze koning Dagobert, want deze goede hertog Pepijn die hem geleerd en bewaard had van jongs af werd voor hem geheel veranderd zodat hij hem zien noch horen wilde want hij had hem berispt van zijn verdooldheid. Maar tenslotte bij ingeven van God kwam Dagobert tot kennis en hij gaf hem te bewaren zijn zoon Sigibert, dat is Zegebrecht, die later koning werd van oost Frankrijk waarvan Metz de hoofdstad van was. En koning Clovis zijn broeder zat koning in west Frankrijk daar Parijs de hoofdstad van was. Toen de voorschreven Sigibert, een jonggeboren kind van 40 dagen oud, gedoopt werd van Sint Amandus, bisschop van Tongeren of Tricht, zo antwoordde hij met heldere stem en zei; Amen.’

Daarna zo kreeg koning Dagobert victorie tegen de Engelse dat toen noch Saksen heette want ze waren uit Saksen gekomen en Dagobert liet ze allen doden die langer waren dan zijn zwaard. Zodat sommige houden da het de eerste oorsprong is van de eeuwige haat en nijd der Engelsen tegen de Fransen tot grote schaden van beide landen geestelijk en wereldlijk.

In deze tijd zo leefde Sint Eloi, bisschop van Noyon, en Sint Remaclus, zijn discipel, die na Sint Amandus bisschop werd van Tongeren te Tricht en Sint-Lambertus en Sint Theodardus waren Sint Remaclus discipelen en ook Sint Trudo (Truiden) die de neef was van de voor genoemden Pepijn en was heer van Kempeland waarvan in het eerste boek gezegd is.

Ook leefde omtrent die tijd Sint Joost (Judocus) de zoon van de koning van Brittannië, een heilige heremiet en Sint Ragenufle van Incourt die heilige maagd waar ook hiervoor van gezegd is.

In deze tijd zo regeerde die valse profeet Mohammed, de bedrieger der wereld, de bode van Satan, de voorloper van Antichrist, een vervulling van alle ketterij en valsheid. Eerst was hij een goochelaar en een snode koopman en hij werd een prins van de moordenaars en trok subtiel aan hem die van Arabi die toen zeer verladen was de keizer Eraclius. Hij overwon de Perzen en veel ander naties die hij zijn wet gaf en zei dat hij een profeet was van God gezonden. En zodat hij al het volk aan hem zou trekken zo gaf hij hun een verzachting en verleende en stond toe al hetgeen gewoonlijk daar de wereldlijke en vleselijke mensen toe zijn bereid zoals gulzigheid, onkuisheid, roof, etc. En mitsdien zo heeft hij met deze valse wet veel dingen uit het evangelie gemengd om het volk beter te verleiden en hij heeft bijna de hele wereld bedrogen.

Noch van hertoge Pippine ende hoe Brabant onder den keyser gecomen is.

NU keer ic weder tot hertoge Pippine, die sijn lant also geseit is, vanden coningen van Vrancrijck was houdende als te leen Biden welcken blijct dat die digniteyt ende hoocheyt der brabantscher hertogen comen is vanden coningen van vrancrike, dien dit lant doe heetende neder oostrijcke onderdanich was also geseit is Men mocht hier op vragen waer om dat Brabant onder den keiser staet ende niet onder den coninc van vranckrijke. Daer op is te weten, dat die veranderinge daer af gheschiet is, als dese nacomers van desen sinte Pippine totten crone van vrancrike ende ooc totter keiser cronen namaels gecomen sijn, die haer landen haren kinderen ghedeelt hebben, so dat Brabant is bleuen onder den genen die groot Lotrike ende Almanien hadden te deel. Ende want die keiserlike crone namaels afgenomen wert den coningen van vrancrijke ende quam op die coningen van Jtalien ende daer na op de coningen van Almanien, also is Brabant onder tkeyserijke gebleuen Ende sonderlinge is dat marcgraefscap des heylichs rijcx Te weten Antwerpen metten lande van Rijen een leen vanden keyser. etcetera.

Dese voorscreuen Pippijn had van sijnre vrouwen die Ydelberge heet, anders Jtte, drie kinderen, te weten, Grymoaldus die na hem hertoge wert ende regeerder des huys van vrancrijke Sinte Geertruyt die haer stelde ter religien ende si stichte die abdye te Niuele daer si seluer abdisse wert. si fondeerde te bergen opten zoom onser vrouwen kercke Haer legende int corte salmen vinden int eerste deele deser cronijcken. Sinte Begge die na haren broeder Grymo aldus hertoghinne werdt met haren manne Angijs sinte Arnout sone, also voor gheseyt is

Als dan sinte Pippijn die franssche coningen ende sonderlinge neder oostrijcke oft oost vrancrijcke lange iaren duerende geregeert had in groter eeren, so geuoelde hi dat hi niet lange leuen en soude, ende daer om dede hi trouwelic den conincx schat te Parijs vueren, op dat hi niet onvrient en werde. Ende corts wert hi geroepen totten lande ewelic duerende om den loon sijnder duechden ende getrouheit te ontfaen Waer om al tlant seer be [59r] droeft was, want hi was van deuchdelijken leuen ende van goeder famen ende een spiegel der coningen. Sijn lichaem wert eerlic begrauen in sijn stadt van Landen die doe een grote stadt was Jnden iare ons heren .vi.C. ende xlviij. Ende daer lach hi lange tijt tot dattet goede volc biden ingeuen gods beraden wert sijn gebeente tot een bequamer plaetse te transfereren, te weten totter stadt van Nyuele Ende want god thonen woude hoe groot hi van verdienten was so geschiede een groot teeken opten dach zijnre translacien, want als dat volck mit barnende keersen volchde die feretre daer sijn heylige lichaem in was, van Landen tot Niuele, ende een groten wint wayde, so en ghinc een keerse niet wt diemen bi dat feretre droech. Ende so werden sijn reliquien tamelick geleyt in een feretre oft casse neffens de sijde vander heyliger bruyt cristi sinte Geertruyt sijnre dochter. Ende iaerlicx werdense alle beyde vander clergien omgedragen inder processien vanden cruysdagen

Van desen Pippine sijn dese versen

Jste Brabantinus princeps dux Lothariensis Primus erat, mairorque domus regni gladiator.

Noch van hertog Pepijn en hoe Brabant onder de keizer gekomen is.

Nu keer ik weer tot hertog Pepijn die zijn land van de koningen van Frankrijk hield te leen. Waarbij blijkt dat de aanzienlijkheid en hoogheid der Brabantse hertogen gekomen is van de koningen van Frankrijk die dit land toen neder Oostrijk noemde en onderdanig was. Men mocht hierop vragen waarom dat Brabant onder de keizer staat en niet onder de koning van Frankrijk. Daarop is te weten dat die verandering daarvan gebeurd is toen de nakomelingen van Sint Pepijn tot de kroon van Frankrijk en ook tot de keizer kronen later gekomen zijn die hun landen aan hun kinderen verdeeld zodat Brabant gebleven is onder diegenen die groot Lotharingen en Allemagne ten deel hadden. Omdat de keizerlijke later afgenomen werd van de koningen van Frankrijk en op de koningen van Itali kwamen en daarop de koningen van Allemagne alzo is Brabant onder het keizerrijk gebleven. En vooral dat markgraafschap van het heilige rijk. Te weten Antwerpen met het land van Rijen een leen van de keizer etc.

Deze Pepijn had van zijn vrouw die Ida heette drie kinderen, te weten; Grimoald die na hem hertog werd en regeerde het huis van Frankrijk, Sint Geertruid die zich stelde ter religie en ze stichtte de abdij de Nijvel waarin ze zelf abdis werd, ze fundeerde te Bergen op Zoom onze vrouwe kerk. Haar legende in het kort zal men vinden in het eerste deel van deze kroniek. Sint Begga die na haar broeder Grimoald aldus hertogin werd met haar man Ansegisel, de zoon van Sint Arnulf.

Toen dan Sint Pepijn de Franse koningen vooral neder Oostrijk of oost Frankrijk lange jaren geregeerd had in grote eer zo voelde hij dat hij niet lang zou leven en daarom liet hij getrouw de konings schat te Parijs voeren opdat het niet ontvreemd werd. En gauw werd hij geroepen tot het eeuwigdurend land vanwege het loon van zijn deugden. Waarom het hele land zeer bedroefd was want hij was van deugdelijk leven en van goede faam en een spiegel der koningen. Zijn lichaam werd fatsoenlijk begraven in zijn stad van Landen dat toen een grote stad was in het jaar 648. En daar lag hij lange tijd totdat het goede volk met ingeven van God beraden werd zijn gebeente tot een betere plaats te brengen, te weten tot de stad Nijvel. Want God wilde tonen hoe groot hij van verdiensten was en zo geschiedde een groot teken op de dag van zijn translatie want toen dat volk met brandende kaarsen de relikwienkast volgde daar zijn lichaam in was van Landen tot Nijvel en er een sterke wind waaide zo ging een kaars niet uit die men bij die kast droeg. En zo werden zijn relikwien betamelijk gelegd in een relikwiekast of kast naast de zijde van de heilige bruid Christus Sint Geertruid, zijn dochter. En jaarlijks worden ze alle beide van de geestelijkheid omgedragen in de processie van de kruisdagen.

Dat .xi. capitel Vanden leuen van sinte Jtten des voorseyden Pippijns huysurouwe

ALs sinte Jtte anders gheheeten Jduberghe weduwe was ende sinte Pippijn haer man vander werelt ghescheyden was, so wert si beraden in reynen weduweliken state gode te dienen Van vele edele heren wertse versocht te huwelike, so om hair duechdelike zeden ende edelheit, so om haer rijcdom, mer si wederstont al ende bleef gestadich in haren opsette So gebuerdet dat die heylige bisscop sinte Amande tot haren huse quam om haer te troosten dien si blidelic ontfinc. Ende gaf hem te kennen dat opstette hairs herten, begherende van sijnre hant te ontfangen dat heylige wijl, in teeken der reynicheyt Twelc aenhorende sinte Amandus so sloech hi sijn handen opwaerts ten hemel gode danckende want hi dair om tot haer gecomen was om haer daer toe te vermanen Ende so dede sinte Jtte die ghelofte van reynicheyt, verbindende haer tot gods dienste ende haer tijtlic goet gode op dragende, ende si veranderde haer hof te Nyuele ende maecte daer af een kercke Daer na onder den dienst der missen so ontfinc si van sinte Amande den heyligen wijl ende dat habijt der religien ende wert een vanden getale der nonnen die sie daer om gode te dienen geordineert ende voorsien hadde Jn welcken state si gode diende al haer leuen lanck met haer dochter sinte Geertruyt Si was seer ootmoedich, goedertieren, gestadich, langmoedich, hair seluen oeffenende in vasten, waken, wtstortinge der tranen ende heylige meditacien, so dat si den anderen heyligen maechden een leuende exempel was van duechden Also veel aelmissen gaf si den armen als haer goeden strecken mochten Ende den armen ende ellendigen menschen quam si te hulpe haer voeten wasschende ende ander wercken der ontfermherticheden volbringende also dat si ooc van haers goeden mans tiden gedaen hadde, int welc si volherde na sijn versceyden .xij. iaren lanc. Ende ten eynde van dien so verscheyde si van deser werelt [59v] doe si .lx. iaren out was Ende si werdt ooc begrauen te Niuele in sinte Peters kercke. Ende si wert seer beweent van den armen ende vanden volcke

Dat 11de kapittel. Van het leven van Sint Ida, de huisvrouw van de voor genoemde Pepijn.

Toen Sint Ida weduwe was en haar man Sint Pepijn van de wereld gescheiden was zo werd ze beraden in reine huwelijkse staat God te dienen. Van vele edele heren werd ze verzocht ten huwelijk zo om haar deugdelijke zeden en edelheid, zo om haar rijkdom, maar ze weerstond ze allen en bleef gestadig in haar voornemen. Zo gebeurde het dat de heilige bisschop Sint Amandus naar haar huis kwam om haar te troosten die ze blijde ontving. En gaf hem te kennen dat voornemen van haar hart en begeerde van zijn hand te ontvangen de heilige wijding in teken van reinheid. Wat Sint Amandus aanhoorde en zo sloeg hij zijn handen opwaarts ten hemel en dankte God want hij was daarom tot haar gekomen om haar daartoe te vermanen. En zo deed Sint Ida de gelofte van reinheid en verbond haar tot Gods dienst en droeg haar tijdelijke goed aan God op en ze veranderde haar hof te Nijvel en maakte daarvan een kerk. Daarna onder de dienst der mis zo ontving ze van Sint Amandus de heilige wijding en dat habijt der religie en werd een van het getal der nonnen die ze daarom God te dienen geordineerd en voorzien had. In welke staat ze God diende al haar leven lang met haar dochter Sint Geertruid. Ze was zeer ootmoedig, goedertieren, gestadig, lankmoedig en oefende zichzelf in vasten, waken, uitstorten van tranen en heilige meditatie zodat ze de andere heiligen maagden een levend voorbeeld was van deugden. Alzo veel aalmoezen gaf ze de armen als haar goed verstrekken mocht. En de arme en ellendige mensen kwam ze te hulp en waste hun voeten en andere werken van ontferming volbracht ze alzo dat ze ook van de tijden van haar goede man gedaan had. Waarin ze volhardde na zijn verscheiden 12 jaren lang. Ten einde van die zo scheidde ze van deze wereld toen ze 60 jaren oud was. En ze werd ook begraven te Nijvel in Sint Pertus kerk. En ze werd zeer beweend van de armen en van het volk.

Dat .xij. capitel Van hertoge Grimoalden den tweeden hertoge van Brabant

ALs voor geseyt is so hadde sinte Pippijn van Landen van sinte Jtte drie kinderen, te weten sinte Geertruyt, sinte Begghen ende Grymoalde die hertoge wert na sinen vader ende die meeste regeerder des huys van Sigibertus coninc van oostvrancrijc voor genoemt gelijc sijn vader grote vrientscap ooc houdende met sinte Cumbertus eertsbisscop van Colene. Ende bi Grimolts rade so dede coninc Sigibertus fonderen veel schone cloosteren in Ardennen ende elwaerts, als te Stabalaus ende Malniumdarium ende meer ander Ende dese twee cloosteren betimmert sijnde so gafse hertoghe Grymolt in handen den heiligen Remaclus om die heylighe religie daerin te stellen. Ende vliedende sinte Remaclus dye onlede der wereltliker dingen ende sinte Theodardus latende sinen nauolger inden bisscopliken stoel van Tongheren so vercoos hi gode al daer in eenicheden te dienen

Na die doot vanden voorseyden coninc Sigebert so wert hertoge Grimoalt mits hate ende nijt van sommige heren die sijn grootheid beniden verslagen ende vermoort, ende hi wert begrauen tot Joppilien bi Herstalle Somige scriuen dat Grymoaldus meende aen hem te trecken die crone van oostvrancrijcke, wtslutende Sigebertus sone die noch ionck was ende dien hi ter scolen geleyt hadde. Ende dat die oostvrancken Grimoalden daer om vingen ende leuerden hem den coninc Clodoueus die coninc was in west vrancrijcke des voorseiden Sigebertus broeder, ende doe leyde hi hem in een geuangenisse daer hi in sterf. Ende so quam dat lant van Brabant op Beggen sijnre susteren

Coninc Clodoueus die tweede van dien name coninc van vrancrijck die had een alte heyligen ende ootmoedigen coninginne gheheten sinte Batildis, die de symonie ende onredelike scattingen (die dat volc seer verdructen) wten conincrijke verdreef Ende si stichte veel cloosteren als Corbie ende meer ander helpende ooc veel lieden te clooster Ende si dede veel aelmissen der kercken ende den armen, ende ten lesten gincse selue in dat clooster van Kale, ende was die alder minste in die cueken dienende ende alle onreynicheyt cuysschende ende wasschende Ende ten lesten so sterf si met hemelsche teekenen [60r]

Dat 12de kapittel. Van hertog Grimoald, de tweede hertog van Brabant.

Zoals voorgezegd is zo had Sint Pepijn van Landen van Sint Ida drie kinderen, te weten Sint Geertruid, Sint Begga en Grimoald de hertog werd na zijn vader en de grootste regeerder des huis van Sigibert, koning van oost Frankrijk, gelijk zijn vader hield hij ook grote vriendschap met Sint Cunibertus, aartsbisschop van Keulen. En bij Grimoald’ s raad zo liet koning Sigibert funderen veel mooie kloosters in Ardennen en elders als te Stavelot en Malmedy en meer andere. En deze twee kloosters betimmerd zijnde zo gaf hertog Grimoald het in handen de heilige Remaclus om de heilige religie daarin te stellen. En vliedende Sint Remaclus die onledig was van wereldlijke dingen en liet Sint Theodardus, zijn opvolger, in de bisschoppelijke stoel van Tongeren en zo koos hij om God in eenheid te dienen.

Na de dood van koning Sigebert zo werd hertog Grimoald vanwege haat en nijd van sommige heren die zijn grootheid benijden verslagen en vermoord en hij werd begraven te Juprelle bij Herstal. Sommige schrijven dat Grimoald meende aan hem de kroon van oost Frankrijk te trekken en de zoon van Sigibert uitsloot die noch jong was en die hij ter school geleid had. En dat de oost Franken Grimoald daarom vingen en leverde hem koning Clovis die koning was in west Frankrijk, de broeder van de voornoemde Sigibert, en toen legde hij hem in een gevangenis waarin hij stierf. En zo kwam dat land van Brabant op Begga, zijn zuster.

Koning Clovis de tweede van die naam en koning van Frankrijk die had een al te heilige en ootmoedige koningin geheten Sint Bathildis die de simonie en onredelijke schattingen (die dat volk zeer verdrukten) uit het koninkrijk verdreef. En ze stichtte veel kloosters zoals Corbie en meer andere en hielp ook veel lieden te klooster. En ze deed veel aalmoezen aan de kerk en de armen en tenslotte ging ze zelf in dat klooster van Chelles en was die allerminste en diende in de keuken en maakte onreinheid schoon en waste het. En tenslotte zo stierf ze met hemelse tekens.

Dat .xiij. capitel Van sinte Beggen hertoghinne van Brabant. Ende van Angise haren man

HJer voor int .ix. capitel van Karlemanne is geseyt van Angise sinte Arnouts soone, marcgraue des heylich rijcx, hoe dat hi ghecomen is vanden coningen van vrancrike, de welc Anghijs troude sinte Begghen sinte Pippijns van Landen dochtere sinte Geertruyts suster, ende bi beyde harer vader tiden so gheschiede dit huwelick Ende also werde si hertoge ende hertoginne na die doot vanden voorscreuen Grimolt die sonder oor sterf, ende si regeerde dat lant wijsliken. Ende Angijs was ooc groot biden coninc van Vrancrijke

Op een tijt als hi ginc buten iagen so wert hi vermoort int iaer ons heeren vi.C.lxxxv. Te weten van eenen dye Godwijn heet, dien hi van iongen kinde wt minnen op gehouden hadde. Ende dit quade werck dede godwijn om dat hi meynde Beggen te crigen tot eenre huysurouwen, want hi van niet opgecomen was ende groot geworden bi haer. Maer sinte Begge ontvloot hem in Ardennen, daer si een clooster dede maken van .vij. kercken, nae die .vij. kercken van Rome, ende heet Anden leggende tusschen Ludick ende Hoeye, ende daer es si verheuen sanctinne, ende is een clooster van edelen ionffrouwen canonikerssen. Ende nv rust si te Colen in een nonnen clooster geheten sinte Marien twelck si van eerst ghefundeert ende ghemaect hadde

Van deser sinte Begghen seytmen dat die Baghijnen eerst haren name vercregen hebben, want si veel deuote vrouwen ende ionffrouwen bi haer hadde die gode ynnichlic dienden

Vanden voorscreuen hertoge Angijs so behielt dese heylighe vrouwe Begge een sone die ooc Pippijn heet als sijn oude vader

Van sinte Beggen daer alle die hertogen van Brabant tot nv toe af ghecomen sijn, ende ooc die coningen van Vrancrijcke also dye voorseyde lynie wtwijst, sijn dese veersen

Begga ducissa fuit genitrixque germinis huius

Que fuit Angiso felici federe iuncta

Dat 13de kapittel Van Sint Begga, hertogin van Brabant. En van Ansegisel haar man.

Hiervoor in het 9de kapittel van Karloman is gezegd van Ansegisel, de zoon van Sint Arnulf, markgraaf van het heilige rijk hoe dat hij gekomen is van de koningen van Frankrijk en die Ansegisel trouwde Sint Begga, de dochter van Sint Pepijn van Landen, zuster van Sint Geertruid, en in de tijd van hun vader zo geschiedde dit huwelijk. En alzo werden ze hertog en hertogin na de dood van Grimoald die zonder erfgenaam stierf en ze regeerde dat land wijs. En Ansegisel was ook groot bij de koning van Frankrijk.

Op een tijd toen hij buiten ging jagen zo werd hij vermoord in het jaar onze heer 685. Te weten van een die Gundewin heette die hij van jongs kind af uit minne opgehouden had. En dit kwade werk deed Gundewin omdat hij meende Begga te krijgen tot een huisvrouw want hij was van niets opgekomen en groot geworden door haar. Maar Sint Begga ontkwam hem in Ardennen waar ze een klooster liet maken van 7 kerken naar de 7 kerken van Rome en heet Andenne en ligt tussen Luik en Hoei en daar is ze verheven santin en is een klooster van edele jonkvrouwen kanunniken. En nu rust ze te Keulen in een nonnenklooster geheten Sint Maria wat ze eerst gefundeerd en gemaakt had.

Van deze Sint Begga zegt men dat de Begijnen eerst hun naam gekregen hebben want ze had veel devote jonkvrouwen bij haar die God innig dienden.

Van de hertog Ansegisel zo kreeg deze heilige vrouwe Begga een zoon die ook Pepijn heette zoals zijn grootvader.

Van Sint Begga zijn alle hertogen van Brabant tot nu toe gekomen en ook de koningen van Frankrijk alzo de voor genoemde linie uitwijst.

Dat .xiiij. capitel. Van Pippine van Herstale die derde hertoge

PJppijn sone vanden hertoge Angijs ende Beggen wert die derde hertoge van Brabant ende ooc van Lotrijck, ende hi wert ooc marcgraue sheylich rijcx, almen screef .vi.C. ende .lxxxv ende hi regneerde .xxix. iaren. Dese pippijn also geheten die tweeste van dien name, ende hier om was hi geheeten van Herstale, om dat hi te Herstale ghelegen tusschen Tricht ende Ludick op die Mase eerstwerf maecte een slot ende sijn woninge Ooc hadde hi te Colene een borch die heete Capitolium, waer aff dat noch namaels onser vrouwen kercke ghemaect was van sinte Plectruden des voorseyden Pippijns huysvrouwe

Dese Pippijn was van seer heiligen gheslachte van allen sijden, want sijn moeder was sinte Begge sinte Geertruyden suster die sijn moeye was, ende sijn oude vader was [sinte Pyppijn van Landen, ende sijn ander oudevadere was] sinte Arnout marcgraef des heylichs rijcx ende naemaels bisscop van Mets, also hier voor geseit is. etcetera. Dit souden die hertogen van Brabant met recht aenmercken ende haerder [60v] voorvaderen voetstappen met duechdelike wercken na volgen, so souden si haer ondersaten in voorspoede regeren

Dese voorseide hertoge pippijn was een wijs ende vroom prince, sijn herte kerende tot verheffinge der heyliger kercken. Ende hi troude sinte Plectruyden die heylige vrouwe, daer hi an wan drie sonen ende een dochter, als Drago een prince van Kempelandt, sinte Grimoaldus die te Ludic gemartelizeert wert ende rustet daer in sinte Jacobs kercke. Ende sinte Siluinus die te Chymay rustet in sinte Peters kercke Ende zijn dochter heet Notburgis die rust te Colen blinckende in schonen miraculen Ende dese drie sonen storuen voor haren ouders

Dese hertoge Pippijn had veel orlogen tegen die vriesen, tegen die swauen ende andere nacien Mer met groten arbeyde behielt hi tvelt ende vacht zege want hi victorioes was

Jnt iaer ons heren .vi C. ende .xcvij. so hebben die sarasinen dat conincrijc van Granaten ingenomen ende dat beseten ontrent .viij C. iaer, totmen screef .xiiij.c. ende .xc. Want Fernant coninc van Arrogon ende Elizabeth coninginne van Spaengen dat weder conquesteerden

Dat 14de kapittel. Van Pepijn van Herstal, de derde hertog.

Pepijn, zoon van de hertog Ansegisel en Begga, werd de derde hertog van Brabant en ook van Lotharingen en hij werd ook markgraaf van het heilige rijk toen men schreef 685 en hij regeerde 29 jaren. Deze Pepijn alzo geheten de tweede van die naam en hij was geheten van Herstal omdat hij te Herstal, gelegen tussen Tricht en Luik op de Maas, eerst een slot makte en zijn woning. Ook had hij te Keulen een burcht die Capitolium heette waarvan dat er later onze vrouwe kerk van gemaakt werd van Sint Plectrudis, de huisvrouw van Pepijn.

Deze Pepijn was van zeer heilige geslacht van allen zijden want zijn moeder was Sint Begga, de zuster van Sint Geertruid, die zijn tante was en zijn grootvader was Sint Pepijn van Landen en zijn andere grootvader was Sint Arnulf, markgraaf van het heilige rijk en later bisschop van Metz etc. Dit zouden de hertogen van Brabant met recht aanmerken en hun voorvaders voetstappen met deugdelijke werken navolgen en zo zouden ze hun onderzaten in voorspoed regeren.

Deze hertog Pepijn was een wijs en dappere prins die zijn hart keerde tot verheffing der heilige kerk. En hij trouwde Sint Plectrudis die heilige vrouwe waar hij aan won drie zonen en een dochter, als Drogo prins van Kempenland, Sint Grimoald die te Luik gemarteld werd en rust daar daarin in Sint Jacobs kerk. En Sint Silvinus die te Chimay rust in Sint Petrus kerk. En zijn dochter heette Notburgis die rust te Keulen die uitblonk in mooie mirakels. En deze drie zonen stierven voor hun ouders.

Deze hertog Pepijn had veel oorlogen tegen de Friezen, tegen de Zwaben en andere naties, Maar met grote arbeid behield hij het veld en bevocht zege want hij was victorieus.

In het jaar ons heren 697 zo hebben de Saracenen dat koninkrijk van Granada ingenomen en dat bezet omtrent 800 jaar tot men schreef 1490. Wat Ferdinand, koning van Aragon, en Elizabeth, koningin van Spanje, dat weer veroverden.

Het gebuerde dat Hilderijck die coninc van oostrijcke oft oostvrancrijcke sterf sonder eenige orie van sinen liue achter te laten, ende midts dien so began Pippijn seer sterck int lant te regneren ende met wijsheden te regeren, also sijn voor vaderen gedaen hadden, ende dies waren die oostvrancken blijde dat hi haer beschermer ende regeerder was. Dit aenmerckende coninc Diederijc van westvrancrijcke Hilderiricx broeder die meende dat te keeren ende te beletten, ende daer toe riet hem een sijn drossaet geheten Bercarijs met meer anderen die Pippine seer benijden, so dat groot orloge op stont tegen hem, want coninc Diederic wilde hem dwingen ende sijn machte nemen , ende des conincx volc dede Pippine menigen pant, maer si en dorsten niet comen daer Pippine seluer was, want si hem seer ontsaghen. Daer na gheuielt dat coninc Diederic met sijn volcke quam te strijde tegen Pippine diese al scoffierde so dat de coninc vlieden moste, ende pippijn volchde ende versloecher veel van sijn volcke. Ende Bercarijs ontuloot ooc, mer want sijn ongetrouwe dienaers wel wisten dat hem Pippijn seer hatede so sloegen si selue haren here doot, op dat pippijne hen niet veruolgen en soude. Ende so track Pippijn voort te Vrancrijke wert inne met groter macht, so dat de coninc ende sijn volc seer versaecht waren Ende was blijde dat hi pays met hem maecte ende gaf hem tlant te regeren ende maecten sinen oppersten raet, daer niemant teghen en dorste seggen, ooc gaf hi hem Bercarijs lant. Ende pippijn stelde daer nae sinte Lambrecht weder in sijn bisdom stoel tot Tricht, dair Faramundus tonrechte hem seluen in ghesteken hadde.

Daer nae stelde Pippijn sijn vaert om te trecken op Vtrecht ende op dye vriesen die heyden waren ende besaten mede Hollant dat doen al Vrieslant was die menige scade ende menigen toren gedaen hadden die oostvrancrijken Ende die stadt van Vtrecht heet doe Wiltenborch ende daer viel pippijn vore met sijn hey- [61r] re, ende mit groter pine creech hi de stat want daer groot weer in was Ende daer verdreef Pippijn den coninck Rathbodus van Vrieslant, die welck corts daer te voren comen was totter vonten om gedoopt te werden Mer want hi verstont dat meer lieden in die helle waren dan in den hemel, daer om vercoos hi te wesen metten meesten getale ende bleef heyden als sijn voorvaders geweest hadden, want hi niet en kende die onuerdrachlike pijne der hellen daer hi corts toe quam, so ghi hier sult horen

Het gebeurde dat Hilderijk de koning van Oostrijk of oost Frankrijk stierf zonder enige erfgenaam van zijn lijf na te laten en mitsdien zo begon Pepijn zeer sterk in het land en met wijsheid te regeren alzo zijn voorvaders gedaan hadden en dus waren de oost Franken blijde dat hij hun beschermer en regeerder was. Dit merkte koning Diederik van west Frankrijk, de broer van Hilderik, die meende dat te keren en te beletten en daartoe raadde hem aan een van zijn drosten geheten Bercarijs met meer anderen die Pepijn zeer benijden zodat er een grote oorlog opstond tegen hem want koning Theuderik III wilde hem dwingen en zijn macht nemen want de koning deed hem menig pand, maar ze durfden niet te komen waar Pepijn zelf was want ze ontzagen hem zeer. Daarna gebeurde het dat koning Theuderik met zijn volk te strijden kwam tegen Pepijn die ze allen schoffeerde zodat de koning vlieden moest en Pepijn volgde en versloeg veel van zijn volk. En Bercarijs ontkwam ook, maar zijn ontrouwe dienaars wisten wel dat Pepijn hem zeer haatte en zo sloegen ze zelf hun heer dood zodat Pepijn hen niet achtervolgen zou. En zo trok Pepijn voort te Frankrijk waart in met grote macht zodat de koning en zijn volk zeer bang waren. En was blijde dat hij vrede met hem maakte en gaf hem het land te regeren en maakte hem zijn opperste raad waar niemand tegen durfde te zeggen en ook gaf hij hem het land van Bercarijs. En Pepijn stelde daarna Sint Lambrecht weer in zijn bisdom stoel tot Tricht daar Faramundus te onrecht zichzelf in gestoken had.

Daarna stelde Pepijn zijn vaart om te trekken op Utrecht en op de Friezen die heiden waren en bezaten mede Holland dat doen geheel Friesland was die menige schade en menige toorn gedaan hadden het oost Frankrijk. En de stad van Utrecht heette toen Wiltenborch en daar viel Pepijn voor met zijn leger en met grote pijn kreeg hij die stad want er was groot verweer in. En daar verdreef Pepijn de koning Radboud van Friesland die kort daarvoor gekomen was tot de vont om gedoopt te worden. Maar omdat hij verstond dat er meer lieden in de hel waren dan in de hemel, daarom verkoos hij te wezen met het grootste getal en bleef heiden zoals zijn voorvaders geweest waren want hij kende niet de onverdraaglijke pijn der hel waar hij gauw toekwam zo ge hier zal horen.

Hoe coninc Rathbolt vanden duuel verleyt wert ende haestelic sterf

Als die hertoge Pippijn de Vriesen aldus onderdanich gemaect hadde der Franscher cronen, so sandt hi hem den heyligen man sinte Wolfrannus, om den coninc Rathbolt met de Vriesen totten kersten geloue te bekeren. Ende coninc Rathbolt aensiende de tekenen van sinte Volfrannus begeerde gedoopt te werden. Mer die duuel benijdende der menschen salicheyt openbaerde hem in een schijn van een engel seggende aldus O alre vroomste der mannen coninc Rathbolt, wie heeft v aldus bedrogen dat ghi vanden dienst der goden scheyden wilt, en doetet ymmer niet, mer blijft biden geloue dattu van dijn ouders geleert hebtste, ende ghi sult comen totten gulden palayse, die ic di inder ewicheyt cortelic geuen sal Hier om so ontbiet den heyligen biscop Wolfrannum ende vraget hem waer die woningen sijn der eewiger claerheit, die hi di belooft heeft Mer want hi dit niet sal connen bewisen so sent wt van beide siden legaten ende ic sal huer leytsman wesen. Dit visioen vertelde coninc Rathbolt den heyligen biscop Wolfranno. Die biscop antwoorde O edel coninc, het is de duuel die di in een gedaente des goeden engels bedriecht siet seyde die coninc, ic sal kersten werden ist dat mi van mijn god dese gulden woninge niet vertoont en wert. Die heilige biscop om den coninc te voldoen, heeft sijn dyaken wtgesent met een vries van des conincx wegen. Dese twee als si een stuc weechs wt Medenblic gegaen waren so vonden si bereyt staen hoer leytsman als hi den coninc belooft hadt seggende aldus Haest v seer ende ick sal v vertonen die alre schoonste woninge die den coninc rathbolt bereit is Gaende met malcander door een brede ende onbekende wech so quamen si op een straet van gladde marmersteen gemaect, ende sagen van verre een costlic huys van goude ende preciose gesteenten gesticht Comende int huys sagen si daer binnen wonderlike chierheyt van een coninclike throon ende onsprekelijker schoonheyt. Doen seyde [61v] die leytsman, siet [dit] is die woenstadt die den coninc rathbolt bereit is Die heylige dyaken verwonderde hem seer ende seyde Jst dat dese dingen van god zijn, so bid ic dat si ewelic aldus moeten bliuen mer zijn si vanden duuel so begeer ic van god dat si ter stont vergaen Ende dit geseit segende hem die dyaken metten teyken des heiligen cruys, ende siet die leitsman is verwandelt in eenen duuel ende alle de costlicheyt des palais ende cierheits in slick ende slijm Ende si stonden int middel van een poel ende riet sudden, ende sijn mit groten arbeyt na .iij. dagen weder tot medenblic gecomen ende vonden den coninc rathbolt schielicken gestoruen wesende. Ende si vertelden den biscop wat hem inden wege gesciet was ende die vriese is gedoopt. Dit gesciede int iaer ons heren .vij.C. ende .xxiij. ende coninc rathbolt liet twe sonen achter, die een was genoemt Melgerus ende sterf cots na dat hi gedoopt was. Die ander soon heet Algillus, ende dese wert ooc kersten ende stont onder tribuyt des hertogen Karels marteel gelijc sijn vader Ende noch had hi een dochter genaemt theudelinda die te man hadde Grimoalt Pippijns sone die te Ludic vermoort wert. Coninc Algildt had twee sonen als Gandebolt coninc van Vrieslant ende wert mitten vromen Roelant verslagen voor dat kersten geloue opten ronceualle Ende hier mede ginc dat conincrijc te niet, ende het is voortaen gebleuen onder der Franscher cronen. Die ander sone van coninc Algildt was genoemt Rathbolt ende was heer van neder vrieslant dat nv Egmont is, ende so somige croniken seggen so was dese Rathbolt die eerste here van Egmont daer die heren van Egmont in Hollant af gecomen sijn.

Hoe koning Radboud van de duivel verleid werd en gauw stierf.

Toen de hertog Pepijn de Friezen onderdanig gemaakt had aan de Franse kroon zo zond hij hen de heilige man Sint Wolfram om koning Radboud met de Friezen tot het christen geloof te bekeren. En koning Radboud die de tekens van Sint Wolfram zag begeerde gedoopt te worden. Maar de duivel benijdde de mensen zaligheid en openbaarde hem in een schijn van een engel en zei aldus; ‘O aller dapperste der mannen koning Radboud, wie heeft u aldus bedrogen dat ge van de dienst der goden scheiden wil, doe het immer niet maar blijf bij het geloof dat u van uw ouders geleerd hebt en ge zal komen tot het gouden paleis die ik u in de eeuwigheid gauw geven zal. Hierom zo ontbiedt de heilige bisschop Wolfram en vraag hem waar de woningen zijn der eeuwige helderheid die hij u beloofd hebt. Maar omdat hij dit niet zal kunnen bewijzen zo zendt uit van beide zijden legaten en ik zal hun leidsman wezen.’ Dit visioen vertelde koning Radboud de heilige bisschop Wolfram. De bisschop antwoordde; ‘O edele koning, het is de duivel die u in een gedaante van een goede engel bedriegt; ‘zie,’ zei de koning, ‘ik zal christen worden is het dat me van mijn God deze gouden woning niet vertoond wordt.’ Die heilige bisschop, om de koning te voldoen, heeft zijn diaken uitgezonde met een Fries vanwege de koning. Deze twee, toen ze en stuk weg uit Medemblik gegaan waren zo vonden ze hun leidsman gereed staan zoals de koning beloofd had en zei aldus. Haast u zeer, ik zal u tonen de allermooiste woning die voor koning Radboud bereid is.’ Ze gingen met elkaar door een brede en onbekende weg en zo kwamen ze op een straat van gladde marmersteen gemaakt en zagen van verre een kostbaar huis van goud en kostbare gesteenten gesticht. Toen ze in het huis kwamen zagen ze daarbinnen een wonderlijke sierlijkheid van een koninklijke troon en onuitsprekelijke schoonheid. Toen zei de leidsman, ‘ziet, dit is de woonplaats die koning Radboud bereid is.’ De heilige diaken verwonderde hem zeer en zei, ‘is het dat deze dingen van God zijn zo bid ik dat het eeuwig aldus moet blijven, maar is het van de duivel zo begeer ik van God dat het terstond vergaat.’ En dit gezegd zegende de diaken het met het teken van het heilige kruis en zie, de leidsman veranderde in een duivel en alle kostbaarheid van het paleis en sierlijkheid in slijk en slijm. En ze stonden in het midden van een poel en riet en zijn met grote moeite na 3 dagen weer te Medemblik gekomen en vonden dat de koning Radboud snel gestorven was. En ze vertelden de bisschop wat hen onderweg gebeurd was en de Fries is gedoopt. Dit geschiedde in het jaar ons heren 723 en koning Radboud liet 2 zonen achter, de ene was genoemd Melgerus en stierf kort nadat hij gedoopt was. De andere zoon heette Algildt en deze werd ook christen en stond onder tribuut van hertog Karel Martel gelijk zijn vader. En noch had hij een dochter genaamd Theudelinda die tot man had Grimoald, de zoon van Pepijn, die te Luik vermoord werd. Koning Algildt had twee zonen als Gandebolt, koning van Friesland, en werd met de dappere Roelant verslagen voor dat christen geloof op Ronceval. En hiermee ging dat koninkrijk te niet en het is voortaan gebleven onder de Franse kroon. De andere zoon van koning Algildt was Radboud genoemd en was heer van neder Friesland dat nu Egmond is en zo sommige kronieken zeggen zo was deze Radboud de eer heer van Egmond daar de heren van Egmond in Holland van gekomen zijn.

Jn desen tide leefde die heylige man sinte Willibrorde, die door die wonderlike teykenen die god door hem wracht ende sijn vuerige predicatie de Vriesen, hollant ende zeelant bekeerde, ende wert dye eerste eertsbisscop van Vtrecht

Jtem die hertoge pippijn ontghinc hem na die doot van sijnen voorseyden wettighen kinderen in ouerspeel mit eenen schonen edelen wiue gheheten Alpays, dair hi aen wan den vromen Kaerlen marteel Ende want pippine aldus vergect was op dit wijf dien hi onwettelic troude so berispten sinte Lambrecht daer af seggende dat zijn wettich wijf niet en ware want sinte Plectruyt sijn eerste wijf noch leefde Twelc vernemende Dodo prince van Orengien Alpays broeder als die geen die daer bi scade beduchte te hebben waert dat pippijn sijn suster liet, so dede hi sinte Lambrecht bi nachte doden te Ludick dair hi in sinen gebede lach, so dat hi mits der rechtueerdicheyt een heilich martelaer was Jnsgelijcx als sinte Joannes baptista die Herodem ende sijn amye berispede van ouerspele

Na sinte Lambrecht werdt bisscop van Tongerente Tricht sinte Hubertus die welck den bisdom stoel eerst sette van Tricht te Ludic ter eeren van sinte Lambrecht die daer gemartelijt was. Mer tis seer te verwonderern dat den bisdom stoel dair tot nv toe ghebleuen is niet tegenstaende die grote wreetheit ende ongetrouheyt des volcx van Ludic tegen hair bisscopen ende prelaten, meer minnende ende aen hangende dicwil quade tyrannen dan haren prelaet ende prince Mits den welken so menichwerf grote lange orlogen op gestaen hebben daer bi dat niet alleen die van Ludick [62r]ghedestrueert en sijn gheweest, maer ander landen hebben daer bi dicwils grote scade ghenomen

Jtem in pippijns tide so sterf die voorseyde coninc Diederic van Vrancrijcke voorseit Ende Clodoueus sijn sone die derde van dien name wert coninc by wille ende consente van pippijn als regeerder des lants. Clodoueus regneerde omtrent vier iaren ende hi sterf sonder oor, ende de crone quam op sijn brueder Hildebertus, die anders niet veel machten en hadde dan dat hi coninc heet, want hi en hadde wijsheit noch verstant Pippijn hadde alle tlant in sijn handen ende hi gaf hem dat hi verteyrde ende wijde hem sijn palen, also dattet al sijn was tusschen Spaengien ende den Rijn

Jn tijden van desen hertoge pippijn gheheten van Herstale ende corts voor sinen tijt ende corts na so leefden in Lothrijke ende in Brabant veel grote heeren ende ooc veel heylige menschen, santen ende sanctinnen die vanden bloede der hertogen geboren waren ende somige daer aen gehuwet. Als sinte Amelberge die Pippijns van Landen suster dochter was, die van Witgheere haren man hadde vijf heylige kinderen, te weten sinte Goedele. etcetera. also hier voor is geseit. Jtem sinte Odolardus sinte Berlenden vader die was heere van meerbeke bi Nyenouen, daer sinte Berlende rust, ende hair nichte sinte Celse ende sinte Nonna Jtem sinte Reynoffel daer vader af was Ayus ende woonde tot Yncourt, daer si noch rust ende daer grote pelgrimagie is tot haren borne Ende die voorseide Odolardus was haer oude vader. Van desen heiligen is hier voor gheseyt int eerste boeck.

Jtem het was ooc een groot here in Brabant gheseten geheten Adelaert vader van twee heylige nonnen, sinte Erlinde ende sinte Reylinde die rusten te Mayseke

Jtem noch omtrent pippijns tiden so leefde sinte Gaugericus, dats sinte gorick bisscop van Camerijc, sinte Cunibertus eertsbisscop van Coelen, sinte Ghilayn

Als hertoge Pippijn der heren here xxix. iaren geregneert hadde ende alle vrancrijcke in groter mogentheyt geregeert had, so sterf hi int iaer alsmen screef .vij.C. ende .xiiij.

Mer eer hi sterf aenmerckende die condicien van Kaerlen marteel sinen bastaert sone die wijs ende coen was so procureerde hi dat Kaerle die heerscappie des lants behouden soude eer hi afliuich wert, anxte hebbende datmen sijnen sone die heerlicheyt als hi doot waer ontrecken soude, gelijc eenen wisen prince toe behoort die in zijn wercken voorsienich was, ordinerende sijn dingen met sijnen leuende lijue, op datter na sijn doot gheen gekijf noch ongenoechte af comen en soude. Ende dit behoren alle princen te doene. etcetera.

Van desen Pippijn sijn dese veersen.

Jste Pipinus erat dux tertius austrasiorum

Austria dicta fuit tunc regnum Lothariense

In deze tijd leefde de heilige man Sint Willibrord die door die wonderlijke tekens die God door hem wrocht en zijn vurige predicatie de Friezen, Holland en Zeeland bekeerde en werd de eerste bisschop van Utrecht.

Item, die hertog Pepijn ging na de dood van zijn voorgenoemde wettige kinderen in overspel met een mooi edel wijf geheten Alpaida waar hij aan won de dappere Karel Martel. En omdat Pepijn aldus gek was op dit wijf die hij onwettig trouwde zo berispte hem Sint Lambert daarvan en zei dat het zijn wettige wijf niet was want Sint Plectrudis, zijn eerste wijf, leefde noch. Wat Dodo vernam de prins van Oranje, de broer van Alpaide, als diegene die daarbij schade vreesde te hebben was het dat Pepijn zijn zuster verliet zo liet hij Sint Lambert bij nacht doden te Luik waar hij in zijn gebed lag zodat hij mits de rechtvaardigheid een heilige martelaar was. Insgelijks zoals Sint Johannes de Doper die Herodes en zijn geliefde berispte van overspel.

Na Sint Lamberts werd bisschop van Tongeren en Tricht Sint Hubertus die de bisdom stoel eerst zette van Tricht te Luik ter ere van Sint Lambert die daar gemarteld was. Maar het is zeer te verwonderen dat de bisdom stoel daar tot nu toe gebleven is niettegenstaande de grote wreedheid en ontrouw van het volk van Luik tegen hun bisschoppen en prelaten, meer minnen en vaak kwade tirannen aanhangen dan hun prelaat en prins. Waardoor zo menigmaal grote lange oorlogen opgestaan zijn waarbij dat niet alleen die van Luik vernield zijn geweest, maar andere landen hebben daarbij vaak grote schade genomen.

Item, in Pepijns tijd zo stierf de voor genoemde koning Theuderik van Frankrijk. En Clovis zijn zoon, de derde van die naam, werd koning bij wil en toestemming van Pepijn als regeerder van het land. Clovis regeerde omtrent vier jaren en hij stierf zonder erfgenaam en de kroon kwam op zijn broer Hildebertus die anders niet veel mach had dan dat hij koning heette, want hij had wijsheid noch verstand. Pepijn had al het land in zijn handen en hij gaf hem dat hij verteerde en wijdde hem zijn palen, alzo dat het alles van hem was tussen Spanje en de Rijn.

In de tijd van deze hertog Pepijn van Herstal en kort voor zijn tijd en kort erna zo leefde in Lotharingen en in Brabant veel grote heren en ook veel heilige mensen, sinten en santinnen die van het bloed der hertogen geboren waren en sommige daaraan gehuwd. Als Sint Amelberga die de dochter was van de zuster van Pepijn van Landen was die van Witger, haar man, vijf heilige kinderen had, te weten Sint Goedele etc., alzo hiervoor is gezegd. Item, Sint Odelard, de vader van Sint Berlindis die heer was van Meerbeke bij Ninove daar Sint Berlindis rust en haar nicht Sint Celse en Sint Nonna. Item, Sint Reinoffel daarvan was de vader Ayus en woonde te Incourt daar ze noch rust en daar grote pelgrimage is tot haar bron. En die voornoemde Odelard was haar grootvader. Van deze heiligen is hiervoor gezegd in het eerste boek.

Item, er was ook een grote heer gezeten en genoemd Adelardus, vader van twee heilige nonnen, Sint Herlindis en Sint Relindis die rusten te Maaseik.

Item, noch omtrent Pepijns tijd zo leefde Sint Gaugericus, dat is Sint Gorik, bisschop van Kamerijk, Sint Cunibertus aartsbisschop van Keulen, en Sint Ghislain.

Toen hertog Pepijn de heren heer 39 jaar geregeerd had en heel Frankrijk in grote mogendheid geregeerd had zo stierf hij in het jaar toen men schreef 714.

Maar eer hij stierf en opmerkte de conditie van Karel Martel, zijn bastaardzoon, die wijs en koen was zo procedeerde hij dat Karel de heerschappij van het land behouden zou eer hij dood ging en had angst dat men zijn zoon de heerlijkheid als hij dood was ontnemen zou, gelijk een wijze prins toe behoort die in zijn werken voorzienig was, ordinerende zijn dingen met zijn levend lijf zodat er na zijn dood geen gekijf noch ongenoegen van komen zou. En dit behoren alle prinsen te doen etc.

Dat .xv. capitel. Van hertoge Karel marteel den vierden hertoge van Brabant die grote oorloge hadde op menigerhande volcke, als Spaenschen, Swauen, Beyerschen. etcetera. [62v]

DEse Karle heet marteel dats hamer, want als eenen swaren hamer so versloech hi sijn vianden in alle landen waer hi quam. So stout ende so vreeslic was hi int strijden dat sijn vianden van hem veruaert waren als oft hi de duuel geweest hadde Niet alleen en was hi here van sinen lande, maer ooc bouen die coningen van Vrancrijc die hi metten lande regeerde, gheuende hem dat si verteyrden Ende hi hief die renten vanden conincrijcke ende leydese daer si seker lagen ter cronen behoeue als een ghetrouwe man. Ende alle dat lant hielt hi in eeren, vromelijken dwinghende alle die ghene die tegen hem op staen wilden. Groot oorloge hadde hi tegen die ongelouige, sonderlinge tegen die Hunen die wt Spaengien mit groter heyrcracht van alderhande volcke op hem quamen die hi manliken wederstont ende versloechse ende verdreefse wten lande, so datse hem niet meer beuechten en dorsten, maer vloden om hulpe in Spaengien in Sassen etcetera. Van welcken strijde hier cortelinge noch gheseyt sal worden

Dat 15de kapittel. Van hertog Karel Martel de vierde hertog van Brabant die grote oorlog had op menigerhande volk als Spanje, Zwaben, Beieren et cetera.

Deze Karel heet Martel, dat is hamer, want als een zware hamer zo versloeg hij zijn vijanden in alle landen waar hij kwam. Zo dapper en vreselijk was hij in het strijden dat zijn vijanden van hem bang waren alsof hij de duivel geweest was. Niet alleen was hij heer van zijn land, maar ook boven de koningen van Frankrijk die hij met het land regeerde en gaf hun dat ze verteerden. En hij hief de renten van het koninkrijk en legde ze daar ze zeker lagen ter kroon behoefte als een trouwe man. En dat hele land hield hij in eren en bedwong dapper al diegene die tegen hem wilden opstaan. Grote oorlog had hij tegen die ongelovigen en vooral de Hunnen die uit Spanje met grote legerkracht van allerhande volk op hem kwamen die hij mannelijk weerstond en versloeg en verdreef ze uit het land zodat ze hem niet meer bevechten durfden, maar vlogen om hulp in Spanje en Saksen waart etc. Van welke strijd hier gauw noch gezegd zal worden.

Vander groter eeren dye Kaerlen marteel gedaen wert als dat hem die crone ghepresenteert wert. Ende van sinte Gielis [63r]

ONlanghe na dat Kaerle marteel dat regimente vander cronen an genomen hadde so quam daer in dat lant sinte Gielis daer groote fame af liep om sijn grote heylicheyt. Dit vernemende Karle so ontboot hi hem dat hi tot hem comen soude, twelc sinte Gielis dede Ende karle badt hem dat hi misse dade ende onsen here voor hem bade dat hi hem sijn sonden vergeuen woude, twelck sinte Gielis alsoe dede. Ende als hi seer ynnichlic misse dede so brachte die engel gods eenen brief opten outaer daer karels sonden in ghescreuen stonden die hem god vergaf op dat hi hem voort aen daer af hoede Sinte Gielis heuet die macht van gode te vercrigen verlatenisse van sonden den genen die hem deuotelijc daer om bidden ende die niet meer en doen. Jtem die somige wanen dat dit geschiede den groten coninc karel bi sint Gielis tide, mer dat en is so niet, wan sinte Gielis was lanck voor sijnen tijt

Van de grote eer die Karel Martel gedaan werd toen hem de kroon gepresenteerd werd. En van Sint Gillis. (Sint Aegidius)

Kort nadat Karel Martel dat regiment van kroon aangenomen had zo kwam daar in het land Sint Gillis waar grote faam van liep om zijn grote heiligheid. Dit vernam Karen en zo ontbood hij hem dat hij tot hem zou komen, wat Sint Gillis deed. En Karel bad hem wat hij misdeed en bad onze heer voor hem dat hij hem zijn zonden vergeven wilde, wat Sint Gillis alzo deed. En toen hij zeer innig de mis deed zo bracht de engel Gods een brief op het altaar daar Karels zonden in geschreven stonden die hem God vergaf opdat hij zich voortaan daarvan hoedde. Sint Gillis heeft de macht van God te verkregen het verlaten van de zonden diegene die hem devoot bidden en die het niet meer doen. Item, sommige wanen dat dit geschiedde de grote koning Karel bij Sint Gillis tijd, maar dat is niet zo want Sint Gillis was lang voor zijn tijd.

Het gebuerde dat Hildericus coninc van vrancrijcke sterf ende hi liet achter sinen sone Dagobertus die twede van dien name, die coninc na sinen vader wert bi consente van Kaerle marteel want anders dan bi sijnen wille so en mochte niemant de crone dragen. Het ghebuerde dat die heren van Vrancrijke hem die crone persenteerden ende hem coninc maken wilden Mer hi ontseydet ende weygerde die crone te ontfangen seggende dat hem meerder eeren waer ouer die coningen te domineren ende here te sijn dan selue coninc te sijn [63v]

Die voorseyde coninc Dagobertus sterf als hi vier iaren coninc gheweest hadde Dair na gaf kaerle marteel die crone Lotharis Dagoberts broedere die niet dan twee iaren coninc en was. Doe was daer een heere die Cilpericus heet die neue vanden coningen die gestoruen waren, die welck track tot Endon hertoge van Aquitanien om hulpe tegen Kaerle om de franssche crone te crijgen. Ende si trocken te strijde tegen Kaerle marteel, mer si werden van hem gheschoffiert want hi wan den strijt. Doe seynde Cilprick aen Kaerlen om genade, so veel doende dat hem kaerle die crone gaf, ende hi regneerde armelick vijf iaren

Hier en binnen so bereyde den here Ramfreyt graue van Angiers om te crencken Martelen Ende Marteel dit vernemende so quam hi metten oostvrancken tot Riemen voor die stadt ende daer sadt eertsbisscop Tybert die Karlen gedoopt hadde Ende want hi Ramfreyde ontsach, so en dorste hi kaerlen niet in laten Om twelc Karel gram wert ende hi trac voort tot Orliens, daer Eucherius bisscop was, die hem oec de stadt niet openen en wilde, want hi Ramfreyde so bi sadt, ende daer om wert hi van daer verdreuen ende hy quam tot sint Truyden op Haspegouwe daer hi namaels sterf. Dus quam Karel op Ramfreyde ende hi wan hem die stadt af van Angiers ende dat lant Ende Ramfreyt siende karels machte hem te groot sijn so gaf hi hem in karels ghenade ende wert sijn man

Als die voorseyde coninck Cilprick gestoruen was sonder oor, so gaf Karel die crone eenen anderen vanden bloede gheheeten Diederick die .xv. iaren regneerde, mer karel was altijt ouerste prince ende here

Het gebeurde dat Childerik, koning van Frankrijk, stierf en hij liet achter zijn zoon Dagobert de tweede van die naam die koning na zijn vader werd met toestemming van Karel Martel want anders dan bij zijn wil zo mocht niemand de kroon dragen. Het gebeurde dat de heren van Frankrijk hem de kroon presenteerde en hem koning maken wilden. Maar hij ontzei het en weigerde de kroon te ontvangen en zei dat hem meer eer was over de koningen te domineren en heer te zijn dan zelf koning te zijn.

De voor genoemde koning Dagobert stierf toen hij vier jaar koning geweest was. Daarna gaf Karel Martel de kroon aan de broer van Dagobert Chlotharius IV die niet dan twee jaren koning was. Toen was daar een heer die Childebert heette en neef van de koningen die gestorven waren en die trok Endon, hertog van Aquitanië, om hulp tegen Karel om de Franse kroon te krijgen. En zo trokken ten strijde tegen Karel Martel, maar ze werden van hem geschoffeerd want hij won de strijd. Toen zond Childebert aan Karel om genade en deed zoveel dat Karel hem de kroon gaf en hij regeerde armoedig vijf jaren.

Ondertussen ze bereidde de heer Ramfrey, graaf van Angers, om te Martel te krenken. En Martel vernam dit zo kwam hij met de oost Franken tot Reims voor die stad en daar zat aartsbisschop Tybert die Karel gedoopt had. En omdat hij Ramfrey ontzag zo durfde hij Karel niet binnen te laten. Waarom Karel gram werd en hij trok voort tot Orleans daar Eucherius bisschop was die hem ook de stad niet openen wilde want Ramfrey bad hem en daarom ging hij vandaar en hij kwam te Sint-Truiden op Haspengouw waar hij later stierf. Dus kwam Karel op Ramfrey en hij won hem de stad Angers af en dat land. En Ramfrey die Karels macht zag die hem te groot was zo gaf hij zich in Karels genade en werd zijn man.

Toen de voor genoemde koning Childerik gestorven was zonder erfgenaam zo gaf Karel de kroon een ander van hetzelfde bloed geheten Chilperik II die 15 jaren regeerde, maar Karel was altijd overste prins en heer.

Van Karel marteels orloge op die heydenen, als Swaefsche, Beyersche ende Spaensche

HErtoghe Karel Marteel van neder oostrijcke ende van Brabant wert gedenckende der ouerdaet die die Sassen dicwils gedaen hadden den oostvrancken, ende so reisde hi op hem te strijde ende hi tonderbrachtse swaerlic wrekende tghene datse den Franssen rijcke misdaen hadden

Daer na voer hi te strijde op die Allemans ende op Lanfride haren hertoge ende hi dwancse daer toe dat Almanien hem chijs gaf

Daer na bedwanck hi Swauen ende Beyeren met alle den heeren vanden lande ende maecte hem alle tlant onderdaen metten sweerde totter Denouwen toe, ende tlant van Sassen totter Eluen.

Daer nae quam op Kaerlen eenen anderen swaren strijt, want hertoge Endon van Aquitanien, daer af voorseyt is, die meende hem noch op Kaerle te wreken Mer want hi seluer niet sterck ghenoech en was om Kaerle te beuechten, so is hi ghetrocken in dat lant van Spaengien aen de heydenen ende sarasinen die in Spaengien wonende waren, hem biddende datse met hem comen wilden teghens Kaerlen marteel om hem te beuechten ende te winnen vrancrijke ende daer te bliuen wonen Ende so sijn de sarasinen gecomen ouer die gyronde mit haren coninc Abdirama ende met haren wijuen ende kinderen, om in vrancrijcke te bliuen wonen Als karle dat [64r] vernam so bereyde hi hem dat te wederstaene metter hulpen ons liefs heren ende hi vergaderde een groot heyre van Fransoisen, duytschen, brabanteren mer cleyn was dat getal tegen die sarasinnen Ende so quamt tot eenen strijde dien Karel wan ende hadt die meeste victorie bider hulpen gods, daermen oyt af wiste te spreken, want hi versloech daer .iij.C. dusent sarasinen ende .lxxv. dusent met haren coninc Abdyrama. ende hi verloos ontrent .xv.hondert mannen. Als dit hertoghe Endon sach so quam hi tot Kaerlen om genade ende hi maecte pays met hem, ende der heidenen goet ende gelt wert al opt velt verbrant. Dit gheschiede inden iare ons heren vij.C, ende .xxxiij. Ende acht iaer na dese victorie so sterf die voorscreuen coninc Diederick van vrancrijcke, ende Kaerle gaf die crone eenen die Hilderick heet die ix. iaren coninc was, mer hi was dair onnut toe ende onbequaem

Het gheuiel dat dye stadt van Bordeaus vanden heydenen belegen was die Arleblancke die stadt metten lande van Prouencien seer bedructen ende bedoruen So beduchte die paus Gregorius de derde datse noch vorder comen souden Om twelck te beletten sant hi Martelen den slotelen van sinte Pieters graue ende sijn banden, hem biddende dat hi wilde werden patricius van Rome om te strijden voor die heylige kercke ende voor tgheloue. Ende kaerle ontfincse ootmoedelick ende deuotelick vromelic stridende voor theylich ghe [64v] loue. Ende hi track int lant van prouencien op die heydenen die daer waren ghecomen Ende hi wan hem af Auenyoen ende Nerbone ende Arleblancke ende tlant van Prouencien Ende ooc so wan hi tlant van Bourgondien, ende hi versloech den heydenen af twee coningen ende ontallike veel volcx

Mer want Kaerlen altijt swaer orloge aen wies ende sijnen scat minderde mits langher orlogen, so scatte hy die heylige kercke ende gaf dye thienden sijnen ridderen om daer op te leuen Om welcke sake men leest in veel boecken dat hi van gode verdoemt soude wesen biden gemeynen ouerdragen der heyligen int eeuwige leuen, mits dien dat hi die sielen inden vegheuier berouet heeft van haren hulpen ende suffragien ontreckende die tienden ende renten der geestelicheyt. Ende dit leestmen dat verthoont werdt den heyligen sinte Eucherius bisschop van Orliens na dat Kaerle Marteel in sinte Dyonijs kercke eerlick begrauen was. Als sinte Eucherius daer misse dede sach hi inden geeste Kaerle sitten inder helscher pijnen, ende hi sach ooc een serpente comen wt sijnen graue Ende hier om so werde sijn graf gheopent ende men en vanter niet dan een groot serpent ende tgraf was binnen al verbrant. Twelc groot iammer is van so vromen prince, dye so vromelijck op die onghelouige ghestreden heeft. etcetera. Dair om so ist sorchlick goede geestelike personen te scatten die haren regel wel houden voor eenige princen, ende met dien goede hem behulpende ter oorlogen ofte anders Niet aenmerckende dat de gheestelijcke lieden ende plaetsen daer af vry sijn, niet alleen biden ghescreuen geestelike rechten der heyliger kercken, daer bi dat ooc alle die ghene diese also scatten inden ban ghedaen werden, mer ooc biden weerlijcken oft keyserlijcken rechten. Ende so is dicwils beuonden dat princen die dat deden niet lanc en leefden daer na, oft ymmers gheen voorspoet gehadt Twelc vermoeyt wert eens deels daer bi te comen dat veel geestelike ende deuote personen te min werden beweecht voor alsulcke heren te bidden. Die voorscreuen Karel marteel sterf inden iare .vij.C. ende .xl. Ende van hem bleuen vier wettighe kinderen, te weten, Kaerleman. Pippijn de cleyne, sinte Remijs aertsbisscop van Rowaen, ende sinte Landrade abdisse van Belsen

Van welc karle marteel zijn dese versen:

Jste Brabantinus dux quartus in orbe triumphat Malleus in mundo specialiter victor ubique. Dux dominusque ducum comitum quoque rex fore spernit Non vult regnare, sed regulis imperat ipse

Van Karel Martel ‘s oorlog op de heidenen, als Zwaben, Beieren en Spaanse.

Hertog Karel Martel van neder Oostrijk en van Brabant dacht aan de overdaad die de Saksers vaak de oost Franken gedaan hadden en zo reisde hij op hen te strijden en hij bracht ze onder en wreekte zwaar datgene dat ze het Franse rijk misdaan hadden.

Daarna voer hij te strijden op die van Allemagne en op Lantfrid, hun hertog, en hij dwong ze daartoe dat Allemagne hem cijns gaf.

Daarna bedwong hij Zwaben en Beieren met alle heren van het land en maakte hem het hele land onderdanig met het zwaard tot de Donau toe en het land van Saksen tot de Elba.

Daarna kwam op Karel een andere zware strijd, want hertog Endon van Aquitani, waarvan gezegd is, die meende hem noch op Karel te wreken. Maar omdat hij zelf niet sterk genoeg was om Karel te bevechten zo is hij in het land van Spanje getrokken bij de heidenen en Saracenen die in Spanje woonden en bad hen dat ze hem komen wilden tegen Karel Martel om hem te bevechten en Frankrijk te winnen en daar te blijven wonen. En zo zijn de Saracenen gekomen over die Gironde met hun koning Abdirama en met hun wijven en kinderen om in Frankrijk te blijven wonen. Toen Karel dat vernam zo bereidde hij zich om dat te weerstaan met de hulp van onze lieveheer en hij verzamelde een groot leger van Franse, Duitsers, Brabanders, maar klein was dat getal tegen de Saracenen. En zo kwam het tot een strijd die Karel won en had de grootste victorie met Gods hulp waarvan men ooit wist te spreken want hij versloeg daar 300 000 Saracenen en 85 000 met hun koning Abdirama en hij verloor omtrent 1500 mannen. Toen dit de hertog Endon zo kwam hij tot Karel om genade en hij maakte vrede met hem en het goed en geld der heidenen werd geheel op het veld verbrand. Dit geschiedde in het jaar ons heren 733. En acht jaar na deze victorie zo stierf die voorschreven koning Chilperik van Frankrijk en Karel gaf de kroon aan een die Chilperik heette die 9 jaren koning was, maar hij was daartoe onnut toe en onbekwaam.

Het gebeurde dat de stad Bordeaux van de heidenen belegerd was dat de stad Arleblanc met het land van Provence zeer bedroefde en bedierven. Zo vreesde de paus Gregorius de derde dat ze noch verder komen zouden. Om dat te beletten zond hij Martel de sleutels van het graf van Sint Petrus en zijn banden en bad hem dat hij patricir van Rome wilde worden om te strijden voor de heilige kerk en voor het geloof. Karel ontving het ootmoedig en devoot en streed dapper voor het heilige geloof. En hij trok in het land van Provence op de heidenen die daar waren gekomen. En hij won hen af Avignon en Narbonne en Arleblanc en het land van Provence. En ook zo won hij het land van Bourgondi en hij versloeg de heidenen twee koningen af en ontelbaar veel volk.

Maar omdat Karel altijd zware oorlogen aangroeide en zijn schat verminderde mits lange oorlogen zo brandschatte hij de heilige kerk en gaf de tienden aan zijn ridders om daarvan te leven. Om welke zaak men in veel boeken leest dat hij van God verdoemd zou wezen bij de gewone overdracht der heiligen in het eeuwige leven, mitsdien dat hij de zielen in het vagevuur beroofd had van hun hulp en van de superieuren onttrok de tienden en renten der geestelijkheid. En dit leest men dat vertoond werd de heilige Sint Eucherius, bisschop van Orleans, nadat Karel Martel in Sint Dionysius kerk fatsoenlijk begraven was. Toen Sint Eucherius daar de mis deed zag hij in de geest Karel zitten in helse pijnen en hij zag ook een serpent komen uit zijn graf. En hierom zo werd zijn graf geopend en men vond er niets dan een groot serpent en het graf was binnen geheel verbrand. Wat zeer jammer is van zo’n grote prins die zo dapper op de ongelovigen gestreden heeft etc. Daarom is het zorgelijk goede geestelijke personen te brandschatten die hun regel goed houden voor enige prinsen en met hun goed zich behelpen ter oorlog of anders. Niet aanmerkende dat de geestelijke lieden en plaatsen daarvan vrij zijn en niet alleen bij de geschreven geestelijke rechten der heilige kerk waarbij dat ook al diegenen die ze alzo brandschatten in de ban gedaan worden, maar ook bij de wereldlijke of keizerlijke rechten. En zo is het vaak bevonden dat prinsen die dat deden niet lang daarna leefden of immers geen voorspoed hadden. Wat vermoed wordt eensdeels daarbij de komen dat veel geestelijke en devote personen minder worden bewogen voor al zulke heren te bidden. Die voorschreven Karel Martel stierf in het jaar 740. En van hem bleven vier wettige kinderen, te weten, Karloman, Pepijn de korte, Sint Remigius, aartsbisschop van Rouen, en Sint Landrada, abdis van Munsterbilzen.

Dat .xvi. capitel. Van cleyn Pippijn die vijfste hertoge in Brabant die coninc van Vrancrijcke wert

CLeen Pippijn ende Kaerleman gebroederen waren beyde wijs vrome ende coen, ende hielden een wijl tijts dat lant te samen, en[de] waren gelijc haer voorvaderen regeerders vander cronen van vrancrijcke. So was die hertoge van Aquitanien ghenoemt Wayfier sone vanden hertoge Endon begherende te wreken tegen dese twee gebroeders tgeen dat Kaerle marteel haer vader tegen sinen vader misdaen hadde, ende Wayfier bracht met hem een groot heyre van Sarasijnen ende quam int landt [65r] van Prouencien om te crigen die stadt van Nerbone ende om tlant onder te crijgen Maer kaerleman ende pippijn trocken hem tegen ende si versloegen die sarasinen ende veriaechdense van daer ende besaten selue dat lant.

Jn corten tijde daer na so wert karleman ontfunct met hemelscher begeerten versmadende alle aertsche dingen ende ouergeuende sijnen broeder Pippine alle sijn lant so track hi te Rome, ende vanden paus Sacharias die een seer goedertieren ende duechdelicke paus was so ontfinck hi dat cleet van religien Ende bi rade vanden heyligen paus so fondeerde hi in de eere van sinte Siluester een clooster te Monserat daer hi bleef wonende om tgeruchte der werelt te schuwen ende gode almachtich te dienen in rusten der herten. Maer sijn heylich opset werdt daer na seer belet mits dien dat veel eedele mannen wt Vrancrijcke tot Rome treckende hem dicwils visiteerden, twelc hem een letsel was der rusten der herten. Om twelck te verhoeden hi daer na track wonen bouen Romen tot Montcassijn, daer wilen eer sinte Benedictus abt was, ende daer bleef hi totten eyde sijns leuens gode dienende

Dat 16de kapittel. Van Pepijn de Korte, de vijfde hertog in Brabant die koning van Frankrijk werd.

Pepijn de Korte en Karloman, broeders, waren beide wijs, dapper en koen en hielden een tijdje dat land tezamen en waren gelijk hun voorvaders regeerders van de kroon van Frankrijk. Zo was de hertog van Aquitani genoemd Wayfier, de zoon van de hertog Endon, die begeerde te wreken tegen deze twee gebroeders hetgeen dat Karel Martel, hun vader, tegen zijn vader had misdaan en Wayfier bracht met hem een groot leger van Saracenen en kwam in het land van Provence om de stad Narbonne te krijgen en het land onder te krijgen. Maar Karloman en Pepijn trokken tegen hem op en ze versloegen die Saracenen en verjoegen ze vandaar en bezetten zelf dat land.

Gauw daarna zo werd Karloman ontstoken met hemelse begeerten en versmaadde alle aardse dingen en gaf zijn broeder Pepijn al het land over en zo trok hij naar Rome en ontving van paus Sacharias, die een zeer goedertieren en deugdelijke paus was, het kleed van religie. En bij raad van de heilige paus zo fundeerde hij in de eer van Sint Silvester een klooster te Montserrat waar hij bleef wonen om het gerucht der wereld te schuwen en God almachtig te dienen in rust der hart. Maar zijn heilig voornemen werd daarna zeer belet omdat veel edele mannen uit Frankrijk tot Rome trokken en hem vaak bezochten wat hem een letsel was in de rust van het hart. Om dat te verhoeden vertrok hij daarna boven Rome tot Monte Cassino daar wijlen eerder Sint Benedictus abt was en daar bleef hij tot het eind van zijn leven en diende God.

Hoe cleyne Pippijn hertoghe van Brabant biden bisschop Bonifacius wt beueel des paus coninc van Vrancrijcke ghecroont wert ouermits sijnder groter vromicheyt ende wijsheyt [65v]

ALdus was hertoge Pippijn alle dat landt ende conincrijcke van Vrancrijcke in sijn hant houdende ende wijslick regerende ende tegens die vianden vromelijc beschermende Ende Hildericus die coninc van Vrancrijcke was een oneerbaerlick slap mensche, ende sonder wijsheit sittende in huys ende niet doende dat eenen prince toe behoret. Ende die edelen van vrancrijke dit aenmerckende als scaemte ende verdriet daer af hebbende so seynden si totten voorscreuen goeden paus Sacharias ende deden hem vragen, wie dat weerdiger waer te besitten die crone des rijcx, oft die geen die in huys ledich bleef etende ende drinkende, oft die geen die om de salicheit des lants gheenen arbeyt en spaerde tegens dye vianden dat beschermende ende in eeren houdende. Opt welck die paus antwoorde, dat hem behoorde coninc te sijn die dat rijcke beschermde met machte ende die om dat gemeen profijt arbeydende waer. Van welcker antwoort die Fransoysen seere verblijt waren ende namen coninck Hilderick ende deden hem monic werden te Soysson int clooster van sinte Medart. Ende dese voorscreuen hertoge pippijn die een deuoot prince was ende cleyn van persone, mer seer groot van moede ende ooc mit veel duechden verciert verheuen si in een coninc van Vrancrijcke, dien sinte Bonifacius biscop van Mayanse bi beuele vanden paus Sacharias coninc salfde ende consacreerde also dat gewoonlic is Twelc geschiede int iaer ons heeren .vij.C. ende .l. Ende mits desen so wert onterft ende berooft vander cronen dat geslachte vanden coninc Clodoueus, die vanden Troyanen gecomen was ouermits die onnutscap ende onbequaemheyt der seluer coningen. Niet te min, alsoo hier verclaert is ende den bome vanden Brabantchen hertogen wtwisende is, so is Pippijn ende sijn voorvaderen ooc gedaelt vanden bloede vanden coninc Clodoueus door Blitildus die des coninc lotaris dochter was

Als Pippijn dan coninc was so maecte hi sijnre cronen onderdanich alle die landen die lagen tusschen Sassen ende Spaengien. Eerst werden die Sassen tegen hem wederspannich, want gedenckende tgheen dat hem geschiet was bi Karle marteels tiden so dachten sijt te wreken ende vergaderden een groot heyre, ende si hadden met hem Beyerschen ende Swauen ende si quamen in oostvranckrijcke ende deden grote scade Maer Pipine met groter macht ghinc hem tegen ende versloechse meest alle ende dander veriaechde hi.

Hoe Pepijn de Korte, hertog van Brabant, bij de bisschop Bonifatius op bevel van de paus koning van Frankrijk gekroond werd vanwege zijn grote dapperheid en wijsheid.

Aldus hield hertog Pepijn al dat land en koninkrijk van Frankrijk in zijn hand en regeerde wijs die hij tegen de vijanden dapper beschermde. En Childerik, de koning van Frankrijk, was een oneerbaar slap mens en zonder wijsheid en zat in huis en deed niets dat een prins toebehoort. En de edelen van Frankrijk merkten dit en hadden daar schaamte en verdriet van zo zonden de tot de goede paus Sacharias en lieten hem vragen wie dat waardiger was de kroon te bezitten van het rijk diegene die in huis ledig bleef etende en drinkende of diegene die om de zaligheid van het land werkte en spaarde tegen de vijanden om dat te beschermen en in eren te houden. Waarop de paus antwoordde dat hen behoorde koning te zijn die dat rijk beschermde met macht en die om dat algemeen profijt werkte, naar welk antwoord de Fransen zeer verblijd waren en namen koning Childerik en lieten hem monnik worden te Soissons in het klooster van Sint Medardus. En deze hertog Pepijn, die een devote prins was en klein van persoon, maar zeer groot van moed en ook met veel deugden verhieven ze tot koning van Frankrijk die Sint Bonifatius, bisschop van Mainz, op bevel van de paus Sacharias koning zalfde en consacreerde alzo dat gewoonlijk is. Wat geschiedde in het jaar ons heren 750. En mits deze zo werd onterfd onterft en beroofd van de kroon dat geslacht van koning Clovis die van die van Troje gekomen was vanwege onnut en onbekwaamheid van dezelfde koningen. Niettemin, alzo hier verklaard is en de boom van de Brabantse hertogen uitwijst, zo is Pepijn en zijn voorvaderen ook afgedaald van het bloed van koning Clovis door Blitildus die de dochter van koning Chlotarius was.

Toen Pepijn dan koning was zo maakte hij zijn kroon onderdanig al die landen die lagen tussen Saksen en Spanje. Eerst werden die Saksers tegen hem weerspannig want ze gedachten hetgeen hen geschied was in de tijd van Karel Martel en zo dachten zij het te wreken en verzamelden een groot leger en ze hadden met hen Beieren en Zwaben en ze kwamen in oost Frankrijk en deden grote schade. Maar Pepijn ging met grote macht hen tegen en versloeg ze meest alle en de anderen verjoeg hij.

Hoe coninc Pippijn in vrancrijc ontfinc den .ij. paus Steuen ootmoedelic Ende hoe hi track in Lombardien ende bedwanc der Lombarden coninc. Ende meer anderen AYstulphus de coninck van Lombardien begonst die stadt van Romen ende die heilige Roomsche kerc swaerlic te quellen want hy eyschte thooft chijs van elcken mensche. Ende die paus noch die romeinen en hadden geen macht hem te wederstaen, want hi seer machtich was. Twelc aenmerckende die .ij. paus Steuen die een weerdich ende heylich man was ende niet connende wederstaen den quaden tyrant Aystolf. So dachte hi zijn toevlucht te maken tot coninc Pippijn van Vrancrijcke goedertieren aduocaet ende minnaer der heiliger kercken om hulp ende bijstant van hem te crigen Ende om dat Pippijn daer [66r] toe meer geneicht soude sijn so bracht de paus met hem sinen broeder Kaerleman die monic was Twelc als die goedertieren coninc vernam so ghinc hi den weerdigen paus te gemoet met groter ootmoedicheit metgaders sijnder coninginnen ende sijnen kinderen Ende hi leyde des paus paert metten breydele gaende te voet drie milen verre, tot dat hijen bracht in sijn palleys. Doe daelde die paus vanden paerde ende sprack met coninc Pippijn al heymelijc ende gaf hem te kennen met veel tranen de sake waer om hi gecomen was, hoe de coninc Aystolf hem quelde ende persequeerde ende hoe hi die stadt van Rome hem meende onderdanich te maken, biddende daer om den coninc pippijn dat hi te Rome comen wilde ende dat hi sinte Peters dingen in handen nemen soude ende die stadt van Rome vander vianden handen verlossen woude. Als pippijn die droeflicke clagen vanden paus aenhoorde, so swoer hi dat hi hem helpen soude ende vertrooste den paus die bi hem een wijl tijts in vrancrike bleef Ende anderwerf so gebenedide hi bi pauslijker benedictien den coninc Pippijn ende beyde sijn kinderen, te weten Kaerlen die de grote Karel heet ende Karlemanne, verclarende dat sijn geslachte tot eeuwigen dage die Fransche crone souden besitten, ende verbiedende op den ban dat niemant anders ymmermeer hem en vermate die crone te aenueerden, also dat verclaert staet inden geesteliken rechten.

Hoe koning Pepijn in Frankrijk ontving de 2de paus Stefanus ootmoedig. En hoe hij trok in Lombardije en bedwong de koning van Lombardije. En meer anderen.

Aystulphus, de koning van Lombardije, begon de stad van Rome en de heilige Rooms kerk zwaar te kwellen want hij eiste per hoofd cijns van elk mens. En de paus noch de Romeinen hadden geen macht hem te weerstaan want hij was zeer machtig. Wat paus Stefanus de 2de merkte die een waardige en heilige man was en niet weerstaan kon de kwade tiran Aystulphus. Zo dacht hij zijn toevlucht te maken tot koning Pepijn van Frankrijk de goedertieren advocaat en minnaar der heilige kerk om hulp en bijstand van hem te krijgen. En omdat Pepijn daartoe meer geneigd zou zijn zo bracht de paus met hem zijn broeder Karloman die monnik was. Toen dat de goedertieren koning vernam zo ging hij de waardige paus tegemoet met grote ootmoed en met zijn koningin en zijn kinderen. En hij leidde de paus paard met de breidel en ging te voet drie mijlen ver totdat hij hem in zijn paleis bracht. Toen steeg de paus van het paard en sprak met koning Pepijn al heimelijk en gaf hem met veel tranen te kennen de zaak waarom hij gekomen was, hoe de koning Aystulphus hem kwelde en martelde en hoe hij de stad Rome meende hem onderdanig te maken en bad daarom de koning Pepijn dat hij te Rome komen wilde en dat hij Sint Petrus dingen in handen nemen zou en de stad van Rome van de vijand handen verlossen wilde. Toen Pepijn dat droevige klagen van de paus aanhoorde zo zwoer hij dat hij hem helpen zou en troostte de paus die bij hem een tijdje in Frankrijk bleef. En andermaal zo zegende hij bij pauselijke benedictin koning Pepijn en beide zijn kinderen, te weten Karel die de grote Karel heette en Karloman en verklaarde dat zijn geslacht tot eeuwige dag die Franse kroon zou bezitten en verbood op de ban dat niemand anders immermeer zich vermat de kroon te aanvaarden, alzo dat verklaard staat in de geestelijke rechten.

Het gebuerde dat die paus Steuen liggende int cloester van sinte Dionijs in vrancrijke seer sieck wert, also dat de [66v] meesters van sinen leuen gheen hope en hadden Maer sinte Peter ende sinte Pauwels openbaerden hem in een visioen, ende hi werde bi miraculen genesen

So vergaderde coninc Pippijn een groot heyre ende hi reysde metten paus tot in Jtalien, ende coninc Aystolf settede hem ter weer, so datter eenen groten strijt geuiel, mer Aystolf moste vlien, ende pippijn bedwanc hem al weder te keeren dat hi der kercken van Rome af had genomen, ende den pays beswoer hi vast te houden Ende pippijn sette den paus weder om in sijnen stoel ende quam victorioes in Vrancrijcke

Mer niet lange daer na als Aystolf coninc van Lomberdien verstont dat pippijn thuys comen was, so brac hi den pays die hi gesworen ende gelooft hadde vast te houden, ende hi eyschte weder chijs ende tribuyt vanden romeinen Twelc coninc pippijn vernam ende wert toornich ende sandt Fulrade sinnen drossaet mit een heyr volcx om op Aystolphe te wreken dat hi misdaen had tegen sinen eet ende gelofte Ende coninc Pippijn volchde cortelic seluer na ende hi bedwanc anderweruen Aystolphe al weder te geuen dat hi tonrechte genomen hadde, ende nam sekerheyt vanden vrede te houden

Jtem die herde Sassen quamen weder in oostvrancrijke met groter macht ende si bedoruen dat lant met rouen ende met brande Twelc vernam coninc Pippine ende met groter machte track hi derwerts meenende dat hise also castijen soude dat sijer lange om dencken souden Ende hi quam hem te strijde, dien hi wan ende in dien strijde versloech hi so menigen man datment niet tellen en conde. Ende soe track hi in Sassen lant ende verbrande tlant ende hi creech veel borgen ende steden, ende hi dwanc die Sassen daer toe datse den coninc van vrancrijcke chijs ende tribuyt gheuen moesten

Jn dese tiden verduysterde die sonne ende si en scheen niet in .xij. dagen, ende men sach een teyken des heyligen cruys inder menschen clederen Ende vanden hemel viel bloet opter eerden Veel menschen seiden dat dit gesciede om dat de goedertieren keiser Constantijn sijn ogen wtgesteken waren

Jn desen tiden wert tot constantinopel geuonden een gouden plate in een mans graf, daer op gescreuen stont Christus sal geboren werden van die maget maria ende ic geloue in hem O sonne du suste mi anderwerf sien onder Constantijn ende hyerene.

Het gebeurde dat de paus Stefanus in het klooster van Sint Dionysus lag in Frankrijk en zeer ziek werd alzo dat de meesters van zijn leven geen hoop hadden. Maar Sint Petrus en Sint Paulus openbaarden hem in een visioen en hij werd bij mirakels genezen.

Zo verzamelde koning Pepijn een groot leger en hij reisde met de paus tot in Itali en koning Aystulphus zette zich te verweer zodat er een grote strijd geviel, maar Aystulphus moest vlieden en Pepijn dwong hem terug te geven dat hij van de kerk van Rome had afgenomen en hij bezwoer hem de vrede vast te houden. En Pepijn zette de paus wederom in zijn stoel en kwam victorieus in Frankrijk.

Maar niet lang daarna toen Aystulphus, koning van Lombardije, verstond dat Pepijn thuisgekomen was zo brak hij de vrede die hij gezworen en beloofd had vast te houden en hij eiste weer cijns en tribuut van de Romeinen. Wat koning Pepijn vernam en werd vertoornd en zond Fulrade, zijn drost, met een leger volk om op Aystulphus te wreken dat hij misdaan had tegen zijn eed en belofte. En koning Pepijn volgde zelf gauw na en hij bedwong andermaal Aystulphus die alles teruggaf wat hij te onrecht genomen had en nam zekerheid van de vrede te houden

Item, de harde Saksers kwamen weer in oost Frankrijk met grote macht en ze bedierven dat land met roven en met brand. Wat koning Pepijn vernam en met grote macht trok hij derwaarts en meende dat als hij ze kastijden zou dat ze er lang om denken zouden. En hij kwam te strijd die hij wond en in die strijd versloeg hij zoveel man zodat men het niet kon tellen. En zo trok hij in het land van Saksen en verbrandde het land en hij kreeg veel burchten en steden en dwong de Saksers daartoe dat ze de koning van Frankrijk cijns en tribuut geven moesten.

In deze tijd verduisterde de zon en ze scheen niet in 12 dagen en men zag een teken van het heilige kruis in mensen kleren. En van de hemel viel bloed op de aarde. Veel mensen zeiden dat dit geschiedde omdat de goedertieren keizer Constantijn zijn ogen uitgestoken waren.

In deze tijd werd te Constantinopel gevonden een gouden plaat in een mannen graf waarop geschreven stond;’ Christus zal geboren worden van de maagd Maria en ik geloof in hem. O zon u moet me andermaal zien onder Constantijn en Irene.’

Van coninc Pippijns orloge op die van Auernen, ende hoe hi die wandelen versloech die in Spaengien ouer gecomen waren, ende vanden .xx. doden die verwect worden

DJe mare quam tot Pippijn dattet lant van Auerne (dat nv onder vrancrijc is) al vergadert was met groten heyr om op hem te comen en[de] sijn macht te benemen. Ende Pippijn heeft hem bereyt derwarts met groter macht so dattet quam tot eenen stride dien Pippijn wan ende versloech haer volck ende vinck haren graue Blandijn, dien hi met hem bracht voor die stadt van Bourges, die hi beleyde ende becrachtichde. Voort trac hi int lant ende wan daer menich slot ende stede, als Perigort ende veel ander, also dat die coninc van Auernen pays most maken. Ende voort so wan hi een groot deel vanden lande van Aquitanien, dat is Ghiennen ende Gasconyen, dat nv onder Vrancrijcke is [67r]

Als pippijn dus in Aquitanie was, so quam die coninc der onghelouiger Wandelen van ouer die zee in Spaengien met veel volcx. Dit vernemende pippijn ginc hem tegen met groter macht ende hi vacht tegen hem den meesten strijt die hi oyt hadt, ende god gaf hem victorie want hi versloech .xxM. wandelen ende haren coninc, mer hi verloos .xx. mannen van sinen besten lieden, daer hi sere droeuich om was, dye namaels by miraculen weder leuende werden, also hier na verclaert sal werden.

Het was een deuoot monic geheten Felicius die bestont te gaen te Jherusalem in pelgrimagien Ende die enghel gods quam aen hem seggende dat hi tot Alexandrien ghinge daer sinte Jans baptisten hooft verborgen lach mit drie vanden onnosel kinderen die herodes dede doden, hem beuelende dat hi dese heiliger reliquien nemen soude ter plaetsen daer hem god wijsde ende dragen die in Aquitanien Falicius dede also hem die engel beual ende hi nam tot Alexandrien dat heylichdom ende ginc te scepe met geselscap ende si voeren so lange dat se bi eender witter duuen die voor opt schip stont geleyt werden voor bi spaengien tot aen tlant van Aquitanien, aen de poorte die Agyon heet, daer gingen si wten scepe ende gingen metten heylichdom te lande waert inne so dat si quamen ter plaetsen daer si der Wandelen coninc ende sijn volc verslagen vonden want dien strijt daer voor is af gheseyt was doe gheschiet Ende op die selue tijt als coninc Pippijn dat velt wilde ruymen so quam hem grote vaeck aen so dat hi ghinc rusten in sijn tente, want god wilde hem vertroosten vander groter droefheyt die hi hadde ouer die .xx. doden vanden besten van sijnen lieden. Als pippijn in slape was so hoorde hi een stemme in sijn visioene seggende tot hem aldus. Pippijne di ende dijn volc is nakende van ouer dat meer heylichdom van sinte Jan baptista ende vanden drie onnoselen kinderen die Herodes dede doden, door welc heilichdomme di god die here v den zege ende victorie gegeuen heeft Die ghene die dit brengen sijn pelgrims ende sijn dy nakende waer af dat dye principaelste vanden geselscape genaemt is Felicius, ganc hem tegen ende doet hem lieden eere, want god sal wonder wercken Als pippine dit aldus gesien ende gehoort hadde so was hi gehoorsaem der stemmen ende hi nam van sinen volcke .xxx.M. mannen die hem na volchden Ende hi dede voor hem dragen die xx. dode ridderen daer hi so groten droefheyt om hadde. Also ginc hi te ghemoet den heylichdom, dien hi grote eere deede ende heetse seer willecome den heren diet brachten Ende felicius nam dat heylichdom ende leydet op elcken doden ridder, die allegader weder leuende werden tot groter vruechden des volcx Dies dancte coninc pippijn onsen heere, ende stichte daer een clooster van moniken ter eeren van sinte Jan, ende liet daer sijn heylige hooft

Jn coninc Pippijns tijde so leefde dye goede sinte Gommaer van Liere dat een vroom ridder was ende groot in sconincx palleys ende seer bemint. Hi vacht tegen die Huynen ende hi wederstontse manlijc. Sijn legende int corte staet in dat eerste deel deser cronijcken

Van koning Pepijn ‘s oorlog op die van Auvergne en hoe hij de Wandalen versloeg die in Spanje overgekomen waren en van de 20 doden die opgewekt werden.

Het bericht kwam tot Pepijn dat het land van Auvergne (dat nu onder Frankrijk is) al verzameld met groot leger op hem kwam te strijden en zijn macht te benemen. En Pepijn heeft zich bereid en is derwaarts gegaan met grote macht zodat het tot een strijd kwam die Pepijn won en versloeg dat volk en ving hun graaf Blandij die hij met hem bracht voor de stad van Bourges die hij belegerde en overweldigde. Voorttrok hij in het land en won daar menig slot en plaats zoals Perigort en veel anderen alzo dat de koning van Auvergne vrede moest maken. En voort zo won hij een groot deel van het land van Aquitanië, dat is Ghiennen en Gascogne, dat nu onder Frankrijk is.

Toen Pepijn dus in Aquitani was zo kwam de koning der ongelovige Wandalen van over de zee in Spanje met veel volk. Dit vernam Pepijn en ging hem tegen met grote macht en hij vocht tegen hem de grootste strijd die hij ooit had en God gaf hem victorie want hij versloeg 20 000 Wandalen en hun koning, maar hij verloor 20 mannen van zijn beste lieden waar hij zeer droevig om was die later bij mirakel weer levend werden alzo hierna verklaard zal worden.

Het was een devote monnik geheten Felicius die bestond te gaan naar Jeruzalem in pelgrimage. En de engel Gods kwam bij hem en zei dat hij tot Alexandri ging daar Johannes de Doper hoofd verborgen lag met drie van de onschuldige kinderen die Herodes liet doden en beval hem dat hij deze heilige relikwien nemen zou ter plaatse daar God hem wees en dragen die in Aquitani. Felicius deed alzo hem de engel beval en hij nam te Alexandri dat heiligdom en ging te scheep met gezelschap en ze voeren zo lang dat ze met een witte duif die voor op het schip stond geleid werden voorbij Spanje tot aan het land van Aquitani aan de poort die Aygon heette en daar gingen ze uit het schip en gingen met het heiligdom aan land zodat ze kwamen ter plaatse daar ze de Wandalen koning en zijn volk verslagen vonden want die strijd daarvoor is was toen gebeurd. En op dezelfde tijd toen koning Pepijn dat veld wilde ruimen zo kwam hem een grote slaap aan zodat hij ging rusten in zijn tent, want God wilde hem vertroosten van de grote droefheid die hij had over die 20 doden van de besten van zijn lieden. Toen Pepijn in slaap was zo hoorde hij een stem in zijn visioen die tot hem aldus zei; ‘Pepijn, u en uw volk naakt over zee dat heiligdom van Sint Johannes de Doper en van de drie onschuldige kinderen die Herodes liet doden door welk heiligdom u God de heer u de zege en victorie gegeven heeft. Diegene die dit brengen zijn pelgrims en naken u waarvan u de belangrijkste van het gezelschap is Felicius is, ga hem tegemoet en doe hem eer want God zal wonder werken.’ Toen Pepijn dit aldus gezien en gehoord had zo was hij gehoorzaam de stem en hij nam van zijn volk 30 000 mannen die hem volgden. En hij liet voor hem dragen die 20 dode ridders daar hij zo’n grote droefheid om had. Alzo ging hij het heiligdom tegemoet die hij grote eer deed en zei ze; ‘Welkom de heer die het bracht.’ En Felicius nam dat heiligdom en legde het op elke dode ridder die allen weer levend werden tot grote vreugde van het volk. Dus dankte koning Pepijn onze heer en stichtte daar een klooster van monniken ter ere van Sint Johannes en liet daar zijn heilige hoofd.

In de tijd van koning Pepijn zo leefde de goede Sint Gummarus van Lier die een dapper ridder was en groot in konings paleis en zeer bemind. Hij vocht tegen de Hunnen en hij weerstond ze mannelijk. Zijn legende in het kort staat in het eerste deel van deze kroniek.

Jn coninc pippijns tide so was onder de kersten groot twifel aengaende der heyliger drieuuldicheyt Ooc seyden veel [67v] lieden datmen die beelden niet en soude eeren. Dit dede pippijn beslichten mit groten arbeit vergaderende een consilie van veel prelaten ende clercken, griecken ende latinissen die dat twifel verclaerden Ende dair was gheordineert datmen in alle plaetsen dees beelden vercieren ende eeren soude

Die wile dat Pippijn hier in dus besich was, so begonste Wayfier hertoge van Aquitanien sijn oude viant weder orloge tegen hem op te stellen, mer Pippijn bereyde hem daer tegen door rijdende sijn lant ende destrueerdet, ende hi wan die stadt van Sayntes, ende hi nam die moeder ende suster van Wayfier ende voerdese gheuangen Aldus eynde dat oorloge dat so menich iaer hadde ghestaen, want Wayfier wert verslagen van sijns selfs volcke

Corts dair na sterf die edel coninck Pippijn na dat hi so wijslick ende vromelic gearbeyt hadt, sonderlinge tot den orbaer der kerstenheit ende der heiliger kercken, ende hi wert werdichlic begrauen tot sinte Dyonijs daer de sepulture der coningen van Vrancrijcke is Jnt iaer ons heren .vij.C.lxviij. nadat hi .xviij. iaren coninc geweest hadt Ende hi liet achter van sinte Berten oft Bertraden sijnre coninginnen des keisers Eraclius dochter twee sonen, als Karle de grote ende Karlemanne, die broederlick dat lant te samen deylden ende werden beyde coningen gecroont, te weten Kaerle in die stadt van Noyon, ende Karleman te Soyson. deen regneerde in oostvrancrijke ende dander in westvrancrijcke Maer Karleman sterf sonder oor ende alle tlant quam in Karels handen Men vint ooc dat Pippijn een soone had die Bernaert heet, vader van sinte Alaert abt, daer int eerste boeck aff gheseyt is

Dus hoochlic heeft god gheeert de Brabantsche hertogen, want si getrouwe ende duechdelic waren, sonderlinge eerende ende beschuddende die heylige kercke. Och wouden die princen bi goeden rade noch leuen, aenmerckende dat geen dinck den prince so bequame en gename en maect sijn ondersaten als goddiensticheyt ende goedertierenheit god soude sonder twijfel hem gonstich ende behulpich sijn

Van coninc pippijn sijn dese veersen

Jste Brabantinus dux quintus Lothariensis

Ex duce rex primus fit tandem germinis huius

In koning Pepijns tijd zo was onder de christenen grote twijfel aangaande Heilige Drievuldigheid. Ook zeiden veel lieden dat men die beelden niet zouden eren. Dit liet Pepijn beslechten met grote arbeid en verzamelde een concilie van veel prelaten en klerken, Grieken en Latijnen die de twijfel ophelderden. En daar was geordend dat men in alle plaatsen deze beelden versieren en eren zou.

Die tijd dat Pepijn hierin dus bezig was zo begon Wayfier, hertog van Aquitanië zijn oude vijand, weer oorlog tegen hem op te stellen, maar Pepijn bereidde hem daartegen en doorreed zijn land en vernielde het en hij won de stad van Saintes en hij nam de moeder en zuster van Wayfier en voerde ze gevangen. Aldus eindigde die oorlog dat zo menige jaar had gestaan want Wayfier werd verslagen van zijn eigen volk.

Gauw daarna stierf die edele koning Pepijn nadat hij zo wijs en dapper gewerkt had en vooral tot nut der christenheid en de heilige kerk en hij werd waardig begraven tot Sint Dionysus daar het graf der koningen van Frankrijk is. In het jaar ons heren 768 nadat hij 18 jaren koning geweest was. En hij liet achter van Sint Berta, zijn koningin, de dochter van keizer Eraclius twee zonen, als Karel de grote en Karloman, die broederlijk dat land tezamen deelden en werden beide koningen gekroond, te weten Karel in de stad van Noyon en Karloman te Soissons. De ene regeerde in oost Frankrijk en de ander in west Frankrijk. Maar Karloman stierf zonder erfgenaam en al het land kwam in Karels handen. Men vindt ook dat Pepijn een zoon had die Bernard heette, vader van Sint Adelhard, daar in het eerste boek van gezegd is.

Dus heeft God de Brabantse hertogen zeer geerd want ze waren trouw en deugdzaam en vooral eerden en behoedden de heilige kerk. Och, wilden de prinsen bij goede raad noch leven en merken dat geen ding een prins zo bekwaam en aangenaam maakt zijn onderzaten als godsdienstigheid en goedertierenheid. God zou zonder twijfel hem gunstig en behulpzaam zijn.

Dat .xvij. capitel. Vanden historien ende schone gesten ende duechdelijke leuen ende [68r] striden vanden groten sinte Karel coninc van Vrancrijcke ende de seste hertoge van Brabant ende Lothrijke, ende namaels Roomsche keyser int corte ghetrocken wt diuerschen boecken.
veel dingen achterlatende diemen daer af leest, die meer voor logenen dan voor warachticheyt gehouden werden
Ende eerst van zijn duechdelicke zeden, wijsheden, ende stercheden.

DIe alre gloriooste ende onuerwinlicke keyser ende coninc sinte Kaerle de grote was des cleynen Pippijns sone van vrancrijcke, ende sinte Berte ofte Bertrada des keysers Eraclius dochter was sijn moeder Hi began te regneren int Jaer ons heeren .vij.C. ende lxvij. die van dier tijt voort tot noch huydendaghes so claerlick ghedacht wert ende van alrehande menschen soe nieuwelic vermaent wert als ofte hy noch leefde Wiens duechden ende glorie al waert so dat die boecken verswegen so en soude nochtan sijn eerlicke fame die niet laten vergeten. Jn welcken Kaerle vier dingen gemerct werden die gelijcke seer te verwonderen sijn, te weten, vroomheyt ende zege in striden, natuerlijke wijsheyt, clergie ende scientie van den vrijen consten, ende sijn kerstelijc ende duechdelijc leuen. Die welcke met sijn vader ende moeder woonde tot Herstalle, twelck een sonderlinghe woninge was der hertogen van Brabant ende Lothrijc op die Mase gelegen tusschen Ludick ende Maestricht Ende in sijnre ioget sterck ende grootmoedich sijnde so dode hi een alte groten vreesliken beer te Belsien tusschen Tongeren ende Maestricht in tegenwoordicheyt van sinte Landrada sijnder moeyen abdisse van monster Belsien, ende si heten daer om de grote Kaerle Maer niet alleen dair om en heeft hi dien name behouden, mer om sijn grote ende loofelijcke feyten van orlogen ende victorien die hi gehadt heuet in veel landen, sonderlinge tegen die heydenen ende persequeerders der heyliger kercken

Jn Engelant was een groot meester ende een heilich man geheten Alquinus die vernemende die eerlijke fame van coninc Karel dat hi die clercken ende wise lieden beminde, so ginck hi tscepe met sijn .iij. gesellen te weten Johannes scotus, Rabanus ende Claudius, ende quamen tot Karlen in Vrancrijcke, ende si waren alle vier discipulen vanden eerweerdigen Beda Van desen meester Alchuinus leerde coninc karel dat meeste deel sijnre consten. Te weten die .vij. vrije consten, Astronomie. etcetera. Ende dese Alchuinus maecte de historie vander heyliger drieuldicheit ter begeerten van Kaerlen, diemen noch hout inder heyliger kercken, Ende coninc karel gaf hem te regeren die rijcklelike abdie van sinte Martijns clooster te tours in Touraynen. Aldus was coninc Karel wel geleert ende conde veel vreemder talen, ende hi gaf den xij. maenden proper namen in sijnre duytscher talen, te weten Loumaent, Sporkille. etcetera. Oec gaf hi namen den .xij. winden, daer te voren mer vier winden genaemt en waren Ende altoes studeerde hi gerne ende screef Hi droech aen hem scrijftafelen om dair in te scriuen als hi ledich was. Ooc plach hi bi nachte penne, ynct ende pergament bi sijn hooft te leggen om te sciruen tgene dat hi in sijn bedde versinde orbaerlic gedaen te sijn eert hem wten sinne ginc Ende hi oefende neerstelic den dienst der [68v]heiliger kercken, lesende ende singende als die andere, want hi conde sijn musijcke wel

Coninck Karel was wel ghemaect lanck ende groot van leden .viij. sijnder voeten was hi lanc die seer groot waren. Sijnen baert droech hi eenen voet lanc, ende sijn aensichte was anderhalff voet lanck ende een voet breet, sijn nase was een halue voet lanck ende sijn voorhooft een voet breet, ende hy hadde leeus ogen glinsterende ghelijck eenen Carbonckel Als hi toornich was so veruaerde hem een yegelic van sijn ghesichte Hi adt luttel broots, mer op een maeltijt adt hi wel tvierendeel van eenen hamele oft twee capoenen oft eenen pauwe oft eenen hase Selden so dranc hi meer dan driewerf So sterck was hi in den strijt dat hi met sinen sweerde een ghewapent man te peerde cloofde ende doorsloech tpaert met eenen slaghe Hi brack wel vier hoefyseren tsamen Eenen ghewapenden man so hief hi op staende op sijn hant. Milde ende liberael was hi in sijnen gauen ende in sijnen wercken seer bescheyden, ende rechtuerdich was hi in sijn vonnissen so wel den armen als den rijcken, sijn wijn mengede hi mit fonteine. Sijn huysgesin ende familie dat hem volchde was also zeedich ende eerbair dat sijn hof een clooster scheen te sijn, so datter veel lyeden aenmerckende waren, dat die rijcdommen der werelt die si besaten ydele ende verganclijc ende onlange duerende sijn Ende daer om lieten sise achter ende keerden hem totten heyligen leuen in cloosteren Ghelijc die graue Ogier met sinen gesellen, die int clooster van sinte Pharo een strange heylich leuen leyden ende ooc noch meer ander

Dat 17de kapittel. Van de historin en mooie verhalen en deugdelijk leven en strijd van de grote Sint Karel, koning van Frankrijk en de zesde hertog van Brabant en Lotharingen en later Roomse keizer in het kort getrokken uit diverse boeken en veel dingen achterlaten die men daarvan leest die meer voor leugen dan voor waarheid gehouden worden.
En eerst van zijn deugdelijke zeden, wijsheden en sterkheden.

De aller glorieuste en onoverwinnelijke keizer en koning Sint Karel de grote was de zoon van Pepijn de korte van Frankrijk en Sint Berta, de dochter van keizer Eraclius, was zijn moeder. Hij begon te regeren in het jaar ons heren 767 dat van die tijd voort tot noch tegenwoordig zo duidelijk herdacht wordt en van allerhande mensen zo nieuw vermaand wordt alsof hij noch leefde. Wiens deugden en glorie, al was het dat de boeken het verzwegen, zo zou nochtans zijn eerlijke faam die niet laten vergeten. In die Karel worden vier dingen opgemerkt die gelijk zeer te verwonderen zijn, te weten, dapperheid en zege in strijd, natuurlijke wijsheid, geestelijkheid en wetenschap van de vrije kunsten en zijn christelijk en deugdelijk leven. Die met zijn vader en moeder woonde te Herstal wat een bijzondere woning was van de hertogen van Brabant en Lotharingen aan de Maas gelegen tussen Luik en Maastricht. En in zijn jeugd was hij sterk en grootmoedig en zo doodde hij een al te grote en vreselijke beer te Bilzen tussen Tongeren en Maastricht in tegenwoordigheid van Sint Landrada, zijn tante, abdis van munster Bilzen, en ze noemen hem daarom de grote Karel. Maar niet alleen daarvan heeft hij de naam behouden, maar om zijn grote en loffelijke feiten van oorlogen en victorie die hij gehad heeft in veel landen en vooral tegen de heidenen en martelaars van de heilige kerk.

In Engeland was een grote meester en een heilige man geheten Alcuinus die vernam de eerlijke faam van koning Karel dat hij de klerken en wijze lieden beminde en zo ging hij scheep met zijn 3 gezellen, te weten Johannes Scotus, Rabanus en Claudius en kwamen bij Karel in Frankrijk en ze waren alle vier discipelen van de eerwaardige Beda. Van deze meester Alcuinus leerde koning Karel dat meeste deel van zijn kusten. Te weten de 7 vrije kunsten, astronomie etc. En deze Alcuinus maakte de historie van de Heilige Drievuldigheid ter begeerte van Karel die men noch houdt in de heilige kerk. En koning Karel gaf hem te regeren de rijke abdij van Sint Martinus klooster te Tours in Touraine. Aldus was koning Karel goed geleerd en kon veel vreemde talen en hij gaf de 12 maanden goede namen in zijn Duitse taal, te weten Louwmaand, Sporkele etc. Ook gaf hij de 12 winden namen daar tevoren maar vier winden genaamd waren. En altijd studeerde hij graag en schreef. Hij droeg bij hem schrijftafels om daarin te schrijven als hij ledig was. Ook plag hij bij nacht pennen, inkt en perkament bij zijn hoofd te leggen om te schrijven hetgeen dat hij in zijn bed verzon oorbaar te doen eer het hem uit zijn zin ging. En hij beoefende vlijtig de dienst der heilige kerk, las en zong zoals de anderen want hij kon zijn muziek goed.

Koning Karel was goed gemaakt, lang en groot van leden en 8 voeten was hij lang. Zijn baard droeg hij een voet lang en zijn aanzicht was anderhalf voet lang en een voetbreed, zijn neus was een halve voet lang en zijn voorhoofd een voetbreed en hij had leeuwen ogen die glinsterden gelijk een karbonkel. Als hij vertoornd was zo was iedereen bang van hem van zijn gezicht. Hij at weinig brood, maar aan een maaltijd at hij wel het vierendeel van een gesneden bok of twee kapoenen of een pauw of een haas. Zelden zo dronk hij meer dan driemaal. Zo sterk was hij in de strijd dat hij met zijn zwaard een gewapend man te paard kloofde en doorsloeg het paard met een slag. Hij brak wel vier hoefijzers tezamen. Een gewapende man zo hief hij op staande op zijn hand. Mild en liberaal was hij in zijn gaven en in zijn werken zeer bescheiden en rechtvaardig was hij in zijn vonnissen zo wel de armen als de rijken, zijn wijn mengde hij met water. Zijn huisgezin en familie dat hem volgde was alzo zedig en eerbaar zodat zijn hof een klooster scheen te zijn zodat het veel lieden merkten dat de rijkdommen der wereld die ze bezaten ijdel en vergankelijk waren en kort duurden. En daarom lieten ze die achter en keerden zich tot het heilige leven in kloosters. Gelijk de graaf Ogier met zijn gezellen die in het klooster van Sint Pharo een streng heilig leven leidden en ook noch meer anderen.

Sijn moeder de coninghinne sinte Bertraert hielt hi in groter eeren bi hem tot eerliker ouderom

Van sijnder coninginnen Hildegaert hadde hi drie sonen ende drie dochteren te weten Kaerlen, die hi maecte coninc van Almanien, mer hi sterf sonder oor oft kinderen. Pippijn, dien hi maecte coninc van Jtalien, ende Lodewijc coninc van Aquitanien ende die wert coninc van Vrancrijcke ende keyser, ende hi ouer leefde sijn broederen, daer hier na af gheseyt sal werden Ende sijn drie dochteren Rotruyt, Berga, ende Gilla. Ende na die doot van sijnder coninginnen had hi van Grysunda sijnder vrouwen een dochter die heet Altruyt

Jtem coninc Karel dede sijn sonen ende sijn dochteren van ioncx op gaen ter scolen ende in alle duechden volcomelic fonderen.Ende alst tijt was so dede hi sijn sonen leeren wapen hanteren ende iagen vliegen ende rijden na der Fransoyse maniere. Sijn dochteren dede hi int wollewerck leren ende spinnen, om dat si niet ledich sijn en souden, want ledich sijn is een moeder van alle quaetheyt O ghi mogende princen leert na volgen die wercken van desen edelen Brabantsche hertoge, v kinderen tot allen duechden wijsende ende leerende, so machmen van v ooc schone gesten scriuen

Zijn moeder, koningin Sint Berta, hield hij in grote eren bij hem tot fatsoenlijke ouderdom.

Van zijn koningin Hildegard had hij drie zonen en drie dochters, te weten; Karel die hij koning maakte van Allemagne, maar die stierf zonder erfgenaam of kinderen. Pepijn, die maakte hij koning van Italië, en Lodewijk koning van Aquitanië en die werd koning van Frankrijk en keizer en hij overleefde zijn broeders waarvan hierna gezegd zal worden. En zijn drie dochters Rotrudis, Bertha en Gisela. En na de dood van zijn koningin had hij van Grysunda zijn tweede vrouw een dochter die heette Altruyt.

Item, koning Karel liet zijn zonen en dochters van jongs af aan ter school gaan en in alle deugden volkomen funderen. En toen het tijd was zo liet hij zijn zonen wapens hanteren en jagen en rijden op de Franse manier. Zijn dochters liet hij het wolwerk leren en spinnen zodat ze niet ledig zouden zijn want ledigheid is een moeder van alle kwaadheid. ‘O gij vermogende prinsen leert navolgen die werken van deze edele Brabantse hertog uw kinderen tot alle deugden onderwijzen en leren zo mag men van u ook mooie verhalen schrijven.’

Hoe coninc Karel began te regneren, ende van veel reysen ende striden die hi hadde in diuerschen landen op die ongelouige ende wederspannige der heyliger kercken [69r]

COninck Karel regnierde na coninc Pippijn sinen vader .xlvi. iaren ende was noch veel meer victorioos ende veel hoger verheuen in eeren ende glorien. Ende sijn eerste heyrvaert was int lant van Aquitanien, dats Ghyenne Langedock Gascoingnien, tegen Hunaldus hertoge Gayfiers broeder Ende hi maecte daer een casteel tegen Bordeaus

Voort so ordineerde hi in Aquitanien bisscopen ende abten, ende ooc ix. grauen van den geslachte der Fransoysen, te weten tot Bourges, tot Poytiers, tot Villate, tot Lymoghyen, tot Perigort, tot Albie, tot Tholosen ende tot Bordeaus ende tot Aluernen. Ende van dien lande so maecte hi Lodewijc sinen sone coninc

Corts daer na track coninck Karel op de Sassen die noch doe al heydenen waren ende grote vianden den oostfrancken Ende hi wan een grote stadt geheten Heersberch ende hi doorreet al haer lant ende versloecher vele van dien volke ende hi destrueerde alle de afgoden die hi daer vant in haren tempelen. Maer want daer int lant geen water te crijgen en was so was sijn volc bi na doot van dorste Ende Karel dede sijn gebet tot gode ende daer quam wter eerden volle planteyt van water Doe de heyden Sassen dat sagen so gauen si hem ouer in sijn handen ende geloofden datse kersten werden souden ende si gauen hem ghisele, gelouende dat si nemmermeer tegen hem striden en souden

Daer na als die paus Adrianus die eerste van dien name in groten node [69v] ende lijden was mits die tyrantschap van Desiderius coninc van Lombardien die hi dede der heyliger kercken, so sandt hi aen coninc Karel hem biddende dat hi der heyliger kercken rechten beschudden wilde, also sijn voor vaders gedaen hadden. Ende so heeft Karel een groot heyr vergadert ende is getrocken in Lombardijen aen den berch Ceny Ende die voorscreuen coninc van Lombardien nam die vluchte. Ende die twee lieue gesellen Amijs ende Amelijs gelijc van lichamen ende van zeden dit altijt in coninck Karels geselscap waren, een heylich leuen leydende die met veel volx volchden na die Lombaerden die in groter menichte waren. Ende si scaemden hem datse van so cleender menichte vloden ende keerden hem manlic tegen coninc Karels heir so datter seer geuochten wert Ende van beyden siden bleuender veel verslagen ende sonderlinge die voornoemde Amijs ende Amelijs, mer coninc Karel behielt dat velt, ende de coninc Desiderius vloot in die stadt van Pauijen, ende coninc Kaerle volchde hem na Ende hi sende in Vrancrijcke om sijn coninginne Hildergaerde ende om sijn kinderen. Hi dede daer een kercke maken ende sijn coninginne oec een, ende daer inne werden namaels begrauen die princen ende heren ende edelingen die inden voorscreuen strijt verslagen waren Ende Amijs wert begrauen in een vanden twee kercken ende Amelijs in dander kercke seer costelic Maer des ander dages smorgens so vantmen dat lichaem van Amelijs in dat graf van sinen lieuen geselle Amijs leggende, dat welck groot te vermoeden is dat alsulcke voorseyde dingen niet en geschien sonder die verhengenisse gods. Ende als coninc Karel dese stadt belegen hadde den tijt van ses maenden alst in die vasten was, so hadde hi grote begeerte om te visiteren die heilige stadt van Rome, ende latende sijn heyr voor Pauijen so track hi te Roome Ende als hi opten Paesch auont was nakende der stadt so ginc hi derwerts te voete wt groter weerdicheit Ende op climmende die trappen der heiliger kercken so custe hijse al met groter ynnicheit ende hi gaf grote gauen de kercken Ende hi quam totten paus Adrianus die hem ontfinc met groter minnen ende werdicheyt Ende als die hoochtijt van paesschen gehouden was so gaf coninc Karel sinte Peter ende der roomscher kercken weder al tlant dat die Lombaerden der kercken afgenomen hadden ende daer toe thertochdom van Spoleten ende van Bonuent Daer na tooch coninc Karel weder voor Pauien ende hi deylde sijn heyr ende veel steden ouer den pau Ende die stadt van Pauien gaf haer op in karels handen Ende coninc Desiderius mit sinen wiue ende kinderen ende alle die princen werden geuangen ende also in Vrancrijke gesonden met Ganfridus den bisscop van Ludic Ende aldus verghinc der Lombaerden conincrijke dat gestaen hadde .CC. ende vier iaren Ende coninc Karel en maecte niet alleen lombardien, mer ooc Jtalien subiect der cronen van vrancrijke die Fransoysen alle tlant door settende

Hoe koning Karel begon te regeren en van veel reizen en strijd die hij had in diverse landen op de ongelovige en weerspannige der heilige kerk.

Koning Karel regeerde na koning Pepijn, zijn vader, 46 jaar en was noch veel meer victorieus en veel hoger verheven in eer en glorie. En zijn eerste legervaart was in het land van Aquitani, dat is Guyenne, Languedoc en Gascogne, tegen Hunold, de broer van hertog Gayfier. En hij maakte daar een kasteel tegen te Bordeaux.

Voort zo ordineerde hij in Aquitanië bisschoppen en abten en ook 9 graven van het geslacht der Fransen, te weten te Bourges, te Poitiers, te Villate, tot Limoges, te Perigort, te Albi, te Toulouse en te Bordeaux en te Alverna (?). En van dat land zo maakte hij koning zijn zoon Lodewijk.

Gauw daarna zo trok konink Karel op de Saksers die toen allen heidenen waren en grote vijanden van de oost Franken. En hij won een grote stad geheten noch Hersbach en hij doorreed al hun land en versloeg er veel van dat volk en vernielde alle afgoden die hij daar vond in hun tempels. Maar omdat er in dat land geen water te krijgen was zo was zijn volk bijna dood van de dorst. En Karel deed zijn gebed tot God en daar kwam uit de aarde een hoeveelheid van water. Toen de heidense Saksers dat zagen zo gaven ze zich over in zijn handen en beloofden dat ze christen worden zouden en ze gaven hem gijzelaars en beloofden dat ze nimmermeer tegen hem strijden zouden.

Daarna toen de paus Adrianus de eerste van die naam in grote nood en lijden was vanwege de tirannie van Desiderius, koning van Lombardije, die hij de heilige kerk deed zo zond hij aan koning Karel en bad hem dat hij de heilige kerk behoeden wilde alzo zijn voorvaders gedaan hadden. En zo heeft Karel een groot leger verzameld en is getrokken in Lombardije naar de berg Ceny. En die voorschreven koning van Lombardije nam de vlucht. En de twee lieve gezellen Amijs en Amelijs gelijk van lichamen en van zeden die altijd in koning Karels gezelschap waren en een heilig leven leidden die volgden met veel volk in Lombardije die er in grote menigte waren. En ze schaamden zich dat ze van zoՠn kleine menigte vlogen en keerden zich mannelijk tegen koning Karels leger zodat er zeer gevochten werd. En aan beide zijden bleven er veel verslagen en vooral Amijs en Amelijs, maar koning Karel behield dat veld en de koning Desiderius vloog in de stad Pavia en koning Karel volgde hem na. En hij zond in Frankrijk om zijn koningin Hildegard en om zijn kinderen. Hij liet daar een kerk bouwen en zijn koningin ook een en daarin werden later begraven de prinsen en heren en edelen die in de voorschreven strijd verslagen waren. En Amijs werd begraven in een van de twee kerken en Amelijs in de andere kerk zeer kostbaar. Maar de volgende dag ‘s morgens zo vond men dat lichaam van Amelijs in dat graf van zijn lieve gezel Amijs liggen wat een sterk vermoeden is dat zulke voorgenoemde dingen niet geschiedden zonder de toestemming van God. En toen koning Karel deze stad belegerd had de tijd van zes maanden toen het in de vasten was zo had hij grote begeerte om de heilige stad van Rome te bezoeken en liet zijn leger voor Pavia en trok naar Rome. En toen de Paasavond naakte zo ging hij derwaarts te voet uit grote waardigheid. En toen hij de trappen van de heilige kerk opklom zo kuste hij ze allen met grote innigheid en hij gaf de kerk grote gaven. En hij kwam bij paus Adrianus die hem ontving met grote minnen en waardigheid. En toen de hoogtijd van Pasen gehouden was zo gaf koning Karel Sint Petrus en de Roomse kerk weer al het land dat de die van Langobarden hem afgenomen hadden en daartoe het hertogdom van Spoleto en van Bonaventura. Daarna trok koning Karel weer voor Pavia en hij verdeelde zijn leger en veel steden over de Po. En de stad Pavia gaf zich over in Karels handen. En koning Desiderius en zijn wijf en kinderen en alle prinsen werden gevangen en alzo in Frankrijk gezonden met Agalfridus, bisschop van Luik. En aldus verging het koninkrijk van Lombardije die 204 jaren gestaan had. En koning Karel maakte niet alleen Lombardije, maar ook Italië onderdanig aan de kroon van Frankrijk die het hele land door Fransen zette.

Na desen so keerde coninc Karel weder te Rome ende stelde daer een consilie met den paus Adrianus ende met .C. ende .liiij. bisscopen ende veel abten. Ende die paus metten consilie gaf kaerlen de macht te ordineren den stoel van Rome ende den paus ende eertsbisscoppen in alle prouincien in te stellen

Jtem coninc karel wert gewaer dat [70r]dye sanck der kercken te Rome anders was dan in sijn lant Ende hi sandt clerken te Rome om der roomsche manier te leeren ende so wert van hem den roomschen sanck in Gallien gebracht ende te Mets in Loreynen wert eerstweruen die Roomsche maniere inder kercken ghesongen

Ooc dede Karel die vniuersael scole brengen van Rome tot Parijs bi consente vanden paus, die eerst quam te Rome van Athenen wt Griecken lant

Corts wast daer na dat die Sassen weder haer gelofte braken ende quamen orlogen op de oostvrancken. Ende coninc karel trac in Sassen lant ende deelde sijn heyr in drie deelen ende hi verwanse ende verdreef haren here die een ongelouich quaet mensche was

Daer na sijn die Sassen kersten geworden ende werden gedoopt ende lieten haer afgoden. Ende si leefden in vreden onder coninc karels mogentheyt hem verbindende op grote peynen van goet ende vriheit te verliesen datse nemmermeer tegen hem stellen en souden Ende coninc Karle predicte hem selue theylich kersten geloue, die euangelien ende prophecien, lerende den wech te comen int ewige leuen Ende daer om heet hi der Sassen apostel.

Jnt .viij. iaer van coninc karels rijke so begonsten eenige in Jtalien te rebelleren ende wederspannich te sijn. Ende Karel dat vernemende reysde haestelijken met groter heyrcracht derwaerts. Ende hij creech die stadt van Aquileyen, ende den hertoge Roelant die die sake vanden rebelschap was dede hi onthalsen, ende ooc noch meer anderen

Daer na so tooch coninc Karel in spaengien daer hi destrueerde die stadt gheheten Saragossen met groter machte ende hi beleyde Pampilonien ende wanse met groten arbeyt ende dede hare mueren af leggen, ende die twee coninghen vanden sarasijnen bracht hi tonder ende veel lants ende steden werden hem op ghegeuen. Ende so quam hi in Gascoengien daer hi veel castelen ende steden wan ende bracht met sijnder vromicheyt alle tlant onder sijn mogenthyet ende subiectien

Ouer twee iaren daer na so tooch hi ouer die Elue orlogen op die ongelouige geheten Noorwiten ende Bardogane die hi manlick verwan ende brachtse totten kersten geloue ende werden gedoopt

Ende int naeste iaer daer na als int iaer ons heren .vij.C. ende .lxxx. ontrent kersmisse, so reysde coninc karel weder te Rome wt groter deuocien met Pippine ende Lodewijc sijn kinderen die hi beyde vanden paus Adrianus voorseyt coningen saluen dede, te weten, Pippijn ouer Jtalien, ende Lodewijc ouer Aquitanien, welcken pippijn die voorseide paus Adrianus te voren vander vonten geheuen hadde Ende dus wert coninc karels geslachte in allen landen vermeerdert ende hoochliken gheeert

Ende int iaer daer na so warender eenige Sassen hem weder op rechtende tegen coninc karels volck die hi daer int lant geleit hadde om die lieden te regeren Waer omme dat hi weder een heyre volc vergaderde ende reysden haestelic derwaerts ende vinck iiij.M. van den principaelsten die enigen raet daer toe ghegeuen hadden, Ende hy nam ghisele van al den lande ende settedet al onder sijn hant

Coninc karel maecte te Colen twee bruggen ouer den Rijn, ende hy vertrack van daer int lant van Slauonien ende hi verwan die Slauen ende maecte hem al- [70v] le dat lant onderdanich

Jnt iaer ons heren .vij.C. ende .xcij. so track coninck Karel met groter heyrcracht te water ende te lande op de onghelouige Huynen dien hi veriaechde ende verwan, ende hi en lietse nergens rusten in gheenre plaetsen want waer si vloden altijt so veriaechde hij se ende verdreefse Mer ten lesten ontuloden si hem in dye wildernissen, daer hise met vreden liet, want het en was hem niet wel mogelijc metten paerden int bosch na te rijden

Jtem inden seluen tide so regendet bloet wten hemel

Jn dit selue iaer so woonde te Harlebeke in Vlaenderen een ridder die Liederick heet, ende dat lant was doen seer woest ende boschachtich Ende dair en waren niet meer steden dan Gendt ende Thorout, Cortrijke, Cassele, ende die borch van Oudenaerde. Ende dese Liederic voorseyt wert namaels karels manne ende ontfinc dat lant van Vlaenderen van hem te leene als een forestier, om dat lant te bewaeren ende dat quade volck daer wt te verdriuen

Ende het is te weten dat sijn wapen in sijnen schilt staende was van lazuer ende van goude, int middele hebbende een schildeken van kele Ende dese wapen droegen die vlaemsche heeren tot datmen screef .xi.C. ende .xciiij. te weten, als regneerde keiser Frederick de eerste, want doe versterf Vlaenderen op Boudewijn graue van Hnegouwe. Ende van doe voort hebben si gheuoert den swarten leeuwe gelijc Henegouwe met veranderinge van clauwen ende tanden Ende Vlaenderen wert doe een graefscap. Ende hoe wel dat sommige seggen dat dese Boudewijn den swarten leeu wan voor Constantinopolen, dats niet waer Mer tis waer dat hi daer keyser wert van Griecken na dat Constantinopolen gewonnen was vanden Venetianen Fransoysen, Brabanders, Vlamingen, etcetera. dair deerste hertoge Henrick van Brabant capiteyn was vanden kerstenen, also hier na verclaert sal werden.

Na deze zo keerde koning Karel weer te Rome en stelde daar een concilie met de paus Adrianus met 154 bisschoppen en veel abten. En de paus met het concilie gaf Karel de macht te ordineren de stoel van Rome en de paus en aartsbisschoppen in alle provincies in te stellen.

Item, koning Karel werd gewaar dat het gezang in de kerk te Rome anders was dan in zijn land. En hij zond klerken te Rome om de Roomse manier te leren en zo werd van hem het Roomse gezang in Gallië gebracht en te Metz in Lorraine werd de eerste keer de Roomse manier in de kerk gezongen.

Ook liet Karel die universele school brengen van Rome tot Parijs bij toestemming van de paus die eerst kwam te Rome van Athene uit Griekenland.

Gauw daarna was het dat de Saksers weer hun belofte braken en kwamen oorlogen op de oost Franken. En koning Karel trok in Saksen en verdeelde zijn leger in drie delen en hij overwon ze en verdreef hun heer die een ongelovig kwaad mens was.

Daarna zijn de Saksers christen geworden en werden gedoopt en lieten hun afgoden. En ze leefden in vrede onder koning Karels mogendheid en verbonden zich op grote pijnen van goed en vrijheid te verliezen dat ze nimmermeer tegen hem stellen zouden. En koning Karel preekte hen zelf het heilige christen geloof, het evangelie en profetien en leerde de weg te komen in het eeuwige leven. En daarom heet hij der Saksen apostel.

In het 8ste jaar van koning Karels rijk zo begonnen enige in Italië te rebelleren en weerspannig te worden. En Karel vernam dat en reisde haastig met een grote legermacht derwaarts. En hij kreeg de stad Aquileia en de hertog Roelant die de oorzaak was van de rebellie die liet hij onthalzen en ook noch meer anderen.

Daarna zo trok koning Karel in Spanje waar hij de stad Zaragoza vernielde met grote macht en hij belegerde Pamplona en won het met grote moeite en liet hun muren afbreken en de twee koningen van de Saracenen bracht hij te onder en veel land en steden werden hem opgegeven. En zo kwam hij naar Gascogne waar hij veel kastelen en steden won en bracht met zijn dapperheid al het land onder zijn mogendheid en beheer.

Een twee jaren daarna zo trok hij over de Elbe en oorloogde op de ongelovige geheten Noren Abodriten die hij mannelijk overwon en bracht ze tot het christen geloof en werden gedoopt.

En het volgende jaar daarna in het jaar ons heren 780 omtrent Kerstmis zo reisde koning Karel weer te Rome uit grote devotie met Pepijn en Lodewijk, zijn kinderen, die hij beide van de paus Adrianus koningen zalven liet, te weten, Pepijn over Italië en Lodewijk over Aquitanië, welke Pepijn paus Adrianus tevoren van de vont geheven had. En dus werd koning Karels geslacht in alle landen vermeerderd en zeer geerd.

En in het jaar daarna zo waren er enige Sakser die zich weer oprichtten tegen koning Karels volk die hij daar in het land gelegd had om de lieden te regeren. Waarom dat hij weer een legervolk verzamelde en reisde haastig derwaarts en ving 4000 van de voornaamste die er enige raad daartoe gegeven hadden, En hij nam gijzelaars van het hele land en zette alles onder zijn hand.

Koning Karel maakte te Keulen twee bruggen over de Rijn en hij vertrok vandaar in het land van Sloveni en hij overwon de Slaven en makte hem dat hele land onderdanig.

In het jaar ons heren 792 zo trok koning Karel met grote legermacht te water en te land op de ongelovige Hunnen die hij verjoeg en liet ze nergens rusten in geen plaats want waar ze vloden altijd zo verjoeg hij en verdreef ze. Maar tenslotte ontkwamen ze hem in de wildernis waar hij ze met vrede liet want het was hem niet goed mogelijk met de paarden in het bos na te rijden.

Item, in dezelfde tijd zo regende het bloed uit de hemel.

In hetzelfde jaar zo woonde te Harelbeke in Vlaanderen een ridder die Liederik heette en dat land was toen zeer woest en bosachtig. En daarin waren niet meer steden dan Gent en Torhout, Kortrijk, Kassel en de burcht van Oudenaarde. En deze Liederik werd later Karels man en ontving dat land van Vlaanderen van hem te leen als een boswachter om dat land te bewaren en dat kwade volk daaruit te verdrijven.

En het is te weten dat zijn wapen dat in zijn schild stond van lazuur was en van goud en had in het midden een schildje van keel. En dit wapen droegen de Vlaamse heren totdat men schreef 994, te weten, toen regeerde keizer Frederik de eerste, want toen verstierf Vlaanderen op Boudewijn, graaf van Henegouwen. En van toen voort hebben ze de zwarte leeuw gevoerd gelijk Henegouwen met verandering van klauwen en tanden. En Vlaanderen werd toen een graafschap. En hoewel dat sommige zeggen dat deze Boudewijn de zwarte leeuw won voor Constantinopel, dat is niet waar. Maar het is waar dat hij daar keizer werd van Griekenland nadat Constantinopel gewonnen was van de Venetianen, Fransen, Brabanders, Vlamingen, etc., daar de eerste hertog Hendrik van Brabant kapitein was van de christenen alzo hierna verklaard zal worden.

Hoe coninc Karel gheeert wert van veel coningen ende princen Ende hoe sinen goeden name ende fame alle die werelt door ghebreyt was

DEse eerwerdige coninc was vol duechden ende eerbaerheden. Hi en keerde sijn herte noch sijn sinnen tot genen ydelheden van tornoyspel oft van groten pompen ende houerdijen, mer sinen wille ende wercken keerde hi totten loue gods ende tot allen duechden. Hi was seer ontfermhertich veel aelmissen geuende den armen, niet alleen in sijn lant mer veel kersten die geuangen lagen in Persien, in Spaengien, in Affriken ende in ander contreyen van heydenissen. Ende om sijnre goetheit ende goede wercken wert hi eerliken gheeert door alle die werelt, so dat die meeste heren van alle hoecken der werelt sijn vrientschap ende minne begeerden, te weten, Aaron coninc van Persen die bi na al Orienten besat, wtgenomen Jndien, die alsulcke minne tot hem droech dat hi sijn gracie begeerde bouen alle coningen of princen der werelt Ende hi sant coninc karel tlichame van sinte Cipriaen bisscop ende martelaer ende meer ander. Desgelijcx Abraham die prince van Affriken ende veel ander coningen ende heren die hem grote gauen sonden om sijn gracie te verweruen.

Die legaten of ambassaten vanden keyser van griecken of Constantinopolen ende [71r]van veel ander coningen ende heren waren bi na altijt in coninc Karels hof om pays ende vrientscap met hem te tracteren

Thomas die patriarck van Jerusalem sandt coninc karel wt weerdicheyt eerst veel reliquien ende heylichdoms. Daer na sandt hi coninc Karel (als dies weerdich sijnde) die slotelen vanden graue ons liefs heren Jhesu cristi ende vanden berge van Caluarien ende vanden berge van Syon, met eender banieren vander heiliger stadt van Jerusalem Die croniken segghen datmen noyt en las van ghenen coninc oft prince op deser werelt dien alsulcken eer gheschiede als coninc Kaerlen, die hem nochtan daerin niet en verhief gheuende god altijt lof ende eere. Dies dat lant van Brabant grote eere heeft, ende sonderlinge die Brabantsche hertogen, die tot hier toe van sinen edelen bloede haer afcomste hebben

Het ghebuerde dat coninc Pippijn van Jtalien coninc Karels soon ende die hertoge Henric van Aquileyen op de Hunen reysde met coninc karels heyre Ende comende in Pannonien dat nv Hongherien heet, so quam die prince vanden Hunen tegen hem te stride, die tegen die kerstenen verloos strijt ende velt, also dat die kerstenen daer wonnen wtnemende grote schat van siluer ende gout. etcetera. Ende in desen slach is alle der Hunen glorie ende edelheit vergaen, na datse vromelic wel .viij. iaren hem verweert hadden. Waer af dat die historiscriuers scriuen dat die Fransoysen in genen strijt meer eers begaen ende scats vercregen hebben, want alle dat gelt ende goet dat si voormaels wt veel landen gerooft hadden quam nv inder Fransoysen handen. Daer af dat coninc Pippijn ende de hertoge so veel met hem brachten in Vrancrijcke, dattet lant daer mede seer rijcte. Ende in corten tiden daer na so gaf Tuellius die coninc van Hongerien met veel van sijn heren hem seluen ouer in coninc Karels handen ende werden gedoopt, ende die coninc santse met groter eeren beghift ende begaeft weder in hoer landen

Jn coninck Kaerels tijde so regneerde die eedel ende kerstelike prince Ogier van Denemercken, die Karel in groter weerden hadde ende daer af hier na ghescreuen staet. Die welc in sijnder tijt totter kerstenheyt brachte bi na alle die landen van ouer zee, als van Jherusalem totter sonnen bome bider hulpen gods sijn volc conforterende met groten ende wonderlijcken miraculen Ende int hoge Jndien ordineerde hi een keyserijcke, daer hi af keiser maecte Janne des conincx soone van Vrieslandt die met hem ghetrocken was. Ende want hi seer deuoot ende ynnich was te gode waert veel biddende so heten sijn volck priester Jan. Ende daer werden van Ogier gheordineert onder den seluen keyser .xiiij. bannier heren van sinen gheslachte, die int selue lant ander heerlicheden hadden, op dat die kerstene wet daer ghestadich soude bliuen

Hoe koning Karel geerd werd van veel koningen en prinsen. En hoe zijn goede naam en faam de hele wereld door verspreid was.

Deze eerwaardige koning was vol deugden en eerbaarheid. Hij keerde zijn hart noch zijn zin tot geen ijdelheid van toernooispel of van grote pomperij en hovaardij, maar zijn wil en werken keerde hij tot lof van God en tot alle deugden. Hij was zeer ontfermend en gaf veel aalmoezen aan de armen, niet alleen in zijn land maar veel christenen die gevangen lagen in Perzie, in Spanje, in Afrika en in ander contreien van heidenen. En om zijn goedheid en goede werken werd hij fatsoenlijk geerd door de hele wereld zodat de grootste heren van alle hoeken der wereld zijn vriendschap en minne begeerden, te weten, Aaron koning van Perzen die bijna heel Orint bezat, uitgezonderd Indien, die al zulke minne tot hem droeg dat hij zijn gratie begeerde boven alle koningen of prinsen der wereld. En hij zond Karel het lichaam van Sint Cyprianus, bisschop en martelaar, en meer anderen. Desgelijks Abraham, de prins van Afrika, en veel ander koningen en heren die hem grote gaven zonden om zijn gratie te verwerven.

De legaten of ambassadeurs van de keizer van Griekenland of Constantinopel en veel andere koningen en heren waren bijna altijd in koning Karels hof om vrede en vriendschap met hem te behandelen.

Thomas, de patriarch van Jeruzalem, zond koning Karel uit waardigheid eerst veel relikwien en heiligdommen. Daarna zond hij koning Karel (als die het waardig was) de sleutels van het graf van onze lieveheer Jezus Christus en van de berg van Calvarie en van de berg van Sion met een banier van de heilige stad Jeruzalem. De kronieken zeggen dat men nooit las van geen koning of prins op deze wereld die al zulke eer geschiedde als koning Karel die zich nochtans daarin niet verhief en gaf God altijd lof en eer. Dus heeft dat land van Brabant grote eer en vooral de Brabantse hertogen die tot hiertoe van zijn edele bloed hun afkomst hadden.

Het gebeurde dat koning Pepijn van Itali, de zoon van koning Karel, en hertog Hendrik van Aquileia op de Hunnen reisden met koning Karels leger. En toen ze kwamen in Pannonien dat nu Hongarije heet zo kwam de prins van de Hunnen te strijden tegen die christenen en verloor strijd en veld alzo dat de christen een uitnemende grote schat wonnen van zilver en goud etc. En in deze slag is de hele glorie en edelheid der Hunnen vergaan nadat ze zich dapper 8 jaar hadden verweerd. Waarvan dat de historieschrijvers schrijven dat de Fransen in geen strijd eerder gedaan meer schat gekregen hebben want al dat geld en goed dat ze voormaals uit veel landen geroofd hadden kwam nu in Franse handen. Waarvan dat koning Pepijn en de hertog zoveel met hen brachten in Frankrijk zodat het land daarmee zeer verrijkte. Gauw daarna zo gaf Tuellius, de koning van Hongarije, met veel van zijn heren zichzelf over in koning Karels handen en werden gedoopt en de koning zond ze met grote eren begiftigd weer in hun landen.

In koning Karels tijd zo regeerde de edele en christelijke prins Ogier van Denemarken die Karel in grote waarde had en waarvan hierna geschreven staat. Die in zijn tijd christen maakte bijna alle landen van over zee als van Jeruzalem tot de zonneboom met de hulp van God zijn volk behaaglijk maakte met grote en wonderlijke mirakels. En in het hoge Indien ordineerde hij een keizerrijk waarvan hij keizer maakte Janne, de koningszoon van Friesland, die met hem opgetrokken was. En omdat hij zeer devoot en innig was tot God waart en veel bad zo noemden hem zijn volk priester Jan. En daar werd van Ogier geordineerd onder dezelfde keizer 14 baanheren van zijn geslacht die in hetzelfde land andere heerlijkheden hadden opdat de christelijke wet daar gestadig zou blijven.

Hoe coninc kaerle versocht wert om te verlossen dat heylich lant vanden heydenen, ende hoe hi derwaerts track Ende vanden costeliken reliquien dien hi te Constantinopolen creech [71v]

NA dat Constantijn dye keysere van Griecken sone van Hyrena die heydenen dicwils verdreuen hadde wt Jherusalem ende wten heyligen lande, so hadden die heydenen dat weder ghecregen, daer wt verdrijuende die kerstenen, also dat dye patriarcke ende Dauid die eertsbisscop van Jerusalem gheulucht quamen totten voorseyden Constantijn, diese voort sandt met eeren tot coninck Karel sijnde tot Parijs in Vrancrijcke, ende hi sandt tot hem noch twee Hebreeusche legaten gheheten Isaac ende Samuel, ende een griecxschen brief met sijnder hant gescreuen Ende int eynde vanden brief so hadde hi ghescreuen een visioen dat hi ghesien hadde op sijn bedde leggende Van eenen ionghelinc dien hi sach voor hem staende ende hem toesprekende met sueter stemmen dese nauolgende woorden Constantijn du hebste nerstelijcken om dese sake ghebeden. Nv nemet Kaerlen van Vrancrijcke der kercken campioen te hulpe. Ende doe thoonde hem die iongelinck eenen gewapenden ridder aen hebbende yseren coussen, hebbende oec eenen halsberch een sweert gegordt dat lancste dat hi oyt sach, een helme in die hant houdende blinckende als gout, hebbende oec eenen langen baert, een lanc aenschijne, blinckende oogen ende graeuwe hare. Ende Constantinus hoorde dese nauolghende woorden. Keyser auguste weest vrolic ende blide. etcetera. So verstont hi dat coninc Karel van gode was vercoren. Dese voorgenoemde heren ende [72r] legaten quamen te Parijs bi coninck karel hem ouer geuende den voorseyden griecxschen brief, diemen den eertsbisscop Tulpijn gaf om dien te bedieden in ghemeender spraken Als karel den brief hoorde so wert hi weenende dat die heydenen ons heren graf besaten, ende dat volc wert beroert. Ende karel gaf wt een ghebot dat alle man hem bereyden soude met wapenen om int heylich lant te trecken. Ende so track hi metten meesten heyre van volcke dat hi oyt gehadt hadde ouer den Rijn ende ouer die Denouwe door Hongherijen ende Bulgheren wout ouer sinte Jorijs arm, ende door Capadocien dat nv Turckien heet. Ende so quam hi in een wout dat wijt was twee dachvuaerden, dair in waren veel leeuwen, griffoenen, beren, tygren ende ander dieren, so verdoolde hi ende moste daer vernachten met sinen volke, ende sijn volck wert dolende deen hier dander daer. Doe dede hi dat volc vergaderen met gheluyyde om bi een te bliuen ende so wert Karel sijn ruste nemende Ende dair rechte hi hem op ende begonste te lesen den langhen psalme Beati immaculati in via Ende als hi quam tot dien veerse Deduc me in semita mandatorum tuorum quia ipsam volui So vernam hi bi hem comende een vogel singende ende roepende, ende Kaerle las al voort sijnen psalme Ende als hi quam totten verse Educ de custodia animam meam, so seyde dye vogel aldus tot hem Fransche coninc wat leestu dair ende die vogel wijsde hem den rechten wech Ende coninc karel tooch also voort tot Jerusalem. Als die heyden sijn grote macht vernamen soe weecken si voor hem ende hi suuerde alle dat lant vanden ongelouigen Ende hi stelde den patriarck geweldichlijc in sijn stadt ende weder maecte die mueren vander stadt stercker dan te voren die ter neder gheworpen waren. So beual coninc karel den patriarck daer na te gode ende hy schiet van Jherusalem, ende quam ouer Constantionopolen int griecxsche lant ende daer ontfinck hem de griecxsche keyser Constantinus met groter weerdicheit ende eeren, ende hi bereide hem veel wonderliker dieren ende seer costelike iuwelen van goude ende gesteenten om kaerlen daer mede te begauen

Hoe koning Karel verzocht werd om dat heilige land van de heidenen te verlossen en hoe hij derwaarts trok. En van de kostbare relikwieën die hij te Constantinopel kreeg.

Nadat Constantijn de keizer van Griekenland en zoon van Irene de heidenen vaak verdreven had uit Jeruzalem en uit het heilige land zo hadden de heidenen dat weer gekregen en verdreven daaruit de christenen alzo dat de patriarch en David, de aartsbisschop van Jeruzalem, gevlucht kwamen tot Constantijn die ze voort zond met eer tot koning Karel die te Parijs was in Frankrijk en hij zond tot hem noch twee Hebreeuwse legaten geheten Isaac en Samuel en een Griekse brief met zijn hand geschreven. En in het einde van de brief zo had hij een visioen geschreven dat hij gezien had toen hij op zijn bed lag van een jongeling die hij voor hem zag staan en hem toesprak met lieve sten deze navolgende woorden; ‘Constantijn, u hebt vlijtig om deze.’ zaak gebeden. Nu neem Karel van Frankrijk de kerken kampioen te hulp.’ En toen toonde hem de jongeling een gewapenden ridder die ijzeren kousen aan had en ook een harnas en een zwaard omgord de langste die hij ooit zag en hield een helm in de hand die als goud blonk en had ook een lange baard, een lang aanschijn, blinkende ogen en grauw haar. En Constantijn hoorde deze navolgende woorden; ‘Keizer Augustus, wees vrolijk en blijde etc.’Zo verstond hij dat koning Karel van God was uitgekozen. Deze voorgenoemde heren en legaten kwamen te Parijs bij koning Karel en gaven hem de voorgenoemde Griekse brief die men de aartsbisschop Tulpijn gaf om die te verklaren in gewone taal. Toen Karel de brief hoorde zo begon hij te wenen dat de heidenen het graf van onze heer bezaten en dat volk werd geroerd. En Karel gaf een gebod uit dat alle man zich bereiden zou met wapens om in het heilige land te trekken. En zo trok hij met het grootste leger van volk dat hij ooit gezien had over de Rijn en over die Donau door Hongarije en Bulgaarse woud over de Bosporus en door Cappadocië dat nu Turkije heet. En zo kwam hij in een woud dat wijd was twee dagreizen en daarin waren veel leeuwen, griffoenen, beren, tijgers en andere dieren, zo verdwaalde hij en moest daar overnachten met zijn volk en zijn volk verdwaalde, de een hier en de ander daar. Toen liet hij dat volk verzamelen met geluid om bijeen te blijven en zo nam Karel zijn rust. En dar richtte hij zich op en begon te lezen de lange psalm; Beati immaculati in via.’ En toen hij kwam tot de vers’’Deduc me in semita mandatorum tuorum quia ipsam volui’ zo vernam hij dat bij hem kwam een vogel die zong en riep en Karel las al voort zijn psalm. En toen hij tot de evers kwam ‘Educ de custodia animam meam,’ zei de vogel aldus tot hem,’ Franse koning, wat leest u daar’ en de vogel wees hem de rechte weg. En koning Karel trok alzo voort tot Jeruzalem. Toen de heidenen zijn grote macht vernamen zo weken ze voor hem en hij zuiverde dat hele land van de ongelovigen. En hij stelde de patriarch geweldig in zijn stad en herstelde de muren van de stad en sterker dan tevoren die te neer geworpen waren. Zo beval koning Karel de patriarch daarna tot God en hij scheidde van Jeruzalem en kwam over Constantinopel in het Griekse land en daar ontving hem de Griekse keizer Constantijn met grote waardigheid en eer en hij bereidde hem veel wonderlijke dieren en zeer kostbare juwelen van goud en gesteenten om Karel daarmee te begiftigen.

Mer coninc karel als een wijs coninc woude hem daer op beraden, ende bi rade van sinen mannen weygerde hi die gauen te ontfangen, want hi alleen om die minne gods die vaert bestaen hadde, beuelende ooc sinen volcke dat niemant ghiften noch presenten en ontfinge Als dese griecxsche keiser dit sach dat Karel geen gauen noch goet hebben en woude so verwonderde hi hem van sijnre duecht So dwanck mits beden Constantijn die keyser dat hi doch enige ander giften nemen wilde Als karel dat sach so badt hi om reliquien van ons heren passie So wert daer gheordineert dat al tvolck drie dagen vasten soude, ende men koos .xij. notabel personen die Karlen die reliquien deylen souden, ende daer wert die Letanie ghesongen beyde van den griecken ende vanden latijnschen So dede Daniel die eerste bisscop van Napels op dat vat daer in lach ons heeren doornen crone ende daer wt quam sulcken hemelschen roke dat hem allen dochte dat si waren inden aertschen paradise. Ende coninc karel viel neder ter aerden biddende ynnichlijc onsen lieuen here dat hi daer vernieuwen wilde de teekenen sijnder heyliger passien ende verriseni- [72v] ssen Doe quam daer wten hemele eenen dauwe die bedaude de heilige doornencrone ende si wert groeyende ende bloeyende bloemen, ende daer quam alsulcken lichte wten hemel dat hem allen dochte dat haer clederen gulden waren Ende als die eertsbisscop Daniel met eender schare began te snijden die heylige crone, so began die crone so lanc so meer te bloeyen Ende coninc karel ontfinc de bloemen in een kelck ende hi vulder mede zijn rechter hantschoe, dair na bereyde hi sinen slincker hantschoe ende hi gaf den rechten te bewaren den bisscop Mer want haer beyder ogen vol tranen waren wt groter deuocien, so versuymde die bisscop den hantschoe te houden, ende Kaerle waende dat hijen ontfangen hadde ende hi lieten gaen, mer bider godliker gracien so bleef hi lange tijt in die luchte hangen tusschen hen beiden sonder ter eerden te comen Ende doe karel sinen slincken hantschoe geuult had metter doornen die vander cronen vielen ende hi dien ooc meende den bisscop te geuen so werden si ooc gewaer dat den rechten hantschoe hinck in die lucht Ende als hi den hantschoe ontdede om die bloemen wt te doen, so verkeerden die bloemen in hemels broot, twelc men noch toont tot sinte Dionijs in vrancrijcke Ende die roock vander cronen die veruulde alle die stadt van Constantinopolen in verwonderinge van alle den volcke. Ende daer genasen drie hondert siecke menschen ende een. Noch soe was daer een sieck mensche die .xxiiij. iaren sieck ghelegen hadde, blint doof ende stom Ende alsmen dye heylige crone wt track so wert hi siende, alsmen die crone schiet so wert hi horende, ende als si bloeyde so wert hi sprekende. Daerna soe track dye eertsbisschop Dauid den naghele ons heeren wt eenen albastenen vate ende gaffen kaerlen Doen genas daer een kint twelc sijn luchter side verloren had ende wasser mede gheboren ende het quam gelopen inder kercken gode louende Aldus had coninc karel de helft vander cronen ons heren ende een nagel Noch gafmen hem een groot deele vanden cruce ons heren ende onser vrouwen hemde, ende vanden doecken daer ihesus christus in sijnder ioncheyt in gewonden was Ende tcleet ofte sudarium daer Jhesus dode lichaem in gewonden was, ende Symeons arm daer hi tkindeken Jhesum inden tempel mede ontfinc Ende al dit voorseyde werdige heylichdom ende reliquien dede coninck Karel sluyten in een male van Buffels velle ende die hinck hi aen sijn sijde ende hi behieltse aen sijn lijf altoos tot dat hi quam tot Aken Als dit alsoot voorseyt is geschiet was so reysde coninc karel voort na sijn lant ende quam totten castele, daer hi dede metten heyligen reliquien een kint opstaen vander doot ende vijftich ander siecken werden dair gesont ende daer ruste hi ses maenden ende eenen dach. So track hi voort ende quam ten lesten tot Aken, daer hi dese werdige reliquien stelde in onser vrouwen kerck die hi hadde doen maken seer costelic Doe werden daer so veel blinden siende ende andere die de cortse hadden datmen tgetal niet en weet. Jtem .xij. beseten vanden viant werden verlost, ende .viij. lazersche werden ghesuuert, [xiiij.] croepele ende xiij. mancken ende .lij. bulten hebbende ende .lxv. vanden groten euele ende veele andere van anderen siecten die werden daer al ghenesen

Maar koning Karel als een wijs man wilde zich daarop beraden en bij raad van zijn mannen weigerde hij die gaven te ontvangen want hij had alleen om de minne Gods die vaart bestaan en beval ook zijn volk dat niemand giften noch presenten ontving. Toen deze Griekse keizer dat zag dat Karel geen gaven noch goed hebben wilde zo verwonderde hij zich van zijn deugd. Zo dwong mits bidden Constantijn de keizer dat hij toch enige ander giften nemen wilde. Toen Karel dat zag zo bad hij om een relikwie van onze heren lijden. Ze werd daar geordineerd dat al het volk drie dagen vasten zou en men koos 12 notabele personen die Karel de relikwieën verdelen zouden en daar werd de Litanie gezongen, beide, van de Griekse en Latijnse. Zo liet Daniel, de eerste bisschop van Napels, openen dat vat waarin onze heren doornenkroon lag en daaruit kwam zo’n hemelse geur zodat ze allen dachten dat ze in het aardse paradijs waren. En koning Karel viel neer ter aarde en bad innig onze lieveheer dat hij daar vernieuwen wilde de tekens van zijn heilig lijden en verrijzenis. Toen kwam daar uit de hemel een dauw en die bedauwde de heilige doornenkroon en het begon te groeien en te bloeien bloemen en daar kwam al zulk licht uit de hemel zodat ze allen dachten dat hun kleren van goud waren. En toen de aartsbisschop Daniel met een schaar de heilige kroon begon te snijden zo begon die kroon hoe langer hoe meer te bloeien. En koning Karel ontving de bloemen in een kelk en hij vulde er mee zijn rechterhandschoen, daarna bereidde hij zijn linkerhandschoen en gaf de bisschop de rechter te bewaren. Maar omdat hun beide ogen vol tranen waren uit grote devotie zo verzuimde de bisschop de handschoen te houden en Karel waande dat hij het ontvangen had en liet het gaan, maar bij goddelijke gratie zo bleef het lange tijd in de lucht hangen tussen hen beiden zonder ter aarde te komen. En toen Karel zijn linkerhandschoen gevuld had met de doornen die van de kroon vielen en hij die ook meende de bisschop te geven zo werden ze ook gewaar dat de rechterhandschoen in de lucht hing. En toen hij de handschoon opende om de bloemen eruit te doen zo veranderen de bloemen in hemelsbrood wat men noch toont in Sint Dionysus in Frankrijk. En de geur van de kroon die vervulde de hele stad Constantinopel in verwondering van al het volk. En daar genazen 301 zieke mensen. Noch zo was daar een ziek mens die 24 jaren ziek gelegen had, blind, doof en stom. En toen men de heilige kroon uittrok zo werd hij ziende en toen men de kroon scheidde zo werd hij horende en toen ze bloeide begon hij te spreken. Daarna zo trok de aartsbisschop David de nagel van onze heer uit een albasten vat en ga het Karel. Toen genas daar een kind welke zijn linkerzijde verloren had en was er mee geboren en het kwam gelopen in de kerk en loofde God. Aldus had koning Karel de helft van de kroon van onze heer en een nagel. Noch gaf men hem een groot deel van het kruis van onze heer en het hemd van onze vrouwe en doeken waar Jezus Christus in zijn jeugd in gewonden was. En het kleed of sudarium daar Jezus dode lichaam in gewonden was en Simeonՠs arm daar hij het kindje Jezus in de tempel mee ontving. En al deze voor genoemde waardige heiligdommen en relikwien liet koning Karel in een relikwiekast van buffel vel sluiten en die hing hij aan zijn zijde en hield het stijf altijd aan zijn lijf totdat hij te Aken kwam. Toen dit alzo gebeurd was zo reisde koning Karel voort naar zijn land en kwam tot het kasteel daar hij met de heilige relikwien een kind liet opstaan van de dood en vijftig andere zieken werden daar gezond en daarna rustte hij zes maanden en een dag. Zo trok hij voort en kwam tenslotte te Aken waar hij deze waardige relikwieën stelde in onze vrouwe kerk die hij zeer kostbaar had laten maken. Toen werden daar zoveel blinden ziende en andere die de koorts hadden dat men het getal niet weet. Item, 12 bezeten van de vijand werden verlosten 8 melaatsen werden gezuiverd, 14 kreupelen en 13 manken en 52 die bulten hadden en 65 van epilepsie en vele anderen van andere ziekten die werden daar geheel genezen.

Tot aken wert doe een groot consilie [73r]gehouden Daer was de heylige man paus Leo de derde, die eertsbisscop tulpijn van Riemen, die patriarck van alexandrien geheeten Achilleus, die patriarck van Anthiochien gheheten Theophilus, ende veel ander bisschopen, abten prelaten ende princen, alle die meeste van kerstenheit Ende het wert geboden door al kerstenrijcke datmen opten Sinxen dach tot Aken in pelgrimagien quame om te visteren dat weerdige heylichdom dat coninc Karel gebracht had van Jherusalem ende van Constantinopolen Mer dat een yeghelic kersten eerst sijn biechte sprake om dat met reynder conscientien te sien, ende hier wt is comen dat aflaet datmen tot Aken alle iaers haelt. Jn dit consilie wert een dode verwect. Als coninc karel dese kercke aldus eeren wilde om die te gebenedijen, so wilde hi daer hebben vergadert so veel prelaten als daer daghen int iaer sijn dats .iijC.lxv. met hi en conster maer iij.C.lxiij. gheuinden wt allen landen daer vergadert sijnde Doe liet god een groot teeken geschien, want sinte Monulphus ende sinte Gondulphus bisscoppen van Tongeren die lange ghestoruen waren quamen daer ende verulden dat ghetal. Doe verschieden si weder

Dese werdige reliquien en sijn niet al gebleuen tot Aken, mer in diuerschen steden in vrancrijke Want Karel de caluwe keyser ende coninc van vrancrijcke de vijfste na den grote Kaerle deder veel wt Aken vueren te Parijs in dye capelle van des conincx palleyse, daer ist voorseyde stuck vanden cruce ons heren, die crone ons heren Ende ooc is daer dat yser van ons liefs heren spere, dat purpuren cleet, den scepter van riet, de spongie .etcetera. Tot sinte Dionijs bi parijs daer bi na alle die coningen van vrancrijcke begrauen leggen in albasten tommen, daer is den nagel ons heren, dat voorscreuen hemels broot, symeons arme. etcetera. Ende te compiendien plach te sijn tvoorscreuen sudarium ons heren. Ende tot Aken is bleuen onser lieuer vrouwen hemde, sinte Josephs cousen ende veel ander heylige reliquien

Te Aken werd toen een groot concilie gehouden. Daar was de heilige man paus Leo de derde, de aartsbisschop Tulpijn van Reims, de patriarch van Alexandri geheten Achilleus, de patriarch van Antiochi geheten Theophilus en veel andere bisschoppen, abten, prelaten en prinsen, alle hoogstn van christenheid. En het werd geboden door al christenrijk dat men op Pinksteren te Aken in pelgrimage kwam om dat waardige heiligdom te bezoeken dat koning Karel gebracht had van Jeruzalem en van Constantinopel. Maar dat elke christen eerst zijn biecht sprak om dat met rein geweten te zien en hiervan is de aflaat gekomen dat men te Aken alle jaren haalt. In dit concilie werd een dode opgewekt. Toen koning Karel deze kerk aldus eren wilde om die te zegenen zo wilde hij daar hebben zoveel prelaten verzameld als er dagen in het jaar zijn, dat is 365, maar hij kon er maar 363 vinden uit alle landen die daar verzameld waren. Toen liet God een groot teken geschieden, want Sint Monulfus en Sint Gondulfus, bisschoppen van Tongeren die lang gestorven waren, kwamen daar en vulden op dat getal. Toen verdwenen ze weer.

Deze waardige relikwien zijn niet in Aken gebleven, maar in diverse steden in Frankrijk. Want Karel de Kale, keizer en koning van Frankrijk de vijfde na de grote Karel liet er veel uit Aken voeren te Parijs in de kapel van het konings paleis en daar is het voor genoemde stuk van het kruis en de kroon van onze heer. En ook is daar het ijzer van onze lieveheren speer, het purperen kleed, de scepter van riet, de spons etc. Te Sint Dionysus bij Parijs daar bijna alle koningen van Frankrijk begraven liggen in albasten tomben daar is de nagel ons heren, dat voorschreven hemelsbrood, Simeonՠs arm etc. En te Compiendien (?) plag te zijn het voorschreven sudarium van onze heer. En te Aken is gebleven onze lieve vrouwen hemd, Sint Jozefՠs kousen en veel ander heilige relikwieën.

Van coninc Kaerle die weder te rome trac met Leo, ende hoe hi wert gemaect keyser vanden Romeynen die doe scheyden vanden keyser van Constantinopolen wt Griecken

IN coninc Karels tijt als men screef .vij.C.xcix. soe maecte haer seluen Hyrena keyserinne van Griecken te Constantinopolen moeder vanden voorscreuen Constantinus, want haren sone ende sijn kinderen dede si vangen ende blinden. Jn die tijt verloos de sonne hair schinen xvij dagen lanc, twelc na veel wiser lieden getuyge een teken was van tgeen datter in corten iaren geschiede, te weten, dattet keyserike van Griecken gescheiden wert vanden romeinen daer af hier na volcht

Jnt voorscreuen iaer so wert den goeden paus Leo dye derde op sinte Marcus dach als hy processie ginc sijn ogen wtgesteken ende sijn tonge af gesneden van den quaden romeynen, mer onse here verleende hem weder sijn oogen ende tonge. Anderwerf deden si hem tselue ende lieten hem liggen in sijn bloet, mer god halp hem weder. Ende hi vloot wt Rome ende quam tot coninc karel in Vrancrijke hem clagende die tyrantscap ende grote onrecht dat hem ende der heyliger kercken gedaen was Ende coninc karel ontfinc hem met groter eeren, ende aenhorende die mis- [73v]daet beloofde hijt te beteren. Ende lange tijt lach coninc karel metten paus Leo in Brabant bi Bruessele, alsmen bescreuen vint tot Vccle daer sinte Peter patroon is, ende daer ooc die paus Leo groten aflaet gaf. Jtem ter plaetsen die noch heet Karoloe na coninc karel ende te Stalle daer sijn paerden stonden. Daer na so track coninc karel metten paus na Rome in de stadt zonder striden met groter machte, want niemant en dorste hem wederstaen Ende hi dede ondersoecken van tgeen dat die romeynen tegen den paus hadden ende die paus Leo purgeerde hem daer ende wert ontsculdich beuonden Ende hi dede recht ouer de quade ende sette den paus weder in sijnen stoel met groter eeren.

Tot noch toe had alleen een keyser geweest tot Constantinopolen in Griecken dien dat Roomsche keyserijck onderdanich had geweest van des groten Constantijns tide, die tkeyserijke van Rome stelde in Griecken, ouer gheuende den paus Siluester ende sinen nacomeren den stadt van Rome ende een groot deel vanden keyserijcke Mer nv mits dien dat die Griecken niet gehoorsaem noch behulpich en waren der heyliger kercken lange verbeyt sijnde, so wert bi eendrachtigen consente der Romeynen dat keyserijke ouer geset op die coningen van Vrancrijck die sonderlinge beschermers waren der heyliger kercken. Ende so wert coninc karel opten heyligen kersdach vanden seluen paus Leo gecroont Roomsche keiser Ende alle tvolc riep driewerf Leuen ende victorie geschie wten hemel Karle den vermeerder van gode gecroont [74r] den vredeliken roomsch keiser Ende dit geschiede alsmen screef .viij C. ende .ij. Ende doe had hi .xxxiiij. iaer geweest coninc van Vrancrijck, ende het was omtrent .cccc. ende .lxviij. iaer nae dat dye voorscreuen paus Siluester doopte den groten Constantijn die tkeyserijck stelde te Constantinopolen also voorscreuen is Ende so bleuen voort an twee keysers, deen in Griecken in orienten, dander van Rome in occidenten Ende recht wast dattet keyserike op Kaerle quam, want in hem vergaderde tgeslacht van Almanien, van vrancrike ende ooc van grieken, want sinte Berte sijn moeder was keyser Eraclius dochter

Jnt eerste iaer na dat karel was keiser gemaect so sandt hi door al kerstenrijc boden ende legaten om iusticie te doene ende hi maecte sekere wetten in .xxiij. capitelen.

Voort sandt hi al de werelt dore om te ondersoecken die namen, dat leuen ende dat steruen der heyligen, die hi Ysuardus den monic vergaderen dede in een boeck geheten Martyrologium, twelck men noch inder kercken leest na priemen Ooc dede Kaerle vergaderen by Paulum sijn diaken die omelien ende lessen wten scriften der heiliger leraers diemen noch hout inder metten Ende int .viij. iaer van keyser Kaerle so creech Pippijn sijn sone die coninc van Jtalien was die stadt van Venegien, ende corts daer na sterf hi te Melanen Ooc sterf daer na karels outste sone die ooc Karel heet. Int .xi. iaer zijns keiserijcx so croonde hi Lodewijc sinen ioncsten sone met der keiserliker cronen ende Bernaert pippijn sijns soons sone maecte hi coninc van Jtalien

Van koning Karel die weer naar Rome trok met Leo III en hoe hij keizer werd gemaakt van de Romeinen die toen scheiden van de keizer van Constantinopel uit Griekenland.

In koning Karels tijd toen men schreef 791 zo maakte zichzelf keizerin van Griekenland Irene te Constantinopel, moeder van de voorschreven Constantijn, want haar zoon en zijn kinderen liet ze vangen en blind maken. In die tijd verloor de zon haar schijnen 17 dagen lang wat naar de getuige van veel wijze lieden een teken was van hetgeen dat er gauw zou geschieden, te weten, dat het keizerrijk van Griekeland gescheiden werd van de Romeinen waarvan hierna volgt.

In het voorschreven jaar zo werd de goede paus Leo de derde op Sint Marcus dag toen hij te processie ging zijn ogen uitgestoken en zijn tong afgesneden van de kwade Romeinen, maar onze heer verleende hem weer zijn ogen en tong. Andermaal deden ze hem hetzelfde en lieten hem liggen in zijn bloed, maar God hielp hem weer. En hij vloog uit Rome en kwam tot koning Karel in Frankrijk en klaagde hem de tirannie en grote onrecht dat hem en de heilige kerk gedaan was. En koning Karel ontving hem met grote eer en hoorde de misdaad aan en dat beloofde hij te verbeteren. En lange tijd lag koning Karel met paus Leo in Brabant bij Brussel zoals men beschreven vindt in Ukkel daar Sint Petrus patroon is en daar ook paus Leo grote aflaat gaf. Item, ter plaatse die noch heet Karoloe naar koning Karel en te Stalle daar zijn paarden stonden. Daarna zo trok koning Karel met de paus naar Rome in de stad met grote macht zonder strijd, want niemand durfde hem te weerstaan. En hij liet onderzoeken van hetgeen de Romeinen tegen de paus hadden en paus Leo zuiverde zich daar en werd onschuldig gevonden. En hij deed recht over de kwade en zette de paus weer in zijn stoel met grote eer.

Tot nog toe was alleen een keizer geweest te Constantinopel in Griekenland die het Roomse keizerrijk onderdanig was geweest van de grote Constantijns tijd die het keizerrijk van Rome stelde in Griekenland en gaf het over paus Silvester en zijn opvolgers de stad van Rome en een groot deel van het keizerrijk. Maar nu omdat de Grieken niet gehoorzaam noch behulpzaam waren de heilige kerk en lang gewacht had zo werd bij eendrachtige toestemming der Romeinen dat keizerrijk overgezet op de koningen van Frankrijk die bijzondere beschermers waren van de heilige kerk. En zo werd koning Karel op de heilige Kerstnacht van paus Leo tot Rooms keizer gekroond. En al het volk riep driemaal leven en victorie geschiedt uit de hemel, Karel de grote van God gekroond de vredige Roomse keizer. En dit geschiedde toen men schreef 802. En toen was hij 34 jaar koning van Frankrijk geweest en het was omtrent 418 nadat paus Silvester doopte de grote Constantijn die het keizerrijk stelde te Constantinopel. En zo bleven er voortaan twee keizers, de ene in Griekenland in Orint en de ander van Rome in Occident. En recht was het dat het keizerrijk op Karel kwam want in hem verzamelde het geslacht van Allemagne, van Frankrijk en ook van Griekenland, want Sint Berta, zijn moeder, was de dochter van keizer Eraclius.

In het eerste jaar nadat Karel keizer was gemaakt zo zond hij door geheel christenrijk boden en legaten om recht te doen en hij maakte zekere wetten in 23 kapittels.

Voort zond hij de hele wereld door om te onderzoeken de namen, dat leven en dat sterven der heiligen die hij de monnik Isvardus verzamelen liet in een boek geheten Martyrologium wat men noch in de kerk leest na priem tijd. Ook liet Karel verzamelen door zijn diaken Paulus de preken en lessen uit de schriften der heilige leraars die men noch houdt in de metten. En in het 8ste jaar van keizer Karel zo kreeg Pepijn, zijn zoon, die koning van Itali was de stad Venetien en gauw daarna stierf hij te Milaan. Ook stierf daarna Karels oudste zoon die ook Karel heette. In het 11de jaar van zijn keizerrijk zo kroonde hij Lodewijk, zijn jongste zoon, met de keizerlijke kroon en Bernard, de zoon van Pepijn, maakte hij koning van Italie.

Dat .xviij. capitel. Hier na volcht de scone historie vanden stride des lants van Spaengien, twelc coninc Karel bi beuele van sinte Jacob totten kersten geloue met veel arbeyts bekeert heuet.
Ende is wten latijn in duytsche int cort wten tractate dat die eerweerdige bisscop Tulpijn van Riemen daer af ghemaect heuet die selue daer mede was.

Dat 18de kapittel. Hierna volgt de mooie historie van de strijd van het land van Spanje wat koning Karel op bevel van Sint Jacob tot het christen geloof met veel werk bekeerd heeft.
En is uit het Latijn in Duits in het kort uit het traktaat dat de eerwaardige bisschop Tulpijn van Reims daarvan gemaakt heeft die zelf daarmee mede was.

Prologe

NA die hemeluaert ons heren Jesu cristi als die apostelen tot verscheyden landen reysden om die te brengen totten heiligen kersten geloue, so track de heilige apostel sinte Jacob de meerder in Galissien daer hi eerst predicte Daer na keerde hi weder tot Jherusalem ende wert van coninc Herodes gedoot deerste vanden apostolen Wiens lichame sijn discipulen namen ende voerdent ouer de zee tot in Galissien, ende si achtervolchden twerck van predicatien, also sint Jacob haer meester begonnen hadt Mer namaels keerden dye Galissianen vanden heyligen gheloue mits haren sonden ende bleuen in dolingen totter tijt vanden mogenden Keyser ende coninc Kaerlen den goten.

Proloog.

Na de Hemelvaart van onze heer Jezus Christus toen de apostels naar verschillende landen reisden om die te brengen tot het heilige christen geloof zo trok de heilige apostel Sint Jacob de meerdere in Galicië daar hij eerst preekte. Daarna keerde hij weer te Jeruzalem en werd van koning Herodes gedood, de eerste van de apostels. Wiens lichaam zijn discipelen namen en voerden het over zee tot in Galicië en zetten het werk van zijn predicatie verder alzo Sint Jacob hun meester begonnen was. Maar later keerden die van Galicië zich van het heilige geloof vanwege hun zonden en bleven in dolingen tot de tijd van de vermogende keizer en koning Karel de Grote.

Hoe coninc Kaerle met groten arbeyde track in Spaengien ende Galissien.

ALs keyser ende coninc karel met groten arbeyt was ghecomen wten heyligen lande ende veel landen totten heiligen geloue gebracht hadt ende veel landen ende conincrijcken gewonnen had bider hulpen gods, so meende hi voort aen te rusten ende niet meer te orlogen, mer ter doot waert hem bereyden Ende so lach hi tot Aken in sijnre deuocien, want hi tlant daer ontrent meest beminde, om dat sijn voor vaderen rechte erue was, te weten, vanden Rijn tot der Scelt, twelc heet neder oostrijc of oostvrancrijcke ende namaels wert geheten Lothrijcke waer in dat Brabant begrepen is, streckende vanden water der Masen [74v] totten water vander Schelt

Ende corts hier na sach Karel inden hemel een wech van sterren beginnende vander vriesscher zee, ende treckende tusschen Almanien ende Gallien, dats Vrancrijcke tot Aquitanien ende Spaengen ende rechteuoort tot Galissien Ende dit sach hi dicwils hem seer verwonderende wat dat betekenen mocht. Ten lesten openbaerde hem sint Jacob die meerder apostel bi nachte als een out schoon man seggende Wat maecstu sone. Kaerle antwoorde Here wie sidi. Sint iacob seide Jc ben Jacob gods apostel zebedeus sone, broeder van Johannes euangelista dien Herodes metten sweerde dode, wiens lichaem in Galissien rustende in onbekent onder die ongelouige Daer om so condige ic di dat gelijc god die almogende goedertieren here di den alremachtichsten gemaect heuet bouen alle aertsche coningen, so heeft hi di vercoren onder alle menschen om alle kersten menschen den wech te bereyden tot mijnen graue, om te verlossen mijn lant wten handen der quader Moabiten, op dat hi di geue de crone des ewigen leuens Die wech vanden sterren die du gesien hebtste betekent, dat ghi met groten heyre trecken sult in Galissien om te beuechten die heydenen ende mijn graff te visiteeren. Ende daer na sal alle dat volc van allen kersten landen pelgrimagie doen ende vercrigen van god verlatenisse van haren sonden totten eynde der werelt toe Dair om so reist dan so gheringe als ghi eerst muecht want ick sal altijt in v hulpe sijn Ende voor dijnen arbeyt sal ick v vercrigen van gode de hemelsche crone, ende tot den wtersten dage der werelt sal dijn name in eeren gepresen werden. Ende in deser manieren openbaerde hem sinte Jacob drieweruen coninc Kaerlen Mits den welcken hi vergaderde dat meeste heyr dat hi ye hadde, ende also reysde hi int lant van Spaengien Die eerste stadt die hi beleyde was geheten Pampilonien, daer hy drie maenden voor lach ende hi en constese niet gewinnen om haerder groter stercheyt wille. Doe riep hi aen gode ende sinte Jacob aldus. O here Jhesu cristi om wiens geloue ick hier in dit lant gecomen ben om te beuechten dat ongelouige volc geeft mi dese stadt tot eeren dijns gloriosen naems O heylige apostel Jacob ist waer dattu mi gheopenbaert hebtste so gheeft mi dese stadt te crigen ende dat ongelouich volck, twelc dat doch uwen heylighen name niet en bekennet. Als karel dus sijn gebet met groter ynnicheyt ghedaen hadde, so gheschiede bider gracien ende hulpe des heyligen apostels sinte Jacobs, dat die mueren vander stadt ter neder inden gront vanden vesten vielen Ende die sarasinnen die gedoopt wouden sijn die liet coninc karel leuen, ende die niet ghedoopt en wilden sijn die liet coninc karel katiueliken doden. Als die sarasijnen ouer alle tlant daer omtrent vernamen ende dit wonderlic werc bouen verclaert aensagen, so eerden si coninck Karel mit groter eerwerdicheyt waer dat hi quam, ende gauen hem tribuyt ende leuerden hem ouer in sijnen handen alle die steden, so dat hem in corter tijt alle dat lant onderdanich wert. ende die sarasinnen verwonderden hem seere als si sagen dit kersten volck so schoon ende costeliken wel ghecleet, waer om dat sise eerlijcken ende vreeedtsamelijcken ontfingen in allen plaetsen [75r]

Daer na so visiteerde coninc Kaerle sinte Jacobs graf in Galissien met groter werdicheyt ende deuocien Ende wat sarasinnen dat hi vant in allen landen waer hi quam die kersten werden wilden ende haer ongheloue ofte mametterien laten, die dede hi dopen van den eerweerdigen eertsbisschop Tulpijn van riemen. Ende die gheen die ongelouich blijuen wilden die werden ghedoot oft bleuen gheuangen

Hoe koning Karel met grote moeite in Spanje en Galicië trok.

Toen keizer en koning Karel met grote moeite uit het heilige land was gekomen en veel landen tot het heilige geloof gebracht had en veel landen en koninkrijken gewonnen had met Gods hulp zo meende hij voortaan te rusten en niet meer te oorlogen, maar zich ter dood waart bereiden. En zo lag hij te Aken in zijn devotie want hij beminde het land daaromtrent omdat het zijn voorvaderen rechte erfgoed was, te weten, van de Rijn tot de Schelde wat heet Austria of oost Frankrijk en later werd het geheten Lotharingen waarin Brabant begrepen is, strekkend van het water Maas en het water van de Schelde.

En gauw hierna zag Karel in de hemel een weg van sterren die begon van de Friese zee en trok tussen Allemagne en Gallië, dat is Frankrijk, tot Aquitanië en Spanje en recht voort tot Galicië. En dit zag hij vaak en verwonderende hem zeer wat dat betekenen mocht. Tenslotte openbaarde hem Sint Jacob die meerder apostel bij nacht als een oude mooie man en zei; ‘Hoe gaat het met u,’ Karel antwoordde; ‘Heer, wie bent u.’ Sint Jacob zei; ‘Ik ben Jacob Gods apostel de zoon van Zebedeus, broeder van Johannes evangelist, die Herodes met het zwaard doodde, wiens lichaam in Galicië rust en onbekend onder de ongelovigen. Daarom zo verkondig ik u dat gelijk God die almogende goedertieren heer die de aller machtigste gemaakt heeft boven alle aardse koningen zo heeft hij u uitgekozen onder alle mensen om alle christen mensen de weg te bereiden tot mijn graf om te verlossen mijn land uit de handen der kwade Moabieten opdat hij u de kroon van het eeuwige leven geeft. De weg van de sterren die u gezien hebt betekent dat ge met groot leger trekken zal in Galicië om de heidenen te bevechten en mijn graf te bezoeken. En daarna zal al dat volk van alle christelijke landen pelgrimage doen en van God krijgen aflaten van hun zonden tot het einde der wereld toe. Daarom zo reis dan zo gauw als ge kan want ik zal altijd uw hulp zijn. En voor uw arbeid zal ik van God krijgen de hemelse kroon en tot de laatste dagen der wereld zal uw naam met eer geprezen worden.’ En op deze manier openbaarde hem Sint Jacob driemaal koning Karel. Mits waarom hij verzamelde dat grootste leger dat hij ooit had en alzo reisde hij naar het land van Spanje. De eerste stad die hij belegerde was geheten Pamplona daar hij drie maanden voor lag en hij kon het niet winnen vanwege hun grote sterkte. Toen riep hij God en Sint Jacob aldus aan; ‘O heer Jezus Christus, om wiens geloof ik hier in dit land gekomen ben om te bevechten dat ongelovige volk geef me deze stad tot eer van uw heilige glorieuze naam. O heilige apostel Jacob, is het waar dat u me geopenbaard hebt zo geef me dan deze stad te krijgen en dat ongelovige volk wat toch uw heilige naam niet kent.’ Toen Karel aldus zijn gebed met grote innigheid gedaan had zo gebeurde bij de gratie en hulp van de heilige apostel Sint Jacob dat de muren van de stad te neer in de grond van de vesting vielen. En de Saracenen die gedoopt wilden worden die liet koning Karel leven en die niet gedoopt wilden zijn die liet koning Karel ellendig doden. Toen de Saracenen in het hele land daaromtrent vernamen en dit wonderlijk werk aanzagen zo eerden ze koning Karel met grote eerwaardigheid waar dat hij kwam en gaven hem tribuut en leverden hem in zijn handen alle steden zodat hij in korte tijd dat hele land onderdanig werd en de Saracenen verwonderden zich zeer toen ze zagen dit christenvolk zo mooi en kostbaar en goed gekleed waarom dat ze hen fatsoenlijk en vreedzaam ontvingen in alle plaatsen.

Daarna zo bezocht koning Karel Sint Jacobs graf in Galicië met grote waardigheid en devotie. En wat Saracenen dat hij vond in alle landen waar hij kwam die christen worden wilden en hun ongeloof of Mohammed laten die liet hij dopen van de eerwaardige aartsbisschop Tulpijn van Reims. En diegene die ongelovig blijven wilden die werden gedood of bleven gevangen.

Daer na so track die wise coninck karel door alle dat lant van Spaengien vander eenre zee totter ander, daer in dat veel goede conincrijcken ende landen begrepen sijn, te weten, dat conincrijcke van Portugale, Argon, Nauerne, Bisscayen, Galissien, een deel van moren lant, Prouincien, ende Catelongien Van welcken landen dye vermaerde steden alle ghenoemt staen inden voorseyden boeck van Tulpijn eertsbisscop Sommige van welcken steden coninc Karel creech sonder striden, ende die somige creech hi met grooten strijden ende arbeyde, wtghenomen die stadt van Lucernen die hi gheensins crijgen en conste. Ten lesten soe belach hijse drie maenden lanck, hi dede sijn gebet tot gode ende tot sinte Jacob, ende die muren vander stadt vielen alter neder, ende die stadt versanck, want daer midden in quam een groot water. Men leest dat coninc Karel vier steden heeft vermaledijt die verdoruen ende onbewoont sijn gebleuen, te weten, Lucernen, Ventosa, Caparra, ende Adama

So bleef coninc Karel in dien lande wonende drie iaren, ende vanden goude dat hem die coningen ende princen in Spaengien wonende gauen vermeerderde hi sinte Jacobs kercke in die stadt van Compostelle Ende daer stelde hi een aertsbisscop ende canoniken na sinte Isidorus des bisscops regule Ende hi vercierde die kercke met veel ornamenten

Jtem noch vanden goude ende siluere dat hi wt spaengien brachte so maecte hi veel kercken, als onser vrouwen kercke tot Aken, ende sinte Jacobs kercke te Tholousen in vrancrike ende sint iacobs kercke in Gascoenien ende sinte Jacobs kercke te Parijs tusschen die Seyn ende Mont martere, ende seer veel abdijen die hi maecte in veel landen

Dus bestelde coninc karel alle zijn goet dat hi op die heyden geconquesteert had ter eeren gods makende kercken ende cloesteren, die arme menschen lauende ende vertroostende, Hi en bestelde niet sijn rijcdommen tot pomperie deser werelt gelijc tornoyen, steecspelen. etcetera. So sedich was al sijn huysgesin dat sijn hof scheen een clooster te wesen Geen oneerbaerheit van woorden of wercken sachmen daer geschien, want gemeenlijc als die here vanden huyse is daer na volgen geerne die ondersaten

Daarna zo trok de wijze koning Karel door dat hele land van Spanje van de ene zee tot de andere waarin veel goede koninkrijken en landen begrepen zijn, te weten; dat koninkrijk van Portugal, Aragon, Navarra, Biskaje, Galicië, een deel van morenland, Provence (?) en Catalonië. Van welke landen alle vermaarde steden genoemd staan in het voor genoemde boek van aartsbisschop Tulpijn. Sommige steden kreeg koning Karel in zijn strijd en sommige met grote strijd en moeite, uitgezonderd de stad Lucerne (?) die hij geenszins krijgen kon. Tenslotte zo belegerde hij het drie maanden lang en hij deed zijn gebed tot God en tot Sint Jacob en die muren van de stad vielen geheel neer en di stad verzonk want daar in het midden kwam een groot water. Men leest dat koning Karel vier steden heeft vermaledijd die verdorven en onbewoond zijn gebleven, te weten, Lucerne, Ventosa, Caparra en Adama.

Zo bleef koning Karel in dat land drie jaren wonen en van het goud dat hem de koningen en prinsen die in Spanje woonden gaven vermeerderde hij Sint Jacobs kerk in de stad Compostella. En daar stelde hij een aartsbisschop en kanunniken naar de regel van Sint Isidorus. En hij versierde de kerk met veel ornamenten.

Item, noch van de goud en zilver dat hij uit Spanje bracht zo maakte hij veel kerken als onze vrouwe kerk te Aken en Sint Jacobs kerk te Toulouse in Frankrijk en Sint Jacob ‘s kerk in Gascogne en Sint Jacobs kerk te Parijs tussen de Seine en Montmartre en zeer veel abdijen die hij in veel landen maakte.

Dus bestelde koning Karel al zijn goed dat hij op die heidenen veroverd had ter eren God en maakte kerken en kloosters, laafde de arme mensen en vertroostte. Hij zette zijn rijkdom niet tot pomperij van deze wereld gelijk toernooien, steekspelen etc. Zo zedig was zijn hele huisgezin dat zijn hof scheen een klooster te wezen. Geen oneerbaarheid van woorden of werken zag men daar geschieden want gewoonlijk als de heer van het huis is daarnaar volgen graag de onderzaten.

Hoe die heidensche coninc Aygolandt in Spaengien quam na coninck Karel met groter heyrcracht om hem te beuechten. Ende van twee strijden die si hadden die welcke coninc karel wan

ALs cninc Karel weder gekeert was in vrancrike so quam een heydens coninc wt Affriken geheten aygolant, die met groter macht Spaengen creech ende hi dode ende veriaechde wten lande ende wten steden die bewaerders die coninc karel daer ghelaten hadde [75v] Twelck vernemende coninck Karel track met seer groten heyre weder in Spaengien Ende met hem was Milo van Anglere hertoge oft leytsman vanden heyre, te weten, Roelants vader. Ende als coninck karels heyre omtrent die stadt van Baoyne quam soe liet god geschien een wonderlic teeken van eenen ridder gheheten Romaricus die sieck wert, ende als hi der doot nakende was so biechte hi ende ontfinc dat heylige sacrament, ende hi beual eenen sinen neue dat hi sijn paert vercopen soude ende dat hi den lone dair af den priesters ende den armen in aelmissen geuen soude. Mer als hi doot was so en dede sijn neue at niet mer als hi tpaert vercocht hadde voor .C. scellingen so verdede hijse om clederen, om spise ende om dranck Ende alst .xl. dagen geleden was so openbaerde hem die dode ridder sijn neue inder nachte seggende dat hem sijn sonden van gode vergeuen waren want hi sijn goet in aelmissen beuolen hadde ghegeuen te werden Mer want de aelmissen also lange vertrocken waren te geuen, so hadde hi in groter pijnen geweest tot dier tijt toe Mits den welcken hi seyde tot sijnen neue die welck hem bedrogen hadt, dat hi des anderen dages inder helscher pinen comen soude, ende die ridder soude ten eewigen leuen comen Na desen visioene so ontspranck dese neue al beuende. Ende des morghens vroech vertelde hi tghene dat hi ghehoort hadde Ende ter stont so wert dair gehoort een gecrijsch geroep, als van [76r] leeuwen, woluen ende ander felle dieren Ende daer en binnen wert die onrechtuaerdige mensche wt midden vanden anderen in siele ende in lichame vanden duuelen wech geuoert Twelc een wonderlick ende veruaerlic exempel is voor den onrechtueerdigen menschen, die welcke die testamenten niet en volbrengen also si gheordineert werden van den ghenen diese besetten, mer die dat wetens verminderen om haer singulaer profijt.

Hoe die heidense koning Aygolant in Spanje kwamen koning Karel met grote legermacht om hem te bevechten. En van twee strijden die ze hadden die koning Karel won.

Toen koning Karel teruggekeerd was in Frankrijk zo kwam een heidense koning uit Afrika geheten Aygolant die met grote macht kreeg en hij doodde en verjoeg uit het land en uit de steden de bewaarders die koning Karel daar gelaten had. Wat koning Karel vernam en trok met zeer groot leger weer naar Spanje. En met hem was Milo van Anglet, hertog of leider van het leger, te weten de vader van Roelant. En toen koning Karels leger omtrent de stad van Bayonne kwam zo liet God geschieden een wonderlijk teken van een ridder geheten Romaricus die ziek werd en toe hij de dood naakte zo biechtte hij en ontving dat heilige sacrament en hij beval een van zijn neven dat hij zijn paard verkopen zou en het geld daarvan de priesters en de armen als aalmoes geven zou. Maar toen hij dood was zo deed zijn neef dat niet maar toen hij het paard verkocht had voor 100 schellingen zo gebruikte hij het voor kleren, spijs en drank. En toen 40 dagen geleden waren zo openbaarde hem die dode ridder, zijn neef, in de nacht en zei dat hem zijn zonden van God vergeven waren want hij had zijn goed in aalmoezen bevolen. Maar omdat de aalmoezen alzo weggegeven waren zo was hij in grote pijn geweest tot die tijd toe. Waarom hij tot zijn neef zei die hem bedrogen had dat hij de volgende dag in helse pijn komen zou en die ridder zou ten eeuwige leven komen. Na dit visioen zo sprong de neef al bevend op. En ‘s morgens vroeg vertelde hij hetgeen dat hij gehoord had. En terstond zo werd daar gehoord en gekrijs geroep als van leeuwen, wolven en andere felle dieren. En ondertussen werd die onrechtvaardige mens te midden van de anderen in ziel en lichaam van de duivel weggevoerd. Wat een wonderlijk en angstig voorbeeld is voor de onrechtvaardige mensen die een testament niet volbrengen alzo ze geordend werden van diegene die het bezitten, maar die dat wetens verminderen om hun eigen profijt.

Daer na trac coninc karels heyr dore tlant van Nauerne, ende coninc Karel quam in Spaengien met sijn volck soeckende den voorscreuen coninc Aygolant, dien si ten lesten vonden op een water dat was gheheten Ceya, daer namaels een grote kercke van coninc karel gemaect wert. Ende als karels heyr nakende was so begeerde Aygolant tegen hem strijt na sijnen wille, te weten . xx mannen tegen .xx. of .xl. tegen .xl. of .C. tegen C. of .M. tegen .M. oft twee tegen twee, oft een tegen een Ende so sandt coninc karel hondert strijdende kerstenen mannen tegens .C. sarasinen ende die sarasinen werden doe verslagen Doe sant Aygolant hondert van sijnen lieden tgen hondert kerstenen ende die heydenen werden verslagen Daer na sant coninc aygolant twee hondert tegen twe hondert ende ter stont werden die heyden verslagen Daer na sandt aygolant twee dustent van sijnen volcke tegens twee dusent van koninck Karels volcke, ende van den kerstenen wert een deel verslagen ende dander deele wert rugge geuende Des derden dages so ontboot Aygolant coninc Kaerle, dat hi volle strijdt des ander dages mit hem begeerde aen te gaen, twelc coninc karel hem consenteerde Doe waren daer veel kerstenen van coninc karels volcke die des auonts te voren haer wapenen bereyt hadden ende haer glauien hadden si in die aerde ghesteken, te weten bi tvoorscreuen water int groene, die welcke si des smorgens vroech vonden wassende met scorssen ende met bladeren, te weten, die geen die inden nauolgende stride gods martelaren werden om theylich geloue Wt welcken teyken si seer verblijt waren gode dat toe scriuende, ende si sneden de selue glauien af bider eerden, ende dye wortelen die in die eerde bleuen die wiesschen voort ende werden bomen, diemen daer noch siet ter seluer plaetsen twelc een schoon mirakel is ende bi na onghelooflick O wonderlike wercken gods met hoe groten arbeyt heeft coninc karel dit lant van Spaengien bekeert. etcetera. Ende dese glauien waren van eysschen houte Ende op deesen voorseyden dach so geuiel den strijt van beyden sijden, daer in dat verslagen waren .xl.M. kerstenen Die hertoghe Milo Roelants vader wert daer martelaer metten anderen ende coninck Karels paert wert daer verslagen. Ende hi stont te voete met twee dusent kerstenen ooc te voete staende midden vanden heydenschen heyre, ende met sijnen sweerde dat groot ende schoon was versloech hi de heidenen die hi cloofde int midden dore Ende alst auont wert so keerden die sarasijnen ende die kerstenen weder tot haren logijse Des anderen dages daer na so quamen Karlen te hulpe vier marcgrauen wt Jtalien met vier dusent mannen. Als Aygolant dat vernam so vertrac hi achterwert ende coninc kaerle keerde weder met sinen heren in vrancrijcke [76v]

Daarna trok het leger van koning Karel door het land van Navarra en koning Karel kwam in Spanje met zijn volk en zocht de voorschreven koning Aygolant die ze tenslotte vonden op een water dat was geheten Ceya (Ebro?) waar later een grote kerk van koning Karel gemaakt werd. En toen Karels heer het naderde zo begeerde Aygolant tegen hem strijdt naar zijn wil, te weten 20 mannen tegen 20 of 40 of 100 regen 100 of 1000 tegen 1000 of twee tegen twee of een tegen een. En zo zond koning Karel honderd strijdende christenmannen tegen 100 Saracenen en de Saracenen werden toen verslagen. Toen zond Aygolant honderd van zijn lieden tegen honderd christen en de heidenen werden verslagen. Daarna zond koning Aygolant tweehonderd tegen twee honderd en terstond werden de heidenen verslagen. Daarna zonde Aygolant tweeduizend van zijn volk tegen twee duizend van koning Karels volk en van de christenen werd een deel verslagen en het andere deel werd teruggedreven. De derde dag zo ontbood Aygolant koning Karel dat hij volle strijd de volgende dag met hem begeerde aan te gaan wat koning Karel hem toestond. Toen waren daar veel christenen van koning Karels volk die ‘s avonds tevoren hun wapens bereid hadden en hun lansen hadden ze in de aarde gestoken, te weten bij het water in het groene die ze ’s morgens vroeg vonden groeiend met schorsen en met bladeren, te weten, diegene die in de navolgende strijd Gods martelaren werden om heilig geloof. Uit welk teken ze zeer verblijd waren en dat aan God toeschreven en ze sneden de lansen af bij de aarde en de wortels die in de aarde bleven die groeiden voort en werden bomen die men daar noch ziet terzelfder plaats wat een mooi mirakel is en bijna ongelooflijk. O wonderlijke werken Gods met hoe grote moeite heeft koning Karel dit land van Spanje bekeerd etc. En deze lansen waren van essenhout. En op deze voor genoemden dag zo gebeurde de strijd aan beide zijden waarin verslagen waren 40 000 christenen. De hertog Milo, vader van Roelant, werd daar martelaar met de anderen en koning Karels paard werd daar verslagen. En hij stond te voet met tweeduizend christenen die ook te voet stonden te midden van het heidense leger en met zijn zwaard dat groot en mooi was versloeg hij de heidenen die hij kloofde in het midden door. En toen het avond werd zo keerden die Saracenen en de christenen weer tot hun logies. De volgende dag daarna zo kwam Karel te hulp vier markgraven uit Italië met vierduizend mannen. Toen Aygolant dat vernam zo trok hij achteruit en koning Karel keerde weer met zijn heren in Frankrijk.

Hoe coninc Aygolant quam tot Ageneus in Aquitanien ende hoe coninc Karel onbekent track tot Aygolande, ende hoe hi Ageneus wan, ende vanden derden stride tegen Aygolande bijder stadt van Sayntes.

AYgolant had weder vergadert een ontallic volc als sarasinen, moren, moabiten, Persen, den coninc van Arabien, den coninc van Alexandrien den coninc van Bugien, den coninc van Asien, den coninc van Barbarien, den coninc van Marroch, den coninc van mayorken, den coninc van Meke, den coninc van Sibilien, den coninc van Corduba Ende so quam Aygolant met machte int lant van Aquitanien ende in Gascoenien totter stadt van Agenes die hi wan. Daer na sandt hi tot coninc Karel dat hi tot hem vredelic quame met cleender scaren gelouende hem .xx. peerden geladen met gout, siluer, ende ander scatte, so verre hi hem onderdanich woude sijn Ende dat seyde hi daer om op dat hi hem mochte kennen om namaels inden strijde hem te verwinnen. Mer coninc Karel dat versinnende trac met .ij.M. stercke mannen tot byder stadt van Agenes op vier milen na, ende daer hise heymelic, ende alleen met .lx. mannen reysde hi voort tot een berch bider stadt ende dair liet hise Ende hi verwandelde sijn cleeder ende sonder glauie so track hi als een bode met enen ridder alleen totter stadt van Agenes Ende enige vander stadt vraechden hem wat si sochten. Doe seyden si Wi sijn boden vanden groten Karle gesonden tot Aygolande uwen coninc Ende so werden si geleyt voor Aygolant ende si seiden tot hem Kaerle heeft ons gesonden tot v, want hi is ghecomen also ghi begheert hebt met .lx. ridderen ende hi wilt hem onder v geuen, soe verre als ghi hem geuen wilt tgeen dat ghi hem ghelooft hebt, daer om come tot hem ooc met .lx. mannen vredelic ende spreect met hem Doe wapende hem Aygolant seggende Keert weder om tot kaerlen ende segt hem dat hi mi verbeyde Ende Aygolant en wist niet dat Kaerle was die tegen hem sprac Ende karel mercte aygolanden wel ende zijn macht ende ooc de stadt waer si lichtelic te winnen waer ende so keerde hi weder tot sijnen volcke Ende Aygolant volchde hem haestelic met vij.M. mannen wanende kaerlen te verslaen metten sinen, twelck karel vernemende nam die vluchte

Dair na keerde coninc karel weder in Gallien ende vergaderde een groot heyre ende quam tot voor die stadt van Agenes daer aygolant in was ende hi belachse omtrent ses maenden lanck Ende in die vij. maent so pijnde hi hem met menigerhande angienen tcasteel vander stadt te crigen Ende aygolant dat vernemende vloot heymelic bi nachte met sijnen coningen ende meesten heren door heymelike steden comende totter Geronden een grote riuier bider stadt ende also ontginc hi Ende opten dach daer na so trac coninc kaerle met groter eeren ende segen in de stadt Doen vloeden veele sarasijnen door die Gyronde ende veel ander tot thien duysent toe bleuen daer verslagen

Hoe koning Aygolant kwam tot Agen in Aquitani en hoe koning Karel onbekend trok tot Aygolant en hoe hij Agen won en van de derde strijd tegen Aygolant bij de stad Saintes.

Aygolant had weer verzameld en ontelbaar vol zoals Saracenen, Moren, Moabieten, Perzen, de koning van Arabië, de koning van Alexandrië, de koning van Bugien, de koning van Azi, de koning van Barbarijen, de koning van Marokko, de koning van Majorca, de koning van Mekka, de koning van Sicili, de koning van Cordoba. En zo kwam Aygolant met macht in het land van Aquitani en in Gascogne tot de stad Agen die hij won. Daarna zond hij tot koning Karel dat hij tot hem vreedzaam kwam met een kleine schaar en beloofde hem 20 paarden geladen met goud, zilver en andere schat in zo ver als hij hem onderdanig wilde zijn. En dat zei hij daarom opdat hij hem mocht kennen om later in de strijd hem te overwinnen. Maar koning Karel die dat begreep trok met 2000 mannen tot bij de stad Agen op vier mijlen na daar hij ze heimelijk en alleen met 60 mannen reisde hij voort tot een berg bij de stad en daar liet hij ze. En hij veranderde zijn kleren en zonder lans zo trok hij als een bode met een ridder alleen tot de stad Agen. En enige van de stad vroegen hen wat ze zochten. Toen zeiden ze; ‘We zijn boden van de grote Karel gezonden tot Aygolant uw koning.’ En zo werden ze geleid voor Aygolant en ze zeiden tot hem; ԋarel heeft ons gezonden tot u want hij is gekomen alzo ge beheerd hebt met 60 ridders en hij wil zich onder u geven in zo ver als gij hem geven wil hetgeen dat ge hem beloofd hebt, daarom kom tot hem ook met 60 mannen vreedzaam en spreek met hem.’ Toen wapende hem Aygolant en zei; ‘Keer terug tot Karel en zeg hem dat hij op me wacht.’ En Aygolant wist niet dat het Karel was die tegen hem sprak. En Karel merkte Aygolant goed op en zijn macht en ook de stad waar het licht te winnen was en zo keerde hij weer tot zijn volk. En Aygolant volgde hem haastig met 7000 mannen en waande Karel met de zijne te verslaan, wat Karel vernam die vluchtte.

Daarna keerde koning Karel weder in Gallië en verzamelde een groot leger en kwam tot voor de stad Agen daar Aygolant in was en hij belegerde het omtrent zes maanden lang. En in die 7de maand zo pijnigde hij hem met menigerhande machines het kasteel van de stad te krijgen. En Aygolant die dat vernam vloog heimelijk bij nacht met zijn koningin en grootste heren door heimelijke plaatsen en kwam tot de Gironde, een grote rivier bij de stad, en alzo ontkwam hij. En de dag daarna zo trok koning Karel met grote eer en zegen in de stad. Toen vlogen vele Saracenen door de Gironde en veel anderen tot tienduizend toe bleven daar verslagen.

Daer na so pijnde hem coninc karel te volgen Aygolande die gheuloden was ende lach te Sayntes ende karle ontboot hem dat hi hem de stat ouergeuen soude, twelc aygolant niet doen en wilde, mer hi quam wt om striden met sulcker voorwaerden [77r] dat die stadt des geens sijn soude die den anderen verwinnen conste. Ende des auonts voor den dach des strijts als coninc karels volc hem bereyde in die beemde bider stadt leggende so staken si haer glauien in die eerde voor hair logisen Des anderen dages so wasser veel dye haer glauien vonden wassende met scorssen ende bladeren, te weten die geen die inden aenstaenden strijt martelaers souden werden om den name cristi Ende van deser miraculen hem verblijdende sneden si haer glauien af vander eerden ende te samen bi een vergadert sijnde so sloegen si eerst op de sarasinen dier si veel versloegen, maer int eynde so storuen si seluer martelaers ende si waren int ghetal .iiij M. Ooc so wert daer verslagen coninc karels paert, mer coninc karel staende te voet int ghedrange vanden heydenen versloecher veel met vromen moede. Ende die heydenen vermoeyt sijnde vanden doden die si verslagen hadden vloden in die stadt van Sayntes, ende karel volchde hen ende beleyde de stadt al omme, wtgenomen tegen die riuiere Ende des nachts dair na so began Aygolandt te vlieden door die riuiere Ende karel dat vernemende is haesteliken na geuolcht met sinen volcke ende sloech achtere in Aygolants heyre so vreeslick dat hi twee van sinen coningen versloech, te weten, den coninc van Agabien ende den wreeden coninc van Bugien met veel ander heydenen princen ende heren, also dat Aygolandt daer meer dan vier dusent van sinen volcke liet, ende hi en conde seluer nauwelijc ontcomen dan met groten arbeyde also scarpelick volchde hem coninc karel na met sinen volcke

Daarna zo pijnigde zich koning Karel Aygolant te volgen die gevlogen was en lag te Saintes en Karel ontbood hem dat hij de stad overgeven zou, wat Aygolant niet doen en wilde, maar hij kwam uit om te strijden met zulke voorwaarde dat die stad dus hem zou zijn die de andere overwinnen kon. En Գ avonds voor de dag van de strijd toen koning Karels volk zich bereidde in de beemd die bij de stad lag zo staken ze hun lansen in de aarde voor hun logies. De volgende dag zo waren er veel die hun lansen groeiend vonden met schorsen en bladeren, te weten diegene die in de aanstaande strijd martelaars zouden worden om de naam Christus. En van dit mirakel verblijdden ze zich en sneden ze hun lansen af van de aarde en verzamelden ze tezamen bijeen en zo sloegen ze eerst op de Saracenen die ze er veel versloegen, maar op het eind zo stierven ze zelf als martelaars en ze waren in het getal 4000. Ook zo werd het paard van koning Karel verslagen, maar koning Karel stond te voet in het gedrang van de heidenen en versloeg er veel met dappere moed. En de heidenen die vermoeid waren van de doden die ze verslagen hadden vlogen in die stad Saintes en Karel volgde hen en belegerde de stad alom, uitgezonderd bij de rivier. En ‘s nachts daarna zo begon Aygolant te vlieden door die rivier. En Karel die dat vernam is ze haastig gevolgd met zijn volk en sloeg achter in het leger van Aygolant zo vreselijk zodat hij twee van zijn koningen versloeg, te weten, de koning van Arabi en de wrede koning van Bugien met veel andere heidenen prinsen en heren alzo dat Aygolant daar meer dan vierduizend van zijn volk liet en hij kon zelf nauwelijks ontkomen dan met grote moeite alzo scherp volgde hem koning Karel na met zijn volk.

Hoe coninc Karel een alten groten heyrcracht vergaderde, ende vanden namen sijnder heren ende capiteynen, als Roelant Oliuier Ogier. etcetera. die hem alle getrouwelic te dienste quamen Ende hoe Aygolant tegen Kaerlen sprac .etcetera.

ALs aygolant aldus geuloden was so track hi ouer tot Panpilonien ende hi ontboot coninc Kaerlen dat hi hem daer verbeyden soude om te striden Als coninc Karel dat vernam so track hy weder in Vrancrijcke beuelende neerstelijcke dat alle sijn heeren van allen [77v] landen tot hem comen souden, ende hi beual dat alle eyghen knechten die bi quader gewoonten van quaden heren verbonden waren met alle haer gheslachte van hem comende eewelic ghevrijet souden sijn, te weten, die gheen die met hem trecken souden om die onghelouige te beuechten Ende alle die gheen die hi vant inder kerckeren leggende die verloste hi Ende die armen die begaefde hi, die naecte clede hi, de quaetwilligen stelde hi te vreden Schiltknechten ende die in wapeningen gheleert waren die clede hi eerliken Ende die gheen daer hi te rechte op vertoornt hadt geweest die ontfinck hi in sijnder vrientscapen om die minne gods. Ende aldus so is coninck karel in spaengien getogen met .C.xxxiiij.M. stridende mannen tegen coninc Aygolandt.

Ende dit sijn die namen vanden princen ende heren die met hem waren, also die heylige man Turpijn dat tuyget seggende aldus. Jc Turpijn eertsbisscop van Riemen die met weerdighen vermaninge dat kersten volcke verwecte tot striden ende die absolueerde van haren sonden beuacht dicwils die sarasinen met mijnen eygen handen. Roelant die hertoge vanden heere graue van mayne ende heere van Blaye Karels neue met .iiij. M. stridende mannen. Oliuier hertoge vanden heyre een ridder alre geleerst in strijden, alremogentste van arme ende sweerde, graue van Geneuere, graue Reyniers soone met drie M. stridende mannen. Van desen Oliuier zijn seer schoone historien, hi was die alder wijste ridder binnen sijnder tijt seer victorioes in striden. Hi hadt een schoon suster die welc een die schoonste maecht was die binnen hair tijt leefde.

Dese maecht was seer bemint vanden graue Roelant, waer om dat hi ende roelant altijt .ij. gesellen waren, deen was geerne byden anderen. Mer want hier te lanck soude vallen te vertellen die feyten vanden vromen Oliuier, so wil ick nv van hem swijgen ende voort scriuen van coninc Kaerlen ende van sijnen ridderen ende capiteynen, te weten Estultus graue van Langre met drye M. stridende mannen. Arastagnus coninc vanden Brytoenen met .vij.M. stridende mannen. Enghelerius van Aquitanien hertoge met .iiij M. stridende mannen. Gayferus coninc van Bourdeaus met .iij.M. stridende mannen. Gelerius Gelinus Solomon Boudewijn roelants broeders. Gandelbodus coninc van Vrieslant met .vij.M. ridderen. Oellus graue van nantes met .ij.M. ridderen. Naaman van beyeren met .ij.M. ridders. Ogier van Denemerken met .x.M. ridders. Lambrecht prince van Berry .ij.M. ridders. Sampson hertoghe van Bourgondien met .x.M. ridders Constantijn prefect van rome met xx.M. ridders. Reynout van Albespyne Gantier van turmen. Willem. Garijn met iiij.M. ridderen, Beggo Albericus beraert van nublen Guynaert Esturmitus Dieric Yuorius Berrengier Guweloen die na een verrader wert. Mer dat heyr van coninc Karels eygen lant was .lx.M. stridende mannen te paerde, mer die voetgangers waren sonder getal Dese voorscreuen sijn genaemt die strijderen mogende ende sterck bouen alle anderen inder werelt, gods edel ridderen dat kersten gheloue inder werelt openbarende Want met desen strideren heuet Karel die coninc van Gallien ende keyser vanden Romeynen ter eeren des godliken [78r] naems Spaengien ghecregen, ghelijc onse here Jhesus christus met sinen apostolen ende discipulen die werelt ghecregen heuet. Doe wert alle dat lant vereenicht int lant van Bordeaus, ende al dat lant werdt metten heyre bedect twee dachuaerden verre in die lengte ende in die breede, ende .xij. mijlen verre hoordemen tgheluyt ende gecrijsch vanden heyre

Hoe koning Karel een al te groten legermacht verzamelde en van de namen van zijn heren en kapiteins als Roelant Olivier Ogier, etc. die hem alle getrouw te dienst kwamen. En hoe Aygolant tegen Karel sprak etc.

Toen Aygolant aldus gevlogen was zo trok hij over tot Pampelonne en hij ontbood koning Karel dat hij daar op hem wachten zou om te strijden. Toen koning Karel dat vernam zo trok hij weer in Frankrijk en beval zijn heren vlijtig dat al zijn heren van alle landen tot hem komen zouden en hij beval dat alle eigen knechten die van kwade gewoonten van kwade heren verbonden waren met al hun geslacht die van hem komen zouden eeuwig vrij zouden zijn, te weten, diegene die met hem trekken zouden om de ongelovige te bevechten. En al diegene die hij in de kerkers vond liggen die verloste hij. En de armen die begaafde hij, de naakte kleedde hij, de kwaadwilligen stelde hij tevreden. Schildknechten en die in wapens geleerd waren die kleedde hij fatsoenlijk. En diegene waar hij terecht op vertoornd was geweest die ontving hij in zijn vriendschap om die minne Gods. En aldus zo is koning Karel in Spanje getrokken met 4440 000 strijdende mannen tegen koning Aygolant.

En dit zijn de namen van de prinsen en heren die met hem waren alzo de heilige man Tulpijn dat getuigt en zei aldus; ‘Ik Tulpijn, aartsbisschop van Reims die met waardige vermaningen dat christenvolk opwekte tot strijd en die absolveerde van hun zonden bevocht vaak de Saracenen met mijn eigen handen. Roelant, die hertog van de heer, graaf van Mainz en heer van Blaye, de neef van Karel, met 4000 strijdende mannen. Olivier, hertog van het leger, een ridder aller geleerdst in strijden, aller vermogendst van armen en zwaard, graaf van Geneve, de zoon van graaf Reinier, met 3 000 strijdende mannen’. Van deze Olivier zijn zeer mooie histories, hij was de aller wijste ridder binnen zijn tijd, zeer victorieus in strijd. Hij had een mooie zuster die een van de mooiste maagden was die in hun tijd leefde.

Deze maagd was zeer bemind van de graaf Roelant waarom dat hij en Roelant altijd 2 gezellen waren, de een was graag bij de andere. Maar omdat het hier te lang zou vallen de feiten te vertellen van de dappere Olivier zo wil ik nu van hem zwijgen en voortschrijven van koning Karel en van zijn ridders en kapiteins, te weten Estultus, graaf van Langres, met 3000 strijdende mannen. Arastagnus, koning van de Bretons met 7000 strijdende mannen. Engelerius, hertog van Aquitanië, met 4000 strijdende mannen. Gayferus, koning van Bordeaux, met 3000 strijdende mannen. Gelerius, Gelinus, Solomon en Boudewijn, de broeders van Roelant. Gandelbodus, koning van Friesland, met 7000 ridders. Oellus, graaf van Nantes, met 2000 ridders. Naaman van Beieren met 2000 ridders. Ogier van Denemarken met 10000 ridders. Lambrecht, prins van Berry, 2000 ridders. Sampson, hertog van Bourgondië, met 10000 ridders. Constantijn, prefect van Rome, met 2000 ridders. Reinout van Aubespine, Gantier van Turmen, Willem, Garijn met 4000 ridders, Beggo Albericus, Beraert van Nublo, Guynaer, Esturmitus, Dierik, Yvorius, Berrengier. Guwelloen die daarna een verrader werd. Maar dat leger van koning Karels eigen land was 60 000 strijdende mannen te paard, maar de voetgangers waren zonder getal. Deze voorschreven zijn genoemd de vermogende strijders en sterk boven alle anderen in de wereld van Gods edele ridders die het christelijk geloof in de wereld openbaarde. Want met deze strijders heeft Karel die koning van Gallië en keizer van de Romeinen ter eren der goddelijke naam Spanje gekregen gelijk onze Heer Jezus Christus met zijn apostels en discipelen de wereld gekregen heeft. Toen werd dat hele land verenigd in het land van Bordeaux en dat hele land werd met het leger bedekt twee dagreizen ver in de lengte en in de breedte, en 12 mijlen ver hoorde men het geluid en gekrijs van het leger.

Jtem Ernalt van Bellant tooch eerste ouer dat pas van Portifers, ende ter stont volchde hem Estultus met sinen heyre. Dair na quam coninck Arastagnus ende Euglerius te samen met haren heyr Daer na tooch ouer coninc Gandelbodus met sijn volc, dair na Ogier ende Constantijn met haren volcke. Ende ten alder lesten quam coninc Karel met al sijn heren, ende si besloegen al tlant vander Runen totten berge die drie milen staet van Pampilonien Ende .viij. dagen lanc merreden si int ouertrecken vander hauenen. Doe ontboot coninc karel aygolande die inder stadt was dat hi hem de stadt weder ouergaue die hi weder betimmert ende gesterct hadde of dat hi tegen hem comen soude te stride. Als aygolant sach dat hi de stadt tegens hem niet houden en conste so wilde hi lieuer striden dan in de stadt oneerlic steruen Ende so begheerde hi van Kaerlen tijt ende spatie om alle sijn heyr wter stadt te brengen om tot striden hem te bereyden, ende dat hi tegen hem spreken mochte metten monde, want hi begeerde kaerlen te sien Doe wert bistant ghemaect ende Aygolant quam wter stadt met sinen heyre dat welc hi liet bider stadt ende hi tooch met lx. van sinen meesten heren voor den conincliken stoel van Kaerlen die met sinen volcke lach een mile vander stadt Ende doe lagen beyde die heyren van coninc Karel ende van coninc Aygolant in een schoon pleyn velt vi. milen lanc ende breet opten wech van sinte Jacobs Doe seyde Karel tot Aygolant Bistu Aygolant die mijn lant bedriechlic afgenomen hebste, tlant van Spaengien ende van Gascoengien heb ic gecregen metten onuerwinlijcken arm der mogentheit gods, der kersten wet heb ick daer in gestelt, ende alle die coningen des lants heb ick mijnen gebode onderdanch gemaect, twelc ick noch in meninge ben van doen, op dat mi god sijn gracie ionnen wilt Ende ghi sult weten ende bekennen op dat mi god ghespaert dat ic noch al dit lant totter kersten wet bekeeren ende mi onderdanich maken ende v heydenen daer wt verdrijuen sal ende alle die afgoden breken ende vernielen sal. Ende dat ick ghedaen heb tot deser tijt toe, dat en heb ic niet gedaen wt mi seluen, mer wt beuel van gode almachtich, dien ghi niet en kent hoe groot ende hoe wijs ende mogende dat hij is. Ende ghi hebt gods kerstenen gedoot als ick int lant van Gallien ghetogen was, mijn steden ende borgen hebdi gedestrueert ende al tlant hebdi te vuere ende te swaerde verdoruen Wten welcken ick mu nv van v met allen rechte seer hebbe te beclagen. Ter stont als die coninc Aygolant verstont sijn tale van arabien die Karel sprack so wert hi seer verwondert ende verblijt. Ende Karel hadde dese sarasijnsche tale gheleert tot Toleten daer hi in sijnder ioncheyt gewoont hadde. Doe seyde Aygolant tot Kaerle Jc bid v segt mi, waer om ghi tlant (twelc di van erfliken rechte niet toe en behoret, noch dat ooc dijn vader noch dijn oude vader niet beseten en hebben) onsen [78v] volcke af genomen hebtste. Kaerle seyde Daer om heb ic dat gedaen, want onse here Jhesus Christus scepper des hemels ende der aerden dat kersten volc bouen alle volc wtuercoren heeft, ende heeftter ghestelt of gheordineert om te hebben heerscapie ouer al dat volck vander werelt. dijn heydensche volck heb ic totter kerstenen wet bekeert so veel als ick vermogen heb. Daer tegen seyde die heydensche coninc Aygolant verheffende die wet van Machumet bouen der kerstenen wet Mer die gheleerde coninc Kaerle bewees met goeden redenen die kersten wet beter te sijn dan der heydenen wet, seggende voort, hoe dat wi de geboden selue van gode ontfangen hebbe, ende die heydenen hebben haer gheboden van Machumet eenen verkeerden ongeualligen mensche ontfangen Ende onse sielen na onse doot comen door theylich kersten geloue totten ewigen leuen, mer der heydenen siele gaen ter hellen Ende dus so vermaende die duechdelike coninc kaerle Aygolande dat hi met sinen volcke kersten werden wilde ende dat heylighe doopsel ontfanghen. oft comt seyde coninc karel, met mi te stride om qualic te steruen. Aygolant seyde Dat en moet niet geschien dat ic dat doopsel ontfange, mer ten eersten ick ende mijn volck sullen strijden tegen di ende dijn volck op dusdaniger condicien Jst dat v wet gode behaechlicker is dan die onse dat ghi dan verwinnen sult, ende die verwonnen sullen werden die moet dat sijn tot eewigen laster ende die daer verwinnen sullen tot eewigen loue ende bliscape. Ende ist dat mijn volck verwonnen wert, so sal ic dat doopsele ontfangen op dat ick leuen mach. Ende dit wert geconsenteert van beyd sijden.

Ter stont werden daer gecoren .xx. kersten ridders tegen .xx. Sarasinen int velt des strijdts die op die condicie begonsten op malcander vreeslijck te striden, ende ter stont werden alle die sarasijnen ghedoot. Daer na so worden daer noch ghesonden lx. tegen .lx. die ooc seer vreeslijc op malcander sloegen mer die sarasinen werden alle verslagen Daer na hondert tegen hondert ende die Sarasinen werden verslagen, dies hem Aygolant seer verwonderde Doen werden daer weder ghesonden noch eens hondert tegen hondert ende ter stont soe vlooden die kersten ende werden verslaghen, want si wt vreesen vander doot vlooden . Daer na so werden dair ghesonden twee hondert teghen twee hondert, ende alle die sarasinen werden daer verslagen. Daer na dusent teghen dusent ende alle die heydenen werden verslagen. Doen wert daer bestant gemaect ende Aygolandt quam tegens Kaerlen spreken, seggende dat der kerstenen wet was beter dan de heydensche wet, ende hi beloofde kaerlen dat hi des ander daghes daer na met sijnen volcke soude dat doopsel ontfangen, ende hi beual alle sijn volck datse hem bereyden souden totten doopsel Twelc die somige consenteerden ende waren blide van dier bootscap Ende ooc sommige ander hardtneckige ende kinder des duuels weygerdent ende sworen datse om niemants wille haer wet laten souden

Item, Ernalt van Bellant trok als eerste over van Portifers en terstond volgde hem Estultus zijn leger. Daarna kwam koning Arastagnus en Euglerius tezamen met hun leger. Daarna trok over koning Gandelbodus met zijn volk, daarna Ogier en Constantijn met hun volk. En als allerlaatste kwam koning Karel met al zijn heren en ze besloegen al het land van de Runen tot de berg die drie mijlen staat van Pamplona. En 8 dagen lang draalden ze in het land voor ze vertrokken van de haven. Toen ontbood koning Karel Aygolant die in de stad was dat hij hem de stad weer overgaf die hij weer betimmerd en versterkt had of dat hij tegen hem te strijd wilde komen. Toen Aygolant zag dat hij de stad tegen hem niet houden kon zo wilde hij liever strijden dan in de stad oneerlijk te sterven. En zo begeerde hij van Karel tijd en ruimte om al zijn leger uit de stad te brengen om zich tot strijden te bereiden en dat hij tegen hem spreken mocht met de mond want hij begeerde Karel te zien. Toen werd een bestand gemaakt en Aygolant kwam uit de stad met zijn leger wat hij bij de stad liet en hij trok met 60 van zijn grootste heren voor de koninklijke stoel van Karel die met zijn volk een mijl van de stad lag. En toen lagen beide legers van koning Karel en van koning Aygolant in een mooi veld 6 mijlen lang en breed op de weg van Sint Jacob. Toen zei Karel tot Aygolant; Ԃent u Aygolant die mijn land bedrieglijk afgenomen hebt, het land van Spanje en Gascogne heb ik gekregen met de onoverwinnelijke arm der mogendheid Gods, de christen wet heb ik daarin gesteld en alle koningen van het land heb ik mijn gebod onderdanig gemaakt wat ik noch van mening ben te doen opdat God me zijn gratie gunnen wil. En ge zal weten en bekennen opdat God me spaart dat ik noch al dit land tot de christen wet bekeren en me onderdanig maken en u heidenen daaruit verdrijven en alle afgoden breken en vernielen zal. En dat ik gedaan heb tot deze tijd toe dat heb ik niet gedan uit mijzelf, maar op bevel van God almachtig die gij niet kent hoe groot en hoe wijs en vermogend dat hij is. En ge hebt Gods christenen toen ik in het land van Galli getrokken was en mijn steden en burchten heb je vernield en al het land heb je te vuur en te zwaard bedorven. Waarom ik me nu van u met alle recht zeer heb te beklagen. Terstond toen koning Aygolant zijn woorden verstond in Arabisch die Karel sprak zo werd hij zeer verwonderd en verblijd. En Karel had deze Saracenen taal geleerd te Toledo waar hij in zijn jeugd gewoond had. Toen zei Aygolant tot Karel; ‘Ik bid u zeg me waarom ge het land (wat u van erfelijk recht niet toebehoort, noch dat ook uw vader noch uw grootvader niet bezeten hebben) ons volk afgenomen hebt.’ Karel zei; ’Daarom heb ik dat gedaan want onze heer Jezus Christus, de schepper van hemel en aarde, heeft dat christenvolk boven alle volk uitverkoren en heeft er gesteld of geordend om te hebben heerschappij over al dat volk van de wereld. Uw heidens volk heb ik tot de christen wet bekeerd zoveel als ik vermogen heb.’ Daartegen zei de heidense koning Aygolant en verhief de wet van Mohammed boven de christen wet. Maar de geleerde koning Karel bewees met goede redenen dat de christen wet beter was dan de heidense wet en zei voort hoe dat we de geboden zelf van God ontvangen hebben en de heidenen hebben hun geboden van Mohammed, een ongevallig mens, ontvangen. En onze zielen komen na onze dood door het heilige christen geloof tot het eeuwige leven, maar de heidenen zielen gaan ter helle. En dus zo vermaande de deugdzame koning Karel Aygolant dat hij met zijn volk christen wilde worden en dat heilige doopsel ontvangen. ‘Of kom,’ zei koning Karel, ԭet mij te strijden om kwalijk te sterven.’ Aygolant zei; ‘Dat moet niet geschieden dat ik dat doopsel ontvang, maar ik zal ten eerste met mijn volk tegen u strijden en u en uw volk op dusdanige conditie. Is het dat uw wet God behaaglijker is dan die van ons en dat ge dan overwinnen zal en die overwonnen zal worden die moet dat zijn tot eeuwige laster en die daar overwinnen zullen tot eeuwige lof en blijdschap. En is het dat mijn volk overwonnen wordt zo zal ik dat doopsel ontvangen opdat ik leven mag.’ En dit werd toegestemd van beide zijden.

Terstond werden daar 20 christenridders gekozen tegen 20 Saracenen in het veld van de strijd die op die conditie vreselijk op elkaar te strijden en terstond werden alle Saracenen gedood. Daarna zo werden daar noch gezonden 60 tegen 60 die ook zeer vreselijk op elkaar sloegen, maar de Saracenen werden alle verslagen. Daarna honderd tegen honderd en de Saracenen werden verslagen, dus verwonderde zich Aygolant zeer. Toen werden daar weer gezonden noch eens honderd tegen honderd en terstond zo vlogen de christenen en werden verslagen want ze vlogen vanwege vrees van de dood. Daarna zo werden daar gezonden tweehonderd tegen twee honderd en alle Saracenen werden daar verslagen. Daarna duizend tegen duizend en alle heidenen werden verslagen. Toen werd daar een bestand gemaakt en Aygolant kwam tegen Karel spreken en zei dat de christen wet beter was dan de heidense wet en hij beloofde Karel dat hij de volgende dag daarna met zijn volk dat doopsel ontvangen en hij beval al zijn volk dat ze zich bereiden zouden tot het doopsel. Wat sommigen toestemde en waren blijde van die boodschap. En ook sommige andere hardnekkige en kinderen der duivel weigerden het en zwoeren dat ze om niemands wil hun wet laten zouden.

Hoe coninc Aygolant hem bereide om ghedoopt te werden, twelc hi nochtans niet en volbrochte. ende vanden alder meesten ende laetsten strijde die [79r] hi tegen den mogenden keysere ende coninc Kaerlen hadde daer hi, ende alle sijn volc in verslagen wert. Jtem noch van eenen anderen strijt daer in dat verslagen wert die prince van Naverre ende noch andere.

DEs ander dages omtrent tercie tijt quam coninc Aygolant tot coninc kaerlen om ghedoopt te werden. Ende kaerle ter tafelen om te eeten sittende ende veelrehande tafelen omtrent hem daer veelrehande menschen aen saten met verscheyden clederen ghecleet so vragede hi kaerlen daer af tbediet. Karel antwoorde Die ghi siet hebbende bonetten van eenderley verwen dat sijn biscopen ende priesteren van onser wet die die wet verclaren ende van sonden ontbinden ende ons benedien. Die ghi siet met swarten habite ghecleet dat sijn moniken ende abten die altijt voor ons bidden die godlijke mogentheyt. Die ghi siet met witten ghecleet heten canoniken regulieren die ooc voor ons bidden ende singen misse ende getijden bi dage ende bi nachte So sach daer oock Aygolant .xiiij. arme menschen op een side ter aerden neder sitten ghecleet met snode clederen sonder tafel ende ammelaken ende sobere spise ende dranck Ende hi vraechde hoedanige menschen dat waren. Karel antwoorde Dat is gods volck ende boden ons heren Jhesu cristi die wi voeden inden name gods ende der .xij. apostelen. Doe sey [79v] de aygolant Die ontrent di sitten sijn dijn lieden wel eetende ende drinckende ende wel ghecleet ende si sijn salich. Maer ghi segt dat die ander dijns gods sijn ende sijn boden, waer om liden die honger ende sijn qualic ghecleet ende werden van di verworpen Qualijc dient die mensche sinen here die sijn boden also oneerlic ontfaet. grote scaemte doet hi sinen here die sijn huysghesin also dient Dijn wet die ghi segt goet te sijn die toondi nv valsch te wesen. Ende nemende also orlof van hem keerde hi weder tot sijnen lieden wederseggende dat doopsel so ontboot hi hem des anderen daghes nauolgende strijt

Als coninc karel verstaen had dat Aygolant niet kersten werden en woude om die arme lieden die hi gesien hadt qualic tracteren, so dede hi alle die arme die hi in sijn heyre vant wel voorsien ende cleden ende dede hem eerlike spijse ende dranck gheuen

Hoe koning Aygolant zich bereidde om gedoopt te worden, wat hij nochtans niet volbracht, en van de allergrootste en laatste strijd die hij tegen de vermogende keizer en koning Karel had daar hij en al zijn volk in verslagen werd. Item, noch van een andere strijd waarin verslagen werd de prins van Navarra en noch andere.

De volgende dag omtrent tertie tijd kwam koning Aygolant tot koning Karel om gedoopt te worden. En Karel die aan tafel zat om te eten en velerhande tafels omtrent hem waar velerhande mensen aan zaten met verschillende kleren gekleed zo vroeg hij Karel daar de betekenis van. Karel antwoorde; ‘Die ge ziet hebbende bonnetten van een kleur en dat zijn bisschoppen en priesters van onze wet die die wet verklaren en van zonden ontbinden en ons zegenen. Die ge met zwarte habijt gekleed ziet dat zijn monniken en abten die altijd voor ons bidden de goddelijke mogendheid. Die ge ziet in het wit gekleed heten kanunniken die ook voor ons bidden en mis zingen en getijden bij dag en bij nacht’. Zo zag Aygolant daar ook 14 arme mensen op een zijde die ter aarde zaten en gekleed met snode kleren zonder tafel en lakens en sober spijs en drank. En hij vroeg hoedanige mensen dat waren. Karel antwoordde; ‘Dat is Gods volk en boden van onze heer Jezus Christus die we voeden in de naam Gods en de 12 apostels’. Toen zei Aygolant; ‘Die omtrent u zitten zijn u lieden die goed eten en drinken en goed gekleed en zalig zijn. Maar ge zegt dat de anderen uw Gods boden zijn, waarom lijden die honger en zijn slecht gekleed en worden van u verworpen. Kwalijk dient de mens zijn heer die zijn boden alzo oneerlijk ontvangt. Grote schaamte dient hij zijn heer die zijn huisgezin alzo dient. Uw wet die ge zegt goed te zijn die toon je nu vals te wezen.’ En nam alzo verlof van hem en keerde weer tot zijn lieden en weer zei dat doopsel en zo ontbood hij hem de volgende dag strijdt.

Toen koning Karel verstaan had dat Aygolant niet christen worden wilde om die arme lieden die hij gezien had en slecht behandeld zo liet hij alle armen die hij in zijn leger vond goed voorzien en kleden en liet hen fatsoenlijke spijs en drank geven.

Des ander dages soe quam te samen alt gewapent volc van beyde siden om te striden met voorwaerden om te besoecken ende te proeuen welck wet beste waer so voorseyt is Ende dat heyre van coninc kaerle was omtrent int ghetale C. ende .xxxiiij. dusent. Ende dat heyr van coninc Aygolant was ontrent hondert dusent ende noch een deel meer

Die kersten maecten vier scharen ende die sarasinen vijf scharen Waer af dye eerste heydensche schare die ter stont voor te stride quam vanden kersten verslagen wert ende tonderbracht. Doe so ghinc die tweede schare vanden heyden te strijde ende wert ooc ter stont verslagen. Ende als die heydenen sagen aldus haer volc tonder doen ende vanden kerstenen al so lichtelic verslaen so vergaderden si al in een, ende haer coninc Aygolant was int middel van hem. Als die kersten dit sagen so omringelden si al dat sarasijnsche heyr aen allen siden, te weten, Ernault van Bellant met sijn volck, coninc Arastagnus, coninc Gandelbodus, coninc ogier ende Constantijn al voor ghenoemt, ende ten lesten coninc karel mit al sijn heren Doen voer daer in alre eerst de voorscreuen Ernalt met sinen volcke ende hi versloechse al ter neder ter rechter siden ende ter luchter siden tot dat hi quam tot Aygolande die int middel van hem was ende met sijnen swaerde dode hi hem Ende ter stont maecten si groot gecrijsch ende die kersten ouer vielen die Sarasinen van beyde sijden ende dodense also datter niemant ontginc sonder de coninc van Sibilien ende Altumaior van Corduba met cleynder scharen So grote bloetstortinge geschiede op dien dach dat de kersten ten haluen beene toe in tbloet traden Want coninc karel aldus street tegen Aygolant met voorwaerden wiens geloue beter waer, so blijcket dat de kersten wet alle wetten te bouen gaet. Doe vergaderde coninc karel sijn volc hem seer verblidende van dier victorien ende quam tot Pontarge daer hi rustede

Doe waren daer somige kersten die bi nachte sonder coninc karels weten wt ghiericheyt ghingen totten doden die daer verslagen waren om te spolieren twelc si deden ende quamen weder om geleaden met goude ende ander grote costelicheden. Ende ter stont so oueruielse die voorseyde Altumaior die tusschen den bergen met somige sarasinen lach verborgen, ende hi dodese alle gader, te weten omtrent dusent kerstenen [80r]

Des anderen dages so wert coninc Karel ghebootscapt dat biden berge Gaysin was een prince van Nauerre gheheten Furre die tegen hem strijden woude. Ende coninc Karel trac ten voorscreuen berge, ende die selfde prince schicte hem te striden des anderen daechs Ende des auonts voor den strijtdach badt coninc Kaerle god dat hi hem doch thoonen wilde die gheen die van sijnen volcke des anderen dages inden strijde steruen souden Ende den dach des strijts comende als sijn volc gewapent was ende bereet om strijden, so sachmen op die scouderen vanden somigen, te weten op haer wapenen ende panzieren root bloet. Als coninc karel dat sach so sloot hijse in sijn bedehuys op dat si inden stride niet steruen en souden

Siet hier een wonderlic dinck Als de strijt gedaen was ende die prince Furre met drie duysent sarasinen was gedoot, so vant coninck Karel die selue kerstenen dien hi ghesloten hadde alle doot, te weten, hondert ende vijftich Die welcke al en storuen si niet bi den swaerde, nochtans en verloren si niet den loon der martelaren. Doen nam coninc karel dat casteel vanden berge Gaysim in, ende alle dat lant van Nauarre

De volgende dag zo kwam tezamen al het gewapende volk van beide zijden om te strijden met voorwaarden om te onderzoeken en te beproeven wat de beste wet was. En dat leger van koning Karel was omtrent in het getal 134 000. En dat leger van koning Aygolant was omtrent honderdduizend en noch een deel meer.

De christenen maakten vier scharen en de Saracenen vijf scharen. Waarvan de eerste heidense schaar die terstond voort te strijd kwam van de christenen verslagen werd en te ondergebracht. Toen zo ging de tweede schaar van de heidenen ten strijde en werd ook terstond verslagen. En toen de heidenen zagen aldus hun volk ten onder doen van de christenen alzo licht verslaan zo verzamelden ze al ineen en hun koning Aygolant was in het midden van hen. Toen de christenen dit zagen zo omringende ze dat hele Saracenen leger aan allen zijden, te weten, Ernault van Bellant met zijn volk, koning Arastagnus, koning Gandelbodus, koning Ogier en Constantijn en tenslotte koning Karel met al zijn heren. Toen voer daarin allereerst de voorschreven Ernault met zijn volk en hij sloeg ze alle ter neer ter rechterzijde en ter linkerzijde totdat hij kwam tot Aygolant die in het midden van hen was en met zijn zwaard doodde hij hem. En terstond maakten ze groot gekrijs en de christenen overvielen de Saracenen van beide zijden en doodden ze alzo dat er niemand ontkwam, uitgezonderd de koning van Sicili en Altumaior van Cordoba met een kleine schaar. Zoՠn grote bloedstorting geschiedde op die dag zodat de christen tot het halve been toe in het bloed traden. Omdat koning Karel aldus streed tegen Aygolant met voorwaarden wiens geloof beter was zo blijkt dat de christen wet alle wetten te boven gaat. Toen verzamelde koning Karel zijn volk en was zeer blijde van die victorie en kwam te Pontarge daar hij rustte.

Toen waren daar sommige christenen die bij nacht zonder koning Karels weten uit gierigheid tot de doden gingen die daar verslagen waren om te beroven wat ze deden en kwamen weerom geladen met goud en ander grote kostbaarheden. En terstond zo overviel ze die voor genoemde Altumaior die tussen de bergen met sommige Saracenen lag verborgen en hij doodde ze allemaal, te weten omtrent duizend christenen.

De volgende dag zo werd koning Karel geboodschapt dat bij de berg Gaysin een prins was van Navarra, geheten Furre, die tegen hem strijden wilde. En koning Karel trok ten voorschreven berg en dezelfde prins schikte zich te strijden de volgende dag. En Գ avonds voor de dag van strijd bad koning Karel God dat hij hem toch tonen wilde diegene die van zijn volk de volgende dag in de strijd sterven zou. En toen de dag van de strijd kwam en al zijn volk gewapend was en gereed om te strijden zo zag men op de schouders van sommigen, te weten op hun wapens en pantsers, rood bloed. Toen koning Karel dat zag zo sloot hij ze in zijn bedehuis op zodat ze in de strijd niet sterven zouden.

Ziet hier een wonderlijk ding. Toen de strijd gedaan was en de prins Furre met drie duizend Saracenen was gedood zo vond koning Karel diezelfde christenen die hij opgesloten had allen dood, te weten, honderd vijftig. Die al stierven ze niet door het zwaard, nochtans verloren ze niet het loon der martelaren. Toen nam koning Karel dat Kasteel van de berge Gaysin in en dat land van Navarra.

Vanden vreeslijcken ruese Feracutus ghesonden vanden coninc van Babilonien met hondert ende twintich dusent mannen Ende hoe Roelant hem versloech

HEt wert gebootscapt den keiser ende coninc Kaerle dat een grote gigant oft ruese geheten Feracutus aen comen was wt Syrien die gesonden hadde die coninc van Babilonien met .C ende .xx. duysent mannen om tegen kaerlen te strijden Welcke ruese noch glauie noch geschut en ontsach, hebbende die crachte van .xl. stercke mannen. Hi was lanck omtrent .xij. cubitus, dat sijn ellebogen Ende sijn aensichte omtrent eenen elleboge, sijn nase lanck een palme, sijn armen ende benen lanck vier ellenbogen ende sijn vingeren lanck drie palmen, ende coninc Karel reysde daer waerts. Ter stont als die ruese Feracuyt dat vernam, so trac hi wter stadt gheheten Nagrea ende begheerde te campen tegen enige ridders van karels volcke een tegen een, so sandt hem coninc karel Ogier van denemercken. Als die ruese hem alleen sach int velt so ghinck hi suetelijc bi hem ende omhalsde terstont Ogier met alle sijn wapen ende droech voor alle tvolck inder stadt alsoe sachtelic oft een lam hadde geweest. Daerna sandt coninck Kaerle Reynout van Albespine om te campen, ende die ruese nam hem met sijnen armen ende droech hem in sijn gheuangenisse. Daer nae sandt hi Constantijn die roomsche capiteyn ende Oellus die graue, ende die ruese nam den eenen metten rechten arme, den anderen metten luchteren ende stacse in sijn gheuangenisse

Daer na werden .xx. vrome strijders tot hem ghesonden verscheyden deen na den anderen ende hi stacse ooc int gheuangenisse. Als Karel dit sach so en dorste hi niemant meer seynden om hem te beuechten

Van de vreselijke reus Feracutus gezonden van de koning van Cairo met honderdentwintig duizend mannen. En hoe Roelant hem versloeg.

Er werd de keizer en koning Karel geboodschapt dat een grote gigant of reus geheten Feracutus aangekomen was uit Syri die de koning van Cairo gezonden had met 120 000 mannen om tegen Karel te strijden. Welke reus noch lans noch geschut ontzag en had de kracht van 40 sterke mannen. Hij was lang omtrent 12 cubitus, (6 meter) dat zijn ellenbogen. En zijn aanzicht omtrent een ellenboog, zijn neus een palm (10 cm) lang, zijn armen en benen lang vier ellenbogen en zijn vingers lang drie palmen en koning Karel reisde derwaarts. Terstond toen de reus Feracutus dat vernam zo trok hij uit de stad geheten Nagrea en beheerde te kampen tegen enige ridder van Karels volk een tegen een, zo zond hem koning Karel Ogier van Denemarken. Toen deze reus hem alleen in het veld zag zo ging hij lieflijk tot hem en omhelsde terstond Ogier met al zijn wapens en droeg hem voor al het volk in de stad alzo zachtjes of het een lam was geweest. Daarna zond koning Karel Reinout van Albespine om te kampen en de reus nam hem met zijn armen en droeg hem in zijn gevangenis. Daarna zond hij Constantijn de Roomse kapitein en Oellus de graaf en de reus nam de ene met de rechterarm en de andere met de linker en stak ze in zijn gevangenis.

Daarna werden 20 dappere strijders tot hem gezonden en hij scheidde de ene na de andere en hij stak ze ook in de gevangenis. Toen Karel dit zag zo durfde hij niemand meet te zenden om hem te bevechten.

Hoe Roelant den ruese beuacht ende versloech [80v]

ALs Roelant dit sach dat niemant den ruese Feracuyt beuechten en dorste ende dat niemant voor sijn crachte bliuen staen en mochte, so nam hi orlof van coninc karel ende reet totten ruese met groten moede als een vroom ridder gelijc hij was Ende biden ruese comende so greep hi Roelanden ter stont met sijn rechter hant ende leyden voor op sijn peert ridende met hem tot sijnre stadt waert gelijc hi metten anderen gedaen hadde. Dies hem Roelant seer scaemde ende verhaelde sijn crachten in gode betrouwende aenueerde sinen viant bider kinnen die met langen hare behangen was Ende ter stont dede hi hem achterwaert ouer opt paert vallen so datse beyde vanden paerde vielen ter aerden. Ter stont soe sprongen si rasschelic op wt treckende haer swaerden so waende Roelant den ruese te verslaen ende doorsloech met eenen slage des ruesen paert ende die ruese seer tornich was om sijn verlies, ende hi verhief sijn slincker vuyst na Roelant, maer Roelant ontspranck hem so dat hi sijn paert gheraecte twelc ter stont sterf. Doe vochten si lange te voete metten swaerde Ten lesten gheraecte hem Roelant opten amre daer hi tswaert mede hielt also dattet hem ontuiel. Doen vochten si te voete sonder swaerden met haren vuysten ende mit steenen totter noenen toe. Ende als den auont naecte so begeerde Feracuyt bestant tot des ander dages [81r] Ende ouer quamen datse sonder paerde ende sonder glauien te velde comen souden. Ende so keerde elck weder tot sinen lieden Des ander dages vroech quamen si te voet alsoot geseyt was Feracuyt nochtan bracht zijn sweert twelc hem niet en bate want Roelant hadt een ghewrongen stock dair hi hem al den dach mede sloech mer niet en quetste Hi sloech hem ooc mit vuysten ende mit ronde steenen dier veel lagen tot middage toe, dicwil bi consente vanden ruese ende hi en mochten niet quetsen Doe nam de ruese bestant van Roelant, want hi vaeck had ende hi began te slapen Ende roelant was cloec ende ionc ende hi leyde eenen steen onder des ruesen hooft om hem te bat doen slapen Ende dair was alsulcke ordinancie onder die kersten ende die heyden, wanneer si malcander bestant gauen dat niemant den anderen misdoen en mochte, ende als yemant dat bestant brack eert op geseyt was datmen die ter stont doden soude. Als Feracuyt die ruese genoech geslapen hadde so ontspranck hi. Ende roelant sadt bi hem ende hi began hem te vragen hoe hi so hert ende so sterc was dat hi sweert noch stoc noch steen en ontsach. Doe seide de ruese in spaensche tale al lachende, die roelant nochtans wel verstont Ick en mach niet gequest werden dan by den nauele Doe began Ferracuyt Roelant te besien ende vraechde hem hoe hi heet ende van wat geslachte dat hi was. Roelant seyde Jc heet roelant ende ic ben van vanden geslachte der Fransoysen Die ruese seide Van wat wette so sijn die fransoysen Roelant antwoorde Wi sijn bider gracien gods vander kerstenen wet ende den geboden christi sijn wi onderdanich ende om sijn geloue striden wi so veel als wi connen. Dit horende die ruese den name christi so seide hi Wie is christus die leuende gods in dien du geloues. Roelant antwoorde Hi is die vander maget marien geboren is, gecruyst, begrauen ende vander doot verresen Die ruese seyde Wi ghelouen dat die scepper van hemel ende eerde een god is ende dat hi noch vader noch sone en heeft ghehadt, daer om ist god ende niet en is hi drieuuldich. Roelant antwoorde Daer aen segdi waer dat een god is, mer seggende dat hi niet drieuuldich is so dooldi Ende si hadden noch meer subtile sprake vanden gheloue so dat Ferracuyt ten lesten seyde Met deser voorwaerden sal ic tegen di vechten, is dijn geloue warachtich dat ic verwonnen bliue, ende ist niet warachtich dat du dan verwonnen bliues, ende dattet den volcke dat verwonnen sal werden tot ewigen lachter si, ende den verwinnenden lof ende eere inder eewicheyt, twelc roelant consenteerde Doe gingen si striden ende roelant aenueerde Feracuyt Doe sloech Ferracuyt na Roelant met sinen sweerde, mer roelant spranc ter eenre siden ende ontfinc den slach op sinen stoc. Dair en binnen ouer viel die ruese Roelant (diens stocke in stucken was) ende hi neygeden oft buichden onder hem neder ter eerden Ter stont so bekende Roelant dat hi geensins ontgaen en mochte, ende hi riep te hulpe Jesum Christum der maghet marien sone, ende mitter hulpen gods so hief hi hem seluen op vander eerden ende grijpende enen knijf questste hi den ruese aen sijn nauel ende so schiet hi van hem Doe began de ruese veruaerlic te roepen Machumet, Machumet coemt mi te helpe want ic sterue Ende ter stont quamen die sarasijnen ende droegen hem ter stadt waert. Roelant was daer en binnen ghesont ghecomen bi die kerstenen [81v] mitten sarasinen die den ruese droegen in die stadt met groten gedruyssche. Ende si namen de stadt ende die borch, ende die geuangen kersten werden verlost. Waer af datse seer verblijt waren gode danckende vander groter victorien ende gracien. Ende coninc karel dede alle die sarasinen doden die niet gedoopt en wilden werden Ende die geen diet doopsel aen wilden nemen die werden ontfangen in gracien ende ghedoopt.

Hoe Roelant de reus bevocht en versloeg.

Toen Roelant dit zag dat niemand de reus Feracutus bevechten durfde en dat niemand voor zijn kracht mocht blijven staan zo nam hij verlof van koning Karel en reed naar de reus met grote moed als een dappere ridder gelijk hij was. En toen hij bij de reus kwam zo greep hij Roelant terstond met zijn rechterhand en legde hem voor op zijn paard en reed met hem tot zijn stad waart gelijk hij met de anderen gedaan had. Dus schaamde Roelant zich zeer en verhaalde zijn krachten en vertrouwde op God en pakte zijn vijand bij de kin die met lang haar behangen was. En terstond liet hij hem achterover op het paard vallen zodat ze beiden van het paard vielen ter aarde. Terstond zo sprongen ze snel op en trokken hun zwaarden en zo waande Roelant de reus te verslaan en doorsloeg met een slag het paard van de reus en de reus die zeer vertoornd was om zijn verlies verhief zijn linker vuist naar Roelant, maar Roelant ontsprong hem zodat hij zijn paard raakte wat terstond stierf. Toen vochten ze lang te voet met het zwaard. Tenslotte raakte Roelant hem op de arm daar hij het zwaard mee hield alzo dat het hem ontviel. Toen vochten ze te voet zonder zwaarden met hun vuisten en met stenen tot de noen toe. En toen de avond naakte zo begeerde Feracutus bestand tot de volgende dag. En ze kwamen overeen dat ze zonder paarden en zonder lansen te velde zouden komen. En zo keerde elk weer tot zijn lieden. De volgende dag vroeg kwamen ze voet alzo het gezegd was. Feracutus nochtans bracht zijn zwaard wat hem niet baatte want Roelant had een gewrongen stok daar hij hem de hele dag mee sloeg maar niet kwetste. Hij sloeg hem ook met de vuisten en ronde stenen die er veel lagen tot de middag toe, vaak bij toestemming van de reus en hij kon hem niet kwetsen. Toen nam de reus bestand van Roelant want hij had slaap en begon te slapen. En Roelant was kloek en jong en hij legde een steen onder het hoofd van de reus om hem beter te laten slapen. En daar was al zulke ordinantie onder de christenen en heidenen wanneer ze elkaar bestand gaven dat niemand de andere misdoen mocht en als iemand dat bestand brak eer het opgezegd was dat men die terstond zou doden. Toen Feracutus genoeg geslapen had zo sprong hij op. En Roelant zat bij hem en hij begon hem te vragen hoe hij zo hard en sterk was dat hij zwaard noch stok noch steen ontzag. Toen zei de reus in Spaanse taal al lachende, die Roelant nochtans wel verstond. Ik kan niet gekwetst worden dan bij de navel. Toen begon Feracutus Roelant te bezien en vroeg hem hoe hij heette en van wat geslacht dat hij was. Roelant zei; ‘Ik heet Roelant en ik ben van het geslacht der Fransen.’ De reus zei; ‘Van wat wet zo zijn de Fransen.’ Roelant antwoordde;’Wԗij zijn bij de gratie Gods van christen wet en de geboden Christus zijn we onderdanig en om zijn geloof strijden we zoveel als we kunnen.’ De reus hoorde de naam Christus en zo zei hij; ‘Wie is Christus die levende God waarin u gelooft.’ Roelant antwoordde; ‘Hij is die van de maagd Maria geboren, gekruisigd, begraven en van de dood verrezen.’ De reus zei; ‘Wij geloven dat de schepper van hemel en aarde een God is en dat hij noch vader noch zoon heeft gehad, daarom is het God niet al is hij drievuldig.’ Roelant antwoordde;’DԄaaraan zeg je waar dat er een God is, maar zeg je dat hij niet drievuldig is zo dool je.’ En ze hadden noch meer subtiele woorden van het geloof zodat Feracutus tenslotte zei; ‘Met deze voorwaarde zal ik tegen u vechten, is uw geloof waarachtig zodat ik overwonnen blijf en is het niet waarachtig dat u dan overwonnen blijft en dat het volk dat overwonnen zal worden tot eeuwige schande en de overwinnende lof en eer in de eeuwigheid,’ wat Roelant toestemde. Toen gingen ze strijden en Roelant ging Feracutus aan. Toen sloeg Feracutus naar Roelant met zijn zwaard, maar Roelant sprong ter zijde en ontving de slag op zijn stok. Ondertussen overviel de reus Roelant (diens stok in stukken was) en hij neeg of boog hem onder hem neer ter aarde. Terstond zo bekende Roelant dat hij geenszins ontgaan mocht en hij riep te hulp Jezus Christus, de zoon van de maagd Maria en met de hulp van God zo hief hij zichzelf op van de aarde en greep een mes en kwetste de reus aan zijn navel en zo scheidde hij van hem. Toen begon de reus vervaarlijk te roepen ‘Mohammed, Mohammed komt me te hulp want ik sterf.’ En terstond kwamen de Saracenen en droegen hem ter stad waart. Roelant was ondertussen gezond gekomen bij de christen met de Saracenen die de reus droegen in de stad met groot gedruis. En ze namen de stad en de burcht en de gevangen christenen werden verlost. Waarvan dat ze zeer verblijd waren en dankten God van de grote victorie en gratie. En koning Karel liet alle Saracenen doden die niet gedoopt wilden worden. En diegene die het doopsel aan wilden aannemen die werden ontvangen in gratie en gedoopt.

Vanden strijdt die coninc karel wan tegens twee coningen bi die stadt van Corduba. Ende vander wonderliker subtijlheyt der heydenen Ende hoe dat coninc karel daer na reysde totter kercken van sinte Jacobs in Galissien dien hi verhief ende grotelic priuilegieerde. etcetera.

DAer na cortelingen so wert keyser ende coninc Kaerlen ghebootscapt dat Ebrahum die coninc van ibilien ende Altumaior die wten strijde geuloden waren te Pampilonien hem verwachten om te striden, ende hem waren te hulpe gecomen veel vechtende mannen wt vij. steden, als wt sibilia, granata Sentina, denia, ubeda, abula, baecia Doe schicte hem karel om strijden. Als hi naecte der stadt van Corduba, so quamen dye selue coningen tegen hem met haren volc gewapent drie milen verre vander stadt, ende der sarasijnen waren omtrent .x.M. ende die [82r] kersten waren omtrent .vi.M. Doen scicte coninc karel sijn heyr in drie scaren. Die eerste waren die vroomste ridderen te peerde. Dander waren striders te voete Ende die derde waren ooc te paerde. ende die heydenen deden dies ghelijcken Ende als die eerste schare der kerstenen nakede bi karels gebode, so quamen de heyden te voete tegen der kersten paerden hebbende valsche vermaecte aensichten met hoornen den duuelen gelijc, ende si hadden al bellen die clincten, der welcker stemmen ende gheluyt als der kersten peerden hoorden ende sagen die eyslijcke figueren, so waren si seer veruaert ende deysden achterwerts so datse de kersten niet wederhouden en consten Ende als die scaren der kerstenen sagen deerste scare so vlieden, so werdense alle vliedende. Doe waren die Sarasijnen verblijt ende van achter volchden si die kerstenen tot dat si quamen aen eenen berch twee mijlen vander stadt. Die kerstenen daer vergadert sijnde so rusteden si verwachtende die heidenen om striden, die welc doe achterwaerts deysden. Daer stelden die kersten hair tenten ende bleuen daer tot des anderen dages. Des morgens so beual coninc karel al den strijderen dat si die hoofden van haren paerden al souden bedecken met doecken ende met laken op datse die veruaerlike aensichten niet sien en souden, ende datse haer oren ooc vast stoppen souden op datse tgeluyt vanden bellen niet en hoorden, twelc so gedaen sijnde ghingen dye kerstenen cloeckelic ten stride.Doe waren de heydenen veruaert ende die kerstenen dodender vele, mer de heydenen waren in een vergadert, ende int middel van hen was een wagen die vier ossen stierden daer hair banier op verheuen was die root was. Ende si hadden een manier dat niemant van hem vlieden en mochte also lange als de banier recht op stont. Twelc als karle bekende wel gewapent met sijnen helme ende onverwinliken ende vander godlijker cracht beschenen so ginc hi int heyr vanden heydenen ende werpt al ter neder dat hem ontmoete tot dat hi quam anden voorseyden wagen, so sloechhi af die banier Ende ter stont so werden de sarasinen verstroyt ende begonsten te vlieden Ende met groten gheroepe ende ghecrijsch van beyden siden so waren dair gedoot .viij.M. sarasinen metten voorseiden coninc van Sibilien, ende die coninc Altumaior ontuloot met .ij. dusent sarasinen in de stadt ende sterctese. Mer des ander dages gaf hise coninc karel ouer mit voorwaerden dat hi kersten werden wilde ende dies soude hi de stadt van coninc karel houden

Dair na deylde coninc Karel tlant van Spaengien sijnen strideren die daer wilden bliuen wonen, als tlant van Nauerrre den Brytonen, tlant van Castilien den Fransoyzen, Nagrea ende Saragossen den Griecken, tlant van Aragon dien van Poytieu, tlant van Alandele op die zee den Duytschen, tlant van Portegale den Deenen, ende den Brabanteren met den Vlamingen gaf hi tlant van Galissien Niemant en wasser na die tijt die coninc kaerle dorste beuechten in Spaengien.

Doe liet coninc karel sijn meeste volck in Spaengien ende reysde tot sinte Jacob ende alle die hi int lant vant gekeert totten ongeloue der sarasinen die dode hi oft hi santse in vrancrijke Doen stelde hi bisscopen ende priesteren ende hi maecte een vergaderinge van bisscopen ende van princen van Spaengien ende Galilssien te [82v] genwoordich ende toecomende gehoorsaem sijn soude den eertsbisschop van sinte Jacob

Ter beden van coninc Karel wijde ic Turpijn eertsbisscop van Riemen die kercke van sinte Jacobs met .ix. bisscopen in die Kalenden Junij. Ende coninc karel maecte der seluer kercken al spaengien ende Galissien onderdanich, beuelende voort elcken huysman iaerlijcx te geuen vier penningen van schulde ende maecte die selue kercke vy van alle eygentheyt ende noch meer priuilegien. etcetera.

Van de strijd die koning Karel won tegen twee koningen bij de stad Cordoba. En van wonderlijke subtielheid der heidenen. En hoe dat koning Karel daarna reisde tot de kerk van Sint Jacob in Galicië die hij verhief en zeer privilegieerde etc.

Gauw daarna zo werd keizer en koning Karel geboodschapt dat Ebrahum, de koning van Sicilië, en Altumaior die uit de strijd gevlogen waren te Pamplona hem opwachten om te strijden en hen waren te hulp gekomen veel vechtende mannen uit 7 steden zoals uit Sevilla, Granada, Sentinel, Denia, Ubeda, Avila, Baeza. Toen schikte zich Karel om te strijden. Toen hij de stad Cordoba naderde zo kwamen die drie koningen tegen hem met hun volk gewapend drie mijlen van de stad en de Saracenen waren omtrent 10 000 en de christen waren omtrent 6 000. Toen schikte koning Karel zijn leger in drie scharen. De eerste waren de dapperste ridders te paard. De andere waren strijders te voet. En de derde waren ook te paard en die heidenen deden diergelijk. En toen de eerste schaar der christen bij Karels gebod aankwamen zo kwamen de heiden te voet tegen de christen paarden en hadden valse vermaakte aanzichten met horens de duivels gelijk en ze hadden alle bellen die klonken van welke stemmen en geluid de christen paarden hoorden en zagen die ijselijke figuren zo waren ze zeer bang en deinsden achteruit zodat de christenen ze niet tegen konden houden. En toen de christen schaar de eerste schaar zagen vlieden zo begonnen ze allen te vlieden. Toen waren de Saracenen verblijd en van achter volgen ze de christenen totdat ze aan een berg kwamen twee mijlen van de stad. De christenen die daar verzameld werden rustten en wachtten de heidenen op om te strijden die achteruitdeinsden. Daar stelden de christenen hun tenten en bleven daar tot de volgende dag. ‘s Morgens zo beval koning Karel alle strijders dat ze de hoofden van hun paarden geheel zouden bedekken met doeken en met laken zodat ze die vervaarlijke gezichten niet zouden zien en dat ze hun oren ook dicht stoppen zouden zodat ze het geluid van de bellen niet hoorden, wat ze deden en zo gingen de christenen kloek ten strijde. Toen waren de heidenen bang en de christen doodden er vele, maar de heidenen waren ineen verzameld en in het midden van hen was een banier op een wagen met vier ossen en alzo lange als de banier rechtop stond. Wat Karel bekende en goed gewapend met zijn helm en onoverwinnelijk van de goddelijke kracht beschenen zo ging hij in het leger der heidenen en wierp alles neer dat hij ontmoette totdat hij aan den voor genoemde wagen kwam en sloeg de banier af. En terstond zo werden de Saracenen verstrooid en begonnen te vlieden. En met groot geroep en gekrijs van beide zijden zo waren daar gedood 8000 Saracenen met de voornoemde koning van Sicilië en koning Altumaior ontkwam met 2000 Saracenen in de stad en sterkte. Maar de volgende dag gaf hij het koning Karel over met voorwaarde dat hij christen worden wilde en dus zou hij de stad van koning Karel houden.

Daarna verdeelde koning Karel het land van Spanje zijn strijders die daar wilden blijven wonen als het land Navarra die van Bretagne, het land van Castili den Fransen, Nagrea en Zaragoza de Grieken, het land van Aragon die van Poitou, het land van Alandele op de zee de Duitsers, het land van Portugal de Denen en de Brabanders met de Vlamingen gaf hij het land van Galici. Niemand was er die tijd die koning Karel durfde te bevechten in Spanje.

Toen liet koning Karel zijn meeste volk in Spanje en reisde tot Sint Jacob en allen die hij in het land vond gekeerd tot het ongeloof der Saracenen die doodde hij of hij zond ze in Frankrijk. Toen stelde hij bisschoppen en priesters aan en hij maakte een vergadering van bisschoppen en van prinsen van Spanje en gallica die tegenwoordig en toekomend gehoorzaam zouden zijn de aartsbisschop van Sint Jacob.

Ter beden van koning Karel wijdde ik Tulpijn, aartsbisschop van Reims, de kerk van Sint Jacob met 9 bisschoppen in de maand juni. En koning Karel maakte die kerk geheel Spanje en Galicië onderdanig en beval voort elke huisman jaarlijks te geven vier penningen van schuld en maakte die kerk vrij van alle eigendom en noch meer privileges etc.

Vanden verraetscap van Gauloen, ende vanden groten strijt die opten Ronceuale geschiede, daer .xc.M. heydenen ende al die meeste kersten princen verslagen werden

NAe dat die alder vermaerste keyser ende coninc Karel al tlant van Spaengen ter eeren gods ende sijns apostels sinte Jacob gecregen had, weder kerende tot sinen lande, so quam hi tot Pampilonien met sijn volc Ende doe waren tot Sarragossen wonende .ij. coningen heyden als Marcirius ende Beligandis sijn broeder al daer ghesonden vanden Ammirael van Babilonien die welcke Kaerlen onderdanich waren ende dienden hem, mer het was in geueinsder minnen Den welcken coninc karel dede beuelen met Gauloen sinen raets- [83r] man datse het doopsel aen namen oft dat si hem tribuyt seynden Doe seyndese hem .xx. paerden geladen met goude, siluer ende ander iuwelen, ende .cccc. paerden geladen met sueten wijn om die striders te lauen ende veel schoon heydensche vrouwen Ende gauloen gauen si .xx. paerden met scatte geladen op dat hi de kerstenen in haren handen leueren soude, twelc Gauloen beloofde te doen Die verraetscap gesloten sijnde keerde Gauloen tot coninc kaerle ende gaf hem de scatten die hem ghesonden waren seggende dat Marcirius kersten werden wilde, ende dat hi hem bereyde om in vrancrijcke tdoopsel te ontfangen ende datse dat lant van Spaengien van kaerlen houden souden. Die vroomste striders droncken vanden wijn, mer geen heydens vrouwen wilden si, mer somige vanden minre strijderen namen van dien vrouwen. Kaerle ghelouende Guwellons woorden reysde voort na Vrancrijck ouer dat pas van Portifers. Ende mits Guwellons in geuen so beual Kaerle sijnen alre liefsten neue Roelandt graue van Mans ende van Blaye dat hi met den meesten heren ende capiteynen ende met .xx.M. vrome kerstenen, die hoede op den Ronceuale houden souden ende alle tlant te bewaren vanden ongelouigen, twlc roelant volbrachte niet wetende van Guwellons verraetscap. Mer want in den voorgaenden nacht somige kersten droncken vanden wijn voorscreuen ende oncuysheit gedaen hadden mitten heydenschen vrouwen ende ooc met kersten vrouwen die si met hem hadden so verdienden si van gode geslagen te werden. Als dan coninc Karel ouer tpas was ende Roelant die passagie wachtede, soe quam Marcirius des morgens also Guwelloen hem beuolen hadt ende beuacht die kersten ridders aen allen sijden meer dan met .xc.M. sarasinen Grote bloetstortinge geschieder, die kersten weerden hem vromelic. Roelant en dede niet dan ridderen vellen ende dootslaen. Oliuier sijn lieue ghesel de alder gheleerste ridder in strijden, die vroomste ende stercste van armen was bebloet vanden schouderen totten armen in dat sarasijnsche bloet. Ogier en dede ooc niet min, ende al dander vrome kersten en waren niet ledich elc vacht so lanc als god hem leuen ionde Maer die meeste menichte der sarasinen wert hem te swaer, hoe wel datter nochtans niet veel en ontquam. Ende vanden kersten ridders in Roelants geselscap en bleuender als gheen te lijf. Doe dese anxtelike strijt dus geschiet was tot groter scaden van kerstenrijcke so trocken die heydenen achterwaert

Hier mochtmen vraghen waer om dat god de geen liet steruen die geen oncuysheyt gedaen en hadden als dander die oncuysheyt gedaen hadden. So is dan te weten dat god niet en wilde dat si tot haren lande wederkeeren souden op datse in gheen sware sonden en vielen ende so wilde god haren arbeyt lonen metter cronen des eewich leuens. Ende die oncuysheyt gedaen hadden liet hi doden, want biden swaerde wilde hy haer sonden wt playnen. etcetera. [83v]

Van het verraad van Guwelloen en van de grote strijd die op Ronceval geschiedde daar 9000 heidenen en de meeste christen prinsen verslagen werden.

Nadat de aller vermaardste keizer en koning Karel al het land van Spanje ter eren Gods en zijn apostel Sint Jacob gekregen had en terug keerde tot zijn land zo kwam hij tet Pamplona met zijn volk. En toen woonden te Zaragoza 2 heiden koningen als Marcirius en Beligandis, zijn broeder, aldaar gezonden van de admiraal van Cairo die Karel onderdanig waren en dienden hem, maar het was in geveinsde minne. Koning Karel liet bevelen door Guwelloen, zijn raadsman, dat ze het doopsel aannamen of dat ze hem tribuut zonden. Toen zonden ze hem 20 paarden geladen met goud, zilver en andere juwelen 400 paarden geladen met zoete wijn om de strijders te laven en veel mooie heidense vrouwen. En Guwelloen gaven ze 20 paarden met schat geladen opdat hij de christenen in hun handen leveren zou. Wat Guwelloen beloofde te doen. Dat verraad gesloten zijnde keerde Guwelloen tot koning Karel en gaf hem de schatten die hem gezonden waren en zei dat Marcirius christen wilde worden dat hij zich bereidde om in Frankrijk het doopsel te ontvangen en dat ze dat land van Spanje van Karel zou houden. De dapperste strijders dronken van de wijn, maar ze wilden geen heidense vrouwen, maar sommigen van de mindere strijders namen van die vrouwen. Karel geloofde Guwelloenՠs woorden en reisde voort naar Frankrijk over de pas van Portifers. En mits GuwelloenՍ s ingeven zo beval Karel zijn allerliefste neef Roeland, graaf van Mainz en van Blaye dat hij met de grootste heren en kapiteins en met 20 000 dappere christenen de hoede op Ronceval zou houden en het hele land te bewaren van de ongelovigen, wat Roelant volbracht en niets wist van het verraad van Guwelloen. Maar omdat in de voorgaande nacht sommige christen dronken van de wijn en onkuisheid hadden gedaan met de heidense vrouwen en ook met christenvrouwen die ze met zich hadden zo verdienden ze van God geslagen te worden. Toen dan koning Karel over de pas was en Roelant de passage bewaakte zo kwam Marcirius Գ morgens alzo Guwelloen hem bevolen had en bevocht de christenridders aan alle zijden tegen meer dan 10 000 Saracenen. Grote bloedstorting geschiedde er, de christen verweerden zich dapper en Roelant deed niets anders dan ridders vellen en doodslaan. Olivier, zijn lieve gezel en aller geleerdste ridder in strijd, de dapperste en sterkste van armen was bebloed van de schouders tot de armen in dat Saracenen bloed. Ogier deed ook niet minder en alle andere dappere christenen waren niet ledig en elk vocht zo lang als God hen leven gunden. Maar in de grootste menigte der Saracenen werd het hem te zwaar, hoewel dat er nochtans niet veel ontkwamen. En van de christenridders in Roelantՠs gezelschap bleven er als geen leven. Toen deze angstige strijd dus geschied was tot grote schade van christenrijk zo trokken de heidenen achteruit.

Hier mocht men vragen waarom dat God diegene liet sterven die geen onkuisheid had gedaan zoals de andere die onkuisheid gedaan hadden. Zo is dan te weten dat God niet wilde dat ze tot hun land terug keren zouden zodat ze in geen zware zonden vielen en zo wilde God hun werk belonen met de kroon van het eeuwige leven. En die onkuisheid gedaan hadden liet hij doden want met het zwaard wilde hij hun zonder uitwissen etc.

Noch van een strijt die Roelant hadde alleen met .C. kerstenen die hi bi een vergaderde metten geluyde van sinen horen tegen die felle sarasinen daer hi den coninc Marcirius versloech ende van sinen broeder Beligandt, ende hoe Roelant sterf ende der clachten die coninc karel ouer die verslagen kerstenen dede, bysonder ouer den graue Roelant. etcetera.

ALs die strijt aldus gedaen was so vant Roelant alleen sijnde in dat bosch een sarasijn wten strijde vermoeit sijnde ende int bosch schulende, dien vinc hi ende banten vast aen eenen boom Ende doe clam roelant op een berch bespiende die heydenen, ende hi sach datse vele waren ende hi keerde achterwert na den wech van Ronceuale daer die geen reyseden die door den pas lijden wouden Doe blies hi met sinen horen van yuore, wt welcken geluyde tot hem quamen omtrent C. kersten, mitten welcken hi door tbosch quam totten sarasijn, dien hi hadt gebonden, den welcken hi ontbant ende hielt sijn sweert bouen sijn hooft seggende Jst dattu met mi coemste ende mi wijste den coninc Marcelijs so sal ic di leuende laten oft anders sal ic di doden. Ter stont ginc die sarasijn mit Roelant ende wees hem coninc Marcirius onder dat heydensche volck met eenen bayen paerde ende met enen ronde schilt Doe wert roelant wel gemoet ende hernemende sijn crachten so sloech hi ter stont onder die sarasinen ende siende een man bouen alle anderen groot ende stout den heydenen moet geuende, dien hi doorsloech met eenen slage vanden hoofde tot door den sadel ende sijn peert int midden dore so dat die een [84r] helft des lichaems vanden heydenschen man viel ter rechter sijden ende dander ter luchter. Twelck als die heydenen sagen so lieten si haren coninc met luttel lieden int velt ende si namen die vlucht Ter stont trat Roelant int heyr vanden sarasinen bi gods cracht dien hi meest alle versloech ter rechter ende ter luchtersiden ende hi versloech den coninc Marcirius die vloot ende ooc sijnen sone Oliuier was seer gewont vanden moren, twelc hier te lanck soude vallen te scriuen. Alle Roelants gesellen waren bi na op vier oft vijf verslagen Ende roelant was seer gequest van binnen ouer mits groten arbeyde. Als Beligandis vernam dat Marcirius sijn broeder verslagen was so trac hi met sijn volck achterwaert. Mer sijn volck somige moren ouermits groten nijde die si hadden op Oliuier om dat hi Galafers haren here verslagen hadt so cruysten si hem in die eerde met vier stocken. Ende coninc karel met sijn heyre wist hier niet aff.

Roelant seer vermoeyt sijnde vanden strijde, droeuich vanden doot der kerstenen quam alleen door tbosch gereden tot bi dat pas van Portifers, ende onder een boom bi een Marberen steen die daer stont gherecht in een beemt opten Ronceuale sadt hi van sinen paerde. Ende hi hadde noch aen hem sijn swaert dat vergult ende seer schoon was van wercke, wel snidende ende claer blinckende met eenen yuoren hechte ende den appel van Berillen steen, twelc hi wter scheyden track mitter hant houdende ende aensiende sprac hi met droeuer herten aldus. O alder schoonste ende suetste sweert, bequaem van lengde ende breyde, in stercheden alre stercke met een gulden cruce blinckende metten groten name gods Alpha et O getekent, metter godliker cracht verciert. Wie sal voort aen dijn stercheyt gebruken, wie sal di houden ende hebben Wie di besitten sal die sal altijt onuerwonnen sijn, onueruaert, metter godliker cracht omuangen Bi di sal werden dat ongelouich volc vernielt, die kersten wet verheuen, ende den lof gods ende eerlike fame vercregen O salich sweert die di ghemaect heeft en heeft voor noch na dijns gelijc gemaect. O lazen ist dat di crighet eenich onwetende oft bloode ridder oft sarasijn oft onghelouich so ben ic seer bedroeft. Dit aldus gheseyt hebbende ende beduchtende dat sijn swaert onder der sarasinen handen soude comen so sloech hi daer mede drie slagen opten Merbersteen om dat te breken, mer aenmerct dit godlijck teken, in twee deelen schoorde die steen van bouen tot beneden ende sijn sweert bleef ongequetst. Dair na bestont Roelant met sijnen horen te blasen met groten geluyde op dat eenige kerstenen die wt vrese der sarasinen gheuloden die wt vrese der sarsinen gheuloden waren tot hem comen souden in sijn wterste ende sijn swaert ende paert nemen ende die felle sarasinen veruolgen, want hi wel wiste dat Beligandis noch was daer omtrent Mer lazen niemant quam by hem, dies hi seer droeuich was Waer om dat Roelant sijnen horen met alsulcker crachten blies dat hi hem seluen quetste ende sijn herssenen schoorden ende die aderen ende zenuwen borsten van sijnen halse ende ooc den horen. Waer af dat tgeluyt quam totten oren van coninc karel bider engelen hulpe, die sijn tenten gheslagen hadde na Gascoengien toe met sinen volcke in een dal .viij. mijlen verre van der plaetsen daer roelant was. Kaer- [84v] le dit horende wilde ter stont tot hem reysen om hem te helpen, maer lazen Guwelloen wel wetende dat roelant in liden was seyde totten keyser karel Heer keyser en wilt niet achterweert keeren, maer die hertoge Bauier riet Kaerlen weder te keeren. Guwellon seyde Roelant en behoeft uwer hulpen niet mer hi iaghet nv eenich wilt dier int wout O wat bedriechliker raet bider verraetscap van Judas te ghelijcken

Noch van een strijd die Roelant had alleen met 100 christenen die hij bijeen verzamelde met het geluid van zijn horen tegen de felle Saracenen daar hij koning Marcirius versloeg en van zijn broeder Beligandt en hoe Roelant stierf en de klachten die koning Karel over die verslagen christenen deed en vooral over de graaf Roelant etc.

Toen de strijd aldus gedaan was zo vond Roelant die alleen was in het bos een Saraceen die in de strijd vermoeid was en in het bos schuilde, die ving hij en bond hem vast aan een boom. En toen klom Roelant op een berg en bespiedde de heiden en hij zag dat er veel waren en hij keerde achteruit naar de weg van Ronceval daar diegene reisden die door de pas wilden gaan. Toen blies hij met zijn ivoren horen uit welk geluid tot hem kwamen omtrent 100 christenen waarmee hij door het bos kwam tot de Saraceen die hij had gebonden die hij los maakte en hield zijn zwaard boven zijn hoofd en zei; ԉs het dat u met mij komt en me de koning Marcirius wijst zo zal ik u leven laten of anders zal ik u doden. Terstond ging de Saraceen met Roelant en wees hem koning Marcirius onder dat heidense volk met een bruin paard en met een rond schild. Toen werd Roeland goed gemoed en hernam zijn krachten en zo sloeg hij terstond onder die Saracenen en zag een man boven alle anderen groot en dapper die de heidenen moed gaf die hij doorsloeg met een slag van het hoofd tot door het zadel en zijn paard midden door zodat de ene helft van het lichaam van de heidense man ter zijden viel en de ander te linker. Toen de heiden dat zagen zo lieten ze hun koning met weinig lieden in het veld en ze namen de vlucht. Terstond trad Roelant in het leger van de Saracenen bij Gods kracht die hij meest allen versloeg ter rechter- en ter linkerzijden en hij versloeg koning Marcirius die vloog en ook en zijn zoon. Olivier was zeer gewond van de Moren wat hier te lang zou vallen om te schrijven. Alle gezellen van Roelant waren bijna op vier of vijf na verslagen. En Roelant was zeer gekwetst van binnen vanwege de grote arbeid. Toen Beligandis vernam dat Marcirius, zijn broeder, verslagen was zo trok hij met zijn volk achteruit. Maar zijn volk morden sommigen vanwege de grote nijd die ze hadden op Olivier omdat hij Galafer, hun heer had verslagen zo kruisigden ze hem in de aarde met vier stokken. En koning Karel met zijn leger wist niets hiervan.

Roelant die zeer vermoeid was van de strijd en droevig van de dood der christenen kwam alleen door het bos gereden tot bij de pas van Portifers en onder een boom bij een marmeren steen die daar stond opgericht in een beemd op Ronceval steeg hij van zijn paard. En hij had nog zijn zwaard aan dat verguld en zeer mooi was en goed sneed en helder blonk met een ivoren hecht en de appel van beril steen wat hij uit de schede trok en in de hand hield en het aanzag en sprak met droevig hart aldus; ‘O allermooiste en liefste zwaard, geschikt van lengte en breedte, in sterkte allersterkst en blinkt met een gouden kruid met de grote naam Gods Alpha en O getekend en met goddelijke kracht versierd. Wie zal voortaan uw sterkte gebruiken, wie zal u houden en hebben. Wie u bezitten zal die zal altijd onoverwonnen zijn, onverschrokken en de goddelijke kracht omvangen. Bij u zal dat ongelovige volk vernield en de christen wet verheven en de lof Gods en eerlijke faam verkregen worden. O zalig zwaard die u gemaakt heeft voor noch na u gelijkgemaakt. O helaas is het dat u krijgt enige onwetende of bange ridder of Saraceen of ongelovige zo ben ik zeer bedroefd.’ Dit zei hij aldus en vreesde dat zijn zwaard onder der Saracenen handen zou komen zo sloeg hij daarmee drie slagen op de marmerensteen om dat te breken, maar merkte het goddelijke teken de steen scheurde in twee delen van boven tot beneden en zijn zwaard bleef ongeschonden. Daarna bestond Roelant met zijn horen te blazen met groot geluid opdat enige christen die uit vrees van de Saracenen gevlogen waren tot hem zouden komen in zijn uiterste en zijn zwaard en paard nemen en die felle Saracenen achtervolgen want hij wist wel dat Beligandis noch daaromtrent was. Maar helaas, niemand kwam bij hem en dus was hij zeer droevig. Waarom dat Roelant zijn horen met al zulke kracht blies dat hij zichzelf kwetste en zijn hersens scheurden en de aderen en zenuwen barstten van zijn hals en ook de horen. Waarvan dat geluid kwam tot de oren van koning Karel bij engelen hulp die zijn tenten geslagen had naar Gascogne toe met zijn volk in een dal 8 mijlen ver van de plaats daar Roelant was. Karel hoorde het en wilde terstond tot hem reizen om hem te helpen, maar helaas, Guwelloen die wel wist dat Roelant in lijden was, zei tot keizer Karel; ‘Heer keizer, wil niet achteruitgaan’, maar de hertog Bavier raadde Karen aan terug te keren. Guwelloen zei; ‘Roelant behoeft uw hulp niet, maar hij jaagt nu enig wild dier in het woud.’ O wat bedrieglijke raad dat bij het verraad van Judas te vergelijken is.

Als dan Roelant neder lach opt gras so was hi seer dorstich water begerende om hem te lauen. So quam daer Boudewijn dien hi badt om luttel waters te hebben Ende so sochte Boudewijn water twelck hi niet crijgen en conde dies hi droeuich was, ende anxte hebbende voor die sarasijnen ende bemerckende dat roelant der doot naecte so screet hi op Roelants paert ende reet met grooter droefheyt tot coninc Karels heyr.

Als dan Boudewijn van roelant gescheiden was so quam dair de voorscreuen Diederic van Britzewout die deerlijc ouer Roelant bestont te wenen, vermanende hem met vasten geloue sijn siele te bewaren Mer roelant hadt hem op dien dach gebiecht ende theilich sacrament ontfangen eer hi te stride ghinc, also die ghewoonte was onder die kersten eer si gingen te stride, dat si hem biechten ende ontfingen dat heylich sacrament vanden bisscopen ende priesteren die daer waren. Roelant gods martelaer doe opheffende sijn ogen ten hemelwaert seyde aldus Here ihesu christe, om wiens gheloue ick mijn lant ghelaten heb ende ben hier gecomen in dit ongelouich lant om dijn kerstenheit te verheffen. veel strijden der ongelouiger heb ic verwonnen bi dijnre hulpen. honger, dorst, ende ontallijcke zericheden heb ic geleden, mijn siel beueel ick di in deser vren. Also du heere voor mi hebt gewerdich