Dits die Excellente Chronijcke van Vlaenderen

Over Dits die Excellente Chronijcke van Vlaenderen

Excellente kroniek van Vlaanderen begint van Liederick Buck de eerste boswachter tot de laatste die door hun dappere feiten later graven van Vlaanderen gemaakt werden, vervolgen naar de rechte afkomst die graven tot deze onze doorluchtige hooggeboren keizer Karel etc.

Gheprint t’Antwerpen.

Bij mij Willem Vorsterman.

1531.

Jammer, geen afbeeldingen, het programma wordt te zwaar, zie dbnl.org.

Door Nico Koomen.

[fol. *ij.r]

Prologhe

OMme des willen dat ledicheyt een voester ende moeder es vanalle ghebreckelijcheden daer by alle errueren ende alle quaethede wassende ende gheuoet es, so sal elck goed kersten mensche die naer sijn vermogen pijnen te schuwene, endehemseluen daghelicx onledich maken met gheorloefde saken, ende gode van hemelrijc, voren ende alder eerst smorghens gheloeft ende ghedanct hebbende van sijnder oueruloeyende gracie, dat hi hem vander hellen verlost, ende dyen nacht ghespaert heeft, ende in sonden niet en heeft laten steruen. Naer welcker dancbaerhede sal hem dan onledich maken met sulcker negociatien als hem van noode es, ende sinen state aencleeft, ende emmers als hi omme recreatie te nemene ledich wesen soude van sinen tijtlicken wercke sal hem occuperen met lesene ende visiterene diueersche oude gesten ende coronijcken, merckende hoe eenege Prouincien ende landen bi goedenregimente in eeren gheresen sijn, ende andere bi ignorantie ende andere malicien ghedestrueert ende vergaen sijn, ten fijne dat si bi dien, die in regimente ende regierende sijn, si met wijsheden regieren moghen ende leeren regieren van grade te grade elck int sijne, schuwende sulcke inconuenienten daer bi dat wijlen andere Prouincien ende landen ghedestrueert sijn, exempel nemende aen die ghene die met discretien, iusticien ende wijsheden huere landen geregiert hebben, ende aen dye suppoost ende ondersaten die also begheerden eendrachtelick gheregiert te sijne, elc sijne goede onderesaten in huere staten naer volgende, ende hem met sulcker occupancien omme recreacie te nemen onledich maken, so dat hem onse aduersaris die helsche viant niet ledich en vinde, peynsende om dye woorden van sinte Hieronimus aldus luydende. Semper aliquid boni operis facito, ne te dyabolus inueniat ociosum. Waer bi hi ons vermaent altijts wat goede wercken te doene, ende niet ledich te sijne, omme die woorden te achteruolghene, ende ommi seluen eerst onledich te makene, so heb ic van diueerschenProuincien ende landen die Coronijcke ouersien ende ghelesen onder alle die welcke ic gheene so vol edele wercken vaniusticien, van wapenen, ende van reynder amoruesheden vinde, als die schone ende warachteghe Coronijcke vanden edelenvruchtbareghen lande ende graefschepe van Vlaendren, die welcke ic omme alle goede menschen recreatie int lesen vandiere, naemaels te nemene ende ledicheyt te schuwene, voor mi ghenomen hebbe dye te extraherene ende te verrgaderen wt diueersche auctenticke copulatien, ter eeren ende weerdicheyt vanden alder mogensten ende edelsten prinche Kaerle vanOostenrijc, byder gracien gods.coninc.van Spaengien, vanArragon, van Lyons, van Cecilien, van Grenate, van Napels, van Nauarre etc inboorne ende erfachtich graue vandenvoornomden lande, die welcke vanden alder edelsten Princhenende princerssen van kerstenhede ghedescendeert es, so ghi in dese naeruolgende Coronijcke beuinden sult, ne maer om datte te volbringene, ofte ooc te beghinnene, so es mi van noode die hulpe ende gracie des helichs gheests, sonder die welcke een woort ofte lettere daer of te stellende mi ondoenlic ware. Daer om bid ic gode ic aerm snoode mensche vol ghebreclicheden, dat hy mi een spaercsken vander gracien des helichs gheests seynde omme dit werc te volbringene, so dat sijn lof daer bi vermeerdert worde van allen menschen, die tselue in naercommenden tijden visenteren ende lesen sullen, beuindende daer bi dat tvoorseyde van gode beghift es, met vele wtuercorene dinghen, die te lanc waren omme te scriuen, daer of ic nochtans dmarch van dien metten princepalen, ende int corte by gracien voorseyde, meene te stellene, ten eynde dat ic, ofte yemant anders den tijt gheleuende, tveruolch vander seluer Coronijcke noch te ghesciene vanden voorseyde coninc Karel ende [sijn] naercommers, grauen vanden voorseyde [landen continueren] ende int ghescrifte stellen mach, [omme] dat, datte een eewege memorie [vander edelder] generatie ende feytenvan allen den [voorseyde] heeren ende princen voorseyde lants [wesen mach] die welcke vanden beghinne [van heurlieder] troncke ende dominie, van [grade te grade tot]ten dage vanheden, in [hoocheden edelheden] ende mogentheden, [ghemultipliceert ende gewassen] sijn, mits welcken, [endeomme van desen][fol. *ij.v] onsen intendite ofte prologhe te scheedene so wil ic die latenvaren, ende voort scriuen int eerste capittel van deser seluer prologhe, den staet vanden voorseyde lande, ende int particulier verclaren hoe vele steden, casteelen, heerlicheden, rapassen, dorpen, riuieren, abdyen, canesyen ende andere ghestichtenbinnen den voorseyde lande ghefondeert ende ghelegen sijn. Int tweede capittel vander seluer prologhe, hoe, waer ende bi wien tvoorseyde lant eerst bewoont ende betemmert was, ende also voort wat heeren voorseyde lant eerst gheregiert, ende wat fundacien sy daer ghesticht, ende hoe lange si gheregiert hebbenbyden ghedooghene gods, die ons ende hemlieden naer dit verganckelijcke leuen bringhen willen in sijn eewich leuen Amen.

Proloog.

Omdat ledigheid een voedster en moeder is van alle gebreken waarbij alle fouten en alle kwaadheden groeien en gevoed worden zo zal elke goed christen mens die naar zijn vermogen pijnen te schuwen en zichzelf dagelijks druk maken met geoorloofde zaken en God van hemelrijk zal hij voor en allereerst ‘s morgens geloofd en bedankt hebben van zijn overvloeiende gratie dat hij hem van de hel verloste en die nacht gespaard heeft en in zonden niet heeft laten sterven. Na die dankbaarheid zal hij zich dan druk maken met zulke negotie als hem van node is en zijn staat behoort en immer als hij om recreatie te nemen ledig wezen zou van zijn tijdelijk werk zal hij zich bezig houden met lezen en onderzoeken diverse oude verhalen en kronieken en merken hoe enige provincies en landen bij goed regiment in eer gerezen zijn en andere bij onverschilligheid en andere kwaadaardigheid vernield en vergaan zijn, tenzij dat ze in het regiment zijn en regeren dat ze met wijsheid regeren mogen en leren regeren van graad tot graad en elk in het zijne en schuwt zulke ongelijkheid waarbij dat wijlen andere provincies en landen vernield waren en een voorbeeld nemen aan diegene die met discretie, justitie en wijsheid hun landen geregeerd hebben en aan de toezichthouder en onderzaten die alzo begeren eendrachtig geregeerd te worden en elk zijn goede onderzaten in hun staten navolgt en hen met zo’n gelegenheid om recreatie te nemen druk maken zodat hem onze tegenstander die helse vijand niet ledig vindt en peinst om de woorden van Sint Hieronymus die aldus luiden. ‘Semper aliquid boni operis facito, ne te dyabolus inueniat ociosum.’ (Er is altijd wel iets van een goede vorm van een werk zodat er een duivel zal zijn vindt hij u niet actief) Waarbij hij ons vermaant altijd wat goede werken te doen en niet ledig te zijn, om de woorden te volgen en om me zelf eerst druk te maken zo heb ik van diverse provincies en landen de kroniek overzien en gelezen waar onder alle ik geen zo vol edele werken van justitie, van wapens en van reine liefdes vindt als die mooie en ware kroniek van het edele vruchtbare land en graafschappen van Vlaanderen die ik om alle goede mensen recreatie in het lezen van die te laten nemen en ledigheid te schuwen voor me genomen heb die te extraheren en te verzamelen uit diverse authentieke verbindingen ter eren en waardigheid van de aller vermogendste en edelste prins Karel van Oostenrijk, bij de gratie God, koning van Spanje, van Aragon, van Lyon, van Sicilië, van Granada, van Napels, van Navarra etc. Granada en in geboren en erfelijk graaf van de voornoemde landen die van de aller edelste prinsen en prinsessen van christenheid afgekomen is, zo ge in deze navolgende Kroniek bevinden zal, nee, maar om dat te volbrengen of ook te beginnen zo is het me van node de hulp en gratie der Heilige Geest waar ik zonder die een woord of letter daarvan te stelen me het niet te doen was. Daarom bid ik God, ik arme snode mens vol gebreken, dat hij me een sprankje van de gratie der Heilige Geest zendt om dit werk te volbrengen zodat zijn lof daarbij vermeerderd wordt van alle mensen die het in nakomende tijden bezoeken en lezen zullen en bevinden daarbij dat het voorgezegde van God begiftigd is met vele uitverkoren dingen die te lang waren om te schrijven waarvan ik nochtans het merg van die met de belangrijkste en in het kort, bij gratie voorgezegd meen te stellen, ten einde dat ik of iemand anders die de tijd heeft, het vervolg van deze Kroniek nog te geschieden van de voorgezegde koning Karel en zijn nakomelingen, graven van de voorgezegde landen continueren en in het geschrift stellen mag omdat het een eeuwige memorie van de edele generatie en feiten van al de voorgezegde heren en prinsen van het land wezen mag die van het begin van hun tronk en beheer van graad tot graad tot de dag van heden in hoogheid en edelheid vermeerderen en gegroeid zijn, mits welke en om van deze [fol. ij.v] onze intentie of proloog te scheiden zo wil ik die laten varen en voort schrijven in het eerste kapittel van deze proloog de staat van de voorgezegde landen en apart verklaren hoe vele steden, kastelen, heerlijkheden, oversteekplaatsen, dorpen, rivieren, abdijen, kanunnikenhuizen en andere stichtingen binnen de voorgezegde landen gefundeerd en gelegen zijn. In het tweede kapittel van dezelfde proloog hoe, waar en door wie het voorgezegde land eerst bewoond en betimmerd was en alzo voort wat heren voorgezegde dat land eerst geregeerd en wat fundaties ze daar gesticht en hoe lang ze geregeerd hebben bij het gedogen van God die ons en hen na dit vergankelijke leven brengen wil in zijn eeuwig leven. Amen.

[Deerste capittel van deser Prologhe]

Deerste capittel van deser Prologhe, verclaerst vanden state tvoorseyde lants, die lingde, die wyde, ende wat ghestichten tot noch toe int selue lant ghefondeert sijn.

HEt heeft belieft te makene van allen dingen ende te ordonnerene ende te stellene van dnederste vanden conincrijcke van Germanien ende Gallen, wijlen een foreest wesende meest bosch ende wildernesse, commende ten occidenten ende noortwaert aen die zee, door welc foreest een riuiere es loopende, ghenaemt dye Schelde, lancx welcker riuieren oostwaert een lant gheleghen es voortijts ghenaemt tlant van Lotrijcke, hem streckende tusschen der stede Belges ende Doornicke, welc lant nv ghedeelt es, want sekere quantiteyt van dyen sorteert aen tlant van Brabant, so eest sorterende in Henegauwe, ende som aen tvoorseyde lant van Vlaendren, endezuytwaert so bestrecte hem [tselue] lant tot sommenoble, dwelc Amyens [es], daer die riuiere vander somme loopende [es, aen] die noortsijde van welcker riuiere, [tgraefscap] van Artoys ghelegen es, [palende aen tvoorseyde] foreest, tot daer Arien nv staet [welc foreest] ende wildernesse nv Vlaendren [genaempt bij] diueersche personagien, heeren [ende princhen,] sichtent dat eerst bewoont ende [betemmert was,] teenen schonen ende vruchtbareghen, ende rijcken lande] ghebrocht es, lanck ontrent.xxx.vlaemsche mijlen, ende.xviij.ghelijcke mijlen breet sijnde, verchiert ooc met vele schone ende diueersche riuierenende soete wateren, die alle vander eender hueren totter ander hueren cours nemen in die zee, ghelijc dye voorseyde riuiere vander schelde, die leye, die Lyeue, die dendre, die duerme, die zuutleede, het noortwatere, die cale, ende meer andere, waer of die.ij.eerste riuieren voorseyde tgheheel lant doorvloeyen endevruchtbaer maken, in die welcke alle die ander riuierenmeestendeel te Ghent vergaren, so dat dye contreye al daer, door die stercte vanden seluen riuieren (victaellie hebbende) onwinnelijc es, vp dat god die here die hoeden ende bewarenwille, want sonder sijn hoede, alle wakinghe te vergheefs es, so Psalmista seyt Nisi dominus custodierit ciuitaten, frustra vigilat qui custodit eam. Ten si dat god die stede bewaert, te vergheefs bewaert hijse, diese waect, ghelijc ten diueerschen stondenghebleken heeft, want god dye selue bewaert heeft ouer acht hondert iaren ende meer tot noch toe, dies die ingesetene vanden voorseyde lande hem daer of daghelicx schuldich sijn te danckene ende te louene, ende vanden fondacien, die hi hemlieden metter stede van ghent wel tot.xxvij.schone grote stercke ende rijcke steden van comenschepen, neeringhen oft andersins int voorseyde lant verleent heeft, ghelijc Brugghe, Ipre, Duway, Orchiers, Cortrijcke, Oudenaerde, Gheertsberghe, Nieneue, Aelst, Denremonde, Hulst, Ardenburgh, Biervliet, Middelburch, Oudenburch, Sluys, Damme, Veurne, Sinte Winnocxberge, Dixmude, Ostende, Duynkercke, Burborch, Greuelinge, Cassele, ende Rijssele, van alle welcke voorseyde steden, sommege ghefondeert sijn int herte vanden voorseyden lande, som vp dye frontieren, ende sommeghe van dien die vp den zeecant ghefondeert sijn, hebben schoone hauenen, daer bi dye schepen commen moghen metter vloet tot binnen den seluen steden, ghelijc sluys Biervliet, Hulst, duynkercke, nyeupoort ende dier ghelijcke, ende int voorseyde Landt staen oock vele diueersche bourghen ende casteelen, den graue vanden voorseyden lande toebehoorende, ghelijc Dhoudenburch te Ghent, die bourch te Brugghe, tcasteel [fol. *iij.r] [van Rijssele], tcasteel van Cortrijcke, die twee casteelen ter sluys te Male, te Bieruliet, te Suestinge, te Repelmonde, te Walle bi sint Omaers, ende meer andere. Oock die ghene dye eeneghe vassael heren vanden voorseyden graue in leene houdende sijn, ghelijc tcasteel te Comene, te Dayseele, te Pamele, te Gauere, te Eerzeele, te Liekercke, te Teemse, te Beuere, te Vuerhoeu, te Oudouch, ende te meer ander plaetsen binnen den seluen lande ghesticht wtghedaen vele andere huysen van plaeysancen rontsomme bewatert, daer of die sommege toebehoorenghegoede mannen vanden lande, ofte poorters van Ghent, vanBrugghe ofte van andere steden, dwelc te lanck wesen soude, door die menichte van sulcken huysen te specificerene, ende te noemene. Binnen den lande van Vlaendren es een Graefschap gheleghen, daer in begrepen es die stede ende tlandt van Aelst, dwelck onder hem heeft.lxxij.prochien, ende vijf Baenderinghenende grote heerlicheden, ghelijc Roede, Boulare, Sotteghem, Gauere, ende Scorysse, waer af die twee eerste elc groot sijn.xvij.prochien, die derde .x.prochien, ende dye twee leste elc.vij.prochien, welc voorseyde graefschap men vanden Keyser van Rome in leene houdende es Die stede metten lande vanDenremonde ooc binnen Vlaendren gheleghen heeft onder haer.xviij.prochien. Dlant van Waes heeft onder hem.xxiiij.prochien, ende tlant van Cassele ooc also vele, die welcke den Graue van Vlaendren onderdaen sijn, ende vele goets tsiaers weert sijn, Dhoudenburch te ghent ende tcasteel te Rijssele, hebben elc onder hem.lxx.prochien, Oudenaerde.xxx.prochien, Vierambachten.xx.prochien, bouenden ghenen die byder zee verdroncken sijn, beloopende wel tot.xxiij.prochien. Noch sijnder binnen den lande van Vlaendren onghepreuiligierde steden, gelijc Deynse, Repelmonde, Eeclo, Caperijcke, Acx[s]ele, Tielt, Aerlebeke, Neuele Oostburch, Watervliet, Phylippinen, Ghistele, Lanoy, Ermentiers, Waestene, Werueke, Meenene, Meessene, Honscote, Viane, Belle, Poperinghe, ende meer andere dier ghelijcke, sonder dye Rapassen, ende dorpen die niet gepreuiligiert en sijn, daen of binnen den voorseyd landen van vlaendren men grote menichte vinden soude, ghelijck Stekene, Extuelde, Assene, Haelwin, Maldeghem, Eersele, Teemsche, Liekercke, Beuere, Pamele, Heyne, melcene, Aesdonc, Huytkercke, Oostkercke, Poucke, Lichteruelde, Praet, Ayshoue, Vychte, reeseghem, Calkene, Ouermeere, Exaerde, Hamme, Mourssche, Coudenburch, ende veel meer ander die te lanc waren om te specificerene. Int selue lant van Vlaendren staen ooc vele diueersche abdyen ende rijcke kercken, die vanden edelen voorders, Princhen svoorscreuens lants, ende andere heren seer hooghelick ghedoteert sijn. Eerst die kercke ende Abdye vansinte Peeters te ghent van sinte Benedictus oordene, welcker kercken tdorp ende die heerlichede die daer in die selvue Abdye ghesticht es, toebehoort, met meer andere heerlicheden binnenden voorseyde lande gheleghen den abt, ende dye abt vander voorseyd kercke, ter cause vander voorseyde heerlichede, heeft die preminencie den graue van Vlaendren int besweeren vanden voorseyde lande tsweert te gordene, midts dat si ghehouden sijn elc eens binnen hueren leuene, vp die selue heerlichede dlant van Vlaendren te ontfane, ende die heleghe kercke metten seluen lande te besweerene in rechte te houdene, ende naer dat die voorseyde Graue in sulcker wijs dlant vp die voorseyde heerlichede ontfaen ende besworen heeft, so commen si van daer ghereden met haer lieder state binnen der ouder stede van ghent inbringhende thuerer blijder incomste ende ontfanghe van heuren lande, ballinghen ende andere malefactuers, gracie aen hemlieden van hueren delicten begherende ende ootmoedelijck daer om biddende, die welcke hi in gracie ontfaet, ende huere mesdaet vergeeft behouden dat si partien (vp dat sy eeneghe hebben) contenteren ende te vreden stellen, ofte sekere doen, tghewijsde tusschen hemliedenende partien te volcomene, den voorseyde eedt doende met denanderen poorters ende inghesetene vander voorseyde stede, hem goet ende ghetrauwe te sijne, dwelck men ghecostumeert es te doene vp die grote marct vander seluer stede, naer dat die graue voorseyde in dye kercke van sint Ians voor den choor, ende onder den clocreep, die voorseyde ende ingesetene vandiere [fol. *iij.v] ghesworen heeft in rechte te houden.

[Het eerste kapittel van deze Proloog]

Het eerste kapittel van deze Proloog verklaart van de staat van het voorgezegde land, de lengte, de breedte en wat stichtingen tot nog toe in dat land gefundeerd zijn.

Het heeft belieft te maken van alle dingen en te ordonneren en te stellen van het laagste van het koninkrijk van Germanië en Gallië dat wijlen een foreest was en meest bos en wildernis die komt tot westen en noordwaarts aan de zee, door welk bos een rivier loopt genaamd de Schelde, langs welke rivier oostwaarts een land gelegen is voortijds genaamd het land van Lotharingen die zich strekt tussen de stad Belges en Doornik, welk land nu verdeeld is want een zekere kwantiteit er van komt aan het land Brabant, zo komt het in Henegouwen en soms aan het voorgezegde land van Vlaanderen. Zuidwaarts zo strekt hetzelfde land tot Sommenoble, wat Amiens is waar de rivier de Somme loopt, en aan de noordzijde van die rivier het graafschap van Artois gelegen is en is en paalt aan het voorgezegde bos tot daar Arien nu staat welk bos en wildernis nu Vlaanderen genoemd is bij diverse personages, heren en prinsen sinds dat het eerst bewoond en betimmerd was tot het tot een mooie en vruchtbaar en rijk land gebracht is, lang omtrent 300 Vlaamse mijlen en 18 gelijke mijlen breed en ook versierd met vele mooie en diverse rivieren en zoete wateren die alle van de ene oever tot de andere oever loop nemen in de zee gelijk die voorgezegde rivier van de Schelde, de Leie, de Lienne, de Dender, de Dijle, (?), de Zoutleeuw (?), het Noordwater, de Cale (?) en meer andere waarvan de 2 eerste rivieren het gehele land doorvloeien en vruchtbaar maken waarin alle andere rivieren voor het grootste deel te Gent verzamelen zodat dit gebied aldaar, door de sterkte van die rivieren (als ze voedsel hebben) onoverwinbaar is opdat, God de heer die behoeden en bewaren wil want zonder zijn hoede is alle bewaking te vergeefs, zo de Psalm zegt; ‘Tisi dominus custodierit civitaten, frustra vigilat qui custodit eam’. Tenzij dat God de stad bewaart, te vergeefs bewaakt hij het die het bewaakt, gelijk te diverse tijden gebleken is want God heeft die bewaard over acht honderd jaren en meer tot nog toe, dus de ingezetene van de voorgezegde landen hem daarvan dagelijks schuldig zijn te danken en te loven en van de fundaties die hij hen met de stad van Gent wel tot 27 mooie grote sterke en rijke steden van koopmanschap, nering of anderszins in het voorgezegde land verleent heeft, gelijk Brugge, Ieper, Dowaai, Orchies, Kortrijk, Oudenaarde, Geraardsbergen, Ninove, Aalst, Dendermonde, Hulst, Aardenburg, Biervliet, Middelburg, Oudenburg, Sluis, Damme, Veurne, Sint-Winoksbergen, Diksmuide, Oostende, Duinkerke, Bourbourg, Grevelingen, Kassel, en Rijsel, van alle voorgezegde steden sommige gefundeerd zijn in het hart van de voorgezegden landen, soms op de grenzen en sommige van die zijn aan de zeekant gefundeerd en hebben mooie havens waarbij de schepen komen mogen met de vloed tot binnen die steden, gelijk Sluis, Biervliet, Hulst, Duinkerke, Nieuwpoort en diergelijke en in het voorgezegde Land staan ook vele diverse burchten en kastelen die de graaf van de voorgezegde landen toebehoren gelijk de Oudenburg te Gent, de burcht te Brugge, het kasteel [fol.*iij.r] van Rijsel, het kasteel van Kortrijk, de twee kastelen ter Sluis te Male, te, te Suestinge(?), te Rupelmonde, te Walle bij Sint-Omaars, en meer andere. Ook diegene die enige vazal heren van de voorgezegde graaf in leen houden, zijn gelijk het kasteel te Komen, te Dadizele, te Pamele, te Gavere, te Eersel, te Liedekerke, te Temse, te Beveren, te Vuerhoeu, (Voorhout?) te Oudouch (?) en op meer ander plaatsen binnen dat land gesticht en weg gedaan vele andere huizen van plezier rondom bewatert, waarvan sommige toebehoren gegoede mannen van het land of poorters van Gent, van Brugge of van andere steden, wat te lang wezen zou om de menigte van zulke huizen te specificeren en te noemen. Binnen het land van Vlaanderen is een Graafschap gelegen, waarin begrepen is de stad en het land van Aalst wat onder hem heeft 72 parochies en vijf Baanderijen en grote heerlijkheden, gelijk Rode, Boelare, Zottegem, Gavere, en Schorisse waarvan die twee eerste elk groot zijn 17 parochies, de derde 10 parochies en de twee laatste elk 7 parochies, welk voorgezegd graafschap men van de keizer van Rome in leen houdt. De stad met het land van Dendermonde is ook binnen Vlaanderen gelegen en heeft onder zich 18 parochies. Het land van Waas heeft onder zich 24 parochies en het land van Kassel ook alzo veel die aan de Graaf van Vlaanderen onderdanig zijn en veel goeds per jaar waard zijn, de Oudenburg te Gent en het kasteel te Rijsel hebben elk onder zich 70 parochies, Oudenaarde 30 parochies, Vierambachten 20 parochies, boven diegenen die bij de zee verdronken zijn en beliep wel tot 24 parochies. Nog zijn er binnen het land van Vlaanderen steden zonder privileges gelijk Deinze, Rupelmonde, Eeklo, Kaprijke, Axel, Tielt, Harelbeke, Nevele, Oostburg, Watervliet, Philippine, Gistel, Lannoy, Ermentiers, (?) Waasten, Wervik, Menen, Mesen, Hondschote, Viane, Belle, Poperinge, en meer andere diergelijke zonder de Oversteekplaatsen en dorpen die geen privilegies hebben waarvan binnen de voorgezegde landen van Vlaanderen men grote menigte vin de zou gelijk Stekene, Ektvelde, Assenede, Haelwin, (?) Maldegem, Eersel, Temse, Liedekerke, Beveren, Pamele, Heine, Melcene (?), Haasdonk , Uitkerke, Oostkerk, Poeke, Lichtervelde, Praet, (?) Ayshove, Vichte, Ressegem, Kalken, Overmere, Eksaarde, Hamme, Mourssche, (?) Koudenberg en veel meer ander die te lang waren om te specificeren. In dat land van Vlaanderen staan ook vele diverse abdijen en rijke kerken die van de edele voorouders, prinsen van dat lan, en andere heren zeer hoog begunstigd zijn. Eerst de kerk en abdij van Sint Petrus te Gent van Sint Benedictus orde welke kerk en het dorp en de heerlijkheid waarin die Abdij gesticht is toebehoort met meer andere heerlijkheden binnen het voorgezegde land gelegen aan de abt en de abt van die kerk, ter oorzaak van die voorgezegde heerlijkheid heeft de prominentie de graaf van Vlaanderen in het bezweren van de voorgezegde landen het zwaard te omgorden, mits dat ze gehouden zijn elke binnen hun leven op diezelfde heerlijkheid het land van Vlaanderen te ontvangen en de heilige kerk met hetzelfde land te bezweren in recht in recht te houden en nadat die graaf in zoՠn wijze het land op die heerlijkheid ontvangen en bezworen heeft zo komen ze vandaar gereden met hun staat binnen de oude stad Gent en brengen in bij hun blijde inkomst en ontvangen van hun land ballingen en andere boosdoeners die gratie van hen van hun delicten begeren en ootmoedig daarom bidden die hij in gratie ontvangt en hun misdaad vergeeft, behalve dat ze de partijen (opdat ze enige hebben) bevredigen en tevreden stellen of zekerheid doen het gewezen tussen hen en de partijen te voldoen en doen de eed met de andere poorters en ingezetene van die stad die hen goed en getrouw zijn wat men gewoon is te doen op de grote markt van dezelfde stad nadat de graaf in de kerk van Sint Jan voor het koor en onder het klokkentouw die voorgezegde en ingezetene van die [fol. *iij.v] gezworen heeft in recht te houden.

Noch so staeter buyten Ghent oostwaert een andere abdye vander seluer oordene, die hier voortijts ooc in dye eere ende name vanden Apostele.s.Pietere ghewijt was, dwelcke nv es sinte Baefs, vanwelcker kercken ende abdye, die abt ooc here es van den dorpen ende plaetse daer dye selue abdye vp ghesticht staet, met vele andere grote heerschapien, die de selue kercke int voorseydelant van Vraendren heeft, ende al eest dat beede die voornoemde prelaten oft Abten hemlieden intituleren huer lieder kercken buyten Ghent ghestaen sijnde, om dat si beede staen buyten dye vesten vander ouder stede, maer midts dat die voorseyde stede so ghemeerdert es met anderen vesten endepoorten, so sijn beede die selue kercken ende Abdyen nv binnender seluer gesloten, ende sijn die laten ende inghesetene vandaer also wel poorters, ende vander preuilegien vander seluer stede beurijt, als die ghene die binnen den houden poorten endevesten wonachtich sijn, dwelck ick laten varen wil, endespecificeren nv voort vanden anderen [Abdyen vander] voorseyde oordene binnen de seluen lande ghelegen, gelijc tsinte Adriaens te Gheertsberghe, tsinte Andries te Brugghe, te Eeuiam, ende te Houdenburch. Daer sijn ook int voorseyde lant kercken ende Abdyen van sinte Bernaerts oordene, gelijc ten Dune, te Boudeloe, ter Doust, ende te Waerscoet. Van.s.Augustijns oordene ghenaemt Regulieren sijn te.s.Maertins Tijpre, ten Eecoute te Brugge, ende te Beueren int lant van Waes. Premonstraten ooc van sinte Augustijns regule al wit dragende sijn te Nyneue, ende te dronghene, buyten ghent. Andere kercken ende Abdyen van vrouwen sijn ooc binnen den voorseyde lande, gelijc dye kercke ende abdye in die byloke te ghent, daer een schoon hospitael staet, omme alle manieren vanvolcke siec wesende, te logierene ende wel ghetracteert te sijne, elc na sijnen state van wat leuene dat si sijn.

Noch es daer een ander kercke ende Abdye ghenaemt tsinte Margrieten kercke ten groene briele te Ghent, die kercke ende Abdye te Groeninghen bi Cortrijcke, tcloostere te Marquette bi Rijssele, ende meer andere binnen den lande gesticht gelijc te Meessene te oost eecloe, ter Haghen bi Axele, te Doerressele, te Waasmenstre, ende dier ghelijcke, sonder vele ander cloosters, van ghelijcker oordene dat al noch gheen Abdyen en zijn, hoewel si som genoech gegoet ende ghedoteert sijn om abdyente wesene, ghelijck te Galileen tsinte Agneete, tsinte Barbelenende ten Phylidieusen, alle vier te ghendt, tcloostere te Deynse, te Teemssche, te assenede, ende meer ander dier ghelijcke. In dyt voorseyde lant van Vlaendren hebben ooc vier bisscoppenhuere gheestelicke dominie. Eerst die bisscop van Doornicke, die welcke onder hem heeft ghent Brugge, Rijssele, Cortrijcke, Oudenaerde Roesselare, Meenenne, Deinse, tlant van Neuele, tlant van Waes, ende sommege ander onder dandere voorseydeint quartier van Ghent ghelegen. Die bisscop van Camerijcke heeft onder hem die stede van Aelst, Denremonde, Gheertsberghe metter heerlicheit van Pamele, Die Bisschop vanTerewane heeft onder hem die stede van Ipre, Cassele, Nyeupoort, Duynkercke, Veurne, sinte Winnocxberghe, midtsgaders den prochien in den westcant vanden voorseydegheleghen. Die bisscop van UUtrecht heeft onder hemvierambacht metten prochien daer aencleuende. Daer sijn ooc int voorseyde lant van Vlaendren vele schone ende rijcke collegiale kercken ende canezien vanden grauen ende herentvoorseyde lants ghedoteert, gelijc die canezie van sinte Veereltden te ghent tsinte Donaes te Brugge tsinte Peeters te Rijssele, tsinte Peeters te Cassele, die canesie te Cortrijcke, dye canesie te Haerlebeke, te Denremonde, te thorout, tonser vrouwe te Brugge, ende dier ghelijcke. Ende noch sijn binnenden voorseyde lande in diueersche steden ende dorpen vele meer ander cloosters, hospitalen ende conuenten van mannenende vrouwen, som biddende oordenen, ende som andere dwelc vele tijts benemen soude om die te noemene, ende te specificierene, onder die welcke sijn diueersche manne cloosters, daer vele goede clercken ende doctoren inne sijn dye den volcke ende inghesetene svoorseyde lants den wech der salicheyt leeren met predicatien die si doen, specialijc inden vastene, ende vp alle feestelicke dagen ende sondaghen vandeniare, houdende dagelicx die seuen ghetijden ghelijc in die voorseyde Abdien, ende ghelijc in die pastorale kercken binnenden seluen lande gesticht, die eensdeel onnoemelic [fol. *iiij.r] zijn, ende om te specificieren vele tijts benemen souden, dies ic dat late varen, scriuende voort vanden helegen ghecanoniseerden santen ende santinnen int voornoemde lant rustende, van.s.Peeters te ghent in die abdye voorseyde rustentgebeente vanden helegen confessoor.s.Bertolf, van sinte Godewale, van.s.Aubert, van.s.Wandregisilus, van.s.Wolfrant, van.s.Amelberghe, ende meer andere. In die Abdye van sinte Baefs te ghent rustet tghebeente vanden heleghen vrient gods sinte Lieuin, martelare wijlen Eertsbisschop van Ibernen, van.s.Bauo confessuer wijlent Eertsgraue van Aspergouwe, van.s.Landolf, wijlen cardinael te Romen van.s.Macharis wijlenEertsbisscop van Anthiochien, van.s.Amant Eertschdyaken, ooc die ghebeente vander heleger maecht sinte Landrade, van.s.Vinciane, van.s.Veerelt, van Lotrijcke, ende meer andere. Te Brugge es rustende het ghebeente vanden helegen confessuer ende Eertsbisschop van Riemen sinte Donaes in die Canesie, die welcke in dye eere van hem gesticht es. Te dronghene by ghent daer rust tgebeente vanden Martelare sinte Gheerolf. Te Ghistele tgebeente van sinte Godelieue martelersse. Te Gheertsberge tgebeente van.s.Adriaen den heleghen vrient gods. Te Nineue, die reliquien ende gebeenten van.s.Cornelis paeus endemartelare, ende dier ghelijcke rusten eldere ten diueerschenplaetsen binnen den voorseyde lande, daer of wi (ghelieuet gode) ooc scriuen sullen, ende van waer si gheboren sijn, hoe ende wanneer si int voorseyde landt quaemen. Maer omme te sluytene vander gheleghentheyt svoorseyde lants, so moghen wy wel segghen, confesseren, ende kennen dat een gulden lant es, in manieren van spreken, vloyende van heunich ende melcke, beghift van gode in vele wtuercoren dingen, meer dan wi gheseyt hebben, die ooc niet al scrijuelic en sijn.

Nog zo staat er buiten Gent oostwaarts een andere abdij van dezelfde orde, die hier voortijds ook in de eer en naam van de Apostel Petrus gewijd was, wat nu is Sint Baaf, van welke kerken en abdij de abt ook heer is van de dorpen en plaatsen waar die abdij op gesticht staat met vele andere grote heerschappijn die dezelfde kerk in het land van Vlaanderen heeft en al is het dat beide die voornoemde prelaten of Abten hen betitelen dat hun lieden kerken buiten Gent staan, omdat ze beide staan buiten de vesting van de oude stad, maar mits dat die voorgezegde stad zo vermeerderd is met andere vestingen en poorten zo zijn beide de kerken en Abdijen nu binnen die gesloten en zijn die prelaten en ingezetene vandaar alzo wel poorters en van de privilegies van die stad bevrijd zoals diegene die binnen de oude poorten en vestingen wonen, wat ik laten varen wil, en specificeren nu voort van de andere Abdijen van de voorgezegde orde binnen hetzelfde land gelegen, gelijk te Sint Adriaan te Geraardsbergen, te Sint Andries te Brugge, te Eviam, (?) en te Oudenburg. Daar zijn ook in het voorgezegde land kerken en Abdijen van orde gelijk te Dunes, te Boudelo, ter Daoust, en te Aarschot. Van Sint Augustinus orde genaamd Regulieren zijn te Sint-Maarten te Ieper, ten Eekhout te Brugge, en te Beveren in het land van Waas. Premonstratenzer ook van Sint Augustinus regel die allen wit dragen zijn te Ninove en te Drongen, buiten Gent. Andere kerken en Abdijen van vrouwen zijn ook binnen het voorgezegde land gelijk de kerk en abdij in de Bijloke te Gent waar een mooi hospitaal staat om alle soorten van volk dat ziek is te logeren en goed onthaald te worden, elk naar zijn staat van wat leven dat ze zijn.

Nog is daar een andere kerk en abdij genaamd Sint Margriet kerk te Groenenbriel te Gent, de kerk en Abdij bij Kortrijk, het klooster te Marquette bij Rijsel en meer andere binnen het land gesticht gelijk te Mesen ten oosten van Eeklo, Ter Hagen bij Axel, te Doerressele, te Waasmunster en diergelijke, zonder vele andere kloosters van gelijke orde dat al nog geen Abdijen zijn, hoewel ze soms genoeg gegoed en begiftigd zijn om abdijen te wezen gelijk te Galilea te Sint-Agnes, te Sint Barbara en te Phylidieusen, (?) alle vier te Gent, het klooster te Deinze, te Temse, te Assenede, en meer ander diergelijke. In dit land van Vlaanderen hebben ook vier bisschoppen hun geestelijke beheer. Eerst de bisschop van Doornik die onder hem heeft Gent, Brugge, Rijsel, Kortrijk, Oudenaarde, Roeselare, Menen, Deinse, het land van Nevele, het land van Waas, en sommige ander onder de andere voorgezegde in het kwartier van Gent gelegen. De bisschop van Kamerijk heeft onder hem de stad Aalst, Dendermonde, Geraardsbergen met de heerlijkheid van Pamele. De Bisschop van Terwaan heeft onder hem de stad Ieper, Kassel, Nieuwpoort, Duinkerke, Veurne, Sint-Winoksbergen, mitsgaders de parochies in de westkant van de gelegen. De bisschop van Utrecht heeft onder hem Vierambacht met de parochies die daaraan kleven. Daar zijn ook in het land van Vlaanderen vele mooie en rijke collegiale kerken en kapittelhuizen van de graven en heren het land begiftigd gelijk het kapittelhuis van Sint Veerle te Gent, Sint Donaas te Brugge Sint Petrus te Rijsel, tint Petrus te Kassel, het kapittelhuis te Kortrijk, het kapittelhuis te Harelbeke, te Dendermonde, te Torhout, te onze Vrouwe te Brugge, en diergelijke. En nog zijn er binnen dit land in diverse steden en dorpen veel meer andere kloosters, hospitalen en conventen van mannen en vrouwen, soms biddende orden en soms andere, wat veel tijd nemen zou om die te noemen en te specificeren. Daaronder zijn diverse mannenkloosters waar vele goede klerken en doctoren in zijn die het volk en ingezetene van dat land de weg der zaligheid leren met predicaties die ze doen en speciaal in de vasten en op alle feestelijke dagen en zondagen van jet jaar en houden dagelijks de zeven getijden gelijk in die voorgenoemde Abdijen en gelijk in de pastorale kerken binnen dat land gesticht die eensdeels ontelbaar [fol. *iiij.r] zijn en om te specificeren veel tijd benemen zouden, dus ik laat het varen en schrijf voort van de heilige gecanoniseerde sinten en santinnen die in dat land rusten, van Sint Pieters te Gent in die abdij rust het gebeente van de heilige belijder Sint Bertolf, van Sint Godewale, van Sint Aubert, van Sint Wandregesilus, van Sint Wolfrant, van Sint Amelberga en meer andere. In de Abdij van Sint Baaf te Gent rust het gebeente van de heilige vriend Gods Sint Lievin, wijlen martelaar, aartsbisschop van Ierland, van Sint Bavo belijder en aartsgraaf van Aspergouw, van Sint Landolf, wijlen kardinaal te Rome, van Sint Macharis, wijlen aartsbisschop van Antiochi, van Sint Amant, aartsdiaken, ook het gebeente van de heilige maagd Sint Landrada, van Sint Vinciane, van Sint Veerle van Lotharingen en meer anderen. Te Brugge rust het gebeente van de heilige belijder en aartsbisschop van Reims Sint Donaas in het kapittelhuis die in de eer van hem gesticht is. Te Drongen bij Gent daar rust het gebeente van de Martelaar Sint Gerlof. Te Gistel het gebeente van Sint Godelieve, martelares. Te Geraardsbergen het gebeente van Sint Adriaan de heilige vriend Gods. Te Ninove de relikwien en gebeenten van Sint Cornelis, paus en martelaar, en diergelijk rusten elders te diverse plaatsen binnen dat land waarvan we (gelieft het God) ook schrijven zullen en vanwaar ze geboren zijn, hoe en wanneer ze in dat land kwamen. Maar om te besluiten van de gelegenheid van dat voorgezegde land zo mogen we wel zeggen, bekennen en kennen dat het een gouden land is, in manieren van spreken, vloeiend van melk en honing begiftigd van God in vele uitverkoren dingen, meer dan we gezegd hebben die ook niet allen te schrijven zijn.

[Het tweede Capittel van deser Prologhe verclaerst]

Het tweede Capittel van deser Prologhe verclaerst, hoe dat tvoorseyde landt van Vlaendren eerstwarf, langhe voor dye gheboorte ons heeren, naer die destructie van Troyen, bydenedelen Troyanen die gheuloden waren betemmert ende bewoont es gheweest wel.vijc.Iaer voor dye gheboorte van Iulius Cesar.

TE dien tijden als Abdon Iuge was ouer die kinderen vanIsrahel, so wasser een prinche ghenaemt Bauo van hooch Frygien, rechtsweer van wijlen Priamus den coninc van Troyen vander moederlijcke sijde, want huerlieder moederen warenghesusteren, dies hi den seluen Priamus sijnen neue, raet, confoort ende hulpe ghedaen hadde naer sijnder macht, yeghendie Griecken, ende beuindende dat hi voor niet ende te vergheefs sijnen neue voorseyde ghedient hadde, ende bekende byder conste van Astronomyen, ende ander secrete scientien, in die welcke hi seer expeert was, dat dat edele geslachte vanTroyen soude ontstronct werden ende te nyeuten gaen indenlande van Asya, omme geplant te sijne in Europen, ende dat voor niet was den griecken te wederstane, daer tegen te stekene, ende van dien hem te meenen wrekende, yeghen den wille der goden gaende contrarie den menschen. Dus docht hem beter te sijne te bughene dan te brekene, ende in obedientie te nighene dan ontwortelt ende te nyeuten al geheel te gane in obstinatichede ende te deser consten hadde hi hem beradenmetten ghenen die hem goets raets ionneden, delibereerde endeghereede hem omme te souckene andere bilanden endewoonsten, achterlatende ende abandonnerende sijn voorseydeconincrijcke, ghelegen in die landen ende onder die subiectie wijlen der Troyanen, dwelc sichtent byden griecken gedestrueert ende te nieuten gedaen es.

Dese voorseyde.coninc.Bauo van Frygien nam met hemalle den schat die hi vergaderen conde, vermanende alle edele ghegoede mannen ende volcke van sijnder familie, hemadresserende, dat si met hem reysen souden met huerlieder schatte, in dien si huerlieder weluaert beminden, dwelc si geerne deden, want onder vele diueersche edele mannen die hem bereet gemaect hadden elc met sijnen schatte, so warendaer.iiij.machteghe hertogen, die metten seluen.coninc.met haerlieder schat ende volcke die reyse aen namen, ooc achterlatende heure landen ende heerlicheden gheleghen onderdie iurisdictie van wijlen den voorseyde groten edelenconincrijcke van Troyen, welcke vergaderinge vanden edelenvanden voorseyde.coninc.aengeuallen sijnde, warenwel.ijc.scepen, waermede hi intreye dede vp die zee vanhellesponte, varende door dye zee mediterrane, passeren [fol. *iiij.v] de die stroomen van Maroch, ommeringende dye costen vanPoortingale ende Spaengien, oock die riuaidgien van Gallieen, Normandien ende Picaerdien, landende als hi tijt ende pas hadde vp een sandich lant, niet verre vanden lande, dat nv heet Henegouwe, ende quam al daer by wonderlicke auentueren, als gheleet te sijne van eenen witten wolue, achteruolgende der antwoorde hem byden goden ghereueleert, dwelc seer lanck waer om te scriuen, daer omme so laet ict lijden, endeghedraechs mi in die edele auctentijcke coronijcken vander stede van Belges, die welcke stadt dye voorseyde Bauo eerst fondeerde, ende gaf huer den name Belges, daen of men seecht dat die selue stadt was die hooftstadt van den edelen lande vanLottrijcke, eensdeels gheleghen in Brabant, in Vlaenderen, endein Henegouwe, streckende tot byder stede van Doornicke.

Waer of dat die Coronijcken seggen dat die selue stede van Belges ghemaeckt was inden name vanden god Belus, vadere van Nynus coninc van Babylonien oft van Assyrien die welcke fondeerde die groote stede van Niniue, ende hi was deerste inuentuer vindende afgoderie, want hi dede consacreren die ymage ende beelde van sijnen vader Belus (ende die dede hi sijnen ondersaten aenbidden, ende dede hem lieden goddelicke reuerentie der seluen beelde doen, welcke pestilencie endesonde van ongheloouicheyt sichtent ghespruytet es ouer alle die weerelt totter gheboorten ons heren Iesu christi, die ons denwech der waerheyt met woorden ende wercken geleert heeft, waer of dat alle kerstene menschen hem daghelicx schuldich sijn te danckene ende te louene ende dat god wille vergheuen daer dat ghebuert. Nv omme voort onse voorseyde Coronijcke te achteruolghene ende alle errueren te schuwene, soe beuinde ick byden auctentijcke auctuers dat binnen desen lande van Gaule bellijcque waren in tijden voorleden die grote princepale stedenghenaemt belges daer of dye eene es Beauuais in Artoys, int latijne gheseyt Beluacum, ende in Iulius Cesars bouckenBelloacum, die andere stede ghenaemt Belges es geheetenTreues, ofte Triere ghelegen in Almaengien, die welcke die.Coninc.Bauo te nyeuten dede ende destueerde omme dieswille dat si groten tribuyt hiesschen te weten duysentich sanglieren, geseyt wilde swijnen, duysentich hertenende.C.ossen, segghende dat si waren die souuerayne van alle desen lande van herwaerts ouere, ende seyden grote dreygende woorden in dien men hem lieden den voorseyde tribuyt niet gheuen en wilde, ende si souden die refusanten alle gadere ter doot brengen. Welcke woorden vanden.Coninc.Bauo verstaen sijnde, antwoorde hemlieden dat die troyanen noeyt tribuyt gheuers en waren ouer alle die werelt, maer waren selue ghewone van andere tribuyt tontfane, ende te dier causen alleenen behoorden si ghenen tribuyt te gheuen, dye van Trieren, maer beual selue die van Trieren dat si hem van doe voort aen, ende sijnen conincrijcke van Belges in Lottrijcke den seluentribuyt gheuen souden, wt welcker causen die orloghe rees tusschen den voorseyde twee partyen, in sulcker wijs dat die voorseyde.Coninc.Bauo wan ende destrueerde die stede vanTriere, die seer groot ende machtich was doen ter tijt, ende nae dat hijse hadde doen pilieren, liet hijse verbranden, ende hi bracht van daer eenen onnomelicken schat binnen sijndervoorseyde stede van Belges, ende als victorieus, brochten ooc mede voor heuren gheuanghene die afgoden van Triere, met alle den ghenen daer men den altaer sacrificie mede dede, waer by van dage te dage huerlieder ongeloouicheyt ende afgoderie wassende was, meer dan te voren, want door die selue afgodenvan Triere, ende door die ghene die hi met hem eerst wten lande van Troyen ghebrocht hadde, so dede hi maken binnen sijndernyeuwer stede van Belges.vij.schone wonderlijcke tempelen, ooc so dede hi maken aen die selue stede.vij.poorten ghenaemt na die.vij.planeten met.xc.torren, elcken torre.C.cubitus hoghe ende.xxx.dicke ende daer na so dede hy maken sijn coninclijc pallays in sulcker wijden, breedden ende grootten byna ongelouelic also elc sien mach in die Coronijcke van Belges, endealdus so was dese voorseyde stede van Belges byder destructie van Triere also die Philosophe seyt, die destructie vanden eenen, es die generatie vanden anderen ende weluaert. In deser wijs was die.coninc.Bauo seer gheureest ende ontsien van allen denghenen die ontrent hem lagen ende paelden sijn voorseyderijcke, totter riuiere vanden rijne, [fol. *v.r] ende omme te versterckene sijne alyancie, ten eersten als hy in desen voorseyde lande van herwaerts ouere, wten lande vanFrigien commende metten voorseyde.iiij.hertogen, princepale heren ende edelinghen vanden lande van Troyen ghelant was, so gaf hi elcken vanden voorseyde hertoghen te wijue, een vansijnder dochtere, ende gaf hem lieden liberteyt ende vryhedenomme te makende elc een stadt vp die pale van sinen rijcke ende vp die frontieren van Gaule bellijcque, als elc vandenhertoghen dede, want terwijlen dat hi.coninc.Bauo sijn voorseyde stadt van Belges dede maken, so dede elc vanhemlieden stichten eene stede, die si also haest volmaect hadden (ter plaetsen haerlieder gheconsenteert als huerlieder vader die sijneնolmaeckt hadde. Ende die eerste Hertoghe was ghenaemt Turguncius, die welcke sondeerde die stede van Tongheren vp die riuaige vander zee occiane, inden tijde van sinte Seruaes, dye bisschop van Triere was, ende neue vander maget Marien, ende Iesum hueren sone, gelijc sint Ian baptiste was, welc vertrecken bi myrakelen van sinte Seruaes ghebuerde. Die tweede hertoge was ghenaemt Mossenanus, ende dye passeerde duer tforeest van Ardennen, ende hi fondeerde die stede vanMets in Loreynen, vp die riuiere ghenaemt dye Mossele. Die derde Hertoghe was geheeten Morinen, die stichte dye stede in latijne geheeten Morinum, diemen nv heet Terruwane, in Picaerdien, dwelck te segghene es in latine terra vana, also gheintituleert byden Hunen gheseyt die hongersche, die die selue stede namaels destrueerden. Die vierde hertoge was geheeten Carineus, die welcke sijn ghestichte ende woninghe maecte vp grote riuieren, in meersschen ende marasschen, die welcke hi dede suueren, ende dede in die voorseyde marasschen ende meersschen fonderen eene stede vp pijlen, diemen hiet Carijne, dwelc nv Ghent heet, gheleghen binnen desen voorseyde landen van Vlaendren, ghestaen op drie grote riuieren, daer grote schepen in varen souden, met alle andere aderen die in die selue riuieren vergaderen, loopende mettenvoorseyde riuieren tot in die zee. Vp welcke riuieren Iulius Cesar die eerste keyser van Roome naer dye seuen hondert iaren een schoon Casteel maken dede, so ghi in dese naervolgende Coronijcke wel hooren sult.

Dese voorseyde coninc Bauo als hi alle dinghengheordonneert hadde soe voren verclaerst staet, so intituleerde hy hem bouen den tijtele van sijnder conincklijcker maiesteyt, archidruide, dwelc also vele te seggen es, als prinche der priesteren, ende hooft vanden sacrificien, ende hy starf eerlic inden tijden als Sampson Iuge was ouer die kinderen van Israel, nae wiens ouerlijden, Bauo Belgineus sijn sone succerdeerde in sijn Conincrijc.xliiij.iaren, ten tijden als in Italieen regneerde Iulius excanus Eneas sone, die hi hadde by Ereusa wijlen coninc, Priamus dochtere, van Troyen, van welcken troncke, sichtent commen ende ghedescendeert es die voorseyde Iulius cesar, deerste monarchie vanden Romeynen, van hem beginsel nemende, daen of in deser Coronijcken wat van sijnder regnatie verclaerst wert, midts dat hy in dit voorseyde lant vanVlaendren sekere ghestichten hadde ghedaen maken, omme die van Lottrijcke, ende die van Gallen mede te dwinghene, so ghi int selue capittele hooren sult, maer omme die edele van desen lande te lauderene, dwelck men niet te vullen ghedoen en can, soot blijct byden hertoge Carineus fondatuer vander edelder stede Carinea, dwelc nv die machteghe stadt van Ghendt es, so dat voren verclaert staet, dat noch die ingheboren erfach teghe poorters ende borgheren vander stede, edel, ende vandenbloede der edelder Troyanen ghedescendeert sijn, want die gheslachten vander seluer stede hebben ten diueerschenstonden hueren here ende sijn landt ontsedt ghedaen yeghen die moghentheyt der Gallen, ende andere princhen, ende contrarie sijnde den seluen hueren here ende sijnen lande, soot hier naer in dye Coronijcke verclaert sal werden daert behooren sal, daer of ick noch swijchen wille, ende verclaerssen voort, hoe dat naer die.vij.hondert iaren dat dit voorseyde Landt hadde gheregiert gheweest byden edelen Troyanen, ende naer die regnatie van Alexander Coninck van Macedonien, heere van alle der weerelt, wiens rijcke onghestadich ende onlange duerende, tvoorseyde lant van Vlaenderen versocht was vanden lande van Vlaendren.

[Het tweede Kapittel van deze proloog verklaart]

Het tweede Kapittel van deze Proloog verklaart het dat het land van Vlaanderen eerste maak, lang voor de geboorte van onze Heer, na de vernieling van Troje door de edele Trojanen die gevlogen waren betimmerd en bewoond is geweest wel 700 jaar voor de geboorte van Julius Caesar.

Te die tijden toen Abdon rechter was over de kinderen van Israel zo was er een prins genaamd Bavo van hoog Phrygia, neef van wijlen Priamus de koning van Troje van de moederlijke zijde, want hun moeders waren zusters, dus hij die Priamus zijn neef, raad, comfort en hulp gedaan had naar zijn macht tegen de Grieken en bevond dat hij voor niets en tevergeefs zijn neef gediend had en bekende bij de kunst van astronomie en andere geheime wetenschap, waarin hij zeer expert was, dat het edele geslacht van Troje zou ontworteld worden en te niet gaan in het land van Azië om geplant te worden in Europa en dat het voor niets was de Grieken te weerstaan, daartegen te steken en van die hem te menen wreken tegen de wil der goden dat ging contrarie de mensen. Dus dacht hem beter te zijn te buigen dan te breken en in gehoorzaamheid te nijgen dan ontwortelt en al geheel te niet te gaan in hardnekkigheid en te deze kunsten had hij hem beraden met diegene die hem goede raad gunden, beraad slaande en gereed om te zoeken andere landen en woonstee en liet achter en verliet zijn voorgezegde koninkrijk gelegen in de landen en onder het beheer van wijlen de Trojanen, wat sinds bij de Grieken vernield en te niet gedaan is.

Deze koning Bavo van Frygie nam met hem alle schat die hij verzamelen kon en vermaande alle edele gegoede mannen en volk van zijn familie en berichtte hem dat ze met hem reizen zouden met hun schatten, indien ze hun welvaart bemin de, wat ze graag deden, want onder vele diverse edele mannen die zich bereid gemaakt hadden en elk met zijn schat zo waren daar 4 machtige hertogen die met die koning met hun schat en volk de reis aannamen, ook lieten ze achter hun landen en heerlijkheden gelegen onder die jurisdictie van wijlen het grote edele koninkrijk van Troje, welke verzameling van de edelen van de voorgezegde koning gegaan was en waren wel 200 schepen waarmee hij kwam op de zee van Hellespont en voer de de Middellandse Zee en passeerde de stroom [fol. iiij.v] van Marokko, ging om de kusten van Portugal en Spanje, ook de rivieroevers van Gallië, Normandië en Picardië en landde toen hij tijd en pas had op een zandig land, niet ver van het land dat nu heet Henegouwen en kwam aldaar bij wonderlijke avonturen als geleid te zijn van een witte wolf en volgde na het antwoord hem bij de goden geopenbaard, wat zeer lang was om te schrijven, daaro zo laat ik het gaan en gewaag me in de edele authentieke kroniek van de stad Belges, welke stad de voorgezegde Bavo eerst fundeerde en gaf het de naam Belges waarvan men zegt dat diezelfde stad was de hoofdstad van het edele land van Lotharingen, eensdeels gelegen in Brabant, in Vlaanderen en in Henegouwen en strekt tot bij de stad Doornik.

Waarvan dat de Kronieken zeggen dat diezelfde stad Belges gemaakt was in de naam van de god Belus, vader van Nynus, koning van Babyloni of van Assyrie, die fundeerde de grote stad Ninove en hij was de eerste uitvinder van de afgoderij want hij liet consacreren de afbeelding en beeld van zijn vader Belus (en die liet hij zijn onderzaten aanbidden en liet dat beeld goddelijke reverentie doen, welke pest en zonde van ongeloof sinds gesproten is over de hele wereld tot de geboorten van onze heer Jezus Christus die ons de weg der waarheid met woorden en werken geleerd heeft, waarvan dat alle christen mensen hem dagelijks schuldig zijn te danken en te loven en dat God wil vergeven waar dat gebeurt. Nu om voorts onze Kroniek na te volgen en alle fouten te schuwen zo vind ik bij authentieke auteurs dat binnen dit land van Gaule blijkbaar waren in tijden voorleden de grote belangrijkste steden genaamd Belges waarvan de ene is Beauvais in Artois, in Het latijn genoemd Beluacum en in Julius Caesarՠs boeken Belloacum, de andere stad genaamd Belges is geheten Treues of Trier gelegen in Allemagne die de Koning Bavo te niet deed en vernielde omdat ze grote tribuut eisten, te weten duizend sanglieren, gezegd wilde zwijnen, duizend herten en 100 ossen en zeiden dat ze waren de soevereine van al deze landen van herwaarts over en zeiden grote dreigende woorden indien men hen die tribuut niet geven wilde en ze zouden de weigeraars alle tezamen ter dood brengen. Welke woorden van de Koning Bavo verstaan werden en antwoordde hen dat de Trojanen nooit tribuut gevers waren over de hele wereld, maar waren zelf gewoon van anderen ontvangen en tot die oorzaak alleen behoorden ze geen tribuut te geven die van Trier, maar beval zelf die van Trier dat ze hem van toen af voortaan en zijn koninkrijk van Belges in Lotharingen dezelfde tribuut geven zouden, uit welke oorzaak de oorlog rees tussen die twee partijen in zoՠn wijs dat die Koning Bavo won en vernielde de stad Trier, die zeer groot en machtig was toentertijd, en nadat hij het had laten plunderen liet hij het verbranden en hij bracht vandaar een onnoemelijke schat binnen stad van Belges en als victorieus brachten ook mede voor hun gevangenen de afgoden van Trier met al diegene daar men de altaar sacrificie mee deed waarbij van dag tot dag hun ongelovigheid en afgoderij groeide en meer dan tevoren want door die afgoden van Trier en door diegene die hij met hem eerst uit het land van Troje gebracht had zo liet hij maken binnen zijn nieuwe stad Belges 7 mooie wonderlijke tempels en ook zo liet hij maken aan die stad 7 poorten genaamd naar de 7 planeten met 1000 torens en elke toren 100 cubitus hoog en 30 dik en daarna zo liet hij maken zijn koninklijke paleis in zoՠn wijde, breedte en grootte dat het bijna ongelofelijk was alzo elk zien mag in de kroniek van Belges en aldus zo was deze stad Belges bij de vernietiging van Trier alzo de filosoof zegt de vernietiging van de ene is die destructie van de generatie van de andere en welvaart. Op deze manier was koning Bavo zeer gevreesd en ontzien van al diegene die omtrent hem lagen en paalden aan zijn rijk tot de rivier de Rijn [fol. v.r] en om te versterken zijn alliantie, ten eersten toen hij in deze landen van herwaarts over uit het land van Frigie kwam met de 4 hertogen, belangrijkste heren en edelen van het land van Troje geland was zo gaf hij elk van de hertogen tot wijf een van zijn dochters en gaf hen liberteit en vrijheden om elk te maken een stad op de palen van zijn rijk op de grenzen van Gaule bellijcque, zoals elk van de hertogen deed, want terwijl dat koning Bavo zijn stad van Belges liet maken zo liet elk van hen een stad stichten die ze alzo gauw volmaakt hadden (ter plaatse hen toegestemd als hun vader die de zijne volmaakt had. En de eerste hertog was genaamd Turguncius, die fundeerde de stad Tongeren op de oever van de zee oceaan in de tijde van Sint Servaas die bisschop van Trier was en neef van de maagd Maria en Jezus haar zoon gelijk Sint Jan de doper was, welk vertrekken bij mirakels van Sint Servaas gebeurde. De tweede hertog was genaamd Mossenanus en die passeerde door het bos van Ardennen en hij fundeerde de stad Metz in Lorraine op de rivier genaamd de Moezel. De derde Hertog was geheten Morinen en die stichtte de stad in Latijn geheten Morinum die men nu heet Terwaan, in Picardië, wat te zeggen is in Latijn terra vana, alzo getiteld bij de Hunnen gezegd in Hongaars die deze stad later vernielden. De vierde hertog was geheten Carineus die zijn stichting en woning maakte op grote rivieren, in meren en moerassen die hij liet zuiveren en liet in die moerassen en meren funderen een stad op pijlers, die men Carijne noemde, wat nu Gent heet, gelegen binnen deze landen van Vlaanderen en stond op drie grote rivieren waar grote schepen in varen zouden met alle andere aderen die in diezelfde rivieren verzamelen en liepen met de voorgezegde rivieren tot in de zee. Op welke rivieren Julius Caesar de eerste keizer van Rome na die zevenhonderd jaren een mooi kasteel maken liet zo ge in deze navolgende kroniek wel horen zal.

Deze koning Bavo toen hij alle dingen geordend had, zo voor verklaard staat, zo betitelde hij hem boven de titel van zijn koninklijke majesteit, archidruide, wat alzo veel te zeggen is, als prins der priesteres en hoofd van de sacrificin en hij stierf fatsoenlijk in de tijd toen Samson rechter was over die kinderen van Israël, na wiens overlijden Bavo Belgineus, zijn zoon opvolgde in zijn koninkrijk 44 jaren, ten tijden toen in Italie regeerde Julius Excanus, de zoon van Eneas die hij had bij Ereusa, de dochter van wijlen koning Priamus van Troje, van welke tronk sinds komen en afgestamd is die voorgezegde Julius Caesar de eerste monarchie van de Romeinen en nemen van hem een begin waarvan in deze kroniek wat van zijn regeren verklaard wordt mits dat hij in dit land van Vlaanderen zekere stichtingen had laten maken om die van Lotharingen en die van Gallië mee te dwingen zo ge in hetzelfde kapittel horen zal, maar om de edelen van deze landen te prijzen, wat men niet te volle doen kan zo het blijkt bij de hertog Carineus stichter van de edele stad Carinea, wat nu die machtige stad Gent is dat voor verklaard staat, dat nog de ingeboren erfelijke tegen poorters en burgers van de stad edel en van het bloede der edele Trojanen afgekomen zijn want de geslachten van die stad hebben te diverse stonden hun heer en zijn land ontzet gedaan tegen de mogendheid van Gallië en andere prinsen en waren contrarie dezelfde heer en zijn land zo het hierna in de kroniek verklaard zal worden daar het behoren zal, waarvan ik nog zwijgen wil en verklaar voort hoe dat na die 700 jaren dat dit land had geregeerd geweest bij de edele Trojanen en na de regering van Alexander, koning van Macedoni, heer van de hele wereld wiens rijk ongestadig en kort duurde dat land van Vlaanderen verzocht was van het land van Vlaanderen.

[fol. *v.v] [Nv suldi hooren hoe Iulius Cesar, omme tlant van Lottrijcke ende die gallen te bedwinghene]

Nv suldi hooren hoe Iulius Cesar, omme tlant van Lottrijcke ende die gallen te bedwinghene, ter obedientie vandenRomeynen, in dit voorseyde lant van Vlaendren diueersche ghestichten gemaect heeft etc

IN Loths tijden die.lxxvi.Iaer Baeliu ende Rechter was ouer dat volc van Israel, so quam eene dye Ianus ghenaemt was, dye een borch maecte, vp die stede daer nv Rome staet, ende dese borcht was Ianulus ghenaemt, ende Ianus was dye eerste coninck van Italieen, ende dit was hondert iaer ende.vij.na dat die kinderen van Israel door die roode zee ghegaen waren, doen Pharao met alle sinen scharen daer inne verdranc. Na Ianus quam vp die voorseyde plaetse regneren Saturnus dye wt Creta ghevloden was, ende naer hem regneerdere Picus, ende naer Picus regneerde Famus, ende nae Famus regneerde Latinus, ende in Latinus tijden wart die edele stadt van Troyen ghedestrueert vanden Griecken, ende doen so quam Eneas vanTroyen gheuaren in Italieen, ende daer so nam hi Latinus dochter tot eenen wijue, ende die.v.Coninghen dye voor Eneas haddengheweest, die hadden ontrent.C.ende.l.iaren gheregneert in Italieen. Dese Eneas stichte die stede van Pado, daer hi starf, endena Eneas, so wart sijn sone Ascanius coninc, ende dese coninck Ascanius temmerde in Italyen een groote stadt die Alba hiet, ende na Ascanius regneerden in dese stadt Alba.xiiij.coninghenachter een, ende dese.xiiij.coningen regneerden in Alba ontrent.iiijc.ende.xl.iaren, ende hier na so temmerde alder eerst die stadt van Roome Romulus, ende Remus sijnen broedere, ende doen doode Romulus sinen broeder Remus, ende also bleef Romulus alder eerst alleene regnerende, in die stadt van Rome. Ende na Romulus regneerden in Rome noch.vi.coningenontrent.ijc.ende.xl.iaren, ende doen so wert die.vij.ste.coninc.verdreuen, die ghenaemt was Tarquiniussuperbus, omme dies wille dat sijn sone Lucresiam vercracht hadde. Ende hierna so worden binnen Rome, ghecorenRaetsmannen oft Burghemeesteren, die Consules hieten, endedese Consules regierden Rome.iiijc.ende.lxiiij.iaren, tot dat Iulius cesar ofte Gayus quam die met foortsen die moghentheyt vanRome in nam, ende die alleene eerste here van Rome was, endeooc keysere, daer alle die Keysers afgecommen zijn, ende ooc die stede van ghent.

Ende nae dat die Romeynen den.vij.sten.Coninc.van Rome verdreuen hadden soot voorsede es, doen coren si Raetsmannendie met eeren ende met grote vromicheyt dye stadt van Rome regieren souden, so dat Rome dat hooft vander weerelt was, ende int eerste iaer nae dat die coninghen verdreuen waren, doen so wart Brutus die eerste raetsman ghecoren, die den.coninc.Tarquinum selue verdreuen hadde, ende na hemworden ander raetsmannen ghecoren, die Rome.xl.iaer regierden, ende int.xl.ste iaer werden te Rome ghecoren.x.mannen, die decemviri ghenaemt waren, endedese.x.mannen regierden Rome. Ende int honderste ende.vi.iaren.xxxvi.iaer na dat die Coninghen van Rome verdreuen waren, doen coren die Romeynen weder eenen raetsman, die de stadt van Rome regierde, ende dese wart weder Consul ghenaemt, ende Cetillus was dye eerste Raetsman weder, ende na Cetillus regneerden te Rome, andere Consules achter een tot int.C.ende.xlviij.ste iaer, nae dat die Coninghenverdreven waren, ende doen coren die Romeynen Quintilium tot eenen regierdere, ende dese regierder wart Dictator ghenaemt, ende nae Quintilium regierden Rome andere dictatores achter een tot int.C.ende.lxxxvi.ste iaer. Ende doen so coren die Romeynen weder eenen Raetsman tot eenen regierdere, die Consul ghenaemt was, ende dese Raetsman dye was Papirius ghenaemt, ende na Papirius regierde Rome andere raetsmannen, achter een tot in dat.ijc.ende.xliiij.ste iaer, naer dat die coninghen veriaecht waren, ende in dat iaer werden te Rome twee Consules ghecoren, die Mannilius ende Regalus genaemt waren, ende alle iare waren te Rome twee nyeuwe consules ghecoren, die Rome regierden, tot int.ijc.ende.xcij.ste iaer naer der coninghen verdrijuinghe, ende vp desen tijt regierde Rome Publius Cornelius scipio, ende int.ijc.ende.xcviij.ste iaer regierde Rome Fabius maximus, endedese wart weder Dictator ghenaemt. Ende int iaer daer naer regierden Rome weder twee Consules, Lucius eraculius pau- [fol. *vi.r] lus ende Terencius varro, ende int iaer.iijc.endeiij.regierde Rome als een raetsman Leuinius ende Marcellus, endeint.iijc.ende.v.Iaer, Claudius Marcus ende Leuinius salinator ende int.iijc.ende.lxi.iaer, na dat die Coninghen verdreuenwaren, so wart Scipio affricanus raetsman ghecoren te Rome, ende int.iijc.endelxiij.iaer wart die ionge Scipio affricanusraetsman ende regierder van Rome ghecoren, endeint.iijc.ende.xcij.iaer, werden Metellus ende Posthumius raetsmans ende regierders te Rome ghecoren. Int iaer.iiijc.ende.iiij.na dat die coningen waren verdreuen, so waren Gayus Marcius ende Marius, tot raetsmannen enderegierders van Rome ghecoren. Int iaer.iiijc.ende.xxij.wart Silla met foortsen alleen raetsman ende regierder van Rome ghecoren. Int iaer.iiijc.xlix.wart Marcus Tullius Cicero raetsman ende regierder van Rome ghecoren. Int iaer.iiijc.ende.lviij.werden Pompeius ende Crassus tot regierders ende raetsmannen ghecoren. Int iaer.iiijc.ende.lxij.wart IuliusCesar ofte Gayus alleen heere ende Keyser van Rome, ende na hem sijnt ghebleuen Keyseren totten daghe van heden, die Rome alleene regeerden.

[fol. *v.v] [Nu zal je horen hoe Julius Caesar om het land van Lotharingen en van Gallie te bedwingen.]

Nu zal je horen hoe Julius Caesar, om het land van Lotharingen en Gallie te bedwingen, ter gehoorzaamheid van de Romeinen in dit land van Vlaanderen diverse stichtingen gemaakt heeft etc.

In Loth’s tijden die 76 jaar baljuw en rechter was over dat volk van Israel zo kwam een die Janus genaamd was die een burcht maakte op de plaats waar nu Rome staat en deze burcht was Janulus genaamd en Janus was de eerste koning van Italie en dit was 107 jaar nadat de kinderen van Israel door de Rode Zee gegaan waren toen Farao met al zijn scharen daarin verdronk. Na Janus kwam op die voorgezegde plaatste regeren Saturnus die uit Kreta gevlogen was en na hem regeerde Picus en na Picus regeerde Famus en na Famus regeerde Latinus en in Latinus tijden werd die edele stad van Troje vernield van de Grieken en toen zo kwam Eneas van Troje gevaren in Italië en daar zo nam hij Latinus dochter tot een wijf en de 5 koningen die voor Eneas waren geweest die hadden omtrent 150 jaren geregeerd in Italie. Deze Eneas stichtte de stad Padua waar hij stierf en na Eneas zo werd zijn zoon Ascanius koning en deze koning Ascanius timmerde in Italie een grote stad die Alba heette en na Ascanius regeerden in deze stad Alba 14 koningen achter elkaar en deze 14 koningen regeerden in Alba omtrent 440 jaren en hierna zo timmerde allereerst de stad van Rome Romulus en Remus, zijn broeder, en toen doodde Romulus zijn broeder Remus en alzo bleef Romulus allereerst alleen regeren in de stad Rome. En na Romulus regeerden in Rome nog 6 koningen omtrent 240 jaren en toen zo werd de 7de koning verdreven die genaamd was Tarquinius Superbus, omdat zijn zoon Lucresia verkracht had. En hierna zo werden binnen Rome gekozen raadsmannen of burgemeesters die consuls heten en deze consuls regeerden Rome 480 jaren totdat Julius Caesar of Gayus kwam die met kracht de mogendheid van Rome innam en die alleen eerste heer van Rome was en ook keizer waar alle keizers van gekomen zijn en ook de stad Gent.

En nadat de Romeinen de 7de koning van Rome verdreven hadden zo het gezegd is toen kozen ze raadsmannen die met eren en met grote dapperheid de stad Rome regeren zouden, zodat Rome dat hoofd van de wereld was en in het eerste jaar nadat de koningen toen zo werd Brutus de eerste raadsman gekozen die de koning Tarquinum zelf verdreven had en na hem werden ander raadsmannen gekozen die Rome 40 jaar regeerden en in het 40ste jaar werd te Rome gekozen 10 mannen die decemviri genaamd waren en deze 10 mannen regeerden Rome. En in het 106de jaar, 36 jaar nadat de koningen van Rome verdreven waren, toen kozen de Romeinen weer een raadsman die de stad Rome regeerde en deze werd weer consul genaamd en Cetillus was de eerste raadsman weer en na Cetillus regeerde te Rome andere consul achter elkaar tot in het 148 jaar nadat de koningen verdreven waren en toen kozen de Romeinen Quintilius tot een regeerder en deze regeerder werd dictator genaamd en na Quintilius regeerden Rome andere dictators achter elkaar tot in het 186ste jaar. En toen zo kozen de Romeinen weer een raadsman tot een regeerder die consul genaamd was en deze raadsman die was Papirius genaamd en na Papirius regeerde Rome andere raadsmannen, achter elkaar tot in het 244ste jaar nadat de koningen verjaagd waren en in dat jaar werden te Rome twee consuls gekozen die Mannilius en Regalus genaamd waren en alle jaren waren te Rome twee nieuwe consuls gekozen die Rome regeerden tot in het 292ste jaar na het verdrijven van de koningen en op deze tijd regeerde Rome Publius Cornelius Scipio en in het 298ste jaar regeerde Rome Fabius Maximus en deze werd weer dictator genaamd. En in het jaar daarna regeerde te Rome weer twee consuls, Lucius Eraculius Paulus [fol. vi.r] en Terencius Varro en in het jaar 303 regeerde Rome als een raadsman Levinius en Marcellus en in het 305ste jaar Claudius Marcus en Levinius Salinator en in het 356ste jaar nadat de koningen verdreven waren zo werd Scipio Africanus raadsman gekozen te Rome en in het 363ste jaar werd de jonge Scipio Africanus raadsman en regeerder van Rome gekozen eni het 392ste jaar werden Metellus en Posthumius raadsmannen en regeerder te Rome gekozen. In het 404de jaar nadat de koningen waren verdreven zo waren Gaius Marcius en Marius, tot raadsmannen en regeerders van Rome gekozen. In het jaar 422 werd Silla met kracht alleen raadsman en regeerder van Rome gekozen. In het jaar 449 werd Marcus Tullius Cicero raadsman en regeerder van Rome gekozen. In het jaar 458 werden Pompejus en Crassus tot regeerders en raadsmannen gekozen. In het jaar 462 werd Julius Caesar of Gayus alleen heer en keizer van Rome en na hem zijn het keizers gebleven tot de dag van heden die Rome alleen regeerden.

Iulius die wart gesonden vanden Romeynen int duytsche lant ende in Gallieen, omme alle die natien vanden volcke onderdie subiectie vanden Romeynen te bringhene, ende Iulius die trac alder eerst met sinen volcke ende heyre ouer dat gheberchte van Italieen int duytsche lant, dat Alemanien ofte Germanien ghenaemt es, ende dit was ontrent Zwitserlant, endedaer dede hi een brugghe maken, daer hi met sijnen heyre, ouer den rijn in Gallieen trac, dat nv Vranckerijcke ghenaemt es, endeal hadden die duytschen ende Gallen veel nederlaghen ghehadt tegen die Romeynen, nochtans en was in Gallieen oft in duytschlant noeyt Romeyn ghecommen, omme die landen te beuechten. Ende doen die Gallen dat vernamen, dat Iulius cesar met groter macht in Galliea quam, so vergaderden si een heyr wt allen den landen van Gallieen, ende Germanien, om Iulius te beuechtene, eer hi ouer den rijn in Gallieen quame ende die Beauuoisijnen die Bellouagi genaemt waren, dye waren vp dien tijt die cloucste ende die machtichste van volcke die wt gheheel Gallieen ghecommen waren, ende waren wel.lxm.wtgelesen mannen sterc, die tegen Iulius Cesar quamen. Die Zwitsen endeSwanen die quamen van.xij.steden teghen Iulius cesar met.lm.mannen wel ghewapent, Nerrij die nv Tornasijnenghenaemt worden, quamen ooc met xlviijm.mannen ghewapent, dye van Atrecht ende die van Ambiens met den Artoysen, die brochten met hemlieden bet dan.xvim.mannen, van orloghen, Merapi quamen tegen Iulius cesar met.ixm.mannen, die Callenoysen die men nv Vlamingen noemt, die quamenmet.viij.duysent mannen, dye Vermendoysijnen brochten.xm.mannen, Cateli ende accuazij diemen nv Henewiers noemt, die brochten met haer.xviijm.mannen, ende Analoysen ende Tongry, diemen nv Brabantsoenen noemt, die brochten.xm.mannen. Adules Conclurses, Eburones, Ceroci, endeCenani, die Allemanen ofte hooghe duytschen ghenaemt waren, die brochten met haer.xlm.mannen van wapenen, ende alle dese voorseyde waren sterc.ijc.duysent ende.lxxxijm.wtgelesen mannen, die tegen Iulius Cesar quamen om hem te beletten, dat hi ouer den rijn niet passeren en soude, maer dese Gallen endeGermanen werden byna alle van Iulius cesar versleghen, also datter seer luttel ontuloden.

Hier nae wert Iulius gheware dat die Barbaren wedergrote schare van volcke vergadert hadden van menich duysent, ende hier tegen so sant hi eenen Roomschen capiteyn, dye Gabba genaemt was, met.xij.Legioenen van Romeynen, endedese verslougen meer dan.xxxijm.mannen vanden Gallen oft Barbaren. Hierna so trocken die Aquitanien, die ouer die riuiere ghenaemt Gheroude woonden, ende wouden tegen Iuliusvechten, maer Iulius versloucher meer dan.xlviijm.mannen vanhaerlieder volcke, ende hier naer bereyden haer alle die Germanen die tusschen den rijn ende der elue woonden, omme Iulius Cesar te bestrijdene want si haer verlies cleyn achteden, ende teghen dese slouch Iulius so meneghen strijt dat hi meer dan vierwarf hondert duysent mannen ende.xl.duysent vanhaer verslouch, ende hier naer so ghecreech Iulius inne vele borghen ende steden in Gallieen, in Germanien. Ende hier naer so dede Iulius sijn brugghe voorseyt breken die hy ouer den Rijn hadde doen maken, ende hi quam met sijnder schare van volcken den Rijn afgheuaren, ende onder weghe so stichtede hi die stadt van [fol. *vi.v] Gulicke, ende doen dede hi Nymweghen maken, in Ghelderlant, tot een pale, ende teekenen dat hi al Gallen ende Germanien tot daer toe onder den Romeynen ghebracht hadde, ende alle dat lant dat beneden Nymweghen lach vp dien tijt Sassen ghenaemt, ende van Nymweghen so track Iulius ouer die mase, ende daer nam hy ooc al dat lant inne, ende hi maectet al den Romeynen onderdaen.

Aldus so hadde Iulius gheconquesteert Almanien, Zassen, Zwauen, Zwitsen, Doringhen, Aquitanien, ende Gallieen, ende hi hadde bi hem eenen rudder die hiet Brabon, ende om dat hi desen rudder seere beminde soe maecte hi hem coninc vanDoringhen, ende van Agrippinen, dat nv Cuelen es, want Cuelen was doen die hooftstadt van Agrippinen.

Julius die werd gezonden van de Romeinen in Duitsland en in Gallie om alle naties van volk onder het beheer van de Romeinen te brengen en Julius die trok aller eerst met zijn volk en leger over dat gebergte van Italie in Duitsland dat Allemagne of Germanië genaamd is en dit was omtrent Zwitserland en daar liet hij een brug maken waar hij met zijn leger over de Rijn in Gallie trok dat nu Frankrijk genaamd is en al hadden de Duitsers en Gallie veel nederlagen gehad tegen de Romeinen, nochtans was in Gallië of in Duitsland nooit een Romein gekomen om de landen te bevechten. En toen die van Gallie dat vernamen dat Julius Caesar met grote macht in Gallie kwam zo verzamelden ze een leger uit alle landen van Gallie en Germanie om Julius te bevechten eer hij over de Rijn in Gallie kwam en de van Beauvais die Bellovagi genaamd waren die waren op die tijd de kloekste en het machtigste van volk die uit geheel Gallië gekomen waren en waren wel 60 000 uitgelezen mannen sterk die tegen Julius Caesar kwamen. De Zwitsers en Zwaben die kwam van 12 steden tegen Julius Caesar met 50 000 mannen goed gewapend, Nerrij die nu Tornasijnen genaamd worden, kwamen ook met 48 000 mannen gewapend, die van Atrecht en die van Amiens met die van Artois die brachten met hen meer dan 16 000 mannen van oorlog, Merapi kwamen tegen Julius Caesar met 9 000 mannen, de Callenoisen die men nu Vlamingen noemt die kwamen met 8 000 mannen, die van Vermandois brachten 10 000 mannen, Cateli en Accuazij die men nu Henegouwers noemt die brachten met hen 18 000 mannen en Analoysen en Tongry, die men nu Brabanders noemt die brachten 10 000 mannen. Adules Conclurses, Eburones, Ceroci, en Cenani, die Allemagne of hoge Duitsers genaamd waren, die brachten met hen 40 000 mannen van wapens en al deze voorgezegde waren sterk 2882 000 uitgelezen mannen die tegen Julius Caesar kwamen om hem te beletten dat hij niet over de Rijn zou passeren, maar deze Galliers en Germanen werden bijna alle van Julius Caesar verslagen alzo dat zeer weinig ontkwamen.

Hierna werd Julius gewaar dat de Barbaren weer een grote schaar van volk verzameld hadden van menige duizenden en hiertegen zo zond hij een Romeinse kapitein die Gabba genaamd was met 12 legioenen van Romeinen en deze versloeg meer dan 32 000 mannen van de Gallië of Barbaren. Hierna zo trokken die van Aquitani die over de rivier genaamd Gironde woonden en wilden tegen Julius vechten, maar Julius versloeg er meer dan 48 000 mannen van hun volk en hierna bereidden zich alle Germanen die tussen de Rijn en Elbe woonden om Julius Caesar te bestrijden want ze achtten hun verlies klein en tegen deze sloeg Julius zo menige strijd zodat hij meer dan viermaal honderd duizend en 40 000 van hen versloeg en hierna zo verkreeg Julius vele burchten en steden in Gallie en in Germani. En hierna zo liet Julius zijn brug afbreken die hij over de Rijn had laten maken en hij kwam met zijn scharen van volkeren de Rijn afgevaren en onderweg zo stichtte hij de stad [fol. vi.v] Gulik en liet hij Nijmegen maken in Gelderland tot een paal en teken dat hij al Gallie en Germanie tot daartoe onder de Romeinen gebracht had en al dat land dat beneden Nijmegen lag op die tijd Saksen genaamd en van Nijmegen zo trok Julius over de Maas en daar nam hij ook al dat land in en hij maakte alles aan de Romeinen onderdanig.

Aldus zo had Julius veroverd Allemagne, Saksen, Zwaben, Zwitserland, Thüringen, Aquitanië en Gallië en hij had bij hem een ridder die Brabon heette en omdat hij deze ridder zeer beminde zo maakte hij hem koning van Thüringen en van Agrippina, dat nu Keulen is, want Keulen was toen de hoofdstad van Agrippina.

Naer dat Iulius alle dese landen in sijn handen ghecreghen hadde, so quam hi nederwaerts, van ouer dye mase, met alle sijnen volcke tot in Vlaendren, dwelc doen hiet het woud sonder ghenade, ende hi quam ter plaetsen daer hi die leye ende die schelde vant, welcke plaetse hem wtnemende seer wel behaechde, ende hy vant daer een stercke stede, die daer voortijts byden Troyanen ghemaect was, ghenaemt Carinee, so voren geseyt es, aen die welcke stede hy aen dwest eynde dede een schoon ende sterc casteel maken, vp pijlen, want het een marasch was, ende midts dat hi die selue stede ghefondeert vant vp pijlen, noemde tvoorseyde casteel na hem Gayanda, so nv die stede vp den dach van heden ende sichtent die fondatie vandenseluen casteele geheeten es, want hy Gayes Iulius cesar ghenaemt was, ende naer dat hy tvoorseyde casteel volmaect hadde so dede hy buyten der voornomder stede ende casteele maken twee tempelen, daermen Mercurius den afgod aenbidden soude, dwelc nv die cloosteren ende Abdyen sijn vansinte Peeters ende sinte Baefs, ende in dese stadt so liet hy al sijn volc dat ter orloghe niet meer dienende was, ofte die met hemgheen armoede lijden en wilden. Ende van daer so track hi lancx der zee, omme meer lants te winnene, ende doen so stichte hy Lillebuc, dwelc nv sinte Maurissis kercke es te Rijssele, endeThorout, ende doen hiet Vlaendren twout sonder ghenaden endedaer woonde lancx te zee seer grote ruesen die Iulius alle verslouch, ende Iulius wan alle dye landen west van der zee. Ende also trac hy tot Bolonien ofte Beunen, ende hier na versach Iulius ouer die zee noch een lant dat groot Bretaengien ghenaemt was, dwelck datmen nv heet Inghelant, maer binnenden tijt dat hi te Buenen lach, so dede hi daer een sterc casteel maken, ende daer na so track Iulius ouere na Inghelant met alle sijne schare, daer hi tot twee reysen wederstaen was van dien volcke, so dat Iulius daer vele van sinen volcke doot liet, endekeerde weder na Buenen als hi daer een wijle tijts ghelegen hadde

Doen quamen tot Agrippinen, dat es Cuelene bi Braboene voorseyde drie grote heren van Iulius cesars wege, met grote macht van volcke. Die eene hiet Brutus, dye andere Crassus, ende die derde die hiet Ecliopus, dye Brabon seer benijde, omme dat Iulius hem coninc ghemaect hadde van Doringhen, ende si seyden tot Brabon als dat si trecken wilden tot Iulius omme hembystant te doene, so dat Brabon met hemlieden track, ende si quamen te samen met haerlieder volcke tot Lueuene, dat nv Brabant es, ende daer stont eenen tempel daer die heeren denafgod Mars plaghen te gheloouene oft te aenbedene, maer eenege boecken orconden dat Brabon Iulius daer gheloefde endeeedt dede van des rijcx van Rome weghe, doen hi dat lant vanhem ontfinc.

Ende doen so trocken dese .iiij.heeren voorseyde van daer den rechte wech naar Iulius, ende sy quamen lijdende door een lant dat vol riets stont, ende doen seyden die heeren, hier moet emmers van water bi wesen. Doen seyde daer een diet lant kende, dat daer by liep een riuiere die de Schelde hiet, ende dat daer vp die passaegie, daer si ouer moesten schepen woonde eenen ruese vp eenen torren, ende hy wachte daer den tol, want die ouer die schelde wouden sijn, die moesten daer laten die helft van hueren goede, ofte die dat ontvoerde die moester latenhaerlieder een hant. Die heren dit verhoorende seyden dat si den ruese beuechten moesten, doen so seyde Brabon dat hijt doen soude, dwelck hi dede, ende hy verslouch den ruese met groter pine ende arbeyt, ende slouch den reuse sijn een hant of, ende wierpse ontrent der haluer schelde, ende also verre als hi die hant wierp, also verre so behoort die schelde aen Brabant, ende van dier hantwerpinge, so [fol. i.r] heeft Antwerpen noch den name behouden.

Ende doe die ruese doot was, so trocken die vier herenvoorseyde naar Iulius, ende als si quamen ter plaetsen daer nv Ghent staet, daer Iulius seer aen gewrocht hadde, dese plaetse voorseyde dye behaechde den heeren seer wel, seggende tot malcanderen, dat dat een seer wtnemende stercke plaetse was, ende daer vernamen si dat Iulius te Buenen lach, ende doen so trocken si daerwaert, ende als si daer quamen, was Iulius seer blijde van haerlieder comste.

Ende corts daer na so trac Iulius ouer met sijne scharenvan volcke nae groot Brytaengien, dat nv Inghelant es, ende daer comende, so wart daer seer gheuochten ende bitterlick, endemet groten arbeyde ende pijne so verslouch hi hueren here endeconinck ghenaemt Cassibiliaen, ende hi maecte groot Brytaengien gheheel onderdaen den Romeynen, so dat si hem moesten tribuyt gheuen.

Ende also wederomme keerende in Vlaendren daer hi vele Roouers vandt, die hy alle te nyeuten dede, ende hi slouchse alle doot, ende dat was ontrent thorout, ende hi gaf te dier plaetsen in Vlaendren schone preuilegien ende vryheden, ende daer vertrocken die heren, hoe dat Brabon den reuse versleghenhadde vp die schelde, daer dat riet stont, daer die ruese grotentol nam, ende hoe dat hi des ruesens hant gheworpen hadde in die schelde, ende hi trac metten heren ouer die schelde daer dentorre stont, daer die ruese woonde, daer nv tclooster van sinte Michiels staet Tantwerpen, ende Iulius dede daer maken een borch, ende hi maecte die plaetse ende die eerde heylich, naer die heydensche ende Roomsche manieren, ende hi maecte daer den coninc Brabon Marcgraue des helichs rijcx, ende om denhantwerp die Brabon wierp, so gaf hi der stadt den name Antwerpen, ende Iulius die gaf die wapene van Antwerpen een borch van siluere, int velt van kele, ende noch twee handen, ende noch voeren si vp den dach van heden, den tijttele, vanden Marcgraefschepe des helichs Rijcx, van des keysers van Roomen weghe

Nadat Julius al deze landen in zijn handen gekregen had zo kwam hij nederwaarts over de Maas met al zijn volk tot in Vlaanderen, wat toen heette het woud zonder genade, en hij kwam ter plaatse daar hij de Leie en de Schelde vond, welke plaats hem uitnemend zeer goed behaagde en hij vond daar een sterke stad die daar voortijds bij de Trojanen gemaakt was, genaamd Carinee, zo voor gezegd is, aan welke stad hij aan de westkant een mooi en sterk kasteel liet maken op pijlers want het was een moeras en mits dat hij diezelfde stad gefundeerd had pijlers, noemde het kasteel naar hem Gayanda, zo nu die stad op de dag van heden en sinds de fundatie van dat kasteel geheten is, want hij was Gayes Julius Caesar genaamd en na dat hij dat kasteel volmaakt had zo liet hij buiten die stad en kasteel maken twee tempels waar men Mercurius de afgod aanbidden zou, wat nu de kloosters en abdijen zijn van Sint Petrus en Sint Baaf en in deze stad zo liet hij al zijn volk dat ter oorlog niet meer diende of die met hem geen armoede lijden wilden. En vandaar zo trok hij langs de zee om meer land te winnen en toen zo stichtte hij Lillebuc, wat nu Sint Mauris kerk is te Rijsel en Torhout en toen heette Vlaanderen het woud zonder genade en daar woonde langs de zee zeer grote reuzen die Julius allen versloeg en Julius won alle landen west van de zee. En alzo trok hij tot Bolonien of Boulogne-sur-Mer en hierna zag Julius over de zee nog een land dat groot Bretagne genaamd was, wat men nu noemt Engeland, maar binnen de tijd dat hij te Boulogne-sur-Mer lag zo liet hij daar een sterk kasteel maken en daarna zo trok Julius over naar Engeland met al zijn scharen waar hij tot twee keer weerstaan was van dat volk, zodat Julius daar veel van zijn volk dood liet en keerde weer naar Boulogne-sur-Mer waar hij een tijdje gelegen had.

Toen kwamen tot Agrippina, dat is Keulen bij Brabon voorgezegd, drie grote heren vanwege Julius Caesars met grote macht van volk. De ene heette Brutus, de andere Crassus en de derde die heette Ecliopus die Brabon zeer benijdden omdat Julius hem koning gemaakt had van Thuringen en ze zeiden tot Brabon als dat ze trekken wilden tot Julius om hem bijstand te doen, zodat Brabon met hen trok en ze kwamen tezamen met hun volk tot Leuven, dat nu Brabant is, en daar stond een tempel daar de heren de afgod Mars plagen te geloven of te aanbidden, maar enige boeken verkondigen dat Brabon Julius daar beloofde en eed deed vanwege het rijk van Rome toen hij dat land van hem ontving.

En toen zo trokken deze 4 heren vandaar de rechte weg naar Julius en ze kwamen gaan door dat land dat vol riet stond en toen zeiden die heren, hier moet immer water bij wezen. Toen zei daar een die het land kende dat daarbij liep een rivier die de Schelde heette en dat daar op de passage waar ze over moesten schepen woonde een reus op een toren en hij bewaakte daar de tol, want die over de Schelde wilden zijn die moesten daar laten de helft van hun goederen of die dat niet wilde die moesten er laten een hand. De heren die dit hoorden zeiden dat ze de reus bevechten moesten, toen zo zei Brabon dat hij het doen zou, wat hij deed en hij versloeg de reus met grote pijn en moeite en sloeg de reus zijn ene hand af en wierp het omtrent halfweg de Schelde en alzo ver als hij die hand wierp, alzo ver zo behoort de Schelde aan Brabant en van dat handwerpen zo [fol. i.r] heeft Antwerpen nog de naam behouden.

En toen die reus dood was zo trokken die vier heren naar Julius en toen ze kwamen ter plaatse daar nu Gent staat, daar Julius zeer aan gewrocht had, deze plaats die behaagde de heren zeer goed en zeiden tegen elkaar dat het een zeer uitnemende sterke plaats was en daar vernamen en dat Julius te Boulogne-sur-Mer lag en toen zo trokken ze derwaarts en toen ze daar kwamen was Julius zeer blijde van hun komst.

En kort daarna zo trok Julius over met zijn scharen van volk naar groot Bretagne, dat nu Engeland is, en toen hij daar kwam zo werd daar zeer gevochten en bitter en met grote moeite en pijn zo versloeg hij hun heer en koning genaamd Cassibiliaan, en hij maakte groot Bretagne geheel onderdanig de Romeinen zodat ze hem tribuut moesten geven.

En alzo wederom kerende in Vlaanderen waar hij vele rovers vond die hij alle te niet deed en sloeg ze allen dood en dat was omtrent Torhout en hij gaf te die plaats in Vlaanderen mooie privilegies en vrijheden en daar vertelden de heren hoe dat Brabon de reus verslagen had op de Schelde waar dat riet stond daar de reus grote tol nam en hoe dat hij de hand van de reus geworpen had in de Schelde en hij trok met de heren over de Schelde daar de toren stond waar de reus woonde waar nu het klooster van Sint Michiel staat te Antwerpen en Julius liet daar maken een burcht en hij maakte de plaats en de aarde heilig, naar de heidense en Romeinse manieren, en hij maakte daar koning Brabon marktgraaf van het heilige rijk en vanwege het handwerpen die Brabon wierp zo gaf hij de stad de naam Antwerpen en Julius die gaf de wapens van Antwerpen een burcht van zilver in veld van keel en nog twee handen en nog voeren ze op de dag van heden de titel van het marktgraafschap van het heilige rijk vanwege de keizers van Rome.

Binnen den tijden dat Iulius cesar hier in Vlaendren was, doen ter tijt geheeten dwout sonder ghenaden soot voorseyde es, so voer hy iaghen met sijnen heren, ende si iaechden eenen hert, die welcke als hi niet ontulieden en conste soo viel hi neder ter eerden voor Iulius cesar, ende weende tranen also dye hertenplegen alsse sien dat si steruen moeten. Doen nam Iulius denhert vp ende liet niet meer iagen, ende dede den seluen hert aendoen eenen gulden halsbant aen sijnen hals, die seer costelic was, ende vp den halsbant stont ghescreuen in griecsche letteren aldus Iulius cesar heeft mi gheuaen, maer door sijn edelheyt liet hi mi gaen, ende desen hert leefde na Iulius menich hondert iaren, want den bant was ghewassen in sijn vel, dat men den bant niet en bekende, doen hi ghecreghen was. Ende in dye selue reyse so quam Iulius te Lueuene, daer den tempel vanMars stont, daer die heren den afgod Mars plaghen te louene, ende ooc den Roomschen rijcke ghehoorsaem te geloue, endenoch so heeft die stadt den name daer af behouden, ende Iulius dye stichtede te Lueuen, eenen borch, ende van daer so trac hi met sinen volcke twee mijlen van daer, ende daer schoot hi eenen Arent, al vlieghende, ende noch so heet die plaetse daer of Aerschoet, ende Iulius maecte daer een Casteel, ende van daer so trac hi naer Rome, want hy hadde gehoort dat Pompeius endeCrassus hem seer sterc ghemaect hadden, omme hem te beuechtene ende te wederstane, want die Romeynen haddeneen statuyt gemaect, dat die regierders ofte capiteynen ouer dye.v.iaren hem niet absenteren en mochten ende midts dien so meenden Pompeius ende Crassus voorseyde hem te verdrijvene wt Rome. Dus so quam Iulius met alle sijne scharen van volcke yegen hemlieden. Daer wert wtnemende seer gheuochten endebitterlijck, ende na vele vechtinghen ende grote bloetstortinghen, so wan Iulius cesar den strijt, ende hadde victorie, ende Pompeius vloot in Egypten, ende Iulius track naer hem, maer Pompeius en dorste daer niet blijuen, ende vloot in Alexandrien daer hi onthooft wart, ende sijn hooft dat wart Iulius ghesonden.

Van desen Pompeius leestmen dat hi.xxij.coninghenverwonnen hadde, maer na dat hi den tempel gods onteert hadde, so en street hi noeyt hy en wart verwonnen, endedesghelijcx Crassus die rechter van Syrien die den tempel gods beroofde, hi wart ghedoot met ghesmoltenen goude, dat hem in sijn kele ghegoten was. Vele exempelen vintmen van sulcken Tyrannen die de helege kercke, ende die ghee [fol. i.v] stelicheyt hem nyet en ontsien te onteerene, dat si versleghenworden, ofte anders quade doot steruen ketyuelicken.

Aldus soe keerde Iulius, ende hi quam met machte binnen Rome dat hy wan sonder weere, ende hi wart daer ghemaeckt ende ghecoren, een eenich prinche te wesen vanden Romeynen, dat noeyt te voren gheweest en hadde, ende hi dede hemImperator noemen, ende doen en mochten die Senatoren gheen Consules meer maken, ende dit was.vijc.ende.xxij.iaren na dat die stadt van Rome eerst ghesticht was ende.iijc.ende.lxxix.iarennae dat die Coninghen wt Roome verdreuen waren ende Gayus Iulius Cesar, die eerste Keyser van Rome, en dede hem gheen coninck namen, maer Imperator ende Cesar Romanus, ende dit was int.iij.iaer vander regnacie van Cleopatre. Ende Iulius Cesar domineerde als Keysere van Rome, ontrent vijf iaren, ende na hem werden alle princhen van Rome Cesares geheeten oft keysers

Iulius Cesar was van fatsoene hooghe ende lanc, blinckende ende wit van verwen, vol van aensichte, ende bruyn van ooghen, sterc ende dapper van leden, ende seer liberael, sijn rudderen seer goedende, ende ooc seer lief hebbende, hy was seer sober van drinckene, ende sonderlinghe vanden wijnen, ende in die speceryen en was hi niet seer sonderlinghe curioes, ende int wel spreken so ghinc hi met glorien alle menschen te bouen, ende hi maecte selue een costelijc boeck in latijne vansijnen gesten, ende die es noch ghenaemt Comentaria cesaris, welcken boec Cicero wter maten seer prijst

Iulius Cesar conste alderhande wapenen ende peerdenwel hantieren, ende bouen alle sijn ondersaten mocht hi alder best arbeyt ende aermoede verdraghen, ende hi was die eerste in perijckele, die sijn volc in haren noode te hulpe quam, daer si verlast waren, ende dicwils so stont hi alleen vechtende tegenontallike vele andere lieden, ende die wech vloden die bracht hi weder omme int heyr, ende hi gaf sijne rudderen sulc eenenmoet, dat si dicwils vercreghen dat byna ommoghelic scheen, ende als sijn heyr vanden vyanden verscheyden was so wiste hi dat weder te vergaderen ende tot victorie te bringhene, ende hi strafte seere alle die ghene die onghetrouwe ende verradelic waren, ende nae die victorien so loonde hijt dicwils sijne Rudderen, na huere vromicheyt ende hi noemde sijn rudderen Commilitones, dats te seggen sijn medeghesellen, ende die wapenen van sijnen rudderen die dede hi costelick verchierenmet goude, ende met siluere, omme dat si te vromelijcker vechten soude, ende te nauwer toe sien souden dat sise niet en verloren, ende hier omme so was hi van sijnen rudders seere bemint ende ooc ontsien, ende si en waren niet veruaert hoe groot een macht yeghens hemlieden quam.

Ende voor Iulius Cesars doot so ghebeurder vele wonderlijcke teekenen, die vele te lanc waren om scriuen.

Dese Iulius Cesar hadde een lange tijt gheregneert eer hy Keyser wart, ende hy was so clouc ende so vroom, dat sijn handen ende sijn herte byna ommoghelijcke dingenvermochten, in manier van spreken, hi hadde binnen sijnentijde gehadt.lij.strijden, daer of hi alle die victorie hadde, want hy maecte den Romeynen onderdanich, geheel Spaengien, Aragoen, Cecilien, Italieen, Almanien, geheel Gallieen, groot Brytaengien, dat es Inghelant, ende noch groote menichte van anderen landen.

So ghebeurtdet als hi ontrent den.v.iaren Keyser gheweest hadde, soot voorseyde es, so ghinc Iulius Cesar int capitolium, ende daer wart hem in sijn hant ghegeuen eenen brief, daer in ghescreuen stont, hoe dat Cassius ende Brutus wt waren omme hem doot te stekene, ende desen brief was noch in Iulius hant ghevonden als hi doot was, niet open ghedaen sijnde, ende daer so wort hi ghedoot van Cassius ende Brutus voorseyde, ende dit gheschiede bi conspiratie, omme dieswille dat hy alleene Prinche sijn woude.

Ende dit was ontrent.xl.iaer eer Christus gheboren was, ende daer naer so wart Augustus Keyser, die de doot van Iulius Cesar sijnen oom wrekende was. Ende inden tijde van dese Keysere Augustus, so was Ihesus Christus onser alre salichmaker gheboren vander reynder maghet Marie Amen.

Hier eyndet die Prologhe. [fol. ij.r]

Binnen de tijd dat Julius Caesar hier in Vlaanderen was, toentertijd geheten het woud zonder genade, zo ging hij jagen met zijn heren en ze joegen op een hert die toen het niet ontkomen kon zo viel het neer ter aarde voor Julius Caesar en weende tranen alzo de herten plegen als ze zien dat ze sterven moeten. Toen nam Julius het hert op en liet niet meer jagen en liet het een gouden halsband aan zijn hals aan doen die zeer kostbaar was en op de halsband stond geschreven in Griekse letters aldus; ‘Julius Caesar heeft me gevangen, maar door zijn edelheid liet hij me gaan’ en dit hert leefde na Julius menige honderd jaren want de band was gegroeid in zijn vel zodat men de band niet herkende toen het gekregen was, En in dezelfde reis zo kwam Julius te Leuven waar de tempel van Mars stond daar de heren de afgod Mars plagen te loven en ook het Roomse rijk gehoorzaamheid te beloven en nog zo heeft die stad de naam daarvan behouden en Julius die stichtte te Leuven een burcht en vandaar zo trok hij met zijn volk twee mijlen vandaar en daar schoot hij een arend al vliegend en nog zo heet die plaats daarvan Aarschot en Julius maakte daar een kasteel en vandaar zo trok hij naar Rome, want hij had gehoord dat Pompejus en Crassus zich zeer sterk gemaakt hadden om hem te bevechten en te weerstaan, want de Romeinen hadden een statuut gemaakt dat de regeerders of kapiteins zich over 5 jaren niet absent mochten zijn en mits dien zo meenden Pompejus en Crassus hem te verdrijven uit Rome. Dus zo kwam Julius met al zijn scharen van volk tegen hen. Daar werd uitnemend zeer gevochten en bitter en val veel vechten en grote bloedstorting zo won Julius Caesar de strijd en had victorie en Pompejus vloog in Egypte en Julius trok naar hem, maar Pompejus durfde daar niet te blijven en vloog in Alexandri waar hij onthoofd werd en zijn hoofd werd Julius gezonden.

Van deze Pompejus leest men dat hij 22 koningen overwonnen had, maar nadat hij de tempel Gods onteerd had zo streed hij nooit of hij werd overwonnen en dergelijks Crassus de rechter van Syrie die de tempel Gods beroofde, hij werd gedood met gesmolten goud dat hem in zijn keel gegoten was. Vele voorbeelden vindt men van zulke tirannen die de heilige kerk en de geestelijkheid [fol. i.v] zich niet ontzien te onteren zodat ze verslagen worden of andere kwade ellendige dood.

Aldus zo keerde Julius en hij kwam met macht binnen Rome dat hij won zonder verweer en hij werd gemaakt en gekozen een enige prins te wezen van de Romeinen dat nooit tevoren geweest was en hij liet hem Imperator noemen en toen mochten de senatoren geen consuls meer maken en dit was 722 jaren nadat de stad Rome eerst gesticht was en.379 jaren nadat de koningen uit Rome verdreven waren en Gayus Julius Caesar, die eerste keizer van Rome, en liet hem geen koning noemen, maar Imperator en Caesar Romanus en dit was in het 4de jaar van de regering van Cleopatra. En Julius Caesar domineerde als keizer van Rome omtrent vijf jaren en na hem werden alle prinsen van Rome Caesars geheten of keizers

Julius Caesar was van vorm hoog en lang blinkend en wit van kleur, vol van aanzicht en bruin van ogen, sterk en dapper van leden en zeer liberaal, zijn ridders zeer goed en ook zeer lief had, hij was zeer sober van drinken vooral van de wijn, en in de specerijen was hij niet zeer bijzonder curieus en in het wel spreken zo ging hij met glorie alle mensen te boven en hij maakte zelf een kostbaar boek in Latijn van zijn avonturen die nog genaamd is Commentaria Caesaris, welke boek Cicero uitermate zeer prijst.

Julius Caesar kon allerhande en paarden goed hanteren en boven al zijn onderzaten kon hij het allerbeste arbeid en armoede verdragen en hij was de eerste in moeilijkheden die zijn volk in hun nood te hulp kwam waarmee ze belast waren en vaak zo stond hij alleen vechtend tegen ontelbaar vele andere lieden en die weg vlogen die bracht hij wederom in het leger en hij gaf zijn ridders zo ծ moed zodat ze vaak kregen wat bijna onmogelijk scheen en als zijn leger van de vijanden gescheiden was zo wist hij dat weer te verzamelen en tot victorie te brengen en hij strafte zeer al diegene die ontrouw en verraderlijk waren en na de victorie zo beloonde hij het vaak zijn ridders naar hun dapperheid en hij noemde zijn ridders Commilitones, dat is te zeggen; ‘mijn medegezellen, en de wapens van zijn ridders die liet hij kostbaar versieren met goud en met zilver omdat ze te dapper vechten zouden en te nauwer toezien zouden dat ze die niet verloren en hierom zo was hij van zijn ridders zeer bemind en ook ontzien en ze waren niet bang hoe grote macht tegen hen kwam.

En voor Julius Caesars dood zo gebeurden er vele wonderlijke tekens die veel te lang waren om te schrijven.

Deze Julius Caesar had een lange tijd geregeerd eer hij keizer werd en hij was zo kloek en dapper dat zijn handen en zijn hart bijna onmogelijke dingen vermochten, in manier van spreken, hij had binnen zijn tijd gehad 52 strijden waarvan hij alle de victorie had, want hij maakte de Romeinen onderdanig, geheel Spanje, Aragon, Sicilie, Italie, Allemagne, geheel Gallie groot Bretagne, dat is Engeland, en nog grote menigte van andere landen.

Zo gebeurde het toen hij omtrent 5 jaren keizer geweest was zo ging Julius Caesar in het Capitool en daar werd hem in zijn hand gegeven een brief waarin geschreven stond hoe dat Cassius en Brutus er op uit waren om hem dood te steken en deze brief was nog in Julius hand gevonden toen hij dood was en was niet opengedaan en daar zo werd hij gedood van Cassius en Brutus en dit geschiedde bij samenzwering, omdat hij alleen prins zijn wilde.

En dit was omtrent 40 jaar eer Christus geboren was en daar zo werd Augustus keizer die de dood van zijn oom Julius Caesar wreekte. En in de tijd van deze keizer Augustus zo was Jezus Christus onze aller zaligmaker geboren van de reine maagd Maria. Amen.

Hier eindigt de Proloog. [fol. ij.r]

Dits die genealogye van vranckerijck waer huut dat Vlaendre eerst ghesproten es, waer of die Edele Coronijcke hier naer volght.

[ALs die stadt van Troyen ghedestrueert was vanden Griecken] ALs die stadt van Troyen ghedestrueert was vanden Griecken],, bet dan.xx.m. personen daer ongheselgiert, ouerbleuen waren met haren wijfs ende kinderen, waer of die principaelste warenPriamus die sone van Frigius, sone vander dochtere vandengroten Priamus coninc van Troyen, Francio ende Anthenor sine neuen. Eneas Frigius broedre ende Turquatus, dese quamen alle te schepe Ende stichteden die Stadt van Venegen in die zee, binnen tijden sy so seere vermenichden van volcke, so dat si hemlieden deelden. Ende Eneas behielt Ytalien. Turquatus voer te Effesien, ende hietet naer hem Turckye francie, Pryamus endeAnthenor met.xiij.duysent volcx voeren in thende van Bulgherien, by den broucken ende meerschen van meotidis vp die dunauwe, ende stichteden daer die stede van Sycambren, van dier stede hieten si Sycambrianen. Ende omme dat sy waren vanden Remenante ofte ouerbliuen van Troyen, hietmense troyanen. Ende van Franciso huer lieder Capiteyn hietmense Fransoysen. Ende als si alle doodt waren, die Sycambren stichteden, die naer commers van hemlieden ordonneerden dat huerlieder hooftman ende hertoghe heeten soude Pryamus, ter weerdicheyt vanden groten Pryamus, coninc van Troyen, omme dat si alle Troyanen waren, ende van Troyen ghedescendeert. Anno domini.CCC.ende.lxxxij.binnen der Keyseren Gracianus ende Valencianus tijden, die van Allanen rebelleerden yeghens die Romeynen, ende sy en wilden den Keysers gheen tribuut betalen. Ende die Keyser Valenciaen seyde tot den Sycambrianen, wilden si die Allanen dwinghen met densweerde, dat si quamen ter obediencie vanden keysers van Roomen, men soude hem lieden franck ende vry maken thien iaer langh, van allen lasten, ende van allen settinghe endetrybuten. Die Sycambrianen nament aen, ende vochten yeghendie Allanen, so dat sijse brochten ter obediencie vandenRomeynen. Ende daeromme hietmen die SyncambrianenFrancken. Ende daer naer so quamen sy wonen vp den Rijn, ende maecten die stadt van Franckeuoort. Ende binnen proces van tijden, so conquesteerden si tlandt van Gallen, datmen nv Vranckerijcke heet. Ende oock Camerijcke, Kuelen, Triere, Mets, Orlyens, Amyens, ende al langhedock, Tourreyne. Garsscoenge, Nerbone, Prouencen, ende Bourgoengne. Dye Capiteynen die de Allanen verwonnen, waren Pryamus ende Anthenor.

Dit is de genealogie van Frankrijk waaruit dat Vlaanderen eerst gesproten is waarvan de edele kroniek hierna volgt.

Toen de stad Troje vernield was van de Grieken bleven er meer dan 20 000 personen daar onoverwonnen toen over gebleven waren met hun wijven en kinderen waarvan de belangrijkste waren Priamus, de zoon van Frigius, zoon van de dochter van de grote Priamus koning van Troje, Francio en Anthenor, zijn neven. Eneas, de broeder van Frigius, en Turquatus, deze kwamen allen te scheep. En stichtten de stad Venetie in de zee, binnen tijden vermenigvuldigden ze het zo zeer van volk zodat ze zich deelden. En Eneas behield Italie. Turquatus voer te Efeze en noemde het naar hem Turkije Francie, Priamus en Anthenor met13 000 volk voeren in het einde van Bulgarije bij de broeken en moerassen van Meotidis op de Donau en stichtten daar de stad Sycambren, van die stad heten ze Sycambrianen. En omdat ze waren van de Remanente of overlevenden van Troje, noemde men ze Trojanen. En van Franciso hun kapitein noemde men ze Fransen. En toen ze allen doodt waren die Sycambren stichtten die nakomelingen van hen ordonneerden dat hun hoofdman en hertog heten zou Priamus, ter waardigheid van de grote Priamus, koning van Troje, omdat ze allen Trojanen waren en van Troje afkomstig. Anno domini 382 binnen keizer Gracianus en Valencianus tijden rebelleerden de Alanen tegen de Romeinen en ze wilden de keizers geen tribuut betalen. En Keizer Valencianus zei tot de Sycambrianen, wilden ze de Alanen dwingen met het zwaard zodat ze kwamen tot onderdanigheid van de keizers van Rome, men zou hen frank en vrij maken tien jaar lang van alle lasten en van allen omslagen en tributen. De Sycambrianen namen het aan en vochten tegen de Alanen zodat ze hen onder het beheer van de Romeinen brachten. En daarom noemt men de Syncambrianen Franken. En daarna zo kwamen ze wonen op de Rijn en maakten de stad Frankfort. En binnen proces van tijden zo veroverden ze het land van Gallie dat men nu Frankrijk heet. En ook Kamerijk, Keulen, Trier, Metz, Orleans, Amiens en heel Languedoc, Gascogne, Narbonne, Provence en Bourgondie. De kapiteins die de Alanen overwonnen waren Priamus en Anthenor.

Hier naer volcht die Genealogie van hem lieden, ende hoe langhe dat sy Rengneerden. [fol. ij.v]

EErstpryamus

Hertooghe, dye Rengneerde xi.iaer.

Anthenor Hertoge rengneerde. xij.iaer.

Marcomirus Dux Pryamus sone, rengneerde xl.iaer.

Somno Dux Antenors sone, rengneerde. xxxix.iaer.

Ferramundus Dux Marcomirus sone rengneerde.xij.iaer. Hi was deerste coninc Ende wan Gallieen metten sweerde, endedede Gallieen heeten Vranckerijck. Hi starf Anno domini.cccc.xliiij. Hi was een heyden ydolatre.

Clodius Rex Ferramundus sone, rengneerde.xx.iaer. Hy wan Camerijcke, Amyens, ende Doornicke.

Meroueus die edele coninc ende prinche van wapenen, hi was des conincx Clodius neue Van hem quamen endedescendeerden alle die coninghen van Vranckerijcke, tot denconinc Puppijn toe. Hy rengneerde.ix.iaer. Ende starf Anno domini.cccc.ende.lxxiiij.

Cilderick wan Kuelen, Triere, Orliens, Angiers. Hy rengneerde.ix.iaer, ende was ofghestelt om sijne luxurie endeouerspeels wille. Ende die Romeynen stelden eenen Coninc in sine stede ghenaemt Egidius Romanus. Hy rengneerde.viij.iaer, ende wardt doot ghesleghen. Ende die voornomen Cilderick wardt weder coninck, ende wan veele Landtscapen, endebeterde seere die crone van Vranckerijcke. Hi was coninc onder voren ende naer xxiij.iaer.hi starf int iaer ons heeren.cccc.ende.v.hi ende alle sijn voorsaten waren heyden ydolatren.

Clodoueus deerste kersten coninc was gedoopt van sinte Remigius te Ryemen. hy rengneerde.xxx.iaer.

Lotharius cloddoueus sone rengneerde.L.iaer.hi starf anno domini.cccc.lxxxv

Cilpericus Lotharius sone, rengneerde.xxiiij.iaer.hi starf anno domini.vic.ix.

Die coninginne Fredegundis sijn wijf bedreef ouerspel met eenen Ruddere die den coninc Cilpericus doot slouch.

Lotharius Cilpericus sone, rengneerde.xl.iaer, ende hi leyde den conincx stoel te Parijs, dye daer te voren altoos ghestaen hadde te Soyson. Hy starf int iaer.vic.xlix. Ende onder hembegonst eerst die heerscappie van den Foreeste van Vlaenderen, so ghi corts hyer naer int langhe ghedeclareert sult hooren.

Dagobert Lotharius sone, sandt sint Loy in tforeest vanVlaendren, omme Vlaendren te bekeerene, tot den Kerstene ghelooue. Ende hy stichtede te Brugghe sinte Saluators kercke, inde Eere van sinte Wulfrant.

Clodoveus Rex xvi.

Theodericus xviij.

Clotarius xvij

Cildericus xix

Theodericus xx.

Clodueus xxi.

Cildebertus Monacus Rex xxij.

Dagorbertus. F. Cildericus monex. Xxiij.

Cilpericus xxiiij.

Lotharius xxv.

Cilpericus xxvi.

Theodericus xxvij

Cildericus monex xxviij.

Ende hier es huute Moreueus gheslachte.

Ende sichtent den voorseyde gheslachte, so sijn Coninghenvan Vranckerijcke gheworden, Puppinius die eerste. Karolus magnus die.ij.Lodouicus pius die.iij.Karolus caluus die.iiij. Hier laten wi dit, ende willen beghinnen die Coronijcke, ende die hystorie vanden Foreestiers. Ende vanden Grauen van Vlaendren etc. [fol. iij.r]

Hierna volgt de genealogie van hen en hoe lang dat ze regeerden. [fol. ij.v]

Eerst Priamus

Hertog, die regeerde 11 jaar.

Anthenor, hertog, regeerde. 12 jaar.

Marcomirus Dux, zoon van Priamus, regeerde 40 jaar.

Somno Dux, zoon van Antenor, regeerde. 39 jaar.

Ferramundus Dux, de zoon van Marcomirus regeerde 12 jaar. Hij was de eerste koning en won Gallie met het zwaard en liet Galie Frankrijk heten. Hij stierf anno domini 444. Hij was een heiden aanbidder.

Clodius Rex, de zoon van Ferramundus, regeerde 20 jaar. Hij won Kamerijk, Amiens en Doornik.

Meroveus die edele koning en prins van wapens, hij was de neef van koning Clodius. Van hem kwamen en stammen af alle koningen van Frankrijk tot koning Pepijn toe. Hij regeerde 9 jaar en stierf anno domini 474.

Childerik won Keulen, Trier, Orleans, Angers. Hij regeerde 9 jaar en werd afgezet vanwege zijn wulpsheid en overspel. En die Romeinen stelden een koning in zijn plaats genaamd Egidius Romanus. Hij regeerde 8 jaar en werd dood geslagen. En die voornoemde Childerik werd weer koning en won vele landschappen en verbeterde zeer de kroon van Frankrijk. Hij was koning tevoren en erna 23 jaar en stierf in het jaar ons heren 405 al zijn voorgangers waren heidense aanbidders.

Was de eerste christen koning en gedoopt van Sint Remigius te Reims. Hij regeerde 30 jaar.

Lotharius, de zoom van Clodoveus, regeerde 50 jaar en stierf anno domini 485.

Chilperik, de zoon van Lotharius, regeerde 24 jaar en stierf anno domini 609.

De koningin Fredegundis, zijn wijf, bedreef overspel met een ridder die koning Chilperik dood sloeg.

Lotharius, de zoon van Chilperik, regeerde 40 jaar en hij verlegde de koningsstoel te Parijs die daar tevoren altijd gestaan had te Soissons. Hij stierf in het jaar 649. En onder hem begon eerst de heerschappij van het Foreest van Vlaanderen zo ge kort hierna in het lang verklaard zal horen.

Dagobert, de zoon van Lotharius, zond sint Eloi in het bos van Vlaanderen om Vlaanderen te beketrn tot het Christen geloof. En hij stichtte te Brugge Sint Salvator kerk in eer van Sint Wulfrandus.

Clodoveus Rex 16.

Theodericus 18.

Chlotarius 17.

Childerik 19.

Theodericus 20.

Clodoveus 21.

Childebert Monacus Rex 22.

Dagobert. F. Childerik monex. 23.

Chilperik 24.

Lotharius 25.

Chilperik 26.

Theodericus 27.

Childerik monex 28.

En hier is uit het geslacht van Moroveus.

En sinds dat geslacht zo zijn koningen van Frankrijk geworden, Pepijn de eerste. Karel de Grote die 2de, Lodewijk de heilige de 3de, Karel de kale 4de. Hier laten we dit en willen beginnen de kroniek en de historie van de boswachters. En van de graven van Vlaanderen etc. [fol. iij.r]

Hier beghint die Coronijcke, ende dye hystorie vanden foreestiers.

Ende vanden Grauen vanden Lande van Buc, twelck men nv heet Vlaendren.

ANno Domini als men screef.vic.en.xxi.in dien tijden dat Deus dedit was paeus te Rome. Ende die roomsche Keyser hiet Eradius, die welcke dat heylighe cruce ons heren wan vandenconinc Cosdre, die hy doot slouch vp die Ryuiere vander Dunauwe. Ende ten seluen tijden so regneerde in Vranckerijcke die coninc Lotharius Cilperijcx sone, die welcke was de vierde Kersten coninc van Vranckerijcke, als ghi hier voren hebt ghehoort.

Hier begint de kroniek en de historie van de boswachters.

En van de graven van het land van Buc, wat men nu Vlaanderen noemt.

Anno Domini toen men schreef 621 was in de tijden dat Deus Dedit paus (Bonifatius de 5de) was te Rome. En de Roomse keizer heette Eradius die dat heilige kruis van onze Heer won van koning Cosdre die hij dood sloeg op de rivier de Donau. En terzelfder tijd zo regeerde in Frankrijk koning Lotharius, de zoon van Chilperik die vierde Christen koning van Frankrijk was zoals ge hier voren hebt gehoord.

[ Van Lyederic zalewaerts sone, die welck was, den eersten foreestier van Vlaendren, ende hoe hi den Ruese versloech]

Van Lyederic zalewaerts sone, die welck was, den eerstenforeestier van Vlaendren, ende hoe hi den Ruese versloech. Ende hoe hi Ydonea Sconincx van Vranckrijcx dochter troude, waer af hi ghecreech.xv.sonen ende drie dochteren.

Dat eerste Capittel,

IN dyen tijden was een vroom behendich man van wapenen, ende een foreestier vanden wilden ende tamme beesten, wyens name was Lyederick van Lylelez Buc, die welcke was die eerste foreestier, Heere ende Prinche int woudt ende wildernisse sonder ghenaden, twelc eerst waeruen hiet tlant van Buc, ende nv esment heetende tlandt van Vlaendren. Dese voorseydeLiederic was Zalewaerts sone, die Prinche was van Digoen die hi hadde by Ermegarde, dye vrauwe was van Roussilioen. Dese liederic verslouch eenen harden groten Reuse, die welc hiet Fynaerdt Ende was een wreedt fel tyrandt binnen den lande vanBuc voorseyde. Ende de voornomm Liederick die slouchene doot voor sijn casteel. Twelck men heet Lilelez buc, dats te segghen Rijssele neffens Vlaendren, welc voorseyde casteel es nv sinte morissis kercke. Ende Liederick wan dit voorseyde casteel met crachte, ende veriaechde alle tghesinne van den voorseydeReuse Fynaerdt, ende wan sinen schat. Dit wordt vernomenende bekendt van alle den volcke wonende binnen den voorseyde landen van Buc, want si warens seer blijde. Endetvolck al ghemeene, quam tot Liederick, begheerende dat hy wilde werden huerlider beschermere here ende prinche, het welc hi accepteerde ende wort huer lieder kersten prinche endeforestier int voorseyde landt, nv elcke was vul Roouers ende vul dieuen ende moordenaers, die welcke hy alle dede hanghen aen boomen. Het gheuiel in tander iaer van Liedericx regemente dat eenen maderant van Bourgoengen met sinen neue Madonus van Poytiers, ende Zwijnchaert van Partenay ontschakeden vrau Ydonea des conincx Lotharius van Vranckerijcke dochtre. Endehi meendese te voeren in Inghelandt. Als dese voorseyde heerenquamen tusschen Noble dat nu Atrecht heet ende Doornicke so worden si onderlinghe cabbelende ende vechtende, endeZwijnchaert van Partenay stac Madon van poytiers doot Ende daer omme vrau Ydonea beual haren waghenare dat hi voere altoos duere, ende als sy gheuaren quam vp ontrent een groote mijle den casteele van Lylelez buc, doen quam Lyederick der vrauwen Ydonea te [fol. iij.v] ghemoete, ende hy hadde gheuanghen eenen hert.

[ Van Liederick, de zoon van Zalewaert die de eerste boswachter was van Vlaanderen en hoe hij de reus versloeg]

En hoe hij Ydonea de koningsdochter van Frankrijk trouwde waarvan hi j 15 zonen en drie dochters kreeg.

Dat eerste Kapittel,

In die tijden was een dappere handige man van wapens en boswachter van de wilde en tamme beesten wiens naam was Liederick van Lylelez Buc die de eerste boswachter was en heer en prins in het woud en wildernis zonder genade, wat eerst heette het land van Buc en nu noemt men het land van Vlaanderen. Deze Liederick was de zoon van Zalewaert, die prins was van Dijon, die hij had bij Ermegarde die vrouw was van Rousillon. Deze Liederick versloeg een erg grote reus die Fynaerdt heette. En was een wrede felle tiran binnen het land van Buc. En Liederick die sloeg hem dood voor zijn kasteel. Wat men Lilelez Buc noemde, dat is te zeggen Rijsel neffens Vlaanderen, welk kasteel nu is Sint Mauritius kerk. En Liederick won dit kasteel met kracht en verjoeg het hele gezin van de reus Fynaerdk, en won zijn schat. Dit werd bekend van al het volk dat woonde binnen de landen van Buc, want ze waren zeer blijde. Ent het volk algemeen kwam tot Liederick en begeerde dat hij wilde worden hun beschermer heer en prins, wat hij accepteerde en werd hun christen prins en boswachter in dat land. Nu was dat vol rovers en vol dieven en moordenaars die hij allen liet hangen aan bomen. Het gebeurde in het volgende jaar van Liederickՠs regiment dat een maaier van Bourgondie met zijn neef Madonus van Poitiers en Zwijnchaert van Parthenay schaakten vrouw Ydonea de koningsdochter van Lotharius van Frankrijk. En hij meende haar te voeren in Engeland. Toen deze heren kwamen tussen Noble, dat nu Atrecht heet, en Doornik zo werden ze onderling kabbelend en vechtend en Zwijnchaert van Parthenay stak Madon van Poitiers dood. En daarom beval vrouw Ydonea haar wagenaar dat hij altijd doorreed en toen ze aankwam omtrent een grote mijl van het kasteel van Lylelez Buc toen kwam Liederick de vrouw Ydonea [fol. iij.v] tegemoet en hij had een hert gevangen.

Ende liederic dochte dattet moest een edel vrauwe sijn, hi vraechde haer oft haer gheliefde met hem te treckene tot sinen Casteele, si was seere verblijt, hoe wel si was met drucke van herten bevaen, omme dat die Prinche van Poytiers doot was, ende sy in tcasteel commende so beual sy den wagenare ende huer twee camerieren dye met huer van Parijs quamen, dat si Liederic niet segghen en souden wie dat si ware ofte van waer dat si quamen. Liederic die edele baroen ontfinck dese edele vrauwe weerdelike ende seer eerlijcke. Ende si vernachtede aldaer met hueren gheselschepe, sy vraechde Liederic oft hy gheen wijf en hadde. Hi antwoorde noch niet, want mijn auentuere vanhuwen en quam noch niet, hy vraechde, Wie dat sy was ende van wanen dat si quam ende werwaert dat si meende te treckene, doen seydese dat huer vader was een edel man vanhoogher gheboorten. Ende een ioncprinche van vreemden landen, hadde mi so lief ende meende mi te leedene in Inghelandt, ende al daer mi te trauwene. Ende tusschen Ryuiere twelcmen nv heet duway ende der stede van Doornicke daer wordt hi doot ghesleghen ende also quamt toe dat ick sijn gheselschap moeste laten, ende lieten mi achtere, also ghy mi in mijnen osbaer saecht, ende ghy mi beweghet hebt gode lof. Endeweet dat ic nemmermeer in mijns vaders yeghenwoordighede en soude durren commen, ende ic en sa[l] nemmermeer thuyswaert gaen, ic sal lieuer dienen ghelijc eenen dienstwijue. Liederic vraechde haer om haren name, ende of s[i] kersten ware, sy antwoorde mijn kerste[n] name was ydonea, doe vraechde Lieder[ic] [fol. iiij.r] waeromme sy nemmermeer en meende weder tot haer vader te treckene, noch tharen lande. Ende dat sy lieuer dienstwijf huer leuen lanc bliuen soude. Doen vraechde hy huer, oft haer gheliefde bi hem te blijuene niet om een dienst ionckwijf te sine, maer als sijn weerde lief, omme sijn goedt ende sijn casteel wel te achter warene, ende bi gheualle noch te wordene sijn ghetraude wijf, ende ghetrauwede kijnderen bi hem te hebbene Sy seyde vermocht ick bi hu te wesen een iaer of twee, ic hope in gode dat hu mijnen dienst wel behaghen soude. Ende aldus so bleef vrau ydonea by Liederic, ende huer camerieren vertrocken, maer sy en dorsten te Parijs niet weder omme trecken. maer den waghenare voerde die camerieren in eenenwaghene te partenay int lant van poytau Ende int wech varen huuten casteele van Lilelez buc, die waghenare seide tot Liedericke. Och edele here ende lieue weerdt hanteert doch dese vrauwe wel ende eerlijcke, het es also edele een maecht van gheboorten ende kersten als eenighe vrauwe tusschen hier endeprusen oost, ende spaengen west Liederic en begeerde gheen ander wijf dan ydonea. Ende hi ghecreech bi haer binnenxij.iaren.xv.cnapelijcke kijnderen, ende ooc drie dochteren. Nota. vp feestelijcke daghen so drouch vrau ydonea cleederen van dierbaer baldekin met goude besaeyt. Maer Liederic drouch eenen keerle van graeuwen burckelschen lakene. Ende al sine kijndren omme dat si edel waren vander moederlijcker zijde, daer omme dede Liederic sine kinderen maken ondersnedencleederen Aen die rechter zijde van ruden graeuwen lakene, ende aen dander zijde van baldekin met goude duersaeyt. Nota.

En Liederick dacht dat het een edele vrouw moest zijn en vroeg haar of het haar geliefde met hem te trekken tot zijn kasteel, ze was zeer verblijd, hoewel dat ze met druk van het hart bevangen was omdat de prins van Poitiers dood was en toen ze in het kasteel kwamen zo beval ze de wagenaart en haar twee kameniersters die met haar van Parijs kwamen dat ze Liederick niet zeggen zouden wie dat ze waren of vanwaar dat ze kwamen. Liederick, die edele baron, ontving deze edele vrouw waardig en zeer fatsoenlijk. En ze overnachtte aldaar met haar gezelschap en ze vroeg Liederick of hij geen wijf had. Hij antwoordde nog niet, want mijn avontuur van huwen kwam nog niet, hij vroeg wie dat ze was en vanwaar dat ze kwam en werwaarts dat ze meende te trekken. Toen zei ze dat haar vader was een edelman van hoge geboorte. En een jonge prins van vreemde landen had me zo lief en meende me te leiden in Engeland en aldaar me te trouwen. En van de Ryviere wat men nu Dowaai noemt en de stad Doornik daar werd hij dood geslagen en alzo kwam het toe dat ik zijn gezelschap moest verlaten en liet me achter, alzo ge me in mijn draagstoel zag en ge me meegenomen hebt, God lof. En weet dat ik nimmermeer in mijn vaders tegenwoordigheid zou durven komen en ik zal nimmermeer huiswaarts gaan, ik zal liever dienen gelijk een dienstwijf. Liederick vroeg om haar naam en of ze christen was, ze antwoordde mijn christelijke naam was Yydonea. Toen vroeg Liederick [fol. iiij.r] waarom ze nimmermeer meende weer tot haar vader te treken nog tot haar land. En dat ze liever dienstwijf haar leven lang blijven zou. Toen vroeg hij haar of het haar geliefde bij hem te blijven niet om een dienstmaagd te zijn, maar als zijn waardige lief, om zijn goed en zijn kasteel goed te bewaren en bij toeval nog te worden zijn getrouwde wijf en getrouwde kinderen bij hem te hebben. Ze zei, mag ik bij u wezen een jaar of twee, ik hoop bij God dat u mijn dienst wel behagen zou. En aldus zo bleef vrouw Ydonea bij Liederick en haar kameniersters vertrokken, maar ze durfden niet wederom naar Parijs te trekken, maar de wagenaar voerde die kameniersters in een wagen te Parthenay in het land van Poitou. En in het gaan uit het kasteel van Lilelez Buc zei de wagenaar tot Liederick. Och edele heer en lieve waard, hanteer toch deze vrouw goed en fatsoenlijk, he is een alzo edele maagd van geboorte en christen als enige vrouw tussen hier en Pruisen oost en Spanje west. Liederick begeerde geen ander wijf dan Ydonea. En hij kreeg bij haar binnen 12 jaren 15 jongetjes en ook drie dochters.

Nota. Op feestelijke dagen zo droeg vrouw Ydonea kleren van dure zijde met goud bezaaid. Maar Liederick droeg een overkleed van grauw Burkels laken. En al zijn kinderen, omdat ze zo edel waren van de moederlijke zijde, daarom liet Liederick zijn kinderen maken kleren van verschillende kleuren, Aan de rechterzijde van ruw grauw laken en aan de andere zijde van kostbare zijde met goud doorzaaid. Nota.

Int iaer ons heren.vic.ende xxvi.sandt den coninc lotharius sinte amant die bisschop was van Mastricht, in Lottrijcke, ende in Vlaendren, om te prekene tkersten ghelooue. Ende comende vp die schelde te Ghendt, de wijfs wierpen naer hem met coeschitten, ende andre vuylicheden. Ende hi wordt dicwil inde Schelde ghesteken om te verdrinckene, hy bekeerde tlandt van Vlandre al omme ouer die schelde, ende dat int iaer.vic.xxvi. Als Ydonea.xiiij.iaren by Liederic ghesijn hadde. Die coninc dochte eens in sinen droom daer hy lach en sliep, als dat hi iaghede vijf daghen lanck naer eenen witten hert, ende inden vijfsten daghe worde hi gheuanghen in een foreest, die iaghere diene vijngh die hadde binnen sinen belokene van sijnder wuensten eenenschoonen Rooseboom, die welcke doe hadde.xv.de schoonste roosen die seere wel roken, ende drie schoone ghespende niepkine. Ende den coninck den rooseboom ansiende ende hem dochte dat hy niet blijdere en hadde gesijn binnen sinen leuene. Ende als hi ontwaken was, hi gaf te kennene tvysioen van sinen drome, so dat hem was gheraden te gane iaghene. Ende aldoe wast een lettel ghesneeut int beghinsel vander maent vansporcle, ende die coninc was te Soyson. des morghens hi disponeerde hem ter iacht te gane. Ende hi in eenen busch comende aensach hi eenen al te grooten vreeselicken hert, de welcke liep altoos noordtwaerdre. Ende die coninc Lotharius reedt altijt achter met sinen peerde des andren daechs dye coninc Lotharius verloos al sijn volc, ende vp den derden dach die coninc verwisselde sijn peerdt, te Doornicke, ende hi nam sommeghe lieden met hem als hi ontrent.iij.mijlen hadde ghereden si saghen den hert de welcke liep te Rijssele waert. Ende die coninck reedt altijdt achter den hert. Endetgheselschap dat hem volchde huut Doornicke si verloren den coninc ende reden weder omme te Doornicke waert, de coninck Lotharius sach noch den hert ende hem dochte dat hi sach een casteel, ende daer omme stack hi sinen hoorne, ende peinsde ware daer eenich edelman, hi sal huten casteele commen, Liederic sadt vp sijn peerdt horende den hooren vanden coninc ende nam sinen hooren aen sinen hals, ende buten sinen casteele commende, hy siet den hert die seere mat ende moede was, ende Liederick vinckene met sinen honden endeduerstackene met sinen spiete, dye coninck Lotharius die quamdaer toe ghereden daer Liederic den hert ghedoot hadde. Endeelck groetende den andren. Liederick vraechde den coninc wie hi was, hi seyde hi was een ruddre Fransoys die hadde vijf daghen lanc dien hert altoos gheiaecht, ende hi hadde alle sine ghesellen verloren. Doen seyde Liederic, och edel vriend ende he [fol. iiij.v] re comt met ons vp ons casteel, ende midts dat ghy desen hert hebt gheuolcht vijf oft ses daghen lanc, comt ende rust hu vijf oft ses daghen wi willen blijde sijn ende vanden hert eten ende wel te ghemake wesen. Die coninc in tcasteel comende, dye vrauwe.Ydonea was seer versaecht omme dat sy Lotharius hueren vader sach van vreesen soe bedeech si sieck ende wordt ligghende te bedde. Den coninck ter tafelen gaende endeaensiende die xv.knechten, ende die drie dochterkins, hi vraechde wiens kijnderen het waren. Liederick seyde god heeftse mi verleent bi eenen vreimden wijue. Ende bi huer so heb ic.xviij.kijnderen ghehadt binnen.xiiij.iaren. Ende dicwils twee kijnderen te gader. Dye coninck vraechde waer omme hebben si ondersneden cleederen. Ende dat beste laken es aen de luchter sijde, ende het behoort bet ende waerschuldich te sine aende rechter sijde. Liederick seyde vriendt omme dat mijnvrauwe es edelder dan icke ben, daer omme hebbic den kijnderen aende luchter sijde ghedaen maken baldekin, endeaende rechter sijde grouf laken als ic draghe. Die coninc wordt seer merckende vp die kijnderen, want si hadden alle die vysonomye vander moedere. Die coninc vertelde hem endewardt segghende hets leden ontrent.xv.of xvi.iaer dat mijndochter ontscaect was van den Prinche van poytiers, maer waer dat si toe belende en constic noyt gheweten, dese kijnderenhebben alle so wel de vysonomye van mijnder dochter. Och edel vriendt ende lieue weerdt sal ic die moeder van desen kijnderen niet moghen sien. Liederic en wiste niet dat sijn gast was die coninc van Vranckerijcke, ende vadre van sinen wijue EndeLiederic sprack den coninc toe segghende, ic sal mijn wijf die moeder van desen kijnderen doen commen, ende men ghinck om haer, maer si en wilde niet commen. Liederic ghijncker selue omme, daer si lach vp huer bedde weenende seere Hi seide haer dat si quame ter tafele, si seyde dat en dadic niet om aldat goedt dat in eerderijcke es, want hu gaste dat es mijn vadere, den groten Lotharius coninc van Vranckerijcke. Liederick was seere in sijnder herten verwondert, want hi en conste binnen.xv.iaren voor leden die sy met hem ghewoont hadde noyt van huer gheweten wie dat huer vader was. Lyederic ghinck totten coninck segghende dat si sieck te bedde lagh. Die coninck vraechde al noch van wanen dat sijn wijf was, hi seyde ende hi swoer den coninck dat hi binnen.xv.iaren dat si te samen ghesijn hadden van haer noyt en conste gheweten van wanen datse was, noch ooc wie huer vader was, of van wat gheslachte dat si was. Doen vraechde die coninc hoe es hueren name. Liederic seyde, si heet ydonea. Die coninc seyde, so eest ydonea mijn eyghen dochtere, sonder twijfle Doen seide die coninc tot Liederic. Ic gheefse hu tot eenen wettelijcken wijue. Ende wil hu prince maken van al dese landen hier ontrent ghelegen. Ende ic vergheue hu alle mesdaet dat ghi bi huer geweest hebt sonder tconsent van mi, of van onsen maghen. Die coninck Lotharius wildese emmer sien, eer hi drincken of eten soude. EndeLiederick leede den coninc ten bedde daer Ydonea lach, so stond si vp van hueren bedde, ende wellecomde hueren lieuen vadre, ende al daer seyde si hem alle de gheuaernesse, hoe dat si aen den heere Liederic gherochte. Die coninc maecte blijde chiere ende bleef aldaer.x.daghen lanc, ende men ontboodt al dese naeruolghende steden, als Doornicke, dye van Noble dewelc men nv Atrecht heet. Ende die vander Ryuiere dat nv duway es. Dese quamen al in Liedericx casteel, tot den coninc Lotharius. Ende die coninc gaf sijnder dochter Liedericke den foreestier teenen wettelijcken wijue, in de presencien vandenprincipaelsten ende de edelste ende eerlijcste van Doornicke, Ryuiere ende Noble.

Ende men hielt daer een costelijcke feeste ende brulocht vijf daghen lanc gheduerende. Ende dye ter brulocht quamen gauenghiften ter weerdicheyt van hueren vadre den coninck Lotharius van Vranckerijcke. Ende die coninc maecte Liederic Prinche ende Here ende Foreestier, van alle den steden vanSommenoble totter noordt zee, in presencien van alle den ghenen die ter feesten vander brulocht ghecommen waren. Dit waren die steden daer Liederick heere of ghemaect wordt. Eerst Sommenoble, Vermandoys, Nyelle, Aryen, Beunen, Seclijn, Ryuiere, Lylelez buc [fol. v.r]

In het jaar ons heren 626 zond koning Lotharius Sint Amant die bisschop was van Maastricht in Lotharingen en in Vlaanderen om te preken het christen geloof. En toen hij op de Schelde kwam te Gent wierpen de wijven naar hem met koeienstront en andere vuilheid. En hi j werd vaak in de Schelde gestoken om te verdrinken, hij bekeerde het land van Vlaanderen al om over de Schelde en dat in het jaar 626. Toen Ydonea 14 jaren bij Liederick geweest was dacht de koning eens in zijn droom waar hij lag en sliep als dat hij jaagde vijf dahen lang op een wit hert en op de vijfde dag wordt het gevangen in een bos, de jager die het ving die had binnen het beslotene van zijn woonstee een mooie rozenboom die toen wel had 15 van de mooiste rozen die zeer goed roken en drie mooie gespeende bottels. En de koning zag de rozenbom aan en hij docht dat hij niet blijder was geweestt binnen zijn leven. En toen hij wakker werd gaf hij het visioen van zijn droom te kennenzodat hem aangeraden was te gaan jagen. En toen had het wat gesneeuwd in het begin van februari en de koning was te Soyson. ‘s Morgens maakte hij zich klaar ter jacht te gaan. En toen hij in een bos kwam zag hij een al te groot vreselijk hert die altijd noordwaarts liep. En koning Lotharius reed altijd achter met zijn paard. De volgende dag verloor koning Lotharius al zijn volk en op de derde dag verwisselde de koning zijn paard te Doornik en hij nam sommige lieden met hem en toen hij omtrent 3 mijlen had gereden zagen ze het hert wat liep te Rijsel waart. En de koning reed altijd achter het hert. En het gezelschap dat hem volgde uit Doornik verloor de koning en reden terug naar Doornik en koning Lotharius zag nog het hert en dacht dat hij een kasteel zag en daarom stak hij zijn hoorn en peinsde was daar enige edelman, hij zal uit het kasteel komen. Liederick zat op zijn paard en hoorde de hoorn van de koning en nam zijn hoorn aan zijn hals en toen hij buiten zijn kasteel kwam zag hij het hert die zeer mat en moe was en Liederick ving het met zijn honden en stak het door met zijn spies. Koning Lotharius die kwam ertoe gereden daar Liederick het hert gedood had. En elk groette de andere. Liederick vroeg de koning wie hij was en hij zei dat hij een Franse ridders was die vijf dagen lang altijd op het hert had gejaagd en hij had al zijn gezellen verloren. Toen zei Liederick, och edele vriend en heer [fol. iiij.v] kom met ons op ons kasteel en mits dat ge dit hert hebt gevolgd vijf of zes dagen lank, kom en rust u vijf of zes dagen, we willen blijde zijn en van het hert eten en goed te gemak wezen. De koning die in het kasteel kwam was vrouw Ydonea zeer bang omdat ze Lotharius haar vader zag van vrees en zo veinsde ze zeik en ging te bed. De koning ging ter tafel en kek naar de 15 jongetjes en de drie dochtertjes en vroeg wiens kinderen het waren. Liederick zei; ԇod heeft ze me verleend bij en vreemd wijf. En bij haar zo heb ik 18 kijderen gehad binnen 14 jaren. En vaak twee kinderen tezamen. De koning vroeg; ‘Daarom hebben ze kleren van verschillende kleur. En dat beste laken is aan de linker kant en het behoort beter en schuldig te zijn aan de rechter zijdeծ.’Liederick zei; ‘Vriend, omdat mijnvrouw ededer is dan ik ben, daarom heb ik de kinderen aan de linkerzijde laten maken kostbare zijde en aan de rechterzijde grof laken zoals ik draag. De koning ging zeer op de kinderen letten want ze hadden allen de fysionomie van de moeder. De koning vertelde hem en zei; het is geleden omtrent 15 of 16 jaar dat mijn dochter geschaakt was van de prins van Poitiers, maar waar ze heenkwam kon ik nooit weten, deze kinderen hebben allen zo goed de fysionomie van mijn dochter, ‘och edele vriend en lieve waard, zal ik de moeder van deze kinderen niet mogen zien.’Liederick wist niet dat zijn gast de koning van Frankrijk was en vader van zijn wijf. En Liederick sprak de koning toe en zei; ‘Ik zal mijn wijf de moeder van deze kjnderen laten komen en men ging om haar, maar ze wilde niet komen. Liederick ging er zelf om waar ze lag op haar bed en weende zeer. Hij zei daar dat ze ter tafel kwam en ze zei dat doe ik niet om al het goed dat in aardrijk is want uw gast dat is mijn vader, de grote Lotharius koning van Frankrijk. Liederick was zeer verwonderd in zijn hart want hij kon binnen 15 jaren voor leden die ze met hem gewoond had nooit van haar weten wie dat haar vader was. Liederick ging tot de koning en zei dat ze ziek te bed lag. De koning vroeg al nog vanwaar dat zijn wijf was, hij zei en zwoer de koning dat hij binnen 15 jaren dat ze tezamen gewest waren van haar nooit kon weten vanwaar dat ze was, nog ook wie haar vader was of van wat geslacht dat ze was. Toen vroeg de koning hoe is haar naam. Liederick zei; ze heet Ydonea.’ De koning zei; ‘Zo is het Ydonea mijn eigen dochtere, zonder twijfel. Toen zei de koning tot Liederick. ‘Ik geef haar u tot een wettig wijf. En wil u prins maken van al deze landen hier omtrent gelegen. En ik vergeef u alle misdaad dat ge bij haar geweest geweest bent zonder mijn toestemming of van onze verwanten. De koning Lotharius wilde haar immer zien eer hij drinken of eten zou. En Liederick leidde de koning te bed daar Ydonea lag, zo stond ze op van haar bed en verwelkomde haar lieve vader en aldaar zei ze hem al het gevaar hoe dat ze aan de heer Liederick raakte. De koning maakte blijde sier en bleef aldaar 10 dagen lang en men ontboodt al deze navolgende steden, als Doornik, die van Noble wat men nu Atrecht heet. En die van de Ryviere dat nu Dowaai is. Deze kwamen allen in Liederick kasteel tot koning Lotharius. En de koning gaf zijn dochter Liederick de boswachter tot een wettig wijf in presentie van de belangrijkste en de edelste en eerlijckte van Doornik, Ryviere en Noble.

En men hield daar een kostbaar feest en bruiloft die vijf dagen lang duurde. En die ter bruiloft kwamen gaven giften ter waardigheid van hun vader de koning Lotharius van Frankrijk. En de koning maakte Liederick prins en heer en boswachter van alle steden van Sommenoble to de Noordzee in presentie van alldiegene die ter feest van de bruiloft gekomen waren. Dit waren de steden waar Liederick heer van gemaakt werd. Eerst Sommenoble, Vermandois, Nijvel, Arin, Boulogne-sur-Mer, Seclin, Ryviere, Lylelez Buc (Brugge) [fol. v.r]

Blondijn, Brughstoc, Aerlebeke Buysen Dese feeste vander brulocht ghedaen sijnde ende daer alle saken vulcommen, die coninc Lotharius beual Liederic bouen allen dinghen dat hi dat foreest van Vlaendren, ende alle die steden ende landen, daer hi hem here of ghemaect hadde, houden soude in sijne rechtueerdicheyt. Ende ouer elcken recht vonnesse streckende. Also wel vp den rijcken als vp den armen, also wel ouer die edele als ouer tscamel ghemeente, Twelcke hi den coninc beloofde te doene. Ende hy swoert hem niet achter te latene. Ende dede daer manschip den coninc Lotharius, van al tgene dat hi van hem ontfanghen hadde, voor al dat volc, dat daer ter brulocht commen was. Ten.xi.daghe naer dat die coninc Lotharius seer weerdichlic ontfanghen gheweest hadde, so heeft hi orlof ghenomen aen sine dochtre omme te Parijs waert te treckene. Ende dye van Doornicke hem seere grote weerdicheyt bewijsende, ende hem met groten dienste bi waren, ouermidts dancbaerheden huute dien dat Cilperick des conincx Lotharius vadre hadde ghedaen eerst fonderen onser Vrauwenkercke te Doornicke, hier bi gheleeden sy hem met state al tot Parijs toe. Ende Liederic nam.vij.van sinen oudtsten sonen eerlickengehabytueert, ende si voeren met haren vadre, ende met harengrootheere te parijs waert. Nota. dat die van parijs haren coninc hadden ghedaen soucken, ende hadden ducht dat hy vandenwilden beesten verbeten hadde gheweest. Ende die coninc in parijs commende alle dat volc van parijs was seere verblijdt ende toochden hem blijde wellecomme, ende men reedt yeghens hem met blijden ghelate, ende daer wordt ouer al ghehoort alle dye maniere, hoe den coninc Ydonea sijn dochtre gheuondenhadde, ende dat sy van.xv.cnapelijcke kinderen moeder was, vanden welcken die.vij.oudtste sonen met Liedericke huerenvadre binnen Parijs present daer bijden coninc waren. Daer omme ordonneerde den coninck een groote feeste, ende dede beroupen een Ioostement ter weerdicheyt van Liedericke. Endedaer hadde Liederic in dat ioostement die eere, den danck, endeden prijs, als die alder sterckste, ende die vroomste Prinche vanhem allen.die in dat ioostement waren, [fol. v.v]

Blondijn, (?) Brugstok (Brugge), Harelbeke, Buysen (?). Toen dit feest van de bruiloft gedaan was en daar alle zaken volkomen beval koning Lotharius Liederick boven alle dingen dat hij dat bos van Vlaanderen en alle steden en landen waar hij hem heer van had gemaakt houden zou in zijn rechtvaardigheid. En over elk recht vonnis strekken. Alzo wel op de rijken als op de armen, alzo wel over de edele als over de arme gemeente. Wat hij de koning beloofde te doen. En hij zwoer het niet na te laten. En deed daar manschap aan koning Lotharius van al hetgeen dat hij ban hem ontvangen had voor al dat volk dat daar ter bruiloft gekomen was. Ten 11de dag nadat koning Lotharius zeer waardig ontvangen geweest was zo heeft hij verlof genomen aan zijn dochter om te Parijs waart te trekken. En die van Doornik bewezen hem zeer grote waardigheid en hem met grote dienst bij waren vanwege dankbaarheid uit die dat Chilperick de vader van koning Lotharius had gedaan eerst te funderen onze Vrouwenkerk te Doornik, hierdoor begeleiden ze hem met staat al tot Parijs toe. En Liederick nam 7 van zijn oudste zonen fatsoenlijk gekleed en ze voeren met hun vader en met hun grootvader te Parijs waart.

Nota. Dat die van Parijs hun koning hadden laten zoeken en vreesden dat hij van de wilde beesten verbeten was geweest. En toen de koning in Parijs kwam was al het volk van Parijs zeer verblijd en toonden hem blijde welkomst en men reed tegen hem met blij gelaat en daar werd overal gehoord de manier hoe de koning Ydonea zijn dochter gevonden had en dat ze van 15 jongetjes moeder was waarvan de 7 oudste zonen met Liedericke hun vader binnen Parijs present daar bij de koning waren. Daarom ordoneerde de koning een groot feest en liet beroepen een steekspel ter waardigheid van Liederick. En daar had Liederick in dat steekspel de eer, de dank en de prijs als de allersterkste en de dapperste prins van hen allen die in dat steekspel waren. [fol. v.v]

ende men houeerde daer.viij.daghen lanck ende men hielter grote feeste, die Heren, Princhen, ende menich Edel Baroen, vergifteden Liederic, ende sinen.vij.kijnderen, die met hem te Parijs ghecommen waren, welcke Heeren ende vrauwen sondenschoone ende costelicke ghiften der schoonder bruudt Ydonea, des conincx van Vranckerijcke dochtre. Ende Dagobert des voorseyde Conincx Lotharius sone, der schoonder Ydonea broedre was ouer blijde, omme dat sijn lieue sustre aldus leuende gheuonden was, ende veele te meer omme die schoone ende vrome kinderen die van huer ghecommen waren, vander welcker dat hy oom was. Dese eerlijcke en tryumphante feeste ghehendt sijnde, Liederic nam orlof aen sinen sweer Lotharius den coninc, ende aen sinen zwaselijnc Dagobert. Ende aen alle die edele, grotelic bedanckende hemlieden vander weerdichede, die hem en sinen wijue ende sinen kinderen ghedaen was. Endedaer beual den coninc Lotharius sinen behuweden sone Liederic, als dat hy dat wilde foreest van Vlaendren wel enderechtueerdelic regieren soude, Ende suveren van allen straetroouers ende malefactuers. Liederic te vlaendren waerts commende met alle sine.vij.kindren, in alle die steden die hemghegheuen waren so was hy eerlijc ontfanghen, als huer lieder nyeuwe Prinche ende Here. Ende dede maken vp die Leye te Aerlebeke een casteel al daer hi sine woonste maecte. Ende als Liedericx kijndren groot waren, so deelde hy sine heerscappen onder sine kijndren. Iozeram was dhoudtste, ende Leenhoudere. Anthonius die gaf hi dat Foreest van Buc dat men nv Vlaendre heet. Bosschaert hadde des princhen dochtre van Leuwene, ende Boudewijn was heere van Sommennoble dat nv es Amyens, Lyonel was heere in tlandt van Vermendoys. Gallerant was heere van Nyelle. Mauris was heere van Lylelez buc, datmen nv Rijssele heet. Saladru was heere van Aryen. Bandrijn was here van Ryuiere, dat nv es Duway. Maniser was heere van Sychin dat nv heet sint Omaers. Ioffroyt wordt heere van Blondijn, dat nv Ghendt heet. Ganimedes was heere van Brughstock, twelc men nv Brugghe heet. Bandianus was heere van Aerlebeke. Ende hi hadde dat casteel doen meersen. Endededet costelicke maken, ende pingieren daer inne die wapenen van Saluwaerdt sinen groothere ende van Ermegarde [fol. vi.r] van Ronsselgon sijnder grootvrauwe, ende van vrau Ydonea sijnder moedere, die ionghe Liederick die welcke was die ionckste sone ende die laetste van vijfthien kinderen was versleghen van den Sarasijnen voor die stede van Parijs. Dye groote Liederic dye dede vele busschen vellen binnen den lande van Vlaendren, twelc men doe hiet twout sonder ghenade, endeseer vele lants winnen, ende hi stichtede Brugghestock, ende dede maken eerst onser vrauwen cappelle diemen nv heet sinte Donaes. Dese Liederick was eens bi Parijs met al sijne kinderen in eenen grooten strijt, al waer derthien heydenen coninghen waren, ende daer was seer vreesselijcken gheuochten, al daer so bleuen doot versleghen vier heydenen Coninghen, ende vijf vlodender te Spaengien waert als te haren lande, inden seluen strijt verloos Liederick sijnen ioncksten sone. Liederick die Prinche van Buck was alsoo gherechtigh, het gheuiel in eene somertijt ontrent sint Ians baptisten dach midsomers, dat Liederick hadde van sconincx Lotharius lieden, die welcke quamen visenteren mer vrauwe Ydonea sijn wijf, ende dat ter weerdichede vanden Coninck Lotharius, dye welcke worden minlijck ontfanghen, hy ontboot diueersche van sijnen edelen subgijten, mannen ende vrauwen, omme die edele dier commen waren eerlick te ontfanghene. Ende daer was een groot hof beroupen, soe datmer houeerde, danste ende reyde. Endeeeneghe vanden ionghen ioncfrauwen verhit wesende die weinschten omme kersen, prumen ofte ander fruyt, so datter quam aldaer eene schamele vrauwe met eenen paendere vol nyeus fruyts te vercoopene om huer ende huer kinder ander voetsel met dyen ghelde te coopene. Dit siende Iozeram Liedericx oudtste sone, dye welcke cochte tvoorseyde fruyt sonder ghelt te gheuene, maer beloefde datmen haer wel betalen soude, welcke paendre met fruyte worde ghestelt voor dye vrauwen ende ioncfrauwen, ende dat belof van betalene wort vergheten, ende dye voorseyde vrauwe was verbeydende voor die poorte om betaelt te wordene van haren fruyte so haer beloeft was, ende wort eyndelick doncker nacht, ende doe ghinc si thuyswaert, ende als si thuys quam soe vant si huer kindeken doot van hongher Tsanderdaechs daer naer keerde si weder ende claechdet Liedericke, dye welcke reet met Iozeram sijnen sone te Doornicke ende deden daer aen die galghe hanghen sonder letten. Dit verhoorde die Coninck Lotharius dat Iozeram die oudtste leenhoudere schoffierlicken ghedoot was, hi confisquierde alle die steden ende landen die hy Liedericke ghegheuen hadde, ende hi quam met eender grooter heyrcrachte yeghens Liedericke. Ende buyten Rijssele was seere gheuochten maer Liederick hadde die victorie, ende eyndelick wart den paeys ghemaect tusschen den coninck Lotharius endeLiederick. Ende corts daer naer toe starf die coninc Lotarius ende dat was int iaer ons heeren.vi.hondert ende seuen en dertich. Ende naer Lotharius soe regneerde sijn sone die vrome coninc Dagobert, dye welcke seynde sinte Loy in Vlaendrenomme te bekeerene alle dat volc lancx den zeecant van Gwyse tot Oostburch. Ende te Brugghestock stichte hy sinte Saluators kercke in dye eere van sinte Wulfrant. Ende om dat sinte Loy een groot deel van Vlaendren bekeerde, specialick lancx den zeecant, daer heift hi in Vlaendren twee mesdaghen binnen den iare. Dese Liederic stichte te Brugghe die burch ende tcasteelken vanden Looue ende onser voorseyder vrauwen cappelleken, welck nv es Tsinte Donaes, maer Boudin dyserin deerste Graue van Vlaendren dede dye cappelle breken, ende den choor maken alsoomen dye nu heden vp den dach sien mach. Liederick als hi dat foreest van Buck, dat nv Vlaendren heet, gheregiert hadde den tijt van sessen vijftich iaren, soe rees eene oorloghe tusschen Syghebeert ende den coninc Clodoueus Dagoberts sone ende Liedericke, want Syghebeert woude Amyens ende Vermandoys of trecken Liedericke ende Liedericx kinderen, ende gheuenet sijnen neue den Coninck Clodoueus. Ende die monic Syghebeert ende Clodoueus quamen met grotenheyrcrachte voor dye sommenoble, ende aldaer was seer gheuochten. Ende in dien bloedegen [fol. vi.v] ende groten strijt was die edele Foreestier Liederick seer ghequetst, so dat hijer corts of starf, ende wort gheuoert te Arien, ende aldaer seer eerlijcke begrauen, inden iare ons heren alsmen screef seuen hondert ende seuen en tseuentich. Nota dat Liederick hadde eenen bastaert die hiet Namelon, die hi hadde bi Graciane des Conincx dochtere van Bretaengien, by harenversoucke als sy ionck was. Ende als dye Ionghelinck Namelon.vi iaren oudt was, so sandtmene al heymelick tot Liederick sijnen vadere, ende als Namelon groot was, so was hi een edel stout man van wapenen, ende hi ghecreech met sijnder vromicheyt een groot deel vanden lande van Meustren, datmen nv Normandien heet.

En men hield hof 8 dagen lang en men hield er grote feesten met heren, prinsen en menige edele baron en vergaven Liederick en zijn 7 kinderen die met hem te Parijs gekomen waren, welke heren en vrouwen zonden mooie en kostbaare giften de mooie bruid Ydonea, de dochter van de koning van Frankrijk. En Dagobert, de zoon van koning Lotharius die de broeder was van de mooie Ydonea was, was zeer blij omdat zijn lieve zuster aldus levend gevonden was en veel meer om de mooie en dappere kinderen die van haar gekomen waren waarvan hij oom was. Toen dit fatsoenlijk en triomfantelijke feest geeindigd was nam Liederick verlof aan zijn schoonvader koning Lotharius den koning en aan zijn zwager Dagobert. En aan alle edelen en bedankte hen zeer van de waardigheid die hem en zijn wijf en zijn kinderen gedaan was. En daar beval koning Lotharius zijn gehuwde zoon Liederick als dat hij dat wilde bos van Vlaanderen goed en rechtvaardig besturen zou en zuiveren van alle straatrovers en boosdoeners. Liederik die te Vlaanderen kwam met al zijn 7 kinderen in alle steden die hem gegeven waren zo was hij fatsoenlijk ontvangen als hun nieuwe prins en heer. En liet maken op de Leie te Harelbeke een kasteel aldaar hi j zijn woonstee maakte. En toen de kinderen van Liederick groot waren zo verdeelde hij zijn heerschappij onder zijn kinderen. Iozeram was de oudste en leenhouder. Anthonius die gaf hij dat bos van Buc dat men nu Vlaanderen heet. Bosschaert had de dochter van de prins van Leeuwen Boudewijn was heer van Sommennoble dat nu Amiens is, Lyonel was heer in het land van Vermandois. Gallerant was heer van Nijvel. Mauris was heer van Lylelez Buc datm en nu Rijsel noemt. Saladru was heer van Arien. Bandrijn was heer van Ryuiere dat nu is Dowaai. Maniser was heer van Sychin dat nu heet Sint-Omaars. Ioffroyt werd heer van Blondijn dat nu Gent heet. Ganimedes was heer van Brughstock wat men nu Brugge heet. Bandianus was heer van Harelbeke. En hij had dat kasteel laten vergroten en liet het kostbaarder maken en schilderen Arien de wapens van Saluwaerdt zijn grootvader en van Ermegarde [fol. vi.r] van Ronsselgon zijn grootmoeder en van vrouw Ydonea zijn moeder. De jonge Liederick was de jongste zoon en de laatste van vijftien kinderen en was verslagen van de Saraejnen voor de stad Parijs. De grote Liederick liet vele bossen vellen binnen het land van Vlaanderen, wat men toen noemde het woud zonder genade en zeer veel land winnen en hij stichtte Bruggestock (Brugge) en liet eerst onze Vrouwe kapel maken die men nu noemt Sint Donaas. Deze Liederick was eens bij Parijs met al zijn kinderen in een grote strijd waar dertien heidende koningen waren en daar was zeer vreselijk gevochten, aldaar zo bleven dood vier heidense koningen en vijf vlogen er te Spanje waart als tot hun land. In dezelfde strijdt verlook Liederick zijn jongste zoon. Liederick de prins van Buck was alzo rechtvaardig. Het gebeurde in een zomertijd omtrent Sint-Jans de Doper dag dat Liederick had van koning Lotharius lieden, die mevrouw Ydonea zijn wijf kwamen bezoeken, en dat ter waardigheid van koning Lotharius. Die werden minlijklk ontvangen en hij ontbood diverse van zijn edele onderhorigen, mannen en vrouwen, om de edele die er gekomen waren fatsoenlijk te ontvanghen. En daar was een groot hof beroepen zodat men er hof hield, danste en reidans hield. Enige van de jonge jonkvrouwen die verhit was die wenste om kersen, pruimen of ander fruit zodat er kwam aldaar een schamele vrouw met een mand vol nieuw fruit te verkopen om haar en haar kindje ander voedsel met dat geld te kopen. Dit zag Iozeram, de oudste zoon van Liederik, die kocht dat fruit zonder geld te geven, maar beloofde dat men haar wel betalen zou, welke mand met fruit werd gesteld voor de vrouwen en jonkvrouwen en de belofte van betalen werd vergete en die vrouw wachtte voor de poort om betaald te worden van haar fruit zo het haar beloofd was en eindelijk werd het donkere nacht en toen ging ze naar huis en toen ze thuiskwam vond ze haar kindje dood van de honger. De volgende dan daarna keerde ze weer en beklaagde het Liederick die met met Iozeram ziijn naar Doornik reed en liet hem daar aan de galg hangen zonder letten. Dit hoorde koning Lotharius dat Iozeram de oudste leenhouder schofferend gedood was, hij confisqueerde alle steden en landen die hij Liederick gegeven had en hij kwam met een grote legermachte tegen Liederick. En buiten Rijsel was zeer gevochten, maar Liederick had di victorie en eindelijk werd vrede gemaakt tussen koning Lotharius en Liederick. En kort daarna zo stierf koning Lotarius en dat was in het jaar ons heren 637. En na Lotharius zo regeerde zijn zoon de dapper koning Dagobert die Sint Eloi in Vlaanderen zond om dat volk te bekeren langs de zeekant van Gwyse (?) tot Oostburg. En te Bruggestock stichtte hij Sint Salvators kerk in de eer van Sint Wulfram. En omdat Sint Eloi een groot deel van Vlaanderen bekeerde, speciaal langs de zeekant, daar heeft hij in Vlaanderen twee misdagen binnen het jaar. Deze Liederick stichtte te Brugge de burcht en het kasteeltje van de Loove en onze Vrouwe kappelletje wat nu is Sint Donaas, maar Boudewijn de ijzeren de eerste graaf van Vlaanderen liet dat kapelletje afbreken en het koor maken alzo men die nu heden de dag zien mag. Liederick toen hij dat bos van Buck, dat nu Vlaanderen heet, geregeerd had de tijd van 56 jaar zo rees een oorlog tussen Sigibert en koning Clodoveus, de zoon van Dagobert, en Liederick want Sigibert wilde Amiens en Vermandois aftrekken van Liederick en zijn kinderen en het aan zijn neef geven koning Clodoveus. En de monnik Sigibert en Clodoveus kwamen met grote legermacht voor Sommenoble, (Amiens) en aldaar was zeer gevochten. En in die bloedige [fol. vi.v] en grote strijd was die edele boswachter Liederick zeer gekwetst zodat hier er kort daarna van stierf en werd gevoerd te Arien en aldaar zeer fatsoenlijke begraven in het jaar ons heren toen mens chreef 776.

Nota, dat Liederick had een bastaard die Namelon heete die hij had bij Graciane, de koningsdochter van Bretagne op haar verzoek toen ze jong was. En toen de jongeling Namelon 6 jaar oud was zo zond men hem al heimelijk tot Liederick zijn vader en toen Namelon groot was zo was hij een edel e dappere man van wapens en kreeg met zijn dapperheid een groot deel van het land van Neustrië dat men nu Normandië noemt.

[ Van Anthonis Liederic sone, den tweeden Foreestier]

Van Anthonis Liederic sone, den tweeden Foreestier, vandenlande van Vlaendren, die welcke regneerde ontrent sesthien iaren. Ende daer nae so was hi ende sijne kinderen, oock mede het meestendeel van sijnen vrienden ende maghen versleghen vanden Wandelen ende vanden Hunen.

Dat.ij.Capittel.

ANthonis Liedericx sone was die andere Forestier, hy regneerde ontrent sesthien Iaren, die welcke was versleghen vanden Wandelen ende vanden Hunen, ende sijne kinderen, ende al dat meestendeel van sijnen broeders. Ende Vlaendren, Brabant ende Lottrijcke was bedoruen vanden Hunen, vanden Wandelen, ende vanden Gotten, ende gheduerde wel die spacie vanhondert iaren, omme dat crancke regement vanden coninghen van Vranckerijcke, tot datter quam den coninc Kaerle Marteel ende sijn sone puppijn, die vanden Paeus Zacharias coninck vanVranckerijck ghemaeckt was. Ende dye voorseyde Paeus nam den Coninck Cildericus, diemen hiet Hildericus sijn croone ende sceptre, ende dede dien Cilderick eene crune scheeren, endemaectene monick in Sarepten, ende men gaf dye croone ende den sceptre Puppijn Kaerle Marteels sone hem ende sijne nae commers. Ende dese Puppijn ende sijn vadere stelden Vranckerijcke weder omme te pointe, ende verdreuen alle die Sarazijnen ende die van westen, als die spaengiaerts ende die van Zassen metten Hunen, ende Gotten, ende die Alanen ende Wandelen die huyten Oosten quamen. Ende dese nyeuwe coninghen suuerden Vranckerijcke van alle onghelooueghe menschen, hier toe so was Gheeraert van Rossilgon behulpelick, ende Kaerle Marteel commende in Vlaendren vp die Leye in tcasteel te Haerlebeke, voerde daer Escoreyt boscharis sone, here van Lueuene des heren Liedericx derde sone, die selue Escoreyt hadde eenen sone gheheeten Liederic, die welcke als hi twintigh iaren oudt was, ghinck hy metten Coninck Puppijn ende naer Puppijns doot, hi woonde metten Coninc ghenaemt Karolus magnus. Ende als doe begonste tlant van Vlaendren weder te becommene tsijnen eersten state ende in redelicken pointe. Anthonis eer dat hy vanden Hunen versleghen was, ouermidts dat sijn vader te Arien begrauen was, daer by dede hy die selue stede van Aryen meersen ende beuesten, ende deder inne fonderen sinte Iacobs kercke. [fol. vij.r]

[ Van Anthonis, de zoon van Liederick, de tweede boswachter]

Van Anthonis, de zoon van Liederick, de tweede boswachter van het land Vlaanderen die regeerde omtrent 16 jaren. En daarna zo was hij en zijn kinderen en ook mede het grootste deel van zijn vrienden en verwanten verslagen van de Wandalen en van de Hunnen.

Dat 2de kapittel.

Anthonis, de zoon van Liedericke was de volgende boswachter. Hij regeerde omtrent 16 jaren die verslagen was van de Wandalen en van de Hunnen en zijn kinderen en dat grootste deel van zijn broeders. En Vlaanderen, Brabant en LothArien gen was bedorven van de Hunnen, van de Wandelen en van de Goten en dat duurde de tijd van 100 jaren vanwege het zwakke regiment van de koningen van Frankrijk totdat koning Karel Martel en zijn Pepijn kwam die van paus Zacharias koning van Frankrijk gemaakt was. En de paus nam koning Childerik die men Hildericus noemt zijn kroon en scepter en liet die Childerik een kruin scheren en maakte hem monnik in Sarepta en men gaf de kroon en de scepter aan Pepijn de zoon van Karel Martel en zijn nakomelingen. En deze Pepijn en zijn vader stelden Frankrijk wederom te punt en verdreven alle Saracenen en die van het westen als de Spanjaarden en die van Saksen metten Hunnen en Goten en de Alanen en Wandalen die uit het Oosten kwamen. En deze nieuwe koningen zuiverde Frankrijk van alle ongelovige mensen, hiertoe zo was Gheeraert van Rossilgon behulpzaam en Karel Martel kwam in Vlaanderen op de Leie in het kasteel te Harelbeke en voerde daar Escoreyt Boscharis, heer van Leuven en de derde zoon van heer Liederick, die Escoreyt had een zoon geheten Liederick die toen hij 20 jaar oud was met koning Pepijn ging en na de dood van Pepijn woonde hij met de koning genaamd Karel de Grote. En als toen begon het land van Vlaanderen weer te bekomen in zijn eerste staat en redelijk te punt. Anthonis eer dat hij van de Hunnen verslagen, vanwege dat zijn vader te Arien begraven was, daar liet hij die stad van Arien vermeerderen en bevestigen en liet er in funderen Sint Jacobs kerk. [fol. vij.r]

Van Lyederick van Haerlebeke den.iij.Foreestier, dye welcke Vlaendren seer suuerde vanden Roouers.

LYederick van Haerlebeke Escoreyts sone, Boschaerts tsherenvan lueuenen sone, die liederick van Lylelez buc sone was, te wijle dat hi woonde metten coninc Karolus Puppijns sone, vertrack hi coninc Kaerle hoe dat sine voorders heeren vanVlaendren gheweest hadden. Ende daer waren noch casteelen ende woonsten die ghepingiert waren metter wapenen vanVranckerijcke ende van Rousselioene, ende vanden heeren vanLotterijcke daer sine voorders of commen waren Dit vernemende die grote coninc Kaerle midts dat Vlaendren al doe noch wilt was ende vul moordenaers ende roouers, hy beual Lyedericke dat hy aldaer vpper iagere wesen soude ende een foreestier. Ende dat hi tlandt vanden roouers soude pijnen te suuerene. Lyederic oorlof nemende aenden coninc quam te Vlaendere waert ende maecte sine woonste te Haerlebeke al daer hy vp ghehouden was. Ende hy suuerde altemet Vlaenderen, maer daer waren sommeghe dye groot gheweldt den volcke ghedaen hadden, dye welcke leyden dicwils laghen omme Lyedericx Casteel te stelene ende te ghecrijghene, endehem te doodene hadden si gheconnen, die welcke hieten Mylon van lauwe, Iaques van lauwe, Ende van steenvoorde le hardy met sinen drien bastaerden ende een yeghelic hadde eenenstercken torre, daer si hem vp onthielden ende woonden. Item noch wasser Hughe van langemarc, Lauden van eluerdijnghe ende Testaert van boesijnghen. Item bouchaerdt ende Landriet Alle dese waren horrible moordenaers. Ende waren tsamen so sterck ende so machtich datse Liederick nyet en conste verwinnen. Die coninck Kaerle seynde te Doornicke ende te Vlaender waert den Bisschop van Parijs om te visenterene of si goede kerstenen waren, Ende of si den sondach vierden ende of si die zede hilden van goede kerstenen. Ende als den voorseydebisschop quam bijder brugghe van pontawendijn, so wordthi bespronghen vanden voorseyde Roouers diene doot sloughen Ende die knapen reden seer drouuich wech, totter wet vanDoornicke, twelcke niet varre en es vandanen, ende dedendaer huere clachte, des Bisschops van Parijs lieden waren ghearresteirt vander wet van Doornicke weghe, ende dye vander wet van Doornicke sonden boden hute om die waerheit van dyen claerlicke te ondervijndene. Ende dye voorseydeboden vonden doot ligghende den voorseyde Bisschop van Parijs. Ende die heerders die daer vp dien acker die beestenwachten, seyden dat si den eenen moordenaer wel kenden. Endehiet heer Erby van landen, maer wye dander waren dat en wisten sy niet, dese boden keerden metter bodtschap te Doornicke waerdt. Ende des dooden Bisschops knapen wordenontsleghen Ende tlichame vanden Bisschop wort ghehaelt endebegrauen in onser Vrauwen kercke te Doornicke. Ende dye waerachticheyt van deser houtraedicieuse moordt wordt ouer ghescreuen den coninc van Vranckerijcke, ende wie de roouers ende moordenaers waren. Die coninck Kaerle dye men hiet Karolus magnus, ontboodt Lyedericke dat hi commen soude bi hem te Parijs twelck [fol. vij.v] hi dede, ende Lyederick commende biden coninck, dye coninc ondersochtene hoet met hem stondt. Lyederic andtwoorde hoe dat hi altoos stondt ende was in vreesen, ende en dorste nauwelic huut sinen casteele trecken, omme die groote foortse ende ouerdaet die die voorseyde Roouers bedreuen. Lyederick bleef een stick tijts byden coninc, ende dit was int iaer.viic.ende.xcij. Int eerste iaer vanden Keyser Constantijn, die coninck Kaerle gaf Liederick van Aerlebeke Auctoriteyt endemoghenthede den quaden te hanghene ende te doodene, Ende te iusticierne naer huer lieden verdiente. Ende maecte hem endesine naercommers gheweldeghe princhen ende foreestiers van Vlaenderen. Ende beual hem alle die roofcasteelen endemoortholen vanden voorseyde neghen roouers te minerenne, ende te nyeuten te doene. Ende daer toe so gaf den coninc den seluen Lyederick eene quantiteyt van saudoniers ende lieden van wapenen, die huer lieden saudye ontfanghen souden te Doornicke. Ende helpen Liedericke alle die quade roouers ende vertasserers te nyeuten doen, ende Vlaendren helpen suueren. Liederic in Vlaendren commende, hi ghecreech altemet dese voorseyde Capiteynen vanden roouers, Eenighe worden doot ghesleghen int gheuecht. Andere dede hi hanghen aen boomen ende aen galghen, hy wierp omme ende raseerde huer lieden sloten ende roofhuysen ende verdreef al huer lieden medepleghers, Onderwijsende dat die castyhijnghe was huuren specialen beuele vanden Coninck Kaerle van Vranckerijcke. Ende dye coninc hadde belooft dat hi soude seynden diuersche Monicken ende Predicaers binnen vlaendren, vp dat by dien die rechte reghelen van eenen goeden kersten menschen leuene soude meughen vermeerst ende versterckt worden, binnen den Lande van Vlaendren. Ende Lyederick dede stichten ende fonderen sint Saluators Kercke te Aerlebeke. Ende als hi Vlaendren gheregiert hadde.xliiij.iaer so starf hi, ende sijn sone Inghelram dedene begrauen (met eenen also grooten state) te Aerlebeke, in sinte Saluators Kercke, ende dit was int Iaer ons heeren alsmen screef viijc.ende.xxxvi.

Van Lyederick van Harelbeke de 3de boswachter die Vlaanderen zeer zuiverde van de rovers.

Dat 3de kapittel.

Liederick van Harelbeke, de zoon van Escoreyt, zoon van de heer van Leuven Boschaert die de zoon van Liederick van Lylelez Buc was, terwijl dat hij woonde met de zoon van Pepijn, koning Karel, vertelde hij koning Karel hoe dat zijn voorouders heren van Vlaanderen geweest waren. En daar waren nog kastelen en woonsteden de gekleurd waren met de wapens van Frankrijk en van Rousselion en van de heren van Lotharingen waar zijn voorouders van gekomen waren. Dit vernam de grote koning Karel mits dat Vlaanderen al toen nog wild was en vol moordenaars en rovers, hij beval Liederick dat hij aldaar opper jager wezen zou en een boswachter. En dat hij het land van rovers zou proberen te zuiveren. Liederick nam verlof aan de koning en kwam te Vlaanderen waart en maakte zijn woonstee te Harelbeke aldaar hij opgevoed was. En hij zuiverde al te met Vlaanderen, maar daar waren sommigen die groot geweld het volk gedaan hadden, die legden vaak hinderlagen om het kasteel van Liederick te stelen en te krijgen en hem te doden, hadden ze gekund, die heetten Mylon van Lauwe en Jacques van Lauwe. En van Steenvoort de Stoute met zijn drie bastaarden en een iedereen had een sterke toren waar ze zich ophielden en woonden. Item, nog was er Hugo van Langemark, Lauden van Elverdinge en Testaert van Boezinge. Item, Bouchaerdt en Landriet. Al deze waren verschrikkelijke moordenaars. En waren tezamen zo sterk en zo machtig dat Liederick ze niet kon overwinnen. De koning Karel zond te Doornik en te Vlaanderen waart de bisschop van Parijs om te onderzoeken of ze goede christenen waren. En of ze de zondag vierden en of ze de zeden hielden van goede christenen. En toen die bisschop bij de brug kwam van pontawendijn, (Pont--Vendin, of Wendenbrugge) zo werd hij besprongen van die rovers die hem dood sloegen. En de knapen reden zeer droevig weg tot de weg van Doornik, wat er nier vandaan is en deden daar hun klacht, de lieden van de bisschop van Parijs waren gearresteerd vanwege de wet van Doornik en de van de wet van Doornik zond boden uit om de waarheid ervan duidelijk te ondervonden. En die boden vonden die bisschop van Parijs dood liggen. En de herders die daar op die akker de beesten wachten zeiden dat ze de ene moordenaar wel kenden. En heette heer Erby van Landen, maar wie de anderen waren dat wisten ze niet, deze boden keerden met de boodschap naar Doornik waart. En de knapen van de dode bisschop werden ontslagen. En het lichaam van de bisschop werd gehaald en begraven in onze Vrouwe kerk te Doornik. En de waarheid van deze uiterst gewelddadige moord werd geschreven de koning van Frankrijk en wie de rovers en moordenaers waren. De koning Karel die men Karel de Grote noemt ontbood Liedericke dat hij bij hem komen zou te Parijs, wat [fol. vij.v] hij deed en Liederick kwam bij de koning en de koning onderzocht hoe het met hem stond. Liederick antwoordde hoe dat hij altijd stond en in vrees was en durfde nauwelijks uit zijn kasteel te trekken vanwege de grote krachten en overdaad die de rovers bedreven. Liederick bleef een stuk tijd bij de koning en dit was in het jaar 792 in het eerste jaar van keizer Constantijn. Koning Karel gaf Liederick van Harelbeke autoriteit en mogendheid de kwaden te hangen en te doden en te berechten naar hun verdienste. En maakte hem en zijn nakomelingen geweldige prinsen en boswachters van Vlaanderen. En beval hem alle roofkastelen en moordholen van de negen rovers te elimineren en te niet te doen. En daartoe zo gaf de koning Liederick een kwantiteit van van soldaten en wapenlieden die hun soldij ontvangen zouden te Doornik. En helpen Liederick alle kwade rovers en afpersers te niet te doen en Vlaanderen helpen zuiveren. Liederick die in Vlaanderen kwam kreeg al te met deze kapiteins van de rovers. Enige werden dood gegeslagen int gevecht. Anderen liet hij hangen aan bomen en galgen, hij wierp om en scheerde hun burchten en roofhuizen en verdreef al hum medeplegers, onderwees dat dit kastijden was op speciaal beval van koning Karel van Frankrijk. En de koning had beloofd dat hij zou zenden diverse monniken en predikers binnen Vlaanderen opdat daardoor de rechte regel van een goede christen mensen leven zou mogen vermeerderd en versterkt worden binnen het land van Vlaanderen. En Liederick liet stichten en funderen Sint Salvator kerk te Harelbeke. En toen hij Vlaanderen geregeerd had 44 jaar zo stierf hij en zijn zoon Inghelram liet hem begraven (met een alzo grote staat) te Harelbeke in Sint Salvator kerk en dit was in het jaar ons heren toen men schreef 836.

Van Inghelram den.iiij.Foreestier, die welcke veel Steden ende Dorpen fondeerde. Dat.iiij.Capittel.

INghelram Lyedericx sone van Aerlebeke die track tot den Coninck Lodewijc die goedertieren ende dede hem manschip vanden Foreeste ende Heerschapye van Vlaendren, Hi dede vele Steden ende Dorpen maken vp loopende Beken ende vp Rijuieren, ende so dede oock Andrack sijn sone. Dese Inghelram rengneirde in Vlaendren ontrent xviij.iaren, ende starf int Iaer ons heeren viijc.ende lij. Hi licht begrauen te Aerlebeke bi sinen vadere, hi was de vierde foreestier in Vlaendren.

Van Inghelram de 4de boswachter die veel steden en dorpen fundeerde.

Dat 4de kapittel.

Inghelram, de zoon van Liederick van Harelbeke die trok tot koning Lodewijk de goedertieren en deed hem manschap van het bos en heerschappij van Vlaanderen. Hij liet vele steden en dorpen maken op lopende beken en op rivieren en zo deed ook zijn zoon Andrack. Deze Inghelram regeerde in Vlaanderen omtrent 18 jaren en stierf in het jaar ons heren 852. Hij ligt begraven te Harelbeke bij zijn vader, hij was de vierde boswachter in Vlaanderen.

Van Andrack den.v.Foreestier, die welcke vele Bosschen dede vellen.

Dat.v.Capittel. [fol. viij.r]

ANdrack Inghelrams sone, die vijfste foreestier, Hy regierde Vlaendren ontrent.x.iaer, hi dede manschap vandenheerscappye des foreests van Vlaenderen Aen den coninck Kaerle dye men hiet dye caluwe. Andrac consenteirde dat so wye buschvellen wilde, ende maken daer of winnende landt dat selue landt soude sine sijn, ende sinen naercommers emmermeer, huuten welcken quamen huut diueerschen landenvele menschen te Vlaenderwaerts medallen metter weune ende waren vele arbeyders, de welcke seere rijcke wierden vanden bearbeyden lande, ende vanden vruchten dye sy daer vp wonnen, ende haer lieder naercommers. Dese voorseyde Andrac starf inden iare ons heeren viijc.ende.lxij. Hy ligt begrauen bi sinen vader te Aerlebeke.

Van Andrack de 5de boswachter die vele bossen liet vellen.

Dat 5de kapittel. [fol. viij.r]

Andrack de zoon van Inghelram en de 5de boswachter. Hij regeerde Vlaanderen omtrent 10 jaar en deed manschap van de heerschappij van het bos van Vlaanderen aan koning Karel die men de Kale noemt. Andrac bevestigde zo wie een bos vellen wilde en daarvan opbrengend land maken dat dit land van hem zou zijn en zijn nakomelingen immermeer waardoor uit diverse landen vele mensen te Vlaanderen waart kwamen om er te wonen en waren vele arbeiders die zeer rijk werden van het bewerkte land en van de vruchten die ze daarop wonnen en hun nakomelingen. Deze Andrac stierf in het jaar ons heren 862. Hij ligt begraven bij zijn vader te Harelbeke.

Van Boudin dye.vi.Foreestier, die welcke wart Graue van Vlaendren ghemaeckt van den coninc van Vranckerijcke, ende trauwede die schoone Iudich, dochter vanden Coninck.ende brochte sinte Donaes lichaem te Brugghe.

Dat.vi.Capittel.


BOudin dyserin Andracx sone, dede homaigeende manschap den coninc Kaerle die caluwe, Hi was die.vi.ende die laetste foreestier, hi was seere vroom yeghens dye Heydenen, want binnen den heydensche lande dede hi vele vrome feyten endeduervacht meneghen strijdt met den coninck Kaerle vanVranckerijcke. Ende halp hem in heydenesse vele diueersche steden winnen, als Andronoble, ende Constantenoble, daer die voorscreuen Boudin groote eere behaelde bouen vele andre kersten Princhen, want hi metter handt verslouch meneghen meughende Sarazijn. Ende inden iare ons heeren alsmenscreef.viijc.ende.lxiij.commende van Constantenoble te Vranckerijcke waert. Die voorseyde Lodewijc met Boudin dyserin andracx sone, so es waer, dat de selue Boudin die schoone Iudich des voorseyde conincx Kaerle die caluwe dochtre, ende was svoorseyde Lodewijcx sustre, die welcke Boudin dyserin so schoone toe sprac, so dat hijse ontscakede, ende brachtse in Vlaendren te Brugghe Bijder welcker hi hadde twee knapelijcke kinderen, waerof deene hiet Kaerle, endedander Boudin, dit vernemende die coninc Kaer [fol. viij.v] le die Caluwe, hy vergaderde een groote heyrcrachte, als volck van wapenen om Boudin Dyserin te nyeuten te doende ende te scoffierne, maer Boudin met sijnre vroomicheyt wesende in eenen wijch, by sinte Loys berch bi Atrecht verslouch dat heyrcracht vanden coninck, die welcke inden seluen wijch ooc gequetst was Ende hi vloodt naer parijs. Ende des iaers daer naer, so sandt die coninc Kaerle den bisscop Ancelmus vanReymen, met vele edele lieden van wapenen te vlaendren waert gheleedende om boudin Dyserin ende Iudich te verwatene. Naer t inhouden van die decretalen, die de Paeus Gregorius ordonneerde yeghen die ontscakers ende voordt so meende de voorseyde bisscop Ancelmus dat landt van Vlaendren te vermalendyene. Dit verhoorde boudin dyserin, ende ghinc denBisschop te ghemoete hem ootmoedlic biddende, dat hi hemdyes verlaten wilde: maer terstont slouch des Bisschop volck naer boudin dyserin ende naer sijn volc maer boudin metten sinen weerden hem so vromelicken yeghens die fransoysen, so dat si het meeste deel doodt sloughen ende vijngender so vele dat nauw een ynckel ontgaen conde. Ende in dien seluen strijdt, was den voorseyde bisscop Ancelmus ooc doodt ghesleghen ende sijn oom gheuanghen. Ende om sine putertierhede endequade woorden ende ghewercken, so dedene Boudin dyserin hangen aenden muer vanden Casteele van Rijssele al gheleerst ende ghespoort. Die coninc verhoorende die vromicheyt vanboudin dyserin, Ende ooc merckende dat Boudin hadde.ij.cnapelicke kijnderen bi sijnder dochtre, die schoone Iudich. Men dede tractieren om een bestant van eenen iare tusschen den coninc ende boudin. Binnen deser tijdt van desen bestande, so reysden Boudin ende Iudich te Rome tot den paeus Nicolaus, diese beede absolueirde ende trauwede. Ende die paeus sant ij.cardinalen aen den coninc van vranckrijcke beuelende hem ende ghebiedende dat hi dat huwelic van boudin ende van Iudich sijnder dochtere consenteren wilde. Die coninc bescaemt sijnde merckende tbidden vanden cardinalen des Paeus ende sine meeninghe, so heeft hi ontboden met vriendelicken letteren, dat sine dochtre Iudich met Boudin hueren man souden commen te Parijs, metsgaders datsy vandenPaeus Nicolaus waren gheabsolueirt, ende ooc biden seluenpaeus ghetrauwet si lieden biden beuele des conincx te parijs commende, hebben hem lieden verootmoedicht ende baden denconinc vergheuenesse van alle denpointen die si yeghen denconinck mesdaen mochten hebben. Die coninc seyde metsgaders dat ghilieden vanden paeus gheabsolueert sijt, so vergheuic v dat ontscaken van mijnder dochtre ende die mesdaedt dat ghi den bisschop mijnen bode versleghen hebt, ende die mesdaet vanden wijghe omme dat ghilieden tmijnen eersten ontbiedene bi mi ghecommen sijt, die coninc hielt Boudin en Iudich sijnderdochter te parijs, Ende dede ordonneeren een grote feeste in Anaxore, ende hi ontboodt bi hem alle sijn edelen van sinenstate, ende voer daer met alle den edelen ende sijnder dochter Iudich. Ende boudin volghde hemlieden in Anaxore, daer was die feeste van der brulocht ghehouden met grooter tryumphe. Ende boudin ende iudich bleuen daer.viij.daghen lanc. Ende in die princepale feeste vander brulocht, so makede de coninc hemprince ende daer toe graue van vlaendren. Ende hi dede hemdaer manscip, als vanden graefschepe van vlaendren. Ende die coninc dede hem gheuen tlichame van mijn here sinte Donaes, de welcke was eerdtbisscop van Ryemen, ende een helich confessoor, welc werde lichaem hi dede bringen in vlaendren te Brugghe, daert noch vp desen dach rust Ende dede breken onser vrauwencapelle inden burch de welcke liederic van Lylelez buc dede maken daer te voren, mer boudin dyserin deidse meerderen ende vauteren somen noch sien mach, ende daer gaf hy sinte donaes lichaem. Ende ordonneerde aldaer sommighe religieusen, die de.vij.getijden hilden daghelicx, hi dede maken den steen dat nv die vanghenesse es ende thoude schepenhuis twelc binnen sgrauen Lodewijcx vanmalen tijden ghebrokenwas ende vermaket so ment nv sien mach, ende was int iaer ons heeren.xiijc.ende.lxxvi. Ende boudin dyserin dede vernyeuwen dye looue. Naer dat hy Iudich ghetrauwet hadde, so rengneerde hy als Graue.xvi.iaer lanck.hi starf int iaer ons heerenviijc.ende.lxxxi.hi was begrauen te sint omaers in tclooster van sinte Bertins. [fol. ix.r]

Van Boudin de 6de boswachter die graaf van Vlaanderen gemaakt werd van de koning van Frankrijk en trouwde de mooie Judith, dochter van de koning en bracht het lichaam van Sint Donaas te Brugge.

Dat 6de kapittel.

Boudewijn de ijzeren, de zoon van Andrack, deed hommage en manschap koning Karel de Kale. Hij was de 6de en laatste boswachter. Hij was zeer dapper tegen de heidenen, want binnen het heidense land deed hij vele dappere feiten en doorvocht menige strijd met koning Karel van Frankrijk. En hielp hem in het heidense vele diverse steden te winnen, als Andrinopel, en Constantinopel, waar die Boudin grote eer behaalde boven vele andere christen prinsen want hij versloeg met zijn hand menige Saraceen. En in het jaar ons heren toen men schreef 863 kwam hij van Constantinopel te Frankrijk waart. De koning Lodewijk met Boudewijn de ijzeren, de zoon van Andrack, zo is het waar dat die Boudin de mooie Judith, de dochter van koning Karel die Kale en was de zuster van Lodewijk die Boudewijn de ijzeren zo mooi toesprak zodat hij haar schaakte en bracht haar in Vlaanderen te Brugge. Waarbij hij had 2 jongens waarvan de ene heette Karel en de andere Boudin, dit vernam koning Karel [fol. viij.v]de Kale en verzamelde en grote legermacht als wapenvolk om Boudewijn de ijzeren te niet te doen en te schofferen, maar Boudin met zijn dapperheid was in een strijd bij Sint Eloi berg bij Atrecht en versloeg de legermacht van de koning die in die strijd ook gekwetst werd. En hij vloog naar Parijs. En het jaar daarna zo zond koning Karel bisschop Anselmus van Reims met vele edele lieden van wapens te Vlaanderen waar begeleiden om Boudewijn de ijzeren en Judith te verwijten. Naar de inhoud van de decreten die paus Gregorius ordonneerde tegen de schakers en voorts zo meende bisschop Anselmus dat land van Vlaanderen te vermaledijen. Dit hoorde Boudewijn de ijzeren en ging de bisschop tegemoet en bad hem ootmoedig dat hij dat laten wilde: maar terstond sloeg het volk van de bisschop naar Boudewijn de ijzeren en naar zijn volk, maar Boudin verweerden zich met de zijne zo dapper tegen de Fransen zodat ze het grootste deel dood sloegen en vingen er zoveel zodat nauwelijks een enkele ontgaan kon. En in die strijd was de bisschop Anselmus ook dood geslagen en zijn oom gevangen. En om zijn liederlijke en kwade woorden en werken zo liet Boudewijn de ijzeren hem hangen aan de muur van het kasteel van Rijsel al laarzen en sporen. De koning hoorde de dapperheid van Boudewijn de ijzeren en merkte ook dat Boudin had 2 jongetjes bij zijn dochter die mooie Judith. Men liet behandelen om een bestand van een jaar tussen de koning en Boudin. Binnen de tijd van dit bestand zo reisde Boudin en Judith te Rome tot paus Nicolaas die ze beide absolveerde en trouwde. En de paus zond 2 kardinalen naar de koning van Frankrijk en beval en gebood hem dat hij dat huwelijk van Boudin en zijn dochter Judith toestemmen wilde. De koning die beschaamd was merkte te bidden van de kardinalen der paus en zijn bedoeling en zo heeft hij ontboden met vriendelijke brieven dat zijn dochter Judith met Boudin haar man zou komen te Parijs, mits dat ze van paus Nicolaas waren geabsolveerd en ook bij die paus getrouwd. Ze gingen op bevel van de koning te Parijs en hebben zich verootmoedigd en baden de koning vergiffenis van alle punten die ze tegen de koning misdaan mochten hebben. De koning zei mits dat ge van de paus geabsolveerd bent zo vergeef ik dat schaken van mijn dochter en de misdaad dat ge de bisschop mijn bode verslagen hebt en de misdaad van de strijd omdat ge op mijn eerste ontbieden bij me gekomen bent. De koning hield Boudin en Judith zijn dochter te Parijs en liet ordonneren een groot feest in Anaxore en hij ontbood bij hem al zijn edelen van zijn staat en voer daar met alle edelen en zijn dochter Judith. En Boudin volgde hen in Anaxore waar het feest van de bruiloft gehouden werd met grote triomf. En Boudin en Judith bleven daar 8 dagen lang. En in het belangrijkste feest van de bruiloft zo maakte de koning hem prins en daartoe graaf van Vlaanderen. En hij deed hem daar manschap als van het graafschap van Vlaanderen. En de koning liet hem geven het lichaam van mijn heer Sint Donaas de aartsbisschop van Reims was en een heilige belijder welk waarde lichaam hij liet brengen in Vlaanderen te Brugge waar het nog op deze dag rust, En liet afbreken onze Vrouwe kapel in de burcht die Liederick van Lylelez Buc liet maken daar tevoren, maar Boudewijn de ijzeren liet het vergroten en bogen maken zo men nog zien mag en daar gaf hij Sint Donaas lichaam. En ordonneerde aldaar sommige religieuzen die de 7 getijden hielden dagelijks, hij liet maken de steen dat nu de gevangenis is en het oude schepenhuis wat binnen graaf Lodewijk tijden gebroken was en vermaakte het zo men het nu zien mag en dat was in het jaar ons heren 881. En Boudewijn de ijzeren liet vernieuwen de lof. Nadat hij Judith getrouwd had zo regeerde hij als graaf 16 jaar lang en stierf in het jaar ons heren 881 en werd begraven te Sint-Omaars in het klooster van Sint Bertinus. [fol. ix.r]

Van Boudijn die Caluwe den.ij. Graue, die Tclooster van sinte Peeters te Ghendt stichte,

Dat.vij.Capittel.

BOudin dye caluwe Boudin dyserins sone, dese was die tweeste Graue van Vlaendren, hy hadde teenen wijuen Geertruudt dye welcke dochter was van Eggedier, Adelwaerts sone, des conincx van Inghelandt. Ende si hadde te gader eenen sone, die men heet den grooten schoonen Aernoudt die welcke stichte tclooster te Blondijn dat men nv heet sinte Peeters te Ghendt, Hi leefde seere langhe, ende regierde Vlaendre in goeden payse, bet dan.xxxix.iaer lanck, onder Lodowijc balbun, ende Carolo magnum ende Lodewijcke ende coninghe bastadrum van iudouico baldun, ende onder den grote Hughe van Bourgoengen, Hughens sone dye viij.iaer regierde, ende gaf die croone dengherechten hoire van Vranckerijcke Karolo stulto Lodewijcx baldij ghetraude sone, dese Boudijn dye caluwe staerf des daechs naer dertiendach, int iaer ons heeren.ixc.ende xiij. Hy licht begrauen te sinte Peeters te Ghendt, welcke cloostre hy selue stichte.

Van Boudin (Boudewijn) de Kale de 2de graaf die het klooster van Sint Petrus te Gent stichtte,

Dat 7de kapittel.

Boudin de Kale, de zoon van Boudewijn de ijzeren, was de tweede graaf van Vlaanderen. Hij had tot een wijf Geertruid die de dochter was van Eggedier, de zoon van Adelwaert, (Alfred) koning van Engeland. En ze hadden tezamen een zoon die men heet de grote mooie Aernoudt die stichtte het klooster te Blondijn dat men nu heet Sint Petrus te Gent. Hij leefde zeer lang en regeerde Vlaanderen in goede vrede meer dan 39 jaar lang onder Lodewijk Balbun en Karel de Grote en Lodewijk en koning Bastadrum van Judovicus Baldun (?) en onder de grote Hugo van Bourgondie, de zoon van Hugo die 8 jaar regeerde en gaf de kroon de rechte erfgenaam van Frankrijk Karel de stotteraar, Lodewijk Baldun getrouwde zoon. Deze Boudin de Kale stierf de dag na dertiendag in het jaar ons heren 913. Hij ligt begraven te Sint Petrus te Gent welke klooster hij zelf stichtte.

Van Aernout, dyemen hiet den Ouden, den.iij.Graue.die welcke.xij.Canueneken tsinte Donaes te Brugghe ordonneerde.

Dat.viij.Capittel.

AErnoudt diemen hiet den Ouden Aernoudt, als hy een ionck man was in Vranckerijc, men hieten den schoonen Aernoudt dese was die derde Graue in Vlaendren, hi verdreef die hunen ende die wandelen. Ende daeromme gaf hem dye Paeus die thiende in Vlaendren, van der Prochie van wijtsgate bi Ypre, die hi gaf der Kercke van sinte Donaes te Brugghe, daer hi ordonneerde.xiij.prouenden, ende deder stellen.xij.caneuneken reguliers. Hi regneerde wel.xxxvij.iaer onder den coninc vanVranckerijcke Karolus stultum. In sijns vaders tijdt, so was coninc in Vranckerijck ghemaect Hughe cappet, diemen seyt die vleeshauwere, als voren wat verhaelt staet, ende was int Iaer viijc.xcv. Dese Aernoudt starf int iaer ons heren.ixc.ende.lvij. Ende hi licht begrauen sinte Peeters te Gendt, bi sinen vadre, sijn wijf [fol. ix.v] hiet Aleyt ende was des Grauen dochtre van vermendoys.

Van Aernout (Arnulf) die men de oude noemde, de 3de graaf die 12 kanunniken te Sint Donaas te Brugge ordonneerde.

Dat 8ste kapittel.

Aernout die men de oude Aernout noemt, toen hij een jonge man in Frankrijk noemde men hem de mooie Aernout. Deze was de derde graaf in Vlaanderen, hij verdreef de Hunnen en de Wandalen. En daarom gaf de paus hem de tiende in Vlaanderen van de parochie van Wijtschate bij Ieper, die gaf hij de kerk van Sint Donaas te Brugge waar hij ordonneerde 13 provenden en liet er stellen 12 kanunniken regulieren. Hij regeerde wel 37 jaar onder de koning van Frankrijk Karel de Stotteraar. In zijn vaders tijd zo was koning in Frankrijk gemaakt Hugo Capet die men de vleeshouwer noemt en was in het jaar 895. Deze Aernout stierf in het jaar ons heren 957. En hij ligt begraven te Sint Petrus te Gent bij zijn vader. Zijn wijf [fol. ix.v] heette Aleit en was de dochter van de graaf van Vermandois.

Van Boudin dye ionghe, den.iiij.Graue, die veel steden, ende marcten stichtede.

Dat.ix.Capittel.

BOudin dye ionghe des ouden Aernoudts sone die hi hadde bi Machtelt des hertoghen hermans van Zassen dochtre. Ende hi hadder ooc by den ionghen Aernoudt, dese Boudin was die vierde Graue van Vlaendren, dese Boudin regierde iij.iaer lanck vlaendren, binnen der tijt dat sijn vader leefde omme dat sijn vader so oudt ende onvermeughen was. Dese Boudin dede vele profijts den lande van Vlaendren om steden te ordonneren endete beuestene, hy dede stichten Ypre, sinte Winnocxberghe, Dixmude, Borborch, Duunkercke, Ardenburch ende Roesselare, Hi ordonneirde die maerckedaghen te stellene, als Typre, te Brugghe, te Cassele, te Borborch, te Vuerne, te Cortrijcke, te Roesselare, ende in meer andre plaetsen, ende ordonneirde hemlieden ende gaf sommeghe vrijheden. Item om dat in Vlaendren niet vele gelts en was, so dede hi ordonneren die coopmanschepe, bi permutacien ende in wisselinghe ofte manghelinghe deen ware voor dandre, te weten fruut om kiekenen, twee hennen om een gans, twee gansen om een verckin, een weder om drye lammeren, drie calueren om een cou. Dese Graue boudin was seer deuoot, maer hi en rengneirde niet langhe naer sinen vadere, want hi starf vanden pocken vp eenen nyendach Hi was begrauen inden tempel te sichijn dat nv sinte Bertens cloostre heet. Ende Machtelt sijn wijf, naer die doot van hem troude den Hertoghe van Angau. Ende by hem so hadde si drie sonen Gooselijn, Godenaert, ende Henselijn. Ende sy regierde wel.vi.iaren Vlaender landt, omme dat Aernoudt hueren oudtsten sone te ionck was, Dese voorseyde Boudin rengneirde.xiiij.iaer Ende starf int iaer ons heeren.neghenhondert en vijf en tsestich.

Van Boudin (Boudewijn) de jonge de 4de graaf die veel steden en markten stichtte.

Dat 9de kapittel.

Boudin de jonge, de zoon van de oude Aernout die hij had bij Machtelt, de dochter van hertog Herman van Saksen. En hij had er ook bij de jonge Aernout. Deze Boudin was de vierde graaf van Vlaanderen en regeerde 3 jaar lang Vlaanderen binnen de tijd dat zijn vader leefde omdat zijn vader zo oud en onvermogend was. Deze Boudin deed veel profijt het land van Vlaanderen om steden te ordonneren en te bevestigen, hij liet stichten Ieper, Sint-Winoksbergen, Diksmuide, Bourbourgt, (Rijsel?) Duinkerke, Aardenburg en Roeselare. Hij ordonneerde de marktdagen te stellen als te Ieper, te Brugge, te Kassel, te Bourbourgt, te Veurne, te Kortrijk, te Roeselare en in meer andere plaatsen en ordonneerde en gaf hen sommige vrijheden. Item, omdat in Vlaanderen niet veel geld was zo liet hij ordonneren het koopmanschap bij permutatie en inwisselen of mengen de ene waar voor de andere, te weten fruit om kuikens, twee hennen om een gans, twee ganzen om een varken, een gesneden ram om drie lammeren, drie kalveren om een koe. Deze graaf Boudin was zeer devoot, maar hij regeerde niet lang na zijn vader want hij stierf van de pokken op een Nieuwjaarsdag. Hij is begraven in de tempel te Sichin dat nu Sint-Bertin klooster heet. En Machtelt, zijn wijf, trouwde na zijn dood de hertog van Angau (?). En bij hem zo had ze drie zonen Gooselijn, Godenaert en Henselijn. En ze regeerde wel 6 jaren Vlaanderen omdat Aernout, haar oudste zoon te jong was. Deze Boudin regeerde 14 jaar en stierf in het jaar ons heren 965.

Van Aernoudt Boudins sone, den.v.Graue.

Dat.x.Capittel. [fol. x.r]

AErnoudt die ionghe Boudins sone, hi was die v.Graue van Vlaendren, Hy hadde te wijue Suzanna des conincx Berngarius dochtre van Ytalien ende van Lombaerdyen, ende hi hadde bi haer eenen sone die Boudin hiet, diemen daer naer hiet boudin met een schoonen baerde, Hi regierde Vlaendrenontrent.xviij.iaer binnen Lotharius tijden des conincx sone, diemen hiet Transmarijnus Ende binnen Lodewijcx Lotharius sone tijden, de welcke Aernoudt die ionghe.ij.coninghenmanschip dede vanden lande van Vlaendren. Hi starf int iaer ons heren.ixc.ende.lxxxiij.

Van Aernout, (Arnulf) de zoon van Boudin, de 5de graaf.

Dat 9de kapittel. [fol. x.r]

Aernout de jonge zoon van Boudin was de 5de graaf van Vlaanderen. Hij had tot wijf Susanna de dochter van koning Berengarius van Italië en Lombardije en hij had bij haar een zoon die Boudin heette die men daarna Boudin met de mooie baard noemde. Hij regeerde Vlaanderen omtrent 18 jaar binnen Lotharius tijden, die koningszoon de men noemt Transmarinus. En binnen Lodewijk tijd, de zoon van Lotharius, deed Aernout de jonge 2 koningen manschap van het land van Vlaanderen. Hij stierf in het jaar ons heren 983.

Van Boudin metten schoonen baerde, den.vi.Graue, die welcke eerst het Ridderschap in Vlaendren ordonneerde.

Dat.xi.Capittel.

BOudin metten schoonen baerde. Hi was een alte schoone eenman ende een vroom prinche groot ende sterck. Hy hadde te wijue Ogyeue des Hertoghen Ghijsebrechts dochtre van Lutzenburch. Deze Ogyeue hadde.v.Edele Princen te broeders. Eerst Aelbrecht die bisschop van Mets in Loreynen. Frederick die Hertoghe van Loreynen. Heyndrick hertoghe van beyeren. Diederick die Graue van Lutzenburch. Ghijselbrecht die Graue van Salijnes. Dese voorseyde Graue Boudin hadde byder voorseyde vrauwe Ogieue eenen sone, diemen hiet Boudin van Rijssele. Desen Boudin was dye vie. Graue in Vlaendren, hy ordonneerde eerst in Vlaendren Trudderschap. Ende hy ordonneerde ende stelde in die Steden ende dorpen, wijse ende zebareghe lieden, die Scepenen ende Wethouders souden sijn ende rechters. Hi hadde eerst manschip gedaen den coninck Hughe capet van Vranckerijcke ende dye ouerleedt, doe dede Boudin weder manschip, Hughe capets sone, die een seer gheleert man was ende groot clerck. Ende als Boudin mettenschoone baerde Vlaendren heerlijcke ende wel gheregiert hadde xlvij.iaren lanc, doen verschiet hi van deser werelt, als menscreef.M.ende.xxxv.ende sinte peeters bi Ghendt leyt hi begrauen.

Van Boudin (Boudewijn) met de mooie baard de 6de graaf die als eerste het ridderschap in Vlaanderen ordonneerde.

Dat 11de kapittel.

Boudin met de mooie baard. Hij was een al te mooie man en een dappere prins, groot en sterk. Hij had tot wijf Ogyeve, (Otgiva) de dochter van hertog Gijsbrechts van Luxemburg. Deze Ogyeve had 5 edele prinsen tot broeders. Eerst Aelbrecht, de bisschop van Metz in Lorraine. Frederik, de hertog van Lorraine. Hendrik, hertog van Beieren. Diederik, graaf van Luxemburg. Ghijselbrecht, graaf van Saline. Deze graaf Boudin had bij vrouw Ogieve een zoon die men noemde Boudin van Rijsel. Deze Boudin was de 6de graaf in Vlaanderen, hij ordonneerde eerst in Vlaanderen het ridderschap. En hij ordonneerde en stelde in de steden en dorpen wijze en zegbare lieden die schepenen en wethouders zouden zijn en rechters. Hij had eerst manschap gedaan koning Hugo Capet van Frankrijk en die overleed en toen deed Boudin weer manschap de zoon van Hugo Capet die een zeergeleerd man was en grote klerk. En toen Boudin met de mooie baard Vlaanderen heerlijk en goed geregeerd had 42 jaren lang toen scheidde hij van deze wereld toen men schreef 1035 en te Sint Petrus bij Gent ligt hij begraven.

Van Boudijn van Rijssele, den vij.Graue, ghenaemt den goedertieren.

Dat.xij.Capittel. [fol. x.v]

BOudin van Rijssele, sone van Boudin metten schoonen baerde hi was die.vij.Graue in vlaendren, ende men hietene den goedertieren Boudijn. Hy dede die stede van Rijssele bemueren, hy stichte al daer sinte Peeters canesye, hy was een wijs endewel gheordonneert Prinche, ghetempert ende ghemaniert, endeeen vroom man van wapenen. Ende daer omme ghecreech hi te wijue Adelye des conincx dochtre van Vranckerijcke, bijder welcker hi hadde twee sonen Boudijn van mons, ende Robrecht de vryese Ende eene dochtre die Machtilt hiet, dye welcke hadde te manne Willem van Normandyen, dese willem wan Inghelandt metten sweerde. Ende wordt coninc van Ingelandt, dese boudewijn, ende Robrecht sijn ioncste sone (wonnen al tlandt van ouer dye Schelde, ende Thertochschip van eenhaem Houdenaerde, Gheerstberghe, Aelst ende Denremonde, Tlant van waes, ende dit in preiudicien vanden Keyser,

Van Boudin (Boudewijn) van Rijsel, de 7de graaf, genaamd de goedertieren.

Dat 12de kapittel. [fol. x.v]

Boudin van Rijsel, zoon van Boudin me de mooie baard, was de 7de graaf in Vlaanderen en men noemde hem de goedertieren Boudin. Hij liet de stad Rijsel ommuren en stichtte aldaar Sint Petrus kanunnikhuis, hij was een wijze en goed geordende prins, gematigd en gemanierd en een dappere man van wapens. En daarom kreeg hij tot wijf Adela, de koningsdochter van Frankrijk waarbij hij had twee zonen, Boudin van Mons en Robrecht de Fries en een dochter die Machtilt heette die tot man had Willem van Normandië, deze Willem won Engeland met het zwaard en werd koning van Engeland. Deze Boudin en Robrecht, zijn jongste zoon, wonnen al het land van over de Schelde en het hertogdom van Ham (?) Oudenaarde, Geertruidenberg, Aalst en Dendermonde, het land van Waas en dit in prejudicie van de keizer.

Hoe dye Keyser Heyndrick met grooter heyrcrachte, nederquam, op den Graue Boudewijn.

NAedat die keyser voorseyt verhoort hadde van die grote fortse ende ghewelt, dat Graue Boudewijn bedreef met sinen sonen, so quam hy met eenen also grooten heyrcrachte naer Vlaendren toe, te weten met xv.duysent mannen van wapenen. Ende hi quam duer Henegauwe naer sint omaers, om den Graue Boudin ende sine kijnderen te destruerene. Het gheuiel dat die ionghe Graue Robrecht die Vryese binnen der wijle, dat die Keyser in Vlaendren commen woude, omme naer sint Omaers te vaerene, om sinen vader te beuechtene, binnen der seluer tijde so wan Robrecht al tlandt van Walcheren in metten sweerde, Ende dye Keyser [fol. xi.r] dat verhorende, dat Robrecht dat landt van Walcherenghewonnen hadde, hi dede huut Lottrijcke commen noch.xxm.mannen van wapenen. Ende si quamen haestelicke byden Keyser te sint Omaers waerdere. In die stede van aercke al waer hi lach wel.v.weken lanc ende aldus was die Keiser wel.xxxvm.mannen sterc. Ende die Keyser meende wel te vercrijghene den Casselberch, ende also voordt altemet Vlaendren. Als Robrecht die vryese die sterckheyt des Keysers vernam, so riedt hi sinen vader Boudewijn, dat men bi daghe ende bi nachte, eenen nyeuwen dijck maken soude. Ende datmen gheenen cost daer yeghen sparen en soude. Die welcke dijck binnen.iij.daghen ende.iij.nachten, wel drie mijlen varre ghedoluen was. Ende vp eenen nacht so meende dye Keyser Cassele te belegghene. Ende daer thenden vanden nyeuwendijcke, so quam Boudin van Rijssele met sinen sone Robrecht die vryese, den Keyser Heyndric te ghemoete ontrent met.xviijm.mannen, daer was seere gheuochten. Ende van Skeysers volcke versmoorden inden nyeuwen dijc wel.ix.duysent mannen bi ghetale. Ende bet dan.xij.duysent volcx was den Keyser of ghesleghen. Ende dye Keyser tsanderdaechs smorghens tijlicke ouermerckende, hoe sine Princhen ende vele van sinen edelsten ende vroomsten volcke die hi bi hem hadde, waren daer inden dijck versmoort, hy was iammerlijcke bescaemt ende ghescoffiert. Ende hi vertrack endevloodt van daer al tot Nymmeghen toe, inden lande vanGheldere. Ende Robrecht die Vriese achteruolghende den Keyser met groter macht, ende stac dat vier in Nymmeghen. Ende in tcasteel aldaer dye keyser was, so dat die keyser van node moeste vlyen ende voer tot mens vp den Rijn, Desen Boudin van Rijssele naer die doot van den coninc Robrecht van vranckrijcke sinen sweere, midts dat des conincx Robrechts kinderen, Heyndric ende Philippus wie hi naer hem liet al noch te ionck waren, daer omme was hi ghemaect Rewaert ende Regent vanVranckerijcke, ende hy wast wel.xvij.iaren lanck. Ende dede hebben sinen oudtsten sone Boudin van mons, binnen sinen leuene in huwelicke Rijchilde de Grauenede van henegauwe, dye welcke weeduwe was van Hermanne den Graue vanBerghe.daer bi datse hadde eenen sone diemen hiet Boudin de simpele, de welcke seere simple was Ende daeromme Boudin van Rijssele deden Clerck maken ende Canonick. Ende als Boudin van Rijssele ghestoruen was, so wardt Boudin van mons Graue van Vlaendren de welcke ooc aen Rijchilde sinen wijue behuwede dat Graefschip van Henegauwe. Ende omme dat tvoorseyde Graefschip van Henegauwe mochte toecommen sine kinderen, die hi hadde by Rijchilde, hi beleedet so dat sijn stiefsone die cannonick was die wordt Bisschop ghecoren vanChalons. Naer dat boudin van Rijssele, geleeft hadde ende.xxxiij.iaer lanc tlandt van Vlaendren gheregiert hadde in groten payse, ende in groter eeren ende hadde ooc.xvij.iaer geweest regent van Vranckerijcke, doen starf hi te Rijssele, int iaer ons heeren.M.ende lxvij.ende hi was begrauen in sinte Peeters canesye, die hi stichten dede Nae sine doodt vrauwe Odelye, die deuote weduwe van boudin van Rijssele de welcke des conincx van Vranckerijcke dochter was, stichtede die Abdye te Meessene, daer si bi daghe ende bi nachte in bedinghen was, ende diende gode in penitencien in vastene, ende in aelmoesene te gheuene. Ende als dit clooster vulmaeckt was, ende die Nonnen wel ghestapelt ende voorsien waren doen dedese haer voeren te Roome, in een Osbare ende tot den Paeus commende, nam si sine benedixie, ende dat gheestelic habijt van weduweschepe. Ende daer naer keerde si weder in haer Cloostre, te Meessene, ende daer sijnde, was sy een speghel van eenen goeden heleghen leuene, ende verschiet daer, naer datse hadde al haer heleghe sacramenten ontfanghen, ende daer lichtse begrauen.

Hoe keizer Hendrik met grote legermacht neerkwam op graaf Boudewijn.

Nadat keizer gehoord had van de grote kracht en geweld die graaf Boudewijn bedreef met zijn zonen zo kwam hij met een alzo grote legermacht naar Vlaanderen toe, te weten met 15 000 mannen van wapenen. En hij kwam door Henegouwen naar Sint-Omaars om graaf Boudin en zijn kinderen te vernielen. Het gebeurde dat de jonge graaf Robrecht de Fries binnen de tijd dat de keizer in Vlaanderen wilde komen om naar Sint-Omaars te gaan om zijn vader te bevechten zo won binnen die tijd Robrecht al het land van Walcheren met het zwaard en toen de keizer dat [fol. xi.r] hoorde dat Robrecht dat land van Walcheren gewonnen had liet hij uit Lotharingen nog 20 00 mannen van wapens komen. En ze kwamen haastig bij de keizer te Sint-Omaars waart in de stad Aercke (?) al waar hij lag wel 5 weken lang en aldus was de keizer wel 35 000 mannen sterk. En de keizer meende wel te krijgen de Kasselberg en alzo voort al te met Vlaanderen. Toen Robrecht de Fries de sterkte van de keizer vernam zo raadde hij zijn vader Boudewijn aan dat men bij dag en bij nacht een nieuwe dijk zou maken. En dat men geen kosten daartegen sparen zou. Die dijk was binnen 3 dagen en 3 nachten wel drie mijlen ver gedolven. En op een nacht meende de keizer Kassel te belegeren. En daar ten einde van de nieuwe dijk zo kwam Boudin van Rijsel met zijn zoon Robrecht de Fries keizer Hendrik tegemoet omtrent met 18 000 mannen, daar was zeer gevochten. En van keizers volk versmoorden in de nieuwe dijk wel 9 000 mannen bij getal. En meer dan 12 000 volk van de keizer was afgeslagen. En de keizer die de volgende dag tijdig bemerkte hoe zijn prinsen en veel van zijn edelste en dapperste volk die hij bij hem had waren in de dijk versmoord, hij droevig beschaamd en geschoffeerd. En hij vertrok en vloog vandaar al tot toe in het land van Gelre. En Robrecht de Fries achtervolgde de keizer met grote macht en stak het vuur in Nijmegen. En in het kasteel aldaar de keizer was zodat de keizer van nood moest vlieden en voer tot Mainz op de Rijn. Deze Boudin van Rijsel, na de dood van koning Robrecht van Frankrijk, zijn zwager, mits dat de koning Robrecht’s kinderen, Hendrik en Filip die hij na liet en te jong waren, daarom was hij gemaakt landvoogd en regent van Frankrijk en hij was het wel 17 jaren lang. En liet hebben zijn oudste zoon, Boudin van Mons, binnen zijn leven in huwelijk Richilde de gravin van Henegouwen die weduwe was van Herman de graaf van Bergen waarbij dat ze had een zoon die men Boudin de eenvoudige noemde die zeer eenvoudig was. En daaarom liet van Rijsel hem klerk maken en kanunnik. En toen Boudin van Rijsel gestorven was zo werd Boudin van Mons graaf van Vlaanderen die ook aan Richilde zijn wijf huwde dat graafschap van Henegouwen. En omdat het graafschap van Henegouwen mocht toekomen aan zijn kinderen die hij had bij Richilde beleed hij dat zodat zijn stiefzoon die kanunnik was dat die tot bisschop gekozen werd van Chalons. Na dat Boudin van Rijsel geleefd had en 33 jaar lang het land van Vlaanderen geregeerd had in grote vrede en in grote eer en was ook 17 jaar regent geweest van Frankrijk toen stierf hij te Rijsel in het jaar ons heren 167 en werd begraven in Sint Petrus kanunnik huis die hij liet stichten. Na zijn dood stichtte vrouw Odelye, (Ogiva) die devote weduwe van Boudin van Rijsel de koningsdochter van Frankrijk, de abdij te Mesen waar ze dag en nacht aan het bidden was en diende God in penitentie en in vasten en in aalmoezen te geven. En toen dit klooster volmaakt was en de nonnen goed gezet en voorzien waren toen liet ze zich voeren te Rome in een draagbaar en kwam bij de paus en nam ze de zegening en het geestelijke habijt van weduw. En daarna keerde ze weer in haar klooster te Mesen en toen ze daar was was ze een spiegel van goed heilige leven en scheidde vandaar nadat ze al haar heilige sacramenten ontvangen had en daar ligt ze begraven.

Van Boudin van Mons, die.viij.Graue van Vlaendren, de welcke ordonneerde dat dye Baliuus draghen souden, een langhe witte Roede.

Dat.xiij.Capittel. [fol. xi.v]

BOudin van mons Boudins van rijssele sone, dat was die achste graue van Vlaendren, hi was seere paysyuele, ende hy en drouch noyt wapene, hi plach achter lande te rijdene in Vlaendre endein Henegauwe met eenen Spoorware vp die handt, hi ordonneerde dat die Balyuus in sine heerscepie draghen souden eene langhe witte Roede in de rechter handt, in teekene vangherechticheden ende goedertierenhede. Naer die doodt vansinen vadre, so was sijn regement so eerlic ende so notabelic ende so payselijck, datmen in Vlaendre noch in Henegauwe niet en vacht, noch men roofde, noch men en stal daer niet, noch men en vermoorde niement, dus en wast gheenen noodt datter yement wapene draghen soude, yeghens yement die leefde, omme dat ouer al in vlaendren soe vromen pays was, dye van sint Omaers, Beunen, Arien, tlandt van Guysen, ende oock in tlandt van vier Ambachten, metten lande van Waes, tlandt vanAelst, metten Lande van Walcheren, nyewers en was eeneghe veete, twist ofte oorloghe noch nyement en dorste yeghen dieuen oft roouers eeneghe dueren sluuten, of ploughen wechdoen vanden velde, want alle dinghen waren also vrij, al hadtmen ghedreghen platteelen vul goudts achter weghen, nyement en hadt den andren begheert te nemene, dese Graue Boudin ouermerckende die vromicheyt van Robrecht de vriese sinen broedre, die yeghens die Heydenen ende Sarasijnen seere vroomelick vacht, ende hem daer inne eerlic ghequeten hadde in diueersche wijghen. Ende ooc midts dat hy in sijns vaders tijden so behendelic den raedt gaf datmen den nyeuwen dijck maken soude, daer die Keyser by was gheschoffiert.hier omme so gaf hem sijn broeder Boudin dat landt van Aelst, ende vanvier Ambachten, ende tlandt van Walcheren. Ende omme dat die selue Graue Boudin dat landt van Vlaendren ende van Henegauwe so paysiuelic hielt, daer omme was hi gheheeten die paysiuele goedertieren Graue. Maer omme dat hy Rijchilt te wijue hadde, de welcke Hermans sijns rechtsweers wijf geweest hadde, ende dese kijnderen bi haer ghehadt hadde te wetene Aernoudt dye simpele, ende Boudin die onnoosele, daer omme so waren si verwaten van den Bisschop van Camerijcke. Maer si waren gheabsolueert van den Paeus Leo die.ixe.welcke paeus was des voorseyde Richilts oom, maer een point was hemlieden ghegheuen in penitencien als dat sy nemmermeer en souden te gader slapen, of deen metten anderen conuerseren, Dese goede Graue Boudin van Mons, stichtede dat Clooster te Hannon in Henegauwe, twelcke was een Casteel in tijden voorleden daer Bouuen ende Roouers vp laghen, hy dede dat Casteel stichten ende te nyeuten doen, ende hy maeckte daer of een Clooster van Monicken. Ende als hi Vlaendren in Payse gheregiert hadde ontrent.vi.iaren, so starf hi int iaer Duysent ende.lxxi.hi licht begrauen te Hennon, int voorseyde Cloostere, dat hy selue stichtede.

Van Boudin (Boudewijn van Henegouwen) van Mons, de 8ste graaf van Vlaanderen die ordonneerde dat de baljuws dragen zouden een lange witte roede.

Dat 13de kapittel. [fol. xi.v]

Boudin van Mons, de zoon van Boudin van Rijsel, was de achtste graaf van Vlaanderen. Hij was zeer vredelievend en droeg nooit wapens. Hij plag achter landen te rijden in Vlaanderen en in Henegouwen met een sperwer op de hand, hij ordonneerde dat de baljuws in zijn heerschappij dragen zouden een lange witte roede in de rechterhand als teken van gerechtigheid en goedertierenheid. Na de dood van zijn vader zo was zijn regiment zo fatsoenlijk en zo notabel en ze vredig dat men in Vlaanderen nog in Henegouwen niet vocht, nog roofde, nog men stal er niet, nog men vermoordde niemand dus was het geen nood dat er iemand wapens dragen zou tegen iemand die leefde omdat overal in Vlaanderen zo’n vrome vrede was, die van Sint-Omaars, Boulogne-sur-Mer, Arien , het land van Guise (?) en ook in het land van vier Ambachten me het land van Waas, het land van Aalst met het land van Walcheren, nergens was er enige vete, twist of oorlog nog niemand durfde tegen dieven of rovers enige deuren sluiten of ploegen weg doen van het veld, want alle dingen waren alzo vrij, al had men gedragen schotels vol goud in achter wegen, niemand had begeerte het van de andere te nemen. Deze graaf Boudin bemerkte de dapperheid van Robrecht de Fries, zijn broeder, die tegen de heidenen en Saracenen zeer dapper vocht en zich daarin fatsoenlijk gekweten had in diverse strijden. En ook mits dat hij in zijn vaders tijden zo handig de raad gaf dat men de nieuwe dijk zou maken waarbij de keizer geschoffeerd was, hierom zo gaf hem zijn broeder Boudin dat land van Aalst en van de vier Ambachten en het land van Walcheren. En omdat die graaf Boudin dat land van Vlaanderen en van Henegouwen ze vredig hield daarom was hij genoemd de vredelievende goedertieren graaf. Maar omdat hij Richilt tot wijf had, die van Herman zijn neef, wijf geweest was en deze kinderen bij haar gehad had, te weten Aernout de eenvoudige, en Boudin de onnozele, daarom zo waren ze verweten van de bisschop van Kamerijk. Maar ze waren geabsolveerd van paus Leo de 9de welke paus was de oom van Richilt, maar een punt was hen gegeven in penitentie als dat ze nimmermeer zouden tezamen slapen of de ene me de andere converseren. Deze goede graaf Boudin van Mons stichtte dat klooster te Hannon in Henegouwen, wat was een kasteel in tijden voorleden daar boeven en rovers op lagen. Hij liet dat kasteel slechten en te niet doen en maakte daarvan een klooster van monniken. En toen hij Vlaanderen in vrede geregeerd had omtrent 6 jaren zo stierf hij in het jaar 1771 en ligt begraven te Hannon, in het klooster dat hij zelf stichtte.

Van Aernoudt dye simple, den ix.Graue.

Dat.xiiij.Capittel. [fol. xij.r]

AErnoudt dye simple Boudin van Mons houdste sone was die.ix.Graue in Vlaendren, ende ontrent twee iaer was hi Graue in Vlaendren, hi wilde dat Richilt sijn moeder hem bestieren soude, ende Richilt regierdet so midts huerer felheyt endeaerchheyt datse Vlaender landt bedarf, Want bijder orloghe die sy stichtede waren beede heur kijnderen versleghen in eenen wijch te Bauencouen bi Cassele van haer lieder oom Robrecht die vriese. Ende dese voorseyde Aernoudt die simple wordt begrauen te sinte Bertins in Tclooster te sint Omaers, hy regierde twee iaer, ende starf int Iaer.xc.ende.lxxiij.

Van Aernout de eenvoudige, de 9de graaf.

Dat 14de kapittel. [fol. xij.r]

Aernout de eenvoudige en oudste zoon van Boudin van Mons, was de 9de graaf in Vlaanderen en omtrent twee jaar was hij graaf in Vlaanderen, hij wilde dat Richilt, zijn moeder, het besturen zou en Richilt regeerde het zo mits haar felheid en kwaadheid zodat ze het land van Vlaanderen bedierf. Want bij de oorlogen die ze stichtte waren beide haar kinderen verslagen in een strijd te Bavencoven bij Kassel van hun oom Robrecht de Fries. En deze Aernoudt de eenvoudige werd begraven te Sint Bertinus in het klooster te Sint-Omaars, hij regeerde twee jaar en stierf in het jaar 1073.

Van Boudin dye onnosele, den.x.Graue.endevan Richilt sijnder moeder, die welcke grote tweedracht ende discoort maecte in Vlaendren.

Dat.xv.Capittel.

BOudin dye onnosele Boudin van Mons ioncxste sone, ende broeder van aernoudt de simple hi was die.x.Graue, in Vlaendren, ende regierde ontrent drie maenden, omme dat dese twee Boudin van Mons kijnderen waren ionc van iaren, so onderwant haer Richilt haer lieder moeder tlandt te regierene, ende si en wilde nyement van Vlaendren hebben tharen Rade, also nam si eene wale tot eenen cancellier. Ende men hietene die here van Maelgij, die welcke hadde leedt de Vlaemijnghen. Ende onder hem beeden maecten al tlandt van Vlaendren in discoorde ende discentie, bi huer lieder quader ordonnancie ende quade groote exactien. Dese quade felle Richilt wedewe vanden goeden prinche Boudin van mons ende moedre van den voorseyde twee ionghers van Vlaendren Aernoudt de simpele, ende Boudin donnoosele die welcke bi haren quaden regemente, ende aercheyt versleghen waren, om die grote foortse endeexactie die sy in Vlaendre dede. Ende verstoorde also dat soete paradijs van weilden, als Vlaendre was binnen heurs mans tijden, ende brochte dat soete paysiuele [fol. xij.v] tlandt van Vlaendren in grooten twiste ende rommelijnghe vanorloghen. Ende daer omme die drie Steden van Vlaendren, te wetene Ghendt, Brugghe, ende Ypre, gauent te kennene Robrecht de vryese die haers mans broeder was, ende oom van hueren kijnderen. Als waer omme dat huer Robrecht die vryese ontboodt ende verboodt bi ghescriften dat si haer des landts van Vlaendren niet onderwijnden en soude. Richilt merckende, dat die Vlamijnghen yeghens haer ghescreuen hadden Aen haren swacelijnc Robrecht ende ouer haer gheclaecht hadden, so voer si in alle die smalle steden. Ende vermakede die wetten ende dye officiers, ende ordonneerde groote settijnghen vp tvolc, ende so wye datter yeghen seyde of murmureerde die deidtse vanghen ende onthoofden. Item omme dat Robrecht die vriese hem onderwandt die Graue van Aelst was ter bede vanden.iij.steden te regierene Vlaendren ende hare twee kinderen daer hi oom of was daer omme nam si hem of dat graefschip van Aelst, endeconfijsquierdet ende leydet thuere tafelen tot harer kijndrenbehouf, ende ooc dat landt van Walcheren, ende stelder in nyeuwe officiers, daer naer ginc si te Oudenaerde ende dede die eerlicste mannen vander stede onthoofden omme datsy seydendatter quaet was datse haer swacelijncx landt geconfijsquierdt hadde te haerer kijndren behouf. Item so ontboodt si den edelenruddere, mer Ian van gauere ende dedene heymelic onthoofden. Ende ontboodt ooc den hoogh balin van ypre, ende dedenvanghen. Ende ontboodt ooc de wet van Ypre bi haer te commene, maer si excusseirden hem lieden dat sy buten der casselrye van Ypre nyet trecken en wilden. Rijchilt seere verstoort sijnde trac van Oudenaerde te meessene. Dit vernamen die van Ypre, ende.lx.mannen vanden eerlicste vanYpre die ghinghen haer te ghemoet te Meessene, ende si deidtse alle gader doot slaen. Ende binder eerster nacht datse in meessene ghelogiert was, so dede si die stede van Meessene gheheel ende al in gloede stellen ende wordt al verbrandt. Dese felle ouerdaet dede Richilt in Vlaendren. Die drie steden van Vlaendren Ghendt, Brugghe, ende Ypre, screuen ouer in Hollant aen Robrecht die vryese haren swacelijnc, dye doe te wijue hadde des Keyser Heyndricx broeders dochtre, dye weduwe was van Florens die vriese in hollant, ende here van vrieslandt. Robrecht die vriese in Hollant sijnde, hi orloghede yeghens die vryesen, die hem rebel waren, ende si en wilden niet betalen tsgrauen demeynen. Ende hi screef aenden coninc vanInghelandt dat hy hem wilde senden.iiijm.saudoyiers, ende men soude hemlieden te Brugghe betalen, huer lieder saudye van vier maenden te voren. Item binnen dese tijt, so heeft Robrecht ontfanghen brieuen vanden drie steden van Vlaendren waer inne dat hy verstondt, hoe sinen neue dye heere Ian van gauere, onthooft was, ende die eerlicste van Oudenaerde, ende vanYpre, doodt ghesleghen waren. Ende dat clooster van Meessene dat sijn vrauwe moeder hadde ghedaen stichten al te male verbarnt was. Ende dat sy sine heerscepye van Walcheren endedat landt van Aelst tot harer tafle geconfijsquieert hadde. Robrecht die vriese dit verhoorende wordt seer verstoort. Endedochte om Vlaendren bijstant te doene. Ende midts dat hy ne gheene nyeumare en hoorde vanden Inghelschen souduyiers, daer omme so makede hi een iaer bestandt metten vryesen, ende hi bereede hem om te Vlaendren waerts te commene. Binnen deser tijt so quamen die Inghelsche saudoyiers bet dan.iiim.ende si quamen te Brugghe, om aldaer te ontfanghene huer saudye van vier maenden, welc drouch wel.lxm.guldenen, de welcke die Graue Robrecht van Holland ghesonden hadde te Brugghe. Dit vernemende Richilt dede alle die saudeniers arresteren, ende quam te Brugghe. Ende nam die.lxm.guldenen, die welcke dye graue Robrecht van Hollandt te Brugghe ghesonden hadde, ende diemen den seluen saudeniers ghegheuen soude hebben. Robrecht die vriese in Vlaendrencommende, met eender menichte van Rijnschen heeren, die Inghelschen quamen hem ooc ter hulpe ende baten. Richildt verhorende dat haer swacelijnc Robrecht die Vriese in Vlaendren was commen metten duutschen heeren, so vloet si in Lessene, met haren twee kijnderen Aernoudt ende Boudin Endeontboodt die van Henegauwe, ende dye van Pijckaerdyen dat si haer wilden te hul [fol. xiij.r] pe comen. Robrecht hoorende hoe dat Rijchildt die Inghelsche saudeniers ghearresteirt hadde, ende die.lxm.guldenenghenomen hadde. Hi met alle sinen edelen, ende met den Vlaminghen, ende met drie duysent Inghelsche saudeniers track naer Henegauwe.

Van Boudin de zachtmoedige, de 10de graaf en van Richilt, zijn moeder, die grote tweedracht en onenigheid maakte in Vlaanderen.

Dat 15de kapittel.

Boudin de zachtmoedige, de jongste zoon van Boudin van Mons en broeder van Aernout de eenvoudige was de 10de graaf in Vlaanderen en regeerde omtrent drie maanden omdat deze twee kinderen van Boudin van Mons kinderen jong van jaren waren zo onderwond zich Richilt hun moeder het land te regeren en ze wilde niemand van Vlaanderen tot haar raad hebben, alzo nam ze een Waal tot haar kanselier. En men noemde hem de heer van Malgy, die had de Vlamingen leed. En onder hen beiden maakten ze al het land van Vlaanderen in tweedracht en onenigheid bij hun kwade ordonnantie en kwade grote belastingen. Deze kwade felle Richilt weduwe van de goede prins Boudin van Mons en moeder van de voorgezegde twee jongens van Vlaanderen Aernout de eenvoudige, en Boudin de zachtmoedige die bij haar kwade regiment en kwaadheid verslagen waren vanwege de grote krachten en belasting die ze in Vlaanderen deed. En verstoorde alzo dat lieve paradijs van weelde zoals Vlaanderen was binnen haar mans tijden en bracht dat lieve vredige [fol. xij.v] land van Vlaanderen in grote twist en rommeling van oorlogen. En daarom de drie steden van Vlaanderen, te weten Gent, Brugge en Ieper gaven het te kennen Robrecht de Fries die de broeder van haar man was en oom van haar kinderen. Als waarom dat Robrecht de Fries haar ontbood en verbood bij geschrift dat ze zich het land van Vlaanderen niet onderwinden zou. Richilt merkte dat de Vlamingen tegen haar geschreven hadden aan haar zwager Robrecht en over haar geklaagd hadden, zo voer ze in alle smalle steden. En vermaakte de wetten en de officiers en ordonneerde grote omslagen op het volk en zo wie dat ertegen zei of murmelde die liet ze vangen en onthoofden.

Item, omdat Robrecht de Fries zich onderwond, die graaf van Aalst was ter bede van de 3 steden te regeren Vlaanderen en haar twee kinderen waar hij oom van was, daarom nam ze hem of dat graafschap van Aalst en confisqueerde het en legde het tot haar tafel tot behoefte van haar kinderen en ook dat land van Walcheren en stelde er nieuwe officiers in, daarna ging ze te Oudenaarde en liet de fatsoenlijkste mannen van de stad onthoofden omdat ze zeiden dat het kwaad was dat ze het land van haar zwager geconfisqueerd had tot behoefte van haar kinderen.

Item, zo ontbood ze de edele ridder, maar Ian van Gavere liet hem heimelijk onthoofden. En ontbood ook de hoge baljuw van Ieper en liet hem vangen. En ontbood ook de wet van Ieper bij haar te komen, maar ze excuseerden zich dat ze buiten het wetsgebied van Ieper niet trekken wilden. Richilt was zeer verstoord en trok van Oudenaarde te Mesen. Dit vernamen die van Ieper en 60 mannen van de fatsoenlijkste van Ieper die gingen haar tegemoet te Mesen en ze liet ze allen dood slaan. En binnen de eerste nacht dat ze in Mesen gelogeerd was zo liet ze de stad Mesen geheel en al in gloed stellen en werd alles verbrand. Deze felle overdaad deed Richilt in Vlaanderen. De drie steden van Vlaanderen, Gent, Brugge en Ieper schreven naar Holland aan Robrecht de Fries, haar zwager die toen tot wijf had de dochter van de broeder van keizer Hendrik die weduwe was van Flores de Fries in Holland en heer van Friesland. Robrecht de Fries die in Holland oorloogde tegen de Friezen die hem rebels waren en ze wilden niet betalen de graven heerlijke rechten. En hij schreef aan de koning van Engeland dat hij hem wilde zenden 4000 soldaten en men zou hen te Brugge betalen hun soldij van vier maanden tevoren.

Item, binnen deze tijd zo heeft Robrecht ontvangen brieven van de drie steden van Vlaanderen waarin dat hij verstond hoe zijn neef de heer Ian van Gavere onthoofd was en de fatsoenlijkste van Oudenaarde en van Ieper dood geslagen waren. En dat klooster van Mesen dat zijn moeder had laten stichten helemaal verbrand was. En dat ze zijn heerschappij van Walcheren en dat land van Aalst tot haar tafel geconfisqueerd had. Robrecht de Fries die dit hoorde werd zeer verstoord. En dacht om Vlaanderen bijstand te doen. En mits dat hij geen nieuws hoorde van de Engelse soldaten daarom zo maakte hij een bestand van een jaar met de Friezen en breidde zich om te Vlaanderen waart te komen. Binnen deze tijd zo kwamen de Engelse soldaten meer dan 3000 en ze kwamen te Brugge om aldaar hun soldij te ontvangen van vier maanden, wat wel bedroeg 60 000 gulden die graaf Robrecht van Holland gezonden had te Brugge. Dit vernam Richilt en liet alle soldaten arresteren en kwam te Brugge. En nam de 60 000 guldens die graaf Robrecht van Holland te Brugge gezonden had en die men die soldaten gegeven zou hebben. Robrecht de Fries die in Vlaanderen kwam met een menigte van Rijnse heren, de Engelsen kwam hem ook te hulp en baten. Richilt hoorde dat haar zwager Robrecht de Fries in Vlaanderen was gekomen met de Duitse heren en zo vloog ze Lessen met haar twee kinderen Aernout en Boudin en ontbood die van Henegouwen en die van Picardie dat ze haar te hulp [fol. xiij.r] wilde komen. Robrecht hoorde hoe dat Richilt de Engelse soldaten gearresteerd had en die 60 000 guldens genomen had. Hij trok met al zijn edelen en met de Vlamingen en met 3000 Engelse soldaten naar Henegouwen.

Hoe Robrecht dye vryese, track naer Lesse ende verbrande die stadt, ende verdreef Rijchildt met hueren twee kijnderen.

RObrecht bi Lesse commende, hy verdreef Rijchildt met hueren twee kijnderen, ende hi ghecreech tcasteel, ende hy verslouch meer dan.iiij.duysent van Rijchildts lieden vrome mannen vanwapenen, hy roofde Lessene, ende stacker tvier inne endeverbrandet. Ende Rijchildt vloodt in Rijssele, ende veynsde huer, ende seyde datse wilde accorderen metten drie Steden van Vlaendren Ghendt, Brugghe, ende Ypre, ende vrientschap maken met Robrecht hueren swacelijnc. Ende doe so sandtse brieuen aen den coninc Phelips van Vranckerijcke haren neue biddende om hulpe, omme te wederstane die Vlaminghen, die haren ionghen Graue Aernoudt veriaecht hadden, ende haer volck van Henegauwe, ende van Pijckaerdyen versleghenhadden, bedt dan.iiij.duysent edele mannen van wapenen, Endedie heer van Corchy. Ende sy sandt den coninck.xxx.duysent guldens, om te bedt van hem gheholpen te wesene, endebystandicheyt van hem te vercrijghene. Die coninc Phelips vanVranckerijcke dede in allen landen groot mandement endebeuel, in Auerngen, in Bourbon, in Bourbonois, Borgoengen Berry, Langhedoc, Bloys, Poitau, Ange au, Tours ende Toureyne, Gascoengen, Bretaingne, Suyenne, Campaengen, Loreyne Bare, Normandye, Pycaerdyen, ende al omme te Parijs te commene, Ende om Richilde ontset ende onderstandt te doene. Binnen deser tijde dye scalcke Rijchildt sende eerst te Ghendt, omme te hebbene van daer.lx.eerlicke poorters. Ende te Brugghe omme.lx.ende Typre ooc omme.lx. Ende si begeerde huut alle smalle steden van Vlaendren, ende casselryen C.endelx.mannen, die waren al te samen drie hondert ende.xli.persoonen. Ende begheerde dattet souden sijn die rijcste ende die eerlicste, si soude hemlieden biddenvergheuenesse. Ende met hemlieden raet nemen, wij ende hoe men Vlaenderen regieren souden, tot dat die Graue Aernoudt groot ghenouch ware. Ende datmen [fol. xiij.v] haer eene byleuijnghe wilde bewijsen in Vlaendren. Maer Rijchildts meeninghe was omme dat die drie steden ghesondenhadden om Robrecht voorseyde, die welcke haer ende haer kinderen verdreuen hadde, ende huer volck versleghen endebrandt gesticht ende gherooft. Ende huer meenijnge was vandien huer seluen te wrekene, ouer die.iijc.ende.xl.vlaminghen, als si te Rijssele souden sijn gecomen, men soude die namenende toenamen van elcken bysondre ghescreuen hebben, endemen soude alle die poorten van Rijssele gesloten hebben, endeby x.of.xij.te gadere soudemense in diueersche herberghe gheleedt hebben, ende vp huer lieder hooft soudemenhemlieden beuolen hebben dat si niet huter herberghen gaen en souden, voor datse Rijchildt in Tcasteel ontboden hadde om yegens haer commen te sprekene, Ende daer soudmense al ynckel een onthooft hebben. Desen raedt ende voortstel wetende, mer Gheeraerdt van Buck dye Casteleyn vandencasteele van Rijssele, sandt brieuen heymelic aen die drie stedenvan Vlaendren dat sy niet en souden commen te Rijssele tot Rijchilden si en warender wel vp voorsien, elck van. ij.of iij.vrome knapen, die welcke ondere bedectelic wel gewapent ende voorsien sijn souden, ende dat si in die stede niet commen en souden voor half voor noene, want hy dan yegens hemliedenspreken soude. Ende hi screef aen hemlieden alle den raedt ende meeninghe van Rijchilden, ende vanden heere van Malgy die Richildts Cancellier was. Ende hy ontboodt ende screef aenRobrecht die Vryese dat hi wilde commen Typre vp eenencerteynen dach, hi die Casteleyn was van Rijssele wilde met Robrecht spreken in secrete. Si lieden veersamende Typre Robrecht die Vriese ende die voornoemde Casteleyn, mer Geeraert van Buc, daer gaf hi Robrecht te kennenne al den valschen raedt van Rijchilde ende van haren Cancellier die here van Malgy. Doen badt Robrecht den castelein, waert so datmen die poorters onthoofden wilde, dat hi den poorters informeren wilde te voren, ende hemlieden dat seggen soude, als dat si den hoorne blasen souden, ende beckenen slaen in allen herbergendaer si ghelogiert sijn, ende dan commen ende versamen int casteel teenen hoope. Ende Robrecht die vriese soude commenals dan wel met vim.mannen sterc, daer nu tclooster vanMarkette staet, het welcke doe eenen busch was. Ende Robrecht seyde dat hi wel bemoede als dye Vlaminghen mochten sijn int casteel, dat Rijchildt soude dat casteel beleggen van buyten, ende dat casteel beleydt sijnde, dan soude Robrecht die Vriese commen ten casteele waert, ende hi soude slaen vp Richildts lieden, ende datmen dan dat casteel van buten open dade, so dat die Vlaminghen Robrecht mochten te hulpe commen. Ende het gheuiel also dat dye.ccc.ende.xl.poorters van Vlaendren, al en warent niet alle die rijcste om te Rijssele te gane al totter Graefnede Rijchildt. Het waren doch die vroomste ende die stercste, ende elc hadde met hem.ij.of.iij.lijfknapen sijne vrome gesellen, de welcke onder huer vpperste cleederen ghewapent waren ende wel voorsien. Ende si quamen voor Rijssele. Endedie graue Robrecht van Hollandt, diemen hiet die Vryese bleef alsoot gheordonneert was een halfmijle buten Rijssele.

Hoe Robrecht de Fries trok naar Lessen en verbrandde die stad en verdreef Richilt met haar twee kinderen.

Robrecht die bij Lessen kwam verdreef Richilt met haar twee kinderen en hij kreeg het kasteel en versloeg meer dan 4 000 lieden van Richilt dappere mannen van wapens, hij beroofde Lessen en stak er het vuur in en verbrandde het. En Richilt vloog in Rijsel en veinsde zich en zei dat ze wilde overeenkomen met de drie steden van Vlaanderen, Gent, Brugge en Ieper en vriendschap maken met Robrecht. En toen zo zond ze brieven aan koning Filips van Frankrijk, haar neef, en bad om hulp om te weerstaan de Vlamingen die haar jonge graaf Aernout verjaagd hadden en haar volk van Henegouwen en van Picardie verslagen hadden, meer dan 4000 edele mannen van wapens en de heer van Corchy. En ze zond de koning 30 000 guldens om beter van hem geholpen te wezen en bijstand van hem te krijgen. Koning Filips van Frankrijk deed in alle landen groot mandement en bevel, in Auvergne, in Bourbon, in Bourbonnois, Bourgondie, Berry, Languedoc, Blois, Poitau, Ange au, Tours en Touraine, Gascogne, Bretagne, Suyenne, (?) Champagne, Lorraine, Barry, Normandië, Picardië om allen naar Parijs te komen en om Richilt ontzet en bijstand te doen. Binnen deze zond de schalkse Richilt eerst te Gent om te hebben vandaar 60 fatsoenlijke poorters. En te Brugge om 60 en te Ieper ook om 60. En ze begeerde uit alle smalle steden van Vlaanderen en wetsgebieden 160 mannen, die waren alle tezamen 340 personen. En begeerde dat het zouden zijn de rijkste en de fatsoenlijkste, ze zou hen vergiffenis bidden. En met hen raad nemen, wie en hoe men Vlaanderen regeren zouden totdat graaf Aernout groot genoeg was. En dat men [fol. xiij.v] haar een bylevijnghe (eer ?) wilde bewijzen in Vlaanderen. Maar Richiltՠs bedoeling was omdat de drie steden gezonden hadden om Robrecht die haar en haar kinderen verdreven hadden en haar volk verslagen en brandgesticht en beroofd. En haar bedoeling was van die zichzelf te wreken over die 340 Vlamingen als ze te Rijsel zouden zijn gekomen, men zou de namen en bijnamen van elk apart geschreven hebben en men zou alle poorten van Rijsel gesloten hebben en bij 10 of 12 tezamen zou men ze in diverse herbergen geleid hebben en op hun hoofd zou men hen bevolen hebben dat ze niet uit de herbergen gaan zouden voordat Richilt ze in het kasteel ontboden had om met haar te komen spreken. En daar zou men ze allen onthoofd hebben. Deze raad en voorstel wetende, maar Geeraert van Buck, de kastelein van het kasteel van Rijsel, zond heimelijke brieven aan de drie steden van Vlaanderen dat ze niet zouden komen te Rijsel tot Richilt, ze waren er goed op voorzien en elk van 2 of 3 dappere knapen die onder bedekt goed gewapend en voorzien zouden zijn en dat ze niet in de stad zouden komen voor half noen, want hij zou dan tegen hen spreken. En hij schreef aan hen allen de raad en bedoeling van Richilt, en van de heer van Malgy die Richiltՠs kanselier was. En hij ontbood en schreef aan Robrecht de Fries dat hij wilde kommen te Ieper op een zekere dag, hij die kastelein was van Rijsel wilde met Robrecht spreken in geheim. De lieden verzamelden te Ieper Robrecht de Fries en die kastelein, maar Geeraert van Buc, daar gaf hij Robrecht te kennen al de valse raad van Richilt en van haar kanselier, de heer van Malgy. Toen bad Robrecht de kastelein, was het zo dat men de poorters onthoofden wilde dat hij de poorters informeren wilde tevoren en hen dat zeggen zou en als dat ze de hoorn blazen zouden en bekkens slaan in alle herbergen daar ze gelogeerd zijn en dan komen en verzamelen in het kasteel tot een hoop. En Robrecht de Fries zou komen als dan met 6 000 mannen sterk daar nu het klooster van Marquette staat, wat toen een bos was. En Robrecht zei dat hij wel vermoedde als de Vlamingen in het kasteel mochten zijn dat Richilt zou dat kasteel belegeren van buiten en als dat kasteel belegerd is dan zou Robrecht de Fries komen te kasteel waart en hij zou slaan op de lieden van Richilt en dan dat kasteel van buiten open deed zodat de Vlamingen Robrecht te hulp mochten komen. En het geviel alzo dat de 340 poorters van Vlaanderen, al waren het niet allen de rijkste om tot Rijsel te gaan al tot gravin Richilt. Het waren toch de dapperste en de sterkste en elk had met hem 2 of 3 lijfknapen, zijn dappere gezellen die onder hun opperste kleren gewapend waren en goed voorzien. En ze kwamen voor Rijsel. En graaf Robrecht van Holland die noemt de Fries bleef alzo het geordonneerd was een halve mijl buiten Rijsel.

Die Castelein mer Gheeraert van Buck seyde die poorters den raedt van Richilde, ende waert so dat dye heer van Maelgy hemlieden dede eenich ouerlast ofte seide eenege scimpege woorden, dat si haren hoorne blasen souden ende beckenen, want men soudse in tcasteel alle onthoofden, ende die sommige aen die balckenhanghen in haer lieder herberghen, dat was den raedt vanmijnheer van maelgy, ende dat si niet en lieten sien sloughenemmer doot den Cancellier, want die casteleyn seyde hemlieden (want hi wistet wel) dat si eerst souden commen tot die vanGhendt in haerlieder herberge, ende die heere van Maelgy soude tot hemlieden commen, datsine ooc dootslougen. Endemetten teekene vanden beckene te slane dat si alle tsamensouden commen ten Casteele, want mer Gheeraert van Buc den Castelein soudse al inne laten, ende Robrecht die Vriese soude hemlieden te hulpe commen, ende hemlieden alle weder thusewaert gheleeden. Ende het geuiel ooc also hy hemlieden voorseyt hadde, want als si ter poorten van Rijssele quaemen, men leede dye poorters van Vlaendren bi.x.bi.xij.in diueersche herberghen. Ende als sy alle ghelogiert waren, ontrent dye auent maeltijt, so comt die heere van Maelgy ter herberghe daar die eerlicste van die van Ghendt ghelogiert waren, ende si saten en soupierden, die [fol. xiiij.r] voorseyde here van Maelgy cancellier sprac hemlieden schimpelicken toe seggende aldus. Vous sanglans traitres de Flandres, rebelles de vrne seigneur, want ghi huwen graue, huut sinen lande veriaecht hebt, ende sine edele van Henegauwe versleghen, sine Stede van Lessene gherooft ende verbrandt. Ende voort so hebt ghy Inghelsche saudeniers, ende Robrecht die vryese ontboden, die welcke vyanden vander croone sijn bijden heere van den throone ghi sullet alle becoopen, ende hi dede hemlieden tooghen vele basten seggende met desen basten salmen hu alle hanghen ter solder veinstren hute van elcker herberghen Die knapen van dese poorters si sloughen ter stont die beckenen dat si cloncken van herberghe te herberghe, so datmense hooren mochte alle die stede van Rijssele duere. Endeterstont vergaderden alle dye Vlaminghen bi een ende sloughendoot den here van Maelgy ende al sijn volc dat bi hem was. Ende alle die Vlaminghen quamen totten casteele geloopen ende alle die ghene die hemlieden eenich beledt daden omme ten casteele niet te moghen commene die sloughen si doot. Here Gheeraert van buc den voornomm casteleyn ontfinc alle de Vlaminghen in tcasteel. Ende des anderen daghes Rijchildt dede beuelen alle die tharen iaren commen waren, ende wapene draghen mochtendatsy dat casteel souden belegghen van buten ende van binnen. Alst beleyt was so quam Robrecht die vryese Graue van Hollant met sinen Rijnschen heren, ende met sine Inghelschen saudeniers buten voor dat casteel, ende si versloughen alle die van Rijssele, dye tcasteel van buten beleydt hadden. Ende die vlaminghen die in tcasteel waren die holpen hem. Robrecht vanbuten hendelicx die victorie hebbende.die van Rijssele quamente harer poorten om Robrecht te wederstane. Robrecht vijncse alte met, ende vele worter doot ghesleghen, ende hi wan Rijssele metten sweerde, ende hy nam Ghijsele hute Rijssele. EndeRijchilt vloodt in Vranckerijcke, tot den coninc Phelips ouer Robrecht ende ouer die Vlamingen claghende, Huut al welcker clachte, die coninc van Vranckerijcke quam te Vlaender waert met eenen groten heyrcrachte, om sijn nichte Rijchildt te helpen ende om robrecht de vryese te verwinnene of te verdrijuene. Robrecht die vryese vernemende die comste van den coninc Phelips, hi stelde capyteynen, te Rijssele, te sint Omaers, te Belle, ende dede diueersche plaetsen beuesten. Ende hi dede Cassele bemueren, dat welcke hi voor een slot vercoos om sijn lijf te beschudtene metsgaders die van Vlaendren yghen den coninc Phelips sinen recht zweere. Robrecht die ontboodt die vanGhendt, van Brugghe, ende van Ypre, Bordorch, Berghen, Deurne, Nyeupoort, Oudenburch, Ardenburch, Roeselare, Aerlebeke, Dixmude, Couckelare, Thorrout, Ende meer ander vrome lieden die in Dorpen, ende velden woonden, dat si comensouden bi hem te Cassele, ende waren als sy al te samenvergadert waren ontrent.xviijm.mannen sterc, twelc eene cleene menichte was yeghen dat heyrcracht vanden coninc vanVranckerijcke, ende sine edele Godefroot Bisschop van Parijs Eeustaes Bisscop van Lengres, Bisscop van Beeuuays, die fransoysen, die normans, die van berry, de bourbonoizen, die bourgoengnoenen, die van Aneugnon, die van Nauarre de vanLangedoc, die van Campaengnen, die van Montagu, die vanChalons, die van Riemen, die van Orliens, die van chartres, die van Estampes, die van Bloys, die van Couchy, die vanvermandoys, dye van Pyrone, die van Corbye, die vanRibelmondt, die van Bretaingnen, van Loreyne, van Baer, vanNiuers, van Amyens, van Soison, van Henegouwe, van Toureyne, alle dese Landtschepen quamen om Vlaendren te verderuene, ende om Robrecht te vernielene. Robrecht aensiende die grote menichte vanden volcke vanden coninc van Vranckerijcke, hi badt den Vlaminghen dat si vasten wilden eenen dach, endewullen gaen, ende hemlieden gode beuelende, ende dat si alle gode aenroepen souden, om sine hulpe ende gracie. Ende ouermits dat die fransoysen moede waren van rijdene ende vangane, so wilde Robrecht die gaen bestrijden des anderen daechs, na dat si gheuast hadden. Ende smorghens al die wijle, dat die Fransoysen sloughen huer Tenten en Pauwelioenen omme alle dese Edele te velde te logierene.

De kastelein Gheeraert van Buck zei de poorters de raad van Richilt en was het dat de heer van Malgy hen deed enige overlast of zei enige schimpende woorden dat ze hun hoorn blazen zouden en bekkens, want men zou ze in het kasteel allen onthoofden en sommige aan de balken hangen in hun herbergen, dat was de raad van mijnheer van Malgy dat ze niet lieten zien sloegen immer de kanselier dood want de kastelein zei hen (want hij wist het wel) dat ze eerst zouden komen tot die van Gent in hun herberg en de heer van Malgy zou tot hen komen dat ze hem ook dood sloegen. En met het teken van de bekkens te slaan dat ze allen tezamen zouden komen te kasteel want meneer Gheeraert van Buc, de kastelein, zou ze allen inlaten en Robrecht de Fries zou hen te hulp komen en hen allen weer naar huis begeleiden. En het gebeurde ook alzo hij hen voorspeld had, want toen ze ter poorten van Rijsel kwamen leidde ment de poorters van Vlaanderen bij 10, bij 12 in diverse herbergen. En toen ze allen gelogeerd waren, omtrent de avond maaltijd, zo komt de heer van Malgy ter herberg daar di fatsoenlijkste van die van Gent gelogeerd waren en ze zaten en soupeerden en die [fol. xiiij.r] heer van Malgy kanselier sprak hen schimpend aan en zei aldus. Ԗous sanglans traitres de Flandres, rebelles de urne seigneurլ want gij uw graaf uit zijn land verjaagd hebt en zijn edelen van Henegouwen verslagen, zijn stad van Lessen geroofd en verbrand. En voorts zo hebt ge Engelse soldaten en Robrecht de Fries ontboden die vijanden van de kroon zijn bij de heer van troon, ge zal het alle bekopen en hij toonde hen vele basten en zei; met deze basten zal men u allen hangen ter zoldervenster uit elke herberg. De knapen van deze poorters sloegen terstond de bekkend zodat ze klonken van herberg tot herberg, zodat men ze horen mocht de hele stad Rijsel door. En terstond verzamelden alle Vlamingen bijeen en sloegen de heer van Malgy en al zijn volk dood dat bij hem was. En alle Vlamingen kwamen naar het kasteel gelopen en al diegene die hen enig belet deden om niet tot het kasteel te komen die sloegen ze dood. Heer Gheeraert van Buc, de kastelein, ontving alle Vlamingen in het kasteel. En de volgende dag liet Richilt bevelen allen die tot hun jaren gekomen waren en wapens dragen mochten dat ze dat kasteel zouden belegeren van buiten en vanbinnen. Toen het belegerd was zo kwam Robrecht de Fries, graaf van Holland met zijn Rijnse heren en met zijn Engelse soldaten buiten voor dat kasteel en ze versloegen allen die van Rijsel die het kasteel van buiten belegerd hadden. En de Vlamingen die in het kasteel waren die hielpen hem. Robrecht had van buiten handig de victorie en die van Rijsel kwamen naar hun poorten om Robrecht te weerstaan. Robrecht ving ze al te met en velen werden er dood geslagen en hij won Rijsel met het zwaard en nam gijzelaars uit Rijsel. En Richilt vloog in Frankrijk tot koning Filips en klaagde over Robrecht en over de Vlamingen. Uit welke klacht de koning van Frankrijk te Vlaanderen waart kwam met een grote legermacht om zijn nicht Richilt te helpen en om Robrecht de Fries te overwinnen of te verdrijven. Robrecht de Fries vernam de komst van koning Filips, hij stelde kapiteins te Rijsel, te Sint-Omaars, te Belle en liet diverse plaatsen versterken. En hij liet Kassel ommuren wat hij voor een burcht koos om zijn lijf te behoeden mitsgaders die van Vlaanderen tegen koning Filips zijn rechte zwager. Robrecht die ontbood die van Gent, van Brugge en van Ieper, Bordorch, (?) Bergen, Deurne, Nieuwpoort, Oudenburg, Aardenburg, Roeselare, Harelbeke, Diksmuide, Koekelare, en meer ander dappere lieden die in dorpen en velden woonden dat ze bij hem zouden komen te Kassel en waren als toen ze verzameld waren omtrent 18 000 mannen sterk wat een kleine menigte was tegen die legermacht van de koning van Frankrijk en zijn edele Godfried, bisschop van Parijs, Eeustaas, bisschop van Langres, bisschop van Beauvais, de Fransen, die van Normandi, die van Berry, die van Bourbon, de Bourgondiers, die van Avignon, die van Navarra, van Languedoc, die van Campagne, die van Montagu, die van Chalons, die van Reims, die van Orleans, die van Chartres, die van Estampes, die van Blois, die van Coucy, die van Vermandois, die van Pirons, die van Corbie, die van Ribelmondt, (?) die van Bretagne, van Lotharingen, van Baar, van Nevers, van Amiens, van Soissons, van Henegouwen, van deze landschappen kwamen om Vlaanderen te bederven en om Robrecht te vernielen. Robrecht zag die grote menigte van volk van de koning van Frankrijk aan en bad de Vlamingen dat ze een dag vasten wilden en in wol gaan en hen God aanbevelen en dat de allen God zouden aanroepen om zijn hulp en gratie. En omdat de Fransen moe waren van rijden en van gaan zo wilde Robrecht die gaan bestrijden de volgende dag nadat ze gevast. En ճ morgens al de tijd dat de Fransen hun tenten en paviljoenen sloegen om al deze edelen te velde te logeren.

Hoe Robrecht die vryese, met allen sinen Edelen, ende met den Vlaminghen, den Coninc van Vranckerijcke beuacht. [fol. xiiij.v]

RObrecht die Vryese met twee vlercken scharewijs commende daer den Coninc was, die noch niet en bemoede beuochten te sine beghan te slane vp die Fransoysen die noch vp huer verweeren niet en waren, ende te gheender ordinancie en consten gheraken, nauw wasser een die hem verweerde, ende Robrecht met sinen volcke was hauwende ende keruende. Dye coninc vloodt wech, daer wierdt so vele volcx versleghen, so dat alle die grachten ende beken ontrent Cassele die warenghevarwet vanden bloede van den voorseyde Fransoysen. Daer waren versleghen veel princhen ende grote heren endeedelmannen, ende sonderlinghe so bleef daer versleghen die Graue Aernoudt Rijchilds oudtste sone, die welcke was geuoert sint Omaers in sinte Bertins cloostre, ende daer begrauen Des Bisschops van Parijs broedre dye Graue was van Beunen wardt in desen strijt gheuanghen van Robrecht die Vryese, ende noch vele ander edele heeren. Ende Robrecht deidse al verscheeden legghen in diueerschen vanghenessen in Vlaendren. Ende ooc heindelick so wordt Rijchildt gheuanghen van Robrechte heuren Swaecelinck. Dit verhoorde die Coninc ende sendede den Bisschop van Parijs tot Robrechte die Vryese vraghende by wat occusoene dat hy so star yeghen die crone ende occupeirde Vlaendren dat hem niet toe en behoorde. [fol. xv.r] Robrecht verhaelde alle die causen, ende die sticken vander felder leeuwinnen Richilden ende sonderlinghe, hoe datse Walcheren ende tgraefschip van Aelst hem ghenomen hadde, ende hoe hi vanden drie Steden van Vlaendren ontboden was. Ende hoe datse sine tsestich duysent guldens ghenomen hadde die hi sine Saudeniers ghegheuen soude hebben. Ende vandenhere van Gauere ende die Schepenen, ende die eerlicste vanOudenaerde hadde ghedaen onthoofden. etc. Die Bisschop vanParijs alle dese sticken hoorende was seere verwondert, ende hi makede met Robrecht een bestand van.xl.daghen, inden name vanden Coninck. Ende hi badt Robrechte voor sinen broeder denGraue van Beunen die Robrecht gheuanghen hielt. Ende ter bede vanden seluen Bisschop ontslouch hi den seluen Grave, endeschanckene den seluen Bisschop, ende ter weerdichede van denvoorseyde coninc sinen recht zweere, die welcke voorseydeBisschop commende tot den Coninck, ende hem alle die sticken vertreckende so si ghebuert waren, die coninc dit horende segende hem van groter verwonderheden. Ende hi ontboodt Robrecht de vryese, omme van hem gheinformeirt te sine. Endegaf hem vrij saufconduyt, omme tot hem te commene. Robrecht andtwoorde tot des conincx boden dat hi daer niet commen en wilde, want hi en betraude die walen niet. Als dat die coninc verhoorde wordt hy al te seere verstoort. Ende dede te Vitry een groot heercracht vergaderen. Ende hy quam weder te Vlaendre waert met een heercracht van wel.lxxm.mannen. Edele princen, Hertoghen, Grauen, Baenraetsen, Rudderen, ende knechten. Ende Boudin de onnosele dede den Coninc manschip van den Graefschepe van Vlaenderen. Die welcke Boudin was Richildens ioncste sone. Ende als de Coninc omtrent vier daghen hadde geweest ouer den nieuwen dijck.Byden rade vanden Bisschop van Parijs, so keerde hi weder omme naer Parijs ende een groot deel van synen edelen. Maer die ionghe Graue meende te beuechtene synen oom Robrecht die Vrieze metten Pycaerts ende met Heynewiers. Robrecht dit vernemende dat dye Coninck wederomme ghetrocken was, ende tmeeste deel van sinen volcke, ende dat Boudin sijn neue begheerde wijch te hebbene yegens hem.Robrecht vergaderde al tvolc vanVlaendren. Ende tusschen sint Omaers ende Cassele was seere gheuochten, ende daer was Boudin donnosele de.x.Graue vanVlaendren versleghen. Ende aldus als Robrecht die Vrieze alle sine vianden verwonnen hadde, som doot ghesleghen, som gheuanghen en som gheuloden, so wort hy een gheweldich Prinche ende heere van Vlaendren. Ende hy maecte dat lant van Aelst anex den lande van Vlaendren. Ende onder die Casselrie van Ghendt. Ende hi deder of manschip den Keyser. Ende hi dede eerst in Vlaendren iusticie, als van te rechtene mettensweerde.

Hoe Robrecht de Fries met al zijn edelen en met de Vlamingen de koning van Frankrijk bevocht. [fol. xiiij.v]

Robrecht de Fries met twee vleugels schaarvormig kwam waar de koning was die nog niet vermoedde bevochten te worden begon te slaan op de Fransen die nog niet op hun verweer waren en geen ordinantie konden raken, nauwelijks was er een die zich verweerde, en Robrecht met zijn ging hauwen en kerven. De koning vloog wed, daar werd zoveel volk verslagen zodat alle grachten en beken omtrent Kassel die waren geverfd van het bloed van die Fransen. Daar waren verslagen veel prinsen en grote heren en edele mannen en vooral zo bleef daar verslagen graaf Aernout, de oudste zoon van Richilt die was gevoerd van Sint-Omaars in Sint Bertinus klooster en daar begraven De broeder van de bisschop van Parijs die graaf was van Boulogne-sur-Mer werd in deze strijd gevangen van Robrecht de Fries en nog vele andere edele heren. En Robrecht liet ze allen gescheiden leggen in diverse gevangenissen in Vlaanderen. En ook eindelijk zo werd Richilt gevangen van Robrecht, haar zwager. Dit hoorde de koning en zond de bisschop van Parijs tot Robrecht de Fries en vroeg om welke gelegenheid dat hij zo sterk tegen de kroon en Vlaanderen bezette dat hem niet toe behoorde. [fol. xv.r] Robrecht verhaalde alle oorzaken en de stukken van de felle leeuwin Richilt en vooral hoe dat ze Walcheren en het graafschap van Aalst hem genomen had en hoe hij van de drie steden van Vlaanderen ontboden was. En hoe dat zijn 60 000 guldens genomen had die hij zijn soldaten gegeven zou hebben. En van de heer van Gavere en de schepenen en de fatsoenlijkste van Oudenaarde had laten onthoofden etc. De bisschop van Parijs die al deze stukken hoorde was zeer verwonderd en maakte met Robrecht een bestand van 40 dagen in de naam van de koning. En hij bad Robrecht voor zijn broeder de graaf van Boulogne-sur-Mer die Robrecht gevangen hiel. En ter bede van die bisschop ontsloeg hij die graaf en schonk hem de bisschop en ter waardigheid van de koning zijn echte zwager en toen de bisschop tot de koning kwam en hem alle stukken verhaalde zo ze gebeurt waren en de koning dit hoorde zegende zich van grote verwondering. En hij ontbood Robrecht de Fries om van hem geïnformeerd te zijn. En gaf hem vrijgeleide om tot hem te komen. Robrecht antwoordde tot de koningsboden dat hij daar niet kommen wilde, want hij vertrouwde de Walen niet. Toen dat de koning hoorde werd hij al te zeer verstoord. En liet te Vitry een grote legermacht verzamelen. En hij kwam weer te Vlaanderen waart met een legermacht van wel 70 000 mannen. Edele prinsen, hertogen, graven, baanderheren, ridders en knechten. En Boudin de zachtmoedige deed de koning manschap van de graafschappen van Vlaanderen. Die Boudin was de jongste zoon van Richilt. En toen de koning omtrent vier dagen was geweest over de nieuwe dijk keerde hij bij raad van de bisschop van Parijs, weer om naar Parijs en een groot deel van zijn edelen. Maar de jonge graaf meende te zijn oom Robrecht de Fries te bevechten met die van Picardie en van Henegouwen. Robrecht vernam dat de koning terug getrokken was en het grootste deel van zijn en dat Boudin, zijn neef, strijd tegen hem begeerde te hebben. Robrecht verzamelde al het volk van Vlaanderen. En tussen Sint-Omaars en Kassel was zeer gevochten en daar was Boudin de zachtmoedige de.10de graaf van Vlaanderen verslagen. En aldus toen Robrecht de Fries al zijn vijanden overwonnen had en soms dood geslagen, sommige gevangen en sommige gevlogen zo werd hij geweldige heer prins van Vlaanderen. En hij maakte dat land van Aalst annex het land van Vlaanderen. En onder het gebied van Gent. En hij deed er de keizer manschap van. En hij deed eerst in Vlaanderen justitie als van de berechten met het zwaard.

Van Robrecht die Vriese.xi.Graue vanVlaendren, die welcke metten sweerde conquesteerde West vrieslant, ende dede eerst iustitie metten sweerde doen.

Dat.xvi.Capittel.

RObrecht die Vriese Graue van Hollandt, van Vrieslandt, Graue van Aelst, Heere van Walcheren, als hi al sine vianden hadde verwonnen ende veriaecht, soe wordt [fol. xv.v] hi gheweldich prinche ende heere van Vlaendren, hi was die elleuenste Graue van vlaendren, hi was die ionckste sone vanBoudin van Rijssele des Regents van Vranckerijcke.

Dese Robrecht was die ghene dye binnen sijns vaders tijden veriaghede den Keyser Heindrick vanden nyeuwen dijcke endevan sint Omaers tot inder stadt van Nymmeghen in Ghelderlandt. Ende hi stack dat vier in Tcasteel, daer den Keyser in ghelogiert was. Dese Robrecht hadde te wijue ghetruudt dye Hertoghinne van Elsaten, des hertoghen Bernaerdts van Zassen dochtre, ende si was weduwe van Floreins dye.vij.Graue van Hollandt. Robrecht hadde by Gheertrude sinen wijue twee knapelicken kijndren, waer of die eene hiet Robrecht, endedander Philips, ende drie dochteren, deerste was Adelie, ende hadde te manne sint Tauwe den maertelare, die was Coninck van Denemarcke, dandre hiet Gheertruudt, ende was Hertoghinne van Elsaten. Die derde hiet Marie ende was nonne meneghen tijdt, ende Abdesse in tclooster te Meessene, dat huer grootevrauwe dede stichten. Dese Robrecht conquesteerde metten sweerde Westvriestlandt ende Camerlandt, Alkemare, Haure, Henschusen ende Meyeblieck. Ende hi was in Rodes, in Cypers daer hi vele lofs ende victorie vercreech yeghens die Heydenen ende dye Sarazijnen, want hijer meneghen Sarazijn doot slouch. Voordt so was hi in Suryen ende in dat heleghe landt van Iherusalem, met Wenemare de Marquis van Ferrara, ende metten Hertoghe van Bruuswijck van ghuulken van Loon, die welcke onder hemlieden vele iammers deden den Heydenen. Ende hy van danen te Vlaender waerts commende Rijchild sine Swachenede, nam hem Tlandt ende Tgraefscip van Aelst, twelc hi weder creech bi twee wijghen, inde welcke wijghen hi seghe hadde en victorie. Ende daer Richilds twee sonen versleghen bleuen, als voren gheroert is, ende Richild gheuanghen. Daer naer so trac Robrecht tot Mens vp den Rijn tot den keyser Heyndrick, ende dede hem manschip vanden lande van Aelst, het welcke hi bi des keysers consente dede maken anex Vlaendren. Ende voor den Keyser was verhaelt dye sware schade ende schande die den Coninck van Vranckerijcke hadde gehadt te Cassele by Occuzoene van Richilde. Ende daer omme dye Keyser beual Robrechte te Mens bi hem te blijuene. Ende hi ontboodt den Coninc van Vranckerijcke dat hem belieuen wilde by hem te commene te Mens, also hi ooc dede. Ende dye Coninck van Vranckerijcke daer commen sijnde, daer waren vertooght ende verhaelt alle die quade fayten van Rijchilde, endeRobrechte en was geen onrecht ghegheuen, als alle die sakenwel verstaen waren, anders dan dat hijt den Coninck nyet ouerghescreuen en hadde al dat grote ongelijc dat hem Rijchild ghedaen hadde, ende den lande van Vlaendren. Dye Keyser Heyndric maecte den pays tusschen den Coninck ende Robrechte, maer Robrecht moeste den coninck bidden om remissie, ende doen manschap vanden lande van Vlaendren West gheleghen vanden schelder ende vander Leye, ende dat hy Rijchilde sijnder Swasenede soude lyureren ende verlossen hutter vangenesse, ende gheuen haer om hare byleuijnghe Oudenaerde metter casselrye daer onder behoorende. EndeRobrecht belouede ter goeder trauwe dyt al te vulcommene also gheringhe als hi in Vlaendedren quame. Ende aldus namRobrecht orlof aenden Keyser ende aen den Coninck, ende in Vlaenderen commende, hi dede Rijchild huuter vangenesse, ende gaf haer te kennene hoe datse occusoen ende cause was bet dan van.lxxxm.des edels volcx doot, ende dat huut heurer felheyde, ende was ooc occusoen van beete heurer kindren doot. Hi gaf haer Oudenaerde metter casselrye, ende hi vermaende haer dat si haer voughen soude te godewaert, endeverpenitencien heure ouerdaet die si gedaen hadde, met vastene, biddene, ende andere weldaden. Dese Rijchild blijde sijnde datse so ontsleghen was vander vanghenesse.Ende te haer seluen commende wordt seere weenende voor haren swaselijnc Robrecht, hem biddende vergheuenesse vanden grotenongelijcken dat si hem ghedaen hadde ende den lande van Vlaendren. Ende dese felle leeuwinne ouermoedich ende quaet, veranderde so in corter tijt dat si bet scheen een [fol. xvi.r] onnosel schaepkin dan anders, gheen lijn waet draghende, vp gheen bedde slapende, dicwille vastende, des vrydaechs gheersten broot etende ende water drinckende, die aerme huusweeken vertroostende, ende die siecken vysenterende, ende aldus persevererende inder penitencien ende weldadentotter doot toe. Ende hendelic so wordt si siec, ende met groter deuocien ende weerdicheden hare heleghe sacramenten vander heleger kercken ontfanghen hebbende, verschiet van deser weerelt, ende wort begrauen byden paysiuelen Boudin heuren anderen man, in tclooster te Hennon. Robrecht dye Vryese regierde Vlaender in grooten payse wel xxij.iaer. Ende hi hadde sinte Pietre die Apostele in alte grooter weerde, ende hi stichtede xxx.kercken in die eere van sinte Pietre, eerst sinte Pieters Canesye te Cassele, met.xxx.prouenden, ende hi dede Cassele beuesten ende bemeuren. Item hi stichte die halue Canesye van Thorout, ende die Abdye van sinte Pieters Thoudenburch, diemen nv heet sinte Aernoudts. Item sinte Pieters cappelle te Brugghe, te Oorscamp, Toostende, te Tielt, te Hulst, te Maldeghem ende in vele andre plaetsen.

Item nota bene, dat in die prophecie van Ermegarde so leistmen, alsmen om Robrecht dye Vryese ghinc, als dat hi in Vlaendren commen soude om te wederstane die quade felheyt van Rijchilde die prophetersse. Ermegaerd sprac dat Robrecht Graue van Vlaendren worden soude, ende dat hi Vlaendren seere vermeersen ende beteren soude, ende dat van hem souden commen al die Vlaemsche Princhen totter tijt van Antekerste toe. Robrecht int xxij.iaer van sijnder heerscapie siec sijnde, ende ontfangende alle sine sacramenten, so starf hy op sinte Nycasis auent int iaer ons heren.M.xciij.ende was begrauentsinte pieters te Cassele, in die crocht onder den Choor.

Van Robrecht de Fries de 11de graaf van Vlaanderen die met het zwaard veroverde West-Friesland en liet eerst justitie met het zwaard doen.

Dat 16de kapittel.

Robrecht de Fries, graaf van Holland, van Friesland, graaf van Aalst, heer van Walcheren, toen hij al zijn vijanden overwonnen en verjaagd had zo werd [fol. xv.v] hi j geweldige prins en heer van Vlaanderen, hij was de elfde graaf van Vlaanderen en de jongste zoon van Boudin van Rijsel de regent van Frankrijk.

Deze Robrecht was diegene die binnen zijn vaders tijden keizer Hendrik verjoeg van de nieuwe dijk en van Sint-Omaars tot in de stad Nijmegen in Gelderland. En hij stak het vuur in het kasteel waar de keizer in gelogeerd was. Deze Robrecht had tot wijf getrouwd de hertogin van Elzas, de dochter van hertog Bernard van Saksen en ze was weduwe van Floris de 7de graaf van Holland. Robrecht had bij Geertruida zijn wijf twee jongens waarvan de ene heette Robrecht en de ander Filips en drie dochters, de eerste was Adela en had tot man Sint Knoet de martelaar en die was koning van Denemarken, de andere heette Geertruid en was hertogin van Elzas. De derde heette Marie en was non menige tijd en abdis in het klooster te Mesen dat haar grootmoeder liet stichten. Deze Robrecht veroverde met het zwaard West-Friesland en Kennemerland, Alkmaar, Horen, Enkhuizen en Medemblik. En hij was in Rhodes, in Cyprus waar hij veel lof en victorie kreeg tegen de heidenen en de Saracenen want hij sloeg menige Saraceen dood. Voorts zo was hij in Syrie en het heilige land van Jeruzalem, met Wenemare de markies van Ferrara en met de hertog van Braunschweig van Gulik en van Loon die onder hen de heidenen veel droefheid deden. En toen hij vandaar te Vlaanderen waart kwam nam Richilt het land en graafschap van Aalst, wat hij terugkreeg in twee strijden waarin hij zege had en victorie. En waarin twee zijn van Richilt verslagen bleven, als voor aangeroerd is en Richilt gevangen. Daarna zo trok Robrecht tot Mainz op de Rijn tot keizer Hendrik en deed hem manschap van het land van Aalst, wat hij met toestemming van de keizer liet maken annex Vlaanderen. En voor de keizer was verhaald de zware schade en schande die de koning van Frankrijk had gehad te Kassel bij gelegenheid van Richilt. En daarom beval de keizer Robrecht te Mainz bij hem te blijven. En hij ontbood de koning van Frankrijk dat hij zich believen wilde bij hem te komen te Mainz, alzo hij ook deed. En toen de koning van Frankrijk daar gekomen was werd er veel getoond en verhaald van alle kwade feiten van Richilt en Robrecht was geen onrecht gegeven toen al die zaken goed verstaan waren, anders dan dat hij het de koning niet geschreven had van dat grote ongelijk dat hem Richilt gedaan had en het land van Vlaanderen. De keizer Hendrik maakte de vrede tussen de koning en Robrecht, maar Robrecht moest de koning bidden om remissie en manschap doen van het land Vlaanderen West gelegen van de Schelde en van de Leie en dat hij Richilt zou lyureren (?) en verlossen uit de gevangenis en geven haar om haar levensonderhoud Oudenaarde met het wetsgebied daar daaronder behoort. En Robrecht beloofde te goeder trouw dit alles te doen alzo gauw als hij in Vlaanderen kwam. En aldus nam Robrecht verlof aan de keizer en aan de koning en toen hij in Vlaanderen kwam deed hij Richilt uit de gevangenis en gaf haar te kennen hoe dat ze en gaf haar te kennen hoe dat ze gelegenheid en oorzaak was van de dood van meer dan 80 000 edele mannen en dat vanwege haar felheid en was ook oorzaak van de dood van haar kinderen. Hij gaf haar Oudenaarde met het wetsgebied en hij vermaande haar dat ze zich voegen zou tot God waart en penitentie deed voor haar overdaad die ze gedaan had met vasten en bidden, en andere weldaden. Deze Richilt was blijde dat ze ontslagen was van de gevangenis. En toen ze tot zichzelf kwam begon ze zeer te wenen voor haar zwager Robrecht, en bad hem vergiffenis van het grote ongelijk dat ze hem gedaan had en het land van Vlaanderen. En deze felle leeuwin, overmoedig en kwaad, veranderde zo in korte tijd zodat ze beter leek een [fol. xvi.r] onnozel schaapje dan anders, droeg geen linnen gewaad, sliep op geen bed, vastte vaak, at op vrijdag gerstebrood en dronk water, vertroostte de arme lieden en bezocht de zieken en bleef standvastig in penitentie en weldaden tot de dood toe. En eindelijk zo werd ze ziek en met grote devotie en waardigheid ontving ze haar heilige sacramenten van de heilige kerk en scheidde van deze wereld en werd begraven bij de vredelievende Boudin, haar andere man in het klooster te Hennon ?). Robrecht de Fries regeerde Vlaanderen in grote vrede wel 22 jaar. En hij had Sint Petrus de apostel in al te grote waar en stichtte 30 kerken in de eer van Sint Petrus, eerst Sint Petrus kanunnikhuis te Kassel, met 30 provenden en hij liet Kassel vestigen en ommuren. Item, hij stichtte het halve kanunnikhuis van Torhout en de abdij van Sint Petrus te Oudenburg die men nu Sint Arnout noemt. Item, Sint Petrus kapel te Brugge, te Oostkamp, te Oostende, te Tielt, te Hulst, te Maldegem en in vele andere plaatsen.

Item, nota bene, dat in de profetie van Ermegarde zo leest men toen het om Robrecht de Fries ging als dat hij in Vlaanderen komen zou om te weerstaan de kwade felheid van Richilt de profetes. Ermegarde sprak dat Robrecht graaf van Vlaanderen worden zou en dat hij Vlaanderen zeer vermeerderen en verbeteren zou en dat van hem zou komen alle Vlaamse prinsen tot de tijd van de Antichrist toe. Robrecht was in het 22ste jaar van zijn heerschappij ziek en ontving al zijn sacramenten en zo stierf hij op Sint Nicasius avond in het jaar ons heren 1093 en werd begraven in Sint Petrus te Kassel in de crypte onder het koor.

[ Vanden ionghen Robrecht dye Vryese.xij.graue van Vlaendren]

Vanden ionghen Robrecht dye Vryese.xij.graue van Vlaendren, die welcke halp Ihrlխ winnen, ende creech sint Ioris lichaem, ende schanct in de kercke van Aquitanien ende maecte den proost van sinte Donaes te Brugghe Cancelier van Vlaendren.

Dat.xvij.Capittel.

DIe ionghe Robrecht die Vryese des voorseyde Robrechts sone, hi was de.xij.graue van vlaendren, ende hi hadde te wijue Clemencie, dochtere vanden edelen prinche ende Graue vanBourgoengnen, die men hiet die Testabaerdich. Ende bi haer hadde hi.ij.sonen, als den edelen Boudin toegenaemt Aptkin, ende Willem, die wel ionc starf, ende hi was begrauente.s.Maertens Typre. Dese Robrecht was met Godeuaert vanBilgoen te Sardenay in Anthiochien daer vele Ammiralen warenverslegen Ende hi halp beclemmen die heylige stede van Ihrlխ met Godeuaert van Bilgoen, ende halp Ihrlխ winnen, ende als hi weder keerde huut Syrien te Vlaenderwaerts commende hi ghecreech tlichaem van sint Ioris, dwelcke hi gaf in aquitanensi ecclesia Ende eens teenen tijden so meende hi te Parijs te rijdene, ende commende by Dampiere Martijn, viel van sinenpeerde, ende hi wordt seere gequetst, so dat hy cortelinge daer naer starf. En hi was gheuoert in tcloostre van.s.vedast te Atrecht, ende daer begrauen int iaer.xic.ende.xi. Nota, als hi voer in Suryen, hi ordonneerde dat den proost van sinte Donaes te Brugghe soude sijn Cancellier van Vlaendren ende draghen den Seghele vanden Graue van Vlaendren. [fol. xvi.v]

[ Van de jonge Robrecht de Fries, 12de graaf van Vlaanderen]

Van de jonge Robrecht de Fries, de 12de graaf van Vlaanderen die hielp Jeruzalem winnen, en kreeg het lichaam van Sint-Joris en schonk het de kerk van Aquitanië en maakte den proost van Sint Donaas te Brugge kanselier van Vlaanderen.

Dat 17de kapittel.

De jonge Robrecht de Fries, de zoon van Robrecht, was de 12de graaf van Vlaanderen en hij had tot wijf Clementia, dochter van de edele prins en graaf van Bourgondië die men de Testabaerdich (potbaard?) noemde. En bij haar had hij 2 zonen als de edele Boudin, bijgenaamd Aptkin, en Willem die wel jong stierf en was begraven te Sint Marten te Ieper. Deze Robrecht was met Godfried van Bouillon te Saidnaya in Antiochie waar vele admiralen waren verslagen. En hij hielp beklimmen de heilige stad van Jeruzalem met Godfried van Bouillon en hielp Jeruzalem winnen en toen hij terugkwam uit Syrie te Vlaanderen waart kreeg hij het lichaam van Sint Joris, die hij gaf de kerkelijke gemeente van Aquitaine. En eens te ene tijd zo meende hij naar Parijs te rijden en kwam bij Dampierre Martin en viel van zijn paard en werd zeer gekwetst zodat hij gauw daarna stierf. En hij werd gevoerd in het klooster van Sint Vedast te Atrecht en daar begraven in het jaar 1111. Nota, toen hij voer in Syrie ordonneerde hij dat de proost van Sint Donaas te Brugge zijn kanselier zou zijn van Vlaanderen en de zegel dragen van de graaf van Vlaanderen. [fol. xvi.v]

Van Boudin des Ionghen Robrechts Svriesensseyde.den.xiij.Graue die ghenaemt was Graefhabkin, de welcke grote iustitie dede.

Dat.xviij.Capittel.

DIe edele rudder Boudin, des ionghen Robrechts Svriesenseydein edelhede, in fayte van wapenen, in iusticie te doene. Ende in gherechticheden en was hy niet mindre dan sijn vadere, oft Robrecht die Vryese dhoude sijne grootheere. Dese Boudin habkin hadde te wijue des Grauen Alexius van Bartaengnen dochter, maer omme dat si onderlinge maeghscip waren. Die Paeus Passcharis deidtse scheeden, want het aldus gherecisteert was vanden Paeus, dat Constancia die Coninghinne van Vranckerijcke des Conincx Robrechts wijf.Ende Ermegard die Graefnede van Auerne waren twee ghesusteren, vander Coninghinne Constantia, quam Edelia Graefnede van Vlaendrendes houden Robrechts Tsvriesen moedre, ende van Ermegaerde quam ooc een andre dochter, heetende oock Ermegaerde, Graefnede van Champaengnen van Edelia der coninginnendochter Graefnede van Vlaendren quam die ionghe Robrecht die Vryese. Ende van Ermegaerde van Champaengnen quam Berta die Graefnede van Montfoort. Ende van Robrecht dye Vriese die ionghe so quam Boudin habkin. Ende van Berte quam Abisis graefnede van Nantes in Bretaengnen. Ende van Abisis so quam die Graue van Allein, vanden welcken dat Boudin habkin hadde die dochtere Ende aldus metsgaders dat si maechscip waren, so moesten si van malcanderen scheeden. Dese Boudin was dye.xiiij.Graue in Vlaendren. Die wijle dat die ionge Robrecht die Vriese sijn vadre was te Anthiocien, ende in Suryen te Iherusalem, ende te Sardenay. Alle die in Vlaendren officien hadden, als Saliuus, Scouteetenen, ende des heeren knapen, sy waren fel ende onghenadich den ghemeenen volcke. Ende sonderlinghe den cooplieden. Die knapen ende dienlinghen vanden heeren si waren straetroouers vertasserers endemoordenaers, waer by dat in Vlaendren gheen neeringhe en was, want hier bi alle cooplieden Vlaendren schuweden. Dit vernam Boudin hapkin ende dede vele schoone boomen vellen, ende ouer al vele galghen maken. Ende dede ghebieden, so wye hem wist te beclaghene van eenighen officiers ofte dienlinghendat ment hem soude te kennen gheuen, men soude hemlieden goet recht doen. Ende wat hemlieden ghenomen ware, men soudt hemlieden doen weder gheuen, die clachten quamender so ontallicke vele dat een wonder ende iammer om hooren was. Item in eene thoroutmarct so warender te Brugghe inde steenstrate ghelogiert, ten huyse ten slotele vp ten noene cooplieden, oosterlinghen, Lapidarizen. Ende si wouden naer die noene rijden omme tsnauents te wesene te Thorout ter marct. Ende aldaer in die selue herberghe was ghelogiert mijn heere Heindric van Caloo met.ix.ander mannen van edelder gheboorten, ende met huerlieden knapen Die cooplieden sonden heurlieder knapen alle wech tote.ij.die welcke van hemliedenlast hadden om voren te rijdene, om spijse te doene bereedene yeghen snauens daer si te Thourout logieren souden. Ende den seluen riddere seyde den seluen knapen dat si [fol. xvij.r] inder ghelijcke voor hemlieden ook spijse souden doen bereeden als eenen haluen wederbuuc ende vijf kyekenen, want si daer ooc tsnauens meenden te wesene. Des achternoens ten drien heuren dye cooplieden hiesschen den weerdt huer lieder bygordel metten gelde, dwelck die weerdinne besteit hadde, ende daer toe een lederen sack met precieusen steenen Al dit merckende die selue heyndric met alle sinen gheselschepe, si daden alle huer peerden sadelen ende reden achter die cooplieden al schoonekins. Mer als si quamen byder leepe, so reden die edele sterckelic achter, so dat si die coopliedenachterhaelden ende omrijnghdense, ende vermoordense, ende worden ghesleypt in eenen busch. Mer Heindric quam te Thorout, ende men gaf die sweerden die werdinne te bewaerne, ende den sack metten ghesteenten ende dat bygordele mettenghelde dat hi den seluen cooplieden gherooft hadde. Die spijse was bereet, si wilden gaen eten, ende die knapen vandenOosterlingen vraeghden naer haer lieder meesters. Die edele seyden, si en wistender niet of. Alst doncker begonst te sine, doe quam dye mare in Thorout datter drie cooplieden vermoort waren byder leepe Ende als dat hoorden die twee knapen die dye spijse hadden ghedaen bereeden, si sijn darwaert ghegaen, ende vonden hare meesters daer liggende vermoordt. Boudin hapkin was als doe te Wijnghendale, int casteel dat sijn grootheer die houde Robrecht die Vriese dede maken, endehoorde ooc die mare datter drie cooplieden vermoordt waren by der leepe. Die graue Boudin liet sijn auent maeltijt staen endequam te Thorout ende vraeghde naer die knapen vandenvoorseyde cooplieden, waer si ghelogiert waren. Ende den prinche commende byden knapen, hy vraechde wat coopmanscap dat hare meesters hadden. Si hadden seyden si, deen een Scrijnkin met precieuse steenen, ende een bygordel met ghelde dander, ende die derde hadde een tassche vul guldens. Dye Graue vraechde voordt den knapen of si yement hadden ghehadt in huer lieder geselschap. Si seyden anders niement dan edele mannen met huerlieder ghesinde, die gelogiert waren in die selue herberghe, ende si baden dat wi spijse souden doen bereeden te haren behouf, twelcke wi deden. Ende sitten hier noch en soupperen. Doen dede die Graue commen die werdinne ende vraeghde haer wat haer die Ridders hadden ghegheuen te verwaerne, ende te bestedene. Sy seyde, het lach in hare scrijne, ende en wiste niet wattet was. Die Graue Boudin leede met hem beede die knapen vanden cooplieden, ende hi ghinc besien dye scrijne, ende men vandt die precieuse steenen ende tbygordel, ende die graue ginc achterwaert in die camere, daer mer Heindric van Caloo sadt met sinen gheselscepe, ende vraechde waer omme si te Thorout commen waren. Si seyden om sommighe dijnghen te coopene die hemlieden van noode waren. Hy deidse alle gadere vanghen, ende des anderen daechs naer dat dye Graue messe hadde ghehoort beual den cooplieden die te Thorout waren dat si commen souden te Wijnghendale int Casteel. Daer dede die Graue Boudin mer Heindric van Caloo ende sinen.x.edele medeghesellen staen vp die principaelste tafle vander sale, omme dat si edele waren, ende reepen ouer die balcke worpen, ende dat elk hem seluen binden soude dat strec aen den hals of men soudt hem doen doen, dit gedaen elc tstrec aen den hals hebbende, dye Graue stack met sinen voeten een scraghe omme, ende die tafel viel ter eerden, ende dede elck trecken die voetennederwaert omme dat si te eer verworgen souden. Dese iusticie gedaen sijnde, hy seyde den cooplieden dat si Vlaendre vysenteren wilden, ende dat elc claghede sine scade, wie hemlieden vertasseert hadde of gherooft, men soude hemliedendie schade vprechten of iusticie daer ouer doen. Item men gaf den twee knapen vanden cooplieden brieuen van des Grauenweghe dat si souden doen commen eeneghe aeldijnghers met lieden van ghelooflicheyt, men soude hemlieden restituerenhaer lieder goedt dat gherooft, ende byder doot van huer lieder maechschip hemlieden verstorven ende toecommen was. Item Boudin te Brugghe sijnde, hoorde clachte van eender weduwe, dye haren meestere schuldich was van pachte, wel.xvi.Royalen, sy hadde twee vette coeyen, dye meende sy te vercoopenne, maer een Ionckheere van Oorscamp, dye cochtse sonder gheldt te betalene, soe moeste sy al thare vercoopen dat sy hadde, nochtanne [fol. xvij.v] was si gheuanghen, ende men moestese verboorghen, ende en conste hueren credituer niet vuldoen metsgaders dat huer den voorseyde ioncheere niet betaelt en hadde van hueren coeyen. Ende als dye Prinche dit hoorde, hy stondt voor eens varwers huys ende ontboodt den ioncheere van Oorscamp, hi quamghereden totten Graue Boudin hapkin, voor des varwers huys. Dye prinche beual daer soubijt datmen den ioncheere vanOorscamp met leersen ende met spooren inden siedende varwers kethele worpen soude, hi voer van steden te steden, vanheerlicheden te heerlicheden ende hoorde selue alle clachten, hi dede tmeestedeel der Officiers hanghen aen galghen, ende dendienlijnghen vanden ioncheeren die de lieden roofden endevertasseirden

Van Boudin de jonge Robrecht de Fries zijde, de 13de graaf die genaamd was graaf Habkin die grote justitie deed.

Dat 18de kapittel.

De edele ridder Boudin, de jongen Robrecht de Fries zijde die in edelheid in wapenfeiten van wapens en in justitie te doen. En in gerechtigheid was hij niet minder dan zijn vader of Robrecht de Fries de oude zijn grootvader. Deze Boudin Habkin had tot wijf de dochter van graaf Alexius van Bretagne, maar omdat ze onderling verwant waren liet paus Paschalis het scheiden want het aldus geregistreerd was van de paus dat Constantia de koningin van Frankrijk en wijf van koning Robrecht. En Ermegard de gravin van Auvergne waren twee zusters van koningin Constantia daarvan kwam Edelia, gravin van Vlaanderen aldus Robrechts de Fries zijn moeder van Ermegard kwam ook een andere dochter die ook Ermegard heette, gravin van Champagne, van Edelia de koningsdochter en gravin van Vlaanderen kwam de jonge Robrecht de Fries. En van Ermegard van Champagne kwam Berta de gravin van Montfoort. En van Robrecht de Fries de jonge zo kwam Boudin Habkin. En van Berta kwam Abisis, gravin van Nantes in Bretagne. En van Abisis zo kwam de graaf van Alam waarvan dat Boudin Habkin had de dochter. En aldus mitsgaders dat ze verwant waren zo moesten ze van elkaar scheiden. Deze Boudin was de 13de graaf in Vlaanderen. De tijd dat de jonge Robrecht de Fries, zijn vader, te Antiochi was en in Syrie en te Jeruzalem en te Saidnaya waren allen die in Vlaanderen officies hadden als beheerders, schouten en de heren knapen fel en ongenadig het gewone volk. En vooral de kooplieden. De knapen en bedienaars der heren waren straatrovers, afzetters en moordenaars waarbij dat in Vlaanderen geen nering was, want hierbij schuwden alle kooplieden Vlaanderen. Dit vernam Boudin Hapkin en liet vele mooie bomen vellen en overal galgen maken. En liet gebieden zo wie zich wist te beklagen van enige officiers of dienaars dat men het hem te kennen zou geven, men zou hen goed recht doen. En wat hen genomen was, men zou het hen terug laten geven. Ie klachten kwamen er zo ontelbaar veel dat het een wonder en droevig om te horen was. Item, in een markt te Torhout zo waren er te Brugge in Steenstraat gelogeerd ten huis op de Sleutel op de noen kooplieden, oosterlingen, Lapidarizen (?). En ze wilde na de noen rijden om ‘s avonds te wezen op de markt van Torhout. En al waarin diezelfde herberg was gelogeerd mijn heer Hendrik van Kaloo met 9 andere mannen van edele geboorte en met hun knapen. De kooplieden zonden hun knapen allen weg tot 2 die van hen last hadden om voor te rijden om spijs te laten bereiden tegen de avond daar ze te Torhout logeren zouden. En die ridder zei die knapen dat ze [fol. xvij.r] dergelijk voor hen ook spijs zouden laten bereiden als een halve rammenbuik en vijf kuikens, want ze meenden daar ook ‘s avonds te wezen. De namiddag te drie uur eisten de kooplieden de waard hun bijgordel met het geld, wat de waardin opgeborgen had en daartoe een leren zak met kostbare stenen. Al dit merkte die Hendrik met al zijn gezelschap, ze lieten allen hun paarden zadelen en reden achter de kooplieden al stilletjes. Maar toen ze kwamen bij Loppem (?) zo reden de edele sterk achter zodat ze de kooplieden achterhaalden en omringden ze en vermoorden ze en in een bos gesleept. Maar Hendrik kwam te Torhout en men gaf de zwaarden de waardin te bewaren en de zak met de stenen en de gorden met geld dat hij van die kooplieden geroofd had. De spijs was bereid, ze wilden gaan eten en de knapen van de Oosterlingen vroegen naar hun meesters. De edele, zeiden, ze wisten er niets van. Toen het donker begon te worden toen kwam het bericht in Torhout dat er drie kooplieden vermoord waren bij Loppem. En toen dat hoorden die twee knapen die de spijs hadden laten bereiden zijn ze derwaarts gegaan en vonden hun meesters daar liggen vermoord. Boudin Hapkin was toen de Wijnendale, in het kasteel dat zijn grootvader de oude Robrecht de Fries liet maken en hoorde ook dat bericht dat er drie kooplieden vermoord waren bij Loppem. De graaf Boudin liet zijn avondmaaltijd staan en kwam te Torhout en vroeg naar de knapen van die kooplieden waar ze gelogeerd waren. En de prins kwam bij de knapen en vroeg wat koopmanschap dat hun meesters hadden. Ze hadden, zeiden ze, de ene een kastje vol met kostbare stenen en een bijgordel met geld de andere en de derde had een tas vol guldens. De graaf vroeg voort de knapen of ze iemand hadden gehad in hun gezelschap. Ze zeiden, niemand anders dan edele mannen met hun gezin die gelogeerd waren in diezelfde herberg en ze baden dat we spijs zouden laten bereiden tot hun behoefte, wat we deden. En zitten hier nog en souperen. Toen liet de graaf de waardin komen en vroeg haar wat haar die ridders hadden gegeven te bewaren en te besteden. Ze zei, het lag in haar schrijn en wist niet wat het was. De graaf Boudin leidde met hem beide de knapen van de kooplieden en hij ging die schrijn bezien en men vond die kostbare stenen en de bijgordel en de graaf ging terug naar de kamer waar meneer Hendrik van Kaloo zat met zijn gezelschap en vroeg waarom ze te Torhout gekomen waren. Ze zeiden om sommige dingen te kopen die hen nodig waren. Hij liet ze allemaal vangen en de volgende dan nadat de graaf mis had gehoord beval hij de kooplieden die te Torhout waren dat ze komen zouden te Wijnendale in het kasteel. Daar liet de graaf meneer Hendrik van Kaloo en zijn 10 edele medegezellen staan op de belangrijkste tafel van de zaal omdat ze edel waren en repen over de balk wierpen en dat elk zichzelf binden zou de strik aan de hals of men zou het hem doen. Toen dit gedaan was en elk de strik aan de hals had stak de graaf met zoeten de schraag om en de tafel viel ter aarde en liet elk aan de voeten naar beneden trekken zodat ze eerder gewurgd zouden zijn. Toen deze justitie gedaan was zei hij de kooplieden dat ze Vlaanderen bezoeken wilden en dat elk zijn schade zou beklagen wie hen opgelicht of beroofd had, men zou hen die schade vergoeden of justitie daarover doen. Item, men gaf de twee knapen van de kooplieden brieven vanwege de graaf dat ze zouden laten komen enige erfgenamen met geloofbare lieden, men zou hen restitueren hun goed dat geroofd en bij de dood van hun verwanten hen verstorven en toegekomen was. Item, Boudin die te Brugge was hoorde een klacht van een weduwe die haar meester schuldig was van pacht, wel. 16 royalen, ze had twee vette koeien en die meende ze te verkopen, maar de jonkheer van Oostkamp die kocht ze zonder geld te betalen, zo moest ze al het hare verkopen dat ze had, nochtans fol. xvij.v] was ze gevangen en men moest haar borgen en kon haar schuldeiser niet voldoen mitsgaders dat die jonkheer niet betaald had van haar koeien. En toen de prins dit hoorde en voor een ververs huis stond en ontbood de jonkheer van Oostkamp, hij kwam gerende tot graaf Boudin Hapkin voor het his van de verver. De prins beval daaer subiet dat men de jonkheer van Oostkamp met laarsen en met sporen in de kokende ververs ketel zou werpen. Hij voer van steden tot steden, van heerlijkheden tot heerlijkheden en hoorde zelf alle klachten, hij liet het grootste deel der officiers hangen aan galgen, en de dienaars van de jonkheren die de lieden roofden en oplichtten.

Item dese Boudin als hi bi goeder iusticien Vlaendrenghesuuert hadde, ter bede vanden coninc van Vranckerijcke sinen here ende sinen naer neue, so orlooghde hy yeghen denConinc van Inghelandt ghenaemt Heynric. Ende Boudin Apkin maecte den coninc van Ingelandt ende die sine so vele te doene, ende hi dede hem vele schimps ende moeyenesse omme datsi gheuanghen hadden den Hertoghe van Normandyen, endehadden ghecreghen de stede van Rowaen datse nauwe haddenbroodt te etene. Maer het gheuiel bi auentueren, dat Boudin Apkin van eenen Bortoen ghequetst wordt met eender schote die welcke wonde festuleirte Ende in Noumandyen.ix.maendensiec sijnde, dede hem voeren te Vlaenderwaert. Ende comende te Roeselare, so wordt hy ghesleghen van der popelsye. Endedoen dochte hem dat hi niet meer man was om wapene te draghene, ofte achterlande te rijdene, om elcken mensche recht ende vonnesse te wijsene. Ende ten seluen tijden, so quam bi auentueren tot hem sijn rechtsweere Kaerle sinte Cauwerts sone des conincx van Denemercken, die welcke Kaerle hy hadde bi Adelye de houdste dochtre vanden houden Robrecht die vryese, dese Kaerle quam metten galleyen van Alexandryen, ende hi hadde gheweest te Iherusalem. Ende quam om te vysenteirne sinen rechtsweer Boudin Apkin, die welcke hy aldoe noyt en hadde ghesien. Ende die Graue was alte blijde van sijnder comste. Item aldaer so om boodt den graue Boudin Apkin by hem den Abt van sinte Bertins. Ende gaf hem eeuwelic endeeruelic die heerscappye van Poperijnge tot sijns cloosters behouf, ende hy deidtse mortalizeren. Ende daer naer gaf hi ouer sinen neue Kaerle dat landt van Vlaendren. Als sijn gherechte ende naeste hoir, ende dede hem moninc cleeden te sinte Bertins. Ende als hy ontrent.xi.maenden moninc geweest hadde, doen sloot, sijn loopende festele, ende wordt weder ghesleghen vander popelsye vp den xv.dach van hooymaent. Ende die heleghe olye ghenomen hebbende, verschiet van deser werelt. Anno domini.xic.ende.xviij. Ende wiert begrauen te sinte Bertins met groter weerdicheyt by sine voorouders, ende doe nam properlic ouere Kaerle sinte Cauwerts sone, dat graefschap van Vlaendren, Als gherechtich hoir van dien.

Item, deze Boudin toen hij met goede justitie Vlaanderen gezuiverd had, ter bede van de koning van Frankrijk zijn heer en neef, zo oorloogde hij tegen de koning van Engeland genaamd Hendrik. En Boudin Hapkin maakte de koning van Engeland en de zijne zoveel te doen en deel hem veel schimpingen en vermoeienis omdat ze gevangen hadden de hertog van Normandië en hadden gekregen de stad Rouen zodat ze nauwelijks brood hadden om te eten. Maar het geviel bij avonturen dat Boudin Apkin van een Brit gekwetst werd meen schot welke wond een fistel werd. En itoen hij in Normandie 9 maanden ziek was liet hij hem voeren te Vlaanderen waart. En kwam te Roeselare zo werd hij geslagen van een beroerte. En toen dacht hij dat hij geen man meer was om wapens te dragen of in achter landen te rijden om elke mens recht en vonnis te wijzen. En terzelfde tijd zo kwam bij avontuur tot hem zijn neef Karel, de zoon van Sint Knoet, de koning van Denemarken en die Karel had hij bij Adela de oudste dochter van de oude Robrecht de Fries, deze Karel kwam met de galeien van Alexandrie en hij was geweest te Jeruzalem. En kwam om zijn neef Boudin Hapkin te bezoeken die hij als toen nooit had gezien. En de graaf was al te blijde van zijn komst. Item, aldaar zo ontbood graaf Boudin Hapkin bij hem de abt van Sint Bertinus. En gaf hem eeeeuwig en erfelijk de heerschappij van Poperinge tot behoefte van zijn klooster en hij liet het mortalizeren. En daarna gaf hij zijn neef Karel dat land van Vlaanderen over als zijn rechte en naaste erfgenaam en liet zich monnik kleden te Sint Bertinus. En toen hij omtrent 11 maanden monnik geweest was toen sloot zijn lopende fistel en werd weer geslagen van een beroerte op de 15de dag van juli. En toen hij de heilige olie genomen had scheidde hij van deze wereld anno domini 1118. En werd begraven te Sint Bertinus met grote waardigheid bij zijn voorouders en toen nam goed over de zoon van Sint Knoet Karel dat graafschap van Vlaanderen als gerechtige erfgenaam van die.

[ Van den goeden Graue Kaerle]

Van den goeden Graue Kaerle, sint Cauwerts sone, tsconincx van Denemercke, den.xiiij.Graue, dye welcke eene halue Canesye stichte tonseyde vrauwen binnen Brugge, ende wardt vp eenen vrydach binnen sinte Donaes kercke te Brugghe vermoort.

Dat.xix.Capittel. fol. xviij.r]

DIe heleghe ende gherechteghe Kaerle sint cauwerts sone tsconincx van Denemercke was die xiiij.Graue in Vlaendren. Als hi in Vlaendren ontfanghen was, hi ghinck sint Omaers, endeontboodt sine edele ende sine leenhouders, ende hy hielt aldaer een costelic hof van groter chierlicheyt. Ende midts dat hi verhoorde dat te auennes int casteel vele roouers waren,EndeHughe de auennes dye Casteleyn was, ende hilt tcasteel van Saintpol. Men roofde alle dye lieden die daer leden, ende men vermoordese. Ende daer omme beual dye goede Graue Kaerle, dat sine Edele ende sine Leenhouders hem volghen souden te Saintpol, omme dat Casteel, ende andre Roofhuysen te destrueirne, gelijc Auennes ende meer andre. Ende hy deidtse alle breken ende destrueren, ende hi iusticierde die Roouers ende Moordenaers die seer sterck waren, ende hi suuerde Tlandt so datmer vry mochte gaen ende keeren, dyt verhorende die coninc van Vranckerijcke, dat sijn neue Boudin Apkin ghestoruen was, ende dat Kaerle sijn ander sweer weer eruelic hoir was, ende landtsheere van Vlaendren. Ende dat hi tlandt ende die weghen ghesuuert hadde vanden Roouers, so ontboodt hy Kaerle dat hy te Parijs quame, ende hem manschap dade vanden Graefschepe van vlaendren Dit ghedaen ende blijdelic vanden coninc Lodewijc ontfanghen sijnde, quam weder te Vlaenderwaert, ende daer commende vandt Clementie Boudin Apkins moedre met eenen grooten heyrcrachte van pycarden, die welcke wilde selue Vlaendren huer leuen lanc regieren, endemeende Kaerlen te veriaeghene. Ende oorloghede met vrienden ende met maghen yeghens kaerle, ende omme dat die vanOudenaerde, huer nyet en wilden ontfanghen, als Landtsvrauwe, so ghecreech si bi crachte Oudenaerde, enderoouede dye Stede ende slouch die lieden doot, ende dede die Stede verbarnen, hare hulpers waren, die Graue van mons endevan Saintpol, die Graue van Hesdijn, die Here van Couchy, vanArien, van Beunen, ende van Condeyt, ende vele andere, die Oudenaerde hielpen verbarnen ende beroouen, ende veil quaets daden in Vlaendren. Dye goede Kaerle met sijnder wijsheyt endevromicheyt, hi ginc te Hesdijn, te Beunen, te Couchy, te sint Venants hi selgierde alle die fortressen, ende brac die mueren, en dede die vesten vullen, maer hy en stichte gheenen brandt. Aldus verwan hy sine vianden, die sommege waren gheuangen, ende sommeghe doot geslegen sommege die vloden, die sommeghe begheerden pays, ende Karels vrientscepe. Ende die pays begheerden, die verghaft hi hemlieden gheerne om die minne gods. Kaerle aldus sine vyanden verwonnen hebbende, gouuerneerde hi bedt dan.vi.iaer vlaendren in groten payse, hi was seere deuoot gode, den aermen lyberael ende milde, endevan elcken bemint, den kercken begiftelic, ende den quadenstuer ende fel in sinen tijden die Nonnen die in sinte Benifacius kercke woenden te Brugghe dat nv onser vrouwen kercke heet, hi dede die Nonnen translateren ten houe in hoedeghem Endehy dede onse vrauwen kercken meersen, ende stelder inne eene halue canesye, in dat.vij.iaer sijnder heerscappie, so wasser eenen groten dieren tijt al Vranckerijck duere, ende ook in vlaendren so dat vele armer lieden van hongher storuen waer om dat die goede graue maecte eenen poorter van Brugge gheheeten Tammaert sijn aelmoesenier, beuelende hem dat hi alle dage soude gheuen elcken aermen mensche een broodt het gheuiel dat Kaerle hadde te doene Typre vp eenen vrydach endevoor de noen wasser ghedeelt in dye presencie van den graue.K.bi tammaerdt sinen aelmoesenier bet dan.viijc.brooden. Item die graue.K.beual Tammaerde dat hy alle vrydage gheuensoude.xiij.aerme lieden elc een cleet, ende een hemde, ende een paer scoens. Item alle vrydage vastede hi te biere ende te brode, ten ware dattet eenege sonderlinghe geest gheweest hadde. Itemalle vrydage, so drouch hi eene haren scilicie naest sinen lijue, ende hi sliep al gecleedt ende hi ghinc alle vrydaghe wullen, ende baervoet ter kerckenwaert, ende hi en schiet vander kercken nyet ten was hooge noene. Ende hi ghinc alle vrydaghe lanc gecleedt, om datmen sine bloote voeten niet sien en soude Ende hi hadde dan aen eenen haesac gegort met seluerenpenningen, die hy den armen gaf, die yegen hem om aelmoesen quaemen, Het gheuiel dat om den dieren tijt vanden coorne die in Vlaendre was, ende ook al vranckerijcke duere, so dat die oosterlingen broch [fol. xviij.v] ten vele schepen met coorne, dit vernemende mer Lambrecht van straten ende Bertolf sijn broedre, die proost was van sinte Donaes. Ende Bosschaert van straten, si cochten al dat coorne om seere cleenen prijs yeghen die oosterlingen. Ende si cochtent ooc te Coukelare, ende te Lisseweghe, ende allen die thienden bye den Cloostre van sinte Pieters te Ghendt, sinte Bertins, sinte Omaers, en sinte Winnocxberghe toe behoorden. Ende si leydent al in hueren schueren, ende vp hueren graenders. Endevercochten huer cooren seer diere nae haren wille, so dat die aerme niet ghestaet en waren om cooren te coopene. Tvolck starf van benoedicheden ende van honghere, dat gheroup vanden ghemeenen ende oock vanden aermen quam in die ooren vanden goedertieren Kaerle, dat dese Bertolf van der straten, die proost van sinte Donaes, ende Lambrecht vander straten sone, dat si hadden vele schueren ende graenders vul corens, maer si wildender alte vele ghelts of hebben. Ende daer omme beual die Graue Tammaerde, dat hi ondersoucken soude, of dye proosten mer Lambrecht sijn broeder so vele corens hadden als dye mare liep, ende oft also ware, dit ondersocht sijnde, men vandt datsi vele corens hadden. Ende daer omme beual die Graue Kaerle dat die proost ende Lambrecht sijn broeder eygens hem soude commen spreken. Die proost endemer lambrecht commende, dye Graue sprac, segghende tes groot iammere dat ghi heer proost, so vele coorens hebt, ende so grooten coop. Ende ghi laet vlaendren bederuen van honghere, doe swoer dye proost, hi en hadde niet coorens ghenoech vi.weken om hem ende sijn ghesinne te voeden metsgaders sine cannonicken. Ende heer lambrecht van straten sprac ooc die graue Kaerle toe seggende van ghelijcken dat hy nauw coorens ghenouch en hadde, om een maendt bi te leuene. Die goede graue Kaerle sprac datmen soude voorsien omme den proost om die cannonicken ende huer lieder ghesinde. Ende der ghelijcke ooc omme heere lambrecht ende ooc sijn ghesinde om een half iaer lanc gheduerende, ende daer mede soude elc ghepaeyt wesen. Doe beual die graue Kaerle datmen alle die schamele lieden, dat coorne soude gheuen, ten minsten prijse. Ende die gheen ghelt en hadden, men soudt hemlieden gheuen om gods wille, want daer was corens ghenouch omme te sustineirne Brugghe twee iaer lanc gheduerende. Alle menschen quamen om coorne, om daer by te leuene, dye sommeghe omme een iaere, die sommeghe om een half iaer. Ende men onfinckere een ouerdadich ghelt van den voornoemden coorne datter vercocht was, nochtan so bleeffer corens ghenouch omme die Canesye mede te voedene, ende mer Lambrecht met sinen huysghesinne een iaer lanc gheduerende. Ende die goede Graue Kaerle, siende dat groot goedt datmen vanden coorne ontfanghen hadde, hi ontboodt den Proost Bertolf, ende sijn broedere heer Lambrecht van Straten, ende begonste hemleeden schoffierichlick toe te sprekene, ende seyde hemlieden dat sy onghenadighe wouckenaers waren, ende nyet weerdich en waren officieren te sine, ende dat si waren als onnutte vermalendijde endeverwaten lieden, ende weerdich hunt allen goeden gheselschepe versteken te sine, ende huut allen goeden steden, als valsche lueghenaers, sueraers, ende onprofijtelicke allen goeden kerstenmenschen. Niet te min, ghi seyt dat ghi nauwelijc coren hadt om hu ende huwe Cannonicken.vi.weken by te leuene, ende ghi Lambrecht om een maent. Weet dat ic u corens ghenouch ghelaten hebbe, bet dan om een iaer bi te leuene, ende daer is vele ghelts of ontfanghen.

Van de goede graaf Karel]

Van de goede graaf Karel, de zoon van Sint Knoet, koning van Denemarken, de 14de graaf die een half kanunnikhuis stichtte te onze Vrouwe binnen Brugge en werd op een vrijdag binnen Sint Donaas kerk te Brugge vermoord.

Dat 19de kapittel. fol. xviij.r]

De heilige en gerechtigde Karel en Sint Knoet zoon, koning van Denemarken was de 14de graaf in Vlaanderen. Toen hij in Vlaanderen ontvangen was, ging hij naar Sint-Omaars en ontbood zijn edele en zijn leenhouders en hij hield aldaar een kostbaar hof van grote sierlijkheid. En mits dat hij hoorde dat ճ avond in het kasteel vele rovers waren en Hugo de Avennes de kastelein die het kasteel van Saint-Pol hield. Men beroofde alle lieden die daar voorbijgingen en men vermoordde ze. En daarom beval de goede graaf Karel dat zijn edele en zijn leenhouders hem volgen zouden te Saint-Pol om dat kasteel, en andere roofhuizen te vernielen, gelijk Avennes en meer andere. En hij liet ze allen breken en vernielen en berechtte de rovers en moordenaars die zeer sterk waren en zuiverde het land zodat men er vrij mocht gaan en keren. Dit hoorde de koning van Frankrijk dat zijn neef Boudin Hapkin gestorven was en dat Karel, zijn andere zwager, erfelijk erfgenaam was en landsheer van Vlaanderen. En dat hij het land en de wegen gezuiverd had van de rovers zo ontbood hij Karel dat hij te Parijs kwam en hem manschap deed van het graafschap van Vlaanderen. Toen dit gedaan en blijde van koning Lodewijk ontvangen was kwam hij weer te Vlaanderen waart en toen hij daar kwam vond Clementia, de moeder van Boudin Hapkin, met een grote legermacht uit Picardie en die wilde zelf Vlaanderen haar leven lang regeren en meende Karel te verjagen. En oorloogde met vrienden en met verwanten tegen Karel en omdat die van Oudenaarde haar niet wilden ontvangen als landsvrouw zo kreeg ze met kracht Oudenaarde en beroofde de stad en sloeg de lieden dood en liet de stad verbranden. Haar helpers waren de graaf van Mons en van Saint-Pol, de graaf van Hesdin, de heer van Coucy, van Arin, van Boulogne-sur-Mer en van Condeyt en vele anderen die Oudenaarde hielpen verbranden en beroven en veel kwaads deden in Vlaanderen. De goede Karel met zijn wijsheid en dapperheid ging naar Hesdin, te Boulogne-sur-Mer, te Coucy, te Saint Venant, hij bestormde alle forten en brak de muren en liet de vesting vellen, maar hij stichtte geen brand. Aldus overwon hij zijn vijanden, sommige waren gevangen en sommige dood geslagen, sommige vlogen en sommigen begeerden vrede en Karels vriendschap. En die vrede begeerden die vergaf hij het graag om de minne God. Karel die aldus zijn vijanden overwonnen had regeerde meer dan 6 jaar Vlaanderen in grote vrede, hij was een zeer devoot God, de armen liberaal en mild en van elk bemind, de kerken begiftigde en de kwaden stuurs en fel in zijn tijd. De nonnen die in Sint Bonifatius kerk woonden te Brugge dat nu onze Vrouwe kerk heet liet hij de nonnen verplaatsen te hof in Hoedeghem (?). En hij liet onze Vrouwe kerk vermeerderen en stelde er in een half kanunnikhuis. In het 7de jaar van zijn heerschappij zo was er een grote dure tijd al Frankrijk door en ook in Vlaanderen zodat vele arme lieden van honger stierven waarom de goede graaf een poorter van Brugge maakte geheten Tammaert zijn aalmoezenier en beval hem dat hij alle dagen elk arm mens een brood zou geven. Het gebeurde dat Karel had te doen te Ieper op een vrijdag en voor de noen was er verdeeld in de presentie van graag Karel door Tammaert zijn aalmoezenier meer dan 800 broden. Item, graaf Karel beval Tammaert dat hij alle vrijdagen geven zou 13 arme lieden elk een kleed en een hemd en een paar schoenen. Item, alle vrijdagen vastte hij met bier en brood, tenzij dat er enige bijzondere geest geweest was. Item, alle vrijdagen zo droeg hij een haren scilicie (?) naast zijn lijf, hij sliep geheel gekleed en ging alle vrijdagen in wol en barrevoets ter kerke waart en scheidde niet van de kerk of het was hoog noen. En hij ging alle vrijdagen lang gekleed zodat men zijn blote voeten niet zou zien. En hij had dan aan een knapzak omgord met zilveren penningen die hij de armen gaf die naar hem om aalmoezen kwamen. Het gebeurde dat vanwege de dure tijd van koren die in Vlaanderen was en ook al Frankrijk door zodat de oosterlingen [fol. xviij.v] vele schepen met koren brachten. Dit vernam meneer Lambrecht van Straten en Bertolf, zijn broeder, die proost was van Sint Donaas. En Bosschaert van Straten, ze kochten al dat koren voor een zeer lage prijs van de oosterlingen. En ze kochten het ook te Koekelare, en te Lissewege en alle tienden die het klooster van Sint Petrus te Gent, Sint Bertinus, Sint Omaars en Sint-Winoksbergen toe behoorden. En ze legden alles in hun schuren en op hun graanzolders. En verkochten hun koren zeer duur naar hun wil zodat de armen niet in staat waren om koren te kopen. Het volk stierf van benodigdheden en van honger, dat geroep van de gemeente en ook van de armen kwam in de oren van de goedertieren Karel dat deze Bertolf van Straten, ie proost van Sint Donaas en Lambrecht van de Straten zijn zoon dat ze hadden vele schuren en graanzolders vol koren, maar ze wilden er al te veel geld van hebben. En daarom beval de graaf Tammaert dat hij onderzoeken zou of de proost meneer Lambrecht en zijn broeder zoveel koren hadden als het bericht liep en of het alzo was. Toen dit onderzocht was vond men dat ze veel koren hadden. En daarom beval graaf Karel dat de proost en Lambrecht zijn broeder hem ergen zouden komen spreken. De proost en meneer Lambrecht kwamen en de graaf sprak en zei; het is zeer droevig dat gij heer proost zoveel koren hebt en zo’n dure koop. En ge laat Vlaanderen bederven van honger, toen zwoer de proost, hij had niet koren genoeg om hem en zijn gezin 6 weken te voeden mitsgaders zijn kanunniken. En heer Lambrecht van Straten sprak ook graaf Karel toe en zei gelijk dat hij nauwelijks koren genoeg had om een maand van te leven. De goede graaf Karel sprak dat men zou voorzien om de proost, om de kanunniken en hun gezin. En dergelijk ook om heer Lambrecht en ook zijn gezin dat een half jaar lang duurde en daarmee zou elk tevreden wezen. Toen beval graaf Karel dat men alle schamele lieden dat koren zou geven, ten laagste prijs. En die geen geld hadden, men zou het hen geven om Gods wil, want daar was koren genoeg om te Brugge twee jaar lang te voldoen. Alle mensen kwamen om koren en daarvan te leven, sommige om een jaar, sommigen om een half jaar. En men ontving er overdadig geld van het koren dat verkocht was, nochtans zo bleef er koren genoeg om het kanunnikhuis mee te voeden en meneer Lambrecht met zijn huisgezin een jaar lange. En de goede graaf Karel, nog dat grote goed dat men van het koren ontvangen had en ontbood de proost Bertolf en zijn broeder heer Lambrecht van Straten en begon hem schofferend toe te spreken en zei hen dat ze ongenadige woekeraars waren en niet waardig en ware officieren te zijn en dat ze waren als onnuttige vermaledijde en verweten lieden en waard uit alle goede gezelschap gestoken te zijn en uit allen goede steden als valse leugenaars, bedriegers en niet profijtelijk alle goede christen mensen. Niettemin, ge zei dat ge nauwelijks koren had om u en uw kanunniken 6 weken bij te leven en gij Lambrecht om een maand. Weet dat ik uw koren genoeg gelaten heb, meer dan een jaar van te leven en daar is veel geld van ontvangen.

Ende die Graue seyde, tammaerde dat hy hemlieden dat ghelt soude ouer gheuen. Ende die proost sprac sinen broeder onweerdelic toe, seggende ende hembeuelende dat hijt nyet en name. Doen beual dye Graue Kaerle datmen al tgheldt soude deelen den aermen om gods wille. Bosschaert van Straten Lambrechts sone dyt verhoorende vanden Proost sinen oom dat die Graue hem so schimpelick toe ghesproken hadde, ende oock sinen vadre midts dat tammaerdt gewroucht hadde vanden coorne. Daer omme so seyde Bosscaert totten Proost sinen oom. Mijn vader heift in Oorscamp een huuthof ende een groot bogaert, streckende aen Tammaerdts eestre. Ic sal die palen verstellen vanden landt ghesceede endehem ontrecken dat landtsceedt van sinen eestre, ende stellen die palen tot voor [fol. xix.r] die poorte van sinen eestre, ende also sullen wi hem ofwinnensijn eestre, ende aldus so moghen wi ons wat wreken ouer hem. Ende aldus biden rade vanden proost, Bertolf ende vanLambrecht Bosscaerts vadre, soe verstelde Bosscaert die palen, want het gheuiel in die keerse tijt ontrent sint ians dach midsomers, dat mer Lambrechts van straten mistlieden, die poorte van Tammaerdts eestre opene vonden, ende bydenbeuele van Bosscaert, so pluckeden si of alle die rijpe keersen Ende die pachter van Tammaerts eestre waerts gheware, ende hi wilde die keersen nemen, ende beletten datmense niet wech dragen en soude, waer bi dat dye pachtre wiert met vuystengesleghen, ende onder die voeten ghetorden. Ende Bosscaert met sijns vaders knapen droughen die keersen tsint Donaes in die proostye, seggende den proost die geuaernesse Die pachtre claechdet den graue K.ende Tammaerde sinen meistre die schade van sine fruyte, ende sinen quetsuere Ende men ontboot Lambrecht, ende sinen sone Bosscaert, maer hy en wilde totten graue nyet commen, maer des ander daechs dede mer Lambrecht ende sijn sone bosscaert Tammaerdts poorte vellen, ende omme worpen ter nedre. Het gebuerde noch in die prume tijt dat Bosscaerts van straten knapen quamen in Tammaerdts eestre, ende si schudden alle die prumen of die si daer vonden. Het wordt Tammaerde gheclaecht, maer hi ghedoochdet want hi moeste metten graue kaerle varen in pycaerdye, ende daer omme belaste hi sommeghe van sinen lieden, die wijle dat hi metten graue huyt soude sijn, dat si dat casteelkin van sineneestre wel bewaren souden. Ende waert dat si meer quamen int eestere, omme smeerpeeren, ofte om eenich ander fruyt te nemenne, dat mense met crachte wederstaen soude. Binnender tijt dat Hertoge Kaerle in pycaerdyen was, daer hy ooc here of was.Ende Tammaert sijn aelmoesenier was ooc met hem, so gebuerdet vp alder dach in pietmaent, Lambrecht ende sijn sone Bosscaert beuelen al huerlieder knapen, dat si alle dat fruyt of doen souden, dat in Tammaerts eestre was. Die knapen in teester commende, den pachter quam te Brugghe, ende claeghder Tammaerdts oom, want Tammaert metten prinche in Pycardyen was, ende daer omme Tammaerts oom sende.xx.vrome ghesellen ten eestre waert, ende daer wordemen vechtende, so dat bosschaerts knapen alle ghewondt waren, ende seere gequetst. Deen hadde den voet of, endedander die vuyst of ghesleghen, die derde den aerm bi naest of, so dat men Bosschaerts knapen moeste te Brugghe voeren. Als dyt vernam mer Lambrecht van straten ende Bosscaert sijn sone, si ghinghen ten eestre waert met groter macht, ende dede alle die boomen vellen, ende tcasteelkin vanden gronde vpwaert omme werpen. Als daer dat gedaen was, si keerden weder omme in Brugghe, ende quamen in Tammaerdts huys, ende sloughen doot Tammaerdts oom, ende Tammaerdts dochtre, dye beurucht was, dye was so ghewont dat die vrucht bedarf, ende si starf corts daer naer. Omtrent midwinter, die graue Kaerle quam te Brugghe, ende Tammaerdt was seere bedruct om sijn oom ende om sijne dochtre, dat si so iammerlicke gedoot waren, ende omme sine vaderlicke erue, die so gheselgiert was. Het was den graue geclaecht, ende alle dingen waren ondersocht, van beeden partyen, ende si bleuens ten segghene vanden graue Kaerle, die welcke seyde, so dat Bosscaert bleef in dye schade, ende in die schande, want hy moest vprechten die schade vanden frute, ende vanden boomen, oft die weerde daer ouer betalen. Ende hy moest doen maken, die poorte, die huysen endetcasteelkin, beter dant te voren was. Ende eenen somme vanpenninghe gheuen alle iare, tot dat die boomen also groot waren, als si waren, eer si twist namen yeghen malcandre. EndeBosscaert soude seggen dat hem leedt ware, dat hy dye palen valschelijck hadde doen verstellen, ende van alle sticken die daer te voren gheschiet waren. Ende oock beual hy hem alle die schade binnen eenen iare vp te rechtene.

En de graaf zei Tammaert dat hij hen dat geld zou geven. En de proost sprak zijn broeder onwaardig toe en zei en beval hem dat hij het niet nam. Toen beval graaf Karel dat men al het geld zou verdelen aan de armen om Gods wil. Bosschaert van Straten, Lambrechts zoon, die dit hoorde van de proost, zijn oom, dat de graaf hem ze schimpend toegesproken had en ook zijn vaders mits dat Tammaert gewroegd had van het koren. Daarom zo zei Bosschaert tot de proost, zijn oom. Mijn vader heeft in Oostkamp een uithof en een grote boomgaard dat strekt aan de Tammaertՠs vruchtbomen. Ik zal de palen verstellen van het land scheiden en hem onttrekken de landscheiding van zijn vruchtbomen en stellen de palen tot voor [fol. xix.r] de poort van zijn vruchtbomen en alzo zullen ie hem afwinnen zijn vruchtbomen en aldus zo mogen we ons wat wreken over hem. En aldus bij de raad van de proost, Bertolf en van Lambrecht Bosschaertՠs vader zo verstelde Bosschaert die palen, want het gebeurde in de kersentijd omtrent Sint Jans dag midzomer dat meneer Lambrecht van Straten met zijn lieden de poorten van Tammaert vruchtbomen open vonden en op bevel van Bosschaert zo plukten ze alle rijpe kersen af. En de pachter van Tammaertՠs vruchtbomen werd het gewaar en hij wilde de kersen nemen en beletten dat men ze niet wegdragen zou, waarbij dat de pachter met de vuist werd geslagen en onder de voeten getreden. En Bosschaert met zijn vaders knapen droegen de kersen naar Sint Donaas in de proosdij en zeiden de proost het gebeurde. De pachter klaagde het graaf Karel en Tammaert zijn meester de schade van zijn fruit en zijn kwetsing. En men ontbood Lambrecht en zijn zoon Bosschaert, maar hij wilde niet tot de graaf komen, maar de volgende dag liet meneer Lambrecht en zijn zoon Bosschaert Tammaert ‘s poort vellen en om werpen te neer. Het gebeurde nog in de pruimentijd dat de knapen van Bosschaert van Straten kwamen in Tammaert fruittuin en ze schudden alle pruimen af die ze daar vonden. Het werd bij Tammaert geklaagd, maar hij gedoogde het want hij moeste met graaf Karel gaan in Picardie en daarom belastte hij het sommige van zijn lieden, de tijd dat hij met de graaf weg zou zijn dat ze dat kasteeltje van zijn fruittuin goed bewaren zouden. En was het dat ze meer kwamen in de fruittuin om smeerperen of om enig ander fruit te nemen dat men ze met kracht weerstaan zou. Binnen de tijd dat hertog Karel in Picardië was waar hij ook heer van was en Tammaert zijn aalmoezenier was ook met hem zo gebeurde het op de eerste dag van september, dat Lambrecht en zijn zoon Bosschaert bevalen al hun knapen dat ze alle fruit afhalen zouden dat in Tammaertՠs fruittuin was. De knapen die in die in de fruittuin kwamen, de pachter kwam te Brugge, en klaagde het Tammaertՠs oom, want Tammaert was met de prins in Picardië en daarom zond Tammaert ‘s oom 20 dappere gezellen naar de fruittuin en daar begonnen ze te vechten zodat de knapen van Bosschaert alle gewond waren en zeer gekwetst. De een had de voet af en de ander de vuist afgeslagen, de derde de arm bijna af zodat men de knapen van Bosschaert naar Brugge moest voeren. Toen dit vernam meneer Lambrecht van Straten en Bosschaert zijn zoon zo gingen ze naar de fruittuin met grote macht en lieten alle bomen vellen en het kasteeltje van de grond opwaarts omwerpen. Toen het daar gedaan was keerden ze terug in Brugge en kwamen in het huis van Tammaert en sloegen de oom van Tammaert dood en de dochter van Tammaert die bevrucht was, die was ze gewond zodat de vrucht bedierf en ze stierf kort daarna. Omtrent midwinter kwam graaf Karel te Brugge en Tammaert was zeer bedroefd om zijn oom en om zijn dochter die zo droevig gedood waren en om zijn vaderlijke erf die ze bestormd was. Het was de graaf geklaagd en alle dingen waren onderzocht, van beide partijen, en ze bleven te zeggen van graaf Karel die zei zodat Bosschaert bleef in de schade en in ie schande, want hij moest herstellen de schade van het fruit en van de bomen of de waarde daarvan betalen. En hij moest laten maken de poort, de huizen en het kasteeltje beter dan het tevoren was. En een som van penningen geven alle jaren totdat die bomen alzo groot waren als ze waren eer ze twist namen tegen elkaar. En Bosschaert zou zeggen dat het hem leed wars dat hij die palen vals had laten verstellen en van alle stukken die daar tevoren geschied waren. En ook beval hij hem alle schade binnen een jaar te verbeteren.

Het gheuiel op den.xiij.dach dattet wel gheurosen was, ende daer vp wat ghesneeut, vp die maeltijt als dye Graue Kaerle te Brugghe was, ende soude gaen eten vander noene, doen quam den abt vansinte Bertins moede in ghegaen, ende al beclact voor den Graue Kaerle, ende seyde die benedixie. Die Graue seere verwondert, vraechde hem wat hi te Brugge sonderlincx te doen hadde, aldus commende int therte [fol. xix.v] vanden wijntre, ende sulcke pijnen ende moeyenesse hem seluen dede, haddi in sijn clooster gheweest, hi en hadde so beslapt niet gheweest, noch so moede, ende ghy en sijt hier niet gecommen sonder cost, twaer beter hadt ghy bi huwenmonicken ghebleuen, ende dese hoochtijt niet verswymt, endehadt huwe monicken met desen coste gherecreeirt. Doen sprac dien abt, gheduchte here ende prinche wilt weten dat Bosscaert van straten, heift ons beloeft ouer drie iaer onse thienden te bewarene van Couckelare, ende van Lisseweghe, ende bi Houdenburch, ende wi en connen van hem noch van sinenvader niet ghecrijghen. Item van ten ghiften van huwenweerden neue, die weerdighe edele prinche Boudin apkin vansalegher memorie, wi en ontfanghen niet. Die goede Kaerle worde seere verstoort ende seere gram, ende hem verwonderde seere, maer hi temperde si gramscap om dye weerdichede vander feeste, ende van sinen edelen, dye te sinen houe waren, maer hi en mochte niet eten van groter gramschap. Maer hi ontboot den proost Bertolf, als dat hi niet laten en soude, hi en quame ter maeltijt vanden Graue Ende dye proost commende, maer seere spade. Die Graue vermaecte diueersche officien ter seluer maeltijt, ende gafse den ghenen dye ter maeltijt waren. Ende die prinche beual den abt, dat hy soude segghen voor denproost, ende voor hem allen dye daer waren, waer omme dat hi so inden fellen winter te Brugge ghecommen was. Hy beclaechde hem aldaer ouer Lambrecht van straten, ende vanBosscaert sinen sone, dat si hem drie iaren die thiendenonthouden hadden, sonder betalen. Doen sprac die goede Kaerle. O cancellier ende heer proost wat segdy hier toe, ende wat raedijs. Die proost wordt seere beschaemt, om die schandelicke saken van sinen broedre mer Lambrecht, endesinen neue Bosscaert, daer omme dat hi aldaer ontboden was. Ende men hilt dese princhelicken feeste in Tsprinchen hof met vele heeren en schiltknapen, dye ter feesten ghenoodt waren, maer mer Lambrecht van straten, noch gheen van siden kindren, noch nyement van al sinen gheslachte en wasser ghenoodt, noch geroupen ter voorseyde feeste, noch vandenofficien diere vermaect waren, men sprac niet aen den proost. Niet yeghen staende, dat hi nochtans cancellier was als noch, recht ofmen sijns niet gheachten hadde. Dit merckende die proost, datmen sijns niet en achtede, trac huyter princhelicker sale seere verstoort. Die graue dye sprack. Hoort Bertolf, ic beuele hu dat ghi den abt ende sijnder abdyen doet vernoughen, binnen viij.daghen, so dat ick nyet meer clachte en hoore, op die verboerte van huwen seghele vanden Cancellier, ende ooc vp die verbuerte van al den goeden van huwen broeder, ende van Bosscaert, gheconfijskiert ende tmijnder tafele gheleyt te sijne, als verbeurt goet. Den Proost wech gaende, hi seydet sinenbroeder Lambrecht. Ende si droughen ouer een, dat sy souden te sinte Maertens messe typre gaen, ende ontbieden alle huerlieden vrienden ende maghen, omme bystandicheyt, want si meenden den goeden graue Kaerle te doodene, aengesien dat hi noch vader, noch moeder, suster noch broeder, oom noch neue hier in vlaendren en hadde, noch eeneghen maech, dye sine doot wreken soude. Aldus meende si sterck ghenouch te wesene. Item vp sinte Vincentius dach, Bertolf die proost, ende mer Lambrecht van straten, ende alle sine kijndren, ende met vele rechtsweers, mer Guyot van steenvoorden, ende vele andere vergadert zijnde, so was ouer een ghedreghen, als die graue Kaerle soude te Brugge sijn, midts dat hy des vrydaechs nuchtens, bi costumen tijlicke ghinck tsinte Donaes, vp die vaute bouen den choor, in sine deuocie. Ende hy ghinc dan met eenen langhen keerle totter eerden, om te bedeckene sine voeten, want hi tsvrydaechs altijt baerbeens, ende baeruoets ghinc, hoorende daer eene messe of twee. Ende plach daer vp die vaulte altijt te blijuen totter hoogher noene, ende dat alden dienst ghedaen was. Ende aldus die ordonancie ende raet, die Bertolf den Proost ende sine vrienden Typre, tsinte Maertins hilden, was dat Bosscaert vander Straten, ende sine broeders ende daer toe vele vrome ionghe ghesellen van huerlieder gheslachte, als Willen, Wyntrij, Werrin ende Ysaac, dese souden alle te Brugghe liggen, in huerlieder sheren ooms huys.s.Donaes, in die proostie, ende svrydaechs nuchtens souden si wesen vp die vaute, bouen denchoor, om te bespien wanneer die graue.K. [fol. xx.r] soude commen sinte Donaes. Ende bouen der vauten sijnde, si soudene doodt slaen. Des dijscendaechs vp den vastenauent, die welcke quam in tlaetste van sporcle. Doe quam die goede graue.K.te Brugghe, ende tsvrindaechs daer naer, twelcke was den derden dach van Maerte. Die goede graue Kaerle quamalleene baeruoets gaende van sinen houe tot sinte Donaes snuchtens seere tijlicke met eenen langen keerle seer deuotilic, ende hi hadde gegort sinen haessac met selueren penninghen, die hi by costumen om gode plach te gheuene, ende op dyenvoorseyde vrydach tijlicke ghinc hi bouen der vaulte sine bedinghe lesende, also hy ghewoone was. Ende als sijn capellaen soude misse lesen, so quam daer een aerm wijf biddende om aelmoesene totten voorseyde Graue, ende hi sine rechter hant stekende in sinen haessac, meenende der aermer vrauwe om Gods wille te gheuene. Doe quam bosscaert vander strate met sinen broeders ende met sinen magen, ende slougen den graue sine rechter hant af, daer hi der vrauwe een aelmoesen mede ghegeuene soude hebben. Ende bouen dien so cloofde hy hemsijn hooft in tween ende vermoordene al daer hi knielde in sijn deuocie. Ende die arme vrauwe ontfangen hebbende denpenninc, so liep si wter kercken, roepende wachaermen, men vermoort daer bouen den Graue Kaerle. Ende die wethouders vander stede worden die sake vernemende, ende also dat si inden burch quamen, so slouchmen se doot, ende ooc den goede Tammaerdt, die aelmoesenier was vanden graue Kaerle. EndeBosscaerdt ende alle sine ghesellen namen Tammaerdts goet, ende daer naer ghinghen si in tsprinchen hof, en slougen al Tsgrauen gesinde doot, ende namen al des princhen yuweelen, ende brochtense in die Proostye. Die graue lach in die kercke van sinte donaes tot tsondaechs naer der noene. Ende sommege personen namen bedectelicke cleederkins, ende nettense int bloedt vanden Graue, ende ghenasen vander cortsen ende vanmeer andere siecten, mer niemant en dorste bewaren, want Bosscaerdt ende sine mede gesellen beletten dattene nyement wech draghen noch begrauen en mochte.

Het gebeurde op de 13de dag dat het goed gevroren had en daarop wat gesneeuwd bij de maaltijd toen graaf Karel te Brugge was en zou gaan eten van de noen, toen kwam de abt van Sint Bertinus moe binnen en geheel beklad voor graaf Karel en ze de zegening. De graaf was zeer verwonderd en vroeg hem wat hij te Brugge voor bijzonders te doen had aldus komende in het hart [fol. xix.v] van de wijnstreek en zulke pijnen en vermoeienis zichzelf deed, was hij in zijn klooster geweest hij was niet zo slap geweest, nog zo moe en ge bent hier niet gekomen zonder kost, het was beter geweest was ge bij uw monniken gebleven en deze hoogtijd niet verzuimt en had uw monniken met deze kost gerecreerd. Toen sprak die abt, geduchte heer en prins wil weten dat Bosschaert van Straten heeft ons beloofd voor drie jaar onze tienden te bewaren van Koekelare en van Lissewege en Oudenburg en we kunnen het van hem nog van zijn vader niet krijgen, van de giften van u waarde neef, de waardige edele prins Boudin Hapkin van zalige memorie, we ontvangen het niet. De goede Karel werd zeer verstoord en zeer gram en het verwonderde hem zeer, maar hij temperde de gramschap om de waardigheid van het feest en van zijn edelen die te zijn hof waren, maar hij kon niet eten van grote gramschap. Maar hij ontbood de proost Bertolf als dat hij niet laten zou en kwam ter maaltijd van de graaf. En de proost kwam, maar zeer laat. De graaf vermaakte diverse officies terzelfder maaltijd en gaf ze diegene die ter maaltijd waren. En de prins beval de abt dat hij zou zeggen voor de proost en voor hen allen die daar waren waarom dat hij in zoՠn felle winter te Brugge gekomen was. Hij beklaagde zich aldaar over Lambrecht van Straten en van Bosschaert zijn zoon dat ze hem drie jaren de tienden onthouden hadden zonder te betalen. Toen sprak de goede Karel. O kanselier en heer proost wat zeg je hiertoe en wat raad je. De proost werd zeer beschaamd vanwege de schadelijke zaken van zijn broeder meneer Lambrecht en zijn neef Bosschaert, waarom dat hij aldaar ontboden was. En men hield dit prinselijke feest in de hof van de prins met vele heren en schildknapen die ter feest genodigd waren, maar meneer Lambrecht van Straten, nog geen van zijn kinderen, nog niemand van al zijn geslacht was er genodigd, nog geroepen tot dat feest, nog van de officies die er vermaakt waren, men sprak niet tegen de proost. Niet tegenstaande dat hij nochtans kanselier was alsnog recht of men hem niet achtte. Dit merkte de proost dat men hem niet achtte en vertrok uit de prinselijke zaal zeer verstoord. De graaf sprak; hoor Bertolf, ik beveel u dat ge de abt en zijn abdijen laat vergenoegen binnen 8 dagen zodat ik geen klacht meer hoor op het verbeuren van uw zegel van kanselier en ook op het verbeuren van al uw goed van uw broeder en van Bosschaert geconfisqueerd en tot mijn tafel gelegd als verbeurd goed. De proost ging weg en zei het tegen zijn broeder Lambrecht. En ze kwamen overeen dat ze zouden met Sint-Maarten mis te Ieper gaan en ontbieden al hun vrienden en verwanten om bijstand, want ze meenden de goede graaf Karel te doden, aangezien dat hij nog vader, nog moeder, zuster nog broeder, oom nog neef hier in Vlaanderen had, nog enige verwant die zijn dood wreken zou. Aldus meenden ze sterk genoeg te wezen. Item, op Sint Vincentius dag, was Bertolf de proost en meneer Lambrecht van Straten en al zijn kinderen en met vele neven met Guyot van Steenvoort en vele anderen verzameld zo was overeengekomen als de graaf Karel te Brugge zou zijn, mits dat hij vrijdag ‘s morgens bij gewoonte tijdig ging te Sint Donaas op het gewelf boven het koor in zijn devotie. En hij ging dan met een lang overkleed tot de aarde om zijn voeten te bedekken want hij gin vrijdags altijd met blote benen en barrevoets en horde en mis of twee. En plag daar op dat gewelf altijd te blijven tot laat noen en dat de hele dienst gedaan was. En aldus de ordonnantie en raad, die Bertolf de proost en zijn vrienden te Ieper toe Sint-Maarten hielden was dat Bosschaert van Straten en zijn broeders en daar ook vele dappere jonge gezellen van hun geslacht als Willem, Wyntrij, Werrin en Ysaac, deze zouden allen te Brugge liggen in het huis van hum oom te Sint Donaas in de proostdij en zouden vrijdag ճ morgens op dat gewelf zijn boven het koor om te spieden wanneer graaf Karel [fol. xx.r] zou komen te Sint Donaas. En toen ze boven het gewelf waren zouden ze hem dood slaan. De dinsdag op Vastenavond die kwam op het eind van februari toen kwam die goede graaf Karel te Brugge en de vrijdag daarna wat de derde dag van maart was. Die goede graaf Karel kwam alleen barrevoets gegaan van zijn hof tot Sint Donaas ‘s morgens zeer tijdig met een lang overkleed zeer devoot en hij had omgord zijn plunjezak met zilveren penningen die hij bij gewoonte om God plag te geven. Op die vrijdag tijdig ging hij boven het gewelf zijn bidden lezen, alzo hij gewoon was. En toen zijn kapellaan de mis zou lezen zo kwam daar een arm wijf en bad om aalmoezen tot de graaf en hij stak zijn rechterhand in de plunjezak en meende de arme vrouw om Gods wil te geven. Toen kwam Bosschaert van Straten met zijn broeders en met zijn verwanten en sloegen de graaf zijn rechterhand af, waar hij de vrouw een aalmoes mee gegeven zou hebben. En boven die zo kloofde ze hem zijn hoofd in tween en vermoordden hem aldaar hij knielde in zijn devotie. En de arme vrouw had ontvangen de penning zo liep ze uit de kerk en riep och arme, men vermoordt daar boven graaf Karel. En de wethouders van de stad vernamen de zaak alzo dat ze in de burcht kwamen, zo sloeg men ze dood en ook de goede Tammaert die aalmoezenier was van graaf Karel. En Bosschaert en al zijn gezellen namen Tammaertՠs goed en daarna gingen ze in de hof van de prins en sloegen het hele gezin van de graaf dood en namen al zijn juwelen en brachten het in de proosdij. De graaf lag in de kerk van Sint Donaas tot zondag na de noen. En sommige personen namen bedekte kleren en natten het in het bloed van de graaf en genazen van de koortsen en van meer ziekten, maar niemand durfde het te bewaren, want Bosschaert en zijn medegezellen beletten dat het niemand wegdragen nog begraven mocht.

Dese mare van dese onredelicker moort, liep al Vlaender duere, ende Brabant Henegauwe, Artoys, ende over alle diueersche landen, ende hoe si waren in groter menichte die dit fayt gedaen hadden, huytenwelcken groot volck quam te Brugghe waerts. Ende daer omme Lambrecht van straten, Bosscaert ende Willen sijn sonen, Inghelram van eessene Wijntry, Ysaack, ende alle huere medepleghers, si vloden inden burch, ende hilden den steen, tghyselhuys sinte Donaes ende die looue, ende si voorsaghenhemlieden van prouanchen genouch omme.iijc.gesellen een iaer lanc bi te leuene. Doen quam dye abt van sinte pieters, mer Seruaes van praet, mer Boudin van Ghendt, mer Hellin vanBouchoute, mer Diederick van Dixmude, mer Rijckquaert vander Beerst, ende sine broeders quamen met machte te Brugge, ende deden dat lichaem van den prinche ter eerdendoen te sinte Christoffels kercke, ende beleyden mer Lambrecht van Straten ende sine medeghesellen bedt dat een maent lanc. Willem van Looburch graue van Ypre verhorende die doodt vansinen neue den goeden graue.K.quam te Brugge, ondersouckende tfayt, ende dat occusoen, waarom dat hi vermoort was. Hi dede senden om sine mannen ende alle die hem wel wilden, ende dede belegghen den burch, ende dye wel waken ende bewaren, so dat mer Lambrecht ende sijn gheselschap hem nyet huyt stelen en souden. Ende Willem vanLoo ghinc te Ghendt, Typre, te Cassele, vernieuwende die officiers, ende horende die rekeninghen. Item hi quam weder te Brugge, vermakende die wet, want die scepenen warenmeestendeel doot gesleghen van Bosscaert van straten. Endemen hilt al Vlaender duere Willem van Loo ouer Graue, endealle gheboden ende commandementen dede men huyt sijnder name. Item sdaechs naer dat die voorseyde graue aldus vermoordt was, dat was Tsaterdaechs, vele menschen namen haer cleedren of doucxkins, ende nettense in sijn bloedt, iae trocken haer huyt sinen baerde, ende huyt sinen hoofde, twelck si hilden al ouer precieuse Relijcquien, ende verdreuen ooc alle quale ende onghesonde. Item in sinte Andries cloostre butenBrugge weunde een mensche, die.xxi.iaren crepel geweest hadde, ende den abt van.s.andries die had dene.viij.iarengehouden, gespijst ende gecleet om gods wille Ende die crepel voer vp eenen waghen te Brugge tot vp die marct, ende van daer so croop hy te sinte donaes. Die wijle [fol. xx.v] dat dat dode lichame noch lach inden choor s.Donaes. Ende dat aensichte vanden prinche was bedect met sinen hoede. Dese crepele nam den hoen in sijn hant, ende terstont so wordt hi rechte gaende, of hi noyt crepel geweest en hadde. Ende deis crepels name was Roegekin die toolenare. Ende tvolck dit siende, wilden den lichame vanden graue wech gedregenhebben. Doen quam Bosscaert van straten met sinen sweerde, ende sinen knapen seggende. Laet sien, wie is hi of wie sijnse, diene wreken willen, of diene begrauen sal, ende iougen alle tvolc huten choore, ende huter kercken. Een poorter vanBrugghe nam des grauen hoet bedectelicken, ende bewaerdene seer weerdichlik menich iaer, ende als yement hadde hooftsweere, of den reume, oft die cortsen, si quamen tot dienpoortre, ende stelden des grauen.K.hoet vp haerlieder hooft, ende terstont genasen si. Nota dat alle die te rune ende te rade waren vander doot vanden goeden.K.dye storuen quade doot eerlange daer naer.hy was.viij.iaer G. van vlaendren, hi was verslegen anno.M.c.ende.xxvij.

Dit bericht van de onredelijke moord liep al Vlaanderen door en Brabant, Henegouwen, Artois en over alle diverse landen en hoe ze waren in grote menigte die dit feit gedaan hadden waardoor groot volk kwam naar Brugge. En daarom Lambrecht van Straten, Bosschaert en Willen zijn zonen, Inghelram van Essene Wyntry, Ysaac en al hun medeplegers, ze vlogen in de burcht en hielden de steen, het gijzelhuis Sint Donaas en de hof en ze voorzagen zich van proviand genoeg om 300 gezellen een jaar lang van te leven. Toen kwam de abt van Sint Petrus, Maar Servaas van Praet, meneer Boudin van Gent, meneer Hellin van Boekhout, meneer Diederick van Diksmuide, meneer Rijckquaert van de Beerst en zijn broeders met macht te Brugge en lieten dat lichaam van de prins ter aarde doen te Sint Christoffel kerk en belegerden meneer Lambrecht van Straten en zijn medegezellen meer dan een maand lang. Willem van Looburch, graaf van Ieper, hoorde de dood van zijn neef de goede graag Karel en kwam te Brugge en onderzocht het feit en de oorzaak waarom hij vermoord was. Hij liet zenden om zijn mannen en allen die hem goed wilden en liet de burcht belegeren en die goed bewaken en bewaren zodat meneer Lambrecht en zijn gezelschap er niet uit komen zouden. En Willem van Loo ging naar Gent, Ieper en Kassel en vernieuwde de officiers en hoorde de rekeningen. Item, hi j kwam weer te Brugge en vermaakte de wet, want de schepenen waren het grootste deel dood geslagen van Bosschaert van Straten. En men hield al Vlaanderen door Willem van Loo voor graaf en alle geboden en bevelen deed men uit zijn naam. Item, daags nadat de graaf aldus vermoord was, dat was zaterdag, namen vele mensen hun kleren of doekjes en natte ze in zijn bloed, ja trokken haar uit zijn baard en uit zijn hoofd wat ze voor kostbare relikwien hielden en verdreven ook alle kwalen en ongezondheid. Item, in Sint-Andries klooster buiten Brugge woonde een mens die 21 jaren kreupel was geweest en de abt van Sint-Andries die had hem 8 jaren gehouden, gespijsd en gekleed om Gods wil. En die kreupele voer op een wagen naar Brugge tot op de markt en vandaar kroop hij naar Sint Donaas de tijd [fol. xx.v] dat het dode lichaam nog lag in het koor van Sint Donaas. En dat aanzicht van de prins was bedek met zijn hoed. Deze kreupele nam de hoed in zijn hand en terstond zo ging hij rechtop of hij nooit kreupel geweest was. En de naam van de kreupele Roegekin de tollenaar. En toen het volk dit zag wilde ze het lichaam van de graaf weggedragen hebben. Toen kwam Bosschaert van Straten met zijn zwaard en zijn knapen een zei; Ԍaat zien, wie is hij of wie zijn ze die hem wreken willen of die hem begraven zal en joegen al het volk uit het koor en uit de kerk. Een poorter van Brugge nam de hoed van de graaf bedekt en bewaarde het menig jaar zeer waardig en als iemand hoofdpijn of reuma of de koortsen, ze kwamen tot die poorter en stelden de hoed van graaf Karel op hun hoofd en terstond genazen ze. Nota, dat alle die te fluisteren en te raden waren van de dood van de goede Karel die stierven kwade dood kort daarna. Hij was 8 jaar graaf van Vlaanderen en was verslagen anno 1127.

Van Willem van Loo, burchgraue van Ypre, die welcke dede alle quade doot steruen, die den.G.K.hadden helpen vermoorden.

Dat.xx.capittel

WIllem van Loo Burchgraue van Ypre, regierde Vlaendren ontrent.ix.weken. Boudin Apkin ende die goede graue Kaerle waren rechtswers, want die houde Robrecht die Vriese hadde twee sonen, Robrecht die vader van Boudin apkin was, endehadde eenen sone die hiet Phelips. Dese Phelips hadde een dochtre, de welcke was vrauwe van Loo, bi Dixmude, ende si was moedre van willem van Loo. Ende dus so soude willem vanLoo met rechte geweest hebben graue van vlaendren. Het gheuiel die wijle dat mer seruaes van praet, ende die andere edele die inden burch waren, ontrent half Maerte, so wonnen si by fortsen tschepen huys. Dit aensiende mer lambrecht, ende de proost van.s.donaes, ende huer lieder suster kinderen, Wijtry ende Werrijn, Willem ende Ysaac, si auentuerden hemlieden by donckere nachte, ende daelden van.s.Donaes kercke, in de plaetse maubeert, ende si vloon in tcloostre te Watene, Endeysaac vloot te Teerrenburch, in s.ians abdye, ende gaf dencloostre, alsijn goet ouere ende al sijn erue, ende was aldaer monic gecleet, maer mer Lambrecht van straten wordt bekent ende gearresteirt in Brugghe, eer hi wech conde geraken, endewort geleet voor mijn here Seruaes van praet, dye welcke ontboodt mer Willem van Loo den Regent van vlaendren, de welcke quam te brugge om mer Lambrecht te iusticierne, de welcke Graue Willem beual datmen mer Lambrecht inden burch vp eenen vleeschbanc binden soude, ende dye handen endevoeten of hauwen soude, ende datmen den lichame slepen soude drie waruen, ront omme den burch, ende van daer ter galghe, ende hem daer aen hanghen Bet dan iijc.personen boueninden steen, ende bouen vp sinte Donaes Kercke liggende, saghen hueren oom, of neue, ofte heuren meestre so iammerlicken begaet, ende ghemarteriseirt, ende sonderlinge Bosscaert van straten, sinen vader siende also begaet, seide. Och kindren, elc pijne ende poge om sijn beste te doen, onse hoofdensijn alle wech, mijn oom die proost, ende mijn vadre Wijntry, werrijn ende ysaac, ende alle die vrome mannen, endelambrecht mijns heeren vader is iammerlic gedoot, ende al onse vytaelge stinct ghelijc eender prye, ende ons broot is al vinnich geworden, ende wi en weten niet waer by [fol. xxi.r] leuen. Vp sinte Benedictus nacht het was een groot mistich weder den.xxi.in maerte bet dan.lxxx.personen metsgaders Bosscaerdt van Straten ende Inghelram van eessene, daelde in die plaetse Maubert hute ende si ontginghen, ende die sommege waren ghecreghen.ende mer Willem van Loo vandt Werrijn ende Wijntry bi Rijssele, ende noch sommege andere, ende hi deidtse setten drie dagen al moedernaeckt int Pellorijn te Rijssele sonder eten ende sonder drincken, maer men wierpse met vorten appelen, ende met meure ende ander vulicheden, ende ten vierden daghe waren si ghesleypt totter galghen, endedaer ghehanghen. Ende een Rudder die hiet mer Herman die quam van Hesdijn te Aryen, ende hi hoorde seggen dat Ysaac monic was te sinte Ians te Terenburch, hi deden heymelicke vanghen, ende hy ontboodt Willem van Loo tot Aryen te commene. Ende hy dede Ysaac seere pijnen, ende hi leedt butensijnder pijnen, dat hy vp den dach als Hertoghe Kaerle verslegenwas, dat hi bet dan.xxv.lieden alleene doot slouch onder schepenen ende van Sprinchen huysgesinne, ende alle nyeuwe officiers. Doe vraechde Willem van Loo Regent van Vlaendren, wie dye principaelste waren in die conspiracie vanden graue Kaerle. Isaac sprac, ic sal hu die waerheit segghen eer dat ic steruen sal. Aldus weit dat mer Guy van Steenvoorde Casteleyn van Cassele metsgaders mijnen oom den Proost wy hilden raedt Typre, mer Inghelram van Eessene Bosscaert van straten met sinen broeders, ende ik Ysaac dat wi in tbeginsel vander vastene als die graue.K.alleen ter kerken soude commen dat wi hemdootslaen souden, ende ooc Tammaerdt sijn aelmoesenier, alsoot gebuert is, twelc nu sonderlinge leedt is, ende ic riedt datmen dye officiers ende schepenen ooc doot slaen soude. Doen vraechde Willem van Loo waer die Proost sijn mochte. Hi seyde, hy meende wel dat hi te Watene was. Doen beual Willem van Loo den prouoost van Aryen, ende den schouteeten datmenYsaac te peerts steerte slepen soude al dye stede van Aryen duere, ende in elcken houc vander cruusstraten datmenne al moedernaect ouer seere met roeden slaen soude, ende dan vp dye marct van Aryen datmenne daer handen ende voeten of hauwen soude, ende datmen dan met eender coorde onder die ocxelen ghebonden tot der galghen slepen soude, ende daer onthoofden, ende tlichaem sonder hooft onder docxelenghebonden, so aender galghen hangen soude Willem van Loo die Regent ghinc te watene, maer met groter pijne ende met groten dreeghemente om dat hi die sommeghe souden doen hanghen, ende haerlieder huysen destrueren, ten ware dat si hem seyden, waer die Proost ware. Si lieden veruaert wesende vinghen den Proost, ende gauene ouer Willem van Loo. Die proost gheuanghen sijnde badt Willem van Loo dat hy baeruoets in verlatenesse van sinen sonden mochte gaen tot Ypere lesende sijn deuocie, twelck hem Willem van Loo consenteerde. Endealtemet sprac hi sine biechte yeghen sinen Cappellaen. Maer als die proost Typre quam, nauwelic conste hi vp sine voetenghestaen, dat si so gheuleghen waren.

Van Willem van Loo, burchtgraaf van Ieper die allen een kwade dood liet sterven die graaf Karel hadden helpen vermoorden.

Dat 20ste kapittel.

Willem van Loo, burchtgraaf van Ieper, regeerde Vlaanderen omtrent 9 weken. Boudin Hapkin en de goede graaf Karel waren zwagers want de oude Robrecht de Fries had twee zonen, Robrecht die de vader van Boudin Hapkin was had een zoon die heette Filips. Deze Filips had een dochter die was vrouw van Loo, bij Diksmuide, en ze was moeder van Willem van Loo. En dus zo zou Willem van Loo met recht geweest zijn graaf van Vlaanderen. Het gebeurde die tijd dat meneer Servaas van Praet en de andere edelen die in de burcht waren omtrent half maart, zo wonnen ze met kracht het schepenhuis. Dit zag meneer Lambrecht en de proost van Sint Donaas en de kinderen van hun zuster, Wyntry en Werrin, Willem en Ysaac, ze avontuurden zich met donkere nacht en daalden van Sint Donaas kerk in de plaats Maubert en ze vlogen in het klooster te Watene (Ledegem) En Ysaac vloog te Throuanne in Sint Jans abdij en gaf het klooster al zijn goed over en al zijn erven en was aldaar als monnik gekleed, maar meneer Lambrecht van Straten werd herkend en gearresteerd in Brugge eer hij weg kon komen en werd geleid voor mijn heer Servaas van Praet die ontbood meneer Willem van Loo, de regent van Vlaanderen, die kwam naar Brugge om meneer Lambrecht te berechten en graaf Willem beval dat men meneer Lambrecht in de burcht op een vleesbank binden zou en de handen en voeten afhouwen zou en dat men het lichaam slepen zou drie maal om de burcht en vandaar naar de galg en hem daaraan hangen. Meer dan 300 personen die boven in de steen en boven op Sint Donaas Kerk lagen zagen hun oom of neef of hun meester zo droevig begaan en gemarteld en vooral Bosschaert van Straten zag zijn vader alzo begaan en zei. Och kinderen, elke pijnigt en probeert om zijn best te doen, onze hoofden zijn alle weg, mijn oom de proost en mijn vader Wyntry, Werrijn en Ysaac en alle dappere mannen en Lambrecht mijn heer vader is droevig gedood en al ons voedsel stinkt gelijk een prij en ons brood is al verzuurd geworden en we weten niet waarbij [fol. xxi.r] te leven. Op Sint Benedictus nacht was het een zeer mistig weer de 21ste van maart en meer dan 70 personen mitsgaders Bosschaert van Straten en Inghelram van Essene daalden in de plaats Maubert uit en ze ontkwamen en sommigen werden gekregen en meneer Willem van Loo vond Werrin en Wyntry bji Rijsel en nog sommige anderen en hij liet ze zetten drie dagen al moedernaakt in het Pellorijn te Rijsel zonder eten en zonder drinken, maar men wierp ze met rotte appels en met smeer en andere vuilheid en te vierde dag werden ze naar de galg gesleept en daar gehangen. En een ridder die men meneer Herman noemde die kwam van Hesdin te Arien en hij hoorde zeggen dat Ysaac monnik was te Sint Jan te Throuanne, hij liet hem heimelijk vangen en ontbood Willem van Loo tot Arien te komen. En hij liet Ysaac zeer pijnigen en beleed buiten zijn pijnen dat hij op de dag toen hertog Karel weg was dat hij meer dan 25 lieden alleen dood sloeg waaronder schepenen en van het huisgezin van de prins en alle nieuwe officiers. Toen vroeg Willem van Loo, regent van Vlaanderen, wie de belangrijkste waren in de samenzwering van graaf Karel. Isaac sprak, ik zal u de waarheid zeggen eer dat ik sterven zal. Aldus weet dat meneer Guy van Steenvoort, kastelein van Kassel, mitsgaders mijn oom de proost, hielden we raad te Ieper, meneer Inghelram van Essene, Bosschaert van Straten met zijn broeders en ik Ysaac dat we in het begin van de vasten als graaf Karel alleen ter kerk zou komen dat we hem zouden dood slaan en ook Tammaert zijn aalmoezenier, alzo het gebeurd is want nu bijzonder leed is en ik raadde aan dat men officiers en schepenen ook zou dood slaan. Toen vroege Willem van Loo waar de proost zijn mocht. Hi j zei, hij meende wel dat hij te Watene (Ledegem) was. Toen beval Willem van Loo de provoost van Arien en de schout dat men Ysaac aan de staart van een paard zou slepen de hele stad van Arien door en in elke hoek van de Kruisstraat dat men hem al poedelnaakt zeer met roeden slaan zouden en dan op de markt van Arien dat men hem daar handen en voeten afhouwen zou en dat men dan met een koord onder de oksels gebonden tot de galg slepen zou en daar onthoofden en het lichaam zonder hoofd onder de oksels gebonden zo aan de galg zou hangen. Willem van Loo de regent ging naar Watene (Ledegem), maar met grote pijn en met grote dreigementen omdat hij sommigen zou laten hangen en hun huizen vernielen, tenzij dat ze hem zeiden waar de proost wars. De lieden waren bang en vingen de proost en gaven hem Willem van Loo. De proost die gevangen was bad Willem van Loo dat hij barrevoets tot verlaten van zijn zonden mocht gaan naar Ieper en zijn devotie lezen, wat hem Willem van Loo toestond. En al te met sprak hij zijn biecht tegen zijn kapelaan. Maar toen de proost te Ieper kwam kon hij nauwelijks op zijn voeten staan dat ze zo versleten waren.

Willem van Loo nam raedt hoe datmen Bertolf dooden soude. Ende omme dat hy een kerckelick prelaet was, so en wildemen hem niet onthoofden, noch eeneghe leden nemen, maer si vonden in hueren raedt, midts dat hy.ix.mijlen baervoets ghegaen hadde, ende sine voeten ghevleghen waren, datmen hem leuende in een coe huyt naeyen soude. Ende bi nachte wordt hy ghevoerdt van Ypre een mijle varre in eenen busch, ende aldaer leuende met een coorde ghehanghen aen eenen boom, ende ten vierden daghe men vandtene doodt. Doen wordt hy vanden boome ghedaen, endemen begroeffene tsinte Martins Typre int ghewijde, alsoo wordt hi ghepunieert. Item Typre wordt gewrought dat mer Guy vansteenvoordt, ende.x.canonicken van sinte Martins waren mede inden raet, hoemen best den graue Kaerle doden soude. Daer omme Willem van Loo dede mer Guy onthoofden, ende.x.canonicken stellen ten eeuweghen kaerkere te watre ende te broode, tot si storuen, waer of die.v.laghen in Sbisschops vanghenesse, te Doornicke, ende dander.v.te Teerenburch Bosscaerdt van Straten die vloodt te Brugghe int clooster vandenEechoute met sine knapen in eens canonick reguliers camerkin vier daghen lanc, ende namen elc een ouerslop aen, ende deden hem groote crunen scheeren [fol. xxi.v] of si monicken reguliers gheweest hadden, ende meenden te treckene naer Brabant, omme also te ontcommene. Maer als sy quamen ten veere voor Andtwerpen, in eenen boot sijnde, om ouer te varene, watmen den boot stack of roeyde, hy en wilde niet van cante, omme dat dye quade Bosscaert daer inne was. Dyt siende een man, dye Bosscaert wort bekennende, seyde. Voorwaer die cause dat wi niet voort en meughen, is toecomen huyter horrijble moort die dese Bosscaert bedreuen heeft. Dit verstaende die selue Bosscaert, wordt seere ghescoffiert, endepijnde hem omme tontcommene, so hi dede, want hi was ten derden daghe te Rijssele, al daer hi drie ooms hadde, van sijnder moeder weghe, als Hughe here vander aleuwe, Bernaert here van Robays, Oliuier here van Banduweys. Ende Bosschaert quam vp die maeltijd vander noenen, daer si alle drie vergadert waren, ende saten ende aten, ende hi by hemlieden sijnde, seyde hoe dat hi meende te treckene in cypers, ende aldaer te blijuenwonende Ende hi quam om oorlof te nemene aen hemliedenbiddende oock om eene quantiteyt van pennighen, om in Cypers mede te varene. Sijne drye ooms sonden heymelic om den Baliu, ende om den Casteleyn van Rijssele die welcke quamen, ende vijnghene, ende leyden hem in tcasteel. Ende Willem van Loo wordt al daer ontboden. Daer was Bosscaert.iij.daghen gestelt vp tpellorijn ende worde duerworpen met vorten appelen vandenkijndren, ende met andere vullichede. Ten vierden daghe wordt hy ghesleypt ter galghe waerdt, ende al moedernaeckt ghestelt vp een wiel, ende sijn lijf met heunich, ende met zeeme bestreken, ende boven hem was ghestelt eene yserin traelge, omme dat hem die rauen ende die voghelen niet pecken en souden, maer die vlieghen ende die byen, ende vrselen daden hem veel iammers, want also sadt hi daer, ende bleef leuende, bedt dan.vi.daghen lanc. Eene gheheeten Eueraert, sijn knape, wetende dat sijn meester gheuanghen was, hi liep wech, endeghinck in Ardanen, daer viel hi in eenen pit, daer hi verdranck. Inghelram van Eessene was gheuloden, ende woonde te Mens vp den Rijn. Ende hi gherochte eens eyghen eenen poorter vanMens woorden te hebbene, ende stac den poorter een wonde inde borst, daer hi of starf, waer omme Inghelram geuanghenwordt, ende was in eenen sack ghesteken, ende also verdroncken in twater vanden Rijne. Item den coninc Lodewijc van Vranckerijcke, dye groote verhoorende vander felle moordaet van sinen neue, den goeden graue Kaerle, die so verradelic gedoodt was, versaemde een groot heercracht, endehi ontboot Willem van Normandyen, sinen swacelijnc, dat hi met hem trecken woude in Vlaendren, hy soude hem maken Graue van Vlaendren. Die coninc commende ouer Doornicke tot cortrijcke, ende also tot Brugghe, soe vijndt hy in die burch te Brugge al die edele van Vlaendren, die welcke sinte Donaes kercke den steen ende die looue rondt omme beleyt hadden. Ende dye edele die willecomden den coninc, ende seyden die gheuaernesse vanden fayte, ende vander doot van den goedenKaerle. Ende Willem van Loo vernemende dat dye coninc te Brugge was, quam tot hem, ende willecomdene, ende vertelde hem hoe hi die sommeghe gheiusticiert hadde ende hy leyde den coninck voor oghen, hoe dat Graefschip van Vlaendren vp hem verschenen was. Die coninck seyde dat hy noch een lettel tijdts beyden wilde, want hi versochte den coninck manschip te doene vanden Graefschepe van Vlaendren. Ende die coninck beual datter.iij.of iiij.van die vp dye kercke van sinte Donaes laghen, tot hem commen souden bi saufconduyt, hy en soude hemlieden niet mesdoen, si quamen totten Coninc. Die coninc seyde. Ic rade hu dat ghy huwe gesellen secht, dat si neder tot mi commen, ende bidden mi om gracie, of sonder twijfele, ic sal sulc een vier doen maken, dat ghi alle versmoren sult. Dese ghesellen ghinghen vry van sinte Donaes, tot den steene, ende in die looue, gheuende te kennene huren medeghesellen die meeninghe vanden coninck. Ende si lieden merckende dat si nyet anders tetene en hadden, dan beschimmelt broodt, want alle dye andere spijse ende dranc hadden si wech gheworpen, so quamen si alle neder, en vielen voor des Conincx voeten, biddende hem, omme sijne ghenaden. Doen beval dye Coninck datmen haere lieden handen vp hueren rugghe soude bin- [fol. xxij.r] den, ende men leedese.iiij.en.iiij.v.en.v.tsamen inde voye vandensteene vander looue ende van sint Donaes kercke. Ende men schootsche huuter voye vp die straten, ende vielen alle de heersene in die kele, ende braken den hals, Doen beual die coninc datmense met waghenen hutewaerts soude voeren, endedat mense alle aen boomen hanghen soude, tusschen sinte Baefs ende sinte andries, doen ontboodt die coninc den bisschop vanDoornicke, omme te reconsilieirne ende te verwijdene sinte Donaes kercke, twelcke was den derden sondach naer Paesschen, die negenste weke naer dat Kaerle tsinte christoffels begrauen was. Ende vp desen tijdt so houden noch die van.s.donaes huer lieder kercwijdijnge oft dedicacie huut dier memorien vp den derden sondach naer Paesschen. Ende doe als die kercke verwyet was, so was de graue Kaerle ontgrauen sinte christoffels, duer al dat hi.lxiij.dagen inde eerde gheleghenhadde, al doe so root noch dat selue lichaeme also soete ende also wel, offer eene gheheele apottecarye ontdaen hadde gheweest. Ende sine wonden waren also varsch of hy maer versleghen hadde gheweest. Ende dye coninc dede tlichame translateren van sinte christoffels tot in sinte Donaes kercke, ende daer wart hi begrauen achter den hoghen outaer

Willem van Loo nam raad hoe dat men Bertolf doden zou. En omdat hij een kerkelijke prelaat was zo wilde men hem niet onthoofden, nog enige leden nemen, maar ze vonden in hun raad, mits dat hij 9 mijlen barrevoets gegaan was en zijn voeten versleten waren dat men hem levend in een koeienhuid naaien zou. En bij nacht werd hij gevoerd van Ieper een mijl ver in een bos en aldaar levend met een koord aan een boom gehangen en de vierde dag vond men hem dood. Toen werd hij van de boom gedaan en men begroef hem te Sint-Maarten te Ieper in het gewijde, alzo woerd hij gestraft. Item, te Ieper werd gewroegd dat meneer Guy van Steenvoort en 10 kanunniken van Sint-Maarten waren mede in de raad hoe men het beste graaf Karel doden zou. Daarom liet Willem van Loo meneer Guy onthoofden en de 10 kanunniken te eeuwige dagen in de kerker op water en brood tot ze stierven, waarvan 5 lagen in de gevangeis van de bisschop te Doornik en de andere 5 te Throuanne. Bosschaert van Straten die vloog te Brugge in het klooster van Eekhout met zijn knapen in een kamertje van de reguliere kanunnik vier dagen lang en namen elk een oversloop aan en lieten hem grote kruinen scheren [fol. xxi.v] of ze reguliere monniken waren geweest en meenden te trekken naar Brabant om alzo te ontkomen. Maar toen ze kwamen te veer voor Antwerpen en in een boot waren om over te varen, wat men de boot stak of roeide, het wilde niet van de kant omdat de kwade Bosschaert daarin was. Dit zag een man die Bosschaert herkende en zei. Voorwaar, de oorzaak dat we ne niet voort mogen is gekomen uit de verschrikkelijke moord die deze Bosschaert bedreven heeft. Dit verstond Bosschaert en werd zeer geschoffeerd en pijnigde zich om te ontkomen, zo hij deed, want hij was ten derde dag te Rijsel aldaar hij drie ooms had van zijn moeders kant als Hugo, heer van de aleuwe, (Lauwe?) Bernaert, heer van Roubaix, Olivier, heer van Banduweys. (?) En Bosschaert kwam op de maaltijd van de noen waar ze alle drie verzameld waren en zaten en aten toen hij bij hen was zei hoe dat hij meende te trekken in Cyprus en aldaar te blijven wonen. En hij kwam om verlof te nemen en bad hem om enige hoeveelheid penningen om in Cyprus mee te varen. Zijn drie ooms zonden heimelijk om de baljuw en om de kastelein van Rijsel die kwamen en hem vingen en legden hem in het kasteel. En Willem van Loo werd aldaar ontboden. Daar was Bosschaert 3 dagen gesteld ter schandpaal en werd geworpen met verrotte appels van de kinderen en met andere vuilheid. Te vierde dag werd hij gesleept ter galg waart en al poedelnaakt gesteld iop een wiel en zijn lijf met honing en zeem bestreken en boven hem was gesteld een ijzeren tralie zodat de raven en vogels hem niet pikken zouden, maar de vliegen en bijen en horzels deden hem veel verdriet, want alzo zat hij daar en bleef leven meer dan 6 dagen lang. Een geheten Everaert, zijn knaap, wist dat zijn meester gevangen was en liep weg en ging in Ardennen en viel in een put waar hij verdronk. Inghelram van gevlogen en woonde te Mainz op de Rijn. En hij kreeg eens met een poorter van Mainz woorden en stak de poorter een wond in de borst waarvan hij stierf waarom Inghelram gevangen werd en in een zak gestoken en alzo verdronken in het water van de Rijn. Item, koning Lodewijk van Frankrijk de Grote hoorde van de felle moord van zijn neef, de goede graaf Karel die zo verraderlijk gedood was en verzamelde een grote legermacht en ontbood Willem van Normandi, zijn zwager, dat hij met hem trekken wilde in Vlaanderen, hij zou hem graaf van Vlaanderen maken. De koning kwam over Doornik tot Kortrijk en alzo tot Brugge, zo vond hij de burcht te Brugge alle edelen van Vlaanderen die Sint Donaas kerk, de steen en de loove rondom belegerd hadden. En de edelen verwelkomden de koning en zeiden het gevaar van het feit en van de dood van de goede Karel. En Willem van Loo vernam dat de koning te Brugge was en kwam tot hem en verwelkomde en vertelde hem hoe hij sommige berecht had en legde de koning voor ogen hoe dat graafschap van Vlaanderen op hem gekomen was. De koning zei dat hij nog een tijdje wachten wilde want hij verzocht de koning manschap te doen van de graafschappen van Vlaanderen. En de koning beval dat 3 of 4 van die op de kerk van Sint Donaas lagen tot hem komen zouden met vrijgeleide, hij zou hen niets misdoen en ze kwamen tot de koning. De koning zei; Ik raad u aan dat ge uw gezellen zegt dat ze omlaag tot mij komen en bidden mij om gratie of zonder twijfel zal ik zoՠn vuur laten maken zodat ge allen versmoren zal. Deze gezellen gingen vrij van Sint Donaas tot de steen en in de loove en gaven hun medegezellen te kennen de bedoeling van de koning. En ze merkten dat ze niets anders te eten hadden dan beschimmelt brood, want alle andere spijs en drank hadden ze weggeworpen, zo kwamen ze allen neder en vielen voor de voeten van de koning en baden om zijn genade. Toen beval de koning dat en hun handen op hun rug zou binden [fol. xxij.r] en men leidde ze 4 en 4 tezamen in de ruimte van de steen van de loove en van Sint Donaas kerk. En men schoot ze uit de ruimte op de straten en vielen allen de hersenen in de keel en braken de hals. Toen beval de koning dat men ze met wagens naar buiten zou voeren en dat men ze allen aan bomen hangen zou tussen Sint Baaf en Sint Adries, toen ontbood de koning de bisschop van Doornik om te verzoenen en te wijden Sint Donaas kerk, wat was de derde zondag na Pasen de negende week nadat Karel te Sint Christoffel begraven was. En op deze tijd zo houden nog die van Sint Donaas hun kerkwijding of toewijding uit die memorie op de derde zondag na Pasen. En toen de kerk gewijd was zo was graaf Karel ontgraven te Sint Christoffels, door al dat hij 54 dagen in de aarde gelegen had al toen zo rook nog dat lichaam alzo zoet en alzo goed of er een gehele apotheek geopend was geweest. En zijn wonden waren alzo vers of hij maar net verslagen was geweest. En de koning liet het lichaam verplaatsen van Sint Christoffel tot in Sint Donaas kerk en daar werd hij begraven achter het hoge altaar.

Nota. dat inden somer hier naer begonste die oerdene Sisterciensis Ende sinte Robrecht die de eerste Abdt was, die fondeerte deerste Cloostre varre buten allen volcke, iiij.mijlen vander stede van Longhers. Dese dijnghen ghedaen sijnde, die coninck gaf tgraefscip Willem van Normandyen sinen swacelinc Robrechts sone, dit vernam Willem van Loo die alle die casteelen vercreghen hadde in west vlaendren, ende hadse ooc doen prouanchieren ende daer toe ooc dye Stede van Ypre, endedat omme te houdene yeghens dye Hertoghe Willem vanNormandyen, want hy hadde vernomen als dat dye coninc niet langhe in Vlaendre blijuen en mochte Ende als dye coninc vernam, dat heer Willem van Loo meende te oerloghene yegens willem van Normandye omme hem te veriagene, die coninc quam Ypre belegghen. Ende ten neghensten daghe, so was Willem van Loo gheuanghen van die van Ypre, ende wordt den coninc ghepresenteirt, dye coninc sendene te sinte Omaers inde vanghenesse, maer ter bede vanden edelen ende ooc om dat hi dat naeste oyr was om Vlaendre te besittene, die coninck dedene huten doen vp condicie, dat was dat hi moeste den Hertoghe Willem manschip doen vanden lande van Loo, maer hy hiltet qualic, ende vander Burch graefschip van Ypre.

Nota. Dat in de zomer hierna begon de orde van Cistercinzers. En Sint Robrecht die de eerste abt was die fundeerde het eerste klooster ver buiten alle volk, 4 mijlen van de stad Langres. Toen deze dingen gedaan waren gaf de koning het graafschap aan Willem van Normandië, zijn zwager de zoon van Robrecht, dit vernam Willem van Loo die alle kastelen verkregen had in west Vlaanderen en had ze ook laten provianderen en daartoe ook de stad Ieper en dat om het te houden tegen hertog Willem van Normandië, want hij had vernomen als dat de koning niet lang in Vlaanderen blijven zou. En toen de koning vernam dat heer Willem van Loo meende te oorlogen tegen Willem van Normandië om hem te verjagen kwam de koning Ieper belegeren. En de negende dag zo was Willem van Loo gevangen van die van Ieper en werd de koning gepresenteerd, de koning zond hem naar Sint Omaars in de gevangenis, maar ter bede van de edelen en ook omdat hij de naaste erfgenaam was om Vlaanderen te bezitten liet de koning hem eruit doen op conditie dat hij hertog Willem manschap moest doen van het land van Loo, maar hij hield het kwalijk en van de burcht graafschap van Ieper.

Hyer wordt Willem van Normandyen Graue ghemaeckt van Vlaendren, die vijftienste.maer tgheduerde seer onlanghe.

ITem heer Willem van Loo trac byden Coninck van Ingelandt, hem claghende hoe hem die coninck van Vranckerijcke veronghelijct hadde, ende hem sine erue ende versteruenesse ghenomen hadde. Hi was met den Coninc Steuen van Inghelandt in eenen wijch, die hy met sijnder vromicheyt wan, waer omme dye Coninck Steuen gaf hem dat Graefschip van Cans in Inghelandt, daer was hi binae.xxiiij.iaer, ende hi bedyde blendt, ende hi seynde bedecktelijck sijnen schat te Vlaendre waert, ende quam woonen te Loo, in sijne heerschappye. Ende al daer stichtede hy een cloostre van Canonicken Reguliers dye daer die.vij.ghetijden hilden, die hi daer ghetijdelick hoorde met grooter deuocien. Ende als hi ontrent thien iaren blendt gheweest hadde, ende te Loo wonende seere houdt van iaren sijnde, so starf hy vp den.xxv.sten dach in Laumaent, int iaer ons heeren.xi.hondert ende.lxij. Ende Diederick van Elsaten die doe Graue van Vlaendren was dedene begrauen te Loo met groter weerdicheden in tcloostre, twelck hi hadde doen stichten. Ende Diederick plach hem als hi noch leuede, ghetijdelick te vysenteirne naer dat hy blendt was gheworden.

Hier wordt Willem van Normandië graaf gemaakt van Vlaanderen, de vijftiende, maar het duurde zeer kort.

Item, heer Willem van Loo trok bij de koning van Engeland en klaagde hem hoe de koning van Frankrijk hem verongelijkt had en hem zijn erven en versterving genomen had. Hij was met koning Steven van Engeland in een strijd die hij met zijn dapperheid won, waarom koning Steven hem dat graafschap gaf van Cans (?) in Engeland, daar was hij bijna 24 jaar en werd blind en zond bedekt zijn schat te Vlaanderen waart en kwam wonen te Loo in zijn heerschappij. En aldaar stichtte hij het klooster van de reguliere kanunniken die daar de 7 getijden hielden die hij daar tijdig hoorde met grote devotie. En toen hij omtrent tien jaren blind was gewest en te Loo woonde zeer oud van jaren zo stierf hij de op de 26ste dag in januari in het jaar ons heren 1162. En Diederick van Elzas die toen graaf van Vlaanderen was liet hem begraven te Loo met grote waardigheid in het klooster die hij zelf had laten stichten. En Diederick plag hem toen hij nog leefde tijdig te bezoeken nadat hij blind was geworden.

Van Willem van Normandyen, sgrauen sone vam Normandyen.die.xv.Graue van Vlaendren

Dat.xxi.Capittel. [fol. xxij.v]

WIllem van Normandien sgrauen sone van Normandyenswacelinc vanden groten Coninck Lodewijck van Vranckerijcke. Dese Willem was dat Graefscip van Vlaendren ghegeuen vandenConinck van Vranckerijcke met groten onrechte. Dese voorseydeWillem van Normandyen wort een groot vertasseerdere. Endehy dede vele ouerlasts den volcke in pointijnghen, in settijnghen, in maeltoten, ende in dobbel toolnen, hi vercochte die officien, waer omme hy van al tvolc vanden lande wordt ghehaet. In Vlaendren quam een ionghelinck hiet Aernoudt, ende hi was sone van Kaerle Kamuts sustre, ende hi begheerde dat Graefschap dat Kaerle sijn oom beseten hadde, ende was dat rechte oyr ende naeste bloedt om met rechte Vlaendren te besittene, ende hy quam eerst tsint Omaers, daer hi weerdichlijc ontfanghen was. Willem van Normandyen dede der stede vansinte Omaers so groten ouerlast dat si nemen een bestand van.xl.daghen omme den iongelinc te beradene, dat hi ghesont weder trake in Noorweghe. Item Willem van Loo quam ten Damme met vele schepen vul yngelsche saudeniers die in vlaendren alte grote schade deden, ende si myneteden al te seere tvolc van Willem van Normandyen, twelcke waren al Fransche saudeniers. Willem van Loo stichtede brandt in vele steden in Vlaendren. Dien van Ghendt van Brugghe, ende vanYpre hadden hem gheerne ghehadt ouer Graue, ende veriaecht den Norman, mer si en dorstent niet doen omme dat hi manschap hadde gedaen den coninc van Inghelant. Dit vernam Lodewijck coninck van Vranckerijcke, hoe dat die InghelschenVlaendren silgierden. Hy sandt Willem van Normandyen.xm.lieden van wapenen, die welcke veriaechdendye Inghelschen. Ende die ionghe Aernoudt hoorende tiammer dat in Vlaendre was, hi badt Willem van Normandyen dat hemghelieuen wilde, hem te doen gheleedene te sinen lande van Noorweghe, ende hi schalt quijte al sijn recht, dat hy aenTgraefschip van Vlaendren hadde, doe ende tallen tijden. EndeWillem van Normandyen gaf hem grooten ghiften, ende dedene eerlicke gheleeden te sinen lande. Die xm. saudeniers bleuen in Vlaendren metten graue Willem, ende vercrachteden der mannen wijfs, ende laghender bi yeghens der mannen danc, ende als sijer yeghen seyden ende huer lieder wijfs wilden weder nemen, so slouch mense doodt. Ende die Graue Willem dede der gelijcke, als poorters wijfs, ende maechden te Violeirne. Ende men screef den coninc van Vranckerijcke ouere tgroote grief ende schade dat Vlaendere ghehadt hadde, ende noch hebben soude vanden oors die staen omme Vlaender te besittene. Ende men screef den coninc ooc ouer al tregement vanden Graue ende van sinen dienlijnghen, maer dye Coninck en achte des niet, ende en gaffer niet omme. Dit aensiende die drie steden Ghendt Brugge, ende Ypre, ende al tghemeene landt, dat dye Graue Willem so lancx so aerger waerdt, ende alle sine officiers, si sonden bedectelic eersameghe boden, aen Diederick den Graue van Elsaten, die recht oor was van Vlaendren, endeeen edel man van wapenen, ende hadde vele schone fayten vanwapenen ghedaen, in Egypten, en Barbaryen, ende in Syrien, dat hi rasschelic hem wilde spoeden om te commene in Vlaendren, want dat graefschip by rechter versteruenesse hem [fol. xxiij.r] toe behoorde, ende aen ghecommen was, Ende dat hy met hem soude brijnghen.iiij.of vm.saudeniers van wapenen, omme eenen tyrandt te verdrijuene dye Vlaendren selgierde, want al die steden van Vlaendren souden hem hulden, ende ouer harenGraue ontfanghen. Diederic dese bootschap ontfaen hebbende stelde ende ordonneerde omme dat Graefschap van Elsaten te doen regierene bi sekere wijse persoonen, ende quam te Vlaenderwaert met.vm.edele persoonen, ende fijne lieden van wapenen. Ende in Ghendt, Brugghe ende in Ypre commende, wasser eerlic ontfanghen. Dyt verhoorende Willem van Normandye, quam van Rijssele te Cortrijcke, ende men en woudene niet in laten. Vandaer so quam hi te Ghendt, ende daer en dede men hem gheene weerdichede. Hi ontboodt die schepenen by hem te commene, mer si en quamender niet, maer men seyde hem, wilde hi Scepenen spreken, dat hi quame inde schepenen camere. Willem quam int schepen huys, daer so wordt hi so ouerhaelt van sijner ghierichede ende felhede, endevan sijnder bouvachtighede ende onreynichede. Ende si seydendatter was in Vlaender commen een Edel ende notabel man, die welcke gherechtich oyr van vlaendren was, ende si en soudene niet veriaghen, al wast dat willem van Loo ende Aernoudt van Denemercken veriaecht waren. Ende wildij vechten teghenDiederick ende hem veriaghen, wi en sullen hu helpen noch deeren.

Van Willem van Normandië, de zoon van de graaf van Normandië en de 15de graaf van Vlaanderen.

Dat.21ste kapittel. [fol. xxij.v]

Willem van Normandië, de zoon van de graaf van Normandië, zwager van de grote koning Lodewijk van Frankrijk. Deze Willem was dat graafschap van Vlaanderen gegeven van de koning van Frankrijk met groot onrecht. Deze Willem van Normandië werd een grote uitzuiger. En hij deed veel overlast het volk in punten, in omslagen, in onwettige belasting en in dubbele tollen, hij verkocht de banen, waarom hij van al het volk van het land gehaat werd. In Vlaanderen kwam een jongeling en heette Aernoudt (Arnulf) en was de zoon van de zuster van Karel Knoet en begeerde dat graafschap dat Karel zijn oom bezeten had en was de rechte erfgenaam en naaste bloed om met recht Vlaanderen te bezitten en hij kwam eerst te Sint-Omaars waar hij waardig ontvangen was. Willem van Normandië deed de stad van Sint Omaars zo’n grote overlast dat ze een bestand namen van 40 dagen om de jongeling te beraden dat hij gezond weer trok naar Noorwegen. Item, Willem van Loo kwam ten Damme met vele schepen vol Engelse soldaten die in Vlaanderen al te grote schade deden en ze verminderden al te zeer het volk van Willem van Normandië, wat waren alle Franse soldaten. Willem van Loo stichtte brand in vele steden in Vlaanderen. Die van Gent, van Brugge en van Ieper hadden hem graag voor graaf gehad en verjoegen de Noorman, maar ze durfden het niet te doen omdat hij manschap had gedaan de koning van Engeland. Dit vernam Lodewijk, koning van Frankrijk, hoe dat de Engelsen Vlaanderen plunderden. Hij zond Willem van Normandië 10 000 lieden van wapens die de Engelsen verjoegen. En de jonge Aernoudt hoorde de droefheid dat in Vlaanderen was en bad Willem van Normandië dat het hem gelieven wilde hem te laten begeleiden naar zijn land Noorwegen en schold al zijn rechten kwijt dat hij aan het graafschap van Vlaanderen had, toen en te alle tijden. En Willem van Normandië gaf hem grote giften en liet hem fatsoenlijk begeleiden naar zijn land. De 10 000 soldaten bleven in Vlaanderen met graaf Willem en verkrachtten de wijven van de mannen en lagen erbij tegen de wil van de mannen en als ze ertegen zeiden en hun wijven weer wilden menen dan sloeg men ze dood. En graaf Willem deed dergelijk als de wijven van de poorters en maagden te verkrachten. En men schreef de koning van Frankrijk over het grote ongerief en schade dat Vlaanderen gehad had en nog hebben zou van de erfgenamen die staan om Vlaanderen te bezitten. En men schreef de koning ook over het regiment van de graaf en van zijn dienaars, maar de koning achtte het niet en gaf er niets om. Dit zagen de drie steden aan Gent Brugge en Ieper en al het gewone land dat graaf Willem hoe langer hoe erger werd en al zijn officieren, ze zonden bedekt eerzame boden aan Diederik, de graaf van Elzas die rechte erfgenaam was van Vlaanderen ene en edele man van wapens en had vele mooie wapenfeiten gedaan in Egypte, en Barbarijen en in Syrië dat hij zich snel wilde spoeden om te komen in Vlaanderen want dat graafschap hem bij rechte versterving hem [fol. xxiij.r] toebehoorde en aangekomen was. En dat hij met hem zou brengen 4 of 5000 soldaten van wapens om een tiran te verdrijven die Vlaanderen bestormde, want alle steden van Vlaanderen zouden hem huldigen en voor hun graaf ontvangen. Diederik die deze boodschap ontving stelde en ordonneerde om graafschap van Elzas te laten regeren bij zekere wijze personen en kwam naar Vlaanderen met 5 000 edele personen en fijne lieden van wapens. En toen hij in Gent, Brugge en in Ieper kwam werd hij fatsoenlijk ontvangen. Dit hoorde Willem van Normandië en kwam van Rijsel te Kortrijk en men wilde hem niet in laten. Vandaar zo kwam hij te Gent en daar deed men hem geen waardigheid. Hij ontbood de schepenen bij hem te komen, maar ze kwamen niet, maar men zei hem, wilde hij de schepenen spreken dat hij kwam naar de kamer van de schepenen. Willem kwam in het schepen huis en daar werd hij zo doorgehaald van zijn gierigheid en felheid en boevigheid en onreinheid. En ze zeiden dat er in Vlaanderen was gekomen een edele en notabele man die echte erfgenaam van Vlaanderen was en ze zouden hem niet verjagen als was het dat Willem van Loo en Aernoudt van Denemarken verjaagd waren. En wil je vechten tegen Diederik en hem verjagen, we zullen u niet helpen nog deren.

Hoe Willem van Normandyen beuacht Diederick van Elsaten, die welcke was met sijnre heyr crachte te Acxpoele.

WIllem voorseyde vernam dat Diederic was te Acxpoel, daer trac hy met sinen.x.duysent walen, Daer was seere gheuochten, ende aen beeden siden vele volcx versleghen, dyt ouermerckte Diederic van Elsaten dat sijn volc versleghen ende seere ghemindert was, ende track wech tot in Brabant, omme meer volcx te finierene. Ende hi quam in Haelst om hem.iij.oft vier daghen te rustene, ende om al heymelic die van Gendt bi hem te ontbiedene Ende dit vernam Willem van Normandyen dye hem aldaer quam besoucken met.vi.duysent Fransoysen, want hem waerender [fol. xxiij.v] ofghesleghen wel.iiij.duysent inden voorleden strijt vanAcxpoele. Ende hi meende die Stede te ghecrijghene, want men wildene daer niet inne laten, daer omme ghinck hi stormen vp die stede. Ende dye Graue Willem stondt voor die poorte vander stede ende sprac beuelende, datmen hem als graue ende prinche vanden Lande sine poorten opene doen soude, twelc men niet doen en wilde. Ende mettien was daer een schotter dye hiet Casin, dye welcke spien eenen cruysboghe en schoot met eenenghevenijneirden careele naer den Graue Willem, ende gherochtene in sine schoudere seere diepe, so datmene moest wech leeden, van welcker quetsuere hi starf binnen.vij.daghen daer naer. Ende wordt begrauen te sinte Bertins inde voorkercke, bi Boudin Apkin. hi starf vp den.xvi.dach in Ougstmaent, int iaer ons heren.xic.ende.lxxix. Hi en rengneirde maer ontrent.xv.maenden oneerbaerlicke ende seere tyrannelicke.

Hoe Willem van Normandië bevocht Diederik van Elzas die met zijn legerkracht was te Axpoel.

Willem vernam dat Diederik was te Axpoel, daarheen trok hij met zijn 10 000 Walen. Daar werd zeer gevochten en aan beide zijden veel volk verslagen, dit merkte Diederik van Elzas dat zijn volk verslagen en zeer verminderd en trok weg in Brabant om meer volk te vinden. En hij kwam in Aalst om er 3 of 4 dagen te rusten en om al heimelijk die van Gent bij hem te ontbieden. En dit vernam Willem van Normandië die hem aldaar kwam opzoeken met 6 0000 Fransen, want hem waren er wel [fol. xxiij.v] 4 000 afgeslagen in die strijd van Axpoel. En hij meende de stad te krijgen maar men wilde hem daar niet inlaten en daarom ging hij de stad bestormen. En graaf Willem stond voor de poort van de stad en sprak en beval dat men hem als graaf en prins van het land zijn poorten opendoen zouden, wat men niet doen wilde. En meteen was daar een schutter die heette Casin die spande een kruisboog en schoot met een giftige pijl naar graaf Willem en raakte hem zeer diep in de schouder zodat men hem moest weg leiden, van welke kwetsing hij stierf binnen 7 dagen op de 16de dag van augustus. En weert begraven te Sint Bertinus in de voorkerk, bij Boudin Hapkin. Hij stierf op de 16de dag van augustus in het jaar ons heren 1179. Hij regeerde maar omtrent 15 maanden oneerbaar en zeer tiranniek.

Van Diederick van Elsaten die xvi.Graue, die welcke de kercke van sinte Baselis dede stichten binnen Brugghe, ende schanc daer het heylich bloet, datmen daer alle iaer omme draecht.

Dat.xxij.Capittel

DIederick van Elsaten was die.xvi.Graue in Vlaendren, ende hi was Gheertruydts van Elsaten sone des houden Robrechts svryesen dochtre, ende was sustre van Adelye der Coninginne van Denemercke, die welcke moedre was vanden goeden graue.K.camuts Dese voorseyde Diederic was in alle den stedenvan Vlaendren eerlic ontfangen, ende brac of alle pointijnghen, settinghen, ende alle exactien, ende maeltoten, die Willem vannormandyen sijn voorsate gheordonneert hadde. Ende hy hilt ende regierde tlandt in groten payse. Clemencie sine moeye die weduwe was vanden ionghen Robrecht die Vriese, die welcke sustre was vanden paeus Calixtus, dye wilde te haren lijue hebben tlandt van Vlaendren, want die Coninc vanVranckerijcke ontboot haer dat si oorloge soude stichten yegens Diedericke van Elsaten. Dit vernemende Diederic, tracteerde soetelijck metter weduwe Clemencie, ende beloefte haer te gheuene tot hueren lijue het derden deel vanden demaynen vanVlaendren voor huere byleuijnge, ende si en Diederick wel ghepayt. Dese Clemencie stichtede twee nonne cloosters, het eene te Borburch, ende tandere te Auennes. Int derde iaer vanDiedericx heerscappye, Clemencie wordt siec, ende si ontboodt den graue Diederic, ende si wilde maken haer testament. Ende al dat landt dat si hadde in Vranckerijcke, ende haren schat naer haer verscheeden van deser werelt, dat gaf si Diederick, om dat hy huer so vriendelicken plach te vysenteirne, alst recht was, want haren schat ende alle tbeste dat si hadde, was haer ghecomen van haren man, den ionghen Robrecht die vriese, die des voorseyde Diedericx oom was. Ende aldus naer der doot vander seluer Clemencie, wordt Diederick geweldich here vanVlaendren al tot beunen toe. Binnen desen tijden quam die nieumare in vlaendren, dat die stadt van Ihrlխ beleyt was vanden Agarijnen, ende sarasinen. Dit vernamen die kerstenconinghen ende ghinghen te Roome tot den Paeus om sine benedixie, ende ontfingen dat cruce omme ouer te varene naer Iherusalem.

Van Diederik van Elzas, de 16de graaf die de kerk van Sint Basilius liet stichten binnen Brugge en schonk daar het heilige bloed dat men daar alle jaren omdraagt.

Dat 22ste kapittel.

Diederik van Elzas was de 16de graaf in Vlaanderen en hij was de zoon van Geertruid van Elzas de dochter van de oude Robrecht de Fries en was de zuster van Adele de koningin van Denemarken, die de moeder was van de goede graaf koning Kanoet. Deze Diederik was in alle steden van Vlaanderen fatsoenlijk ontvangen en brak af alle punten, omslagen en alle belastingen en onwettige belasting die Willem van Normandië geordonneerd had. En hij hield en regeerde het land in grote vrede. Clementie zijn tante die weduwe was van de jonge Robrecht de Fries was de zuster van paus Calixtus en die wilde tot levensonderhoud hebben het land van Vlaanderen want de koning van Frankrijk ontbood haar dat ze oorlog zou stichten tegen Diederik van Elzas. Dit vernam Diederik en onderhandelde lieflijk met de weduwe Clementie en beloofde haar tot haar levensonderhoud het derde deel van de domeinen van Vlaanderen voor haar van te leven en zij en Diederik goed gepaaid. Deze Clementie stichtte twee nonnenklooster, de ene te Bourbourg en de andere te Avennes. In het derde jaar van Diederik’ s heerschappij werd Clementie ziek en ze ontbood graaf Diederik en ze wilde haar testament maken. En al dat land dat ze had in Frankrijk en haar schat na haar verscheiden van deze wereld dat gaf ze Diederik omdat hij haar zo vriendelijk plag te bezoeken, zoals het recht was, want haar schat en al het beste dat ze had was haar gekomen van haar man de jonge Robrecht de Fries die de oom was van Diederik. En aldus na de dood van Clementie werd Diederik geweldig heer van Vlaanderen al tot Boulogne-sur-Mer toe. Binnen deze tijd zo kwam nieuws in Vlaanderen dat de stad Jeruzalem belegerd was van de Agarijnen en Saracenen. Dit vernamen de christenkoningen en gingen te Rome tot de paus om zijn zegening en ontvingen dat kruis om over te varen naar Jeruzalem.

[ Hoe die graue Diederic den Coninc.vanVranckerijcke manscip dede van Vlaendren]

Hoe die graue Diederic den Coninc.van Vranckerijcke manscip dede van Vlaendren, ende hoe si tsamen te Ihrlխ reysden, om die tontsetten. [fol. xxiiij.r]

ENde die graue Diederic vernam als dat die coninc vanVranckerijcke sinen neue derwaert trat, hi volghde den coninc ende dede hem manschip vanden Graefschepe van Vlaendren. Ende hy ghecreech des conincx vriendtscap. Ende voor Iherusalem commende die voorseyde Diederic, hadde hem ghelijck eenen leeuwe onder die Sarasynen, bouen alle kerstene Princhen die daer waren, hy sloucher vele doodt, ende hy vijncker vele, daer was eenen stranghen wijch gheuochten daer bleuen luttel kerstenen doodt, maer vele Sarasynen endeAgarynen bedt dan hondert en twintich duysent, ende daer worden drie coninghen gheuanghen. En was daer also begaen byder gracien gods, so dat dye stadt van Iherusalem was beschermt. Ende die coninc Fulco van Iherusalem verhoorde van Diederick van Elsaten, dat hy hem so vromelic ghehadt hadde in dien strijt, (hy haddene ooc wijlen eer gesien in Egipten) ende daer omme so gaf hi Diederic sine dochter Sybilla tot eenen wijue, bijder welcker Sybilla hi hadde viere cnapelicke kijnderen. Boudin dye ionck staerf, ende Phelips die daer naer Graue was van Vlaendren Artoys, ende Vermandoys, endeMattheus die Graue was van Beunen, ende Pietre die Canonic was te Camerijcke, ende ghecoren Bisschop van Camerijcke daer naer. Ende hi hadder ooc bi twee dochteren, Margriete dye te manne hadde den Graue Boudin van Henegauwe, ende Gheertruudt die Nonne was te Meessene. Diederic als hi Vlaendren gheregiert hadde paysyuelic ende eerlic sijn wijf sconincx dochtre van Iherusalem badt haren man by daghe ende by nachte, dat si mocht reysen te Iherusalem, vysenterenhuere broeders, dye welcke doe hadden dat regement vanden heleghen lande, ende dat si mochte vysenteren die heleghe plaetsen, daer Iesus christus begrauen was, ende daer hy ten hemel voer. Ende die graue Diederic, midts tlanghe bidden, consenteerdet haer, al dede hijt node. Ende dede haer makenalle ghereetschepe, omme te Iherusalem te varene, ende ordonneerde haer goet gheselschap van edele mannen endevrauwen dye haer souden gheleeden ende verwaren. [fol. xxiiij.v]

[ Hoe graaf Diederik de koning van Frankrijk manschap deed van Vlaanderen]

Hoe graaf Diederik de Koning van Frankrijk manschap deed van Vlaanderen en hoe ze tezamen naar Jeruzalem reisden om die te ontzetten. [fol. xxiiij.r]

En graaf Diederik vernam toen de koning van Frankrijk, zijn neef, daarheen trok volgde hij de koning en deed hem manschap van het graafschap van Vlaanderen. En hij kreeg de vriendschap van de koning. En toen Diederik voor Jeruzalem kwam gedroeg hij zich als een leeuw onder de Saracenen boven alle christen prinsen die daar en sloeg er velen dood en ving er vele, daar werd een sterke strijd gevochten en bleven er weinig christenen dood, maar vele Saracenen en Agarijnen, meer dan 120 000 en daar werden drie koningen gevangen. En was daar alzo begaan bij de gratie Gods zodat de stad Jeruzalem was beschermd. En koning Fulco van Jeruzalem hoorde van Diederik van Elzas dat hij zich zo dapper gedragen had in die strijd (hij had hem ook wijlen eerder gezien in Egypte) en daarom zo gaf hij Diederik zijn dochter Sybilla tot een wijf waarbij hij vier jongens hand. Boudin die jong stierf en Filips die daarna graaf was van Vlaanderen, Artois, en Vermandois, en Mattheus die graaf was van Boulogne-sur-Mer en Pieter die kanunnik was te Kamerijk en daarna gekozen bisschop van Kamerijk. En hij had ook bij twee dochters, Margriet die tot man had graaf Boudin van Henegouwen en Geertruid die non was te Mesen. Diederik toen hij Vlaanderen vredig en fatsoenlijk had geregeerd bad zijn de koningsdochter van Jeruzalem haar man dag en nacht dat ze naar Jeruzalem mocht reizen om haar broeders te bezoeken die toen hadden dat regiment van het heilige land en dat ze de heilige plaatsen mocht bezoeken waar Jezus Christus begraven was en daar hij ten hemel voer. En graaf Diederik, mits het lange bidden stemde toe, al deed hij het node. En liet haar maken alle gereedschap om naar Jeruzalem te varen en ordonneerde haar goed gezelschap van edele mannen en vrouwen die haar zouden geleiden en bewaren. [fol. xxiiij.v]

Ende so commende te Iherusalem visenteirde met deuocien Christus graf, ende oock andre heleghe plaetsen, eer datse quamtot den coninck haren broedre, doe beloofde si gode vp dat heleghe graf datse soude leuen in continencie ende soude sijn dienareghe vanden aermen in sinte Lasarus hospytael, hare belofte ende pelgrimaedtge ghedaen, ghinc tot den coninc haren broedre, daer si met groter blijschap ontfanghen was, ende eer datse daer adt of dranc, so begheerde sy te siene tgraf van huer vadere en moedre, doende daer deuotelick huer ghebet ouer huer lieder sielen, dat gedaen sijnde, so seyde si tot den coninc haren broeder. Ic hebbe oerlof ghenomen aen Diederic mijnen man, ick hebbe hem.vi.kijnderen ghedreghen daerer vijf of leift, ende een esser doodt. Ende ic beloofdet gode den heleghenGraue eeuwelic te dienene, ende binnen sint Ians hospytael den siecken en den aermen, ende daer willick sustre worden. Ende dyt hospitael was thuys daer Lazarus woonde, die onsen heere Ihesus vander doot verweckte. Ende die coninck haer broeder dit hoorende hi en wilde hare goede deuocie niet beletten, hi deidtse sustre cleeden int hospytael. Ende si diende die sieckenvan aldies hemlieden van nooden was, sy vastede ghetijdelicke, den aermen siecken legghende ende verlegghende, altijdts in bedijnghen, lettel of niet slapende, in deser manieren was si dienende den vppersten coninc Ihesus van nazareene, Endehaer leedtslieden waren wel van huer betaelt, ende screef den graue Diederic ouere, hoe dat si sustre was in sint lazarus huys. Ende dese heleghe vrauwe Sybilla, sandt Diederic hueren man dat weerde heleghe bloedt van Iherusalem te Brugghe, het welcke bloedt was vander wasschinghe ende suueringe vandenlichame ons liefs heeren, als hi doot vanden cruyce ghedaen was, het welcke bloet Diederick ontfinck met groter weerdicheyt ende deuocien, ende hi dede maken inden burch te Brugghe sinte Baselis kercke, ende stichtede daer vier prouenden, endeeene halue, om vier cappelanen ende eenen costre, daer daghelijcx te singhene die.vij.ghetijden. Ende daer gaf hi dat heleghe bloedt, datmen noch iaerlijcx omme draecht vp den derden dach van Meye. Diederic dede bi edele pelgrymmenondersoucken den staet vander weerdegher vrauwen Sibilla sinen wijue, ende als si huerlider pilgrimaedtge ghedaen hadden, so ondersochten si den staet vander helegher vrauwen Sibilla, ende ginghen in Lazarus huys, daerse sustre was, daer si minlick van huer ontfanghen waren, ende huer groetenesse dragende van sgrauen Diedericx wege. Ende si sandt haren here haren man eene beslotene lettere, dye si den graue Diederic gauen, als si in Vlaendre quamen. Ende die pelgryms seyden hem den lof ende duecht, diemen van haer seyde ouer al dye stede van Iherusalem, ende in alle die landen daer ontrent menseyde huer wesende ghenouch een helege santinne. Sy en adt gheen vleesch, selden dranc si wijn, si vastede meestendeel alle daghe, ende drouch haren hemden, ende en dede in tvoorseydegodshuys, niet dan tvuylste werc, ootmoedelicke ende minlic dienende die aerme siecken, ende verlegghende. Als dye pelgryms dit gheseyt hadden tot den graue, so wort hi ouerdinckende, hoe dat sijn neue Willem van Loo die blent gheworden was, hadde achter ghelaten sijn Graefschip in Inghelant, ende dat Burchgraefschip van Ypre, ende dede makeneen cloostre te Loo, van monicken reguliers, daer hy alle daghe hoorde die.vij.ghetijden, ende deelde den aermen minlic sine aelmoesene. Dese Graue Diederic nam exemple aen sinen neue, ende aen sijns selfs wijf, ende wilde hem voughen huytengheschalle vander weerelt, ende trac ghetijdelic inden busch vanWatene. Ende daer dede hy vp den berch stichten een clooster van canonicken reguliers, ende aldaer hoorde hi daghelicx denlof gods, ende die.vij.ghetijden. Ondertijden reedt hi te Loo, visenterende tgraf van heer Willem van Loo, sinen neue, biddende ouer sijn siele, ende onderwijlen te Cassele, sinte Peeters onder den choor inden crocht, ten graue van Robrecht die vryese dhoude, die sijn groothere was, onderwijlen voer hy oock te sinte Omaers, in een scheipkin te sinte bertins ten Graue van Boudin Apkin sijn rechtsweer, ende van Boudin die simple sinen oom, die welcke van sinen scoonheere voor Cassele [fol. xxv.r] versleghen was, ende bi wijlen te borborch int cloostre, tot sijnder moeye Clemencie dye Graefnede. Ende vp eenen tijt was hi te Borborch, ende daer quamen hem dye cortsen aen, endehaestelicken was hi begheerende, al sine Sacramenten, endecorts daer naer starf hi, vp den Nieudach. Int iaer ons heeren.xic.ende.lxvi., als hi.xlij.iaer graue gheweest hadde, endetlant gheregiert in groten payse, ende was gheuoert te Watene, in die Canesye, ende aldaer begrauen, welcke canesye hy aldaer dede stichten ende fonderen.

En zo kwam ze te Jeruzalem en bezocht met devotie Christus graf en ook andere heilige plaatsen eer ze de koning, haar broeder, kwam, toen beloofde ze God op het heilige gras dat ze zou leven onthouding en zou de dienaar van de amen zijn in het hospitaal van Sint Lazarus. Toen ze haar belofte en pelgrimage gedaan had ging ze naar de koning, haar broeder, waar ze met grote blijdschap ontvangen was en eer dat ze daar at of dronk zo begeerde het graf van haar vader en moeder te zien en deed voor hen het gebed over hun zielen en toen dat gedaan was zo zei de tot de koning, haar broeder; ‘Ik heb verlof genomen aan Diederik, mijn man, ik heb hem. 6 kinderen gedragen waarvan er vijf leven en een is er dood. En ik beloofde het God het heilige graf eeuwig, en binnen in Jans hospitaal de zieken en armen en daar wil ik zuster worden’. En dit hospitaal was het huis waar Lazarus woonde die onze heer Jezus van de dood opwekte. En de koning hoorde dit en wilde haar goede devotie niet beletten, hij liet ze als zuster leden in het hospitaal. En ze diende de zieken van alles wat hen van node was en ze vastte tijdig, legde of verlegde de arme zieken en altijd in het bidden, weinig of niet slapende, op deze manier diende ze de opperste koning Jezus na Nazareth. En haar landslieden waren wel van haar betaald en schreef graaf Diederik over hoe dat ze zuster was in het Lazarus huis. En deze heilige vrouw Sybilla zond aan haar man Diederik dat waardige heilige bloed van Jeruzalem te Brugge, welk bloed was van het wassen en zuiveren van het lichaam van onze lieve heer toen hij dood van het kruid gedaan was. Dat bloed ontving Diederik met grote waardigheid en devotie en hij liet maken in de burcht te Brugge Sint Basilius kerk en stichtte daar vier provenden en een halve voor vier kapelaans en een koster om daar dagelijks te zingen op de 7 getijden. En daar gaf hij dat heilige bloed dat men nog jaarlijks omdraagt op de derde dag van mei. Diederik liet bij edele pelgrims onderzoeken de staat van de waardige vrouw Sybilla, zijn wijf, en toen ze hun pelgrimage gedaan hadden zo onderzochten ze de staat van de heilige vrouw Syiilla en gingen in Lazarus huis waar ze zuster was waar ze minlijk van haar ontvangen werden en haar groeten gaven vanwege graaf Diederik. En ze zond haar man een gesloten brief die ze graaf Diederik gaven toen zei in Vlaanderen kwamen. En de pelgrims zeiden hem de lof en deugd die men van haar zei overal in de stad Jeruzalem en in alle landen daar omtrent men zei haar genoeg te wezen een heilige santin. Ze at geen vlees, zelden dronk ze wijn, ze vastte het grootste deel van alle dagen en droeg haren hemden en en deed in het Godshuis niet dan het vuilste werk, diende ootmoedig en minlijk de arme zieken en verlegde ze. Toen de pelgrims dot tot de graaf gezegd hadden zo begon hij te denken hoe dat zijn neef Willem van Loo die blind geworden was had achter gelaten zijn graafschap in Engeland en dat burchtgraafschap van Ieper en liet een klooster maken te Loo van reguliere monniken waar hij alle dagen de 7 getijden hoorde en deelde de armen minlijk zijn aalmoezen. Deze graaf Diederik nam voorbeeld aan zijn neef en aan zijn eigen wijf en wilde zich voegen buiten het geschal van de wereld en trok tijdig in het bos van Watene (Ledegem). En daar liet hij op de berg stichten een klooster van reguliere kanunniken en aldaar hoorde hij dagelijks de lof Gods en de 7 getijden. Soms reed hij te Loo en bezocht het graf van heer Willem van Loo, zijn neef, en bad voor zijn ziel en soms te Kassel, Sint Petrus onder het koor in de crypte naar het graf van Robrecht die Fries de oude die zijn grootvader was, soms voer hij ook naar Sint Omaars in een scheepje naar Sint Bertinus tot het graf van Boudin Hapkin, zijn neef, en van Boudin die eenvoudige, zijn oom, die van zijn schoonvader voor Kassel [fol. xxv.r] verslagen was en soms te Bourbourg het klooster tot zijn tante Clementie de gravin. En op een tijd was hij te Bourbourg, en daar kwamen hem de koortsen aan en haastig begeerde hij al zijn sacramenten en kort daarna stierf hij op Nieuwjaarsdag in het jaar ons heren 1166 toen hij 42 jaar graaf was geweest en het land regeerde in grote vrede en werd gevoerd naar Watene (Ledegem), in het kanunnikhuis en aldaar begraven, welk kanunnikhuis hij aldaar liet stichten en funderen.

Van Phelips van Elsaten, Diedericx sone, dye welcke die wapene vanden swarten leeu wan in Turckyen.

Dat.xxiij.capittel.

PHelips van Elsaten Diedericx ende sinte Sybelyen anderde sone, van wyen datmen leist, dat hi vp den derden dach van sijnder gheboorte, riep ende sprac seer luyde. Euacuate domum, dats te seggene, ydelt dat huys. Dese Phelips naer die doot van[si]nen vadre, gouuerneirde Vlaendren soe wel, ende so wijselick, ende so gherechtelicken, dat hi allen princhen, die doe waren weerdich was, in eeren voren ghestelt te sijne, want alle verraderye, moordaden, dieften, vloucken ende sweeren, wederstont hy ende brochte dat of, al Vlaendren duere. Hi en regierde niet Vlaendren alleene in sulcker wijs, maer oock alle die landen ontrent Vlaendren gheleghen, waren verbetert midts sinen exemple. Item die Fransche Coninc Lodewijck, dye goedertieren, gaf hem om sijnder duecht wille te wijue eene eenghe dochtre, vanden graue Vermandoys, gheheetenRadulphus, wyens name was Elizabeth, ende was des conincx na nichte, ende gaffer mede dat Graefschip van Vermandoys, endealle die steden ende sloten daer toe behoorende. Dit benijde die graue Floreins van Hollandt, want hy hadse selue gheerne ghehadt. Ende daer omme met eenen vreemden occusoene, ontseyde hi Phelips van Elsaten, om dat sijn schoonheere Robrecht die Vriese, wan bi foortsen tlant van Walcheren, endehy begheerde Walcheren weder te hebbene, of hy soude hemalso vele landts of winnen. Phelips van Elsaten antwoorde dat dye patrimonye die hem van sinen vadre verstoruen was, dat hi die soude houden ende beschermen met den sweerde Dese graue Floreins nam met hem den Hertoghe van Cleue, vanden Berghe, ende van Ghelre, wel met.xij.duysent mannen, vanwapenen sterck, ende trocken int Graefschip van Elsaten barnen, blaken, ende roouen, ende laghen voor Aermestein. Die heren van Elsaten verwonderende, ontboden dit den graue Phelips, dat hy haestelicken commen soude, om hemlieden te sercoursene, of si souden hemlieden moeten ouer gheuen. Phelips van Elsaten ontboot sinen broeder Mattheus den graue van Beunen, met alle die macht van Pycaerdyen, Henegauwe, Aertoys, ende Vlaendren, ende Ardanen, so dat si waren wel vijfthien duysent mannen sterck, ende quamen voor Aermesteyn.

Van Filips van Elzas, de zoon van Diederik, die het wapen van de zwarte leeuw won in Turkije.

Dat 23ste kapittel.

Filips van Elzas, de zoon van Diederik en santin Sybilla tweede zoon, waarvan men leest dat hij op de derde dag van zijn geboorte riep en zeer luid sprak.; ‘Evacuate domum, dat betekent; leeg het huis. Deze Filips regeerde na de dood van zijn vader Vlaanderen zo goed en zij wijs en zo rechtvaardig zodat hij alle prinsen die toen waardig waren voor in eer gesteld was, want alle verraad, moorddaden, diefstal, vloeken en zweren weerstond hij en bracht dat af heel Vlaanderen door. Hij regeerde niet alleen Vlaanderen in zo’n wijze, maar ook alle landen omtrent Vlaanderen gelegen waren verbeterd mits zijn voorbeeld. Item, de Franse koning Lodewijk de goedertieren gaf hem vanwege zijn deugd tot wijf een enige dochter van de graaf Vermandois, geheten Radulphus, wiens naam was Elizabeth en was de na nicht van de koning en gaf er mede dat graafschap van Vermandois en alle steden en burchten die daartoe behoorden. Dit benijdde graaf Florisvan Holland want hij haar haar graag zelf gehad. En daarom met een vreemde gelegenheid ontzei hij Filips van Elzas omdat zijn schoonvader Robrecht de Fries met kracht het land van Walcheren won en hij beheerde Walcheren weer te hebben of hij zou hem alzo veel land afwinnen. Filips van Elzas antwoordde dat het patrimonie die hem van zijn vader verstorven was dat hij die zou houden en beschermen met het zwaard. Deze graaf Floris nam met hem de hertog van Kleef, van de Berge en van Gelre el wet 12 000 mannen, van wapens sterk, en trokken in hert graafschap van Elzas branden, blaken en roven en lagen voor Arnestein. De heren van Elzas verwondeden en ontboden dit graaf Filips dat hij haastig komen zou om hen te helpen of ze zouden zich moeten overgeven. Filips van Elzas ontbood zijn broeder Mattheus, graaf van Boulogne-sur-Mer, met alle macht van Picardië, Henegouwen, Artois en Vlaanderen en Ardennen zodat ze wel 15 000 mannen waren sterk en kwamen voor Arnestein.

[ Hoe die Graue Phelips van elsaten Diedericx sone]

Hoe die Graue Phelips van elsaten Diedericx sone, tooch met sinen broeder mattheus den graue van Beunen, ende met alle die macht van Pycardyen, ende Vlaendren. etc. ende quamenvoor Armesteyn. [fol. xxv.v]

DAer was seere gheuochten, wel vij.heuren lanck. Aldaer vloden die drie grauen Gheldre, Cleuen, ende vanden Berge, ende dye graue floreins was seere gequetst, ende wort daer gheuangenvanden graue Phelips, wel met iiijc.edele mannen, ende in Vlaendren gheleet. Ende daer voor Aermesteyn warenversleghen, in dien strijt van des grauen floreyns volcke bet dan.vm.mannen, ende wel.ijm.warender doorwont, ende seere ghequetst. Dese wijch gheuiel int iaer ons heren.xic.ende.lxxviij. Ende vp dat iaer daer naer, so starf dye goedertieren coninc Lodewijc van Vranckerijcke. Ende phelips die mogende sijn sone, die was te Riemen ghecroont coninc van Vranckerijcke, vp alder heleghen dach. Daer was die Graue Phelips die eerlicste van alle den princhen die daer waren, ende gorde den Coninck sijn sweerdt, ende als die coninc ergens trac, soe voerde die graue phelips het sweert voor den coninc, als dye machtichste ende vroomste prinche. Doe so begeerde dye coninc aendengraue phelips, sijnder suster dochter te hebbene teenen wijue, ende phelips die graue consenteirdet, dijnckende dat hem grote eere wesen soude, oom te sijne vander coninghinne endevanden coninc van Vranckerijcke. Ende hi beloefde den coninck daer mede te gheuene, naer sine doot, Aryen, sint Omaers Calijs, ende tlandt van Buysen. In dyen dat sine nichte droughe bi den seluen coninc een knapelic kint, dat soude besitten dye steden voornoemt, ende sine naercommers. Die brulocht was te Parijs ghehouden met groter triumphe. Ende aldaer ter brulocht sijnde, so verhoorde die graue phelips, dat die Hollanders, endedie van Normandyen roofden ende vinghen die vlaemsche schepen. Dye Graue versaemde een grote heercracht, Ende nam met hem sinen broedere Mattheus den Graue van Beunen, endequam met machte in Normandyen, vp den zeecant, ende verloste daer die gheuanghene vlaminghen, ende namen vele schapen die si vanden vlaminghen gherooft hadden, ende Phelips van Elsaten gafse den vlaminghen wedre, ende ghinck met den graue van Buenen sinen broeder in normandyen al denzeecant deure, ende verbarnde dye schepen [fol. xxvi.r] ende die dorpen. Ende vinghen vele schippers, ende brochtense gheuanghen in vlaendren. In dese reyse by Herfleur wort sinen broeder Mattheus ghequetst, ende corts daer naer so starf hi. Die Hollanders merckende die scade die de Normans hadden bi haren occusoene, begheerden aen den graue Phelips een bestandt twee maenden omme te tracteirne van payse, ende ooc om den graue floreins te verlossene. Binnen deser tijdt wast so grote watre dat die dijcken ten damme ende aen die zeecant inne braken, ende die stede van brugge was vul waters, endewatmen dijckede ten Damme was sulc een gat, so watmen daer inne wierp lijsen, bancken, waghenen, saercken, vaten men en constet nyeuwers mede ghestoppen. Ende binnen deser tijdt so quamen die bisscop van Keulen, van Ludeke, ende noch vele edele mannen aen den graue Phelips biddende voor den Graue van hollandt, ende die Edele die gheuanghen waren, die graue Phelips nam drie mannen van sijnder syde.ende die Graue Floreins stelde hem inden wille vanden graue Phelips vanElsaten die hem gheuanghen hadde. Ende dit was die composicie, dat die graue Floreins nemmermeer en soude wapene draghen yeghens Vlaendren maer altoos vrientscap tooghen, ende die van Hollandt, ende van Zeelant derghelijcke.

[ Hoe graaf Filips van Elzas, de zoon van Diederik]

Hoe graaf Filips van Elzas, de zoon van Diederik, trok met zijn broeder Mattheus, graaf van Boulogne-sur-Mer, en met alle macht van Picardie, Vlaanderen. etc. en kwamen voor Arnestein. [fol. xxv.v]

Daar was zeer gevochten, wel 7 uren lang. Aldaar vlogen de drie graven van Gelre, Kleef en van de Berge en graaf Floris was zeer gekwetst en werd daar gevangen van graaf Filips wel met 400 edele mannen en in Vlaanderen geleid. En daar voor Arnestein waren verslagen in die strijd van het volk van graaf Floris meer dan 5 000 mannen en wel 200 waren er doorwond en zeer gekwetst. Deze strijd gebeurde in het jaar ons heren 1178. En op dat jaar daarna zo stierf de goedertieren koning Lodewijk van Frankrijk. En Filips e vermogende, zijn zoon, die was te Reims tot koning van Frankrijk gekroond op Allerheiligen dag. Daar was graaf Filips de fatsoenlijkste van alle prinsen die daar waren en omgordde de koning zijn zwaard en als de koning ergens heentrok zo voerde graaf Filips het zwaard voor de koning als de machtigste en dapperste prins. Toen zo begeerde de koning van graaf Filips de dochter van zijn zuster tot een wijf te hebben en graaf Filips stemde toe en dacht dat het een grote eer zou wezen oom te zijn van de koningin en van de koning van Frankrijk. En hij beloofde de koning daarmee te geven na zijn dood Arin, Sint-Omaars, Calais en het land van Buysen (?). Indien dat zijn nicht droeg bij die koning een jongetje zou dat bezitten de drie steden voornoemd en zijn nakomelingen. De bruiloft was te Parijs gehouden met grote triomf. En aldaar was hij ter bruiloft zo hoorde graaf Filips dat de Hollanders en die van Normandi roofden en vingen de Vlaamse schepen. De graaf verzamelde een grote legermacht en nam met hem zijn broeder Mattheus, de graaf van Boulogne-sur-Mer, en kwam met macht in Normandië aan de zeekant en verloste daar de gevangenen Vlamingen en nam vele schepen die ze van de Vlamingen geroofd hadden en Filips van Elzas gaf ze de Vlamingen weer en ging met de graaf van Bonen, zijn broeder, graaf van Boulogne-sur-Mer in Normandi de hele zeekant door en verbrandde de schepen [fol. xxvi.r] en de dorpen. En vingen vele schippers en brachten ze gevangen in Vlaanderen. In deze reis bij Herfleur werd zijn broeder Mattheus gekwetst en kort daarna zo stierf hij. De Hollanders merkten de schade die de Normandir hadden bij hun oorzaak en begeerden aan graaf Filips een bestand van twee maanden om te handelen van vrede en ook om graaf Floris te verlossen. Binnen deze tijd was het zo’n hoog water dat de dijken ten Damme aan de zeekant inbraken en de stad Bruggen was vol waters en wat men bedijkte te Damme was zoՠn gat zowat men daarin wierp vazen, banken, wagens, zerken, vaten men kon het nergens mee stopen. En binnen deze tijd zo kwam de bisschop van Keulen van Luik, en nog vele edele mannen bij graaf Filips bidden voor de graaf van Holland en de edelen die gevangen waren. Graaf Filips nam drie mannen van zijn zijde en graaf Floris stelde hem in de wil van graaf Filips van Elzas die hem gevangen had. En dit was de compositie dat graaf Floris nimmermeer wapens zou dragen tegen Vlaanderen, maar altijd vriendschap tonen en die van Holland en van Zeeland dergelijk.

Item een heerscappye die by Antwerpen licht heetende tlandt van waes, dat floreins toe behoorde, dat gaf hy nv, endeteeuwechen daghen te sine anex, ende toegheuoucht den lande van Vlaendren, ende dat in beteringhe vander scade die hi gedaen hadde, in tlant van Elsaten. Item men soude haestelic doen commen huut Hollandt ende huut Zeelandt, duysent dijckers, die den dijck souden maken ten Damme ende tgat stoppen. Ende ouer die cost die Phelips dede dat heercracht vanvlaendren ende van pycardye te leedene in Elsaten so soude Phelips hebben hondert duysent guldenen. Die graue Phelips wasser inne content, ende die graue floreins, ende sine Edele die met hem gheuanghen waren beloofden bi rudderlicker trauwe al dit te volcommene, al hadt drie waruen meer geweest. Die graue Phelips ontslouchse alle, ende lietse thuys waert gaen.ende die graue floreins sandt haestelijcke die beste dijck meesters die hy gheuinden conste ten damme waert, die welcke ghingen vp eenen hil daer dat eenen hondt wel.vi.daghen hadde ligghen iancken ende bassen, ende wierpen dien hondt inde gheule daer dat zeewater in quam, ende si namen die eerde vander hille daer die hondt vp gheleghen hadde, ende vuldendaer mede die gheule ende also wordt si ghestopt. Ende sy makeden aldaer tauernen ende herberghen, ende si hiete die plaetse honsdam, ende die graue Phelips gheboot, so wie wilde dye poldren maken vanden dam tot Ardenburch toe, dat soude vry lant sijn, ende so wye dat becostighde, het soude sijn vry eyghen lant wesen. Dese Hollanders, siende datmense wel betaelde, ende dat sijer goeden coop vytaelgen hadden, bleuenvele ten Damme wonende, ende maectender huysen, endeontboden wijfs ende kijndren, ende den Dam begonste binnencorten tijden seer te vermeerderene. Ende men hadde aldaer goeden coop van wijne ende van biere. Dat swijn van Vlaendren lach doe ten Damme, ende alle andre vreimde lieden, begonstendaer met cleenen coopmanscepen, daer ooc haer vertreck te makene. Ende dye graue Phelips merckende, dat den Dam also begonste te multiplierene ende groot te wordene. Hi maecter of een stede van wetten, ende ordonneirdere inne eene vierschare, burchmeesters, ende schepenen datmen daer elcken recht ende wet doen soude, ende iusticie, also wel vanden lijue als anders, ouer den ghenen die dat verbeurt hadde. Ende so wat mensche daer drye iaren ghewoont hadde, mochte daer poorter sijn endevry van allen tollen. Ende hi gaf hemlieden seghelen van wetten, ende reghele van statuten, anno domini.xic.ende.lxxx.ende binnen desen seluen iare, begonsten si te wercke te legghene onser vrauwen kercke, inden Dam. Binnen desen seluen iare, vrauwe Elizabette van vermandoys, tsgrauen phelips wijf wart siec vander cortsen, so dat alle die medecijnen iugierden dat si steruen soude. Ende graue phelips en hadde gheen kinderen bi haer. Ende sijn broeder Mattheus, die graue van Beunen en hadde ooc gheene kijnderen, hi hadder.ij.ghehadt, maer si waren ionc ghestoruen. Aldus so ontboot hy Pieter sinenioncxsten broeder, die canonic was te Camerijcke, endeghecoren bisschop van Camerijcke, ende hi dede hemresigneren sine elexie, ende gaf [fol. xxvi.v] eenen anderen die canesye. Ende phelips dedene rudder maken, ende dede hem hebben te wijue die graefnede van Nijueers, omme kijnderen te hebbene die naer der doodt van Phelips Vlaendren souden moghen regieren metsgaders dat hi, noch sijn broeder die graue van Beunen gheen kinderen en hadden. Endecorts naer dat die brulocht van Pieteren ende vander graefnede van nyuers ghehouden was, so starf die vrauwe Elysabeth Phelips wijf, ende wordt gheuoerdt int cloostre te Cleiruaulx ende daer begrauen, want dat huer wterste wille was endebegheerte daer begrauen te sine. Ende als die graue Phelips metten lijcke gereyst was te Cleiruaulx, so quam te ryemen die mare dat Saladijn dat heleghe graf ghewonnen hadde. Ende die coninc van Iherusalem die oom was vanden graue Phelips, endeal sijnder moeyen maghen te sweerde verslegen waren, endealle die kerstene ende datter niement te lijue gehouden en ware Aldus so quam die.G.Phelips druc vp druc ende rauwe vp rauwe. Te Clereuaulx gheweest hebbende ende zijn wijf eerlicke begrauen sijnde, so belouede hy gode van hemelrijcke daer vp sijns wijfs graf, dat hi nemmermeer vleesch eten en soude, voor hi hem soude stellen inden wech te Ihrlխ waerdt, Ende omme te gane vysiteirne tgraf van sijnder moeder sy belye, ende vansinen groothere den coninc.van ihrlխ ende van sinen ooms, die alle coningen van ihrlխ ende van Samarien gheweest hadden, Ende menich edelman, princhen, raedtsheeren, rudders endeschiltknechten, swoeren daer dergelijcke, vp dat hi wilde haer lieder leedtsman ende capytein sijn, Ende hi beloofde al daer ter goeder trauwe ende bi rudderscepe te Ihrlխ ende in syrientevarene, ende die sarasijnen te beuechtene. Dese mare vlooch in alle die landen ontrendt vlaendren gheleghen, daer omme menich man maecte sijn anchie haestelicke van peerden endevan ghelde, ende stelden hem seluen vppe ende quamen in Vlaendren, omme met den graue phelips te trecken, endebegeerden alle te samen dat hi haer lieden capiteyn sijn woude. Ende alle stiermannen waren ghewillich omme die voorseydeheren te voerene, binnen der tijt van.ij.maenden dat die graue in vlaendren sine ghereedtscap maecte, so waren te Honsdam, te Dunnekercke, ende in allen hauenen van Vlaendren schepen ghenouch.

Item, een heerschappij dat bij Antwerpen ligt heet het land van Waas dat aan Floris toebehoorde, dat gaf hij nu en te eeuwige dagen te zijn annex en toegevoegd het land van Vlaanderen en dat in verbetering van de schade die hij gedaan had in het land van Elzas. Item, men zou haastig laten komen uit Holland en uit Zeeland duizend bedijkers die de dijk zouden maken ten Damme en het gat stoppen. En voor de kosten die Filips deed de legermacht van Vlaanderen en van Picardie te leiden in Elzas zo zou Filips hebben 100 000 guldens. Graaf Filips was er in content en graaf Floris en zijn edelen die met hem gevangen waren beloofden bij ridderlijke trouw al dit te voldoen al had het driemaal meer geweest. De graaf Filips ontsloeg ze allen en liet ze naar huis gaan en graaf Floris zond haastig de beste dijkmeesters die hij vinden kon te Damme waart en die gingen op een heuvel waar een hond wel 6 dagen had liggen janken en bassen en wierpen die hond in de geul waar dat zeewater in kwam en ze namen de aarde van de heuvel waar die hond op gelegen had en vulden daarmee de geul en alzo werd het gestopt. En ze maakten daar tavernes en herbergen en ze noemden de plaats Hondsdam en graaf Filips gebood zo wie de polder wilde maken van de Damme tot Aardenburg toe, dat zou vrij land zijn en zo wie dat bekostigde, het zou zijn eigen land wezen. Deze Hollanders zagen dat men ze goed betaalden en dat ze er goedkoop voedsel bleven velen ten Damme wonen en maakten er huizen en ontboden wijven en kinderen en den Damme begon in korte tijden zeer te vermeerderen. En men had aldaar goedkoop van wijn en van bier. Dat Zwin van Vlaanderen lag toen de Damme en alle andere vreemde lieden begonnen daar met kleine koopmanschap en daar ook hun vertrek te maken. En graaf Filips merkte dat den Damme alzo begon te vermenigvuldigen en groot te worden. Hij maakte er een stad van met wetten en ordonneerde het in een vierschaar, burgemeesters en schepenen dat men daar elke recht en wet doen zou en justitie alzo wel van het lijf als anders over diegene die dat verbeurd hadden. En zo welk mens daar drie jaren gewoond had mocht daar poorter zijn en vrij van alle tollen. En hij gaf hen zegels en wetten en regels van statuten, anno domini 1180 en binnen hetzelfde jaar begonnen ze werk te leggen aan onze Vrouwe kerk in de Damme. Binnen datzelfde jaar werd vrouw Elizabeth van Vermandois, de wijf van graaf ziek van de koortsen zodat alle dokters berechten dat ze zou sterven. En graaf Filips had geen kinderen bij haar. En zijn broeder Mattheus, graaf van Boulogne-sur-Mer, had ook geen kinderen, hi j had er 2 gehad, maar ze waren jong gestorven. Aldus zo ontbood hij Pieter, zijn jongste broeder die kanunnik was te Kamerijk en gekozen bisschop van Kamerijk en hij liet hem weigeren zijn electie en gaf [fol. xxvi.v] een andere het kanunnikhuis. En Filips liet hem ridder maken en liet hem hebben tot wijd de gravin van Nijvel om kinderen te hebben die na de dood van Filips Vlaanderen zouden mogen regeren mitsgaders dat hij, nog zijn broeder de graaf van Boulogne-sur-Mer geen kinderen hadden. En kort nadat de bruiloft van Pieter en en van de gravin van Nijvel gehouden was zo stierf vrouw Elisabeth en werd gevoerd in het klooster de Clervaux en daar begraven, want dat was haar uiterste wil en begeerte daar begraven te zijn. En toen graaf Filips met het lijk naar Clervaux trok zo kwam te Reims het bericht dat Saladin dat heilige graf gewonnen had. En de koning van Jeruzalem, die oom was van graaf Filips, en al zijn moeders verwanten te zwaard verslagen waren en alle christenen en dat er niemand levend gehouden was. Aldus zo kwam graaf Filips druk op druk en rouw op rouw. Toen hij te Clervaux geweest was en zijn wijf fatsoenlijk begraven was zo beloofde hij God van hemelrijk daar op het graf van zijn wijf dat hij nimmermeer vlees eten zou voor hij zich zou stellen op de weg naar Jeruzalem waart. En om te bezoeken het graf van zijn moeder en van zijn grootvader de koning van Jeruzalem en van zijn ooms die allen koningen van Jeruzalem en van Samaria geweest waren. En menige edelman, prinsen, raadsheren, ridders en schildknechten zo zweerden daar dergelijk opdat hij hun leidsman wilde en kapitein zijn. En hij beloofde aldaar te goeder trouw en bij ridderschap naar Jeruzalem en Syrie te varen en de Saracenen te bevechten. Dit bericht vloog in alle landen omtrent Vlaanderen gelegen waarom menige maakte zijn voorbereiding haastig van paarden en van geld en stelden zichzelf op en kwamen in Vlaanderen om met graaf Filips te trekken en begeerden alle tezamen dat hij hun kapitein zijn wilde. En alle stuurmannen waren gewillig om die heren te voeren bonnen de tijd van 2 maanden dat de graaf in Vlaanderen zijn gereedschap maakte, zo waren te Hondsdam, te Duinkerke en in alle havens van Vlaanderen schepen genoeg.

Hoe Phelips van Elsaten Graue van Vlaendren, ende Pieter sijn broeder Graue van Beunen tschepe ghinghen. [fol. xxvij.r]

ENde daer waren in vlaendren vergadert bet dan.ixm.vromer lieden van wapenen, die alle schepeden metten graue Phelips, ende Pieter sinen broeder, dye graue was van Beunen, want Mattheus sinen broeder was gestoruen van eender quetsueren, die hi creech voor Rouaen, ende dit was die cause dat Pieter dye Canonick was, Rudder was ghemaect, omme dat hi besittensoude dat Graefschip van Beunen. Ende dit volck vergadert sijnde, huyt allen landen gaende te schepe, sy ghecreghengoeden wint, soe dat si binnen.ix.daghen waren in Spaengen, daer si rusteden, ende hemlieden prouanchierden. Ende vele edele mannen van spaengen, siende die schoone Armeye vanden graue Phelips, si maecten soubijt haerlieder gereetschap omme met hem te reysene. Ende alsdus die graue Phelips met eenen schoonen ende groten ghesinne van diueerschen nacien, te wetene Spaengaerden, Fransoysen, Borgoenioenen, Castijlianen, auerngen, Poortingaloisen, Aragolnoysen, huten lande van Berry, Bourbon, Loraynen, Ardanen, Elsaten, oosterlinghen, Rijnsche heren, Hollanders, Zeelanders, Brabanders, ende Namuroysen, van Poitau, Pycardyen, Artoys, Beunen, Henegauwe, Vermandoys, Ingelschen, Navarroisen, Normans, ende Bortoenen. Alle dit gheselschip met hueren schepen, in Gricken commende, daer hoordemen seggen, dat die coninc van Cypers, een Sarafijn was, ende ooc die coninc vanSlauernyen. Ende die coninc van Slauonye, vernemende dat dye kerstenen met so meneghen man ghecommen waren in Griecken om hem te beuechtene, ontboot hi den Graue Phelips, dat hi commen mochte ter spraeken yeghens hem, met sommege edele van Griecken. Ende commende totten graue Phelips, so seide die graue yegen den coninc, dat hi kose ghewillich, goet kersten te sine, ende ghedoopt te wordene in dat heylich kerstengheloue, ofte dauentuere te nemene, yegens hem te vechtene, ende ghedoot te sine, want Phelips hadde ghesworen dat hijer eene niet te lijue en soude laten, die dat kerstendom niet en wilden ghewillichlic aenveerden. Doen sprac die coninc vanslauonye gebenedijt moet sijn die here die almogende god, die hemele ende eerde, ende al datter in is, ghescepen endeghemaect heift Ende desen dach ende wijle is salich, omme ons lieden, dat so vele edele mannen aenmi begeeren, tghene dat ic lange met herten begeert hebbe. Ende ic bidde hu dat ick ghedoopt mach sijn, ende ic weet wel, dat die weerde vrauwe Sibelia, sie sustre was in sint Ians hospitael, in thuys van sinte Lazarus huwe vrauwe moedre was. Voort so weet ic wel edel Prinche, dat huwe twee ooms, dye huere broeders waren, dat deene was coninc van Iherusalem, ende dandre coninc vanSamarien. Ende waren ouer een iaer verslegen van densalladijn. Ende begeert ghi te gane te Ihrlխ, ic sal hu te Akers in Suryen doen hebben vry saueconduyt, om.iij.of.iiijm. mannen, al waert om te gane tot Synay in arabyen, vp dat ghi huwe wapene laet te Akers, want die Salladijn en soude anders geen saufconduyt gheuen. Dese coninc wort ghedoop vp sint Ioris dach, ende ontfinck inden name der drye uuldicheyt sinenkerstelicken name Ioris, ende die edele die bi hem waren, dedenhemlieden dopen Ende al tvolc van Slauonyen wierden ghedaendopen byden coninc, ende si wierden alle kerstenen Phelips vanElsaten badt den coninc van Slauonyen, omme hem te gheleeden in suryen, ende om sauerconduyt te vercrijghene, so hi hembeloeft hadde, ende si voeren alle te scepe, ende dye coninc Ioris voer mede tot Akers in Suryen. Inghelram die coninc van Akers, die welcke kersten was, ende groot vriend vanden Sarafijnschenheren, die hem hiet den groten Saladijn, hi heift met groter weerdichheyt ontfanghen den coninc van Suryen, die nieuwelincx kersten gheworden was, ende ooc Phelips vanelsaten met alle sijnen gheselschepe, want hy verstaen hadde dat phelips sone was van Sibelyen, des conincx fulco dochtre van Ihrlխ, die sustre was in lazarus huys. Ende die vertrac hemlieden die helicheyt vanharen leuene, ende hoe die coninc van Ihrlխ ende die coninc van Samarien, hare broeders beede verslegen waren van saladijne. Ende phelips die seyde dat hi quam pelgrymsche wijse, ende alle sijn gheselschap omme te besiene dat helege graf, ende Bethlehem, daer xpristus geborenwas, nazareth, daer hi ghebootscapt was, ende die stadt vanIherusalem, daer hi gepijnt, ende verwesen, ende ghecruyst, ende begrauen was, ende daer hi ten he- [fol. xxvij.v] mele voer, ende daer hi den heleghen gheest neder sandt. etc.Ende hi seyde voort, hoe hi was inden wille, omme te vyseteirne.s.Kathelijnen graf vp den berch van Sinay, ende hi badt beede die coningen, Ioris van Slauonyen ende Inghelramconinc van Akers, dat si wilden impetreren om saufconduyt aenden Salladijn, om vim. persoonen met hem te treckene te Ihrlխ, ende daer te moghen rusten.iij.of.iiij.daghen, ende ooc te mogen gane met dusent mannen te Synay.

Hoe Filips van Elzas, graaf van Vlaanderen, en Pieter, zijn broeder, graaf van Boulogne-sur-Mer, te scheep gingen. [fol. xxvij.r]

En daar waren in Vlaanderen verzameld meer dan 10 000 dappere lieden van wapen, die allen inscheepten met graaf Filips en Pieter zijn broeder die graaf was van Boulogne-sur-Mer, want Mattheus, zijn broeder, was gestoven van een kwetsing die hij kreeg voor Rouen en dit was de oorzaak dat Pieter die kanunnik was ridder was gemaakt omdat hij bezitten zou dat graafschap van Boulogne-sur-Mer. En toen dit volk verzameld was uit alle landen en te scheep ging kregen ze goede wind zodat ze binnen 9 dagen in Spanje waren waar ze rustten en voedsel innamen. En vele edele mannen van Spanje zagen dit mooie leger van graaf Filips, ze maakten subiet hun gereedschap om met hem te reizen. En aldus ging graaf Filips met een mooi en groot gezin van diverse naties, te weten Spanjaarden, Fransen, Bourgondiërs, van Castilië, Auvergne, Portugezen, van Aragon, uit het land van Berry, Bourbon, Lorraine, Ardennen, Elzas, oosterlingen, Rijnse heren, Hollanders, Zeelanders, Brabanders en van Namur, van Poitou, Picardië, Artois, Boulogne-sur-Mer, Henegouwen, Vermandois, Engelse, Navarra, Normandië en Britten. Al dit gezelschap met hun schepen kwamen in Griekenland en daar hoorde men zeggen dat de koning van Cyprus een Sarafijn was en ook de koning van Slavonië. En die koning van Slavonië verman dat de christenen met zo menige man gekomen waren in Griekenland om hem te bevechten en ontbood graaf Filips dat hij komen mocht ter spreken tegen hem met sommige edele Grieken. En toen hij kwam bij graaf Filips zo zei de graaf tegen de koning dat hij koos gewillig een goede christen te zijn, en gedoopt te worden in dat heilige christen geloof of het avontuur nemen tegen hem te vechten en gedood te worden, want Filips had gezworen dat hij er niet een leven zou laten die dat christendom niet gewillig wilden aanvaarden. Toen sprak de koning van Slavoni, gezegend moet zijn de heer de almogende God, de hemel en aarde en alles dat erin is geschapen en gemaakt heeft. En deze dag en tijd is zalig om onze lieden dat zo vele edele mannen van mij begeren hetgeen dat ik al lang met het hart begeerd heb. En ik bid u dat ik gedoopt mag zijn en ik weet wel dat die waardige vrouw Sybilla die zuster was in Sint-Jans hospitaal in het huis van Sint Lazarus uw vrouw moeder was. Voort zo weet ik wel edele prins, dat uw twee ooms, die haar broeders waren, dat de ene was koning van Jeruzalem en de andere koning van Samaria. En waren voor een jaar verslagen van Saladin. En begeert ge te gaan naar Jeruzalem, ik zal u tot Akers in Syrie laten hebben vrijgeleide om 3 of 4000 mannen, al was het om te gaan tot Sinaï in Arabië opdat ge uw wapen laat te Akers want de Saladin zou anders geen vrijgeleide geven. Deze koning werd op Sint-Joris dag en ontving in de naam van de Drievuldigheid zijn christelijke naam Joris en de edelen die bij hem waren liet hen dopen En al het volk van Slavoni werden gedoopt door de koning en ze werden allen christenen. Filips van Elzas bad de koning van Slavoni om hem te geleiden in Syrie en om vrijgeleide te krijgen zo hij hem beloofd had en ze voeren allen te scheep en k koning Joris voer mede tot Akers in Syrie. Inghelram, de koning van Akers, die christen was en grote vriend van de Sarafijnse heren die hem noemden de grote Saladin heeft met grote waardigheid ontvangen de koning van Syrië die net christen geworden was en ook Filips van Elzas met al zijn gezelschap want hij had verstaan dat Filips de zoon was van Sybilla de dochter van koning Fulco van Jeruzalem die zuster was in Lazarus huis. En die vertelde hen de heiligheid van haar leven en hoe de koning van Jeruzalem en de koning van Samaria, haar broeders, beide verslagen waren van Saladin. En Filips die zei dat hij op pelgrimsgewijze kwam en al zijn gezelschap om te bezien dat heilige graf en Bethlehem daar Christus geboren was, Nazareth daar hij geboodschapt was en de stad Jeruzalem waar hij gepijnigd en verwen en gekruisigd en begraven was en daar hij ten hemel [fol. xxvij.v] voer en daar hij de Heilige geest neder zond. etc. En hij zei voort hoe hij in de wil was om te bezoeken het graf van Sint Catharina op de berg Sinai en bad beide koningen, Joris van Slavonië en Inghelram, koning van Akers, dat ze wilden aandringen om vrijgeleide aan Saladin om 6000 personen met hem te trekken naar Jeruzalem en daar te mogen rusten 3 of 4 dagen en ook te mogen gaan met 1000 mannen te Sinaï.

Dese.ij.coningenscreven aenden Salladijn, ende hi consenteirdet omme.vim.persoonen, wel betalen souden haerlieder trybuyt. Ende ooc paysiuelic gaen ende keeren, Die Salladijn gaf denbode dat saufconduyt in goude geseghelt, ende gaf hem ooc sijn vpperste cleet. Die bode in Akers commende mettensaueconduyte, die graue ontfinckende minlicke, ende was seere verblijt. Item die sommege van phelips van Elsatengheselschepe, wilden weder omme keeren tharen lande, want het dochte hemlieden, dat sijs eere ghenouch hadden, dat sy hem gheholpen hadden so varre, dat hi den coninc vanSlauonyen hadde ghedaen dopen, ende al sijn lant bekeert tottenkersten ghelooue, ende aldus trocken eenege tharen lande waerdt, daer Phelips vriendelicken oerlof aen nam, Endesommege andere wouden te akers blijuen tot dat Phelips sine pelgrimaedtge ghedaen soude hebben, te Ihrlխ ende te Synay, ende dan met hem weder omme te keerene, want si en dorstenniet wel ghenieten onder die sarazijnen te gane. Phelips voornoemt koos.vim.persoonen, die alle met hem reysden te Ihrlխ, waer of die sommege weder keerden van Ihrlխ, tot Akers. Als Phelips te Ihrlխ quam, hy was alte eerlickenontfangen, vanden patriarke van Ihrlխ. Ende hy toochde hemalle die heleghe steden, Phelips ende alle sijn gheselscap Ooc leede hijne in Lazarus huys, daer sijn moeder begrauen was. Ende die broeders van den hospitale vertelden hem die helicheit van sijnder moeder.s.Sebelie. Och wat neersteger deuotie hadde Phelips int hooren van dat heleghe leuen van sijnder moedre, hoe deuotelijc dat si diende den aermen siecken, huer seluen niet achtende, noch huere hooge gheboorte, niet tegenstaende, dat si was eens conincx dochtere van Ihrlխ. Phelips als hi.iiij.dagen in Ihrlխ gheweest hadde, ende hem hadde ghebiecht, ende theylich sacrament ontfanghen, ende alle die met hem waren, haerlieder trybuyt betaelt hadden, prouance ghenomen, ende dye trutsmannen ghehuert hadden, omme te Synay te treckene. Doe gaf hemlieden die patriaercke die benedictie, A pena et a culpa Agylas die coninc van Ihrlխ vernemende dat Phelips was die sone van Sebelien, des conincx dochtre van Ihrlխ, ende oock sone van Diederic van elsaten, dye eenen wijch voor Ihrlխ hielp scoffieren, daer.C.ende.xx.duysent sarasijnen bleuen, hi was seere ghestoort, ende sochte eene subtijle behendichede, omme phelips ende sijn volc te scoffierne, ende de vermoordene int weder keeren van Synay. Ende hi ontboodt sinen broeder Nobylioen den coninc van Abelijne, hoe dat die Saladijn een grote sotheyt ghedaen hadde, sonder raet ofte aduijs saueconduyt te gheuene.vim.persoonen, vrome edele kersten lieden. Ende sijn ooc ghecommen om te wrekene, die doot vanden coninc van Ihrlխ ende van Samarien, ende vanden kerstenen, die wi nieuwelinge verslegen hebben, ende ic duchte dat dese phelips meer volcx te akers heift, Ende hi is hier commen om tlandt te bespiene, ende ons te beuechtene, endeomme ons die croone of te winnene, die dine ooms hadden. Ic rade dat als si weder commen sullen sijn van Sinay, dat wi hem verbeyden ter fluuen Iordane, want si sijn ongewapent, dat wijse dan alle gadre verslaen. Doen sprac Nobylioen die coninc van Abelijnen, ic sal mijnen bastaert, ghenaemt Nobyliter, ter Iordanen senden met.vm.ghewapende mannen, ende dat vp den.x.dach, dat hi vander Iordanen niet en scheede, ende dat hijse alle te sweerde verslae. Dit hoorde die patriarke, endesende boden totten bisscop, ende tot den coninc van Akers, dat si haestelic boeden senden souden aen phelips van elsaten, hem ende die sine waerscuwende, dat sy int wedercommen oerloff souden gheven haren trutsmannen, ende die wel betalen, endedat hie dien wech vander Iordanen, ende van Ihrlխ laten soude, want die coninc van Ihrlխ ende die coninc van Abelijnen sijn broeder, heiftse ghedaen bespien, ende verwachtse met.vm.mannen, om alte verslane, ende te vermoordene, endedat si commen souden metten boden, die souden hemlieden dennaesten wech wijsen ouer Cesarien, omme Takers te treckene. Si lieden [fol. xxviij.r] hare pelgrimaedge ghedaen hebbende te synay, ende als si drie daguaerden ghedaen hadden int weder keeren na Ihrlխ, die boden quamen hemlieden te ghemoete. Dese bode commende tot Phelips, gaf hem te kennene, hoe men hemlieden wachte int lijden ter Iordanen, wel met.v.of.vim.mannen, die die coninc vanIhrlխ ende dye coninc van Abelijnen sinen broeder, daer gheleyt hadden, om hem ende al dat met hem was, te verslane. Phelips van elsaten bi rade vanden bode, betaelde wel sine trutsmannen, ende gafse oerlof, ende die bode van akers brochte phelips in Cesarien, neffens den berch van Lybano. Ende daer staen twee fonteynen, deene heet Ior, ende dandre dan, aldaer die beken vergaderen, waer wt dat die Riuiere heet, die Iordane. Phelips in cesarien sijnde, hi ende sijn gheselscap ghingen baden in die fluuie Iordane, daer sint Ian onsen here in doopte, ende phelips nam een sweert, ende maecte daer wel.iiic.schiltknapen rudders, die hi alle gaf den rudderlickenslach metten platte van sinen sweerte tusschen haerlieder scouderen. Item voor dese tijt waren die trutsmannen commen ter fluuie Iordane, vindende daer Nobyliter, den bastaerdt vanden Coninck van Abelijnen met v.duysent mannen, wel voorsien van wapenen. Sy spraken met Nobyliter, die hemlieden vraechde naer die Pelgrims. Dye trustmannen seyden, si warenwel betaelt, ende si hadden oerlof, ende dye pelgrymmen warenghetrocken ouer Cesarien, naer Akers Doen beual hy den trutsmans, dat si haestelick souden gaen te Iherusalem, endesegghent sinen vadre, den Coninck van Abelijne, ende sinen oom den coninck van Iherusalem, dat si wilden met haren volcke haestelick te Casarien wesen.

Deze 2 koningen schreven aan Saladin en hij stemde het toe om 6000 personen die wel betalen zouden hun tribuut. En ook vredig gaan en keren. De Saladin gaf de bode dat vrijgeleide in goud verzegeld en gaf hem ook zijn opperste kleed. De bode die in Akers kwam met het vrijgeleide ontving de graaf hem minlijk en was zeer blijde. Item, sommige van het gezelschap van Filips van Elzas wilden terug keren naar hun land want het leek hen dat ze eer genoeg hadden en dat ze hem zo ver geholpen hadden dat hij de koning van Slavoni had laten dopen en al zijn land bekeert tot het christen geloof en aldus trokken enig tot hun land waart daar Filips vriendelijk verlof van nam. En sommigen andere wilden te Akers blijven totdat Filips zijn pelgrimage gedaan zou hebben te Jeruzalem en Sinai en dan met hem terug te keren want ze durfden niet goed genieten onder de Saracenen. Filips koos.6 000 personen die alle met hem reisden te Jeruzalem waarvan sommige terugkeerden van Jeruzalem naar Akers. Toen Filips te Jeruzalem kwam werd hij al te fatsoenlijk ontvangen van de patriarch van Jeruzalem. En hij toonde Filips en zijn gezelschap alle heilige plaatsen. Ook leidde hij ze in Lazarus huis waar zijn moeder begraven was. En de broeders van het hospitaal vertelden hem de heiligheid van zijn moeder Sint Sybilla. Och wat vlijtige devotie had Filips in het horen van dat heilige leven van zijn moeder, hoe devoot dat ze de arme zieken diende en zichzelf niet achtte, nog haar hoge geboorte, niet tegenstaande dat ze eens een koningsdochter van Jeruzalem was. Toen Filips 4 dagen in Jeruzalem geweest was en had gebiecht en het heilig sacrament ontvangen en allen die met hem waren hun tribuut betaald hadden, proviand genomen en tolken gehuurd hadden om naar Sinai te trekken toen gaf de patriarch hen de zegening, A pena et a culpa. Agylas, de koning van Jeruzalem, vernam dat Filips de zoon was van Sybilla de koningsdochter van Jeruzalem en ook de zoon van Diederik van Elzas, die een strijd voor Jeruzalem hiel schofferen waar 120 000 Saracenen bleven. Hij was zeer verstoord en zicht een subtiele handigheid om Filips en zijn volk te schofferen en te vermoorden in het terug keren van de Sinaï. En hij ontbood zijn broeder Nobylioen, koning van Abelijnen, hoe dat Saladin een grote zotheid gedaan had zonder raad of advies vrijgeleide te geven aan 6 0000 personen, dappere edele christenlieden. En zijn ook gekomen om te wreken de dood van de koning van Jeruzalem en van Samaria en van de christenen die we net verslagen hebben en ik vrees dat deze Filips meer volk te Akers heeft. En hij is hier gekomen om het land te bespieden en ons te bevechten en om ons de kroon af te winnen die uw ooms hadden. Ik raad aan dat als ze teruggekomen zijn van Sinai dat we hem opwachten bij de vloed Jordaan want ze zijn ongewapend dat we ze allen verslaan. Toen sprak Nobylioen, koning van Abelijnen, ik zal mijn bastaard genaamd Nobyliter, ter Jordaan zenden met 5000 gewapende mannen en dat op de 10de dag zodat hij van de Jordaan niet scheidt en dat hij ze allen met het zwaard verslaat. Dit hoorde de patriarch en zond boden tot de bisschop en tot de koning van Akers dat ze haastig boden zouden zenden naar Filips van Elzas en hem en de zijne waarschuwen dat ze in het terug komen hun tolken verlof zouden geven en die goed betalen en dat hij de weg van de Jordaan en Jeruzalem laten zou want de koning van Jeruzalem en de koning van Abelijnen, zijn broeder, heft ze laten bespieden en wacht ze op met 5000 om ze allen te verslaan en dat ze komen zouden met de bode die hen de naaste weg zouden wijzen over Caesarea om naar Akers te trekken. Toen ze hun [fol. xxviij.r] pelgrimage gedaan had te Sinai en drie dagreizen gedaan hadden in het terug keren naar Jeruzalem kwamen de boden hen tegemoet. Deze bode kwam tot Filips en gaven hem te kennen hoe men hen opwacht ter Jordaan wel met 5 of 6000 mannen die de koning van Jeruzalem en de koning van Abelijnen daar gelegd hadden om hem en al dat met hem was te verslaan. Filips van Elzas bij raad van de bode betaalde goed zijn tolken en gaf ze verlof en de bode van Akers bracht Filips in Caesarea neffens de berg van Libanon. En daar staan twee fonteinen, de ene heet Jor en de andere Dan, aldaar de beken verzamelen waarvan de rivier heet de Jordaan. Filips die in Caesarea was gingen hij en zijn gezelschap baden in de vloed Jordaan waar Sint Jan onze heer in doopte en Filips nam een zwaard en maakte daar wel 300 schildknapen ridders die hij allen de ridderlijke slag gaf met het platte van zijn zwaard tussen hun schouders. Item, voor deze tijd waren de tolken gekomen ter vloed Jordaan en vonden daar Nobyliter, de bastaard van de koning van Abelijnen met 6000 mannen goed voorzien van wapens. Ze spraken met Nobyliter die hen vroeg naar de pelgrims. De tolken zeiden, ze waren goed betaald en ze hadden verlof en de pelgrims waren getrokken over Caesarea naar Akers. Toen beval hij de tolken dat ze haastig zouden gaan naar Jeruzalem en het zijn vader zeggen de koning van Abelijnen en zijn oom de koning van Jeruzalem dat ze met hun volk haastig te Caesarea wilden wezen.

Hoe Nobiliter des Conincx sone van Abelijnen, Phelips van Elsaten met sinenpelgryms, vewachtende op den wech, wt Cesarien reysende naer Akers, ende hoe Phelips hem verslouch. [fol. xxviij.v]

ALs Phelips drye daghen wel gherust hadde in Cesarien, endehem ghestelt hadde inden wech van Akers eene mijle vanCasarien, so es daer ghecomen Nobiliter van Abelijne, die welcke ghinck hauwen ende slaen vp die pelgrimmen. Ende die bode van Akers toochde den saueconduyt brief vanden Saladijne. Nobyliter nam den brief ende schuerdene in sticken, ende stack den bode doot. Phelips van Elsaten dit siende endePieter die Graue van Beunen sinen broedre Hughe die Graue van Tarascon Eeuwoudt de here van Ardanen, ende die Graue van Henegauwe, sy stelden hem ter weerre met huer lieder gheselscap ende vochten vromelicke, aenroepende die hulpe gods. Die graue van Beunen wierp Nobiliter ter nedre van sine peerde, twelcke was een dromedarius, ter stont Phelips sijn broeder vallende vp nobiliter, dan dat edele ende costelicke sweerdt van nobiliter ende stackene doodt, die sommeghe vanden Sarazijnen vloden, die sommeghe waren seer ghewondt daer bleeffer wel drie duysent doodt vanden vijf duysent diere waren. Ende Phelips beual datmen sommeghe vanden eerlicsten sarazijnen vp houden soude, dese nyeumare quam hoe datmen den pelgrimmen sulc vploop ghedaen hadde sonder redene, ende hoe dat den saufconduyt brief van Nobiliter ghescuert was Des nieumare ghinc varre ende breet, ende phelips ghinc wederte cesarien rusten.iij.daghen, om te veruarschene sine lieden, die som seere ghewont waren, metsgaders dat si gheene wapene aen en hadden, des anderdaechs naer dat Nobiliter verslegenwas, so comt die nieumare aen den coninck van Iherusalem, ende aen sinen broeder, den coninc van Abelijnen, die alte seere rauwich waren, horende vanden doot van sinen sone Nobiliter. Ende vergaderden met groter haest, bet dan.xiiijm.sarasijnen in Ihrlխ, onder Agarenen, egyptianen, Araben, Suryanen, endequamen haestelick met haren heercracht, onder den berch vanLybano, ende stelden daer tenten, pauwelioenen daer phelips des ander daechs lijden soude Phelips van elsaten, ende graue van Vlaendren meende te Akers waert te treckene, ende also voort naer vlaendren. Ende als Phelips iij.mijlen van Cesarien ghetrocken was, so comt dye coninc van Abelijnen vp hem met sinen heercrachte, ende sprac phelips toe in sijnder talen, seggende. O ghy valsche verraders ende moordenaers, hu vader Diederic van elsaten slouch mijnen vadre, mijne ooms, ende die meeste van onsen geslachte doot van Sardanay, ende roofde alle huerlieder goet. Ende nv comt ghi, dye sijn sone sijt, ende hebt dat edel bloet, mijnen sone Nobyliter versleghen, sinen schilt gherooft, sine wapene ende sijnen Dromedaris, ende sijn sweerdt, ende hebt den vroomsten van Ihrlխ ende van al Abelijne versleghen. Dit sal ic weder bi crachte van hu hebben, ende hu quader doot doen steruen. Phelips dit horende, beual hem gode deuotelic, knielende ter eerden, aenroepende dye hulpe gods ende sijnder ghebenedijder moeder Marie, ende alle gods helegen. Ende ordonneerde eenen cry, die hi ende die sine roupen souden, welcke was Helpt god ende dat helich graf. Endedie walsche riepen. Aydez nous dieu et le sainct se pulcre, endedie dat nyet en riepe, datmenne doot slouge. Ende hy stille staende, gelijc eenen muere, ende grimmende gelijc eene Lybaert, Ende Phelips voren staende, ende sijn broedre Pietre den graue van Beunen, ende achtre Eeuwout van Ardanen, endedie graue van Henegauwe. Die coninc van Abelijne maecte vier scharen. In die eerste schare was hi, ende quam den graue Phelips vp. Dye eerste battaelgie was vanden coninc vanAbelijnen, ende daer was gheuochten bet dan.iiij.heuren lanc. Ende hendelicke, die coninc van Abelijnen was daer gheuelt, ende terstont die graue phelips woelde hem dat sweert vansinen sone, vanden fondamente totter herten toe in sinen buyc, seggende. Ghi swoert dat ghi dat sweert van huwen sone weder hebben sout, ghi hebbet nv, houdetwel, ghi hebbet mijne ooms, mijnder moeder broeders doot ghesleghen, den coninc vanIhrlխ, ende den Gouuerneur, ghi hebt dye crone van Ihrlխ ghenomen, hemlieden ende huerliederlant gheusurpeirt, en god wille, ic sal een lijcteeken van hu houden, want huwe wapene is eenen swarten leeuwe, ende die heb ic vp hu ghewonnen, endesallen voeren Ic ende mijne naercommers, teender memorie dat ic hu verwonnen hebbe, welcken schilt was van kelen, het velt met eenen quartiere [fol. xxix.r] bouen van goude, met eenen Liebaert, clemmende van sable. Ende Phelips seyde, weert hu ghi quaet valsch Tyrant, dienstknecht des viants vander hellen. Doen beual Phelips datmen roupen soude den cry, die hi gheordonneert hadde, endeso wie dat nyet seggen en constein duytsche, of in fransoyse, helpt god ende thelich graf, datmense doot slaen soude. Binnen corter tijt god van hemelrijcke halp den graue Phelips, so dat die drie scharen vanden sarasijnen wel naer al tonder waren, endeden meesten hoop al doot ghesleghen, wel tot.xim.toe. Doe beual phelips datmen alle die ghequetste, dye edele waren, datmendye vp houden soude als prysoeniers, omme dat si soudenmoghen voor den Saladijn, vertooghen die warachtigheyt vanden vplope, dye den pelgrymmen ghedaen was, ende wat si ghedaen hadden, dattet was vp huerlieder verweeren. Daer ghecreech phelips wel.vijc.edele sarasijnen, die gequetst waren, alle ouer prysoeniers, ende alle haer lieder costelijcke yuweelen, die seer vele waren, ende die costelicke tenten endepauwelioenen vanden coninck van Abelijnen, ende alle die beste wapenen vanden coninc.Phelips oom, ende vanden groten endemachteghe Amyralen, ende alle die machtege sarasijnen. Endehy track met sinen prysoeniers, ende met sinen edelengheselscepe, ende metten schatte die hi inden wijch ghecreghen hadde, te Akers waert, ende daer was hy met groter eeren ontfangen vanden tween coninghen, den coninc van Akers, endevan slauonyen. Phelips gaf den coninc van akeren die prysoeniers, sinen wille daer mede te doene, ende nam oerlof aen die.ij.voorseyde coninghen, ende hy trac met sinen scepen te vlaendren waert, ende die coninc van slauonyen, Ioris ghenaemt, gheleede den graue phelips tot Creten, in grieckenlant, ende hi beghifte noch grotelic den graue Phelips, ende hy voorsachene van vytalyen ende prouanche ghenouch, om daer mede te commene tot Lisseboene in Poortegale.

Hoe Nobyliter, de zoon van de koning van Abelijnen, Filips van Elzas met zijn pelgrims opwachtte op de weg die uit Caesarea reisde naar Akers en hoe Filips hem versloeg. [fol. xxviij.v]

Toen Filips drie dagen goed gerust had in Caesarea en zich gesteld had op de weg van Akers een mijl van Caesarea zo is daar gekomen Nobyliter van Abelijnen die ging hauwen en slaan op de pelgrims. En de bode van Akers toonde de vrijgeleidebrief van Saladin. Nobyliter nam de brief en scheurde het in stukken en stak de bode dood. Filips van Elzas zag dat en Pieter, graaf van Boulogne-sur-Mer zijn broeder, Hugo de graaf van Tarascon, Eeuwout, heer van Ardennen en de graaf van Henegouwen stelden zich te verweer met hun gezelschap en vochten dapper en riepen de hulp in van God. De graaf van Boulogne-sur-Mer wierp Nobyliter ter neer van zijn paard, wat een dromedaris was, terstond viel Filips op Nobyliter, nam dat edele en kostbare zwaard van Nobyliter en stak hem dood en sommige van de Saracenen vlogen en sommigen waren zeer gewond en daar bleven er wel 3000 dood van de 5000 die er waren. En Filips beval dat men sommige van de fatsoenlijkste Saracenen ophouden zou. Dit nieuws kwam hoe dat men de pelgrims zoՠn oploop gedaan had zonder reden en hoe dat de vrijgeleidebrief van Nobyliter gescheurd was. Dat nieuws ging ver en breed en Filips ging weer te Caesarea rusten 3 dagen om zijn lieden te verversen die soms zeer gewond mitsgaders dat ze geen wapens aan hadden. De volgende dag nadat Nobyliter verslagen was zo kwam dat nieuws aan de koning van Jeruzalem en bij zijn broeder de koning van Abelijnen die al te zeer rouwig waren en horde van de dood van zijn zoon Nobyliter. En verzamelde met grote haast meer dan 14 000 Saracenen in Jeruzalem waaronder Agarenen, Egyptenaren, Arabieren, Syriers en kwam haastig met hun legermach, onder de berg Libanon en stelden daar tenten, paviljoenen waar Filips de volgende dag voorbij zou gaan. Filips van Elzas, de graaf van Vlaanderen, meende te Akers waart te trekken en alzo voort naar Vlaanderen. En toen Filips 3 mijlen van Caesarea vertrokken was zo kwam de koning van Abelijnen op hem met zijn legermacht en sprak Filips toe in zijn taal en zei. O gij valse verraders en moordenaars, uw vader Diederik van Elzas sloeg mij vader, mijn ooms en de meeste van ons geslacht dood van Sardanay en roofde alle hun goed. En nu komt gij die zijn zoon bent en hebt dat edele bloed, mijn zoon Nobyliter verslagen, zijn schild geroofd, zijn wapens en zijn dromedaris en zijn zwaard en hebt de dapperste van Jeruzalem en van alle Abelijnen verslagen. Dit zal ik weer met kracht van u hebben en u een kwade dood laten sterven. Filips hoorde dit en beval hem voor aan God en knielde ter aarde en riep de hulp van God aan en zijn gezegende moeder Maria en alle Gods heiligen. En ordonneerde een gekrijs die hij en de zijne roepen zouden, welke was Help God en dat heilige graf. En de Walen riepen. Aydez nous dieu et le sainct se pulcre, en die dat niet riepen dat men hen dood sloeg. En hij stond stil gelijk een muur en gromde gelijk een leeuw., En Filips stond voor en zijn broeder Pieter de graaf van Boulogne-sur-Mer en achter Eeuwout van Ardennen en de graaf van Henegouwen. De koning van Abelijnen maakte vier scharen. In de eerste schaar was hij en kwam naar graaf Filips. De eerste slag was van de koning van Abelijnen en daar was gevochten meer dan 4 uren lang. En handig, de koning van Abelijnen was daar geveld en terstond woelde graaf Filips hem dat zwaard van zijn zoon van het fundament tot het hart toe in zijn buik en zei;’Ge zwoer dat ge dat zwaard van uw zoon terug zou krijgen, ge hebt het nu, houdt het goed, ge hebt het mijn ooms, mijn moeder broeders dood geslagen, de koning van Jeruzalem en de gouverneur, ge hebt de kroon van Jeruzalem genomen, hen en hun land toegeigend en God wil ik zal een teken van u houden want uw wapen is een zwarte leeuw en die heb ik op u gewonnen en zal het voeren ik en mijn nakomelingen tot een memorie dat ik u overwonnen heb’. Welk schild was van kelen, het veld met een kwartier [fol. xxix.r] boven van goud met een leeuw klimmend van sabel. En Filips zei, weert u gij kwade valse tiran, dienstknecht van de vijand van de hel. Toen beval Filips dat men roepen zou het gekrijs die hij geordonneerd had en zo wie dat niet zeggen kon in Duits of in Frans help God en het heilig graf, dat men ze dood zou slaan. Binnen kort hielp God van hemelrijk graaf Filips zodat de drie scharen van de Saracenen allen ten onder waren en de grootste hoop dood geslagen wel tot 11 000 toe. Toen beval Filips dat men alle gekwetsten die edel waren dat men die ophouden zouden als gevangene omdat ze zouden mogen voor Saladin de waarheid tonen van de oploop die de pelgrims gedaan was en wat ze gedaan hadden en dat het was om hun verweer. Daar kreeg Filips wel 700 edele Saracenen die gekwetst waren, allen voor gevangenen en al hun kostbare juwelen, die zeer veel waren, en die kostbare tenten en paviljoenen van de koning van Abelijnen en alle beste wapens van de koning, van Filips oom en van de grote en machtige admiralen en machtige Saracenen. En hij trok met zijn gevangenen en met zijn edele gezelschap en met de schatte die hj in de strijd gekregen had te Akers waart en daar was hij met grote eer ontvangen van de twee koningen, de koning van Akers en van Slavoni. Filips gaf de koning van Aker de gevangenen om zijn wil daarmee te doen en nam verlof aan die 2 koningen en trok met zijn schepen te Vlaanderen waart en de koning van Slavoni, Joris genaamd, begeleide graaf Filips tot Kreta in Griekenland begiftigde nog zeer graaf Filips en hij voorzag hem van voedsel en proviand genoeg om daarmee te Lissabon te komen in Portugal.

Endephelips commende in Poortegale, met sinen gheselscepe, was daer seer eerlicken ontfangen vander coninginne Machtilt, die wedewe was vanden coninc van Poortegale. Ende die spaengaerden, ende meer andere, die van Phelips rudderghesleghen waren, inder fluuie Iordane, vertelden die auentuere die hemlieden gheschiet was in Slauonyen, in Suryen, endevanden twee wijghen, int wedercommen van Synay. Ende die coninginne verhorende die vromigheyt ende die edelheit vanden graue phelips, byden rade van hueren edelen, soe begeerde si hem teenen manne, in dien dat hi huwen soude. Het was aen hem versocht, ende antwoorde dattet wel sinen wille was, metsgaders dat hi noyt gheen kindren en hadde ghehadt, ende om dat hi soude mogen een oeyr in Vlaendren laten. Aldus so consenterde hijt, in dien datse in vlaendren wilde commenwonen, want si hadde.ij.knapelicke kijndren, ende men mochte den eenen coninc van Poortegale maken, ende den ioncxstenheer van Algarve, Dese condicie verstaende die coninginne machtilt, conserteirder inne, ende thuwelick ghinck voort, endemen hilt die brulochtfeeste in poortegale, wel een maent lanc gheduerende, Sommege van phelips lieden voeren tharen lande waert, ende die graue Phelips liet alle sine yuweelen laden in die schepen vander coninghinne sinen wijue, om met haer te Vlaenderwaert te commene. Ende die coninginne voorsach Phelips van.iijc.peerden, ende quamen al ouerlandt te samen, phelips, ende Pieter sijn broeder, die graue van Beunen, die graue van Henegauwe, dye here van Ardanen, ende van Trascoene met haren ghesinde, voeren tot Vlaendren toe, verbeydende die bruyt van phelips. Ende als sise wel een maent verbeyt hadden, so quam die coninghinne met drie schepensonder meer in Vlaendren, met alte groter auentueren gheuaren, ende die andere scepen, tot xiiij.toe, metten yuweelenende wapenen, die hi vercreghen hadde vp die sarasijnen, endeooc alle yuweelen ende den schat vander coninginne, waren alle gherooft ende ghenomen vanden heeren van Normandeyen, ende dat was ghedaen, omdat graue Phelips daer te voren in Normandyen quam, ghewapender hant vp den zeecant, endevinc die sciplieden, ende verbarnde die scepen, ende dorpen. Hier omme deden die Normans dit in wederwraken. Item die heeren van Normandyen wierpen der Coninghinne lieden al ouer boordt, ende dat goet ende alle die schepen vander coninghinne waren gheuoert te Chiereburch. Alle dese voorseyde dingen quamen den graue Phelips ter ooren, endewie die princepaelste personaedgen waren, dye dit ghedaenhadden. Het was eerst Galyaen die [fol. xxix.v] Bosscaert vanden eerdtsbisschop van Rouwaen, die bastaert vanMonfoort, Gillis sgrauen sone van Heu, Abel sheeren broeder van Gournay, Floreins sgrauen sone van Heureus, Aelbrecht sgrauen sone van alenchon ghenaemt Andruet, Alfraet tsgrauen bastaert van Arlcourt. Ende elc van dese hadde iij.of.iiij.galleyen, ende in elc.xxv.ghesellen van wapenen. Phelips dit verhorende, dat aldus sijn goet gherooft was, ende tvolck van sinen wijue ouer boort gheworpen, hi swoer ende beloefde bi sinenrudderschepe, sijnder bruyt der coninginne, haer goet te doensouckene, ende die roouers te ghecrijghene, ende iusticie daer ouer te doene, ende byder hulpe Gods sijns wijfs goed weder te ghecrijgene huyt Chyerburch. Dit ghesworen hebbende, so quamdaer een goede nyeumare, dat huyt Prusen ende huyt Denemarcken waren ghecommen.xxviij.schone grote schepen, gheladen met alle manieren van goede Die graue phelips ontboot den graue van Hollant vp alle vrientschepe die hi hem doen mochte, dat hi hem wilde senden.iijc.vrome sciplieden, stout van lijue ende zeecondich, ende fray, omme te scepe te vechtene. Dye welke quamen tot den grauen Phelips, Men ghecreech bi vrientscap alle die grote scepen van prusen, met haren scipheren. Ende die graue Phelips dede alle die scepenmannen, ende voeren, twee en twee, drye ende drie te gadere, al verscheeden.iiij.of vijue boochschoten verscheeden, deen vanden anderen Ende als si quamen in normandyen bi eerfleur, elc schip was bouen gheladen op die solders of si vul coopmanscepe gheweest hadden, ende elc schip hadde bouen vp den mast, die wapene van Vlaendren, ende daer en was anders niet inne, dan in elc scip.lxx.of lxxx.vromer mannen vanwapenen. Ende dye schepen waren op die boorden ende vp dye rouwen al begoten met olyen. Ende als men sach die ghelijcke deelders van Normandyen, so begonsten dese schepen, alsmense van herfleur wel sien mochte, verscheeden te varene, of si in diueersche plaetsen hadden willen wesen. Ende als viere van svoorseyde grauen scepen leden waren, of si hadden willenvaren te Cornuwaelge, ende drie vanden minsten schepen hebbende dye wapene van Vlaendren, bleuen stedevast liggende bi heerfleur. Dit ghewaer wordende dese vij.capiteynen der galleyen van Normandyen, Willeboordt, Gillis, Abel, Floreins, Elsaert, ende Adelbrecht, quamen met.xvi.gallyoten, enderoeyden naer dese voorseydede.iij.schepen. Dit siende dese drie scepen, voeren ter zeewaert inne, als of si hadden willen vlien, ende dye gallyoten roeyden alle vaste achter, wat si mochten, ende die viere schepen die voren waren, daer die graue Phelips in was, keerden weder, ende quamen om te helpene den drien schepen, ende omringden die gallyoten vanden Fransoysen, ende vanden Normans, van die welcke, die sommege ghespronghen waren, in die drie eerste schepen, maer si warenso glat vander olye, dat sijer nyet vp ghestaen en consten, maer vielen ende gleden neder, ende gauen hem alle gheuanghen. Ende die prusenaers metsgaders den hollanders, ende dye vlaminghen ghecreghen bet dan.iijc.ghesellen vanden Normans, ende men bandt hemlieden handen ende voeten te gadre, endemen dede hemlieden of, haer lieder parreure, welcke parruerenwaren swart, ende die luchter mauwe wit, ende dye rechter mauwe root, ende die capproenen root, ende phelips vanElsaten, beual datmense al in Vlaendren voeren soude, ende in diueersche steden, casteelen, ende sloten in vangenessen leggensoude.

En Filips kwam in Portugal met zijn gezelschap en werd daar zeer fatsoenlijk ontvangen van koningin Machtilt, die weduwe was van de koning van Portugal. En de Spanjaarden en meer anderen die van Filips ridder geslagen waren in de vloed Jordaan vertelden het avontuur die hen geschied was in Slavonië, in Syrië en van de twee strijden in het terugkomen van de Sinaï. En de koningin hoorde de dapperheid en de edelheid van graaf Filips, bij de raad van haar edelen zo begeerde ze hem tot een man, indien dat hij huwen wilde. Het was aan hem verzochten antwoorde dat het wel zijn wil was mitsgaders dat hij nooit geen kinderen had gehad en omdat hij een erfgenaam in Vlaanderen zou aten. Aldus zo stemde hij toe indien dat ze in Vlaanderen wilde komen wonen, want ze had 2 jongetjes en men mocht de ene koning van Portugal maken en de jongste heer van Algarve. Deze conditie verstond koningin Machtilt en stemde erin toe en het huwelijk ging voort en met hield het bruiloftsfeest in Portugal dat wel een maand lang duurde. Sommige van Filips lieden voeren tot hun land waart en graaf Filips liet al zijn juwelen laden in de schepen van de koningin, zijn wijf, om met haar te Vlaanderen waart te komen. En de koningin voorzag Filips van 300 paarden en kwamen tezamen over land, Filips en Pieter, zijn broeder, de graaf van Boulogne-sur-Mer, de graaf van Henegouwen, de heer van Ardennen en van Tarascon met hun gezin voeren tot Vlaanderen toe en wachtten op de bruid van Filips. En toen ze wel een maand gewacht hadden zo kwam de koningin met drie schepen zonder meer in Vlaanderen met al te grote avonturen gevaren en de andere schepen tot 14 toe met de juwelen en wapens die hij verkregen had op de Saracenen en ook alle juwelen en de schat van de koningin waren allen geroofd en genomen van de heren van Normandi en dat was gedaan omdat graaf Filips daar tevoren in Normandi kwam gewapende hand op de zeekant en ving vele scheepslui en verbrandde de schepen en dorpen. Hierom deden de Normandir dit in weerwraak. Item, de heren van Normandi wierpen de lieden van de koningin allen over boord en dat goed en alle schepen van de koningin waren gevoerd te Cherbourg. Al deze dingen kwamen graaf Filips ter oren en wie de belangrijkste personen waren die dit gedaan hadden. Het was eerst Galyaen [fol. xxix.v] Bosschaert van de aartsbisschop van Rouen, de bastaard van Montfoort, Gillis, de zoon van de graaf van Huy, Abel, de broeder van de heer van Gournay, Floris, de zoon van de graaf van Heureux, Aelbrecht de zoon van de graaf va Alenon, genaamd Andruet, Alfraet, de bastaard van de graaf van Harcourt. En elk van deze had 3 of 4 galeien en in elk 25 gezellen van wapens. Filips die dit hoorde dat aldus zijn goed geroofd was en het volk van zijn wijf overboord geworpen zwoer en beloofde bij zijn ridderschap zijn bruid de koningin haar goed te laten zoeken en de rovers te krijgen en justitie daarover te doen met de hulp van God het goed van zijn wijf terug te krijgen uit Cherbourg. Toen hij dit gezworen had zo kwam daar goed nieuws dat uit Pruisen en Denemarken gekomen waren 28 mooi grote schepen geladen met alle soorten van goederen. Graaf Filips ontbood de graaf van Holland op alle vriendschap die hij hem doen mocht dat hij hem wilde zenden 300 dappere scheepslui, stout van lijf en zeevaardig en fraai om per schip te vechten. Die kwamen naar graaf Filips. Men kreeg vriendschap van alle grote schepen van Pruisen met hun schippers. En graaf Filips liet alle scheepslui en voeren twee en twee, drie en drie tezamen alle gescheiden 4 of 5 boogschoten gescheiden, de ene van de andere. En toen ze kwamen in Normandi bij Barfleur was elk schip boven geladen op de zolders of ze vol koopmanschap geweest waren en elk schip had boven op de mast de wapens van Vlaanderen en daar was niets anders in dan in elk schip 70 of 80 dappere mannen van wapens. En de schepen waren op de boorden en op de ra allen begoten met olie. En toen men zag de gelijke smaldelen van Normandi zo begonnen deze schepen toen men ze van Barfleur goed zien mochten gescheiden te varen of ze in diverse plaatsen hadden willen wezen. En toen vier van deze schepen van de graaf gegaan waren of ze hadden willen varen te Cornwall en die van de kleinste schepen hadden de wapens van Vlaanderen bleven standvastig liggen bij Barfleur. Dit werd gewaar de 7 kapiteins van de galeien van Normandië, Willeboordt, Gillis, Abel, Floris, Elsaert en Aeelbrecht kwamen met 16 galeien en roeiden naar die 4 schepen. Dit zagen die vier schepen en voeren ter zeewaarts alsof ze hadden willen vlieden en de galeien roeiden er sterk achter wat ze mochten en de drie schepen die voor waren waar graaf Filips in was keerden terug en kwamen om te helpen de drie schepen en omringden de galeien van de Fransen en van de Normandiërs waarvan sommige gesprongen waren in de drie eerste schepen, maar ze waren zo glad van de olie zodat ze er niet op staan konden, maar vielen en gleden neer en gaven hen allen gevangen. En die van Pruisen mitsgaders de Hollanders en de Vlamingen kregen meer dan 300 gezellen van de Normandirs en men bond hen handen en voeten tezamen en men deed hen af hun versiering die zwart waren en de linkermouw wit en de rechtermouw rood en de hoofddeksels root en Filips van Elzas beval dat men ze allen in Vlaanderen voeren zou en in diverse steden, kastelen en burchten in gevangenis leggen zou.

Item dese Normans hadden trompetten. Die principaelste behilt die graue phelips bi hem, ende die principaelste vandengalleyen metten wapenen van heu, Alenchon, monfoort, arycoert, ende Eureux bouen huyt stekende. Die Noormansche wapenen die brochten si met hemlieden, ende dye graue Phelips beual den Vlaminghen, dat si souden aen doen die parreurenvanden ioncheren, ende vanden Normans die te vlaendre ghevanghen voeren. Ende als hi quam tusschen Herfleur endeEureux, so saghen die vlaminghen daer liggen drie spaensche schepen, gheanckert, vul goedts van comanschepen, in de welcke waren wijnen, olye ende fruyt, yser, amandelen, dadelen, ende ooc cordewaensche vellen, ende int schip waren.vii.Spaengaerden, die gheuanghen waren, ende mettenvoeten ghesloten in eenen bloc, ende hadden yseren boeyen aendie dien, ende aen die handen. Ende die graue Phelips vraechde hemlieden, waer omme dat si gheuanghen waren, sy seyden, omme dat si met harer coopmanschap wouden in Vlaendrenvaren, ende vraechde hem [fol. xxx.r] lieden wiese vinc. Sy seyden die ionchere daer vanden lande in sulcker mannieren ghecleedt so si hem seyden, ende hi vraechde hoe langde dat si gheuanghen hadden gheweest, si seyden vanghistren ter vespertijt, ende in die twee schepensijn.xviij.ghesellen die de schepen wachten. Die graue Phelips dede die spaengaerts huten blocke doen, ende huten boeyen ende vijnck die.xviij.ghesellen vrome mannen die welcke beleden, dat sy metsgaders huere meesters die te Vlaendrenwaert ghevoert waren bedt dan drye duysent mannen ouerboort gheworpen hadden in die zee ende verdroncken, die Spaengaerden seyden dat si in hare schepen hadden.C.ende.xxviij.mannen, vanden welcken die.C.ende.xxi.doot ghesleghen waren ende verdroncken, endeden meesten deel leuende ouer boort gheworpen. Die graue gaf den spaengaerden al haer lieder goedt, ende xviij.vanden moyaerdts vanden normans sandt hi met ghebonden handenende voeten te vlaender waerts, met twee van sinen schepen wel verwaert met.lx.prusenaers, die.G.Phelips ghenakende chierburch beual den trompetstekers dat si smorgens voor die sonne het trompet souden steken, ende die wachters vander hauene van chierburch siende dye galleyen van normandyen met haren wimpelen ende bannyeren, ende ooc horende densoon van huerlieder trompetten, so deden si haestelicken die baelien opene ende die poorten van der hauene van chierburch, ende die graue sijnde binder hauene ende binden poorten vanchierburch, dede den poortier ende alle die wakers dootslaen, ende alle dat sy in haren wech vonden totter maerct toe dat versloegen si al ten sweerde. Ende sommeghe vanden poorters tgrote gheruchte horende stonden vp, ende quamen tot hare veinsters. Die.G.dit siende, dede vp smijten haerlieder deuren ende veinstren, ende deidse vangen een grote quantiteyt vandenmachtichsten vander stede. Ende die.G.Phelips vraechde hemlieden, waer sijn goet was, ende al den schat vanderconinginne van poortingale sijn wijf. Die van chierburch hemlieden excuserende, seyden, al wast so dat den schat vandervoorseyde Coninginne, daer in die stadt was. Die graue vanAlenchon ende van Eerycoert, die daer ghetijdelick plaghen te ligghene, die hadden dat al in haer lieder woonsten. Ende dye graue Phelips vant al sijn goet, ende alden schat, ende yuweelen vander Coninginne in dye twee huysen vanden twee voornoemde heeren. Die.G.phelips roofde die stede, ende namalle die rijckste poorters gheuangen, ende quam also te vlaenderwaert, metten prusenaers, ende hollanders, endezeelanders, die met hem huer lijf gheauentuert hadden, endebedanctese seere, ende betaelde hemlieden huerlieder saudye, so eerlic dat sijs hem grotelic bedancten, want hy hemliedenmeer gaf dan si begheerden. Ende doe voeren sy met ghemake te haren lande waert. Ende als die graue bi Vlaendren was, hy beual sommege vlaminghen, als si metter vlote van Vlaendrenvaren souden, ter baye om sout, ofte te rudseele om wijn, dat si dan tvier steken souden in die stede van Chierburch, twelc also corts daer naer ghedaen wort. Die coninc Phelips vanVranckerijcke dit verhorende dat phelips van elsatenChierburch gherooft hadde ende gedaen verbarnen, ende dye rijckste poorters gheuanghen, ende te Brugghe gheuoert, endegheleyt inden ghijselsteen, ende ooc sommeghe edele vanNormandyen gheuanghen, ende in Vlaendren gheuoert, endeghedaen leggen, in diueersche vangenessen. Daer omme die coninck van vranckerijcke, in spijte van phelips van elsaten, so nam hi phelips die drie heerscepyen, te wetene Vlaendren, vermandoys, ende Artoys, ende hi leydet al tsijnder taflen, endededene bannen huyter crone van Vranckerijcke, ende die Coninginne van vranckerijcke sijn wijf, in spijte vanden graue phelips heuren oom die verboot hy sijn hof, ende sijn pallays, ende in sijn oghen yet te commene, want hi en wildese sien noch hooren, ende was gheleedt huyter stede van Parijs, ende ooc die stede van Parijs was heur verboden. Dese coninginne elizabeth, die welcke was phelips van elsaten susters dochtre, diese hadde by boudin van Henegauwe, omme dies wille dat dese edele coninginne so smadelic versteken was huyt Parijs, ghinc wonente Senlijs, ende diende daer den vppersten coninc.vanhemelrijcke seer deuotelic, ende hoorde daer dye.vij.ghetijden alle daghe in onse vrauwen kercke te Senlijs, ende ghinc des woensdaechs, svrydaechs ende tsaterdaechs baeruoets ter kercken, ende vastede altijt die voornoemde dagen, ende [fol. xxx.v] vysenteirde dagelicx die arme huysweeken ende gaf hem lieden mildelic aelmoesene ende haer lieder nootdurft van etene endevan drinckene, des sondaechs ende die mesdagen ghinc si alleen ter kercken sonder cnapen, ghelijc eene simpel ambochts vrauwe of dier ghelijcke, ende drouch eenen boucsack aen hueren aerm, daer haer boucken in waren, ende ghinc dicwil inde handt met vele wassen keersen die si voor tcrucefix, voor tbeilde van marie ende voor meer andere helegen stelde, dit siende vele edele lieden, rudders ende schiltknapen, poorters ende andere groote ioncvrauwen, si wierden gheport ter duecht huut der deuocie die si saghen aen dese edele coninginne, endeleyden som huute ende of, huere huutwendeghe ende pompeuse habytuacien, die coninc van vranckerijcke Phelips diemen hiet monoculus seere verstoordt sijnde vp phelips van elsaten, sandt notable boden te vlaendren waert totten graue phelips, beuelende dat hy hem niet en soude onderwinden vanden voorseyde drie singhoryen, te weten vlaendren, vermandoys ende artoys. Ende dat hi alle die hi gheuanghen hadde huut Normandyen soude vry laten gaen te haren landewaert, ende in dyen hi der contrarye dade, datmen hem vangen soude ende te parijs brenghen, daer soudemen vp hem sulc vonnesse streckenals ouer die ghene die quetsen ende scoffieren, wil dye magesteyt vanden coninc ende sine weerdicheyt, dats gesleipt te sine ende ghequaertiert. Die graue Phelips ontfinck des conincx boden met groter weerdicheit, ende si bleuen ghelogiert in thof vanden.G.Phelips. Ende hi badt hemlieden dat si wilden by hemblijuen.vi.of.vii.daghen, hi soude om den coninc doen aldat hi sculdich ware van doene, ende doe ontboodt die graue Phelips alle die gheuanghenen, die wel som laghen ten damme, endesom te blanckeberghe, te Oostende, ende te duunkercke, ende te borborch, eerst Galyaen den bastaerdt vanden bisschop vanRowaen wel met.xxx.ioncheeren, ende sommeghe rudders, endedye Graue doen sijnde te Biervliet dede daer onthoofden inde presencie van des conincx boden, ende den graue van Alenchon, den bastaert van Rowaen voornoemt, ende die.xxx.ioncheren met sommeghe rudders, ende die.G.phelips beual datmen alle die lichamen van die daer onthooft waren souden binden vp wielen met stercken reepen, ende stellense op hoge masten lancx den zeecant, so datmense van varren sien mochte.

Item, deze Normandirs hadden trompetten. De belangrijkste behield graaf Filips bij hem en de belangrijkste van de galeien met de wapens van Huy, Alenon, Montfoort, Harcourt en Heureux stak hij bovenuit. De wapens van de Normandiërs brachten ze met hen en graaf Filips beval de Vlamingen dat ze zouden aandoen de versieringen van de jonkers en van de Normandirs die te Vlaanderen gevangen voeren. En toen hij kwam tussen Harfleur en Heureux en zo zagen de Vlamingen daar liggen drie Spaanse schepen geankerd vol goederen van koopmanschap waarin was wijn, olie en fruit, ijzer, amandels, dadels en ook vellen van Cordoba en in het schip waren 7 Spanjaarden die gevangen waren en met de voeten in een blok gesloten en hadden ijzeren boeien aan de dijen en aan de handen. En graaf Filips vroeg hen waarom dat ze gevangen waren, zei zeiden omdat ze met hun koopmanschap wilden varen in Vlaanderen en vroeg hen [fol. xxx.r] wie ze ving. Ze zeiden, die jonkheer daar van het land in zoՠn manier gekleed, zo ze hem zeiden en hij vroeg hoe lang dat ze gevangen waren geweest, gisteren te vespertijden in die twee schepen zijn 18 gezellen die de schepen bewaken. De graaf Filips liet de Spanjaarden uit het blok doen en uit de boeien en ving die 18 gezellen dappere mannen die beleden dat ze mitsgaders hun meesters die te Vlaanderen waart gevoerd waren meer dan 3 000 mannen overboord geworpen hadden in de zee en verdronken, de Spanjaards zeiden dar ze in hun schepen hadden 128 mannen waarvan er 121 doodgeslagen waren en verdronken en het grootste deel levend overboord geworpen. De graaf gaf de Spanjaarden al hun goed en 18 van de moordenaars van de Normandirs zond hij met gebonden handen en voeten te Vlaanderen waart met twee van zijn schepen goed bewaard met 60 lieden van Pruisen. Graaf Filips naakte Cherbourg en beval de trompetstekers dat ze ‘s morgens voor de zon de trompet zouden steken en de wachters van de haven van Cherbourg zagen de galeien van Normandië met hun wimpels en banieren en ook hoorden het geluid van hun trompetten en zo deden ze haastig de balie open en de poorten van de haven van Cherbourg en de graaf was binnen de haven en binnen de poorten van Cherbourg en liet de portier en alle bewakers dood slaan en alles dat ze op hun weg vonden tot de markt toe dat versloegen ze alle met het zwaard. En sommige van de poorters die het grote gerucht hoorden stonden op en kwamen naar hun vensters. De graaf zag dit en liet opensmijten hun deuren en vensters en liet een grote hoeveelheid van de machtigste van de stad vangen. En graaf Filips vroeg hen waar zijn goed en al de schat van de koningin van Portugal, zijn wijf. Die van Cherbourg excuseerden zich en zeiden, al was het dat de schat van de koningin, waar in de stad was. De graaf van Alençon en van Harcourt die daar tijdelijk plagen te liggen die hadden dat al in hun woonstee. En graaf Filips vond al zijn goed en de hele schat en juwelen van de koningin in de twee huizen van de twee heren. Graaf Filips beroofde de stad en nam alle rijkste poorters gevangen en kwam alzo te Vlaanderen waart met die van Pruisen en Hollanders en Zeelanders die met hem hun lijf geavontuurd hadden en bedankte ze zeer en betaalde hun soldij zo fatsoenlijk zodat ze hem zeer bedankten want hij gaf hen meer dan ze begeerden. En toen voeren ze met gemak tot hun landen waart. En toen de graaf bij Vlaanderen was beval hij sommige Vlamingen als ze met de vloot van Vlaanderen varen zouden, ter baai van Bourgneuf om zout of te la Rochelle om wijn dat ze dan het vuur steken zouden in de stad Cherbourg, wat alzo kort daarna gedaan werd. De koning Filips van Frankrijk hoorde dat Filips van Elzas Cherbourg geroofd had en laten verbranden en de rijkste poorters gevangen en te Brugge gevoerd en gelegd in gijzeling en ook sommige edelen van Normandi gevangen en in Vlaanderen gevoerd en laten leggen in diverse gevangenissen. Daarom de koning van Frankrijk, in spijt van Filips van Elzas, zo nam hij van Filips de drie heerschappijen, te weten Vlaanderen, Vermandois en Artois en legde dat alles op zijn tafel en liet hem bannen uit de kroon van Frankrijk en de koningin van Frankrijk, zijn wijf, in spijt van graaf Filips, haar oom, die verbood hij zijn hof en zijn paleis en in zijn ogen niet te komen want hij wilde haar zien nog horen en was geleid uit de stad Parijs en ook de stad Parijs was haar verboden. Deze koningin Elisabeth die de dochter van Filips van Elzas zuster die ze had bij Boudin van Henegouwen en omdat deze edele koningin zo smadelijk verstoken was uit Parijs ging ze wonen te Senlis en diende daar de opperste koning van hemelrijk zeer devoot en hoorde daar de 7 getijden alle dagen in onze Vrouwe kerk te Senlis en ging woensdag, vrijdag en zaterdags barrevoets ter kerk en vaste altijd die dagen en [fol. xxx.v] bezocht dagelijks de arme huislieden en gaf hen mild aalmoezen en hun nooddruft van eten en van drinken, zondag en de misdagen ging ze alleen ter kerk zonder knapen, gelijk een eenvoudige ambachtsvrouw of diergelijke en droeg een boekzak aan haar arm waar haar boeken in waren en ging vaak in de hand met vele wassen kaarsen die ze voor het kruis en voor het beeld van Maria en voor meer andere heiligen stelde, dit zagen vele edele lieden, ridders en schildknapen, poorters en andere grote jonkvrouwen en ze werden gepord ter deugd uit de devotie die ze zagen aan deze edele koningin en legden soms uit en af hun uitwendige en pompeuze habijten. De koning van Frankrijk Filips die men monoculus (met 1 oog) noemde was zeer verstoord op Filips van Elzas en zond notabele boden te Vlaanderen waart tot graaf Filips en beval dat hij zich niet zou onderwinden van de drie heerschappijnen, te weten Vlaanderen, Vermandois en Artois. En dat hij allen die hij gevangen had uit Normandi vrij zou laten gaan tot hun landen en indien hij contrarie deed dat men hem vangen zou en te Parijs brengen en daar zou men op hem zoՠn vonnis strekken als over diegene die kwetsen en schofferen, wilde de majesteit van de koning en zijn waardigheid, dat gesleept te worden en gevierendeeld.

Graaf Filips ontving de boden van de koning met grote waardigheid en ze bleven logeren in de hof van graaf Filips. En hij bad hen dat ze bij hem wilden blijven 6 of 7 dagen, hij zou voor de koning doen alles wat hij schuldig was te doen en toen ontbood graaf Filips alle gevangenen waarvan er sommige lagen te Damme en sommige te Blankenberge, te Oostende en te Duinkerke en te Bourbourg, eerst Galyaen de bastaard van de bisschop van Rouen wel met 30 jonkheren en sommige ridders en die graaf die toen te Biervliet was liet daar onthoofden in presentie van de koningsboden de graaf van Alenon, de bastaard van Rouen en de 30 jonkheren met sommige ridders en graaf Filips beval dat men alle lichamen van die daar onthoofd waren zouden binden op wielen met sterke repen en stellen ze op hoge masten langs de zeekant zodat men ze van verre zien mocht.

Vandaer so quam die graue phelips tardenburch, daer dede hi onthoofden Adelberdt sgrauen bastaerdt van Alenchon, in die presencie van sinen vadre, wel met.xl.ioncheeren, ende deidse ooc vp raden stellen, lancx den zeecant. Ende ten Damme wasser ooc eene quantiteyt onthooft. Ende te Blanckenberge ontbootmen die spaeniaerden, dye gherooft hadden gheweist tusschen Herfleur ende Bayeus, ende die iongelingen die des spaeniaerts scepen bewaerden, als sy gheuanghen waren, waer of een was sgrauens sone van Alenchon, van Eureux, vangournay, ende van monfoort. Daer waren si gheexamineirt, in die presencie vanden boden des conincx van Vranckerijcke, ende den graue van Alenchon, ende Aricourt, dat si beuel hadden van haren vadren, die alle princhen of grauen waren in normandyen datmen den commandemente des couicx vanvranckerijcke obedieren soude. Twelc was, soe wat scip dat huyt vlaendren quame, of wat scip dat met eeneger coopmanscap in Vlaendren wilde varen, datmen dat roouen ende nemen soude, ende stelden si hem ter weere, datmense ouer boort worpensoude, ende si kenden daer dat sy bet dan.iiij.duysent lieden dye te Vlaendre waert wesen wilden, verdroncken ende ouer boort gheworpen hadden, onder vlamingen ende ander diuersche cooplieden. Doen spraken daer die spaeniaerden, hoe dat si vanden seluen ioncheeren waren gheuanghen, ende heurlieder goet ende schepen ghearresteirt, ende dat sy waren in dye drie scepen.C.ende.xxviij.mannen vanden welcken warendie.C.ende.xxi.doot ghesleghen ende leuende ouertboort gheworpen, ende si.vij en waren maer bleuen te lijue. Dit horende sconincx boden, ende die twee Grauen waren alte seere beschaemt, ende ghescoffiert. Daer beual die graue Phelips, datmen alle die bastaerden, van heu, van monfoort, vanAricourt, ende die ander alle onthoofden souden, ghelijckmenzeeroouers behoort te iusticierne, ende stellen vp hoghen raden, datse die voorseyde pieraten ende lijckedeelders van varrenmochten sien, Ende voort so beual die graue phelips dat mendie.lxxx ioncheren onthoofden soude, ende ooc daer bi op radensetten, Van Blanckenberge voer hy [fol. xxxi.r] Toostende, ende te Lombaertchye, ende van daer te Duynkercke, ende also voor tot Beunen toe, ende in elcken vandenvoornoemde plaetsen waren een quantiteyt van Normans onthooft, ende daer lancx den zeecant vp raden ghestelt. Dese openbare iusticie aldus ghedaen sijnde, sprac die graue phelips tot des Conincx boden. Ick en ghelooue niet dat onse gheduchte here die coninc van Vranckerijcke oyt yement beual te roouene, of yement te vermoordene, ofte den coopman quaet te doene, te doden, of te vanghene, weduwen ofte weesen te verdruckene, ofte haerlieder goedt te nemene, maer wiste onse here die coninc yeuwers sulcke lieden, als goet prinche ende Ruddere, hi ware schuldich sijn lijf te auentuerene omme dye te crijghene, ende te doene iusticierne, ende te nyeuten te doene, ende midts dat dit die coninck niet ghedaen en heift, so hebbe ic selue dese keyserlijcke iusticie ghedaen als goet ruddere ende ghetrauwe, houdende mijn belofte die ic den keyser beloeft ende gesworen hebbe. Voort soe weit dat ic ter weerdicheyt vanden coninc ontslade die wethouders van Chierburch, die nochtans ooc alle tlijf verbuert hebben, metsgaders dat sy ghedoochden sulcke roouers in haerlieder stede wandelende, ende omme dat si logierden ende herberchden dat gheroofde goet vander coninghinne van Poortingale. Voort ghi twee heren ghi sijt occusoen ende cause dat wel.iiijm.menschen in die zee ouerboort gheworpen sijn, ende dat alle dese edele iongelinghenonthooft sijn, ende ghi lieden hebt huerlieder kindren qualic gheleert, hoe suldy dit voor gode verantwoorden moghen, maer weit ter weerdicheyt vanden coninc, so ontslae ic hu lieden, ende schelde u quijte van huwen costen, ende ghebreict hu lieden yet, dat sal ic hu lieden gheerne doen hebben, ende die graue phelips gaf des conincs boden ghiften ende yeweelen, ende seyde des conincx boden, dat si den coninck wel endeghetrauwelicke vertooghen ende seggen souden tghene dat si ghehoort ende ghesien hadden, ende dat hi yeghen dye coninc noch yeghen die croone van Vranckerijcke nyet misdaen en hadde, noch lijf, noch goet, noch gheen heerlicheden verbuert en hadde, ende dat hi ter weerdicheyt vanden coninc endevander croone die twee grauen voorseyde van Alenchon endevan Erricourt, ende die poorters van Chierburch huyter vangenesse ghelaten ende quijte gheschouden hadde, niet yeghenstaende dat sy nochtan met rechte alle gader oock tlijf verbuert hadden. Ende dat si den Coninc ooc souden seggenbouen allen dingen (midts dat hi in meneghen tijden in Vermandoys niet gheweist en hadde) hi soude cortelinghe commen visiteren wel voorsien sijnde, omme te besiene oft hemyement sijne heerscappye begheerde te nemene, of eenich belet daer inne wilde doen, ende wilt ooc segghen den coninc dat my leedt is dat hy so aerm is, dat hi sijn coninghinne mijn nichte, daer ik oom of ben niet gheuoeden en can, maer heiftse versteken ende verdreuen in spijte van mi, ende laetse gaenalleen ghelijc eenen aermen wijue, dat hijse tot my seynde, endeschelde quijte die steden ende tlandt dat ick met huer in huwelicke gaf, te wetene sint Omaers, Aryen, tlant van guysen, ende alle dat westvlaendren is, ende ic salse selue onderhoudennaer haren staet. Dese boden te Parijs commende tot den coninc van vranckerijcke, vertoochden haer last dat si haddenvanden.G.phelips, ende ooc die voorseyde.ij.grauen vertrockenalle die gheschiede saken den coninc, in die presencie vandenedelen raet vander croone. Ende die van des conincx rade seiden alle ghemeene, datter grote blame was voor den coninc dat hi die weerde edele coninginne die hem drie kinderen ghedreghen hadde, soe smadelic versteken hadde, sondereenege cause. Ende men vertrack daer dye scerpheyt van harenheleghen leuene, van harer deuocie, almoesene, haer ootmoedicheyt, ende haer wercken van ontfarmherticheyt, als waer omme dye coninc last gaf datmense eerlic cleeden soude, ende met groter weerdicheyt weder omme in eenen osbaer bringen soude te Parijs, ende het worde also ghedaen. Dese saken al ghesciet sijnde, Phelips van elsaten ghinc tot deneertsbisscop van kuelen, totten prinche Eeuwout van Ardanen, Boudin van Henegauwe, ende badt hem lieden omme bystandicheyt, om met machte te treckene in Vermandoys, daer hi bin langhe tijt niet gheweest en hadde, noch hem lieden niet gheregiert en hadde Boudin van mons graue van Henegauwe beloefde Phelips te doene bystandicheyt met lijue ende met goede, om sine landen vlaen- [fol. xxxi.v] der, Artois, ende Vermandois te ghebruyckene, die welcke die coninc gheconfisqueirt ende tsijnder tafle gheleyt hadde, endedie graue phelips was wel tot.xijm.mannen sterc, ende die wijle dat die.G.phelips te Kuelen was, ende in ardanen, so quam die coninck van vranckerijcke in vermandoys, ende in allen steden.s.quintens, pyrone, te couchy, te haen te mondidier, endeander casteelen stellende, die in sine hande ende in sine mogenthede. Dyt vernemende die.G.phelips naer dat die coninc weder te Parijs ghekeert was, so quam hi int lant vanvermandois, ende int lant van Artoys, ende men dede hem alle die steden ende sloten opene, maer hi quam te Mondydier die hem wederstonden, ende hy schoot tvier in die stede, ende die vanden casteele dat siende, gauen hem ouer, behoudenhaerlieder lijf. Die coninc vernemende die macht van phelips van elsaten quam te Amyens, ende daer wesende ende horende dye macht vanden rijnschen heren, vloot van daer te Compiengnen, als hy daer was, so ontboot hi alle die edele vannormandyen, dat sy te Compiengnen commen souden omhemlieden te wrekene yeghen phelips van elsaten, ende die coninc ontboot bi hem alle die hem gheraden hadden te confisquierene tlant van vermandoys ende artoys, ende daer inne te stellene nieuwe officiers. Dit vernemende die.G.phelips, ontboot dat commuyn van Vlaendren, twelcke quam bi hem met groten gheselscepe, sonder alleene die van Ghendt die hemexcuseerden seggende, si en wilden yegens die croone niet steken noch vechten. Binnen deser tijt so quamen die vijf grauenvan normandyen, Alenchon, Perhize, Heu, eureux, endearicourt, wel tot xm. starck, maer die.G.phelips creech alle die sloten ende casteelen van Pycaerdyen, eer sy ghecommenconsten te compiengnen totten coninc, ende phelips van elsatendede maken een casteel van houtete couchy, om te siene in compiengnen daer die coninc.lach. Die princen van normandyen vernemende ende siende die behendicheyt vandenG.phelips, rieden den coninc dat hy tenten ende pauwelyoene soude doen slaen vp die riuiere vander Hose yegen Couchy ouere, ende dat die coninc.viij.of.ix.scepen soude doen commenhuut compiengnen, ende doen die coppelen deen aen dander, ende stakitsen met pijlen in die selue riuiere, ende also souden si eene brugge hebben omme te commen aen dander site vanderriuiere, om aldaer te becupene dat heyrcracht vanden.G.phelips Dit worde phelips gheware, dat die Normans met groter macht waren commen huut compiengnen, ende dat die coninc.wilde commen te couchi. Phelips biden rade vanden bisschop vanKeulen, ende Eeuwout van ardanen, ghingen ter stont, als die normans commen waren om den graue te beuechtene smorgens metten dage hemlieden aene, ende die peerden vandennormans waren moede, ende tvolck mede, want si dien nacht ghereyst quamen. Ende in dye battaelie so hadde phelips die victorie. Die.G.van heu ende van persen waren daer doot gheslegen, ende die.G.van eureux vloot met.iiijm.lieden, endedie.G.van alenchon wel met.xviij.rudders worde daer gheuangen, ende bi couchy waren wel byden.vm.normans verslegen, ende.viijm.ghequetst. Daer naer wort wederghecregen dye G.van aricourt, ende dye.ij.grauen Alenchon endeAricourt sandt die.G.phelips te vlaenderwaert metten.xviij.rudders. Ende die van ghendt horende die victorie vanden.G.phelips, kosen wel.vm.vromer mannen wel ghewapent, ende quamen tot den.G.phelips die te Couchi was, ende si lieden binnen.vi.dagen commende te couchy bi nachte, die van Ghendt ghinghen ouer die riuiere, ende sloughen haer tenten ende pauwelioenen ende staken op hooghen scachten die nieuwe wapen van vlaendren die phelips hadde gewonnen bi cesarien onder den berch Libani, den swarten leeu clemmende inden schilt van goude. Ende tsmorgens als die sonne vp rees, ende die coninc.ontwaken wart, horende datmer vlaems sprac, hi sach een nieuwe wapen ende tenten gheslegen tot bi sijndertente vanden vlamingen die hem binnen dier nacht so naer ghecommen waren, ende huut vreesen van haer, vloot die.coninc.met al sinen volcke naer parijs, daer si warenbinnen.vi.of vij.heuren twelc nochtan wel is xix.mijlen van daer hi lach, ende dat huut vreesen vanden Vlamingen. Dit vernemende die.G.Phelips dat die coninc.gheuloden was naer parijs, ghemoedt als een liebaert, trac met sinen volcke te senlijs assaelgierende al dat si inden wech vonden, ende commende te dammaertijn, daer vonden si den.G.albery van dammaertijn, ende sine edele die by hem waren, die vinghen si, ende dedense voeren te vlaender waert. Die vromicheyt vanden.G. [fol. xxxij.r] Phelips was die van parijs, ende ooc alle die fransoisen een gruwen ende een afgrijsen als sy hem hoorden noemen, of datmen van hem sprac, hi deur ghinc ende deur reet al champaengnen ende al vranckerijcke deure, ende niement dorste hem wederstaen. Dese orloge gheduerde.ij.iaren lanc, bi wijlent wast bestant van kersdach totter octaue van.xiij.dach, of van vastenauent totter octaue van paesschen. Die instekers vander oorloghe en waren nyet alleene die normans, omme dat phelips in tijden voor leden hem lieden vind, ende den zeecant bedarf, of om dat hy chierburch scelgierde, ende die zeeroouers onthoofde, maer het waren ooc die.G.van cleermont, Radulf vancouchy, ende die kinderen van Robert clemens, die welcke waren die principaelste ende meeste vanden raetsheren vandenconinc Phelips, ende si meenden, hadde die.G.phelips tondergeweest, si souden die heerscappye van Artois ende vanVermandoys onder hem lieden ghedeelt hebben, ende also vele quaets als die.G.Phelips dede in oost vranckerijcke, also vele quaets deden die Inghelsche in Poitau, ende in gascoengnen, ende in Aquitaniten, steden ende casteelen, cloosters, endekercken verbarnende, ende destruerende, ende si vercrachtennonnen ende ghehuwede vrauwen, ende ionghe maechdekins, sulcke ouerdaet en was noyt niet vele ghehoort noch ghesien, als die Inghelschen daer bedreuen, sulcke allende en was noyt in Vranckerijcke, sichtent den tijt vanden wandelen die al Vranckerijcke wel naer bedoruen. Binnen eenen bestande, so gheuielt dat die coninck van Vranckerijcke al sine ghereetschap maer te met alճijnder macht om vp vlaendre te commene, endedat te destrueirne, ende den.G.phelips te beuechtene, want dye duytsche heren ende die van Ardanen trocken tharen lande waert, dat was ontrent den vastenauent. Dit vernemende die.G.phelips dat die coninck die riuiere vander Ose leden was, om te commene te Amiens. Phelips met al sinen volcke van Vlaendren trac naer Amiens, om den coninc te wederstane. Dat bestant huute sijnde veerthien daghen naer dye octaue vanpaesschen, gheen hope hebbende van payse, maer dat si soudenbataelye hebben yeghens malcanderen, buyten der stede van Amyens, dye coninck ende den graue Phelips.

Sicut deo placuit pax ibidem facta est.

Vandaar zo kwam graaf Filips te Aardenburg waar hij liet onthoofden Adelberdt, de bastaard van de graaf van Alenon in presentie van zijn vader met wel 40 jonkheren en liet ze ook op raden stellen langs de zeekant. En te Damme was er ook een hoeveelheid onthoofd. En te Blankenberge ontbood men de Spanjaarden die beroofd waren geweest tussen Harfleur en Bayeux en de jongelingen die de schepen van de Spanjaarden bewaarden toen ze gevangen waren waarvan een was de zoon van de graaf van Alenon, van Evreux, van Gournay en van Montfoort. Daar werden ze geëxamineerd in presentie van de boden van de koning van Frankrijk en de graaf van Alenon en Haricourt, dat ze bevel hadden van hun vader die allen prinsen of graven waren in Normandi dat men het gebod van de koning Frankrijk gehoorzamen zouden. Wat was zowat schip dat uit Vlaanderen kwam of wat schip dat met enige koopmachtap in Vlaanderen wilde varen dat men dat roven en nemen zou en stelden ze zich te verweer dat men ze overboord zou werpen en ze bekenden daar dat ze meer dan 4000 lieden die te Vlaanderen waart wilden wezen verdronken en overboord geworpen hadden onder Vlamingen en andere diverse kooplieden. Toen spraken daar de Spanjaarden hoe dat ze van die jonkheren waren gevangen en hun goed en schepen gearresteerd en dat ze in drie schepen waren en 128 mannen waarvan er 121 dood geslagen en levend overboord geworpen en zij 7 waren maar blijven leven. Dit hoorde de boden van de koning en de twee graven waren al te zeer beschaamd en geschoffeerd. Daar beval graaf Filips dat men alle bastaarden, van Huy, van Montfoort, van Harcourt en de anderen alle onthoofden zouden, gelijk men zeerovers behoort te berechten en op hoge raden stellen zodat die piraten en lijkenverdelers van verre mocht zien. En voort zo beval graaf Filips dat men die 80 jonkheren onthoofden zou en ook daarbij op raden zetten. Van Blankenberge voer hij [fol. xxxi.r] te Oostende en te Lombardsijde en vandaar te Duinkerke en alzo voor tot Boulogne-sur-Mer toe en in elke van de voornoemde plaatsen waren een hoeveelheid Normandirs onthoofd en daar langs de zeekant op raden geteld. Toen deze openbare justitie aldus gedaan was sprak graaf Filips tot de boden van de koning; ҉k geloof niet dat onze geduchte heer de koning van Frankrijk ooit iemand beval te beroven of iemand te vermoorden of de koopman kwaad te doen, te doden of te vangen, weduwen of wezen te verdrukken of hun goed te nemen, maar wist onze heer de koning ergens zulke lieden, als goede prins en ridder, hij was schuldig zijn lijf te avonturen om die te krijgen en te laten berechten en te niet te doen en mits dat dit de koning niet gedaan heeft zo heb ik zelf deze keizerlijke justitie gedaan als goede en trouwe ridders en hou mijn belofte die ik de keizer beloofd en gezworen heb. Voort zo weet ik ter waardigheid van de koning ontsla de wethouders van Cherbourg die nochtans ook allen het lijf verbeurd hebben mitsgaders dat ze gedoogden zulke rovers in hun stad te wandelen en omdat ze logeerden en herbergden dat geroofde goed van de koningin van Portugal. Voort gij twee heren ge bent gelegenheid en oorzaak dat wel 4 000 mensen in de zee overboord geworpen zijn en dat al deze edele jongelingen onthoofd zijn en gij lieden hebt hun kinderen slecht geleerd, hoe zal je dit voor God verantwoorden mogen, maar weet ter waardigheid van de koning zo ontsla ik u lieden en scheld u kwijt van uw kosten en ontbreekt u iets dat zal ik u lieden graag laten hebben en graaf Filips gaf de koningsboden giften en juwelen en zei des koningsboden dat ze de koning goed en getrouw vertellen en zeggen zouden hetgeen dat ze gehoord en gezien hadden en dat hij tegen de koning nog tegen de kroon van Frankrijk niets misdaan had, nog lijf, nog goed, nog geen heerlijkheden verbeurd had en dat hij ter waardigheid van de koning en van de kroon die twee graven van Alenon en van Harcourt en de poorters van Cherbourg uit de gevangenis gelaten kwijt gescholden had, niet tegenstaande dat ze nochtans met recht allemaal ook het lijf verbeurd hadden. En dat ze de koning ook zouden zeggen alle dingen (mits dat hij in menige tijden niet in Vermandois gewest was) hij zou hem gauw komen bezoeken en goed voorzien wijn om te bezien of hem iemand zijn heerschappij begeerde te nemen of enig belet daarin wilde doen en wit ook zeggen de koning dat het me leed is dat hij zo arm is dat hij zijn koningin, mijn nicht daar ik oom van ben, niet voeden kan, maar heeft haar verstoken en verdreven in spijt van mij en laat haar allen gaan gelijk een arm wijf dat hij haar tot mij zond en scheld kwijt de steden en het land dat ik met haar in huwelijk gaf, te weten Sint-Omaars, Arin, het land van Guy en alles dat west Vlaanderen is en ik zal haar zelf onderhouden naar haar staat. Toen deze boden te Parijs kwamen tot de koning van Frankrijk vertelden ze hun last dat ze hadden van graaf Filips en ook de 2 graven vertelden die geschiedde zaken de koning in presentie van de edele raad van de kroon. En die van de koningsraad zeiden algemeen dat het een grote blaam was voor de koning dat hij die waardige edele koningin die hem drie kinderen gedragen had zo smadelijk verstoken had zonder enige oorzaak. En men vertelde dat de scherpte van haar haar heilige leven, van haar devotie, aalmoezen, haar ootmoedigheid en haar werken van ontferming, als waarom de koning last gaf dat men haar fatsoenlijk kleden zou en met grote waardigheid terugbrengen en in een draagstoel brengen zou te Parijs en het werd alzo gedaan. Toen deze zaken geschied waren ging Filips van Elzas tot de aartsbisschop van Keulen, tot prins Eeuwout van Ardennen, Boudin van Henegouwen en bad hen om bijstand om met macht te trekken in Vermandois, waar hij in lange tijd niet geweest was nog hen niet geregeerd had. Boudin van Mons, graaf van Henegouwen beloofde Filips bijstand te doen met lijf en goed om zijn landen Vlaanderen [fol. xxxi.v], Artois en Vermandois te gebruiken die de koning geconfisqueerd en tot zijn tafel gelegd had. Graaf Filips was wel tot 12 000 mannen stek en de tijd dat graaf Filips te Keulen was en in Ardennen zo kwam de koning van Frankrijk in Vermandois en in alle steden, Saint Quentin, Pirons, te Coucy, De Haan, te Montdidier en andere kastelen en stelde die in zijn hand en mogendheid. Dit vernam graaf Filips en nadat de koning weer te Parijs gekeerd was zo kwam hij in het land van Vermandois en in het land van Artois en men deed hem alle steden en burchten open, maar hij kwam te Montdidier die hem weerstonden en hij schoot het vuur in die stad en toen die van het kasteel dat zagen gaven ze zich over en behielden hun lijf. De koning vernam de macht van Filips van Elzas en kwam te Amiens en toen hij daar was en horde de macht van de Rijnse heren vloog hij te Compiègne aan toen hij daar was zo ontbood hij alle edelen van Normandië dat ze te Compiègne komen zouden om hem te wreken tegen Filips van Elzas en de koning ontbood bij hem allen die hem aangeraden te confisqueren het land van Vermandois en Artois en daarin te stellen nieuwe officiers. Dit vernam graaf Filips en ontbood de gemeente van Vlaanderen die bij hem kwam met groot gezelschap, uitgezonderd alleen die van Gent die zich excuseerden en zeiden, ze wilden tegen de kroon niet steken nog vechten. Binnen deze tijd zo kwamen de vijf graven van Normandië, Allencon, Perhize, (?)Hey, Evreux, en Haricourt, wel tot 10 000 sterk, maar graaf Filips kreeg alle burchten en kastelen van Picardië eer ze komen konden te Compigne bij de koning en Filips van Elzas liet maken een kasteel van hout te Coucy om te zien in Compigne waar de koning lag. De prinsen van Normandi vernamen en zagen de handigheid van graaf Filips en raden de koning aan dat hij tenten en paviljoenen zou laten slaan op de rivier de Hose (?) tegenover Coucy en dat die koning 8 o 9 schepen zou laten komen uit Compigne en laat de ene kopen aan de andere en staketsel met pijlers in diezelfde rivier en alzo zouden ze een brug hebben om aan de andere zijde van de rivier te komen om aldaar te misleiden de legermacht van graaf Filips. Dit werd Filips gewaar dat de Normandirs met grote macht gekomen waren uit Compigne en de de koning wilde komen te Coucy. Filips, bij raad van de bisschop van Keulen en Eeuwout van Ardennen, ging terstond toen de Normandirs gekomen waren om de graaf te bevechten ‘s morgens met de dag aan en de paarden van de Normandirs waren moe en het volk mede, want ze hadden die nacht gereisd. En in die slag zo had Filips de victorie. De graaf van Huy en van persen waren daar dood geslagen en de graaf van Evreux vloog met 4 000 lieden en de graaf van Alenon wel met 18 ridders werd daar gevangen en bij Coucy waren wel bij de 5 000 Normandirs verslagen en 8 000gekwetst. Daarna werd teruggekregen de graaf van Haricourt en de 2 graven Alenon en Haricourt zond graaf Filips te Vlaanderen waart met de 18 ridders. En die van Gent hoorden de victorie van graaf Filips en kozen wel 5 000 dappere mannen goed gewapend en kramen tot graaf Filips die te Coucy was en ze kwamen binnen 6 dagen te Coucy bij nacht, die van Gent gingen over de rivier en sloegen hun tenten en paviljoenen en staken op hoge schachten het nieuwe wapen van Vlaanderen die Filips had gewonnen bij Caesarea onder de berg Libanon, de zwarte leeuw klimmend in het schild van goud. En tճ morgens toen de zon opkwam en de koning wakker werd en hoorde dat men er Vlaams sprak en zag een nieuwe wapen en tenten geslagen tot bij zijn tenten van de Vlamingen die hem binnen die nacht zo nabij gekomen waren en uit vrees van hen vloog de koning met al zijn volk naar Parijs, waar ze waren binnen 6 of 7 uren, wat nochtans wel is 19 mijlen vandaar hij lag en dat uit vrees van de Vlamingen. Dit vernam graaf Filips dat de koning gevlogen was naar Parijs en gemoed als een leeuw trok hij met zijn volk naar Senlis en viel aan alles dat ze in de weg vonden en toen ze te Dammartin kwamen vonden ze daar graaf Albery van Dammartin en zijn edelen die bij hem waren, die vingen ze en lieten ze voeren te Vlaanderen waart. De dapperheid van graaf [fol. xxxij.r] Filips was die van Parijs en ook alle Fransen een gruwel en en een afgrijselijke als ze hem hoorden noemen of dat men van hem sprak, hij doorging en doorreed al Champagne en al Frankrijk door en niemand durfde hem te weerstaan. Deze oorlog duurde 2 jaren lang, bij wijlen was het bestand van Kerstdag tot de octaaf van dertiende dag of van Vastenavond tot de octaaf van Pasen. Die aanstichters van de oorlog waren niet alleen de Normandirs, omdat Filips in tijden voorleden hen ving en de zeekant bedierf of omdat hij Cherbourg vernielde en de zeerovers onthoofde, maar het waren ook de graven van Clermont, Radulf van Coucy en de kinderen van Robert Clemens die de belangrijkste en grootste raadsheren waren van koning Filips en ze meenden was graaf Filips ten onder geweest, ze zouden de heerschappij van Artois en van Vermandois onder hen gedeeld hebben en alzo veel kwaads als graaf Filips deed in oost Frankrijk, alzo veel kwaads deden de Engelsen in Poitou en in Gascogne en in Aquitani en verbranden steden en kastelen, kloosters en kerken , en vernielden en ze verkrachtten nonnen en gehuwde vrouwen en jonge maagden, zulke overdaad was nooit niet veel gehoord nog gezien als de Engelsen daar bedreven, zulke ellende was er nooit in Frankrijk sinds de tijd van de Wandalen die al Frankrijk bijna bedierven. Binnen een bestand zo gebeurde het dat de koning van Frankrijk al zijn gereedschap maakten om met al zijn macht op Vlaanderen te komen en dat te vernielen en graaf Filips te bevechten, want de Duitse heren en die van Ardennen trokken tot hun land waart, dat was omtrent Vastenavond. Dit vernam graaf Filips dat de koning de rivier van de Ose over was om te komen te Amiens. Filips met al zijn volk van Vlaanderen trok naar Amiens om dn koning te weerstaan. Dat bestand was 14 dagen uit na de octaaf van Pasen en had geen hoop van vrede, maar dat ze slag zouden hebben tegen elkaar buiten de stad Amiens, de koning en graaf Filips.

Sicut deo placuit pax ibidem facta est. ‘Als Gods vrede beslist wordt op die plek.’

Hoe die Graue Phelips, den Eerdtbisschop van Ryemen sandt aen den Coninc vanVranckerijcke, om Paeys te maken. [fol. xxxij.v]

GOd die here ende coninc vanden warachtegen payse sandtbi sijnder godlijcker gracie in den.G.Phelips eene goedertierenvermurwinge, want hi sandt eenen Ambassaet aendeneerdtsbisscop van riemen, dat hem soude ghelieuen te commene sprekene metten graue Phelips van elsaten. Och hoe blijde was die Coninck als hy dat hoorde, die welcke badt deneerdtsbisschop van Ryemen dat hem gheliefde so te sprekene tusschen beeden, dat men mochte een middel vinden datmenniet en vochte. Die eerdtsbisscop commende byden graue Phelips, vraechde hem sine beliefte, ende waer omme dat hi hem ontboden hadde, onder andere vriendelijcke woorden die si te samen hadden, so syde die graue phelips. Mi is leedt dat dye vlamingen hem moeten weeren ende vechten yeghen harenouerheer den Coninc van Vranckerijcke, my verwondert seere dat die coninck mijn landt ende mijn erue, ende sijn landt dat ick van hem te leene houde, scelgieren ende verderuen wille, ende wat mach hem lusten sijn volc ende kinderen doot te slane, ende te verderuene, het ware betere dat hy paysyuelicke leuede, ende dat hem sine leenhouders met weerdichedenghetrauwelick dienden, ende met obediencien, dan dat hijse veriaechde van hem, ende daer yegen vochte, of dootslouge. Doen sprac die eerdtsbisschop van Ryemen. Soudt ghy willenpays maken, ende commen den coninc van Vranckerijcke ter ghenaden ende staen te sinen seggene. Phelips die sprac, het ware betere pays dan onvrede, ende ic wilde wel dat die coninck sijn volc in payse liete. Ick weet wel als ouer my sprekende, endeouer mijne landen die ic vander croone houde, als Artoys, Vermandoys, ende Vlaendren, tusschen der schelde ende der zee, nyement en esser die wille of meeninge heift yegens den Coninc te vechtene, het en ware yegens den graue vanCleirmont, yegen Radulf van couchij ende yegens dye kinderenvan cleirmont, diemen heet Clement, die den coninck ingheblasen hebben te confisquierne, mijn lant vanvermandoys, ende aertoys, om dat selue te besittene, alsoot baerblijckelic is, ende als van te stane ten wille vanden coninck, als hem ghenade te biddene, daer toe segghick dat ick noeyt en misdede yeghen den coninc, Als van chierburch so segghic dattet was een roofnest, daer vele roouers inne waren, het scoffierde die gheheele croone, ende al kerstenheit deure. Als vander iusticie binnen Vlaendren ghedaen vp die edele vanNormandye. Ick segge dat die keyserlijcke kindren van prusen dye holpense vangen, ende sagense iusticieren, twelc was grotelic ter eeren vander crone van vranckerijcke, endehadmense te lijue ghelaten, alle dye crone van Vranckerijcke hadder of gheschoffiert gheweest, ende al kerstenheyt deure. Phelips dye seyde, vadere spreickt doch ten besten yegen onsen here den coninck ende wilt hi niet vechten, so ghedraghicx mi in hem, ende ic wil gheerne staen tsinen dienste, eest hem vannode, ic wil gheerne auentueren lijf ende goet tsijnder eeren, omdie croone te beschermene ende in eeren te helpen houdene. Die bisscop maecte een bestant van.viij.dagen lanc, huyter name vanden coninc. Ende die bisschop byden coninc commende, ende die sprake vanden graue van Vlaendre vertreckende, die coninc was wel ghepaeyt in die antwoorde vanden.G.phelips maer die coninc en wilde inder schande niet blijuen, endebegeerde aen phelips vier speciale casteelen, Couchy, Mondidier, Torrette, ende Calmachus, ende die heerschappie van Amiens, maer al dat remenant, artois, sinte quintens, henpyrone, vermandois soude hi paysiuelic besitten, ende ghebruycken sijn leuen lanc, ende hi soude met payse sine lieden te vlaender waert doen gheleeden, ende vp dese condicie soudemen den pays doen publyeren in allen steden, in vranckerijcke, ende in die lande vanden G.Phelips, ende in desen pays waren mede besloten die van Henegauwe. Och lieue here wat groter blijscap was alle vranckerijcke deure van desen onvoorsienlicken pays so cortelicken toe commen, ende een eynde vanden swarenghescille ende felle oorloge. Binnen deser tijt so quam die grote salladijn, ende die coninc van Ihrlխ, ende ghecreghen dye stadt van Iaffa, ende ooc dye casteelen, steden, dorpen vandenconincrijcke van akers, ende si verslougent al ten sweerde, priesters, monicken, nonnen, ende verbernden alle dye kerckenende gods huysen ende destrueirden den tempel in Ihrlխ, daer dat helich graf was, ende dooden den bisscop van bethleem, ende dye kerstenen die daer woonden, ende si destrueirden.s.ians hospitael datmen hiet [fol. xxxiij.r] Lazarus huys, ende sloughen sint Ians broeders doot, ende ooc die susteren, ende quamen bet dan.C.ende.xl.duysent sterc, endeghinghen in Damasco ende in Cesarien, ende so waer kerstenen ghewoont hadden, si verbarndent, ende versloughent al ten sweerde. Dyt gheschiede int iaer ons heren, alsmenscreef.xic.ende.lxxxviij Tunc translata est gloria domini ab ysrael. Item binnen desen iare was gheboren Lodewijc die eerste sone vanden coninc phelips bi Elizabette der coninghinne sinenwijue, der nichte vanden graue Phelips, die dochtere vanMargriete, die sustere vanden Hertoghe Phelips. Corts naer der tijt dat Lodewijc was kersten ghedaen, (Nota dat dye selue Elizabeth daer te voren drie kindren ghehadt hadde byden Coninck Phelips, maer si waren alle ionc ghestoruen)

Hoe graaf Filips de aartsbisschop van Reims zond naar de koning van Frankrijk om vrede te maken. [fol. xxxij.v]

God de heer en koning van de ware vrede zond bij zijn goddelijke gratie graaf Filips een goedertieren vermurwing want hij zond een ambassadeur, de aartsbisschop van Reims, dat het hem zou gelieven met de graaf Filips van Elzas komen te spreken Och hoe blijde was de koning toen hij dat hoorde die de aartsbisschop van Reims bad dat hemt hem geliefde zo te spreken tussen beiden dat men een middel mocht vinden zodat men niet vocht. De aartsbisschop kwam bij graaf Filips en vroeg naar zijn believen en waarom dat hij hem ontboden had onder andere vriendelijke woorden die ze tezamen hadden zo zei graaf Filips. Het is me leed dat de Vlamingen zich moeten verweren en vechten tegen hun overste heer de koning van Frankrijk en het verwondert me zeer dat de koning mijn land en mijn erve en zijn land dat ik van hem te leen hou vernielen en bederven wil en wat mag het hem lusten zijn volk en kinderen dood te slaan en te verderven, het was betere dat hij vredig leefde en dat hem zijn leenhouders met waardigheid getrouw dienden en met onderdanigheid dan dat hij ze verjoeg van hem en daartegen vocht of dood sloeg. Toen sprak de aartsbisschop van Reims. Zou ge vrede willen maken en komen de koning van Frankrijk te genade en staan tot zijn zeggen. Filips die sprak, het was beter vrede dan onvrede en ik wilde wel dat de koning zijn volk in vrede liet. Ik weet wel als ik voor mij spreek en voor mijn landen die ik van de kroon hou als Artois, Vermandois en Vlaanderen tussen de Schelde en de zee is er niemand die wil of bedoeling heeft tegen de koning te vechten, het was tegen de graaf van Clermont, tegen Radulf van Coucy en tegen het kind Clermont die men noemt Clement die de koning ingeblazen heeft te confisqueren mijn land van Vermandois en Artois om dat zelf te bezitten alzo het duidelijk is en als van te staan ten wille van de koning als hem genade te bidden, daartoe zeg ik dat ik nooit misdeed tegen de koning, Als van Cherbourg zo zeg ik dat een roofnest was waar vele rovers in waren, het schoffeerde de gehele kroon en heel christenheid door. Als van de justitie binnen Vlaanderen gedaan op de edelen van Normandi. Ik zeg dat die keizerlijke kinderen van Pruisen die hielpen vangen en zagen ze berechten wat was groot ter ere van de kroon van Frankrijk en had men levend gelaten de hele kroon van Frankrijk was er van geschoffeerd gewest en heel christenheid door. Filips die zei, vader spreek toch ten beste tegen onze heer de koning en wil hij niet vechten zo gedraag ik me met hem en ik wil graag tot zijn dienst staan, is het hem nodig wil ik graag avonturen lijf en goed tot zijn eer om de kroon te beschermen en in eer te helpen houden. Di bisschop maakte een bestand van 8 dagen lang uit de naam van de koning. En de bisschop die bij de koning kwam en sprak van graaf van Vlaanderen en verhaalde was de koning was goed gepaaid in de antwoorde van graag Filips maar de koning wilde in de schande niet blijven en begeerde van Filips vier speciale kastelen, Coucy, Montdidier, Torrette en Calmachus (?) en de heerschappij van Amiens, maar al dat overbleef, Artois, Saint Quentin en Pirons, Vermandois zou hij vredig bezitten en zijn leven lang gebruiken en zou met vrede zijn lieden te Vlaanderen waart laten begeleiden en op deze conditie zou men de vrede publiceren in alle steden in Frankrijk en in de landen van graaf Filips en in deze vrede waren mede besloten die van Henegouwen. Och lieve heer, wat grote blijdschap was heel Frankrijk door van deze onvoorziene vrede die zo gauw toekwam en het einde van zware geschillen en felle oorlog. Binnen deze tijd zo kwam die grote Saladin en di koning van Jeruzalem en kregen de stad Jaffa en ook de kastelen, steden, dorpen van het koninkrijk van Akers en ze versloegen alles te zwaard, priesters, monniken, nonnen, en verbrandden alle kerken, godshuizen en vernielden de tempel in Jeruzalem waar het heilige graf was en doodden de bisschop van Bethlehem en de christenen die daar woonden en ze vernielden het hospitaal van Sint Jan dat men [fol. xxxiij.r] Lazarus huis noemt en sloegen de broeders van Sint Jan dood en ook de zusters en kwamen meer dan 140 000 sterk en gingen in Damascus en in Caesarea en zo waar christenen gewoond hadden, ze verbrandden het en versloegen alles met het zwaard. Dit geschiedde in het jaar ons heren toen men schreef 1188, Tunc translata est gloria domini ab ysrael. (Vervolgens; de glorie van Israelծ Item, binnen dit jaar was geboren Lodewijk, de eerste zoon van koning Filips bij Elizabeth de koningin zijn wijf en nicht van de graaf Filips, de dochter van Margareta de zuster van hertog Filips kort nadar Lodewijk christen was gedaan. (Nota dat die Elizabeth daar tevoren drie kinderen gehad had bij koning Filips, maar ze waren allen jong gestorven.)

Die Coninc phelips met sinen princhen van Vranckerijcke, hertoghen, grauen, Eerdtsbisscoppen, ende met sinen behuweden oom Phelips van Elsaten namen aen dat heleghe cruce, ende seyldenouer zee, naer dat helege lant, omme te sercoursene den coninc van Akere, want die stede was beleydt vanden groten Saladijn, ende hadder wel.viij.maenden voren gheleghen. Die coninghenvan Vranckerijcke ende van Inghelant, quamen ouer te Iaffa. Dit verhorende die sarasijnen, dat die coninghen van Vranckerijcke ende van Inghelant, commen waren om hem lieden te beuechtene. Die sarasijnen bedoluen hem lieden met grotenvesten, datmense van gheender side beuechten en mochte, danvander side van Iaffa. Ons lieden commende voor Akers, die vanAkers waren seere verblijt vanden fransoysen ende vanden Inghelschen. Ende dye coninc van Vranckerijcke begheerde terstont yegens die sarasijnen te vechtene, sonder langhe beyden. Ende dye sarasijnen huyt hueren vesten commende voor Akers, dye van Akers quamen huyt ghesleghen met blijdenmoede, ter hulpe van den twee coninghen, van Vranckerijcke ende van Inghelant. Die sarasijnen begonsten eerst te vechtene yeghen die fransoysen. Daer began eenen vreeselicken strijdt, ende Phelips van Elsaten commende in die battaelye mettenswarten leeu verwapent, die hie daer te voren vp den coninc van Abelijnen vechtender hant ghewonnen hadde. Die sarasijnen van Abelijnen ende van Samaryen siende desen swarten leeu, verloren alle den moet, ende vloden, achterwaerts vliedende, so versmoordender grote menichte in haerlieder vesten, daer si hem lieden mede bedoluen hadden. Ende die Saladijn, ende al sijn gheselschap, als si vernamen dat Phelips van Elsaten daer was, so vloot hi tot Cesarien, met seer luttel mannen. Ende desen strijt gheduerde bet dan.xij.heuren, als vansmorgens totter vespertijt. Ende aldaer bleuen bet dan xl.duysent sarasijnen, onder verdroncken ende doot ghesleghen. In welcken wijch ende strijt was gheuonden doot gheslegheneenen Soldaen, ende.x.coninghen gheuanghen, ende drie doot ghesleghen, ende vele Amyralen ende edele mannenverdroncken, int deysen in huerlieder selfs vesten. Die.G.phelips dede daer eene horrible moordt in die Sarasijnen. Desen wijch ghesciede int iaer ons heren.xic.ende.xc. Die sarasijnenghescoffiert traken naer Iherusalem, ende tharen lande waert. Int hende vanden seluen iare, doen beual dye grote Soldaen vanAlkare in Egypten, ende ontboot alle dye Soldanen, coninghen, ende Amyralen, diemen heet Ducen, als hertogen ende grauenvp haer lieder leenen ende ander goeden te verliesene, dat si souden zijn voor meymaent, tusschen Ihrlխ ende cesarien, byden berch van Lybano. Ende si quamen alle daer, alsoot dengroten Salladijn beuolen hadde. Daer vergaderden.x.Soldanen, ende.xxix.coninghen, ende bet dan.iijc.Amyralen, Ende die principale sarasijnen ghingen beleghen Akers, ende si dedender assaut vp, ende beclomment, maer die van binnen weerden hemsoe vromelicken, ende menich sarasijn worter van den muere ghesteken, ende braken den hals, ende vele versmoordere in die vesten. Die van akers ontboden in Griecken, in candia, te Roome, ende al kerstenrijcke deure, hoe si vanden sarasijnen beleyt waren, ende datmen hemlieden haestelic sercours doen soude, want die macht vanden sarasijnen was so groot, dat sijt niet en souden mogen houden, maer souden moeten haer liederstede verliesen. Eene menichte van kerstenen vergaderden, wel tot xxxvim. ende voeren ter zee deur Griecken te Syrien waert, endeeer si quamen in Surien, so wort Akers ghewonnen vandensarasijnen, ende sy verslougen al dat in Akers was, weer man, wijf of kijndren, ende die kerstenen commende in Suryen, [fol. xxxiij.v] Ariueirden tusschen Iaffa ende Akers. Ende dye sarasijnen dyt vernemende, quamen huyt alle sloten, ende omringden die kerstenen, die welcke waren seer cleene menichte, yeghens den grooten hoop vanden sarasijnen. Aldaer was seere gheuochten, want dien wijch ende strijt gheduerde twee daghen lanc, vp deneersten dach so warender alte vele sarasijnen versleghen, maer vp den anderen dach, so bleuer vele kerstenen doot, wel tot.lxm.waer inne waren veel edele heren, als bisscoppen, grauen hertogen, ende phelips van elsaten was int middel vanden sarasijnen, daer hi grote vromicheyt dede. Ende dit ouermerckende die Soldanen ende heydensche coninghen, si deden grote poogheruye omme phelips van elsaten te verslane, ende also weder den swarten leeu vp hem te winnene, emmer byder hulpe van gode die graue ontghinc daer huyt dien strijdt, maer hi wort daer so ghewont dat hi daer of starf, vp den xxij.dach naer den groten wijch, twelc was vp den.x.dach in meye, ende dye.G.phelips ouerleet vp den eersten dach in wedemaent. Int iaer ons heren.xic.ende.xci.ende wort begrauenin sinter Nyclaeus kerckhof, buyten der stadt van Akeren, in welc kerchof waren ooc begrauen bet dan vijftich Bisscoppen, grauen, hertoghen, ende lantheren, dye inden voorseyde grotenstrijt bleuen, of daer so ghequetst waren, dat sijer of storven. Item dit sijn die heydensche ende sarasijnsche princhen, die inden voornoemden strijt waren. Item.x.soldanen, eerst vanAlkare in Egypten, Daniette in Alexandrien, Rochebrun mecha, in arabia Persen, Cordes, Persydes, Affrica, Damasco, Bauldas. Item.xxix.coninghen, eerst Ihrlխ, Abelijne, Egypten, Olofernen, Iherico, Surs, Damascene, Becaes, Swartberch, Labre, Lybea, die doode zee, sarcken vander rooder zee, Melyden, Thunes, Armenye, tartarie, Turckye, Barbarye, sarbas, Borgerye, garnate, Yuore, Auoriantu, Antefijs, Galylee, Anthiocie, Nichee, Balakye, ende commanye. Binnen desen iaren dat den groten wijch gheschiede voor Akers, die coninghinne Machtilt van Poortingale weduwe vanden. G. phelips van elsaten verhorende die mare, hoe dat haer man seere gequetst was voor Akers, endedaer of starf, ende begrauen was terplaetsen alstvoorseyde is, ende meer dan.lx.edele met hem, die alle verslegen warenvanden sarasijnen. Dye voorseyde vrauwe Machtilt ghinc te clereuaulx, daer haers mans eerste wijf begrauen was, endedede daer maken een schone cappelle, ende.iij.sepultueren daer inne, deene voor phelips haren man, ende eene voor zijn eerste wijf vrauwe elysabette van vermandoys, die si dede ontgrauen, ende in die nieuwe sepultuere leggen. Ende dede halen phelips dode lichame van bi akers, ende bringhen te Clereuaulx, endededet daer begrauen, ende eene seere schone huytvaert doen ouer sine siele, twelck gheschiede int iaer.xic.ende xciij. Dese phelips hilt tlant van Vlaendren in groten payse ende in eeren, deur al dat hy ten ij.stonden oorlogede yeghen die Normans, ende ooc yeghen Hollant, ende zeelant, ende eygen die Fransoysen. Item hi was die edelste van alle sine voorsaten in rijcheden van state, ende vul van eeren, oueruloeyende, in vroedscepen ende van goedenrade, moedich ende vroom in fayten, van wapenen, altoos seghe ende victorie hebbende, muegende ende machtich, ende rechtueerdich in iusticien endevonnessen, nyement die quaet daden so groot die hy spaerde, met allen rechten mochtmen hem compareren een vanden Machabeeuschen, den monicken ende religieusen boot hi alle weerdicheyt, hi eerde die clergye, hi beschemde den aermen, ende bi wijlen hoorde hi die causen vanden religieusen, alsmenlieden ongelijck dede, hem lieden helpende yegen sine baroenenofte rudders, ende yegens die edele die hemlieden haren thienden, ofte eenich ander goed onthouden wilden, ofte haerlieder renten. Ende alsmen in Vlaendren ende in Artoys hoorde dat hi doot was, tvolck was buter maten seere bedruct, ende vul van rauwen, want Vlaendren wierdt ghedeelt in drien, want die eertsbisscop Willem van Ryemen, die welcke hadde te verwarene des conincx recht, ende was rechtsweere vanden coninc, dye begheerde in vorme van rechte tonderhoudene, also dat dye graue phelips toe gheseyt hadde sijnder nichte der Coninghinne van Vranckerijc, om dat huer houdtste kint die coninc Lodewijc hebben soude, dese naervolghende heerlicheden, te wetene Bapames, Atrecht, Aryen, Hesdijn, sint Omaers, Tcasteel van Ruhout, Lens, tgraefschip van Saint pol, van Guyse [fol. xxxiiij.r] ende alle die voorseyde consenteirde ende gaft den coninc vanVranckerijcke met sijnder nichte, als haer die coninc nam in huwelijcke, maer het was een bespreck dat dye graue phelips alle dye voorseyde heerlicheden besitten ende ghebruycken soude, sijn leuen lanck gheduerende. Dit ander deel gaf hi in Duwaryen te haren lijve die coninghinne Machtilt vanpoortingale sinen wijue, Als Rijckele, Duway, Orchies, met vele ander steden daer ontrent gheleghen, als Cassele, Watene, Berghen, Borburch, ende alle den zeecant tot Nyeuport. Dat derde parcheel Ghendt, Brugge, ende Ypre, tlant van Aelst, Oudenaerde, Cortrijcke metten noordt ende Ostvrye ghecreech Boudin van henegauwe, als van Margrieten weghe, sijnder ghetrauter gheselnede, die welcke sustre was van den Graue Phelips van elsaten. Dese Phelips was die.xvij.Graue, ende licht begrauen te Cleiruaulx, als voorseyde is.

Koning Filips met zijn prinsen van Frankrijk, hertogen, graven, aartsbisschoppen en met zijn gehuwde oom Filips van Elzas namen aan dat heilige kruid en zeilden over zee naar dat heilige land om bij te staan de koning van Aker, want de stad was belegerd van de grote Saladin en had er wel 8 maanden voor gelegen. De koningen van Frankrijk en van Engeland kwamen over te Jaffa. Dit hoorden de Saracenen dat de koningen van Frankrijk en van Engeland gekomen waren om hen te bevechten. De Saracenen bedolven zich met grote vestingen zodat men ze van geen zijde bevechten mocht, dan van de zijde van Jaffa. Onze lieden kwamen voor Akers en die van Akers waren zeer verblijd van de Fransen en van de Engelsen. En de koning van Frankrijk begeerde terstond tegen de Saracenen te vechten zonder lang te wachten. En de Saracenen kwamen uit hun vesting voor Akers en die van Akers kwamen uitgeslagen met blij gemoed ter hulp van de twee koningen van Frankrijk en van Engeland. De Saracenen begonnen eerst te vechten tegen de Fransen. Daar begon een vreselijke strijd en Filips van Elzas kwam in de slag met de zwarte leeuw gewapend die hij daar tevoren op de koning van Abelijnen vechtende hand gewonnen had. De Saracenen van Abelijnen en van Samaria zagen deze zwarte leeuw en verloren alle moed en vloden, achteruit vliedende en zo versmoorden er grote menigte in hun vesting waar ze zich mee bedolven hadden. En Saladin en al zijn gezelschap toen ze vernamen dat Filips van Elzas daar was zo vloog hij tot Caesarea met zeer weinig mannen. En deze strijd duurde meer dan 12 uren lang, als van Լ/span>s morgens tot vespertijd. En aldaar bleven meer dan 40 000 Saracenen, waaronder verdronken en dood geslagen. In die strijd was gevonden een dood geslagen sultan en 10 koningen gevangen en drie dood geslagen en vele admiralen en edele mannen verdronken in terug trekken in hun vesting. Graaf Filips deed daar een verschrikkelijke moord in die Saracenen. Deze strijd geschiedde in het jaar ons heren 1190. Die geschoffeerde Saracenen trokken naar Jeruzalem en hun landen waart. In het einde van dat jaar toen beval de grote sultan van Cairo in Egypte en ontbood alle sultans en admiralen die men ducen noemt, als hertogen en graven op hun leen en andere goederen te verliezen dat ze zouden zijn voor mei maand tussen Jeruzalem en Caesarea zijn bij de berg Libanon. En ze kwamen allen daar, alzo de grote Saladin bevolen had. Daar verzamelden 10 sultans en 29 koningen meer dan 300 admiralen. En de belangrijkste gingen Akers belegeren en ze deden er een aanval op en beklommen het, maar van binnen verweerden zich zo dapper en menige Saraceen werd er van de muur gestoken en braken de hals en vele versmoorden er in de vesting. Die van Akers ontboden in Griekenland, in Kreta, te Rome en al christenrijk door hoe ze van de Saracenen belegerd waren en dat men hen haastig bijstand zou doen, want de macht van de Saracenen was zo groot dat ze het niet zouden mogen houden, maar zouden hun stad moeten verliezen. Een menigte van christenen vergaderden, wel tot 36 0000 en voeren ter zee door Griekenland te Syrië waart en eer ze kwamen in Syrië zo werd Akers gewonnen van de Saracenen en ze versloegen alles dat in Akers was, was het man, wijf of kinderen en de christenen kwamen in Syrië en [fol. xxxiij.v] arriveerden tussen Jaffa en Akers. En de Saracenen vernamen dit en kwamen uit alle burchten en omringden de christenen wat een zeer kleine menigte was tegen de grote hoop van de Saracenen. Aldaar was zeer gevochten want die strijd duurde twee dagen lang. Op de eerste dag zo waren er al te veel Saracenen verslagen, maar op de volgend dag zo bleven er vele christenen dood, wel tot 60 000 waarin waren veel edele heren als bisschoppen, graven, hertogen en Filips van Elzas was in het midden van de Saracenen waar hij grote dapperheid deed. En dit bemerkten de sultans en heidense koningen, ze deden grote pogingen om Filips van Elzas te verslaan en alzo weer de zwarte leeuw op hem te winnen en immer met de hulp van God ontging de graaf daar uit die strijd, maar hij werd daar zo gewond dat hij daarvan stierf op de 22ste dag na de grote strijd wat op de 10de dag was van mei en graaf Filips overleed op de eerste dag in juni in het jaar ons heren 1191 3n werd begraven in Sint Nicolaas kerkhof buiten de stad Akers en in dat kerkhof waren ook begraven meer dan vijftig bisschoppen, graven, hertogen en landheren die in de grote strijd bleven of zo gekwetst waren dat ze er van stierven. Item, dit zijn de heidense en Saraceense prinsen die in die strijd waren. Item, 10 sultans eerst van Cairo in Egypte, Daniette in Alexandrie, Rochebrun, Mekka, in Arabie, Persen, Cordes, Persydes, Afrika, Damascus, Bauldas. Item 29 koningen, eerst Jeruzalem, Abelijnen, Egypte, Olofernen, Jericho, Sur, Damascus, Becaes, Zwartberg, Labre, Lybie, de Dode Zee, Sarcken van de Rode Zee, Melyden, Tunis, Armenie, Tartaren, Turkije, Barbarijen, Sarbas, Borgerye, Garnate, Yvore, Avoriantu, Antefijs, Galilea, Antiochi, Nichae, Balakye, en Commanye. (niet allen bekend) Binnen deze jaren dat die grote strijd geschiedde voor Akers hoorde koningin Machtilt van Portugal, weduwe van graaf Filips van Elzas, het bericht hoe dat haar man zeer gekwetst was voor Akers waarvan hij stierf en begraven werd ter plaatse zoals het voorgezegde is en meer dan 60 edelen met hem die allen verslagen waren van de Saracenen. Die vrouw Machtilt ging te Clervaux waar het eerste wijf van haar man begraven was en liet daar maken een mooie kapel en 3 grafzerken waarvan de ene voor Filips haar man en een voor zijn eerste wijf vrouw Elisabeth van Vermandois die ze liet ontgraven en in de nieuwe grafzerk leggen. En liet halen Filips dode lichaam uit Akers en te Clervaux brengen en liet het daar begraven en een zeer mooie uitvaart doen over zijn ziel, wat geschiedde in het jaar 1193. Deze Filips hield het land van Vlaanderen in grote vrees en eer door al dat hij te 2 tijden oorloogde tegen de Normandirs en ook tegen Holland en Zeeland en tegen de Fransen. Item, hij was de edelste van alle zijn voorzaten in rijkheid van staat en vol van eer overvloeiend in vroedschappen en van goede raad, moedig en dapper in feiten van wapens altijd had hij zege en victorie, vermogend en machtig en rechtvaardig in justitie en vonnissen, niemand die kwaad deed die hij zeer spaarde en met alle rechten mocht men hem vergelijken met een van de Makkabeen, de monniken en religieuzen bood hij alle waardigheid, hij eerde de geestelijkheid, hij beschermde de armen soms hoorde hij de oorzaak van de religieuzen als men hen ongelijk deed en hielp hem tegen zijn baronnen of ridders en tegen de edelen die hun tienden of enig ander goed onthouden wilden of hun renten. En toen men in Vlaanderen en in Artois hoorde dat hij dood was toen was het volk uitermate bedroefd en vol van rouw, want Vlaanderen werd in drien verdeeld want de aartsbisschop Willem van Reims, die het koningsrecht had te bewaren en was de neef van de koning, die begeerde het in vorm van recht te onderhouden, alzo dat graaf Filips toegezegd had zijn nicht der koningin van Frankrijk omdat aar oudste kind koning Lodewijk hebben zou deze navolgende heerlijkheden, te weten Bapaume, Atrecht, Arin, Hesdin, Sint-Omaars, het kasteel van Rihoult, Lens, het graafschap van Saint pol, van Guise [fol. xxxiiij.r] en allen die stemde hij toe en gaf het de koning van Frankrijk met zijn nicht als de koning haar nam in huwelijk, maar het was een bespreking dat graaf Filips alle die heerlijkheden bezitten en gebruiken zou zijn lang durend. Dit ander deel gaf hij in levensonderhoud koningin Machtilt van Portugal, zijn wijf, Als Rijkel, Dowaai, Orchies, met vele ander steden daar omtrent gelegen als Kassel, Watene (Ledegem), Bergen, Bourbourg en alle zeekant tot Nieuwpoort. Dat derde part Gent, Brugge en Ieper, het land van Aalst, Oudenaarde, Kortrijk met de Noord en Oost vrije kreeg Boudin van Henegouwen als vanwege Margriet, zijn getrouwde gezellin die zuster was van graaf Filips van Elzas. Deze Filips was de 17de graaf en ligt begraven te Clervaux.

Van Boudin van Henegauwe, den.xviij.Graue van Vlaenderen, die welcke behuwede dat graefscip aen vrauwe Margriete, dochtere van Diederick van Elsaten.

Dat.xxiiij.Capittel.

BOudin van Henegauwe dye wort graue van Vlaendren, als van sijns wijfs weghe vrauwe margriete, die dochtere van Diederic van elsaten, ende sustere vanden voornoemden Phelips vanelsaten, ende ooc dochtere van der heleger vrauwe Sybelye des conincx dochter van Ihrlխ, ende naer die doot van hueren vader, so was haer broeder coninc van Iherusalem. Ende sijn moeder Sybelye woonde bet dan xij.iaren in een clooster vannonnen, dye hospitael susteren waren, ende diende daer die siecken ende aerme lieden ende pelgryms in sint Ians hospitael, datmen heet Lazarus huys, dye welcke gaf Diederic haren man dat helege bloet, dat nv te Brugge rust in s.Baselis kercke. Dye coninc Phelips van Vranckerijcke, dye welcke te wijue hadde ghehadt des voorseyde Boudins van Henegauwe dochtere, die welcke starf binnen der tijt dat haer man die coninc voor Akers was in Suryen. Desen voorseyde coninc van Vranckerijcke commen sijnde van ouerzee, in dye kerstdaghen, daer naer hilt eene grote feeste, ende ontboot alle sine edele ter voorseydefeeste, daer ontboodt die coninc ooc Boudin van Henegauwe sinen sweer, die welcke vader was vander coninginne, des conincx Phelips wijue, die welcke binnen dyen iaren ouerleden was. Die coninc sprac sine edele blijdelic toe, ende ontfincse seere minlicken, sonder alleen Boudin van henegauwe, die en sprack hi niet toe, maer keerde sijn hooft onweerdelick vanhem, ende besach hem als of hi gram vp hem gheweest hadde. Doen peynsde Boudin hoe dat hi in voorleden tijden, als die coninc ende die.G.phelips oorlooghden yeghens malcanderen, datmen meer ghehelt was met ionsten tot den.G.phelips dan tot den coninc die sine dochtere had te wijue, ende peynsde of hy dat nv vp hem soude willen wreken. Ende aldus die.G.Boudin merckende dye onweerde vanden coninc te hemwaerts, hi stal hem seluen al heymelic huyt des conincx Pallays, sonder oerlof te nemene, ende quam te vlaendre waert. Ende die.G.Boudin perplecx wesende, begheerde raet aen die edele van vlaendrenende van Henegauwe, hoe hy den coninck payen soude om tot sijnder vrientscap te commen. Inden raet was ghesloten dat [fol. xxxiiij.v] die Abt Daneel van Cameroen, ende den Abt Symoen vanAngnencen souden trecken als Ambassadeurs ende als middelaers, ende gaen spreken den Coninc ende den Bisschop van Ryemen die des conincx recht hadde te bewarene. Endedaer wast so soetelick ghepreponeirt vanden Abdt van Cameroen dat die coninc, ende al sinen edelen raedt daer inne ghepaeyt waren, doen was daer verhaelt, die belofte van den graue Phelips als hy sine nichte svoorseyde graue boudins dochtre gaf in huwelicke, dat naer sine doodt west vlaendrensoude toecommen Lodewijcke den sone vander Coninghinne sijnder nichte. Ende die eerdtsbisscop Willem van Reyemen ende die bisscop Pieter van Atrecht quamen in Henegauwe endemaecten den paeys tusschen den coninc van Vranckerijcke, endeBoudin van henegauwe, dies so soude boudin eeuwelicke laten westvlaendren, twelc besitten soude Lodewijc des conincx houdtste sone ende sine naercommers, dats te wetene Bapamen, Atrecht, Hesdijn, Leus, Bolloegnen ende dat graefschip van saint Pol, Guysen ende Lylers. Ende hier inne so consenteirde die graue Boudin van Henegauwe. Ende hiermede so wast Pays tusschen den coninc, ende den graue boudijn voorseyde. Ende die graue boudin trac metten voorseyde bisschoppen dye desen paeys ghemaect hadden naer parijs ende dede den coninc manschip van oostvlaendren. Dese boudin hadde twee sonen bi margrieten sinen wijue, als Boudin van mons, een edel ende vroom prinche, die naerderhandt al Grieckenlandt bedwanc ende was te Constantynoble ende wordt daer Keyser, dander sone hiet Heynric, ende was Graue van Aenyau, ende naer sijns broeders doodt wardt oock Keyser van Consantinoble, ende vanAndere noble, dese Heynrick hadde twee dochteren, deene was Abdesse te meessene, dander gheheeten Elisabeth, was coninghinne van Vranckerijcke, ende was sinte Lodewijcx groote vrauwe. Ende als Boudin vlaendren gheregiert hadde in grooten payse ontrent vier iaren tijds, doen starf die graefnede margriete sijn wijf, die welcke licht begrauen te sint Donaes te brugge inden choor, aen die Noordtsyde also men gaet naer die sanctuarye, ende dat graefscip van vlaendren quam toe Boudin van mons die dhoudtste sone was, ende hi versach sinen sone te wijue vrau Marye, des grauen heyndricx dochtere, vanChampaengnen, die hy hadde bi des conincx Lodewijcx des goedertieren dochtere. Ende Boudin van Henegauwe hilt dat graefschap van Henegauwe, ende Boudin van henegauwe, naer dye doot van sinen wijue leifde ontrent onderhalf iaer, ende hy was begrauen te Haens in Vermandoys.

Van Boudin van Henegouwen, de 18de graaf van Vlaanderen die behuwde dat graafschap van vrouw Margriet, dochter van Diederik van Elzas.

Dat.24ste kapittel.

Boudin van Henegouwen werd graaf van Vlaanderen, als vanwege zijn wijf vrouw Margriet, de dochter van Diederik van Elzas en zuster van Filips van Elzas en ook dochter van der heilige vrouw Syblla de koningsdochter van Jeruzalem en na de dood van haar vader zo was haar broeder koning van Jeruzalem. En zijn moeder Syblla woonde meer dan 12 jaren in een klooster van nonnen die hospitaal zusters waren en diende daar de zieken en arme lieden en pelgrims in Sint-Jans hospitaal dat men Lazarus huis noemde die haar man Diederik gaf dat heilige bloed dat nu te Brugge rust in Sint Basilius kerk. De koning Filips van Frankrijk, die tot wijf gehad te de dochter van Boudin van Henegouwen die stierf binnen de tijd dat haar man de koning voor Akers was in Syrie. Deze koning van Frankrijk was gekomen van over zee in de Kerstdagen en daarna hield hij een groot feest en ontbood al zijn edelen ter feest en daar ontbood hij ook Boudin van Henegouwen, zijn zwager, die vader was van de koningin, het wijf van koning Filips die binnen die jaren overleden was. De koning sprak zijn edelen blijde toe en ontving ze zeer minlijk, uitgezonderd alleen Boudin van Henegouwen, die sprak hijniet toe, maar keerde zijn hoofd onwaardig van hem en bezag hem alsof hij gram op hem geweest was. Toen peinsde Boudin hoe dat hij in voorleden tijden toen de koning en graaf Filips oorloogden tegen elkaar dat men meer betaald was met de gunsten tot graaf Filips dan tot de koning die zijn dochter tot wijf had en peinsde of dat zich nu zou willen wreken. En aldus merkte graaf Boudin de onwaarde van de koning te hem toe en ging heimelijk uit het paleis van de koning zonder verlof te nemen en kwam te Vlaanderen waart. En graaf Boudin die perplex was begeerde raad aan de edelen van Vlaanderen en van Henegouwen hoe hij de koning paaien zou om tot zijn vriendschap te komen. In de raad was besloten dat [fol. xxxiiij.v] abt Daneel van Cambron en de abt Symoen van Angnencen(?) zouden trekken als ambassadeurs en als bemiddelaars en gaan spreken de koning en de bisschop van Reims die koningsrecht hadden te bewaren. En daar was het zo lieflijk voorgesteld van de abt van Cambron dat de koning en al zijn edele raad daarin gepaaid waren, toen was daar verhaald de belofte van graaf Filips toen hij zijn nicht, graaf Boudin dochter in huwelijk gaf dat na zijn dood west Vlaanderens zou toekomen aan Lodewijk, de zoon van de koningin, zijn nicht. En de aartsbisschop Willem van Reims en bisschop Pieter van Atrecht kwamen in Henegouwen en maakten vrede tussen de koning van Frankrijk en Boudin van Henegouwen, dus zo zou Boudin eeuwig laten west Vlaanderen wat bezitten zou Lodewijk, de oudste zoon en zijn nakomelingen, dat is te weten Bapaume, Atrecht, Hesdin, Leus, Boulogne en dat graafschap van Saint-Pol, Guise en Lille. En hierin stemde graaf Boudin van Henegouwen toe. En hiermede zo was het vrede tussen de koning en graaf Boudin. En graaf Boudin tok met die bisschoppen die deze vrede gemaakt hadden naar Parijs en deed de koning manschap van oost Vlaanderen. Deze Boudin had twee zonen bij Margriet, zijn wijf, als Boudin van Mons, een edele en dappere prins die naderhand al Griekenland bedwong en was te Constantinopel en werd daar keizer, de andere zoon heette Hendrik en was graaf van Anjou en na de dood van zijn broeder werd hij ook keizer van Constantinopel en van andere nobele, deze Hendrik had twee dochters, de ene was abdis te Mesen, de ander geheten Elisabeth, was koningin van Frankrijk en was Sint Lodewijk grote vrouw. En toen Boudin Vlaanderen geregeerd had in grote vrede omtrent vier jaren tijd toen stierf gravin Margriet, zijn wijf en die ligt te Sint Donaas te Brugge in het koor aan de noordzijde alzo men gaat naar het sanctuarium en dat graafschap van Vlaanderen kwam toe aan Boudin va Mons die de oudste zoon was en hij voorzag zijn zoon tot wijf vrouw Maria de dochter van graaf Hendrik van Champagne die hij had van de dochter van koning Lodewijk de goedertieren. En Boudin van Henegouwen hield dat graafschap van Henegouwen en Boudin van Henegouwen leefde na de dood van zijn wijf omtrent anderhalf jaar en werd begraven te Haans (?) in Vermandois.

Van Boudin van Mons, den.xix.Graue, die welcke wart coninc van Griecken ende Keyser van Constantinoble, ende bleef naemaels versleghen in Turckyen.

Dat.xxv.Capittel.

BOudin van mons die daer naer coninck was van Griecken, endeKeyser van Constantinoble, hy was die.xix.Graue van Vlaendren. Het gheuiel int iaer.M.ende.ijc.dat die coninc Phelips eene groote feeste hilt inde kersdaghen, ende ontboot bi hem alle sine edele Ende daer waren te diere feeste van vele van den heeren, diueersche beloften belooft. Ende daer was ter maeltijt eenenpaeu ghereedt [fol. xxxv.r] Ende die graue Boudin horende vele van diuerschen beloften, ghedaen byden heeren daer yegenwoordich, beloefde daer gode ende dien paeu, dat hi nemmermeer wapen aen doen en soude yeghen dye kerstenen, maer vp die ongelouege heydenen endevianden gods, die sinen oom phelips van elsaten ghequetst endeghedoot hadden, ende sijnen houden oom den coninc van Ihrlխ vermoort, ende dat hi te Iherusalem trecken soude. Dit horende vele biscoppen ende andere weerlicke heren, si beloefden, in dien si consent vanden coninc ghecrijghen consten, met hem te treckene te Ihrlխ, twelck hemlieden die coninc consenteirde. Daer beloefden vele edele mannen van gheboorten endeprinchen dat si inder ghelijcke gheen wapenen aen doen en souden, dan yeghen die sarasijnen. Ende alle die ghene die mede trecken souden, beloefden binnen.iij.maenden bereedt te sijne, ende koren daer den graue Boudin voor haren Amirael, ende omhuerlieder leedtsman te sine. Ende dat segghen was, so wie hemvolgen wilde, dat si hem vinden souden int heynde vandenMaerte te Venegien. Ende sonderlinghe alle dye hier naer gheschreuen staen, beloefden mede te treckene, ende lijf endegoedt te auentuerene, yegen dye sarasijnen voor dat kerstengeloue. Eerst Heindric.G.van aniau graue Boudins broedere, Lodewijc graue van bloys, Marquis van monferraert, Thybault sconincx phelips van spaengnen broedere, die graue van persen, die graue van saint pol, dye graue Symon van monfoort endesijn broeder, die graue Buyot, merian van nielle, Inghelramgraue van buenen met sinen drie broeders, Reynout vandampiere Paeyenus van orlyens, Boudin van bailleur, Pieter van barselles, viere duytsche bisschoppen, die bisschop van soyson, die bisscop van terenburch, die bisscop van tours, Pieter brachels, Boudwijn van beaurenoyr. Item noch grote menichte van volcke, als fransoysen, inghelschen, ende spaengiaerden, ende vlamingen vonden hem ten beteekenden dage te Venegien, omme mede naer Iherusalem te varene. Dese reyse ende vpstel vernemende den grooten salladijn van suryen, dat dye kerstenen met sulcker mach vp reyse waren, omme te commene naer Ihrlխ, hi sandt den prinche van Venegien duysent marc van sijnen goude, ende bouen dien, so beloefde hi dat die Veneidcianen souden moghen varen ende trecken deur al Egypten lancx en dweers, deur al Damasco, ende Arabyen, anthiocien, ende alle Suryen deure, vp datmen Boudin vanmons, noch nyement van sinen gheselschepe, gheene schepenleenen noch verhueren en soude, ende datmen hemlieden riede weder thusewaert te keerene. Die hertoghe van Venegien verboot op thooft dat niement soe coene ware eenich volck vanwapenen ouer te voeren na Ihrlխ, Boudin van mons siende dat men te vergheifs lach te venegien, hi riet datmen trecken soude te Geneuen. Dit vernemende die hertoghe van Venegien, hie seyde hemlieden al biddende. Och edele heeren vanVranckerijcke, in Griecken is die stadt Gazara die die kersten cooplieden daghelicx groot grief doet, het waer salegher endevan meerder verdiente, die roouers ende moordenaers te ghecrijghene, ende die te destrueirne, dan te Ihrlխ, met vreesen vanden heydenen te treckene, wilt die voorseyde stadt die ons toebehoort dwingen, wi sullen v voorsien van schepen sonderhuwen cost, ende Gazara ghecreghen, wilt dan voordt beuechten die quade Griecken, die seere quade kerstenen sijn. Dit vernamdie graue Boudin ende sijn gheselscap, die seer blijde waren, ende si ghinghen te schepe, ende voeren te Gazara, die vyant ende rebel waren den veneidcianen, ende si ghecreghen die stadt binnen.xiiij.daghen met foortsten, ende roofden dye stadt, ende maectense subiect ende onderdanich den prinche van Venegien. Binnen deser tijt soe quam die nieumare, dat die Keyser Crysac van Constantinoble, beede sine oghen huyte ghesteken waren in een clooster van vrauwen, ende sijn broeder Alexis die hadde dat ghedaen doen, want hi begeerde selue keyser te sijne, ende te vsurperen dye Keyserlicke croone, endehy veriaechde den keyser Crysac huyt Constantinoble. Des keysers Crysacx wijf ontboot haren broeder, den coninc vanHongherien dat hi haer wilde helpen wreken dye schade endeschande die haren here den Keyser, haren man ghedaen was, ende helpen dat haer sone die alexis hiet, die ontrent.xix.iaren houdt was, dat hi mochte in die stede van sinen vader Keyser ghecroont sijn. Die coninck van Hon- [fol. xxxv.v] gherien quam te Gazara, ende badt Boudin van mons dat hi hemwilde bijstandicheyt doen met alle den Fransoysen om den broedere Alexis vander keyserlicheyt te helpen veriaghene, ende den keyser Crysac metsgaders sinen ionghen sone weder te stellene in sine Keyserlicke maiesteyt. Die coninc vanHongherien gaf Boudin dat last, ende men dede sine schepen voorsien van vytaelien ende van ghescotte, ende vangeleytsmannen die hem lieden beweghen souden. Ende die fransoysen commende voor Constantinoble by nachte, ende met groter cracht ghinc boudin van mons van stonden aen, metsgaders den Vlaminghen ende beclommen dat galatas, twelc was eenen groten torre staendevp die hauene.

Van Boudin van Mons, de 19de graaf die koning van Griekenland werd en keizer van Constantinopel en bleef later verslagen in Turkije.

Dat 25ste kapittel.

Boudin van Mons die daarna koning was van Griekenland en keizer van Constantinopel, hij was de 19de graaf van Vlaanderen. Het gebeurde in het jaar 1200 dat koning Filips een groot feest hield in de Kerstdagen en ontbood bij hem al zijn edele. En daar waren te die feest vele van de heren diverse beloften beloofd. En daar was ter maaltijd een pauw bereid. [fol. xxxv.r] En graaf Boudin hoorde van vele diverse beloften gedaan daar bij de heren tegenwoordig en beloofden daar God en de pauw dat hij nimmermeer wapen aandoen en zou tegen de christenen, maar op de ongelovige heidenen en vijanden Gods die zijn oom Filips van Elzas gekwetst en gedood hadden en zou oudoom, de koning van Jeruzalem vermoord en dat hik te Jeruzalem trekken zou. Dit hoorden vele bisschoppen en andere fatsoenlijke heren en ze beloofden indien ze toestemming van de koning krijgen konden met hem te trekken naar Jeruzalem, wat de koning toestond. Daar beloofden vele edele mannen van geboorte en prinsen dat ze dergelijk geen wapens aan doen zouden, dan tegen de Saracenen. En al diegene die mede trekken zouden, beloofden binnen 3 maanden gereed te zijn en kozen daar graaf Boudin voor hun admiraal en hun leidsman te zijn. En dat zeggen was, zo wie hem volgen wild, dat ze hem vinden zouden in het eind van maart te Veneti. En vooral allen die hierna geschreven staan beloofden mee te trekken en lijf en goed te avonturen tegen de Saracenen voor dat christen geloof. Eerst Hendrik, graaf van Anjou, de broeder van graaf Boudin, Lodewijk, graaf van Blois, markies van Montferrand, Thybault , de broeder van koning Filips van Spanje, de graaf van Persen (?), de graaf van Saint-pol, de graaf Symon van Montfoort en zijn broeder, graaf Buyot, Merian van Nielles, Inghelram, graaf van Boulogne met zijn drie broeders, Reynout van Dampierre Paeyenus van Orleans, Boudin van Bailleau, Pieter van Barselles (?) vier Duitse bisschoppen, de bisschop van Soissons, de bisschop van Throuanne, de bisschop van Tours, Pieter Brachels, Boudewijn van Beauvoir. Item, nog grote menigte van volk als Fransen, Engelsen, Spanjaarden en Vlamingen vonden zich op de getekende dag te Venetië om mede naar Jeruzalem te varen. Deze reis en voorstel vernam de grote Saladin van Syrie dat de christenen met zoՠn macht op reis waren om te komen naar Jeruzalem. Hij zond de prins van Venetië duizend mark van zijn goud en boven die zo beloofde hij dat de Venetianen zouden mogen varen en trekken door heel Egypte in de lengte en breedte, door heet Damascus en Arabië, Antiochië en heel Syrië door opdat men Boudin van Mons, nog iemand van zijn gezelschap geen schepen lenen nog verhuren zouden en dat men hen aanraadde weer naar huis te keren. De hertog van Venetie verbood op het hoofd dat niemand zo koen was enig wapenvolk over te voeren naar Jeruzalem, Boudin van Mons zag dat men tevergeefs lag te Venetie en raadde aan dat men naar Genua trekken zou. Dit vernam de hertog van Venetie en hij zei en bad hen. Och edele heren van Frankrijk, in Griekenland is de stad Anthedon die de christen kooplieden dagelijks grote onheil doet, het was zaliger en van meer verdienste die rovers en en moordenaars te krijgen en die te vernielen dan te Jeruzalem met vrees van de heidenen te trekken, wil die stad die ons toebehoort dwingen, we zullen voorzien van schepen zonder uw kosten en als we Anthedon krijgen wil dan verder bevechten de kwade Grieken die zeer kwade christenen zijn. Dit vernam graaf Boudin en zijn gezelschap die zeer blijde waren en ze gingen te scheep en voeren naar Anthedon die vijand en rebels waren de Venetianen en de kregen die stad binnen 14 dagen met geweld en beroofden de stad en maakten het subject en onderdanig de prins van Veneti. Binnen deze tijd zo kwam het nieuws dat keizer Crysac van Constantinopel beide zijn ogen uitgestoken waren in een vrouwenklooster en zijn broeder Alexis die had dat laten doen want hij begeerde zelf keizer te zijn en te toe-eigenen de keizerlijke kroon en hij verjoeg keizer Crysac uit Constantinopel. Het wijf van keizers Crysac ontbood haar broeder, de koning van Hongarije dat hij haar wilde helpen wreken de schade en schande die haar heer de keizer haar man gedaan was en helpen dat haar zoon die Alexis heette en omtrent 19 jaren oud was dat hij mocht in die plaats van zijn vader keizer gekroond zijn. De koning van Hongarije [fol. xxxv.v] kwam te Anthedon en bad Boudin van Mons dat hi hem wilde bijstand doen met alle Fransen om de broeder Alexis van de keizer te helpen verjagen en keizer Crysac mitsgaders zijn jonge zoon weer te stellen in zijn keizerlijke majesteit. De koning van Hongarije gaf Boudin de last en men liet zijn schepen voorzien van voedsel en geschut en van begeleiders die hem bewegen ouden. En de Fransen kwam voor Constantinopel bij nacht en met grote kracht ging Boudin van Mons van stonden aan, mitsgaders de Vlamingen en beklommen dat galatas, wat was een grote toren die op de haven stond.

Hier wonnen die van Biervlyet, met vromigheyt, dat si die wapene vanConstantinoble voeren.

Die van biervliet huut Vlaendren waren die ghene die desen torre eerst beclommen ende wonnen, ende staken bouen ten torre hute dye Vlaemsche bannyeren ende daelden nedere ten steeghere, ende deden opene die latijnsche poorte, die fransoysen, ingelschen, spaengiaerden, ende Hongherschen quamen al ter steden inne met groter druust, ende al dat yeghens hemlieden quam, om weere te byeden dat slouch men doot, dit vernam Alexis des keysers Crysacx broedere, die welcke beual datmen tvyer inde schepen steken soude, endedatmen dat pallays wel verwaren soude, ende also die marct, si souden gaen verwaren die mueren. Die graue Boudin siende dat tvier in die schepen ghesteken was, die vlaminghen endesonderlinghe die van bierulyet namen doen die scepen aldaer tvyer inne was, ende dedense drijuen metter vloet tot aent pyereky, daer die Ieuden woonden, twelcke was die voorburcht vander stede, ende aldaer waren vele goeder herbergen, het was dye principale voorburcht van Constantinoble, ende van desen viere ontstaken dye huysen, ende dat schoone voorburch vanpyereky verbarrende metdallen. Het volc dat van alexis weghenghestelt was, omme die marckt te bewarene, liepen omme tvier te blusschene te Pyereky, maer die graue boudin liet endeabandonneirde sijn scepen, ende ginc met machte naer die marct, die welcke hi wan. Alexis vernemende dat [fol. xxxvi.r] Boudin die marct ghewonnen hadde, ende ooc die die mueren te bewarene hadden, lieten die mueren, ende quamen ten pallayse, so dat si bi Alexis vergaderden int pallays, bet dan.vim.mannen, ende si ghinghen met machte naer die marckt, omme die weder te winnene Dit siende die vlaminghen metsgaders denduytschen datter quamen een grote menichte van griecken naer die marct, ghingender tegen, ende schuerden dye battaelie vanden griecken, so datter bet dan.iiijm.doot gheslegen waren. Ende Alexis is siende datter so vele van sinen volcke versleghenwas, hi nam die vlucht huut constantinoble, ende trac naer armenyen tot den coninc.van balacken, ende Boudin ghecreech dat pallays, daer hi in vant eenen onnoemelicken schat, endeyuweelen die den seluen Alexis toe behoorden. Boudin aldus gheweldich sijnde vanden pallayse, ende vander gheheelder stadt, ende midts dat alexis gheuloden was, so ontboodt hy den keyser Crysac ende der Keyserinne, met haer lieder sone, van.xix.iaren, ende steldese weder int pallays, in huerlieder maiesteyt, ende dye Keysere Crysack midts dat hy blent was, ende siec, ende seer cranck, so badt hi Boudin van mons, medtsgaders dat sijn sone noch ionck was, dat hem soude ghelieuen regent te sine van Constantinoble, ende te vermakene die officien in griecken. Ende Boudin bleef aldaer.vij.maendenregierende die stadt van Constantinoble, ter bede van den keyser, tot dat die keyser Crysac starf, die welcke aldaer in sinte Sophien kercke met groter eeren ende weerdicheyt begrauenwas. Ende Boudin gaf die keyserlicke croone den ionghen Alexis, des keysers Crysacx sone van.xix.iaren houdt, ende ordonneerde vanden tamelicsten poorters van Constantinoble, omme den ionghen keyser te bestierne. Maer wat gheschiede corts daer naer, Mortiflex die here van Thebeyn verhorende die doot vanden keyser Crysack, ende dat den ionghen Alexis sijn sone Keyser was, hy ordonneerde die lieden die bi nachte, den ionghen Keyser verworghen souden, ende hi reedt in griecken al weder roupen dat die Graue Boudin van mons ghedaen ende gheordonneirt hadde, in offiecien ende anderen saken, ende hi maecte sine maghen ende knapen officiers in griecken lant. Binnen deser tijt Boudin van mons merckende dat hy lange tijt te Constantinoble gheweest hadde, ende niet varre en was vanIhrlխ, ende vele van sinen volcke, ende sonderlinge die Inghelschen wilden te haren lande trecken, hi nam ende maecte sine vaerdt naer Ihrlխ, ende ontrent vier dachvaerden vanConstantynoble gheuaren sijnde, so hebben .ij.vanden ioncxsten camerlinghen den ionghen keyser Alexis bi nachte verworcht met eender dwale, ende Mortiflex, als quansuys commende in die stadt van constantinoble, dede seer heerlicke den ionghenkeyser begrauen bi sinen vader Crysac inde grote kercke vansinte Sophie, ende nam die keyserlicke crone themwaert, endeontboot die griecken ende die nieuwe officiers die hy gemaect hadde, ende si koren hem teenen keysere Ende binnen desen tijden so was Alexis des conincx crysacx broeder te andrenoble, alwast dat hi sinen broedere dien schimp ghedaen had, hi en schaemde hem nyet, maer horende vander doot van denionghen keysere, hi quam te Constantinoble, ende begeerde als bi naerhede van sijns broeders weghe, te aenveerdene die Keyserlicke croone, ende die te besittene, groot iammere endegrooten twist was binnen Constantinoble tusschen Mortiflex ende alexis, des keysers crysacx broedere. Daer was seer gheuochten ende grote bloetstortinghe daer omme in constantinoble, ende die principaelste ende heerlicste vanconstantinoble, reden bi dagen ende bi nachte tot dat si quamenbi den G.Boudin, ende vertrocken hem alle die auentueren vantgene datter ghesciet was, ende si baden hem vriendelijc dat hem soude ghelieuen weder om te keerene tot constantinoble met sinen volcke, ende Boudin met sinen volcke weder omme commende te Constantinoble, Mortiflex die besoengierde vast om keyser te sine, maer die griecken wederstonden hem, endealexis Crysacx broeder ooc in sijnder ghelijcke, ende alexis die vloot als hi hoorde dat Boudin weder keerde, want die vanconstantinoble en wilden hem gheen keyser maken, omme dat hi sinen broeder dien schimp ghedaen hadde. Item men vind die.ij.camerlinghen vanden iongen keyser alexis, ende si leden, ende bekenden, dat mortiflex aen hem lieden ghescreuen hadde om den ionghen keyser te verworghene. Die van Constantinoble holpen vanghen alle die nyeuwe [fol. xxxvi.v] officiers die hi in Griecken ghestelt hadde, ende Mortiflex siende datmen sine officiers vijnck, so vloodt hi wt Constantinoble als voorseyde es. Ende die.G.Boudin ghecreech skeysers pallays, ende die griecken vloden alte met, Ende die van Constantinoble ghinghen al te gadere te rade, om te kyesen eenen keyser, Alle flatterie of smeekende fraude, bedroch, iontste, of maleficien gheweerdt van houden tijden wast so gheordonneert, dat die patriarcken van Ihrlխ ende die Bisschop van bethleem, endedie van Spaeus weghe van ouer zee, hadden vulle auctoriteyt ende macht metsgaders die bisscoppen van dien lande, te weten van Ephesien, van Tiacyra, van Armenia ende die grieckensonderlinghe vanden lande, ende twee of drie vandennotabelsten poorters vander stadt van Constantinoble, dese voornoemde personen vermochten te kyesene eenen keyser, ende waren daer ooc eeneghe vreimde bisscoppen bi auentueren commen pelgrimsche wijse, men mochtse ooc admitteren ter electie ende daer omme die bisscoppen vanTroyen, Soyson, van Theerenburch, van Halusdate, ende die Abdt van Akers, souden eerst bedijnghen spreken om die gracie van den heleghen gheest te verweruene, ende danne souden si te rade gaen om eenen Keyser te kyesene ende te noemene, daer waren ooc daer toe gedaen commen twee vandennotabelsten poorters vander stadt van constantinoble, sonder eeneghe alteracie, ende vele raets te houdene eendrachtelick sy coren ende namen Boudin den graue van Vlaendren ende vanHenegauwen keyser van Constantinoble te sine, ende coninc vanGriecken, Anno domini.M.ijc.ende twee vp den sondach daer naer alsmen singt inder missen dat introit Iubilate deo. Ende vp den derden sondach naer paesschen, doe was hi biden consente vanden ghemeenen volcke van constantinoble ghecroont, Maria sijn wijf de edele vrauwe ende hooge van geboorten, liet Iehanne huer oudtste dochtere, inder hoede vanden coninc vanvrancrijcke Phelips hueren swacelijnc, ende voer te Constantinoble waert totten keyser haren man, maer om die grote vreese vander zee, ende om diueersche tempeesten so quam si inde hauene van suryen, seere siec ende cranc inder stadt van Acharon, ende bleef daer quelende een luttel tijdts tot dat sy starf, ende ouerleedt int iaer xijc.ende viere.

Hier wonnen die van Biervliet met dapperheid zodat ze het wapen van Constantinopel voeren.

Die van Biervliet uit Vlaanderen waren diegene die deze toren eerst beklommen en wonnen en staken boven de toren uit de Vlaamse banieren en daalden neder te steiger en deden de Latijnse poort open, de Fransen, Engelsen, Spanjaarden en Hongaren kwamen allen de stad n met groot gedruis en alles dat tegen hen kwam om verweer te bieden dat sloeg men dood. Dit vernam Alexis, de broeder van keizer Crysac, die beval dat men het vuur in de schepen steken zou en dat men dat paleis goed bewaren zou en de markt, ze zouden de muren gaan bewaren. De graaf Boudin zag dat het vuur in de schepen gestoken was, de Vlamingen en vooral die van Biervliet namen toen de schepen aldaar het vuur in was en lieten ze drijven met de vloed tot Pyereky waar de Joden woonden, wat was de voorburcht van de stad en aldaar waren vele goede herbergen, het was de principale voorburcht van Constantinopel en van dit vuur ontstaken de huizen en dat mooie voorburcht van Pyereky verbrandde geheel. Het volk dat vanwege Alexis gesteld was om de markt te bewaren liepen om het vuur te blussen te Pyereky, maar graaf Boudin liet en verliet zijn schepen en ging met macht naar de markt die hij won. Alexis vernam dat [fol. xxxvi.r] Boudin de markt gewonnen had en ook die de muren te bewaren hadden verlieten de muren en kwamen ten paleize zodat bij Alexis verzamelden in het paleis meer dan 6 000 mannen en ze gingen met macht naar de markt om die weer te winnen. Dit zagen de Vlamingen mitsgaders de Duitsers dat er kwam een grote menigte van Grieken naar de markt en gingen ertegen en scheurden het bataljon van de Grieken zodat er meer dan 4 000 dood geslagen waren. En Alexis zag dat er zoveel van zijn volk verslagen was en nam de vlucht uit Constantinopel en trok naar Armeni tot de koning van de Balkan en Boudin kreeg dat paleis waarin hij vond een onnoemelijke schat en juwelen die aan Alexis toebehoorden. Boudin was aldus geweldig in het paleis en van de gehele stad en mits dat Alexis gevlogen was zo ontbood hij keizer Crysac en de keizerin met hun zoon van 19 jaren en stede ze weer in het paleis in hun majesteit en keizer Crysac, mits dat hij blind was en ziek en zeer zwak, zo bad hij Boudin van Mons, mitsgaders dat zijn zoon nog jong was dat het hem zou gelieven regent te zijn van Constantinopel en te vermaken de officies in Griekenland. En Boudin bleef aldaar 7 manden en regeerde de stad Constantinopel ter bede van de keizer totdat keizer Crysac stierf die in Sint Sophia kerk met grote eren en waardigheid begraven werd. En Boudin gaf de keizerlijke kroon aan de jonge Alexis, de zoon van keizer Crysac va 19 jaren oud en ordonneerde van de betamelijkste poorters van Constantinopel om de jonge keizer te besturen. Maar wat geschiedde kort daarna, Mortiflex de heer van Thebe hoorde de dood van keizer Crysac en dat de jonge Alexis zijn zoon keizer was, hij ordonneerde lieden die bij nacht den jonge keizer wurgen zouden en hij reed in Griekenland en liet alles terugroepen dat graaf Boudin van Mons gedaan en geordonneerd had in officies en anderen zaken en hij maakte zijn verwanten en knapen officiers in Griekenland. Binnen deze tijd merkte Boudin van Mons dat hij lange tijd te Constantinopel geweest was en niet ver was van Jeruzalem en veel van zijn volk en vooral de Engelsen wilden naar hun land trekken, hij nam en maakte zijn vaart naar Jeruzalem en toen hij omtrent vier dagreizen van Constantinopel gevaren was zo hebben de van de jongste kamerlingen de jonge keizer Alexis bij nacht gewurgd met een doek, en Mortiflex, ie kwansuis kwam in de stad Constantinopel, liet de jonge keizer zeer fatsoenlijk begraven bij zijn vader Crysac in de grote kerk van Sint Sophia en nam de keizerlijke kroon tot hem en ontbood de Grieken en de nieuwe officiers die hij gemaakt had en ze kozen hem tot een keizer. En binnen deze tijden zo was Alexis, de broeder van de koning, te Adrinopel en al was het dat hij zijn broeder geschimpt had schaamde hij zich niet maar hoorde van de dood van de jonge keizer en kwam te Constantinopel en begeerde als vanwege naaste van zijn broeder de keizerlijke kroon te aanvaarden en die te bezitten, wat grote droefheid en grote twist was binnen Constantinopel tussen Mortiflex en Alexis, de broeder van keizer Crysac. Daar was zeer gevochten en grote bloedstorting daarom in Constantinopel en die belangrijkste en fatsoenlijkste van Constantinopel reden bij dag en bij nacht totdat ze kwamen bij graaf Boudin en verhaalden hem alle avonturen van hetgeen dat er geschied was en ze baden hem vriendelijk dat zich zou gelieven terug te keren naar Constantinopel met zijn volk en Boudin kwam met zijn volk terug te Constantinopel, Mortiflex die bezorgde vast om keizer te zijn, maar de Grieken weerstonden hem, en Alexis de broeder van Crysac ook dergelijk en Alexis die vloog toen hij hoorde dat Boudin terugkeerde, want die van Constantinopel wilden hem heen keizer maken omdat hij zijn broeder die schimp gedaan had. Item, men ving die 2 kamerlingen van de jonge keizer Alexis en ze beleden en bekenden dat Mortiflex aan hen geschreven had om de jonge keizer te wurgen. Die van Constantinopel hielpen vangen alle nieuwe [fol. xxxvi.v] officiers die hij in Griekenland gesteld had en Mortiflex zag dat men zijn officiers ving en zo vloog hij uit Constantinopel als voorgezegde is. En graaf Boudin kreeg het paleis van de keizer en de Grieken vlogen al te me., En die van Constantinopel gingen allen tezamen te raad om een nieuwe keizer te kiezen. Alle flatteren of smekende fraude, bedrog, gunsten of kwaadheden geweerd van oude tijden was het zo geordend dat de patriarchen van Jeruzalem en de bisschop van Bethlehem en die vanwege de paus van over zee hadden volle autoriteit en macht mitsgaders de bisschoppen van dat land, te weten van Efeze, van te, van Armeni en die Grieken vooral van het land en twee of drie van de notabelste poorters van de stad Constantinopel, deze personen vermochten te kiezen een keizer en was daar ook enige vreemde bisschoppen bij avonturen als pelgrims gekomen, men mocht ze ook admitteren ter electie en daarom de bisschoppen van Troje, Soissons, van Throuanne, van Halusdate (?) en de abt van Akers, zouden eerst bidden spreken om de gratie van de Heilige Geestl te verwerven en dan zouden ze te raad haan om een keizer te kiezen en te benoemen. Daar waren ook daartoe gekomen twee van de notabelste poorters van de stad van Constantinopel, zonder enige alteratie en veel raad te houden eendrachtig kozen en namen ze Boudin, de graaf van Vlaanderen en van Henegouwen, keizer van Constantinopel te zijn en koning van Griekenland anno domini 1202 op de zonder daarna als men zingt in de mis introit Jubilate deo. En op de derde zondag na Pasen toen wat hij met toestemming van het gewone volk van Constantinopel gekroond, Maria, zijn wijf, de edele vrouw en hoog van geboorten heette en liet, Jehanne, hun oudste dochter, in de hoede van de koning van Frankrijk Filips, haar zwager, en voer te Constantinopel waart tot de keizer haar man, maar om die grote vrees van de zee en om diverse tempeesten zo kwam ze in de haven van Syrie zeer ziek en zwak in de stad Acharon en bleef daar kwalen een tijdje totdat ze stierf en overleed in het jaar 1204.

Hoe Alexis des Conincx Crysacx broeder, quam voor Andrenoble, met eender groter heercrachte, in spijte hebbende dat Boudin die graue keyser gecoren was.

ALexis des conincx crysacx broedere, groten spijt hebbende dat die van Constantinoble eenen vreimden man Keyser ghemaect hadden hy badt den coninc Iehan van Balacke om hulpe endebystandichede, om den keyser Boudin te veriaghene. Ende die coninc van Balacken ende Alexis voorseyde, quamen met eenengroten heercrachte voor Andrenoble, ende die van andrenoble ghinghen met eender groter menichte van volcke huyte yeghen Alexis, ende den coninck van balacke. Daer was seer gheuochten, ende daer bleef aen beeden siden veel volcx verslegen, ende dye coninc van Balacke beleyde Andrenoble. Dye keyser Boudin verhorende dat Andrenoble beleydt was met eene grote menichte van Griecken ende van sinen volcke, track metter macht voor Andrenoble. Daer was horrybelijcke [fol. xxxvij.r] seer gheuochten, ende daer bleef veil volc aen beyden sidenversleghen. Ende men wiste noeyt properlijc waer dat die goede keyser Boudin beuoer, weder dat hi daer inden wijch doot bleef, of en dede, weder dat hy vloodt of was gheuanghen. Eeneghe segghen dat hy vanden coninc van Balacke gheuanghen was, ende dat hi den plouch track in Ermenyen, ende hendelicken stal hy hem van danen, ende wierdt thermyte. Die griecken endedie van Constantinoble segghen ende meenen voorwaer dat hi bleef inden wijch voor Andrenoble. Ende daeromme ghinghen si te rade omme te kiesene eenen anderen keyser, ende sy coren ghemeenlicken ende eendrachtelicken Heyndrick die graue vanAniau, des voorseyde Boudins broedere Keyser te sine vanConstantinoble, ende Coninc van Griecken. Ende sommege willen seggen dat Boudin den plouch trac in Ermenien, als voorseyde es wel.vij.iaer lanc, Ende vp eenen tijt so quamenOosterlinghen cooplieden, die wilden sijn in Damasco, en saghenden Keyser trecken den plouch, ende die keyser hoordese duytsch spreken, ende hi groetese ende si vraechden hem wiehi was, ende hi vertrac hemlieden al sijne gheuaernisse, endeauentuere die hem gheuallen was. Ende die oosterlingen dedenso met den Soldaen van Damasco, dat si den voorseyde Boudin verlosten, ende die Keyser Boudin track metten voorseydecooplieden tot Kuelen. Ende als hi te kuelen quam, so screef hi eenen brief aen Iehanne sijnder dochtere, die doe graefnede vanVlaendren was, ende hadde te manne Ferrant des conincx sone van poortegale. Die keyser Boudin ontboodt dat hi soude sijn binnen.xiiij.daghen te Rijssele, ende datmen hem soude vancleederen voorsien naer sinen state, ende datmen soude makenfinanchie van sinen rentsoene, omme die cooplieden te betalene, die hem verlost hadden. Vrauwe Iehanne den brief ontfanghen hebbende, toochdene Ferrant hueren man. Ende Ferrant beual, als hi quame, datmen hem heymelic wel ontfanghen soude, ende seyde voort, dat hy spreken soude denconinck van Inghelant om financhie te hebben van sinenrentsoene, want Ferrant en was maer nieuwelincx ghehuwet, ende Ferrant was ghesworen man metten keyser Otto, endemetten Coninc van Inghelant yeghen den coninc vanVranckerijcke. Ende Ferrant beual drie van sine principael raetslieden, dye te Rijssele waren dat sine metten eersten daghe vromelic ende eerlicke festieren souden, ende hem weere wellecommen, ende des anderdaechs, als hy te bedde gaen soude, datmen dan den goede Boudin nemen soude, ende leedenhem een halue mijle buten Rijssele in eenen busch, daer nv staet dye Abdye van markette, ende datmen daer hanghen soude aen eenen boom, twelck alsoe ghedaen was. Die spieghel hystoriael seyt, dat in Vlaendren quam een bedrieger, seggende dat hy was die keyser Boudin, ende was heymelic ouer ghedaen, naer dat die wijch voor andrenoble gheschiet was, ende was int iaer ons heren. Anno.xijc.ende v.Maer men seyde te Constantinoble, dat die Keyser Boudin inden wijch versleghen was. Ende aldus was heyndric die.G.van Aniau skeysers Boudin broeder keyser ghecoren, die ontrent drie iaer keyser was.

Hoe Alexis, broeder van de koning, kwam voor Adrinopel met een grote legermacht in spijt dat Boudin de graaf keizer gekozen was.

Alexis, de broeder van koning Crysac, die grote spijt had dat die van Constantinopel een vreemde man keizer gemaakt hadden en bad koning Iehan van Balkan om hulp en bijstand om keizer Boudin te verjagen. En de koning van Balkan en Alexis kwamen met een grote legermacht voor Andrinopel en die van Adrinopel gingen met een grote menigte van volk uit tegen Alexis en de koning van Balkan. Daar was zeer gevochten en daar bleef aan beide zijden veel volk versagen en de koning van Balkan belegerde Adrinopel. De keizer Boudin hoorde dat Adrinopel belegerd was met een grote menigte van Grieken en van zijn volk en trok met macht voor Adrinopel. Daar was verschrikkelijk [fol. xxxvij.r] zeer gevochten en daar bleef veel volk aan beide zijden verslagen. En men wist nooit goed waar dat de goede keizer Boudin voer, of dat hij was in de strijd dood bleef of deed of dat hij vloog of was gevangen. Enige zeggen dat hij van de koning van Balkan gevangen was en dat hij de ploeg trok in Armeni en handig vertrok hij vandaar en werd heremiet. De Grieken en die van Constantinopel zeggen en menen voorwaar dat hij bleef in de strijd voor Adrinopel. En daarom gingen ze te raad om te kiezen een andere keizer en ze kozen algemeen en eendrachtig Hendrik, de graaf van Anjou, de broeder van Boudin keizer te zijn van Constantinopel en koning van Griekenland. En sommige willen zeggen dat Boudin de ploeg trok in Armeni, als voorgezegd is wel 7 jaar lang. En op een tijd zo kwamen Oosterlingen kooplieden die in Damascus wilden zijn en zagen de keizer de ploeg trekken en de keizer hoorde ze Duits spreken en hij groette ze en vroeg he, wie hij was en vertelde al zijn avonturen die hem gebeurd was. En de oosterlingen deden zo met de sultan van Damascus dat ze die Boudin verlosten en Keizer Boudin trok met die kooplieden tot Keulen. En toen hij te Keulen kwam zo schreef hij aan brief aan Iehanne, zijn dochter die toen gravin van Vlaanderen was en had tot man Ferrant, de koningszoon van Portugal. De keizer Boudin ontbood dat binnen 8 dagen te Rijsel, zijn en dat men van kleren zou voorzien naar zijn staat en dat men zou maken financin van zijn rente om de kooplieden te betalen die hem verlost hadden. Vrouw Iehanne ontving de brief en toonde het Ferrant, jaar man. En Ferrant beval als hij kwam dat men hem heimelijk ontvangen zou en zei voort dat hij spreken zou de koning van Engeland om financin te hebben van zijn rente, want Ferrant was maar net gehuwd, en Ferrant was gezworen man met keizer Otto en met de koning van Engeland tegen de koning van Frankrijk. En Ferrant beval drie van zijn belangrijkste raadsleden die te Rijsel waren dat ze hem met de eerste dag dapper en en fatsoenlijk onthalen zouden en hem weer verwelkomen en de volgende dag als hij te bed gaan zou dat men dan de goede Boudin nemen zouden en leiden hem een halve mijl buiten Rijsel in een bos waar nu staat de abdij van Marquette en dat men hem daar hangen zou aan een boom, wat alzo gedaan was. De spieghel hystoriael zegt dat in Vlaanderen een bedrieger kwam en zei dat hij was de keizer Boudin en was heimelijk overgegaan nadat de strijd voor Adrinopel geschied was en dat was in het jaar ons heren anno 1205. Maar men zei te Constantinopel dat keizer Boudin in de strijd verslagen was. En aldus was Hendrik de graaf van Anjou de broeder van keizer Boudin keizer gekozen die omtrent drie jaar keizer was.

Van Ferrant van Portingale den xx.Graue, dye welcke tgraefschap behuwede aen vrau Iehanne dochtere vanden Keyser Boudin van Constantinoble.

Dat.xxvi.Capittel. [fol. xxxvij.v]

ALs die mare in Vlaendren quam dat dye Keysere Boudin doot was, men ghinc te rade om eenen nyeuwen prinche int lant van Vlaendren te hebbene. Ende die coninc phelips vanVranckerijcke dye toewijsede tlant van Vlaendren der vrauwe Iehanna svoorseyde goede Boudins van Mons ende.K.vanConstantinoble dochtere. Ende byden toebringene van Machtilt huer moeye van poortingale, die wedewe was van Phelips vanelsaten, so sprac si metten coninc phelips, dat hi maecte dat huwelic van sijnder nichte, ende van Ferrant van poortegale hueren neue, die si ontboodt te Parijs bi heur te commene. Endedie feeste vander brulocht was ghehouden te Parijs in des conincx sale, ende Ferrant dede manschip den coninc phelips vanden graefschepe van Vlaendren, ende nam oerlof ende quamte Vlaenderwaert met sijnre moeye Machtilt, ende met Iehannen sinen wijue. Ende te Duway commende, so wiert Iehanne seer sieck, ende bleef daer ligghende met harer moeye Machtilt, endeFerrant voer in Henegauwe, ende si ontfinghen hem daer, als graue van Henegauwe van Iehannen sijns wijfs weghe. Ende doe quam hi al Vlaendren deure, ende die vlaminghen ontfinghenhem met grote eeren, als hueren behuweden here. Phelips vanNamen vrauwe Iehannen oom, ende Ian die heere van Nyuelle die casteleyn van Brugghe voeren met Ferrante in alle die smalle steden, ende al omme waren si wel ontfanghen. Maer omme dat die van Vlaendren, ende specialic die drie steden, endesonderlinghe die van Ghendt nyet gheroupen en waren, noch gheen kennessen en hadden vanden huwelicke, noch vander brulocht vanden seluen Ferrant, ende van huerder vrauwenIehannen, ende datmen haer ghegheuen hadde eenen vreimden man, eenen poortegaloys, dye gheen duytsch en conste, noch en verstont, ende sonder haer lieder weten of consente, commende te Ghendt, si en wilden hem niet ontfanghen, want si se si niet en wisten of hy met Iehannen haerder vrauwenghehuwet was, metsgaders dat sijer niet gheroepen en waren. Phelips van Namen ende Ferrant si waren seer beschaemt, en trocken te Cortrijcke, daer sy tamelicke ontfanghen waren. Endeetende snoens ter maeltijt met sijnen edelen, die bi hem waren, so quamen daer Rache van gauere ende Aernout van Oudenaerde, ghesonden van die van Ghendt, met eene menichte van rudders, ende van ghemeene lieden wel ghewapent, niet weltevreden sijnde dat si ter brulocht niet ghenoot en waren, ende dattet sonder haerlieder consent ghedaen was, ende si hadden leedt dese twee casteleyns, omme dat si Ferrant rekeninghe ghedaen hadden van sommege sticken, die dengraue toebehoorden van.vij.iaren, vanden tijt dat den Graue Boudin huyt vlaendren reysde naer venegien, ende naer Gasara, totter tijt dat die.G.ferrant in brugge was ontfanghen. Die officiers van ghendt hildent som ten profijte van hemlieden, ende som ten profijte vanden lande. Ende dye prinche ter tafele sittende, quamen dese twee met hueren volcke, als voorseyde es, ende worden slaende vp Ferrants volc. Ende si liedenmerckende datmen vp hem lieden wilde, si lieten die maeltijt, ende lieten haerlieder iuweelen, ende al dat daer was, endevloden huyt Cortrijcke, ende braken die brugghe of, om datmenvan achtere vp hemlieden niet commen en soude, ende reysden so naer Duway, ende namen Iehannen met hem lieden, in een osbaer, ende quamen daer naer met eenen groten heercrachte voor Ghendt, ende Ferrant beleyde ghendt, metsgaders Iehanne sinen wijue, die van ghendt dit ouermerckende dat Ferrant een vroom Prinche was, ende dat oock sijn wijf by hem was, si versochten pays, ende gauen Ferrant drie duysent penninghen.

Van Ferrant van Portugal de 20ste graaf de het graafschap behuwde aan vrouw Jehanne, de dochter van de keizer Boudin van Constantinopel.

Dat 26ste kapittel. [fol. xxxvij.v]

Toen het bericht in Vlaanderen kwam dat keizer Boudin dood was ging men te rade om een nieuwe prins in het land van Vlaanderen te hebben. En koning Filips van Frankrijk het west land van Vlaanderen toen aan vrouw Jehanna, de dochter van de goede Boudin van Mons en keizer van Constantinopel. En door toebrengen van Machtilt, haar tante van Portugal die weduwe was van Filips van Elzas, zo sprak ze met koning Filips dat hij dat huwelijk van zijn nicht maakte van Ferrant van Portugal, haar neef die ze ontbood te Parijs bij haar te komen. En het feest van de bruiloft was gehouden te Parijs in de koningszaal en Ferrant deed manschap koning Filips van de graafschappen van Vlaanderen en nam verlof en kwam te Vlaanderen waart met zijn tante Machtilt en met Jehanne, zijn wijf. En te Dowaai komende zo werd Iehanne zeer ziek en bleef daar liggen met haar tante Machtilt en Ferrant voer in Henegouwen en ze ontvingen hem daar als graaf van Henegouwen vanwege Jehanne zijn wijf. En toen kwam hij al Vlaanderen door en de Vlamingen ontvingen hem met grote eer als hun gehuwde heer. Filips van Namen, de oom van vrouw Jehanne, en Jan de heer van Nijvel, kastelein van Brugge, voeren met Ferrante in alle smalle steden en alom waren zo goed ontvangen. Maar omdat die van Vlaanderen en speciaal de drie steden en vooral die van Gent niet geroepen waren, nog geen kennis hadden van het huwelijk, nog van de bruiloft van die Ferrant en van hun vrouwe Jehanne en dat men haar gegeven had een vreemde man, een van Portugal die geen Diets kon nog verstond en zonden hun toestemming en kwam te Gent wilde ze hem niet ontvangen want ze wisten niet of hij met Jehanne hun vrouw getrouwd was mitsgaders dat ze er niet geroepen waren. Filips van Namen en Ferrant ze waren zeer beschaamd en trokken te Kortrijk waar ze betamelijk ontvangen waren. En etende met de noen de maaltijd met zijn edelen die bij hem waren, zo kwamen daar Rache van Gavere en Aernout van Oudenaarde gezonden van die van Gent met een menigte van ridders en van gewone lieden goed gewapend doe niet goed tevreden waren dat ze nier ter bruiloft genodigd waren en dat het zonder hun toestemming gedaan was, ze hadden leed deze twee kasteleind omdat ze Ferrant rekening gedaan hadden van sommige stukken die de graaf toebehoorden van 7 jaren van de tij dat graaf Boudin uit Vlaanderen reisde naar Venetie en naar Anthedon tot de tijd dat graaf Ferrant in Brugge was ontvangen. De officiers van Gent hielden het soms te profijt van hen en soms te profijt van het land. En toen de prins ter tafel zat kwamen deze twee met hun volk en begonnen te slaan op het volk van Ferrant. En ze merkten dat men het op hen voorzag en verlieten de maaltijd en lieten hun juwelen en alles dat daar was en vloden uit Kortrijk en braken de brug af zodat men van achteren niet op hen kon komen en reisden zo naar Dowaai en namen Jehanne met hen, in een draagstoel, n kwamen daarin met een grote legermacht voor Gent en Ferrant belegerde Gent, mitsgaders Iehanne zijn wijf, die van Gent bemerkten dat Ferrant een dappere prins was en dat ook zijn wijf bij hem was en verzochten vrede en gaven Ferrant 3 000 penningen.

Item dese Ferrant dede manschip den Keyser Otto van den lande die onder den Keyser behoorden, ende die Keyser hadde oerloghe metsgaders den coninc van Ingelant die sijn oom was yeghen den coninc Phelips van vrancrijcke, het gheuiel dat Reynoudt van dammartijn die de coninc hadde verheuen, dien gaf hi dat graefschip van Beunen om sommege fayten vanwapenen die hi gedaen hadde ter eeren vander vrancscher croonen, ende liet hem vermyeden vanden coninc.van Ingelant, ende vanden.K.Otto als dat hy hemlieden beloofte te doen, so wat si wilden ende hemlieden te doen bystandicheyt al waert ooc te vechtene yeghen den coninc van vrancrijcke, ende si hadden hem ooc so belooft, want sy in- [fol. xxxviij.r] formierden Ferrant hoe die coninc van Vranckerijcke onthilt den graue van Vlaenderen vele landts, als Aryen, sint Omaers, Calis, Aerden, tlant van Guyse, Bethunen, Orchyes, ende Rijssele, ende dat hijt soude pijnen weder te ghecrijghene, ende annex den lande van Vlaendren te maken, alsoot in tijden van sinenvoorsaten gheweest hadde. Ferrant die ondersochte dat aen die van Vlaendren oft annex gheweest hadde, ende men seyde hemiaet. Doen swoer Ferrant dat hi sijns wijfs palen noch huer lant nyet en soude laten vercorten. Ende Reynout dye graue vanBeunen seyde dat hy, ende die keyser Otto, ende dye coninc vanInghelant souden hem alle bystandicheyt doen met lijue endemet goede omme Westvlaendren weder te conquesteirne. Ferrant aldus byden instekene van Reynaut, ghinc sint Omaers, te Aryen, ende te Calys, te Ghijsen, ende waer dat hi ghinc si seyden hem dat si behoorden onder den Coninck vanVranckerijcke. Doen ghinc Ferrant met Reynout, den graue vanBeunen, int lant van Ghijsen, ende stichtede brandt in sommeghe dorpen. Die coninck van Inghelant ontboot Ferrant, wildi hebben schat of ghelt, ofte eenich volc, hy soudt hem doen hebben. Dit vernemende die coninc Phelips van Vranckerijcke, voer te Calys, ende van daer ten Damme by Brugge, endeFerrant metter hulpe vanden Inghelschen, ende metten graue van Beunen quamen met een menichte van schepen gheseylt ende gheroeyt in dye achter gaerte vanden coninc Phelips, endesi ghecreghen veel schepen, ende die coninc Phelips hadde grote schade, als waer omme die coninc Phelips ten Damme commende, so ghinck hi te Brugghe, te Ypre, te Cassele, stellende saudeniers, ende nam wt allen steden vanden rijcxsten endemachtichsten poorters, die alle waren in Vranckerijcke gheuoert in diueerschen vanghenessen, ende die coninc ghecreech groot goet van hem lieden, eer si waren ghedeliureirt. Die wijle dat die coninc van Vranckerijcke in Vlaendren was so ghinc Ferrant ende dede manschip den coninc van Inghelant. Ende die coninc toochde Ferrant sinen schat, ende versach Ferrande van eenengroten schat, ende van een menichte van lieden van wapenen, ende badt hem dat hy wilde gaen in Gascoengyen, ende in Guyenne, daer si wonder deden, al dat lant bederuende endedestruerende, ende dat aerm volc vloot in allen steden in Vranckerijcke, claghende dat grote ouerlast dat Ferrant metsgaders den Inghelschen daer dede. Dye coninck dit verhorende, sandt terstont sinen sone Lodewijc, die heer was van Westvlaendren, omme dat te verwaren, twelck sijne was, ende ghegeuen met sijnder moedere den coninc Phelips in huwelicke, vanden grauen Phelips van Elsaten, sonder dat consent van die van Ghendt, ende den ghemeenen lande vanVlaendren. Lodewijc des conincx sone horende datmen aen hemscreef dat hi soude verwaren Guyse om te wederstane denconinc van Inghelandt, quam derwaerts terstont. Ende als Lodewijc des Conincx sone in Guysen quam, doen ghinc Ferrant te scepe, ende voer te Calys ende te Burburch. Ende die wijle dat Lodewijck was te sint Omaers, te Aryen, ende wederkeerende te Guysen, so ghinc Ferrant ende roofde ende destrueirde alle die sloten ende casteelen, ende verbrandese, ende destrueirde al dat lant ontrent den zeecant tot Hesdin toe, also datter niement luschen en mochte, ende verslough al dat hi inden weghe vant, ende Reynout die graue van Beunen was bedectelick in Ferrants hulpe, ende sijn toeuerlaet, ende trac van daer tot lens ende so voor hesdin, destruerende ende rouende al dat lant daer ontrent ghelegen. Die coninc phelips verhorende die grote schade endeschande die die fransoysen hadden dat si altemet hare graefschepen ende heerlicheden verloren, ende datmen dat volc dootslouch, ende veriaechde, ende tlant roouede, die huysen verbrande, steden, casteelen, ende sloten destrueirde al omme daer men mochte, hy vergaderde een groot heercracht, ontbiedende alle sine leenhouders ende edele mannen die vroom ter wapene waren, als wt Langhedoc, Borbon, Auergne, Bourgoengne, Berry, bar, champaengnen, Orlyens, Toureyne, ende hi disponeirde hem omme te commene beuechtene Ferrant ende Reynout van Bolloengnen, die welcke Aryen beleydt hadden, ende nyement en halp dye van Aryen. Dit vernam Ferrant dat die coninc Phelips met so groter menichte vanfransoysen vp hem quam, ende ontboot den coninc vanInghelant dat hy hem hulpe ende [fol. xxxviij.v] bystant doen soude, ende die coninc van Ingelant sandt sinenbroedere den graue van salsbery te vlaenderen waert met.iijm.mannen van wapenen wel gheacoutreirt, ende Ferrant trac totten keyser te Aken, die welcke by hem hadde den Hertoge van Brabant ende van Loreynen, den.G.van caetsenelleboghe, ende daer toe een groot heercracht van rudders en baroenen, ende ander goede lieden van wapenen. Ende die keyser quamter bede van Ferrant met alle sijnder macht te Valenchene, endeReynoudt van Beunen met Willem van Salsbery mettenInghelschen ende met dye van Henegauwen, ende met den vlaminghen quamen alle te Mortaengnen bi Dornicke. Ende die coninck van Vranckerijcke verhorende die comst vanden keyser, hadde gheerne gheteyst, maer die.G.van Aussare seyde dat sy souden blijuen ter brugghe van Bouuynes, ende ontbeyden den keyser, ende dat si hem bereeden souden omme huer biechte te sprekene, ende in bedinghen te sine, vp dat hemlieden god te bet soude helpen, want hy seyde, heer coninc wi hebbent schone ghenouch, want onse vianden die sijn die vianden gods, endevianden vanden kersten gheloouen, om twelcke ons god sal helpen dat wi vercrijghen sullen die victorie, want al voren die keyser heift ghedaen yegen dat beuel vanden paeus, om twelcke hi es verwaten, ende Reynout van Beunen die es een valsch verrader vander franscher croone, Hughe van Bouuynes dyer ghelijcke, ende Ferrant sijn beede fugytiuen ende versworenmannen. Doen sprac die Hertoghe van Bourgoengnen, heer coninc het ware goet dat ghi troct te Lens, ende wi sullen hier wel vechten yeghen dese brantstichters, roouers, moordenaers, verwatene versworene ende valsche verraders. Doe antwoorde die coninc, varre moet dat van mi sijn, dat ic soude vlien ghesont wesende, ende laten mijnen lieden die ghewillich sijn om met mi te vechten, te leuen, ende te steruene, ik wil dye laetste sijn die huyten strijde ende wijghe gaen sal, oft endelick te steruene, of met glorieuse victorie te leuene. Die Keyser Otto dye Fransoysen siende van varren, ende dat si hem ordonneirden bi scharen, hi riet datmen vp hemlieden gaen soude, ende men slouch die trompetten omme die peerden, ende ooc den volcke moet te gheuene. Ende die drie grauen Ferrant, Reynout, ende Salsbery met vryen moede, slougen in dye eerste schare vandenfransoysen, ende quetseden ende scoffierden seere die eerste schare. Dat merckende die graue van Aussare, riedt dat si hem deelen souden, die.ij.andere scharen vanden coninc, ende dat dit eene schare van achtere souden slaen int heer vanden keyser, ende die andere schare droomende naer Ferrant. Dye fransoysen namen sulcken moet, dat si ghecreghen Reynout den.G.van Beunen, ende Willem den.G.van salesbry, endeFerrant dye bleef altoos vechtende. Dit merckende dye vanHenegauwe datter twee grauen gheuanghen waren, vloden si, ende die van Brugge metten vlaminghen. Item dat peert vandenkeyser was onder hem so ghequetst, dat hi viel van sine coursyer, ende met groter pijnen was hy weder ghestelt op een ander peert, ende hi vloot, ende die Hertoge van Lorayne, endevan brabant alle dier ghelijcke, Ferrant dye bleef altijt vechtende, ende men sach den standaert metten leeu vanVlaenderen dicwils gheuelt, maer altijts nieuwe lieden van die bi ferrante waren, quamen ende hieuene weder vp. Dit aenmerckende tvolc, wel tot.iiijm.mannen toe, namen endemaecten eenen moet, omme te helpene den G.Ferrant, maer eer si daer toe gherochten, so worde Ferrant gheuelt huyt sinensadele, ende worde gheuanghen, ende daer worden ooc gheuanghen een deel duytschen ende edele lieden huyt Brabant, ende vanden Rijne, ende van Ardanen, ende die graue vancaetsenelleboghe ende noch tot.C.ende.xxvij.baroenen, enderudders, ende vele heerlijcke schildtknapen, ende goet van wapenen, ende si waren alle gheuoert in Vranckerijcke ende gherantsoeneirt.

Item, deze Ferrant deed manschap keizer Otto van de landen die onder de keizer behoorden en de keizer had oorlog mitsgaders de koning van Engeland die zijn oom was tegen koning Filips van Frankrijk. Het gebeurde dat Reinout van Dammartin die de koning verheven had die gaf hij het graafschap van Boulogne-sur-Mer om sommige wapenfeiten die hij gedaan had ter eren van de Franse kroon en liet hem vermeiden van de koning van Engeland en van koning Otto als dat hij hen beloofde te doen zowat ze wilden en hen bijstand te doen al wast het ook te vechten tegen de koning van Frankrijk en ze hadden hem ook zo beloofd want ze informeerden [fol. xxxviij.r] Ferrant hoe de koning van Frankrijk onthield de graaf van Vlaanderen veel land als Arin, Sint-Omaars, Calais, Arden, het land van Guise, Bethune, Orchies en Rijsel en dat hij zich zou pijnigen het weer te krijgen en annexeren aan het lande van Vlaanderen alzo het in tijden van zijn voorzaten geweest was. Ferrant die onderzocht dat aan die van Vlaanderen of het annex geweest as en men zei hem ja. Toen zwoer Ferrant dat hij de palen van zijn wijf nog haar land niet zou laten verkorten. En Reinout de graaf van Boulogne-sur-Mer zei dat hij en keizer Otto en de koning van Engeland hem alle bijstand zouden doen met het lijf en met goed om West-Vlaanderen weer te veroveren. Ferrant aldus door aansteken van Reinout ging naar Sint-Omaars, te Arien en te Calais, te Gijsen en waar dat hij ging ze zeiden hem dat ze behoorden onder de koning van Frankrijk. Toen ging Ferrant met Reinout, den raaf van Boulogne-sur-Mer, in het land van Gijsen en stichtte brand in sommige dorpen. De koning van Engeland ontbood Ferrant en wilde hebben schat of geld of enig volk, hij zou het hem laten hebben. Dit vernam de koning Filips van Frankrijke voer te Calais, en vandaar ten Damme bij Brugge en Ferrant met de hulp van de Engelsen en met de graaf van Boulogne-sur-Mer kwamen met een menigte van schepen gezeild en geroeid in de achterhoede van koning Filip en ze kregen veel schepen en koning Filips had grote schade, als waarom koning Filips ten Damme kwam en zo ging hij te Brugge, te Ieper, te Kassel en stelde soldaten en nam uit alle steden van de rijkste en machtigste poorters, die werden allen in Frankrijk gevoerd in diverse gevangenissen en de koning kreeg groot goed van hen eer ze bevrijd waren. De tijd dat de koning van Frankrijk in Vlaanderen was zo ging Ferrant en deed manschap de koning van Engeland. En de koning toonde Ferrant zijn schat en voorzag Ferrant van een grote schat en van een menigte van wapenlieden en bad hem dat hij wilde gaan in Gascogne en in Guienne, waar ze wonder deden en al dat land bedierven en vernielden en dat arme volk vloog in alle steden in Frankrijk en klaagden de grote overlast dat Ferrant mitsgaders de Engelsen daar deed. De koning die dit hoorde zond terstond zijn zoon Lodewijk, die heer was van West-Vlaanderen, om dat te bewaren wat het zijne was en gegeven van zijn moeder koning Filips in huwelijk van graaf Filips van Elzas, zonder de toestemming van die van Gent en het gewone land van Vlaanderen. Lodewijk, de koningszoon, horde dat men aan hem schreef dat hij Guise zou bewaren om te weerstaan de koning van Engeland, kwam terstond derwaarts. En toen Lodewijk te Guise kwam toen ging Ferrant te scheep en voer te Calais en te Bourbourg. En de tijd dat Lodewijk was te Sint-Omaars, te Arien en terug keer de te Guise zo ging Ferrant en roofde en vernielde alle burchten en kastelen en verbrandde ze en vernielde al dat land omtrent de zeekant tot Hesdin toe, alzo dat er niemand blussen mocht en versloeg alles dat hij op de weg vond en Reinout, de graaf van Boulogne-sur-Mer ,was bedekt in Ferrants hulp en zijn toeverlaat en trok vandaar tot Lens en zo voor Hesdin en vernielde en roofde al dat land daar omtrent gelegen. De koning Filips hoorde de grote schade en schande die de Fransen hadden ze si altemet hune graafschappen en heerlijkheden verloren en dat men dat volk dood sloeg en verjaagde en het land roofden en de huizen verbrandden, steden, kastelen en burchten vernielde alom waar men mocht, hij verzamelde een grote legermacht en ontbood al zijn leenhouders en edele mannen die dapper ter wapen waren, als uit Languedoc, Bourbon, Auvergne, Bourgondie, Berry, Bar, Champagne, Orleans, Touraine en maakte zich klaar de om te komen bevechten Ferrant en Reonout die Arien belegerd hadden en niemand hielp die van Arin. Dit vernam Ferrant dat koning Filips met zoՠn grote menigte van Fransen op hem kwam en ontbood de koning van Engeland dat hij hem hulp en [fol. xxxviij.v] bijstand doen zou en de koning van Engeland zond zijn broeder de graaf van Salisbury te Vlaanderen waart met 3000 mannen van wapens goed voorzien en Ferrant trok tot de keizer te Aken die bij hem had de hertog van Brabant en van Lorraine, de graaf van Catsenelleboge en daartoe een grote legermacht van ridders en baronnen en ander goede lieden van wapens. En de keizer kwam ter bede van Ferrant met al zijn macht te Valenciennes en Reinout van Boulogne-sur-Mer met Willem van Salisbury met de Engelsen en die van Henegouwen en met de Vlamingen kwamen alle te Mortanges bij Doornik. En de koning van Frankrijk hoorde de komst van de keizer en had graag terug getrokken, maar de graaf van Auxerre zei dat ze zouden blijven te brug van Bouvines en wachten op de keizer en dat ze zich bereiden zouden om hun biecht te spreken en te bidden opdat God hen beter zou helpen want hij zei; heer koning, we hebben het mooie genoeg want onze vijanden die zijn de vijanden Gods en vijanden van het christen geloof waarom God ons zal helpen dat we victorie zullen krijgen, want al voor heeft de keizer gedaan tegen het bevel van de paus waarom hij verweten is en Reinout van Boulogne-sur-Mer die is een valse verrader van de Franse kroon, Hugo van Bouvines dergelijk en Ferrant zijn beide vluchtelingen en verzworen mannen. Toen sprak de hertog van Bourgondie, heer koning, het was goed dat ge trok te Lens en wij zullen hier wel vechten tegen deze brandstichters, rovers, moordenaars, verweten, verzworen en valse verraders. Toen antwoordde de koning, ver moet dat van mij zijn dat ik zou vlieden gezond en verlaat mijn lieden die gewillig zijn om met mij te vechten, te leven en te sterven, ik wil de laatste zijn die uit de strijd en gevecht zal gaan of eindelijk te sterven of met glorieuze victorie te leven. De keizer Otto die de Fransen zag van verre en dat ze zich ordonneerden bij scharen raadde aan dat men op hen zou gaan en met sloeg de trompetten om de paarden en ook het volk moed te geven. En ie drie graven Ferrant, Reinout en Salisbury met edel gemoed sloegen in de eerste schaar van de Fransen en kwetsten en schoffeerden zeer de eerste schaar. Dat merkte de graaf van Auxerre en raadde aan dat ze zich verdelen zouden in de 2 andere scharen van de koning en dat de ene schaar van achteren zou slaan in het leger van de keizer en de andere schaar dromde naar Ferrant. De Fransen namen zulke moed dat ze kregen Reinout de graaf van Boulogne-sur-Mer en Willem de graaf van Salisbury en Ferrant die bleef altijd vechtende. Dit merkte die van Henegouwen dat er twee graven gevangen waren en vlogen en die van Brugge met de Vlamingen. Item, dat paard van de keizer was onder hem zo gekwetst zodat hij viel van zijn stijgbeugel en met grote moeite was hij weer op een ander paard gesteld en hij vloog en de hertog van Lorraine en van Brabant allen diergelijk, Ferrant die bleef altijd vechten en men zag de standaard met de leeuw van Vlaanderen vaak geveld, maar altijd nieuwe lieden die bij Ferrant waren kwamen en hoeven het weer op. Dit merkte het volk wel tot 40000 mannen toe, namen en maakten een moed om graaf Ferrant te helpen maar eer ze daartoe kwamen zo werd Ferrant geveld uit het zadel en werd gevangen en daar werden ook gevangen een deel Duitsers en edele lieden uit Brabant en van de Rijn en van Ardennen en de graaf van Catsenelleboge en nog tot 127 baronnen en ridders en vele heerlijke schildknapen en goed van wapens en ze werden allen gevoerd in Frankrijk en op losgeld gesteld.

Item daer bleuen bedt dan.iiij.hondert Brabanders, ende van andere diuersche nacien bedt dan.vij.duysent persoonen, ende oock van des Conincx volck bleeffer wel.iiij.duysent versleghen, sonder die ghene die seere ghequetst waren, hadden die van Henegauwe ende die Keyser niet gheuloden, die Fransoysen hadden alle ghescoffiert gheweest, ende si haddent ooc leelicst ghehadt, dese heeren gheuanghen sijnde, Reynaut vanDammartijn, die graue van Beunen, was simpelick gheuoert te Pyronen, daer hi niet alte wel en was Willem de graue vansalsbery was te sint quijn [fol. xxxix.r] tens geuoert. Ende die graue van caetsenelleboghe met veel duytsche heren was gheuoert te Doornicke, mer Ferrant was te Parijs waert gheuoert, ende wijlent gheleet te voet, endesomwijlen te peerde of te waghene, ende alle mannen liepen, waer dat sy leden, om Ferrant te siene, ende met hem te spottene ende te begheckene, si ghinghen al fleytende endepijpende voor hem, haer tonghen op hem huytstekende, endededen hem alle den schimp ende cleynicheyt die si mochten. Ende al Vranckerijcke deure was groote blijschap, dat Reynaut ende Ferrant beyde gheuanghen waren, want si hadden dat landt van Poytau Guyenne, enyau, Gascoengnen, tlandt vanHesdijn, van Guysen, van Pyronne, ende tlant van Pycardyen, al verdoruen, tvolc veriaecht, ende doot gheslegen. Desen strijt ende wijch van Pont de bouuynes gheuiel den.xxv.dach van Hoymaent. Anno domini.xijc.ende.xiiij. Binnen deser tijdt dat Ferrant nyeuwelicx gheuanghen was wordt Vlaendren al te seere gheplaecht met brande, by messchieve in vele steden endedorpen, ende ooc met sterften ende ooc met zeevloet, want die zee brack inne te vele steden, ende schuerde die dijcken, so dat ontrent Brugghe vier mijlen varre, oost west, ende suydt, wast al een watre, so datter in diueersche plaetsen vele lieden endebeesten verdroncken. Dese Ferrant bleef.xi.iaer en de een half in die vangenesse, maer ter bede vanden coninc van Castylien, ende den Coninc van Poortingale, so lietene dye coninc Lodewijc gaen te Vlaendren waert, tot Iehanne sinen wijue, des conincx van Vranckerijcke recht sweernede, ende hi bleef te Rijssele bi haer wonende, ontrent.iij.iaren, altijt siec ende quelende, endestarf te Rijssele Int iaer ons heeren.xijc ende.xxxiij.ende sijn wijf dedene begrauen in haer cloostre te Marckette, dat si selue dede stichten. Item men wilt segghen dat desen hooghen outaer in dat cloostere staet, ter plaetsen daer den boom stont daer die Keyser van Constantinoble ende den goeden Boudin van mons aen ghehanghen was, bi schalckernye ende behendighede van Ferrant van Poortegale. Dese Ferrant en hadde gheen kinderen by Iehanne sinen wijue. Aldus soe nam si eenen anderen man naer die doot van Ferrant. Ende dat byden rade vanden coninck sinte Lodewijc, ende dat was Thomaes van Sauoyen. Dese voorghenoemde Ferrant was die.xx.graue van Vlaendren.

Item, daar bleven meer dan 400 Brabanders en van andere diverse naties meer dan 7 000 personen en ook van het koningsvolk bleven er we 4 000 verslagen, zonder diegene die zeer gekwetst waren, hadden die van Henegouwen en de Keizer niet gevlogen, de Fransen hadden allen geschoffeerd geweest en ze hadden het ook het lelijkste gehad. Deze heren die gevangen waren Reinout van Dammartin, de graaf van Boulogne-sur-Mer, was eenvoudig gevoerd te Pirons waar hij niet al te goed en Willem de graaf van Salisbury was te Saint Quentin [fol. xxxix.r] gevoerd. En de graaf van Catsenelleboge met veel Duitse heren was gevoerd te Doornik, maar Ferrant was te Parijs waart gevoerd en soms geleid te voet en soms te paard of te wagen en alle mannen liepen waar dat ze gingen om Ferrant te zien en met hem te spotten en gekscheren, ze gingen al fluitend en pijpende voor hem, staken hun tong naar hem uit en deden hem alle schimp en kleinheid die ze mochten. En al Frankrijk door was grote blijdschap dat Reinoutt en Ferrant beide gevangen waren, want ze hadden dat land van Poitou, Guienne, Anjou, Gascogne, het land van Hesdin, van Guise, van Peronne en het land van Picardie geheel bedorven, het volk verjaagd en dood geslagen. Deze strijd en gevecht van Pont de Bouvines viel op de 25ste dag van juli anno domini 1214. Binnen deze tijd dat Ferrant net gevangen was werd Vlaanderen al te zeer geplaagd met brand, bij leed in vele steden en dorpen en ook met sterfte en ook met zee vloed, want de zee brak in te vele plaatsen en scheurde de dijken zodat omtrent Brugge vier mijlen ver, oostwest en zuid was het alles water zodat er in diverse plaatsen vele lieden en beesten verdronken. Deze Ferrant bleef 11 jaar en een half in de gevangenis, maar ter bede van de koning van Castili en de koning van Portugal, zo liet koning Lodewijk hem gaan te Vlaanderen waart tot Jehanne zijn wijf en de koning van Frankrijk rechte zwager en hij bleef te Rijsel bij haar wonen, omtrent 3 jaren altijd ziek en kwelend en stierf te Rijsel in het jaar ons heren 1233 en zijn wijf liet hem begraven in haar klooster te Marquette dat ze zelf liet stichten. Item, men wil zeggen dat het hoge altaar dat in dat klooster staat ter plaatse waar de boom stond daar de keizer van Constantinopel en de goede Boudin van Mons aan gehangen was door schalksheid en handigheid van Ferrant van Portugal. Deze Ferrant en had geen kinderen bij Jehanne zijn wijf. Aldus zo nam ze nam een andere man na de dood van Ferrant. En dat bij de raad van de koning Sint Lodewijk en dat was Thomas van Savoie. Deze Ferrant was de 20ste graaf van Vlaanderen.

Van Thomaes van Sauoyen, den.xxi.Graue, die welcke tgraefschip behuwede aen Iehannen Ferrants weduwe.

Dat.xxvij.Capittel.

THomaes van Sauoyen behuwede ooc tgraefschip vanvlaenderen aen Iehannen Ferrants weduwe, hi was die.xxi.Graue van Vlaendren, ende was seer goedertieren, ende ghemeyne met elckerlijck, ende hi en hadde oock gheene kijnderen by Iehannen sinen wijue, si waren ontrent.xij.iaren te samen in huwelicke. Iehanne die graefnede worde siec, ende ghecreech een barnende cortse, waer af si starf te Rijssele. Anno domini.xijc ende.xliiij.Ende licht begrauen in tclooster ter Marckette, bi Ferrant haren eersten man. Ende omme dat dye voorseyde Iehanne gheene kijnderen en hadde, by gheen van haren mannen, soe gheuielen die twee Graefschepen endequamen toe, te wetene Vlaendren ende Henegauwe, vp [fol. xxxix.v] Margriete huere sustere, dye die ionckste dochtere was vandenkeyser Boudin, dese Margriete hadde te manne Willem van Dampyere. Item als Iehanne doot was men gaf Thomaes va nSauoyen een somme van penninghen, ende hi voer te sinenlande waerdt te Sauoyen.

Van Thomas van Savoie, de 21ste graaf die het graafschap behuwde aan Jehanne, de weduwe van Ferrant.

Dat 27ste kapittel.

Thomas van Savoie behuwde ook het graafschap van Vlaanderen aan Jehanne, de weduwe van Ferrant, hij was de 21ste graaf van Vlaanderen en was zeer goedertieren en algemeen met iedereen en hij had ook geen kinderen bij Jehanne zijn wijf, ze waren omtrent 12 jaren tezamen in huwelijk. Gravin Jehanne werd ziek en kreeg een brandende koorts waarvan ze stierf te Rijsel anno domini 1244 en licht begraven in het klooster ter Marquette bij Ferrant, haar eerste man. En om dat Jehanne geen kinderen had bij geen van haar mannen en vervielen de twee graafschappen en kwamen toe, te weten Vlaanderen en Henegouwen, op [fol. xxxix.v] haar zuster Margriet die de jongste dochter was van keizer Boudin. Deze Margriet had tot man Willem van Dampierre. Item, toen Jehanne dood was gaf men Thomas van Savoie een som van penningen en hij voer tot zijn land waart te Savoie.

Van Willem van Dampyere, den xxij.Graue, die welcke behude tgraefscip aen Margriete die ioncxste dochtere vanden Keyser Boudin.

Dat.xxviij.Capittel.

WIllem van dampiere die quam tot tgraefschip van Vlaendrenende van Henegauwe, vansijns wijfs weghe Margriete die hi getraut hadde, dese willem was die.xxij.graue van vlaendren, ende si hadden te gadere drie sonen, Willem, Guy, ende Ian. Maer eer Willem margriete nam so hadde si ghehadt secretelicke twee natuerlicke cnapelicke kijnderen, als Boudin ende Ian van Auennes, den houdtsten bastaert, boudin voorseyde cabbelde ende keef alden dach yeghen den houdtstenghetrauden broedere willem ghenaemt, ende si vochten dicwille onderlinghe. Dese willem die getraude sone seyde dat hi naer sijnder moeder doot, meende graue van Vlaendren te sine, want bastaerden en mochten gheen leenheeren sijn bi versterffenissen, aldus en mochte tgraefschap hem niet toe commen. Item Boudin die bastaert seyde, dat in sommeghe landen niement bastaert en es van sijnder moeder weghe, omme deser cabbelinghe ende kijuinghe wille so dede die graefnede margrieten willem hueren ghetrauden sone huwen aen vrauwe Beatrijce des hertoghen heyndricx van Brabandts dochtere, ende gafser mede dat graefschap van Vlaendren. Ende waert bi aldien dat willem storue voor die voorseyde Beatrice, so soude beatrice hebben thuerer duwarye Cortrijcke metter Casselrye, ende beatrice dede maken dat Clooster te groenijnghen buyten Cortrijcke, ende daer licht si begrauen, ende willem die licht begrauen te selines in Henegauwe. Willem van dampyere dye ionghe Margrieten sone, die si hadde bi willem van dampiere, soude geweest hebben die.xxiij.graue van vlaendren vp condicie, storue hi sonder hoir van beatricen sinen wijue, so soude sijn vrau moeder weder al Vlaendre hebben, sonder Cortrijcke metter casselrye, dat soude sijne wedewe beatrice des hertoghen van Brabants dochter houden voor huere duwarye. Ende Guwy die andere sone soude hebben dat graefschap vanHenegauwe naer vrauwe Margrieten doodt, ende Ian die derde sone die heerscappye van sinen vadere dampiere die twee bastaerden boudin ende Ian hare natuerlicke kijnderen, omme dat si parlementich ende twistich waren, so en wilden si hemlieden niet gheuen. Maer sy seyden waert so dat sy haer vriendelic anthierden ende dienden haer ende haer lieder getraude broeders, si soude in nacommende tijden wel om hemlieden peynsen ende gheuen hem lieden wat in testamente naer haer lieder dyenst ende verdiente naer hare doodt, dit horende dese twee bastaerden Ian ende boudin, trocken bi den coninc sinte Lodewijc van vranckerijcke, ende clagheden hemseere ouer haer vrau moedere, ende ouer haer lieder drie ghetrauwede broeders, hoe die vrau [fol. xl.r] we margriete haer lieder moedere alle die heerscappyen bestelt ende ghegheuen hadde, haer lieder ioncste broeders, ende si lieden dye de oudtste waren en hadden nyet. Ende voordt soe wilde haerlieder vrauwe moedere dat si lieden die dye oudtste waren souden moeten dienen haer ioncxste broeders. Endebaden haren neue sinte Lodewijc den coninck, dat hy haerlieder moeder, ende den ionghen Willem van Dampiere wilde doendaghen te Parijs ter Marberijnen tafele. Dit ghedaen sijnde, endesi lieden commende te Parijs ter Marberijne tafele ten daghe ghespecificiert. Ian die houdtste bastaert proponeirde voor denconinc sinte Lodewijc, hoe dat sijn moeder wech ghegheuenhadde die landen, Vlaenderen, ende Henegauwe, hare ioncxste kinderen, maer Ian ende Boudin die houdtst waren (al wast dat si bastaerden waren) si en hadden niet dan slauernye vandienste van haer lieder moeder, ende huer ionghe broeders soudent al hebben. Die coninc sinte Lodewijck vraechde vrauwe Margriete wat sijer yeghen segghen wilde. Vrauwe Margriete seyde. Edel coninck ende neue wat dat ic van Vlaenderen ghetermyneirt hebbe, ic wil dattet so blijue, toebehoorende Willem van Dampiere mijnen houdsten wettelijcken ghetrauden sone, het en ware dat hy voor my storue, sonder hoir vanBeatricen sinen wijue, so soudic Vlaenderen weder te mywaert nemen, mijnen ioncxsten sone Ian en mach ick niet ontnemensijn vaderlijcke erue, maer Guy gaf ick Tgraefschip van henegauwe, maer midts dat hi ontschaecte des Aduocaets dochtere van Bethune, die hy moeste nemen te wijue, yegens den raet van hu ende van mijnen man Willem, ende van alle onse vrienden. Aldus heer coninck ende neue doet met Henegauwe huwen wille, maer ic wilt behouden mijn leuenlanc. Doen sprac die coninc Lodewijc Ach nichte van Vlaendren in al dat ghy gheseyt hebt, so ben ick wel ghepaeyt, ende wilt doen naer huwen goetdijncken. Doen sprac haestelic die bastaert Boudin die houdtste sone. Och vrau moeder, ic bendoch hu oudtste sone, ende sal ic niet hebben, Vlaendren dat ghi Willem mijnen broeder hebt ghegheuen, het behoort bet mijne dan hem toe, want hi iongher is dan ick, ende ick beloue hu dat hijt nemmermeer met payse van mi besitten en sal. Doen sprac vrauwe Margriete, hi is beterder ende edelder dan ghy sijt, naer alle wetten ciuijle, ende naer die wet gods, ende hy is edele van gheboorte, ende ghetrauwet kijnt, ende ghy sijt onhedele van huwes vaders weghe, ende sijt een bastaert Doen seyde Boudin, god moets iammeren dat ic dan een loddeghe hebbe tot eender moedere. Ende vrauwe Margriete verantwoorde, ach laten gode van hemelrijcke ende hu ende my machs wel iammeren, dat ghi hadt eenen lodder pape tot eenen vadere, sidy nv weltevreden dat elckerlijck moet weten huwe edelhede. Och lieue sone hebdy ons doen daghen om hu seluen ende ons allen voor alle die werelt te scoffierne, sonder twijfele also langhe als ic ende ghi leuen sult, en suldi van mi niet hebben, ende ick ontsegghe hu huwen dienst, ende verbiede hu mijn oghen ende mijn lant vanVlaenderen, also langhe als ic leue. Doen sprac die coninck, och nichte ghi hebt mi Henegauwe ouer ghegheuen, ende dat te mijnen segghene, so segge ic nichte, also lange als ghi leift, so sult ghi henegauwe besitten, ende naer huwe doot, so salt hebben Guy, ende sal sine twee bastaerde broeders voorsien ende houden, Boudin ende Ian, ende Willem van Dampiere sal vlaendren hebben, maer sterft hi sonder hoir voor hu, so suldi vlaenderen weder hebben thuwen lijue, ende naer huwe doot sal Guy Vlaenderen hebben, ende Boudin die houdste bastaert sal sijn graue van Henegauwe, ende hi sal Ian sinen broeder voorsien. Ende doen seyde sinte Lodewijc. Ick meene cortelinghe te treckene in Barbaryen yeghen dye vianden gods die sarasijnen ende ongheloouighe Ende ick begheere dat ons neue Willem van Dampyere, ende alle onse leenhouders, ende hy als prinche yeghen die Sarasijnen met mi trecke.

Van Willem van Dampierre, de 22ste graaf die behuwde het graafschap aan Margriet de jonste dochter van keizer Boudin.

Dat 28ste kapittel.

Willem van Dampierre die kwam tot graafschap van Vlaanderen en van Henegouwen vanwege zijn wijf Margriet die hij getrouwd had. Deze Willem was de 22ste graaf van Vlaanderen en ze hadden tezamen drie zonen, Willem, Guy en Jan. Maar eer Willem Margriet nam zo had ze gehad in het geheim twee natuurlijke jongetjes als Boudin en Jan van Avennes, de oudste bastaard, Boudin voorgezegde kibbelde en keef de hele dag tegen de oudste getrouwde broeder, Willem genaamd, en ze vochten vaak onderling. Deze Willem, de getrouwde zoon zei dat hij na de dood van zijn moeder meende graaf van Vlaanderen te zijn, want bastaarden mochten geen leenheren zijn bij versterving en aldus mocht het graafschap hem niet toekomen. Item, Boudin de bastaard zei dat in sommige landen niemand bastaard is van moeders kant en om dit kibbelen en kijven zo liet gravin Margriet Willem, haar getrouwde zoon, huwen aan vrouw Beatrix de dochter van hertog Hendrik van Brabant en gaf er mede dat graafschap van Vlaanderen. En was het bij al dien dat Willem stierf voor die Beatrice zo zou Beatrix hebben haar levensonderhoud Kortrijk met het wetsgebied en Beatrix liet maken dat klooster te Groenige buiten Kortrijk en daar ligt ze begraven en Willem die ligt begraven te Senlis in Henegouwen. Willem van Dampierre, de jonge zoon van Margriet die ze had bij Willem van Dampierre zou geweest zijn de 23ste graaf van Vlaanderen op conditie, stierf hij zonder erfgenaam van Beatrix zijn wijf, zo zou zijn moeder weer al Vlaanderen hebben, zonder Kortrijk met het wetsgebied, dat zou zijn weduwe Beatrix houden voor haar levensonderhoud. En Guy, de andere zoon, zou hebben dat graafschap van Henegouwen na de dood van vrouw Margriet en Jan, de derde zoon, de heerschappij van zijn vader Dampierre. De twee bastaarden, Boudin en Jan haar natuurlijke kinderen omdat ze onhandelbaar en twistend waren zo wilden ze hen nies geven. Maar ze zeiden was het zo dat ze haar vriendelijk hanteerden en haar dienden en hun getrouwde broeders zou ze in toekomende tijden wel om hen peinzen en geven hun wat in testament naar hun verdienste en dienst na haar dood. Dit hoorden deze twee bastaarden Jan en Boudin en trokken naar koning Sint Lodewijk van Frankrijk en klaagden hem zeer over hun moeder en over hun drie getrouwde broeders hoe vrouw [fol. xl.r] Margriet hun moeder alle heerschappijen besteld en gegeven had en hun jongste broeders en zij die de oudste waren hadden niets. En voort zo wilde hun moeder dat zij die de oudste waren zouden moeten dienen hun jongste broeders. En baden hun neef Sint Lodewijk de koning dat hij hun moeder en de jonge Willem van Dampierre wilde laten dagen te Parijs ter Marberijnen tafel. Toen dit gedaan was en ze kwamen te Parijs ter Marberijnen tafel te dage gespecificeerd. Ja, de oudst voor koning Sint Lodewijk, hoe dat zijn moeder weggegeven had de landen Vlaanderen en Henegouwen aan haar jongste kinderen, maar Jan en Boudin die de oudste waren (al was het dat ze bastaarden waren) hadden niets dan slavernij van verdienste van hun moeder en hun jongste broeders zouden alles hebben. De koning Sint Lodewijk vroeg vrouw Margriet wat ze er tegen zeggen wilde. Vrouw Margriet zei; ‘Edele koning en neef, wat dat ik van Vlaanderen besloten heb dat wil ik dat het zo blijft en behoort toe aan Willem van Dampierre, mijn oudste wettig getrouwde zoon, tenzij hij voor me stierf zonder erfgenaam van Beatrix, zijn wijf, dan zou ik Vlaanderen weer tot me nemen. Mijn jongste zoon Jan mag ik zijn vaderlijke erve niet ontnemen, maar Guy gaf ik het graafschap van Henegouwen, maar mits dat hij schaakte de dochter van de advocaat van Bethune die hij moeste nemen tot wijf tegen de raad van u van mijn man Willem en van al onze vrienden. Aldus heer koning en neef doet met Henegouwen uw wil, maar ik wil het behouden mijn leven lang’. Toen sprak koning Lodewijk; ’och nicht van Vlaanderen, in alles dat ge gezegd hebt zo ben ik wel gepaaid en doen naar uw goeddunken’. Toen sprak de bastaard Boudin, de oudste zoon; ‘och moeder, ik ben toch uw oudste zoon en zal ik niets hebben, Vlaanderen dat ge Willem mijn broeder hebt gegeven, het behoort beter mij dan hem toe want hij is jonger dan ik en ik beloof u dat hij het nimmermeer met vrede van mij bezitten zal.’ Toen sprak vrouw Margriet, ‘hij is beter en edeler dan gij bent naar alle civiele wetten en naar Gods wet en hij is edel van geboorte en getrouwd kind en gij bent onedel vanwege uw en bent een bastaard. Toen zei Boudin, God moet het bedroeven dat ik dan een hoer heb tot een moeder’. En vrouw Margriet antwoordde,’ ach laat het God van hemelrijk en u mag wel droevig zijn dat ge een hoer paap tot een vader had, wees nu weltevreden dat elk moet weten uw edelheid. Och lieve zoon, heb je ons laten dagen om u zelf en ons allen voor de hele wereld te schofferen, zonder twijfel alzo lang als ik en gij leven zal zal je van mij niets hebben en ik ontzeg u uw dienst en verbiedt uw mijn ogen en mijn land van Vlaanderen alzo lang als ik leef.’ Toen sprak de koning, ‘och nicht, ge hebt me Henegouwen me over gegeven, en dat tot mijn zeggen, zo zeg ik nicht, alzo lang als ge leeft zo zal ge Henegouwen bezitten en na uw dood zal Guy het hebben en zal zijn twee bastaard broeders voorzien en houden, Boudin en Jan, en Willem van Dampierre zal Vlaanderen hebben, maar sterft hij zonder erfgenaam voor u dan zal je Vlaanderen weer hebben tot u en na uw dood zal Guy Vlaanderen hebben en Boudin, de oudste bastaard, zal graaf zijn van Henegouwen en hij zal Jan, zijn broeder, voorzien. En toen zei Sint Lodewijk; ‘Ik meen gauw te trekken in Barbarijen tegen de vijanden Gods de Saracenen en ongelovigen. En ik begeer dat onze neef Willem van Dampierre en alle onze leenhouders en hij als prins tegen de Saracenen met me trekt.’

Hoe die Coninck Lodewijc van Vranckerijcke, met sinen neue Willem van Dampyere, endemet alle sine Leenhouders track in Barbaryen, teghen die vyanden Gods die Sarazijnen. [fol. xl.v]

ITem binnen den seluen iare voer sinte Lodewijc in Cartagyenende te Tunes ende versloech daer met sinen gheselschepe int woudt van Bulgheryen, int landt van Barbaryen seere vele Sarasijnen ende Moorianen, ende daer bleuen ooc sommeghe Kerstenen doodt, ende een edel kersten here gheuanghen. EndeWillem van dampyere wordt in dien wijch gequetst endegheuanghen, ende hi wordt gelost, int wederkeeren naer Vranckerijcke, int iaer ons heeren.xijc.ende.lx.dit vernam Guy van dampyere, ende maecte fynanchie ende stelde hem vp endetrac bi sinte Lodewijck in Barbarye ende in Egypten, ende te Massore int lant der Moorianen, ende daer wordt hi rudder ghemaect. Ende vrauwe Margriete regierde binnen deser tijt beede die landen Vlaendren ende Henegauwe. Ende Guy vanDampyere dede daer vele vrome feyten van wapenen vp die Sarasinen, dyt ghedaen sijnde, ende thuys gecomen sijnde, so starf tsaduocaets dochtere van Bethumen sijn wijf, bi wien hy hadde ghehadt Robrecht van Bethunen die Meinfroot doodt slouch ende Coradijn in Appoelgen, ende Willem here van Neuele, Boudin dye goedertiere. Ian bisschop van Ludeke endePhelips graue van Tyette, ende hi hadder ooc by viere dochterenalle grote princessen ende edelicken gehuwet, daer naer nam hy weder in huwelijcke te wijue des grauen dochtere vanLutsenburch, ende hi hadder mede dat Graefschip van Namen, ende si drouch hem drie sonen ende drie dochteren, al dye wijle dat sijn moeder noch leuende vrauwe Margriete, ende si regierde die landen Vlaendren ende Henegauwe, die spacie endetijden van xxxiij.iaren, si hadde oock ghedaen stichten vele cloestren ende gods huysen, ter bede van Iehanne harer sustre. Item so wat van transpoorten van allen rechten ende vander demeynen ouer schieten soude in Vlaendren, ende in Henegauwe, dat si dat legghen soude aen die voorseydecloosters, ende aen diuersche gods huysen. Ende dat si hier mede maken soude dese naer volgende Cloosters. Eerst tcloostere van soetendale, dat Nonnen cloostre van oost eeclo, Doornizeele, ende vele andere tempelen ende gods huysen, dye kercke ten predicaers te Brugge, die Carmers, die freremineurs, die kercke ten wijngaerde, datmen heet tbeghijn hof, der predecaren conuent te Rijssele, [fol. xli.r] ende die beghijnen te Ghendt, te Duway, te Valenchyenes, endete Berghen, ende dat hospitael te Berghen, te Ysendijcke, te Oostburch, die beghijnen Tardenburch, ende dat hospitael vanden Damme, te Thielt, te Torrout, ende in meer ander plaetsen. Ende naer die doot van Margrieten, so wort si begrauen in tcloostre te Flijnez, ende haer deuote dochtere die Abdesse hadde haer daer doen gheuen al huere heylighe Sacramenten, ende daer ouerleedt si, ende wierdt daer begrauen, als voorseyde is. Int iaer ons heren.M.CC.ende lxxviij. Naer die doot van margrieten, so wort Boudin haren houdtsten bastaert sone graue van Henegauwe, ende hy gaf Ian sinen bastaerden broedere die heerschappye van Auennes, ende Guy van Dampyere haren wettelicken sone worde graue van Vlaenderen.

Hoe koning Lodewijk van Frankrijk trok met zijn neef Willem van Dampierre en met al zijn leenhouders in Barbarijen tegen de vijanden de Saracenen. [fol. xl.v]

Item, binnen hetzelfde jaar voer Sint Lodewijk in Carthago te Tunis en versloeg daar met zijn gezelschap in het woud van Bulgarije, in het land van Barbarijen zeer veel Saracenen en Moren en daar bleven ook sommige Christenen dood en een edele christenheer gevangen. En Willem van Dampierre werd in die strijd gekwetst en gevangen en hij werd verlost in het terug keren naar Frankrijk in het jaar ons heren 1260. Dit vernam Guy van Dampierre en maakte financin en stelde zich op en trok bij Sint Lodewijk in Barbarijen en in Egypte en te Massore in het land der Moren en daar werd hij ridder gemaakt. En vrouw Margriet regeerde binnen deze tijd de landen Vlaanderen en Henegouwen. En Guy van Dampierre deed daar vele dappere wapenfeiten op de Saracenen. Toen dit gedaan was en hij thuiskwam zo stierf de dochter van de advocaat van Bethune, zijn wijf, bij wie hij had Robrecht van Bethune die Meinfroot dood sloeg en Conradin in Apuli en Willem heer van Nevele, Boudin de goedertieren, Jan, bisschop van Luik en Filips, graaf van Tyette (?), en hij had er ook vier dochters bij allen grote prinsessen en edel gehuwd. Daarna nam hij weer in huwelijk tot wijf de dochter van de graaf van Luxemburg en had er mee dat graafschap van Namen en ze droeg hem drie zonen en drie dochters al de tijd dat zijn moeder nog leefde, vrouw Margriet, en ze regeerde de landen Vlaanderen en Henegouwen die ruimte en tijd van 33 jaren. Ze had ook laten stichten vele kloosters en godshuizen ter bede van Jehanne, haar zuster. Item, zowat van transporten van alle rechten en van de heerlijke rechten overschieten zou in Vlaanderen en in Henegouwen dat ze dat leggen zou aan die voorgezegde kloosters en aan diverse godshuizen. En dat ze hiermee maken zou zijn deze navolgende kloosters. Eerst het klooster van Zoetendale, dat nonnen klooster van oost Eeklo, Doornzele en vele andere tempels en godshuizen, de kerk der predikers convent te Brugge, de karmelieter, de frere mineurs, de kerk ten Wijngaerde dat het Begijnhof noemt, het prediker convent te Rijsel, [fol. xli.r] en de Begijnen te Gent, te Dowaai, te Valenciennes en te Bergen en dat hospitaal te Bergen, te IJzendijke, te Oostburg, de Begijnen te Aardenburg en dat hospitaal van de Damme, te Tielt, te Torhout en in meer ander plaatsen. En na de dood van Margriet zo werd ze begraven in het klooster de Flines en haar devote dochter die abdis was haar laten geven al haar heilige sacramenten en daar overleed ze en werd daar begraven in het jaar ons heren 1278. Na de dood van Margriet zo werd Boudin, haar oudste bastaardzoon graaf van Henegouwen en hij gaf Jan, zijn bastaardbroeder de heerschappij van Avennes en Guy van Dampierre, haar wettige zoon, werd graaf van Vlaanderen.

[ Van Guy van Dampyere, den xxiij.graue vanVlaendren]

Van Guy van Dampyere, den xxiij.graue van Vlaendren, die welcke maecte van Eeclo eene Stadt van wette, ende stelder eenen Burch meestere, met.ix.schepenen hy stichtede oock Tconuent vanden predicaren Typre.

Dat.xxix.Capittel.

GVy van Dampyere die sone van den houden Willem vanDampyere, die was die.xxiij.G.van Vlaenderen, die welcke sonder consent van sijnder moedere, of van eenege van sinenvrienden ontschaeckte eens simpel mans dochtere Fogaets van Bethunen, ende was ghedwonghen by iusticien dat hijse moeste nemen ende trauwen teenen wettelijcken wijue, ende hadder by vele vromer kinderen van sijnen princhen, ende grote lantsvrauwen. Eerst Robrecht van Nyuers, die welcke die heleghe kercke vele profijts dede, in eenen wijch in Apoelgen, daer hy doot slouch den fellen viant vander heleger kerckenMeinfroot, die bet dan met hondert duysent sarasijnen quamomme te bederuene ende te destrueirne alle kerstenheyt, voort Willem die heere van Nyvelle. Boudin die deuote Ruddere, die welcke starf ionck, ende licht begrauen te Brugghe te Freren, dye vierde was een vaelyant clerc, seer wel gheleert, ende wiert Proost van sinte Donaes te Brugge, ende van sinte Peeters te Rijssele, daer naer was hi Bisschop te Mets in Lorayne, ende worde daer naer Bisschop te Ludeke. Die vijfste was een groot decretiste, ende een groot meestere, om te sijne een groot man in die helege kercke, als een patriarcke ofte een Cardenael, maer hy sach datmen Vlaenderen te cort boot, ende daer omme dede hy hem Rudder maken, ende sinen name was Phelippus, ende nam te wijue die eeneghe dochtere vanden graue van Tyette. Dese vijue knapelicke kinderen van eenen vader ende van eender moedere commende, binnen haerlieder tijt soe en warender gheen vromer heren, daer men of wiste te sprekene. Ende ooc viere dochteren hooghelicken ghestelt, ende edelicke in huwelicke. Die eene was Graefnede van Hollandt ende Zeelant, ende dandere was Hertoginne van Brabant, die derde Hertoginne van Ghulcke, ende die vierde was graefnede vanBulloys. Die graue Guy was met.s.Lodewijc den coninc van Vranckerijcke in Barbaryen eyghen die sarasijnen, als vanThunes, Cartagen, van Bourghe, te Massoire, daer hi hemvromelic hadde in fayten van wapenen, in diueerschen wijchenyegens die heydenen, ende [fol. xli.v] met sinte Lodewijck thuys commende, soe starf sijn wijf Fogaets dochtere van Bethune, ende bi consente van sijnder vrauwe moedere, ende bi rade van sinte Lodewijc sinen neue, so nam hi te wijue des grauen dochtere van Lutsenburch, ende hi hadder mede dat graefschip van namen, byder welcker hi noch hadde drie sonen, Ian, Guy, ende Heindrick, ende drie dochteren. Deerste wort coninghinne van schotlandt, die andere was vrauwe van Fryueis, ende die ioncxste was toe gheseyt den oudtsten sone vanden coninc van Inghelant den grotenEdewaert, ende haren name was Phelippa, ende die grote schone coninc Phelippus van Vranckerijcke dye hiefse huytencouden watere, ende daer omme was die coninc vanVranckerijcke gram vp den graue Guy, omme dat hi sine dochtere toegheseyt hadde den coninck van Inghelant, omme sinen oudtsten sone sonder sijn consent, midts dat die coninc van Ingelant viant was van der crone van Vranckerijcke, ende hi Phelips le beel hadde selue eene dochtere, die hi toe gheschict hadde den coninck Edewaerts sone, als waerbi dat Vranckerijcke noch hedentsdaechs ghescoffiert es, want die schone Phelips coninc van Vranckerijcke had de drye sonen, ende elc wart coninc, deen naer den anderen, ende si storuen al sonder hoir, ende doen soude dye croone met rechte ghecommen hebben vp sine dochtere, die daer naer coninghinne van Inghelant wart, ende hadde veil kinderen, waer of doutste sone behoorde coninc van vranckerijcke te sijne, want die croone van Vranckerijcke heift wel verstoruen vp vrauwen ten achsten gheslachte, iae dat meer es, vp muenickendye huyten clooster ghehaelt waren, ten derden gheslachte, als die coninc van poortegale een religieux ende gheprofest sijnde, wart huyten clooster ghehaelt, ende men gaf hem een wijf, endesijn oudtste sone Ian was gheweldich coninc van Poortingale, ende sine naercommers besitten noch die croone vanpoortingale. Item omme dat Phelippe des grauen Guys dochtere toegheseyt was des Conincx sone van Inghelant, Anno.xiic.ende.xcvij.die coninck van Vranckerijcke daer omme seer verstoort sijnde vp den Graue Guy, alst voorseyde is. Daer omme die graue Guy meenende den coninc te ghelieuene, ten beuele vanden coninc van vranckerijcke, sandt hy Phelippe sine dochtre eerlicke te Parijs waert met xxx.camerieren, endeRobrecht huer houdtste broeder voer mede, met xxx.houde rudders ende ioncheers, ende Robrecht haer broeder bi auentueren bleef buten parijs, doen sijn sustre Phelippe quam te Parijs omme te gane tot den coninc voorseyde. Ende si tenpallayse commende, die coninghine deidtse vanghen met alle huere cameryeren ende schiltcnapen, ende sommege vandenrudders dye met Robrecht haren broeder ende met haer ghecommen waren, ende Phelippe voorseyde bleef te Parijs in des conincx gheuanghenesse, dit verhoorde Robrecht vanNyueers hoe dat Phelippe sijn sustere ghearresteirt was, ende al huer ghesinde, vander coninghine, ende dat thuwelic wederroupen was van Phelippe sijnder sustere, hy hadts al te groten wypre ende trac te vlaendren waert, ende gaft te kennene sinen vadre Guy. Ende die coninc ontboodt den graue Guy bi hem te commene, maer die Graue bleef in vlaendren, Ende hy ghinc doen mannen alle sine steden, casteelen, endesloten, ende deidtse alle wel voorsien van vytaelien. Die coninc Phelips verhoorende die ouerhooricheyt vanden graue Guy, die welcke hadde ghestelt te duway den graue Willem van Neuele, met vele volcx van wapenen, duchtende dat dye van Duway souden hebben den eersten stoot. Robrecht van Nyueers dye was te Rijssele met den graue van Valckenberge, ende met vele sijnder mannen van wapenen om dat hi duchtede dat die vanRijssele den coninc die poorten opene gedaen souden hebben. Ende oft so ghecommen hadde dat die coninc Vlaenderen hadde willen bestoken aen die west side, mande hi Cassele endeVeurne, ende hi maecte daer of Capiteyn sijns susters dochter sone, Willem van Ghulcke een vroom prinche, ende te Veurne was oock die heere van Gauere wel met.vim.ghelterschen endeduytsche ruyters, vanden Rijne, ende daer quam ooc die graue van Tyette Phelips, ende dye graue van Catsenelleboghe met.vm.sijne ruyters, altijt bereet te gane om die van Cassele ontset te doene, in dien die Coninck van Vranckerijcke te Cassele ghecommen hadde. Item in dit selue iaer was te Parijs so grote [fol. xlij.r] oueruloet van watere in die Cheyne, so dat die twee brugghen, le grant pont et le petit pont, dats dye grote brugge ende die cleene, vloten metten stroome wech, ende dye huysen daer ontrent staende, braken alle ontsticken ende vielen inne. Die coninck van Vranckerijcke vernemende hoe dat die graue Guy alle die steden ende casteelen hadde ghedaen voorsien, ende mannen, omme hem te wederstane, ende dat die graue Guy gheschreuen hadde om bystandicheyt aen den coninc van Inghelant Die coninc van Inghelant die quam wel met xm.Inghelschen endewalloysen, huyten lande van waels te Ghendt byden.G.Guy. Hier omme waren die coninc ende ooc die coninginne so fellickengram, dat si deden des grauen Guys dochter phelippe vergheuenmet venijne, dye welcke den prinche van waels toe gheseyt was Edewaert ghenaemt, teenen wijue. Ende die coninc phelips beual datmen die.xxx.camerieren van Phelippe alle verworghensoude, ende in dye cheyne worpen, ende die.xxx.Rudders dye met haer ghecommen waren, datmense alle aen die galghe hanghen soude. Anno domini.xijc.ende.xcvi.naer.s.Ians dach in midsomer, so quam die coninc phelips te Vlaendren waert wel met.xxm.mannen, ende leedt Duway, ende voer beleggen die stede van Rijssele, bet dan drye maenden lanc ende stormde dicwils vp die stede. Ende ne hadde gheweest Robrecht van Nyueers, dye poorters van Rijssele die meer ghehelt ende gheneghen waren totten coninc, dan totten graue Guy harenprinche, si souden dye stede den coninc ouer ghegeuen hebben, ende den fransoysen die poorten ontdaen hebben, ende daerom beual Robrecht die graue van nyueers, dat so wye veruaert ware, oft beduchte voor den coninc Phelips, dat hi huyte Rijssele voere met sinen goede daer hi wesen wilde, als waer bi datter vele poorters ende inwonende van Rijssele, trocken huyt Rijssele. Willem die heere van Neuele ligghende te Duway quamdicwils bi nachte tot Rijssele, om sinen broeder te helpene, endedede menege sprinc reyse in dat heer vanden coninc, so dat hijer altemet doot slough, als nv drye hondert als nv vierhondert, ende vincker vele edele, die hi hooghe rentsoeneirde. Als die coninc vij.weken voor Rijssele gheleghen hadde, hi sandt den graue van atrecht, om te bestokene Vlaendren aen dye westside, ende quam met alle die van Artois, ende van Guyse, wel xiiijm. mannen sterc, omme Veurne te ghecrijchene. Die baliu van Veurne, die Abten van den Dune, van sinte nyclaes, van sinte Winnocx, van claremarasch, bydenrade vanden bisschop van Theerenburch, vielen alle aen dander side vanden coninck van Vranckerijcke, ende rieden die vanVeurne ende vander nyeupoort, dat si standaerden endewimpelen souden doen maken, metter wapene vanden coninc van Vranckerijcke, vp auentuere of die Coninc stercker ware dan die vlaminghen. Die graue van Atrecht ende van bloys commende voor Veurne met xiiijm.mannen sterc. Die here vangauere, van ghuylicke ende van caetsenelleboghe, met alle den duytschen heren, ghingen den fransoysen te ghemoete, om hemlieden strijt te leuerene. Daer was seer gheuochten, ende daer bleef doot die graue van bloys, ende alle die van ghijsen, die welcke stonden in die eerste battaelgie, vanden fransoysen, aldaer bleuen wel.iiijm.walen. Dit es tverraetschip van die van Veurne.

[ Van Guy van Dampierre, de 23ste graaf van Vlaanderen]

Van Guy van Dampierre, de 23ste graaf van Vlaanderen die maakte van Eeklo een stad van wet en stelde er een burgemeester met 9 schepenen en stichtte ook het convent van predikers te Ieper.

Dat 29ste kapittel.

Guy van Dampierre, de zoon van de oude Willem van Dampierre, die was w 23ste graaf van Vlaanderen die zonder toestemming van zijn moeder of van enige van zijn vrienden schaakte een dochter van een eenvoudige man, Fogaets van Bethune, en was gedwongen bij justitie dat hij haar moest nemen en trouwen tot een wettig wijf en had er bij vele dappere kinderen van zijn prinsen en grote landsvrouwen. Eerst Robrecht van Nevele die de heilige kerk veel profijt deed in een strijd te Apuli waar hij dood sloeg de felle vijand van de heilige kerk, Meinfroot, die met meer dan 100 000 Saracenen kwam om te bederven en te vernielen al christenheid, voort Willem de heer van Nijvel. Boudin de devote ridder die jong stierf en ligt begraven te Brugge te Freren, de vierde was een wakkere klerk en zeer goed geleerd en werd proost van Sint Donaas te Brugge en van Sint Petrus te Rijsel, daarna was hij bisschop te Metz in Lorraine en werd daarna bisschop te Luik. De vijfde was een grote leraar in kerkrecht en een grote meester om een grote man in de heilige kerk te worden als een patriarch of kardinaal, maar hij zag dat men Vlaanderen te kort bood en daarom liet hij zich ridder maken en zijn naam was Philippus en nam tot wijf de enige dochter van de graaf van Tyette. Deze 7 jongens die van een vader en van een moeder kwamen zo waren er binnen hun tijd geen dapperder heren waarvan men wist te spreken. En ook vier dochters hoog gesteld en edel in huwelijk. De ene was gravin van Holland en Zeeland en de andere was hertogin van Brabant, de derde hertogin van Gulik en de vierde was gravin van Boulois. De graaf Guy was met Sint Lodewijk, de koning van Frankrijk, in Barbarijen tegen de Saracenen als van Tunis, Carthago, van Bourghe, te Massoire, (?) waar hij zich dapper genoeg in wapenfeiten in diverse strijden tegen de heidenen en [fol. xli.v] toen hij met Sint Lodewijk thuis kwam zo stierf zijn wijf, de dochter van Fogaets van Bethune en met toestemming van zijn moeder en bij raad van Sint Lodewijk, zijn neef, zo nam hij tot wijf de dochter van de graaf van Luxemburg en had er mee dat graafschap van Namen. Hierbij kreeg hij nog drie zonen als Jan, Guy en Hendrik en drie dochters. Dee eerste werd koningin van Schotland, de andere was vrouw van Fryveis (?) en de jongste was toegezegd aan de oudste zoon van de koning van Engeland de grote Eduard en haar naam was Filippa en de grote mooie koning Filip hief haar uit het koude water (doopvont) en daarom was de koning van Frankrijk gram op graaf Guy omdat hij zijn dochter toegezegd aan de koning van Engeland om zijn oudste zoon zonder zijn toestemming mits dat de koning van Engeland vijand was van de kroon van Frankrijk en hij Filips de mooie had zelf een dochter die hij toe geschikt had de zoon van koning Eduard als waarbij dat Frankrijk nog hedendaags geschoffeerd is want die mooie Filips, koning van Frankrijk, had drie zonen en elk werd koning, de een na de andere en ze stierven allen zonder erfgenaam n toen zou de kroon met recht gekomen zijn op zijn dochter die daarna koningin van Engeland wen had veel kinderen waarvan de oudste zoon behoorde koning van Frankrijk te zijn, want de kroon van Frankrijk is wel verstorven op vrouwen ten achtste geslacht, ja dat meer is, op monniken die uit het klooster gehaald waren ten derde geslacht als de koning van Portugal en religieus en of professie was werd uit het klooster gehaald en men gaf hem een wijf en zijn oudste zoon Jan was geweldige koning van Portugal en zijn nakomelingen bezitten nog de kroon van Portugal. Item, omdat Filippa, de dochter van graaf Guy toegezegd was aan de koningszoon van Engeland anno 1297 en de koning van Frankrijk daarom zeer verstoord was op graaf Guy daarom meende graaf Guy de koning te gelieven ten bevel van de koning van Frankrijk zond hij Filippa fatsoenlijk te Parijs waart met 30 kameniersters en Robrecht, haar oudste broeder, voer mede 30 oude ridders en jonkheren en Robrecht bleef bij avonturen buiten Parijs toen zijn zuster Filippa te Parijs kwam om naar de koning te gaan. En toen ze te paleis kwam liet de koningin ze vangen met al haar kameniersters en schildknapen en sommige van de ridders die met Robrecht met har gekomen waren en Filippa bleef te Parijs in de koningsgevangenis. Dit hoorde Robrecht van Nevele hoe dat Filippa zijn zuster gearresteerd was en al haar gezin van de koningin en dat het huwelijk herroepen was van Filippa, hij had het al te kwaad en trok te Vlaanderen waart en gaf het zijn vader Guy te kennen. En de koning ontbood graaf Guy bij hem te komen, maar de graaf bleef in Vlaanderen en ging toen manen al zijn steden, kastelen, en burchten en liet ze goed voorzien van voedsel. Koning Filips hoorde de ongehoorzaamheid van graaf Guy die had gesteld te Dowaai graaf Willem van Nevele met veel wapenvolk en vreesde dat die van Dowaai de eerste stoot zouden hebben. Robrecht van Nevele was te Rijsel met de graaf van Valkenburg en met vele van zijn mannen van wapens omdat hij vreesde dat die van Rijsel de koning de poorten opengedaan zouden hebben. En als het zo gekomen was de koning Vlaanderen had willen bestoken aan de westzijde bemande hij Kassel en Veurne en hij maakte daarvan kapitein de zoon van zijn zuster, Willem van Gulik, een dappere prins en te Veurne was ook de heer van Gavere wel met 6000 Gelderse en Duitse ruiters van de Rijn en daar kwam ook de graaf van Tyette, Filips, en de graaf van Catsenelleboge met 5 000 ruiters die altijd bereid waren te gaan om die van Kassel ontzet te doen indien de koning van Frankrijk te Kassel gekomen zou zijn. Item, in hetzelfde jaar was te Parijs zoՠn grote [fol. xlij.r] overvloed van water in de Seine zodat de twee bruggen, le grant pont et le petit pont, dat is de grote brug en de kleine, dreven met de stroom weg en de huizen die daaromtrent stonden braken allen te stukken en stortten in. De koning van Frankrijk vernam hoe dat graaf Guy alle steden en kastelen had laten voorzien en mannen om hem te weerstaan en dat graaf Guy geschreven had om bijstand aan de koning van Engeland. De koning van Engeland die kwam wel met 10 00 Engelsen en Walen uit het land van Wales te Gent bij graaf Guy. Hierom waren de koning en ook de koningin zo fel gram zodat ze de dochter van graaf Guy Filippa vergaven met venijn die de prins van Wales toegezegd was, Eduard genoemd, tot een wijf.

En koning Filips beval dat men de 30 kameniersters van Filippa allen wurgen zou en in de Seine werpen en de 30 ridders die met haar gekomen waren dat men ze allen aan de galg zou hangen anno domini 1296 na Sint-Jans dag midzomer. Zo kwam koning Filips te Vlaanderen waart wel met 20 000 mannen en ging naar Dowaai en voer belegeren de stad Rijsel meer dan drie maanden lang en bestormde vaak de stad. En nee, was er niet geweest Robrecht van Nevele, de poorters van Rijsel die meer hielden en genegen waren tot de koning dan tot graaf Guy hun prins, ze zouden de stad de koning overgegeven hebben en de Fransen de poorten geopend hebben en daarom beval Robrecht de graaf van Nijvers dat wie zo bang was of beduchte voor koning Filips dat hij uit Rijsel voer met zijn goed waar hij wezen wilde, als waarbij dat er vele poorters en inwoners van Rijsel uit Rijsel trokken. Willem, heer van Nevele lag te Dowaai en kwam vaak in de nacht tot Rijsel om zijn broeder te helpen en deed menige plundertocht in dat leger van de koning zodat hij er altemet dood sloeg, als nu 300, als nu 400 en ving er vele edele, die hij hoog op losgeld stelde. Toen de koning 7 weken voor Rijsel gelegen had zond hij de graaf van Atrecht om Vlaanderen te bestoken aan de westzijde en kwam met allen van die van Artois en van Guise wel met 14 000 mannen sterk om Veurne te krijgen. De baljuw van Veurne, die abten van den Dune, (?) van Sint-Niklaas, van Sint-Winoksbergen, van Claremarasch, bij de raad van de bisschop van Throuanne vielen aan de andere zijde van de koning van Frankrijk en raden die van Veurne en van Nieuwpoort aan dat ze standaarden en wimpels zouden laten met het wapen van de koning van Frankrijk, op avontuur of de koning sterker was dan de Vlamingen. De graaf van Atrecht en van Blois kwamen voor Veurne met 14 000 mannen sterk. De heer van Gavere, van Gulik en van Catsenelleboge met alle Duitse heren gingen de Fransen tegemoet om hen strijd te leveren. Daar was zeer gevochte, en daar bleef dood de graaf van Blois en allen die van Gijsen die in de eerste slag stonden en van de Franse bleven er wel 4 000 Walen. Dit is het verraad van die van Veurne.

Item dit vernemende die Baliu van Veurne, quam huyte omme dye oosterlinghen te helpene. Ian van gauere ende sommege wethouders quamen met hem, ende hadden alle in hare boesems des conincx wapene van Vranckerijcke, ende si ontbodent by eenen messagier, aen die graue van Atrecht, dat hi commen soude hem lieden te hulpe, ende si souden bringhenmet hem lieden des Coninx standaert van Vranckerijcke, ende selue helpen dye duytschen alle doot slaen, ende datmen den Graue van Atrecht ontbode, dat hy den cry soude gheuen te kennenne den baliu van Veurne, ende den wethouders bi eenensekeren Messagier. Den messagier commende ende segghende alle dinghen, hoe datmen den Burchgraue, den Baliu, ende dye wethouders, ende alle dye by hem lieden waren, of ooc die hem lieden dienden, niet mesdoen en soude, in dyen sy quamen vp den gheordonneerden ende ghesetten tijt, want die van Veurne soude commen te hulpe met Willem van Ghuylicken, Ian vanNeuele, dye Graue van Caetsenelleboghe, met al huerlieder volcker, hebbende in [fol. xlij.v] huere standaerden die wapene van Vlaendren, maer als si lieden commen souden vp.v.of vi.boochschoten den graue vanAtrecht, dan soude dye baliu van Veurne wech werpen tsgrauenvan Vlaendren wapene, ende stellen vp sine schachten die wapenen vanden coninc van Vranckerijcke, ende het gheschiede so, want daer quam toe die graue van saintpol, der coninginnenoom. Dye voorseyde heren ende grauen van Nyuelle, vancatsenelleboge, ende die ioncheere van Guylicke meenden des anderdaechs den coninc ende zijn volk te beuechtene, maer het en mochte doen soe nyet sijn, want die fransoysen waren te sterck, ende wiessen so lancx so meer, want die capiteyn van comene liet alle die fransoysen ende al des conincx volc passeren, ende ouer dye leye lijden. Dus die graue van Atrecht ende die graue van saintpol commende met hueren volcke voor Veurne. Die van Veurne, burcgraue, balyu, ende wethouders verradelicke commende metten duytschen heren yegen die fransoysen, wierpen duytschen heren yegen die fransoysen wierpen wech hare wapenen van Vlaendren, ende namen huyt haren boesemen dye wapene vanden Coninck, ende stakense vp haerlieder schachten, ende riepen seer luyde a la mort les alemans. Daer was seere gheuochten, ende daer bleef doot die Graue van saintpol, der coninghinnen oom, ende harde veel fransoysen, ende ooc die graue van Neuele. Ende dye fransoysen waren in wille te vlieden, maer die van Veurne bleuen staende, ende toochden huere schachten metten wapenen des conincx, ende maecten teekene den fransoysen die vlyen wilden, enderiepen mon ioye tuez les alemans a la mort. Ende dus waren alle die duytsche heren van die van Veurne iammerlicke verraden ende doot ghesleghen. Ian van gauere, die graue van gulicke, ende die graue van caetsenelleboghe, ende wel naer alle die duytschen, sonder een luttel, die vloden ende ontginghen. Aldus ghecreech die coninc Veurne, Nieupoort, Dixmude, ende Berghen. Binnen deser tijt wart die.xij.weke, dat die coninc voor Rijssele gheleghen hadde. Ende Robrecht verhorende hoe dat al westvlaendren verloren was, ende in Rijssele en was gheene vytaelie, ende hi en hadde aen gheen siden secours, so sant hy aenden coninc om bestant van.viij.daghen om hem te beradene, omme Rijssel ouer te gheuene binnen acht daghen, indenhanden vanden Coninc. Die coninc des blijde sijnde, consenteirdet hem. Ende binnen desen so sandt Robrecht bodente Ghendt, tot ten graue Guy sinen vadere, ende totten lieden vanden coninc van Inghelant, die oock binnen ghendt waren, om secours van vitaelgien, ende ooc van volcke, of hi moeste bi noode Rijssele ouergheuen. Die Graue Guy hadde in sijnen raet dat Robrecht Rijssele soude ouergheuen den coninc, behouden lijf ende goet ende alle die daer inne waren.

Item, dit vernam de baljuw van Veurne en hij kwam uit om de oosterlingen te helpen. Jan van Gavere en sommige wethouders kwamen met hem en hadden allen in hun boezem het koningswapen van Frankrijk en ze ontboden het bij een boodschapper aan de graaf van Atrecht dat hij komen zou om hen te helpen en zouden met hen brengen de koningsstandaard van Frankrijk, en zelf helpen de Duitsers allen dood te slaan en dat men de graaf van Atrecht ontbood dat hij de roep zou geven te kennen aan de baljuw van Veurne en de wethouders bij een zekere boodschapper. De boodschapper kwam en zei alle dingen hoe dat men de burchtgraaf, de baljuw en de wethouders en allen die bij hem waren of ook die hen dienden niets zou indien ze kwamen op de geordonneerde en gezette tijd, want die van Veurne zouden met Willem van Gulik te hulp komen Jan van Nevele, de graaf van Catsenelleboge met al hun volk en hadden in [fol. xlij.v] hun standaarden de wapen van Vlaanderen, maar toen ze komen zouden op 5 of 6 boogschoten van de graaf van Atrecht dan zou de baljuw van Veurne weg werpen het wapen van de graaf van Vlaanderen en stellen op zijn schachten het wapen van de koning van Frankrijk en het geschiede zo, wat daar kwam toe de graaf van Saint-Pol, de oom van de koningin. Die voorgezegde heren en graven van Nevele, van Catsenelleboge, en die jonkheer van Gulik meenden de volgende dag de koning en zijn volk te bevechten, maar het mocht toen niet zo zijn want de Fransen waren te sterk en groeiden hoe langer hoe meer aan want de kapitein van Komen liet alle Fransen en alle koningsvolk passeren en over de Leie gaan. Dus de graaf van Atrecht en de graaf van Saint-Pol kwamen met hun volk voor Veurne. Die van Veurne, burggraaf, baljuw en wethouders kwamen verraderlijke met de Duitse heren tegen de Fransen en wierpen weg hun wapen van Vlaanderen en namen uit hun boezem het wapen van de koning en staken het op hun schachten en riepen zeer luid; Լ/span> a la mort les alemansծ Daar was zeer gevochten en daar bleef dood de graaf van Saint-Pol, de oom van de koningin en erg veel Fransen en ook de graaf van Nevele. En de Fransen waren in wil te vlieden, maar die van Veurne bleven staan en toonden hun schachten met het wapen van de koning en maakten het teken aan de Fransen die vlieden wilden en riepen; Լ/span> mon ioye tuez les alemans a la mortծ En dus waren alle Duitse heren van die van Veurne droevig verraden en dood geslagen. Jan van Gavere, de graaf van Gulik, en de graaf van Catsenelleboge en bijna alle Duitsers, uitgezonderd een beetje, die vloden en ontginhen. Aldus kreeg de koning Veurne, Nieuwpoort, Diksmuide en Bergen. Binnen deze tijd werd het de 12de week dat de koning voor Rijsel gelegen had. En Robrecht hoorde hoe dat al west Vlaanderen verloren was en in Rijsel was geen voedsel en hij had aan geen zijde bijstand en zo zond hij aan de koning om bestand van 8 dagen om zich beraden om Rijsel over te geven binnen acht dagen in de handen van de koning. De koning was dus blijde en stemde het toe. En ondertussen zo zond Robrecht bode te Gen, tot graaf Guy, zijn vader, en tot de lieden van de koning van Engeland die ook binnen Gent waren om bijstand en voedsel en ook van volk of hij moest vanwege nood Rijsel overgeven. De graaf Guy had in zijn raad dat Robrecht Rijsel zou overgeven aan de koning, behouden lijf en goed en allen die daarin waren.

Item vp den.viij.dach die graue Robrecht, ende die graue vanValckenberghe met den anderen edelen, voerden haerlieder goet bi consente vanden coninc te ghendt waert, ende quamendaer totten coninc van Inghelant ende tot den graue Guy. Endedie coninc van Vranckerijcke rouede die stede van Rijssele, endealle tlant van Duway, tot Ypre, tot Cortrijcke, ende tot Roeselare. Ende men verbarnde kercken, cloosteren, dorpen, stedekins, ende hospitalen, men vercrachte die vrauwen ghehuwet endeonghehuwet, maechden, nonnen, religieusen, ende diet niet ghedooghen en wilden men slouch se doot, ende men spaerder nyemant. Dit verhorende die van Brugghe, dat dye coninck neder quam, si sonden eerlicke boden yeghen den coninc te Inghelmunstre, ende droughen den coninc die slotelen vanBrugge, sonder consent vanden.G.Guy. Die coninc quam vanInghelmunstre te Roeselare, ende te Brugghe. Ende het begonste vele te rymene, ende het ghenakede den wintre, hi hadde Vlaendren binaer tsinen wille, hi disponeerde hem omme te Parijs waert te keerene, ende daer omme die van ghendt spraken den Coninc om een bestant van twee iaren, om den Graue Guy, ende om hem lieden, ende die coninck consenteirdet, ende voer te Parijs met sijnen heercrachte, onder hem houdende Cortrijcke, Rijssele, ende Brugghe, metter casselrye. Dit ouermerckende die coninc van Inghelandt, dat die graue Guy met sinen kinderen bestandt ghemaeckt hadde van twee iaren, sonder sijn weten, ende seere verstoort sijnde, hi wilde Ghendt gherooft hebben, ende die principaelste van Ghendt dedy vanghen. Dit siende die van Ghendt dat dye Inghelschen soe vele crachts deden, ende [fol. xliij.r] braken der lieder huysen, ende begonsten te roouen sommeghe vanden poorters. Die van Ghendt maecten onderlinge een grote vergaderinge van volcke, ende ghinghen bi nachte van herberge te herberge, en men slouch die Inghelschen alle doot, nauwe en liet men den coninc wech gaen, ende den prinche van waels sijn sone met seer lettel Inghelschen, die welcke voerden te Inghelandt waert met groter vreesen. Binnen desen.ij.iaren die vlaminghen hadden gheerne paeys ghemaeckt, ende dedent aenden coninc versoucken, maer het was al te vergheifs, ende die coninc sandt sinen broeder Kaerle van Valloys, omme Vlaenderen met vulder macht te regierene, ende commende te Brugge, hy veynsde hem tlant seer lief te hebben, ende seyde, hy soude wel eenen soeten paeys maken tusschen den coninc sinenbroeder ende den lande van Vlaendren. Die van Brugge leedene te Ghendt, daer dye Graue Guy was, ende sine kinderen, die hemseer eerlicken ontfingen. Si spraken onderlinge om den paeys te makene, Kaerle van Valois hy beloefde bi sinen rudderscepe dengraue Guy paeys te vercrijghene, vp condicien dat hi wilde gaen te parijs, met.L.van sinen edelen, ende Kaerle van Vallois seyde hi soudet so maken metten genooten van Vranckerijcke, endemet sconincx raet, dat die coninc den graue Guy ende sine kinderen die rebellicheyt vergheuen soude, ende het soude paeys sijn metten graue Guy ende met sinen edelen, si soudenden coninc te voete vallen ende bidden hem om sijn ghenaden, ende Guy beloefdet te doen, ende hi deit, ende was bedroghen, ende verraden, alsoet daer naer wel scheen, want men moet wel weten dan vanden tijt dat die Sijncambryanen in Gallyen, dats in Vranckerijcke eerst quamen, so heifter verraetscip gherengneirt, so die Coronijcken van Vranckerijcke wel mencioen maken, ende verclaersen.

Item, op de 8ste dag voerden graaf Robrecht en die graaf van Valkenburg met de andere edelen hun goed met toestemming van de koning te Gent waart en kwamen daar tot de koning van Engeland en tot graaf Guy. En di koning van Frankrijk roofde de stad Rijsel en al het land van Dowaai, tot Ieper, tot Kortrijk en tot Roeselare. En men verbrandde kerken, kloosters, dorpen, stadjes en hospitalen, men verkrachtte de vrouwen, gehuwd en ongehuwd, maagden, nonnen, religieuzen en die het niet gedogen wilden sloeg men dood en men spaarde niemand. Dit hoorden die van Brugge dat de koning neder kwam, ze zonden fatsoenlijke boden naar de koning te Ingelmunster en droegen de koning de sleutels van Brugge, zonder toestemming van graaf Guy. Die koning kwam van Ingelmunster te Roeselare en te Brugge. En het begon veel te hagelen en het genaakte de winter en hij had Vlaanderen bijna tot zijn wil en maakte zich klaar om weer naar Parijs te keren en daarom spraken die van Gent de koning om een bestand van twee jaren om graaf Guy en om hen en de koning stemde het toe en voer te Parijs met zijn legermacht en hield, onder hem Kortrijk, Rijsel, en Brugge me het wetsgebied. Dit bemerkte de koning van Engeland dat graaf Guy met zijn kinderen bestand had gemaakt van twee jaren zonder zijn weten en was zeer verstoor en wilde Gent geroofd hebben en die belangrijkste van Gent liet hij vangen. Dit zagen die van Gent dat de Engelse zoveel kracht deden en [fol. xliij.r] braken de huizen van de lieden en begonnen te roven sommige van de poorters. Die van Gent maakten onderlinge een grote verzameling van volk en gingen bij nacht van herberg te herberg en men sloeg de Engelsen allen dood, nauwelijks liet men de koning weg gaan en de prins van Wales, zijn zoon, met zeer weinig Engelsen voerden te Engeland waart met grote vreze. Binnen deze 2 jaren hadden de Vlamingen graag vrede gemaakt en lieten het aan de koning verzoeken, maar het was alles tevergeefs en de koning zond zijn broeder Karel van Valois ome Vlaanderen met volle macht te regeren en toen hij kwam te Brugge en veinsde het land zeer lief te hebben en zei, hij zou wel een lieve vrede maken tussen de koning, zijn broeder, en het land van Vlaanderen. Die van Brugge leidden hem te Gent waar graaf Guy was en zijn kinderen die hem zeer fatsoenlijk ontvingen. Ze spraken onderlinge om vrede te maken, Karel van Valois beloofde bij zijn ridderschap graaf Guy vrede te verkrijgen op conditie dat hij naar Parijs wilde gaan met 50 van zijn edele, en Karel van Valois zei hij zou het zo maken met de gelijken van Frankrijk en met koningsraad dat de koning graaf Guy en zijn kinderen die rebellie vergeven zou en het zou vrede zijn met graaf Guy en met zijnedelen, ze zouden de koning te voet vallen en bidden om zijn genade en Guy beloofde het te doen en hij deed het en was bedrogen en verraden, alzo het daarna wel scheen, want men moet wel weten dan van de tijd dat die Sicambriers in Gallië, dat is in Frankrijk, eerst kwamen zo heeft er verraad geregeerd zo de kronieken van Frankrijk wel melding maken en verklaren.

Item ten valschen verradelicken instekene van Kaerle vanvallois, so ghinck die graue Guy met die principaelste van sinenedelen, die hi ghecrijgen conde, ende daer vp dat hi hadde betrauwenesse, tot wel vijftich persoonen toe, ende voer so te Parijs, volgende Kaerle des conincx broeder. Ende als die graue met sinen.L.edelen quam te parijs, so waren si terstont allegheuanghen, ende in diueerschen contreyen, ende in diueerschen vangenessen gheleyt. Dyt sijn die namen vandenedelen mannen tot.L.toe, dye met den graue Guy dus verradelic mesleedt waren ende gheuangen. Eerst Guy graue vanVlaenderen, Robrecht.G.van nyueers, willem here van neuele, Ioffroit here van croysieres, wouter heer van maldeghem, Boudin here van knesselare, die here van steenhuyse, dye here van mortaengnen, here willem euerbaert, here van rooden, heer zegher van Cortrijcke, die here van nyeneue, heer wouter vanhoudenaerde, heer Ian van heyne, here wouter van neuele, heer ian van heyle, here Rougaert van ghistele, heer phelips vanacxpoele, heere rijcquaert standaert, heer boudin die ionge here van huytkercke, heer Diederic dye vos, die here van rijueel, heer boudin van passchendale, here van roubais heere rase mulaert, heere van bernaedge, die here van baudonnes, heer guy vandenpoele, here Ian van thorrout, heer Willem van huusen, heer Ian van valenchyenes, heer Ian van vlamerbeke, heer wouter van loueneghem, ende sine.ij.broeders, heere gheraert die moor here van lanbois, here van monteloy, heere Ian Thoudebois, here van belle, heere van Beuckemare, ende Ian van Ghendt, twee poorters van Brugghe, alle dit waren die voorseyde vijftich persoonen. Als die graue Guy, ende sine twee houdtste sonenRobrecht van Nyueers, ende Ian van Neuele, met xl. rudders, ende met vij.heerlicke poorters, te Parijs commende, die Coninck Phelips horrijbelicke met gramschepen ontsteken, hy en wildese sien noch horen, Maer beual datmen den graue Guy soude voeren te Compiengnen inde vangenesse, ende die graue Robrecht inden groten torre te Bourgez in berry. Ende Willem van Neuele wordt gheuoert te Rauwaen in Normandyen, endeelcke vanden voorseyde rudders waren gheuoert elck in eene verscheeden vanghenesse a paert, so dat si deen den anderensien, noch horen, noch vertroosten en mochten. Ende ooc omme der coninghinnen wille, die de vlaminghen seere leedt hadde, omme dat haer grootheere, ende twee van haren ooms in Vlaenderen ghevanghen waren, ende Phelips van elsaten hadde twee van haren bastaerde ooms in Vlaenderen ghe- [fol. xliij.v] daen onthoofden vp den zeecant, ende vp den raden stellen. Dese kaerle van Vallois sach datmen aldus alle dese vlaminghenvinc ende leedede in diueersche vangenessen, hy vertoochde daer sinen broeder den coninc, ende alle die bi hem waren, hoe dat hi in Vlaenderen so eerlicken ende vriendelicken ontfanghen hadde gheweest, ende dat si begeerden paeys met hem, ende waren met hem ghecommen om den coninc vergheffenesse te biddene, ende hem lieden te stellene indenwille vanden coninc, ende eewelicke te stane in sijnen dienste. Soe wat dat Kaerle van vallois sprac totten coninck, het en halp al niet ten confoorte vanden graue Guy, want die coninghinne verwarredet ende verargherdet al, want het was huer leet dat si buyten Parijs gheuangen gheleyt waren, want si hadde lieuer ghehadt dat dye coninc den.G.Guy, ende alle dye met hemghecomen waren te Parijs, hadde ghedaen hanghen aen die galghe. Kaerle van valoys dit siende, dat die graue Guy ende al die sijne moesten blijuen in vanghenessen, het wijperde endedeerde hem dat hijse te Parijs ghebrocht hadde. Ende midts dat hijse niet helpen en mochte omme tot haren paeyse te commene, hi schaemdes hem seere, ende huyt schaemten liet hi die stede van Parijs, ende trac huyt Vranckerijcke, wonende int land van Italyen, ende diende daer den paeus Bonefacius. Dye graue Guy ende die sijne dus in vangenesse blijuende, die coninc phelips occupeirde ende hilt al Vlaendren te sijnen behouue, ende hi in persoone metter coninghinne vysenteirde alle die steden in Vlaendren, te wetene Ghendt, Brugge ende Ypre, met haerlieder casselryen. Ende die coninginne hadts groten spijt, dat die vrauwen te Ghendt, te brugghe ende Typre, die welcke ter weerdicheyt vander coninginne al hadden aen haerlieder beste cleederen, ende waren ten suuerlicksten ghepareirt. Doen seyde die Coninghinne, ick waende alleene coninginne te sine in vranckerijcke, maer mi dunct dat die van vlaenderen die in onse vangenessen sijn in Vranckerijcke, sijn alle princhen, want die wijfs zijn al ghecleet gelijc coninginen ende princerssen Ende die coninc vlaendren gheuisenteirt hebbende, voer met sijnderconinginne naer parijs ende hi stelde der coninginnen oom Iacob van saintpol, gouuerneur generael in vlaenderen, hembeuelende dat hi tlant gouuerneren soude, wel enderechtueerdelic, ende in paeyse houden soude, maer daer naer wordt hi een seer fel gouuerneur, ende ouerlastich denghemeenen volcke, want hy ordonneirde, dat alle dye ambochtslieden moesten gheuen den vierden penninc vanhaerlieder dachueren, ende van allet tghene dat si wonnen, also wel in coopmanschepen als andersins van ghelijcken, ende bi desen die cooplieden worden Vlaendren schuwende, dye ambochtslieden waren neeringloos, ende en constent niet ghemaken dat si den cost ghecreghen. Hi ordonneirde settinghen, pointinghen, gabellen, daer tvolck onredelic mede verlast ende verschat was, ende dit al bi den insteken vansijnder nichte die coninginne, om Vlaendren plats scalck te maken, ende contrarie haren wetten ende preuilegien, dye hemlieden van Keysers, van grauen van Vlaenderen ende ooc vander coninginne van Vranckerijcke ghegeuen waren. Ende die niet en conste betalen sine pointijnghe, hi deidtse steken in die vangenesse, ende dier yegen knoterden of murmureirden, die dede hi hangen ofte onthoofen. Die drie steden van Vlaendrensonden boden ghetijdelic tot den coninc, clagende ouer denvoorseyde iacob van saintpol, ende die coninc ontboot hem dat hy soude die van Vlaendren laten ghebruycken haerlieder wetten, costumen, ende preuilegien, ende als hi aldus ontrent.ij.iaren vlaendren met tyrantscap fellic te cote ghedreuen hadde ende gheregiert, alst voorseyde es Eerst die van Brugge, ende daer naer alle die van Vlaenderenwederstonden sijnder ordonnancien, ende sonderlinge, so wie dagelicx te wercke ghinc, die moeste gheuen eenen wittenpenninc Die van Brugge en wildent nyet gheuen, die van ghendt dit horende, si en wildent ooc nyet betalen, ende also ooc in dier ghelijcke alle die smalle steden. Als waer omme iacob van saintpol quam te Brugghe, ende meende die principaelste vanden vleeschauwers, ende vanden wulleweuers te doenonthoofden, als mesdadege lieden ende rebel den coninc.

Item, ten valse verraderlijke insteken van Karel van Valois zo ging graaf Guy met de belangrijkste van zijn edelen die hij krijgen kon en waarop hij vertrouwen hand tot wel 50 personen toe en voer zo te Parijs, volgde Karel de koningsbroeder. En toen de graaf met zijn 50 edelen te Parijs kwam zo werden ze terstond allen gevangen en in diverse gebieden en in diverse gevangenissen gelegd. Dit zijn d namen van de edelen mannen tot 50 toe die met graaf Guy dus verraderlijk misleid waren en gevangen. Eerst Guy graaf van Vlaanderen, Robrecht, graaf van Nevele, Willem, heer van Nevele, Ioffroit, heer van Croysieres, Wouter, heer van Maldegem, Boudin, heer van Knesselare, de heer van Steenhuize, de heer van Mortagne, heer Willen Everbaard, heer van Roden, heer Zegher van Kortrijk, de heer van Ninove, heer wouter van Oudenaarde, heer Jan van Heine, heer Wouter van Nevele, heer Jan van Heule, heer Rougaert van Gistel, heer Filips van Axpoele, heer Rijcquaert Standaard, heer Boudin, de jonge heer van Uitkerke, heer Diederik de Vos, de heer van Rijveel (?), heer Boudin van Passendale, Heer van Roubaix, heer Rase Mulaert, heer van Bernaedge (?), de heer van Baudonnes (?), heer Guy van De Poele (?), heer Jan van Turnhout, heer Willem van Huissen, heer Jan van Valenciennes, heer Jan van Vlamerbeke (?), heer Wouter van Lovendegem en zijn 2 broeders, heer Geraert de Moor, heer van Lanbois, heer van Monteloy, heer Jan Thoudebois, heer van Belle, heer van Beuckemare en Jan van Gent, twee poorters van Brugge, dit allen waren de 50 personen. Toen graaf Guy en zijn twee oudste zonen Robrecht van Nevele en Ian van Nevele met 40 ridders en met 7 fatsoenlijke poorters te Parijs kwamen en koning Filips verschrikkelijk en met gramschap ontstoken wilde hij ze zien nog horen, maar beval dat men graaf Guy zou voeren te Compigne in de gevangenis en graaf Robrecht in de grote toren te Bourges in Berry. En Willem van Nevele werd gevoerd te Rouen in Normandië en elke van die ridders waren gevoerd elk in een verschillende gevangenis apart zodat de ene de andere zien nog horen, nog vertroosten mocht. En ook om de wil van de koningin die de Vlamingen zeer leed had, omdat haar grootvader en twee van haren ooms in Vlaanderen gevangen waren en Filips van Elzas had twee van haren bastaard ooms in Vlaanderen laten [fol. xliij.v] onthoofden aan de zeekant en op raden stellen. Deze Karel van Valois zag dat men aldus al deze Vlamingen ving en legde ze in diverse gevangenissen en verhaalde daar zijn broeder den koning, en alle die bi hem waren, hoe dat hi in Vlaanderen zo fatsoenlijk en vriendelijk ontvangen was geweest en dat ze vrede met hem begeerden en waren met hem gekomen om de koning vergiffenis te bidden en hen te stellen in de wil van de koning en eeuwig te staan in zijn dienst. Zowat dat Karel van Valois sprak tot de koning, het hielp geheel niet tot comfort van graaf Guy, want die koningin bewaarde en verergerde alles wat het was haar leed dat ze buiten Parijs gevangen gelegd waren want ze had liever gehad dat de koning graaf Guy en allen die met hem gekomen waren te Parijs had laten hangen aan de galg. Karel van Valois zag dat graaf Guy en al de zijne moesten blijven in gevangenis en speet en deerde hem dat hij ze te Parijs gebracht had. En mits dat hij ze niet helpen mocht om tot hun vrede te komen schaamde hij zich zeer en uit schaamte verliet hij de stad Parijs en trok uit Frankrijk en woonde in Italie en diende daar paus Bonifatius. De graaf Guy en de zijnen moesten dus in de gevangenis blijven en koning Filips occupeerde en held heel Vlaanderen te zijn behoeven en bezocht in persoon alle steden in Vlaanderen, te weten Gent, Brugge en Ieper met hun wetsgebied. En de koningin had grote spijt dat de vrouwen te Gent, te Brugge en te Ieper die ter waardigheid van de koningin al aan hadden hun beste kleren en waren te zuiverste opgemaakt. Toen zei de koningin, ik waande alleen koningin te zijn in Frankrijk, maar me lijkt dat die van Vlaanderen die in onze gevangenissen zijn in Frankrijk allen prinsen zijn want de wijven zijn allen gekleed gelijk koninginnen en prinsessen. En toen de koning Vlaanderen bezocht had voer hij met zijn koningin naar Parijs en stelde de oom van de koningin Jacob van Saint-Pol, gouverneur generaal in Vlaanderen en beval hem dat hij het land regeren zou en rechtvaardig en in vrede zou houden, maar daarna werd hij een zeer felle gouverneur en deed het gewone volk overlast want hij ordonneerde dat alle ambachtslieden moesten geven de vierde penning van hun daguren en van alles dat ze wonnen, alzo wel in koopmanschap als anderszins van dergelijke en hierbij schuwde hij de kooplieden Vlaanderen de ambachtslieden waren zonder nering en konden niet maken dat ze de kost kregen. Hij ordonneerde omslagen, belastingen, tabellen waar het volk onredelijk mee belast en geschat werd en dit alles bij het insteken van zijn nicht de koningin om Vlaanderen plat schalk te maken en contrarie haar wetten en privilegies die hen van keizers, van graven van Vlaanderen en ook van de koningin van Frankrijk gegeven waren. En die niet kon betalen zijn belastingen liet hij in de gevangenis steken en dier ertegen knorden of murmelden die liet hij hangen of onthoofden. De drie steden van Vlaanderen zonden boden tijdig tot de koning en klaagden over Jacob van Saint-Pol en die koning ontbood hem dat hij zou die van Vlaanderen laten gebruiken hun wetten, gebruiken en privilegies en toen hij aldus omtrent 2 jaren Vlaanderen met tirannie fel te te wrevel gedreven had en geregeerd is eerst die van Brugge en daarna allen die van Vlaanderen weerstonden zijn ordonnantie en vooral zo wie dagelijks te werk ging die moest geven een witte penning. Die van Brugge wilden het niet geven, die van Gent die dit hoorden wilden het ook niet betalen en alzo ook diergelijk in alle kleine steden. Als waarom Jacob van Saint-Pol te Brugge kwam en meende de belangrijkste van de vleeshouwers en de wolwevers te laten onthoofden als misdadige lieden en rebels de koning.

Dit vernemende pieter die coninck een weuere, een harde vroet ende subtijl man, ende wiert daer naer rudder om sijne vroetschepe ende vromicheyt, hi vloodt huut Brugge, ende ghinc tardenburch met een menichte van ambochtslieden wel gewapent ende [fol. xliiij.r] voorsien. Ende ooc dier ghelijcke Ian breydel een vleeschauwere, die ghinck ten Damme, ende bi wijlent ter sluys ende te Ardenburch, ende hi hadde bi hem alle maniere van ambachtslieden, met hilt te Brugge alle dage mesdach, want nyement en wilde wercken, noch temmeren, noch metsen, noch varwen, noch weuen, wullen noch lijnen, ende dye dienaers vanIacob van saintpol men en wilde hem lieden spijse noch dranc vercoopen, ende si quamen int heynde vander weke indenhuysen vanden ambachtslieden omme te hebbene den vierdenpenninc vanden wercke, men vanter gheene mans thuys danvrauwen ende kinderen. Dit verhorende Iacob van saintpol, dye doe te Cortrijcke was, dat die van Brugge deden contrarie sijnder ordonnancien, als van hem den vierden penninc te geuen, ende dat si niet wercken en wilden. hi sant te bruggewaert tonnen met reepen ende coorden, ende meenende alle dye principaelste van alle den ambachten te doen hangene voor heurlieder solder veynsteren, ende eens Inghels schiltknape, dye met iacob van saintpol wel ghemint was, hi ontboot sijnder weerdinne daer hi thuys plach te sijne, dat si ommer dyt soude te kennen gheuen den weuers, endevleeschauwers. Iacob van saintpol commende te Brugghe met sinen vaten ende metten coorden sdonderdaechs voor die Cruysweke, alle dye ambochtslieden waren meestendeel al ghevloden, som te Damme, som ter Sluys, ende Tardenburch, die welcke alle vergaderden bi Pieter die Coninc ende Ian breydel, ende si droughen ouer een dat si des anderen daechs tsmorghens int beghinsel vanden dage voor trijsen vander sonne vergaderen souden bi.s.cruyskercke by Brugge, ende alle wel ghewapent ende voorsien, ende dat si hem souden deelen in.ij.scharen, ende Pieter dye coninc soude commen metter eender schare ter cruyspoorte inne, ende also totter marct, endevan danen ter vrydaechs marct, ende roupen schilt ende vrient, wat walsch es, valsch eest, slaet al doot, ende die dat niet en conste segghen, die soudemen doot slaen sonder verdrach. EndeIan breydel die quam metter ander schare ter speypoorte inne, ende ginc aen die snaggaerts brugge want daer ontrent warenghelogiert Iacob van saintpols lieden van wapenen, ende sine dienlinghen, bet dan tot.iiijm.mannen, ende men hietse die snackers, ende daer omme heetse noch heden te desen dage, die snaggaerts brugge, ende Ian breydel in commende ter speypoorte ontboot by diueersche boden sine vrienden dat si heymelicke souden commen vp dye veste byder speypoorte bi hem, ende als si commen waren, so was hi bi.vim.sterc, ende hi sandterwel iiijc. ghesellen ter Ghendt poorte, sinte Kathelijnenpoorte, ter bouuerye poorte, ende ter sine poorte vp auentuere of die walen vlyeden wilden datmense altemet doodt sloughe Ende Ian breydel ontrent den drien hueren smorgens so quamhi met den sinen inde herberghen vanden walen, roupende schilt en vriendt want wat walsch en valsch eest, slaet al doodt. Eenghe van den walen lagen noch vp huer bedde ende sliepen, andere stonden vppe, ende waren noch in huere wambuysen, ende men slouchse doot ghelijc kyekenen. Ende ian breydel ghinc so totter caermers brugghe, roupende Vlaender dye leeu, alle die goede vlamingen sijn die volghen mi nae, aldat walsch is dats valsch slaet al doot, ende also ghinc hi int ghistelhof, endevan danen ter marct die hi hilt met sinen volcke, ende pieter die coninc ghinc met sinen volcke inde steenstrate ende by sinte saluators, in alle die herberghen daer die walen ghelogiert waren ende men slouchse alle gader doot, mem vincker nyement. Ende ontrent half voor noene Iacob van saintpol nam sijns cappellaens cleederen ende deidtse aen, ende reedt also sijn vierdere achter sinte claren naer die veste, Ende quam also lancx der veste tot byder smede poorte daer hi met sinen peerde vloodt ende swam duer die veste in groter vreesen van verdrencken, want sijn principael lijfcnape bleef daer inde veste ende verdranc, vp dyen vrydach twelc was voor die cruys weke, waren bedt dan.vm.walen binnen brugge verslegen ende des anderdaechs, twelck was tsaterdaghes voor die cruysweke, so waren te gendt ooc bedt dan.ijm.walen doot ghesleghen, dit gheschiede int iaer ons heren.xiijc.ende twee. Iacob van saintpol te Parijs commende totten coninc phelips ende sijnder nichte die coninginne, claechde sine auentuere, ende die rebellicheyt vanden vlamingen te sinen schoonsten. Ende het gheuiel dat in deser tijt die sararasijnen [fol. xliiij.v] hadden in ghenomen ende ghewonnen met groter cracht twee kerstene conincrijcken, te wetene tconincrijcke van Mayoorcke, ende melijden. Ende die voorseyde.ij.coningen warenghecommen te Parijs, aen den coninc om raet en bystandicheyt, ende die helege vader die paeus screef aen den coninc vanVranckerijcke, als die principaelste kersten coninck, dat hy die kerstene princhen vergaderen wilde om dat lant vanMayoorcke, ende van Melyden weder te conquesteirene. Endedie coninck screef aen allen kersten princhen ende heren, Rudders ende knechten dat hem lieden gheliefde te.s.Pieters ende sinte Pauwels dage naer sint Iansdach midsomers te vergaderene te Parijs, ofte daer ontrent, omme te treckene naer Messaelgen, ende also voort vp die sarasijnen om die te verdrijuen huyt den voorseyde twee conincrijcken, ende daer vergaderde te parijs groote menichte van edele mannen, elc met heuren volcke, huyt Almaengnen, huyt Ingelant, scotlant, hollant, zeelant, ghelderlant, brabant, henegauwe, normandye, nauarre, gasscoengnen, poitau, guyenne, bourgoengnen, borbon, berry, allane, spaengyen, langhedoc, toureyne, loreyne, bar, picaerdye. Ende dit grote volc al vergadert sijnde, doen so riedt die coninginne haren oom, ende Robrecht die Graue van Atrecht, ende van artoys, ende sinen broeder iacob van saintpol, dat si informeren souden die verdreuen heren metden nyeuwen vergaderden volcke, dat sy wilden met hem lieden varen in vlaendren ter sluys, ende van daer souden si tscepe gaen, want sy metsgaders dattet somer was, met minder moeynessen reysen souden te scepe dan te lande, ende si beual heuren ooms datmen alle der sueghen van Vlaendren hare borsten of snijdensoude, ende al heure verckenen met sweerden duerspetensoude, dat waren die vrauwen ende kinderen, ende die mans alle doot slaen, sonder eenege ghenade, die welcke mannen si hiet dye honden van Vlaendren.

Dit vernam Pieter de Koning, een wolwever, een erg verstandige en subtiel man, en werd daarna ridder om zijn wijsheid en dapperheid, hij vloog uit Brugge en ging te Aardenburg met een menigte van ambachtslieden goed gewapend en [fol. xliiij.r] voorzien. En ook diergelijk Jan Breydel, een vleeshouwer, die ging te Damme en soms ter Sluis en te Aardenburg en hij had bij hem aller soorten van ambachtslieden, men hield te Brugge alle dagen kerkelijke feestdag want niemand wilde werken, nog timmeren, nog metselen, nog verven, nog weven, won nog linnen en de dienaars van Jacob van Saint-Pol men wilde hen spijs nog drank verkopen en ze kwamen in het eind van de week in de huizen van de ambachtslieden om te hebben de vierde penning van het werk, men vond er geen mannen thuis dan vrouwen en kinderen. Dit horde Jacob van Saint-Pol die toen te Kortrijk was dat die van Brugge deden contrarie zijn ordonnantie als van hem de vierde penning te geven en dat ze niet werken wilden. Hij zond te Brugge waart tonnen met touwen en koorde, en meende alle belangrijkste van alle ambachten te laten hangen voor hun zoldervensters en een Engelse schildknaap die met Jacob van Saint-Pol wel bemind was ontbood zijn waardin waar hij thuis plag te zijn dat ze immer dit te kennen zou geven de wevers en vleeshouwers. Jacob van Saint-Pol kwam te Brugge met zijn vaten en met de koorden donderdags voor Kruisweek en alle ambachtslieden waren voor het grootste deel gevlogen, soms te Damme, som ter Sluis, en te Aardenburg die alle verzamelden bij Pieter de Koning en Jan Breydel en ze kwamen overeen dat ze de volgende dag ճ morgens in het beginsel van de dag voor het rijzen van de zon verzamelen zouden bij Sint Kruiskerk bij Brugge en allen goed gewapend en voorzien zodat ze zich zouden verdelen in 2 scharen en Pieter de Koning zou met een schaar komen ter Kruispoort in en alzo tot de markt en vandaar naar de vrijdag markt en roepen; ‘schild en vriendլ wat Waals is, vals is het, sla alles dood en die dat niet kon zeggen die zou men dood slaan zonder verdrag. En Jan Breydel die kwam met de schaar ter Speypoort in en ging naar Snaggaardbrug want daar omtrent waren gelogeerd Jacob van Saint-Pol wapen lieden en zijn dienaars meer dan 4 000 en men noemde ze de snakkers en daarom heet het nog heden te dage de Snaggaardbrug en Jan Breydel kwam te Speipoort en ontbood bij zijn vrienden dat ze heimelijk zouden komen op de vesting bij de Speipoort bij hem en als ze gekomen waren zo was hij 6 000 man sterk en hij zond wel 400 gezellen tot de Gent poort , Sint Katelijnepoort, ter Boeverie poort en tot zijn poort of avontuur of de Walen vlieden dat men ze altemet dood sloeg. En Jan Breydel omtrent drie uur ճ morgens kwam hij met de zijnen inde herbergen van de Walen en riep; schild en vriend’ ‘wat Waals en vals is, sla alles dood. Enige van de Walen lagen nog op hun bed en sliepen, anderen stonden op en waren nog in hun wambuizen en men sloeg ze dood gelijk kuikens. En Jan Breydel ging zo tot de kermers van Brugge en riep; ԠVlaanderen de leeuw, allen die goede Vlamingen zijn die volgen me na, al dat Wals is dat is vals, sla alles doodՠen alzo ging hij in de Gistelhof en vandaar naar de markt die hij hield met zijn volk en Pieter de Koning die ging met zijn volk in de Steenstraat en bij Sint Salvator, in alle herbergen daar de Walen gelogeerd waren en men sloeg ze allen dood, men ving er niemand. En omtrent half voor noen nam Jacob van Saint-Pol de kleren van zijn kapelaan en deed ze aan en reed alzo zijn vaart achter Sint Clara naar de vesting en kwam alzo langs de vesting tot bij de Smedenpoort waar hij met zijn paard in vloog en zwom door de vesting in grote vrees van verdrinken want zijn belangrijkste lijfknaap bleef daar in de vesting en verdronk op vrijdag wat was voor de Kruisweek. Daar waren mee dan 5 000 Walen binnen Brugge verslagen en de volgende dag wat het zaterdag voor de Kruisweek zo waren te Gent ook meer dan 2 000 Walen dood geslagen. Dit geschiedde in het jaar ons heren 1302. Jacob van Saint-Pol kwam te Parijs tot koning Filips en zijn nicht de koningin en klaagde zijn avontuur en de rebellie van de Vlamingen tot zijn droefheid. En het gebeurde dat in deze tijd de Saracenen [fol. xliiij.v] hadden ingenomen en gewonnen met grote kracht twee christen koninkrijk, te weten het koninkrijk van Majorca en Meliden (?). En die 2 koningen waren gekomen te Parijs om aan de koning raad en bijstand te vragen en de heilige vader de paus schreef aan de koning van Frankrijk, als die belangrijkste christen koning, dat hij de christen prinsen verzamelen wilde om dat land van Majorca en van Meliden weer te veroveren. En de koning schreef aan allen christen prinsen en heren, ridders en knechten dat het hen geleide te Sint Petrus en Sint Paulus dag naar Sint Jan dag midzomer te verzamelen te Parijs of daar omtrent om te trekken naar Messaelgen (?) en alzo voort op de Saracenen om die te verdrijven uit die twee koninkrijken en daar verzamelde te Parijs een grote menigte van edele mannen, elk met hun volk uit Allemagne, uit Engeland, Schotland, Holland, Zeeland, Brabant, Gelderland, Henegouwen, Normandi, Navarra, Gascogne, Guienne, Bourgondië, Bourbon, Berry, allane (?), Spanje, Languedoc, Touraine, Lotharingen, Bar, Picardië. En toen dit grote volk al verzameld was zo raadde koningin haar oom aan en Robrecht, graaf van Atrecht en van Artois en zijn broeder Jacob van Saint-Pol, dat ze informeren zouden die verdreven heren met het nieuw verzamelden volk dat ze wilden met hen varen in Vlaanderen ter Sluis en vandaar zouden ze te scheep gaan want ze want mitsgaders dat het zomer was met minder moeite te scheep zouden gaan dan te land en ze beval haar ooms dat men alle zeugen van Vlaanderen hun borsten afsnijden zouden en al hun varkens met zwaarden doorspitten zouden, dat waren die vrouwen en kinderen, en de mannen allen dood slaan zonder enige genade en die mannen noemde ze honden van Vlaanderen.

Ende vp haer lieder temmers van haren capelijnen stelde die.G.Robrecht van atrecht, endeiacob van saintpol sijn broedre, eenen vieregen barnende besem, beteekenende, dat si al Vlaenderen souden suueren endecaluwe maken, ende vagent of metten viere. Die van Vlaendrenbinnen deser tijt baden Ian die.G.van Namen, willem vanguleken den proost van aken, die hem dede rudder maken, endeden ionghen Guy van vlaendren, omme vlaendrenbystandicheyt te doen, si quamen te Brugge ter salegher huere, ende ter goeder tijt omme vlaendren, want vlaendren hadde plats te nyeuten gedaen geweest hadden si niet ghecommen, Die coninc.Phelips beual den graue Robrecht sinen oom ter sluys in vlaendren te gane, ende men soude daer senden alle die galleyen ende baerdgen van Rouwaen ende die scepen vannormandyen, ende van bretaingnen, ende die vlaminghenhadden ooc schepen, die soudemen mede nemen. Ende hi maecte robrecht sinen oom senescael ende leedtsman van al den heyrcrachte ende reysden te Vlaender waert, bedt dan.xxiiijm. peerden, Ende si lieden te rijssele commende, so sprac robrecht tot den.ij.coninghen, van mayoorcke, ende van melijden, ic duchte dat die vlamingen die argher sijn dan sarasijnen want si sijn vernoyeirde kerstenen eest so dat si ons eeneghen vploop doen willen oft onsen wech beletten willen omme ter sluys te commene, dat wijse doen te nyeute, wi sullen der gode also lief mede doen, ende het wordt ons also goede een vaerdt oft wi al barbaryen metten sweerde wonnen, die van brugge verhorende dat die coninghen van mayoorcke ende van melyden ende die graue van Atrecht ende sijn broeder iacob van saintpol waren te rijssele om te brugge te commen, ende vlaendren te scelgieren ende te minerenne. si ontbodent te gendt, ende te ypre, dat si wilden trecken te cortijcke om die fransoysen te weder stane. Ende guy van vlaendren, ende ian die graue van namen sijn broeder die iongen willem van guleke, ende mer ian van renesse souden haer lieder capiteynen zijn, die van ghendt en wildenderniet commen, maer ian barluut de stal hem wt ghendt, ende hy ghecreech bi hem onder vrienden ende magen, ende andere die hem geionstich waren ontrent.vc.fijne gesellen van wapenen. Ende die van Ypre waren aenden cant van.xvc.mannen. Die vanBrugge trocken metten noordtvrye ende oostvrye, endemetsgaders mer Guy van vlaendren, mer Ian sijn broeder, mer Willem van ghulec, ende mer ian van Renesse, so dat si waren.vm.mannen sterc. Dus waren si al te gadere dye vlaminghen ontrent.vijm.mannen, maer lacen wat mochte dat helpen yeghen die menichte te vechten van.xxxvi.princhen endegrote landtheeren die daer waren met xxxiij.duysent edele mannen [fol. xlv.r] van wapenen, alle te peerde wesende, omme die vlaminghen te beuechtene, mer Guy van Vlaenderen, Ian van Namen, endeWillem van Ghuleck, ende Ian van Renesse sijnde commen te Cortrijcke, sie lieten haer peerden in Cortrijcke, endeordonneirden dat dye van Ypre verwaren souden dat dye casteleyn van Lens met sinen volcke, die doe was int casteel vanCortrijcke, dat si niet huyten en quamen. Ende Guy met.vim.mannen, metsgaders Ian Borlunts lieden deden makenveel diepe pitten, tusschen den cloostere van groeninghen, endeCortrijcke, ende men decte alle dye pitten met meyen ende met groenen garse, ende si ghingen al in eenen bilck aen die suytside, ende aen die noortside, wel begracht ende beuest. Guy ende Ian van Renesse seyden, lieue broeders ende vriendenpeynst om huwe wijfs ende om huwe kinderen, ende sijt vrome lieden, ende maect goeden moet, ende vecht, so dat ghy hu lant met eeren houden muecht, die cracht van victorien comt vangode alleenlic den ghenen, die recht hebben, elc sal speere yegenspeere voughen, ende pijnt altijt omme die peerden te quetsene daer ghi muecht, want die peerden faelgierende, dye lieden sijn te wille, ende moeten vallen ter eerden, ende als si vandenpeerde gheuallen sijn datmense alle doot slae, ende niement en vange noch entransoenere, ende dat niement en rooue noch en pilgiere, noch en vliede, want soe wie rooft of vliet, men sallen selue doot slaen, dus hebt alle gader goeden moet. Met dien quamen die walen ende die fransoysen met vele lieden vandiueerschen nacien. Ende dit gheschiede vp den xi.dach van hoymaent, ende was sinte Benedictus dach, ontrent den.vij.heuren voor die noene, ende saghen die vlaminghen in so cleender menichte.

En op hun timmerwerk van hun kapellen stelde graaf Robrecht van Atrecht en Jacob van Saint-Pol , zijn broeder, een vurige brandende bezem wat betekende dat ze al Vlaanderen zouden zuiveren en kaal maken en het afvegen met vuur. Die van Vlaanderen baden binnen deze tijd Jan, de graaf van Namen, Willem van Gulik, de proost van Aken die hem ridder liet maken en de jonge Guy van Vlaanderen om Vlaanderen bijstand te doen. Ze kwamen te Brugge te zalige uur en te goede tijd om Vlaanderen, want Vlaanderen was geheel te niet gegaan waren ze daar niet gekomen. Koning Filips beval graaf Robrecht, zijn oom, te Sluis in Vlaanderen te gaan en men zou daar zenden de galeien en paardenbekleding en alle galeien van Rouen en de schepen van Normandi en van Bretagne en de Vlamingen hadden ook schepen en die zou men mee nemen. En hij maakte Robrecht , hoofdman en leider van al het leger en reisde te Vlaanderen waart met meer dan 24 000 paarden. En toen ze te Rijsel kwam zo sprak Robrecht tot de 2 koningen van Majorca en van Meliden, ik vrees dat de Vlamingen erger zijn dan Saracenen want ze zijn vernederde christenen en is het zo dat ze ons enige oploop doen willen of onze weg beletten willen om ter Sluis te komen dat we ze allen te niet doen, we zullen er God alzo lief mee doen en het wordt ons alzo goede vaart of we heel Barbarijen met het zwaard wonnen. Die van Brugge hoorden dat de koning van Majorca en Meliden en de graaf van Atrecht en zijn broeder Jacob van Saint-Pol waren te Rijsel om te Brugge te komen en Vlaanderen te bestormen en te ondermijnen ze ontboden het te Gent en te Ieper dat ze wilden trekken naar Kortrijk om die Fransen te weerstaan. En Guy van Vlaanderen en Jan, de graaf van Namen, zijn broeder, de jonge Willem van Gulik en meneer Jan van Renesse zouden hun kapiteins zijn. Die van Gent en wilden er niet komen, maar Jan Barluut de stal zich uit Gent en kreeg bij hem vrienden en verwanten en anderen die hem gunstig waren omtrent 500 fijne gezellen van wapens. En die van Ieper waren aan de kant met 1500 mannen. Die van Brugge trokken met de noord vrij en oost vrij en mitsgaders met Guy van Vlaanderen met Jan, zijn broeder, meneer Willem van Gulik en meneer Jan van Renesse zodat ze waren 5 000 mannen sterk. Dus waren ze allen tezamen de Vlamingen omtrent 7 000 mannen, maar helaas wat mocht dat helpen tegen de menigte te vechten van 36 prinsen en grote landheren die daar waren met 23 000 edele mannen [fol. xlv.r] van wapens die allen te paard waren om de Vlamingen te bevechten, meneer Guy van Vlaanderen, Jan van Namen, en Willem van Gulik en Jan van Renesse zijn gekomen te Kortrijk, ze lieten hun paarden in Kortrijk en ordonneerden dat die van Ieper bewaren zouden dat de kastelein van Lens met zijn volk, die toen was in het kasteel van Kortrijk, dat ze er niet uitkwamen. En Guy met 6000 mannen, mitsgaders de lieden van Jan Barluut lieten vele diepe putten maken tussen het klooster van Groenige en Kortrijk en men bedekte al die putten met meien en met groen gras en ze gingen al in een blok aan de zuidzijde en aan de noordzijde met goede grachten en bevestigd. Guy en Jan van Renesse zeiden, lieve broeders en vrienden peinst om uw wijven en om uw kinderen en wees dappere lieden en maak goede moed en vecht zodat ge uw land met eer behouden mag, de kracht van victorie komt van God alleen diegene die recht hebben, elk zal speer tegen speer voegen en pijnigen altijd om die paarden te kwetsen waar ge mag, want de paarden falen die de lieden zijn te wil en moeten vallen ter aarde en als ze van het paard gevallen zijn dat men ze allen dood slaat en niemand vangen nog losgeld vragen en dat niemand rooft nog plundert want zo wie rooft of vliedt, men zal ze allen dood slaan, dus hebt allemaal goede moed. Met dien kwamen de Walen en de Fransen met vele lieden van diverse naties. En dit geschiedde op de 11de dag in juli en was Sint Benedictus dag omtrent 7 uren voor de noen en zagen de Vlamingen in zo’n kleine menigte.

Hoe dye Coninck Phelips van Vranckerijcke met vele diueersche nacien, van volcke dye Vlaminghen bespranck, ouermits dat haren hoop van volcke cleyn was.

ENde sy ghinghen terstont dye vlamingen bespringen, endecorts daer naer het wort eenen groten mist rijsende, so dat deen den anderen nauwe gesien en conden. Ende Robrecht graue vanAtrecht, metten tween coninghen maecte die eerste schare, endebattaelge van duysent mannen, ende die graue van Henegauwe maeckte die ander schare, met.vi.duysent lieden, die derde schare Iacob van saint- [fol. xlv.v] pol oock met.vi.duysent volcx, soe dat si dus waren onderdeelt tot.xxiiij.duysent, ende iacob van saintpol nopede sijn peert, ende hadde gheerne selue deerste gheweest omme die eere te behalene, metsgaders dat hi die vlaminghen sach in so cleender menichte, ende al te voet, ende hi seyde. Ic duchte datmen dese boeren dese schotters, ende voetganghers al den prijs gheuensal, ende die eere toeleggen, die ic meene te hebbene. Daer omme hi beetede van sinen peerde, ende hy sneet alle die pesen in sticx met sijnder hulpe, ende en wilde niet ghedooghen vp hem lieden te schietene, maer hy meendese alle te deurbeulene ende doot te slane. Ende dit ghedaen sijnde, sadt weder vp sijn peert, twelck nyet voort en wilde, hoe seere dat hijt met sporenstac. Die voorseyde.G.van Atrecht met sijnder schare volghede den peerden, die den vlaminghen begonsten aen te gane, endedie walen ghenakende die plaetse daer die vlamingen waren, midts den miste, si en saghen die pitten nyet, ende die vlamingen trocken wat achterwaerts, al ofsi gheuloden hadden, ende tpeerde volc naeuolgende, hare peerden verwarreden in die meyen, ende vielen also in dye voorseyde pitten, deen op den anderen met hueren peerden, ende versmoordenmalcanderen, wel tot vier duysent edele manmen, ende doe quamen daer sommege vlaminghen die die peerden doorstaken met hueren glauien, so dat hare meesters moesten neder vallen, ende midts den miste het wort so donckere, dat sy nauwe en kenden wie vrient of viant was, ende wierden slaende vp haers selfs volc, als Bortoenen, ende andere nacien Die Inghelschenyegen die Champaenoysen. Daer wasser veel verslegen vanhaers selfs volc onder malcanderen, ende die vlaminghenbleuen ongheschent. Die drie scharen vanden graue van Atrecht, van Iacobs van saintpol, ende die graue van Henegauwe bleuenalle voor Groenighen, bet dan.xvm.edeler vromer lieden, huytghecoren volc, ende alle te peerde. Dyt ouermerckende dye Graue van Atrecht Iacob van saintpol dat die drie heercrachtente nieuten waren ende lagen versmoort, som in die pitten, ende som in die ghedeluen, daerhen die vlaminghen mede bedoluenhadden, ende alle die bannieren waren gheuelt, sonder alleene die banniere ende den standaert van Vlaenderen, hy vloot met.vm.mannen naer Rijssele, ende die vlamingenondergingense noch tusschen Cortrijcke ende Rijssele, soe datter daer noch wel bleef versleghen vanden fransoysen bet dan.ijm. Die casteleyn van Lens in Artois, die welcke hilt tcasteel te cortrijcke, meenende dat die battaelge ghewonnen was, endedatter dye vlaminghen al ghebleven waren, quam huytencasteele wel met.C.mannen, die welcke waren alle versleghenvan die van Ypere die daer gheleyt waren om dat casteel te wachtene, ende van alle diere ontquamen ende ontuloden, mochten sijn ontrent drie duysent mannen van alle der groter menichte dye daer versaemt waren, omme Vlaenderen al gheheel te nyeuten te doene, ende die mochten die nyeumare dragen van haerlieder auentuere, die sober was.

Nota, eer desen wijch ende strijt ghebuerde, het gheuiel dat een Conueers vander Doest, gheheeten broeder Willem van Renesse, hoorde hoe dat dye principaelste ende vroomste vanden noordtvrye waren met die van Brugge naer cortrijcke, omme wijch te hebbene yeghen die fransoysen, ende hy hoorde dat mer Ian van Renesse die heere was vanden dorpe, daer hi gheboren was, ende dat hi was een vanden capiteynen van die van Brugghe, hy hadde des voornoens ghehoyt, ende als hy dat verhoort hadde, so ghinc hi ter doest in tstal, ende nam met hem.ij.meryen, deene vercochte hi, ende gafse goeden coop, want hi gafse om een sweert, ende eenen groten stercken staf, ende een lettel ghelts daer toe, ende vp dander merye reet hy haestelicke te Cortrijcke waert, ende hy gherochter al noch te tijde, ende wasser oock wel van noode, want daer en was neyement die so vele griefs dede onder die walen, als hy dede, hi track int heercracht vanden fransoysen, die aldaer laghen neder gheuallen van hueren peerden, bet dan.xvc.edele, dese slouch hy alle selue doot metter hant sonder vphouden, nochtan so velde hijer selue metter hant, bet dan.xl.rudders, die hi alle doot slouch.

Item omme dat hy langhe diende te Castijnghen, eer hy Conveers wort ter Doest, so hietmene broeder Willem van Castijnghen.

Hoe Koning Filips van Frankrijk met vele diverse naties van volk de Vlamingen besprong vanwege dat hun hoop van volk klein was.

En ze gingen terstond de Vlamingen bespringen en kort daarna rees een grote mist zodat de ene de ander nauwelijks zien kon. En Robrecht, graaf van Atrecht, met de twee koningen maakte de eerste schaar en bataljon van 1000 mannen en de graaf van Henegouwen maakte de ander schaar met 6 000 lieden, de derde schaar Jacob van Saint-Pol [fol. xlv.v] ook met 6 000 volk zodat ze verdeeld waren tot 24 000 en Jacob van Saint-Pol noopte zijn paard en was graag zelf de eerste geweest om de eer te behalen mitsgaders dat hij de Vlamingen in zoՠn kleine menigte zag en allen te voet en hij zei; ‘Ik vrees dat men deze boeren, deze schotters en voetgangers al de prijs geven zal en de eer toeleggen die ik meen te hebben’. Daarom, steeg hij af van zijn paard en sneed alle pezen stuk met zijn hulp en en wilde niet gedogen op hen te schieten, maar hij meende ze allen te door beulen en dood te slaan. En toen dit gedaan was zat hij weer op zijn paard wat niet vort wilde hoe zeer hij het ook met sporen stak. Die graaf van Atrecht met zijn schaar volgde de paarden die de Vlamingen begonnen aan te gaan en de Walen genaakten de plaats daar de Vlamingen waren, mits de mist zagen ze de putten niet en die Vlamingen trokken wat achteruit als of ze gevlogen waren en het paardenvolk volgde en verwarden hun paarden in de meien en vielen alzo in die putten, de een op de andere met hun paarden en versmoorden elkaar wel tot 4000 edele mannen en toen kwamen daar sommige Vlamingen die de paarden doorstaken met hun lansen zodat hun meesters moesten neervallen en mits de miste werd het zo donker dat ze nauwelijks kenden wie vriend of vijand was en begonnen te slaan op hun eigen volk als Bretoenen, en andere naties. De Engelse tegen die van Champagne. Daar waren er veel verslagen van hun eigen volk onder elkaar en de Vlamingen bleven ongeschonden. De drie scharen van de graaf van Atrecht, van Jacob van Saint-Pol, en die graaf van Henegouwen bleven allen voor Groenige meer dan 15 000 edele dappere lieden, uitgekozen volk en allen te paard. Dit bemerkte de graaf van Atrecht, Jacob van Saint-Pol, dat de drie legermachten te niet waren en lagen versmoort, soms in de putten en soms in het gedolvene waar hen de Vlamingen mee bedolven hadden en alle banieren waren geveld, uitgezonderd allen de banier en standaard van Vlaanderen, hij vloog met 5 000 mannen naar Rijsel en die Vlamingen ondergingen ze nog tussen Kortrijk en Rijsel zodat er daar nog wel bleven verslagen van de Fransen meer dan 2000. De kastelein van Lens in Artois die het kasteel te Kortrijk hield meende dat de slag gewonnen was en dat alle Vlamingen gebleven waren en kwam uit het kasteel wel met 100 mannen, die werden allen verslagen van die van Ieper die daar gelegd waren om dat kasteel te bewaken en van allen die er ontkwamen en weg vlogen zijn omtrent 3000 mannen van de hele grote menigte die daar verzameld waren om Vlaanderen al geheel te niet te doen en die mochten dat nieuws dragen van hun avontuur die sober was.

Nota, eer deze slag en strijd gebeurde het dat een convers van de Doest, geheten broeder Willem van Renesse, hoorde hoe dat de belangrijkste en dapperste van de noord vrije waren met die van Brugge naar Kortrijk om strijd te hebben tegen de Fransen en hij hoorde dat meneer Jan van Renesse, die heer was van het dorp daar hij geboren was, en dat hij was een van de kapiteins van die van Brugge, hij had in de voornoen gehooid en toen hij dat gehoord had zo ging hij ter Doest in de stal en nam met hem 2 merries, de ene verkocht hij en gaf ze goedkoop want hij gaf ze voor een zwaard en een grote sterke staf, en een beetje geld daartoe en op de andere merrie reed hij haastig te Kortrijk waart en hij raakte er nog op tijd en was er ook wel nodig want daar was niemand die zoveel ongerief deed onder de Walen zoals hij deed, hij trok in de legermacht van de Fransen die aldaar lagen neer gevallen van hun paarden meer dan 1500 edelen, deze sloeg hij allen zelf dood met de hand zonder ophouden, nochtans velde hij zelf met de hand meer dan 40 ridders die hij allen dood sloeg.

Item, omdat hij lang diende te Castijnghen, eer hij convers werd ter Doest zo noemde men hem broeder Willem van Castijnghen.

Item desen wijch ghebuerde, int iaer ons heren.M.CCC.endetwee vp.s.Benedictus dach, den.xi.dach in hoymaent. Die wapenen, dat ghelt ende [fol. xlvi.r] die vasselmenten die gheuonden waren tusschen groeninghe ende Rijssele ende cortijcke en ware nyet te segghene, want daer bleuen twee coninghen, ende hertogen, grauen endelandtsheren baenraetsen wel xxxiij.ende daer toe wel.vijc.vergulden sporen.

Item dit sijn die namen van den edelen die begrauen waren in tclooster te groeninghen. Eerst die coninc van Mayoorcke, die coninc.van melyden, die hertoge van loreynen die hertoge vanbrabant, die bisscop van beauuais, graue robrecht van Atrecht, die prinche van aspermone, Iacob van saintpol, graue lodewijc van cleremondt prinche van thuwaerts, de graue vanchampaengien, graue van nyelle, graue van trappe, graue van linguy, graue van beunen, graue van henegauwe, graue vansoyson, graue vander marcke graue van baren, ende sine gebroeders, here van bentersam, here van wesemale, die castelein van rijssele, die here van Flyueis, dye heere vanclarion, tsconincx zeghins broeder van melyden here Ian vancrichy, here van marle, de graue van linguy en barrois, here vanmarloos here van alue marcke sbisscops broeder van beuuais, here van vertson, de here van rutsefoort here gillis van alengy, here van monfoort, godefroot sgrauen broeder van beunen, ende veel andere, alle dese heeren waren inden cloostre vangroeninghen begrauen, ende men kende elc aen sine wapene, ende menich andere dye nyet bekent en waren, dye waren in groote putten gheworpen.

Item, deze strijd gebeurde in het jaar ons heren 1302 op Sint Benedictus dag, de 11de dag in juli. De wapens, dat geld en [fol. xlvi.r] de vaatwerken die gevonden waren tussen Groenige en Rijsel en Kortrijk waren niet te zeggen want daar bleven twee koningen en hertogen, graven en landsheren, baanderheren wel 38 en daartoe wel 700 vergulden sporen.

Item, dit zijn de namen van de edelen die begraven waren in het klooster te Groenige. Eerst de koning van Majorca, de koning van Meliden, de hertog van Lorraine, de hertog van Brabant, de bisschop van Beauvais, graaf Robrecht van Atrecht, die prins van Aspremont, Jacob van Saint-Pol, graaf Lodewijk van Clermont, prins van Thuwaerts, de graaf van Champagne, graaf van Nijvel, graaf van Trappe, graaf van Linguy, graaf van Boulogne-sur-Mer, graaf van Henegouwen, graaf van Soissons, graaf van de Marcke, graaf van Baren en zijn gebroeders, heer van Bentersam, heer van Wezemaal, de kastelein van Rijsel, de heer van Flyveis, de heer van Clarion, de broeder van koning Zegin van Meliden, heer Jan van Crichy, heer van Marle, de graaf van Lisle en Barrois, heer van Marloos, heer van Alve Marcke, de broeder van de bisschops Beauvais, heer van Vertson, de heer van Rutsefort, heer Gillis van Alengy, heer van Montfoort, Godefroot de broer van de graaf van Boulogne-sur-Mer en veel anderen, al deze heren waren in het klooster van Groenige begraven en men kende elk aan zijn wapen en menige andere die niet bekend waren die werden in grote putten geworpen.

Item in desen wijch bleuen onder fransoysen, hollanders endezeelanders, duytschen, ende andere van die met hem lieden waren, bet dan.xim.ende bet dan.ix.duysent onedelen, endeghemeene saudeniers van wapenen. Dye vlaminghen saghen dat si victorie hadden ghehadt, si ghinghen metten ionghen Guy vanVlaenderen te Rijssele, te Duway, ende al dat lant deure, endemen brochtehem lieden die slotelen van alle den steden, sloten ende casteelen, ende ooc te Ghendt, och wat iammere, ende doleur was in Vranckerijcke, als die Coninck Phelips van Vranckerijcke hoorde dat alle die edele ende machtege personaegien daer versleghen waren. Ende die coninck van Vranckerijcke Phelips siende dat hy seer lettel edele mannen hadde omme hem te wrekene yeghen sijn vyanden die vlaminghen, hy dede een commandement ende beuel al vranckerijcke deure, dat alle ambachtslieden hem wapenensouden, ende common te parijs, ende een ontallicke menichte van volcke quam te Parijs. Ende die coninc selue in persone quam met alle dat volc tot Vytry, omme Vlaendren te destrueirne, ende commende by Duway, daer slouch hi tenten, ende pauwelyoenen. Die van Vlaendren verhorende dat die coninc neder quam met sulc een menichte van volcke, Ian vanNamen, ende Guy, ende Willem van Ghuleck met alle den volcke dat si consten vulleesten ende ghecrijgen, quamen bi Vitry omden coninc te wederstane. Die coninc siende die vlamingen soe wel gewapent, ende die sine ongewapent, keerde weder te Parijs met al sinen volcke, ende die vlamingen volchdense als sy vp braken, ende namen alle die tenten ende pauwelioenen, endeooc dye vytaelyen van spijse ende van wijne die die fransoysen mede gebracht hadden. Ende tghinc naer den winter, so datmendoe wat rustede, sonder die van Hollant, ende van zeelant dedenVlaenderen vele ouerlasts, om dat haren.G.ghebleuen was indenwijch voor Cortrijcke. Die ionghe Guy dit siende, met eender menichte van volcke ghinc hi in Walcheren, ende verbarnde ende destrueirde sommege dorpen, ende daer quamen ter Vere sommege hollanders, om te bespyene, of Guy van Vlaenderensterc was van volcke, ende ghesien hebbende sijn volc, si gauent ten Bryele te kennene, ende dye hollanders quamen ter Vere, wel.vim.mannen sterck, ende Guy van Vlaendren, met Ian vanRenessen, ende met sinen vlaminghen wonnen eenen wijch yeghen die voorseyde hollanders. Anno domini.M.CCC ende.iij. Ende die coninc van Vranckerijcke sant sine galleyen omme Vlaendren te bestokene ende een grote menichte van hollanders waren vergadert ten Bryele, ende te Syericxzee. Dit verhorende die hollanders die ten Bryele lagen, si quamen te Syericxzee bi malcanderen Ende die ionge Guy dit verhorende, quam met sinen volcke bi Syericxzee, met eene quantiteyt van scepen. Ende daer was seere gheuochten, so datter vanden hollanders, zeelanders ende andere van haren volcke wel bleuen versleghenbet dan acht duysent mannen, ende daer wasser noch vele gheuanghen. Ende Guy dye victorie hebbende, meende met sijnen [fol. xlvi.v] prysoeniers te vlaender waert te commene, maer die galleyen vanden coninc van vranckerijcke quamen hem te ghemoete, ende vingen daer den ionghen Guy, ende voerdene te Parijs, ende wardt gheleyt int chatelet. Die coninc was blijde dat hy Guy in sine vanghenesse hadde. Hi dede weder vergaderen dat commuyn van Vranckerijcke, ende quam weder te Vlaendrenwaert, ende sloughen tenten ende pauwelioenen te mons in pemele. Phelips van Vlaenderen.G.van tyette verhorende dat Guy sijn broeder gheuangen was, quam te Vlaenderen waerts, omme tlant te regierne, ende hy nam met hem eenen groten hoop vlaminghen, ende oock sinen neue Willem van Ghulcke, ende ghinghen te mons in pemele omme den coninc te wederstane, ende men verloos daer dien edelen man vanwapenen Willem van Ghulec, want daer was seer gheuochten, daer bleuen wel doot.iiijm.vlaminghen, ende bet dan.viijm.fransoysen. Die coninc trac te Amyens, ende Phelips van Vlaenderen graue van Tyette ghinc in Artoys roouende, ende alle tlant verbarnende, hi ghinc te Hesdin, taryen, ende te Therenburch al dat lant verderuende. Dit verhorende die coninc ontboot den hertoghe van Bourgoengnen, ende den.G.vansauoyen bi hem te Parijs, die welcke hertoghe vanBourgoengnen den coninc versprac, ende der coninghinne ooc, om dat si gheerne ghesien hadden datmen den.G.Guy, die te compiengen gheuanghen lach, ende sine drie kinderenRobrecht, Willem, ende Guy, ende die xliiij.edele mannen, metten.vij.poorters, die metten.G.Guy te Parijs quamen, ende in diueerschen plaetsen gheuanghen laghen, datmense alle aen die galghe ghehangen hadde.

Hier omme seyde dye Hertoge vanBourgoengnen dat bi rechten vonnesse gods gheschiet was denschoffierlicken wijch voor Cortrijcke, ende dat god met allen rechte plaechde Vranckerijcke, omme der wreetheyt ende dye sonden vander coninghinne. Eerst dat si dede vergheuen die edele maecht Phelippe, ende die.xx.camerieren vander seluer maecht verworghen, ende verdrincken, ende dat si dye.xxx.edele ionghelingen die metter seluer maecht quamen, hadde si onnoselic ghedaen hangen, ende dat si dat ouerlast riet van Iacob van saintpol haren oom, dat hi alle die tonnen metten coorden te Brugghe brochte, om alle die goede poorters te doenhangene, aen heurlieder solder veynsteren, ende dat hy dat volc groot ouerlast ghedaen hadde, ende dattet goede stade endegods recht was, dat hy mede inden wijch vanden vlamingenverslegen was.

Item, in deze strijd bleven onder Fransen, Hollanders en Zeelanders, Duitsers en andere van die met hen waren meer dan 11 000 en meer dan 9000 onedele en gewone soldaten van wapens De Vlamingen zagen dat ze victorie hadden gehad en gingen met de jonge Guy van Vlaanderen te Rijsel, te Dowaai en al dat land door en men bracht hen de sleutels van alle steden, burchten en kastelen en ook te Gent, och wat droevig en pijn was in Frankrijk toen de koning Filips van Frankrijk hoorde dat alle edelen en machtige personen daar verslagen waren. En de koning van Frankrijk Filips zag dat hij zeer weinig edele mannen had om zich te wreken tegen zijn vijanden ie Vlamingen, hij liet een bevel al Frankrijk door dat alle ambachtslieden zich wapenen zouden en te Parijs komen en een ontelbare menigte van volk kwam te Parijs. En de koning zelf in persoon kwam met al dat volk tot Vitry om Vlaanderen te vernielen toen ze bij Dowaai kwamen sloeg hij tenten en paviljoenen. Die van Vlaanderen horden dat di koning neer kwam met zo’n menige van volk en Jan van Namen, Guy en Willem van Gulik met al het volk dat ze konden krijgen kwamen bij Vitry om de koning te weerstaan. De koning zag de Vlamingen zo goed gewapend en de zijn ongewapend en keerde weer te Parijs met al zijn volk en de Vlamingen volgden ze toe ze opbraken en namen alle tenten en paviljoenen en ook het voedsel van spijs en van wijn die de Fransen meegebracht hadden. En het ging naar de winter zodat men toen wat rustte, uitgezonderd die van Holland en Zeeland deden Vlaanderen vele overlast omdat hun graaf gebleven was in de strijd voor Kortrijk. De jonge graaf Guy zag dit en ging met een menigte van volk on Walcheren en verbrandde en vernielde sommige dorpen en daar kwamen te Veere sommige Hollanders om te spieden of Guy van Vlaanderen sterk was van vol en toen ze zijn volk gezien hadden gaven ze het te Den Briel te kennen en de Hollanders kwamen ter Veere, wel 6 000 mannen sterk en Guy van Vlaanderen met Jan van Renesse en met zijn Vlamingen wonnen een strijd tegen die Hollanders anno domini 1303. En de koning van Frankrijk zond zijn galeien om Vlaanderen te bestoken en een grote menigte van Hollanders waren verzameld te Den Briel en te Zierikzee. Dit horden de Hollanders die ten Briel lagen en kwamen naar Zierikzee bij elkaar. En die jonge Guy hoorde dit en kwam met zijn volk bij Zierikzee met een aantal schepen, En daar was zeer gevochten, zodat er van de Hollanders, Zeelanders en anderen van hun volk wel bleven verslagen meer dan 8 000 mannen en daar waren nog vele gevangen. En Guy had de victorie en meende met zijn [fol. xlvi.v] gevangenen te Vlaanderen waart te komen, maar de galeien van de koning van Frankrijk kwamen hem tegemoet en vingen daar de jonge Guy en voerde hem te Parijs en werd gelegd in het kasteeltje. De koning was blijde dat hij Guy in zijn gevangenis had. Hok liet weer verzamelen de gemeente van Frankrijk en kwam weer te Vlaanderen waart en sloegen tenten en paviljoenen te Mons in Pamele. Filips van Vlaanderen hoorde dat Guy zijn broeder gevangen was en kwam te Vlaanderen waard om het land te regeren en nam met een grote hoop Vlamingen en ook zijn neef Willem van Gulik en gingen te Mons in Pamele om de koning te weerstaan en men verloor die edele man van wapens Willem van Gulik want daar was zeer gevochten, daar bleven wel 4 000 Vlamingen dood en meer dan 8 000 Fransen. De koning trok te Amiens en Filips van Vlaanderen, graaf van Tyette, ging in Artois roven en verbrandde het hele land, hij ging naar Hesdin, te Arien en te Throuanne en bedierf al dat land. Dit hoorde de koning en ontbood de hertog van Bourgondie en de graaf Savoie bi hem te Parijse welke hertog van Bourgondie de koning sprak en de koningin ook omdat ze graag gezien hadden dat men graaf Guy die te Compigne gevangen lag en zijn drie kinderen Robrecht, Willem en Guy en de 43 edele mannen met de 7 poorters die met graaf Guy te Parijs kwamen en in diverse plaatsen gevangen lagen dat men ze allen aan de galg gehangen had. Hierom zei de hertog van Bourgondie dat bij recht vonnis Gods de geschoffeerde strijd voor Kortrijk geschied was en dat God met alle recht plaagde Frankrijk om de wreedheid en de zonden van de koningin. Eerst dat ze vergaf de edele maagd Filippa en de 20 kameniersters van die maagd wurgen en verdrinken en dat ze de 30 edele jongelingen die met die maagd kwamen onschuldig had laten hangen en dat ze de overlast aanraadde aan Jacob van Saint-Pol, haar oom, dat hij alle de tonnen met de koorden te Brugge bracht om alle goede poorters te laten hangen en haar soldaten te venster en dat hij dat volk grote overlast gedaan had en dat het goede tijd en Gods recht was dat hij mede en in de strijd van de Vlamingen verslagen was.

Ende voort soe seyde die hertoge vanBourgoengnen totten coninc ende totter coninginne, ende tot hem die daer bi waren. Och edel heer coninc hadt ghi metten volcke dat te Cortrijc bleef, metsgaders den.G.Guy, ende sine kynderen, ende sine edele die ghi met cleenen occusoene in diueerschen scoffierlicken vangenessen houdt, daer mede ghetrocken inder sarasijnen lant, men hadde cume eenensarasijn gheuonden, ende men hadse wel verwonnen, ende vele landts daer mede verconquesteirt, och heer coninc en heb di gheen ghedincken, hoe Robrecht van Vlaenderen Meynfroot dootslouch, ende wan den wijch in Poelgen, ende beschermde daer der coninginnen broeders, dat si vanden sarasijnen niet verslegen en waren, moet men emmer die duecht met quade loonen. Die coninginne was seer verstoort vp den Hertoghe vanBourgoengnen, om dat hi soe stoutelick den coninck ende haer dorste begrijpen, ende binnen den seluen dage, so quam denconinc nieu mare, hoe dat dye.G.phelips van Tyette, endeIan.G.van Namen bedoruen al Artoys. Die coninc beual al dat wapene draghen mochte, dat si hem volgen souden om vp Vlaenderen weder te varene. Ende met hem so quam dye Hertoge van Bourgoengnen, meer om pays te maken dan om te vechtene, ende ooc die.G.van sauoyen, ende een onghetallic volc van fransoysen. Ende als die coninc quam te Atrecht, ende vant al tlant ghescelgiert ende bedoruen, hi was wonderlicken seer verstoort. Dit verhorende die van vlaendren, baden den graue phelips van Tyette dat hi wilde bewaren die stede van Rijssele, ende Ian van Namen dat hi ghebieden soude al Vlaendren deure, als die coninc sine tenten ghesleghen soude hebben, dat alle die ghene die stoc of wapen dragen mochten, dat si hemsouden ghereet maken om den coninc te wederstane, want die coninc van Vranckerijcke quam voor Rijssele, ende hi begheerde in die stadt te commen. Die.G.phelips seyde, gheduchtich prinche ende heer coninc, ghelieuet hu binnen Rijssele te commene hu thienstere, [fol. xlvij.r] in persoone te voet, men sal hu met alder eerweerdicheyt ontfanghen. Doen ghinc die coninc ende dede tenten endepauwelioenen slaen voor die stede van Rijssele, want hi namt in groter onweerde datmen hem dat verchde te commene in Rijssele te voet, ende met soe cleenen staet. Des conincx tentenghesleghen sijnde, sdaechs daer naer soe quam Ian van Namen met grooter menichte van volcke wel ghewapent, voor Rijssele. Ende dese vlaminghen sloughen hare tenten in contrarie des conincx tenten, ende si waren alle gedect met roodenschaerlaken. Ende die coninc siende den groten hoop vandenvlamingen, hi worde alte seer verwondert, ende seyde, my dunct dat vlaminghen reyndt, ic wil wech ende vertrecken van hier. Doen seyden die heren die vanden rade des conincx waren, ende sonderlinge die twee heren, die Hertoghe van Bourgoengien, ende die graue van Sauoyen, datter goet ware dat men sprake van paeyse, of omme bestandt te makene, endedatmen die vlaminghen soude laten ghebruycken haerlieder preueleidgen, ende datmen den.G.Guy die niet mesdaen en heift, ende alle dye met hem sijn gheuanghen, laten staen vp haerlieder vrye voeten, omme hem te verantwoorden, want dat voor Cortrijcke ghebuerde, dat en is hem, noch alle die met hemonnooselic gheuanghen waren, niet te wijtene noch te verwijtene. Die Hertoghe van Bourgoengien seyde, ic sal ontbieden onsen neue Ian van Namen ende sinen broeder Phelips of si lieden bestant begeeren van eenen iare of vantween, ende daer en tusschen machmen spreken om accoordt te makene, want die vlaminghen sijn moedich ende machtich, ende sy vechten om hare rechten ende haer goet te beschermene, ende haer lant yeghen die grote foortse, die hemlieden ghedaen es, het gheliefde den coninc. Die Hertoge van Bourgoengien ontboodt Phelips van Tyette, die in Rijssele was, ende Ian van Namen, ende die drie steden van Vlaenderen of si paeys begheerden met den coninck. Si seyden, si en haddennoeyt anders begeert, ende wat wi ghedaen hebben, dat hebben wi ghedaen op ons verweeren, omme dat grote ongelijc dat ons in Vlaenderen ghedaen es, onsen prinche ende sine edele gheuanghen te Parijs verradelicke, ende sijne edele dochtere vergheuen, ende hare.xx.camerieren verworcht, twelcke alle edele dochteren waren, ende gheworpen in dye Cheyne, ende.xxx.edele oude rudders ghehangen onnooselijc endesonder schult, ende weit dat wi wel wilden hebben, endebegeeren des conincx vrientscepe ende paeys met hem, endewilden wel onsen prinche hebben Die coninc dit verhorende, hi dede vellen tenten ende pauwelioenen, ende reysde te Doornicke, ende daer wort so ghetracteirt dat den paeys gemaect was, als hier naer volcht Eerst dat die.G.Guy vanVlaendren ende sijne drye sonen, Robrecht, Willem ende Guy, ende die.xliij.rudders, ende die vij.poorters, die alle met dengraue Guy te Parijs ghinghen, ende daer gheuanghen waren, vanden welcken binnen der spacie van.iiij.iaren tijts dat sy daer laghen, noeyt een ghestoruen en was, maer si hadden wel som siec gheweest, dese waren alle ontslegen, vry ende los van allenvangenessen, ende quamen te Vlaendren waert. Ende alle die fransoysen die in Vlaendren gheuangen laghen, waren ooc alle ontsleghen, ende ghingen vry ende los te haren lande waert. Ende die.G.Guy soude inden name van sinen lande bidden denconinc vergheuenesse. Ende ouer alle mesdaet, so soude die coninc hebben binnen eenen iare die somme van.viijc.duysentich ponden paresysen, ende daer naer elcx iaers soude die coninck hebben in eewegher renten vp Vlaenderen.xm.libra paresysen, ende dies so soude dye coninc houden in ostaedgen, Rijssele ende duway metter casselryendaer toe behorende, totter tijt dat hi van deser somme soude vernoucht ende vuldaen sijn, ende datmen ooc bewijsen soude, waer die princhen ende heeren die voor Cortijcke bleuen,

begrauen waren, vp datmense mochte te haren laten voeren. Ende in desen paeys soude mede besloten sijn den paeys van die van brabant, hollant, zeelant, henegauwe ende Artoys. Och wat blijschepe was in Vlaendren, ende ooc in Vranckerijcke ende in alle die landen ontrent Vlaendren. Die coninc voer naer Parijs, ende gaf beuel dat men den.G.Guy, ende alle die vlaemsche prysoeniers ontslaen soude, ende latense varen naer vlaendren. Als die.G.guy in vlaendren quam met sinen kinderen, ende sinenedelen, hi was ontfanghen ende ghetracteert, al of god van den hemele neder ghecommen hadde. Ende die.G. [fol. xlvij.v] Guy in Vlaenderen sijnde, om sijne grote houdthede wart siec ende qual, so dat hi daer naer maer en leefde nauwelic een iaer, ende starf vp den.xxij.dach in Maerte. Anno domini xiijc.ende.iiij.ende was begrauen byder graefnede Margriete sijnder moedere in tcloostere te flineis. Dese graue Guy was dye xxiij.graue in Vlaenderen. Die graue guy in sijn eerste iaer vansinen graefscepe so verbrande dat beelfroot te Brugge vander halle, ende daer verbarnden vele brieuen van preuileigien vander stede, ende die graue Guy lach doe te male, ende hi vernieuwede die preuileigien van Brugge.

Item int.vij.iaer van sinen graefschepe, hy stichtede tconuent vander predicaren Typre, ende gaf den conuente deene helft vander sale typre. Ende van Eecloo maecte hi eene stede van wetten, ende stelder eenen burchmeestere met.ix.schepenen, ende naer hem so wort graue van Vlaenderen Robrecht sijn oudtste sone.

En voort zo zei de hertog van Bourgondië tot de koning en tot de koningin en tot hen die daarbij waren. Och edele heer koning, had ge met het volk dat te Kortrijk bleef mitsgaders graaf Guy en zijn kinderen en zijn edelen die ge met kleine gelegenheid in diverse schofferende gevangenis houdt daarmee getrokken in het land van de Saracenen men had nauwelijks een Saraceen gevonden en men had ze wel overwonnen en veel land daarmee veroverd, och heer koning bedenk jet niet hoe Robrecht van Vlaanderen Meynfroot dood sloeg en de strijd won in Apulië en beschermde daar de broeders van de koningin, dat ze van de Saracenen niet verslagen waren, moet men immer de deugd met kwaad belonen. De koningin was zeer verstoord op de hertog van Bourgondië omdat hij zo stout de koning en haar durfde te begaan en binnen dezelfde dag zo kwam de koning nieuws hoe dat graaf Filips van Tyette en Jan, graaf van Namen, al Artois bedierven. De koning beval alles dat wapens dragen mocht dat ze hem volgen zouden om weer naar Vlaanderen te gaan. En met hem zo kwam de hertog van Bourgondië, meer om vrede te maken dan om te vechten en ook de graaf van Savoie en een ontelbaar volk van Fransen. En toen de koning kwam te Atrecht en vond al dat land verwoest en bedorven was hij wonderlijk zeer verstoord. Dit hoorden die van Vlaanderen en baden graaf Filips van Tyette dat hij wilde bewaren de stad Rijsel en Jan van Namen dat hij gebieden zou al Vlaanderen door als de koning zijn tenten geslagen zou hebben dat al diegene die stok of wapen dragen mochten dat ze zich gereed zouden maken om de koning te weerstaan, want die koning van Frankrijk kwam voor Rijsel en begeerde in de stad te komen. Graaf Filips zei, geduchte prins en heer koning, gelieft het u binnen Rijsel te komen uw dienaar, [fol. xlvij.r] in persoon te voet, men zal u met alle eerwaardigheid ontvangen. Toen ging de koning en liet tenten en paviljoenen slaan van de stad Rijsel, want hij nam het in grote onwaarde dat men hem dat vergde te komen in Rijsel te voet en met zoՠn kleine staat. De tenten van de koning waren geslagen en daags daarna zo kwam Jan van Namen met een grote menigte van volk goed gewapend voor Rijsel. En deze Vlamingen sloegen hun tenten in contrarie de tenten van de koning en ze waren allen bedekt me rood scharlaken. En de koning zag de grote hoop van de Vlamingen en werd al te zeer verwonderd en zei, me lijkt dat het Vlamingen regent, ik wil weg en vertrekken van hier. Toen zeiden de heren die van de raad der koning waren en vooral die twee heren, de hertog van Bourgondie en de graaf van Savoie, dat het goed dat men sprake van vrede of om bestand te maken en dat men de Vlamingen zou laten gebruiken hun privilegies en dat men graaf Guy die niets misdaan heeft en allen die met hem zijn op vrije voeten late gaan om zich te verantwoorden, want dat voor Kortrijk gebeurde dat is hem, nog allen die met hem onschuldig gevangen waren niet te verwijten. De hertog van Bourgondie zei; ik zal ontbieden onze neef Jan van Namen en zijn broeder Filips of ze bestand begeren van een jaar of van twee en ondertussen mag men spreken om akkoord te maken want de Vlamingen zijn moedig en machtig en ze vechten om hun rechten en hun goed te beschermen en hun land tegen de grote kracht die hen gedaan is, het geliefde de koning. De hertog van Bourgondie ontbood Filips van Tyette die in Rijsel was en Jan van Namen en de drie steden van Vlaanderen of ze vrede begeerden met de koning. Ze zeiden, ze hadden nooit anders begeert en wat we gedaan hebben dat hebben we gedaan op ons verweren om dat grote ongelijk dat ons in Vlaanderen gedaan is, onze prins en zijn edelen gevangen te Parijs verraderlijk en zijn edele dochter vergeven en haar 20 kameniersters gewurgd, wat allen alle edele dochters waren, en geworpen in de Seine en 30 edele oude ridders onschuldig gehangen en zonder schuld en weet dat we wel wilden hebben en begeren de vriendschap van de koning en vrede met hem, en willen wel onze prins hebben. De koning hoorde dit en liet de vellen tenten en paviljoenen en reisde te Doornik en daar werd zo onderhandeld dat de vrede gemaakt werd zoals hierna volgt. Eerst dat graaf Guy van Vlaanderen en zijn drie zonen, Robrecht, Willem en Guy, en die 43 ridders en de 7 poorters die allen met graaf Guy te Parijs gingen en daar gevangen waren waarvan binnen de tijd dan 4 jaren dat ze daar lagen nooit een gestorven was, maar waren soms wel ziek geweest. Dezen waren allen ontslagen, vrij en los van alle gevangenis en kwamen te Vlaanderen waart. En alle Fransen die in Vlaanderen gevangen lagen waren ook allen ontslagen en gingen vrij en los tot hun land waart. En graaf Guy zou in de naam van zijn land bidden de koning vergiffenis en over alle misdaad, zo zou de koning hebben binnen een jaar de som van 800 000 ponden parijzen en daarna elk jaar zou de koning hebben in eeuwige renten op Vlaanderen 10 000 Libra parijzen en dus zou de koning houden in onderpand Rijsel en Dowaai met de wetsgebieden die daarbij behoorden tot de tijd dat hij van deze som vergenoegd en voldaan was en dat men ook bewijzen zou waar de prinsen en heren die voor Kortrijk bleven begraven waren, opdat men mocht voeren tot die van hen. En in deze vrede zou mede besloten zijn de vrede van die van Brabant, Holland, Zeeland, Henegouwen en Artois. Och wat blijdschap was in Vlaanderen en ook in Frankrijk en in alle landen omtrent Vlaanderen. De koning voer naar Parijs en gaf bevel dat men graaf Guy en alle Vlaamse gevangenen ontslaan zou en laten gaan naar Vlaanderen. Toen graaf Guy in Vlaanderen kwam met zijn kinderen en zijn edelen was hij ontvangen en getrakteerd of God van de hemel neergekomen was. En toen graaf [fol. xlvij.v] Guy in Vlaanderen was vanwege zijn grote ouderdom werd hij ziek en kwelde zodat hij daarna maar nauwelijks een jaar leefde en stierf op de 22ste dag in maart anno domini 1304 en werd bij gravin Margriet, zijn moeder, in het klooster te Flines. Deze graaf Guy was de 23ste graaf in Vlaanderen. Die graaf Guy in zijn eerste jaar van zijn graafschap zo verbrandde dat belfort te Brugge van de hal en daar verbrandde vele brieven van privilegies van de stad, graaf Guy lag toen te Male en hij vernieuwde de privilegies van Brugge.

Item, in het 7de jaar van zijn graafschap stichtte hij het convent van de predikers te Ieper en gaf het convent de ene helft van de zaal te Ieper. En van Eeklo maakte hij een stad van wetten en stelde er een burgemeester met 9 schepenen en na hem zo werd graaf van Vlaanderen Robrecht, zijn oudste zoon.

Van Robrecht van Nyueers dye xxiiij.Graue, die welcke in sine jonge daghen verslouch twee groote vianden der helegher kercken in Truckyen.

Dat.xxx.capitel

RObrecht van Nyueers des grauen Guyts houdtste sone was dye.xxiiij.graue in Vlaendren, in sine ionge daghen was hi in Apoelgen inden groten wijch, ende verslouch daer.ij.grote vianden vander heleger kercken Meinfroot ende ooc Coradijn, ende om sine vrome faiten van wapenen, die coninc vanCecylien gaf hem te wijue sijne eenege dochtere, daer hi bi hadde eenen sone die hiet Kaerle, die welcke starf ionc, te sinen.vij.iaren, ende corts daer naer so starf sijn wijf, ende daer naer nam hi te wijue, dye graefnede van Nyueers, ende hi hadde bi haer.ij.sonen Lodewijc ende Robrecht, ende drie dochteren, deene was vrauwe van couchy, dander die vrauwe van Anyau, ende Machtilt die Hertoginne was van Loreyne, Lodewijc sijn oudtste sone die hadde te wijue die vrauwe van Rethel, endehadder bi een kint, dat ooc Lodewijc hiet, ende eene dochtere die wijle dat die Graue Robrecht leuede.

Item int iaer.M.iijc.ende.vij.so waren die Templiers gheuangen, ende ghedestrueirt om sommege dolinghen endeongeloouicheden die si hilden. Int iaer van.xiijc.was dat schone conincx pallays te parijs vulmaect, ende vp den hele heleghenSinxen dach, doen hilt die coninc eene grote tryumphante feeste int voorseyde pallays, ende daer maeckte die coninc Phelips dye schoone, sine drie sonen rudders, Lodewijc, Phelips, endeKaerle, in dye presencie vanden coninc van Ingelant ende vansinen wijue, die welcke sustere was vanden drie ionhelinghen, ende dochtere vanden voorseyde coninc Phelips, ende dese drie iongelingen waren naer haers vaders doot, alle drie coningenvan Vranckerijcke, deen naer den anderen, want si nyet lange deen naer den anderen en leifden, ende storuen alle sonder hoyr.

Item int iaer.xiijc.ende.xiiij.so starf die coninc.phelips die schone, dye men hiet int walsche Phelippe le bel, ende starf haestelicken sonder sine sacramenten, ende corts daer naer so starf die wreede coninghinne sijn wijf. Ende lodewijc sijn oudtste sone, wart te Riemen coninc gheconsacreirt, ende hi hadde Vlaenderen leedt byden instekene van sijnder moedere.

Van Robrecht van Nevers de 24ste graaf die in zijn jonge dagen twee grote vijanden van de heilige kerk versloeg in Turkije.

Dat 30ste kapittel.

Robrecht van Nevers, de oudste zoon van graaf Guy was de 24ste graaf in Vlaanderen. In zijn jonge dagen was hij te Apuli in de grote strijd en versloeg daar 2 grote vijanden van de heilige kerk, Meinfroot en ook Coradijn, en om zijn dappere wapenfeiten gaf de koning van Sicilie zijn enige dochter tot wijf waar hij een zoon bij had die Karel heette de jong stierf in zijn 7de jaar en kort daarna zo stierf zijn en daarna nam hij tot wijf de gravin van Nevers en had bij haar 2 zonen, Lodewijk en Robrecht en drie dochters, de ene was vrouw van Coucy, de ander vrouw van Anjou en Machtilt die hertogin was van Lotharingen. Lodewijk, zijn oudste zoon had tot wijf de vrouw van Rethel en had er bij een kind dat ook Lodewijk heette en een dochter de tijd graaf Robrecht leefde.

Item, in het jaar 1307 zo waren de tempeliers gevangen en vernield om sommige dolingen en ongeloof die ze hielden. In het jaar 13t00 was dat mooie koningspaleis te Parijs volmaakt en op de heilige Pinksterdag toen hield de koning een groot triomfantelijk feest in dat paleis en daar maakte koning Filips de Schone zijn drie zonen ridders, Lodewijk, Filips en Karel in de presentie van de koning van Engeland en zijn wijf die een zuster was van de drie jongelingen en dochter van koning Filips en deze drie jongelingen waren de dood van hun vader alle drie koningen van Frankrijk, de een na de andere want ze leefden niet lang na elkaar en stierven allen zonder erfgenaam.

Item, in het jaar 1314 stierf koning Filips de Schone die men noemt in Waals Philippe le bel en stierf haastig zonder zijn sacramenten en kort daarna zo stierf de wrede koningin, zijn wijf. En Lodewijk, zijn oudste zoon, werd te Reims koning geconsacreerd en hij had Vlaanderen leed door het opstoken van zijn moeder.

Hoe Coninck Lodewijck, nae dye doot vansijn ouders, trac met groter heyrcracht na Vlaenderen voor Cortijcke. [fol. xlviij.r]

ENde int eerste iaer naer sine consecracie. Anno domini.M.CCC.ende.xv.so quam hi vp Vlaenderen met drie heercrachten, hi quam van Suyden, ende slouch sijne tenten bi Cortrijcke, ende die graue van Henegauwe quam van Oostenmetten Hollanders ende zeelanders te schepe, ende verbranden Repelmonde. Ende dat derde heercracht quam in Westvlaenderen omme daer dat lant te roouene ende te scelgierne, maer die Graue Robrecht dede versoucken aendenconinc Lodewijc, wat causen ofte actie dat hi hadde omme vp Vlaenderen te commene. Des conincx seggen was dat Vlaenderen was der croonen tachtere, van dat die paeys ghemaect was, elcx iaers.xm.pont pareseyde stercker munte. Ende die Graue Robrecht seyde daer yegen, hoe dat Rijssele endeDuway metter casselryen waren daer voren ghestelt in ostaedghen, ende dat hi den coninc niet schuldich en was, danalle eere ende weerdichede, ende sijn man te sine, ende hem te doene manschap, twelcke hy vulveerdich was ende begheerde te doene. Maer die Coninc bi sinen fellen rade wilde hebben die achterstellen van.x.iaren, ende ooc die voorseyde.ij.steden, endemen bestokede Vlaendren van allen canten, ende die vlaemsche schiplieden scoffierden dat heercracht vanden graue vanHenegauwe, ende die hollanders dat si by noode vloon, endedie.G.Robrecht scoffierde ende beuacht dat heercracht vandenconinc, so dat die coninc vloot bi nachte te parijs waert ende liet tenten ende pauwelioenen, ende die vytaelgie voor Cortrijcke, ende die in Westvlaenderen laghen, hoorden die nieumare, hoe dat die coninck wech was, ende si voeren ooc te Vranckerijcke waert. Binnen dyen iare wast so groot watere, dat alle die vruchten verdroncken, ende sulcken dieren tijt dat vele liedenvan honger storue. Die coninc te parijs sijnde wart so gram vp Vlaendren, dat hy dede bannen huyter croone van Vranckerijcke alle die vlaminghen, gheleerde ende leecke, clercken ende al dat vlaminghen waren, ende dede in spijte vanden vlaminghen te Parijs verbarnen alle die lakenen die in Vlaenderen ghedrapiert waren. Ende hi starf seere corts daer naer. Anno domini.xiijc.ende.xvi. Ende naer hem soe quam die Coninck phelips coninc lodewijcx broeder om dat hi gheen hoyr achter en liet Dese phelips was graue van Poitau, ende een goedertieren man Dese wilde oock Vlaenderen dwinghen, [fol. xlviij.v] niet met wapenen, maer met letteren vanden paeus, ende sandt den cardenael Gooselijn te Vlaendren waert, omme tlant te bedwinghene om paeys te makene metten coninc, ende dat bi sentencien van verwatenessen. Anno domini.xiijc.ende.xix. Het quam dat dye.G.Robrecht trac te Parijs ende dede den coninc manschip van den graefscepe van Vlaendren, sonder duway ende Rijssele, dese twee steden bleuen in handen vandenconinc, ende in teeken van paeyse, so gaf die coninc phelips sine eenege dochtere, den ionghen Lodewijc dye sonde van Lodewijc van Nyueers, Robrechts sone, vp dese condicie dat hi graue worden soude van Vlaendren, al waert so dat Lodewijc sijn vader storue, eer dat die.G.Robrecht storue, alsoe dat daer naer gheuiel, want die.G.Robrecht badt sinen ioncxsten sone Robrecht dat in nacommende tijden, al soude hem eenich recht commen aen Vlaendren, ende dat omme dye vrientschepe vander croone ende vanden coninc, dat hi dat soude willenrenonchieren, ende hi gaf hem die heerscappye van Cassele, ende maectene graue van Cassele, ende vander heerscappyendyer annex waren, als Belle, Veurne, Burburch, ende Berghenmetter casselryen, maer dese coninc phelips en leifde nyet lange ende starf sonder maerle hoir. Int iaer.M.CCC.ende.xx. Binnendesen iare waren die besiecte lieden vermiedet vanden iodenende sarasijnen dat si fenijn souden worpen in die fonteynen, ende daer omme waren die besiecte menschen al vranckerijcke deure verbarrent.

Hoe Koning Lodewijk, na de dood van zijn ouders, met grote legermacht trok naar Vlaanderen voor Kortrijk. [fol. xlviij.r]

En in het eerste jaar na zijn consecratie anno domini 1315 zo kwam hij op Vlaanderen met drie legermachten, hij kwam van het zuiden en sloeg zijn tenten bi Kortrijk en de graaf van Henegouwen kwam van het Oosten met de Hollanders en Zeelanders te scheep en verbrandden Rupelmonde. En de derde legermacht kwam in West-Vlaanderen om daar dat land te beroven en te scheren, maar Graaf Robrecht liet verzoeken aan koning Lodewijk wat oorzaak of actie dat hij had om op Vlaanderen te komen. Het zeggen van de koning was dat Vlaanderen de kroon te achter was van dat er in de vrede gemaakt was elk jaar 10 000 pond Parijse sterke munt. En graaf Robrecht zei daartegen hoe dat Rijsel en Dowaai met het wetsgebied waren daarvoor gesteld in onderpand en dat hij de koning niet schuldig was dan alle eer en waardigheid en zijn man te zijn en hem manschap te doen, wat hij ook bereid was en begeerde te doen. Maar de koning bij zijn felle raad wilde hebben de achterstand van 10 jaren en ook de 2 steden en men bestookte Vlaanderen van alle kanten en die Vlaamse schiplieden schoffeerden de legermacht van de graaf van Henegouwen en de Hollanders zodat ze uit nood vlogen en graaf Robrecht schoffeerde en bevocht de legermacht van de koning zodat de koning vloog bij nacht te Parijs waart en liet tenten en paviljoenen en het voedsel voor Kortrijk en die in West Vlaanderen lagen hoorden dat nieuws hoe dat die koning weg was en ze voeren ook te Frankrijk waart. Binnen dat jaar was het zoՠn hoog water zodat alle vruchten verdronken en zulke dure tijd dat vele lieden van honger stierven. De koning die te Parijs was werd zo gram op Vlaanderen zodat hij uit zijn kroon liet bannen alle Vlamingen, geleerden e leken, klerken en al dat Vlamingen waren en liet in spijt van de Vlamingen te Parijs verbranden alle lakens die in Vlaanderen gedrapeerd waren. En hij stierf kort daarna anno domini 1316. En na hem kwam koning Filips koning, de broeder van Lodewijk, omdat hij geen erfgenaam achterliet. Deze Filips was graaf van Poitou en een goedertieren man. Deze wilde ook Vlaanderen dwingen, [fol. xlviij.v] niet met wapens, maar met letters van de paus en zond kardinaal Gooselijn te Vlaanderen waart om het land te dwingen vrede maken met de koning en dat hij zedespreuk van de ban anno domini 1319. Het kwam dat graaf Robrecht trok naar Parijs en deed de koning manschap van het graafschap van Vlaanderen, zonder Dowaai en Rijsel, deze twee steden bleven in handen van de koning en als teken van vrede zo gaf koning Filips zijn enige dochter van de jonge Lodewijk de zoon van Lodewijk van Nevers, de zoon van Robrecht op deze conditie dat hij graaf worden zou van Vlaanderen, al was het zo dat Lodewijk, zijn vader, stierf eer dat graaf Robrecht stierf, alzo het daarna gebeurde want graaf Robrecht bad zijn jongste zoon Robrecht dat in nakomende tijden al zou hem enig recht komen aan Vlaanderen en dat om de vriendschap van de kroon en van de koning dat hij dat zou willen afstaan en hij gaf hem de heerschappij van Kassel en maakte hem graaf van Kassel, en van de heerschappijen die annex waren, als Belle, Veurne, Bourbourg en Bergen met de wetsgebieden, maar deze koning Filips leefde niet lang en stierf zonder mannelijke erfgenaam in het jaar 1320. Binnen dit jaar waren de melaatse lieden gehuurd van de Joden en Saracenen dat ze venijn zouden werpen in de fonteinen en daarom waren de melaatse mensen al Frankrijk door verbrand.

Item binnen desen iare die vloeden vander zee, die braken die dijcken inne aenden zeecant, ende sonderlinge in vier ambachten, so datter veel menschen ende beesten verdroncken.

Item binnen desen seluen iare, Robrecht dye here van Cassele, om dat sijn vader bouen die.lxxx.iaren hout was, ende siec was altemet, het was hem leedt dat hi sinen vader toe gheseyt hadde die renonciacie van sijnen rechte, die hem toecommen mocht bi sijns vaders doodt hi was schalc ende malicieux ende hy stal sijns vaders seghele, ende hy dede maken eenen brief, gheseghelt met sijns vaders sgrauen Robrechts seghele, ende het was inden wintre. Dye ionghe Robrecht ontboot Lodewijck sinen broedere, dat hi quame typre tot sinen vadere, ende commende ter sale in sgrauen hof, hi vraechde hoe dat met sijnen heer vadere stondt. Doen sprac die ionghe Robrecht, ons vader die licht nv om wat te rustene, ende heift desen brief gedaen maken, ende hi beueilt hu dat ghi vp sidt al heymelick, ende rijdt te Repelmonde int casteel, ende gheift den Casteleyn desen brief, hem seggende dat hi niet en late hi en vulcomme dat in desen brief staet. Dese goede onnoosele Lodewijc graue van Nyueers commende te Repelmonde by nachte ende inden winter, endehet was seer ghesneeut Lodewijc siende den Casteleyn, gaf hem den brief, seggende. Casteleyn ic comme hier tot hu van sgrauenRobrechts mijns vaders weghe, haestelicke tot hu ghesonden, dat ghi niet en laet ghy en leist desen brief, ende vulcomt dat inden brief ghescreuen staet. Den teneur vanden brief hadde inne, Saluyt ende groete voorscreuen, weit Casteleyn dat om certeyne causen van conspiracien die Lodewijc mijn sone in Vranckerijcke, als hi laetst daer was, yegens ons ende onsen lande daer tracteirde, hier omme sendickene heymelicke tot hu, dat ghi hem heymelic soubijt doet onthoofden, ende en lates niet vp hu lijf, ende goet te verbeurne, ende die bi hem sijn seyndtse Robrechte mijnen sone, nv weist in paeyse, ende hoedt wel ons slot ende sijt ghetrauwe Niet meer als nv, van god si met hu. Dese Casteleyn seere verwondert int lesen van desen brieue, hi en wiste wat doen of laten, hi was verwondert seere, dat sulc een prinche ende graue quam met soe cleynen state, in sulc een vuyl ende coudt weder, ende heymelike by nachte. Die Casteleyn vraghede hem of hem die graue sijn vader selue den brief ghegeuen hadde. Lodewijc antwoorde mijn vader heift mi beuolen hu den brief te bringhen ende te gheuene. Doen sprac die Casteleyn Welcke tijt spraect ghy huwen vader laetst. Lodewijc wort hem bepeysende, ende seyde het was bet dan.x.weken gheleden dat hi sinen vadere selue metten mont nyet ghesproken en hadde. Ende die casteleyn dyt horende, die seyde, het dunckt mi wondere dat ons gheduchtich prinche sulck een Messagier houdt, als ghy sijt, weit ghy niet van sinen rade, en sijt ghi niet ghelooft met hem te sijne ende te sprekene, och lieue heere ende edel prinche, weit ghy niet wat bootschap dat [fol. xlix.r] ghy bringt, ende wat inden brief staet. Lodewijc die edel iongelinc seyde, hy en wister niet of. Doen seyde die casteleyn, tgheene dat inden brief staet dat en sal ick niet doen, noch doen doen, om lijf ende goet te verbuerne, O weerdich prinche en sijt niet versaecht, neimt ende leist selue den brief van uwer bootscepe, ende midts dyen gaf hijne hem, ende seyde ic en gheloue niet dat my gheduchte here die.G.Robrecht hu vader desen brief heift ghedaen seghelen. Ende Lodewijc desen brief ghelesen hebbende, hy was seer verwondert ende versaecht. Doen seyde die casteleyn dat hy hem hilde int Casteel blijdelijcke, tot der tijt dattet soeter weder ware, ende denwinter wat gheleden ware, hi soude den brief Typre dragen, ende met den.G.Robrecht spreken. Ende binnen deser tijt, so starf die coninc phelips daer omme dat vlaendren seer druckich was, want die ionge lodewijc hadde des conincx phelips dochter te wijue, die principaelste ende die houdtste. Ende naer die doot vanden coninc.phelips, die ooc.G.van poitau was, doe so was kaerle sijn broeder, die graue was de la marche coninc.ghemaect. Dese Coninc.kaerle nam altijt den raet vanvranckerijcke bi hem, ende hi en dede anders niet dan bydenrade van hem lieden. Ende hi ontboot also vriendelic als hi mochte den.G.Robrecht van Vlaendren, dat hem ghelieuen soude vp de quinquagesima, te commene te Riemen, te sijnderconsecracie. Die graue Robrecht feestierde des Conincx bodenseer eerlic ende minlijc, ende gafse ghiften, so dat sijs hemgrotelic beloefden voor den coninc.ende voor die edele vanVranckerijcke, ende hi dede sijn excusacie om sine grote oudtheyt, want hy was lxxx.iaren ghepasseirt, maer hi sandt sinen ioncxsten sone Robrecht, here van Cassele in sine stede, want sijn houdtste sone Lodewijc van Nyueers, die lach noch te Repelmonde gheuangen. Maer die graue Robrecht dye waende dat hi te Nyueers gheweest hadde bi sinen wijue. Die ionge Robrecht te parijs commende bi den coninc.dede sijns vaders onschult om sijnder houde wille, ende onuermuegentheyt, endehi dede den nieuwen coninc.manscip van Cassele, ende vandensteden ende casselryen daer onder behorenden, twelcke hemsijn vader ghegeuen hadde. Ende daer naer so voer Robrecht met den coninc.te Riemen. Ende in die consecracie vandenconinc.kaerle, so dede Robrecht daer tofficie van sinen vader, als den coninc.sijn sweertte gordene

Item binnen deser voorseyde tijt dat Robrecht was in Vranckerijcke, int beginsel vanden vastene, so comt dencasteleyn van Repelmonde te visenteren den.G.Robrecht, te ypre in sine sale, ende te gader sprekende van dyueerschen saken, doen wort die Casteleyn sprekende vanden brieue die Lodewijc van Nyueers int herte vanden wintre ghebrocht hadde, ende dat hy quam met drie lieden sonder meer, sonder eenege rudders, of volc van state bi hem te hebbene, ende brochte eenen brief inder vorme, als of hy yeghen hu ende yegen tlant grotelic mesdaen hadde ende sijn lijf verbuert hadde. Die.G.Robrecht siende den brief, hi seyde het is mijnen segele, maer vandenbrieue en weet ic groot noch cleene, ende seyde dat hijne noyt ghesonden en hadde. Hi ouerlas den brief, ende dit horende, was seer verwondert, ende seyde dat hy van gheender messuze en wiste die sijn sone Lodewijc yegens hem ofte yegens tlandt mesdaen mochte hebben, ende en wiste anders niet noch en meende, dan dat die ionge lodewijc in sijn graefschip vanNyueers was bi sinen wijue, wandt anders hi soude ghesondenhebben bi den coninc van vranckerijcke huyt sijnder name, daer nv robrecht sijn broeder getrocken was. Ende seere verwondert ende versleghen sijnde in tghene dat hi hoorde, seide och lieue casteleyn secht my hoet met desen sticken geuaren es, ende oft ghijne gedoot hebt wachaermen dat ware my wel een drouue tijdinge, die casteleyn seyde genadich here sijt gherust, ic hebben gehouden secretelic ende wel bewaert, vp auentuere, of ghy vanden brieue niet gheweten en hadt alsoot blijct, ende so my dochte bi ondersoucken van hem, maer omme dat indenbrief stondt van conspiracien, vp auentuere oft huwen raedt hadde gedaen doen, so hebbe ickem wel verwaert, ende altoos ghehouden in tcasteel. Doen gaf die.G.robrecht den casteleyn last dat hijne wel bewaren soude tot paesschen, ende binnendeser tijt so salmen doen scherp ondersouc van desen sticke, ende te paesscen so sal ic aen hu scrijuen, ende weest emmer dan te Repelmonde.

Item, binnen dit jaar de vloeden van de zee braken de dijken in aan de zeekant en vooral in de vier ambachten zodat er veel mensen en beesten verdronken.

Item, binnen hetzelfde jaar, Robrecht de heer van Kassel, omdat zijn vader boven de 80 jaren oud was en ziel was altemet, het was hem leed dat hij zijn vader toegezegd had afstand te doen van zijn recht die hem toekomen mocht bij zijn vaders dood, hij was schalks en kwaadaardig en stal de zegel van zijn vader en liet maken een brief verzegeld met de zegel van zijn vader en het was in de winter. De jonge Robrecht ontbood Lodewijk, zijn broeder, dat hij te Ieper kwam tot zijn vader en toen hij kwam in de zaal van de hof van de graaf vroeg hij hoe dat het met zijn heer vader stond. Toen sprak de jonge Robrecht, onze vader die ligt nu wat om te rusten en heeft deze brief laten maken en hi j beveelt u dat ge opzit al heimelijk en rijdt te Rupelmonde in het kasteel en geef de kastelein deze brief en zeg hem dat hij het niet laat te doen wat in deze brief staat. Deze goede onschuldige Lodewijk, graaf van Nevers, kwam te Rupelmonde bij nacht en in de winter en het had zeer gesneeuwd en Lodewijk zag de kastelein en gaf hem de brief en zei; ‘Kastelein, ik kom hier tot u vanwege graaf Robrecht, mijn vader, haastig tot u gezonden dat ge het niet laat en lees deze brief en doe dat in de brief geschreven staat’. De teneur van de brief bevatte, Saluut en groet, weet kastelein dat om zekere oorzaken van samenzwering die Lodewijk, mijn zoon, in Frankrijk toen hij daar laatst was tegen ons en ons land daar behandelde, hierom zend ik hem heimelijk tot u dat ge hem heimelijk subiet laat onthoofden en laat het niet om uw lijf en goed te verbeuren en die bij hem zijn zendt ze naar Robrecht, mijn zoon, nu wees in vrede en hoedt wel onze burcht wees trouw. Niet meer als nu want God is met uծ Deze kastelein was zeer verwonderd in het lezen van de brief en wist niet wat te doen of laten, hij was zeer verwonderd dat zoՍ n een prins en graaf met zo ծ kleine staat kwam in zulk vuil en koud weer en heimelijk bij nacht. De kastelein vroege hem of hem de graaf zijn vader zelf de brief gegeven had. Lodewijk antwoordde; Ԡmijn vader heeft me bevolen u de brief te brengen en te geven. Toen sprak de kastelein; ԗelke tijd sprak ge uw vader laatstծ Lodewijk begon te peinzen en zei, het was meer dan 10 weken geleden dat hij zijn vader zelf met de mond niet gesproken had. En de kastelein die het hoorde die zei; ;’het lijkt me wonder dat onze duchtige prins zulke boodschapper houdt zoals gij bent, weet ge bent niet van zijn raad en ge bent niet beloofd met hem te zijn en te spreken, och lieve heer en edel4 prins, weet ge niet wat boodschap dat [fol. xlix.r] ge brengt en wat in de brief staat’. Lodewijk, ‘edele jongeling’, zei, ‘hij wist er niets van.’ Toen zei de kastelein ‘hetgeen dat in de brief stond en dat zal ik niet doen, nog laten doen om lijf en goed te verbeuren. O waardige prins wees niet bang, neem en lees de brief zelf van uw boodschap’ en mits die gaf hij het hem en zei; ‘Ik geloof niet dat mij geduchte heer graaf Robrecht uw vader deze brief heeft aten zegelen’. En toen Lodewijk deze brief gelezen had was hij zeer verwonderd en bang. Toen zei de kastelein dat hij hem hield in het kasteel blijde tot de tijd dat het beter weer was en de winter wat geleden, hij zou de brief naar Ieper brengen en met graaf Robrecht spreken. En binnen deze tijd zo stierf koning Filips waarom dat Vlaanderen zeer bedroef was want de jonge Lodewijk had de dochter van koning Filips tot wijf, de belangrijkste en de oudste. En na de dood van koning Filips die ook graaf van Poitou was toen zo was Karel, zijn broeder, die graaf was van de la Marche koning gemaakt. Deze koning Karel nam altijd de raad van Frankrijk bij hem en deed niets anders dan met de raad van hen. En hij ontbood alzo vriendeloos als hik mocht graaf Robrecht van Vlaanderen dat het hem gelieven zou op quinquagesima, (dag voor zondag van Aswoensdag) te komen te Reims tot zijn consecratie. Graaf Robrecht onthaalde de koningsboden zeer fatsoenlijk en minlijk en gaf ze giften zodat ze hem groot beloofden voor de koning en voor de edelen van Frankrijk en hi j deed zijn excuus vanwege zijn grote oudheid, want hij was 80 jaren gepasseerd, maar hij zond zijn jongste zoon Robrecht, heer van Kassel, in zijn plaats want zijn oudste zoon Lodewijk van Nevers die lag nog te Rupelmonde gevangen. Maar graaf Robrecht die waande dat hij te Nevers geweest was bij zijn wijf. Toen de jonge Robrecht te Parijs kwam deed hij zijn vaders excuus vanwege zijn ouderdom en onvermogen en deed de nieuwe koning manschap van Kassel en van de steden en wetsgebieden die daaronder behoorden, wat hem zijn vader gegeven had. En daarna zo voer Robrecht met de koning te Reims. En in de consecratie van de koning Karel zo deed Robrecht daar het officie van zijn vader als de koning zijn zwaard omgorden.

Item, binnen deze tijd dat Robrecht in Frankrijk was, in het begin van de vasten zo kwam de kastelein van Rupelmonde bezoeken graaf Robrech, te Ieper in zijn zaal en spraken tezamen van diverse zaken, toen begon de kastelein te spreken van de brief die Lodewijk van Nevers in het hartje van de winter gebracht had en dat hij met drie lieden kwam zonder meer, zonder enige ridders of volk van staat bij zich had en bracht een brief in de vorm of hij tegen u en uw land zeer misdaan had en zijn lijf verbeurd had. Graaf Robrecht zag de brief en zei; ‘het is mijn zegel, maar van de brief weet ik groot nog klein’ en zei dat hij het nooit gezonden had. Hij overlas de brief hoorde het en was zeer verwonderd en zei dat hij van geen muizenissen wist die zijn zoon Lodewijk tegen hem of tegen het land misdaan mocht hebben en wiste niets anders nog meende dan dat de jonge Lodewijk in zijn graafschap van Nevers was bi j zijn wijf, want anders zou hij hem gezonden naar de koning van Frankrijk uit zijn naar daar nu Robrecht, zijn broeder, getrokken was. En was zeer verwonderd en verslagen in hetgeen hij hoorde en zei; 'ach lieve kastelein, zeg me hoe het met dit stuk gegaan is en of ge hem gedood hebt, wacht arme, dat was me wel een droevige tijding; De kastelein zei; ‘genadige heer, wees gerust, ik heb hem geheim gehouden en goed bewaard op avontuur of u van de brief iets wist en alzo het blijkt en zo me bleek bij onderzoek van hem, maar omdat in de brief stond van samenzwering op avontuur of uw raad had laten doen zo heb ik hem goed bewaard en altijd in het kasteel gehouden’. Toen gaf graaf Robrecht de kastelein last dat hij hem goed bewaren zou tot Pasen en binnen deze tijd zo zal men scherp onderzoek laten doen van dit stuk en te Pasen zal ik aan u schrijven en wees dan immer dan te Rupelmonde.

Item een grote inquisicie ende ondersouc hier of gedaen wel.xiiij.daghen lanc, so wast ten sijne metter waerheyt onderuonden, hoe dat robrecht sijn ioncste sone [fol. xlix.v] stont om graue van Vlaendren te sine naer die doot van sinenvader, ende dat die voorseyde ionge Robrecht desen brief hadde doen maken, ende hadde secretelic sijns vaders segelen ghestolen daer mede dat hijne seghelde, ende Lodewijc vanNyueers was onnoosel vonden van alle tghene dat inden brief stont. Ende die.G.Robrecht ontboot den casteleyn vanRepelmonde, dat hi Lodewijc sinen sone ontslaen soude Ende als hi ontsleghen was, so vulquam hi diueersche pelgrimaegien, die welcke hy beloeft hadde huyt vreesen vander doot indervanghenessen sijnde. Eerst onser vrauwen tshertoghenbossche, te theerenburch, te Beunen, ende sine pelgrimaegie ghedaenhebbende, so trac hi bi sinen vadere Typre, die welcke hemseere versprac om sijnder slichticheyt wille, dat hi in ypre quam, ende ontfinc den brief, al sonder sinen vader eerst te sprekene ofte te groetene, ende so haestelic wech te trecken, in sulc een weder ende maer met.ij.lieden, niet te min, al versprac hi hem, hi was nochtan wonderlic verblijt, als hi hem sach, ende om dat sijns broeders valsch voortstel niet vulcommen en was. Lodewijc verhorende dat sijns kints sweer doot was, die goede phelips die lange die coninc.was gheweest van vranckerijcke, hi nam oerlof aen sinen vader, seggende dat hi wilde naer Parijs trecken bi den coninc.kaerle nieuwelincx gheconsacreirt die sijns wijfs oom was, om hem te doene manschip van sinen graefschepe van Nyueers. Die voorseyde.G.Lodewijc te Parijs commende, ende den coninc.manscip ghedaen hebbende, huyte der schaemte ende schande die hem Robrecht sijn broeder ghedaen hadde, hi schaemde hem so seere dat hi te Vlaendre waerts nyet commen en wilde maer bleef te parijs wonende, ende hi ontboot sijn wijf ende sijn kint, ende sijns wijfs kint, ende als hi ontrent.xi.weken te parijs ghewoont hadde, so wort hi siec ende ontfinc alle sine helege sacramenten vander heleger kercke, ende starf vp die octaue van sinte Pieter ende s. Pauwels, twelc was den.vi.dach van Hoeymaent. Int iaer ons heren.xiiic.ende xxi.ende was begrauen te Parijs, int clooster vanden Freminueren. Ende hi liet achtere.ij.kindren, Lodewijc van nyueers, ende eene dochtere dye hier Margriete, dye naemaels te manne hadde die.G.van Montfoort, wien verstarf die heerschappye van Bretaengien. Als die.G.Robrecht verhoorde die doot van sinen houdtsten sone Lodewijc, hy was seere rauwich ende bedruct, huyten welcken hi dede vergaderen alle die edele van Vlaendren te Cortrijcke, vp den.iij.dach van Oostmaent, ende ooc alle die prelaten, alwaer men dede een deuote huytuaert ouer den seluen Lodewijc. Endevan dier tijt voort, die graue Robrecht wort seere ghequelt vander aertrijcke, ende altemet wordt hi sieckere, so dat hi corts daer naer begheerde ende ontfinc alle sine sacramenten met volcomender charitaten van duechdelicken wercken verchiert, vul ontfaermicheden vp die aerme, vul van rechtueerdichedenende iusticien vp die quade. Ende hy verschiet van deser werelt, vp.s.Lambrechts dach, den.xvij.in september. Anno domini.xiijc.ende.xxij.ende was begrauen typre, te.s.Maertins inden choor, ende naer hem was graue Lodewijck sijns kints kint, ouermits die voorwaerde, ende besprec vanden coninc Phelips die langhe, als hi sijn dochtere gaf te wijue Lodewijcke, den ionghen Robrechts sone.

Item, een grote inquisitie en onderzoek werd hiervan gedaan wel 14 dagen lang en zo was het te zijn met de waarheid bevonden hoe dat Robrecht, zijn jongste zoon, [fol. xlix.v] stond om graaf van Vlaanderen te zijn na de dood van zijn vader en dat die jonge Robrecht deze brief had laten maken en in het geheim zijn vaders zegels gestolen waarmee hij dat verzegelde en Lodewijk van Nevers was onschuldig gevonden van al hetgeen dat in de brief stond. En graaf Robrecht ontbood de kastelein van Rupelmonde dat hij Lodewijk, zijn zoon, ontslaan zou. En toen hij ontslagen zo voldeed hij diverse pelgrimage die hij beloofd had uit vrees van dood toen hij in de gevangenis was. Eerst onze Vrouwe te Hertogenbos, te Throuanne, te Boulogne-sur-Mer en toen hij zijn pelgrimage gedaan had zo trok hij bij zijn vader te Ieper die hem zeer sprak vanwege zijn oprechtheid dat hik in Ieper kwam en ontving de brief al zonder zijn vader eerst te spreken of te groeten en zo gauw weg te trekken in zulk weer en met maar 2 lieden, niet te min, al versprak hij hem, hij was nochtans wonderlijk blijde toen hij hem zag en omdat zijn broeder valse opzet niet voltooid was. Lodewijk hoorde dat het kind van zijn zwager dood was, di goede Filips die lang koning was geweest van Frankrijk, hij nam verlof aan zijn vader en zei dat hij naar Parijs wilde trekken bij koning Karel die net geconsacreerd en de oom van zijn wijf was om hem te manschap te doen van zijn graafschap van Nevers. Toen graaf Lodewijk te Parijs kwam en de koning manschap had gedaan en uit de schaamte en schande die hem Robrecht, zijn broeder gedaan had, schaamde hij zich zo zeer dat hij te Vlaanderen waart niet komen wilde, maar bleef te Parijs wonen en ontbood zijn wijf en zijn kind en het kind van zijn wijf en toen hij omtrent 11weken te Parijs gewoond werd hij ziek en ontving al zijn heilige sacramenten van de heilige kerk en stierf op de octaaf van Sint Petrus en Paulus, wat was de 6de dag van juli in het jaar ons heren 1421 en werd begraven te Parijs in het klooster van de Freminueren (?). En hij liet achter 2 kinderen, Lodewijk van Nevers, en een dochter die heette Margriet die later tot man had de graaf van Montfoort aan wie verstierf de heerschappij van Bretagne. Toen graaf Robrecht hoorde de dood van zijn oudste zoon Lodewijk was hij zeer rouwig en bedroef waarom hij liet verzamelen alle edelen van Vlaanderen te Kortrijk op de 3de dag van augustus en ook alle prelaten, alwaar men deed een devote uitvaart over die Lodewijk. En van die tijd voort werd graaf Robrecht zeer gekweld van het aardrijk en altemet werd hij zieker zodat hij kort daarna begeerde en ontving al zijn sacramenten met volkomen liefdadigheid van deugdelijke werken versierd en vol ontferming op de armen en vol van rechtvaardige justitie op de kwade. En hij verscheidde van deze wereld op Sint Lambrechts dag de 17de in september, anno domini 1422 en werd begraven te Ieper te Sint-Maarten in het koor en na hem was graaf Lodewijk, zijn kleinkind, vanwege de voorwaarde en bespreken van koning Filips de lange toen hij zijn dochter gaf tot wijf aan Lodewijk, de jonge zoon van Robrecht.

Van Lodewijck Lodewijcx sone van Nyueers, die.xxv.graue van Vlaendren.

Dat.xxxi.capittel. [fol. l.r]

LOdewijc.f.Lodewijcx van Nyueers ende van retheers vanBourgoengien palatin ende heere, hi was die.xxv.graue vanVlaendren, corts naer die doot vanden goeden Robrecht sinengroothere, so waren haestelicke tot hem ghesonden te parijs vanden notabelsten persoonen vanden drie steden vanVlaendren, als dat hi quame te sinen lande van Vlaendren, twelcke hem toe behoorde, ende verschenen was byder doot van sinen grootheere, den graue Robrecht. Die voorseyde Lodewijc quam te Vlaender waert metten notabelen vanden.iij.steden, sonder oerlof te nemene aen sinen oom den coninc Kaerle, endesonder manschip te doene vanden graefscepe van Vlaendren. Ende hi in vlaendren commende, was eerlicken ontfanghen, ende blijdelicken, ende in allen steden als lantsheere ghehult, ende die leenhouders deden hem manscip, hi vermaecte die wetten ende die officien. Binnen deser tijt, so ontboodt die coninc Kaerle al sine edele te sijnder brulocht, want hi nam te wijue Marien van Lutcenburch des goets keyser Heyndricx dochtere, die welcke Keyser heyndrick daer naer vergheuenwort met venijne. Ende dese Marie was sustere vanden coninc van Bemen, ende dese brulocht worde ghehouden te prouijns met groter solempniteyt, ende daer quamen hem presenterendir voorseyde Lodewijck van Nyueers, ende Mattheus vanLoraynen here van saint Goubaen, inden name van sinen wijue, des goeden grauen Robrechts dochtere, ende elc seyde van hemtween dat si meest rechts hadden aen tlant van Vlaendren. Lodewijc seyde omme dattet ghesloten was inden paeys tusschen Vranckerijcke ende Vlaendren voor sinen groothere den graue Robrecht, dat die coninc phelips die lange, mi soude gheuen sine dochter te wijue, vp dye condicie dat ic soude sijn graue van vlaenderen, al waert so dat mijn vader storue, voor mijnen groothere Robrecht, also dat nv gheuallen is, ende mijn oom die ionghe Robrecht, ende mijn moeye die vrauwe van couchy, omme te vulcommene den ghestadigen paeys, renonchierden ende ghinghen te buyten ende wederseyden alle rechten die hem lieden van Vlaendren mochten worden ofte toecommen in naercommende tijden. Mattheus van Loreyne seyde al wast dat sijn oom Robrecht ende die vrauwe vanCouchy sine moeye, haer rechten sijn te buten ghegaen, endehebben quijte ghescolden so begheere ic by naerhede, want mijn wijf die haer lieder sustere es, ende ooc dochtere van den Graue Robrecht, sy en heeft haer deel oft recht niet quijte ghescholdennoch te buten gegaen, ende aldus midts dat sijs beede te buten ghegaen sijn, ick begheerdt by naerhede te hebbene, dese Lodewijc ende matheeus elc Vlaendere begheerende so comt Robrecht van Cassele, als een eenich sone van Robrecht den Graue van Vlaendren te Parijs voor den coninc Kaerle, ende hi begheerde hem manscip te doene vanden graefschepe van Vlaendren, ende dier ghelijcke so seyde die Heere van Goubaen, als die ghene die naerdre was, want hi en hadde noeyt sijn recht quijte ghescholden, noch te buten ghegaen. Ende al dese herenghehoort hebbende al haer lieder redenen, dye coninc stelde hemlieden dach te commen, vp sinte Andries dach te Parijs. Bynnen deser tijt, so ghinck die graue Lodewijc weder in Vlaendren, ende hy sadt daer ter audiencie van diuerschen causen, als Graue vanden lande, ende hi slichte die questyen, ende hi haelde dye ballinghen inne, ende dede hem lieden gracie, ende ontslouch alle die gheuanghen vanden steene, die nyet te vele mesdaen en hadden. Die graue van Namen heere vander sluys quam tot Lodewijc sinen neue, ende begheerde eene ghifte te vercrijghene aenden seluen Lodewijc, te wetene dat Baliuschip vanden watre, ende ooc omme dattet soude wesen annex der heerscapye vander sluys, die graue Lodewijc consenteerdet hem, ende gaf hem daer of beseghelichede, omme welc consent was sluys verbarnt ende te nyeuten ghedaen, endeooc was die graue van Namen te Brugge inden steen geleedt ende daer gheuangen, ende corts naer sint martins messe, voer Lodewijc te Parijs waert omme te wesene ter dachuaert vp sinte Andries dach die daer gheleyt was, ende commende voor denconinc, so wart hi ghewroucht dat hi wet ende vonnesse ghedaen hadde, ende remissie ghegeuen den mesdadighen, endedye wetten vermaect hadde, duer al dattet graefscip stont in callaengien. Ende dandere schenen meer rechts te hebbene aen tvoornoem [fol. l.v] de tgraefscip dan hy, ende in teekene der mesdaet, so was die graue Lodewijc gheleyt in chastellet, te Parijs gheuanghen, endedaer naer in louuers. Ende hy was kersauende ghedeliuereirt, ter bede van mer vrauwe van Artoys, ende van sinen wijue. Ende des saterdaechs voor onser vrauwen dach te lichtmisse, so was die questie ghesleten by den ghenooten van Vranckerijcke, dat Lodewijc soude besitten ende hebben dat graefscip vanvlaendren, ende sdaechs naer lichtmesse, soe dede hi den coninc Kaerle sinen oom manscip vanden tween graefscepen, te wetene van Vlaendren, ende van Nyueers, ende hy quam te Vlaenderwaert, ende daer waren alle manschepen endepreuilegien, costumen, ende rechten ghesworen te houden vanallen landen ende steden. Ende omme dat hi de graue vanNamen sinen oom toe gheseyt hadde die baliuwagie vanden watre ter Sluys, ende van te coopene ende te vercoopene coopmanschepen van groten ghewichte binnen der sluys, endehem dat hadde besegelt contrarie den preuilegien vander steden van brugghe, so rees den twist als hier naer volcht.

Van Lodewijk, de zoon van Lodewijk van Nevers, die 25ste graaf van Vlaanderen.

Dat 31ste kapittel. [fol. l.r]

Lodewijk, de zoon van Lodewijk van Nevers en van Rethel en van Bourgondie paltsgraaf en heer, hij was de 25ste graaf van Vlaanderen, kort na de dood van de goede Robrecht zijn grootvader zo waren haastige tot hem gezonden te Parijs van de notabelste personen van de drie steden van Vlaanderen als dat hij kwam naar zijn land van Vlaanderen, wat hem toebehoorde en gegeven was bij de dood van zijn grootvader, de graaf Robrecht. Die Lodewijk kwam te Vlaanderen waart met de notabelen van de 3 steden, zonder verlof te nemen aan zijn oom koning Karel en zonder manschap te doen van het graafschap van Vlaanderen. En toen hij in Vlaanderen kwam werd hij fatsoenlijk ontvangen en blijde en in allen steden als landsheer gehuldigd en de leenhouders deden hem manschap, hij vermaakte de wetten en de officies. Binnen deze tijd zo ontbood koning Karel al zijn edelen tot zijn bruiloft want hij nam tot wijf Maria van Luxemburg, de dochter van de goede keizer Hendrik en die keizer Hendrik werd daarna vergeven met venijn. En deze Maria was de zuster van de koning van Bohemen. Deze bruiloft werd gehouden te Provence met met grote plechtigheid en daar kwamen zich presenteren Lodewijk van Nevers en Mattheus van Lorraine, heer van Saint Gobain in de naam van zijn wijf, de dochter van de goede graaf Robrecht en elk zei van hen twee dat ze het meeste recht hadden aean het land van Vlaanderen. Lodewijk zei omdat besloten was in de vrede tussen Frankrijk en Vlaanderendoor zijn grootvader graaf Robrecht dat koning Filips de Lange me zou geven zijn dochter tot wijf op de conditie dat ik graaf zou zijn van Vlaanderen, al was het zodat mijn vader stierf voor mijn grootvader Robrecht, alzo dat nu gebeurd is, en mijn oom de jonge Robrecht, en mijn tante de vrouw van Coucy omme te volkomen de gestadige vrede, deden afstand en gingen te buiten en weerspraken alle rechten die hem van Vlaanderen mochten worden of toekomen in nakomende tijden. Mattheus van Lotharingen zei; al was het dat zijn oom Robrecht en de vrouw van Coucy, zijn tante, hun rechten te buiten zijn gegaan en hebben kwijtgescholden, zo begeer ik vanwege nabijheid, want mijn wijf is hun zuster en ook dochter van graaf Robrecht, ze heeft haar deel of recht niet kwijtgescholden nog te buiten gegaan en aldus mits dat zij het beide te buiten zijn gegaan begeer ik de nabijheid te hebben. Deze Lodewijk en Mattheus begeerden elk Vlaanderen zo kwam Robrecht van Kassel, als een enige zoon van Robrecht, de graaf van Vlaanderen, te Parijs voor koning Karel en hij begeerde hem manschap te doen van het graafschap van Vlaanderen en diergelijke zo zei de heer van Goubaen als diegene die nader was want hi j had nooit zijn recht kwijtgescholden, nog te buiten gegaan. En toen de koning van al deze lieden hun reden gehoord had stelde hij ze een dag te komen op Sint-Andries dag te Parijs. Binnen deze tijd zo ging graaf Lodewijk weer in Vlaanderen, en had daar audintie van diverse oorzaken als graaf van het land en hij slechtte die kwesties en haalde ballingen aan en deed hen gratie en ontsloeg alle gevangen van de steen die niet te veel misdaan hadden. De graaf van Namen, heer van de Sluis, kwam tot Lodewijk, zijn neef, en begeerde een gift te krijgen aan Lodewijk, te weten het baljuwschap van het water en ook omdat het zou wezen annex de heerschappij van de Sluis, graaf Lodewijk stemde het toe en gaf hem daarvan bezegeling en om die toestemming was Sluis verbrand en te niet gedaan en ook was de graaf van Namen te Brugge in de steen gelegd en daar gevangen en kort na Sint Maartens mis voer Lodewijk te Parijs waart om te wezen op de rechtszitting op Sint-Andries dag die daar gelegd was en toen hij voor de koning kwam zo werd hij gewroegd dat hij wet en vonnis gedaan had en remissie gegeven de misdadige en de wetten vermaakt had daar al dat het graafschap stond aanspraak. En de anderen schenen meer recht te hebben aan dat [fol. l.v] graafschap dan hij en als teken van deze misdaad zo was graaf Lodewijk gelegd in een kasteeltje te Parijs gevangen en daarna in Louvres. En hij werd op Kerstavond bevrijd ter bede van mevrouw van Artois en van zijn wijf. En de zaterdag voor onze Vrouwe dag Lichtmis zo was die kwestie besloten bij de gelijken van Frankrijk dat Lodewijk zou bezitten het graafschap van Vlaanderen daags na Lichtmis zo deed hij koning Karel manschap van de twee graafschappen, te weten van Vlaanderen en van Nevers en hij kwam te Vlaanderen waar en daar waren alle manschappen en privilegies, gebruiken en rechten gezworen te houden van alle landen en steden. En omdat hij de graaf van Namen, zijn oom, toegezegd de baljuw van het water ter Sluis en van te kopen en te verkopen koopmanschap van groot gewicht binnen ter Sluis en het hem had bezegeld contrarie de privilegies van de stad Brugge zo rees de twist zoals hierna volgt.

Dits toccuzoen waer omme dat die Stad vander Sluys was ghedestrueirt van die van Brugghe.

DIe graue Ian van namen here vander Sluys, als hi die stede van der sluys lange ghehouden hadde in groten payse, wel die spacie van.xxvij.iaren tijts, so ghinc hy verlaten den baliu vandenwatre, ende stelder inne eenen poortere vander sluys. En dye van Brugge ende die vanden Damme des gheware wordende, si verbodent den graue van Namen, ende steldender in den baliu vanden Damme, dye daer te voren baliu gheweest hadde, want tbaliuschip vanden watre was annex aen tbaliuschip vandenDamme, ende het moest sijn een poorter van Brugge. Die graue van Namen die seyde, het was sine, ende was hem ghegheuenende besegelt, ende hi soudt houden ende bescermen met sinengoede, met sijnder sielen ende met sinen lijue. Ende hi dede maken eene crane om allerhande goet van gewichten vp te doene. Die van Brugge ende die vanden Damme seere verstoort sijnde, begheerden aenden graue Lodewijc, dat hi die ghifte die hi sinen oom ghegheuen hadde wederroupen soude, want dye ghifte was van gheender weerde, want hy dede yeghen sineneedt. Ende yeghen die preuilegien vander stede van Brugghe. Ende ooc grotelic in preuidicien ende verderuenesse vandengheheelen lande van Vlaendren ende redene was dese, het mochte gheuallen dat een heere vander sluys contrarie ware, ende vyandt des landts van vlaendren hy soude moghen beletten dat ne gheene coopmanschepe en quame ten Damme, noch te Brugghe, midts dat Vlaendren staet vp die coopmanschepe. Ende alle grote coopmanschepe vanghewichten hebben bi besegheltheden ende preuilegien tot dye van Brugghe te moeten commene, als tharen rechten stapele Andersins Brugghe warer gheheelic mede verdoruen. Die Graue Lodewijck was ionck, hi en achte des niet seere, ende hi was lyberael, lichtelick in sommeghe saken te gheuene ende te consenterene. Maer die Graue van Namen dit ouermerckende, dat die van Brugghe niet wel ghemoueirt en waren vp hem, hy track binnen der sluys, ende ontboodt lieden van wapenen, rudders, schiltknechten, ruters ende saudeniers, huyt den lande van Ghelre, omme te wederstane dye van Brugghe, vp auentuere of si hem eeneghen vploop gherochten te doene vp sine stede vander sluys. Die van Brugghe ouermerckende dat die Graue een kijndt was ende ne gheene.xx.iaren oudt was, ende was gheregiert van sijnen oom Ian van Namen heere vander sluys, die van Brugge seyden yeghens malcanderen, laten wi die vander Sluys hebben dye heerschappye int watre vanden swijne, twelc swijn ons lieden toebehoort, die crane, ende oock dat goedt van ghewichten vp te doene, Brugghe wordt bedoruen. Ende daer omme laet ons gaen ter sluys omme dat te beweerene, ende onse preuilegien te beschermene met lijue ende met goede, dat ons die niet vermindert en worden, die van Brugghe sijn huyt ghetrocken met een groote menichte van volcke voor der Sluys, ende daer commende, begonsten si tenten ende pauwelioenen te stellene voor die stede vander Sluys. Doe quam die graue van Namen huyt met een grote menichte vanduytschen, [fol. li.r] Ende slougen doot alle die die tenten stellen souden. Die vanBrugge siende hoe men haer lieder volc doot slouch, si ontbodente Brugghe haestelicken al dat wapene of stock draghen mochte, dat si quamen ter Sluys. Die graue Lodewijc dit verhorende, quam met die van Brugge voor der Sluys, niet omme die vanBrugge te behoeue, maer meer om sijnen oom te beschermene, ende hadde hy ende sijn oom stercker gheweest dan die vanbrugghe, si hadden dye van Brugghe te nyeuten ghedaen. Dye graue van Namen siende den graue Lodewijc met dye vanBrugge voor der Sluys, dye hem sine preuilegien vanden watre ghegheuen ende beseghelt hadde, quam met al sijnder macht vp die van Brugghe, die voor der Sluys ghecommen waren, endebegonsten te hauwene ende te keruene vreeselicken vp die vanBrugghe, ende ouermidts tgrote aencommen van die vanBrugge, worden wat deysende omme te verbeydene dye achter waren met den graue. Ende die vander Sluys volghende, so sijn si gheware worden vander groter menichte van volcke, dat altijt aen wies van Brugghe commende, soe dat dye vander Sluys begonsten te deysene ende te vliedene naer der Sluys, ende die van Brugge vaste aenvolgende, hebbender vele van die vander sluys doot gheslegen, ende sommeghe die waenden te vlyen, verdroncken int swijn, ende sommege waenden vlien naer Brugheers, die daer versmoorden in dye grachten. Die Graue van Namen siende hoe dat die van Brugghe hadden sijn heercracht seere ghemindert, quam weder met sinen edelen ende met groten moede vp die van Brugghe. Daer wort horribelike seer gheuochten, ende den graue van Namenworden daer of gheslegen dat meeste deel van alle sine edelen, want daer bleuen doot dese naervolgende personaegien. Eerst Floreins van Borssele, met Symoen van Brugdam dhoude, mer Ian bernaedge, ende bouen dien bet dan xx.rudders huyt Namen ende huyt Ardanen, ende die Graue van Namen was gheuanghen ende in een schip te Brugghe ghebrocht, ende inden steen gheleyt gheuanghen, ende dese slach ghebuerde vp sinte Baselis auent, in Wedemaent. Duer al dat die graue Lodewijc wilde Ian van Namen sinen oom beschermen, het en halp al niet, hi moeste renonchieren ende wederroupen den brief, ende schueren ende die seghelen of trecken vanden preuilegien, die hi den voorseyde Ian van namen ghegheuen hadde. Die graue van Namen seyde, duer al dat hy gheuangen man was, hy soude sinen brief houden ende bewaren voor sine naercommers. Doen ghingen die van Brugghe weder ter sluys, ende sloughender vele doot van dye hem yegens hem lieden ter weere stelden, endedye van Brugge roofden die stede vander Sluys, omme dat sijer vonden goet van ghewichten ende van coopmanschepen, endevonden daer eene crane ghemaeckt omme tgoet vp te doene, die si omme wierpen ende te nyeuten deden, ende staken tvier inder Sluys, ende si verbarndent. Desen wijch ghebuerde vp eenen woensdach, den xiiij.in Wedemaent. Anno domini, xiijC. Ende xxiij.up sinte Baselis auent. Die van Brugghe hilden den graue van Namen in die gheuanghenesse, ende wat heren, grauen of princhen dat voor hem baden, het en halp al niet, of die graue van Namen moeste vergheuen dat die vanBrugge yeghen hem ende sine edele, die versleghen waren mesdaen hadden. Ende dat hi den brief die hi hadde vanTbaliuscip vanden watere soude ouer gheuen ende dat men die te nyeuten doen soude ende schueren, ende dat die graue Lodewijc soude gheuen die van Brugghe eenen brief van reuocacien, dat hi niet en wiste wat hi ghedaen hadde die graue van Namen gheuanghen sijnde, hy bleef daer bi, hy en soude hem lieden nemmermeer vergheuen. Ende den brief so hi seyde van te Namen int casteel, ende die soudy bewaren om sine naercommers. Die graue van Namen was subtijl ende schalc, siende dat dye van Brugghe hem rudelicken gheuanghen hilden, ende by wijlent vp sine edelheyt ende vp sine rudderlicke trauwe niet en was ghelooft te gane tot sinte Donaes, hy peinsde hoe hi best med allen ontgaen soude, onder den steen es een huys, ende het behoorde wijlen eer eenen ruddere toe mer Ian vanden doorne, die welcke sine camere achtere dede vermaken, ende dye Graue van Namen badt dien rudder dat hi inden nieuwen solder, een gat wilde opene laten, als van tween berders ongenagelt, hilden den graue van Namen in die gheuanghenesse, ende wat heren, grauen of princhen dat voor hem baden, het en halp al niet, of die graue van Namen moeste vergheuen dat die vanBrugge yeghen hem ende sine edele, die versleghen waren mesdaen hadden. Ende dat hi den brief die hi hadde vanTbaliuscip vanden watere soude ouer gheuen ende dat men die te nyeuten doen soude ende schueren, ende dat die graue Lodewijc soude gheuen die van Brugghe eenen brief van reuocacien, dat hi niet en wiste wat hi ghedaen hadde die graue van Namen gheuanghen sijnde, hy bleef daer bi, hy en soude hem lieden nemmermeer vergheuen. Ende den brief so hi seyde van te Namen int casteel, ende die soudy bewaren om sine naercommers. Die graue van Namen was subtijl ende schalc, siende dat dye van Brugghe hem rudelicken gheuanghen hilden, ende by wijlent vp sine edelheyt ende vp sine rudderlicke trauwe niet en was ghelooft te gane tot sinte Donaes, hy peinsde hoe hi best med allen ontgaen soude, onder den steen es een huys, ende het behoorde wijlen eer eenen ruddere toe mer Ian vanden doorne, die welcke sine camere achtere dede vermaken, ende dye Graue van Namen badt dien rudder dat hi indennieuwen solder, een gat wilde opene laten, als van tween berders ongenagelt, ende daer toe laten soude een langhe leedre, om also vander heymelicke duer den seluen solder neder te commene, ende dat hi hem soude voorsien van.v.of.vi.peerden, al bereet, tot mer Ians herberghe, ende dat dye selue mer Ians tsnauents ontrent den.x.hueren voor middernacht wilde sijn bereedt, om den graue van Namen huyt te helpene. Wat gheschiede des auents, daer waren vele lieden gheuanghen inden steen, van wie dat huerlieder vrienden quamen visenteren, ende men brochter spijse ende dranck, sy aten, ende si droncken, si songhen endespeilden, dobbelden, ende waren seere blijde totter middernacht. Ende het gheuiel dicwijls datmen sulck caboel hilt vp den steen bi nachte. Die graue van Namen ghinck dicwils ter heymelicheyt, omme te wetene of mer Ian van Doorne noch niet bereedt en was, om hem te helpen, ende vp auentuere oft yement ghemerct hadde, hy seyde dat hi den loop hadde, endebadt datmen die heymelichede niet sluyten en soude. Endeontrent den.xi.hueren, als al tgheschal vanden dronckaerts ghedaen was, ende sy alle in slape waren, doen quam mer Ian voor ghenoemt, ende halp den graue van Namen huyten steene, ende si ghinghen tsamen met hem beeden ter bouuerye poorte, daer saten sy vp hare peerden ende reden in pelgrimaegie, tonser vrauwen te Beunen. Ende die graue van Namen als hi sijn beuaert ghedaen hadde, so track hi naer Parijs totten coninc ende vandaer quam hi te Namen, ende daer bleef hi wonende.

Dit is de oorzaak waarom dat de stad ter Sluis vernield werd door die van Brugge.

De graaf Jan van Namen, heer van ter Sluis, toen hij de stad ter Sluis lang gehouden had in grote vrede wel de tijd van 27 jaren zo verliet hij de baljuw van het water en stelde er in een poorter van ter Sluis. En die van Brugge en die van de Damme werden het gewaar en ze verboden het de graaf van Namen en stelden er in de baljuw van de Damme die daar tevoren baljuw geweest was, want het baljuwschap van het water was annex aan het baljuwschap van de Damme en het moest zijn een poorter van Brugge. De graaf van Namen die zei het was de zijne en was hem gegeven gezegeld en hij zou het houden en beschermen met zijn goed, met zijn ziel en met zijn lijf. En hij liet een kraan maken om allerhande goed van gewicht op te doen. Die van Brugge en die van de Damme waren zeer verstoord en begeerden aan graaf Lodewijk dat hij die gift die hij zijn oom gegeven had weer herroepen zou, want die gift was van geen waarde want hij deed het tegen zijn eed. En tegen de privilegies van de stad Brugge. En ook zeer in previdicie (?) en verderf van het gehele land van Vlaanderen en de reden was deze, het mocht gebeuren dat een heer van ter Sluis contrarie was en vijand van het land van Vlaanderen, hij zou mogen beletten dat er geen koopmanschap kwam te Damme, nog te Brugge, mits dat Vlaanderen staat op het koopmanschap. En alle grote koopmanschap van gewicht hebben bij bezegeling en privilegies tot die van Brugge moeten komen als tot hun rechte stapel. Anderszins Brugge was er geheel mee bedorven. Graaf Lodewijk was jong en achtte het niet zeer en hij was liberaal en ligt in sommige zaken te geven en toe te stemmen. Maar de gaaf van Namen bemerkte dit dat die van Brugge niet goed gemotiveerd waren op hem en trok binnen ter Sluis en ontbood wapenlieden, ridders, schildknechten, ruiters en soldaten uit het land van Gelre om te weerstaan die van Brugge op avontuur of ze hem enige oploop mochten doen op zijn stad van ter Sluis. Die van Brugge bemerkten dat de graaf een kind was van geen 20 jaren oud en geregeerd werd van zijn oom Jan van Namen, heer van ter Sluis, die van Brugge zeiden tegen elkaar, laten we die van ter Sluis hebben de heerschappij in het water van de Zwin, wat het Zwin behoort onze lieden toe om de kraan en ook dat goed van gewichten op te doen, Brugge wordt bedorven. En daarom laat ons gaan ter Sluis om dat te verweren en onze privilegies te beschermen met lijf en met goed dat ons die niet verminderd worden. Die van Brugge zijn uitgetrokken met een grote menigte van volk voor ter Sluis en toen ze daar kwamen begonnen ze tenten en paviljoenen te stellen voor de stad van ter Sluis. Toen kwam de graaf van Namen uit met een grote menigte van Duitsers [fol. li.r] en sloegen allen dood die de tenten stellen zouden. Die van Brugge zagen hoe men hun lieden dood sloeg en ze ontboden te Brugge haastig alles dat wapens of stok dragen mocht dat ze kwamen ter Sluis. De graaf Lodewijk hoorde dit en kwam met die van Brugge voor ter Sluis, niet om die van Brugge te behoeden, maar meer om zijn oom te beschermen en was hij en zijn oom sterker geweest dan die van Brugge, ze hadden die van Brugge te niet gedaan. De graaf van Namen zag graaf Lodewijk met die van Brugge voor ter Sluis die hem zijn privilegies van het water gegeven en bezegeld had en kwam met al zijn macht op die van Brugge die voor ter Sluis gekomen waren en begon vreselijk te hauwen en te kerven op die van Brugge vanwege het grote aankomen van die van Brugge trokken ze wat terug om te wachten die achterwaren met den graaf. En die van ter Sluis volgden en zo werden ze gewaar van de grote menigte van volk dat altijd aangroeide die van Brugge kwamen zodat die van ter Sluis begonnen achteruit te gaan en te vlieden naar ter Sluis en die van Brugge die sterk aankwamen hebben er vele van die van ter Sluis dood geslagen en sommige die waanden te vlieden verdronken in de Zwin en sommige waanden te vlieden naar Brugheers die daar versmoorden in de grachten. De graaf van Namen zag hoe dat die van Brugge zijn legermacht zeer verminderd hadden en kwam weer met zijn edelen en met grote moed op die van Brugge. Daar werd verschrikkelijk zeer gevochten en van de graaf van Namen werd daarvan verslagen het grootste deel van al zijn edelen, want daar bleven dood deze navolgende personen. Eerst Floris van Borssele, met Symoen van Brugdam de oude, meneer Jan Bernaedge en boven die meer dan 2- ridders uit Namen en uit Ardennen en de graaf van Namen was gevangen en in een schip te Brugge gebracht en in de steen gevangen gelegd en deze slag gebeurde op Sint Basilius avond en juni. Door alles dat graaf Lodewijk Jan van Namen, zijn oom, wilde beschermen, het hielp helemaal niet hij moest afstand doen en herroepen de brief en verscheuren de zegel aftrekken van de privilegies die hij Jan van Namen gegeven had. De graaf van Namen zie doordat hij een gevangen man was, hij zou zijn brief houden en bewaren voor zijn nakomelingen. Toen gingen die van Brugge weer ter Sluis en sloegen er velen dood die zich tegen hen te verweer stelden en die van Brugge roofden de stad ter Sluis omdat ze er vonden goed van gewichten en koopmanschap en vonden daar een kraan gemaakt om het goed op te doen die ze omwierpen en te niet deden en staken het vuur in ter Sluis en verbrandden het. Deze s tijd gebeurde op een woensdag de 14de in juni anno domini 1423 op Sint Basilius avond. Die van Brugge hielden de graaf van Namen in de gevangenis en wat heren, graven of prinsen dat voor hem baden, het hielp helemaal niet of de graaf van Namen moest vergeven dat die van Brugge tegen hem en zijn edelen, die verslagen waren, misdaan hadden. En dat hij de brief die hij had van het baljuwschap van het water zou overgeven en dat men die te niet zou doen en verscheuren en dat graaf Lodewijk die van Brugge een brief van afstand zou geven zodat hij niet wist wat hij gedaan had. De graaf van Namen die gevangen was bleef daarbij, hij zou hen nimmermeer vergeven. En de brief, zo hij zei, te Namen in het kasteel en die zou hij bewaren om zijn nakomelingen. De graaf van Namen was subtiel en schalks en zag dat die van Brugge hem redelijk gevangen hielden en soms op zijn edelheid en op zijn ridderlijke trouw niet was geoorloofd te gaan tot Sint Donaas, hij peinsde hoe hij het beste geheel ontgaan zou. Onder de steen is een huis en het behoorde wijlen eer een ridder toe, meneer Jan van de Doorne, die zijn kamer achter liet vermaken en de graaf van Namen bad die ridder dat hij in de nieuwen zolder een gat wilde open laten, als van twee planken zonder nagels en daartoe aten zou een lange ladder om alzo van de heimelijke deur van die zolder neer te komen en dat hij hem zou voorzien van 5 of 6 paarden, allen gereed tot meneer Jans herberg en dat die meneer Jan ‘s avonds omtrent 10 uur voor middernacht wilde zijn gereed om de graaf van Namen uit te helpen. Wat geschiedde ճ avond en daar waren vele lieden gevangen in de steen van wie dat hun vrienden kwamen bezoeken en men bracht er spijs en drank, ze aten en ze dronken, ze zongen en speelden, dobbelden en waren zeer blijde tot middernacht. En het gebeurde vaak dat men zoՠn lawaai hield op de steen bij nacht. De graaf van Namen ging vaak te toilet om te weten of meneer Jan van Doorne nog niet gereed was om hem te helpen en op avontuur of iemand het gemerkt had, hij zei dat hij de loop had en bad dat men het toilet niet sluiten zou. En omtrent het 11de uur toen het geschal van de dronkaards gedaan was en ze allen in slaap waren toen kwam meneer Jan en hielp de graaf van Namen uit de steen en ze gingen tezamen met hen beiden ter Boeverie poort, daar zaten ze op hun paarden en reden in pelgrimage tot onze Vrouwe te Boulogne-sur-Mer. En toen de graaf van Namen zijn bedevaart gedaan hand zo trok hij naar Parijs tot de koning en vandaar kwam hij te Namen en bleef daar wonen.

Dese graue Lodewijc in sijn eerste iaer, hy hilt alte groten staet, ende verteerde meer dan sijn domeynen of sine rentenbedragenmochten. Ende daer omme begheerde hi aen die drie steden vanVlaendren dat si hem met hueren casselryen iaerlicx soudengheuen eene quantiteyt van penninghen in renten, ende hi gaf oerlof alle sine raetslieden, rudders, ende schiltknechten, clercken van sijnder Cappelle, speillieden, ende herauten, endehi reedt te sinen lande van Nyueers daer hi beter coop hadde van vytaelien, ende met hem so ghinc die abt van verchelay, dye sijn vpperste raet was, ende hi liet in Vlaendren sinen ontfanghere die here van Aspermont, als gouuernuer van Vlaendren. Als die graue wech was die Baliuus, die schepenen, ende die de pointijnghen setteden ordonneirden omme dye ghifte den Graue te gheuen, dye hem belooft was, si pointen ende settenden dat volc die helft meer dan die somme bedrouch, ende si en stelden yegelicken niet naer sinen state Ende daer omme rees daer hute een grote oerloghe ende commocie die in Vlaendren yeghen die voorseyde stelders vander settinghe, twelck was also groote een rommelijnghe onder dat ghemeen volck, als daer te voren ye in Vlaendren gheweest hadde, dat ghemeen volck rees vp yeghen die heeren te Brugghe, ende al tvrye duere, sommeghe dye vloden, ende men destrueirde haer lieder huysen ende goeden, ende men vijnck die heerenschepenen ende kuerheeren te Brugghe, te Dixmude, te Berghen, ende te Vuerne. Dese rommelijnghe en conste mijn heere van Aspermont die gouuernuer van Vlaendren niet beletten, met alder macht vanden drye steden. Ende dese Graue van Aspermont was een Fransoys gheboren, om twelcke hemtvolc gheen grote obediencie noch ionste en toochde. Dit verhorende die Graue Lodewijc quam te Vlaendre waert, endehy hoorde die clachte vanden commuyn, hi maete den paeys, ende hi vergaf den ghemeente dat quaet dat si gedaen hadden, te vangene hare schepenen, ende hare kuerheeren, ende die destructie van haren huysen ende goedijnghen, ende dat si in goeden paeyse souden blijuen, die heeren ende die edele met den ghemeente. Ende men ordonneirde aen beeden sijden die setters vanden pointijnge. Ende dat commuyn beloofde haren prinche dat si niet meer en souden vprijsen yeghen den beleeders vanden pointijnghen die daer van tsprinchen weghe gheordonneirt waren. Die graue lodewijc voer te nyueers wedere, inde octaue van sinte Pietre ende sinte Pauwels Anno.xiijc.ende.xxiiij. Ende die graue Lodewijc liet mijn here van Axele als gouuernuer van Vlaendren, den prinche wedre wech sijnde, sommeghe vanden heeren die te voren hadden gheuanghen gheweest, sy dochten hem lieden te wrekene, endesochten behendeghe listen ende aketten vp hare ondersaten, ende tghemeente dit gheware wordende, si daden vele meer quaets dan si te voren ghedaen hadden, want die vanden [fol. lij.r] noortvrye maecten haren capiteyn Segher f.Ians, ende die vanden oostvrye Lambrecht bouuijn. Dese twee capiteynen rieden ende seyden, het en was nyet goet dat die edele vanden vryen souden hebben casteelen of stercke huysen, vp auentuere of dye edele hem lieden wreken wilden van tghene dat hemlieden in voorledene tijden mesdaen was, ende ooc of si te seere verfoortsen wilden den schamelen lieden, also sy ghenouch begonsten te doene, ende daer omme deden dese twee capiteynen vellen ende ter neder worpen alle die casteelkins ende huysen die eeneghe fortresse hadden vanden edelen endevanden moyaerts, vanden vryen. Die Graue van Vlaendren dit verhorende, quam weder te Vlaendren waert, ende was te cortrijcke in die kerstdaghen, ende dye edele vanden vryen quamen daer bi hem, seer claghende vanden ouerlaste vandenghemeente. Die prinche ontboodt sommege vanden beleeders, vanden brusschen, tvrye, ende van sommege vanden smallensteden te Cortrijcke, by rade vanden edelen, ende men vinckse, ende si waren heymelicke ghedoot. Ende naer den nyendach, so trac die prinche te Ghendt ende die edele rieden datmen Ardenburch ende Ghistele soude mannen huyter name vanden edelen, ende men soude senden te Berghen ommer Iacob vanden Berghe, een goet vroet ende vroom ruddere, dye welcke doe alte wel ghemint was in vlaendren, ende hi stont altijt wel metten prinche, bi wijlen bedectelic, ende bi wijlen openbaerlic, ende hi was ghemaect capiteyn van Ghistele, ende hi quam met den sommegen vander west-vierschare vanden vryen, die aen des Grauen side hieten sijnde. Ende men hilt Ardenburch oost, ende Ghistele west yeghen dat commuyn, ende men vinc altemet eeneghe van den commune, ende men leydese in vangenessen, ende men hincse ende onthoofdese allincxkens een. Dit saghendie van Brugge ende die vanden vryen, ende andere steden, ende wederstonden die edele, die bi wijlen van Ghendt quamendaer die prinche al doe lach, ende oock sinen oom die graue Ian van Namen, dye noch wel gram was vp die van Brugghe, omme dat si sine stede vander Sluys verbarnt hadden, ende hem so lange in vanghenesse ghehouden. Die heren worden ouer al seer ouerlastigh den ghemeenen volcke, ende deden vele ouerdaets, welk commuyn nochtans paeys begeerde, hadden si gheconnen. Ende die heren staken den prinche alle quaet inne, metsgaders dat si disponeirden omme tcommuyn te nieten te doene. Dit verhorende Lamsim boonin hi beleyde Ardenburch, ende Segher Ians sone die beleyde Ghistele. Die edele ende dat ghemeente van Ghistele, metsgaders Iacob vanden berghe haerlieder capiteyn, quamen huyte yegens Seger Ians sone. Daer was seer gheuochten, maer dat commuyn ghinc seer te bouen, ende aldaer worden vele edele gheuangen, ende ghebrocht te brugghe, ende aldaer in vanghenessen gheleyt ende mer Iacob vanden Berghe capiteyn van ghistele was daer so ghequetst, dat hy binnen den iare starf. Die van brugge siende dat ouerlast vanden heren van Vlaendren ende van den iongen prinche, die lieuer hadde te sine huyt vlaendren, dan daer binnen, endehadde valsche raetslieden, dye vreimde aketten sochten, om Vlaendren seruijl ende scalck te maken, al wast dat die sommege van ghendt waren den prinche toe, nochtans die principaelste van ghendt, waren den prinche contrarie, ende die van brugghe coren eenen capiteyn Colaert Sandekin, omme te ghecrijghene Veurne, ende Veurenambocht, Berghen, Borburch, Duynkercke, Belle, ende Cassele, ende hy ghecreech alle die steden met hueren casselryen, ende swoeren alle met den commune. Dit verhoorde die prinche, ende quam te ghendt ende Typre, welcke steden stonden met hem wel. Ende die van brugge siende, dat grote schimp ende quaet, datmen die vanden vryen dede, als van onthoofdene, van hanghene, van bedectelicken bi nachte hem lieden van haren bedde te halen, ende in vangenessen leedende, ende men en wiste niet waer si beuoeren Si coren.vi.eerlicke mannen, die si sonden te Cortrijcke bydenprinche, die doe aldaer was, omme dat si souden staen ouer tcommuyn, ende tghemeen profijt vanden lande van Vlaendren. Dese.vi.personen commende te Cortrijcke, die graue Lodewijck dedese vanghen, ende inden steen legghen. Di verhorende die van Brugghe, dat dye graue te Cortrijcke hadde gedaen vangendie.vi.personen, die si aen hem ghesonden hadden. Dye vanbrugge sonden huyte.vm. [fol. lij.v] vromer mannen van wapenen te Cortrijcke, omme die.vi.poorters te hebbene huyter vangenesse, bi vrientschepenof by crachte. Die graue Lodewijc horende dat dye van Brugge quamen met sulcker macht naer Cortrijcke, hi dede die van Cortrijcke met hem sweeren, ende hi beloefde te blijuene bi die van Cortrijcke, omme te wederstane die van Brugge.

Deze graaf Lodewijk in zijn eerste jaar hield al te grote staat en verteerde meer dan zijn domeinen of zijn renten bedragen mochten. En daarom begeerde hij van de drie steden van Vlaanderen dat ze hem met hun wetsgebieden jaarlijks een hoeveelheid penningen zouden geven in renten en hij gaf verlof aan al zijn raadslieden, ridders en schildknechten, klerken van zijn kapel, speellieden en herauten en hij reed naar zijn land van Nevers waar hij goedkoper voedsel had en met hem zo ging de abt van Verchelay (?), die zijn opperste raad was, en hij liet in Vlaanderen zijn ontvanger de heer van Aspremont, als gouverneur van Vlaanderen. Toen de graaf weg was zetten en ordineerden de baljuws, de schepenen en die de belastingen zetten om die gift de graaf te geven die hem beloofd was en ze belastten en zette dat volk de helft meer dan de som bedroeg en ze stelden iedereen niet naar zijn staat. En daarom rees daaruit een grote oorlog en commotie die in Vlaanderen tegen die stellers van de omslagen wat was alzo grote een rommeling onder dat gewone volk als daar tevoren ooit in Vlaanderen geweest was, het gewone volk stond op tegen de heren te Brugge en alle uren door en sommigen vlogen en men vernielde hun huizen en goederen en men ving de heren schepenen en keurheren te Brugge, te Diksmuide, te Bergen en te Veurne. Deze rommeling kon mijn heer van Aspremont, de gouverneur van Vlaanderen, niet beletten met alle macht van de drie steden. En deze graaf van Aspremont was een Fransman geboren waarom het volk hem geen grote gehoorzaamheid nog gunst toonde. Dit hoorde graaf Lodewijk en kwam te Vlaanderen waar en hoorde de klachten van het algemeen en maakte vrede en vergaf de gemeente dat kwaad dat ze gedaan hadden te vangen hun schepenen en hun keurheren en de destructie van hun huizen en goederen en dat ze in goede vrede zouden blijven, de heren en de edelen met de gemeente. En men ordonneerde aan beide zijden de omslagen van de belasting. En het algemene beloofde hun prins dat ze niet meer zouden opstaan tegen de bekleders van de belastingen die daar vanwege de prins gesteld waren. De graaf Lodewijk voer weer te Nevers in de octaaf van Sint Petrus en Sint Paulus anno 1424. En graaf Lodewijk liet mijn heer van Axel als gouverneur van Vlaanderen. Toen de prins weer weg was dachten sommige heren die tevoren gevangen waren geweest zich te wreken en zochten handige listen en zaken op hun onderzaten en de gemeente werd dit gewaar en deden veel meer kwaads dan ze tevoren gedaan hadden, want die van de [fol. lij.r] noord vrije maakten hun kapitein Segher Jan, en die van de oost vrije Lambrecht Bouvijn. Deze twee kapiteins raadden aan en zeiden dat het niet goed was dat de edelen van de vrijen zouden hebben kastelen of sterke huizen, op avontuur of de edele lieden zich wreken wilden van hetgeen dat hen in voorleden tijden misdaan was en ook of ze zeer verkrachten wilden de schamele lieden, alzo ze genoeg begonnen te doen, en daaro lieten deze twee kapiteins vellen en ter neer werpen alle die kasteeltjes en huizen die enige forte hadden van de edelen en van de pronkers en van de vrijen. De graaf van Vlaanderen die dit hoorde kwam weer te Vlaanderen waart en was te Kortrijk in de kerstdagen en de edelen van de vrijen kwamen daar bij hem, en klaagden zeer van de overlast van de gemeente. Die prins ontbood sommige van de aanstichters, van het gedruis, de vrije en van sommige van de kleine steden te Kortrijk, bij raad van de edelen ving men ze en ze werden heimelijk gedood. En na nieuwjaarsdag zo trok de prins te Gent en de edelen raden aan dat men Aardenburg en Gistel zou bemannen uit de naam van de edelen en men zou zenden te Bergen om Jacob van de Berghe, een goede verstandige en dappere ridder, die toen goed bemind was in Vlaanderen en hij stond altijd goed met prins, soms bedekt en soms openbaar en werd kapitein van Gistel gemaakt en hij kwam met sommigen van de west-vierschare van de vrijen die aan de kant van de graaf heten te zijn. En men hield Aardenburg oost en Gistel west tegen dat gemeente en men ving altemet enige van de gemeente en men legde ze in gevangenis en men hing ze en onthoofde ze geleidelijk aan. Dit zagen die van Brugge en die van de vrije en andere steden en weerstonden de edelen die en soms kwamen die van Gent daar de prins al toen lag en ook zijn oom graaf Jan van Namen die nog wel gram was op die van Brugge omdat ze zijn stad van ter Sluis verbarand hadden en hem zo lang in gevangenis gehouden. De heren werden overal zeer lastig het gewone volk en deden vele overdaad welke gemeente nochtans vrede begeerde, hadden ze gekund. En de heren staken de prins alle kwaad in mitsgaders dat ze maakten zich klaar om de gemeente te niet te doen. Dit hoorde Lamsim Boonin en belegerde Aardenburg, en Segher Janssone die belegerde Gistel. De edele en de gemeente van Gistel, mitsgaders Jacob van de Berghe, hun kapitein, kwamen uit tegen Seger Janssone. Daar was zeer gevochten, maar de gemeente ging zeer te boven en aldaar werden vele edelen gevangen en te Brugge gebracht en daar in de gevangenissen gelegd en meneer Jacob van de Berghe, kapitein van Gistel, was daar zo gekwetst zodat hij binnen het jaar stierf. Die van Brugge zagen de overlast van de heren van Vlaanderen en van de jonge prins die liever uit Vlaanderen was dan daar binnen en had vele valse raadslieden die vreemde zaken zochten om Vlaanderen dienstbaar en schalk te maken, al was het dat sommige van Gent de prins toe waren, nochtans de belangrijkste van Gent waren de prins contrarie en die van Brugge kozen een kapitein Colaert Sandekin om Veurne en Veurne ambacht te krijgen, Bergen, Bourbourg, Duinkerke, Belle, en Kassel en hij kreeg al die steden met hun wetsgebieden en zwoeren alle met de gemeente. Dit hoorde de prins en kwam te Gent en te Ieper, welke steden stonden goed met hem. En die van Brugge zagen de grote schimp en kwaad dat men die van de vrijen deed als van onthoofden, van hangen, van bedekt bij nacht hen van hun bed te halen en in gevangenissen legden en men wist niet waar ze bleven. Ze kozen 6 fatsoenlijke mannen die ze zonden te Kortrijk bij de prins die toen aldaar was omdat ze staan voor de gemeente en het algemene profijt van het land Vlaanderen. Deze 6 personen kwamen te Kortrijk en graaf Lodewijk liet ze vangen en in de steen leggen. Dit hoorden die van Brugge dat de graaf te Kortrijk had laten vangen doe 6 personen die ze naar hem gezonden hadden. Die van Brugge zonden uit.5000 [fol. lij.v] dappere mannen van wapens te Kortrijk om die 6 poorters te hebben uit de gevangenis met vriendschap of met kracht. De graaf Lodewijk hoorde dat die van Brugge met zoՠn macht naar Kortrijk kwamen en liet die van Kortrijk met hem zweren en hij beloofde te blijven bij die van Kortrijk om te weerstaan die van Brugge.

Die edele die byden prinche waren si rieden datmen den voorburch vanCortrijcke, noort staende verbarnen soude, omme dat die vanBrugge daer inne niet luysschen, ende schulen en souden, endemen soude te bet ende te vryer mogen die stede houden. Dat vier ghesteken sijnde inden voorburch, so keerde den wint int noorde, ende het woey soe seere dat die spaerken ouer die leye vloghe<