Kroniek van Egmond
Over Kroniek van Egmond
17de eeuw Archief van de Familie van Egmond van Nijenburg, de kroniek of de historie der edele welgeboren heren en baronnen van Egmond op het kortste uit de oude boeken en net geleden gevonden door Anthonio Hover, medebroeder van dezelfde abdij en vandaar gemaakt abt te Echternach en is daar rustige abt geweest.
Transcriptie; transcriptiewerkgroep Regionaal Archief Alkmaar, 2-12.
Bewerkt door Nico Koomen.
Handschrift, anoniem, bevat de kroniek van Anthonius Hovaeus (?-1568). Hovaeus (of Van Hove, naar zijn geboorteplaats Egmond aan den Hoef) was monnik in de Abdij van Egmond en later abt van Echternach. Zijn Chronyck ende historie van het edele ende machtige gheslachte vanden huyse van Egmond werd in 1630 gedrukt in Alkmaar door Tomas Pietersz Baart. In de zeventiende en achttiende eeuw verschenen vele herdrukken. [1]
Die cronicke oft historie der edele welgebooren heeren ende baroene van Egmont up het corste uyt die oude boecken, cortelinge gevonden door Anthonio Hover, medebroeder der selver abdije ende van daer gemaect abt tot Externaken ende is daer gerust abt wesende. Als men alle die oude boecken ende cronicken well deurlesen, zoo mach men merckelijcken bevinden, dat die deurluchtige heeren baroenen van Egmont uuyt conincklijcke stamme gecomen zijn. Uuyt dese edele oude stamme van Egmont sijn gesprooten met lanckheyt van jaeren dese nabeschreven heeren, te wetene die heere van Hamert, die heer van Vianen, die heer van Assendelft mit die heere van Lichtenburch, van Rijsswijck, van Harlair, van Bronckho[rst] in Gelderlant, van IJselsteijn, van Craling[en] die grave van Buyren, die hartoge van Gelder ende grave van Sutfen ende mer andere eedele ridderen ende heeren van grooter macht, die te lanck vallen zouden all t’samen te verhalen daer die boecken in de [Abdye] [op een aangehecht stukje papier:] Dit sijn ghiscrifte en een korneyck van de graven van Eghmont) voors. van spreecken hierboven. Zoo hebben desen edele heeren van Egmont mit de heer van Arck[ell] ende Wassenaer een groot deell van Hollant geregeert met grooter eeren bijnae hondert jaer, eer graeff Dyerick, die eerste graeff van Hollant, in Hollant is gecomen. Welcke princelijcke heeren heur eerste affcompste hebben van de machtige connuck van Vryeslant, genaempt Raetbout, diewelcke hier voor tijden plach t[e] wonen in die stadt van Utrecht ende doente[r-] tijt was geheeten Wiltenburch. Ende men sall o[ock] weeten dat het geheele lant van Westfalen met d e geheele de diocese ofte bisdom van Utrecht met stuck des lantschap van Sa[xen] den connuck van Vrieslant heerschappie [2] doentertijt was. Dese coninck Raetbout was een wond[er]- lijck man, als men in die history van Sint Wille- boort lesen. Want als hij van Puppijn, die heer v[an] Brabant ende Lotaringen, met veele bloedige oorlogen overwonnen was ende souden gedoopt werden, zoo heeft hij van den dooper gevraegt wa[er] sijn voorvaderen mochten weesen. Hem is geantwoo[rt] dat sij all tՠsame in der hellen waren. Want Crist[us] in sijn evangely spreect: ‘alsoo wye [niet gelooft] noch gedoopt en is die sall verdoempt sijn.’ Dit hoorende, Coninck Raebout het terstont sijn voet die daer in ‘t bat stont naer hem getrocken, seggende: ‘ende ick will mede bij den meesten hoop sijnլ ende alsoo bleeff hij ongedoopt, dat jammer was, want hij was een uytgenoomen wijs, geleert ende verstandich man. Desen coninck Raetbout is gestorven in ‘t jaer ons Heeren zeevenhondert ende twintich ende heeft achtergelaten vier kinderen: Opponem, die zonder kinderen gestorven is, ende Algillouin die naer hem conunck wert ende Ronnellam, een moeder des eerweerdigen ende martelaer Sinte Frederick, bisschop van Utrecht. Ende heeft noch een dochter achter-gelaten genaempt Teudosindam, die getrout heeft een groot prince, genaempt Rymualdus, al t’samen t’ Utrecht begraven. Dese Algillus was een vreetsaem man, liefflijck man ende worde bekeert door den haestigen doot sijns vaders Raetbout, ende is gedoopt van de heyligen conffesoor Sinte Aelbrecht tot den Cristen geloove, welcke, achterlatende sijn conincklijcke erff, gecomen is mit Sinte Willeboort met noch thien fijne mannen om Vrieslant te bekeeren ende hij was een conincx soon van vieren in Engelant ende was Engelant doentertijt gedeylt in zes rijcken, daer die meeste coninck aff hiete Dagebertus. De Albertus was oock die eerste archidiacon van Utrecht ende heeft in corten tijt Kennemerlant bekeert tot den [3] Cristen geloove. Ende hiernae namp hij sijn woninge in een dorp dat Halen hiet, datwelck als hij ‘t van alle idolatrie ende affgoderije gereynich hadde, heeft geseyt: ‘Gracia dei ian hec monda sunt,’լ dat is te seggen:Voor die gracie Goods zijn nu dese plaetsen reyn ende zuyverՠende hierdoor compt, dat dat dorpe nu heet Hecmunda ofte zoo men in onse tale seyt Egmont. Desen coninck Algillus hadde desen heyligen Adelbertum zeer lieff ende versocht hem dickwils ende timmermerde hem een huys tՠEgmont ende door beede van Sint Aelbert heeft hij daer getrout Edelruyt, een zuverlijcke ende zeer schoone persoon, een dochter van Dagobert, conunck van Engelant, daer hij twee soonen bij wan, te weeten Gondebolt, die, naer sijns vaders doot conunck wesende, worde geslagen van de Sarisijnen tot Roncevale, ende noch een jongen soon, die hij nae sijn vader noempde, den jongen Raetbout. Raetbout es te seggen in de Vriesche spraecke bout van raet, dat hij cloeck ende suptyll was. Desen Raetbout heeft hij den heyligen man Sint Aelbert gegeven om op te voeden ende geleert te worden ende heeft hem daerom bij sijn leevende lijve gemaect den eersten heer van Egmont, met die dorpen daerom leggende. Ende hiernaer heeft deesen zelven coninck Allgillus getimmert bij Egmont een stedekijn, datwelcke hij, omdatter veell wateren ende meeren daer innelijck een loopen, genoempt Aelmeer oft zoo men nu zegt Alckmaer. Ende dese coninck sterff ende wert met zijn huysvrouwe tot Utrecht begraven. Op deser tijt was Raetboult noch onder bevell en de bewaringe van Sinte Aelbrecht, die hem voorall leerde Godt te dienen ende lieff te hebben boven all ende zijnen evenmensche te beminnen als hem zelven ende dat hij liefflijck zoude wesen van manieren ende dat hij weduwen ende weesen zoude voorstaen ende beschermen ende wat hij wilde wat hij wilde dat hem geschiede dat hij ‘t selffde zijn eevenmensche oock soude doen ende dit doende sprack hij: Mijn lieve kint, zult ghij nyet alleen edell van geslachte sijn [4] maer mede van geode wreck sijn.’ Dese heer Raetbout heeft van sijn meester Aelbertus zoo well geprospereert ende aengenoomen dat, eer hij tot twintich jaeren out was, een boeck componeerde: van de mensheyt Godtheyt, datwelcke meester Aelbertus, zijn meester, zoo well behaechde, dat hij conunck Dagebert, Raetbouts grootevader, presenteerde om te leesen ende als hij ‘t geleesen hadde, heeft hij ‘t gecust, Godt danckende, lovende, dat Hij hem al sulcken dochters- soon verleent hadde. In ‘t jaer ons Heeren zevenhondert negene ende dartich quam den machtigen coninck Dagobert met grooter staet ende familie tot Egmontom sijn neve te versoecken ende als hij drye maanden bij hem liefflijck getracteert was, reysde hij wederomme naer Engelant. Op ‘t selffde jaer quam Carolus Metellis, Puppijns voors. zoon, met grooter macht van volck ende wan Vryeslant in ende als hij hoorde dat coninck All Algillus noch een soone hadde, die Raetboult hiete, quam hij selver in persoon tot Egmont ende als hij doorsach desen jongelinck sijn wijsheyt, deucht, geleertheyt, soo offereerde ende boot hem weder te geven sijn vaderlijcke erff, het coninckrijck van Vryeslant. Maer Raetboult danckende hem ende wilde dat nyet ontfangen, want Sinte Aelbrecht hem dat verbooden hadde, waerom heeft hem Carolus veel te liever gehadt ende vermeerderde merckelijck sijn heerlicheijt ende vercrech hem Ammaroi, des conincx dochter van Hongarien, dewelcke zeer schoon was, aen denwelcken Raetboult twee soonen wan, genaempt Garbrant ende Wolbrant ende een dochter, die naderhant door die gratie Godts coninginne van Swedenrijck wert. In ‘t jaer ons Heeren zevenhondert ende veertich sterff die man Gods Sinte Aelbrecht daechs nae Sinte Jansgeboorte in den zoomer tot Egmont, een apostell van Hollant, denwelcken Raetboult zeer beschreyde ende begraeffde den [5] hem, want hij dat voor sijn doot begeert hadde, op een heymelijcke plate. Ende hiernae heeft heer Raetboult getimmert twee dorpen, te weten Warmenhuysen ende Huysduynen. Ander twee, die vervallen waren, gerepareert als Limmen ende Schoorell, dat hier voormaels plach Rell te hieten, maer, want hij daer, alsoo ‘t een geleert man was, een schooll stichte, worde dit dorp genaempt Schoorell. Dit nu gedaen zijnde, zoo is ‘t gebeurt dat hij eens op een tijt quam rijden te paerde bij Դ berchken op de Hoeve ende brack bijnae zijn necke. Ende hij werde gebracht op zijn huys tot Rinnegum, daer hij cort daernae gestorven es. Worde begraven bij sijn huys, dat noch op desers tijt Raetboults kerckhoff hiet genoempt wert, in ‘t jaer zevenhondert ende ‘t negentich. Ende sijn huysvrouwe sterff in ‘t selffde jaer van rauwe ende leyt bij haer man begraven. |
De kroniek of de historie der edele welgeboren heren en baronnen van Egmond op het kortste uit de oude boeken en net geleden gevonden door Anthonio Hover, medebroeder van dezelfde abdij en vandaar gemaakt abt te Echternach en is daar rustige abt geweest. Als men alle oude boeken en kronieken wil doorlezen zo mag men merkelijk bevinden dat die doorluchtige heren baronnen van Eg mond uit koninklijke stam gekomen zijn. Uit deze edele oude stam van Egmond zijn gesproten in de lengte der jaren deze hierna beschreven heren. Te weten; de heer van Hamert, de heer van Vianen, de heer van Assendelft met de heer van Lichtenberg, van Rijswijk, van Herlaar, van Bronckhorst in Gelderland, van IJsselstein, van Kralingen, de graaf van Buren, de hertog van Gelder en graaf van Zutphen en meer andere edele ridders en heren van grote macht dat te lang zou vallen allen tezamen te verhalen daar de boeken in de abdij, hiervoor vermeld, hierboven van spreken. Zo hebben deze edele heren van Egmond met de heer van Arkel en Wassenaar een groot deel van Holland geregeerd met grote eer bijna honderd jaar eer graaf Dyerick, de eerste graaf van Holland, in Holland is gekomen. Welke prinselijke heren hun eerste afkomst hebben van de machtige koning van Friesland, genaamd Radboud, die hier voor tijden plag te wonen in de stad Utrecht die in die tijd was geheten Wiltenburch. En men zal ook weten dat toentertijd het gehele land van Westfalen met die gehele diocees of bisdom van Utrecht met een stuk van het land van Saksen in de heerschappij van de koning van Friesland [2] was. Deze koning Radboud was een wonderlijke man zoals men in de historie van Sint Willibrord leest. Want toen hij door Pepijn, de heer van Brabant en Lotharingen, met vele bloedige oorlogen overwonnen was en gedoopt zou worden zo heeft hij van de doper gevraagd waar zijn voorvaderen mochten wezen. Hem is geantwoord dat ze alle tezamen in de hel waren. Want Christus spreekt in zijn evangelie: wie niet gelooft, noch gedoopt is die zal verdoemd zijn.’ Dit hoorde koning Radboud die terstond zijn voet die daar in ‘t bad stond naar zich trok en zei: ‘En ik wil mede bij de grootste hoop zijn,’ en alzo bleef hij ongedoopt, dat jammer was, want hij was een uitzonderlijk wijs, geleerd en verstandig man. Deze koning Radboud is gestorven in het jaar onze Heer zevenhonderdentwintig en heeft nagelaten vier kinderen: Opponem, die zonder kinderen gestorven is, en Algillus (Adgild) die na hem koning werd ende Ronnellam, een moeder der eerwaardige en martelaar Sint Frederick, bisschop van Utrecht. En heeft noch een dochter nagelaten, genaamd Teudosindam, die getrouwd is met een grote prins genaamd Rymualdus, alle tezamen te Utrecht begraven. Deze Algillus was een vreedzaam en lieflijk man en werd bekeerd door de haastige dood van zijn vader Radboud en is gedoopt van de heilige belijder Sint Albertus tot het Christelijk geloof. Die liet achter zijn koninklijke erfgoed en is gekomen met Sint Willibrord met noch tien fijne mannen om Friesland te bekeren. Hij was een van de vier koningszonen in Engeland en toentertijd was Engeland verdeeld in zes rijken waarvan de grootste koning Dagobert heette. Albertus was ook de eerste aartsdiaken van Utrecht ende heeft in korte tijd Kennemerland bekeerd tot het [3] Christen geloof. En hierna nam hij zijn woning in een dorp dat Halen heette dat toen hij het van alle idolatrie en afgoderij gereinigd had heeft gezegd: ‘Gracia dei ian hec monda sunt,’ dat is te zeggen: ‘Door de gratie Gods zijn nu deze plaatsen rein en zuiver’ en hierdoor komt het dat dit dorp nu heet Hecmunda of zo men in onze taal zegt Egmond. Deze koning Algillus had deze heilige Albertus zeer lief en bezocht hem dikwijls en timmerde voor hem een huis te Egmond en op bede van Sint Albertus is hij daar getrouwd met Edelruyt, een zuiver en zeer mooi persoon, een dochter van Dagobert, koning van Engeland, waar hij twee zonen bij won, te weten Gondebolt die na zijn vaders dood koning werd. Hij werd geslagen van de Saracenen te Ronceval. Dan noch een jonge zoon die hij naar zijn vader noemde, de jonge Radboud. Radboud betekent in de Friese taal boud van raad omdat hij kloek en subtiel was. Deze Radboud heeft hij de heilige man Sint Albertus gegeven om op te voeden en geleerd te worden en heeft hem daarom bij zijn levende lijve gemaakt de eerste heer van Egmond met die dorpen die daarom liggen. En hierna heeft deze zelfde koning Allgillus bij Egmond een stadje getimmerd dat hij, omdat er veel wateren en meren daarbij lopen, genoemd Aelmeer of zo men nu zegt Alkmaar. En deze koning stierf en werd met zijn huisvrouw te Utrecht begraven. Op deze tijd was Radboud noch onder bevel en bewaring van Sint Albertus die hem vooral leerde God te dienen en lief te hebben en bovenal en zijn evenmens te beminnen als zichzelf en dat hij lieflijk zou wezen van manieren en dat hij weduwen en wezen zou voorstaan en beschermen en wat hij wilde dat hem geschiedde dat hij hetzelfde zijn evenmens ook zou doen en dit doende sprak hij: ‘Mijn lieve kind, ge zal niet alleen edel van geslacht zijn [4] maar mede van goede werken zijn. ‘Deze heer Radboud is van zijn meester Albertus zo goed vooruitgekomen ende aangenomen dat eer hij twintig jaren oud was een boek componeerde: van de menselijke Godheid, dat meester Albertus, zijn meester, zo goed behaagde zodat hij het koning Dagobert, Radboud ‘s grootvader, presenteerde om te lezen en toen hij het gelezen had heeft hij het gekust en dankte en loofde God dat Hij hem zo’n dochters-zoon verleend had. In het jaar ons Heren zevenhonderd negenendertig kwam de machtige koning Dagobert met grote staat ende familie te Egmond om zijn neef te bezoeken en toen hij die maanden bij hem lieflijk getrakteerd had reisde hij wederom naar Engeland. In hetzelfde jaar kwam Carolus Metellis, de zoon van Pepijn voor vermeld, met grote macht van volk en won Friesland en toen hij hoorde dat koning Algillus noch een zoon had die Radboud heette kwam hij zelf in eigen persoon naar Egmond en toen hij deze zijn jongeling zijn wijsheid, deugd en geleerdheid zag zo offerde en bood hem aan weer te geven zijn vaderlijke erve, het koninkrijk van Friesland. Maar Radboud bedankte hem ende wilde dat niet ontvangen omdat Sint Albertus hem dat verboden had. Daarom had Carolus hem veel te liever ende vermeerderde opmerkelijk zijn heerlijkheid en kreeg hij Ammaroi, de koningsdochter van Hongarije die zeer mooi was. Hieraan won Radboud twee zonen, genaamd Garbrant en Wolbrant en een dochter die naderhand door de gratie Gods koningin van Zweden werd. In het jaar ons Heren zevenhonderdenveertig stierf de man Gods Sint Albertus daags na Sint-Jans geboorte in de zomer te Egmond. Hij was een apostel van Holland die Radboud zeer beschreide en hem begroef [5] op een heimelijke plaats want dat had hij voor zijn dood begeerd. En hierna heeft heer Radboud twee dorpen getimmerd, te weten Warmenhuizen en Huisduinen. Andere twee, die vervallen waren, gerepareerd zoals Limmen en Schoorl. Dat plag hier voormaals Rell te heten, maar omdat alzo hij een geleerde man was een school stichtte werd dit dorp Schoorell genaamd. Dit nu gedaan zijnde zo is het gebeurd dat hij eens op een tijd kwam te paard rijden bij het bergje op de Hoeve en brak bijna zijn nek. En hij werd gebracht naar zijn huis te Rinnegum daar hij kort daarna gestorven is. Werd begraven bij zijn huis dat noch in deze tijd Radboud’ s kerkhof genoemd wordt in het jaar zevenhonderdennegentig. En zijn huisvrouw stierf in hetzelfde jaar van rouw en ligt bij haar man begraven. |
Garbrant, zijn outste zoon, worde nae zijn vaders doot die tweede heere van Egmont ende was een vreetsaem ende cuysch man ende hadde zijn levent lanck geen wijff, maer leeffde in reynichheyt. In deze heers tijden es gebeurt dat die van Noorwegen overquamen’ ende bedurven Hollant te gront toe. Maer t’ Egmont en dorsten sij nyet comen want daer worde gesien van alleman een engell in de lucht met een bloot sweert in sijn hant, Egmont beschermende.Dese heer Garbrant sterff in ‘t jaer ons Heeren acht- hondert ende veertich, den vijffden dach marty ende leyt begraven bij sijnen vader Raetboult. Ende die heerlicheyt van Egmont sterff op zijn broeder Wollebrant, die veell jonger was dan hij. Wollebrant, een jonger zoon van heer Raetbout, worde die darde heer van Egmont ende was een cloeck, stout, schoon man. Hij nam te wijve vrou Alijt, des hartoogen dochter van Saxen, daer hij bij wan twee zoonen, genaempt Roelant ende Raetbout ende twee dochteren, genaempt Cecla ende Cecilla. Op deser tijt wasser een groot [6] van Egmont ende twee ander jongelingen, die heer van Arckell ende Wassenaer. Maer die peys worde gemaect ende die heer van Egmont gaff den heere van Arckell Ceclam, sijn dochter ende Cecillam gaff hij die heer van Wassenaer, die schoonder was. Ende voortaen hebben sij Hollant in dryen gedeelt, daer die heer van Egmont aff creech die noortsyede van Haerlem tot Vryeslan[t], daer nutertijt zeven steden in zijn, behalven die dorpen; die heere van Arkell creech die oostsiede tot Utrecht toe ende die heere van Wassenaer creech die zuytsiede tot Dordrecht toe. Aldus zijn sij met grooter vruntschap gescheyden, maer die keyser van Roomen, Carolus Calvius, dit verhoorende, heeft zeer verstoort geweest ende heeft het graeffschap van Hollant ende Zeelant ende die heerlicheyt van Vryeslant eenen edelman gegeven van sijnen geslachte, genaempt Dierick, van den huyse van Aaquitanien ende terstont is hij gecomen met grooter den den zelven Dierick met grooter gewelt ende heeft Zeelant ingenoomen ende hyernaer is hij gecoomen mede gereyst in Hollant. Maer heer Wollebrant van Egmont, hoorende ‘s keysers compste, es hem met beyde sijn swagers ende soonen tegemoet gereyst ende zij hebben zeer gevochten. Maer die van Egmont hebben den slach verlooren, want des keysers heyr was te crachtich, want daer waren vyer hartoogen, zeven graven ende baroenen zonder getall. In dese slach zijn verslagen den heere van Arckell, Wassenaer ende Valckenburch mit Roelant, Wollebrant van Egmont outste zoon. Ende heer Wollebrant selffs, zyende dat zij den slach verlooren, is met Raetbout, zijnen joncxten zoone ende zeer zes- hondert cloecke jongelingen tot Egmont gevlucht ende graeff Dyerick met den keysers heyr terstont geheell Hollant onder him gebrocht. Dan heer Wollebrant hyell hem tot Egmont. Dit hoorende Otto van Saxsen, dat zijn swager zeer benout was, heeft hij hem gesonden dryeduysent cloecke jongelingen, die heer Wollebrant blijdelijcken ontfing. Ende vergadert wederom een deell Vryesen, es hij, den graeff, doen den keyser wech was, weder te velt gecomen in dat dorp, dat doentertijt Bever hyete, ende sij hebben crachtelijck gevochten van ‘s morgens te [7] vier uren tot ‘s avonts te negen uren. Het geroup der mannen, het geclanck der tromppetten ende tuyen der paerden mochten men over vyer mijlen hooren. Doen heeft hem heer Wollebrant met zijn soon Raetbout zoo dapperlijck geweert dat hij victorye vercregen heeft ende heeft den graeff sonder ophouden uuyt den lande verdreven. Dit graeff Dierick, syende dat hij den slach verloos, heeft geroepen met luyder stemme: ‘wijck, wijck, wijck,’ ende hierom hiet dat dorp Beverwijck. Dese wondelijke victorie geschiede in’s iaer ons Heeren achthondert vier ende ‘s sestich op den Heiligen Cruysdach ‘s mays, wederom dat die inwoonders van Beverwijck tot noch toe op dyen dach groote solemniteyten ende ommeganck houden. Graeff Diderick, dus verdreven wesende, is gevlucht tot den keyser ende coninck van Vrancrijck Carolum Calvium, dewelcke, alsoo hij alle gelegentheyt des saecx well verstaen hadde, heeft hij an heer Wolbrant van Egmont gescreven zeer vryendelijcke bryeven. Ende is wederomme met Dierick, zijnen neve, in Hollant gereyst om peys ende vreede te maecken. Ende sijn gelijck gecoomen in een dorp dat doen Bever- voort genaempt werde, nu Felsen genaempt, daer heer Wollebrant haer seer lyefflijcken ontfinck. Ende nae veell woorden die daer tusschen beyden vielen heeft Carolus den keyser die saeck gaeselicken aen hem genoomen ende een uuytspraecke gedaen in deser manieren: ԁengesien ick, Carolus Calvius uuyt mijn keyserlijcke miltheyt hebbe geschoncken mijnen neve Dierick van Aquitanien die graefflicheyt van Hollant, Zeelant ende Vryeslant ende aengesien dat ick bevinde dat sommige heeren, ende bijsonder die edele heeren van Egmont, daer goet recht in hebben, datwelcke onse voor- vaders Puppijn ende Carolus Metellis hier voortijts ende met dese edele heeren een eeuwige peys te maecken in deser manieren: In den eersten sall de heere van Egmont, mijnen neve Dyerick van Aquitanien, alle die jurisdictie ende recht dat hij mach hebben in ‘t lant van Hollant ende Vryeslant, behalven Egmont ende die naest [8] leggende dorpen, dewelcke de heer van Egmont behouwen sall tot een eeuwich leen ende die neven van heer Wollebrant van Egmont, te weten de zoon van de heer van Arckell zall hebben ‘t lant van Arckell ende die zoon van Wassenaer zall hebben ‘t orp van Wassenaer ende die stede van Leyden ende hierboven sall Dierick, mijnen neve voors., den heer van Egmont schencken zesduysent Fransche croonen ende sall op zijn eygen coste funderen ofte doen timmeren een clooster in der heerlicheyt van Egmont tot eenen eeuwige memorie ende tot salicheyt des siels van Roelant, heer Wollebrant outste zoon. Ende dit aldus geschiet wesende zall heer Wollebrant van Egmont Dierick, mijnen neve, in alle dinck getrouw wesen, als een goet vassall ende leenheer behoort te sijn. Dit willen wij aldus te geschien, want ons alsoo gelieft’. Aldus danige edict ofte uytspraecke dede den keyser Carolus Calvius in ‘t dorp van Bevervoort dat nu Velsen hyet. Want als graeff Dierick dese uuytspraecke ofte zoen nyet well en behaechde, heeft hij geseyt: ‘Dat es een felle zoen’, ende daerom hiet dat dorp Felsoen ofte soo men nu zeyt Felsen Van dese zelffde materye heeft graeff Dyerick mede bezegelde bryeven gegeven ‘s Grave- sande in ‘t jaer ons Heeren achthondert vier ende sestich op Alderkinderendach, aldus beginnende: ԗij, Dierick, van Godts genade grave van Hollant, Zeelant ende heere van Vryeslant, maeckende kennelijck mits desen onsen bryeve rehՠetc.? Als ‘t nu aldus gesoent was ende Carolus Calvius noch in ‘t lant was, zoo zijnder haestelijcke bryeven gecoomen uuyt Vranckrijck, te kennen gevende hoe die Fransoysen zeer gemolesteert ende bedurven worden van den Bartoenen, diewelcke ;t geheele lant van Vranckrijck ingenoomen ende verbrant hebben. Dit hoorende den keyzer ende den conninck Carolus Calvius heeft zeer versaecht geweest ende heeft heer Wollebrant van Egmont zeer vriendelicken gebeden dat hij met hem derwaerts trecken, well wetende dat hij een zeer vroem bellicoes man was. Datwelcke den edele heere van Egmont zeer minnelijcke gedaen heeft ende is met den coninck opgetrocken ende heeft die Bartoenen met grooter heyrcracht uuyt Vrancrijck verdreven, waerom den coninck hem zeer lieff hadde. Ende heeft den jongen Raetbout, Wollebrant van Egmonts joncxste zoon, zijn dochter Lucreciam, maer vijftien jaeren out wesende, tot eender eere ende prije tot eene huysvrouwe gegeven ende die bruyloft worde met grooter pomperije in Vranckrijck gehouden. |
Garbrant, zijn oudste zoon, werd na zijn vaders dood de tweede heer van Egmond en was een vreedzaam en kuis man en had zijn leven lang geen wijf, maar leefde in reinheid. In deze tijden van die heer is het gebeurd dat die van Noorwegen (Noormannen) overkwamen en bedierven Holland tot de grond toe. Maar te Egmond durfden ze niet te komen want daar werd door iedereen een engel in de lucht gezien met een bloot zwaar in zijn hand die Egmond beschermde. Deze heer Garbrant stierf in het jaar ons Heren achthonderd vijfenveertig, de vijfde dag van maart en ligt begraven bij zijn vader Radboud. En de heerlijkheid van Egmond verstierf op zijn broeder Wolbrant die veel jonger was dan hij. Wolbrant, een jongere zoon van heer Radboud, werd de derde heer van Egmond en was een kloek, dapper en mooie man. Hij nam tot wijf vrouw Alijt, de dochter van de hertog van Saxen, daar hij bij won twee zonen, genaamd Roelant en Radboud en twee dochters, genaamd Cecla en Cecilla. In deze tijd was erop groot (gevecht?) [6] te Egmond met twee andere jongelingen, de heer van Arkel en Wassenaer. Maar de vrede werd gemaakt en de heer van Egmond gaf de heer van Arkel Cecla en zijn dochter en Cecilla gaf hij de heer van Wassenaer, die mooier was. En voortaan hebben ze Holland in drieën gedeeld daar de heer van Egmond de noordkant van kreeg van Haarlem tot Friesland daar nu ter tijd zeven steden in zijn, behalve de dorpen. De heer van Arkel kreeg de oostkant tot Utrecht toe en de heer van Wassenaer kreeg de zuidkant tot Dordrecht toe. Aldus zijn ze met grote vriendschap gescheiden, maar de keizer van Rome, Carolus Calvius, die dit hoorde is zeer verstoord geweest en heeft het graafschap van Holland en Zeeland en de heerlijkheid van Friesland aan een edelman gegeven van zijn geslacht, genaamd Dierick, van het huis van Aquitaine. Hij is terstond met die Dierick met groot geweld gekomen en heeft Zeeland ingenomen en hierna is hij gekomen en mede vertrokken naar Holland. Maar heer Wolbrant van Egmond die van de keizer zijn komst hoorde is hem met beide zijn zwagers en zonen tegemoet gereisd en zij hebben zeer gevochten. Maar die van Egmond hebben de slag verloren want het leger van de keizer was te krachtig, want daar waren vier hertogen, zeven graven en baronnen zonder getal. In deze slag zijn verslagen de heer van Arkel, Wassenaar en Valkenburg met Roelant, Wolbrant van Egmond oudste zoon. En heer Wolbrant zelf die zag dat de slag verloren was is met Radboud, zijn jongste zoon, en zeer zeshonderd kloeke jongelingen naar Egmond gevlucht. Graaf Dierick heeft met het keizerlijke leger terstond geheel Holland onder hem gebracht. Dan heer Wolbrant hield zich op te Egmond. Dit hoorde Otto van Saxen dat zijn zwager zeer benauwd was en hij heeft hem gezonden drieduizend kloeke jongelingen die heer Wolbrant blijde ontving. Hij verzamelde wederom een deel Friezen en toen is hij, de graaf, toen de keizer weg was weer te velde gekomen in dat dorp dat toentertijd Bever heette en ze hebben krachtig gevochten van ճ morgens te [7] vier uur tot ‘s avonds negen uur. Het geroep der mannen, het geklank van de trompetten en het briesen van de paarden kon men vier mijlen ver horen. Toen heeft zich de heer Wolbrant met zijn zoon Radboud zo dapper verweerd dat hij victorie verkreeg en heeft te graaf zonder ophouden uit het land verdreven. Graaf Dierick die zag dat hij de slag verloren had heeft met luide stem geroepen; \Wijck, wijck, wijck,’լ en daarom heet dat dorp Beverwijck. Deze wonderlijke victorie geschiedde in het jaar ons Heren achthonderd vierenzestig op de Heilige Kruisdag in mei waarom dat de inwoners van Beverwijk tot nog toe op die dag grote ceremonies en omgang houden. Graaf Dierick, die aldus verdreven is, is gevlucht naar de keizer en koning van Frankrijk Carolum Calvius die, alzo hij alle gelegenheid van de zaak goed verstaan had, heeft hij naar heer Wolbrant van Egmond een zeer vriendelijke brief geschreven. En is wederom met Dierick, zijn neef, naar Holland gereisd om pais en vrede te maken. En zijn gelijk gekomen in een dorp dat toen Bevervoort genoemd werd, nu Felsen (Velzen) genaamd, daar heer Wolbrant hem zeer lieflijk ontving. En na veel woorden die daar tussen beiden vielen heeft Carolus de keizer die zaak gans aan hem genomen en een uitspraak gedaan in deze manier:’ Aangezien ik, Carolus Calvius, uit mijn keizerlijke mildheid heb geschonken mijn neef Dierick van Aquitaine de grafelijkheid van Holland, Zeeland en Friesland en aangezien dat ik bevind dat sommige heren en vooral de edele heren van Egmond daar goed recht in hebben en dat onze voorvaders Pepijn en Carolus Metellis hier voortijds en met deze edele heren een eeuwige vrede gemaakt hebben op deze manier: Ten eerste zal de heer van Egmond mijn neef Dierick van Aquitaine alle jurisdictie en recht dat hij mag hebben in het land van Holland en Friesland, behalve Egmond en de naast [8] gelegen dorpen die de heer van Egmond behouden zal tot een eeuwig leen en de neven van heer Wolbrant van Egmond, te weten de zoon van de heer van Arkel, zal hebben het land van Arkel en de zoon van Wassenaer zal hebben het dorp van Wassenaer en die stad Leiden en hierboven zal Dierick, mijn neef voor vermeld, de heer van Egmond schenken zes duizend Franse kronen en zal op zijn eigen kosten funderen of laten timmeren een klooster in de heerlijkheid van Egmond tot een eeuwige memorie en tot zaligheid voor de ziel van Roelant, heer Wolbrant oudste zoon. En als dit aldus geschied is zal heer Wolbrant van Egmond Dierick, mijn neef, in alle dingen getrouw wezen zoals een goede vazal en leenheer behoort te zijn. Dit willen wij aldus te laten geschieden, want het ons alzo gelieft.’ Dusdanige edict of uitspraak deed de keizer Carolus Calvius in het dorp van Bevervoort dat nu Velzen heet. Want toen graaf Dierick deze uitspraak of verzoening niet goed behaagde heeft hij gezegd: ‘Dat is een felle zoen’, en daarom heet dat dorp Felsoen of zo men nu zegt Felsen. Van dezelfde materie heeft graaf Dierick mede bezegelde brieven gegeven te Gravenzande in het jaar onze Heer achthonderd vierenzestig op Allerkinderendag, (28 december) dat aldus begint: ‘wij, Dierick, vanwege Gods genade graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland, maken bekend met deze onze brief rehՠ (etc.?) Toen het nu verzoend was en Carolus Calvius noch in het land was zo zijn er haastige brieven uit Frankrijk gekomen die te kennen gaven hoe de Fransen zeer gemolesteerd en bedorven werden van de Bretons die het gehele land van Frankrijk ingenomen en verbrand hadden. Dit hoorde de keizer en de koning Carolus Calvius en is zeer bang geweest en heeft heer Wolbrant van Egmond zeer vriendelijk gebeden dat hij met hem derwaarts trok en goed wist dat hij een zeer dappere krijgszuchtige man was. Dat de edele heer van Egmond zeer minnelijk gedaan heeft en is met de koning opgetrokken en heeft die Bretons met grote legermacht uit Frankrijk verdreven, waarom de koning hem zeer lief had. En heeft de jonge Radboud, Wolbrant van Egmond jongste zoon, zijn dochter Lucrecia die maar vijftien jaar oud was, tot een eer en prijs tot een huisvrouw gegeven en de bruiloft werd met grote pomperij in Frankrijk gehouden. |
Hyernaer heeft desen selffden keyser ofte coninck Carolus Calvius heer Wollebrant van Egmont boven alle zijne edele heeren ende baroenen verheeven ende hyelden hem naer dese victorie vyer jaren lanck in sijn conincklijcke hoff, dat- welcke sommige van den heeren mishaechde ende leyden lagen om desen getrouwen heere te verraden. Hyeran is ‘t gebeurt in ‘ t jaer ons Heeren achthondert ende acht ende ‘t sestich den xvii en dach in december dat dese vertwijffelde nijdige moordenaers zijn gecomen des nachts te elff uren in den camere daer desen edele heere Wollebrant slyep ende hebben hemdaer yammerlijcken vermoort in sijn bedde, als hij van den zelven avont goet cier gemaect hadde. Carolus Calvius dit verhoorende heeft dese verraders doen apprehenderen ende levendich branden. Ende is deze edele heere apud famum Dionisy, nyet verde van Parijs, met grooter eeren begraven ende sijn harte tot Egmont gesonden als wesendt bij sijn voorvaeders. Ende vrou Alijt sterffs ‘s anderen jaers daernae ende leyt bij haers mans harte op Raetbout kerchoff den vierden aprilis. Raetbout, den tweeden van dyen name, woorde die vierde heere van Egmont. Hij hadde vercregen door sijn vaders vroomicheyt die schoone Lucrecia, een dochter van den aldermachtigsten keyser van Roome ende coninck van Vrancrijck Caroly Calvi. Dese edele heere was een wijs religioes man, als Raetbout den eersten heere, zijn groote vader, dede affbreecken dat oude huys tot Reyne- gum ende dede een ander veell schoonder maecken [10] op die Hoeff ende sette aldaer het het hoff van Egmont, daer alle sijne ondersaten te rechte zouden comen als ‘t van doene ware ende hieruyt mach men mercken dat zij zeer dwalen dat het huys tot Egmont ende huys tot Rennegum n huys is geweest. In ‘t jaer achthondert ende tachtich is dese heer Raetbout met Carolo Calvo in Italien gereyst om daer te ontfangen den keyserlijcken croon, want hem die Romeynen noch voor geen keyser wilde ontfangen ende daer heeft hem heer Raetbout van Egmont zoo vromelijck gehadt dat haer alle die Ytaliaensche steden geweldelijck den keyser overgaven. Ende heer Raetboult worde daer genoempt om sijn vromicheyts wille den Egmonschen leuw ende hiernaer worde. Carolus Callvus van paus Johannes de negenste van dier name te Roomen zeer thriumfantelijcken gecroont. Ende hiernaer is hij getrocken met alle zijn gesin in Duytslant. Ende heer Raetbout es t’ Egmont bij sijn huysvouw Lucrecia, die hij seer lieff hadde, gereyst. In ‘t jaer ons Heeren doe men schreeff acht hondert vier ende tachtich es gebeurt dat de hoochgebooren princesse Lucresia, vrou van Egmont, een jonge zoon baerde ende zij sterff van kinde, waerom heer Raetbout desen soon noemde Doode, omdat sijn moeder doot was. Ende hij heeft sijn lieve huysvrouwe met grooter rouwen tot Egmont doen begraven aen de noortsiede van de kercke voor ‘t weduwenaltaer. Ende hoewell heer Raetbout hyernaer noch zeer lanck leeffde, nochtans en heeft hij geen huysvrouwe genoomen. In ‘t jaer negenhondert ende twee heeft heer Raetbout zijnen voorvaderen gebeenten ende relickuien genoomen van Raetbouts kerckhoff ende dede die brengen tot Egmont in de abdije bij sijnder huysvrouwe ende hij is mede gestorven, achterlatende Dodonen, zijnen eenigen zoon, in ‘t jaer ons Heeren negenhondert negentien, den vierden dach augusti, doen hij een ende vijftich jaeren geregeert hadde. Doen sterff Raetboult ende leyt mede bij zijn eedele gesellinne begraven. Dodo van dyer naeme, dեerste van dyer naeme [11] werde nae sijn vaders doot die vijffste heere van Egmont. Hij was een cloeck, verstandich man van conincklijcke manieren, groot van statuere, milt van geven. Hij dede tot Egmont alle die wildernissen uytroyen ende dede daer bij sijn hoff een ander planten, daer nu in sijn alle manieren van voogelen. Hij dede oock achter het bosch maecken een vaert om naer Alcmaer te mogen varen ende hiernae namp hij tot een huysvrouwe Corneliam, des hartogen dochter van Bruynswijck, daer hij bij wan een zoone genaempt Walengier ende een dochter genaempt Gutomia, die naermaels de heer van Leckdam tot een huysvrouwe troude. Op deese tijt op Sinte Pietersdach ad vincula, geschyeden mtot Rinnegum in de heerlicheyt van Egmont een zeer lelijck moort van een lantlooper. Het is geschiet dat desen boeff voor een huysmans deure quam om een stuck broots te bidden ende als hij sach datter nyemant voor de hant was ende dat daer een ketell met vleysch over ‘t vyer hinck, es hij in getreden ende heeft het vleych uuyt den ketell genoomen ende heeft een jong kint, dat in de wyege lach ende schreyde, weder in den ketell geworpen. Maer hij wert op ‘t feyt gevangen ende heer Dodo es gepresenteert, die hem dede onthooffden, al hadde hij well quader doot verdient. Dese heer Doodo es met veell cristenenheeren mede opgetrocken om tegens die Sarasijnen te oorloogen, daer hij groote prijs ende victorie gehaelt heeft. Ende weder tuys comende, es hij tot Egmont gesturven in ‘t jaer ons Heeren negen- hondert zeven ende ‘t seventich op den twintichsten dach in maye als hij acht ende vijftich jaeren met grooten eeren geregeert hadde, die Cornelia zeer beschreydt heeft ende is mede gestorven vijff jaeren naer haren man op Sinte Thomas- dach ende leyt bij hem begraven. Wallengier, die eerste van dyer name, heer Dodos zoon, worde gehult de zeste heere van Egmont, diewelcke een cloeck vroom man was, als zijnen vader Dodo ende hij heeft getrout tot [12] eenen huysvrouwe Catarinam, een dochter van den hartooge van Colchester in Engelant, daer hij bij wan een soone Gijsbrecht. De heere Walengier dede timmerneren tyen huysen tot Egmont op Zee ende zette daer zijn schamele luyden ende ondersaten inne, die hij hemluyden schonck op dese conditien als dat zij den thienden van de vissche zoude geven het convent tot Egmont, want hij dit clooster zeer lieff hadde ende gaff haer mede die thiende van Egmont Binnen allen ‘t cooren ende gewassen van ‘t saet. Voorts zoo timmermerde hij mede bij der zee een cleyn cappelleken in de eeren van Sint Agniet. Dese heere heeft eerst viantschap gecregen tegen die Vryesen omdat sij rebelleerden tegen Arnulphum, den darden graeff van Hollant, haer recht lantsheere ende hij stont den graeff van Hollant zeer getrouwelijck bij in alle periculen. Het geschiede in ‘t jaer negenhondert drye ende ‘t negentich dat die Vryesen in Hollant quamen ende verwoesten ‘t lant zeer, waerom Arnulphum, de graeff, met veell Hollantsche jongelingen ende bijsonder die heer van Egmont Walengier, haer met gewelt tegemoet getoechen is, ende all ‘t volck zeer dorste, soo heeft die goede graeff Godt gebeeden ende is terstont een ryviere gesprongen uuyt het dorp van Winckell op Winckelmade, die daer tot noch toe staet. Dit alsoo geschiende, zoo quamen die Vryesen vast aen. Daer is zeer gevochten, maar die Hollanders verlooren den strijt. Alsoo dat die graeff Aernulphus door Goods geheugenisse aldaer geslagen ende gebleven is voor sijn vaderlant. Ende heer Walengier van Egmont heeft des graven dooden lichaem genoomen ende heeft dat met grooter exequien ende statien tot Egmont in de abdije begraven. Ende hiernaer is hij weder om getoogen ende heeft die Vryesen met weynich hulps die Vryesen verdreven. Deser heer Walengier was oock een zeer milt liberaell man bijsonder over den armen ende hadde altijt sijn borse in sijn hant als hij te kercken reet. Alsoo es ‘t op eenen tijt gebeurt dat hij (als hij dickwils plach) te kercken zoude rijden ende sijn buydell vergeten [13] hadde, es hij weder ommegereden ende sijn huysvrouwe, menende dat haer man van huys was, heeft sij te doen gehadt mit een eedelman genaempt Pieter van Renesse, want het een oncuyssche vrouwe was ende hadde lange tijt in overspell geleeft daer haer man, den edelen heere, nyet aff en wiste, alsoo hij een zeer eerlijck heer was ende nyet suspitieux mitte corste. Als als nu den heer Walengier haestich in de camer quam getreden, heeft hij haer gesyen bij malcanderen leggen. Sulcx zyende heeft terstont zijn swaert uytgetoogen ende heeft haer beyde gelijck doorsteecken, ‘t welck een deerlick dinck was van een hartoogen dochter ende lyet haer begraven in ‘t boscaegen voor-aen. Dit gescheyde geschiede in ‘t jaer ons Heeren duysent ende vier op Sinte Laurentiusdach. Gijsbrecht, die soone die hij bij haer gewonnen heeft, worde domproost van Utrecht, want zijn vader nyet geheugen en wilde dat hij heere van Egmont zoude sijn, omdat dit leelijck feyt zijns moeders die eedele stam nyet besmetten en soude. Hiernae namp hij tot eenee huysvrouwe die schoone vrouw Hellenam, der marckgraven dochter van Brandenburch, daer hij bij wan een soon, die hij naer sijn vaders naem noemde Dodo, die naer hem heer van Egmont worde. Dese edele heere Wallengier sterff in ‘t jaer duysent ende sesthien den tweeden dach january doen hij negen ende dartich jaeren geregeert hadde ende vrou Helena leeffde noch elff jaeren naer hem. Dodo, de tweede van dier name, worde de zevende heer van Egmont ende, want hij noch zeer jonck was, zoo regierde zijn vrou moeder met hem alsoo lanck als hij leeffde. In ‘t jaer duysent ende een ende twintich quamen daar een grooten hoop Vryesen over, willende haer wreecken over den jongen Dodo van spijt dat haer heer Wallengier zijn heer vader gedaen hadde. Als dit Helena gehoort heeft, heeft sij als een onversaechde princesse moet genoomen ende een deell volcx vergadert hebbende, es selffs in persoon, mit manscleederen gecleet zijnde, te paerde getogen ende heeft haer zoone onder haer sijde genoomen ende is alsoo die Vryesen tegemoet getoogen. Ende daer is aen beyde sijden zeer gevochten ende veell volcx verslagen. Maer vrou Helena heeft die victoorie gehadt ende heer Dodo word gequest in sijn schouder մ welck genesen worde. Hiernae is Helena in grooter eeren [14] gestorven in մ jaer duysent zes ende twintich op Maria Magdalenendach ende leyt bij haer lieve man begraven. Heer Dodo troude naer ne zijn moeders doot Appoloniam, des hartogen dochter van Limburch, daer hij bij wan een zoone genaempt Baerwout ende twee dochteren, geheeten Petronella ende Geertruyde, dair dեene troude die graeve van Cleermont ende die ander mijnheere van Somervelt. Dese heer Dodo was een dick vierschooten man ende hij hadde veell oorloogen, bijsonder tegens die Vryesen, dat te lanck soude vallen te schrijven, want rechtelijcken wort tՠEgmont, Hollant ende Vryeslant gescheyden. Hij hadde altijt victoorie tegens sijne vijanden. Hij was een rechtvaerdich heer, gelijck alle sijn voorvaderen zijn geweest, want heer Raetbout, eerste heer van Egmont om sijn wonderlijcke justicie ende machticheyt van leeven, vercreech hij tot een wapen zes gulden winckellhaecken in een roet velt. Dese heer Dodo sterff in մ jaer ons Heeren duysent vier ende ‘t seventich den thienden dach marty als hij die heerliche[yt] van Egmont acht ende twintich jaeren geregeert hadde ende hij worde begraven in de abdije bij sijne voorvaderen. Ende vrou Appolonia sterff des anderen jaers daer-aen den eersten septembris ende leyt bij haeren man begraven. Barwout, dեerste van dyer name, een zoone van heer Doodo, den tweeden van dier naeme, worde den achtsten heere van Egmont ende hij hadde tot een huysvrouwe Heliovoram, des graven dochter van Oisternoult, daer hij bij wan twee zoonen, te weten den jongen Baerwout die naer hem heer worde ende heer Steffanus, den vijften abt van Egmont. Dese abt Steffanus was een fijn man ende oock een zeer geleert man. Hij dede schrijven veell costelijcke boecken die men noch meestendeell in de abdije syen mach ende men verteelt veell van sijn deuchdelijcke wercken ende van sijn wonderlijcke barmharticheyt vint men veell geschreven. ‘t Es gebeurt datter een dieff quam in ‘t convent op een tijt van Egmont ende als hij sach datter drye tonnen boter lagen op ‘t hoff, soo heeft hij een cleyn schuytken genomen ende is met die booter wechgewaren. Dit vernemende, die kelderbewaerder van ‘t clooster heeft [15] den dieff doen vangen ende hem laten presenteeren den abt van t‘ clooster, menende hem alsoo den waerlijcken heere over te leveren om te doen sterven. Dit syende den abt Steffanus dat den kelderbewaerder zeer verstoort was, heeft hij geseyt tot hem in presentie des dieffs: ‘Mijn broeder, waerom sijt ghij aldus gestoort, hebt ghij noyt de dagen uwes levens tegens Godt almachtich gesondicht? Certeyn wilden wij ons levent well doorsyen. Wij souden altijt mede well genade begeeren. Daerom en laet ons nyet veroordelen opdat wij veroordeelt en worden ende gaet. Ick gebiede dat u. Ende geeft desen man drye mudden tarwe tot sijnen booter. Het is quaet booter zonder broot te eeten.’ Noch veell meer teecken van barmharticheyt worden van desen abt Steffanus gelesen. Ende hij sterff in մ jaer elffhondert ende vier naer sijn vader ende voor sijn broeder Barwout. Maer den ouden heer Barwout leeffde in grooter vreede ende hadde sonderlinge geen oorloogen, want hij was een vreet-samich heer ende sterff anno duysent drye ende ‘t negentich op Sinte Maertensavont doen hij xix jaeren geregeert hadde ende is begraven bij osijn lieve gesellinne die twee jaeren vr hem gestorven was. |
Hierna heeft dezelfde keizer of koning Carolus Calvius heer Wolbrant van Egmond boven al zijn edele heren en baronnen verheven en hield hem na deze victorie vier jaren lang in zijn koninklijke hof wat sommige van de heren mishaagde en legden lagen om deze getrouwe heer te verraden. Hierdoor is het gebeurd in het jaar onze Heer achthonderdenacht en zestig de 17de dag in december dat deze vertwijfelde nijdige moordenaars zijn gekomen ‘s nachts om elf uur in de kamer waar deze edele heer Wolbrant sliep en hebben hem daar jammerlijk vermoord in zijn bed toen hij dezelfde avond nog goede sier gemaakt had. Carolus Calvius die dit hoorde heeft deze verraders laten oppakken en levend verbranden. En is deze edele heer bij het bekende Dionisy, niet ver van Parijs, met grote eer begraven en zijn hart naar Egmond gezonden zodat het bij zijn voorouders was. En zijn vrouw Alijt stierf het jaar daarna op de 4de april en ligt bij het hart van haar man op het kerkhof van Radboud. Radboud, de tweede van die naam, werd de vierde heer van Egmond. Hij had verkregen door zijn vaders dapperheid de mooie Lucrecia, een dochter van de aller machtigste keizer van Rome en koning van Frankrijk Carolus Calvius. Deze edele heer was een wijs en religieus man net zoals Radboud de eerste heer, zijn grootvader. Hij liet afbreken dat oude huis te Rennegum en liet een andere en veel mooiere maken [10] op de Hoef en zette aldaar de hof van Egmond waar al zijn onderzaten tot recht zouden komen als het nodig was. Hieruit mag men merken dat zij zeer dwalen dat het huis te Egmond en huis tot Rennegum n huis is geweest. In het jaar achthonderdentachtig is deze heer Radboud met Carolus Calvius naar Italië gereisd om daar de keizerlijke kroon te ontvangen, want de Romeinen wilden hem noch voor geen keizer ontvangen en daar heeft zich heer Radboud van Egmond zo dapper gedaan zodat door hem alle Italiaanse steden zich met geweld aan de keizer overgaven. En heer Radboud werd daar genoemd vanwege zijn dapperheid de Egmondse leeuw. Hierna wordt Carolus Calvius van paus Johannes de negende van die naam te Rome zeer triomfantelijk gekroond. En hierna is hij getrokken met al zijn gezin naar Duitsland. En heer Radboud is vertrokken naar Egmond naar zijn huisvrouw Lucrecia die hij zeer lief had. In het jaar van onze Heer toen men schreef achthonderd vierentachtig is het gebeurd dat de hooggeboren prinses Lucrecia, vrouw van Egmond, een jonge zoon baarde en zij stierf van het kind waarom heer Radboud deze zoon Doode noemde omdat het zijn moeders dood was. En hij heeft zijn lieve huisvrouw met grote rouw te Egmond laten begraven aan de noordzijde van de kerk voor het weduwenaltaar. En hoewel heer Radboud hierna noch zeer lang leefde, nochtans heeft hij geen huisvrouw genomen. In het jaar negenhonderdentwee heeft heer Radboud zijn voorvaderen gebeenten en relikwieën genomen van het kerkhof van Radboud en liet die naar Egmond brengen in de abdij bij zijn huisvrouw en hij is mede gestorven. Hij liet achter Dodo, zijn enige zoon, in het jaar van onze Heer negenhonderd negentien, de vierde dag van augustus toen hij eenenvijftig jaren geregeerd had. Toen stierf Radboud en ligt mede bij zijn edele gezellin begraven. Dodo en de eerste van die naam [11] werd na zijn vaders dood de vijfde heer van Egmond. Hij was een kloek, verstandig man van koninklijke manieren, groot van vorm, mild van geven. Hij liet te Egmond al die wildernissen uitroeien en liet daarbij zijn hof een andere planten waar nu allerlei soorten van vogels zijn. Hij liet ook achter het bos een vaart maken om naar Alkmaar te mogen varen. Hierna nam hij tot huisvrouw Cornelia, de dochter van de hertog van Braunschweig daar hij bij een zoon van won genaamd Walengier en een dochter genaamd Gutomia die later met de heer van Lekdam als huisvrouw trouwde. Te deze tijd op Sint Petrus dag ad vincula, geschiedde te Rennegum in de heerlijkheid van Egmond een zeer lelijke moord van een landloper. Het is geschied dat deze boef voor de deur van een huisman kwam om een stuk brood te bidden en toen hij zag dat er niemand voorhanden was en dat daar een ketel met vlees boven het vuur hing is hij ingetreden en heeft het vlees uit de ketel genomen en heeft een jong kind, dat in de wieg lag en schreide, weer in de ketel geworpen. Maar hij werd op het feit gevangen en is aan heer Dodo gepresenteerd die hem liet onthoofden, al had hij wel kwadere dood verdiend. Deze heer Dodo is met veel christenheren mede opgetrokken om tegen de Saracenen te oorlogen, daar hij grote prijs en victorie behaald heeft. En weer thuisgekomen is hij te Egmond gestorven in het jaar onze Heer negenhonderd zevenenzeventig op de twintigste dag in mei toen hij achtenvijftig jaren met grote eer geregeerd had. Cornelia heeft hem zeer beschreid en is mede gestorven vijf jaren na haar man op Sint Thomas-dag en ligt bij hem begraven. Walengier, de eerste van die naam, de zoon van heer Dodo, werd gehuldigd als de zesde heer van Egmond. Hij was een kloek en vroom man zoals zijn vader Dodo en hij is getrouwd met [12] een huisvrouw Catarina, een dochter van de hertog van Colchester in Engeland daar hij een zoon bij won Gijsbrecht. De heer Walengier liet tien huizen timmeren te Egmond op Zee en zette daar zijn schamele lieden en onderzaten in die hij hen schonk op deze conditie dat zij tienden van de vissen zouden geven aan het convent van Egmond want hij had dit klooster zeer lief en gaf het mede de tiende van Egmond Binnen van alle koren en zaadgewassen. Voorts zo timmerde hij mede bij de zee een klein kapelletje ter ere van Sint Agnes. Deze heer heeft eerst vijandschap gekregen tegen de Friezen omdat ze rebelleerden tegen Arnulphum, de derde graaf van Holland, hun rechte landsheer en hij stond de graaf van Holland zeer trouw bij alle perikels. Het geschiedde in het jaar negenhonderd drieënnegentig dat de Friezen in Holland kwamen en het land zeer verwoestten, waarom de graaf Arnulphus met veel Hollandse jongelingen en vooral de heer van Egmond Walengier hun met geweld tegemoet zijn getrokken en al het volk zeer dorstig was zo heeft de goede graaf God gebeden en is er terstond een rivier gesprongen uit het dorp van Winkel op Winkelmade die daar tot nog toe staat. Dit geschiedde alzo en de Friezen kwamen sterk op. Daar is zeer gevochten, maar de Hollanders verloren de strijd. Alzo dat de graaf Aernulphus door Gods geheugen aldaar geslagen en gebleven is voor zijn vaderland. En heer Walengier van Egmond heeft het dode lichaam van de graaf genomen en heeft dat met grote begrafenisriten en statiën te Egmond in de abdij begraven. En hierna is hij weer om getogen en heeft met weinig hulp de Friezen verdreven. Deze heer Walengier was ook een zeer milde liberale man vooral voor de armen en had altijd zijn beurs in zijn hand als hij te kerk reed. Alzo is het op een tijd gebeurd dat hij (zoals hij dikwijls plag) te kerk zou rijden en zijn buidel vergeten [13] had is hij weer omgereden en zijn huisvrouw, die meende dat haar man van huis was, heeft zij te doen gehad met een edelman genaamd Pieter van Renesse, want het was een onkuise vrouw en had lange tijd in overspel geleefd daar haar man, de edele heer, niets van wist alzo hij een zeer eerlijke heer was en geen achterdocht bij die zocht. Toen nu de heer Walengier haastig in de kamer kwam getreden heeft hij haar gezien en bij elkaar liggen. Hij zag zulks en heeft terstond zijn zwaard getrokken en heeft ze beiden gelijk doorstoken. Wat een deerlijk ding was van een hertog dochter en liet haar begraven in het bosje vooraan. Dit geschiedde in het jaar ons Heren duizend en vier op Sint Laurentius dag. Gijsbrecht, de zoon die hij bij haar gewonnen heeft, werd domproost van Utrecht, want zijn vader wilde niet toestaan dat hij heer van Egmond zou zijn omdat dit lelijke feit van zijn moeder die edele stam niet besmetten zou. Hierna nam hij tot een huisvrouw die mooi vrouw Helena, de dochter van de marktgraaf van Brandenburg daar hij een zoon bij won die hij naar zijn vadersnaam noemde Dodo die na hem heer van Egmond werd. Deze edele heer Walengier stierf in het jaar duizend en zestien, de tweede dag van januari toen hij negenendertig jaren geregeerd had en vrouw Helena leefde noch elf jaren na hem. Dodo, de tweede van die naam, werd de zevende heer van Egmond en, want hij was noch zeer jong, zo regeerde zijn vrouw moeder met hem alzo lang als hij leefde. In het jaar duizend en eenentwintig kwam daar een grote hoop Friezen over en wilden zich wreken op de jonge Dodo van spijt dat hen de heer Walengier, zijn heer vader, gedaan had. Toen dit Helena hoorde heeft zij als een onversaagde prinses moed genomen en verzamelde een deel volk en is in eigen persoon, met mannenkleren gekleed zijnde, te paard getogen en heeft haar zoon onder haar zijde genomen en is alzo de Friezen tegemoet getrokken. En daar is aan beide zijden zeer gevochten en veel volk verslagen. Maar vrouw Helena heeft de victorie gehad en heer Dodo werd gekwetst in zijn schouder wat genezen werd. Hierna is Helena in grote eer [14] gestorven in het jaar duizend zesentwintig op Maria Magdalena dag en ligt bij haar lieve man begraven. Heer Dodo trouwde na zijn moeders dood Appolonia, de dochter van de hertog van Limburg, daar hij bij een zoon bij won genaamd Barwout en twee dochters geheten Petronella en Geertruyde. Daar de ene trouwde de graaf van Clermont en de ander mijnheer van Somervelt. Deze heer Dodo was een dikke vierkantige man en hij had veel oorlogen, vooral tegen die Friezen dat te lang zou vallen te schrijven, want gerechtelijk wordt Egmond, Holland en Friesland gescheiden. Hij had altijd victorie tegen zijn vijanden. Hij was een rechtvaardig heer, gelijk al zijn voorvaderen zijn geweest, want heer Radboud, eerste heer van Egmond, om zijn wonderlijke justitie en machtigheid van leven verkreeg tot een wapen zes gouden winkelhaken in een rood veld. Deze heer Dodo stierf in het jaar ons Heren duizend vierenzeventig de tiende dag van maart toen hij de heerlijkheid van Egmond achtentwintig jaren geregeerd had en hij werd begraven in de abdij bij zijn voorvaderen. En vrouw Appolonia stierf het volgende jaar daarop de eerste september en ligt bij haar man begraven. Barwout, de eerste van die naam, een zoon van heer Dodo, de tweede van die naam, werd de achtste heer van Egmond en hij had tot een huisvrouw Heliovora, de dochter van de graaf van Oisternoult, (Oosterhout?) daar hij twee zoons bij won, te weten de jonge Barwout die na hem heer werd en heer Steffanus, de vijfde abt van Egmond. Deze abt Steffanus was een fijn en ook een zeergeleerd man. Hij liet veel kostbare boeken schrijven die men noch het meestendeel in de abdij zien mag en men vertelt veel van zijn deugdelijke werken en van zijn wonderlijke barmhartigheid vindt men veel geschreven. Het is op een tijd gebeurd dat er een dief kwam in het convent van Egmond en toen hij zag dat er drie tonnen boter lagen op de hof zo heeft hij een klein schuitje genomen en is met die boter weg gevaren. Dit vernam de kelderbewaarder van het klooster en heeft [15] de dief laten vangen en presenteerde hem de abt van het klooster en meende hem alzo de waarlijke heer over te leveren om te laten sterven. Dit zag de abt Steffanus dat de kelderbewaarder zeer verstoord was en heeft tot hem gezegd in de aanwezigheid van de dief: ‘Mijn broeder, waarom bent ge aldus verstoord, hebt gij nooit in de dagen van uw leven tegen God almachtig gezondigd? Zeker wilden wij ons levend goed doorzien. Wij zouden altijd mede wel genade begeren. Daarom laat ons niet veroordelen opdat wij veroordeeld worden en gaat. Ik gebied dat u. En geef deze man drie mud tarwe tot zijn boter. Het is slecht boter zonder brood te eten. ‘Noch veel meer tekens van barmhartigheid worden van deze abt Steffanus gelezen. En hij stierf in het jaar elfhonderd en vier na zijn vader en voor zijn broeder Baerwout. Maar de oude heer Baerwout leefde in grote vrede en had geen bijzondere oorlogen want hij was een vreedzaam heer en stierf anno duizend drieënnegentig op Sint Maartensavond toen hij 19 jaar en geregeerd had en is begraven bij zijn lieve gezellin die twee jaren voor hem gestorven was. |
Die jonge heer Barwout worde naer sijn vaders doot die negenste heere van Egmont ende dese was een uytgenoomen devoot man, heylich van leven gelijck heer Steffanus den abt, zijn broeder. Dese heer Barwout vercreeg aen graeff Floris van Hollant dat hij sijn leen met sijn naercomelingen souden mogen versoecken aen den abt van Egmont. Ende dit dede hij uyt grooter devotien, want hij den abt, zijn broeder, ende het convent zeer lieff hadde ende hij was een beschermer ende bewaerder des cloosters van Egmont. Dese godtvruchtige heere hadde groot discoort met heer Hugo van Watersteeen, diewelcke sijn deuchdelijcken wercken zeer benijde alzoo dat hij hem begeerde te krencken aen sijn lijff ende goet. Het is geschyet op eenen tijt dat de heere van Watersteen opgemaect hadde een boos mensche die den edelen heer Barwout in ‘tgeven van een bryeff doorsteecken soude. Maer Cornelis, brouwer op de Hoeff, dit vernoomen hadde, heeft hij desen boeff bespiet ende, gevangen sijnde, worde gepijnicht ende heeft geleden hoe dat hij [16] hij den edelen heere van Egmont doorsteecken soude hebben, maer de goede heer Barwout heeft hem nyet alleen vrijgelaten, maer heeft hem nyet alleen vrijgelaten, maer heeft hem oock mede van den hooffden totten voeten vercleet ende heeft hem gelt in sijn buydell gegeven ende hen verwondert heeft van den edelen heere van Egmont sijn goetheyt ende heeft terstont peys ende ende vreede aen hem gesocht, bekennende sijn eygen schult. Dese heer Barwout hadde te wijve Resmondamis, een dochter van den graeff van Vlaenderen, daer hij aen wan drye zoonen, Aelbert, Dodo, Warboldum, die all t’amen ridders geslagen worden van graeff Floris van Hollant. Dese goeden heer Barwout sterff in eenen slach geslagen ‘t huys te Vroonen in ’t jaer ons Heeren elffhondert ende veerthien doen hij een ende twintich jaren geregeert hadde, op den maydach. Ende vrou Resemonda leeffde een halff jaer naer haer man ende sterff daer voor Alder-heyligenavont. In մ jaer elffhondert vier ende twintich worde die Buyrkerck van Egmont Binnen getimmert. In մ jaer elffhondert ende veertich sterff Jan van van Tijden ende was out dryehondert een ende ‘t sestich jaren, ende hadde geweest een schiltman van den grooten Carell van Vranckrijck. [in marge:] Welcken naem hem gegeven was, alzoe ick dencke, overmits sijnen groten ouderdom. Ick dencke oock dat van hem dit segwort gecomen is, ‘t welck men gemeynlijck seyt: ‘Jan, Jan betrout u up Godt.’ Desen Karel was keyser genaempt keyser Charlemagne. Heer Albert van dier name, die eerste ende den outsten zoon van heer Barwout, worde die thiende heere van Egmont. Hij was een cloeck man [17] ende een oorloochsman. Hij hadde te wijve Antonette, des graven dochter van Hennegouwe. Dese heere hadde veell bloedige oorlogen tegen die felle Vryesen die hij dryemaell met sijn broeder Dodo ende Warboldo uuyt den lande dreeff, waerom graeff Floris van Hollant hem zeer lieff hadde ende maecte hem stadthouder over geheell Hollant. Maer ‘t is gebeurt in de winter, dat dese heer Aelbert voors. quam over t ijs in ‘t jaer ons Heeren elffhondert acht ende tsestich om die Vryesen te vervolgen, ende sijn paert brack in մ ijs ende jammerlijcken vermoort, wyens doode lichaem werde tot Egmont gebracht ende worde te met meer eedele heeren die daer mede gebleven waren van graeff Floris ende zijnen broederen zeer droeffelicken begraven als hij die heerlicheyt van Egmont vier ende vijftich jaeren hadde geregeert. Sommige meenen dat desen heer Aelbert met Arnulphen, grave van Hollant, op Winckelmade verslagen was, dan dese dwalen als ick hier me bewesen hebbe. Als nu den eedelen heer aldus verslagen was, zoo en wilden de gemeente nyet wachten naer Antonettes heer Aelberts huysvrouws baringe, maer hebben daernaer joncheer Dodo, heer Aelbrechts broeder, gehult, want in ‘t land seer qualijck stondt deser tijt. Dodo, de darde van dier name, worde eendrachtelijcken van die van Egmont gemaect die elffde heere van Egmont. De sommige reeckenen hem nyet in die lijne ende rechte stam ende heere van Egmont. Nochtans alsoo hij een gehult heer was ende heer Wouter, zijn broeders zoene, ny noch nyet gebooren en was, zoo behoor men hem mede onder die heeren te stellen. Dese heer Dodo was een cort dick man ende hadde eene grooten buyck met dicke beenen. Hij was een lyefflijck heer ende eer lyeffhebber der relegien ende mede een goet vrunt van ‘t convent van Egmont, alsoo hij een advocaet van ‘t convent van Egmont genoempt werde ende een beschermer. Hij hadde mede een strijt tegens die ‘t, daer Warbout, sijn broeder, in verslagen werde in ‘t jaer elffhondert negen endet sestich den tweeden may. In ‘t selffde jaer heeft hij gehoort dat Antonettes, zijn broeders huysvrouw, was bevallen tot Bergen in Henegouwe van eenen jongen zoon die Wouter genaempt worde, waeromme heer [18] Dodo geen huysvrouwe en namp omdat die heerlicheyt van Egmont op zijn broeders zoon een rechte erffgenaem weder sterven soude. Sulcx dat dese heer Dodo sterff sonder wijff ofte kinderen ‘t jaer ons Heeren twaliff- hondert op Sinte Stevensdach, zeer out sijnde van jaeren, ende heer Wouter was bij sijn levenden lijve gehult den twaliffsten heere van Egmont. In ‘t jaer twaliffhondert ende een sterff Antonette ende worde te Valencijn begravenende haer hart worde tot Egmont gebracht ende bij haer man begraven op Sinte Andriesdach. Wouter, die eerste van dyer name, heer Aelberts zoon, worde nae sijns vaders doot ende bij heer Dodo zijns ooms leven, als een rechte erffgename sijns vaders, die twalifste heere van Egmont ende hadde te wijve des graven dochter, want zij doetertijt noch geen hartoogen en waren van Gelre, een suster van graeff Otto van Gelre, ende was een zeer liefflijcke vrouwe ende heeten Clementia. Dese heer Wouter was een wonderlijck man, zeer haestich ende toornich van natuyere, maer goet te versoenen. Sijn gesten ende wonderlijcke feyten sijn bijnae onmoegelijck te schrijven. Hij was een lanck man van statuyre ende hadde ge een geluwen baert mit een gecrult hooft ende hij was alsoo haestich dat men hem noempde den Quaeden Wouter. Hij stelde hem terstont tegens den abt van Egmont dyen hij nyet ander plachte hieten dan een luyscappaert, noch hij woude oock zijn leen nyet versoecken van den abt als sijn voorvaderen gedaen hadde, maer ‘t ontnamp ‘t convent de thiende van den vissche op մ zee met noch sommige andere prevelegien van sijn voor-vaderen gegeven. In t jaer ons Heeren twaliff-hondert ende drye sterff graef Dierick, die twaliffste grave van Hollant, wyens vader Florentius met Godefrido van Bouillon ende andere Cristenen heeren te Jerusalem waren, en leyt in Anthiochien begraven. Dese graeff en liet geen soon achter ende sijn dochter Ada hadde getrout, alleen bij haer moeders consent, Lodovicum, den grave van Loon, ende deese [19] grave van Loo begeerde te zijn grave van Hollant. Maar heer Wouter van Egmont ende heer Philips van Wassenaer mit heer Willem van Teylingen en wouden dat nyet consenteeren ende hebben ontbooden heer Willem, die men heeten Sonder Lant, grave van Oistvryeslant, een broeder van graeff Dierick verseyt, want sij ende begeerde van geen vrouwe geregeert wesen. Dit hoorende, graeff Willem Sonder Lant quam met macht van volck in Zeelant daer hij ontfangen werde voor een graeve. Maer Lodewijck van Loo, dit vernemende, es met macht van volck tot Egmont gecoomen ende daer is dapperlijcken gevochten. Maer die graeff Lodovicus hadde de victoorie ende graeff Willem soude gevangen geworden hebben, maer worde gehevelt in een schip op de strant onder die harincknetten. Aldus dit.Aldus geschiede heeft heer Wouter van Egmont ende heer Philipus van Wassenaer geheell Hollant beset om de graeff van Loo daer uuyt te keeren, daer graeff Willem zeer blijde om was. Maer den graeff van Loo heeft tot hem gecregen den bisschop van Utrecht, den hartoge van Barbrant ende meer groote heeren ende hebben Hollant zeer verwoest. Ende die grave van Loo is selffs tot Egmont gecoomen ende heeft de dat dorpe noch de abdije geen schade gedaen. Maer hij heeft heer Wouters huys verbrant, waerom heer Wouter zeer toornich was. Ende hij, heer Wouter, heeft vrouw Ada, des graven huysvrouwe, gevangen ende tot een tot Leyden in een zeeckere bewaringe geseth. Ende daernae heeft heer Wouter van Egmont met alle sijn adherentenschandelijcken verdreven. Waerom graef. Sonder Lant gecoomen es met sijn huysvrouwe ende al sijn gesin tot Alcmaer ende heeft in մ laten hulden een rechtsuccesseur van graef Dierick, sijnen broeder, ende is alsoo geworden grave van Hollant, Seelant ende here van Vrieslant, waeraff hij heer Wouter van Egmont, die hem daertoe geholpen hadde, zeer hoochlijcken bedancte. Maer hij heeft hem dat naermaels qualijck geloont, als men noch hooren sall. In մ jaer ons Heeren twael twaliffhondert ende vijve zenden heer Franco, die vijffde abt van Egmont, die in Dyerick van Rietwijcx huys slyep, want sijn eygen huys was verbrant van den grave van Loon, մ volck om [20] heer Wouter van Egmont in Dyerick van Ryetwijcx huys te vermoorden, want de abt door quaden raet opgemaect was. Maer, alleen de abts volck quam, heeft Dierick van Rietwijck den eedelen heer Wouter van Egmont opgewect van den beede op den Heyligen Karsnacht hem te kennen geven dat hij gehoort hadde. Terstont es heer Wouter opgestaen zeer haestelijcken ende heeft zijn volck al tՠsamen in ‘t harnasch gedaen ende is den abts volck tegen gereden ende sij hebben zeer gevochten op den plaets die nyet meter-tertijt den Crijt heet. Ende de heer van Egmont heeft des abts volck geweldelijck gejaecht. Ende daerenboven heeft hij uuyt groote toornicheyt des abts moolen ende stellagie (die de grave van Hollant daer hadde) aengesteecken,’t welck den abt van Egmont den grave van Hollant geclaecht heeft, die hem beveynsde of ofte hij hem nyet aengetrocken en hadde en sweech all stille. Maer in մ zelffde jaer daeraen volgend op jaersavont quam graeff Willem Sonder Lant zelffs te paerde met grooter menichte van volck ende heeft den eedelen heer Wouter van Egmont zeer schandelijcken gevangen ende hebben hem genoomen uuyt Dierick van Rietwijcx riddershuys ende heeft hem gevangen gebrocht op ‘t huys te Hemskerck, ‘t welck een groote ondanckbaerheyt was van graeff Willem, want hij nyet en gedachtech en was die deucht die hem van den eedelen heere van Egmont geschiet was. Als Als heer Wouter nu aldus gevangen lach ende well naerstelijcken bewaert worde, soo es ‘t dat tot Egmont uuyt een huys sijn gecoomen vier broeders als Jan, Cornelis, Pieter ende Jacob. Die gebroederen als schilltboortige vroome mannen sijn gecoomen op Sinte Pontiaensnachte met bijlen, cuysen ende codden voor ‘t huys te Hemskercke ende sij hebben aldaer soo grooten misbaer ende rumoer gemaect in de nacht dat de waeckers op ‘t huys meende datter die heele werelt voor lach ende sij hebben elcx een veynster gesocht om een goet heencomen te mogen crijgen. Dit syende de broeders dat de waeckers vlooden, [21] hebben sij te veynsteren al t’saemen bijnae gelijcke ingecoomen ende hebben daer vijftien waeckers, die begeerden te vlyen, noch dootgeslagen. Ende hebben heure heere losgemaect ende in deesen selffden nacht tot Egmont gebracht. Ende heer Wouter heeft van dese vier gebroeders eedele mannen gemaect ende heeft haer namen ofte titulen gegeven. Als die eerste in de camere daer heer Wouter gevangen lach, gesprongen weeste, heeft hij hem genoempt Jacob van den Camere. Ende Jan die den bijll meest gebruyct hadde, Jan Bijll, heeft genoempt Jan Bijll. Ende Cornelis die zeer geclopt hadde, heeft hij genaempt Cornelis Clopper ende Pieter worde naer sijn cuys ofte codde genaempt Pieter Codden. Ende dese familie houden noch op huyden desen namen. Als graeff Willem dit hoorde, heeft hij zeer gram geweest ende heeft heer Wouter van Egmont veel dorpen benoomen ende oock zeer gemolesteert. Ende in ‘t zelffde jaer in de maent octobris es Franco die abt, die մ spell gerocktent hadde, gestorven. |
Die jonge heer Baerwout werd na zijn vaders dood de negende heer van Egmond. Deze was een uitzonderlijk devoot man, heilig van leven gelijk heer Steffanus de abt, zijn broeder. Deze heer Baerwout verkreeg van graaf Floris van Holland dat hij zijn leen met zijn nakomelingen zou mogen verzoeken aan de abt van Egmond. En dit deed hij uit grote devotie want hij had de abt, zijn broeder, en het convent zeer lief en hij was een beschermer en bewaarder van het klooster van Egmond. Deze godvruchtige heer had grote tweedracht met heer Hugo van Watersteen die zijn deugdzame werken zeer benijdde alzo dat hij hem begeerde te krenken aan zijn lijf en goed. Het is op een tijd gebeurd dat de heer van Watersteen gemaakt had een boos mens die de edele heer Baerwout in het geven van een brief doorsteken zou. Maar Cornelis, brouwer op de Hoef, had dit vernomen en heeft deze boef bespied en gevangen zijnde werd hij gepijnigd en heeft beleden hoe dat hij [16] de edele heer van Egmond doorstoken zou hebben. Maar de goede heer Baerwout heeft hem niet alleen vrijgelaten, maar heeft hem ook mede van het hoofd tot de voeten gekleed en heeft hem geld in zijn buidel gegeven. Watersteen heeft zich verwonderd van de goedheid van de edele heer van Egmond en heeft terstond pais en vrede aan hem gezocht, en bekende zijn eigen schuld. Deze heer Baerwout had tot wijf Resemonda, een dochter van de graaf van Vlaanderen waar hij drie zonen aan won, Albert, Dodo en Warboldo die alle tezamen ridders geslagen werden door graaf Floris van Holland. Deze goede heer Baerwout stierf in een slag geslagen bij het huis te Vronen in het jaar ons Heren elfhonderd en veertien toen hij eenentwintig jaren geregeerd had op de meidag. En vrouw Resemonda leefde een half jaar na haar man en stierf daar voor Aller Heiligen avond. In het jaar elfhonderd vierentwintig werd die Buurkerk van Egmond Binnen getimmerd. In het jaar elfhonderd en veertig stierf Jan van Tijden en was oud driehonderd eenenzestig jaren en was geweest een schildman van de grote Karel van Frankrijk. [in marge:] Welke naam hem gegeven was, alzo ik denk, vanwege zijn grote ouderdom. Ik denk ook dat van hem dit spreekwoord gekomen is wat men gewoonlijk zegt: ‘Jan, Jan vertrouw u op God.’ Deze Karel was keizer en genaamd keizer Charlemagne. (Karel de Grote) Heer Albert van die naam, de eerste en de oudste zoon van heer Baerwout, werd de tiende heer van Egmond. Hij was een kloek man [17] en een oorlogsman. Hij had tot wijf Antonette, de dochter van de graaf van Henegouwen. Deze heer had veel bloedige oorlogen tegen die felle Friezen die hij driemaal met zijn broeder Dodo en Warboldo uit het land dreef, waarom graaf Floris van Holland hem zeer liefhad en maakte hem stadhouder over geheel Holland. Maar het is gebeurd in de winter dat deze heer Albert, voor vermeld, kwam over het ijs in het jaar ons Heren elfhonderd achtenzestig om de Friezen te achtervolgen en zijn paard brak in het ijs en werd jammerlijk vermoord. Zijde dode lichaam werd naar Egmond gebracht en werd met meer edele heren die daarmede gebleven waren van graaf Floris en zijn broeders zeer droevig begraven toen hij die heerlijkheid van Egmond vierenvijftig jaren had geregeerd. Sommige menen dat deze heer Albert met Arnulph, graaf van Holland, op Winkelmade verslagen was, dan deze dwalen zoals ik hiermee bewezen heb. Toen nu de edele heer aldus verslagen was zo wilde de gemeente niet wachten op het baren van Antonette, de huisvrouw van heer Albert, maar hebben daarna jonkheer Dodo, heer Albert’ s broeder, gehuldigd, want in het land stond te deze tijd zeer kwalijk. Dodo, de derde van die naam, werd eendrachtig door die van Egmond tot de elfde heer van Egmond gemaakt. Sommige rekenen hem niet in de lijn en rechte stam en heer van Egmond. Nochtans alzo hij een gehuldigd heer was en heer Wouter, zijn broeders zoon, noch niet geboren was, zo behoort men hem mede onder die heren te stellen. Deze heer Dodo was een korte dikke man en had een grote buik met dikke benen. Hij was een lieflijk heer en een liefhebber der religie en mede een goede vriend van het convent van Egmond, alzo hij een advocaat van het convent van Egmond genoemd werd en een beschermer. Hij had mede een strijd tegen de Friezen daar Warbout, zijn broeder, in verslagen werd in het jaar elfhonderd negenenzestig de tweede mei. In hetzelfde jaar heeft hij gehoord dat Antonette, zijn broeders huisvrouw, was bevallen te Bergen in Henegouwen van een jonge zoon die Wouter genaamd werd, waarom heer [18] Dodo geen huisvrouw nam omdat die heerlijkheid van Egmond op zijn broeders zoon als rechte erfgenaam weer op versterven zou. Zulks dat deze heer Dodo stierf zonder wijf of kinderen in het jaar ons Heren twaalfhonderd op Sint Stevens dag en zeer oud was van jaren. Heer Wouter werd bij zijn levende lijve gehuldigd als de twaalfde heer van Egmond. In het jaar twaalfhonderd en een stierf Antonette en werd te Valencia begraven, haar hart werd naar Egmond gebracht en bij haar man begraven op Sint-Andries dag. Wouter, de eerste van die naam en de zoon van heer’ Albert, werd na zijn vaders dood en tijdens het leven van zijn oom heer Dodo als een rechte erfgenaam van zijn vader de twaalfde heer van Egmond. Hij had tot wijf de dochter van de graaf want zij waren toentertijd noch geen hertogen van Gelre, een zuster van graaf Otto van Gelre, en was een zeer lieflijke vrouw en heette Clementia. Deze heer Wouter was een wonderlijk man, zeer haastig en toornig van naturen, maar goed te verzoenen. Zijn verhalen en wonderlijke feiten zijn bijna onmogelijk te beschrijven. Hij was een lange man van statuur en had een gele baard met een gekruld hoofd en hij was alzo haastig dat men hem noemde de kwade Wouter. Hij stelde hem terstond tegen de abt van Egmond die hij niet ander plag te noemen dan een luizenkap, noch hij wilde ook zijn leen niet verzoeken van de abt zoals zijn voorvaderen gedaan hadden, maar ontnam het convent de tiende van de vissen op de zee met noch sommige andere privilegies die van zijn voorvaderen gegeven waren. In het jaar ons Heren twaalfhonderd en drie stierf graaf Dierick, die twaalfde graaf van Holland wiens vader Florentius met Godfried van Bouillon en andere Christenenheren te Jeruzalem waren en ligt in Antiochië begraven. Deze graaf liet geen zoon achter en zijn dochter Ada, was getrouwd Lodewijck, de graaf van Loon, alleen bij haar moeders toestemming, en deze [19] graaf van Loon begeerde graaf van Holland te zijn. Maar heer Wouter van Egmond en heer Philips van Wassenaer met heer Willem van Teylingen wilden dat niet bevestigen en hebben ontboden heer Willem die men Zonder Land noemde, graaf van Oost-Friesland, een broeder van graaf Dierick voorgezegd, want zij begeerden van geen vrouw geregeerd te wezen. Dit hoorde graaf Willem Zonder Land en kwam met macht van volk in Zeeland daar hij ontvangen werd voor een graaf. Maar Lodewijck van Loon vernam dit en is met macht van volk te Egmond gekomen en daar is dapper gevochten. Maar die graaf Lodewijck had de victorie en graaf Willem zou gevangen geworden zijn, maar werd geheveld in een schip op het strand en onder de haringnetten verborgen. Aldus geschiedde en heeft heer Wouter van Egmond en heer Philipus van Wassenaer geheel Holland bezet om de graaf van Loon daaruit te keren, daar graaf Willem zeer blijde om was. Maar de graaf van Loon heeft tot hem gekregen de bisschop van Utrecht, de hertog van Brabant en meer grote heren en hebben Holland zeer verwoest. En de graaf van Loon is zelfs tot Egmond gekomen en heeft dat dorp noch de abdij geen schade gedaan. Maar hij heeft heer Wouters huis verbrand waarom heer Wouter zeer toornig was. En hij, heer Wouter, heeft vrouw Ada, de huisvrouw van de graaf, gevangen en te Leiden in een zekere bewaring gezet. En daarna heeft hij heer Wouter van Egmond met al zijn aanhangers schandelijk verdreven. Waarom graaf Zonder Land gekomen is met zijn huisvrouw en al zijn gezin te Alkmaar en heeft zich in laten huldigen een rechte opvolger van graaf Dierick, zijn broeder, en is alzo geworden graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland waarvan hij heer Wouter van Egmond, die hem daartoe geholpen had, zeer hooglijke bedankte. Maar hij heeft hem dat later kwalijk beloond zoals men noch horen zal. In het jaar ons Heren twaalfhonderd en vijf zond heer Franco, de vijfde abt van Egmond die in Dierick van Rietwijk huis sliep want zijn eigen huis was verbrand van de graaf van Loon, het volk om [20] heer Wouter van Egmond in Dierick van Rietwijk’ s huis te vermoorden want de abt was door kwade raad aangespoord. Maar alleen het volk van de abt kwam en toen heeft Dierick van Rietwijk de edele heer Wouter van Egmond opgewekt van het bed op de Heilige Kerstnacht en gaf hem te kennen wat hij gehoord had. Terstond is heer Wouter zeer haastig opgestaan en heeft zijn volk alle tezamen in het harnas gedaan en is het volk van de abt tegemoet gereden en ze hebben zeer gevochten op de plaats die nu mettertijd het Krijt heet. En de heer van Egmond heeft het volk van de abt geweldig verjaagd. En daarboven heeft hij uit grote toorn de molen en stellage van de abt (die de graaf van Holland daar had) aangestoken wat de abt van Egmond beklaagde bij de graaf van Holland die hem veinsde alsof hij het hem niets aangetrokken had en zweeg geheel stil. Maar in hetzelfde jaar daaropvolgend op Nieuwjaarsavond kwam graaf Willem Zonder Land zelf te paard met grote menigte van volk en heeft de edele heer Wouter van Egmond zeer schandelijk gevangen en heeft hem genomen uit Dierick van Rietwijk ridders huis en heeft hem gevangen gebracht op het huis te Heemskerk. Dat was een grote ondankbaarheid van graaf Willem want hij was niet gedachtig de deugd die hem van de edele heer van Egmond geschied was. Toen heer Wouter nu aldus gevangen lag en zeer naarstig bewaard werd zo is het dat te Egmond uit een huis zijn gekomen vier broeders als Jan, Cornelis, Pieter en Jacob. Die gebroeders als schildboortige dappere mannen zijn gekomen op Sint Pontiaan nacht (13 januari) met bijlen, slagwapens en knuppels voor het huis te Heemskerk en zij hebben aldaar zo’n groot misbaar en rumoer gemaakt in de nacht dat de bewakers van het huis meenden dat er de hele wereld voor lag en zij hebben elk een venster gezocht om een goed heenkomen te mogen krijgen. Dit zagen de broeders dat de bewakers vloden en zijn [21] te venster alle tezamen bijna gelijk binnengekomen en hebben daar vijftien bewakers, die begeerden te vlieden, noch dood geslagen. En hebben hun heer los gemaakt en in dezelfde nacht naar Egmond gebracht. En heer Wouter heeft van deze vier gebroeders edele mannen gemaakt en heeft hen namen of titels gegeven. Zoals de eerste die in de kamer daar heer Wouter gevangen lag binnen sprong heeft hij hem genoemd Jacob van den Camere. En Jan die de bijl het meest gebruikt had heeft hij genoemd Jan Bijl. En Cornelis die zeer geklopt had heeft hij genoemd Cornelis Clopper en Pieter werd naar zijn knots of codde genoemd Pieter Codden. En deze families houden noch op heden deze namen. Toen graaf Willem dit hoorde is hij zeer gram geweest en heeft heer Wouter van Egmond veel dorpen benomen en ook zeer gemolesteerd. En in hetzelfde jaar in de maand oktober is Franco, de abt die het spel berokkend had, gestorven. |
Ende heer Wouter heeft sijn huys veel schoonder gemaect dan ‘t tevooren was ende heeft bij sijn huysvrouwe gewonnen een soone, dien hij Gerrit noempde, ende geen twee als sommige meenen. Hiernaer heeft hem heer Wouter ganselijcken tot vreede gegeven ende is gestorven an een cortse in ‘t jaer twaliff- hondert ende achte den xiiiien dach in september, als met heer Dodo, zijn oom, de heerlicheyt van Egmont xl jaeren geregeert hadde. Hij heeft het Heylich Graff mede in sijn leven versocht ende leyt tot Egmont begraven in die Buyrkercke ende Clementia sterff mede in մ zelffde jaer op Sinte Silvestersdach ende worde bij haren man begraven. Gerrit van dyer name, de eerste heer Wouters zoon, werde die darthienste heer van Egmont ende was een devoot geestelijck man ende nyet haestich gelijck sijn vaeder, maer zeer sacht van natuyere ende te wijve Sandrijn, des graven dochter van Nassau, daer hij bij wan Wouter, die naer hem heer worde, ende Lubertum, heer abt van Egmont, ende noch drye andere zoonen als Wouter de joncxste die ‘t Joncxste Kint genaempt werde, Arent ende Nicolaes van Egmont. Dese alle drye waren mede vroome burgeren ridderen ende hier quam een groot geslachte off in Hollant dat te lanck [22] soude vallen om te beschrijven. Maar Lubertus, den abt van Egmond, sterff in ‘t jaer XIIC ende XLXIII den vijffden augusty. Dese abt was de eerste die de mijter ende bisschopshabijte ontfinck ende hij en hij heeft gegeven uyt sijn eygen patrimonio dat die relegiosen altijt wijn souden drincken ende terwen- broot eeten souden ende hij was oock vice-cancellarius van graeff Willem van Hollant. Hij leyt begraven bij abt Steffanum die mede van den huyse van Egmont was. Ende heer Gerrit, sijn vader, is getrocken uuyt devotien om ‘t Heylich Graff te besoecken tot Jerusalem ende is onderwege gesturven als hij negen jaeren geregeert hadde ende worde in ‘t Heylich Lant begraven in ‘t jaer ons Heeren twaliffhondert ende zeventhien den twintichsten february ende vrou Sandrijn zes jaeren naer haer man den vijffden novembris ende leyt begraven tot Egmont in de Buyrkercke bij heer Wouter, haer mans vader. Wouter, die twee van dyer name, heer Gerrits zoone, worde die vierthienden heere van Egmont ende hadde tot een huysvrouwe Malesinam, des lantgraven dochter van Hessen, daer hij een soone bij wan die hyete Willem.Ende heer Wouter was een oprecht fijn jongelinck ende was zeer well gesien bij den grave van Hollant, maer hij was noch geen ridder geslagen, want hij sterff jonck in ‘t jaer ons [Heeren] twaliffhondert ende XXII den xxde may ‘t welck te beclagen is was ende hij werde met grooter rouwe begraven tot Egmont in die Buyrkerck als hij zeven jaeren geregeert. Ende vrouwe Melesina sterff in ԕt jaer XIIC ende XXXI ende leyt bij hem begraven. Willem, die eerste van dyer name, worde den xve heere van Egmont ende was een cloeck fris man die anders nyet en begeerde dan te oorloogen. Hij nam te wijve vrouw Badeloch die zeer schoon was, welcke hij ghenoomen heeft tegens sijne moeders wille ende was een dochter van den heere van Aemstell. Hij wan aen haer een dochter, die jonck sterff, genaempt Maria ende een zoon, Gerrit genaempt, die naer hem heer worde. Dese heer Willem was mede een devoet man ende hij gaff hem wederom onder den abt Lubertum sijn oom ende hij worde een vrient ende beschermer [23] van der abdije van Egmont ende een leenman des heyligen man Sint Aelbrecht. Dese heer dede fundeeren ende wijen een cappelle voor den huyse ende sloote van Egmont van den eerweerdigen bischop van Luyck, genaempt heer Harmen, in de eere van Sinte Catarina in մ jaer ons Heeren twaeliffhondert XXXI ende dede in dese capelle alle dagen misse. In ‘t jaer ons Heeren XXXIIII trock heer Willem met veell edele heeren naer Stadurgerlant, want de Stadurgers ongeloovich waren ende paus Clement hadde daer’t cruys opgerecht, ende daer worde dese edele ende doorluchtige heere naer veele groote schermutsinge verslagen in ‘t selffde jaer op den zeventhiende dach may. Ende sijn hart worde tot Egmont gebracht ende leyt in die cappelle begraven ende hadde thien jaeren geregeert. Ende vrou Badeloch sterff in ‘t jaer ons Heeren XIIC XLIIII den vijffden dach may ende leyt bij haer mans harte in de cappelle. Gerrit, die tweede van dier name, worde den zesthyenden heere van Egmont. Hij namp tot een huysvrouwe Elysabeth, des heeren dochter van Montfoort, want hij haer om haer zeer op haer versot was. Dese heer was mede een getrouwe vrient der abdije van Egmont ende hij hadde groote devotie totten heyligen man Sinte Aelbrecht wyens lichaem hij seer te visiteeren plach mit eedele offerhande. Hij wan bij sijn beminde huysvrouwe, die naer sijn vader noempde Willem, ende heeft twee maell dat Heylige Graff te Jerusalem versocht ende, als hij den tweeden maell zoude reysen, namp hij sijn huysvrouw ende sijn soon Willem mede, ende alles hij te Milanen quam ende souden naer Venetia trecken, es hij gelogeert geweest bij den hartooge van Milanen, dewelcke een schoone dochter hadde, Blancke Maria genaempt, die noch ongehylict was. Ende dese, merckende dat joncheer Willem Gerritszoon een schoon liefflijcken jongelinck was, es met sijnder lieffde ontsteecken geweest ende heeft dat den hartooge, haer vader, te kennen gegeven diewelcke heer Gerrit, jo[n]cheer Willems vader, hier affgesproocken heeft ende zij sijnt blijdelijck eens geworden ende hebben daer met malcanderen triumphe bruloft gehouden. Ende Blancke Marye es met haer gevaren om ‘t Heylich Graff mede te versoecken. Ende als sij nu met malcanderen daer geweest hadden ende wederom quamen, soo is ‘t gebeurt dat die patroon, dat es [24] opperste schipper van der geleye, wilden te Candien aenvaren om victualie te halen. Ende syet, in մ aencomen es de geleye in de haven gebroocken endende ‘t մ volck es verdroncken uuytgeseyt acht menschen. Joncheer Willem, heer Willem, heer Gerrits soone van Egmont, meynende dat sijn vader hem selven well helpen mochte, ende heeft zijn vrouw moeder ende met sijn huysvrouwe gebercht ende sijn vader is verdroncken, daer sij all tճamen om geschreyt ende om geweent hebben ende hebben hem met grooter rauwe begraven op Candien in ‘t minnebroedersclooster in ‘t jaer XIIC XLII den xxv den decembris als hij acht jaeren geregeert hadde. Willem, die tweede van dier name, als hij van ‘t Heylige Lant thuys quam, worde hij den xvii en heer van Egmont ende hadde te wijve Blancke Marya, des hartoogen dochter van Milanen. Dese heer was bij graeff Floris van Hollant als hij van heer Gerrit van Velsen, heer Harmen van Wouden, Gijsbrecht van Aemstell, Willem van Teylingen jammerlijcken verraden ende vermoort worde. Ende hij heeft oock met den Kennemers dese verraders gevangen ende heeft dat huys te Muyden ende te Cronenburch, die heer Gerrit van Velsen toe-quamen, nedergeworpen. Graeff Floris van Hollant hadde dese heer Willem altijt zeer lieff ende hadde hem gemaect stadthouder van Hollant, Zee-lant ende Vrieslant ende heeft hier bryeven affgegeven St. tՠSinte Aelbrechtsberch anno XIIC LXXXIII. Dese deurluchtige heere heeft geteelt bij sijn huysvrouwe Blancke Maria, die men oock mede Ada van Milanen noempde, Gerrit, die naer hem heere worde, ende twee dochteren, Alijt, die getrout heeft die eedele heer Jacob van Lichtemburch, ende Marya, die getrout heeft heer Heyndrick van Borssele. In dese tijde is ‘t gebeurt anno XIIC XCVI als datter is geweest een reuse genaempt Claes van Kyeten, gebooren van Sparwoude ende die was al soo groot dat die grootste man in Hollant onder sijn armen mochte deurgaen. Hij hadde schoenen dat vijff gemeene mannen haer voeten daer gelijcken mochten insteecken. Die vrauwen ende die kinderen waeren zeer vervaerd voor hem, want sij hem nyet van vooren dorsten aensyen. Heer Willem van Egmont heeft [25] heeft desen Claes van Kieten opgenoomen ende ‘t մ jaer ons Heeren XIIC XCVI, als heer Willem met heer Heyndrick, burchgrave tot Leyden, heer Dierick van Brederoede ende die abt van Egmont in Engelant trocken, heeft heen hij hem medegenoomen, daer hem die Engelsche zeer aff verwonderden. Ende dese vier heeren zijn van den connuck van Engelant, Eduwaert, zeer vryendelijcken ontfangen ende zij hebben joncheer Jan, graeff Floorisz. zoon van Hollant (1) des conincx Edewaerts dochter getrout hadde. Hij es gehult hiernaer grave van Hollant, Zelant ende heere van Vryeslant ende hij sterff corts daernae tot Haerlem sonder kinderen endeմ graefschap van Hollant sterff aen den graeve van Henegauwe. Heer Willem van Egmont, zeer out wesende, dede sijn soon, heer Gerrit, hulden voor een heere van Egmont ende hij is gesturven in ‘t jaer XIIIC ende viere als hij vier ende ‘t sestich jaeren die heer etc van Egmont geregeert hadde, den xxix en marty ende worde in de abdije tot Egmont begraven. Ende vrou Ada, die in Italyen Blancke Maria heeten, sterffs in den jare twaeliffhondert zes ende ‘t negentich voor haer man ende sij besprack ‘t convent van Egmont, daer sij begraven leyt, een pont vlaems ‘s jaers eeuwige renten. Gerrit, de darde van dier name, worde die achthiende heere van Egmont ende hij en was nyet meer dan negendalve jaer heer, want hij jonck sterff. Hij hadde te wijve Elisabeth, des heeren dochter van Strenen, daer hij bij wan drye soonen joncheer Willem, joncheer Wouter ende joncheer Nicolaes, alle drye ridders ende de sommige meenen dat desen heer Gerrit vr sijn vader sterff, ende de sommige seggen dat hij bij sijn vaders levent gehult worde, te weten een halff jaer voor heer Willem sterff. Ende is մ alsoo dat hij voor zijn vader gestorven is, zoo en behoort men hem niet te tellen onder de heeren van Egmont. Het was een onversaecht vrolick man, hij sterff haestelijck in ‘t jaer ons Heeren [26] darthienhondert ende twaliff, den darden dach july ende worde tot Egmont in de abdije begraven bij sij[n] huysvrouwe. Willem, die darde van dier name, worde den xix en heere van Egmont ende hadde te wijve Margrietam, des graven dochter van Blanckenheym, daer hij geen kinderen aen en wan, want sij onvruchtbaer was. De sommige willen seggen dat heer Wouter, hiernaer geschreven, een soone was van heer Willem. Dese heer Willem was zeer genadich ende barmhartich alsoo dat hij sonderlinge geen oorloge en hadde in sijn leven, maer hij regeerde մ lant in grooter vreden. Op desen tijt was Egmont schoonder ende beter dan eenige stadt in Hollant ende daer woonden oock veele edele ridderen ende schiltmannen, als te weten Jan van Renesse, Heyndrick Crevel, Cornelis van Sonnevelt, Warnaer van Raephorst, Adriaen van Rietwijck, Claes Banjaert, dewelcke al tՠsamen rijcke edele joncheeren waren. Ende die Coddens, Bijls, Cloppers ende Camers worden oock onder die welgebooren mannen gereeckent. Ende in ‘t jaer ons Heeren XIIIC XII den darden july sterff heer Willem, joncheer ende niet ridder, als hij acht jaeren geregeert hadde ende leyt tot Egmont in de abdije begraven. Het oude boeck, daer dese uuytgenoomen sijn, is in’t lese- blat zoo seer verduystert ende gereten van ouderdom alsoo datter alle dynck dinck nyet perfectelijcken van desen heer Willem ende vrou es mach lesen, sulcx dat men niet seecker en weet of Wouter hiernaer volger sijn soone ofte broeder was. Wouter, die darde van dyer name, word die twintichste heere van Egmont naer heer Willem, sijn vaders ofte broeders doot. Hij was een vreetsaem heere gelijck heer Willem van Egmont. Hij en conde hem met geen strijden ende oorloogen behelpen. D’welck een bederfenisse van Egmont was want in ‘t XIIIC ende XV sijn die Vriesen geweldelick overgecomen ende als heer Wouter vluchte tot Haerlem, hebben sij Egmont met die Hoeff tot den gront toe affgebrant, ‘t welck een eeuwige schade was voor t lant van Egmont. Want nae dese brant zoo sijn dese [27] voorgenoemde mannen bijnae met alle die rijckdomme[n] uuyt Egmont gevaren om tot Haerlem ofte tot Leijden te woonen. Dese heer Wouter hadde te wijve vrou Beaxtricx, des hartogen dochter van Durtuchem uuyt Schotlant, daer hij aen wan enen soone, joncheer Jan, die naer hem heer worde ende was een vroom jongelinck. Ende heer Wouter sterff in grooter tribulatie de anno XIIIC ende XXI den darden decembris, als hij negen jaeren geregeert hadde. Ende is die laetste heere die tot Egmont inde abdije begraeven is ende vrou Beaxtricx sterff twee jaeren naer haer man ende leyt bij hem begraeven aen de noortsijde van den kerck. In մ jaer ons Heeren XIIIC ende XLVII worde tot Egmont een kint gebooren met een hooft, vier armen, vier beenen. |
En heer Wouter heeft zijn huis veel mooier gemaakt dan het tevoren was en heeft bij zijn huisvrouw gewonnen een zoon die hij Gerrit noemde en geen twee zoals sommigen menen. Hierna heeft hem heer Wouter ganselijk tot vrede overgegeven en is gestorven aan een koorts in het jaar twaalfhonderd en acht de 14de dag in september, toen hij met heer Dodo, zijn oom, de heerlijkheid van Egmond 40 jaren geregeerd had. Hij heeft het Heilig Graf mede in zijn leven bezocht en ligt te Egmond begraven in de Buurkerk en Clementia stierf mede in hetzelfde jaar op Sint Silvester dag en werd bij haar man begraven. Gerrit van die naam, de eerste zoon van heer Wouter, werd de dertiende heer van Egmond en was een devoot geestelijke man en niet haastig gelijk zijn vader, maar zeer zacht van naturen. Hij nam tot wijf Sandrijn, de dochter van de graaf van Nassau, daar hij bij won Wouter die na hem heer werd en Lubertus, heer abt van Egmond en noch drie andere zonen als Wouter de jongste, die het jongste kind genoemd werd, Arent en Nicolaes van Egmond. Deze alle drie waren mede vrome burger ridders en hier kwam een groot geslacht van in Holland dat te lang [22] zou vallen om te beschrijven. Maar Lubertus, de abt van Egmond, stierf in het jaar 1248 de vijfde augustus. Deze abt was de eerste die de mijter en bisschopshabijt ontving en hij heeft uit zijn eigen erfgoed gegeven dat de religieuzen altijd wijn zouden drinken en tarwebrood eten en hij was ook vicekanselier van graaf Willem van Holland. Hij ligt begraven bij abt Steffanus die mede van het huis van Egmond was. En heer Gerrit, zijn vader, is getrokken vanwege devotie om het Heilig Graf te bezoeken te Jerusalem en is onderweg gestorven toen hij negen jaren geregeerd had en werd in het Heilig Land begraven in het jaar ons Heren twaalfhonderd en zeventien de twintigste februari, vrouw Sandrijn zes jaren na haar man de vijfde november en ligt begraven te Egmond in de Buurkerk bij heer Wouter, de vader van haar man. Wouter, de tweede van die naam, heer Gerrits zoon, werd de viertiende heer van Egmond en had tot een huisvrouw Malesina, de dochter van de landgraaf van Hessen, daar hij een zoon hij won die Willem heette. En heer Wouter was een oprecht fijne jongeling en was zeer goed gezien bij de graaf van Holland, maar hij was noch geen ridder geslagen want hij stierf jong in het jaar ons Heren twaalfhonderd en vierentwintig de 20ste mei wat te beklagen is en hij werd met grote rouw begraven te Egmond in de Buurkerk toen hij zeven jaren geregeerd had. En vrouw Melesina stierf in het jaar 1231 en ligt bij hem begraven. Willem, de eerste van die naam, werd de 15de heer van Egmond en was een kloeke frisse man die niets anders begeerde dan te oorlogen. Hij nam tot wijf vrouw Badeloch die zeer mooi was welke hij genomen heeft tegen zijn moeders wil en ze was een dochter van de heer van Amstel. Hij won aan haar een dochter die jong stierf, genaamd Maria, en een zoon, Gerrit genaamd die na hem heer werd. Deze heer Willem was mede een devoot man en hij begaf hem wederom onder de abt Lubertus, zijn oom, en hij werd een vriend en beschermer [23] van de abdij van Egmond en een leenman der heilige man Sint Albertus. Deze heer liet funderen en wijden een kapel voor het huis en slot van Egmond door de eerwaardige bisschop van Luik, genaamd heer Harmen, in de eer van Sint Catharina in het jaar ons Heren twaalfhonderd 31 en deed in deze kapel alle dagen een mis. In het jaar ons Heren 1234 trok heer Willem met veel edele heren naar Stadurgerland omdat de Stadurgers (Straatsburg?) ongelovig waren en paus Clement had daar het kruis opgericht en daar werd deze edele en doorluchtige heer na vele grote schermutselingen verslagen in hetzelfde jaar op de zeventiende dag van mei. En zijn hart werd naar Egmond gebracht en ligt in de kapel begraven en had tien jaren geregeerd. En vrouw Badeloch stierf in het jaar ons Heren 1264 de vijfde dag van mei en ligt bij haar mans hart in de kapel. Gerrit, de tweede van die naam, werd de zestiende heer van Egmond. Hij nam tot een huisvrouw Elisabeth, de dochter van de heer van Montfoort, want hij was op haar zeer verzot. Deze heer was mede een getrouwe vriend der abdij van Egmond en hij had grote devotie tot de heilige man Sint Albertus wiens lichaam hij zeer te visiteren plag met edele offerhanden. Hij won bij zijn beminde huisvrouw een zoon die hij naar zijn vader Willem noemde en heeft tweemaal dat Heilige Graf te Jeruzalem bezocht en toen hij de tweede maal zou reizen nam hij zijn huisvrouw en zijn zoon Willem mede en toen hij te Milaan kwam en naar Venetië zou vertrekken logeerde hij bij de hertog van Milaan die een mooie dochter had, Blancke Maria genaamd, die noch niet getrouwd was. En deze, bemerkte dat jonkheer Willem, de zoon van Gerrit, een mooie lieflijke jongeling was en is met zijn liefde ontstoken geweest en heeft dat de hertog, haar vader, te kennen gegeven die heer Gerrit, jonkheer Willems vader, hiervan gesproken heeft en zij zijn het blijde eens geworden en hebben daar met elkaar triomfantelijke bruiloft gehouden. En Blancke Maria is met hen gereisd om het Heilig Graf mede te bezoeken. En toen zij nu met elkaar daar geweest waren en wederom kwamen zo is het gebeurd dat de patroon, dat is [24] opperste schipper van de galei, te Kreta wilde aanvaren om levensmiddelen te halen. En zijn bij het aankomen is de galei in de haven gebroken en al het volk is verdronken uitgezonderd acht mensen. Jonkheer Willem, heer Willem, heer Gerrits zoon van Egmond, meende dat zijn vader zichzelf wel helpen mocht en heeft zijn vrouw moeder en met zijn huisvrouw geborgen en zijn vader is verdronken daar zij allen tezamen om geschreid en om geweend hebben en hebben hem met grote rouw begraven op Kreta in het minnebroeders klooster in het jaar 1262 de 25ste december toen hij acht jaren geregeerd had. Willem, de tweede van die naam, toen hij van het Heilige Land thuiskwam werd hij de 17de heer van Egmond en had tot wijf Blancke Maria, de dochter van de hertog van Milaan. Deze heer was bij graaf Floris van Holland toen hij van heer Gerrit van Velsen, heer Harmen van Wouden, Gijsbrecht van Amstel en Willem van Teilingen jammerlijk verraden en vermoord werd. En hij heeft ook met de Kennemers deze verrader gevangen en heeft dat huis te Muiden en te Croonenburg, die heer Gerrit van Velsen toekwamen, neergeworpen. Graaf Floris van Holland had deze heer Willem altijd zeer lief en had hem gemaakt stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland en heeft hier brieven van gegeven te Sint Aalbrechtsberg (bij Haarlem) anno 1283. Deze doorluchtige heer heeft geteeld bij zijn huisvrouw Blancke Maria, die men ook mede Ada van Milaan noemde, Gerrit die na hem heer werd, en twee dochters, Alijt die getrouwd heeft de edele heer Jacob van Lichtemburch en Maria die getrouwd heeft heer Heyndrick van Borssele. In deze tijd is het gebeurd anno 1296 dat er geweest was een reus genaamd Claes van Kieten, geboren van Spaarnwoude en die was al zo groot dat de grootste man in Holland onder zijn armen mocht doorgaan. Hij had schoenen dat vijf gewone mannen hun voeten daar gelijk in mochten steken. Die vrouwen en de kinderen waren zeer bang voor hem want ze hem niet van voren durfden aan te zien. Heer Willem van Egmond heeft [25] deze Claes van Kieten opgenomen en in het jaar ons Heren 1296 toen heer Willem met heer Heyndrick, burggraaf van Leiden, heer Dierick van Brederode en de abt van Egmond in Engeland trokken en heeft hij hem meegenomen waarvan zich de Engelsen zeer verwonderden. En deze vier heren zijn van de koning van Engeland, Eduard, zeer vriendelijk ontvangen en zij hebben jonkheer Jan, graaf Floorisz. van Holland (1) laten trouwen met de konings dochter van Eduards dochter. Hij is hierna gehuldigd als graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland en hij stierf kort daarna te Haarlem zonder kinderen en het graafschap van Holland verstierf aan de graaf van Henegouwen. Heer Willem van Egmond die zeer oud was liet zijn zoon, heer Gerrit, huldigen voor een heer van Egmond en hij is gestorven in het jaar 1304 toen hij en vierenzestig jaren als heer etc. van Egmond geregeerd had de 29ste maart en werd in de abdij te Egmond begraven. En vrouw Ada die in Italië Blancke Maria heette, stierf in het jaar twaalfhonderd zesennegentig voor haar man en zij gaf het convent van Egmond, daar zij begraven ligt, een pond Vlaams (?) per jaar eeuwige renten. Gerrit, de derde van die naam, werd de achtste heer van Egmond en hij was niet meer dan negen en een half jaar heer want hij stierf jong. Hij had tot wijf Elisabeth, de dochter van de heer van Strenen daar hij bij won drie zonen, jonkheer Willem, jonkheer Wouter en jonkheer Nicolaes, alle drie ridders en sommige menen dat deze heer Gerrit vr zijn vader stierf en sommige zeggen dat hij bij zijn vaders leven gehuldigd werd, te weten een half jaar voor heer Willem stierf. En is het alzo dat hij voor zijn vader gestorven is zo behoort men hem niet te tellen onder de heren van Egmond. Het was een onversaagd en vrolijk man, hij stierf haastig in het jaar ons Heren [26] dertienhonderd en twaalf, de derde dag van juli en werd te Egmond in de abdij begraven bij zijn huisvrouw. Willem, de derde van die naam, werd de 19de heer van Egmond. Hij had tot wijf Margrieta, de dochter van de graaf van Blankenheim daar hij geen kinderen aan won want ze was onvruchtbaar. Sommige willen zeggen dat heer Wouter, hierna geschreven, een zoon was van heer Willem. Deze heer Willem was zeer genadig zodat hij geen bijzondere oorlog had in zijn leven, maar hij regeerde het land in grote vrede. Op deze tijd was Egmond mooier en beter dan enige stad in Holland en daar woonden ook vele edele ridders en schildknapen als te weten; Jan van Renesse, Heyndrick Crevel, Cornelis van Sonnevelt, Warnaer van Raephorst, Adriaen van Rietwijck, Claes Banjaert, die alle tezamen rijke edele jonkheren waren. En die Coddens, Bijls, Cloppers en Camers werden ook onder de welgeboren mannen gerekend. En in het jaar ons Heren 1312 de derde juli stierf heer Willem, jonkheer en geen ridder, toen hij acht jaren geregeerd had en ligt te Egmond in de abdij begraven. Het oude boek waar dit uit genomen is is in het blad zo zeer verduisterd en verkruimeld van ouderdom alzo dat er alle dingen niet perfect van deze heer Willem en zijn vrouw te lezen zijn, zulks dat men niet zeker weet of Wouter die hierna volgt zijn zoon of broeder was. Wouter, de derde van die naam, werd de twintigste heer van Egmond na heer Willem, zijn vaders of broeders dood. Hij was een vreedzame heer gelijk heer Willem van Egmond. Hij kon hem met geen strijden en oorlogen behelpen. Wat een bederf van Egmond was want in 1315 zijn de Friezen geweldig overgekomen en toen heer Wouter naar Haarlem vluchtte hebben zij Egmond met de Hoef tot de grond toe afgebrand wat een eeuwige schade was voor het land van Egmond. Want na deze brand zo zijn deze [27] voorgenoemde mannen bijna met alle de rijkdommen uit Egmond gegaan om te Haarlem of te Leiden te wonen. Deze heer Wouter had tot wijf vrouw Beatrix, de dochter van de hertog van Durtuchem (Dunfermline?) uit Schotland daar hij aan won een zoon, jonkheer Jan, die na hem heer werd en was een vrome jongeling. En heer Wouter stierf in grote tegenspoed anno 1321 de derde december toen hij negen jaren geregeerd had. En is de laatste heer die te Egmond in de abdij begraven is. Vrouw Beatrix stierf twee jaren na haar man en ligt bij hem begraven aan de noordzijde van de kerk. In het jaar ons Heren 1347 werd tet Egmond een kind geboren met een hoofd, vier armen en vier benen. |
(1) in marge: uit Engeland gebracht in Zeeland toen hij;
Jan, die eerste van dier name, worde naer Wouter, zijns vaders doot, den xxi en heere van Egmont. Hij was een vroom, onversaecht heere. Hij timmerde ende repareerde Egmont wederom naer sijn vermogen, maer nyet soo schoon als մ van te vooren geweest hadde. In sijn tijt stont op ‘t vermaeledijde spell ofte partije van Hoecx ende Cabeliaus tot een bederffenisse des gemeene lants. Dese edele ende vroome heere Jan van Egmont troude tot een beder huysvrouwe een eenige leendochter van den edele heere van Iselsteyn, Jolentam ofte Giuda, wyens dochter geheeten Maria, een dochter van heer Guido, broeder van heer Jan van Heenegouwe. Ende dese heer Guido worde naer sijns huysvrouwen doot bisschop van Utrecht. Ende hij was mede geroepen tot den generale consilium in Viennoys van den paeus Clement die vijffde ende overmits des coonincx van Vranckrijcx middelen ende sijn broeders Jan, grave van Heenegouwe, Hollant, Zeelant etc. Soo gaff hem den paus de cardinaelshoet die heer Guido ontseyde. Hij sterff in ‘t jaer XIIIC ende viere de xxviii en july juny, ende sij eenige dochter Maria gestorven sijnde, is die heerlicheyt gestorven op joffrouw Guida, heer Jan van Egmont huysvrouwe subscripsit. Als die dulle graeff Willem van Hollant het lant regeerde, esser een groote distractie ende discort tusschen hem ende Margriete van Beyeren [28]geresen, zijn vrouw moeder, want Margriete van Beyeren begeerde dat graeff Willem, haer sijn soon, haer jaerlijcks soude opbrengen tot haer taeffel xvm France croonen, ‘t welck graeff Willem onmogelijck was te doen. Aldus is tusschen die moeder ende ‘t kint grooten oorloch opgestaen ende in ‘t jaer XIIIC een ende vijftich hebben sij malcanderen slach gelevert in Seelant, daer die moeder victorie hadde. Ende graeff Willem is zeer bedruct gecomen bij heer Jan van Egmont ende heere tot IJselsteyn om hulp. Ende heer Jan, van barmhartheyt hebbende mit graeff Willem, heeft sijn moeder wederomme een oorloch opgeseyt. In ‘t selve jaer op Sinte Maertensdach in de zoomer is daer geschiet alsoo bloedigen slach te scheepe op die Mase, dat desgelijcx voor noch naer in Hollant noyt gesyen ofte gehoort en is. Als dese slach geschiede, worde omtrent Egmont gesien ruyters te paerde in de lucht tegens malcanderen vreeselijck steecken In desen slach hadde graeff Willem de victorye, meest deur hulpe van den heere van Egmont. Ende Margrieta is gevlucht in Engelant tot haer suster de coninginne, ende hier worden veell heeren gevangen, bijsonder de heere van Brederode, die tegens den graeff Willem geweest hadde. Nae desen slach ende vloyde de Mase in drye drye dagen nyet dan root bloet. Door dese victorye worde heer Jan van Egmont ende Iselsteyn zeer verheven ende hij heeft gewonnen aen sijn huysvrouwe Guiote vijff zoonen ende ses dochteren. Die eerste soon, Arent, die nae sijn doot heer worde. Die tweede, joncheer Jan, die te wijve nam joffrouw Wilhelmina, vrouwe van Waterinck, ende hij sterff vijff jaer voor heer Jan, sijn heer vader. Die darde hiete Gerrit ende van desen sijn gecomen die heeren van Naeltwijck die nu sijn. Die vierde hiete Willem ende was heer van Soetermeer ende liet achter Jan ende Arent. Die vijffde hiete Aelbrecht ende was cononick tot Utrecht ad Sanctum Mariam. Die eerste dochter, Lucretia genaempt, troude die heer van Vianen, daer hij aen wan drie dochteren. Die outste troude die heere van der Veer, die andere die heer van Brederode Walraven, [29] die darde de heere van Nieurode. Die tweede dochter, Barta, troude de heere van Culenbuch Culenburch ende dese teelde bij haer man negen kinderen, daer heer Sweer, bisschop tot Utrecht, een off was. Die darde dochter troude die burchgrave tot van Leyden, heere van Wassenaer. Die vierde, Catrina, troude n[iet]. Die vijffde, Anthonia, was een clarisse t[e] ‘s Hertogenbossche. Die jongste etc. debet plus adesse. Hiernaer heeft dese edele heere Jan van Egmont een strijt gehadt tegens de heere van Beunschoten ende beleyde oock ‘t huys die Nieuvelt als men in de cronycke van Hollant soecken mach, want daer op ‘t het lancxste verhaelt is. Dit geschiet sijnde, heeft hij gesticht een clooster tot IJselsteyn van Sinte Barnardus oorden, dat hij rijckelijcken begaeft heeft met sijn eygen renten. Ende hij is gestorven in մ jaer ons Heeren XIIIC մ seventicvh den xxvii en dach in december als hij negenendeveertich jaer geregeert hadde. Ende leyt bij sijn huysvrouwe tot Iselsteyn begraven ende was altijt een victorieus heer Arent, die eerste van dier name, worde naer sijn vaders doot die twee ende twintichste heere van Egmont ende hadde te wijve vrouw Jolentam, des graven dochter van Limmegen op den Rijn, daer hij twee soonen bij wan als Jan ende Willem. Dese was een wonderlick man ende heeft veell goets gedaen in sijn leven. Noch soe heeft hij den genen geweest die eenen graft heeft doen schieten om ‘t huys tՠEgmont ende een nyeuwe vaert om tot Alcmaer te varen. Hij heeft oock ‘t dorp van Egmont oock seer merckelicken doen verbeteren. Ende hij heeft het capelle, dat heer Wallengier doen maecken hadde voor ‘t huys t’ Egmont, affgebroocken ende heeft daer een schoonder doen maecken. Ende hiernaer is hij gerust in ‘t jaer ons Heeren XIIIIC ende negen den eersten dach in aprill. Als hij gerust was es hij tot IJselsteyn begraven. Ende vrou Jolenta sterff in մ jaer XIIIIC XXXIII de xxviii en aprilis ende hebben beyden een Latijns epitaphum over haer graff. [30] Jan, die tweede van dier name, worde dee xxiie heere van Egmont. Hij hadde te wijve de schoone vrouw Maria van Arckel, wyens moeder Johanna geheeten was, een zuster van den doorluchtigen hartooge Reynout van Gelre, daer heer Jan van Egmont aen wan twee soonen als Aert ende Willem. Dese heer Jan van Egmont hadde veell oorloogen ende strijden in sijn leven daer hij groote victorie ende eer in vercreech. Op dese tijt was hartoch Willem van Beyeren grave van Hollant, die een wreet vel heer he was. Hij sette hem van joncx op tegen heer Aelbert van Beyeren, sijnen vader. Hij benijde oock zeer ‘t welvaren van de edele heeren in Hollant. Hij benamp oock մ meeste de heere van Wassenaer ‘t meeste recht dat hij hadde binnen der stede van Leyden. Hij dede oock vangen den edelen heer Jan van Arckell, die hij thien jaren in die gevanckenis hiell. Hij seyde oock den heere van Egmont verraderye over een oorsaecke soeckende om dese edelen heere mede te krencken ende heeft hem ontboden te hove te comen, maer de heere van Egmont, wel wetende zijn valsche gront, es met Heyndrick van Rietwijck ende met tweehondert gewapende knechten tot Iselsteyn getrocken, daer joncheer Willem, sijn zoon, ende vrouw moeder waren. Die graeff van Hollant, zyende dat heer Jan van Egmont nyet en compareerde, heeft alle ‘t goet van den heerevan Egmont doen toeslaen ende hij is selve terstont in persoone in met macht van volck gereyst voor ‘t stedeken van Iselsteyn, maer als hij ‘t nyet winnen en mochte, zoe is daer zoen gemaect op dese conditien, dat heere Jan van Egmont zoude jaerlicx daer aff hebben iim oude schilden ende joncheer Willem zoude hebben zeshondert croonen ende vrouwe Jolenta viic croonen. Dit aldus geschiet wesende in ‘t jaer XIIIICen de XVI es corts daernae graeff Willem van Beyeren als t Godt gelieffde) gestorven ende geen zoonen achtergelaten. Ende es vrou Jacoba, sijn eenige dochter, geworden gravinne van Hollant, Zeelant ende vrou van Vrieslant. Als dan die edele heer Jan van Egmont ende joncheer Willem, zijn broeder, hoorende dat Willem van Beyeren, grave van Holland, gestorven was, soo zijn sij met vromicheyt gecomen ende hebben die stede van IJselsteyn weder gewonnen ende [31] gerecupereert als haer vaderlicke erff. Maer die heeren van vrouw en van Jacoba hebben dit stedeken gegeven die van Utrecht, die welcke op ‘t zelffde jaer op ‘t Sinte Pieter- ende Pouwelsdach dit stedeken te gront toe hebben gedestrueert ende dit bleeff aldus leggen ter tijt toe dat Carel van Bourgoingen grave van Hollant worde. In մ jaer duysent vierhondert ende seventhien heeft daer een groote strijt geweest bij Gorcum tusschen joncheer Willem, heer Jans zoon van Arckel, die gevangen was ende vrou Jacoba, daer joncheer Willem verslagen worde. Ende die heerlicheyt van alle ‘t lant van Mechelen met alle der heeren goet van Arckel sterff op ‘t huys van Egmont. In desen slach worde oock gevangen die heere van Egmont, van die van Utrecht, maer als sij heer Jans van Egmont wonderlijcke beleeftheyt wel deursien hadden, hebben sij hem met grooter eeren wederom tot Egmont gebrocht. [in marge: Die hertoch van Geldre heeft her hartoch van Geldre in ‘t belegh van Tiele bij consent sijner steden ende ondersaten ten ewige dagen overgegeven der Konincklijcke Majesteit ende sijne nacomelinge anno MDXXVII.] In ‘t jaer ons Heeren XIIIIC ende XXIII sterff haestelijck heer Reynout, hartoge van Gelre. Ende ‘t hartoochdom van Geldre, van Gulick,’t graefschap van Zutphen mitte heele erff van den voors. Reynout es gestorven op de voors. Maria, huysvrouwe van den voors. heer Jan van Egmont ende haer beyder zoonen. Joncheer Aernout es geworden hartoge van Geldre, Gulick ende grave van Supthen. Ende, want den jongen Aernout noch jonck was, regeerde heer Jan van Egmont dat lant als een warachtich voocht ende monboir van sijn zoon ter tijt toe dat hij tot sijn zeven jaren gecomen was. Desen selffden Aern[ou]t van Egmont, hartoge van Gelre [32] etc., namp te wijve des hartogen dochter van Cleve, daer hij bij wan twee soonen ende drye dochteren. Als Adolph die naer hem hartoch worde ende Willem, die jonck sterff, Caterina, die mede maecht was, sterff, Maria worde coninginne van Schotlant, Margarieta worde hartoginne van Beyeren. Ende als Aernout nu hartoge was geworden, joncheer Willem, sijn broeder, heere van Egmont naer sijns vaders doot. Hiernaer stichte heer Jan tot Egmont op de Hoeve, als dat oude cappelleken afgebroocken, een collegium van zes canonicken, die hij begaeffde met sijn eygen goet. Ende hij was all sijn levent een goet deuchdelijck prince ende als hij ten oorloch quam, droech hij een gordel van silveren bellen om sijn lijff om dat men hem kennen souden, want hij was van alle crijchsluyden om sijn deucht zeer bemint. Daerom hiete hij heer Jan mette bellen. Als hij gram was, zoo stont sijn haer op sijn hooft recht overeynde. Ende hij sterff in ‘t jaer XIIIIC ende LI als hij met grooter eeren twee ende veertich jaeren geregeert hadde den vierden january ende leyt in sijn canonisye (die hij selffs gesticht hadde heeft) begraven. Wiens graff heer Jan, die eerste grave van Egmont, een schoonen metalen tombe dede overmaecken. Ende vrouwe Maria van Arckel, sijne huysvrouwe, sterff voor hem anno XIIIIC ende XV den xviiien july |
Jan, de eerste van die naam, werd na de dood van Wouter, zijn vader, de 21ste heer van Egmond. Hij was een vroom, onversaagd heer. Hij timmerde en repareerde Egmond wederom naar zijn vermogen, maar niet zo mooi zoals het van tevoren geweest was. In zijn tijd stond op het vermaledijde spel of partij van Hoekse en Kabeljauwse tot een bederf van het gehele land. Deze edele en vrome heer Jan van Egmond trouwde tot een huisvrouw Jolenta of Giuda, een enige leendochter van de edele heer van IJsselstein, wiens dochter geheten was Maria, een dochter van heer Guido, broeder van heer Jan van Henegouwen. En deze heer Guido werd na de dood van zijn huisvrouw bisschop van Utrecht. En hij was mede geroepen tot het generale concilie in Wenen van de paus Clement die vijfde en vanwege de koning van Frankrijk en zijn broeder Jan, graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland etc. Zo gaf hem de paus de kardinaalshoed die heer Guido weigerde. Hij stierf in het jaar 1304 de 28ste juni en zijn enige dochter Maria is gestorven en zo is de heerlijkheid verstorven op juffrouw Guida, de huisvrouw van heer Jan van Egmond voor beschreven. Toen de dolle graaf Willem van Holland het land regeerde is er een grote vervreemding en tweedracht tussen hem en Margriet van Beieren [28] gerezen, zijn vrouw moeder, want Margriet van Beieren begeerde dat graaf Willem, haar zoon, haar jaarlijks zou opbrengen tot haar tafel 15 000 Franse kronen wat graaf Willem onmogelijk was te doen. Aldus is tussen de moeder en het kind grote oorlog ontstaan en in het jaar 1351hebben zij elkaar slag geleverd in Zeeland daar de moeder victorie had. En graaf Willem is zeer bedrukt gekomen bij heer Jan van Egmond en heer van IJsselstein om hulp. En heer Jan, die barmhartigheid met graaf Willem had heeft zijn moeder wederom een oorlog verklaart. In hetzelfde jaar op Sint-Maarten dag in de zomer is daar geschied zo’n bloedige slag te scheep op de Maas zodat dergelijke voor noch erna in Holland nooit gezien of gehoord is. Toen deze slag geschiedde werd omtrent Egmond ruiters te paard gezien die in de lucht tegen elkaar vreselijk staken. In deze slag had graaf Willem de victorie, meest door hulp van de heer van Egmond. En Margriet is gevlucht in Engeland naar haar zuster de koningin en hier werden veel heren gevangen, bijzonder de heer van Brederode die tegen de graaf Willem geweest was. Na deze slag vlooide er in de Maas drie dagen niets anders dan rood bloed. Door deze victorie werd heer Jan van Egmond en IJsselstein zeer verheven. Hij heeft gewonnen aan zijn huisvrouw Giuda vijf zonen en zes dochters. De eerste zoon, Arent, werd na zijn dood heer. De tweede, jonkheer Jan, die tot wijf nam juffrouw Wilhelmina, vrouwe van Waterink, stierf vijf jaar voor heer Jan, zijn heer vader. De derde heette Gerrit en van deze zijn gekomen de heren van Naaldwijk die er nu zijn. De vierde heette Willem en was heer van Zoetermeer en liet achter Jan en Arent. De vijfde heette Aelbrecht en was kanunnik te Utrecht bij Sint Maria. De eerste dochter, Lucretia genaamd, trouwde de heer van Vianen waar hij aan won drie dochters. De oudste trouwde de heer van der Veer, de andere de heer van Brederode Walraven, [29] de derde de heer van Nieurode. De tweede dochter, Barta, trouwde de heer van Culemborg en deze teelde bij haar man negen kinderen daar heer Sweer, bisschop te Utrecht, een van was. De derde dochter trouwde de burggraaf van Leiden, heer van Wassenaar. De vierde, Catrina, trouwde niet. De vijfde, Anthonia, was een clarisse te Hertogenbos. De jongste etc. Dat is niet meer aanwezig. Hierna heeft deze edele heer Jan van Egmond een strijd gehad tegen de heer van Beunschoten en belegerde ook het huis Nieuvelt zoals men het in de kroniek van Holland zoeken mag want het wordt daar in het lang verhaald. Toen dit geschied was heeft hij een klooster te IJsselstein gesticht van Sint Barnardus orde dat hij rijkelijk begaafd heeft met zijn eigen renten. En hij is gestorven in het jaar ons Heren 1370 de 17de dag van december toen hij negenenveertig jaar geregeerd had. En ligt bij zijn huisvrouw te IJsselstein begraven en was altijd een victorieus heer. Arent, de eerste van die naam, werd na zijn vaders dood die twee en twintigste heer van Egmond. Hij had tot wijf vrouw Jolenta, de dochter van de graaf van Limmegen op de Rijn daar hij twee zonen bij won als Jan en Willem. Deze was een wonderlijk man en heeft veel goeds gedaan in zijn leven. Noch zo is hij diegene geweest die een gracht heeft laten maken om het huis te Egmond en een nieuwe vaart om naar Alkmaar te varen. Hij heeft ook het dorp Egmond ook zeer opmerkelijk laten verbeteren. En hij heeft de kapel, dat heer Wallengier heeft laten maken voor het huis te Egmond, afgebroken en heeft daar een mooiere laten maken. En hierna is hij rustig in het jaar ons Heren 1409 de eerste dag van april gestorven. Een later is hij te IJsselstein begraven. En vrouw Jolenta stierf in het jaar 1433 de 28ste april en hebben beiden een Latijns memoriesteen op hun graf. [30] Jan, die tweede van die naam, werd de 23ste heer van Egmond. Hij had tot wijf de mooie vrouw Maria van Arkel wiens moeder Johanna geheten was, een zuster van de doorluchtige hertog Reynout van Gelre. Daaraan won heer Jan van Egmond twee zonen als Aert en Willem. Deze heer Jan van Egmond had veel oorlogen en strijd in zijn leven daar hij grote victorie en eer in verkreeg. In deze tijd was hertog Willem van Beieren graaf van Holland die een wreed veldheer was. Hij zette hem van jongs af aan op tegen heer Aelbert van Beieren, zijn vader. Hij benijdde ook zeer het welvaren van de edele heren in Holland. Hij benam ook de heer van Wassenaer het meeste recht dat hij had binnen de stad van Leiden. Hij liet ook vangen de edele heer Jan van Arkel die hij tien jaren in de gevangenis hield. Hij zei ook dat de heer van Egmond een verrader was en zocht oorzaak om deze edele heer mede te krenken en heeft hem ontboden te hof te komen. Maar de heer van Egmond, die goed zijn valse grond wist, is met Heyndrick van Rietwijk en met tweehonderd gewapende knechten naar IJsselstein getrokken daar jonkheer Willem, zijn zoon, en vrouw moeder waren. De graaf van Holland zag dat heer Jan van Egmond niet verscheen en heeft al het goed van de heer van Egmond laten beslaan en hij is zelf terstond in persoon met macht van volk gereisd voor het stadje IJsselstein, maar toen hij het niet winnen kon zo is daar verzoening gemaakt op deze conditie dat heer Jan van Egmond er jaarlijks van zou hebben 1200 oude schilden en jonkheer Willem zou hebben zeshonderd kronen en vrouw Jolenta 800 kronen. Dit aldus geschiedde in het jaar 1416 en kort daarna is graaf Willem van Beieren (zoals God het geliefde) gestorven en liet geen zonen achter. En is vrouw Jacoba, zijn enige dochter, gravin van Holland, Zeeland en vrouw van Friesland geworden. Toen dat de edele heer Jan van Egmond en jonkheer Willem, zijn broeder, hoorde dat Willem van Beieren, graaf van Holland, gestorven was, zo zijn zij met dapperheid gekomen en hebben de stad IJsselstein weer gewonnen en [31] hersteld als hun vaderlijke erf. Maar de heren van vrouw Jacoba hebben dit stadje gegeven aan die van Utrecht die het in hetzelfde jaar op Sint Petrus en Paulus dag dit stadje tot de grond toe hebben vernield en dit bleef aldus liggen tot de tijd toe dat Carel van Bourgondië graaf van Holland werd. In het jaar duizend vierhonderdenzeventien is daar een grote strijd geweest bij Gorkum tussen jonkheer Willem, heer Jan’ s zoon van Arkel die gevangen was, en vrouw Jacoba daar jonkheer Willem verslagen werd. En de heerlijkheid van al het land van Mechelen met al het goed van de heren van Arkel verstierf aan het huis van Egmond. In deze slag werd ook gevangen de heer van Egmond door die van Utrecht, maar toen ze heer Jan van Egmond wonderlijke beleefdheid goed doorzien hadden hebben zij hem met grote eer wederom naar Egmond gebracht. (1) In het jaar ons Heren 1423 stierf snel heer Reynout, hertog van Gelre. En het hertogdom van Geldre, van Gulik, het graafschap van Zutphen met het gehele erfgoed van de voor vermelde Reynout is verstorven op de voor vermelde Maria, huisvrouw van de voor vermelde heer Jan van Egmond en zijn beide zonen. Jonkheer Aernout is geworden hertog van Geldre, Gulik en graaf van Zutphen. En, want de jonge Aernout was noch jong, regeerde heer Jan van Egmond dat land als een waarachtige voogd en momboor (voogd) van zijn zoon tot de tijd toe dat hij tot zijn zeven jaren gekomen was. Dezelfde Aernout van Egmond, hertog van Gelre [32] etc., nam tot wijf de dochter van de hertog van Kleef waar hij bij won twee zonen en drie dochters. Als Adolph die na hem hertog werd en Willem die jong stierf, Caterina, die mede maagd was en stierf, Maria die werd koningin van Schotland, Margarieta werd hertogin van Beieren. En toen Aernout nu hertog was geworden werd jonkheer Willem, zijn broeder, heer van Egmond na zijn vaders dood. Hierna stichtte heer Jan te Egmond op de Hoeve toen dat oude kapelletje afgebroken was een collegium (bestuurslichaam) van zes kanunniken die hij begaafde met zijn eigen goed. En hij was al zijn leven een goede deugdelijke prins en als hij ten oorlog kwam droeg hij een gordel van zilveren bellen om zijn zodat men hem herkennen zouden, want hij was van alle krijgsleden om zijn deugd zeer bemind. Daarom heette hij heer Jan met de bellen. Als hij gram was zo stond zijn haar op zijn hoofd recht overeind. En hij stierf in het jaar 1451 toen hij met grote eer tweeënveertig jaren geregeerd had op de vierde januari en ligt in zijn praalgraf (die hij zelf gesticht had) begraven. Wiens graf heer Jan, de eerste graaf van Egmond, er een mooie metalen tombe liet overmaken. En vrouw Maria van Arkel, zijn huisvrouw, stierf voor hem anno 1415 de 18de juli. |
Willem, de vierde van dier name, worde de xxiiiie heere van Egmont als sijn ouder broeder Aernout geworden was hartoge van Gelre, Guylick etc. Dese heer Aernout worde van sijn eygen zoon gevangen, genaempt Adolph, als door quaden raet van sijnes huysvrouwe ende des stadts Ninmegen ende worde, als hij zes jaren gevangen geweest hadde, verlost van Carel van Bourgongien. Ende die soon Adulph worde wederomme gevangen ende om dit feyt heeft Godt per avontuyer dese geheele stamme uuytgeroyt. Maer hoe het hartoichdom van Geldre ende van Gulick met het graeffschap van Zutphen vercoft ende betaelt es, ofte die nyet wederomme aen մ huys Egmont gestorven is, wil ick andere geleerden laten disputeren. Maer dese heer Willem was een geleert geveuchelijck faceett heer: hij was lanck van stature, bruyn van verwe ende hadde gecrult swart haer. Men leest veel van sijn factien boerterije. Het gebeurde eens op eenen tijt dat hij te Loenen wesende aen sijn tafele genoot sommige theologos, te weten doctoren in der godtheyt, als daer sommige questien geproponeert worde. Soo wasser eenen doctor Gent; dese en hadde geen noese die welcke proponeerde wat een gelooff was sonder lieffde. Die eene doctoor seyde dit ende dաnder seyde dat. Ten lesten sprack heer Willem als hij sach datter nyemant den doctoor sonder noese weldoen mochte. Zoo heeft hij geseyt: ’Een gelooff sonder lieffde es een schip sonder roer ende anders nyet als een aensicht sonder noese’ om welcke woorden zeer gelacht worde. Dese heer Willem was mede van den Oorden van den Gulden Vlies, dat doen eerst van den ouden hartooge Philps voor van Bourgongien ingeset was. [34] Hij hadde te wijve joffrouwe Walburch, graeff Fredricx dochter van Meurs, daer hij drye zoonen ende vier dochteren aen wan. Die outste zoon, geheeten Jan, ende worden naer hem heer van Egmont. Die tweede zoon, geheeten Frederick, ende worde heere van IJselsteyn ende van hem sijn gecoomen de grave van Buyren. Dese Frederick was mede bij hartoch Carel als hij voor Nancy verslagen worde. Dese darde soone hiete Willem ende was heer van der Meer. Die eerste dochter, geheeten Anna, ende troude Barent, grave van Benthem. Die tweede dochter heeten Elisabeth ende hadde te man een joncheer van Bronchorst. Die darde dochter heeten Walburga ende worde een nonne op de Veluwe buyten Aernhem. Die vierde dochter was geheeten Margareta ende hadde te man den joncheer ende heere van, Petersoon genaempt, van Merode. Dese heer Willem hadde oock veel bastaertkinderen. Hij sterff in ‘t jaer ons Heeren XIIIC LXXXIII den xixen january als hij xxxii jaeren geregeert hadde ende leyt begraven tot Grave in Gelderlant bij hartoge Aernout, sijnen broeder. Ende vrou Walburch sterff anno XIIIC ende LIX voor haer mans, ende sterff van kinde ende ‘t kint leeffde acht dagen naer haer, ende leyt tot den predicaers begraven in den Hage. Jan, de darde van dier name, worde den xxve heere van Egmont. Hij was middelbaer van stature, schoon van aensicht, eerbaer van wesen ende was zeer geleert. Hij bedreeff wonderlijcke feyten van wapenen. Ende doen heer Willem, zijn heer vader, noch leeffde, wan hij met grooter subtylheyt die stadt van Dordrecht anno XIIIIC LXXXI ’s morgens te seven uren den sesten aprilis. Ende hij namp Adriaen Jansz., de schout van de stadt, ende twee burgermeesteren gevangen ende dede se justicieren. Om dese ende andere wonderlijcke feyten ende getrouwe dienste die hij Maxiniliaen, den keyser, dede, maecte hij desen vroomen edele heere grave van Egmont tot Brusel anno XIIIC zes ende [35] tachtig den xiien novembris ende maecte hem mede stathouder van Hollant. Ende gaff hem te wijve zijne ooms dochter joncfrouw Magdalena, des graven dochter van Waerdenburch, daer hij aen wan in sijn outheyt (want hij wel boven de vijftich jaren out was eer hij Magdalena troude) vijftien kinderen, daer veele jonck van storven. Die upgecomen sijn, zijn dese: joncheer Willem, bijnae volwassen sterff voor sijn heer vader; joncheer Jan, die naer hem grave van Egmont worde; joncker Joriaen, heere van Hoochwoude ende Eertswoude ende abt van Sinte Amants bij Doornick ende naderhant bisschop tot Utrecht; Philps, heere van Baer, die met graeff Jan, zijnen broeder, in Italien sterff ende sijn heerlicheyt eerffde op heer Jans joncxste zoon, genaempt Lamorael. Dese ware edele fijne joncheeren. Die dochteren sijn dese: Walburch, gravinne van Nassau; vrouw Zoost, vrouwe tot Wassenaer; Catharina ,vrouwe tot Cortgeen in Zeelant; Anna, abdisse tot Loosduynen; Johanna, vrouwe tot Cutemburch ende stadthouderinne van Vrieslant. Ende meer andere zoonen ende dochteren die al jonck gestorven sijn ende Willem, sijn jonger soon, worde naer hem heere van Egmont ende heer Willem, heere tot IJselsteyn, sterff mede zonder echte kinderen. Ende die heerlicheyt van IJselsteyn quam wederomme aen joncheer Willem, heer Jans zoon van Egmont. Dese heer Jan van Egmont hadde in sijn leven groot discoort met heer Willem van Mathenesse, abt van Egmont. Maer die oude hartoge Philps van Bourgoinge heeft de pays gemaect dat die heere van Egmont haer leen eeuwelijcken van den abt versoecken soude ende dan soude den abt van Egmont den heere van Egmont al altijt kennen voor een rechte lantsheere. Ende waer ‘t dat yemant van dese beyde conditien niet en onderhielt, soude verbeuren ter somme van vijftichduysent gulden [33] In dese tijt wasser opte Hoeve een man genaempt Jan Clopper ende was out omt[rent] hondert jaren ende veertich ende hij plach nimmermeer te eeten dan des avonts als die sonne onder was. In ‘t jaer XIIIIC ende LXIII worde gebooren tot Rotterdam den hoochgeleerden Erasmus, wyens wonderlijcke geleertheyt haer de gantsche werelt verwondert ende sterff anno XVC XXXV. |
Willem, de vierde van die naam, werd de 24ste heer van Egmond toen zijn oudere broeder Aernout hertog geworden was van Gelre, Gulik etc. Deze heer Aernout werd van zijn eigen zoon gevangen, genaamd Adolph, als door kwade raad van zijn huisvrouw en de stad Nijmegen en werd toen hij zes jaren gevangen geweest was verlost van Carel van Bourgondië. En die zoon Adolph werd wederom gevangen en om dit feit heeft God per ongeluk deze gehele stam uitgeroeid. Maar hoe het hertogdom van Geldre en van Gulik met het graafschap van Zutphen verkocht en betaald is en of die niet wederom aan het huis Egmond verstorven is wil ik andere geleerden laten disputeren. Maar deze heer Willem was een geleerd gevoegelijke eenzijdige heer: hij was lang van vorm, bruin van kleur en had gekruld zwart haar. Men leest veel van zijn dagelijkse grappen. Het gebeurde eens op een tijd dat hij te Loenen was en aan zijn tafel genoot van sommige theologes, te weten doctoren in de godheid toen daar sommige kwesties voorgesteld werden. Zo was er een doctor Gent; deze had geen neus die voorstelde wat een geloof was zonder liefde. Die ene doctor zei dit en de ander zei dat. Tenslotte sprak heer Willem toen hij zag dat er niemand de doctor voldoening mocht doen. Zo heeft hij gezegd: ‘Een geloof zonder liefde is een schip zonder roer en niets anders dan een aanzicht zonder neus,’ om welke woorden zeer gelachen werd. Deze heer Willem was mede van de orde van het Gulden Vlies dat toen het eerst door de oude hertog Philips van Bourgondië ingesteld was. [34] Hij had tot wijf juffrouw Walburch, de dochter van graaf Fredricx van Meurs daar hij drie zonen en vier dochters aan won. Die oudste zoon, geheten Jan, werd na hem heer van Egmond. De tweede zoon, geheten Frederick, werd heer van IJsselstein en van hem is gekomen de graaf van Buren. Deze Frederick was mede bij hertog Carel toen hij voor Nancy verslagen werd. De derde zoon heette Willem en was heer van der Meer. De eerste dochter, geheten Anna, trouwde Barent, graaf van Benthem. Die tweede dochter heette Elisabeth en had tot man een jonkheer van Bronckhorst. De derde dochter heette Walburga en werd een non op de Veluwe buiten Arnhem. De vierde dochter was geheten Margareta en had tot man de jonkheer en heer van Merode, Petersoon genaamd. Deze heer Willem had ook veel bastaardkinderen. Hij stierf in het jaar ons Heren 1483 de 19de januari toen hij 32 jaren geregeerd had en ligt begraven ten Grave in Gelderland bij hertog Aernout, zijn broeder. En vrouw Walburch stierf anno 1469 voor haar man en stierf van kind en het kind leefde acht dagen na haar en ligt bij de predikers begraven in Den Haag. Jan, de derde van die naam, werd de 25ste heer van Egmond. Hij was middelbaar van vorm, mooi van aanzicht, eerbaar van wezen en was zeer geleerd. Hij bedreef wonderlijke feiten van wapenen. En toen heer Willem, zijn heer vader, noch leefde won hij met grote subtielheid de stad van Dordrecht anno 1481 ‘s morgens te zeven uur de zesde april. En hij nam Adriaen Jansz., de schout van de stad, en twee burgermeesters gevangen en liet ze berechten. Om deze en andere wonderlijke feiten en getrouwe diensten die hij de keizer Maximiliaan deed maakte hij deze dappere edele heer graaf van Egmond te Brussel anno veertienhonderd zes en [35] tachtig de 12de november en maakte hem mede stadhouder van Holland. En gaf hem tot wijf de dochter van zijn oom jonkvrouw Magdalena, de dochter van de graaf van Waardenburg waar hij aan won in zijn ouderdom (want hij was wel boven de vijftig jaren oud eer hij Magdalena trouwde) vijftien kinderen daar velen jong van stierven. Die opgekomen zijn, zijn deze: jonkheer Willem die bijna volwassen stierf voor zijn heer vader; jonkheer Jan die na hem graaf van Egmond werd; jonker Joriaen, heer van Hoogwoud en Aartswoud en abt van Sint Amants bij Doornik en naderhand bisschop te Utrecht; Philips, heer van Baar die met graaf Jan, zijn broeder, in Italië stierf en zijn heerlijkheid erfde op heer Jan jongste zoon genaamd Lamorael. Deze ware fijne edele jonkheren. De dochteren zijn deze: Walburch, gravin van Nassau; vrouw Zoost werd vrouwe te Wassenaer; Catharina werd vrouwe te Kortgene in Zeeland; Anna werd abdis te Loosduinen; Johanna werd vrouwe te Culemborg en stadhouderes van Friesland. En meer andere zonen en dochters die al jong gestorven zijn. En meer andere zonen en dochters die al jong gestorven zijn en Willem, zijn jongste zoon, werd na hem heer van Egmond en heer Willem heer te IJsselstein stierf mede zonder echte kinderen. En de heerlijkheid van IJsselstein kwam wederom aan jonkheer Willem, de zoon van Jans van Egmond. Deze heer Jan van Egmond had in zijn leven grote twist met heer Willem van Mathenesse, abt van Egmond. Maar de oude hertog Philips van Bourgondië heeft de vrede gemaakt dat de heer van Egmond hun leen eeuwig van de abt verzoeken zouden en dan zou de abt van Egmond de heer van Egmond altijd erkennen voor een rechte landheer. En was het dat iemand van deze beiden de conditie niet onderhield zou verbeuren ter somma van vijftigduizend gulden. [33] In deze tijd was er op de Hoeve een man genaamd Jan Clopper en was oud omtrent honderd jaren en veertig ende hij plag nimmermeer te eten dan ‘s avonds als de zon onder was. In het jaar 1463 werd geboren te Rotterdam de hooggeleerde Erasmus wiens wonderlijke geleerdheid de ganse wereld verwonderd heeft en stierf anno 1535. |
(1) in marge: de hertog van Geldre heeft in het beleg van Tiel bij toestemming van zijn steden ende onderzaten ten eeuwige dagen overgegeven aan de koninklijke majesteit en zijn nakomelingen anno 1527.
In ‘t jaer ons Heeren XIIIIC XCVI quam tot Egmont op Zee eenen walvisch, die drye- hondertvijftich ellen lanck was. Doen desen hoochgeleerden heere vier ende twintich jaeren out was, reysde hij ten Heyligen Lant ende worde Goodts ridder, daer hij veel avontuyers hadde. Want alle sijn dienaers verlieten hem ende een schamel man, genaempt Jan Melis, die hem van de geley gecoft hadde, droech hem wel twintich mijlen up sijn schouderen, want hij zeer zieck was. Ende als hij tot Egmont quam, gaff hij Jan Melis dat schoutambt tot sijn leven. Dese edele graef was jonckridder der Oorden des Gulden Vliese. Hij cofte om een somme van penningen die heerlicheyt van Purmereynde Purmereynde, die den heere van Montfoort deur rebellicheyt verbeurde. [36] Hij cofte mede aen die heerlicheyt van Hoochwoude ende Eerstwoude ende oock een groot gewas tegens Rotterdam over die Mase, genaempt die Putten. Hij dede oock verbeteren ende repareren ‘t huys tot Egmont. Hij hadde veel oorloogen ende strijde in sijn leven, daer hij groote eer vercreech. Hij dreeff die Casenbroots boeren van Leyden als hij Haerlem gewonnen hadde. Hij hadde eenen grooten slach ter Sluys tegens die heere van Naeltwijck ende joncheer Frans van Brederode, die hij wan ende hij heeft joncheer Frans gevangen tot Dordrecht gebracht, daer hij gestorven is. Hij heeft die stede van Hoorn ingenoomen met Joost van Lalaing ende veel meer andere vroome feyten bedreven. Hij reformeerde die abdije van Egmont ende vernyeude daer die relegie. Dit geschyede anno XIIIIC XCI. Ende heeft daertoe noch veel cloosters in Hollant gereformeert. Dese edele hoochgebooren grave van Egmont es gestorven in ‘t jaer ons Heeren XVC ende XVI den xxien augusti, zeer out van dagen sijnde, als hij dat graefschap van Egmont xxxii jaeren ende ‘t stathouderschap van Egmont Hollant xxxii jaeren met grooter eeren geregeert hadde. Ende leyt tot Egmont in sijn colegie begraven onder een metalen tombe die hij bij sijn leven dede maecken. Ende vrouw Magdalena sterff in ‘t jaer ons Heeren XVC XXXVIII in september ende leyt begraven bij haer man. In մ jaer ons Heeren XVC ende XVII den xxven juny als die getrouwe edele heere graeff Jan nu doot was, zoo quamen die Geldersche Vriesen over. Op Sinte Aelbrecht- dach verbranden sij Egmont Binnen tot die gront toe. Ende Carel, hartoge van Geldre, moyde hem met dese oorlooge nyet. Johan, de vierde van dier name, was die xxvie heer ende tweede graeff van Egmont. Hij was een cloeck, vroom, vervaren jongelinck, groot van stature, cloeck te velde gelijck [37] sijnen heer vader ende zeer radt van lichame. Hij namp te wijve jonckfrouw Franciscaise Franchoise van Luxemburch, een dochter van den edele heere van Fiennes ende namp nae alle die goederen te erve van den heere van Fiennes, haer broeder, want hij geen kinderen achter en liet. Zij was een schoone ende verstandige princesse. Heer Jan, grave van Egmont, wan bij sijnder huysvrouwe twee zoonen ende een dochter. Carel, die naer hem grave worde van Egmont ende heere van Purmereynde ende Lamorael, heer tot Baer ende naer Carel, zijns broeders doot, Prince van Gavre, grave tot Egmont. Ende Margareta die getrout heeft de grave van Voudement, des hartoogen broeder van Lotharingen, daer een dochter affgecomen is, die troude Henricus, die darde coninck van Vranrijck ende Poolen. Dese edele grave was een jonckman van grooter hoope ende sterff jonck in ‘s key[s]ers dienste tot Milanen anno XVC XXVIII ende ende leyt begraven in Augustinenclooster buyten Milanen ende sijn hart worde tot Egmont gebrocht ende rust bij sijn heer vader ende vrou moeder. Item in ‘t jaer ons Heeren XVC XXXVI quam die eerwaerdige heer Joriaen, graef Jans zoone van Egmont, ende worde met grooter solempniteyten ingeleyt te wesen den xlen bisschop van Utrecht ende was daer beneffens heere van Hoochwoude ende Eerstwoude ende abt van Sinte Amants bij Doornick. Ende was een fijn geleert man ende sterff den xxvien septembris XVC LIX tot Sinte Amant. Carolus van dier name worde naer sijns vaders doot den xxviien heere ende darde grave van Egmont ende was mede heere van Purmereynde. Hij was een cloeck, fray jongelinck, dick ende swaer van lichame, bruyn van verwe; hij was mede een jongelinck van goede hoope als graeff Jan, zijn heer vader, was ende sterff sonder wijff ofte kinderen in ‘s keysers Carolus dienste in ‘t van Argillis voor die stadt gelegen in Africa ende is gestorven in Carthage Nova in Spaengien den viien decembris anno XVC XLI [38] ende begraven den ixen decembris ende erffde die heerlicheyt van Egmont ende Purmereynde op Lamorael, sijnen broeder. Lamorael, deerste van dier name, worde nae zijns broeders doot de xxviie heere ende iiiie grave van Egmont ende worde tot Utrecht ridder des Oorden van den Gulden Vlies. Dese edele heere Lamorael was oock mede Prinche van Gavre ende heere tot Baer, Purmereynde, Hoochwoude ende Eerstwoude. Ende was een schoon man van lichaem, van conincklijcke maniere ende namp tot een huysvrouwe Sabinam Palatinam, een dochter van den huyse hartoge van Simbren uuyten huyse van Beyeren ende was de suster van den palsgrave van den Rijn, genaempt Fredericus, daer hij bij procreerde elff kinderen, drie zoonen ende acht dochteren. Als Philps, Lamorael, Charles, Eleonora, Maria, Franchoise, Magdalena, Cristina, Sabina, Anna ende Johanna. De voors. Lamorael was onder coninck Philps van Spangien gouverneur van Vlaenderen ende Artois, cloeck ter wapenen ende victorieus. Hij wan den slach voor Sinte Quinten tegens de Franchoisen op Sint Laurens avont anno XVC LVII ende ‘t jaer daer- aene den slach voor Grevelingen ende dede veele diensten den voors. coninck van Spangien ende was de voors. grave zoo in Vranckrijck als van andere vreemde natien om sijnder vromicheyt zeer ontsien. Maer die voors. coninck hem alle gedaen diensten vergetende, dede den voors. grave bij duc dՠAlba tot Bruysele op den marxtixen septembris XVC LXVII apprehenderen mitten grave van Hoornes ende den juny in մ naervolgende jaer LXVIII te Bruysele op de Marct metten swaerde executeren ende alle heure goederen confisqueren tegens recht ende redenen ende previlegien van de Neerderlanden ende van haerder onschult te schrijven soudenen volumina maecken. Ende leyt die voors. grave begraven tot Sottengien, een van sijnder baronnyen. Ende Sabina, zijne huysvrouwe [39] sterff binnen Antwerpen de xviiide july anno XVC acht ende մseventich ende leyt mede begraven tot Sottingen. Philps, d’utste zoone van den voors. heere Lamorael ende Sabine, werde de xxixe heere ende vijffde grave van Egmont, oock Prince van Gavre, baroen van Fiennes ende andere heerlicheyden,’ bij sijn heer vader achtergelaten ende quam in de possessie vandien deur de Pacificatie van Gent, gemaect tusschen den heeren ende Staten van den Nederlanden den viiien novembris XVC LXXVI. Alsoo hyervooren onder de jonge heer Barwout, negenste heere van Egmont, verhaelt staet dat die zelve heere versocht zoude hebben uuyt devotien aen den grave van zijn leen te mogen verheffen van der abdije van Egmont. Ende dat heer Jan van Egmont, die tweede van dier name wesende, den xxiiie heere van Egmont, van gelijcken hadde moeten doen mitten abt in der zelver tijt hiervooren gementioneert soo staet hier, te verclaren dat die voors. heeren van Egmont noyt anders van den abt ofte abdije van Egmont uuyt devotien te leen gehouden en hebben dan Egmont Binnen ende Egmont op Zee, nemaer nyet heurlieden slot ende vrije hoeve van Egmont mitte andere dorpen ende toebehooren, wesende heurlieden stock ende stamme als nochtans ter contrarie de voors. abten ende monicken mitsgaders andere veel quade tongen wel hebben doen in alle landen divulgeren, want մ selve slot, vrije hoeve ende andere dorpen tot allen tijden te leen gehouden zijn geweest van den grave van Hollant ende naermaels als anno XIIIIC LXXXXIIII ende naermaels als anno XIIIIC LXXXXIIII daer-aen geannexeert wesende die stede van Purmereynde, Purmerlant, Ilpendam ende Neck geerigeert in een rijcx graeffschap mit diversche previlegien, preeminentien ende prerogativen naer uuytwijsens de selve erectie. Ende oversulcx en is van de voors. Abdije nyet anders te leene gehouden dan die voors. dorpen van Egmont Binnen ende op Zee ende omme մ selve oock te annichilleren ende die voors. Twee [40] dorpen annex aen ‘t graeffschap van Hollant te brengen omme mettet voors. slot, vrije hoeve van Egmont ende andere steden ende dorpen weder gelijckelijcken van den voors. grave van Hollant te leen ontfangen naer ouder manieren. Soo heeft die voors. grave Phlips ‘t selve te kennen gegeven den Doorluchtigen Hoochgebooren Forst den Prince van Orangien, regierende over Hollant Zeelan, de welcke bij advyse van den Staten van den zelven lande ende met goede deliberatie van rade te nyete gedaen hebben in den jaere XVC [ ] den [ ] de voors. Recognitie aen de abt eer te doene van den dorpen van Egmont Binnen ende op ‘t Zee ende de zelve geappliceert aen de stock ende stamme mitten anderen dorpen van ‘t graeffschap van Egmont, omme alsulcx van de grave van Hollant gesamentlijck te leenen gehouden te worden, als oock daernae van de zelve graeffschap van Hollant gedaen is geweest. In 't jaer ons Heeren XVC negen ende tachtig den vierden july 's morgens voor vier uuyren sterff joffrouwe Franchoise van Egmont, dochter van de voors. Lamorael, grave van Egmont, in den Hage, noch ongehuwet wesende, naerdat sij seeckeren tijt gelegen hadde van de kancker ende wert begraven den xiien der voors. maent in de cappel op ‘t hoff van den Hage. [41] |
In het jaar ons Heren 1496 kwam te Egmond op Zee een walvis die driehonderd vijftig ellen lang was. Toen deze hooggeleerde heer vierentwintig jaren oud was reisde hij naar het Heilige Land en werd Gods ridder waar hij vele avonturen had. Want al zijn dienaars verlieten hem en een schamel man, genaamd Jan Melis die hij van de galei gekocht had, droeg hem wel twintig mijlen op zijn schouders omdat hij zeer ziek was. En toen hij te Egmond kwam gaf hij Jan Melis dat schoutambt tot zijn leven. Deze edele graaf was jonge ridder der orde van het Gulden Vlies. Hij kocht om een som van penningen de heerlijkheid van Purmerend die de heer van Montfoort door rebellie verbeurde. [36] Hij kocht mede aan die de heerlijkheid van Hoogwoud en Aartswoud en ook een groot gewas tegen Rotterdam over de Maas, genaamd de Putten. Hij liet ook verbeteren en repareren het huis te Egmond. Hij had veel oorlogen en strijd in zijn leven waar hij grote eer van verkreeg. Hij dreef die Kaasbrood boeren van Leiden toen hij Haarlem gewonnen had. Hij had een grote slag bij ter Sluys tegen de heer van Naaldwijk en jonkheer Frans van Brederode die hij won en hij heeft jonkheer Frans gevangen en naar Dordrecht gebracht daar hij gestorven is. Hij heeft de stad van Hoorn ingenomen met Joost van Lalaing en veel meer andere dappere feiten bedreven. Hij reformeerde die abdij van Egmond en vernieuwde daar de religie. Dit geschiedde anno 1491. En heeft daartoe noch veel kloosters in Holland gereformeerd. Deze edele hooggeboren graaf van Egmond is gestorven in het jaar ons Heren 1516 de 21ste augustus en was zeer oud van dagen toen hij dat graafschap van Egmond 32 jaren en het stadhouderschap van Egmond en Holland 22 jaren met grote eer geregeerd had. En ligt te Egmond in zijn college begraven onder een metalen tombe die hij bij zijn leven liet maken. En vrouw Magdalena stierf in het jaar ons Heren 1538 in september en ligt begraven bij haar man. In het jaar ons Heren 1517 de 25ste juni toen die getrouwe edele heer graaf Jan nu dood was zo kwamen de Gelderse Friezen over. Op Sint Albertus dag verbrandden zij Egmond Binnen tot de grond toe. En Carel, hertog van Geldre, bemoeide hem niet met deze oorlog. Johan, de vierde van die naam, was de 26ste heer en tweede graaf van Egmond. Hij was een kloek, vroom, ervaren jongeling, groot van vorm, kloek te velde gelijk [37] zijn heer vader en zeer rad van lichaam. Hij nam tot wijf jonkvrouw Franciscaise Franchoise van Luxemburg, een dochter van de edele heer van Fiennes en kreeg alle goederen te erven van de heer van Fiennes, haar broeder, want hij liet geen kinderen achter. Zij was een mooie en verstandige prinses. Heer Jan, graaf van Egmond, won bij zijn huisvrouw twee zonen en een dochter. Carel, die na hem graaf werd van Egmond en heer van Purmerend en Lamoraal, heer te Baar en na Carel, zijn broeders dood, prins van Gavre, graaf te Egmond. En Margareta die getrouwd is met de graaf van Voudement, de broer van de hertog van Lotharingen, waar een dochter van gekomen is en die trouwde Henricus, de derde koning van Frankrijk en Polen. Deze edele graaf was een jonge man van grote hoop en stierf jong in keizers dienst te Milaan anno 1528 en ligt begraven in het Augustijnenklooster buiten Milaan en zijn hart werd naar Egmond gebracht en rust bij zijn heer vader en vrouw moeder. Item in het jaar ons Heren 1536 kwam de eerwaardige heer Joriaen, de zoon van graaf Jan van Egmond, en werd met grote feestelijkheid ingeleid en werd de 60ste bisschop van Utrecht en was daar benevens heer van Hoogwoud en Aartswoud en abt van Sint Amant bij Doornik. En was een fijn en geleerd man en stierf de 36ste(!) september 1559 te Sint Amant. Carel van die naam werd na zijn vaders dood de 27ste heer en derde graaf van Egmond en was mede heer van Purmerend. Hij was een kloeke, fraaie jongeling, dik en zwaar van lichaam, bruin van kleur. Hij was mede een jongeling van goede hoop zoals graaf Jan, zijn heer vader, was en stierf zonder wijf of kinderen in keizers Carolus dienst in Argillis toen hij voor die stad lag in Afrika en is gestorven in Cartagena in Spanje de 7de december anno 1561 [38] en begraven de 9de december. Lamoraal, zijn broeder, erfde de heerlijkheid van Egmond en Purmerend. Lamoraal, de eerste van die naam, werd na zijn broeders dood de 28ste heer en 4de graaf van Egmond en werd te Utrecht ridder in de orde van het Gulden Vlies. Deze edele heer Lamoraal was ook mede prins van Gavre en heer te Baar, Purmerend, Hoogwoud en Aartswoud. En was een mooie man van lichaam, van koninklijke manier. Hij nam tot een huisvrouw Sabina Palatinam, een dochter van de hertog van Simbren uit het huis van Beieren en ze was de zuster van de paltsgraaf van de Rijn, genaamd Fredericus. Hij won daarbij elf kinderen, drie zonen en acht dochters als Philips, Lamoraal, Charles, Eleonora, Maria, Franchoise, Magdalena, Cristina, Sabina, Anna en Johanna. De voor vermelde Lamoraal was onder koning Philips van Spanje gouverneur van Vlaanderen en Artois, kloek ter wapen en victorieus. Hij won de slag voor Sint Quinten tegen de Fransen op Sint-Laurens avond anno 1557 en het jaar daarop de slag voor Grevelingen en deed vele diensten voor de voor vermelde koning van Spanje en was voor vermelde graaf zo in Frankrijk als van andere vreemde naties om zijn dapperheid zeer ontzien. Maar die voor vermelde koning vergat hem alle gedane diensten en liet de voor vermelde graaf bij de hertog van Alba te Brussel op de markt de 9de september 1567 gevangennemen met de graaf van Hoornes en de 5de juni in het volgende jaar 1568 te Brussel op de markt met het zwaard executeren en al hun goederen confisqueren tegen recht en redenen en privilegiën van de Nederlanden en van hun onschuld te schrijven zou te veel vellen maken. En ligt die voor vermelde graaf begraven te Sottenghien, bij een van zijn baronnen. En Sabina, zijn huisvrouw [39] stierf binnen Antwerpen de 18de juli 1vijftien honderd achtenzeventig en ligt mede begraven tot Sottinghien. Philips, de oudste zoon van de voor vermelde heer Lamoraal en Sabina werd de 29ste heer en vijfde graaf van Egmond, ook prins van Gavre, baron van Fiennes en andere heerlijkheden van zijn heer vader nagelaten en kwam in bezit van die door de vrede van Gent die gemaakt was tussen de heren en staten van de Nederlanden de 8ste november 1576. Alzo hiervoor onder de jonge heer Baerwout, negende heer van Egmond, verhaalt staat dat die heer verzocht zou hebben uit devotie aan de graaf om zijn leen te mogen verheffen van de abdij van Egmond. En dat heer Jan van Egmond, die de tweede van die naam was en de 23ste heer van Egmond, dergelijke had moeten doen met de abt in dezelfde tijd hiervoor vermeld, zo staat hier te verklaren dat die voor vermelde heren van Egmond nooit anders van de abt of abdij van Egmond uit devotie te leen gehouden hebben dan Egmond Binnen en Egmond op Zee, nee maar niet hun slot en vrije hoeve van Egmond met de andere dorpen en toebehoren dat was hun lieden stok en stam zoals nochtans ter contrarie de voor vermelde abten en monniken mitsgaders andere vele kwade tongen wel in alle landen hebben laten bekend maken want hetzelfde slot, vrije hoeve en andere dorpen zijn tot alle tijden te leen gehouden geweest van de graaf van Holland en later toen het anno 1484 daaraan geannexeerd werd de steden van Purmerend, Purmerland, Ilpendam en Neck geregeerd in een rijk graafschap met diverse privilegies, verhogingen en voorrechten naar het uitwijzen van die oprichting. En daarom is van de voor vermelde abdij niets anders te leen gehouden dan die voor vermelde dorpen van Egmond Binnen en op Zee en om hetzelfde ook te vernietigen en die twee voor vermelde [40] dorpen aan het graafschap van Holland te brengen om met de voor vermelde slot, vrije hoeve van Egmond en andere steden en dorpen weer gelijk van de voor vermelde graaf van Holland te leen ontvangen op de oude manier. Zo heeft die voor vermelde graaf Philips hetzelfde te kennen gegeven de doorluchtige hoog geboren vorst de prins van Oranje, regerend over Holland en Zeeland, die bij advies van de staten van hetzelfde land en met goede beraadslaging van de raad te niet gedaan hebben in het jaar 1500 [ ] de [ ] het voor vermelde onderzoek aan de abt eer te doen van de dorpen van Egmond Binnen en op de Zee en die toe te passen aan de stok en stam met de andere dorpen van het graafschap van Egmond om die allen van de graaf van Holland gezamenlijk te leen gehouden te worden, als ook daarna van hetzelfde graafschap van Holland gedaan is geweest. In het jaar ons Heren vijftienhonderd negenentachtig de vierde juli ‘s morgens voor vier uur stierf juffrouw Franchoise van Egmond, dochter van de voor vermelde Lamoraal, graaf van Egmond, in Den Haag die nog niet gehuwd was nadat ze zekere tijd gelegen had van de kanker en werd begraven de 12de van de voor vermelde maand in de kapel op de hof van Den Haag. [41] |
Zie verder: volkoomen.nl