Friesche Kronyk

Over Friesche Kronyk

Kroniek der Geschiedenissen van de Vrije Friezen, It aade Friesche Terp, hun Oorsprong, Opkomst en Voortgang als Landsbestuur, Krijgsdaden, Wetenschap, Vreemde voorvallen, Afgoderij, Godsdienst en Landstreek

Te Leeuwarden, bij J. Proost. 1834.

Uit; http://www.gutenberg.org/files/33563/33563-h/33563-h.htm

Door; Nico Koomen.

Zie op het einde de watervloeden bij elkaar.

Voorberigt.

In den jare 1677 werd te Leeuwarden uitgegeven de eerste druk dezer Kronijk ander den titel:

IT AARDE FRIESCHE TERP.

Vertoonende

DE FRYE FRIESEN.

in haar Oorsprong, Opkomst en Voortgang: Als Landsbestiering, Waapenhandel, Krychsdaaden, Weetenschap, Vreemde voorvallen, Yver voor de Vryheit, Afgooderye, Godsdienst en Landstreek,

in Դ geneem bij een gehoopt voor de liefhebber der Vryheit.

Op dezen druk, beginnende met het jaar 313 voor Christus geboorte en eindigende 1677, volgde een tweede, uitgegeven te Haarlem 1743, getiteld: It aade Friesche Terp, of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen, met een Bijvoegsel gaande tot de geboorte van Willem Karel Hendrik Friso. Daarna zijn er nog twee Uitgaven in het licht verschenen de eerste te ‘s Gravenhage 1746 en de laatste te Leeuwarden bij Chalmot 1771, welke beiden als een tweede druk worden vermeld en, uitgezonderd het titelblad, ook letterlijk van inhoud zijn als die van 1743. Deze tweede druk is behalve het Bijvoegsel aanmerkelijk vermeerderd en aangevuld met een aantal gebeurtenissen, tot Friesland en Groningen betrekking hebbende, welke in de eerste druk niet zijn vermeld, terwijl taal, stijl en spelling naar het gebruik van dien tijd zijn veranderd. Het Motto, op de keerzijde des titels of op den titel zelven geplaatst, was het gezegde van Aeneas Silvius of Paus Pius II: Een Fries weigert niet voor de Vrijheid zelfs in de dood te gaan.

Den 11 Junij 1834.

J. van Leeuwen.

Voorbericht.

In het jaar 1677 werd te Leeuwarden uitgegeven de eerste druk van deze kroniek onder de titel:

IT AARDE FRIESCHE TERP.

Vertoont

DE VRIJE FRIEZEN.

In haar Oorsprong, Opkomst en Voortgang: Als Landsbestuur, Wapenhandel, Krijgsdaden, Wetenschap, Vreemde voorvallen, IJver voor Vrijheid, Afgoderij, Godsdienst en Landstreek, in ‘t algemeen bijeen gehoopt voor de liefhebber der Vrijheid.

Op deze druk die begon met het jaar 313 voor Christus geboorte en eindigde in 1677 volgde een tweede uitgegeven te Haarlem in 1743 getiteld: It aade Friesche Terp of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen, met een bijvoegsel die ging tot de geboorte van Willem Karel Hendrik Friso. Daarna zijn er nog twee uitgaven in het licht verschenen, de eerste te ‘s Gravenhage in 1746 en de laatste te Leeuwarden bij Chalmot in 1771 welke beiden als een tweede druk worden vermeld en, uitgezonderd het titelblad, ook letterlijk van inhoud zijn als die van 1743. Deze tweede druk is behalve het bijvoegsel aanmerkelijk vermeerderd en aangevuld met een aantal gebeurtenissen die tot Friesland en Groningen betrekking hebbend die in de eerste druk niet zijn vermeld, terwijl taal, stijl en spelling naar het gebruik van die tijd zijn veranderd. Het motto, op de keerzijde van de titel of op de titel zelf geplaatst, was het gezegde van Aeneas Silvius of Paus Pius II: Een Fries weigert niet voor de Vrijheid zelfs in de dood te gaan.

De 11 juni 1834.

J. van Leeuwen.

Friesche Kronyk.

Friesland, een van de zeven Vereenigde Nederlandsche Provintien zynde, legt aan de noordooster zyde van de Zuiderzee en Fliestroom, die het van Westfriesland afscheid: aan ‘t noordwesten word het bedekt van de Wadden, tusschen de Vooreilanden van de Noordzee, als Ter Schelling, Ameland en Schiermunniks Oog. Het riviertje de Lawers verdeelt het van de Groninger Ommelanden: van daar naar de zuidzyde is de Drenthe en het Stigt van Overyzel, loopende bij de Kuinder aan de Zuiderzee. Maar met de verdeelinge dezer landstreek willen wy den leezer niet ophouden.

Van ouds was de wydte van zijne landpaalen vry verder uitgestrekt, als loopende van den Ouden Rhyn, die door Leyden aan Utrecht langs vloeyende, by Katwyk in zee uitliep: begrypende den geheelen zeekant en de Zuiderzee, diestyds noch droog zynde, tot aan den Eiderstroom, die het van Jutland afsnyd. Aan de landzyde van Westfalen, Overyzel, Gelderland, tot het Ryk van Nieumegen en Utrecht, binnen zyne grenzen.

Welke alle door verscheidene vyanden en andere voorvallen, als by lappen afgescheurd zynde, het boven geschreven lapje land, zyne vryheid, te gelyk met den naam van Friesland, zonder bystelling van Oost of West, wel yverigst verdedigt hebben.

Dat is van ‘t Land, welks Inwoonderen de stoffe van ons schryven zal zyn, naar het gemeenzaamste gevoelen byeen gesteld, als hier na volgt.

Friese Kroniek.

Friesland, die een van de zeven Verenigde Nederlandsche Provincies is, ligt aan de noordooster zijde van de Zuiderzee en Vliestroom die het van West-Friesland afscheidt. (1) In het noordwesten wordt het bedekt van de Wadden, tussen de Vooreilanden van de Noordzee, als Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Het riviertje de Lauwers verdeelt het van de Groninger Ommelanden. Vandaar naar de zuidzijde is Drenthe en het Sticht van Overijsel dat loopt bij Kuinre aan de Zuiderzee. Maar met de verdeling van deze landstreek willen wij de lezer niet ophouden.

Van ouds was de breedte van zijn landpalen vrij verder uitgestrekt als liep van de Oude Rijn die door Leiden aan Utrecht langs vloeide en bij Katwijk in zee uitliep en omvatte de gehele zeekant en de Zuiderzee die in die tijd nog droog was tot aan de Eiderstroom die het van Jutland afsnijdt. Aan de landzijde van Westfalen, Overijsel, Gelderland, tot het rijk van Nijmegen en Utrecht binnen zijn grenzen.

Welke allen door verscheidene vijanden en andere voorvallen als bij lappen afgescheurd werden en het boven geschreven lapje land zijn vrijheid tegelijk met de naam van Friesland, zonder bij te stellen van Oost of West, wel ijverig verdedigd hebben.

Dat is van ‘t land wiens inwoners de stof van ons schrijven zal zijn, naar het algemene gevoelen bijeen gesteld, zoals hierna volgt.

(1) Weinige jaren voor ‘s Heilands geboorte werden de Friezen die tussen de Eems (bij Utrecht) en het Vlie woonden de Grote Friezen en die tussen het Vlie en de Rijn de Kleine Friezen genaamd. De eersten bewoonden dus gedeelten van Gelderland, Overijssel, Drenthe en het Gooiland, alsmede de streken beoosten de Zuiderzee en de rivier Flevo tot aan de Eems toe: de laatsten een gedeelte van Rijnland, Kennemerland, Amstelland en Noord-Holland. Daarna werden deze West-Friezen en de anderen Oost-Friezen geheten. Een aantal kleine volken van Germaanse en Gallische of Frankische oorsprong hadden de Friezen tot naburen.

Te dien tijde, enige jaren namelijk voor Christus geboorte, toen de opperbevelhebber Claudius Drusus Nero, stiefzoon van keizer Augustus, ook Friesland onder de macht der Romeinen wilde brengen lag tussen West-Friesland en het tegenwoordig Friesland het grote meer Flevo. Het graafschap Stavoren beoosten het Vlie, wiens uitwatering eerst tussen Texel en Vlieland en daarna tussen Vlieland en Terschelling plaats had, paalde aan Noord-Holland. Het eiland Flevo, door de verdeelde armen van het Vlie omvat, lag ter plaatse alwaar nu de zandplaat Breezand zich bevindt. Uitgestrekte bossen lagen in de omtrek der stad Stavoren, thans allen in zee verzwolgen. De kleine rivier de IJssel liep in ‘t meer Flevo, die na de door Drusus gemaakte vereniging van de Rijn met de IJssel, door verschillende stromen zich in de Middelzee ontlastte. Deze zee besloeg een groot deel van het noorden der provincie en scheidde Oostergo en Westergo en nam zijn loop door de Grietenijen Baarderadeel, Idaarderadeel, Hennaarderadeel, Rauwerderhem tot in Wymbritseradeel, en eindigende bij Bolsward en Sneek. Bij de stad Uitgong, wellicht nabij Berlikum had zij haar uitwatering in de Wadden en voorts tussen Terschelling en Ameland in de Noordzee.

De Heeren, onder welks Gebied de Friesen van tyd tot tyd geweest zyn.

1. Onder zeven Prinsen.

Het 313de jaar voor dat onze Zaligmaker geboren wierd, was de tyd dat Frieso, de eerste Prins van Friesland, en Voorganger der Stichters, door welke dit ons Vaderland eerst bevolkt wierd, hier te lande kwam: dat zich dusdaniger wyze heeft toegedragen.

Als die roemruchtige en groote Alexander, die in het bloeyenste van zyn jeugd het meerendeel van Asia overweldigde, kreeg hy toeloop van veele volkeren, die hy of overwonnen hadde, of in die gewesten huis hielden; om zyne gelukkige wapenen tot zo veele spoedige overwinningen te helpen bevorderen. Onder deze vrywillige krygers waren zommige van de voornaamsten uit Persien, en hunne onderhoorige Saxen (Sac) de minsten niet. Dewelke, na dat Alexander overleden was, en die voorige verheerde volkeren, door zijner Nazaaten oneenigheid, de handen ruim kregen, vreesden dat het hun tեeniger tyd mogte gewrooken worden: zy maaken derhalve een besluit, om met malkanderen, naar de wyze van dien tyd, een veiliger land tot hun wooninge op te zoeken. Hunne Geleiders waren Frieso en Saxo, om hunne gezelligheid gebroeders gezegt, en eigentlyk zo genaamt, of naar den volksnaam van hunne landslieden zo bekent: welker eerste Persiaanen, en de andere hun gebuuren, uit de woestyn, die nu Belor heet, gemeenlyk Indiaanen genoemt zyn; om datze van ouds, allen die naar ‘t Oosten woonden, den naam van Indiaanen gaven. Des zij tot hunnen sleep een vloot van 300 zeilen toetakelden, en staken եr mede af van het land van Cilicien, in Notalia of kleen Asia, gelegen in de Zwarte Zee. Van waar zy, wonderlyk omkruissende, door verscheidene woeste zen heen slingerden, tot dat zy eindelyk, na veele ondervindingen en verlies van de meeste schepen, met slechts 54 stuks in de Oostzee zyn vervallen; en waar van 12 op het eiland Rugen, en 18 in Pruissen zijn aangeland: de overige 24 den Fliestroom (welke de Roomsche Schryvers den derden Mond des Rhyns noemen) inzeilende, hebben dit gewest, dat nu van hunnen naam Friesland genaamt word, aangedaan, landende ten west Staveren op de Kreil, daar nu de volle zee voor Enkhuizen is: alwaar zy, geen menschen vindende, en na zo een kommerlyk omzwerven, het eerste stand greepen, en die plaatze den naam gaven van Staden. Daar Frieso ook een Vryhuis voor de vlugtelingen bouwde, zelve een weinig oostelyker optrok, en een stad bouwde, die naderhand Staveren genaamt wierd. Doch als in het volgende jaar de zomer hoogde, kwamen de Swaaven, die hier ‘s zomers huis hielden en ‘s winters landwaards in weeken, om de overwateringen van de zwaare stormen: want het land was doe noch met geen dyken omheinigt. Deze, om datze ruuwe en onervaarene krygslieden waren, zyn ligtelyk van de Friesen op de vlugt gedreven, die hun zetel hier nu door goede beschansingen gevestigt hadden.

Frieso had by zyn wyf Hil zeven zoonen, die hy elk over een gedeelte des lands, dat in zeven Zeelanden was verdeelt, tot Voogden heeft gestelt. En daar toe eene dochter, welke hy Weemoed noemde, om dat haare moeder van haar in den arbeid was gestorven. Daartoe stelden hy zyn zoon sge over de Burgerlyke Rechten, en Scholte over de Halszaaken. Haaije maakte hy Priester der Druden, over de bosschen der Afgoden. Gle wierd Dykgraaf, om daar opzigt te houden. Hette verzond hy, om Voogd te zyn over de Katten, een volk in Duitschland, dat naar zynen naam nu noch Hessen genaamt word.

In den jaare 308 trouwde Fyt (Vito) of Jutte, een van Friso’s zoonen, de dochter van Bokke (Bocchus,) Koning van Jutland; zo als het naderhand, naar zynen naam genoemt is: en kreeg tot een huwelyksgoed, het land dat men nu noch heden Sleeswijk noemt.

In den jaare 300, wanneer եr verschil onder de Veehoeders ontstond, zyn de Saxen, by gemeenen raade, van hun gescheiden: en, op de Elve aangekomen zynde, hebben zich aan geen zyde, dat nu Noordballingen is, nedergeslagen. Houdende dat gewest noch den naam van Saxen en Sassen.

Frieso heeft daar na het land, om dat het zeer laag en moerig was, met dyken van aarde, en zylen of sluizen, om het water te doen afloopen, tot hun gebruik bequaam gemaakt: en om de overwateringen van hooge vloeden alomme verhevene wieren doen opwerpen, en daar huizen laten opbouwen, het land met beschansingen versterkt, en met dorpen en buurten rondom lustig bevolkt. En, om de welstand en eenigheid des volks te bewaaren, liet hij goede wetten en heilzaame beveelen aankundigen.

En uit dat broekachtig en waterig land, schynt het, dat zy het oude Friesche Wapen hebben genomen, hetwelk bestond uit 7 Plompen, beteekenende de 7 Waterlanden, op 3 Zilveren balken, in een Blaauw veld. Gelijk die Plompen noch hedendaags in ‘t Wapen van Groningen te zien zyn. Hoewel de onweetende teekenaars daar nu 3 Herten van maken. Bezie hunne munten, tot op de duiten toe.

In den jaare 245 is Frieso, na dat hy dit land 68 jaaren wijsselijk in vrede geregeert hadde, eindelyk gestorven, en na zyn vaderlyke Persiaansche wyze te Staveren staatelyk begraven.

Aanstonds is Adel, zijn oudste zoon, in ‘s Vaders plaatze gevolgt: die zyne nagelaatene wetten bevestigt, vermeerdert, en in schrift gestelt heeft. Hy bragt in gebruik, om de bequaamheid der gemoederen te onderzoeken, dat եr alomme gasteryen en drinkgelagen wierden gehouden, daar men malkanderen in ‘t omdrinken, met het geeven van de regterhand, zoude kussen of zoenen op zyn Persiaans: dat men nu noemt op zyn plat Fries. In de gasteryen deed hy de geregten by malkander in een grooten Schotel leggen, en belaste dat men uit een grooten Hoorn zoude omdrinken. Waar van wy noch zeggen, de Friesche Pateele, en de Friesche Hoorn, en by zommige Gilden noch in gebruik. Hy trouwde Swebyne, de dochter van den Koning der Swaaven, zyne gebuuren. Om zyn rechtvaardigheid, is hy by zyne onderdaanen en gebuuren zo vermaard geworden, dat alle, die wel regeerden, daar van Adelingen, en van Adel gezegt wierden. Welke benaamingen tot op den huidigen dag zyn overgebleven.

Ubbe, Juttes zoon, om Jutland tegen den aanval der Deenen te bevryden, zette zyn zoon Fyt ter dezer dagen tot Voogd over Eiderland, en Hendrik, zyn jongste zoon, over Jutland; die ondertrouwd wierd met Signe, Dochter des Konings der Finnen.

De heren waaronder het gebied de Friezen van tijd tot tijd geweest zijn.

1. Onder zeven prinsen.

Het 313de jaar voor dat onze Zaligmaker geboren werd was de tijd dat Frieso, de eerste prins van Friesland en voorganger der stichters, waardoor dit ons vaderland eerst bevolkt werd, hier te lande kwam dat zich op dusdanige wijze heeft toegedragen.

Toen die roemruchtige en grote Alexander die in de bloei van zijn jeugd het grootste deel van Azië overweldigde en hij toeloop van vele volkeren kreeg die hij of overwonnen had of in die gewesten huishielden om zijn gelukkige wapenen tot zovele voorspoedige overwinningen te helpen bevorderen. Onder deze vrijwillige krijgers waren sommige van de voornaamste uit Perzië en hun onderhorige Saxen (Sac) de minsten niet. Die, nadat Alexander overleden was, en die vorige overwonnen volkeren door zijn nazaten onenigheid de handen ruim kregen en vreesden dat het hun te eniger tijd mocht gewroken worden maakten ze derhalve een besluit om met elkaar, naar de wijze van die tijd, een veiliger land tot hun woning op te zoeken. Hun begeleiders waren Frieso en Saxo, om hun gezelligheid gebroeders gezegd, en eigenlijk zo genaamd of naar de volksnaam van hun landslieden zo bekent: die de eerste Perzen eerste en andere hun buren uit de woestijn, die nu Belor heet en gewoonlijk Indianen genoemd zijn omdat ze van ouds en allen die in ‘t Oosten woonden de naam van Indianen gaven. Dus zij tot hun gevolg een vloot van 300 zeilen klaar maakten en staken er mee af van het land van Cilicië, in Notalia of klein Azië en gelegen in de Zwarte Zee. Vanwaar ze verwonderlijk omvoeren en door verschillende woeste zeen heen slingerden totdat ze eindelijk, na vele ondervindingen en verlies van de meeste schepen, met slechts 54 stuks in de Oostzee zijn gevallen en waarvan 12 op het eiland Rugen en 18 in Pruissen zijn aangeland: de overige 24 de Vliestroom (welke de Roomse schrijvers de derde mond van de Rijn noemen (1)) inzeilden en hebben dit gewest, dat nu van hun naam Friesland genaamd wordt, aangedaan en landden ten westen Stavoren op Kreil, daar nu de volle zee voor Enkhuizen is: alwaar ze geen mensen vonden en na een kommerlijk omzwerven de eerste plaats grepen en die plaats de naam gaven van Staden. Daar Frieso ook een vrijhuis voor de vluchtelingen bouwde en zelf een weinig oostelijker optrok en een stad bouwde die naderhand Stavoren genaamd werd. Doch in de volgende jaar te midzomer kwamen de Zwaben die hier ‘s zomers huishielden en ‘s winters landwaarts in weken vanwege het inwateren van de zware stormen: want het land was toen noch met geen dijken omringd. Deze, omdat ze ruwe en onervaren krijgslieden waren, zijn licht van de Friezen op de vlucht gedreven die hun zetel hier nu door goede verschansingen gevestigd hadden.

Frieso had bij zijn wijf Hil zeven zonen die hij elk over een gedeelte van het land, dat in zeven Zeelanden was verdeeld, tot voogden heeft gesteld. En daartoe een dochter die hij Weemoed noemde omdat haar moeder van haar in het baren was gestorven. Daartoe stelden hij zijn zoon Sege over de burgerlijke rechten en Scholte over de halszaken. Haaije maakte hij priester der Druden over de bossen der afgoden. Gle werd dijkgraaf om daar opzicht te houden. Hette zond hij om voogd te zijn over de Katten, een volk in Duitsland, dat naar zijn naam nu noch Hessen genaamd wordt.

In het jaar 308 trouwde Fyt (Vito) of Jutte, een van Friso ‘s zonen, de dochter van Bokke (Bocchus,) koning van Jutland; zoals het naderhand naar zijn naam genoemd werd en kreeg tot een huwelijksgoed het land dat men nu noch heden Schleswijk noemt.

In het jaar 300, toen er verschil onder de veehoeders ontstond, zijn de Saxen bij algemene raad van hen gescheiden en toen ze op de Elbe aangekomen waren hebben ze zich aan die zijde, dat nu Noordballingen is, neergeslagen. Behield dat gewest noch de naam van Saxen en Sassen.

Frieso heeft daarna het land, omdat het zeer laag en moerassig was, met dijken van aarde en zijlen of sluizen om het water te laten aflopen tot hun gebruik geschikt gemaakt en om inwateren van hoge vloeden alom verheven wieren laten opwerpen en daar huizen laten opbouwen, het land met verschansingen versterkt en met dorpen en buurten rondom lustig bevolkt. En om de welstand en eenheid van het volk te bewaren liet hij goede wetten en heilzame bevelen aankondigen.

En uit dat broekachtig en waterig land schijnt het dat ze het oude Friese Wapen hebben genomen wat bestond uit 7 plompen (waterlelie) en betekent de 7 Waterlanden op 3 zilveren balken in een blauw veld. (2) Gelijk die plompen noch hedendaags in ‘t wapen van Groningen te zien zijn. Hoewel de onwetende tekenaars daar nu 3 harten van maken. Bezie hun munten tot op de duiten daartoe.

In het jaar 245 is Frieso, nadat hij dit land 68 jaren wijs in vrede geregeerd had, eindelijk gestorven en op zijn vaderlijke Perzische wijze te Stavoren statig begraven.

Aanstonds is Adel, zijn oudste zoon, in de plaats van zijn vader gevolgd die zijn nagelaten wetten bevestigde, vermeerderde en in schrift gesteld heeft. Hij bracht in gebruik, om de geschiktheid der gemoederen te onderzoeken, dat er alom gasthuizen en drinkgelagen werden gehouden daar men elkaar in ‘t omdrinken, met het geven van de rechterhand, zou kussen of zoenen op zijn Perzisch: dat men nu noemt op zijn plat Fries. In de gasthuizen liet hij gerechten bij elkaar in een grote schotel leggen en belaste dat men uit een grote hoorn zou omdrinken. Waarvan we noch zeggen de Friese Pateel (3) en de Friese hoorn en bij sommige gilden noch in gebruik. Hij trouwde Swebyne, de dochter van de koning der Zwaben, zijn buren. Om zijn rechtvaardigheid is hij bij zijn onderdanen en buren zo vermaard geworden zodat allen die goed regeerden daarvan Adelingen en van Adel (4) genoemd werden. Welke benamingen tot op den huidige dag zijn overgebleven.

Ubbe, Juttes zoon, om Jutland tegen de aanval der Denen te bevrijden, zette zijn zoon Fyt te deze dagen tot voogd over Eiderland en Hendrik, zijn jongste zoon, over Jutland; die ondertrouwde met Signe, dochter van de koning der Finnen.

(1) dat is bij Egmond.

(2) Het oude Friese wapen heeft zeer veel overeenkomst met die wapenschilden welke sedert de Kruistochten in gebruik kwamen en dit versterkt de mening dat het niet van Friso ‘s tijd af als landswapen of als veldteken is gevoerd. Hamconius zegt dat van Friso af tot Beroald het wapen bestaan heeft uit een azuren schild, waarop drie zilveren balken waar op zeven rode plompenbladeren geplaatst waren.

Van Beroald tot Radboud II werden er een balk met vier bladeren bijgevoegd, zodanig als Beroald het veranderde, toen hij de dochter van koning Ridzard gehuwd had na den dood van zijn schoonvader Oost- en West-Friesland verenigde.

Suffr. Petri plaatst de plompenbladeren tussen de balken en niet op dezelve wat strijdig is met de regels der wapenkunde die niet toelaten dat men kleuren op kleuren, maar wel kleuren op metalen plaatst, gelijk men dit bij de schrijvers over de heraldiek zal vinden.

Koning Haron zou vroeger aan de hertogen van West-Friesland een wapen gegeven hebben met slechts n zilveren balk en vier rode plompenbladeren in het blauwe schild.

Met de regering van Karel de Grote kwamen de leeuwen en blokjes in het landswapen.

(3) De Friese pateel en de Friese hoorn. Winsemius spreekt niet uitdrukkelijk van het eigenlijke pateel als door adel ingesteld, maar wel van de vriendenmaaltijden en andere bijeenkomsten waarop men zich, ook op Duitse wijze, aan de dronkenschap overgaf: iets dat aan geen tijdvak zeer vreemd is. Echter werd er spoedig bij de feesten een ceremonie- of zedenmeester aangesteld wie bij het drinken vooral het toezicht was gegeven. Deze pateel of schotel zou uit dertien of veertien verschillende gerechten bestaan hebben en de hoorn een gewone stierenhoren geweest zijn. Wie nu de geschiedenis van adel voor een fabel houden, beweren, dat de Friezen het gebruik van uit Horens te drinken van de Denen en Noren hebben overgenomen. Dan stellig is het, dat het gebruik in overoude tijd bestond; als ook, dat men later de horens niet meer van gewone stieren, maar van Oerossen genomen heeft en diee zeer versierde en met goud en zilver prachtig liet beslaan.

(4) Adel dus van od, ode, ade, ede, grond, bezitting afkomstig, zo is edele, edelman oorspronkelijk een grondbezitter. Daar nu deze edellieden, als de aanzienlijkste personen, natuurlijke voorrechten genoten, tot hoger ambten en vooral tot hogere rangen in de krijgsdienst werden verkozen hadden zij ook, in de vroegste tijden namelijk, over hun minderen het beheer en bestuur, zelfs eigen rechtspleging en vrij gebied. In latere tijd echter werden er algemene bepalingen, blijkbaar uit de alleroudste Friese wetten (Lex Frisionum sive antiquae Frisiorum leges) gemaakt waaraan de edelen zich moesten houden. De afstammelingen der grondbezitters, rijksten, traden, hoewel niet rechtens, in de voorrechten der ouders met het ontvangen van het ouderlijk erfdeel (Ethel, in ‘t Oud-Fries). De rijken evenwel, die zich goederen aankochten, werden niet onder de adelstand opgenomen omdat hun voorouders niet onder de edelen hadden behoord zodat al zeer vroeg de adel zijn voorrecht aan geboorte toekende. Destijds bestonden nog bij den aloude Friese adel geen brieven, wapens of tekens van adeldom daar die eerst in de 11de of 12de eeuw in gebruik zijn gekomen.

En in den jaare 234, Granus, vyfde Koning der Deenen, dit bemerkende, heeft zich vermomd, en Hendrik op den dag der bruiloft, nevens veele van zyne vrienden onvoorziens vermoord: en de Bruid, uit Finland wegvoerende, zelfs getrouwt: edoch dat hy twee jaaren daar na met de dood moest bekoopen.

In den jaare 220 heeft Adel, Schotte, zyn broeder Scholtes zoon, naar ‘t land, dat naderhand Schotland is genaamt geworden, heen gezonden, op dat hy ‘t met volk zoude beplanten.

In den jaare 201, Jutte, over de dood zyns broeders vergramd zynde, heeft de Deenen veele jaaren met zeerooveryen geplaagt: tot dat hy van Froote, achtste Koning der Deenen, in een zeeslag overwonnen wierd. Die daar op de geheele Friesche kust heeft uitgeplondert; zynde zulks van de Deenen voorheen nooit ondernomen: en voort het Flie inzeilende, heeft zelfs het voorste van Duitschland aangetast: en van daar is hy met zynen roof of buit naar Engeland overgestoken.

In den jaare 151, is Adel, na dat hy in langduurige vrede loffelyk het Vaderland bestierd hadde, gestorven.

Doe wierd Ubbe tot derde Prins in ‘s Vaders plaats van de Staaten des Lands aangenomen.

In den jaare 131, als Ubbe, op ‘t aanraaden van zyne moeder Swobyne, zyn grootvader, Koning der Swaaven, om de vrindschap te versterken, eens bezogt hadde, heeft hy Keulen aan den Rhyn gesticht, ter plaatze daar nu Duts legt. Daarom zyn de Keulenaars by de Romeinen eertyds Ubii geheeten, van deze Ubbe.

In den jaare 127 heeft Baate, zoon van den Koning der Katten, van Friesche afkomst, met zyn gezelschap zich eerstmaal in de Betuw nedergeslagen: daar hy Baatenburg en andere plaatzen stichte. Zynde de oorsprong van die bekende Bataviers, dewelke nu Hollanders genaamt worden.

In den jaare 120 heeft Frieso de jonge getrouwd de dochter van Ubbe, welkers naame Frouw was. Deze Frieso was de zoon van Gryns, zoon van Gle, zoon van Haaje, zoon van Frieso de eerste. Hy trok met een hoop over den Fliestroom, en bewoonde het land, dat van hem noch Westfriesland is genaamt, en in dien tyd gebynaamt, kleene Friesen. Daar bouwde hy, omtrent duizent schreeden van Alkmaar, aan een inham van een arm der Rhyn, die Krabbendam van Kennemerland afscheid, de stad Vroonen, die zo ryk en vermaard door den koophandel wierd. Waar van hedendaags niets meer te zien is.

In den jaare 71 overleed Ubbe; en Azinga Askon, zyn zoon, quam in zyn plaats: dezelve was een onrustig en eerzuchtig mensch: hy voerde verscheidene doch ongelukkige oorlogen met den Koning van Tongeren en de Baatenburgers.

In den jaare 59 zyn eenige kooplieden uit Indin, onder den noorder aspunt om, door storm en onweder aan de Duitsche kust vervallen, en, zo men meent, in Friesland aangeland.

Azinga heeft Staveren met muuren omtrokken, en eerst dien naam gegeeven, naar een ruuwen onbeschaafden Staf, hunnen Afgod; daar zy God, na de wyze der ongeloovige volkeren, by in erkentenisse hielden; om dat God de menschen als een staf en leunstok is in alle gevaaren. Want het was by de Duitsche volkeren gemeen, om God door een stok, blok, of steen, op hunne wyze te dienen, door dien zy zulken hoogen achtinge wel van God hadden, dat zy hem met geen duidelyke gelykenisze, het zy van een mensch, of diergelyke konden afbeelden.

In den jaare 10, ter gelegentheid, dat de Romeinen onder hunnen Overste Drusus de Baatenburgers, Geldersche, en nabuurige volkeren overwonnen hadde, heeft hy de Westfriesen ook aangetast, van welke hy jaarlyks slegts een getal ossenhuiden bedong: en, zullende de volkeren over den Eems mede aandoen, hebben de Friesen der Romeinen schepen, die door de ebbe op hunne wadden waren vast geraakt, uit het gevaar van vergaan verlost.

Als Azinga nu in ‘t 71ste jaar zyner regeeringe was, is de hoope Izrals, en de wensch aller Heidenen vervult geworden, als onze Zaligmaker Jezus Christus te Bethlehem, in het Joodsche Land, gebooren wierd, tot troost van die geene, die dien dag der zaligheid voor langen tyd hadden begeeren te zien: terwyl onze Voorvaderen noch in een dikke duisternis van onwetenheid gezeten waren.

In den jaare 2, na de geboorte van Christus, Azinga ziende, dat de Westfriesen, door hulpe der Baatenburgers, onder de Romeinen gebragt, en van de Roomsche Overste Drusus met 50 Schansen langs den Rhyn wel bewaart waren, heeft hij de Baatenburgers geweldig bevogten, en veele ter neder gemaakt. Maar Azinga, door een pyl zwaar gewond zynde, vlugten de Friesen, hem brengende op zyn slot, omtrent een halve myl van Staveren, op de Kreil. De Friesen maakende ondertusschen, buiten zyn bevel, eenen tweeden aanslag, versloegen nochmaals 500 mannen; waar tegen zy 300 Mannen verlooren, en zyn alzo met overwinning en goeden buit weder gekeert.

In den jaare 4 is Diokarus Seegen, neef van Azinga, Ridder geslagen van Brabo, eerste Hertog van Braband, en met groote eere weder in Friesland gekomen.

Ook is by ‘t Roode Klif, niet verre van Staveren, een vlamme uit de aarde geborsten, welke 3 dagen duurde. Den 4den dag quam եr een groote draak regt om hoog uitvliegen, die de aanschouwers een half uur lang geweldig verbaasde, en is weder in de spleete neder gerukt.

In den jaare 5 heeft Azinga die van Tongeren den oorlog aangedaan, en veele van hen verslagen: doch Brabo, Hertog van Braband, die van Tongeren te hulpe komende, hebben zy Azinga gevangen gekregen. Doch om de erkentenisse van Diokarus Seegen, heeft gemelde Hertog hem alleen maar met verachtelyke woorden gestraft, en doe weder na Friesland gezonden.

In den jaare 6 heeft Tiberius, Veldoverste der Romeinen, Kennemerland ingenomen.

In den jaare 11 is Azinga Askon gestorven: en zyn Neef Diokarus Seegen quam in zyn plaats.

In den jaare 15 heeft hy allomme door geheel Friesland schoolen voor de jeugd ingesteld; en in ‘t byzonder schermschoolen binnen de Hoofdstad Staveren en Dokkum; daar ‘t volk met allen yver driemaal ‘s weeks wierd onderwezen.

En in het jaar 234 bemerkte dit Granus, vijfde koning der Denen, en heeft zich vermomd en Hendrik op de dag der bruiloft, nevens vele van zijn vrienden, onvoorziens vermoord en de bruid uit Finland weggevoerd zelf getrouwd: edoch dat hij twee jaren daarna met de dood moest bekopen.

In het jaar 220 heeft Adel, Schotte, zijn broeder en Schotte ‘s zoon, naar ‘t land, dat naderhand Schotland is genaamd geworden, heen gezonden opdat hij ‘t met volk zou beplanten.

In het jaar 201 heeft Jutte die over de dood van zijn broeder vergramd was de Denen vele jaren met zeeroverijen geplaagd totdat hij van Froote, achtste koning der Denen, in een zeeslag overwonnen werd. Die daarop de gehele Friese kust heeft uitgeplunderd en zulks was van de Denen voorheen nooit ondernomen en voort zeilde hij het Vlie in en heeft zelfs het voorste van Duitsland aangetast en vandaar is hij met zijn roof of buit naar Engeland overgestoken.

In het jaar 151 is Adel, nadat hij in langdurige vrede loffelijk het vaderland bestuurd had gestorven.

Toen werd Ubbe tot derde prins in vaders plaats van de Staten der Land aangenomen.

In het jaar 131 toen Ubbe, op ‘t aanraden van zijn moeder Swobyne, zijn grootvader, koning der Zwaben, om de vriendschap te versterken eens bezocht had heeft hij Keulen aan de Rijn gesticht, ter plaatse daar nu Duts (?) ligt. Daarom zijn de Keulenaars bij de Romeinen eertijds Ubii geheten van deze Ubbe.

In het jaar 120 is Frieso de jonge getrouwd met de dochter van Ubbe wiens naam Frouw was. Deze Frieso was de zoon van Gryns, zoon van Gle, zoon van Haaje, zoon van Frieso de eerste. Hij trok met een hoop over de Vliestroom en bewoonde het land dat van hem noch West-Friesland is genaamd en in die tijd met de bijnaam kleine Friezen. Daar bouwde hij, omtrent duizend schreden van Alkmaar, aan een inham van een arm der Rijn die Krabbendam van Kennemerland scheidt de stad Vronen (1) die zo rijk en vermaard door de koophandel werd. Waarvan hedendaags niets meer te zien is.

In het jaar 71 overleed Ubbe en Azinga Askon, zijn zoon, kwam in zijn plaats: dat was een onrustig en eerzuchtig mens: hij voerde verscheidene doch ongelukkige oorlogen met de koning van Tongeren en de Batenburgers.

In het jaar 59 zijn enige kooplieden uit Indië onder het noordse aspunt om door storm en onweer aan de Duitse kust gevallen en, zo men meent, in Friesland aangeland.

Azinga heeft Stavoren met muren omtrokken en eerst die naam gegeven naar een ruwe onbeschaafden Staf, (2) hun afgod daar ze God, naar de wijze der ongelovige volkeren in erkenning hielden omdat God de mensen als een staf en leunstok is in alle gevaren. Want het was bij de Duitse volkeren algemeen om God door een stok, blok, of steen, op hun wijze te dienen doordat ze zulke hoge achting wel van hun God hadden dat ze hem met geen duidelijke gelijkenis, hetzij van een mens of diergelijke konden afbeelden.

In het jaar 10, ter gelegenheid dat de Romeinen onder hun overste Drusus de Batenburgers, Geldersen en naburige volkeren overwonnen hadden, heeft hij de West Friezen ook aangetast waarvan hij jaarlijks slechts een getal ossenhuiden bedon: en zou de volkeren over de Eems mee aangedaan hebben en hebben de Friezen de Romeinse schepen, die door de eb op hun wadden waren vastgeraakt, uit het gevaar van vergaan verlost.

Toen Azinga nu in ‘’t 71ste jaar van zijn regering was is de hoop Israëls en de wens aller heidenen vervuld geworden toen onze Zaligmaker Jezus Christus te Bethlehem in het Joodse Land geboren werd tot troost van diegene die de dag der zaligheid voor lange tijd hadden begeren te zien: terwijl onze voorvaderen noch in een dikke duisternis van onwetendheid gezeten waren.

In het jaar 2, na de geboorte van Christus, zag Azinga dat de West Friezen, door hulp der Batenburgers, onder de Romeinen gebracht en van de Roomse Overste Drusus met 50 schansen langs de Rijn goed bewaard waren zo heeft hij de Batenburgers geweldig bevochten en velen te neer gemaakt. Maar toen Azinga door een pijl zwaargewond was vluchtte de Friezen en brachten hem op zijn slot, omtrent een halve mijl van Stavoren, op de Kreil. De Friezen maakten ondertussen, buiten zijn bevel, een tweede aanslag en versloegen nogmaals 500 mannen waartegen zij 300 mannen verloren en zijn alzo met overwinning en goede buit teruggekeerd.

In het jaar 4 is Diokarus Seegen, neef van Azinga, ridder geslagen van Brabo, eerste hertog van Brabant, en met grote eer weer in Friesland gekomen.

Ook is bij ‘t Rode Klif, niet ver van Stavoren, een vlam uit de aarde geborsten dat 3 dagen duurde. De 4de dag kwam եr een grote draak recht omhoog uitvliegen die de toeschouwers een half uur lang geweldig verbaasde en is weer in de spleet neer gerukt.

In het jaar 5 heeft Azinga die van Tongeren de oorlog aangedaan en velen van hen verslagen: doch Brabo, hertog van Brabant, kwam die van Tongeren te hulp en hebben ze Azinga gevangen gekregen. Doch om de erkenning van Diokarus Seegen heeft de gemelde hertog hem alleen maar met verachtelyke woorden gestraft en toen weer naar Friesland gezonden.

In het jaar 6 heeft Tiberius, veldoverste der Romeinen, Kennemerland ingenomen.

In het jaar 11 is Azinga Askon gestorven en zijn neef Diokarus Seegen kwam in zijn plaats.

In het jaar 15 heeft hij alom door geheel Friesland scholen voor de jeugd ingesteld en in vooral schermscholen binnen de hoofdstad Stavoren en Dokkum daar ‘t volk met alle ijver driemaal ‘s weeks werd onderwezen.

(1) In de Uitgave van 1677 staat: ‘Waar van heedendaachs noch top, noch teil (tegel) te zien is.’

(2) De afgod Staf of Stavo is hetzelfde als Thor.

In den jaare 16 en 17 zyn de Romeinen met hunne krygsbenden door, langs en om Friesland getrokken, om de nabuurige volkeren te beheerschen; zynde de Friesen met hun in een goed verbond.

In den jaare 29, als de Westfriesen, door de gierigheid der Romeinsche Overste Holle, (1) byna uitgeput waren, alzo hy van hun afeischte grooter ossenhuiden tot schattinge, als zy konden leveren, zo zyn zy tegen hem opgestaan, en hebben zyne aangestelde Tolmeester opgehangen, en het slot op het Flie, daar hy gevlugt was, sterk belegert. Maar, door den Romeinschen Overste der Duitschers Apronius opgeslagen zynde, hebben nochtans groote overwinninge tegens de Romeinen gehad: dewelke by de 900 mannen verlooren omtrent het woud Baduhenne; behalven noch 400 soldaaten, die uit vreeze voor de Friesen malkander doodsloegen. Waar door Diokarus ook den toenaam van Seegen schynt bekomen te hebben.

Omtrent den jaare 44, als de Friesen wel met de Romeinen stonden, en dat Diokarus zich ook by den Roomschen Keizer Claudius ten stryde begeeven had, daar hy groote eer behaalde, was եr een groote hongersnood in ‘t land.

In den jaare 46, als Seegen den staat des lands loffelyk bedient had, is hy in tyd van vrede gestorven: en zyn oudste zoon Dibbald Seegen is de zesde Prins der Friesen geworden. Hy was een goedertierend Vorst omtrent zyne onderdaanen: maar aan de andere zyde zeer onrustig, en genegen tot den oorlog. Waarom hy zich naar ‘t Roomsche leger in Engeland begaf, daar hy veele ridderlyke daaden uitvoerde: laatende Friesland onder ‘t bestier van een aangestelden Landvoogd.

In dien tyd was եr in Friesland een kloek Ridder, genaamt Idsert Jetse, van een verwonderlyke kragt, waarom ook onder de wandeling Sterke Man geheeten, dezelve was acht voeten in de lengte groot, hy kon in ieder hand een tonne Bier 220 treeden verre dragen, neemende onder ieder oxel een kaas, omze van ‘t ligchaam te doen afhouden: ook droeg hy 2 mannen een halve myl verre op zyne armen: een onbezuist paard, kon hy met zyn vuist slaan, dat het dood ter aarde viel: en wanneer hy toornig was, derfde hem geen mensch onder de oogen te komen.

Na den jaare 48, is Corbulo, een Romeinsche Overste, de Westfriesen onvoorziens op ‘t lyf gekomen, wegens hunne wederspannigheid, daar hier boven van gezegt is: en gyzelaars te pande mede neemende, stelde hun de paalen, daar zy niet over mogten komen. Het welk men meent de Lek te zyn, die hy liet graaven tusschen de Maas en Rhyn, daar nu Holland is.

In den jaare 52 quam Dibbald, van den Roomschen Keizer Claudius grootelyks begiftigt, weder in Friesland: met hem leidende den Overste van Camga; daar het edel geslachte van Camminga uit gesproten is.

In den jaare 55, als Claudius gestorven was, is Dibbald oostwaards opgetrokken, brandende en blaakende zeer verwoed.

In den jaare 59, zyn Vryt of Verritus en Malorix, nevens een goed gezelschap, in gezantschap tot den Keizer Nero naar Rome getrokken, ter oorzaake van de klagten der Romeinen, dat de Friesen hun met de akkerbouw al te na by den Rhyn quamen. Vryt was van ‘t Geslachte van Hermana, afkomstig van Manne, die een kindskind was van Frieso de eerste. En Malorix van Camminga. Behalven dat zy van den Keizer groote eerbewyzingen, nevens het burgerrecht van Romen verkreegen, zynde daar ook tot het Christelyk geloove bekeert. En gistus, een der 70 Discipelen van Christus, quam met hun in Friesland, om daar ook die leere te verbreiden: doch Seerp, Zoon van Fyt, en derde Priester der Druden, op ‘t Oude Hof te Lewerden, stond hem zeer tegen. Zo dat hy weinig vrugt in ‘t land deed, en wierd van de ongeloovigen dood geslagen.

In den jaare 61, is Dibbald tegen de Duitschers opgetrokken, doch keerde met verlies van 800 mannen schandelyk weder naar huis.

In den jaare 62, quamen de Deenen, opgemaakt van de Duitschers, Friesland plonderen en verwoesten 6 geheele jaaren lang; want Dibbald lag ziek te bedde.

In den jaare 69, trok Dibbald met een groote vloot schepen naar Deenemarken, om zyn leed te wreeken.

In den jaare 77 deed hy de Gelderschen den oorlog aan: die hem zo wel onthaalden, dat hy 500 mannen verloor, en hy zelve in een teeringziekte verviel.

In den jaare 85 overleed Dibbald, en wierd te Staveren begraven.

En Tabbe is tot de zevende en laatste Prins van Friesland aangenomen, dewyl Dibbald zonder kinderen was gestorven. Hy was een der voornaamste van Dibbalds Veldoversten, een wreed en onstuimig man. Waarom hy ook geheele 7 jaaren onder den Roomschen Keizer Domitianus ten oorlog trok; laatende Friesland onder een Stadhouder.

In den jaare 94 deeden de Noormannen een tocht op Friesland, dat zy plonderden en veel roof uit haalden. Waar over Tabbe tըuis onboden zynde, zy zich hebben weggemaakt. Hy ondernam eerst met een goede vloot, en doe te land, zyn wraak te neemen; maar had weinig voorspoed.

Omtrent den jaare 100 was Harke, zoon van Seerp, de 4de Priester der Druden op ‘t oude Hof.

En in den jaare 130 is Tabbe, de laatste Prins, gestorven.

In het jaar 16 en 17 zijn de Romeinen met hun krijgsbenden door, langs en om Friesland getrokken om de naburige volkeren te beheersen en waren de Friezen met hen in een goed verbond.

In het jaar 29 toen de West Friezen, door de gierigheid der Romeinse overste Olennius, bijna uitgeput waren alzo hij van hun afeiste grote ossenhuiden tot schatting als ze konden leveren, zo zijn ze tegen hem opgestaan en hebben zijn aangestelde tolmeester opgehangen en het slot op het Vlie, daar hij gevlucht was, sterk belegerd. Maar door de Romeinse overste der Duitsers Apronius gedwongen het beleg op te breken en hebben nochtans grote overwinning tegen de Romeinen gehad die bij de 900 mannen verloren omtrent het woud Baduhenne; (1) behalve noch 400 soldaten die uit vrees voor de Friezen elkaar doodsloegen. Waardoor Diokarus ook de bijnaam van Seegen (zege) schijnt bekomen te hebben.

Omtrent het jaar 44 toen de Friezen goed met de Romeinen stonden en dat Diokarus zich ook bij de Roomse keizer Claudius ten strijde begeven had, daar hij grote eer behaalde, was er een grote hongersnood in ‘t land. (2)

In het jaar 46 toen Seegen de staat van het land loffelijk bediend had is hij in tijd van vrede gestorven en zijn oudste zoon Dibbald Seegen is de zesde prins der Friezen geworden. Hij was een goedertieren vorst omtrent zijn onderdanen: maar aan de andere zijde zeer onrustig en genegen tot de oorlog. Waarom hij zich naar ‘t Roomse leger in Engeland begaf daar hij vele ridderlijke daden uitvoerde en liet Friesland onder ‘t bestuur van een aangestelde landvoogd.

In die tijd was er in Friesland een kloeke ridder, genaamd Idsert Jetse, van een verwonderlijke kracht waarom hij ook in de wandeling Sterke Man geheten was, die was acht voeten in de lengte groot, hij kon in elke hand een ton bier 220 treden ver dragen en nam onder elke oksel een kaas om ze van ‘t lichaam te laten afhouden: ook droeg hij 2 mannen een halve mijl ver op zijn armen: een onbesuisd paard kon hij met zijn vuist slaan zodat het dood ter aarde viel en wanneer hij toornig was durfde hem geen mens onder de ogen te komen.

Na het jaar 48 is Corbulo, een Romeinse overste, de West Friezen onvoorziens op ‘t lijf gekomen vanwege hun weerspannigheid, daar hierboven van gezegd is, en nam gijzelaars te pand mee en stelde hun de palen daar ze niet over mochten komen. Wat men meent de Lek te zijn die hij liet graven tussen de Maas en Rijn daar nu Holland is.

In het jaar 52 kwam Dibbald, van de Roomse keizer Claudius zeer begiftigt, weer in Friesland en leidde met hem de overste van Camga; daar het edele geslacht van Camminga uit gesproten is.

In het jaar 55, toen Claudius gestorven was is Dibbald oostwaarts opgetrokken, brandde en blaakte zeer verwoed.

In het jaar 59 zijn Vryt of Verritus en Malorix, nevens een goed gezelschap, in gezantschap tot keizer Nero naar Rome getrokken ter oorzaak van de klachten der Romeinen dat de Friezen zich met de akkerbouw al te nabij de Rijn kwamen. Vryt was van ‘t geslacht van Hermana, afkomstig van Manne, die een kindskind was van Frieso de eerste. En Malorix van Camminga. Behalve dat ze van de keizer grote eerbewijzen nevens het burgerrecht van Rome verkregen zijn ze daar ook tot het Christelijk geloof bekeerd. En gistus, een der 70 discipelen van Christus, kwam met hen in Friesland om daar ook die leer te verbreiden: doch Seerp, zoon van Fyt, en derde priester der Druden op ‘t Oude Hof te Leeuwarden, (3) stond hem zeer tegen. Zodat hij weinig vrucht in ‘t land deed en werd van de ongelovige dood geslagen.

In het jaar 61 is Dibbald tegen de Duitsers opgetrokken, doch keerde met verlies van 800 mannen schandelijk weer naar huis.

In het jaar 62 (4) kwamen de Denen, opgestookt van de Duitsers, Friesland plunderen en verwoesten 6 gehele jarenlang; want Dibbald lag ziek te bed.

In het jaar 69 trok Dibbald met een grote vloot schepen naar Denemarken om zijn leed te wreken.

In het jaar 77 deed hij de Geldersen de oorlog aan die hem zo goed onthaalden zodat hij 500 mannen verloor en hij zelf in een teringziekte verviel.

In het jaar 85 overleed Dibbald en werd te Stavoren begraven.

En Tabbe is tot de zevende en laatste prins van Friesland aangenomen omdat Dibbald zonder kinderen was gestorven. Hij was een der voornaamste van Dibbalds veldoversten, een wreed en onstuimig man. Waarom hij ook gehele 7 jaren onder de Roomse keizer Domitianus ten oorlog trok en liet de Friesland onder een stadhouder.

In het jaar 94 deden de Noormannen een tocht op Friesland dat ze plunderden en er veel roof uit haalden. Waarover Tabbe thuis ontboden was en ze zich hebben weggemaakt. Hij ondernam eerst met een goede vloot en toen te land om zijn wraak te nemen; maar had weinig voorspoed.

Omtrent het jaar 100 was Harke, zoon van Seerp, de 4de priester der Druden op ‘t oude Hof.

En in het jaar 130 is Tabbe, de laatste Prins, gestorven. (5)

(1) De naam van het woud Baduhenna is zeker door Tacitus in Latijn overgezet. Wanneer men er de uitgang enna of henna (die wij, hoewel misschien anders gewijzigd, ook in den naam Nehalennia ontmoeten,) afwerpt heeft Badu voldoende overeenkomst met Balder om de onderstelling te rechtvaardigen dat Baduhenna een aan Balder geheiligd woud was. Dit komt ons geenszins vreemd voor daar ook de verering van de in de Scandinavische godenleer zeer bekende Godheid Balder, zoon de godin Frigga, voornamelijk en wellicht uitsluitend tussen de Rijn en de Wezer plaats had en aldaar in hoge rang en van groot gezag was. Dat er in Friesland of Holland gewijde bossen zijn geweest is zonder twijfel, jammer dat hun ligging niet is opgespoord.

(2) Deze was een gevolg, deels van de schaarsheid van geld, door de kruistochten veroorzaakt, deels door de veepest en de slechte oogsten, maar ook door het bevel der bisschop van Munster, Gerard, om geen jaarmarkten te houden en alle handel te staken zodat niemand van de Friezen vee, boter en kaas wilde kopen; daarenboven kwam er van de overvloed van granen uit de Oostzee niets over daar ook de uitvoer zwaar belast werd. De ellende steeg dus ten hoogste top en vele mensen stierven de hongerdood; de liefdadigheid van sommige kloosterlingen alleen behield nog den verarmden het leven. Die tevoren hun eigene landen bebouwden moesten in de dorpen gaan bedelen of voor de kost in de steden en voor de kloosters dienen. In de herfst steeg de nood ten top, een groot aantal leefden van distels en zeker kruid, hondribbe (paardenbloem) genoemd.

(3) Op ‘t Oude Hof te Leeuwarden. Cappidus van Stavoren, Suffr. Petri en Hamconius zeggen dat reeds voor Christus geboorte Leeuwarden onder de naam van Aula Dei, dat is Gods-Hof, bekend was, alwaar het opperhoofd der Druiden, Barden of Priesters was gesteld. Hier was de leerschool van de Friezen en genoten zij onderwijs in de godsdienst, wetenschappen en wijsbegeerte. Dit gesticht zou te Oldenhove gestaan en uitstekende mannen hebben voortgebracht. Latere schrijvers verwerpen dit denkbeeld geheel en al.

(4) Reeds op het jaar 62 wordt van zo’ n inval der Denen in Friesland gesproken en jaarlijks schijnen zij, tot in 68, hun pogingen te hebben herhaald, meer om te plunderen, dan om zich hier te vestigen. Op het jaar 90 vindt men van een inval der Noormannen gewaagd. Omtrent 183 van een dergelijken der Goten en Wenden. Op 186 van een der Wilten die bij die gelegenheid de eerste grondslagen van Wiltenburg, naderhand de stad Utrecht, zouden gelegd hebben.

Zijn er inderdaad zulke invallen en alleen met oogmerk te plunderen geschied dan mag men daaruit afnemen dat deze landen minder arm dan voorheen waren. De netten van enige vissers en het weinige vee van enige arme landbouwers kunnen toch de roofzucht van tamelijk afgelegene volkeren niet bij herhaling hebben aangelokt.

(5) Het beknopt Chronykjen van Friesland opgesteld en bijeen verzameld door C. G. Jacoby, te Leeuwarden in 1755, wat voornamelijk bestond in een uittreksel van Ocko van Scharl, (van Schoorl?) vermeld slechts vijf prinsen en laat Adel en Ubbe buiten spel en springt dus een tijdvak van bijna twee eeuwen over.

II. Onder zeven Hertogen.

In het zelve jaar 130 quam Askon in zyn vaders plaats, die zich, naar de manier der Romeinen, Hertog liet noemen.

Sinne, de 5de Priester der Druden, schreef in deze tyden tot Askon: om de Christenen uit het land te verjaagen, en de Afgoden des lands, na ouder gewoonte te dienen.

In den jaare 155 is եr weder eene groote vlamme op ‘t Roode Klif uitgeborsten, ter zelver plaatze, als boven verhaalt is: en alzo de menschen, daar omtrent woonende, daar zeer bevreest voor wierden, vroegen zy hunnen Afgod Staf: Wat daar van worden zou? Zo antwoorde hun de Duivel door den Staf, als eertyds tot Eva door de Slang. Dat zy voor dit vuur niet behoefden te vreezen; om dat եr na eenigen tyd wel wat kouds op mogt volgen.

In den jaare 163 deeden de Friesen, met de Oosterlingen en Katten een inval in Frankenland, daar zy ‘t zeer verwoesten.

In den jaare 164 is in het zuidwesten, omtrent een halve myl van Staveren, een put gegraven, die zo veel zout water opgaf, dat men vreesde het geheele land zoude onderloopen. Waar over den Afgod Staf nochmaals om raad gevraagt zynde, hun ten antwoord gaf: het bloed van een driejarig kind daar in te gieten. Dat gedaan wierd, en waar na het ook ophield, dat եr zelf geen water meer in de put bleef. Zo snakt de Duivel naar menschen bloed.

Askon deed verscheidene fraaije dorpen stichten, als Westerbierum, niet verre van Flieland; en Dyxhorne, tusschen Almeenum, dat nu Harlingen genaamt word; Ter Schelling en Westerbierum, die nu beide door de zee verdronken leggen.

In den jaare 168 zyn 2 Meereminnen uit de Lauwers opgekomen; en door Friesland omzwervende, tot verwondering van veele lieden, hebben zich eindelyk by Westerbierum, van waar zy gekomen waren, weder ondergedompelt.

In den jaare 173 is Askon, na een vreedzaame en loffelyke regeeringe, mede gestorven. Hy liet 4 zoonen na, namentlyk, Adelbold, Tiete, Richold en Radbout. Radbout vertrok naar Friesland, alwaar hy trouwde, en een zoon won, welke was Diderik, eerste Hertog van Westfriesland: van wien naderhand de Hertogen en Koningen van Westfriesland voortgesprooten zyn.

Maar Adelbold wierd de 2de Hertog in zyn’s vaders plaatze; en aanstonds beoorloogde hy zyne nagebuuren.

In den jaare 174 vertrok zyn Broeder Tiete naar Romen: alwaar hy zich in geode konsten, en byzonder in die van de welspreekentheid oeffende. Waarom hy ook by den Keizer Antoninus, de Philosooph, wel bemint was.

Na den jaare 175 had Godefroy Brabo, de zesde Hertog van Braband, oorlog met de Romeinen; daar Adelbold en Tiete hem met hun volk te hulpe quamen: alwaar Tiete, om zyn ongemeene dapperheid, Ridder geslagen wierd van Brabo.

In den jaare 178, als Keizer Antoninus oorloogde met de volkeren, die tegen de Romeinen opstonden, heeft Adelbold zyn Broeder Tiete met hulpbenden tot den Keizer gezonden: die daar over zeer verblyd was, en zyne vyanden vrees aanjoeg, alzo zy op die tyding de vlugt namen.

In den jaare 180 vielen de Friesen met een groote furie in Walsland, afloopende of bedervende al wat hun voor quam; waar doorze by hunne vyanden een grooten naam en verbaastheid hebben gemaakt.

In den jaare 183 hebben de Wenden en Gotten, uit de Noordsche Landen opgeborsten, verscheidene volkeren overvallen. En van de Deenen afgekeert, quamen ze over de Elve, neemende hun zitplaats aan beide de zyden van de Weezer; en wierden van dien tyd af Oostfaalingen, nu Oosterlingen en Westfaalingen, geheeten. Van welke 1500 dachten in Friesland te vallen: maar wanneer zy zagen, dat de Friesen aan de andere zyde van de Eems goede beschansingen hadden, derfden zy niet onderneemen om over te komen. Waar op Tiete, hun van achteren bespringende, alle heeft geslaagen, behalven 400, die den Eems overzwommen; doch in Adelbolds handen vervielen, en die եr goede buit van maakte.

In den jaare 186, als Adelbold krank was geworden, wilde hy zyn broeder Tiete de landbestiering opdraagen. Welke het ernstig weigerde, doch echter moest aanneemen. Na welken tyd Adelbold noch veele jaaren leefde.

Tiete Bojokalus, mogelyk Beukels, was de 3de Hertog van Friesland.

In den jaare 187 wierd hy ingehuldigt, en regeerde het land met groote voorzigtigheid, houdende alomme vrede, zo buiten- als binnenslands.

In den jaare 208 Adelbold gestorven zynde, is met een ongemeene pracht te Staveren in de groote kerk begraven.

In den jaare 217 is voor de derdemaal op het Roode Klif eene vlamme opgeborsten, doch 18 treeden westelyker, als waar van wy hier boven gezegt hebben; dezelve vertoonde zich 11 dagen lang, tot verschrikkinge van die daar omtrent woonden. Tiete, na dat hy den Afgod Staf 3 dagen lang brandoffer toegedient hadde, zo gaf denzelven tot antwoord: Dat door ten gewapend Ridder 3 kannen water, uit de Noordzee gehaalt, moest in gegooten worden; alzo het anders niet zoude uitgaan. Zulks gedaan wordende, zo verdween de vlam. De Duivel kon ligt genoeg zien, dat het land door de slag van het water geweldig ondermynt wordende, de Noordsche golven daar wel haast haaren loop zouden neemen.

In den jaare 240 is Tiete overleden: en zyn neef Ubbe, zoon van Richold, Tietes Broeder, is in ‘t zelve jaar tot 4de Hertog verkooren. Door dien hy zeer vredelievend was, heeft hy ‘t Land met treffelyke gebouwen, sterktens, vestingen, dorpen en steden verheerlykt. In ‘t 2de jaar van zyne regeeringe bouwde hy in Westfaalen, dat hy met volk bezet hadde, een slot, geevende het zelve den naam van Tiete, na zyn oom, of Tietenburg. Het zelve is nu een stad, maakende met het omleggende gewest het graafschap uit, voerende beide den naam van Tekelenburg, en in zyn wapen noch tweemaal 3 Plompen, nevens 2 Ankers, uit het oude Friesche wapen.

II. Onder zeven hertogen.

In hetzelfde jaar 130 kwam Askon in zijn vaders plaats die zich, naar de manier der Romeinen, hertog liet noemen.

Sinne, de 5de priester der Druden, schreef in deze tijden tot Askon om de Christenen uit het land te verjagen en de afgoden van het land naar oude gewoonte te dienen.

In het jaar 155 is er weer een grote vlam op ‘t Rode Klif uitgebarsten terzelfder plaats als boven verhaald is en alzo dat de mensen die daar omtrent woonden daarvan zeer bevreesd werden vroegen ze hun afgod Staf: ԗat daarvan worden zou?’ Zo antwoorde hen de duivel door Staf, zoals eertijds tot Eva door de slang. ‘Dat ze voor dit vuur niet behoefden te vrezen omdat er na enige tijd wel wat kouds op mocht volgen.’

In het jaar 163 deden de Friezen met de Oosterlingen en Katten een inval in Frankenland daar ze ‘t zeer verwoesten.

In het jaar 164 is in het zuidwesten, omtrent een halve mijl van Stavoren, een put gegraven die zoveel zout water opgaf zodat men vreesde dat het gehele land zou onderlopen. Waarover de afgod Staf nogmaals om raad gevraagd werd die hen ten antwoord gaf: Ԩet bloed van een driejarig kind daarin te gieten.’ Dat werd gedaan en waarna het ook ophield zodat er zelf geen water meer in de put bleef. Zo snakt de duivel naar mensen bloed.

Askon liet verscheidene fraaie dorpen stichten, als Westerwierum niet ver van Vlieland; en Dyxhorn, tussen Almeenum, dat nu Harlingen genaamd wordt; Tussen Almenum en Ter Schelling die nu beide door de zee verdronken liggen. (1)

In het jaar 168 zijn 2 meerminnen uit de Lauwers opgekomen die door Friesland omzwierven tot verwondering van vele lieden en hebben zich eindelijk bij Westerwierum, vanwaar ze gekomen waren, weer ondergedompeld.

In het jaar 173 is Askon, na een vreedzame en loffelijke regering, mede gestorven. Hij liet 4 zonen na, namelijk; Adelbold, Tiete, Richold en Radboud. Radboud vertrok naar Friesland alwaar hij trouwde en een zoon won en dat was Diederik, eerste hertog van West-Friesland van wie naderhand de hertogen en koningen van West-Friesland voortgesproten zijn.

Maar Adelbold werd de 2de hertog in zijn vaders plaats en aanstonds beoorloogde hij zijn buren.

In het jaar 174 vertrok zijn broeder Tiete naar Rome alwaar hij zich in goede kunsten en vooral in die van de welsprekendheid oefende. Waarom hij ook bij de keizer Antoninus de filosoof goed bemind was.

Na het jaar 175 had Godfried Brabo, de zesde hertog van Brabant, oorlog met de Romeinen; daar Adelbold en Tiete hem met hun volk te hulp kwamen alwaar Tiete, om zijn ongemene dapperheid ridder geslagen werd van Brabo.

In het jaar 178 toen keizer Antoninus oorloogde met de volkeren die tegen de Romeinen opstonden heeft Adelbold zijn broeder Tiete met hulpbenden tot de keizer gezonden die daarover zeer verblijd was en joeg zijn vijanden vrees aan alzo ze op die tijding de vlucht namen.

In het jaar 180 vielen de Friezen met een grote furie in Waals land en liepen af en bedierven alles wat hen voorkwam waar waardoor ze bij hen vijanden een grote naam en verbazing hebben gemaakt.

In het jaar 183 hebben de Wenden en Goten, uit de Noordse landen ontstaan, verscheidene volkeren overvallen. En van de Denen afgekeerd kwamen ze over de Elbe en namen hun zitplaats aan beide zijden van de Wezer en werden van die tijd af Oostfalen, nu Oosterlingen en Westfalen geheten. Waarvan er 1500 dachten in Friesland te vallen: maar toen ze zagen dat de Friezen aan de andere zijde van de Eems goede verschansingen hadden durfden ze het niet ondernemen om over te komen. Waarop Tiete, die hen van achteren besprong, allen heeft geslagen behalve een 400 die de Eems overzwommen; doch in Adelbolds handen vielen en die er goede buit van maakte.

In het jaar 186 toen Adelbold ziek was geworden wilde hij zijn broeder Tiete het landsbestuur opdragen. Die het ernstig weigerde, doch echter moest aannemen. Na tijd leefde Adelbold noch vele jaren.

Tiete Bojokalus, mogelijk Beukels, was de 3de hertog van Friesland. (2)

In het jaar 187 werd hij ingehuldigd en regeerde het land met grote voorzichtigheid en hield alom vrede, zo buiten- als binnenslands.

In het jaar 208 is Adelbold gestorven en is met een ongemene pracht te Stavoren in de grote kerk begraven.

In het jaar 217 is voor de derde maal op het Rode Klif een vlam uitgebarsten, doch 18 treden westelijker als waarvan we hierboven gezegd hebben, die vertoonde zich 11 dagen lang tot verschrikking van die daar omtrent woonden. Tiete, nadat hij de afgod Staf 3 dagen lang brandoffer toegediend had zo gaf die tot antwoord: Ԅat door een gewapende ridder 3 kannen water, uit de Noordzee gehaald, moest ingegoten worden; alzo het anders niet zou uitgaan,’ Toen zulks gedaan werd zo verdween de vlam. De duivel kon ligt genoeg zien dat het land door de slag van het water geweldig ondermijnd zou worden en de Noordse golven daar wel gauw zijn loop zouden nemen.

In het jaar 240 is Tiete overleden en zijn neef Ubbe, zoon van Richold en broeder van Tiete, is in ‘t zelve jaar tot 4de hertog gekozen. Doordat hij zeer vredelievend was heeft hij het land met voortreffelijke gebouwen, sterkten, vestingen, dorpen en steden verheerlijkt. In ‘t 2de jaar van zijn regering bouwde hij in Westfalen, dat hij met volk bezet had, een slot en gaf het de naam van Tiete, naar zijn oom, of Tietenburg. (3) Dat is nu een stad en maakt met het omliggende gewest het graafschap uit en voeren beide de naam van Tekelenburg en in zijn wapen noch tweemaal 3 plompen, nevens 2 ankers uit het oude Friese wapen.

(1) Verg. Hamconius, Frisia, fol. 14, die deze gebeurtenissen van ‘t Klif en de meerminnen verhaalt, echter de duivel buiten het spel laat.)

(2) Bij andere schrijvers wordt hij Basterdbroeder van Adelbold genoemd.

(3) Volgens anderen door Tiete of Titus zelf gebouwd.

In den jaare 248 stichte Ubbe aan de Lauwers een sterk kasteel, ‘t welk hy den naam gaf van Dokkenburg, dat zo veel gezegt is als Havenslot; want Dokke, zeggen de Geleerden, is in oud Duitsch een haven, doch word in Friesland ook in de beteekenis van een kinder poppetje gebruikt. Gemelde kasteel was zeer bequaam, om de haven tegen de zeeroovers te beschermen. Naderhand is եr de stad Dokkum van geworden. Staveren heeft hy veel vergroot, en met heerlyke gebouwen aanzienlyk gemaakt.

In den jaare 260, ten tyde als Hertog Haron een Heer des lands was, is եr naauwelyks eenig landschap in gantsch Duitschland geweest, of het brande en blakerde van oorlog. In Zweeden, Noorwegen, Hessen, Friesland, enz. was alles op de been. Van dezen Haron zoude het dorp Haren alhier zyne benaminge ontfangen hebben.

In den jaare 279 vielen de Baatenburgers in Friesland, en deeden veel quaad, eer de Friesen zich verweeren konden: maar als Ubbe hen met een party volk, zo spoedig als hy ‘t zelve byeen konde krygen, tegen quam, wierd եr aan werskanten hardnekkig gevogten, en vielen wederzyds wel omtrent 500 mannen.

In den jaare 289 zyn de Hollanders, Friesen, Drenthers, enz. in den winter, als de wateren bevrooren waren, met een schrikkelyk groot krygsheir den Rhyn gepasseert; inneemende de landen aan geene zyde dezelve gelegen, doodslaande en verwoestende voorts alles, daar maar Roomsche bezettinge inlag.

In den jaare 299 overleed Ubbe, en wierd te Staveren, by zyn oom Tiete, in de groote kerk begraven.

Om dat zyn oudste zoon Odilbald by den Keizer Diocletianus, wegens het inneemen van de stad Alexandria, in groote achting was, en hem tot wigtige zaaken in Egypten groote dienst deed, zo wierd Haron, Ubbes jongste zoon, tot 5de Hertog van Friesland verkooren, en trouwde de dochter van den Koning der Deenen.

In den jaare 308 en eenige volgende jaaren, heeft Constantinus Magnus, Roomsch Keizer, deze landen wederom onder zyn gehoorzaamheid gebragt; doende de guarnisoenen versterken, nieuwe kasteelen bouwen, en de oude verbeteren. Voorts alle de geene dreigende, die zich in volgende tyden zouden roeren, hen te vuure en zwaarde te zullen vervolgen.

Omtrent den jaare 312 is Westfriesland, dat dus lang als verlaaten en woest had gelegen, van 5 voornaame mannen begonnen bebouwd te worden, en met dorpen en heerlykheden versiert. Waar van Diderik, zoon van Radbout, zoon van Askon, eerste Hertog der Friesen, wel de grootste aanleider was: dezelve heeft ook het eerste ontwerp van Medenblik gemaakt, en tot een Hoofdstad van Westfriesland gestalt.

In den jaare 334 heeft Diderik, door deze nieuwe heerlykheden verhovaardigt zynde, den naam van Koning willen voeren. Waarom Haron, Hertog der Friesen, hem zo met wapenen te keer ging, dat hy binnen 3 dagen te Staveren quam; en gemelde Diderik dwong zyne Koninglyke Kroon af te leggen. En Diderik, als overwonnen, zynen overwinnaar om vergiffenisse bad, die hem eindelyk toestond Hertog van Westfriesland te blyven: doch met eene eeuwige onderwerpinge onder hem en zyne nakomelingen. Diderik had een zoon en zoons zoon, die beide Lem of Willem genaamt waren. Van de laatste draagt Haarlem zynen naam.

Van dien tyd af is de naam van Westfriesland geweest: ook zyn de inwoonders doe Friesche Buinen, dat is Plompaarts, (Frisiabones) genaamt.

In den jaare 335 is Haron by ‘t Roode Klif overleden, en te Staveren by zynen vader in ‘t graf gelegt.

Odilbald, Harons zoon, wierd aanstonds tot 6de Hertog verkooren. Hy was een dapper krygsman, en tot de landbestiering wel onderwezen.

In den jaare 339 heeft hy Staveren noch wyder uitgezet, en hooger en breeder muuren daarom getrokken, en met diepe wyde gragten voorzien, en met heerlyker vryheden begiftigt. Het land liet hy alomme met meer buurten en dorpen bezetten, en dezelve met volk bewoonen. Aan de Lauwers, tusschen Dokkenburg en Schiermunniksoog, heeft hy mede een stad doen bouwen, die Waarden wierd genaamd, om het land voor zeerooveryen te beschermen.

In den jaare 344 zyn de Westfaalingen, met die van Angria, hunne gebuuren, tusschen de Eems en de Lauwers, daar nu Groningerland is, ingevallen. Doch Odilbald heeft niet alleen hunnen roof ontjaagt, maar hen zelve in hun land vervolgt, dat hy onder zyn gebied bragt, en eenen Igle Laskon tot Overste daar in gestelt, die ‘t ook 65 jaaren trouwhartig bewaarde. Ook bouwde hy aldaar tot zekerheid 3 kasteelen, als in Angria, Soest en der Yburg: welke 2 laatste nu steden van die naamen zyn. Na gemelde overwinning, vertrok Odilbald weder tot zyn slot Dokkenburg.

Hy bequam ook na eenige dagen tyding van den inval der Baatenburgers in Friesland. Dewelke van hem aangetast zynde, bleeven եr wederzyds omtrent 400 dood: doch de Baatenburgers vlugtende, nam hy eenige van hunne sterktens in, en versloeg noch van de vlugtelingen wel 250 vyanden: keerende met goeden buit weder te rugge. En leefde voortaan gerust, zonder eenige oorlogen.

In den jaare 357 verbrande de onlangs gebouwde stad Waarden geheel af.

In den jaare 359 overleed Odilbald, tot droefheid van zyn volk.

In ‘t begin van den jaare 360 is Odolf Haron, de laatste Hertog verkooren. Zyne genegentheid was zeer tot den oorlog, en was door Laskon in den wapenhandel wel geoeffent en onderwezen.

In den jaare 368 zyn die van Angria, de Westfaalingen en Gelderschen tegen Igle Laskon opgestaan. Doch Haron met een machtig leger afkomende, versloeg hen, plonderde Gelderland, en bragt het onder zyn gebied.

Niet lang daar na zond Igle aan Haron een wolf, die over den huid met veelerlei zeldzaame afbeeldzels van hoofden bezet was. Haron vereerde denzelve aan den Keizer Valentinianus, als een wonderschepzel.

In den jaare 376 vergaderde Odolf een grooten hoop volk by Staveren en Dokkenburg, waar mede hy in ‘t oost en zuidoost is opgetrokken, neemende aldaar verscheidene vestingen in, die hy met volk bezette.

In den jaare 377, heeft Odolf de afgebrande stad Waarden weder opgebouwt, en Ezonstad genaamt, daar nu Emmerzyl is.

In den jaare 385 kon Friesland zyne Inwoonders niet voeden, alzo de traage akkerbouw schaarsheid in levensmiddelen voortbragt, zo dat by gemeenen raade wierd goedgevonden, een gedeelte strydbaare mannen by lotinge uit te kiezen, om een ander land op te zoeken: ja de Hertog Odolf was zelve zo toegeevende, dat hy deze lotinge mede over zyne eigene zoonen liet gaan, en het lot mede op hen is gevallen: des Hengst en Hors, zyne zoonen, tot Hoofden van ‘t uitgelote volk gestelt zynde, hebben den Eiderstroom aangedaan, en aldaar zich nedergeslagen: want zy aan ‘t Hof van den Keizer Valentinianus zeer wel in krygs- en staatszaaken onderweezen waren; als ook by Karel Taxander, 10de Hertog van Braband, groote proeven van kloekmoedigheid hadden gegeeven; en ook by Laskon lang in Westfaalen geweest waren. Het land, dewyl het laag en broekig was, wierd met dyken en sluizen, tot haar gebruik ten nutte gemaakt: en gaven ‘t den naam van kleen Friesland, vervattende het land dat men nu Eiderstede, Angelen en Strantfriesen noemt.

In den jaare 389 hebben de volkeren dezer landen aan de Romeinen schattinge geweigert te geeven, en daar by hunnen Raadsheer Sisinus met al zyn volk doodgeslagen. Daar op togen zy langs den Rhyn, en vielen zeer schrikkelyk op de Romeinen in, om hen uit het land tusschen Rhyn en Maas gelegen te verdryven; doch te sterken tegenstand vindende, moesten zy vrugteloos wer te rug trekken.

In den jaare 420 hebben deze volkeren wederom een schrikkelyk krygsheir byeen gezamelt, en in de wapenen gebragt; vallende voorts by Doesburg over den Rhyn, en hakten alles, wat zy van de Romeinen op de been vonden, kapot; voorts het gansche land doorstroopende, namen zy alle steden en sterktens tusschen Rhyn en Maas in bezettinge, en bevolkte dezelve met hun eigen natie.

In den jaare 429 zyn in Friesland, alschoon Haron en de zyne afgodendienaars waren, door de Christenen 4 kloosters gesticht.

In den jaare 432, Haron, wegens zynen ouderdom, de regeering moede geworden zynde, heeft met goedvinden van de Staaten des Lands, zyn zwager Offe in deszelfs plaatze gestalt.

In het jaar 248 stichtte Ubbe aan de Lauwers een sterk kasteel wat hij de naam gaf van Dokkenburg, dat zo veel betekent als Havenslot; want Dokke, zeggen de geleerden, is in oud Duits een haven, doch wordt in Friesland ook in de betekenis van een kinderpoppetje gebruikt. Gemelde kasteel was zeer geschikt om de haven tegen de zeerovers te beschermen. Naderhand is er de stad Dokkum van geworden. Stavoren heeft hij veel vergroot en met heerlijke gebouwen aanzienlijk gemaakt.

In het jaar 260, ten tijde dat hertog Haron een heer van het land was, is er nauwelijks enig landschap in gans Duitsland geweest of het brandde en blaakte van oorlog. In Zweden, Noorwegen, Hessen, Friesland, enz. was alles op de been. Van deze Haron zou het dorp Haren alhier zijn naam ontvangen hebben.

In het jaar 279 vielen de Batenburgers in Friesland en deden veel kwaad eer de Friezen zich verweren konden: maar toen Ubbe hen met een partij volk, zo spoedig als hij ze bijeen kon krijgen, tegenkwam werd er aan weerszijden hardnekkig gevochten en vielen wederzijds wel omtrent 500 mannen.

In het jaar 289 zijn de Hollanders, Friezen, Drenten enz. in de winter toen de wateren bevoren waren met een verschrikkelijk groot leger de Rijn gepasseerd en namen in de landen aan gene zijde ervan gelegen en sloegen dood en verwoesten voorts alles daar maar Roomse bezetting inlag.

In het jaar 299 overleed Ubbe en werd te Stavoren bij zijn oom Tiete in de grote kerk begraven.

Omdat zijn oudste zoon Odilbald, bij keizer Diocletianus vanwege het innemen van de stad Alexandria in grote achting was en hem tot gewichtige zaken in Egypte grote dienstdeed, zo werd Haron, de jongste zoon van Ubbe, tot 5de hertog van Friesland gekozen en trouwde de dochter van de koning der Denen.

In het jaar 308 en enige volgende jaren heeft Constantinus Magnus, Roomse keizer, deze landen wederom onder zijn gehoorzaamheid gebracht en liet de garnizoenen versterken, nieuwe kastelen bouwen en de oude verbeteren. Voorts dreigde hij al diegene die zich in volgende tijden zouden roeren hen te vuur en zwaard te zullen vervolgen.

Omtrent het jaar 312 (1) is West-Friesland, dat dus lang als verlaten en woest had gelegen, van 5 voorname mannen begonnen bebouwd te worden en met dorpen en heerlijkheden versiert. Waarvan Diderik, zoon van Radboud, zoon van Askon, eerste hertog der Friezen, wel de grootste aanstichter was. Die heeft ook het eerste ontwerp van Medenblik gemaakt en tot een hoofdstad van West-Friesland gesteld.

In het jaar 334 heeft Diderik, die door deze nieuwe heerlijkheden hovaardig werd, de naam van koning willen voeren. Waarom Haron, hertog der Friezen, hem zo met wapens te keer ging zodat hij binnen 3 dagen te Stavoren kwam en die gemelde Diderik dwong zijn koninklijke kroon af te leggen. En Diderik, als overwonnen, bad zijn overwinnaar om vergiffenis die hem eindelijk toestond hertog van West-Friesland te blijven: doch met een eeuwige onderwerping onder hem en zijn nakomelingen. Diderik had een zoon en kleinzoon die beide Lem of Willem genaamd waren. Van de laatste draagt Haarlem zijn naam.

Van die tijd af is de naam van West-Friesland geweest: ook zijn de inwoners toen Friese Buinen, dat is plompaarts, (Frisiabones (2) genaamd.

In het jaar 335 is Haron bij ‘t Rode Klif overleden en te Stavoren bij zijn vader in ‘t graf gelegd.

Odilbald, Haron ‘s zoon, werd aanstonds tot 6de hertog gekozen. Hij was een dappere krijgsman en tot het landsbestuur goed onderwezen.

In het jaar 339 heeft hij Stavoren noch breder uitgezet en hogere en bredere muren daarom getrokken en met diepe wijde grachten voorzien en met heerlijke vrijheden begiftigd. Het land liet hij alom met meer buurten en dorpen bezetten en die met volk bewonen. Aan de Lauwers, tussen Dokkenburg en Schiermonnikoog heeft hij mede een stad laten bouwen die Waarden werd genaamd om het land voor zeeroverijen te beschermen.

In het jaar 344 zijn de Westfalingen met die van Angria, (3) hun buren tussen de Eems en de Lauwers, daar nu Groningerland is, ingevallen. Doch Odilbald heeft niet alleen hun roof ontnomen, maar hen zelf in hun land vervolgd dat hij onder zijn gebied bracht en een Igle Laskon tot overste daarin gesteld die ‘t ook 65 jaren trouwhartig bewaarde. Ook bouwde hij aldaar tot zekerheid 3 kastelen als in Angria, Soest en de IJburg: welke 2 laatste nu steden van die namen zijn. Na gemelde overwinning vertrok Odilbald weder tot zijn slot Dokkenburg.

Hij bekwam ook na enige dagen tijding van de inval der Batenburgers in Friesland. Die van hem aangetast werden er bleven er aan beide zijden omtrent 400 dood: doch de Batenburgers vluchten en hij nam enige van hun sterkten in en versloeg van de vluchtelingen wel 250 vijanden en keerde met een goed buit weer terug. En leefde voortaan gerust, zonder enige oorlogen.

In het jaar 357 verbrande de onlangs gebouwde stad Waarden geheel af.

In het jaar 359 overleed Odilbald tot droefheid van zijn volk.

In ‘t begin van het jaar 360 is Odolf Haron, de laatste hertog gekozen. Zijn genegenheid was zeer tot de oorlog en was door Laskon in de wapenhandel goed geoefend en onderwezen.

In het jaar 368 zijn die van Angria, de Westfalen en Geldersen tegen Igle Laskon opgestaan. Doch Haron kwam met een machtig leger af en versloeg hen, plunderde Gelderland en bracht het onder zijn gebied.

Niet lang daar na zond Igle aan Haron een wolf die over de huid met velerlei zeldzame afbeeldingen van hoofden bezet was. Haron vereerde die aan keizer Valentinianus als een wonderschepsel.

In het jaar 376 verzamelde Odolf een grote hoop volk bij Stavoren en Dokkenburg waarmee hij in ‘t oost en zuidoost is opgetrokken en nam aldaar verscheidene vestingen in die hij met volk bezette.

In het jaar 377 heeft Odolf de afgebrande stad Waarden weer opgebouwd en Ezonstad genaamd daar nu Emmerzyl is. (4)

In het jaar 385 kon Friesland zijn inwoners niet voeden alzo de trage akkerbouw schaarsheid in levensmiddelen voortbracht zodat bij algemene raad werd goedgevonden een gedeelte strijdbare mannen bij loting uit te kiezen om een ander land op te zoeken: ja de hertog Odolf was zelve zo toegevend dat hij deze loting mede over zijn eigen zonen liet gaan en het lot mede op hen is gevallen: dus Hengst en Hors, zijn zonen, tot hoofden van ‘t uitgelote volk gesteld werden en hebben de Eiderstroom aangedaan en aldaar zich neergeslagen: want ze waren aan de hof van de keizer Valentinianus zeer goed in krijgs- en staatszaken onderwezen; als ook bij Karel Taxander, 10de hertog van Brabant, grote proeven van kloekmoedigheid hadden gegeven; en ook bij Laskon lang in Westfalen geweest waren. Het land, omdat het laag en moerassig was, werd met dijken en sluizen tot hun gebruik ten nutte gemaakt en gaven ‘t de naam van klein Friesland en omvat het land dat men nu Eiderstede, Angelen en Strand Friezen noemt.

In het jaar 389 hebben de volkeren van deze landen aan de Romeinen schatting geweigerd te geven en daarbij hun raadsheer Sisinus met al zijn volk doodgeslagen. Daarop trokken ze langs de Rijn en vielen zeer verschrikkelijk op de Romeinen in om hen uit het land tussen de Rijn en Maas gelegen te verdrijven; doch vonden te sterke tegenstand en moesten ze vruchteloos weer terugtrekken.

In het jaar 420 hebben deze volkeren wederom een verschrikkelijk leger bijeen verzameld en in de wapens gebracht en vielen voorts bij Doesburg over de Rijn en hakten alles wat ze van de Romeinen op de been vonden kapot; voorts stroopten ze het ganse land door en namen ze alle steden en sterkten tussen de Rijn en Maas in bezit en bevolkte die met hun eigen natie.

In het jaar 429 zijn in Friesland, ofschoon Haron en de zijnen afgodendienaars waren, door de Christenen 4 kloosters gesticht.

In het jaar 432 werd Haron, vanwege zijn ouderdom, de regering moede en is met goedvinden van de Staten der Land zijn zwager Offe in zijn plaatst gesteld.

(1) De kroniekschrijvers verhalen dat omstreeks deze tijd door vijf aanzienlijke edellieden West-Friesland (dat zijn de landen ten westen het Flie) is bevolkt en bebouwd. De in onze kroniek genoemde Diederik stichtte de hoofdplaats Medemelaca, Medemblik, aldus genaamd naar de Godin Medea; Geerard bouwde het dorp Opdijk (?); Roelaard, ‘t dorp Wijdenes, met een sterk kasteel; Keno was stichter van Bennenbroek, en Adelbold van het dorp Winkel.

(2) Op bladzijde 9 van onze kroniek wordt reeds gesproken van West-Friesland en zou deze benaming er dus vroeger geweest zijn. Hamconius, Frisia, zegt op Firsiabones, dat Bone in ‘t oud Fries boer betekende en dus Frisiabones, Friese boeren zijn waarvoor onze kroniek plompaarts geeft. A. W. Schrieck, verklaart het woord door Frisii separatim habitantes, Friezen die afgezonderd van hun eigenlijk land en landgenoten woonden. Alting, van Rhyn en anderen beweren, dat het woord betekent Friese waterbewoners, waarmee zich latere schrijvers hebben verenigd. A betekent water: buen, boen, wonen, verblijf houden, dus zijn Frisiabones Friezen die aan het water wonen en deze uitlegging is de eenvoudigste en de beste. Plinius noemt die als wonende tussen het Vlie en het Helium, de monden van de Rijn. Het denkbeeld van de heer Ypeij is zeer aannemelijk, dat de Frisiabonen een volksplanting van echte Friezen zijn geweest die woonden aan de linkerzijde van het Vlie in West-Friesland en onderscheiden van de Kaninefaten, (waarschijnlijk aan de oevers der Noordzee woonachtig) en van de Marsatii die zich in de moerassige, naderhand door de Zuiderzee overspoelde landen zich ophielden, even zoals de eerste Bildtbewoners een volksplanting was van oorspronkelijke Noord-Hollanders.

(3) Engeren, Angeren.

(4) De Ezumazijl nabij Ezonstad, alwaar in den tijd van Foeke Sjoerds (Beschrijving van O. en N. Friesland I. 240) nog enige overblijfselen van te zien zou geweest zijn.

III. Onder negen Koningen.

Zo wierd Richold Offe in Odolfs plaats verkooren, en is 1ste Koning geworden.

In den jaare 435 zyn de Noormannen met een groote scheepsvloot in Groningerland geland, trekkende voorts voorby het Huis Groenenberg, in ‘t Drenth, roovende en plonderende alles wat ze konden krygen. Doch Richold, Koning der Friesen, heeft hen met zyn macht het land wederom doen ruimen.

In den jaare 436 overleed Odolf Haron: van doe af aan heeft Richold den naam van Koning eerst aangenomen, om dat hy zyne gebuuren zulks zag doen: want hy meer land onder zyn gebied had, als iemand onder hen, te weeten, van de Fliestroom af tot de Eider, en geheel Westfaalen.

In den jaare 442, zyn de Noormannen, een onrustig volk, leevende van den roof, om buit in Friesland gekomen; en hebben ‘t land tot den grond toe bedorven, maar Richold, een man van onbezweeken moede, trok hun by Grunenberg, nu Groningen, te gemoet; doch verloor in dien stryd, alzo zyn volk moede was van den tocht, by de 300 mannen, en, ten zy de nacht daar niet tusschen gekomen ware, zouden de vyanden hem met de zynen geheel verslagen hebben. Doch met het aanbreeken van den dag, is hy andermaal op de Noormannen aangevallen, en versloeg ze, dat եr 900 op de vegtplaats dood bleven; de overige wierden van de landlieden verslagen, ja men weet niet dat եr een van ontkomen is.

In den jaare 449, als Hengst en Hors geweldige rooveryen op zee bedreeven, heeft Vortigern, der Britten Koning, hunne hulpe tegen de Pikten en Schotten gebruikt, die zy overwonnen; en stichten, na veel tegenstand, aan de voorkant van Engeland het Ryk, dat noch Kent genaamt word, en daar Hengst de 1ste Koning is geweest: geevende hunnen oorspronk aan de tegenwoordige Engelschen, gelyk de naam van Angelen en Angelboeren, te vooren gemeld, ook wel uitwyzen. 2 Friesche Edelingen, als Tke Heerema en Douwe Hiddema, waren hunne Admiraalen, die ook het Eiland Frisland zouden opgedaan en dien naam gegeeven hebben.

In den jaare 453 bouwde Richold tusschen Staveren en Medenblik een groote kerk, en stelde die tot een Vryhuis voor de ballingen. En in ‘t volgende jaar maakte hy vrede met de Noormannen.

In den jaare 463 bouwde hy binnen Staveren een kostelyk en koninglyk Huis, daar hy alle Prinsen en Hertogen van Frieso den 1sten af, tot zynen tyd toe, in liet afbeelden; met een naauwkeurig verhaal van hunne daaden en tyd van regeeringe daar by gestelt. Waar van het gerucht alomme verspreide tot vreemde volkeren, en nieuwsgierigheid verwekte, ja zelfs dat Karel de Schoone, Hertog van Braband, nevens zyne Hovelingen, zich naar Staveren begaven, om de pragt en deftigheid van dat werk met verwondering te bezichtigen.

In den jaare 471, als Odilbald, Richolds zoon, aan Haddinge, der Noormannen Konings dogter, getrouwt was, wierd hy van zyn vader tot 1ste Graaf van Tietenburg gestelt, dat nu Tekelenburg genaamt word.

In den jaare 496, deed Klodoveus, (Klovis) zoon van Childrik, Koning van Vrankryk, een inval in Friesland, meenende hetzelve onder zyn gebied te brengen. Maar Richold heeft hem zoo wel ontfangen, dat hy met groote schande weder naar Vrankryk moest vlugten. Na dien tyd had Richold goede vrede, liet veele huizen, hoeven, heerlykheden en slooten, die wy stinzen noemen, alomme aanbouwen: ook stichte hy, tot vermaak van zyn hofgezin, een lustige Stins en Lusthof, in een woud, omtrent een myl verre van Staveren, dat naderhand een geweldige meer is geworden, die de Flusse genaamt word. En, eer dit jaar ten einde was geloopen, overleed hy, en wierd van zyn zoon naar Titenburg gevoert, en aldaar ter aarde bestelt.

Odilbald, Graaf van Tietenburg, wierd in zyn’s vaders plaats de 2de Koning der Friesen. Hy was een verstandig en beleefd man, goedertierend over zyne onderdaanen, en kloek tegen zyne vyanden. Zyne zoonen zond hy tot den Koning der Noormannen, om in den wapenhandel geoeffent te worden.

In den jaare 513 zyn in een kelder, omtrent een halve myl van Dokkenburg, zeer subiet omgekomen 9 mannen, 3 vrouwen en 6 kinderen, zo men vermoede door een basiliskus. Waar op het huis aanstonds verbrand wierd, en men vernam geen quaad meer.

Omtrent dezen tyd gebeurde het, ten huize van Yv Hopper, of Hopheer, tusschen Staveren en Hoorn, (daar de Zee noch het Hoornsche Hop genaamt word, en nu diepe baaren schiet; waar van men ook noch zegt: ‘t Hoornsche Hop, leegt den krop,) dat een dienstmaagd, als zy water uit de put schepte, een leevendige haring mede optrok. Waar door Hopper verschrikte, indachtig wordende, ‘t geen de Afgod Staf voorzegt had: dat na dat vuur, daar we op ‘t jaar 155 van gemeld hebben, wel wat kouds mogt volgen. Des hy zyne landen verkogt en verruilde, en alzo voorquam dat hy geen schade door de wegspoeling derzelver behoefde te lyden.

In den jaare 516 is geheel Friesland byna door de zee onder geloopen, waar door meer dan 6000 menschen en veel vee is verdronken.

In den jaare 517 zyn in Friesland ongemeene groote hagelsteenen gevallen, waar van zommige een halve voet breed en een heele voet lang waren, voortgedreven door een zwaaren wind. Groningen, by de Friesen Grins genaamt, is in dezen tyd met houte planken omheiningt geworden.

In den jaare 527 is Odilbald te Dokkenburg gestorven, en te Tietenburg begraaven.

Richold, zyn oudste zoon, quam door algemeene toestemminge der Staaten, terstond in zyn’s vaders plaats. Om zyne deugden was hy by de landzaaten zeer bemint. Onder Richolds regeeringe had Dibbald het gezach over Westfriesland, en nam met verlof van Richold, zyn Beschermheer, den naam van Koning aan. Zyn zoon Lem, of Willem, bouwde een slot, dat het volk Heer Lems Slot noemde, en wierd naderhand een Stad, die nu noch daar van Haarlem genaamt is.

In den jaare 548 hebben de Deenen het Graafschap Tietenburg jammerlyk geplaagt en uitgeplondert; doch de komste van Richold gewaar wordende, zyn doorgegaan. Waar op de Koning zyn Overste Harke, uit het edel geslachte der Rodmannen, een onverzaagden held, met een grooten hoop volk naar Deenemarken zond; die daar zeer brande en blaakte, en komende met een ryken buit weder in Friesland te rug. Middelerwyl zyn ook de Gelderschen en Westfaalingen wederspannig geworden; doch als Richold hen, met een groote macht van volk, in een slag overwonnen had, hebbenze om lyfsgenade moeten bidden, met belofte van eene eeuwige onderwerping.

In Westfriesland werd Dibbald van de Baatenburgers mede zeer benaauwt; dat, ten waare Richold hem met geen machtige hand beschermt hadde, hy ‘t halve Land zoude kwyt geweest zyn: doch bequam nu, boven het zyne, noch verscheidene van hunne vestingen. Hy liet, na zyn overlyden, Ridzert Aurundulus in zyne plaats, die zyn kindskind was.

In den jaare 570 ontstond եr uit het noordwesten een vreesselyk onweder, dat 3 dagen aanhield, en Friesland jammerlyk onder water zette. Daar wierden op het Roode Klif 35 zwaare boomen uit den grond gerukt en ter ner geworpen: en van het lusthof van den Koning Odilbald, aldaar gebouwd, wierd niet den eenen steen op den anderen gelaaten. Ook overleed Richold in dit zelve jaar.

Beeroald volgde hem in ‘t landbestier, en quam terstond het gebied van Westfriesland weder op hem: want Aurundulus gestorven was, wiens dochter hy trouwde. Van inborst was hy zeer mild en vreedzaam. Hy gewan twee zoonen, als Adgild en Harke, die een onechte was; die hy deftig in de schoolen liet onderwyzen: doch Harke verlaatende de schoole buiten ‘s vaders kennisse, trok uit lust tot de wapenen naar Braband.

III. Onder negen Koningen.

Zo werd Richold Offe in Odolfՠs plaats gekozen en is de 1ste koning geworden.

In het jaar 435 zijn de Noormannen (1) met een grote scheepsvloot in Groningerland geland en trokken voorts voorbij het Huis Groenenberg in Drenthe, roofden en plunderden alles wat ze konden krijgen. Doch Richold, koning der Friezen, heeft hen met zijn macht het land wederom laten ruimen.

In het jaar 436 overleed Odolf Haron: van toen af aan heeft Richold de naam van koning eerst aangenomen omdat hij zijn buren zulks zag doen: want hij had meer land onder zijn gebied als iemand onder hen, te weten, van de Vliestroom af tot de Eider en geheel Westfalen.

In het jaar 442 zijn de Noormannen, een onrustig volk die leven van de roof, om buit in Friesland gekomen en hebben ‘t land tot de grond toe bedorven, maar Richold, een man van onbezweken gemoed trok hen bij Grunenberg, (2), tegemoet; doch verloor in die strijd alzo zijn volk moe was van de tocht bij de 300 mannen en, tenzij de nacht daar niet tussen gekomen was, zouden de vijanden hem met de zijnen geheel verslagen hebben. Doch met het aanbreken van de dag is hij andermaal op de Noormannen aangevallen en versloeg ze zodat er 900 op de vechtplaats dood bleven; de overige werden van de landlieden verslagen, ja men weet niet dat er een van ontkomen is.

In het jaar 449 toen Hengst en Hors geweldige roverijen op zee bedreven heeft Vortigern, de Britten koning, hun hulp tegen de Picten en Schotten gebruikt die ze overwonnen en stichten, na veel tegenstand, aan de voorkant van Engeland het rijk dat noch Kent genaamd wordt en daar Hengst de 1ste koning is geweest en gaf hun oorsprong aan de tegenwoordige Engelsen gelijk de naam van Angelen en Angelboeren, tevoren gemeld, ook wel bewijzen. 2 Friese edelingen als Tke Heerema en Douwe Hiddema waren hun admiralen die ook het eiland Frisland (IJsland?) zouden hebben aangedaan en die naam gegeven hebben.

In het jaar 453 bouwde Richold tussen Stavoren en Medenblik een grote kerk en stelde die tot een vrijhuis voor de ballingen. En in ‘t volgende jaar maakte hij vrede met de Noormannen.

In het jaar 463 bouwde hij binnen Stavoren een kostbaar en koninklijk huis waar hij alle prinsen en hertogen van Frieso de 1ste af tot zijn tijd toe in liet afbeelden met een nauwkeurig verhaal van hun daden en tijd van regering daarbij gesteld. Waarvan het gerucht alom verspreide tot vreemde volkeren en nieuwsgierigheid verwekte, ja zelfs dat Karel de Schone, hertog van Brabant, nevens zijn hovelingen zich naar Stavoren begaven om de pracht en deftigheid van dat werk met verwondering te bezichtigen.

In het jaar 471, toen Odilbald, de zoon van Richold, aan Haddinge, de dochter van de Noormannen koning, getrouwd was werd hij van zijn vader tot 1ste graaf van Tietenburg gesteld dat nu Tekelenburg genaamd wordt.

In het jaar 496, deed Clovis, zoon van Childrik en koning van Frankrijk, een inval in Friesland en meende dat onder zijn gebied te brengen. Maar Richold heeft hem zo goed ontvangen zodat hij met grote schande weer naar Frankrijk moest vluchten. Na dien tijd had Richold goede vrede, liet vele huizen, hoeven, heerlijkheden en burchten, die we stinsen noemen, alom aanbouwen: ook stichtte hij tot vermaak van zijn hofgezin een lustige stins en lusthof in een woud omtrent een mijl ver van Stavoren dat naderhand een geweldige meer is geworden die de Fluessen genaamd wordt. En eer dit jaar ten einde was gelopen overleed hij en werd van zijn zoon naar Tietenburg gevoerd en aldaar ter aarde besteld.

Odilbald, graaf van Tietenburg, werd in zijn vaders plaats de 2de koning der Friezen. Hij was een verstandig en beleefd man, goedertieren over zijn onderdanen en kloek tegen zijn vijanden. Zijn zonen zond hij naar de koning der Noormannen om in de wapenhandel geoefend te worden.

In het jaar 513 zij in een kelder, omtrent een halve mijl van Dokkenburg, zeer subiet omgekomen 9 mannen, 3 vrouwen en 6 kinderen en zo men vermoedt door een basilisk. Waarop het huis aanstonds verbrand werd en men vernam geen kwaad meer.

Omtrent dezen tijd gebeurde het ten huize van Yv Hopper of hopheer, tussen Stavoren en Hoorn, (daar de zee noch het Hoornse Hop genaamd wordt en nu diepe baren schiet; waarvan men ook noch zegt: ‘t Hoornse Hop, leegt de krop) dat een dienstmaagd toen ze water uit de put schepte een levende haring mede optrok. Waardoor Hopper schrok en indachtig werd hetgeen de afgod Staf voorzegt had dat na dat vuur, waarvan we in het jaar 155 gemeld hebben, wel wat kouds mocht volgen. Dus verkocht en verruilde hij zijn landen en alzo voorkwam dat hij geen schade door de wegspoeling daarvan behoefde te lijden.

In het jaar 516 is geheel Friesland bijna door de zee ondergelopen waardoor meer dan 6000 mensen en veel vee is verdronken.

In het jaar 517 zijn in Friesland ongemene grote hagelstenen gevallen waarvan sommige een half voetbreed en een hele voet lang waren, voortgedreven door een zware wind. Groningen, bij de Friezen Grins genaamd, is in deze tijd met houten planken omheind geworden.

In het jaar 527 is Odilbald te Dokkenburg gestorven en te Tietenburg begraven.

Richold, zijn oudste zoon, kwam door algemene toestemming der Staten terstond in zijn vaders plaats. Om zijn deugden was hij bij de landzaten zeer bemind. Onder Richolds regering had Dibbald het gezag over West-Friesland en nam met verlof van Richold, zijn beschermheer, de naam van koning aan. Zijn zoon Lem, of Willem, bouwde een slot dat het volk Heer Lems Slot noemde en werd naderhand een stad die nu noch daar van Haarlem genaamd is.

In het jaar 548 hebben de Denen het graafschap Tietenburg droevig geplaagd en uitgeplunderd; doch toen ze de komst van Richold gewaar werden zijn ze doorgegaan. Waarop de koning zijn overste Harke, uit het edele geslachte der Rodmannen en een onversaagde held, met een grote hoop volk naar Denemarken zond die daar zeer brandde en blaakte en kwam met een rijke buit weer in Friesland terug. Ondertussen zijn ook de Geldersen en Westfalen weerspannig geworden; doch toen Richold hen met een grote macht van volk in een slag overwonnen had hebben ze om lijfgenade moeten bidden met belofte van een eeuwige onderwerping.

In West-Friesland werd Dibbald van de Batenburgers mede zeer benauwd; dat, tenzij dat Richold hem met geen machtige hand beschermd had, hij ‘t halve land zou kwijt geweest zijn: doch bekwam nu boven het zijne noch verscheidene van hun vestingen. Hij liet na zijn overlijden Ridzert Aurundulus in zijn plaats die zijn kleinkind was.

In het jaar 570 ontstond er uit het noordwesten een vreselijk onweer dat 3 dagen aanhield en Friesland droevig onder water zette. Daar werden op het Rode Klif 35 zware bomen uit de grond gerukt en te neer geworpen en van de lusthof van koning Odilbald, aldaar gebouwd, werd niet de ene steen op de anderen gelaten. Ook overleed Richold in ditzelfde jaar.

Beeroald volgde hem op in ‘t landbestuur en terstond kwam het gebied van West-Friesland weer op hem: want Aurundulus was gestorven wiens dochter hij trouwde. Van inborst was hij zeer mild en vreedzaam. Hij won twee zonen als Adgild en Harke die een onechte was die hij deftig in de scholen liet onderwijzen: doch Harke verliet de school buiten ‘s vaders kennis en trok uit lust tot de wapens naar Brabant.

In het jaar 442 zijn de Noormannen, een onrustig volk die leven van de roof, om buit in Friesland gekomen en hebben ‘t land tot de grond toe bedorven, maar Richold, een man van onbezweken gemoed trok hen bij Grunenberg,

(1). De Noormannen. In dezen tijd en gedurende vele eeuwen later werd Friesland van tijd tot tijd door de Noren en Denen vreeslijk geteisterd en geplunderd. Menigmaal behaalden de Friezen een triomf op hen; doch ook dikwijls leden zij bloedige nederlagen. Ocko van Scharl spreekt reeds van een sterken inval op het jaar 62 toen de Deense koning door sommige Oosterse volken zou opgehitst zijn. In het jaar 69 wil men dat de Friezen het jaarlijks roven, plunderen en moorden moede een grote krijgsmacht naar Denemarken zonden om ze in hun eigen land te bevechten, dan storm en onweer had dezen tocht belet. In ‘t volgende jaar echter sloten zij met de koning een bestand, wat, hoe wonder ook, volkomen standgehouden heeft tot de bepaalden tijd. Deze boven bedoelde inval der Noormannen, die anderen op het jaar 90 stellen, schijnt zeer geweldig geweest te zijn en uit hoofde van de weinigen weerstand aan deze zijde, daar de meeste Friezen in Romeinse dienst afwezig waren, hadden zij tijd en gelegenheid zich aan moord en roof ter keel toe te verzadigen.

(2) ‘t Kasteel Grunenberg of Gronenberg was de oudste burcht, volgens de Friese overlevering, tussen de Eems en het Vlie.

In den jaare 606 wierd Harke uit Braband, met Pipyn van Landen, zoon van Karelman, ten hove gezonden naar Vrankryk: daar Harke, uit afgunst om zyne dapperheid, het hof heimelyk verlaatende, naar Schotland vertrok; en wierd Overste van ‘t Schotsche veldleger, en waar door hy huuwde aan de maagschap van den Koning van Schotland.

In den jaare 612, Lotrik, der Franschen Koning, achtende dat de roemrugtigheid van Harke tot zyn nadeel zoude strekken, om Friesland niet te konnen overmeesteren, liet hem door verspieders ombrengen, tot groot leetwezen van den Schotschen Koning Eugenius.

In den jaare 628 beeft Dagobert, nieuwe Koning van Oostvrankryk gestelt zynde van Lotrik zyn vader, Friesland willen onder zyn gebied brengen; op dat zy tot het Christelyk geloove zouden gebragt worden: des hy Soest, in Westfaalen, belegerde, wierd hem van Igle of Yge Gaalema een stuk van zyn helm en eenige hoofdhairen afgeslagen. Waarom hy zyn vader uit Vrankryk ontbood.

Des Lotrik, in den jaare 630, een hoop volk byeen rukkende, onverwagt in Friesland viel. Waar over Beeroald hem omtrent het dorp Englum hef hoofd bied. En als Lotrik hem zag, die hy meinde al dood te zyn, zei hy op zyn plat Fries: Ach duw aade schiere bolle, bistu dir salm! Het welk terstond voor Lotriks ooren komende, week hy niet uit den stryd, voor dat hy Beeroald gedood hadde. En heeft daarom alle Friesen, drie dagen lang, dood laaten slaan, die langer waren dan zyn zwaard. Van dien tyd af heeft Dagobert de Friesen veele landen ontnomen.

Adgild wierd in zyn’s vaders plaats tot 5de Koning van Friesland gestelt, wegens Lotrik, Koning van Vrankryk; en stelde 4 Friesche heeren tot Raaden nevens hem, die de Christenen wel mogten lyden. Maar de landen over de Zuiderzee, verstaande Westfriesland daar niet onder, wierden hem afgenomen: als mede dat zij buiten Drenth en Twente hadden bezeten; doch oostwaards aan bleef het in zyn geheel: en een jaarlyksche schattinge van 600 ossen of koeyen wierd hun opgelegt.

In den jaare 652 was Friesland in gerustheid, midden in der Franschen oneenigheden; en Adgild leerde de Ingezetenen, voor de overstroomingen, hooge aardhoopen, die wy Terpen noemen, opwerpen; om by ‘t doorbreeken der zeedyken, met hunne beesten, goed en have aldaar de vlugt te neemen. Dagobert, Koning van Oostvrankryk, bouwde te dezer tyd een slot, nevens Wiltenburg, dat hy Utrecht benoemde, alwaar de schepen, die uit zee den Rhyn opvoeren, zich moesten vertollen. Welke plaats in voorigen tyd den Friesen had toebehoort. Hy gaf dit nieuw gebouwde Utrecht aan Thuinibert, Bisschop van Keulen, die daar aan de Thomas Kerk, een oeffenhuis van predikers, stichte, om de Friesen van hun ongeloove te bekeeren. Adgild had een zoon gewonnen, die Radbout heete, en eene dochter, Heile genaamt.

Omtrent den jaare 671 hadden de Friesen eene goede vrede, terwyl ‘t rondom door de wapenen der Franschen als in den brand stond: want Adgild, erkennende van wien hy ‘t Ryk ontfangen hadde, deed alles naar der Franschen zinnelykheid, en liet de Christenen hunne godsdienst met alle vryheid oeffenen.

In den jaare 672 vertrok Radbout naar Deenemarken, om zich in den wapenhandel te oeffenen: en wierd, ook aldaar noch meer in zyn ongeloove gesterkt.

In den jaare 678 heeft Adgild, den Prediker van Utrecht, genaamt Kenochius, toegelaaten in Friesland te prediken. En Wilfrid, Aardsbisschop van Jork, zullende naar Romen reizen, doch door onweder in Friesland vervallen, wierd den geheelen winter huisvestinge gegeeven, inmiddels dezelve mede alomme de Christelyke leere verbreide en veele doopten: doch de Koning en zyn hofgezin begeerden van hun ongeloove niet af te wyken. Maar, om grootere voortplantinge te doen, zo vereischten meerdere arbeiders; des hy hier over schreef aan de Broederen in Engeland.

In den jaare 679 overleed Adgild, en wierd te Staveren begraven.

Radbout is de 6de Koning der Friesen geworden, in zyn’s vaders plaatze: hy was onrustig en wreed van gemoed, en tot den oorlog zeer genegen. Hy nam het zeer euvel op, dat zyn vader zo gewillig onder de Franschen hadde gestaan: waarom hy ook de landen, die zy zyn vader hadden afgenomen, met het zwaard wilde wederhaalen. Des hy, om geld te bomen, zyne onderdaanen onverdraagelyke schattingen opleide, en de onvermogenden gebruikte hy, door houte duimyzers, als slaaven. Want de Friesen lieten zich, buiten redenen, niet vrywillig om den tuin leiden. En om des te bequaamer tot zyn voorneemen te komen, voerde hy zyn hofgezin naar Staveren. Van waar hy optrok, en het slot Wiltenburg en Trajectum, nu beide Utrecht genaamt, weder veroverde. Ondertusschen was Wigbert, op het schryven van Wilfrid, naar Friesland vertrokken: doch is, wegens de onbekeerlykheid van het volk, na 2 jaaren, weder in Engeland te rugge gekomen.

In den jaare 690, als Egbert, Bisschop van Jork, daar door tot mededogentheid ontroerd wierd over de Friesen, heeft hy 12 geleerde mannen, uit verscheidene kloosters, byeen vergadert; waar onder Willebrord, en zyn neeve Switbert, de voornaamste waren: dewelke allen den Rhyn inkomende, zyn te Utrecht aangeland, en, wegens de vredelievende eenvoudigheid van die tyden, hunne goederen in ‘t gemeen gebruikende, hebben zy met een heiligen yver, tot het onderwyzen der onweetende of afgodische Friesen, van daar een aanvang gemaakt. Maar alzo gemelde Friesen, in hunne afgodery noch als verzoopen lagen, wierd hun niet toegelaaten om Gods Woord te verkondigen, en met bedreiginge van leevensstraf, zo zy zulks ondernamen. Des zy de platte landen en aangrenzende landstreeken van Friesland zyn doorgewandelt, op dat zy noch eenigen voor Christus mogten gewinnen.

In het jaar 606 werd Harke uit Brabant met Pepijn van Landen, zoon van Karloman, te hof gezonden naar Frankrijk: daar Harke, uit afgunst om zijn dapperheid, het hof heimelijk verliet en naar Schotland vertrok en werd overste van ‘t Schotse veldleger waardoor hij huwde aan de maagschap van de koning van Schotland.

In het jaar 612 achtte Chlotarius II, de Franse koning, dat de roemruchtigheid van Harke tot zijn nadeel zou strekken om Friesland niet te kunnen overmeesteren en liet hem door verspieders ombrengen tot groot leedwezen van de Schotse koning Eugenius.

In het jaar 628 wilde Dagobert, nieuwe koning van Oost-Frankrijk die gesteld was van zijn vader Chlotarius II Friesland onder zijn gebied brengen opdat ze tot het Christelijk geloof zouden gebracht worden: dus belegerde hij Soest in Westfalen en werd hem van Igle of Yge Gaalema een stuk van zijn helm en enige hoofdharen afgeslagen. Waarom hij zijn vader uit Frankrijk ontbood.

Dus Chlotarius II haalde in het jaar 630 een hoop volk bijeen en viel onverwachts in Friesland. Waartegen Beeroald hem omtrent het dorp Engelum hef hoofd bood. En toen Chlotarius II hem zag die hij meende al dood te zijn zei hij op zijn plat Fries: Ach duw aade schiere bolle, bistu dir salm! (1) Wat terstond voor Chlotarius II oor kwam en week niet uit de strijd voordat hij Beeroald gedood had. En heeft daarom alle Friezen drie dagen lang dood laten slaan die langer waren dan zijn zwaard. Van die tijd af heeft Dagobert de Friezen vele landen ontnomen.

Adgild werd in zijn vaders plaats tot 5de koning van Friesland gesteld vanwege Chlotarius II, koning van Frankrijk; en stelde 4 Friese heren tot Raden nevens hem die de Christenen wel mochten lijden. Maar de landen over de Zuiderzee, versta West-Friesland daar niet onder, werden hem afgenomen als mede dat zij buiten Drenthe en Twente hadden bezeten; doch oostwaarts aan bleef het in zijn geheel en een jaarlijkse schatting van 600 ossen of koeien werd hun opgelegd.

In het jaar 652 was Friesland in gerustheid midden in de Franse onenigheden en Adgild leerde de ingezetenen voor de overstromingen hoge aardhopen, die we terpen noemen, opwerpen om bij ‘t doorbreken der zeedijken met hun beesten, goed en have aldaar de vlucht te nemen. Dagobert, koning van Oost-Frankrijk, bouwde te dezer tijd een slot nevens Wiltenburg dat hij Utrecht noemde alwaar de schepen die uit zee de Rijn opvoeren zich moesten vertollen. Welke plaats in vorige tijd de Friezen had toebehoord. Hij gaf dit nieuwgebouwde Utrecht aan Thuinibert, bisschop van Keulen, die daar aan de Thomas Kerk een oefenhuis van predikers stichtte om de Friezen van hun ongeloof te bekeren. Adgild had een zoon gewonnen die Radboud (2) heette en een dochter, Heile genaamd.

Omtrent het jaar 671 hadden de Friezen een goede vrede, terwijl ‘t rondom door de wapens der Fransen als in de brand stond: want Adgild erkende van wie hij het rijk ontvangen had en deed alles naar der Fransen zinnelijkheid en liet de Christenen hun godsdienst met alle vrijheid beoefenen.

In het jaar 672 vertrok Radboud naar Denemarken om zich in de wapenhandel te oefenen en werd ook aldaar noch meer in zijn ongeloof gesterkt.

In het jaar 678 heeft Adgild de prediker van Utrecht, genaamd Kenochius, toegelaten in Friesland te prediken. En Wilfrid, aartsbisschop van York, zou naar Rome reizen doch viel door onweer in Friesland en werd de gehele winter huisvesting gegeven, inmiddels verspreidde hij mede alom de Christelijke leer en doopte er velen: doch de koning en zijn hofgezin begeerden van hun ongeloof niet af te wijken. Maar om grotere voortplanting te doen dat eiste meerdere arbeiders; dus schreef hij hierover aan de broeders in Engeland.

In het jaar 679 overleed Adgild en werd te Stavoren begraven.

Radboud is de 6de koning der Friezen geworden in zijn vaders plaats: hij was onrustig en wreed van gemoed en tot de oorlog zeer genegen. Hij nam het zeer euvel op dat zijn vader zo gewillig onder de Fransen had gestaan waarom hij ook de landen die ze zijn vader hadden afgenomen met het zwaard wilde terug halen. Dus om geld te bekomen legde hij zijn onderdanen onverdraaglijke schattingen op en de onvermogende gebruikte hij door houten duimijzers als slaven. Want de Friezen lieten zich zonder redenen niet vrijwillig om de tuin leiden. En om des te beter tot zijn voornemen te komen voerde hij zijn hofgezin naar Stavoren. Vanwaar hij optrok en het slot Wiltenburg en Trajectum, nu beide Utrecht genaamd, weer veroverde. Ondertussen was Wigbert op het schrijven van Wilfrid naar Friesland vertrokken doch is vanwege het niet kunnen bekeren van het volk na 2 jaren weer in Engeland teruggekomen.

In het jaar 690 toen Egbert, bisschop van York, daardoor tot meedogendheid ontroerd werd over de Friezen heeft hij 12 geleerde mannen uit verscheidene klooster bijeen verzameld waaronder Willibrord en zijn neef Switbert de voornaamste waren. Die zijn allen de Rijn opgekomen en te Utrecht aangeland en vanwege de vredelievende eenvoudigheid van die tijden gebben ze hun goederen in ‘t algemeen gebruikt met een heilige ijver tot het onderwijzen der onwetende of afgodische Friezen van daar een aanvang gemaakt. Maar alzo gemelde Friezen in hun afgoderij noch als verzopen lagen werd hun niet toegelaten om Gods Woord te verkondigen en met bedreiging van levensstraf zo ze zulks ondernamen. Dus ze de plattelanden en aangrenzende landstreken van Friesland zijn doorgewandeld opdat ze noch enigen voor Christus mochten gewinnen.

(1) F. Sjoerds voegt hierbij de woorden: an fen dead wir libben werden!).

(2). Pepijn van Herstal of de Dikke noemde zich hertog en prins der Franken en was groot-hofmeester.

De koningen der Franken waren thans slechts koningen in naam en de klem van het bewind was in handen (sedert 687) van de groot-hofmeester Pepijn van Herstal die zich hertog en prins der Franken noemde. Pepijn schijnt Radboud een aanzienlijk gedeelte van zijn rijk ontweldigd te hebben, onder anderen Wiltenburg (Utrecht) wat Pepijn vervolgens ten verblijf gaf aan Willibrord, door de paus tot bisschop der Friezen verheven. Pepijn was een ijverig Christen en wist het Christendom wonder goed dienstbaar te maken aan zijne staat- en heerszuchtige oogmerken. Radboud haatte Pepijn en het Christendom wie zich hem aan Pepijn onderwerpen moest. Daarom verwoestte hij bij de eerste gelegenheid de beste de nieuwen bisschopszetel, doch moest weer voor Pepijn zwichten.’

‘Opnieuw werd de prediking in Friesland hervat. Zelfs nam Radbouds dochter, Theodesinde of Teutsinda, het Christendom aan en werd de echtgenote van Grimoald, zoon van Pepijn. Dit bewijst duidelijk, dat de zo machtige Franken evenwel geen kans zagen zich de Friezen te onderwerpen en dat Pepijn uit dat hoofd zich door zodanige verbintenis ten minste tegen hun vijandschap poogde te verzetten.

(2) In Oost-Friesland zijn nog overblijfselen uit den ouden tijd aanwezig, zoo als de Kon-Rebberts- en Rabboltswegen, de Rabboltsbergen en een deel van de heerbaan in Groningerland, welke Radbodiweg genoemd wordt.

In den jaare 693 heeft Pepyn, dies tyds Voorvegter der Franschen, en Hertog van Braband, Radbout weder uit Wiltenburg verjaagt: die zich van dien tyd af als balling op een eiland onthield, alwaar hy en zyn volk groote afgodery met eenen afgod Foste bedreeven; waar van gemelde eiland ook Fosteland, nu Heiligeland, genaamt is, leggende in de bogt van Jutland.

In den jaare 694 quam Willebrord met de zynen op dat eiland, en begonnen, na eenige dagen daar geweest te hebben, Christus te verkondigen: maar konden niet meer als 3 menschen van hun ongeloove aftrekken, en, na zy de beelden van Jupiter en Foste afgeworpen hadden, dat Wigbert met de dood moest bekoopen, zynze door Radbout weder van daar verjaagt. Maar, als zy naar Pipyn vertrokken, wierdenze door deszelfs toedoen weder in Utrecht herstelt. Van welken tyd af zy zeer veel bekeerden.

In den jaare 695 bouwde Willebrord, op de plaats van de afgeworpene kerk, binnen Utrecht, eene andere ter gedachtenisse van het kruis.

Daar maaktenze een verdeling, en zonden van hen af, by tween en drien, na de deelen van Duitschland, om de Christelyke leere aldaar mede onder de ongeloovigen voort te planten. Willebrord bleef te Utrecht; en Switbert, met twee medehelpers, vertrokken naar Wyk te Duurstede, daar nu Baatenburg is: alwaar zy door een wonderwerk veelen bekeerden. ‘t Welk zy te Utrecht boodschappende, zo zyn Willebrord en Switbert, om de zaaken wel te bestellen, tot Hoofden uitverkooren. Switbert vertrok naar Engeland, daar hy Bisschop wierd gemaakt, en deed, na zyne wederkomst, in Friesland, Holland, en Teisterband veele stichtinge.

In den jaare 697 quam Willebrord weder te Utrecht, zynde in ‘t voorgaande jaar van den Paus te Romen aangestelt tot Bisschop der Friesen, daar in dien tyd de Groningers, Overysselschen, Utrechtschen, Hollanders, en Gelderschen mede onder begrepen waren; en stelde zynen zetel te Utrecht: Waar van zyne navolgers Bisschoppen van Utrecht zyn genaamt geworden, daar hy de eerste van was; en Switbert was zyn medehelper.

Dit alles kon Radbout met geene goede oogen aanzien; waarom hy Gerlacus, een woedend krygsman en Overste van Fosteland of Heiligeland, woonende te Warns, alwaar hy ook een sterk slot gebouwd hadde, afzond, eerst om Baatenburg, en dan Utrecht te vermeesteren. Maar is van Pipyn zodanig overwonnen, dat hy hem veel buit moest achterlaaten, als mede eene belofte doen, om de Christenen in Friesland te vergunnen, Gods woord vry te mogen verkondigen. Ook wierd Willebrord ondertusschen van Pipyn aangemaant, om het heilige werk met yver in Friesland voort te zetten.

In den jaare 698 verzond Willebrord veele vroome en geleerde mannen naar Friesland: maar hunne leere wierd niet aangenomen, en zy in tegendeel bespot, verjaagt en doodgeslagen.

In den jaare 700 Wulfranus, Bisschop te Sens, een stad in Champagne, in Vrankryk, door den geest geroert zynde, is met brieven van voorschryvinge des Konings van Vrankryk, aan Radbout, in Friesland gekomen; daar hy, door zyne krachtige welsprekentheid, veel volk won, en ook den Koning byna bewoogen had, zo dat hy zelve begeerde gedoopt te zyn. Waar op hy Koning, met den Bisschop buiten Medenblik gaande, alwaar Radbout dien tyd zyn verblyf had, en reeds den eenen voet nu al in ‘t water gezet hebbende, vroeg hy gemelde Bisschop: Waar zyne voorouderen, die zonder den doop gestorven zyn, waren gebleven? De Bisschop dien ruuwen mensche, door onvoorzigtigheid, wat tՠonbedagtelyk antwoordende, zeide: Dat buiten de kennisse van Christus, en den waaren God, met verachtinge van de heilige Sacramenten, geene zaligheid te bekomen was: en daarom moestenze in de helle zyn. Wel, antwoorde Radbout, dan zal ‘t my veel grooter eere en aanzien geeven, dat ik by myne voortreffelyke en beroemde Voorvaderen in de helle ben, als met een geringen hoop Christenen in den hemel. En trok aanstonds zyne voet te rugge uit het water, met beschimpinge van den Bisschop.

In den jaare 719, als Radbout zag, dat de christenkennisse grootelyks in Friesland toenam, en zyne afgodendienst in verachtinge quam, is hy, ten deele uit spyt, en ten deele door een knaaging van zyn aangeroerd gemoed, na een zesjaarige uitteering, eindelyk binnen Medenblik overleden, en te Staveren begraven.

Adgild, de tweede van dien naam, wierd van het volk tot zevende Koning verkooren, in zyn’s vaders plaats. Hy regeerde het land in groote gerustheid en vrede. Ook liet hy de Christenen onverhindert in hunne oeffeningen; want hy had zelve de Christelyke leere aangenomen, en zich laaten doopen.

In den jaare 726 quam Horne, een onechte zoon van Radbout, uit Deenemarken; en alschoon hy zyn vader in ongestuimigheid en wrevel gelyk was, heeft hy zich echter, door Adgilds toedoen, laaten doopen. Deze heeft de stad Hoorn gebouwd.

In het jaar 693 heeft Pepijn in die tijd de voorvechter der Fransen en hertog van Brabant, Radboud weer uit Wiltenburg verjaagd die zich van die tijd af als balling op een eiland onthield alwaar hij en zijn volk grote afgoderij met een afgod Foste bedreven waarvan gemelde eiland ook Fosteland, nu Heiligeland, genaamd is en ligt in de bocht van Jutland.

In het jaar 694 kwam Willibrord met de zijnen op dat eiland en begonnen na enige dagen daar geweest te hebben Christus te verkondigen: maar konden niet meer als 3 mensen van hun ongeloof aftrekken en nadat ze de beelden van Jupiter en Foste afgeworpen hadden moest Wigbert dat met de dood bekopen en zijn ze door Radboud weer vandaar verjaagd. Maar toen ze naar Pepijn vertrokken werden ze door zijn toedoen weer in Utrecht hersteld. Van welke tijd af ze zeer veel bekeerden.

In het jaar 695 bouwde Willibrord op de plaats van de afgeworpen kerk binnen Utrecht een andere ter gedachtenis van het kruis.

Daar maakten ze een verdeling en zonden van hen af, bij tweeën en drieën, naar de delen van Duitsland om de Christelijke leer aldaar mede onder de ongelovigen voort te planten. Willibrord bleef te Utrecht en Switbert met twee medehelpers vertrokken naar Wijk te Duurstede daar nu Batenburg is alwaar ze door een wonderwerk velen bekeerden. Wat ze te Utrecht boodschapten en zo zijn Willibrord en Switbert, om de zaken goed te bestellen, tot hoofden gekozen. Switbert vertrok naar Engeland daar hij bisschop werd gemaakt en maakte na zijn terugkomt in Friesland, Holland en Teisterband vele stichtingen. (1)

In het jaar 697 kwam Willibrord weer te Utrecht en was in ‘t voorgaande jaar van de paus te Rome aangesteld tot bisschop der Friezen daar in die tijd de Groningers, Overijselse, Utrechtse, Hollanders en Geldersen mede onder begrepen waren en stelde zijn zetel te Utrecht: Waarvan zijn navolgers de bisschoppen van Utrecht zijn genaamd geworden waarvan hij de eerste van was en Switbert was zijn medehelper.

Dit alles kon Radboud met geen goede ogen aanzien waarom hij Gerlacus, een woedend krijgsman en overste van Fosteland of Heiligeland die woonde te Warns alwaar hij ook een sterk slot gebouwd had, afzond en eerst om Batenburg en dan Utrecht te overmeesteren. Maar is van Pepijn zodanig overwonnen zodat hij hem veel buit moest achterlaten als mede een belofte doen om de Christenen in Friesland te vergunnen Gods woord vrij te mogen verkondigen. Ook werd Willibrord ondertussen van Pepijn aangemaand om het heilige werk met ijver in Friesland voort te zetten.

In het jaar 698 zond Willibrord vele vrome en geleerde mannen naar Friesland: maar hun leer werd niet aangenomen en zijn in tegendeel bespot, verjaagd en doodgeslagen.

In het jaar 700 werd Wulfranus, bisschop te Sens, een stad in Champagne in Frankrijk, door de geest geroerd en is met brieven van voorschrijving van de koning van Frankrijk aan Radboud in Friesland gekomen daar hij door zijn krachtige welsprekendheid veel volk won en ook de koning bijna bewogen had zodat hij zelf begeerde gedoopt te worden. Waarop hij de koning met de bisschop buiten Medemblik ging alwaar Radboud in die tijd zijn verblijf had en reeds de ene voet nu al in ‘t water gezet had vroeg hij de gemelde bisschop: Waar zijn voorouders die zonder de doop gestorven zijn waren gebleven?ՠDe Bisschop die de ruwe mens door onvoorzichtigheid wat te onbedacht antwoordde zei; Ԅat buiten de kennis van Christus en de ware God met verachting van de heilige Sacramenten geen zaligheid te bekomen was en daarom moesten ze in de hel zijn, ‘wel,’ antwoorde Radboud, dan zal ‘t me veel grotere eer en aanzien geven dat ik bij mijn voortreffelijke en beroemde voorvaderen in de hel ben als met een geringe hoop Christenen in de hemel.’ En trok aanstonds zijn voet terug uit het water met beschimping van de bisschop.

In het jaar 719 toen Radboud zag dat de christen kennis in Friesland zeer toenam en zijn afgodendienst in verachting kwam is hij ten dele uit spijt en ten dele door een knaging van zijn aangeroerd gemoed na een zesjarige uittering eindelijk binnen Medemblik overleden en te Stavoren begraven.

Adgild, de tweede van die naam, werd van het volk tot zevende koning gekozen in zijn vaders plaats. Hij regeerde het land in grote gerustheid en vrede. Ook liet hij de Christenen onverhinderd in hun oefeningen; want hij had zelve de Christelijke leer aangenomen en zich laten dopen.

In het jaar 726 kwam Horne, een onechte zoon van Radboud, uit Denemarken en ofschoon hij zijn vader in onstuimigheid en wrevel gelijk was heeft hij zich echter, door Adgilds toedoen, laten dopen. Deze heeft de stad Hoorn gebouwd.

(1) Het oude graafschap Teisterband waarin het gehele Sticht, met het land tussen Maas en Rijn en van daar oostwaarts met Kleef, Berg en Gulik land vervat werd. De afleiding is deze: Bant, Ban is jurisdictie, regtsban, Deister is bocht, kromte van deisen, thans deinzen, afwijken. Het wordt van ouds algemeen op de kromte van een rivier toegepast. Dus is Teister of Deisterbant de rechtsban (of ‘t gezag) van de bocht (de afwijking) der Rijns waar hij van noordwaarts ten westen afdraait.

Omtrent den jaare 728, als de christenkennisse te Utrecht zeer toenam, heeft Bisschop Willebrord wederom verscheidene leeraars naar Friesland gezonden. Welke, schoon zy vry en veilig konden gaan, evenwel weinig voordeel by de hardnekkige Friesen hebben kunnen doen: want de blindheid des volks, en zugt tot hunne afgoderye, was te groot. Een Veldoverste Richold, veinsde te willen zyn gedoopt, doch bespotte den Christendienaar op gelyke wyze, als wy hier boven van Radbout hebben aangeteekent.

In den jaare 729 is Karel Martel, Koning van Austrasia of Oostvrankryk, met een groote vloot schepen op de rivier de Burde aangekomen, zynde van den Bisschop Willebrord daar toe verzogt, om de Friesen te noodzaaken hunne afgoderye te verlaaten: hy overwon den Overste Poppe, zoon van Gerke; waar op hy Friesland zeer verwoeste; de afgodische kerkhoven en beelden uitroeide en verbrande, en veel roof mede nam. Na welke overwinninge, Willebrord alomme Christen kerken deed bouwen. En de Friesen, uit vreeze voor de Franschen, derfde de Christenen niet meer tegenstaan,

In den jaare 736 is Bisschop Willebrord ontslaapen: uit zyne onderwyzingen zyn veele deftige leeraars voortgekomen, en is een werktuig geweest van de bekeering der Friesen, die hem daarom wel in goede erkentenisse mogen houden. In zyn plaats quam Bonifaas, als tweede Bisschop der Friesen, te Utrecht, en verbeterde het verval der kerke grootelyks, met ongemeene stichtinge, in deze landen.

In den jaare 737 overleed Adgild, en is te Staveren by zyn vader in ‘t graf gelegt. Door hem is de stad Alkmaar gesticht. Eene van zyne dochters, Konovelle genaamt, was uitgehuuwt aan Adelbrik, een voornaam edelman, die omtrent Sixbierum een slot had gesticht, dat hy Adelburg noemde. Hy had veele kinderen, aan wien hy zyn goed by zyn leeven uitdeelde: daarom begeerde hy dat zy zich niet van Adelburg, maar van Adelen zouden laaten noemen; dat noch tot heden zo gebleven is.

Gundebald, Adgilds zoon, wierd tot achtste Koning ingehuldigt: hy was, als zyn vader, mede tot het Christelyk geloove bekeert, en had gestadige vrede in zynen tyd. Hy heeft van ‘t kasteel Dokkenburg de stad Dokkum gebouwt.

In den jaare 739 quam Saake Rodman, met eene uitmuntende geleerdheid en krygskunde voorzien, in Friesland, hebbende 13 jaaren op ‘t hof van den Keizer, Paus en Hertog van Venetien verkeert, waarom Gundebald hem tot zynen raadsman aannam: en deed groote weldadigheid aan de stamme der Rodmannen.

In den jaare 749 overleed Gundebald, nalaatende twee zoonen, als Gundebald de tweede en Jan, welke om zyne vroomheid gebynaamt wierd Priester Jan, daar verscheidene vertellingtjes van zyn. Zyne dochter Taekle huuwde aan Haaje Kamminga, en haare dochter namaals met eenen Ode Botnia, Hertog van Zweeden; alwaar ‘t geslachte van Botnia uit voortgesprooten is.

Radbout, de tweede van dien naam, is de laatste Koning der Friesen geweest; zynde de broeder van Gundebald, en zoon van Adgild de tweede: van welke hy veel verschilde, doordien hy in Deenemarken opgevoed, en in de afgoderye zeer gewoon was: hy wierd godloos en wreed, en alzo hy nog jong was, geen meester van zyne verkeerde hartstogten om dezelve te bedwingen.

Zynen afgod Foste stelde hy op Ameland wederom ten toon: om de Christenen nochmaals dezelve te noodzaken, en van hun geloove af te trekken; of by weigering, strafte hy dezelve met de dood, of bande ze uit den lande. Dus handelde hy ook met Rodman en de zynen, om het Christen geloove, en beroofde hen van alle de waardigheden en eerampten, by Gundebald voorheen aan hen vergunt. Des Saake, zyne goederen verlaatende, tot den Koning van Vrankryk de vlugt nam; die hem in groote achtinge hield.

In deze dagen had Solke Forteman de geschiedenissen en daaden der Friesen, van hunnen oorsprong af tot op zynen tyd toe, vlytig beschreven: en om dat hy Radbout zo veel eere niet gaf, als zyn gestorven broeder, die de Christelyke leere had voorgestaan, daar deze de vervloekte afgoderye weder op den troon trachte te stellen, zo wierd dit Radbout, door zyne benyders, en inzonderheid door toedoen van Syvert, Priester der Druden, op ‘t Oude Hof, aangebragt: waar op Fortemans boeken voor zyne oogen wierden verbrand, en hy zelve in de gevangenis geworpen.

In den jaare 752 heeft Bonifaas tweede Bisschop van Utrecht, goedgevonden, de Christenheid, die Radbout zo wreevelmoedig verdrukte, in Friesland wederom te herstellen: des hy met 51 leeraars te Almeenum, daar nu Harlingen is, aangekomen zynde, hebben zy zich eerst in Westergo verspreid, de afgoden te landewaarts omgeworpen, Christen kerken gesticht, en veel volk bekeert: en om andere mede te stichten, voeren zy de Burde ten einde, hunne tenten nederslaande by ‘t dorp Oudeboorn, alwaar zy mede eenige geestelyke voordeelen deeden.

In den jaare 754, als եr veele nieuwelingen gedoopt waren, zo beloofde Bonifaas hun de bevestiginge, naar de wyze der Roomsche kerk, op Pinxter binnen de stad Dokkum te geeven. Maar ter bestemder plaatze en tyd quam een hoop moordenaars, die den Bisschop en zyne medearbeiders wreedelyk vermoorden. Tot even voor de reformatie vertoonde men noch te Dokkum van dezen Bonifaas zyn herssenpan, Bisschops staf en andere overblyfzelen; dat zy het volk wilden doen gelooven.

Omtrent den jaare 769 was in Friesland een dapper en geleerd edelman, genaamt Feye Forteman; welke namaals Veldoverste onder Karel den Groote wierd, en die zich mede tot het Christen geloove bekeerde.

In den jaare 769 heeft Radbout een harden aanval op Utrecht gedaan, waar door hy haar geweldig plaagde; en van Pipyn geboden zynde, daar van af te zien, achte hy zulks weinig.

In den jaare 775, als Radbout uit eigener booze driften, en door de opstookinge eerst van Syvert, en daar na van Okke, Priesters der afgodische Druden, zeer verwoed tegen de Christenen te werk ging, klaagdenze zeer erbarmlyk aan Karel den Groote, Koning der Franschen. Welke Koning, na dat hy de Saxen overwonnen hadde, de Friesen mede beoorloogde, en Radbout in twee veldslagen, overwonnen hebbende, vluchte dezelve liever in Deenemarken, als dat hy de Christenen by verdrag of vredeverbond in ‘t land wilde vrye oeffening van hunne godsdienst vergunnen. En dit wierd de gelegentheid, dat de Koninglyke Heerschappye in Friesland een einde nam.

Omtrent het jaar 728, toen de christen kennis te Utrecht zeer toenam, heeft bisschop Willibrord wederom verscheidene leraars naar Friesland gezonden. Die, ofschoon ze vrij en veilig konden gaan, evenwel weinig voordeel bij de hardnekkige Friezen hebben kunnen doen want de blindheid des volks en zucht tot hun afgoderij was te groot. Een veldoverste Richold veinsde te willen gedoopt worden, doch bespotte de Christen dienaar op gelijke wijze zoals we hierboven van Radboud hebben aangetekend.

In het jaar 729 is Karel Martel, (1) koning van Austrasia of Oost-Frankrijk met een grote vloot schepen op de rivier de Burde aangekomen en was van de bisschop Willibrord daartoe verzocht om de Friezen te noodzaken hun afgoderij te verlaten: hij overwon de overste Poppe, zoon van Gerke; waarop hij Friesland zeer verwoeste; de afgodische kerkhoven en beelden uitroeide en verbrande en veel roof meenam. Na die overwinning liet Willibrord alom Christenkerken bouwen. En de Friezen uit vrees voor de Fransen durfden de Christenen niet meer tegen te staan,

In het jaar 736 is bisschop Willibrord ontslapen: uit zijn onderwijzingen zijn vele deftige leraars voortgekomen en is een werktuig geweest van de bekering der Friezen die hem daarom wel in goede erkenning mogen houden. In zijn plaats kwam Bonifatius als tweede bisschop der Friezen te Utrecht en verbeterde het verval der kerk zeer met ongemene stichtingen in deze landen.

In het jaar 737 overleed Adgild en is te Stavoren bij zijn vader in ‘t graf gelegd. Door hem is de stad Alkmaar gesticht. Een van zijn dochters, Konovelle genaamd, was uitgehuwd aan Adelbrik, een voornaam edelman die omtrent Sexbierum een slot had gesticht dat hij Adelburg noemde. Hij had vele kinderen aan wie hij zijn goed bij zijn leven uitdeelde: daarom begeerde hij dat ze zich niet van Adelburg, maar van Adelen zouden laten noemen; dat noch tot heden zo gebleven is.

Gundebald, Adgild ‘s zoon, werd tot achtste koning ingehuldigd: hij was zoals zijn vader mede tot het Christelijk geloof bekeerd en had gestadige vrede in zijn tijd. Hij heeft van ‘t kasteel Dokkenburg (1) de stad Dokkum gebouwd.

In het jaar 739 kwam Saake Rodman met een uitmuntende geleerdheid en krijgskunde voorzien in Friesland en was 13 jaren op de hof van de keizer, paus en hertog van Venetië geweest waarom Gundebald hem tot zijn raadsman aannam en deed grote weldadigheid aan de stam der Rodmannen.

In het jaar 749 overleed Gundebald en liet na twee zonen als Gundebald de tweede en Jan die vanwege vroomheid de bijnaam kreeg van Priester Jan daar verscheidene vertellinkjes van zijn. Zijn dochter Taekle huwde aan Haaje Kamminga en haar dochter later met een Ode Botnia, hertog van Zweden alwaar ‘t geslachte van Botnia uit voortgesproten is.

Radboud de tweede van die naam is de laatste koning der Friezen geweest. Hij was de broeder van Gundebald en zoon van Adgild de tweede: waarvan hij veel verschilde doordat hij in Deenemarken opgevoed en in de afgoderij zeer gewoon was: hij werd godloos en wreed en alzo hij nog jong was geen meester van zijn verkeerde hartstochten om die te bedwingen.

Zijn afgod Foste stelde hij op Ameland wederom ten toon om de Christenen nogmaals die te noodzaken en van hun geloof af te trekken of bij weigering strafte hij die met de dood of bande ze uit het land. Dus handelde hij ook met Rodman en de zijnen om het Christen geloof en beroofde hen van alle de waardigheden en ereambten bij Gundebald voorheen aan hen vergunt. Dus verliet Saake zijn goederen en nam tot de koning van Frankrijk de vlucht die hem in grote achting hield.

In deze dagen had Solke Forteman de geschiedenissen en daden der Friezen van hun oorsprong af tot op zijn tijd toe vlijtig beschreven en omdat hij Radboud niet zoveel eer gaf als zijn gestorven broeder die de Christelijke leer had voorgestaan daar deze de vervloekte afgoderij weer op de troon trachtte te stellen zo werd deze Radboud door zijn benijders en vooral door toedoen van Syvert, priester der Druden op ‘t Oude Hof aangebracht: waarop Forteman ‘s boeken voor zijn ogen werden verbrand en hij zelf in de gevangenis geworpen.

In het jaar 752 heeft Bonifatius de tweede bisschop van Utrecht het goed gevonden de Christenheid, die Radboud zo wrevelmoedig verdrukte, in Friesland wederom te herstellen: dus is hij met 51 leraars te Almeenum, daar nu Harlingen is, aangekomen en hebben ze zich eerst in Westergo verspreid, de afgoden te landwaarts omgeworpen, Christen kerken gesticht en veel volk bekeerd en om andere mede te stichten voeren ze de Burde ten einde en sloegen ze zich neer bij dorp Oldeboorn alwaar ze mede enige geestelijke voordelen deden.

In het jaar 754 toen er vele nieuwelingen gedoopt waren zo beloofde Bonifatius hun de bevestiging, naar de wijze der Roomse kerk, op Pinksteren binnen de stad Dokkum te geven. Maar ter bestemder plaatse en tijd kwam een hoop moordenaars die de bisschop en zijn medearbeiders wreed vermoorden. Tot even voor de reformatie vertoonde men noch te Dokkum van deze Bonifatius zijn hersenpan, bisschopsstaf en andere overblijfselen dat ze het volk wilden laten geloven.

Omtrent het jaar 769 was in Friesland een dapper en geleerd edelman, genaamd Feye Forteman, die later veldoverste onder Karel de Grote werd en die zich mede tot het Christen geloof bekeerde.

In het jaar 769 heeft Radboud een harde aanval op Utrecht gedaan waardoor hij het geweldig plaagde en van Pepijn geboden werd daarvan af te zien, achtte hij zulks weinig.

In het jaar 775 toen Radboud uit eigen boze driften en door het opstoken eerst van Syvert en daarna van Okke, priesters der afgodische Druden, zeer verwoed tegen de Christenen te werk ging klaagden ze het zeer erbarmelijk aan Karel de Grote, koning der Fransen. Welke koning nadat hij de Saxen overwonnen had de Friezen mede beoorloogde en Radboud in twee veldslagen overwonnen had en die vluchtte liever in Denemarken als dat hij de Christenen bij verdrag of vredeverbond in ‘t land wilde vrije oefening van hun godsdienst vergunnen. En dit werd de gelegenheid dat de koninklijke heerschappij in Friesland een einde nam.

(1) Bij Kiliaan vinden wij Docke, (vetus) navale: waaronder verstaan wordt: stabulum of armamentarium, een ligplaats der schepen, dat is een haven.

IV. Vreemde Heeren.

Karel de Groote, Friesland dus onder zyn heerschappye gebragt hebbende, heeft het zelve als een overheerd land of provintie gehouden, en stelde եr Landvoogden over, die ‘t in zynen naam bestierden of regeerden.

Hy nam ook zeer ter harten, dat եr vroome en geleerde mannen, om de Christenheid yverig voort te planten, wierden naar toe gezonden.

In den jaare 777 is Ludger, die te Wierum in Friesland gebooren was, een man van eene uitsteekende geleerdheid, te Dokkum tot Priester aangestelt, van wege den Bisschop van Utrecht. Deze heeft de ongeloovigen stigtelijke onderwyzing gegeeven, en de afgodery geheel ten lande uitgeroeit.

Gustavus (mogelyk Goffe of Gosling) Forteman heeft te Almeenum, dat nu Harlingen is, een kerk, van hout en met riet gedekt, ter gedachtenisse van den Engel Michal, in dezen tyd laaten bouwen, om tot een vergaderplaats der Christenen te dienen. Na welk voorbeeld naderhand veele kerken gemaakt zyn.

In den jaare 779 vielen de Noormannen by Westerbierum, daar boven van gemeld is, in Friesland, en versloegen den edelen Heermana: waarom de Friesen, zeer verbittert zynde, by de 400 Noormannen versloegen, en ontroofden hunnen geplonderden buit. Des de Noormannen, in hunne schepen vluchtende, doorgingen. Maar de Friesen afgetrokken zynde, zo quamen de Noormannen tusschen Kornwerd en Hindeloopen, dat doe noch een dorp was, weder te land, welke plaatzen zy uitplonderden, en daags daar aan verbranden. Doch die van Staveren, het eerste zulks gewaar wordende, verjoegenze nochmaals, veroverden van hen vyf schepen en al dien geroofden buit.

In den jaare 784 zyn de Noormannen wederom met Wydekind, Hertog van Saxen, die door Karel den Groote overwonnen zynde, en in Deenemarken gevlucht was, op de Eems aangekomen: maar wierden door die van Staveren en Ezonstad met een goede vloot schepen van daar gejaagt. Zy noch eens wederkomende, moesten nochmaals het Amelander Gat weder uit: des de Friesen, hunne vyanden te gering achtende, maar zich zelve bedriegende, beslooten hunne vloot te Staveren en Ezonstad op te leggen, als zy deeden. ‘t Welk de Noormannen gewaar wordende, zo quamenze onverwagt de Friesen zodanig overrompelen, datze dezelve te vuur en te zwaard verdreven: en dewyl Wydekind en zy zeer hardnekkige afgodendienaars waren, dwongen ze de nieuwbekeerde lieden weder tot hunne afgoden; die zulks weigerden, wierden van hen verdelgt, waar door veelen vermoord wierden, en ten lande uitvlugten; onder welke Ludger en Wydekind zich mede bevonden.

In den jaare 785 is Ludger, als Kerkenleeraar, in de Ommelanden gezonden, op ‘t bevel van Karel den Groote; na dat Wydekind by hem weder in genade was aangenomen, en de Friesen ook bevryd waren: daar hy op nieuws veele stichtinge deed.

In den jaare 793 is Radbout in vreemde landen overleden, zonder dat men eigentlyk weet waar ter plaatze.

In den jaare 793 zyn door het doorbreeken der dyken, veele menschen en beesten in Friesland verdronken. Waarom men alomme doe weder Terpen begon te maken, als voornaamentlyk te Koudum, Almeenum, Midlum, Hitsum, Winsum, Tjum, Dronryp en Uitgong, dat nu Berlikum genaamt word.

In den jaare 797 vielen de Deenen met eenige schepen uit Jutland in de Lauwers, daar zy ‘t zeer verwoesten en afbranden: doch die van Staveren, Ezonstad en Dokkum rusteden ook een groote vloot uit, waar mede zy naar Jutland voeren, en haalden mede van daar eenen grooten roof.

IV. Vreemde Heren.

Karel de Grote die Friesland dus onder zijn heerschappij gebracht had heeft het als een over beheerd land of provincie gehouden en stelde er landvoogden over die ‘t in zijn naam bestuurden of regeerden.

Hij nam ook zeer ter harte dat er vrome en geleerde mannen, om de Christenheid ijverig voort te planten, naar toe werden gezonden.

In het jaar 777 is Ludger, (1) die te Wierum in Friesland geboren was, een man van een uitsteekende geleerdheid te Dokkum tot priester aangesteld vanwege de bisschop van Utrecht. Deze heeft de ongelovigen stichtelijke onderwijzing gegeven en de afgoderij geheel ten lande uitgeroeid.

Gustavus (mogelijk Goffe of Gosling) Forteman heeft te Almenum, dat nu Harlingen is, een kerk van hout en met riet gedekt ter gedachtenis van de Engel Michal, (2) in deze tijd laten bouwen om tot een vergaderplaats der Christenen te dienen. Na welk voorbeeld naderhand vele kerken gemaakt zijn.

In het jaar 779 vielen de Noormannen bij Westerwierum, daarboven van gemeld is, in Friesland en versloegen de edele Heermana: waarom de Friezen die zeer verbitterd waren en bij de 400 Noormannen versloegen en ontroofden hun geplunderde buit. Dus de Noormannen vluchten in hun schepen en doorgingen. Maar de Friezen die afgetrokken waren zo kwamen de Noormannen tussen Kornwerd en Hindelopen, dat toen noch een dorp was, weer te land welke plaatsen ze uitplunderden en daags daaraan verbranden. Doch die van Stavoren die het eerste zulks gewaarwerden verjoegen ze nogmaals en veroverden van hen vijf schepen en al die geroofde buit.

In het jaar 784 zijn de Noormannen wederom met Widekind, hertog van Saxen die door Karel de Grote overwonnen was en in Denemarken gevlucht was, op de Eems aangekomen maar werden door die van Stavoren en Ezonstad met een goede vloot schepen vandaar gejaagd. Toen ze nog eens terugkwamen moesten ze nogmaals het Amelander Gat weer uit dus ze de Friezen hun vijanden te gering achtten maar zichzelf bedrogen en besloten hun vloot te Stavoren en Ezonstad op te leggen, zoals ze deden. Wat de Noormannen gewaar werden en zo kwamen ze onverwachts de Friezen zodanig te overrompelen zodat ze die te vuur en te zwaard verdreven en omdat Widekind en zij zeer hardnekkige afgodendienaars waren dwongen ze de nieuw bekeerde lieden weer tot hun afgoden; die zulks weigerden en werden van hen verdelgd waardoor velen vermoord werden en te land uitvluchten waaronder Ludger en Widekind zich mede bevonden.

In het jaar 785 is Ludger als kerkleraar in de Ommelanden gezonden op ‘t bevel van Karel de Grote nadat Widekind bij hem weer in genade was aangenomen en de Friezen ook bevrijd waren: daar hij opnieuw vele stichtingen deed.

In het jaar 793 is Radboud in vreemde landen overleden, zonder dat men eigenlijk weet waar ter plaatse.

In het jaar 793 zijn door het doorbreken der dijken vele mensen en beesten in Friesland verdronken. Waarom men alom toen weer terpen begon te maken als voornamelijk te Koudum, Almenum, Midlum, Hitzum, Winsum, Tzum, Dronrijp en Uitgong, dat nu Berlikum genaamd wordt.

In het jaar 797 vielen de Denen met enige schepen uit Jutland in de Lauwers daar ze ‘t zeer verwoesten en afbranden: doch die van Stavoren, Ezonstad en Dokkum rustten ook een grote vloot uit waarmee ze naar Jutland voeren en haalden mede vandaar een grote roof.

(1) Het verwondert mij dat onze kroniek, nogal gehecht aan bijzondere voorvallen, hier niet vermeldt de wonderbare redding van de moeder van dezen Ludger, te vinden in Schotanus overgenomen uit een (aldaar niet genoemden) levensbeschrijver van Ludger. Dus luidt hoofdzakelijk aldaar deze gebeurtenis. Wrisung, de grootvader van Ludger, was de Christen-godsdienst toegedaan en werd dus door Radboud verdreven. Hij ging over het Vlie wonen en volvoerde zijn christelijk werken bestelde zijn jongste zoon Tjadgrim in Utrecht ter leerschool. Deze huwde na zijn vaders dood een vrouw, genaamd Liafburg of Liatburg, waarbij hij drie zoons en ook onze Ludger verwekte. Toen deze Liafburg geboren was moest hij op last van haar heidense grootmoeder, verdrietig dat haar schoondochter alleen meisjes werden geboren, door een slavin worden verdronken; een recht dat zij volgens haar leer op jonggeboren kinderen hadden om ze om te brengen en te offeren, mits zij vooraf niets genuttigd of geproefd hadden. Dan het wichtje greep met zijne handjes het vat of den emmer waarin het gestoken werd om de rand en worstelde dus tegen de dood. Een buurvrouw die dit zag en bewogen met het onschuldige schepsel ontnam het de slavin en liep in haar huis en stak het een weinig honig in de mond waardoor het van den offerdood was verlost. Zij voedde het kindje zorgvuldig op, gaf het na de dood der grootmoeder aan de ouders terug en dit meisje werd de moeder van de geleerde en verdienstelijken priester Ludger van wie men leest dat hij de Friese, Engelse, Frankische en Latijnse talen vlug en vaardig sprak en wiens leven en daden overal tot zijn lof zijn beschreven. Als opvolger van de brave Bonifatius trad hij in zijn voetspoor en bekleedde deze wijdvermaarde Fries een aanzienlijke plaats onder de Christenherders die boven velen godvruchtig, ijverig en standvastig in zijn arbeid was.

(2) Vandaar Sint Michiels dom genaamd.

In den jaare 804 is te Uitgong, nu Berlikum, een wanschapen kind gebooren, zynde ruggelings aaneen, maar anders alle leden tweemaal, of het twee kinderen waren, en is drie weeken oud zynde overleden.

Te dezer tyd woonde te Sixbierum, op het slot Adelen, Konovelle, dochter van Adgild den tweede, zevende Koning van Friesland, welke twee zoonen had, als Fredrik en Alfrik, die zy by den Bisschop van Utrecht liet onderwyzen; welke zo onderwezen waren in geleerdheid, dat dezelve beide, na den dood van den Bisschop, Bisschoppen wierden.

In den jaare 806 wierd de afgod Foste op Ameland door de Christenen afgebrooken en uitgeroeit. In dit zelve jaar vielen heel zwaare hagelsteenen, zo groot als henne-eyeren, die veel schade deeden.

Ook quamen de Deenen in dit jaar met vyf schepen ‘t Flie in, en verbranden Dyxherne en Sixbierum, behalven twee huizen en de kerk, en vertrokken met veel roof.

In dit jaar overleed binnen Staveren de Overste, door Karel den Groote over Friesland gestelt, hebbende 30 jaaren het land geregeert. En na eenigen tyd, quam weder een andere in zyn plaats.

En in dit zelve jaar, op St. Thomas dag, was եr een zwaare watervloed over Friesland, waar door, zo anderen verhaalen, wel 600 menschen en een groot getal beesten verdronken, en groote schade geschiede.

In den jaare 808 is Olaus, of Oele, zoon van den Koning van Deenemarken, in Friesland gevallen; en de Friesen, door zyne groote krygsmacht, bevreest geworden zynde, ja zo dat de Landvoogd in zyn moed byna bezweek; doch evenwel eindelyk door de Friesen tot den stryd aangemoedigt zynde, hervatten zy gezamentlyk een heldhaftig besluit, en gesterkt met de macht van Gaele, of Jelle (Gellius) Hardeman, Overste van Staveren, na eenige schermutselingen, versloegenze zyn geheele leger, neemende hem zelve, met noch 175 mannen op de Eems gevangen.

In dit jaar wierd te Staveren de St. Nicolaas tooren, daar de afgod Stavo op gestaan had, door onweder van donder en blixem omgeworpen; en wierden veele menschen en beesten gedood. Omtrent dien zelven tyd, liet Igle Tadema, edelman, een zeer diepe put in zyn land graaven, omtrent in ‘t noorden van ‘t woud Kreil, van gedagten zynde, dat եr aanstonds water zoude uit komen, doch bleef droog tot aan den avond van den vierden dag. Doe dacht hy een stemme te hooren, die ettelyke maalen riep: Verlaat dit land! Verlaat dit land! Waar op hy een weinig water op den grond van de put ziende, bevond dat het zout als zeewater was. Waarom gemelde put weder toegedempt wierd; om dat men indachtig wierd, als hier boven op het jaar 513 gezegt is, of եr wel na volgen mogt, ‘t geen de Duivel door den afgod Staf gezegt had; te meer, om dat het zelve zynen grootvader ook wedervaaren was. Igle, de derde week daar na stervende, zo verruilde en verkogt zyn zoon Jouke, die hier alleen maar kennis van had, alle zyn’s vaders landen en erven, op de Kreil gelegen; en kogt wer anderen op Geesterland. Zyn neef, Sibbe Tadema, nam dit zeer euvel op, en vervolgde daarom Jouke zodanig, dat de stammen van Tadema en Rodman, daar gemelde Jouke eene dochter uit trouwen zoude, malkanderen op de bruiloft wreedelyk aanvogten en vernielden, ja zo dat er van beide stammen geen een leevendige ziele overbleef.

In dit zelve jaar quamen twee walvissen, de eene 38 en de andere 29 voeten lang, by Ezonstad, daar nu Emmerzyl is, by Oostmahorn, op strand aandryven. Ook is het paleis van Richold Offe, door een schielyke brand, geheel verteert.

Ook quamen de Noormannen dit jaar schielyk te Ezonstad, hebbende dezelve ingenomen, geplondert en verbrand. Doch wierd weder haastig opgebouwd. En die van Staveren, Bolswert en Dokkum rusten hier op een Vloot uit tegen de Deenen, Jutten en Noormannen, die malkanderen met rooven en branden aan beide zyden zeer lastig vielen: doch ten laatsten bragten die van Staveren 6 Noordsche schepen met buit te Dokkum op; waar van zy uitdeelinge deeden aan die ‘t meeste schade geleden hadden. Ook overleed dit jaar de tweede Landvoogd, die Karel de Groote over Friesland gestelt hadde. Waar na gemelde Koning Karel, inboorlingen uit den Frieschen Adel, tot Landvoogden stelde, in plaats van Franschen.

In dit zelve jaar noch is Magnus Forteman van den Koning tot Landvoogd verkooren, om het land in zynen naam te bestieren, even gelyk als de Franschen naar hunne wetten gedaan hadden: deze Magnus was een zoon van Gosse Forteman, waar van boven op ‘t jaar 777 is gemeld.

In het jaar 804 is te Uitgong, nu Berlikum, een wanschapen kind geboren en was ruggelings aaneen, maar anders alle leden tweemaal alsof het twee kinderen waren en is toen het drie weken oud was overleden.

Te dezer tijd woonde te Sexbierum op het slot Adelen Konovelle, dochter van Adgild de tweede, zevende koning van Friesland, die twee zonen had als Fredrik en Alfrik die ze bij de bisschop van Utrecht liet onderwijzen en die zo onderwezen waren in geleerdheid zodat die beiden na de dood van de bisschop bisschoppen werden.

In het jaar 806 werd de afgod Foste op Ameland door de Christenen afgebroken en uitgeroeid. In hetzelfde jaar vielen heel zware hagelstenen zo groot als henneneieren die veel schade deden.

Ook kwamen de Denen in dit jaar met vijf schepen ‘t Vlie in en verbranden Dyxherne (Dijksterburen) en Sexbierum, behalve twee huizen en de kerk en vertrokken met veel roof.

In dit jaar overleed binnen Stavoren de overste die door Karel de Grote over Friesland gesteld was en had 30 jaren het land geregeerd. En na enige tijd kwam weer een andere in zijn plaats.

En in hetzelfde jaar op St. Thomas dag was er een zware watervloed over Friesland waardoor, zo anderen verhalen, wel 600 mensen en een groot getal beesten verdronken en grote schade geschiede.

In het jaar 808 is Olaus of Oele, zoon van de koning van Denemarken, in Friesland gevallen en de Friezen werden door zijne grote krijgsmacht bevreesd, ja zodat de landvoogd in zijn moed bijna bezweek; doch evenwel eindelijk door de Friezen tot de strijd aangemoedigd werd en hervatten ze gezamenlijk een heldhaftig besluit en gesterkt met de macht van Gaele of Jelle (Gellius) Hardeman, overste van Stavoren, na enige schermutselingen versloegen ze zijn gehele leger en namen hem zelf met noch 175 mannen op de Eems gevangen.

In dit jaar werd te Stavoren de St. Nicolaas toren daar de afgod Stavo op gestaan had door onweer van donder en bliksem omgeworpen en werden vele mensen en beesten gedood. Omtrent diezelfde tijd liet Igle Tadema, (1) edelman, een zeer diepe put in zijn land graven omtrent in ‘t noorden van ‘t woud Kreil en was van gedachten dat er aanstonds water zou uit komen, doch bleef droog tot aan de avond van de vierde dag. Toen dacht hij een stem te horen die ettelijke malen riep: Verlaat dit land! Verlaat dit land! Waarop hij een weinig water op de grond van de put zag en bevond dat het zout als zeewater was. Waarom gemelde put weer gedempt werd omdat men indachtig werd zoals hier boven op het jaar 513 gezegd is of er wel na volgen mocht hetgeen de duivel door de afgod Staf gezegd had; te meer, omdat het zelf zijn grootvader ook wedervaren was. Igle die de derde week daarna stief zo verruilde en verkocht zijn zoon Jouke die hier alleen maar kennis van had al zijn vaders landen en erven op de Kreil gelegen en kocht weer anderen op Gaasterland. Zijn neef, Sibbe Tadema, nam dit zeer euvel op en vervolgde daarom Jouke zodanig dat de stammen van Tadema en Rodman, daar gemelde Jouke een dochter uit trouwen zou, elkaar op de bruiloft wreed aanvochten en vernielden, ja zo dat er van beide stammen geen een levendige ziel overbleef.

In hetzelfde jaar kwamen twee walvissen, de ene 38 en de andere 29 voeten lang, bij Ezonstad daar nu Ezumazijl is bij Oostmahorn op het strand aandrijven. Ook is het paleis van Richold Offe, door een schielijke brand, geheel verteerd.

Ook kwamen de Noormannen dit jaar schielijk te Ezonstad en hebben die ingenomen, geplunderd en verbrand. Doch werd weer haastig opgebouwd. En die van Stavoren, Bolsward en Dokkum rusten hierop een vloot uit tegen de Denen, Jutten en Noormannen die elkaar met roven en branden aan beide zijden zeer lastig vielen: doch tenslotte brachten die van Stavoren 6 Noordse schepen met buit te Dokkum op waarvan ze uitdeling deden aan die ‘t meeste schade geleden hadden. Ook overleed dit jaar de tweede landvoogd die Karel de Grote over Friesland gesteld had. Waarna gemelde koning Karel inboorlingen uit de Friese adel tot landvoogden stelde in plaats van Fransen.

In hetzelfde jaar noch is Magnus Forteman van de koning tot landvoogd gekozen om het land in zijn naam te besturen, even gelijk als de Fransen naar hun wetten gedaan hadden: deze Magnus was een zoon van Gosse Forteman, waarvan boven op ‘t jaar 777 is gemeld.

(1) Het is zeker dat het meer Flevo zich in deze tijd en ook reeds vroeger merkelijk uitbreidde waartoe herhaalde stormen en watervloeden krachtig medewerkten zodat het zoute water niet alleen de tegenwoordige kusten naderde, maar ook van tijd tot tijd ondermijnde. Het is dus zeer mogelijk dat bij het graven van putten, gelijk ook op ‘t jaar 513 van Juw Hoppers wordt vermeld, er zout water is opgekomen, en het verhaal van Tadema de gewone versiering heeft ondergaan, zoals van vele andere voorvallen, zonder dat het nodig is het geheel te verwerpen. Dat Igles zoon op bevel van zijn vader het landgoed bij het Kreil verkocht en zich in Gaasterland vestigde, dit is zeer natuurlijk en dat de familie hierover wrokkend was en zich op een voor onzen tijd ijselijk wrede wijze wraak verschafte is ook niet zo vreemd.

In den jaare 809, als եr te Romen tusschen den Paus en eenige Edelen een twist ontstaan was, waar door geheel Italien in oproer quam, en de Saraseenen in het land vielen, is Karel, met een groote macht, om zulks te dempen, derwaarts heen gerukt. Zo dra Forteman dit vernomen hadde, heeft hy de Friesen mede aangeport, om by deze gelegentheid, dewyl zy nu doch rust van de Noormannen hadden, den Keizer en de Franschen door gedienstigheid te helpen, om dezelve meer tot hunne gunst te trekken, en of եr eens eene deur tot hunne voorige vryheid konde gepent worden. Waar op gemelde Magnus, by gemeenen raade en bewilliging, met veele gewapende Friesen, na veele uitgestaane moeijelykheden, tot voor Romen is gekomen: gevallig ter zelver tyd, als de Romeinen een uitval op den Keizer deeden; het welk zy ziende, booden den Keizer hunne dienst aan, met gereedheid om op die uitgevallene Romers een kans te waagen. De Keizer hun verzoek toestaande, sloegen zy aanstonds hand aan ‘t werk, en bragten het, na eenige schermutselingen, zo verre, dat zy gemelde Romeinen weder naar binnen dreeven, en mede ter poorten indringende, maakten de Friesen zich meester van de stad; en Magnus plante zyn vendel op het hooge raadhuis, dat de Romeinen Capitolium noemen, hoe dat het de Franschen ook speet. Om welke daad Karel de Groote en Paus Leo de derde, de Friesen groote aanbiedingen van goud en zilver deeden: doch zy zulks van de hand wyzende, gaven te kennen, dat het hen alleen om de vryheid te doen was. Waar op zy van den Keizer en Paus, met een breedluidende Vrybrief voorzien zynde, op vrye voeten wierden gestelt, gelyk als zy ten tyde van Karel Martel waren geweest. Na hunne wederkomst wierd deze Vrybrief, met groote vreugde door Magnus in den Dom of Kerk te Almeenum ter bewaaringe gebragt, benevens een Vendel. Alwaar de Roomschgezinde wonderlyke vertellingtjes van weeten te verhaalen: dat de Harlingers noch, met den stryd van den Opperengel Michal tegen den Draak, daar in geschildert, by hun stads Wapen voegen: en voert noch by ons den naam van Magnus Faene.

In den jaare 810 zyn de Deenen, ten beveele van hunnen Koning Gotrik met een vloot van 200 schepen, zeer schielyk aan de Friesche kust gekomen; en hebbende eerst de vooreilanden afgeloopen, wierden de Friesen in de derde slag overwonnen, en in Deensche slaavernye gebragt; moetende jaarlyks een schattinge van 200 ponden zilver opbrengen. Om welke schattinge te ontfangen, heeft der Deenen Koning Landvoogden gestelt, en bouwde een tolhuis van 240 voeten lang, en in 12 egaale vertrekken afgedeelt; in welker eerste de Tolmeester of Landvoogd zich plaatste, en hebbende in de achterste een koper bekken geplaatst, alwaar de schatpenningen moesten in geworpen worden, dat dezelve klonken, of mogt voor geen betaalinge verstrekken, by aldien gemelde Tolmeester het geluid niet hadde gehoort.

En verder word verhaalt, dat Gotrik mede gebood, dat de deuren van der Friesen huizen alle tegen het noorden moesten geplaatst worden, en van zo een laagte, dat de Friesen, niet zonder kniebuiginge, daar konden uit of in gaan: op dat zy in erkentenisse zouden houden, wie hun Landsheer was; en dat zy, ten teeken van slaavernye en dienstbaarheid, ook houte halsbanden moesten draagen, die van rys en tienen te zamen gevlochten waren.

Deze slaavernye der Friesen by Karel den Groote vernomen zynde, zo verzamelde hy zeer spoedig uit alle omleggende landen veel krygsvolk byeen: doch, voor hy noch in aantocht was, wierden hem andere zwaarigheden geboodschapt; als de dood van zyn zoon Pipyn; gezanten van Constantinopolen en Corsica; behalven een gerucht, dat de Deenen weder naar hun land waren vertrokken, om dat hunne Koning, door gemaakte verbintenissen, om ‘t leeven was gebragt. Alle redenen, waarom Karel zich weder naar Aken heeft begeeven. En de Friesen, de handen nu ruim krygende, tasten hunne vryheid weder aan, voorneemende dezelve met alle mogelyke middelen tegen alle vyandelyke aanvallen te verdeedigen. Dus quam het bestier weder tot de volgende

In het jaar 809 toen er te Rome tussen de paus en enige edelen een twist ontstaan was waardoor geheel Itali in oproer kwam en de Saracenen in het land vielen is Karel met een grote macht om zulks te dempen derwaarts heen gerukt. Zodra Forteman dit vernomen had heeft hij de Friezen mede aangepord om bij deze gelegenheid, omdat ze nu toch rust van de Noormannen hadden, de keizer en de Fransen door gedienstigheid te helpen om die meer tot hun gunst te trekken en of er eens een deur tot hun vorige vrijheid kon geopend worden. Waarop gemelde Magnus, bij algemene raad en bewilliging met vele gewapende Friezen na vele uitgestane moeilijkheden tot voor Rome is gekomen: toevallig op dezelfde tijd toen de Romeinen een uitval op de keizer deden wat ze zagen en boden de keizer hun dienst aan met gereedheid om op die uitgevallene Romeinen een kans te wagen. De keizer stond hun verzoek toe en ze sloegen aanstonds de hand aan ‘t werk en brachten het na enige schermutselingen zo ver dat ze de gemelde Romeinen weer naar binnen dreven en mede ter poorten indrongen en zo maakten de Friezen zich meester van de stad en Magnus plantte zijn vaandel op het hoge raadhuis dat de Romeinen Capitool noemen, hoe dat het de Fransen ook speet. Om welke daad Karel de Grote en paus Leo de derde de Friezen grote aanbiedingen van goud en zilver deden: doch wezen ze zulks van de hand en gaven te kennen dat het hen alleen om de vrijheid te doen was. Waarop ze van de keizer en paus met een uitvoerige vrijbrief voorzien waren op vrije voeten werden gesteld gelijk als ze ten tijde van Karel Martel waren geweest. Na hun terugkomst werd deze vrijbrief met grote vreugde door Magnus in de Dom of Kerk te Almenum ter bewaring gebracht, benevens een vaandel. Alwaar de Roomsgezinde wonderlijke vertellinkjes van weten te verhalen dat de Harlingers noch met de strijd van de Opperengel Michal tegen de draak daarin geschilderd bij hun stadswapen voegen en voert noch bij ons de naam van Magnus Faene.

In het jaar 810 zijn de Denen op bevel van hun koning Godfried met een vloot van 200 schepen zeer schielijk aan de Friese kust gekomen en hebben eerst de vooreilanden afgelopen en werden de Friezen in de derde slag overwonnen en in Deense slavernij gebracht. Ze moeten jaarlijks een schatting van 200 ponden zilver opbrengen.(1) Om welke schatting te ontvangen heeft de Deense koning landvoogden gesteld en bouwde een tolhuis van 240 voeten lang en in 12 egale vertrekken afgedeeld in welke eerste de tolmeester of landvoogd zich plaatste en hebben in de achterste een koperen bekken geplaatst alwaar de schatpenningen moesten in geworpen worden zodat die klonken of het mocht voor geen betaling verstrekken omdat de gemelde tolmeester het geluid niet had gehoord.

En verder wordt verhaald dat Godfried mede gebood dat de deuren van de Friezen huizen allen tegen het noorden moesten geplaatst worden en van zo’ n laagte dat de Friezen niet zonder kniebuigingen daar konden uit of in gaan opdat ze in erkenning zouden houden wie hun landsheer was en dat ze ten teken van slavernij en dienstbaarheid ook houten halsbanden moesten dragen die van rijs en twijgen tezamen gevlochten waren.

Deze slavernij der Friezen die door Karel de Groote vernomen werd zo verzamelde hij zeer spoedig uit alle omliggende landen veel krijgsvolk bijeen: doch voor hij noch in aantocht was werden hem andere zwarigheden geboodschapt als de dood van zijn zoon Pepijn, gezanten van Constantinopel en Corsica; behalve een gerucht dat de Denen weer naar hun land waren vertrokken omdat hun koning, door gemaakte verbintenissen, om ‘t leven was gebracht. Alle redenen waarom Karel zich weer naar Aken heeft begeven. En de Friezen die de handen nu ruim kregen tasten hun vrijheid weer aan en namen voor die met alle mogelijke middelen tegen alle vijandelijke aanvallen te verdedigen. Dus kwam het bestuur weer tot de volgende;

(1) Anderen bepalen die op de helft. Deze belasting, onder den naam van Klipschild, klinkschatting, werd dus genoemd omdat de munten in een bekken moesten geworpen en de klank daarvan in de verte gehoord worden. Zo moesten ook de Engelsen lange jaren het zogenaamde Deangeld aan Godfried opbrengen.

V. Landsheeren, of Potestaaten.

Karel de Groote, overweegende de getrouwe manhaftigheid der Friesen, zo aan hem in ‘t verwinnen der Saraseenen, en Wydekind, Hertog van Saxen, als in verscheidene voorvallen aan zyne voorzaaten Pipyn en Karel Martel beweezen; benevens hunne genegentheid en gestadige diensten aan ‘t Fransche Ryk; verzelt met den onophoudelyken yver tegen de Noordsche volkeren, van welker slaavernye zy zich nu weder op nieuws, na ‘t ombrengen van Gotrik, hadden vry gemaakt: zo heeft hy hen noch in volkomener vryheid gestelt, en ontlast van de schattinge van eenige ponden zilver, die zy van voor eenige jaaren hadden moeten betaalen: vergunnende hun, ten blyke van volkomene vryheid, het recht, om hun land, als vrygevogtene, naar hunne eigene wetten te regeeren; daar toe een Overste uit de Edelen van hunne eigene landaard te verkiezen, om de landzaaken zo in oorlog als vrede te bestieren, die zy den naam van Potestaat, naar ‘t gebruik der Italiaanen, zouden geeven. Dezen Potestaat, dat is Landsheere, wierd van de Staaten een getal van mannen bygevoegt, om over alle voorvallende verschillen, twee of driemaal ‘s jaars, als byzitters of mederechters hun oordeel te vellen.

Op dat nu de vryheid geen inbreuk zoude lyden, zo wierden de Landsheeren slegts voor een jaar verkooren: doch ter goeder trouwe wierden zy doorgaans wel langer toegelaaten.

Welk vervolg, met de eventydige geschiedenissen, wy nu zullen ophaalen, zo als die uit de oude schriften na malkanderen zyn aangeteekent; maar het te dugten is, dat het eigentlyke getal wat onzeker is, alzo het land by vredestyd wel zonder Landsheere is geweest: doch als եr een uitlandsch vyand aannaderde, om hen te overvallen, wierd եr by gemeenen raade, alschoon zy binnen ‘s lands door twistige oneenigheden malkanderen verteerden, aanstonds een verkooren.

Magnus Forteman, die des Keizers Stedehouder was, als boven op den jaare 808 gemeld is, wierd tot eerste Landsheer verkooren. Behalven het bovengemelde, heeft hy den Keizer noch verscheidene roemwaardige diensten, tot lof van zynen landaard, tegen de Saraseenen gedaan: maar van dezelve eindelyk in eenen stryd verslagen, en zyn ligchaam in het slagveld onder de dooden door zyne Friesche krygsknechten gevonden zynde, en die ‘t naar Romen bragten, is hy aldaar op eene heerlyke wyze in de St. Michiels kerk begraaven: welke kerk daarom met eene ryke begiftiging wierd voorzien, ten behoeve der Friesen, die naar Romen quamen, om het zelve te bezoeken. Ja Magnus wierd zelve onder de Roomsche Hulpgoden of Heiligen gestelt. Deze geheele historie staat ter gedachtenisse in gemelde kerk in een marmersteen uitgehouwen.

In den jaare 814 is Karel de Groote, te gelyk Roomsch Keizer en Koning van Vrankryk, na een ongemeenen yver voor de Christen leere getoont te hebben, zo in zyne landen als in Friesland, om dezelve voort te planten, mede in den Heere gerust. En zyn zoon Louis, toegenaamt de Vroome, quam in zyn plaats aan het roer van regeeringe.

In den jaare 819 is Fokke Ludigman, tot tweede Landsheer of Potestaat verkooren.

In den jaare 821 vertoonden zich omtrent de Friesche kust 13 Deensche Zeeroovers: doch de Friesen door Ludigman, uit een waakzaame voorzorg, met goede schansen of kasteelen voorzien zynde, zo derfden zy het niet waagen om te landen, maar trokken weder af.

In den jaare 826 wierd Anscharius, mogelyk Anske of Aanske, gebooren te Waarden, als wy boven gezegt hebben, van Keizer Lodewyk naar Deenemarken gezonden, om aldaar het Christen geloove te verkondigen; alwaar hy veelen bekeerde. Na twee jaaren wederkeerende, verzond hem gemelde Keizer naar Zweeden; alwaar hy blydelyk van dien Koning ontfangen wierd; en deed mede binnen een jaar overvloedige stichtinge ter bekeeringe. Ook is ten tyde van dezen Ludigman te Dokkum een klooster gebouwd, ter gedachtenis van Bonifaas, aldaar in voorigen tyd zoo jammerlyk vermoord.

In den jaare 830 wierd Adelbrik van Adelen tot Landsheer verkooren, en had zyn woonstede te Sixbierum.

In den jaare 835, als de Noormannen, na een schielyken inval in Friesland, door Keizer Lodewyk verdreven waren, zyn dezelve echter in ‘t volgende jaar weder gekomen, en dwongen de Friesen eene schattinge af.

In den jaare 838 Frederik van Adelen, geboortig van Sixbierum, Bisschop te Utrecht, zullende de leere der kerke eens onderzoeken, en komende te Westergo in Friesland, bevond hy aldaar het volk met de verderfelyke leere der Arriaanen zeer besmet; en kunnende met zyne medehelpers dat hardnekkige volk van dit besmettende gevoelen niet afbrengen; zo resolveerde hy noch tot zyne hulpe te roepen, Adolf, Kanunnik te Utrecht, dewelke om zyne vroomheid tot Leeraar te Staveren wierd aangestelt; alwaar hy met eenen grooten yver zyn plicht waarnam; ook een klooster en kerk in het westen der stad heeft gebouwd: die namaals, doe de zee haaren loop daar kreeg, op de zuidzyde wierd herbouwt. Waar van, by een laag gety, het muurwerk noch te zien is, gelyk wy zelve hebben bevonden, leggende nu met gemelde stad geheel in zee verdronken.

V. Landsheren of potestaten.

Karel de Grote overwoog de getrouwe manhaftigheid der Friezen zo aan hem in ‘t overwinnen der Saracenen en Widekind, (1) hertog van Saxen, als in verscheidene voorvallen aan zijn voorzaten Pepijn en Karel Martel bewezen; benevens hun genegenheid en gestadige diensten aan ‘t Franse rijk vergezeld met de onophoudelijke ijver tegen de Noordse volkeren van welke slavernij ze zich nu weer opnieuw, na ‘t ombrengen van Godfried, hadden vrij gemaakt: zo heeft hij hen noch in volkomener vrijheid gesteld en ontlast van de schatting van enige ponden zilver die ze van voor enige jaren hadden moeten betalen en vergunden hen als blijk van volkomen vrijheid het recht om hun land als vrijgevochten naar hun eigene wetten te regeren en daartoe een overste uit de edelen van hun eigen landaard te verkiezen om de landzaken zo in oorlog als vrede te besturen die ze de naam van potestaat, naar ‘t gebruik der Italianen, zouden geven. Deze potestaat, dat is een landsheer, werd van de Staten een getal van mannen bijgevoegd om over alle voorvallende verschillen twee of driemaal per jaar als bijzitters of mederechters hun oordeel te vellen.

Op dat nu de vrijheid geen inbreuk zoude lijden zo werden de landsheren slechts voor een jaar gekozen: doch ten goede trouw werden ze doorgaans wel langer toegelaten.

Welk vervolg, met de gelijktijdige geschiedenissen, we nu zullen ophalen zoals die uit de oude schriften na elkaar zijn aangetekend; maar het te duchten is dat het eigenlijke getal wat onzeker is alzo het land bij vredestijd wel zonder landsheer is geweest: doch als er een buitenlandse vijand naderde om hen te overvallen werd er bij algemene raad, ofschoon ze binnen het land door twistende onenigheden elkaar verteerden, aanstonds een gekozen.

Magnus Forteman die de keizers stadhouder was, zoals boven op het jaar 808 gemeld is, werd tot eerste landsheer gekozen. Behalve het bovengemelde heeft hij de keizer noch verscheidene roemwaardige diensten tot lof van zijn landaard tegen de Saracenen gedaan: maar werd van die eindelijk in een strijd verslagen en werd zijn lichaam in het slagveld onder de doden door zijn Friese krijgsknechten gevonden die ‘t naar Rome brachten is hij aldaar op een heerlijke wijze in de St. Michiels kerk begraven: welke kerk daarom met een rijke begiftiging werd voorzien ten behoeve der Friezen die naar Rome kwamen om dat te bezoeken. Ja Magnus werd zelf onder de Roomse hulpgoden of heiligen gesteld. Deze gehele historie staat ter gedachtenis in de gemelde kerk in een marmersteen uitgehouwen.

In het jaar 814 is Karel de Grote, tegelijk Roomse keizer en koning van Frankrijk na een ongemene ijver voor de Christen leer getoond te hebben zo in zijn landen als in Friesland om die voort te planten, mede in de Heer gerust. En zijn zoon Louis, bijgenaamd de Vrome, kwam in zijn plaats aan het roer van regering.

In het jaar 819 is Fokke Ludigman tot tweede landsheer of potestaat gekozen.

In het jaar 821 vertoonden zich omtrent de Friese kust 13 Deense zeerovers: doch de Friezen die door Ludigman, uit een waakzame voorzorg met goede schansen of kastelen voorzien waren, zo durfden ze het niet te wagen om te landen, maar trokken weer af.

In het jaar 826 werd Anscharius, (3) mogelijk Anske of Aanske, geboren te Waarden zoals we boven gezegd hebben van keizer Lodewijk naar Denemarken gezonden om aldaar het Christen geloof te verkondigen; alwaar hij velen bekeerde. Na twee jaren keerde hij terug en zond hem de gemelde keizer naar Zweden; alwaar hij blijde van die koning ontvangen werd en deed mede binnen een jaar overvloedige stichtingen ter bekeringen. Ook is ten tijde van deze Ludigman te Dokkum een klooster gebouwd ter nagedachtenis van Bonifatius aldaar in vorige tijd zo droevig vermoord.

In het jaar 830 werd Adelbrik van Adelen tot landsheer gekozen en had zijn woonstede te Sexbierum.

In het jaar 835 toen de Noormannen na een schielijke inval in Friesland door keizer Lodewijk verdreven waren zijn die echter in ‘t volgende jaar weer gekomen en dwongen de Friezen een schatting af. (4) In het jaar zou 838 Frederik van Adelen, geboortig van Sexbierum en bisschop te Utrecht, de leer der kerk eens onderzoeken en kwam te Westergo in Friesland en bevond aldaar het volk met de verderfelijke leer der Arianen (5) zeer besmet en kon met zijn medehelpers dat hardnekkige volk van dit besmette gevoel niet afbrengen; zo besloot hij noch tot zijn hulp te roepen Adolf, kanunnik te Utrecht, die om zijn vroomheid tot leraar te Stavoren werd aangesteld alwaar hij met een grote ijver zijn plicht waarnam; ook een klooster en kerk in het westen der stad heeft gebouwd die later toen de zee zijn loop daar kreeg op de zuidzijde werd herbouwd. Waarvan bij een laag getijde het muurwerk noch te zien is, gelijk we het zelf hebben bevonden en ligt nu met gemelde stad geheel in zee verdronken.

(1) In het archief van de oude Hannover stad Goslar is een oorkonde aanwezig die bevat het gebed of de gelofte waardoor de Saksen over hun aanvoerder Witekind, in de krijg met Karel de Grote, heil en zegen afsmeekten van hun God Wodan wiens beeld op den Herzberg vereerd werd. Dit is de Duitse tekst:

‘Heiliger, groszer Wodan! Hilf uns unserm Herrn Wittikind, auch dem Kelta (Unterfeldherrn) von dem aischen (garstigen) Karl-pfui dem Schlchter! Ich gebe dir einen Ochsen und zwei Schaafe und den Raub. Ich schlachte dir alle Gefangene auf deinem heiligen Hartisberge!’

(2) Deze tocht geschiedde onder bevel van de Deense koningszoon Hendrik. Van tijd tot tijd moest het handwerk van zeeroverij worden herhaald op alle kusten om de jonge manschap te oefenen. Geloofwaardige Franse kronieken vermelden het verwoesten door de Noren in 837 van drie koopsteden: Antwerpen aan de Schelde, Witha of Wintland aan den mond der Maas en Groningen aan de Eems.

(3) Vermaarde monnik uit het te Corbie gestichte klooster, werd eerste bisschop te Hamburg, later aartsbisschop van Bremen en Hamburg en stierf in 865.

(4) Zijn zoon Lodewijk, bijgenaamd de Duitser, volgde hem op.

(5) Arius, geboren in Libië omstreeks het jaar 300, priester te Alexandrië en wilde na den dood van Achillas in dit bisdom diens opvolger worden. Dit mislukte hem; hij besloot ketter te worden en verkondigde een leer die door de Synode van Alexandrië in 320 en door de kerkvergadering van Nicea in 325 veroordeeld werd. Arius, ofschoon gevangengezet en gebannen, kreeg talrijke en vermogende aanhangers, bracht de gehele kerk in tweespalt en won de gunst van Constantijn die zich op de Ariaanse wijze liet dopen en zelf het Arianismus tot zijne hof religie maakte. Arius, te Alexandrië geweigerd, trok in 336 naar Constantinopel en stierf bij zijnen plechtige intocht. Zijn leer echter begon nu eerst te leven en bracht het gehele Oosten in beroering; doch de haarkloverijen en spitsvondigheden der Arianen die elkaar onderling verketterden bezorgden eindelijk aan de Katholiekje kerk de overwinning. Nu en dan verhieven zij zich weer, doch sedert den ondergang van het Langobarden rijk liep ook hun rijk voornamelijk ten einde en na de 7de eeuw werd de algemene invloed van hun stelsel krachteloos.

In Friesland, en vooral in Westergo schijnt nog later der Arianen leer gehuldigd te zijn; doch bisschop Frederik en na hem de vermaarde kanunnik Odulphus (Adolf), gingen ook hier deze ketterijen met kracht te keer.

Onder de verschillende sekten te die tijden maakten de Arianen de meeste naam. Het stelsel van Arius was dat de Zoon van God, die ter verlossingen der mensen mens werd en in waardigheid en natuur de Vader niet gelijk stond, maar vr de schepping door de Vader als het voornaamste schepsel uit het niets is voortgebracht.

In den jaare 840 overleed Lodewyk de Vroome, Keizer des Roomschen Ryks. Een Gustaaf Lappon quam met 800 Gotten aantrekken, om zich in Friesland neder te zetten: maar de Landsheer Adelbrik van Adelen trok den zelven met zyne byhebbende macht tegen, en versloegze by Kollum zodanig, dat եr naauwlyks overbleven, die deze tyding van hunnen nederlaag in Zweeden konden brengen.

In den jaare 850, of omtrent dezen tyd, of voort na het overlyden van den Bisschop Alfridus, hebben de burgers van Groningen de kerk van St. Walburg, tegen het overvallen der Noormannen gebouwt.

In den jaare 867 was in Friesland en elders een groote watervloed, waar door groote schade aan menschen en beesten geschiede.

In den jaare 876 quamen de Noormannen, na dat zy de Fransche kusten hadden uitgeplondert, weder in Friesland, eischende van de Friesen schattinge: doch afgeslagen zynde, deeden zy zwaare dreigementen van moord en brand: maar de Friesen, aangevoert van Hessel Hermana, vierde Landsheer, woonachtig te Minnersga, zynde een kloekmoedig en onvertzaagd krygsman, tasten dezelve manmoedig aan, en versloegze zodanig, dat hun Overste en 800 mannen van zyn volk op de vegtplaats sneuvelden; de overgeblevene bezette zy in een huis, alwaar deze beloften moesten doen, al hun geroofden buit van goud en zilver over te geeven, en nimmer weder in ‘t land te komen stroopen. In dit treffen wierd Hermana ook gewond, waar van hy stierf.

Na hem wierd Yge Gaalema tot vyfde Landsheer verkooren; hy was zeer ervaaren in den krygshandel. Van hem wierden langs de geheele Friesche kust schildwachten uitgezet, om zo op de invallen der Noormannen, als wel byzonder op het doorbreeken der dyken te passen. De vastigheden langs de zeekusten eens bezoekende, gaf hy die van Ezonstad een waarschouwinge, om voor de Noormannen een waakend oog in ‘t zeil te houden, zeggende:

Wacht jimme fen dy noordere oord:

Uit dy grims herne komt alle qwaed foort.

En overleed in dit zelve jaar, nalaatende eenen zoon, genaamt Igle Gaalema.

In den jaare 880 zyn de Noormannen, hebbende groot voordeel op de Saxen gehad, die zy geweldig plaagden, weder in Friesland gevallen, van meininge om het zelve geheel te verwoesten: doch by Norden, dat nu Embderland is, tegenstand vindende, zyn եr wel 10377 Noormannen verslagen, behalven noch een grooter getal, die in de rivieren en poelen gejaagt wierden, en aldaar moesten verdrinken; alzo zy zeer ongeschikt, door malkanderen loopende, vlugten.

In den jaare 890, of omtrent dezen tyd, bestonden de Groninger Ommelanden alleen in vyf, doch zeer wyduitgestrekte dorpen, doe genaamt Hugomonhi, Hunisga, Fivelga, Emisga en Federitga; en ‘t eilandje de Band genaamt, ‘t welk vermoed word gelegen te hebben tusschen het Dokummer Diep en de Lauwers.

In den jaare 910, als Staveren haaren Koophandel in vreemde gewesten wyd en zyds verspreide, en haar recht tot de Heeselpoort van Nieumegen uitstrekte, waar van noch ten huidigen dage in een steen uitgehouwen staat, in het latyn: Dus verre is het Recht van Staveren, doe verbrande aldaar de kerk, toegewyd aan de Moedermaagd Maria, staande in ‘t westen der stad, daar men ging naar ‘t klooster van Odolf.

Omtrent dezen tyd quam Ode Botnia, zoon van den Hertog van Botnia, grenzende aan het noorden van Zweeden, alwaar ‘t nu als een overheerd land onder bhoort, en gelegen aan de noordelykste inham van de Oostzee; deze, wegens zyne vroomheid, verkreeg de dochter van Taeke Camminga tot zyne huisvrouwe, en bouwde een stins in Oostergo. En deze is de oorsprong van dat geslachte, dat noch onder den naam van Botnia heden bekent is.

Westerman heeft uit oude schriften aangeteekent, dat in dit jaar te Hindeloopen de eerste huizen gebouwd zyn: het welk verstaan moet worden, van na dien brand, waar van wy hier boven op ‘t jaar 779 hebben gesprooken.

Omtrent den jaare 920 leefde Koppen van Staveren, of Cappidus Stavriensis, die de geschiedenissen der Friesen, van oude tyden af, heeft aangeteekent, daar nu slegts noch maar eenige overblyfzelen van zyn.

En omtrent den jaare 970 leefde Okke van Scharl, Scharlensis, welke uit zommige overblyfzelen, nagelaaten van zynen, oom Solke Forteman, de daaden der Friesen heeft beschreven.

Omtrent den jaare 989 Gosse Ludigman, nu zesde Landsheer zynde en woonende te Staveren, is tot hem veldvlugtig uit Holland overgekomen een zoon van Aarnoud, Graave van Holland, die de Friesen Sikke noemden: welke van Ludigman minnelyk ontfangen wordende, en ook na eenigen tyd hem zyne dochter Tet ter vrouwe gaf; alwaar hy twee zoonen by overwon. En daar na, op den trouwdag van zynen broeder, weder in Holland ontbooden zynde, zo gaf hem zyn vader ten erfdeel eenige breede roeden land in Zuidholland en Kennemerland, en ‘t slot dat heden tusschen Haarlem en Beverwyk is gelegen, het welk daar van noch Brederoede of Brederode genaamt word.

In den jaare 995 wierd te Westerbierum een kind met drie hoofden gebooren, ziende twee naar voren en het middelste naar achteren.

In het jaar 840 overleed Lodewijk de Vrome, keizer der Roomse rijks. (1) Een Gustaaf Lappon kwam met 800 Goten aantrekken om zich in Friesland neer te zetten: maar de landsheer Adelbrik van Adelen (2) trok hem met zijn bij hem hebbende macht tegen en versloeg ze bij Kollum zodanig zodat er nauwelijks overbleven die deze tijding van hun nederlaag in Zweden konden brengen.

In het jaar 850 of omtrent deze tijd of voort na het overlijden van de bisschop Alfridus hebben de burgers van Groningen de kerk van St. Walburg tegen het overvallen der Noormannen gebouwd.

In het jaar 867 was in Friesland en elders een grote watervloed waardoor grote schade aan mensen en beesten geschiedde. (3)

In het jaar 876 kwamen de Noormannen, nadat ze de Franse kusten hadden uitgeplunderd, weer in Friesland en eisten van de Friezen schatting: doch toen ze afgeslagen waren deden ze zware dreigementen van moord en brand: maar de Friezen aangevoerd van Hessel Hermana, de vierde landsheer, die woonde te Minnertsga die een kloekmoedig en onversaagd krijgsman was, taste die manmoedig aan en versloeg ze zodanig dat hun overste en 800 mannen van zijn volk op de vechtplaats sneuvelden; de overgeblevene zetten ze in een huis alwaar ze deze beloften moesten doen al hun geroofde buit van goud en zilver over te geven en nimmer weer in ‘t land te komen stropen. In dit treffen werd Hermana ook gewond waarvan hij stierf.

Na hem werd Yge Gaalema (4) tot vijfde landsheer gekozen. Hij was zeer ervaren in den krijgshandel. Van hem werden langs de gehele Friese kust schildwachten uitgezet om zo op de invallen der Noormannen als wel vooral op het doorbreken der dijken te passen. Toen hij de vastigheden langs de zeekusten eens bezocht gaf hij die van Ezonstad een waarschuwing om voor de Noormannen een wakend oog in ‘t zeil te houden en zei:

Wacht jimme fen dy noordere oord:

Uit dy grims herne komt alle qwaed foort. (5)

En overleed in ditzelfde jaar en liet na een zoon genaamd Igle Gaalema.

In het jaar 880 zijn de Noormannen die een groot voordeel op de Saxen hebben gehad die ze geweldig plaagden, weer in Friesland gevallen en van mening waren om het geheel te verwoesten: doch bij Norden, dat nu Emdenland is vonden ze tegenstanden en zijn er wel 10377 Noormannen verslagen, behalve noch een groter getal die in de rivieren en poelen gejaagd werden en aldaar moesten verdrinken; alzo ze zeer ongeschikt door elkaar liepen vluchten. (6)

In het jaar 890 of omtrent deze tijd bestonden de Groninger Ommelanden alleen in vijf, doch zeer wijd uitgestrekte dorpen, toen genaamd Hugomonhi, Hunisga, Fivelga, Emisga en Federitga; en ‘t eilandje de Band genaamd wat vermoed wordt gelegen te hebben tussen het Dokkumer Diep en de Lauwers. (7)

In het jaar 910 toen Stavoren haar koophandel in vreemde gewesten wijd en zijd verspreide en haar recht tot de Hezelpoort van Nijmegen uitstrekte waarvan noch ten huidige dage in een steen uitgehouwen staat in het Latijn: ‘Dusverre is het recht van Stavoren, toen verbrande aldaar de kerk toegewijd aan de Moedermaagd Maria die stond in ‘t westen der stad daar men ging naar ‘t klooster van Odolf.

Omtrent deze tijd kwam Ode Botnia, zoon van de hertog van Botnia dat grenst aan het noorden van Zweden alwaar ‘t nu als een over beheerd land onder behoort en gelegen aan de noordelijkste inham van de Oostzee; deze vanwege vroomheid verkreeg de dochter van Taeke Camminga tot zijn huisvrouw en bouwde een stins in Oostergo. En deze is de oorsprong van dat geslachte dat noch onder de naam van Botnia heden bekend is.

Westerman heeft uit oude schriften aangetekend dat in dit jaar te Hindelopen de eerste huizen gebouwd zijn: wat verstaan moet worden van na die brand waarvan we hierboven op ‘t jaar 779 hebben gesproken.

Omtrent het jaar 920 leefde Koppen van Stavoren of Cappidus Stavriensis die de geschiedenissen der Friezen van oude tijden af heeft aangetekend daar nu slechts noch maar enige overblijfselen van zijn.

En omtrent het jaar 970 leefde Okke van Scharl, Scharlensis, die uit sommige overblijfselen, nagelaten van zijn oom Solke Forteman de daden der Friezen heeft beschreven.

Omtrent het jaar 989 is bij Gosse Ludigman, nu zesde landsheer en woonde te Stavoren, tot hem een overloper uit Holland overgekomen een zoon van Aarnoud, graaf van Holland die de Friezen Sikke noemden: die van Ludigman minnelijk ontvangen werd en ook na enige tijd hem zijn dochter Tet ter vrouw gaf alwaar hij twee zonen bij won. En daarna op de trouwdag van zijn broeder werd hij weer in Holland ontboden en zo gaf hem zijn vader ten erfdeel enige brede roeden land in Zuidholland en Kennemerland en ‘t slot dat heden tussen Haarlem en Beverwijk is gelegen wat daarvan noch Brederoede of Brederode genaamd wordt.

(1) Thans was Lodewijks zoon, Lodewijk de Jonge, heer der Friese Landen.

(2) In het jaar 830 werd Adelbrik van Adelen tot landsheer gekozen. Adgillus II had twee zoons en twee dochters nagelaten waarvan de laatste ene Konovella was geheten. Deze was getrouwd met een aanzienlijk edelman van Sexbierum, Adelbrik die woonde op het slot Adelburg. Twee zonen werden uit deze echt geboren met namen Adelbrik, deze potestaat, en Frederik van Adelen, de bisschop op het jaar 838 vermeld. Uit deze zou het beroemd Friese geslacht van de Adelen gesproten zijn.

Van de potestaat, wiens aanvankelijke regering door sommigen later gesteld wordt, is weinig aangetekend; doch van de moord de bisschop dat dit waarschijnlijk door toedoen of op last van keizer Lodewijks tweede echtgenoot, Judith, dochter van Welf, graaf van Beieren is geschied wier huwelijk hij bloedschendig verklaarde. Had de man zich niet bemoeid met zaken die hem niet onmiddellijk aangingen, even als zovele andere geestelijken van vroegere en latere tijden, hem was dit lot denkelijk niet wedervaren. Doch zijn voorbeeld heeft misschien niemand geleerd het niet na te volgen en de bemoeiallen zijn nog niet uitgeroeid.

(4) In het jaar 873 kwam er een ontzettend aantal sprinkhanen over Friesland die een duimdik waren, met zes vleugels en zeer sterke tanden voorzien. Zij vraten in n uur alles van het veld, zeven acht mijlen in de omtrek en knaagden de takken en basten der jonge bomen af. Na een verschrikkelijke verwoesting dreef de wind hen zeewaarts; toen verdronken zij, doch door de vloed werd deze geweldige massa op de oevers geworpen en veroorzaakte een pestziekte.

Winsemius: Haadet goede wacht tyen da Nordera oordt, Want vuyt da Grimma herna comt ws alle quaed voort.

(5). Nu kwam Lodewijks broeder, Karel de Dikke aan het gebied.

(6). Omstreeks deze tijd werd Karel de Dikke onttroond en de laatste van de stam van Karel de Grote die ‘t Westen regeerde, met name Arnulph, de natuurlijke zoon van Karloman volgde hem op en regeerde drie jaren en stierf en werd door zijn zoon Lodewijk in ‘t gebied vervangen.

(7) Friesland strekte zich te dien tijd uit van den Sincfal, de plaats waar zich de rivier de Maas in zee ontlast, bij Oostende tot aan den Wezer. Later werd de verdeling in zeven Zeelanden gesteld. Van dezen besloeg ons tegenwoordig Friesland er twee en een deel van het derde Zeeland.

In den jaare 998 is door de Noormannen het stedeke Uitgong geheel verwoest, en tot den grond toe vernietigt. Omtrent die plaats legt nu het dorp Berlikum.

In den jaare 999 vertoonde zich boven Staveren een vreesselyke staartstar of comeet, 10 dagen lang: waar op een zwaare sterfte in veele landen is gevolgt.

In den jaare 1006 was եr byna de geheele waereld door een felle hongersnood, en groote sterfte in het land; dat zomtyds zelve de leevendige, in ‘t begraaven der afgestorvene ligchaamen, wel mede dood in de graven vielen.

En in de naastvolgende jaaren deeden de Noormannen geweldige invallen in Westfriesland, daar de Friesen hen lieten begaan; om de landpaalen tegen de vyandelykheid der Graaven van Holland niet te ontblooten. Welke oorlogen met de Westfriesen, in deze eeuw voorgevallen, hier van ons overgeslagen worden.

Omtrent dezen tyd zyn eenige Friesche Edelluiden uit de Weezer gevaaren, die om de Noord vreemde landen zogten op te doen; welke, boven Ysland omzeilende, na verlies van hunne schepen, aan de Goudkust, mogelyk Mexica, zyn vervallen; van waar zy het eerste goud en zilver in deze landen hebben gebragt.

In den jaare 1040 is het Grecht door Keizer Hendrik, bygenaamt de Zwarte, aan de Stoel van Utrecht geschonken: waar uit naderhand een groote twist ontstond. Want de Groningers waren van gedachten, het Grecht alleen maar vergeeven te zyn: waar tegen de Bisschoppen en Clerigie van Utrecht staande hielden, dat de stad Groningen insgelyks aan hen was geschonken. ‘t Welk de Bisschoppen ook, met geweld en hunne geestelyke luister hebben door gedrongen, dat zy daar na honderden van jaaren Heeren van deze stad zyn geweest, doch niet absolutelyk.

In den jaare 1042 wierd de stad Bremen door een booswigt in brand gestoken: waar door de Dom, des Bisschops Paleis en andere heilige huizen, met de schatten der kerksieraaden en boeken verbranden.

In deze eeuw leefden verscheidene Friesche Edelen; als onder anderen een Julius Deekema, die diverse Gezantschappen voor Keizer Hendrik den tweede bediende.

In den jaare 1045 zyn verscheidene Friesche Edelen, die met grooten lof gedient hadden in den oorlog van Keizer Hendrik den derde, tegen de Hongaaren en Poolen, wederom gekomen.

In den jaare 1064, wanneer de Edelen te Almeenum, in St. Pieters kerk zouden ten offer gaan, is een Sasker toe Harns, (waar van de stad namaals den naam Harns, zo als wy dezelve in ‘t plat Fries noch benoemen, zoude gekreegen hebben,) zich in de voorrang stellende, door eenen Ruerd Jarckes Harliga op het kerkhof doodgeslagen. Zo veel kragtiger was diestyds de waereldsche eere, boven zaaken van godsdienst.

In den jaare 1072 is Friesland door Egbertus, uit het Huis van Saxen, aan de andere zyde ingenomen. Doch ook door Keizer Hendrik, wel haast wer tot afstand gedwongen, en hetzelve aan den Utrechtschen Bisschop geschonken: des hebben de Friesen zich tegen dat jok aangestelt, zo dat geen graaf van Holland, Utrechtsche Bisschoppen, of Saxische Vorsten, in het bezit van Friesland gekomen zyn.

In den jaare 1076 was եr een schrikkelyke harde winter, geduurende van St. Marten tot aan ‘t einde van Maart in ‘t volgende jaar; de Zuiderzee, Rhynstroom en andere rivieren waren zo sterk bevrooren, datze dien geheelen tyd als de aardbodem gebruikt wierden.

Diderik de vyfde, Graave van Holland, de Westfriesen in eene zwaare slag overwonnen hebbende, zette het op Staveren aan; welke stad, na drie weeken tyd belegert te zyn geweest, genoodzaakt wierd zich over te geeven: doch kogt haar weder vry voor 1400 kroonen.

In den jaare 1096, wanneer Paus Urbanus de tweede, alle de Christen Prinsen van Europa in ‘t voorgaande jaar hadde gaande gemaakt, om de ongeloovige Saraseenen uit Natolien en ‘t Joodsche land te verdryven; hebben zich veele Friesche Edelen en gemeene lieden daar mede heenen begeeven, geteekent met een rood wollen kruis op hunne schouders, onder ‘t geleide van eenen Peter, Ambiaansche heremyt: en zyn, na veele gevaaren en ongemakken uitgestaan te hebben, met eenen ongemeenen yver boven andere volkeren, in Natolien aangekomen.

In den jaare 1097 overwonnenze aldaar verscheidene steden.

En in den jaare 1099 is Jerusalem na 10 dagen belegerings ingenomen.

Na den jaare 1100 trokken op dat gerucht noch derwaarts verscheidene uit den Frieschen adel; als mede noch veele na dezen tyd.

In den jaare 1110 quam Hendrik de Dikke, zoon van Otte, Hertog Van Beijeren, om Friesland af te loopen, dat hem de Keizer reeds geschonken had: doch de Friesen, om hunne vryheid te beschermen, joegen zyn volk by Norden op de vlugt, en hy zelve wierd door de zeelieden aan ‘t strand gegreepen en in zee geworpen.

In het jaar 995 werd te Westerwierum een kind met drie hoofden geboren en zagen twee naar voren en de middelste naar achteren.

In het jaar 998 is door de Noormannen het stadje Uitgong (1) geheel verwoest en tot den grond toe vernietigd. Omtrent die plaats ligt nu het dorp Berlikum.

In het jaar 999 vertoonde zich boven Stavoren een vreselijke staartstar of komeet 10 dagen lang waarop een zware sterfte in vele landen is gevolgd.

In het jaar 1006 was er bijna de gehele wereld door een felle hongersnood en grote sterfte in het land zodat soms de levenden in ‘t begraven der afgestorvene lichamen wel mede dood in de graven vielen.

En in de naastvolgende jaren deden de Noormannen geweldige invallen in West-Friesland daar de Friezen hen lieten begaan om de landpalen tegen de vijandelijkheid der graven van Holland niet te ontbloten. Welke oorlogen met de West Friezen, in deze eeuw voorgevallen, hier van ons overgeslagen worden.

Omtrent deze tijd zijn enige Friese edelen uit de Weezer gevaren die om de Noord vreemde landen zochten op te doen die boven IJsland omzeilden en na verlies van hun schepen aan de Goudkust, mogelijk Mexico, zijn gevallen vanwaar ze het eerste goud en zilver in deze landen hebben gebracht.

In het jaar 1040 is het Gorecht door keizer Hendrik, bijgenaamd de Zwarte, aan de stoel van Utrecht geschonken: waaruit naderhand een grote twist ontstond. Want de Groningers waren van gedachten dat het Gorecht alleen maar vergeven was: waartegen de bisschoppen en geestelijkheid van Utrecht staande hielden dat de stad Groningen insgelijks aan hen was geschonken. Wat de bisschoppen ook met geweld en hun geestelijke luister hebben door gedrongen dat ze daarna honderden van jaren heren van deze stad zijn geweest, doch niet absoluut.

In het jaar 1042 werd de stad Bremen door een booswicht in brand gestoken waardoor de Dom, het bisschoppelijke paleis en andere heilige huizen met de schatten der kerksieraden en boeken verbranden.

In deze eeuw leefden verscheidene Friese edelen als onder anderen een Julius Deekema die diverse gezantschappen voor keizer Hendrik de tweede bediende.

In het jaar 1045 zijn verscheidene Friese edelen die met grote lof gediend hadden in de oorlog van keizer Hendrik de derde tegen de Hongaren en Polen wederom gekomen.

In het jaar 1064, toen de edelen te Almenum in de St. Pieters kerk ten offer zouden gaan is een Sasker te Harns, (waarvan de stad later de naam Harns, (Harlingen) zoals we het in ‘t plat Fries noch benoemen, zou gekregen hebben) zich in de voorrang stelde door een Ruerd Jarckes Harliga op het kerkhof doodgeslagen. Zo veel krachtiger was die tijd de wereldse eer boven zaken van godsdienst.

In het jaar 1072 is Friesland door Egbertus, uit het huis van Saxen, aan de andere zijde ingenomen. Doch ook door keizer Hendrik wel haast weer tot afstand gedwongen en hetzelve aan de Utrechtse bisschop geschonken: dus hebben de Friezen zich tegen dat jok aangesteld zo dat geen graaf van Holland, Utrechtse bisschoppen of Saksische vorsten in het bezit van Friesland gekomen zijn.

In het jaar 1076 was er een verschrikkelijke harde winter die duurde van St. Maarten tot aan ‘t einde van maart in ‘t volgende jaar; de Zuiderzee, Rijnstroom en andere rivieren waren zo sterk bevroren zodat ze die gehele tijd als de aardbodem gebruikt werden.

Diederik de vijfde, graaf van Holland, die de West Friezen in een zware slag overwonnen had zette het op Stavoren aan; welke stad na drie weken tijd belegerd te zijn geweest genoodzaakt werd zich over te geven: doch kocht zich weer vrij voor 1400 kronen.

In het jaar 1096 toen Paus Urbanus de tweede alle Christen prinsen van Europa in ‘t voorgaande jaar had gaande gemaakt om de ongelovige Saracenen uit Anatolie en ‘t Joodse land te verdrijven hebben zich vele Friese edelen en gewone lieden daarmee heen begeven getekend met een rood wollen kruis op hun schouders onder ‘t geleide van een Peter, Ambiaanse heremiet en zij na vele gevaren en ongemakken uitgestaan te hebben met een ongemene ijver boven andere volkeren in Antolie aangekomen.

In het jaar 1097 overwonnen ze aldaar verscheidene steden.

En in het jaar 1099 is Jeruzalem na 10 dagen belegering ingenomen.

Na het jaar 1100 trokken op dat gerucht noch derwaarts verscheidene uit de Friese adel; als mede noch velen na deze tijd.

In het jaar 1110 kwam Hendrik de Dikke, zoon van Otto hertog van Beieren, om Friesland af te lopen dat hem de keizer reeds geschonken had: doch de Friezen om hun vrijheid te beschermen joeg zijn volk bij Norden op de vlucht en hij zelf werd door de zeelieden aan ‘t strand gegrepen en in zee geworpen.

(1) De bebouwing van deze stad is in de hoge oudheid te zoeken en het moet in den vroegste tijd zeer belangrijk voor de handel en met een goede haven voorzien zijn geweest; lag aan het Boerdiep of Middelzee. Na gemelde verwoesting is het weer opgebouwd en werd het in 1181 door een hevig en brand geteisterd; dan tien jaren daarna werd de ganse stad door de Noormannen geplunderd en te vuur en te zwaard vernield zodat met haar bestaan ook zelfs die naam voor altoos werd uitgewist. De inwoners schijnen zich mettertijd te wonen naar Franeker te hebben begeven. Hoezeer evenwel Uitgong een stad of stadje genoemd werd meent men echter dat het met geen wallen of muren omringd, maar een open plaats geweest is: het had niettemin stads voorrechten en het recht van Olderman schap.

In dit zelve jaar is Groningen, in plaatze van haare houtene omheininge, met wallen, gragten en een steenen muur omringd. Doch Godebald, de 24ste Bisschop van Utrecht, heeft in den jaare 1112 de Groningers gedwongen hunne noch nieuwsgemaakte vestingwerken wederom af te breeken; en hen geboden, zoodanig een versterken der stad zich nooit meer te onderwinden, voor dat de Utrechtsche Kerkvoogd daar in hadde bewilligt. Evenwel heeft deze stad van dien tyd af beginnen te floreeren en in rykdom toegenomen.

In den jaare 1119 ontstond tusschen Gaale Yges Gaalema, en Floris de Vette, Graave van Holland, twist over den eigendom van ‘t bosch de Kreil, gelegen tusschen Enkhuizen en Staveren; tot zo verre dat Gaalema, den Graave aanvegtende, in zynen regterarm eene wond toebragt, om dat dezelve hem zyne jagers netten en ander tuig had afhandig gemaakt. Doch deze twist wierd weder bygelegt. Omtrent in dezen tyd stonden in Dyxherne, tusschen Almeenum en Flieland, de geweldige stinsen van Gratinga, Harliga en Harns.

In den jaare 1143 hebben te Groningen eenige oproerige burgers, in afwezen van hunnen Bisschop, die naar Romen was, St. Walburgs kerk met vestingwerken versterkt; om daar door den Burggraaf tot eenige voor lang verzogte zaaken te dwingen. Maar Egbert, Heere van het slot Groenenberg, vermaande hen, van hun opzet te willen veranderen, doch te vergeefs: waar op hy aanstonds met zyn volk het slot belegerde,en zeer dapper aantaste; maar door deszelfs vastigheid niet kunnende vorderen, heeft hy zich te vreden moeten houden met de sterkte zeer naauw te besluiten; tot dat eindelyk de Bisschop, wederom gekomen zynde, hen met een troup soldaaten en krygstuig zodanig aantastede, dat zy zich by verdrag moesten overgeeven. Doe deed de Bisschop hen zweeren, van nooit meer tegen de Utrechtsche Stoel te zullen opstaan. Dus bestierde hy dit alles ten voordeele zyner broederen geevende aan den eenen, Leffert genaamt, het Burggraafschap van Groningen, en aan den anderen, Ludolf geheeten, het Kasteleinschap van Koeverden: waar uit naderhand groote onheilen zyn ontstaan.

Ondertusschen quam de Paltsgraave, Gouverneur van Benthem, met zyne macht in Drenth vallen, en verwoeste dat land, zonder eenige tegenweer. Doch dit volk is naderhand door des Bisschops krygsbenden by Hemsen verslagen.

In den jaare 1148 is de stad Utrecht voor ‘t grootste gedeelte afgebrand.

In den jaare 1162, als Miliaan door den Keizer F. Barbarosse geheel vernielt en geslegt wierd, is Hessel Martena, een Friesch Edelman, in de belegering omgekomen; na dat dezelve dapper gestreden, verscheidene bedieningen en bezendingen voor den Keizer had uitgevoert, en ridder geslagen zynde, bevel over 10000 krygsknegten had gehad. Een Ofke Reinalda onthield zich ook eenige jaaren in deze Italiaansche oorlogen van Barbarossa.

In den jaare 1164 overleed Leffert, Burggraaf van Groningen, zonder mannelyke erfgenamen na te laaten; waar uit een zwaare oorlog ontstond. Want deze overledene had wel eene dochter nagelaaten, hebbende drie zoonen, die het recht van hunnen overledenen grootvader meinden te erven: maar die tegenwoordige Bisschop van Utrecht weigerde deze zoonen aan te neemen voor volle neeven van den voorigen Bisschop; van gedachten zynde, dat door deze dood het Leen verviel, en tot den Stoel van Utrecht was wedergekeert. De Gemeente was echter tot de zoonen genegen, en waren եr ook reeds al in ‘t bezit; hoewel met vreeze voor des Bisschops geweld, waarom zy, tot afkeeringe van dien, den Hertog van Gelder om hulpe verzogten: die voorts met een goede krygsmacht afquam, en zich voor Groningen vertoonde. De Bisschop zulks gewaar wordende, trok aanstonds op het kasteel of den tooren, van waar hy in ‘t duistere des nachts de vlugt nam naar Floris, Graave van Holland. Daar op wierd het kasteel met groot geweld aangetast; tot eindelyk de vrede wierd gemaakt; onder voorwaarde, dat de Bisschop van deze zoonen zoude ontfangen 300 mark, en dan wederom ten vollen afstaan het Drost- of Burggraafschap van Groningen.

In dit jaar was ook een verschrikkelyke watervloed over Friesland, Juliaans Vloed genaamt; waar door in Friesland en elders wel 100000 menschen verdronken.

In den jaare 1170, den derden November, is Nederland door een droevigen watervloed aangetast, waar door het zeewater met եr haast voor Utrecht stond; kabeljauw en wytingen wierden voor de stads muuren gevangen, en veele menschen en beesten zyn verdronken.

Omtrent dezen tyd, of eenige jaaren onbegreepen, is Saake Reinalda, de zevende Landvoogd, tot groote droefheid der Friesen, overleeden. Van hem word verhaalt, dat men hem noch tweemaalen voorstelde in de Landvoogdyschap te blyven: maar het zelve tեlkens weigerende, met dit antwoord: dat zulks strydig was tegens ‘s Lands wetten en vrybrieven. Verder verhaalt men, dat hy als Landvoogd goud- en zilvergeld liet munten.

In ditzelfde jaar is Groningen in plaats van hun houten omheining met wallen, grachten en een stenen muur omringd. Doch Godebald, de 24ste bisschop van Utrecht, heeft in het jaar 1112 de Groningers gedwongen hun noch nieuw gemaakte vestingwerken wederom af te breken en hen geboden zodanige versterkte stad zich nooit meer te onderwinden voordat de Utrechtse kerkvoogd daarin had bewilligd. Evenwel is deze stad van die tijd af beginnen te floreren en in rijkdom toegenomen.

In het jaar 1119 ontstond tussen Gaale Yges Gaalema en Floris de Vette, graaf van Holland, twist over de eigendom van ‘t bos de Kreil, gelegen tussen Enkhuizen en Stavoren; tot zover dat Gaalema die de graaf bevocht en in zijn rechterarm een wond toebracht om dat die hem zijn jagers netten en ander tuig had afhandig gemaakt. Doch deze twist werd weer bijgelegd. Omtrent deze tijd ontstonden in Dyxhorn, tussen Almenum en Vlieland, de geweldige stinsen van Gratinga, Harliga en Harns.

In het jaar 1143 hebben te Groningen enige oproerige burgers in het afwezen van hun bisschop die naar Rome was St. Walburg kerk met vestingwerken versterkt om daardoor de burggraaf tot enige voor lang verzochte zaken te dwingen. Maar Egbert, heer van het slot Groenenberg, vermaande hen van hun opzet te willen veranderen, doch tevergeefs waarop hij aanstonds met zijn volk het slot belegerde en zeer dapper aantastte; maar door diens vastigheid niet kon vorderen heeft hij zich tevreden moeten houden met de sterkte zeer nauw te besluiten totdat eindelijk de bisschop wederom gekomen was die hen met een troep soldaten en krijgstuig zodanig aantastte zodat ze zich bij verdrag moesten overgeven. Toen liet de bisschop hen zweren van nooit meer tegen de Utrechtse stoel te zullen opstaan. Dus bestierde hij dit alles ten voordele van zijn broeders en gaf aan de ene, Leffert genaamd, het burggraafschap van Groningen en aan de andere, Ludolf geheten, het kasteleinschap van Coevorden: waaruit naderhand grote onheilen zijn ontstaan.

Ondertussen kwam de paltsgraaf, gouverneur van Bentheim, met zijn macht in Drenthe vallen en verwoeste dat land zonder enige tegenweer. Doch dit volk is naderhand door de krijgsbenden van de bisschop bij Hemsen verslagen.

In het jaar 1148 is de stad Utrecht voor ‘t grootste gedeelte afgebrand. (1)

In het jaar 1162, toen Milaan door keizer F. Barbarossa (2) geheel vernield en geslecht werd is Hessel Martena, een Friese edelman, in de belegering omgekomen nadat die dapper gestreden, verscheidene bedieningen en bezendingen voor de keizer had uitgevoerd en ridder geslagen en bevel over 10000 krijgsknechten had gehad. Een Ofke Reinalda onthield zich ook enige jaren in deze Italiaanse oorlogen van Barbarossa. (3)

In het jaar 1164 overleed Leffert, burggraaf van Groningen, zonder mannelijke erfgenamen na te laten waaruit een zware oorlog ontstond. Want deze overledene had wel een dochter nagelaten en die had drie zonen die het recht van hun overledenen grootvader meenden te erven: maar de tegenwoordige bisschop van Utrecht weigerde deze zonen aan te nemen voor volle neven van de vorige bisschop en was van gedachten dat door deze dood het leen verviel en tot de stoel van Utrecht was teruggekeerd. De gemeente was echter tot de zonen genegen en waren er ook reeds al van in ‘t bezit; hoewel met vrees voor het geweld van de bisschop waarom ze tot afkering van die de hertog van Gelder om hulp verzochten: die voorts met een goede krijgsmacht afkwam en zich voor Groningen vertoonde. De bisschop die zulks gewaar werd trok aanstonds op het kasteel of de toren vanwaar hij in ‘t duistere der nacht de vlucht nam naar Floris, graaf van Holland. Daarop werd het kasteel met groot geweld aangetast totdat eindelijk de vrede werd gemaakt onder voorwaarde dat de bisschop van deze zonen zou ontvangen 300 mark en dan wederom ten volle afstaan het drost- of burggraafschap van Groningen.

In dit jaar was ook een verschrikkelijke watervloed over Friesland, Juliaans Vloed genaamd; waardoor in Friesland en elders wel 100 000 mensen verdronken.

In het jaar 1170, de derde november, is Nederland door een droevige watervloed aangetast waardoor het zeewater met een haast voor Utrecht stond; kabeljauw en wijting werden voor de stadsmuren gevangen en vele mensen en beesten zijn verdronken.

Omtrent deze tijd of enige jaren daaromtrent is Saake Reinalda, de zevende landvoogd, tot grote droefheid der Friezen overleden. Van hem wordt verhaald dat men hem noch tweemaal voorstelde in het landvoogdijschap te blijven: maar die het telkens weigerende met dit antwoord: dat zulks strijdig was tegen de landswetten en vrijbrieven. Verder verhaalt men dat hij als landvoogd goud- en zilvergeld liet munten.

(1). Enige jaren hierna in 1157, of gelijk Emmius in 1165, is het vermaarde klooster Ludingakerk bewesten Franeker gesticht waarvan Wigboldus de eerste abt is geworden. Uit deze abdij, met aanzienlijke landerijen en rijkdommen begiftigd en van de Roomse koning Willem II met het eiland Vlieland beschonken, kwamen de kloosters van Anjum, Achlum, Oegeklooster en anderen voort. Tussen Vlieland en Terschelling, toen nog aaneen, groef men tot bevordering der aanslijking om nog al meer voordelen te genieten een wijde gracht tegen wil en raad van de verstandige abt van Lidlum, Gerhardus, waardoor men de woedende zee het land vernielen liet dat nodig was te behouden ter voorkoming van de latere ellende door storm en vloed ontstaan.

(2) Onder de namen bekend van Frederik I, Aenobarbus, Roodbaard, ook Keizer Frederik de Groote.

(3) In 1163 stichtte men het klooster Maringaarde onder Hallum onder opzicht en beleid van de waarlijk vrome pastoor der kerk te Hallum, Frederik, die daar eerste abt werd en de orde der Premonstratenzers omhelsd had. Doordat er een grotere toeloop was dan het klooster bevatten kon werd door de abt ter plaatse Bartlehiem genoemd in Tietjerksteradeel een nonnenklooster onder de naam Bethlehem, gebouwd. Onder de waardige abten die deze kloosters telden is de godvruchtige Syardus hoog geroemd. Deze en vele anderen die het zo goed met de godsdienst meenden waren echter niet bestand tegen het ongeschikte, wanhebbelijk en zedeloos leven der kloosterlingen

In het jaar 1165 werd de abdij Klaarkamp in Dantumadeel gesticht onder ‘t beheer van het dorp Rinsumageest door vrouwe Clara, een rijke en godvruchtige weduwe. De Bernardijnen of Cistercinzer monniken, ook naar hun kleding witte en zwarte monniken genoemd, die aanvankelijk om hun stichtelijke wandel en goede zeden zeer geroemd zijn geworden hebben het onder de eerste abt Eiso betrokken en vele kloosters in Friesland en Holland hebben onder deze abdij gestaan. De abt van Klaarkamp had onder de prelaten ter landsvergadering de eerste plaats.

Deze eeuw was dus bijzonder vruchtbaar in het voortbrengen van abdijen, kloosters, geestelijke gestichten en kerken. In het jaar 1182 werd ook door Sybe van Lidlum met hulp van Tjalling Donia van Winsum, tussen Tzummarum en Oosterbierum het klooster van Lidlum gesticht wat na verloop van een halve eeuw is verplaatst. Het was gesteld onder de order der Reguliere Kanunniken.

Omtrent den jaare 1182 vertoonden zich vier zonnen aan den hemel; ook zag men gewapende mannen in de lucht, en bloedregen viel op de aarde. Ook door een geweldig onweder, ondermengt met een dikke sneeuwjagt, zyn de dyken by Uitgong, een stedeke aan de Burde, doorgebrooken, waar door die landen geheel onderliepen. Niet lang daar na brande het gemelde steedje byna geheel af: en het overgeblevene wierd in vervolg van tyd door de Noormannen vernielt. Nu legt op dezelve plaats het dorp genaamt Berlikum of Beltjom.

In den jaare 1190, of omtrent dezen tyd, is de stad Leeuwarden eerst met wallen versterkt.

In den jaare 1192 is, door ‘t uitroeyen van Uitgong, Franeker tot meerder aanwas gekomen, wordende uitgelegt met twee naastgelegene akkers, als Froonakker en Godsakker, en zo tot een stad geworden; waar van zy ook eerst Froonakker genaamt wierd. Godsakker is aldaar noch hedendaags een bekende Straat.

In dit zelve jaar, op den vyfden van Juny, is het vermaarde Klooster van St. Bernard, te Aduard begonnen; dat met eene prachtige kerk en 4 toorens pronkte, deftiger als եr ooit tusschen de Eems en Lauwers te zien is geweest.

In den jaare 1196 ontstond te Groningen onder de burgerye en hunnen Bisschop een groote onlust, over de kerk van St. Walburg. De burgerye was van gedachten, dat deze sterkte, eertyds tegen het overvallen der Noormannen gebouwt, de stad toe quam: en de Bisschop daar en tegen redeneerde, dat deze kerk van ouds af in zyner voorzaatens macht hadde gestaan. Dit liep zo hoog, dat de burgers de kerk, het dak en een gedeelte der muuren deeden afwerpen. Waar over de Bisschop zo toornig wierd, dat hy den Kastelein van Koeverden, zynde de voornaamste aanstooker van dit werk, benevens de burgers van Groningen, in den ban deed, en voorts ook met zyne macht naar Koeverden trekkende, dwong hy die plaats met geweld tot de overgaaf. Ondertusschen, als de Bisschop hier mede bezig was, hermaakte de Groningers hunne stads muuren weder op, na datze hunnen Bevelhebber hadden doodgeslagen.

Omtrent den jaare 1200 was de stad Staveren noch, van oude tyden af, in groot gezach, en dreef zwaare koopmanschappen door alle de gewesten des waerelds, zo dat de inwoonderen, door weelde en dartelheid, zelfs goud aan hunne stoepens lieten slaan. Waar van zy noch ten huidigen dagen genoemt worden: De verweende Kinderen van Staveren. Ten blyke van dit gezegde, dient dit volgende: ǥene zekere ryke koopvrouw verzond een schip naar Dansich, belastende den schipper, om van de allerkostelykste waren voor haar tot zyne ladinge werom te brengen: dezelve weder komende, en denkende zyne zaak wel verricht te hebben, quam met weite geladen aan de stad. ‘t Welk zyne koopvrouw verstaan hebbende, was daar over tՠonvrede, en belaste den schipper, zyne lading, die zy verstond aan bakboord ingekregen te hebben, aan stuurboord weder in zee te werpen. Waar op de droogte, die men noch het Vrouwezand noemt, voor de haven is geschoten, als eene straffe over hunne verwaantheid; zo dat de haven, na verloop van tyd, noordelyker heeft moeten verlegt worden; gelyk zy nu noch is. En heeft gemelde stad, van dien tyd af, allengskens beginnen af te neemen, tot op haare tegenwoordige staat. Van boven verhaalde koopvrouw werd getuigt, dat zy zich eindelyk noch met den bedelzak heeft moeten behelpen.Ӽo:p>

In den jaare 1210, verbrande, door een geweldige droogen zomer, het bosch de Flussen geheel af; en wierd, door het inscheuren van het zeewater, eerst een kleen meertje, en met եr tyd tot die groote, als het heden is.

Omtrent den jaare 1212 vielen եr geweldige watervloeden over ‘t Land, waar door dyken, dammen, hoven en huizen wegspoelden, en wel 100000 menschen verdronken: en by aldien niet veele op de terpen, stinsen en hooge boomen waren gevlugt, zou Friesland, tusschen den Rhyn en de Eems van zyne inwoonders zyn ontbloot geworden. Waar door het volk zo verarmt was geworden, dat zy de dyken, zo haastig niet kunnende herstellen, moesten laaten verwaarloozen; waar door met een noordwesten wind de zee, tusschen het Flie en Ter Schelling, geweldig haaren loop nam, en het land meer en meer overstroomde. Want in dien tyd was de Fliestroom noch maar een gemeene rivier, die Westfriesland van ons afscheide; zo dat gemelde aanpersing van water, met եr tyd meer en meer toeneemende, eene oorzaak geweest is, dat de naastgelegene landzaaten afleidingen in gemelden stroom gemaakt hebben; alwaar de zee haaren loop inneemende, zyn de landeryen eerst in poelen en meeren afgescheurt.

In den jaare 1219, den 16 van January, zyn deze landen wederom door een verschrikkelyken watervloed aangetast, die St. Marcellus Vloed is genaamt; verwoestende alomme de dyken, dorpen, kerken en kloosters, groot en kleen vee in meenigte opgeslokt, en waar van word aangeteekent mede wel 100000 menschen in verdronken zyn. Deze vloed heeft eene oorzaak geweest, dat de volkeren naderhand de stranden verlieten, en zich op hooge plaatzen, landwaards in, ter wooninge begaven.

Omtrent den jaare 1220 is Gryn, gelegen tusschen het Flie en Almeenum, door Siardus, mogelyk Sierd Siersma, Abt van Lidlum, met gragten en wallen voorzien, en tot een stad gemaakt; alwaar ook een schoole van geleerdheid of Academie wierd gesticht. Niet lang na dezen tyd, als de lieden zeer eenvoudig en weinig Onderwezen waren, hebben de Roomsche Geestelyken, deze slegtigheid des volks tot hun voordeel neemende, byna het derdendeel van de goederen en rykdommen des lands in hunne kloosters gesleept; en veele ryke lieden, om alles na hunne dood te behouden, tot het kloosterleeven bewoogen.

In den jaare 1221, omtrent Driekoningen Dag, zyn door eenen watervloed wederom eenige duizenden menschen en beesten in Friesland om ‘t leeven geraakt. En den 24ste van February volgde een derde vloed: daar na een zeer groote droogte zonder regen, die de landen de teelkragt, om iets voort te brengen, deed verliezen. Hier op volgde, daags na St. Lambert, wederom een vloed, die de opgedroogde landen met zoute wateren vervulde.

In den jaare 1222, in January, was եr wederom een vloed over deze landen, waar door veele schade veroorzaakt wierd.

In dezen tyd leed Groningen zwaare onheilen; want de stad van hare vestingen beroofd wezende, quam een ieder by dag en nacht daar in, bedryvende veele gruwelen van moorden en bloedstortingen zonder dat daar recht over wierd gedaan.

In den jaare 1224 is Friesland wederom door het zoute water overstroomt; waar door over de 10000 menschen verdronken, en al wat meest van de beesten voorhanden was.

Omtrent het jaar 1182 vertoonden zich vier zonnen aan de hemel; ook zag men gewapende mannen in de lucht en bloedregen viel op de aarde. Ook door een geweldig onweer, ondermengt met een dikke sneeuwjacht, zijn de dijken bij Uitgong, een stadje aan de Burde, doorgebroken waardoor die landen geheel onderliepen. Niet lang daar na brandde het gemelde stadje bijna geheel af en het overgeblevene werd in vervolg van tijd door de Noormannen vernield. Nu ligt op dezelve plaats het dorp genaamd Berlikum of Beltjom.

In het jaar 1190, (1) of omtrent deze tijd, is de stad Leeuwarden eerst met wallen versterkt.

In het jaar 1192 is door ‘t uitroeien van Berlikum Franeker tot meerder aanwas gekomen en werd verbreed met twee naastgelegen akkers, als Froonakker (2) en Godsakker en zo tot een stad geworden waarvan het ook eerst Froonakker genaamd werd. Godsakker is aldaar noch hedendaags een bekende straat.

In hetzelfde jaar op de vijfde van juni is het vermaarde klooster van St. Bernard, te Aduard (2) begonnen dat met een prachtige kerk en 4 torens pronkte, deftiger als er ooit tussen de Eems en Lauwers te zien is geweest.

In het jaar 1196 ontstond te Groningen onder de burgerij en hun bisschop een grote onlust over de kerk van St. Walburg. De burgerij was van gedachten dat deze sterkte, eertijds tegen het overvallen der Noormannen gebouwd, de stad toekwam en de bisschop daartegen redeneerde dat deze kerk van ouds af in de macht van zijn voorzaten had gestaan. Dit liep zo hoog op dat de burgers de kerk, het dak en een gedeelte der muren lieten afwerpen. Waarover de bisschop zo toornig werd dat hij de kastelein (3) van Coevorden, die de de voornaamste aanstoker van dit werk was, benevens de burgers van Groningen in de ban deed en voorts ook met zijn macht naar Coevorden trok en dwong die plaats met geweld tot de overgave. Ondertussen toen de bisschop hiermee bezig was vermaakten de Groningers hun stadsmuren weer op nadat ze hun bevelhebber hadden doodgeslagen.

Omtrent het jaar 1200 was de stad Stavoren noch van oude tijden af in groot gezag en dreef zware koopmanschappen door alle gewesten der wereld zodat de inwoners door weelde en dartelheid zelfs goud aan hun stoepen lieten slaan. Waarvan ze noch ten huidige dagen genoemd worden: ‘De verwaande kinderen van Stavoren’. Ten blijke van dit gezegde dient dit volgende: ǥen zekere rijke koopvrouw zond een schip naar Danzig en belastte de schipper om van de aller kostbaarste waren voor haar tot zijn lading wederom te brengen en toen die terugkwam en dacht zijn zaak goed verricht te hebben kwam hij met tarwe geladen aan de stad. Wat zijn koopvrouw verstond en was daarover ontevreden en belaste de schipper zijn lading die ze verstond aan bakboord ingekregen te hebben aan stuurboord weer in zee te werpen. Waarop de droogte die men noch het Vrouwenzand noemt voor de haven is geschoten als een straf over hun verwaandheid; zodat men de haven na verloop van tijd noordelijker heeft moeten verleggen gelijk het noch is. En is gemelde stad van die tijd af geleidelijk beginnen af te nemen tot op haar tegenwoordige staat. Van boven verhaalde koopvrouw werd getuigd dat ze zich eindelijk noch met de bedelzak heeft moeten behelpen.’

In het jaar 1210 verbrande door een geweldige droge zomer het bos de Fluessen geheel af en werd door het inscheuren van het zeewater eerst een klein meertje en mettertijd tot die grootte als het heden is.

Omtrent het jaar 1212 vielen er geweldige watervloeden over ‘t land waardoor dijken, dammen, hoven en huizen wegspoelden en wel 100 000 mensen verdronken en waren er niet er veel op de terpen, stinsen en hoge bomen gevlucht zou Friesland, tussen de Rijn en de Eems, van zijn inwoners zijn ontbloot geworden. Waardoor het volk zo verarmd was geworden dat ze de dijken zo haastig niet konden herstellen en moesten ze laten verwaarlozen waardoor met een noordwestenwind de zee, tussen het Vlie en Ter Schelling, geweldig haar loop nam en het land meer en meer overstroomde. Want in die tijd was de Vliestroom noch maar een gewone rivier die West-Friesland van ons afscheidde zodat gemelde aanpersing van water mettertijd meer en meer toenam en een oorzaak geweest is dat de naastgelegene landzaten afleidingen in gemelde stroom gemaakt hebben alwaar de zee haar loop innam en zijn de landerijen eerst in poelen en meren afgescheurd.

In het jaar 1219, de 16de januari, zijn deze landen wederom door een verschrikkelijke watervloed aangetast die St. Marcellus Vloed is genaamd en verwoestte alom de dijken, dorpen, kerken en kloosters, groot en klein vee in menigte opgeslokt en waarvan wordt aangetekend mede wel 100 000 mensen in verdronken zijn. Deze vloed heeft een oorzaak geweest dat de volkeren naderhand de stranden verlieten en zich op hoge plaatsen, landwaarts in, ter woning begaven.

Omtrent het jaar 1220 is Gryn (of Grind), gelegen tussen het Vlie en Almenum door Siardus, mogelijk Sierd Siersma, abt van Lidlum met grachten en wallen voorzien en tot een stad gemaakt alwaar ook een school van geleerdheid of academie werd gesticht. Niet lang na deze tijd toen de lieden zeer eenvoudig en weinig onderwezen waren hebben de Roomse geestelijken deze eenvoudigheid des volks tot hun voordeel genomen en bijna het derdedeel van de goederen en rijkdommen der land in hun kloosters gesleept en vele rijke lieden, om alles na hun dood te behouden, tot het kloosterleven bewogen.

In het jaar 1221 omtrent Driekoningen dag zijn door een watervloed wederom enige duizenden mensen en beesten in Friesland om ‘t leven geraakt. En de 24ste van februari volgde een derde vloed: daarna een zeer grote droogte zonder regen die de landen de teeltkracht om iets voort te brengen liet verliezen. Hierop volgde, daags na St. Lambert, wederom een vloed die de opgedroogde landen met zoute wateren vervulde.

In het jaar 1222, in januari, was er wederom een vloed over deze landen waardoor vele schade veroorzaakt werd.

In dezen tijd leed Groningen zware onheilen; want de stad was van haar vestingen beroofd en kwam iedereen bij dag en nacht daarin en bedreven vele gruwelen van moorden en bloedstortingen zonder dat daar recht over werd gedaan.

(1) Omstreeks deze tijd vindt men bij de meeste geschiedschrijvers het eerst gewag gemaakt van Leeuwarden als stad; doch er zijn er die beweren dat reeds ten jaren 1149 de stad bij die naam zou bekend geweest zijn en halen daarbij aan de twee brieven door de abt Wybaldus geschreven die voorkomen in het Charterboek van Schwartzenberg, I. 76, de ene aan de gemeente van Leeuwarden en bevatte klachten over de zorgeloosheid van vier priesters aldaar en de andere aan den Utrechtse bisschop Heribertus die betrekking had over de slechte toestand der kerk.

(2) Of van de St. Cistercinzer-orde. Deze abdij is de vermaardste geworden in de Ommelanden en bezat aanzienlijke rijkdommen.

(3) Een Kastelein was ambtman over een rechtsgebied; oorspronkelijk kasteelman, praefectus arcis; —Borchgreve, burggraaf, slotvoogd, enz.

In den jaare 1227 braken de Groninger onlusten wederom op, tusschen Rudolf, Kastelein van Koeverden, en Egbert, Burggraaf van Groningen, over deszelfs Burggraafschap. Doch de Utrechtsche Bisschop, Otto van der Lip, quam met եr haast herwaards en vereenigde hen. Maar de Bisschop was zo dra niet vertrokken, of Rudolf, zynde misnoegt over het gemaakte verbond, heeft Egberts slot by den Ham aangetast en geruneert; en daar op zelfs voor Groningen trekkende, wierd hy door die van zyn aanhang binnen gelaaten.

Hier op moest Egbert de stad verlaaten, maar verzamelde daar en tegen een groote macht van Friesen, waar mede hy de stad voort wer belegerde; schietende zo een zwaar vuur in dezelve, datze voor ‘t grootste gedeelte in weinig tyd verbrande, en hy haar overwon. Rudolf moest insgelyks vlugten, trok derhalven op Koeverden, en bragt byna het geheele Drenth in de wapenen; waar mede hy Groningen belegerde, en met groot geweld aantaste: doch de goede bezetting van binnen deed hen tեlkens afdeinzen. Ondertusschen quam de Bisschop van Utrecht mede herwaards, om Egbert te ontzetten, hebbende by hem een machtig leger van uitgelezene ruiters en soldaaten, met veele Grooten tot hunne Bevelhebbers, tot omtrent Koeverden; doende het daar ter ner slaan, en den Gouverneur Rudolf opentlyk voor een rebel verklaaren.

Rudolf brak aanstonds de belegeringe voor Groningen op, en marcheerde zeer moedig met zyne macht tot omtrent zyne vyanden, laatende alleen een moerassig land tusschen beide.

Des anderen daags morgens quamen de vyanden voor den dag springen, om alzo Rudolf en de zynen te overvallen: maar hunne groote stoutheid bragt hen op de slagtbank; want zo als zy op de moerassige weide quamen, wierd եr van achteren zodanig gedrongen, datze եr voor ‘t meerendeel in bleven steeken. Doe viel Rudolf met de zynen op hen in, en hieuw zo vreesselyk onder die benaauwde vyanden, dat եr in ‘t kort 500 door ‘t zwaard nedergezabelt wierden, of in ‘t moeras waren gesmoord, en waar onder de Bisschop zelve, die op eene zeer wreede wyze om ‘t leeven wierd gebragt; vervolgens de vlugtende nagezet, en veele perzoonen van grooten rang gevangen genomen.

In den jaare 1228 quam de Utrechtsche Bisschop Wilbrand met een groote krygsmacht in ‘t Drenth, om de dood van zyn Voorzaat te wreeken. Hy pleegde dieshalven eene groote tirannye aan de inwoonders. Rudolf moest zelve ook voor hem buigen, geevende Koeverden wer over. Doch Rudolf hernam door eene krygslist het kasteel van Koeverden wederom, slaande de geheele bezettinge daar in dood.

Daar na heeft de Bisschop met een nieuw verzamelde macht, in den winter, onder de begunstiging van een felle vorst, wederom eene tocht herwaards gedaan; maar een zeer zwaar onweder van regen en haastige dooy deed hen alle de vlugt neemen, met achterlaatinge van alle hunne bagagie, ten voordeele van Rudolf.

Na dezen bragt die Bisschop wederom een leger op de been, en hy op het Hardenberger Kasteel zynde, voorneemens om Koeverden te bestormen, komt Rudolf ondertusschen van het kasteel, om met den Bisschop in der minne te accordeeren. Maar de Bisschop, het tegendeel zoekende, nam den Gouverneur Rudolf, nevens zynen raadsman Hendrik van Graastorp, gevangen, doende hen schrikkelyk pynigen, voorts leevendig rbraaken en de ligchaamen op raderen stellen.

In den jaare 1230, den 17de van February, zyn door een tempeest van donder en blixem, over Friesland gaande, veele huizen, verbrand en nergeworpen; en daar boven een watervloed, in welke veele duizenden menschen en beesten, verdronken.

In dit zelve jaar waren de Reilanders en Asschendorpers in eenen hevigen oorlog; maar de eerste gansch onkundig, vielen met hunne meeste Edelluiden in des vyands handen.

In den jaare 1231 ontstond tusschen de dorpelingen van Uithuizen, en die Van Eendrum, een openbaare oorlog, over een kleen eilandje, aan de Noorder dyken gelegen. Dit verschil was bevoorens al uitgesprooken door de Rechters van Upstalsboom ten voordeele van de Uithuizers. Doch die van Eendrum achte zich verongelykt, en wilden aan het gevelde vonnis niet gehoorzamen; gingen daarom by de Groningers om hulpe, die hen ten eersten met een groote hoop krygsbenden bysprongen, en dus gelykerhand de Uithuizers aantasteden en in hinderlaag bragten.

Hier tegen kreegen de Uithuizers ook onderstand van de Drenthers, Drenthwolders, Vredewolders enz., trekkende ieder op hunne post. De Uithuizers wederom tegen die van Eendrum, slaande hen op de vlugt, en bequamen veel buit. Maar de Drenthers trokken voor Groningen, en stieten daar schrikkelyk het hoofd: want, nadatze daar drie dagen gelegen hadden, wierden zy door die van binnen, uitvallende, deerlyk verslagen, achterlaatende aan de Groningers 600 paarden, al hunne proviand enz. Door deze overwinninge kreegen de Eendrumers wederom moed; vallende daarop in des vyands land, en hielden եr gruwelyk huis; want zelve staken zy de brand in de kerk Usquert, welke, behalven de andere geheiligde dingen daar in, met eene geweide hostie, verbrande; daar en boven wierden de vrouwen geschonden, en noch oude of jonge, lieden gespaart.

Ondertusschen, als de Drenthers voor Groningen waren, quam Bisschop Wolbrand met zyne soldaaten voor Koeverden; neemende de stad en voorburg in, en zabelde alles ner wat եr in was, zonder zelve de noch in de wieg leggende kinderen te sparen: hier na gaf hy de plaats aan zyne soldaaten; die dezelve geheel uitplonderden en naderhand in brand staken. Maar het kasteel heeft hy, om zyne vastigheid, niet kunnen bemachtigen; alhoewel het echter op die of een anderen tyd ook ten eenemaal verdistrueert is geworden.

In het jaar 1224 is Friesland wederom door het zoute water overstroomt; waardoor over de 10 000 mensen verdronken en al wat meest van de beesten voorhanden was.

In het jaar 1227 braken de Groninger onlusten wederom op tussen Rudolf, kastelein van Coevorden, en Egbert, burggraaf van Groningen, over diens burggraafschap. Doch de Utrechtse bisschop, Otto van der Lippe kwam met een haast herwaarts en verenigde hen. Maar de bisschop was zodra niet vertrokken of Rudolf die misnoegd was over het gemaakte verbond heeft Egberts slot bij Den Ham aangetast en geruneerd en daarop trok hij zelf voor Groningen en werd hij door zijn aanhang binnen gelaten.

Hierop moest Egbert de stad verlaten, maar verzamelde daartegen een grote macht van Friezen waarmee hij de stad voort weer belegerde en schoot zo’ n zwaar vuur daarin zodat ze voor ‘t grootste gedeelte in weinig tijd verbrande en hij het overwon. Rudolf moest insgelijks vluchten en trok derhalve op Coevorden en bracht bijna het gehele Drenthe in de wapenen waarmee hij Groningen belegerde en met groot geweld aantastte: doch de goede bezetting van binnen deed hen telkens afdeinzen. Ondertussen kwam de bisschop van Utrecht mede herwaarts om Egbert te ontzetten en had bij hem een machtig leger van uitgelezene ruiters en soldaten met vele groten tot hun bevelhebbers tot omtrent Coevorden en liet het daar neer slaan en de gouverneur Rudolf openlijk voor een rebel verklaren.

Rudolf brak aanstonds de belegering voor Groningen op en marcheerde zeer moedig met zijn macht tot omtrent zijn vijanden en liet alleen een moerassig land tussen beiden.

De volgende dag ‘s morgens kwamen de vijanden voor de dag springen om alzo Rudolf en de zijnen te overvallen: maar hun grote dapperheid bracht hen op de slachtbank; want zodra ze op de moerassige weide kwamen werd er van achteren zodanig gedrongen, zodat ze er voor het grootste deel in bleven steken. Toen viel Rudolf met de zijnen op hen in en hieuw zo vreselijk onder die benauwde vijanden zodat er in ‘t kort 500 door ‘t zwaard neergesabeld werden of in ‘t moeras waren gesmoord waaronder de bisschop zelf die op een zeer wrede wijze om ‘t leven werd gebracht; vervolgens de vluchtende nagezet en vele personen van grote rang gevangen genomen.

In het jaar 1228 kwam de Utrechtse bisschop Wilbrand met een grote krijgsmacht in Drenthe om de dood van zijn voorzaat te wreken. Hij pleegde derhalve een grote tirannie aan de inwoners. Rudolf moest zelf ook voor hem buigen en gaf Coevorden weer over. Doch Rudolf hernam door een krijgslist het kasteel van Coevorden wederom en sloeg de gehele bezetting daarin dood.

Daarna heeft de bisschop met een nieuwe verzamelde macht in de winter onder de begunstiging van een felle vorst wederom een tocht herwaarts gedaan; maar een zeer zwaar onweer van regen en haastige dooi liet hen allen de vlucht nemen met achterlaten van al hun bagage ten voordele van Rudolf.

Na dezen bracht de bisschop wederom een leger op de been en toen hij op het Hardenberg kasteel was en voornemens was om Coevorden te bestormen komt Rudolf ondertussen van het kasteel om met de bisschop in der minne overeen te komen. Maar de bisschop, die het tegendeel zocht, nam de gouverneur Rudolf nevens zijn raadsman Hendrik van Graastorp gevangen en liet hen verschrikkelijk pijnigen, voorts levend radbraken en de lichamen op raderen stellen.

In het jaar 1230, (1) de 17de van februari, zijn door een tempeest van donder en bliksem die over Friesland ging vele huizen verbrand en neergeworpen en daarboven een watervloed waarin vele duizenden mensen en beesten verdronken.

In hetzelfde jaar waren de Reilanders en Assendorpers (2) in een hevige oorlog; maar de eerste gans onkundig vielen met hun meeste edellieden in de handen van de vijand.

In het jaar 1231 ontstond tussen de dorpelingen van Uithuizen en die van Eenrum een openbare oorlog over een klein eilandje aan de Noorder dijken gelegen. Dit verschil was tevoren al uitgesproken door de rechters van Upstalboom (3) ten voordele van die van Uithuizen. Doch die van Eenrum achtte zich verongelijkt en wilden aan het gevelde vonnis niet gehoorzamen; gingen daarom bij de Groningers om hulp die hen ten eerste met een grote hoop krijgsbenden bijsprongen en dus gelijk die van Uithuizen aantasten en in hinderlaag brachten.

Hiertegen kregen die van Uithuizen ook onderstand van de Drenten, Drentse wold, Vredewold enz., en trok ieder op hun post. Die van Uithuizen wederom tegen die van Eenrum en sloegen hen op de vlucht en bekwamen veel buit. Maar de Drenten trokken voor Groningen en stootten daar verschrikkelijk het hoofd: want nadat ze daar drie dagen gelegen hadden werden ze door die van binnen die uitvielen deerlijk verslagen en lieten achter aan de Groningers 600 paarden, al hun proviand enz. Door deze overwinning kregen die van Eenrum wederom moed en vielen daarop in het land van de vijand en hielden er gruwelijk huis; want zelf staken ze de brand in de kerk van Usquert die, behalve de andere geheiligde dingen daarin, met een geweide hostie verbrande; daarboven werden de vrouwen geschonden en noch oude of jongelieden gespaard.

Ondertussen toen de Drenten voor Groningen waren kwam bisschop Wolbrand met zijn soldaten voor Coevorden en nam de stad en voorburcht in en sabelde alles neer wat erin was, zonder zelfs de noch in de wieg liggende kinderen te sparen: hierna gaf hij de plaats aan zijn soldaten die het geheel uitplunderden en naderhand in brand staken. Maar het kasteel heeft hij, om zijn vastigheid, niet kunnen bemachtigen; alhoewel het echter op die of een anderen tijd ook ten enenmale vernield is geworden.

(1). Het jaar tevoren schrijven de kronieken van een grote zonsverduistering, gevolgd door geweldige hagel, in welk onweer de Edelman Sixtus Botnia met zijn vrouw zou zijn omgekomen, alsmede Douwe Galama en Jolke Taijkama.

(2) Westendorp Jaarb. na ‘t jaar 1232 noemt de Reiderlanders en Emisgoors, welke twist ontstaan was door het verdrinken van een van Reiderland omdat hij de lieden, die van de jaarmarkt kwamen, had willen beroven.

(2) Upstalboom, Upstallisbeam, Opstalbeam, mogelijk van een samenstelling uit Upstalling; een hoveling, eigenlijk een man uit een oud geslacht, en beam of boom, betekenende alzo eenՠboom, waarbij zich de voornaamste der volk verzamelen, volgens anderen samengesteld achten uit up of p, staal, boom, dus bij de opgerichte boom, anderen weder uit up of op, saal (zaal, de oude benaming van een plaats waar men gerecht hield) en boom, en nog anderen eindelijk uit up, stoel en beam, een de boom, waar de stoel der gerecht wordt gehouden.

Die was gelegen een uur gaans ten zuidwesten van Aurik. Alhier stonden drie hoge eiken bomen op ee heuvel met de takken en kronen meest aan elkaar gegroeid en waren er op 2 a 300 treden na geen huizen omtrent. De landlieden noemen die heuvel den Boombarg. Men heeft er ten aandenken later een grote beuk geplant en de hoogte met een kleine gracht omgeven.

De rechtspleging geschiede aldaar onder de blauwe hemel van de regerende en daartoe gerechtigde personen van alle Frieslanden en berechten alhier over alle zware zaken die bij de mindere colleges niet afgedaan werden; als wanneer daar tenten opgeslagen en banken van opgegraven aarde werden gemaakt.

Daar vergaderden op den eerste dinsdag na het Pinksterfeest elk jaar kwamen daar de afgevaardigden der zeven Friese Zeelanden. Men zag er de geestelijkheid, de edelen en de vrijgeboren mannen uit geheel de Staat samenvloeien om de belangen der algemene vaderland voor te staan. De eerste dagen der bijeenkomst waren aan gastvrije vrolijkheid gewijd. Aurickՠs vrouwen en maagden ontvingen de aankomende vreemdeling en brachten hem de welkomstbeker toe met de groet: het ghilt eele frye Fryse! Nog heden dansen haare nakomelingen op de Pinksterdag om de Meiboom en zingen haar volkslied:

‘Mayboom, Mayboom, holt die faste,

Morgen krieg wy fremde lue toe gaste!’

Wanneer de eerste dagen der gulle vreugde waren vervlogen en langzamerhand alle afgevaardigden zich ter bestemder plaatse hadden vervoegd ging men over tot de beraadslagingen. Er werden voorstellen gedaan en voor te besluiten trok het volk ter onderlinge beraadslaging, zo de overlevering wil, naar een nabij gelegen dorp dat vandaar den naam van Rahde zou verkregen hebben. Voor de heuvel liggen twee akkers, nog de Wandelakkers genaamd, waar men wil dat de rechters gedurende deze beraadslagingen van het volk gewoon waren heen en weer te wandelen. De besluiten der vergadering werden in schrift gebracht en met een zegel voorzien. Dit zegel stelde voor eenՠgeharnastՠman, met een spies in de rechter en een zwaard in de linkerhand, staande onder eenՠbladerrijke boom. Het grote doel van deze landdagen was, zoals blijken kan uit verscheidene wetten die tot op onze dagen bewaard zijn gebleven die daar gemaakt zijn, om in het belang van het gehele vrije land alle bestaande verschillen zoveel mogelijk te beslechten, vrede en rust te stichten en te bewaren, de weerspanneling desnoods met geweld tot onderwerping te noodzaken, zich tot gemeenschappelijke verweer tegen vreemde aanval telkens met nieuwe kracht en eendrachtige moed te verbinden, goede en nuttige wetten in te stellen, de bestaande te herzien en zo nodig te verbeteren. De uitvoering der genomen besluiten berustte bij elk kaar op nieuw verkozene rechters (zij worden in de Leges Upstalbomicae van het jaar 1323 en 23 Judices Zelandini genoemd, bij Emo, abt van Werum in zijn Chronicon, Jurati apud Upstallesbome, ook Consules terrae). Deze vertegenwoordigden dus de hoogste macht in de vrije Zeelanden.

In den jaare 1232, in September, was te Groningen een zamenkomst van die van Husingo, Westerlanders en hunne bondgenooten, welke dus gelykerhand in Fivelingo vielen, tot omtrent Wester-Embden: maar wierden door hunne partye zo deerlyk gehavent, datze met եr haast de vlugt moesten neemen, met achterlaatinge van 400 dooden of gevangenen, en veele gekwetsten aan hunne vyanden.

In den jaare 1233 is Otto de derde, Graaf van Holland, met een groote krygsmacht in ‘t Drenth gevallen; heeft de stad Koeverden, benevens de Drenthers, onder zyne gehoorzaamheid gebragt, en hen daar na gedwongen, behalven andere breuken te geeven, een klooster te bouwen, ter plaatze daar wel eer de Utrechtsche Bisschop Otto van der Lip verslagen was. Dit klooster is het volgende jaar aangevangen, en ter plaatze, daar nu Assen is, volbragt; zynde het zelve dat namaals en nu noch tegenwoordig tot het Gemeenelands Huis gebruikt word.

In den jaare 1234 is het stedeke Wartena, door een harden storm, geheel weggespoelt. Het was gelegen in de Grietenye van Idaarderadeel, omtrent Grou: waar van nu noch een dorp van die zelven naam is.

In dezen tyd is եr weder twist ontstaan, om de voorrang in ‘t offeren, tusschen die van Albada en Reinalda te Waaxens, by Holwerd: waar uit naderhand de scheuringen tusschen de Schieringers en Vetkoopers gerezen zyn.

De buurt, omtrent het westen van Almeenum, is in dit jaar tot een stad geworden, en met haare voorrechten voorzien. Maar, als եr twist tusschen de Edelen van Harliga en Harns ontstond om den naam, zo heeft zy tot heden die beide naamen behouden, en word in de gemeene Spraak Harlingen, en in de Friesche landspraak Harns genoemt.

In den jaare 1239 was Sikke Sjaarda of Sjaardema, Landsheer van Friesland. En Willem, Roomsch Keizer, en 21ste Graave van Holland, de stad Aken belegert hebbende, ontbood de Friesen tot zyn hulpe: welke de stad met water bezettede en overwonnen. Voor deze dienst, aan hem bewezen, bevestigde de Graave hunnen vrybrief, door Karel den Groote voorheen aan hen gegeven. Daar na verzogt hy Sjaardema, zo door groote giften van geld, als ‘t Erfstadhouderschap hem Friesland over te geeven. Maar dezelve sloeg des Graafs voorstel door een vinnigen brief plat af; schryvende aan hem: ‘Meent gy, dat ik, om my en myn geslacht te verheffen, een verraader wil zyn, en myne nakomelingen van de vryheid berooven, die onze Voorvaderen boven alle goederen gecht hebben? ‘En liet noch, ter beschimpinge en verachtinge van gemelden Graaf, goude penningen slaan, waar op aan de eene zyde in ‘t latyn, doch dus vertaald, stond: Sikke Sjaardema, Landsheer van Friesland: en aan de andere zyde: Libertas prvalet auro: dat in eene goede zin gezegt is: Liever Vry, als Ryk. Waarom hier na tusschen den gemelden Graaf en de Friesen een oorlog is ontstaan, waar in de eersten, overwonnen zynde, sneuvelde. Hega Holtwada schryft, dat dit voorgevallen is in den jaare 1255.

In den jaare 1242 was te Groningen een zamenzweeringe gemaakt door de Gelkingen, tegen de drie nagelaatene zoonen van Egbert van Groenenberg. Zy vielen eerst op den oudsten en sloegen hem dood; maar de andere twee gingen vlugten, verzamelden, goede hulpe, en trokken op hunne vyanden af. Doe wierd եr een burgerlyke oorlog binnen de stads vesten gevoert; leggende een ieder op zyn hoede, om zyne party afbreuk te doen; bedryvende groot geweld en bloedstortinge. Doch de meeste nerlaagen vielen de autheurs van dit werk ten deel, die zelve veel volk verlooren, en de stad ook moesten ruimen. Hier op wierden hunne huizen aangetast, beroofd en verscheidene tot den grond toe geraseert, en in brand gestoken.

In den jaare 1246 is te Groningen de St. Nikolaas kerk, nu der A, gebouwd; welke door Bisschop Otto van Utrecht in den jaare 1446, op verzoek der ingezetenen van de stad, tot een Parochiekerk is opgeregt.

‘t Zelve jaar, in November, was door zwaare storm en onweder een groote watervloed over Friesland, en elders, waar door aan menschen en goederen veele schade geschiede.

In den jaare 1248 braken de Groninger onlusten wederom op, waar in, op den eersten November, Thetse door Rudolf van Pedesen wierd omgebragt.

Den 19de der zelve maand volgde hier op een droevige watervloed, die zelve, behalven de buitendyken, de dyken van het diep genaamt, welke nu aan de Eems een zyl en verlaat hebben, wegspoelde.

In ‘t begin van den jaare 1249 is wederom een watervloed over deze landen gegaan; wordende door een andere vloed op den 12de van February gevolgt; en daar na met eene zwaare pestellentie en duuren tyd.

Evenwel was Groningen noch vol onlusten: want die van de stad, doe zeer wreed zynde, hielden het koren in dezen bedroefden tyd op een zeer hoogen prys, en daar boven wierd het vee, ‘t welk door de landlieden ter markt wierd gebragt, door eenige oproerige geesten aangetast en veel beschadigt.

Omtrent dezen tyd is het Hof in ‘s Graavenhaage, benevens de groote Zaal aldaar, door Koning Willem den tweede, en 21ste Graaf van Holland, gebouwd.

In den jaare 1250 was te Farmsum een Deken, Sikke genaamt, welke de Ommelandsche gemoederen zeer ontrustede: hy maakte zelve een verbond tusschen die van Hunsingo en Fivelingo; en dus met malkanderen te velde trekkende, wierpen zy het slot Groenenberg omverre, en poogden Groningen ook te belegeren.

In dit en ‘t volgende jaar is Friesland wederom door twee watervloeden overstroomt geworden; waar door veele duizenden van menschen en beesten verdronken.

In het jaar 1232 in september was te Groningen een samenkomst van die van Hunsingo, Westerlanders en hun bondgenoten die dus gelijk in Fivelingo vielen tot omtrent Wester-Emden: maar werden door hun partij zo deerlijk gehavend dat ze met een haast de vlucht moesten nemen met achterlaten van 400 doden of gevangenen en vele gekwetsten van hun vijanden.

In het jaar 1233 is Otto de derde, graaf van Holland, met een grote krijgsmacht in Drenthe gevallen; heeft de stad Coevorden benevens de Drenten onder zijn gehoorzaamheid gebracht en hen daarna gedwongen, behalve andere breuken te geven, een klooster te bouwen, (1) voor de zusters van de Cistercinzer orde opdat de schimmen der verslagenen mochten verzoend worden. Het werd eerst aangelegd bij Coevorden aan de A, doch naderhand verplaatst ter plaatse daar wel eer de Utrechtse bisschop Otto van der Lippe verslagen was. Dit klooster is het volgende jaar aangevangen en ter plaatse daar nu Assen is volbracht en is hetzelfde dat later en nu noch tegenwoordig tot het Algemene land Huis gebruikt wordt.

In het jaar 1234 is het stadje Wartena door een harde storm geheel weggespoeld. Het was gelegen in de Grietenij van Idaarderadeel, omtrent Grouw waarvan nu noch een dorp van diezelfde naam is.

In deze tijd is er weer twist ontstaan om de voorrang in ‘t offeren tussen die van Albada en Reinalda te Waaxens bij Holwerd: waaruit naderhand de scheuringen tussen de Schieringers en Vetkopers gerezen zijn.

De buurt omtrent het westen van Almenum is in dit jaar tot een stad geworden en met haar voorrechten voorzien. Maar toen er twist tussen de edelen van Harliga en Harns ontstond om de naam zo heeft het tot heden die beide namen behouden en word in de gewone Spraak Harlingen en in de Friese landspraak Harns genoemd.

In het jaar 1239 was Sikke Sjaarda of Sjaardema landsheer van Friesland. En Willem, Roomse keizer en 21ste graaf van Holland die de stad Aken belegerd heeft ontboodt de Friezen tot zijn hulp die de stad met water bezette en overwonnen. Voor deze dienst aan hem bewezen bevestigde de graaf hun vrijbrief door Karel de Grote voorheen aan hen gegeven. Daarna verzocht hij Sjaardema zo door grote giften van geld als ‘t erfstadhouderschap hem Friesland over te geven. Maar die sloeg het voorstel van de graaf door een vinnige brief plat af en schreef aan hem: ‘Meent gij dat ik om mij en mijn geslacht te verheffen een verrader wil zijn en mijn nakomelingen van de vrijheid beroven die onze voorvaderen boven alle goederen geacht hebben? ‘En liet noch, ter beschimping en verachting van gemelde graaf, gouden penningen slaan waarop aan de ene zijde in het Latijn doch aldus vertaald stond: ‘Sikke Sjaardema, landsheer van Friesland’ en aan de andere zijde: Libertas prvalet auro, wat in een goede zin gezegd is:Liever Vrij dan Rijk.’ Waarom hierna tussen de gemelde graaf en de Friezen een oorlog is ontstaan waarin de eerste die overwonnen werd sneuvelde. Hega Holtwada schrijft dat dit voorgevallen is in het jaar 1255.

In het jaar 1242 was te Groningen een samenzwering gemaakt door de Gelkingen tegen de drie nagelaten zonen van Egbert van Groenenberg. Ze vielen eerst op de oudste en sloegen hem dood; maar de andere twee gingen vluchten, verzamelden goede hulp en trokken op hun vijanden af. Toen werd er een burgerlijke oorlog binnen de stads vesten gevoerd en lag iedereen op zijn hoede om zijn partij afbreuk te doen en bedreven groot geweld en bloedstorting. Doch de meeste nederlagen vielen de auteurs van dit werk ten deel die zelf veel volk verloren en de stad ook moesten ruimen. Hierop werden hun huizen aangetast, beroofd en verscheidene tot de grond toegelegd en in brand gestoken.

In het jaar 1246 is te Groningen de St. Nicolaas kerk, nu de A, gebouwd die door Bisschop Otto van Utrecht in het jaar 1446 op verzoek der ingezetenen van de stad tot een parochiekerk is opgericht.

Hetzelfde jaar in november was door zware storm en onweer een grote watervloed over Friesland en elders waardoor aan mensen en goederen vele schade geschiede.

In het jaar 1248 braken de Groninger onlusten wederom op waarin op de eerste november Thetse door Rudolf van Pedesen werd omgebracht.

De 19de van dezelfde maand volgde hier op een droevige watervloed die behalve de buitendijken de dijken van het Diep genaamd, die nu aan de Eems een zijl en verlaat hebben, wegspoelde.

In ‘t begin van het jaar 1249 is wederom een watervloed over deze landen gegaan en werd door een andere vloed op de 12de van februari gevolgd en daarna met een zware pest en dure tijd.

Evenwel was Groningen noch vol onlusten want die van de stad, dat toen zeer wreed was, hielden het koren in deze bedroefden tijd op een zeer hoge prijs en daarboven werd het vee wat door de landlieden ter markt werd gebracht door enige oproerige geesten aangetast en veel beschadigd.

Omtrent deze tijd is de hof in ‘s Gravenhage benevens de grote zaal aldaar door koning Willem den tweede en 21ste graaf van Holland, gebouwd.

In het jaar 1250 was te Farmsum een deken, Sikke genaamd, die de gemoederen van het Ommeland zeer verontrust: hij maakte zelf een verbond tussen die van Hunsingo en Fivelingo en trokken dus met elkaar te velde en wierpen het slot Groenenberg omver en poogden Groningen ook te belegeren.

In dit en ‘t volgende jaar is Friesland wederom door twee watervloeden overstroomd geworden waardoor vele duizenden van mensen en beesten verdronken.

In den jaare 1251 is Groningen door de Ommelanders belegert en verscheidene maalen bestormt; doch, door de goede bezettinge, wierden de bespringers tեlkens afgewezen. Nochtans hebben die van binnen zich, na een beleg van vier weeken, met verdrag aan hunne vyanden moeten overgeeven.

Hier na wierd Groningen, door de ballingen wederom verrast, brengende in den eersten aanval Hendrik Butel om ‘t leeven, en roofde doe veele goederen van de Gelkingen.

Op dit gerucht trokken de Ommelander bondgenooten wederom welgewapent voor de stad, welke haar door Conraad, Hoofd der Ballingen, zonder hun geweld af te wagten, wierd overgegeeven. Hier door geraakte Conraad in gyzeling; maar kort daar na, door schoone beloften, ook wederom los; brengende, hoewel tegen zyn gemaakt verbond, een hoop krygsvolk byeen, waar mede hy het Franciscaner Klooster verraste, laatende het zelve voort van volk en andere noodwendigheden voorzien. Ook namen zy alle steene huizen, die vast tegen hunne vyanden waren, in, en deeden die van proviand en oorlogstuig voorzien.

De wederparty vlugte tot de kerken van St. Marten en St. Nicolaas; alwaar zy zo sterk wierden bevogten en in benaauwtheid gebragt, datze by de landlieden om verdere hulpe riepen. Hier op quamen die van Fivelingo af, ontzettede hen, en tastede der vyanden bezettinge zo sterk aan, datze hen, na groote bloestortinge, tot overgeevinge dwongen, doch Conraad ontstreek hen en ging in ‘t heetste van ‘t gevegt door.

In den jaare 1254 is Groningen weder door Conraad met verrassinge ingenomen. De bespringers quamen heimelyk by nacht in de stad, en op St. Martens Kerk, houdende zich tot den morgenstond verborgen: doe, de trappen afloopende, vielen zy hunne partye op ‘t lyf, slaande 9 mannen dood, en de andere salveerden zich, zo zy best konden: daarop is alles, wat եr in de kerk gevonden wierd, prys gemaakt, en daar van een gedeelte aan de gehuurde soldaaten tot soldye gegeeven: waar door de stad door plonderinge en oproer vervult wierd.

In den jaare 1255 is Hindeloopen, nu, na de brandstichtinge en uitplonderinge der Noordsche volkeren, weder haaren wasdom bekomen hebbende, tot een stad geworden, en met voorrechten en privilegien begiftigt of voorzien.

In het zelve jaar, den 18 van January, is Willem de tweede, Graave van Holland, omtrent Hoogwoud van de boeren dood geslagen. Deze Graaf was van Alkmaar met een groote krygsmacht uitgetrokken, voor hebbende de Friesen, die tegens hem en zyn voorzaaten altoos wederspannig hadden geweest, met de wapenen te temmen, en onder zyne gehoorzaamheid te brengen. Maar de Graaf, door onvoorzigtigheid, te verre vooruit rydende, trapte het paard door het ys; waarop de boeren, van achter de struiken komende, hem dood sloegen.

In den jaare 1257, den 10de van October, is Friesland weder door een watervloed overstroomt geworden; waar door de dyk in Groningerland, by Zonda, daar de rivier de Fivela met nieuw werk bedykt was, omverre wierd geworpen, en voorts het water over het land stroomde.

In den jaare 1259 quam Hendrik, de achtste Bisschop van Utrecht, in Drenthwolde, nu ‘t Grecht, en vorderde groote sommen geld van de, inwoonders: doch wierd hem geweigert. Hierom deed hy de Drenthers aanstonds wapenen, en de naaste huizen van hunne partyen in brand steeken. Daar tegen verzamelde de Drenthwolders hunne macht ook byeen, en vielen aanstonds met eene groote hevigheid op de vyanden in; waar door zy in den eersten aanval 120 dood sloegen, veele quetsten, en eenige gevankelyk met zich sleepten.

In den jaare 1262 wierd in Friesland eene aardbeevinge gevoelt, welke Groningen mede trof, inzonderheid het klooster Wittewyrum, waar door de toren instortte: hier op volgde een watervloed door de dyken, met verbreeking van de zyl Fismar, in den Oldambte.

In den jaare 1263 is de kerk van het vermaarde klooster St. Bernard, te Aduwerd, ten tyde van Gayke, de zevende Abt, op eene zeer plechtige wyze ingewyd, na dat եr ruim 200 monniken 23 volle jaaren aan hadden gearbeid, om de kerk op te bouwen en het werk voort te zetten.

In den jaare 1266 was de tweede Marcellus vloed, waar door Friesland wederom wierd bezogt: evenwel raakte Fivelingo, door de sterke dyken, die de monnikken van Wyrum met die van Zonda en hunne nabuuren, daar ‘t voorige jaar tegen de Eems hadden gelegt, bevryd.

In het jaar 1251 is Groningen door die van het Ommeland belegerd en verscheidene malen bestormd; doch door de goede bezetting werden de aanvallen telkens afgewezen. Nochtans hebben die van binnen zich na een beleg van vier weken met verdrag aan hun vijanden moeten overgeven.

Hierna werd Groningen door de ballingen wederom verrast en brachten in de eerste aanval Hendrik Butel om ‘t leven en roofde toen vele goederen van de Gelkingen.

Op dit gerucht trokken de Ommeland bondgenoten wederom goed gewapend voor de stad die hen door Conraad, hoofd der ballingen, zonder hun geweld af te wachten werd overgegeven. Hierdoor geraakte Conraad in gijzeling; maar kort daarna door mooie beloften ook wederom los en bracht, hoewel tegen zijn gemaakt verbond, een hoop krijgsvolk bijeen waarmee hij het Franciscaner klooster verraste en liet het voort van volk en andere noodwendigheden voorzien. Ook namen ze alle stenen huizen die vast tegen hun vijanden waren in en lieten die van proviand en oorlogstuig voorzien.

De wederpartij vluchtte tot de kerken van St. Maarten en St. Nicolaas alwaar ze zo sterk werden bevochten en in benauwdheid gebracht zodat ze de landlieden om verdere hulp riepen. Hierop kwamen die van Fivelingo af en ontzette hen en taste de vijanden bezetting zo sterk aan zodat ze hen na grote bloedstortingen tot overgave dwongen, doch Conraad ontging hen en ging in ‘t heetste van ‘t gevecht door.

In het jaar 1254 is Groningen weer door Conraad met verrassing ingenomen. De aanvallers kwamen heimelijk bij nacht in de stad en op St. Maartens kerk en hielden zich tot de morgenstond verborgen, toen liepen ze de trappen af en vielen ze hun tegenpartij op het lijf en sloegen 9 mannen dood en de andere redden zich zo goed ze konden: daarop is alles wat er in de kerk gevonden werd prijs gemaakt en daarvan een gedeelte aan de gehuurde soldaten tot soldij gegeven waardoor de stad door plundering en oproer vervuld werd.

In het jaar 1255 is Hindelopen nu na de brandstichtingen en uitplundering der Noordse volkeren en nu weer haar wasdom bekomen te hebben tot een stad geworden en met voorrechten en privilegies begiftigd of voorzien.

In hetzelfde jaar de 18de van januari, (1) is Willem de tweede, graaf van Holland omtrent Hoogwoud van de boeren dood geslagen. Deze graaf was van Alkmaar met een grote krijgsmacht uitgetrokken, voornemens de Friezen die tegen hem en zijn voorzaten altijd weerspannig hadden geweest met de wapens te temmen en onder zijn gehoorzaamheid te brengen. Maar de graaf reed, door onvoorzichtigheid, te ver vooruit en trapte het paard door het ijs waarop de boeren die van achter de struiken kwamen hem dood sloegen.

In het jaar 1257, de 10de van oktober, is Friesland weer door een watervloed overstroomd geworden waardoor de dijk in Groningerland, bij Zonda, daar de rivier de Fivela (??) met nieuw werk bedijkt was, omver werd geworpen en voorts het water over het land stroomde.

In het jaar 1259 kwam Hendrik de achtste bisschop van Utrecht in Drenthe wolde, nu ‘t Gorecht, en vorderde grote sommen geld van de inwoners: doch werd hem geweigerd. Hierom liet hij de Drenten aanstonds ontwapenen en de naaste huizen van hun partijen in brand steken. Daartegen verzamelde de Drenthe wolders hun macht ook bijeen en vielen aanstonds met een grote hevigheid op de vijanden in waardoor ze in de eersten aanval 120 dood sloegen, velen kwetsten en enige gevankelijk met zich sleepten.

In het jaar 1262 werd in Friesland een aardbeving gevoeld die Groningen mede trof, vooral het klooster te Wittewierum waardoor de toren instortte: hierop volgde een watervloed door de dijken met verbreking van de zijl Fismar, in het Oldambt.

In het jaar 1263 is de kerk van het vermaarde klooster St. Bernard te Aduard (2) ten tijde van Gayke de zevende abt op een zeer plechtige wijze ingewijd nadat er ruim 200 monniken 23 volle jaren aan hadden gearbeid om de kerk op te bouwen en het werk voort te zetten.

In het jaar 1266 was de tweede Marcellus vloed waardoor Friesland wederom werd bezocht: evenwel raakte Fivelingo door de sterke dijken die de monniken van Wierum met die van Zonda en hun naburen daar ‘t vorige jaar tegen de Eems hadden gelegd bevrijd.

(1) Is gebeurd 21 januari 1256 op zijn tocht tegen de West-Friezen.

(2) Deze kerk was 50 schreden lang en 25 breed. In het midden stelde men aan iedere kant nog een gebouw, ieder van 25 schreden lang en 24 breed. Het gebouw rustte op 26 pilaren en het hoge gewelfsel daarenboven werd ondersteund door een aantal pilasters. Een groot en prachtig altaar stond in ‘t midden en elf anderen in evenveel sierlijke kapellen; van binnen was alles even kostbaar en luisterrijk.

In den jaare 1268 wierd DղYlst, een kleene myl leggende van Sneek, en doe noch maar eene buurt, mede met Stads voorrechtbrieven of privilegien voorzien. Indien եr eene Yle Stins geweest is, schynt het niet ongeloofelyk, dat het daar van haaren naam ontleent heeft, volgens gebruikelyke verkortinge en zamentrekking der woorden.

In den jaare 1270 is te Bolswert het Broere Klooster gesticht, waar toe het houtwerk voor het grootste gedeelte van de Kreil, by Staveren, wierd gehaalt. Gelyk ook te Staveren, Hindeloopen en andere plaatzen in den Zuidhoek, nu noch wel hout, uit het gemelde bosch gehouwen, te zien is.

In den jaare 1272 is door geheel Friesland eene zwaare sterfte onder het vee geweest, als ook een groote hongersnood onder de menschen.

In den jaare 1273 zyn door eenen watervloed in Friesland wederom wel 2000 menschen verdronken.

In den jaare 1276, op goede Vrydag, beviel de Graavinne van Hennenberg te Loosduinen in het kraambed van 365 kinderen; wordende dezelve van haar oom, Bisschop Otto van Utrecht, in n bekke gedoopt: de knegtjes wierden Joannes, en de meisjes Elizabeth genaamt. Doch zy stierven alle nevens de moeder, en wierden te Loosduinen in ‘t klooster begraven.

In den jaare 1277, den 25ste van December en den 13de van January 1278, heeft dit gewest door schrikkelyke watervloeden veel geleden; want door dezelve verdronken 33 dorpen en veele duizenden van menschen en beesten in den Dollaart; en doe is het begin gemaakt van dien grooten Inham, de Dollaart genaamt.

Omtrent den jaare 1280, na dat de Friesen van de geduurige bespringingen der Graaven van Holland en der Noormannen, hunnen hals nu vryer hadden, zyn de oude wrokken, die in ‘t offeren om den voorrang zo meenigmaalen ontstaan waren, weder opgeborsten, en de stinsen, voorheenen tegen de uitlandsche vyanden gemaakt, wieschen nu in getal en meenigte: en onder schyn van bescherminge tegen de stormende watervloeden, wierden de landeryen en dorpen met hooge wieren van aarde digt te zamen gestampt, daar gemelde stinsen op gebouwd wierden. Waar uit eerst quaad nadenken, doe haat, nyd en eindelyk openbaare vyandschappen en moorderyen onder de Edelen ontstonden: het land wierd in tween verdeelt; die van Oostergo gaven de anderen den naam van Schieringers, om dat hunne landstreek, in broekig en waterachtig land bestaande, en hunne meeste kostwinning en handel in de visscherye van Schiere Aal, alwaar ‘t alomme van krielde, bestond of gelegen was. En zy zelve gaven zich den naam van Vetkoopers, om dat zy in hunne hooge landen en grasryke weiden met de vetweijeryen en landbezaaijingen meerendeels zich geneerden. Doch andere verhaalen om andere inzichten. Van alle welke twisten en oneenigheden wy niet van voorneemen zyn alle voorvallen te melden, om redenen dat die voor het meeste gedeelte tusschen byzondere Edelen zyn ontstaan, en daarom voor geene algemeene landtwisten zyn te houden: maar wy hebben voorgenomen te melden, de grootste gevallen, en die voor algemeene landtwisten te houden zyn, en tot eene daadelyke tweespalt des Gemeenen Lands zyn uitgeborsten, waar van wy alleen de voornaamste ontmoetingen, die steden en landen eenige merkelyke veranderinge aanbragten, hebben aangeteekent. Van welk alles in het gemeen geweeten dient, dat aan beide zyden dikwyls vredeverbonden gemaakt en verbrooken zyn, maar van ons niet alle aangeteekent, om dat wy kort willen zyn.

In den jaare 1287 waayde het zo een geweldige stormwind, dat alle de dyken rondom Friesland doorbraaken, waar door kerken en huizen wegspoelden. Van het stedeke Gryn bleeven geen 10 huizen staan, en het getal der verdronkene menschen was wel 80000. By welke gelegentheid, Floris de vyfde, Graave van Holland, de macht der Friesen nu merkelyk verzwakt ziende, de Westfriesen met weinig moeite onder zyn gebied gebragt heeft, en een kasteel te Medenblik, nevens noch drie anderen, in ‘t gezigt der Oostersche Friesen, bouwde.

In den jaare 1292 nam Graaf Floris de stad Staveren in, en begiftigde haar met verscheidene voorrechten.

Omtrent dezen tyd begon in Friesland de wortel van die allerverdervende partyschap, Schieringers en Vetkoopers genaamt, aan te groeijen; zynde tot noch toe onder den Adel alleen beslooten; maar dat duurde niet lang, of de Gemeente wierd ook gedeelt en van een gescheurt. Ook begon men meer en meer steenhuizen of stinsen te bouwen, tot een toevlugt voor hen zelve, en afbreuk hunner vyanden.

Gemelde scheuringe is eerst onder den Adel op de brasmaalen uitgebroeit, en kort daar na tot het gemeen over gegaan. De Vetkoopers of Vetwyders waren de Hollanders toegedaan: en de Schieringers, veel geringer van staat, hielden zich aan het Groninger verbond.

In het jaar 1268 werd IJlst dat een kleine mijl ligt van Sneek en toen noch maar een buurt mede met stads voorrechtbrieven of privilegies voorzien. Indien er een IJle stins geweest is schijnt het niet ongeloofwaardig dat het daarvan haar naam ontleend heeft volgens gebruikelijke verkorting en samentrekking der woorden.

In het jaar 1270 is te Bolsward het Broere Klooster (1) gesticht waartoe het houtwerk voor het grootste gedeelte van de Kreil, bij Stavoren, werd gehaald. Gelijk ook te Stavoren, Hindeloopen en andere plaatsen in de Zuidhoek, nu noch wel hout, uit het gemelde bos gehouwen te zien is.

In het jaar 1272 is door geheel Friesland een zware sterfte onder het vee geweest als ook een grote hongersnood onder de mensen.

In het jaar 1273 zijn door een watervloed in Friesland wederom wel 2000 mensen verdronken.

In het jaar 1276 op goede Vrijdag, beviel de gravin van Hennenberg te Loosduinen in het kraambed van 365 kinderen en werden die van haar oom, bisschop Otto van Utrecht, in n bekken gedoopt: de jongetjes werden Joannes en de meisjes Elizabeth genaamd. Doch ze stierven allen nevens de moeder en werden te Loosduinen in ‘t klooster begraven.

In het jaar 1277, de 25ste van december en de 13de van januari 1278, heeft dit gewest door verschrikkelijke watervloeden veel geleden; want daardoor verdronken 33 dorpen en vele duizenden van mensen en beesten in dn Dollard en toen is het begin gemaakt van die grote inham, de Dollard genaamd.

Omtrent het jaar 1280, nadat de Friezen van de gedurige bespringen der graven van Holland en der Noormannen, hun hals nu vrijer hadden zijn de oude wrokken die in ‘t offeren om de voorrang zo menigmaal ontstaan waren weer opgebroken en de stinsen, voorheen tegen de buitenlandse vijanden gemaakt, groeiden nu in getal en menigte en onder schijn van bescherming tegen de stormende watervloeden werden de landerijen en dorpen met hoge wieren van aarde dicht tezamen gestampt, daar gemelde stinsen op gebouwd werden. Waaruit eerst kwaad nadenken, toen haat, nijd en eindelijk openbare vijandschappen en moorderijen onder de edelen ontstonden. Het land werd in tween verdeeld; die van Oostergo gaven de anderen de naam van Schieringers omdat hun landstreek dat uit moerassig en waterachtig land bestond en hun meeste kostwinning en handel in de visserijen van schiere aal was, alwaar ‘t alom van krioelde bestond of gelegen. En zij zelf gaven zich de naam van Vetkopers omdat ze in hun hoge landen en grasrijke weiden met de vetweiderijen en land bezaaien zich voor het grootste deel geneerden. Doch anderen verhalen om andere inzichten. Van alle welke twisten en onenigheden we niet van voornemen zijn alle voorvallen te melden om redenen dat die voor het meeste gedeelte tussen aparte edelen zijn ontstaan en daarom voor geen algemene landtwisten zijn te houden: maar we hebben voorgenomen te melden de grootste gevallen en die voor algemene landtwisten te houden zijn en tot een duidelijke tweespalt van het gewone land zijn uitgebarsten, waarvan we alleen de voornaamste ontmoetingen die steden en landen enige merkelijke verandering aanbrachten hebben aangetekend. Van welk alles in het algemeen geweten dient dat aan beide zijden vaak vrede verbonden gemaakt en verbroken zijn, maar van ons niet allen aangetekend omdat we kort willen zijn.

In het jaar 1287 waaide het zo’n geweldige stormwind dat alle dijken rondom Friesland doorbraken waardoor kerken en huizen wegspoelden. Van het stadje Gryn bleven geen 10 huizen staan en het getal der verdronkene mensen was wel 80 000. Bij welke gelegenheid, Floris de vijfde, graaf van Holland, die de macht der Friezen nu merkelijk verzwakt zag, bracht de West Friezen met weinig moeite onder zijn gebied en bouwde een kasteel te Medenblik, nevens noch drie andere, in ‘t gezicht der Oosterse Friezen.

In het jaar 1292 nam graaf Floris de stad Stavoren in en begiftigde het met verscheidene voorrechten.

Omtrent deze tijd begon in Friesland de wortel van die alles verdervende partijschap, Schieringers en Vetkopers genaamd, aan te groeien en was tot nog toe onder de adel alleen besloten; maar dat duurde niet lang of de gemeente werd ook verdeeld en vaneen gescheurd. Ook begon men meer en meer steenhuizen of stinsen te bouwen tot een toevlucht voor hen zelf en afbreuk van hun vijanden.

Gemelde scheuring is eerst onder de adel op de brasmalen uitgebroeid en kort daarna tot het algemeen overgegaan. De Vetkopers of Vetwijders waren de Hollanders toegedaan en de Schieringers, veel geringer van staat, hielden zich aan het Groninger verbond.

(1) Reeds in de achtste eeuw wil men dat Bolsward gesticht zou zijn, welke stad ongetwijfeld tot een hoge oudheid opklimt. Enige edelen en godvruchtige lieden bouwden dit klooster der Minderbroeders, waarvan de kerk in ‘t jaar 1281 werd gesticht, eerst door Gaudenten, Franciscaner Monniken en naderhand door Observanten bewoond die zich naar de hervorming regelden. In het jaar 1503 brandde het klooster af, doch het schijnt naderhand weer opgebouwd.

In den jaare 1293 heeft Sneek, nu dagelyks in goede neeringe aanwasschende, mede stads voorrechten bekomen, tot groot nadeel van de nabuur-stad DղYlst: maar in ‘t volgende jaar trof haar het ongelukkig lot van brand, welke gemelde stad tot op twee huizen na geheel in den asch leide en verteerde.

In den jaare 1296, den 27ste van Juny is Floris de vyfde en 19de Graaf van Holland, door Gerrit van Velsen, Heer van Noordwyk, op eene moorddaadige wyze omgebragt.

In den jaare 1299 namen de Friesen de drie nieuwgebouwde kasteelen der Hollanderen in, als ook Medenblik, nu reeds mede tot een stad geworden; en, na eenig stryden met de Graaven van Holland, moesten die Westfriesland weder verlaaten.

Omtrent den jaare 1303 verscheen in de lucht, boven Scharl en Warns, verscheidene vertooningen van kryg en oorlog, met een ysselyk geroep: Help! help! De zon veranderde in bloed, en regen van bloed viel op de aarde.

In den jaare 1305 verdroegen de Schieringers en Vetkoopers met malkanderen, om hunne twisten, door een gevegt van twee mannen uit hen, ten einde te brengen: dit werkstellig gemaakt zynde, bleven de Vetkoopers verwinnaars en de Schieringers verliezers.

In den jaare 1306 quamen de Noormannen met eenige schepen in Friesland, om onder die inlandsche twisten, eenen roof uit het land te haalen: doch, Reiner Canga of Camminga, dies tyds Landsheer zynde, heeft hen met zyn byhebbende macht dapper afgeslagen; en over de 900 vyanden nedergemaakt hebbende, wierd hy zelve gequetst, waar van hy stierf, tot groote droefheid zyner landsgenooten.

Na hem volgde J. Hessel Martena, hoewel tegen zynen zin, in het Landsheerlyke Gebied, om zyne uitmuntende vredelieventheid.

Omtrent dezen tyd heeft Johannes Flieterp, Secretaris van Martena, onverwagt de beschryvinge, van Okke Scharlensis te Staveren gevonden; en dezelve uit het latyn vertaalt hebbende, met eenige van zyne eigene aanteekeningen, in het licht gegeeven.

In dezen tyd wierden de Hollanders, die met hulpe der Westfriesen, Friesland dachten te berooven, dapper afgekeert: het welk Enkhuizen door eenen brand moest vergelden.

In den jaare 1313 is de Landsheer Martena overleden, hebbende het land tegen de aanvallen der vyanden dapper bevryd, en dezelve verscheidene maalen verjaagt. Om nu een nieuwen Landsheer te verkiezen, ontstond onder het Friesche volk een zwaare twist: de een begeerde die, en de ander wer een anderen, maar alzo in dien tyd stormwinden en overstroomingen quamen, die wel 500 menschen wegsleepten, staartsterren gezien wierden, bloedregen neder viel, en andere teekenen aan den hemel zich vertoonden, zoo quamenze daar door tot bedaaren. Ook ontstond եr in dezen tyd een vreesselyke hongersnood; waar uit droevige exempelen voortquamen: onder anderen, eene zekere Vrouw, hebbende haar goed by de landtwisten verteert, en te Sixbierum haar armoede verbergende, sloot haar huis toe en stierf alzo met haare Kinderen. En een weinig tyds hier na, heeft eene ongemeene sterfte het derdedeel der menschen weggenoomen.

In den jaare 1318 quamen de Hollanders met een kleen vaartuig te Makkum en Kornwert aan land, meenende, onder het gewoel van deze inlandsche scheuringe, een goeden buit weg te sleepen: maar de Friesen spoelden hen de voeten, en hebben door hulpe van die zelve schepen Medenblik en Enkhuizen uitgeplondert.

In dezen tyd was Staveren mede in het Verbond der Anseesteeden.

En in dezen tyd bevryden de Friesen hun Land mede voor de aanvallen der Graaven van Gelder; als mede voor die der Hollanders en Westfriesen, nu wederom hunne vyanden geworden.

In den jaare 1323 wierd van alle de Friesen beraamt, voortaan hunne generaale Rechts-Vergaderinge te Upstalboom, in Oostfriesland, te houden.

In den jaare 1324, in November, zyn door een groot tempeest van donder en blixem, en een watervloed over Friesland en Holland gaande, veele menschen en beesten verdronken.

In den jaare 1326, of omtrent dezen tyd, begon Appingadam in alle neeringe, ambagten en rykdom toe te neemen, zelfs Groningen gelyk te worden.

In den jaare 1327, een weinig na Kersmis, zyn de privilegien en keuren van Appingadam, door de Staaten van Fivelingo, in een zeer plechtige byeenkomst opgestelt en goedgekeurt. Ook zyn dezelve, weinig dagen daar na, op een algemeenen Landdag, te Upstalsboom bevestigt, en met het Zegel bekragtigt.

In den jaare 1328 was de toestand der Schieringers en Vetkoopers zo verre gekomen, dat de zwakste party nu begon vreemde soldaaten in dienst te neemen.

In den jaare 1332 zyn de wetten gemaakt van de waterlossinge by het Huis Groenenberg; waar uit een oorlog ontstond; want de Friesen van Humsterland, Vredewold enz., zich tպamen voegende tegen de Groningers, geschiede het eerste gevegt in Hunsingo, en de tweede slag in Fivelingo, beide tot nadeel der landlieden. Maar de derde treffinge was zwaarder dan de eerste, en viel de Groningers ten deel.

Daar na is het Huis Kortinge, by Selwert, zynde met eenige Drentsche Edelen bezet, door de landlieden stormenderhand ingenomen, en de gansche bezettinge daar in dood geslagen. Voorts wierd Groningen ook door hen overweldigt, wordende veele burgers in de eerste furie gedood, en 60 der voornaamste auteurs van die onlusten opentlyk op de markt, by de Pelster-, Gaddinge-, en Volkeringe Straat door ‘t zwaard onthoofd.

In den jaare 1334, in November, op St. Klemens Dag, was եr een groot onwer van donder en blixem; en zo een watervloed, dat het zeewater over de dyken heen stroomde, waardoor veele menschen in Friesland en elders verdronken.

In den jaare 1336 zyn te Bolswert 136 huizen verbrand. Ook wierd Friesland in dit jaar wederom door een watervloed aangetast, daar door veele menschen en beesten verdronken.

In het jaar 1293 heeft Sneek, die nu dagelijks in goede nering aangroeide, mede stads voorrechten bekomen tot groot nadeel van de nabuur-stad IJlst: maar in ‘t volgende jaar trof haar het ongelukkig lot van brand, welke gemelde stad tot op twee huizen na geheel in de as legde en verteerde.

In het jaar 1296, de 27ste van juni, is Floris de vijfde en 19de graaf van Holland door Gerrit van Velsen, heer van Noordwijk, op een moorddadige wijze omgebracht.

In het jaar 1299 namen de Friezen de drie nieuwgebouwde kastelen der Hollanders in als ook Medenblik, nu reeds mede tot een stad geworden; en na enig strijden met de graven van Holland moesten die West-Friesland weer verlaten.

Omtrent het jaar 1303 verscheen in de lucht boven Scharl en Warns verscheidene vertoningen van krijg en oorlog met een ijselijk geroep: Help! help! De zon veranderde in bloed en regen van bloed viel op de aarde.

In het jaar 1305 kwamen overeen de Schieringers en Vetkopers met elkaar om hun twisten door een gevecht van twee mannen uit hen ten einde te brengen: toen dit te werk gemaakt werd bleven de Vetkopers overwinnaars en de Schieringers verliezers.

In het jaar 1306 kwamen de Noormannen met enige schepen in Friesland om onder die inlandse twisten een roof uit het land te halen: doch Reiner Canga of Camminga, die te die tijd landsheer was, heeft hen met zijn bij zich hebbende macht dapper afgeslagen en over de 900 vijanden neergeslagen en toen werd hij zelf gekwetst waarvan hij stierf tot grote droefheid van zijn landgenoten.

Na hem volgde J. Hessel Martena, hoewel tegen zijn zin, in het landsheerlijke gebied vanwege zijn uitmuntende vredelievendheid.

Omtrent deze tijd heeft Johannes Flieterp, secretaris van Martena, onverwacht de beschrijvingen van Okke Scharlensis te Stavoren gevonden en liet die uit het Latijn vertalen en gaf het met enige van zijn eigen aantekeningen in het licht.

In deze tijd werden de Hollanders die met hulp der West Friezen, Friesland dachten te beroven dapper afgekeerd: wat Enkhuizen door een brand moest vergelden.

In het jaar 1313 is de landsheer Martena overleden en had het land tegen de aanvallen der vijanden dapper bevrijd en die verscheidene malen verjaagd. Om nu een nieuwe landsheer te verkiezen ontstond onder het Friese volk een zware twist: de ene begeerde die en de andere weer een andere, maar alzo in die tijd stormwinden en overstromingen kwamen die wel 500 mensen wegsleepten, staartsterren gezien werden, bloedregen neer viel en andere tekens aan de hemel zich vertoonden zo kwamen ze daardoor tot bedaren. Ook ontstond er in dezen tijd een vreselijke hongersnood waaruit droevige voorbeelden voortkwamen; onder anderen, een zekere vrouw die haar goed bij de landtwisten had verteerd en te Sexbierum haar armoede verborg sloot haar huis toe en stierf alzo met haar kinderen. En een weinig tijd hierna heeft een ongemene sterfte het derdedeel der mensen weggenomen.

In het jaar 1318 kwamen de Hollanders met een klein vaartuig te Makkum en Kornwerd aan land en meenden onder het gewoel van deze inlandse scheuring een goede buit weg te slepen: maar de Friezen spoelden hen de voeten en hebben door hulp van diezelfde schepen Medemblik en Enkhuizen uitgeplunderd.

In deze tijd was Stavoren mede in het verbond der Hanzesteden. (1)

In dezen tijd bevrijden de Friezen hun land mede voor de aanvallen der graven van Gelder als mede voor die der Hollanders en West Friezen die nu wederom hun vijanden werden.

In het jaar 1323 werd van alle de Friezen beraamd, voortaan hun generale rechts-vergadering te Upstalboom in Oost-Friesland te houden.

In het jaar 1324, in november, zijn door een groot tempeest van donder en bliksem en een watervloed die over Friesland en Holland ging vele mensen en beesten verdronken.

In het jaar 1326 of omtrent deze tijd begon Appingedam in alle neringen, ambachten en rijkdom toe te nemen, zelfs Groningen gelijk te worden.

In het jaar 1327, een weinig na Kerstmis, zijn de privilegies en keuren van Appingedam door de Staten van Fivelingo in een zeer plechtige bijeenkomst opgesteld en goedgekeurd. Ook zijn die een weinig dagen daarna op een algemenen landdag te Upstalboom bevestigd en met het zegel bekrachtigd. (2) In het jaar 1328 was de toestand der Schieringers en Vetkopers zo ver gekomen dat de zwakste partij nu begon vreemde soldaten in dienst te nemen.

In het jaar 1332 zijn de wetten gemaakt van de waterlozing bij het huis Groenenberg waaruit een oorlog ontstond; want de Friezen van Humsterland, Vredewold enz., voegden zich tezamen tegen de Groningers en geschiede het eerste gevecht in Hunsingo en de tweede slag in Fivelingo, beide tot nadeel der landlieden. Maar het derde treffen was zwaarder dan de eerste en viel de Groningers ten deel.

Daarna is het huis Kortinge, bij Selwerd, die met enige Drentse edelen bezet was door de landlieden stormenderhand ingenomen en de ganse bezetting daarin dood geslagen. Voorts werd Groningen ook door hen overweldigd en werden vele burgers in de eerste furie gedood en 60 der voornaamste auteurs van die onlusten openlijk op de markt bij de Pelster-, Gaddingen- en Volkeringen Straat door ‘t zwaard onthoofd.

In het jaar 1334 in november, op St. Clemens dag was er een groot onweer van donder en bliksem en zo’ n een watervloed dat het zeewater over de dijken heen stroomde waardoor vele mensen in Friesland en elders verdronken.

In het jaar 1336 zijn te Bolsward 136 huizen verbrand. Ook werd Friesland in dit jaar wederom door een watervloed aangetast waardoor vele mensen en beesten verdronken.

(1) Het merkwaardig Hanze-verbond moet gesloten zijn aanvankelijk tussen de steden Lübeck en Hamburg in 1241 ter beveiliging van den zee- en landhandel, destijds door rovers en vrijbuiters belemmerd en benadeeld. Een aantal koopsteden traden tot dit verbond toe die dezelfde behoefte hadden en zo werden de Friese steden ook in deze handelmaatschappij opgenomen. Daar zij echter een grote zeemacht ontwikkelde en haar bestaan en invloed met die der vermogende vorsten van Europa dikwijls in strijd waren ondervond zij van die vele beletselen. Deze en andere omstandigheden veroorzaakten in 1630 haar ondergang. Alleen Lbeck, Hamburg en Bremen vernieuwden het verdrag.

(2) Dit zegel der vrije Frieslanden verbeeld een geheel gewapende man die houdt in zijn rechterhand een lans en in de linkerhand een bloot zwaard dat naar de schouder opgeheven wordt en staat onder een boom.

In den jaare 1342 was het Aduarder klooster zo machtig en weelig geworden, dat hun verboden wierd, meer goederen en landeryen aan te koopen.

In dit zelve jaar, den 25ste van September, is Graaf Willem van Holland, zo եr gezegt word, in Friesland gevallen met over de 100000 mannen: maar wierden van de Friesen zoodanig gehavent, dat zy met achterlaatinge van 18000 mannen, waar onder de Graaf, en omtrent 200 Edelen, wederom moesten aftrekken; zynde dit de grootste overwinninge die de Zeelandsche Friesen ooit hebben bevogten. Want daar word gezegt, dat de Hollanders 10 mannen tegen de Friesen een sterk waren geweest.

In den jaare 1346 waren die van Hunsingo met de stad Hamburg in oorlog; doch de Hamburgers den Frieschen koophandel niet kunnende missen, bragten door anderen zo veel te weeg, dat de zaak door wederzydsche gezanten is bygelegt geworden.

In den jaare 1350 was եr zulk eene vergiftige pest in en omtrent Friesland, dat de menschen al gaande en staande dood nedervielen, blyvende van 1000 naauwelyks 10 in ‘t leeven. Ysselyk verhaal!

In den jaare 1361 is te Groningen eene generale vergadering gehouden van alle Magistraatsperzoonen in ‘t geheele vrye Friesland, tot conservatie van hunne rust en vrede.

In den jaare 1364 heeft Hertog Aalbregt van Beyeren, Graave van Holland, het Eiland Ter Schelling in brand gestoken; doch niet zonder werzydsche bloedstortingen, want het in dien tyd onder Friesland behoorde.

In den jaare 1368, den vierden van September, is Groningen door alle regeerende, en daar toe gerechtigde perzoonen, tusschen de Eems en Lauwers, gerechtigd tot de Stoel der gemeene Vergaderingen; ‘t welke zy voorheen maar naar gewoonte hadde geweest.

In den jaare 1379 is Koeverden door de Rustringen en Oostringen, met Sibet en meer andere Hovelingen, ingenomen.

In den jaare 1387 zyn in Friesland door een watervloed wederom veele menschen en beesten verdronken.

In den jaare 1388 heeft Folkmer Allena het steedje Aurik, in Oostfriesland, ingenomen, en het slot zeer hevig laaten beschieten. Okko was Bevelhebber daar binnen, die, na stilstand van wapenen verkreegen te hebben, naar beneden in de stad ging, om over het verdrag te handelen; maar het zelve niet getroffen wordende, wierd Okke door zyne trouwlooze vyanden op den 26ste van July doorstoken; stervende alzo de eerste Ridder in Oostfriesland, Okko, Heer van Broekmerland.

In den jaare 1392 is Leeuwarden, door ‘t aangroeyen der inlandsche oneenigheden, heimelyk aan de noordzyde in brand gestooken; waar door ‘t Prediker klooster en kerk verteerden.

Hier na quamen de Hollanders met een machtig leger in Friesland vallen, tot omtrent Schooterzyl: alwaar zy door de Friesen wierden tegen gestaan, vegtende aan werskanten zeer scherp, tot beider groot verlies; want de Hollanders de overwinning hebbende, verlooren nochtans 1300 mannen, zo aan dooden als gevangenen, en de Friesen daarentegen 600 mannen.

In den jaare 1397 was Yv Juwinga Landsheer, die van zommigen ook genoemt word Ju Jongama. In dien tyd quam Albrecht van Beyeren met eene macht van 18000 mannen in de Kuinre, dies tyds een Graafschap, om Friesland te overweldigen. En Juwinga, de Friesen tegen hem niet kunnende afraaden, om geen slag met hen te waagen, kreegen zy by Schooterzyl de nederlaag, en verlooren omtrent 500 mannen, als mede den Landsheer zelve. Daar na trok Albrecht naar de Lauwers; daar de Friesen hem tegenstonden. Ondertusschen verteerden de Schieringers en Vetkoopers malkander zodanig, door hunne oneenigheden, dat de Vetkoopers te raade wierden, voor hunne zyde het land aan Albrecht op te draagen; en de stad Staveren wierd hem ingeruimt. Doch van de Schieringers tegengestaan zynde, vertrok hy van de Lauwers, door geheel Oostergo en Westergo.

In den jaare 1398 nam Albrecht Dokkum in, en deed de voornaamste der Schieringers naar Groningen vlugten; alwaar dezelve door eenen Koppen Jarges van Staveren gestyft zynde, benevens de Groningers, den Hertog weder tegen trokken, onder het geleide van Sikke Deekema, Gaale Hanja, en Ode Botnia.

In dit zelve jaar, hebben eenige Ommelander Heeren, de Ommelanden heimelyk aan den Graaf van Holland opgedraagen. Maar doe de andere Heeren zulks gewaar wierden, en buiten weeten, zich tegens recht en privilegien overgelevert te zien aan hunne vyanden, beraamden daar op het jok af te schudden. Eppo Nittersum, zynde een Patroon der Schieringers, maakte hier aanstonts een begin van, neemende den tooren of vastigheid tusschen ten Post en Mude in, en sloeg het daar binnenleggende guarnisoen, uit Hollanders bestaande, altemaal dood, of deeden hen in de Damstervaart verdrinken. Ondertusschen wierd Groningen ook van den Graaf van Holland verzogt, hem voor haren Heere te neemen; doch te vergeefs.

In den jaare 1399 namen zy Dokkum, Cammingaburg en het slot ter Luine, gelegen tusschen Kollummer en Oudwoudumerzyl, weder van den Hertog, en noodzaakten hem weder uit Friesland te vlugten; alleen noch behoudende de stad Staveren. Van waar Brederode, meenende de schans te Molkwerren, dat Winsemius ook Molkenhuizen noemt, in te neemen, doch mislukte: maar wierd van de Friesen geslagen, en hy zelve gevangen genomen. Doch weinig tyd hier na is de vrede geslooten in den Briel, tusschen Johan van Beyeren, Graaf van Holland, de Friesen en de stad Groningen en Ommelanden. Waar op de Graaf door de Groningers met 50 vette Ossen wierd vereert.

In het jaar 1342 was het klooster van Aduard zo machtig en weelderig geworden dat hun verboden werd meer goederen en landerijen aan te kopen.

In hetzelfde, de 25ste van september, is graaf Willem van Holland, zo er gezegd wordt, in Friesland gevallen met over de 100 000 mannen: maar werden van de Friezen zodanig gehavend dat ze met achterlaten van 18000 mannen, waaronder de graaf en omtrent 200 edelen, wederom moesten aftrekken; dit was dit de grootste overwinning die de Zeelandse Friezen ooit hebben bevochten. Want daar wordt gezegd dat de Hollanders 10 mannen tegen de Friezen 1 sterk waren geweest.

In het jaar 1346 waren die van Hunsingo met de stad Hamburg in oorlog; doch de Hamburgers die de Friese koophandel niet konden missen brachten door anderen zoveel te weeg dat de zaak door wederzijdse gezanten is bijgelegd geworden.

In het jaar 1350 was er zo’ n vergiftige pest in en omtrent Friesland dat de mensen al gaande en staande dood neervielen en bleven van 1000 nauwelijks 10 in ‘t leven. IJselijk verhaal!

In het jaar 1361 is te Groningen een generale vergadering gehouden van alle magistraatspersonen in ‘t gehele vrije Friesland tot conservatie van hun rust en vrede.

In het jaar 1364 heeft hertog Albregt van Beieren, graaf van Holland, het eiland Terschelling in brand gestoken; doch niet zonder wederzijdse bloedstortingen want het behoorde in die tijd onder Friesland.

In het jaar 1368, de vierde van september, is Groningen door alle regerende en daar toe gerechtigde personen tussen de Eems en Lauwers gerechtigd tot de stoel der algemene vergaderingen; wat ze voorheen maar naar gewoonte hadden geweest.

In het jaar 1379 is Coevorden door de Rustringen en Oostringen met Sibet en meer andere hovelingen ingenomen.

In het jaar 1387 zijn in Friesland door een watervloed wederom vele mensen en beesten verdronken.

In het jaar 1388 heeft Folkmer Allena het stadje Aurich in Oost-Friesland ingenomen en het slot zeer hevig laten beschieten. Okko was bevelhebber daar binnen die na stilstand van wapensverkregen te hebben naar beneden in de stad ging om over het verdrag te handelen; maar dat werd niet getroffen en werd Okko door zijn trouweloze vijanden op de 26ste van juli doorstoken en stierf alzo de eerste ridder in Oost-Friesland, Okko, heer van Brookmerland.

In het jaar 1392 is Leeuwarden door ‘t aangroeien der inlandse onenigheden heimelijk aan de noordzijde in brand gestoken waardoor ‘t Prediker klooster en kerk verteerden.

Hierna kwamen de Hollanders met een machtig leger in Friesland vallen tot omtrent Schoterzijl alwaar ze door de Friezen werden tegengestaan en vochten aan weerskanten zeer scherp tot beider groot verlies; want de Hollanders die de overwinning hadden verloren nochtans 1300 mannen, zo aan doden als gevangenen, en de Friezen daarentegen 600 mannen.

In het jaar 1397 was Yv Juwinga landsheer die van sommigen ook genoemd wordt Ju Jongama. In die tijd kwam Albrecht van Beieren met een macht van 18000 mannen in de Kuinre, in die tijd een graafschap, om Friesland te overweldigen. En Juwinga, die de Friezen tegen hem niet kon afraden om geen slag met hen te wagen, zo kregen ze bij Schoterzijl de nederlaag en verloren omtrent 500 mannen als mede de landsheer zelf. Daarna trok Albrecht naar de Lauwers; daar de Friezen hem tegenstonden. Ondertussen verteerden de Schieringers en Vetkopers elkaar zodanig door hun onenigheden dat de Vetkopers te raad werden voor hun zijde het land aan Albrecht op te dragen en de stad Stavoren werd hem ingeruimd. Doch van de Schieringers werd het tegengestaan en vertrok hij van de Lauwers door geheel Oostergo en Westergo.

In het jaar 1398 nam Albrecht Dokkum in en liet de voornaamste der Schieringers naar Groningen vluchten alwaar die door een Koppen Jarges van Stavoren gestijfd waren, benevens de Groningers, de hertog weer tegentrokken onder het geleide van Sikke Deekema, Gaale Hanja en Ode Botnia.

In hetzelfde jaar hebben enige heren van de Ommelanden de Ommelanden heimelijk aan de graaf van Holland opgedragen. Maar toen de andere heren zulks gewaar werden en buiten weten zich tegens recht en privilegies overgeleverd te zien aan hun vijanden, beraamden ze zich daarop het jok af te schudden. Eppo Nittersum, die een patroon was van de Schieringers, maakte hier aanstonds een begin van en nam de toren of vastigheid tussen Ten Post en Mude in en sloeg het daar binnen liggende garnizoen dat uit Hollanders bestond allemaal dood of liet hen in de Damstervaart verdrinken. Ondertussen werd Groningen ook van de graaf van Holland verzocht hem voor hun heer te nemen; doch tevergeefs.

In het jaar 1399 namen ze Dokkum, Cammingaburg en het slot ter Luine, gelegen tussen Kollummerzijl en Oudwouderzijl, weer van de hertog en noodzaakten hem weer uit Friesland te vluchten en behield alleen noch de stad Stavoren. Vanwaar Brederode, meende de schans te Molkwerum, dat Winsemius ook Molkenhuizen noemt, in te nemen, doch mislukte: maar werd van de Friezen geslagen en hij zelf gevangengenomen. Doch weinig tijd hierna is de vrede gesloten in Den Briel tussen Johan van Beieren, graaf van Holland, de Friezen en de stad Groningen en Ommelanden. Waarop de graaf door de Groningers met 50 vette ossen werd vereerd.

De Friesen dus hunne vryheid weder bevogten en gewonnen hebbende, zyn de drie voornoemde Edelen, de een na den anderen tot Landsheeren verkooren; doch de een het op den anderen schuivende, hebben zy ‘t allen geweigert.

In den jaare 1400, verzogten de Vetkoopers of Ballingen by den Bisschop van Utrecht, Frederik van Blankenheim, zyne hulpe, geevende hem een goede zomme geld, mits dat hy hen by de Groningers in voorige charges en goederen zoude herstellen. Waar op de Bisschop brieven en gezanten aan de Groningers afzond, hen zelfs ook gebiedende, de wapenen ner te leggen: doch alles te vergeefs. Want die van Groningen en hunne Bondgenooten zeer moedig zynde, hebben ondertusschen onder het beleid van den Burgemeester Albert Wigbolts, Aapke Onstema’s Huis, te Sauwert, met veel moeite ingenomen. Dit Huis was zeer sterk, hebbende muuren van 12 voeten dikte, met een wyde gragt om dezelve, en om welke noch een andere gragt heenen ging, bevattende 5 steene torens.

Dit gerucht deed de Bisschop met zyn krygsmacht afkomen, doende de stad Groningen op St. Jacobs Dag aan de zuidzyde berennen: waar op veele schermutselingen volgden. Doch, na drie weeken belegs, heeft de Bisschop de stad wederom moeten verlaten, zich te vreden houdende alleen een Blokhuis te Blankeweer met volk wel te bezetten.

Omtrent dezen tyd hebben de Groningers het Stapelrecht bekomen.

In den jaare 1401 kogten de Groningers van den Bisschop van Munster zyne vriendschap voor 2000 guldens; mits dat hy zich by den Utrechtschen Bisschop niet zou voegen. Hier op trokken de Groningers met grooten moed in de Ommelanden, werpende veele steene huizen omverre, als van Snelgers huizen in den Dam; van daar na Ripperda’s huis te Farmsum, maar met zo een goeden uitslag niet als by den eerste; want Ripperda, 400 zeeroovers tot bezetting gekregen hebbende, vielen op hen uit, en sloegen veelen van de Groningers dood. Waarom de Groningers aftrokken; doch maakten hunne krygsgereetschappen wederom in den Dam gereed, waar mede zy, na drie dagen toevens, weder derwaarts trokken; vallende doe met zo eene verwoedheid op gemeld huis en hunne vyanden aan, datze in ‘t kort overwinnaars wierden, en alles aan stukken hakten, of in ‘t water deeden verdrinken die եr op waren. Daar na trokken de bondgenooten naar Termunten, en haalden het huis van Menno Houwerda omverre; als ook daar na Gockinga’s huis, te Broeke.

In den jaare 1404 zyn Sioerd Wiarda en Haring Harinxma, by gemeenen raade, tot Landsheeren verkooren; hebbende de eerste zyn opzicht in Oostergo, en de andere in Westergo. In dezen tyd zyn nochmaals eenige Friesche Edellieden naar het Joodsche Land vertrokken, om kunne krygslust oeffening te geeven.

In den jaare 1405, den eersten van October, is de vrede tusschen den Bisschop van Utrecht en de stad Groningen geslooten; waar door werzyds gevangenen zouden los gelaaten, en de ballingen in hunne voorige goederen herstelt worden.

In den jaare 1408 is Darrelt, in Oostfriesland, door de Hollanders ingenomen, en daar na getracht vast te maaken: doch Jonker Keno, van Broekmerland, heeft hun voornemen verydelt, en ter plaatze uit gejaagt.

In den jaare 1409 heeft Jonker Keno Folkmer Allena’s huis te Oosterhuizen, in Oostfriesland, ingenomen, neemende zyne zusters zoonen gevangen, en wierpze te Aurik in eene, vuile gevangkenisse, alwaar zy, door toedoen van zyne moeder, van honger en vuiligheid zyn gestorven.

In den jaare 1412 waren de partyschappen in Friesland tusschen Schieringers en Vetkoopers schrikkelyk woedende: want de Vetkoopers, hebbende in eene vergadering voorgedragen, om de Schieringers ten eenemaal uit te roeijen, zonder zelve de kinderen in de wieg te spaaren. Hier om wierden de gemoederen der Schieringers noch meer ontsteeken; en daar zy hunne vyanden maar bespringen konden, sloegenze die dood.

De Friezen die dus hun vrijheid weer bevochten en gewonnen hadden zijn de drie voornoemde edelen, de een na de andere, tot landsheren gekozen; doch de ene schoof het op de andere en hebben ze ‘t allen geweigerd.

In het jaar 1400 verzochten de Vetkopers of Ballingen bij de bisschop van Utrecht, Frederik van Blankenheim, zijn hulp en gaven hem een goede som geld mits dat hij hen bij de Groningers in vorige charges en goederen zou herstellen. Waarop de bisschop brieven en gezanten aan de Groningers afzond, hen zelf ook gebood de wapens neer te leggen: doch alles tevergeefs. Want die van Groningen en hun bondgenoten waren zeer moedig en hebben ondertussen onder het beleid van de burgemeester Albert Wigbolts, Aapke Onstema’s Huis, te Sauwert met veel moeite ingenomen. Dit huis was zeer sterk en had muren van 12 voeten dikte met een wijde gracht daaromheen waarom noch een andere gracht heen ging en bevatte 5 stenen torens.

Op dit gerucht liet de bisschop zijn krijgsmacht afkomen en liet de stad Groningen op St. Jacobs dag aan de zuidzijde berennen waarop vele schermutselingen volgden. Doch na drie weken beleg heeft de bisschop de stad wederom moeten verlaten en hield zich tevreden met alleen een blokhuis te Blankeweer met volk goed te bezetten.

Omtrent deze tijd hebben de Groningers het stapelrecht bekomen.

In het jaar 1401 kochten de Groningers van de bisschop van Munster zijn vriendschap voor 2000 guldens; mits dat hij zich niet bij de Utrechtse bisschop zou voegen. Hierop trokken de Groningers met grote moed in de Ommelanden en wierpen vele stenen huizen omver als van Snelgers huizen in den Dam; vandaar naar Ripperda ‘s huis te Farmsum, maar niet met zo’ n goeden uitslag als bij den eerste; want Ripperda die 400 zeerovers tot bezetting gekregen had vielen op hen uit en sloeg velen van de Groningers dood. Waarom de Groningers aftrokken; doch maakten hun oorlog gereedschap wederom in den Dam gereed waarmee ze na drie dagen toeven weer derwaarts trokken; en vielen toen met zo’ n verwoedheid op het gemelde huis en hun vijanden aan zodat ze in ‘t kort overwinnaars werden en alles aan stukken hakten of in ‘t water lieten verdrinken die erop waren. Daarna trokken de bondgenoten naar Termunten en haalden het huis van Menno Houwerda omver; als ook daarna Gockinga’s huis te Broeke.

In het jaar 1404 zijn Sjoerd Wiarda (1) en Haring Harinxma, bij algemene raad tot landsheren gekozen en had de eerste zijn opzicht in Oostergo en de andere in Westergo. In deze tijd zijn nogmaals enige Friese edellieden naar het Joodse land vertrokken om kunne krijgslust oefening te geven.

In het jaar 1405, de eerste van oktober, is de vrede tussen de bisschop van Utrecht en de stad Groningen gesloten waardoor wederzijds gevangenen zouden los gelaten en de ballingen in hun vorige goederen hersteld worden.

In het jaar 1408 is Darrelt, in Oost-Friesland, door de Hollanders ingenomen en daarna getracht vast te maken: doch Jonker Keno van Brookmerland heeft hun voornemen verijdeld en ter plaatse uitgejaagd.

In het jaar 1409 heeft Jonker Keno Folkmer Allena’s huis te Oosterhuizen, in Oost-Friesland, ingenomen en nam de zonen van zijn zuster gevangen en wierp ze te Aurich in een vuile gevangenis alwaar ze door toedoen van zijn moeder van honger en vuiligheid zijn gestorven.

In het jaar 1412 waren de partijschappen in Friesland tussen Schieringers en Verkopers verschrikkelijk woedende: want de Vetkopers hadden in een vergadering voorgedragen om de Schieringers ten enenmale uit te roeien zonder zelf de kinderen in de wieg te sparen. Hierom werden de gemoederen der Schieringers noch meer ontstoken en waar ze hun vijanden maar bespringen konden sloegen ze die dood.

(1) Naar deze potestaat ontving het slot te Goutum de naam van Wiarda-State wat hij reeds in het jaar1404 toen hij met Harinxma tot potestaat verkozen werd bewoonde.

In den jaare 1413 is de stad Embden door Jonker Keno van Broekmerland ingenomen: waarom Proost Hiske, aldaar Heer zynde, naar Groningen de vlugt nam.

Door deze overeenkomst van Proost Hiske, begon Groningen ook verdeelt te worden, door die alverdervende partyschappen van de Schieringers en Vetkoopers. Die van Rengers, Huginge, Clant, Clinge en Brugge, neigden naar de Vetkoopers, als zynde de Hollanders toegedaan: de andere waren meest alle in ‘t openbaar Schieringers; hun Opperhoofd was Koppen Jarges, houdende zich aan ‘t Groninger verbond.

Deze Scheuringe veroorzaakte eene groote bloedstortinge; want de Schieringers wilden den gevlugte Proost Hiske helpen, tegen zyn vyand Jonker Keno; en de Vetkoopers daar en tegen niet. Hier op stonden de Schieringers, als de sterkste party zynde, den 23ste van October uit haat op, en vielen op het Raadhuis aan, als de Raad vergadert was: zy doorstaken aanstonds den Burgemeester Jan Rengers en Albert Barelts, en Johan Hekman veele wonden toegebragt hebbende, wierpenze ter venster uit op de markt. Voorts bragten zy Hendrik Ottesz. Clant mede om ‘t leeven, als ook Allard Clant, daar hy aan tafel zat te eeten. Vervolgens deeden zy den Raad besluiten, dat alle de geene die van de Vetkoopers partye was, zich zonder eenig ophouden, uit de stad en de Ommelanden zouden vertrekken.

In den jaare 1414 hebben de Friesen van Westergo de stad Staveren overrompelt; waar door Friesland geheel van het Hollandsche jok wierd vry gemaakt. Ook waren de Schieringers, onder Koppen Jarges, in Groningerland op hunne hoede: want de ballingen, hunne toevlugt by Jonker Keno genomen hebbende, deeden derhalve alle de aankomsten aan de Eems met krygsvolk bezetten: ook liet Jarges het goud en zilver uit de kerken in Fivelingo neemen, waar van te Kampen geld wierd geslagen; dat naderhand Koppens guldens genaamt wierd. Daar op nam de landbederving een begin, steekende twee sluizen te Reiderland in brand, en op verscheidene plaatzen de dyken door. Jonker Keno deed het zelfde aan de Groninger kant, doorsteekende mede op verscheidene plaatzen de dyken: moetende alzo het gemeene volk de dolle razernye der Grooten ontgelden.

In den jaare 1415 hebben de ballingen of Vetkoopers hunne macht, benevens hunne vrienden, en die ‘t met hun hielden, te Eelde, in ‘t Drenth, byeen vergadert, waar mede zy op den 13de van September, des avonds, den dyk langs, stilletjes voor Groningen trekkende, en voorts over de stads muur klimmende, de sloten van de Aa Poort afhieuwen, en dus de stad, na veel bloed vergooten te hebben, innamen; hier op stakenze aanstonds drie huizen in brand, ten teeken voor Jonker Keno; welke met een vloot schepen voor Delfzyl leggende, ten eersten met zyn krygsvolk naar de stad afquam, en herstelde de ballingen aanstonds in hunne voorige bedieningen en goederen. Daar na trok Jonker Keno met zyn volk door de Ommelanden, en deed verscheidene van der vyanden heerenhuizen omverre werpen.

In den jaare 1416 hebben de Groningers, met die van Hunsingo en Fivelingo, hunne oude verbonden wederom vernieuwt, na dat Jonker Keno vertrokken was; waar in alle vyandschappen en misdaaden vergeeven wierden.

Ook heeft Proost Hiske, met hulpe zyner vrienden, de stad Embden wederom overweldigt en onder zyn gebied gebragt.

In den jaare 1417 zijn de Vetkoopers door de Schieringers uit de Westerlauwers gejaagt. Maar Jonker Keno zulks berigt zynde, trok hen op den 10de van Juny by Noordhorn tegen; alwaar zeer hevig gevogten wordende, de Schieringers 500 dooden en 400 gevangenen lieten zitten. Korts hierna is Jonker Keno ziek geworden, en op ‘t Huis te Oldenburg overleden.

In den jaare 1418 heeft Fokko te Lier Dokkum ingenomen, geplondert en in brand gestoken; de bolwerken in de gragt geworpen, en al de huizen en stinsen der Schieringers geraseert, als mede ook het huis van A. Kamstra, bezuiden Dokkum: het blokhuis by Esumerzyl wierd stormerhand ingenomen, waar in vier mannen door den eersten aanval wierden gedood, en de rest der bezettinge, zynde zeeroovers, door beuls handen den kop afgeslagen. Doch in het volgende jaar quamen de Schieringers, onder ‘t geleide van Sikke Sjaardema, en wierden daar weder meester van.

Des Okke van Broek, de zyde der Vetkoopers versterkende, quam met een hoop volk uit Embderland, dat hy tusschen Staveren en Hindeloopen aan land zettede, en met Sjaardema in een hevig gevegt raakte: waar in 300 Schieringers verslagen, en 200 gevangen wierden; de overgeblevene vlugten naar Slooten, dat zy in allen spoed met eene wal versterkten of omtrokken: en wierden van hunne vyanden belegert: doch door hulp des Graaven van Holland weder ontzet.

In den jaare 1419 hebben de Groningers den Bisschop van Utrecht, Frederik van Blankenheim, voor hunnen Beschermheer aangenomen, wordende hy in ‘t begin van Juny gehuldigt, en de Handvest op den 11de dito geteekent.

In het jaar 1413 is de stad Emden door Jonker Keno van Brookmerland ingenomen: waarom Proost Hiske, die aldaar heer was, naar Groningen de vlucht nam.

Door deze overeenkomst van proost Hiske, (1) begon Groningen ook verdeeld te worden door die alles verdervende partijschappen van de Schieringers en Vetkopers. Die van Rengers, Huginge, Clant, Clinge en Brugge neigden naar de Vetkopers als zijnde de Hollanders toegedaan: de andere waren meest alle in ‘t openbaar Schieringers; hun opperhoofd was Koppen Jarges en die hield zich aan ‘t Groninger verbond.

Deze scheuring veroorzaakte een grote bloedstorting; want de Schieringers wilden de gevluchte proost Hiske helpen tegen zijn vijand jonker Keno en de Vetkopers daartegen niet. Hieop stonden de Schieringers, als de sterkste partij zijnde, de 23ste van oktober uit haat op en vielen op het raadhuis aan toen de raad vergaderd was: ze doorstaken aanstonds de burgemeester Jan Rengers en toen ze Albert Barelts en Johan Hekman vele wonden toegebracht hebben wierpen ze hen ter venster uit op de markt. Voorts brachten ze Hendrik Ottesz. Clant mede om ‘t leven als ook Allard Clant daar hij aan tafel zat te eten. Vervolgens lieten ze de raad besluiten dat al diegenen die van de Vetkopers partij was zich zonder enig ophouden uit de stad en de Ommelanden zouden vertrekken.

In het jaar 1414 hebben de Friezen van Westergo de stad Stavoren overrompeld waardoor Friesland geheel van het Hollandse jok werd vrijgemaakt. Ook waren de Schieringers, onder Koppen Jarges, in Groningerland op hun hoede want de ballingen die hun toevlucht bij Jonker Keno genomen hadden lieten derhalve alle aankomsten aan de Eems met krijgsvolk bezetten: ook liet Jarges het goud en zilver uit de kerken in Fivelingo nemen waarvan te Kampen geld werd geslagen dat naderhand Koppens guldens genaamd werd. Daarop nam het land bederven een begin en staken twee sluizen te Reiderland in brand en op verscheidene plaatsen de dijken door. Jonker Keno deed hetzelfde aan de Groninger kant en stak mede door op verscheidene plaatsen de dijken en alzo moet het gewone volk de dolle razernijen der groten ontgelden.

In het jaar 1415 hebben de ballingen of Vetkopers hun macht, benevens hun vrienden en die ‘t met hun hielden, te Eelde in Drenthe bijeen verzameld waarmee ze op de 13de van september ‘S avonds de dijk langs stilletjes voor Groningen trokken en voorts klommen ze over de stads muur en hieuwen de sloten van de A Poort af namen dus de stad, na veel bloed vergieten, in en hierop staken ze aanstonds drie huizen in brand ten teken voor Jonker Keno; die met een vloot schepen voor Delfzijl lag, ten eersten met zijn krijgsvolk naar de stad afkwam en herstelde de ballingen aanstonds in hun vorige bedieningen en goederen. Daarna trok Jonker Keno met zijn volk door de Ommelanden en liet verscheidene van de vijanden herenhuizen omverwerpen.

In het jaar 1416 hebben de Groningers met die van Hunsingo en Fivelingo hun oude verbonden wederom vernieuwd nadat jonker Keno vertrokken was waarin alle vijandschappen en misdaden vergeven werden.

Ook heeft proost Hiske, met hulp van zijn vrienden, de stad Emden wederom overweldigd en onder zijn gebied gebracht.

In het jaar 1417 zijn de Vetkopers door de Schieringers uit de Wester Lauwers gejaagd. Maar jonker Keno die zulks bericht werd, trok hen op de 10de van juni bij Noordhorn tegen alwaar zeer hevig gevochten werd en de Schieringers 500 doden en 400 gevangenen lieten zitten. Kort hierna is jonker Keno ziek geworden en op ‘t huis te Oldenburg overleden.

In het jaar 1418 heeft Fokko te Lier Dokkum ingenomen, geplunderd en in brand gestoken; de bolwerken in de gracht geworpen en alle huizen en stinsen der Schieringers geslecht als mede ook het huis van A. Kamstra, bezuiden Dokkum: het blokhuis bij Ezumazijl werd stormenderhand ingenomen waarin vier mannen door de eerste aanval werden gedood en de rest der bezetting, waren zeerovers, door beulshanden de kop afgeslagen. Doch in het volgende jaar kwamen de Schieringers, onder ‘t geleide van Sikke Sjaardema, en werden daar weer meester van.

Des Okke van Broek die de zijde der Vetkopers versterkte kwam met een hoop volk uit Emden land die hij tussen Stavoren en Hindelopen aan land zette en met Sjaardema in een hevig gevecht raakte waarin 300 Schieringers verslagen en 200 gevangen werden; de overgeblevene vluchten naar Sloten dat ze in alle spoed met een wal versterkten of omtrokken en werden van hun vijanden belegerd: doch door hulp de graaf van Holland weer ontzet.

In het jaar 1419 hebben de Groningers de bisschop van Utrecht, Frederik van Blankenheim, voor hun beschermheer aangenomen en werd hij in ‘t begin van juni gehuldigd en het handvest op de 11de dito getekend.

(1). Deze proost Hiske had een dochter, genaamd Reinske, die met Hayo te Westerwolde trouwde en naderhand uit haar eigen goederen de Grote Kerk met vier torens te Midwolde in het Oldambt heeft laten bouwen en is die voor enige voor 1834 jaren versleten.

In den jaare 1420 liet Sjaardema, door des Graaven volk, Makkum met een bolwerk omringen. Maar zy, door een listigen brief van Tjeerd Ailua, Vetkooper te Witmarsum, wierden daar uitgelokt: en is doe die wal weder geslegt. Ook trof men een veldslag by Hindeloopen, daar wel 200 mannen wierden verslagen en verdronken, en noch zo veel gevangen.

Den 30ste van April, in dat zelve jaar, is Bolswert door de Schieringers ingenomen, wordende aldaar een Jan Tjalling, Hoveling, met noch eenige Vetkoopers door de kling gejaagt, om dat zy voorheene eenen van Koppen Jarges volk hadden doodgeslagen.

Daar na hebben de Vetkoopers, onder het commando van Fokko te Lier, op den 12de van May, de Schieringers by Catse geslagen; die daar 300 dooden en 200 gevangenen verlooren.

Den 26ste van September wonnen de Vetkoopers Staveren, alwaar Koppen Jarges, zeer dapper vegtende, het leeven verloor. Omtrent dezen tyd ontstond te Staveren een groote brand, waar door in ‘t kort 500 huizen verteerden.

In den jaare 1421 wierd Leeuwarden door de Vetkoopers vermeestert, en de Hollanders uit de Lemmer verdreven; daar hun sterk Blokhuis wierd omverre geworpen en geslegt.

In ‘t zelve jaar, den 19de van November, is in Friesland, Holland en elders, een schrikkelyke watervloed geweest, waar door de dyken wierden gebroken, veele duizenden van menschen en beesten opgeslokt, en tusschen Dordrecht en Geertruidenberg 72 dorpen zyn vergaan.

In den jaare 1422, in February, wierd եr weder een verdrag van vrede gemaakt tusschen de Schieringers en Vetkoopers. Waar op Dokkumerwal, en het slot op Esumerzyl geslegt wierden. Echter bleef by zommigen noch de twistgierigheid, waar door de zorg voor de dyken verwaarloost wordende, het water zoodanig inspoelde, dat het land drie jaaren lang tot aan Drenth en Stellingwerf met het zelve bezet bleef leggen.

In dit zelve jaar hebben de Groningers de stad Slooten belegert; doch vrugteloos: want op St. Benedictus dag hebben de Hollanders de stad ontzet en de belegeraars geslagen.

In den jaare 1424 was geheel Westergo in onrust, door de partyschappen van de geslachten Bonnema en Gerkema. De stins van Gerkema wierd overweldigt, en zelve met den vader daar in verbrand. Doch twee jaaren daar na wierd Fokko Bonnema ook verslagen.

In den jaare 1426, in September, geschiede het bloedige gevegt van Fokko Ukens, Hoveling te Leer, tegen Nikolaas, Graaf van Oldenburg, en den Aartsbisschop van Breemen, by Deteren: alwaar Fokko, overwinnaar wezende, van de vyanden 5000 mannen doodsloeg, en 300 gevangenen bequam, waar onder veele heeren van grooten rang.

In den jaare 1427, den 28ste van October, was եr wederom een zwaare stryd van Fokko Ukens, tegen Jonker Okko van Broekmerland, tusschen Veenhuizen en Opgant; daar geschiede een groote bloedstortinge; want Fokko wel de overhand hebbende, verloor nochtans 4000 mannen; doch Okko verloor van zyne kant noch meer, en viel zelve in des vyands handen; alwaar hy, na zes jaaren in de gevangenisse gezeten te hebben, is komen te sterven.

In dit zelve jaar deed de Geldersche Hertog, met een groote krygsmacht, een inval in ‘t landschap Drenth, steekende verscheide dorpen en buurtschappen in brand; vernielde het koren; roovende en plunderende alle de beste goederen, en dezelve met hem naar Gelderland sleepende.

In den jaare 1428 sloeg Fokko Ukens de slag by Oterdum, tegen de Groningers; alwaar Fokko, wederom overwinnaar zynde, van de vyanden 500 mannen doode, en veele gevangen nam, waar onder een Burgemeester van Groningen.

In het jaar 1420 liet Sjaardema, door het volk van de graaf, Makkum met een bolwerk omringen. Maar ze werden door een listige brief van Tjeerd Ailua, Vetkoper te Witmarsum, daar uitgelokt en is toen die wal weer geslecht. Ook trof men een veldslag bij Hindelopen daar wel 200 mannen werden verslagen en verdronken en noch zoveel gevangen.

De 30ste van april, in datzelfde jaar, is Bolsward door de Schieringers ingenomen en werd aldaar een Jan Tjalling, hoveling, met noch enige Vetkopers door de kling gejaagd omdat ze voorheen een van Koppen Jarges volk hadden doodgeslagen.

Daarna hebben de Vetkopers, onder het commando van Fokko te Lier, op de 12de van mei de Schieringers bij Catse geslagen die daar 300 doden en 200 gevangenen verloren.

De 26ste van september wonnen de Vetkopers Stavoren alwaar Koppen Jarges zeer dapper vocht het leven verloor. Omtrent deze tijd ontstond te Stavoren een grote brand waardoor in ‘t kort 500 huizen verteerden.

In het jaar 1421 werd Leeuwarden door de Vetkopers overmeesterd en de Hollanders uit Lemmer verdreven; daar hun sterke blokhuis werd omver geworpen en geslecht.

In hetzelfde jaar, de 19de van november, is in Friesland, Holland en elders een verschrikkelijke watervloed geweest waardoor de dijken werden gebroken, vele duizenden van mensen en beesten opgeslokt en tussen Dordrecht en Geertruidenberg 72 dorpen zijn vergaan.

In het jaar 1422, in februari, werd er weer een verdrag van vrede gemaakt tussen de Schieringers en Vetkopers. Waarop Dokkumerwal en het slot op Ezumazijl geslecht werden. Echter bleef bij sommigen noch de twistgierigheid waardoor de zorg voor de dijken verwaarloosd werden en het water zodanig inspoelde dat het land drie jaren lang tot aan Drenthe en Stellingwerf ermee bezet bleef liggen.

In hetzelfde jaar hebben de Groningers de stad Sloten belegerd; doch vruchteloos: want op St. Benedictus dag hebben de Hollanders de stad ontzet en de belegeraars geslagen.

In het jaar 1424 was geheel Westergo in onrust door de partijschappen van de geslachten Bonnema en Gerkema. De stins van Gerkema werd overweldigd en die met de vader daarin verbrand. Doch twee jaren daarna werd Fokko Bonnema ook verslagen.

In het jaar 1426, in september, geschiede het bloedige gevecht van Fokko Ukens, hoveling te Leer, tegen Nikolaas, graaf van Oldenburg, en de aartsbisschop van Bremen, bij Dieteren: alwaar Fokko, die overwinnaar was, van de vijanden 5000 mannen doodsloeg en 300 gevangenen bekwam waaronder vele heren van grote rang.

In het jaar 1427, de 28ste van oktober, was er wederom een zware strijd van Fokko Ukens tegen jonker Okko van Brookmerland, tussen Veenhuizen en Opgant; daar geschiede een grote bloedstorting; want Fokko had wel de overhand maar verloor nochtans 4000 mannen; doch Okko verloor van zijn kant noch meer en viel zelf in de handen van de vijand alwaar hij, na zes jaren in de gevangenis gezeten te hebben, is komen te sterven.

In dit zelve jaar deed de Gelderse hertog, met een grote krijgsmacht een inval in ‘t landschap van Drenthe en stak verscheidene dorpen en buurtschappen in brand; vernielde het koren; roofde en plunderde alle de beste goederen en sleepte die met hem naar Gelderland.

In het jaar 1428 sloeg Fokko Ukens de slag bij Oterdum tegen de Groningers; alwaar Fokko die wederom overwinnaar was van de vijanden 500 mannen doodde en vele gevangen nam waaronder een burgemeester van Groningen.

In den jaare 1429, was Groningen en Hamburg wederom in Oorlog; want werzyds waren schepen ter zee met elkanderen geduurig in actie. In dezen tyd is overleden Proost Hiske van Embden.

In den jaare 1430 zag men noch, by een laage ty, de kapel en ringmuur van ‘t kerkhof van Odulfs Klooster, by Staveren, in de zee.

In den jaare 1431 hebben de Hamburgers, met een vloot schepen, voor Embden leggende, den Drost Imelo Abdema, zynde de zoon van Proost Hiske boven gemeld, onder schyn van vriendschap, op een gastmaal genoodigt; ‘t welke zy tot dien einde op een van de schepen hadden toegericht: maar de Drost aldaar gekomen zynde, en een buitengewoon glaasje wyn gedronken hebbende, staken zy ondertusschen in zee, en voerden hem alzoo over naar Hamburg; alwaar hy in groote elende 24 jaaren lang gevangen heeft gezeten: en de andere schepen zettede zich voor Embden, die de stad met geweld en dreigementen tot de overgave dwongen.

In den jaare 1434 was Groningen met de Hamburgers noch in oorlog; by deze gelegentheid wierd Willem Wicheringe, Olderman of Hoofdman der Gilden, thans Olderman van ‘t Gildrecht genaamt in Groningen, willende het Stapelrecht voor de stad verdedigen, in een oploop van de landslieden te Farmsum doodgeslagen. Hier op wierd door de Heeren van de stad vergoedinge dier doodslag geeischt: doch wierd door Hayo Ripperda, Heer van Farmsum, geweigert, en begeerde den schuldige van het gedaane feyt niet over te leveren. Hier door ontstond eene groote tweespalt onder den Adel; want de Groningers eindelyk de wapenen aangordende, wilden Ripperda tot vergoedinge dwingen: doch hy zulks niet afwagtende, bood zich aan tot verdrag; ‘t welk op den 27ste van July deszelfden jaars wierd getroffen.

In den jaare 1435 overleed de dappere Fokko Ukkens, Hoveling te Leer, op het Huis te Dykhuizen, by Appingadam, wordende in het klooster aldaar begraven.

In den jaare 1437 hebben de Hamburgers en Embders der Hovelingen huizen in Oostfriesland om verre geworpen en geraseert, als te Oosterhuizen, Hinta, Grimmersum, Groothuizen enz., omdat ze tot geen toevlugt voor de vyanden zouden wezen.

Ook was in dezen tyd een watervloed over deze landen, waar door groote schade aan menschen en beesten geschiede; als mede eene pestilentie, daar veele duizende menschen door stierven.

In den jaare 1438, in Augusty, zonden de Groningers by nacht een schip met volk naar Termunten, en verrasten aldaar het kasteel. Zy joegen alle de Hamburgers daar uit, en stelden եr wederom tot Commandant Lodewyk Hoornken. Daar na namen zy het huis van Eppo Gockinga, te Broeke, in, als mede de sterke toren te Bellingewolde, die zy ter ner wierpen.

In den jaare 1443 is het Stadshuis te Groningen gebouwt.

Ter dezer tyd was Friesland wederom in groote onlusten; want die van Ripperda en Heemstra bedreven groote geweldenaaryen van moorden en branden tegen elkander.

In den jaare 1444 is overleden de heer Eppo Gockinga, waar door het geheele Oldambt, volgens accoord en der Oldambsteren toestemminge, onder des stads jurisdictie is geraakt; wordende voorts door de Magistraat van Groningen een Drost gestalt, om de zaaken uit hunnen naam aldaar waar te neemen.

In den jaare 1446 hebben die van Sjaardema, als hun huis, aan ‘t oosten van Franeker, bouwvallig begon te worden, een nieuw huis of Slot aan ‘t westereind van de stad gebouwd, op een plaats genaamt Kaale Hei, alwaar ‘t noch ten huidigen dage staat.

In dit zelve jaar, na dat het vuur der Schieringers en Vetkoopers wer ontstooken was, hebben de Vetkoopers de kerk en toren te Workum tegen de Schieringers versterkt. Doch deze laatsten hebben hunne vyanden aanstonts belegert; en de Overste Ketelhoet, die afgekomen was om de belegerden te ontzetten, geslagen; alwaar Ketelhoet zelve, en veele gemeenen zyn gedood en gevangen genomen.

In den jaare 1448, even na St. Jan, is in Appingadam tusschen de steden Hamburg en Groningen de vrede geslooten, waar in alles wierd bygelegt, en de vrye handel open gemaakt.

In den jaare 1453 is de Utrechtsche Bisschop, Roelof van Diepholt, door de Groningers voor hunnen Beschermheer aangenomen en gehuldigt.

Ook heeft Jonker Ulrich in dezen tyd, na dat hy van de Prelaaten, Hovelingen, enz., tot een Heere van Oostfriesland was aangenomen, de stad Embden met deszelfs burgt, als ook de burgt te Leeroort, van de Hamburgers gekogt voor 10000 mark.

In het jaar 1429 was Groningen en Hamburg wederom in oorlog; want wederzijds waren schepen ter zee met elkaar gedurig in actie. In deze tijd is overleden proost Hiske van Emden.

In het jaar 1430 zag men noch bij een laag getijde de kapel en ringmuur van ‘t kerkhof van Odulfs Klooster bij Stavoren in de zee.

In het jaar 1431 hebben de Hamburgers met een vloot schepen die voor Emden lagen de drost Imelo Abdema, dat was de zoon van proost Hiske boven gemeld, onder schijn van vriendschap op een gastmaal genodigd wat ze tot dat doel op een van de schepen hadden klaar gemaakt: maar toen de drost aldaar gekomen was en een buitengewoon glaasje wijn gedronken had staken ze ondertussen in zee en voerden hem alzo over naar Hamburg alwaar hij in grote ellende 24 jaren lang gevangen heeft gezeten: en de andere schepen zetten zich voor Emden die de stad met geweld en dreigementen tot de overgave dwongen.

In het jaar 1434 was Groningen met de Hamburgers noch in oorlog; bij deze gelegenheid werd Willem Wicheringe, olderman of hoofdman der gilden, thans olderman van ‘t gildrecht genaamd in Groningen, en wilde het stapelrecht (1) voor de stad verdedigen en is in een oploop van de landslieden te Farmsum doodgeslagen. Hierop werd door de heren van de stad vergoeding van die doodslag geist: doch werd door Hayo Ripperda, heer van Farmsum, geweigerd en begeerde de schuldige van het gedane feit niet over te leveren. Hierdoor ontstond een grote tweespalt onder de adel; want toen de Groningers eindelijk de wapens aangordde en Ripperda tot vergoeding dwingen: doch hij wachtte zulks niet af en bood wilden zich aan tot verdrag wat op de 27ste van juli van hetzelfde jaar werd getroffen.

In het jaar 1435 overleed de dappere Fokko Ukkens, hoveling te Leer, op het huis te Dijkhuizen bij Appingedam en werd in het klooster aldaar begraven.

In het jaar 1437 hebben de Hamburgers en die van Emden de hovelingen huizen in Oost-Friesland omver geworpen en geslecht als te Oosterhuizen, Hinta, Grimersum, Groothuizen enz., omdat ze tot geen toevlucht voor de vijanden zouden wezen.

Ook was in deze tijd een watervloed over deze landen waardoor grote schade aan mensen en beesten geschiede; als mede een pest waardoor vele duizenden mensen stierven.

In het jaar 1438, in augustus, zonden de Groningers bij nacht een schip met volk naar Termunten en verrasten aldaar het kasteel. Ze joegen alle Hamburgers daaruit en stelden er wederom tot commandant Lodewyk Hoornken. Daarna namen ze het huis van Eppo Gockinga, (2) te Broeke in als mede de sterke toren te Bellingwolde die ze te neer wierpen.

In het jaar 1443 is het stadshuis te Groningen gebouwd.

Ter deze tijd was Friesland wederom in grote onlusten want die van Ripperda en Heemstra bedreven grote geweldenarijen van moorden en branden tegen elkaar.

In het jaar 1444 is overleden de heer Eppo Gockinga waardoor het gehele Oldambt, volgens akkoord en de toestemming van die van Oldambt, onder des stads jurisdictie is geraakt en werd voorts door de magistraat van Groningen een drost gesteld om de zaken uit hun naam aldaar waar te nemen.

In het jaar 1446 hebben die van Sjaardema, toen hun huis aan ‘t oosten van Franeker bouwvallig begon te worden, een nieuw huis of slot aan ‘t westereind van de stad gebouwd op een plaats genaamd Kale Hei, alwaar ‘t noch ten huidige dag staat.

In hetzelfde jaar nadat het vuur der Schieringers en Vetkopers weer ontstoken was hebben de Vetkopers de kerk en toren te Workum tegen de Schieringers versterkt. Doch deze laatsten hebben hun vijanden aanstonds belegerd en de overste Ketelhoet, die afgekomen was om de belegerden te ontzetten, geslagen; alwaar Ketelhoet zelf en vele gewone zijn gedood en gevangen genomen.

In het jaar 1448, even na St. Jan, is in Appingedam tussen de steden Hamburg en Groningen de vrede gesloten waarin alles werd bijgelegd en de vrije handel open gemaakt.

In het jaar 1453 is de Utrechtse bisschop, Roelof van Diepholt, door de Groningers voor hun beschermheer aangenomen en gehuldigd.

Ook heeft jonker Ulrich in deze tijd nadat hij van de prelaten, hovelingen, enz., tot een heer van Oost-Friesland was aangenomen de stad Emden met diens burcht als ook de burcht te Leeroort van de Hamburgers gekocht voor 10000 mark.

(1) In ‘t jaar 1430 vinden wij het eerst hiervan betrekkelijk Groningen vermelding. Het woord Stapel dat eigenlijk een staf, stok of stut betekende is ook een hoop van dingen, die op een afzonderlijk steunsel opgehoopt of gestapeld zijn. Vervolgens heeft stapel overdrachtelijk de betekenis van een hoop koopwaren die op een bijzondere marktplaats opgestapeld waren en eindelijk van de markt of verkoopplaats zelf. Aldaar moesten zekere van buiten inkomende goederen ter verkoop aangeboden voor een tijd opgestapeld en bij gebrek aan kopers vertold worden. Dordrecht, Middelburg en andere steden waren in het bezit van het Stapelrecht der wijnen enz. Zeer verschillend was dit recht op verschillende plaatsen, en bepaalde zich tot allerhande koopwaren

(2) Terecht wordt van hem gezegd dat zijn leven een strijd en worsteling op deze wereld geweest is.

Omtrent dit jaar heeft Philip de Goede, Hertog van Bourgondien, en Graaf van Holland, eerst door veele laagen, en daar na door dreigementen, Friesland getracht te overmeesteren. Doch de Friesen hier tegen, maakten gezamenlyk eene onderlinge verbindtenisse, om hem met een gemeene macht tegen te gaan.

In den jaare 1454 was te Groningen onder de burgerye een groote onlust, ter oorzaake van eene zekere resolutie, by den Raad genomen, dat geen inwoonder van de stad de waaren, welke van de landlieden ter markt wierden gebragt, zoude mogen koopen; maar dat deze door opkoopers, van den Raad daar toe gestelt, alleen zouden mogen worden opgekogt, en dus verder aan de ingezetenen uitgesleten worden. Maar een Warner Smith, Raadsheer der stad, stelde zich hier tegen, willende zelfs zyn gryzen kop daar by opzetten, om de burgers van die last te bevryden. Hy ging derhalven van het raadhuis, en maakte zulks aan de Bouwmeesters en Gildens bekent. De Raad dit vernomen hebbende, is aanstonds met 24 mannen vergadert; welke beslooten, dezen Raadsheer Warner Smith om ‘t leeven te laaten brengen. Weinig dagen hier na vergaderde de Raad weder, en deed den Raadsheer Smith door een stads Dienaar ontbieden: doch hy merkte het quaad; geevende daarom hier van aanstonds kennisse aan de Bouwmeesters en Gildens, en hun gebiedende, naauwe wacht te houden voor het Raadhuis. Hier op ging Smith met eene groote vrymoedigheid naar boven: maar den beul aan de deur vindende, trad hy in de Raadkamer, zeggende: ‘Wat, wilt gy uw gebod met bloed schryven; door de handen van een beul? ‘Onderwyl zagen eenige heeren uit de vensteren, en vernamen dat de geheele markt vol gewapende en oproerige menschen stond; derhalven wierden zy met de uiterste verbaastheid aangedaan, en veranderden gansch van resolutie: want de Raadsheer Smith wierd daar op niet alleen vry verklaart, maar zelfs de genomene resolutie ook wederom ingetrokken: waarom het gepeupel wer vertrok.

In den jaare 1455 is het Verbond tussen de stad Groningen en de Ommelanden voor den tyd van 10 jaaren vernieuwt. Waar op St. Martens toren is gefondeert, en na vyf jaaren voltrokken.

In den jaare 1456 verscheen over Friesland eene ysselyke staartstar; waar op, eenige jaaren na malkanderen, een groote duurte omtrent de leevensmiddelen is gevolgt. Omtrent dezen tyd zoude, door de dapperheid der Friesen, die doorgaans den H. Kryg volgde, om de inlandsche oneenigheden te myden, wel 30000 Turken ter neder gemaakt zyn, in de groote overwinningen die de Hongaren bevogten.

In dezen tyd deed Tanne Kankena een inval in Oostringen, neemende Jeveren in; en voerde daar na 300 menschen gevankelyk, als mede 3000 stuks vee, naar Hargelingeland.

Omtrent den jaare 1457 is Sneek byna geheel afgebrand, blyvende de dyk en ‘t nieuw zand maar alleen over. Doch veel tyd daar na is het weder opgebouwd.

Niet lang daar na wierd Slooten mede byna geheel door ‘t vuur verteert; zynde in den brand gestooken uit twistende eergierigheid van eenige Edelen.

In den jaare 1459 hebben de Groningers hunne stad met nieuwe wallen, gragten en poorten versterkt. Ook hebben zy David van Bourgondien, Bisschop van Utrecht, voor hunnen Beschermheer aangenomen en gehuldigt.

In den jaare 1461 is Harlingen mede door den brand geheel vernielt.

In den jaare 1462, in October, sloegen de Vetkoopers tegen de Schieringers by Aalsum; waar in de laatste verscheidene Grooten, en omtrent 250 gemeenen verlooren.

In den jaare 1465 is de Zyl of Sluis van Offingawier door storm en onweder weggescheurt; welke opening weder gestopt wierd door een stuk land, leggende buitendyks, en afgescheurt zynde, daar weder in dreef, terwyl het door enige varkens en schaapen beweid wierd.

In den jaare 1470 heeft Karel de Stoute de Friesen wederom getracht onder ‘t Huis van Bourgondien te brengen, op gelyke wyze als zyn vader Philip, daar wy boven van gemeld hebben. Doch de Friesen vonden zich geraden nochmaals hunne vryheid te verdedigen. Omtrent dezen tyd, wierden tusschen Heemelum en Koudum, drie mannen en twee vrouwen doodgeslagen, zonder dat elders van eenige verdere schade gehoort wierd. En op Ameland quam een walvis, 83 voeten lang, aandryven.

Omtrent dit jaar heeft Philip de Goede, hertog van Bourgondi en graaf van Holland, eerst door vele lagen en daarna door dreigementen Friesland getracht te overmeesteren. Doch de Friezen hiertegen maakten gezamenlijk een onderlinge verbond om hem met een algemene macht tegen te gaan.

In het jaar 1454 was te Groningen onder de burgerij een grote onlust ter oorzaak van een zekere resolutie bij de raad genomen dat die geen inwoner van de stad de waren wat van de landlieden ter markt werden gebracht zouden mogen kopen; maar dat deze door opkopers, van de raad daartoe gesteld, alleen zouden mogen worden opgekocht en dus verder aan de ingezetenen uitgesleten worden. Maar een Warner Smith, raadsheer der stad, stelde zich hiertegen en wilde zelf zijn grijze kop daarbij opzetten om de burgers van die last te bevrijden. Hij ging derhalve van het raadhuis en maakte zulks aan de bouwmeesters en gilden bekend. De raad die dit vernam is aanstonds met 24 mannen vergaderd die besloten deze raadsheer Warner Smith om ‘t leven te laten brengen. Weinig dagen hierna vergaderde de raad weer en liet de raadsheer Smith door een stads dienaar ontbieden: doch hij merkte het kwaad en gaf daarom hiervan aanstonds kennis aan de bouwmeesters en gilden en gebood hen nauwe wacht te houden voor het raadhuis. Hierop ging Smith met een grote vrijmoedigheid naar boven: maar vond de beul aan de deur en trad in de raadkamer en zei ‘Wat, wilt ge uw gebod met bloed schrijven door de handen van een beul?’

Ondertussen zagen enige heren uit de vensters en vernamen dat de gehele markt vol gewapende en oproerige mensen stond; derhalve werden ze met de uiterste verbaasdheid aangedaan en veranderden gans van resolutie: want de raadsheer Smith werd daarop niet alleen vrijverklaard, maar zelfs de genomen resolutie ook wederom ingetrokken waarom het gepeupel weer vertrok.

In het jaar 1455 is het verbond tussen de stad Groningen en de Ommelanden voor de tijd van 10 jaren vernieuwd. Waarop St. Maartens toren is gefundeerd en na vijf jaren voltrokken.

In het jaar 1456 verscheen over Friesland een ijselijke staartster; waarop, enige jaren na elkaar, een grote duurte omtrent de levensmiddelen is gevolgd. Omtrent deze tijd zou, door de dapperheid der Friezen die doorgaans de Heilige Krijg volgde om de inlandse onenigheden te mijden, wel 30000 Turken ter neder gemaakt zijn in de grote overwinningen die de Hongaren bevochten.

In deze tijd deed Tanne Kankena een inval in Oostringen en nam Jeveren in en voerde daarna 300 mensen gevankelijk als mede 3000 stuks vee naar Hargelingeland.

Omtrent het jaar 1457 is Sneek bijna geheel afgebrand en bleef de dijk en ‘t nieuw zand maar alleen over. Doch veel tijd daarna is het weer opgebouwd.

Niet lang daar na werd Sloten mede bijna geheel door ‘t vuur verteerd en was in de brand gestoken uit twistende eergierigheid van enige edelen.

In het jaar 1459 hebben de Groningers hun stad met nieuwe wallen, grachten en poorten versterkt. Ook hebben ze David van Bourgondi, bisschop van Utrecht, voor hun beschermheer aangenomen en gehuldigd.

In het jaar 1461 is Harlingen mede door de brand geheel vernield.

In het jaar 1462, in oktober, sloegen de Vetkopers tegen de Schieringers bij Aalsum; waarin de laatste verscheidene groten en omtrent 250 gewone mensen verloren.

In het jaar 1465 is de zijl of sluis van Offingawier door storm en onweer weggescheurd; welke opening weer gestopt werd door een stuk land dat lag buitendijks en afgescheurd werd en er daar weer in dreef terwijl het door enige varkens en schapen beweid werd.

In het jaar 1470 heeft Karel de Stoute de Friezen wederom getracht onder ‘t huis van Bourgondi te brengen, op gelijke wijze als zijn vader Philip daar we boven van gemeld hebben. Doch de Friezen vonden zich geraden nogmaals hun vrijheid te verdedigen. Omtrent deze tijd werden tussen Hemelum en Koudum drie mannen en twee vrouwen doodgeslagen zonder dat elders van enige verdere schade gehoord werd. En op Ameland kwam een walvis, 83 voeten lang, aandrijven.

(1) De keizer Frederik de 3de beroemde zich vanwege zijne ongemene kunde in de vrije kunsten, in de keizerlijke rechten, in het Kerkelijk recht en vooral zijn gevatheid en vaardigheid in de openbare redetwisten.

In den jaare 1471 hebben de Groningers, na dat de Hertog van Beyeren hun den oorlog hadde aangekondigt, hunne stad zeer vast gemaakt; maakende eene aarde wal buiten de gragt, aan de zuidkant, met zes steene torens: ook een steenhuis aan de inloopinge van de Hunse en Aa: als mede de Heere en daar na de Ooster poort; en hebbende de stad tegenwoordig acht poorten, daarze bevoorens եr maar zes had gehad.

Omtrent dezen tyd leefde de vermaarde en hooggeleerde jongeling Andreas Canter, van Groningen, welke 10 jaaren oud zynde, by den Keizer Frederik de derde ten Hove ontboden wierd, om zyne groote geleertheid.

In den jaare 1472 wierd door Jonker Onno van Ewsum een zeer zwaare toren te Middelstum gebouwd, dat geheel strydig tegen de gemaakte verbonden was. De Groningers namen het daarom ook zeer qualyk; zendende eenige Gecommitteerden derwaarts, om het werk te bezigtigen. Hy quam ondertusschen zelve te Groningen, en betuigde niets quaads tegen de stad in den zin te hebben; maar dat hy alleen een schuilplaats tegen zyne vyanden zogt. Echter wierd hem door den Raad geordonneert, dat de zwaarte der muuren van 6 tot 3 voeten moesten vermindert worden, volgens hun gemaakt verbond. Doch Jonker Onno voer evenwel met het werk voort: en om andere zwaarigheden, dachten de Heeren van den Raad niet meer aan hem.

In den jaare 1474 deed een watervloed, over Friesland gaande, veel schade aan menschen en beesten.

In den jaare 1477, den 17de van September, was եr de Cosmus en Damianus vloed: waar door in Friesland en elders zwaare schade geschiede. By ‘t klooster te Lidlum wierd een zeekalf gevangen; en in de gragt van Bolswert wierden mede twee zeldzame visschen gevangen, schynende de eene vleugelen te hebben, en de andere een zeehond te zyn.

In den jaare 1478 hebben de Groningers het slot te Wedde, van Hayo, te Westerwolde, ingenomen en geslegt; maakende aanstonds op een andere plaats een nieuw slot, en noemde het zelve Pekel a Burg, of Pekelburg; alwaar de Groningers een Kastelein op stelden, welke over Westerwold en het deel van den Oldambt, aan de eene zyde van den Dollaart, zoude richten.

In den jaare 1480 is binnen Bolswert een kind met twee hoofden gebooren. En te Leeuwarden zyn in dezen tyd de eerste Gildens in gestelt.

In den jaare 1481 quamen de Keizerlyke Gezanten Steenbergen en Loo te Groningen, en presenteerden hunne brieven aan den Raad en de Gemeente, waar in de Keizer, den Burgemeesteren en Raaden in Groningen, het Potestaatschap van Wester-Lauwers eeuwig en erffelyk gaf, zonder te mogen beroepen worden, enz.; als mede met de ridderlyke orde wierden begiftigt, zo wel de toekomende als tegenwoordige Burgemeesteren en Raadsheeren dezer stad. Ook gaf hy hun het recht, om goude en zilvere munt te slaan. Doch het accoord wierd niet getroffen: waar van de voornaamste oorzaak was, zo men zegt, om dat de Keizer een jaarlyksche tribuit van 10000 rhynsche goudguldens eischte, te betalen uit de inkomsten van Friesland over de Lauwers: ‘t welk alhier te zwaar wierd geacht.

In den jaare 1482 wierd het groote en vermaarde laatste verbond tusschen de stad Groningen en Ommelanden voor den tyd van 40 jaaren gemaakt. Waar na Stad en Lande heeft gefloreert, en in rykdommen toegenomen. Waar op voorts de hooge en zwaare St. Martens tooren is voltrokken.

In den jaare 1486, in October, overleed te Heidelberg de Hooggeleerde en beroemde Rudolf Agricola; hy was te Baflo, in Groningerland gebooren, en zeer geleerd in de hebreeuwsche, grieksche en latynsche taalen; ook was hy een groot musicus, hebbende het groote en deftige orgel in St. Martens kerk te Groningen eerst nieuws gemaakt.

In den jaare 1487 is de stad Leeuwarden door de Schieringers gewapenderhand ingenomen.

Ook hebben de Groningers een rykgeladen Hollands schip, ‘t welk de Oostfriesen genomen hadden, hun op de Wadden wer ontweldigt; wordende de roovers daar van te Groningen opgebragt, en den kop afgeslagen.

Daar na trokken de Groningers ‘t Drenth in, en haalden Jonker Aapke Ewsums Huis te Ron om verre. Als mede hadden zy, onder het bevel van Ulrich, te Dornum, een aanslag op den Dam; doch vrugteloos.

Omtrent dezen tyd is een vrouwe ligchaam, 12 houtvoeten lang, uit de zee opgeworpen, en aan het strand van Ter Schelling komen aandryven.

In den jaare 1490 vermeesterden de Vetkoopers, die nu voor ‘t meerendeel door verloop van hunne zaaken, in Holland gevlugt waren, de stad Workum; komende, onder ‘t geleide van Yge Gaalema, uit Holland over ‘t ys aantreeden.

In dit zelve jaar is de wydberoemde Wesselius Gansefort, te Groningen gebooren, aldaar overleden; zynde door zyne theologische Studien zo beroemd, dat hy ‘t Licht der Waereld genaamt wierd. Hy was ook een groot medicus, hebbende Paus Sixtus de vierde eenige jaaren als Lyfmedicus gedient, en wierd in het geestelyke Maagde-Klooster begraven.

In het jaar 1471 hebben de Groningers, nadat de hertog van Beieren hun de oorlog had aangekondigd, hun stad zeer vast gemaakt en maakten een aarden wal buiten de gracht aan de zuidkant met zes stenen torens: ook een steenhuis aan de inloop van de Hunse en Aa: als mede de Herepoort en daarna de Oosterpoort en heeft de stad tegenwoordig acht poorten, daar ze tevoren er maar zes had gehad.

Omtrent deze tijd leefde de vermaarde en hooggeleerde jongeling Andreas Canter van Groningen die 10 jaar oud was en bij keizer Frederik de derde ten hove ontboden werd om zijn grote geleerdheid. (1)

In het jaar 1472 werd door Jonker Onno van Ewsum een zeer zware toren te Middelstum gebouwd dat geheel strijdig tegen de gemaakte verbonden was. De Groningers namen het daarom ook zeer kwalijk en zonden enige gecommitteerden derwaarts om het werk te bezichtigen. Hij kwam ondertussen zelf te Groningen en betuigde niets kwaads tegen de stad in de zin te hebben; maar dat hij alleen een schuilplaats tegen zijn vijanden zocht. Echter werd hem door de raad geordonneerd dat de zwaarte der muren van 6 tot 3 voeten moesten verminderd worden volgens hun gemaakte verbond. Doch Jonker Onno voer evenwel met het werk voort en om andere zwarigheden dachten de heren van de raad niet meer aan hem.

In het jaar 1474 deed een watervloed die over Friesland ging veel schade aan mensen en beesten.

In het jaar 1477, de 17de van september, was er de Cosmas en Damianus vloed waardoor in Friesland en elders zware schade geschiede. Bij ‘t klooster te Lidlum werd een zeekalf gevangen en in de gracht van Bolsward werden mede twee zeldzame vissen gevangen en scheen de ene vleugels te hebben en de andere een zeehond te zijn.

In het jaar 1478 hebben de Groningers het slot te Wedde, van Hayo te Westerwolde, ingenomen en geslecht en maakten aanstonds op een andere plaats een nieuw slot en noemde het Pekel a Burg of Pekelburg; alwaar de Groningers een kastelein opstelden die over Westerwolde en het deel van het Oldambt aan de ene zijde van den Dollard zou berechten.

In het jaar 1480 is binnen Bolsward een kind met twee hoofden geboren. En te Leeuwarden zijn in deze tijd de eerste gilden ingesteld.

In het jaar 1481 kwamen de keizerlijke gezanten Steenbergen en Loo te Groningen en presenteerden hun brieven aan de raad en de gemeente waarin de keizer, de burgemeesters en raden in Groningen, het potestaat schap van Wester-Lauwers eeuwig en erfelijk gaf zonder te mogen beroepen worden, enz.; als mede met de ridderlijke orde werden begiftigd zowel de toekomende als tegenwoordige burgemeesters en raadsheren van deze stad. Ook gaf hij hun het recht om gouden en zilveren munt te slaan. Doch het akkoord werd niet getroffen: waarvan de voornaamste oorzaak was, zo men zegt, omdat de keizer een jaarlijkse tribuut van 10000 Rijnse goudguldens eiste te betalen uit de inkomsten van Friesland over de Lauwers: wat alhier te zwaar werd geacht.

In het jaar 1482 werd het grote en vermaarde laatste verbond tussen de stad Groningen en Ommelanden voor de tijd van 40 jaren gemaakt. Waarna stad en landen hebben gefloreerd en in rijkdommen toegenomen. Waarop voorts de hoge en zware St. Maartens toren is voltrokken. (1)

In het jaar 1486, in oktober, overleed te Heidelberg de hooggeleerde en beroemde Rudolf Agricola; hij was te Baflo in Groningerland geboren en zeer geleerd in de Hebreeuwse, Griekse en Latijnse talen; ook was hij een groot musicus en heeft het grote en deftige orgel in St. Maartens kerk te Groningen eerst nieuw gemaakt.

In het jaar 1487 (2) is de stad Leeuwarden door de Schieringers gewapenderhand ingenomen.

Ook hebben de Groningers een rijk geladen Hollands schip wat de Oost-Friezen genomen hadden hun op de Wadden weer ontweldigd en werden de rovers daarvan te Groningen opgebracht en de kop afgeslagen.

Daarna trokken de Groningers in Drenthe en haalden Jonker Aapke Ewsums huis te Roden omver. Als mede hadden ze onder het bevel van Ulrich te Dornum een aanslag op den Dam; doch vruchteloos.

Omtrent deze tijd is een vrouwenlichaam van 12 houtvoeten lang uit de zee opgeworpen en aan het strand van Terschelling komen aandrijven.

In het jaar 1490 overmeesterden de Vetkopers die nu voor ‘t merendeel door verloop van hun zaken in Holland gevlucht waren de stad Workum en kwamen onder ‘t geleide van Yge Gaalema uit Holland over ‘t ijs aantreden.

In hetzelfde jaar is de wijdberoemde Wesselius Gansefort te Groningen geboren aldaar overleden. Hij was door zijn theologische studies zo beroemd dat hij ‘t Licht der Wereld genaamd werd. Hij was ook een groot medicus en heeft paus Sixtus de vierde enige jaren als lijfmedicus gediend en werd in het geestelijke Maagden-Klooster begraven,

(1). Een der heerlijkste werken der bouwkunde van de middeleeuwen. Men plaatste op de toren een koperen paard van de grootte van een gewone noordse kidde, wat tot een windhaan diende en het teken was van St. Maarten van Utrecht.

(2) Dit doelt op ‘t zogenaamde Bier-Oproer. De regering van Leeuwarden had op aandrang der burgerij opnieuw een ordonnantie afgekondigd waarbij het gebruik van het geliefde Haarlemmer Bier, Kuit genaamd, verboden en alleen het in de stad gebrouwen bier werd toegelaten. Enige landlieden overtraden dit gebod waardoor tussen hen en de brouwers en ondersteund door de burgers een gevecht ontstond. De landlieden, die de minsten waren namen de vlucht op ‘t Amelandhuis, destijds de stins van de Schieringer Pieter Cammingha, wat met overmeestering en plundering bedreigd werd daar Cammingha de gevluchte landlieden aan hun vervolgers niet wilde overgeven. Het gerucht hiervan bracht de Schieringers in Ooster- en Westergo spoedig tegen het Vetkopers gezinde Leeuwarden op de been die vervolgens deze stad innamen. Meester Pieter Sybrands Auckama, bijgenaamd Pinckert en olderman der stad, sneuvelde in dit gevecht.

Het Leidse laken, Haarlemmer bier (Kuit genaamd) en Schieraal, helpt Friesland in den grond. Vol van bier zijn, te bier gaan, boven zijn bier zijn en dergelijke uitdrukkingen waren in die tijd, zowel in Holland als Friesland, algemeen daar het bier een algemene drank was en de kracht daarvan bij de overmatige drinker een bierroes ten gevolge had.

In den jaare 1491 heeft Berlikum noch de voorrechten en vryheden van stads gerechtigheid gehad. Omtrent dezen tyd ontstonden in Friesland verscheidene branden aan huizen: ook vertoonden zich veele gezichten aan de lucht, als voorboden van droevige tyden.

In dit zelve jaar hebben de Groningers die van Dokkum, Dongeradeel, enz., mede in hun verbond aangenomen, wordende het accoord voorts opgemaakt, en op St. Lamberts Dag van werszyden geteekent. Doch dit verbond heeft naderhand groote onlusten en bloedstortingen veroorzaakt. Want de Groningers zyn daar na met een groote krygsmacht in Friesland gevallen, om de malcontenten, die noch tegen dat verbond waren, tot gehoorzaamheid te brengen; smeeten veele steenenhuizen omverre, en zettede eenen Sikko Bolte voor Dokkum op een rad.

In den jaare 1492 quamen de Leeuwarders mede in het Groninger verbond. Maar die van Sneek, en meer andere Hovelingen daar omtrent, bleven daar noch tegen; waarom zy met de Groningers, omtrent Leeuwarden, in gevegt traden, daar zy zeer ongelukkig vegtende, van hun 100 mannen gedood, en 250 gevangen wierden. Doe stelden de Groningers een Gouverneur te Leeuwarden en Dokkum, die deze twee steden, en genoemde landen, uit hunnen naam, aldaar regeeren en bestellen zoude.

In den jaare 1493 quam de Heer Otto van Langen, als Ambassadeur van den Keizer Frederik de derde, in Friesland, om de partyschappen en oorlogen, tusschen de Groningers en die van Sneek, met hunne aanhangers, by te leggen.

Ook zyn de Friesen in dezen tyd in Munsterland gevallen, beroofden en staken verscheidene dorpen in brand, en sloegen veele menschen dood. Insgelyks deeden de Munsterschen wederom aan de andere kant, spaarende noch kerk, noch dorp in Friesland.

In den jaare 1494 hebben de Groningers hunne Gezanten aan den Keizer Maximiliaan gezonden, die het gemaakte verbond met die van Oostergo confirmeerde, mits aan hem betaalende 10000, en aan den Hertog van Saxen 1000 rhynse guldens. Hier na zond de Keizer drie van zyne Hofraaden in Friesland, te Leeuwarden, Dokkum, enz.; alwaar zy de Groningers lieten huldigen, plicht en eed doen, uit naame des H. Roomschen Ryks.

In dit zelve jaar heeft Keizer Maximiliaan de oude voorrechten en vryheden der Friesen op nieuws weder door brieven bevestigt; beveelende hun, als voorheen, wederom uit hunne eigene Edelen eenen Landsheer te verkiezen, op dat de verwoede handelingen en heillooze scheuringen eens ten einde mogten komen: dreigende hen, by nalaatigheid van dien, onder een vreemd Heer te willen zetten, met een eeuwig verlies van hunne vryheid; alzo hy zulks verstond, tot merkelyke ruste van het Duitsche Ryk, te behooren.

Hier op wierd Julius Deekema, van Baard, by gemeenen raade, tot Landsheer of Potestaat verkooren, om dat hy een man was, vreedzaam van gemoed, en een haater van tweespalt.

In dit zelve jaar, ‘s nachts omtrent twee uuren, hoorde men digt by Bolswert, een schrikkelyk geraas en getier, als van strydende heirlegers; zo dat de wacht, de ronde doende, in ‘t eerst meinde, dat եr in der daad een gevegt omtrent de stad was.

In den jaare 1495 hebben de Schieringers, gesterkt met de vreemde krygslieden van Hertog Albrecht, uit Holland gehaalt, en wel 2000 uitmakende, Workum en Hottingahuis ingenomen: brandschattende Hindeloopen, Molkwerren, Staveren en geheel Wymertserdeel. Koudum stakenze in den brand. Doe schattenze de Gaasterlanders. Deze riepen de Woudlieden om hulp: en zich daar tegen kantende, belegerdenze te gelyk Slooten.

In den jaare 1496, in January, hebben de Schieringers, die zich met veele Geldersche krygslieden, onder den Oversten Fox, binnen Sneek versterkt hadden, een tocht ondernomen, om de Woudlieden en Gaasterlanders van ‘t beleg voor Slooten te doen opbreeken: de Woudlieden, yverende tegen de onderdrukkingen en brandschattingen der Schieringers, die nu dagelyks veele Gelderschen in het Land hadden gehaalt, stelden zich op Sneekermeer tot tegenweer; doch het ys, door hunne zwaarte, aan stukken barstende, verdronken եr veelen; die staande bleeven, verweerden zich tot den laatsten man; zo dat եr over de 4500 Woudlieden omquamen, en de Overste Fox wierd zelve mede gequetst.

De stad Harlingen door de Groningers, die naast eenige dagen in ‘t Land gekomen waren, in bezettinge genomen zynde, wierden door die van Franeker overrompelt; doch, door dien zy ‘t blokhuis der Groningers niet meester konden worden, moesten zy gemelde stad weder verlaaten, na alvoorens dezelve uitgeplondert te hebben, en een Busse of stuk Geschut, dat եr ter verdediging der stad gevonden wierd, mede naar Franeker te neemen. Daar na vermeesterdenze echter het blokhuis, en de Groningers geraakten het Land uit.

In den jaare 1497, wierden Redmer Vealma, Ridder, en Barent Conders, Burgermeester, met 7 a 8000 mannen, door de Groningers naar de Lemmer gezonden; welke by Takezyl een sterk Kasteel bouwden. Daar na kogten de Sneekers Jonker Fox met zyn krygsvolk uit Sneek, en geheel Westfriesland, voor 8000 rhynse guldens.

In het jaar 1491 heeft Berlikum noch de voorrechten en vrijheden van stads gerechtigheid gehad. Omtrent deze tijd ontstonden in Friesland verscheidene branden aan huizen: ook vertoonden zich vele gezichten aan de lucht als voorboden van droevige tijden.

In ditzelfde jaar hebben de Groningers die van Dokkum, Dongeradeel, enz., mede in hun verbond aangenomen en werd het akkoord voorts opgemaakt en op St. Lamberts dag van weerszijden getekend. Doch dit verbond heeft naderhand grote onlusten en bloedstortingen veroorzaakt. Want de Groningers zijn daarna met een grote krijgsmacht in Friesland gevallen om de ontevredenen die noch tegen dat verbond waren tot gehoorzaamheid te brengen; smeten vele stenenhuizen omver en zetten ene Sikko Bolte voor Dokkum op een rad.

In het jaar 1492 kwamen de Leeuwarders mede in het Groninger verbond. Maar die van Sneek en meer andere hovelingen daar omtrent bleven daar noch tegen; waarom ze met de Groningers omtrent Leeuwarden in gevecht traden daar ze zeer ongelukkig vochten en zijn van hen 100 mannen gedood en 250 gevangen. Toen stelden de Groningers een gouverneur te Leeuwarden en Dokkum die deze twee steden en genoemde landen uit hun naam aldaar regeren en bestellen zouden.

In het jaar 1493 kwam de heer Otto van Langen, als ambassadeur van de keizer Frederik de derde, in Friesland om de partijschappen en oorlogen tussen de Groningers en die van Sneek met hun aanhangers bij te leggen.

Ook zijn de Friezen in dezen tijd in Munsterland gevallen, beroofden en staken verscheidene dorpen in brand en sloegen vele mensen dood. Insgelijks deden die van Munster wederom aan de andere kant en spaarden noch kerk, noch dorp in Friesland.

In het jaar 1494 hebben de Groningers hun gezanten aan de keizer Maximiliaan gezonden die het gemaakte verbond met die van Oostergo bevestigde, mits aan hem te betalen 10000 en aan de hertog van Saxen 1000 Rijnse guldens. Hierna zond de keizer drie van zijn hofraad in Friesland, te Leeuwarden, Dokkum, enz.; alwaar ze de Groningers lieten huldigen, plicht en eed doen uit naam van het Heilige Roomse rijk.

In ditzelfde jaar heeft keizer Maximiliaan de oude voorrechten en vrijheden der Friezen opnieuw weer door brieven bevestigd en beval hun, als voorheen, wederom uit hun eigen edelen een landsheer te verkiezen opdat de verwoede handelingen en heilloze scheuringen eens ten einde mochten komen en dreigde hen, bij nalatigheid van dien, onder een vreemde heer te willen zetten met een eeuwig verlies van hun vrijheid; alzo hij zulks verstond dat het tot opmerkelijke rust van het Duitse Rijk te behoren.

Hierop werd Julius Deekema, van Baard, bij algemene raad tot landsheer of potestaat gekozen omdat hij een man vreedzaam van gemoed was en een hater van tweespalt.

In ditzelfde jaar, ‘s nachts omtrent twee uur hoorde men dicht bij Bolsward een verschrikkelijk geraas en getier als van strijdende heirlegers zodat de wacht die de ronde deed in ‘t eerst meende dat er inderdaad een gevecht omtrent de stad was.

In het jaar 1495 hebben de Schieringers, gesterkt met de vreemde krijgslieden van hertog Albrecht uit Holland gehaald en maakten wel 2000 uit, Workum en Hottingahuis ingenomen: brandschatten Hindeloopen, Molkwerum, Stavoren en geheel Wymbritseradeel. Koudum staken ze in de brand. Toen schatten ze de Gaasterlanders. Deze riepen de Woudlieden om hulp en die zich daar tegen kanten belegerden tegelijk Sloten.

In het jaar 1496, in januari, hebben de Schieringers, die zich met vele Gelderse krijgslieden onder de oversten Fox binnen Sneek versterkt hadden, een tocht ondernomen om de Woudlieden en Gaasterlanders van ‘t beleg voor Sloten te laten opbreken: de Woudlieden die ijverden tegen de onderdrukkingen en brandschattingen der Schieringers die nu dagelijks vele Geldersen in het land hadden gehaald stelden zich op Sneekermeer tot tegenweer; doch het ijs barste door hun zwaarte aan stukken en verdronken er velen; die staande bleven verweerden zich tot de laatsten man; zodat er over de 4500 Woudlieden omkwamen en de overste Fox werd zelf mede gekwetst.

De stad Harlingen werd door de Groningers die na enige dagen in ‘t land gekomen waren in bezetting genomen en werden door die van Franeker overrompeld doch doordat ze ‘t blokhuis der Groningers niet meester konden worden moesten ze gemelde stad weer verlaten na alvorens die uitgeplunderd te hebben en een bus of stuk geschut dat er ter verdediging der stad gevonden werd mede naar Franeker te nemen. Daarna overmeesterden ze echter het blokhuis en de Groningers geraakten het land uit.

In het jaar 1497 werden Redmer Vealma, ridder, en Barent Conders, burgemeester, met 7 a 8000 mannen, door de Groningers naar de Lemmer gezonden die bij Tacozijl een sterk kasteel bouwden. Daarna kochten de Snekers Jonker Fox met zijn krijgsvolk uit Sneek en geheel West-Friesland voor 8000 Rijnse guldens.

VI. Erfheren.

1. Albrecht, Hertog van Saxen.

In den jaare 1498 is Albrecht, Hertog van Saxen, door Keizer Maximiliaan in Friesland gezonden; hem aanstellende tot Erfstadhouder, of Erfpotestaat van Oostergo, Westergo, Sevenwouden, Groningen en Ommelanden, Ditmarsen, Strandfriesen, Wirsters en van Stellingwerf: zynde de Keizer, door quaade aandieningen van zyne Gezanten, verkeerdelyk onderricht omtrent de verschillen der Landzaaten: te weeten, als dat dezelve wel tot merkelyk nadeel van het Roomsche Ryk mogten uitvallen: heeft daarom de vryheid der Friesen omverre geworpen, alschoon dezelve van Karel den Grootes tyden af, ook by zynen vader Sigismund, en noch onlangs door hem zelve zo wel bevestigt was. Maar de voornaamste oorzaaken waren, dat Hertog Albrecht, hebbende de voogdyschap der Graaflykheid van Holland voor Philip van Oostenryk bedient, die in het voorgaande jaar mondig was geworden, eischte, voor de onkosten, die hy in den oorlog tusschen de Hoekschen en Kabeljauwschen te beslegten hadde gemaakt, een zomma van 350000 rhynsche guldens: ter verzekeringe voor die zomma, eer het konde opgebragt worden, heeft Maximiliaan Friesland, enz., als een leengoed des Roomschen Ryks, hem te pande gegeeven; tot եr tyd toe dat gemelde 350000 rhynsche guldens door Philip of de zynen aan hem zouden opgebragt zyn. Waar op Albrecht van Saxen, op zyn luimen leggende, hoe hy een voet in het Land zoude krygen, heeft door heimelyke listen en bezendingen zo veel te weege gebragt, dat eenige Schieringers, die nu de zwaksten waren, een verbond met hem maakten. Doch de Hertog de Friesen in ‘t gemeen ongenegen vindende, besloot eerst om dezelve met geweld te bedwingen; maar in raad weder veranderende, bragt door verscheidene listen en bedriegeryen vreemde krygslieden in ‘t Land; waar door hy de Schieringers met veele geweldenaaryen tot verdrag bragt, en hem in Westergo innamen. Daar op zyn de Vetkoopers, na eenige vergeefsche tegenweer, mede tot de huldiging des Hertogs wegens Oostergo vereenigt. Alleen stond Leeuwarden, en eenige aanhang, hem noch tegen: doch na eenigen tyd belegert te zyn geweest, gaf het zich mede in het verdrag. Hier op liet de Hertog te Leeuwarden aanstonds een blokhuis bouwen, van de steenen der afgebrookene stinsen, die hy tegens wille van de eigenaars liet afwerpen, om tot gemeld blokhuis te gebruiken.

In den jaare 1499 had Graaf Edzard van Oostfriesland het oog op Groningen, doch die van binnen zulks gewaar wordende, trokken uit, onder het bevel van Ulrich, te Dornum, met 200 mannen, neemende den Dam in en bezetteden de aankomsten aan de Eems, als Farmsum, Oterdum, Reide, enz., en deeden verscheidene Ommelander heerenhuizen omverre werpen. Evenwel trok Graaf Edzard met zyne krygsmacht over in den Oldambte, bestaande het geheele leger uit 2800 burgers en soldaaten, benevens de Ommelander Hovelingen, neemende aanstonds Pekel a Borg in. Daar na dwongen zy de Oldambsters 2200 rhynse guldens brandschattinge af; en trokken dus voort voorby Slochteren, tot in het klooster Wittewyrum: waar door de Groningers den Dam en de andere plaatsen verlieten; en dezelve door des Graaven volk wederom in bezettinge wierd genomen. Graaf Edzard zelfs quam met 1000 burgers over de Eems; hy was uit den Oldambte naar huis getrokken, en deed groot geweld van rooven, branden, en schattinge te vorderen. Doch de Groningers spaarden hunne vyanden ook niet. Nochtans maakte Graaf Edzard een kasteel te Oterdum, en den Dam vast tot een oorlogsstoel.

Ondertusschen zonden de Groningers 400 soldaaten, met een goed gedeelte van oorlogsgereetschap voor het huis te Sauwert: ‘t welk ten eersten aan hun wierd overgegeven; wordende aldaar de vestingwerken afgeworpen, en de bezettinge gevangkelyk mede in de stad gevoert.

Den 22ste van July is Jonker Fox met zyn volk, 250 mannen sterk zynde uit Friesland, over Drenth, naar Graaf Edzard willende, door de Groningers omtrent Cropewolde aangetast en geslagen; Fox zelve wilde zich niet overgeeven, schoon hy verscheidene wonden gekregen had, maar vogt, op zyn knin leggende, zo lang tot hy den geest gaf. De Groningers hadden hier een groote overwinninge, want 30 bleeven եr, behalven Fox zelve, van de vyanden dood, en 125 wierden եr gevangen.

Alhoewel deze Jonker Fox altoos der Groningers ergste vyand is geweest, hebbende zy hem evenwel, om zyne dapperheid, naar Groningen gevoert, en aldaar in de Minnebroeders kerk, met eeretekenen begraven. Door het verslaan van dezen Jonker Fox, heeft het plaatsje Foxhol zyne benaaminge bekomen.

In dit zelve jaar, quam Hertog Albrecht, met zynen zoon Hendrik, te Harlingen aan; en wierd eerst te Franeker, en daar na te Leeuwarden op ‘t Oude Hof ingehuldigt. Binnen Franeker heeft hy, om eene goede bestellinge der wetten in den Lande te geeven, den Hoogen Raad, die wy nu noch het Hof van Friesland noemen, ingestelt.

VI. Erfelijke heren.

1. Albrecht, hertog van Saxen.

In het jaar 1498 is Albrecht, hertog van Saxen, door keizer Maximiliaan in Friesland gezonden en stelde hem aan tot erfstadhouder of erfpotestaat van Oostergo, Westergo, Zevenwouden, Groningen en Ommelanden, Ditmarsen, Strand-Friezen, Wirsters en van Stellingwerf en werd de keizer door kwade aanbevelingen van zijn gezanten verkeerd onderricht omtrent de verschillen der landzaten: te weten, als dat die wel tot merkelijk nadeel van het Roomse Rijk mochten uitvallen: heeft daarom de vrijheid der Friezen omver geworpen ofschoon die van Karel de Grote ‘S tijden af en ook bij zijn vader Sigismund en noch onlangs door hem zelf zo goed bevestigd was. Maar de voornaamste oorzaken waren dat hertog Albrecht, die de voogdijschap der graaflijkheid van Holland voor Philip van Oostenrijk had bediend die in het voorgaande jaar mondig was geworden, eiste voor de onkosten die hij in den oorlog tussen de Hoekse en Kabeljauwse te beslechten had gemaakt een somma van 350000 Rijnse guldens: ter verzekering voor die somma eer het kon opgebracht worden heeft Maximiliaan Friesland, enz., als een leengoed des Roomse Rijk, hem te pand gegeven tot de tijd toe dat gemelde 350000 Rijnse guldens door Philip of de zijnen aan hem zouden opgebracht zijn. Waarop Albrecht van Saxen die op zijn luimen lag hoe hij een voet in het land zou krijgen heeft hij door heimelijke listen en bezendingen zoveel teweeggebracht dat enige Schieringers, die nu de zwaksten waren, een verbond met hem maakten. Doch de hertog vond de Friezen in ‘t algemeen ongenegen en besloot eerst om die met geweld te bedwingen; maar in raad veranderde hij weer en bracht door verscheidene listen en bedriegerijen vreemde krijgslieden in ‘t land; waardoor hij de Schieringers met vele geweldenarijen tot verdrag bracht en ze hem in Westergo innamen. Daarop zijn de Vetkopers, na enige vergeefse tegenweer, mede tot de huldiging der hertog vanwege Oostergo verenigd. Alleen stond Leeuwarden en enige aanhang hem noch tegen: doch na enige tijd belegert te zijn geweest gaf het zich mede in het verdrag. Hierop liet de hertog te Leeuwarden aanstonds een blokhuis bouwen van de stenen der afgebroken stinsen die hij tegen de wil van de eigenaars liet afwerpen om tot gemeld blokhuis te gebruiken.

In het jaar 1499 had Graaf Edzard van Oost-Friesland het oog op Groningen, doch die van binnen werden zulks gewaar en trokken uit onder het bevel van Ulrich, te Dornum, met 200 mannen en namen Den Dam in en bezetten de aankomsten aan de Eems als Farmsum, Oterdum, Reide, enz., en lieten verscheidene herenhuizen in de Ommeland omverwerpen. Evenwel trok graaf Edzard met zijn krijgsmacht over in het Oldambt en bestond het gehele leger uit 2800 burgers en soldaten, benevens hovelingen van het Ommeland en namen aanstonds Pekela Borg in. Daarna dwongen ze van die van het Oldambt 2200 Rijnse guldens brandschatting af en trokken dus voort voorbij Slochteren tot in het klooster Wittewierum: waardoor de Groningers den Dam en de andere plaatsen verlieten en die werden door het volk van de graaf wederom in bezetting genomen. Graaf Edzard zelf kwam met 1000 burgers over de Eems; hij was uit het Oldambt naar huis getrokken en deed groot geweld van roven, branden en schattingen te vorderen. Doch de Groningers spaarden hun vijanden ook niet. Nochtans maakte graaf Edzard een kasteel te Oterdum en den Dam vast tot een oorlogsstoel.

Ondertussen zonden de Groningers 400 soldaten met een goed gedeelte van oorlog gereedschap voor het huis te Sauwert: wat ten eerste aan hen werd overgegeven en werden aldaar de vestingwerken afgeworpen en de bezetters gevankelijk mede in de stad gevoerd.

De 22ste van juli is jonker Fox met zijn volk, dat 250 mannen sterk was, uit Friesland, over Drenthe en naar Graaf Edzard wil door de Groningers omtrent Kropswolde aangetast en geslagen; Fox zelf wilde zich niet overgeven, ofschoon hij verscheidene wonden gekregen had, maar vocht op zijn knien liggende zo lang tot hij de geest gaf. De Groningers hadden hier een grote overwinning want 30 bleven er, behalve Fox zelf, van de vijanden dood en 125 werden er gevangen.

Alhoewel deze jonker Fox altijd der Groningers ergste vijand is geweest hebben ze hem evenwel om zijn dapperheid naar Groningen gevoerd en aldaar in de Minnebroeders kerk met ereteken begraven. Door het verslaan van deze jonker Fox heeft het plaatsje Foxhol zijn naam bekomen.

In ditzelfde jaar kwam hertog Albrecht met zijn zoon Hendrik te Harlingen aan en werd eerst te Franeker en daarna te Leeuwarden op ‘t Oude Hof ingehuldigd. Binnen Franeker heeft hij om een goede bestelling der wetten in het land te geven de Hoge Raad, die we nu noch het Hof van Friesland noemen, ingesteld.

Daar na vertrok Hertog Albrecht uit Friesland, naar Meissen, in Duitschland, laatende zyn zoon Hendrik, aangestelt als Stadhouder, op het Hof binnen Franeker; zynde het Slot van Sjaardema. Doch deze niet wel onderrecht zynde, leide de gemeente ondraagelyke lasten op; waar door een groot oproer ontstond.

In den jaare 1500 hebben de Friesen hem in Franeker met 16000 mannen komen belegeren: en vooral waakende dat եr geen meerder vreemd krygsvolk in ‘t Land wierd gebragt, zo namenze dit volgende voor hunne leuze: Fjouwer lotter-claer leep aayen op in finne herne in ien net. Die dit niet zeggen kon, achten zy een Uitlander te zyn, en wierd aanstonds veroordeelt om verdronken te worden. Om hunne belegeringe voort te zetten, en gemelde stad te vuur en te zwaard wel aan te tasten, hebben zy de Groningers ondertusschen voor vier stukken geschut, tot dit beleg benoodigt, alle het zilverwerk en andere kostelykheden, uit alle kerken en kloosters geligt zynde, te pande gegeven. Albrecht ondertusschen, met veel volk uit Meissen te rugge komende, slaat, met een onderstand van den Graaf van Holland, het leger voor Franeker weder op. Waar op die van Leeuwarden hunne stad verlaaten: en Hertog Hendrik trok daar weder in, bedryvende alomme veel moedwille, brengende veele Edelen en gemeene lieden in ballingschap.

In dit zelve jaar is den Dam door de Groningers belegert, en zeer hevig beschooten, maar het afkomen van Graaf Edzard, en de overstroominge van het water, deed hen dezelve wederom verlaaten, en naar Groningen trekken. Waar op des Graaven volk, in moedwil uitbarstende, hier na de dorpen Wagenborgen, Uithuizen en Meden in brand stak, waar door veele huizen verteerden.

Ook zynze daar na in de Marne gevallen, hebbende de Groningers, die met de landlieden te zamen vereenigt waren, geslagen; en daar na ongehoorde gruwelstukken van rooven, moorden en branden, vrouwen verkragten, en kerkschenderye bedreeven.

Groningen wierd door de Saxen op den eersten van Augusty aan de noordzyde belegert, leggende het geheele leger voor de naaste molenbergen van de stad; van waar hetzelve, doch met weinig schade, 15 a 16 dagen beschoten wierd. Maar hunne schepen van proviand en oorlogs-ammunutie lagen het Reidiep langs, waar by 1000 mannen Saxen tot dekking in Jarges tigchelwerk geposteerd waren.

Onderwylen quam de Bisschop van Utrecht, met verscheidene heeren uit de Staaten des Lands in ‘t leger, en bewerkte zo veel tusschen den Hertog van Saxen en de stad Groningen, dat de vrede op den 21ste van Augusty te Aduard voor eenige maanden geteekent wierd. Waar op het beleg aanstonds wierd opgebroken, en 12000 soldaaten daar van naar Friesland gezonden; trekkende de Hertog zelve met het overige volk naar den Dam, en van daar naar Embden; daar hy, na eene ziekte en hoofdwonde, die hy door een musquetkogel in het beleg had ontfangen, op den 8ste van September is komen te sterven.

Daarna vertrok hertog Albrecht uit Friesland, naar Meissen in Duitsland en liet zijn zoon Hendrik, aangesteld als stadhouder, op het Hof binnen Franeker dat het slot was van Sjaardema. Doch deze was niet goed onderricht en legde de gemeente onverdraaglijke lasten op waardoor een groot oproer ontstond.

In het jaar 1500 zijn de Friezen hem in Franeker met 16000 mannen komen belegeren en vooral waakten ze dat er geen meerder vreemd krijgsvolk in ‘t land werd gebracht, zo namen ze dit volgende voor hun leus: Fjouwer lotter-claer leep aayen op in finne herne in ien net. (1)

Die dit niet zeggen kon achten ze een buitenlander te zijn en werd aanstonds veroordeeld om verdronken te worden. Om hun belegering voort te zetten en gemelde stad te vuur en te zwaard goed aan te tasten hebben ze de Groningers ondertussen voor vier stukken geschut, tot dit beleg nodig, alle zilverwerk en andere kostbaarheden uit alle kerken en kloosters gelicht tot pand gegeven. Albrecht ondertussen die met veel volk uit Meissen terugkwam slaat met een bijstand van de graaf van Holland het leger voor Franeker weer op. Waarop die van Leeuwarden hun stad verlaten en hertog Hendrik trok daar weer in en bedreef alom veel moedwil en bracht vele edelen en gewone lieden in ballingschap.

In ditzelfde jaar is Den Dam door de Groningers belegerd en zeer hevig beschoten, maar het afkomen van graaf Edzard en de overstroming van het water deed hen die wederom verlaten en naar Groningen trekken. Waarop het volk van de graaf die in moedwil uitbarstte hierna de dorpen Wagenborgen, Uithuizen en Meden in brand staken waardoor vele huizen verteerden.

Ook zijn ze daarna in de Marne gevallenen en hebben de Groningers die met de landlieden tezamen verenigd waren geslagen en daarna ongehoorde gruwelstukken van roven, moorden en branden, vrouwen verkrachten en kerkschenderij bedreven.

Groningen werd door de Saxen op de eersten van augustus aan de noordzijde belegerd en lag het gehele leger voor de naaste molenbergen van de stad; vanwaar het, doch met weinig schade, 15 a 16 dagen beschoten werd. Maar hun schepen van proviand en oorlogs-ammunitie lagen langs het Reitdiep waarbij 1000 Saxen mannen tot dekking in Jarges tichelwerk geposteerd waren.

Ondertussen kwam de bisschop van Utrecht met verscheidene heren uit de Staten der Land in ‘t leger en bewerkte zoveel tussen de hertog van Saxen en de stad Groningen dat de vrede op de 21ste van augustus te Aduard voor enige maanden getekend werd. Waarop het beleg aanstonds werd opgebroken en 12000 soldaten daarvan naar Friesland gezonden en trok de hertog zelf met het overige volk naar Den Dam en vandaar naar Emden; daar hij na een ziekte en hoofdwonde die hij door een musketkogel in het beleg had ontvangen op de 8ste van september is komen te sterven.

(1). Dus ook Winsemius, Schotanus geeft de leus aldus op: Op uws Finne herne, lizze fjouwer klaer lotter Ljep-Ayen ijn ien Nest. ‘Vier gelouterde (beproefde, in het water onderzochte) heldere kievitseieren, op de hoek van een aan huis gelegen kamp in een.’

2. Georg, Hertog van Saxen.

Deze is, volgens het recht van erffenisse, in ‘s vaders plaats gekomen; na dat zyn broeder Hendrik zyn recht aan hem by verdrag had over gedaan.

In den jaare 1501 hebben de Groningers 2000 soldaaten aangenomen, onder voorwaarde, dat zy hen den Dam zouden helpen winnen, waar voor zy dan zouden genieten, behalven de plondering, 7000 guldens, en al het geene dat zy tot dien aanslag noodig zouden hebben. Daar op zynze den 18de van May met malkander uitgetrokken, en berenden voorts den Dam aan drie kanten; neemende ondertusschen Delfzyl weg, en sloegen het daar binnenleggende guarnisoen dood. Vervolgens deeden zy verscheiden stormen op den Dam, en schooten եr den brand in: maar die van binnen zich mannelyk kwytende, sloegen hen tեlkens af. Ondertusschen quam Graaf Edzard met 4000 mannen over de Eems, regt uit naar den Dam, stellende zyn krygsvolk, in drien verdeelt, in slagorde, met het geschut vooraan, en marcheerde alzo op den weg van Jukwert, regts tegens hunne vyanden in; waar op het bloedvergieten aanging, en wierd եr zo gruwelyk onder de Groningers geslagen, dat ze den Dam moesten verlaaten, en de vlugtende tot aan Groningen nagezet; die zo droevig verslagen of in de Damstervaart verdronken, dat եr, naar ‘t zeggen van zommige, 3000 mannen wierden verlooren, waar onder vier Burgemeesters zoonen van Groningen, als Albert Jarges, Harmen Jarges, Gosen Schaffer, en Johan Mepsche. Daar na namen de Saxen het Huis te Mude in, en verbranden eenige molens en kapellen aan de noordzyde voor Groningen; ook op een na alle de molens en huizen aan de zuidkant, tot aan de gragtswal.

In den jaare 1502 quam de jonge Hertog van Saxen in Groningerland, by hem hebbende zes Graaven, veele Edelen, 200 ruiters en 300 soldaaten, met allerlei veldstukken en bagagie. De eerste nacht bragt hy door te Aduard, mits naauwe wacht houdende voor de Groningers, hoewel ‘t bestand noch liep. Van daar trok hy naar den Dam, alwaar hem de burgers met kruissen en vaanen te gemoet traden, en met veele eeretekenen in haalden. Zy droegen altemaal vellen op hunne knien, ten teeken van onderwerping: waar op de hovelingen uit de Ommelanden, in den Dam wezende, hem mede huldinge en eed hebben gedaan.

In dezen tyd hebben de Groningers met Hertog Karel van Gelder een verbond gemaakt; mits dat de wederzydsche burgers in elkanders land een vryen koophandel zouden mogen dryven.

In den jaare 1504 heeft Graaf Edzard, by de punterbrug, een zeer sterk kasteel laaten bouwen; ‘t welk naderhand Weerdenbras genaamt is geworden.

In den jaare 1505 was te Harlingen een zwaare nood van water, waar door veele dyken doorbraken. Daar op volgde een groote droogte in den lande, waar door zwaare branden in de veenen wierden veroorzaakt: als ook te Hindeloopen, dat met եr kerk voor ‘t meerendeel geheel verteerde.

In dit zelve jaar, den 8ste van April, trok een party Groninger burgers en soldaaten naar Onderdendam, en bragten by hunne te rugkomst 14 Saxische soldaaten en twee boeren gevankelyk mede in Groningen; waar door het oorlogsvuur weder ontstooken wierd.

Den 20ste dito quam een troup Saxischen uit Aduard, in den nacht, by de Aa Poort, en verbranden aldaar 8 a 9 huizen. Daar tegen zonden de Groningers 4 a 500 mannen naar Oosterwyrum en de omleggende plaatzen, brandende het dorp Heveskes geheel af, en haalden een grooten buit van ossen, koeyen en schaapen van Wytwert, enz.; alwaar de kerken wierden aangetast, de goederen daar uit gehaalt, en naar Groningen gevoert.

Den 22ste van Augusty wierden de Groningers en Saxischen te Haren handgemeen, alwaar de eersten 20, en de laatsten 100 mannen op het slagveld lieten leggen.

Aldus de oorlog wederom een begin genomen hebbende, droeg de Hertog van Saxen het veldheerschap op aan Graaf Edzard van Oostfriesland, en Jonker Vitus, van Draaksdorf, die de Groningers եr toegangen zeer naauw lieten bezetten: waar door die van binnen, zich zeer geprangt vindende, en van alle hulpe ontbloot ziende, wierd het gemeene volk nochtans, door de onmenschelyke wreedheden der Saxen, te meer verbittert: waarom de Groningers hunne bescherminge by iemand wilden zoeken. Hier op verkozenze Graaf Edzard, van Oostfriesland, voor hunnen Beschermheer; aan wien zy de stad opdroegen; waar van de artykelen in den jaare 1506, op den 24ste van April, wierden bezegelt, wordende in dezelve alle de privilegien en vryheden, die Groningen met haare ingezetenen ooit gehad hadden, behouden. Daar op quam de Graaf met zyne keurlyke krygsbenden, verzelt met veele Edelen, naar Groningen af; gaande de Magistraat van de Stad, benevens de jonge manschap en soldaaten, door de Poele Poort uit, hem tot aan Ooster Hoogebrug te gemoet, en deeden hem aldaar den eed van getrouwheid. By de Poele Poort gekomen zynde, ontfong hy uit handen van Burgemeesteren de sleutels van de stads poorten. Vervolgens wierd de Graaf met een prachtige staatsie, onder het losbranden van ‘t kanon, trommen- en trompettengeschal, luiden der klokken, enz., ter stad ingehaalt; rydende alzo de Poelestraat door, naar de markt, alwaar het krygsvolk in volle wapenen, in ryen en gelederen geschaart stond, tot aan de hoek van de Gelkingestraat, daar het logement voor hem bereid was. Daags daar aan ging hy in St. Walburgs kerk, alwaar de burgers hem huldinge, pligt en eed deeden, volgens inhoud van het accoord. Daar na deed de Graaf een sterk en zwaar kasteel bouwen, tusschen de Steenstil en Ooster Poort, zynde voorzien met zeer wyde en diepe gragten en hooge wallen.

2. Georg, Hertog van Saxen.

Deze is, volgens het recht van erfenis, in ‘s vaders plaats gekomen nadat zijn broeder Hendrik zijn recht aan hem bij verdrag had overgedaan.

In het jaar 1501 hebben de Groningers 2000 soldaten aangenomen onder voorwaarde dat ze hen Den Dam zouden zouden helpen winnen waarvoor ze dan zouden genieten, behalve de plundering, 7000 guldens en al hetgeen dat ze tot die aanslag nodig zouden hebben. Daarop zijn ze de 18de van mei met elkaar uitgetrokken en brandden voorts Den Dam aan drie kanten en namen ondertussen Delfzijl weg en sloegen het daar binnen liggende garnizoen dood. Vervolgens deden ze verscheiden stormen op Den Dam en schoten er de brand in: maar die van binnen die zich mannelijk kweten sloegen hen telkens af. Ondertussen kwam graaf Edzard met 4000 mannen over de Eems, recht uit naar Den Dam, en stelde zijn krijgsvolk in drien verdeelt in slagorde met het geschut vooraan en marcheerde alzo op de weg van Jukwerd recht tegen hun vijanden in; waarop het bloedvergieten aanging en er werd er zo gruwelijk onder de Groningers geslagen zodat ze Den Dam moesten verlaten en de vluchtende tot aan Groningen nagezeten; die zo droevig verslagen of in de Damstervaart verdronken zodat er, naar ‘t zeggen van sommige, 3000 mannen werden verloren waaronder vier burgemeesters zonen van Groningen als Albert Jarges, Harmen Jarges, Gosen Schaffer en Johan Mepsche. Daarna namen de Saxen het Huis te Mude in en verbranden enige molens en kapellen aan de noordzijde voor Groningen; ook op een na alle molens en huizen aan de zuidkant tot aan de grachtwal.

In het jaar 1502 kwam de jonge hertog van Saxen in Groningerland bij hem en had bij hem graven, vele edelen, 200 ruiters en 300 soldaten met allerlei veldstukken en bagage. De eerste nacht bracht hij door te Aduard, mits nauwe wacht te houden voor de Groningers, hoewel ‘t bestand noch liep. Vandaar trok hij naar Den Dam alwaar hem de burgers met kruisen en vanen tegemoet traden en met vele eretekens inhaalden. Ze droegen allemaal vellen op hun knien ten teken van onderwerping: waarop de hovelingen uit de Ommelanden die in den Dam waren hem mede huldiging en eed hebben gedaan.

In deze tijd hebben de Groningers met hertog Karel van Gelder een verbond gemaakt; mits dat de wederzijdse burgers in elkaars land een vrije koophandel zouden mogen drijven.

In het jaar 1504 heeft graaf Edzard bij de punterbrug een zeer sterk kasteel laten bouwen wat naderhand Weerdenbras genaamd is geworden.

In het jaar 1505 was te Harlingen een zware nood van water waardoor vele dijken doorbraken. Daarop volgde een grote droogte in het land waardoor zware branden in de venen werden veroorzaakt: als ook te Hindelopen dat met de kerk voor het grootste geheel verteerde.

In ditzelfde jaar, de 8ste van april, trok een partij Groninger burgers en soldaten naar Onderdendam en brachten bij hun terugkomst 14 Saksische soldaten en twee boeren gevankelijk mee in Groningen; waardoor het oorlogsvuur weer ontstoken werd.

De 20ste dito kwam een troep Saksische uit Aduard in de nacht bij de A Poort en verbranden aldaar 8 a 9 huizen. Daartegen zonden de Groningers 4 a 500 mannen naar Oosterwierum en de omliggende plaatsen en branden het dorp Heveskes geheel af en haalden een grote buit van ossen, koeien en schapen van Wijtwerd, enz.; alwaar de kerken werden aangetast, de goederen daaruit gehaald en naar Groningen gevoerd.

Den 22ste van augustus werden de Groningers en Saksische te Haren handgemeen, alwaar de eersten 20 en de laatste 100 mannen op het slagveld lieten liggen.

Aldus heeft de oorlog wederom een begin genomen en droeg de hertog van Saxen het veldheerschap op aan graaf Edzard van Oost-Friesland en jonker Vitus van Draaksdorf, die de Groningers de toegangen zeer nauw liet bezetten: waardoor die van binnen zich zeer geprangd vonden en zich van alle hulp ontbloot zagen en werd het gewone volk nochtans door de onmenselijke wreedheden der Saxen te meer verbitterd: waarom de Groningers hun bescherming bij iemand wilden zoeken. Hierop kozen ze graaf Edzard van Oost-Friesland voor hun beschermheer aan wie ze de stad opdroegen; waarvan de artikelen in het jaar 1506 op de 24ste van april werden bezegeld en werd in die alle privilegies en vrijheden die Groningen met hun ingezetenen ooit gehad hadden behouden. Daarop kwam de graaf met zijn keur krijgsbende en vergezeld met vele edelen naar Groningen en ging de magistraat van de stad, benevens de jonge manschap en soldaten door de Poelepoort uit hem tot aan Oosterhogebrug tegemoet en deden hem aldaar de eed van getrouwheid. Toen hij bij de Poelepoort gekomen was ontving hij uit handen van de burgemeesters de sleutels van de stadspoorten. Vervolgens werd de graaf met een prachtige staatsie, onder het losbranden van ‘t kanon, trommel- en trompettengeschal, luiden der klokken, enz., ter stad ingehaald en reed alzo de Poelestraat door naar de markt alwaar het krijgsvolk in volle wapenen, in rijen en gelederen geschaard stond tot aan de hoek van de Gelkingestraat daar het logement voor hem bereid was. Daags daaraan ging hij in St. Walburgkerk alwaar de burgers hem huldiging, plicht en eed deden, volgens inhoud van het akkoord. Daarna liet de graaf een sterk en zwaar kasteel bouwen tussen de Steenstil en Oosterpoort die was voorzien met zeer wijde en diepe grachten en hoge wallen.

In den jaare 1506 quam Hertog Georg in Friesland, en wierd ingehuldigt. Hy gebood, om over geheel Friesland te gebruiken de Workumer ellen, het Bolswerder loopen, de Leeuwarder kanne, de Keulsche wicht; en het Hof van Gerichte, by zynen vader te Franeker ingestelt, liet hy naar Leeuwarden vervoeren. Daar na liet hy het Bild allereerst bedyken, na dat het al eenige jaaren goed vast land was geweest, en by zynen vader Albrecht in eigendom ware genomen, zonder dat de Staaten des lands daar in bewilligt hadden.

In dezen tyd heeft gemelde Hertog ook de Floreen Rente over den Lande gestelt, en elk naar hunne schattinge doen betaalen; waarom, om het zo veel te gemakkelyker in te vorderen, hy het Landschap in zyne hoofddeelen onderscheiden heeft: die wy nu Grietenyen noemen.

In den jaare 1507 heeft de Hertog van Saxen, na dat Graaf Edzard Groningen in ‘t bezit had genomen, groote pretensien van den Graaf en de Groningers gevordert. Doch deze questien zyn te Constans op den Ryksdag gebragt, alwaar wederzydsche Gezanten wierden gezonden; maar naderhand ook te Keulen hervat.

`in dit zelve jaar is de vaart van Leeuwarden naar Franeker, en naar Bolswert begonnen gegraaven te worden.

In den jaare 1508 is Norden, in Oostfriesland, door zyn eigen vuur voor ‘t meerendeel verbrand. En op den 16de van October was de tweede St. Gallus watervloed, welke in Oostfriesland en elders groote schade veroorzaakte: wordende in de zelve kabeljauw en wytingen voor Groningen gevangen.

In den jaare 1509, den 26ste van September, was եr een hooge watervloed over Friesland, Groningerland, en elders, waar door niet alleen verscheidene dyken zyn weggespoelt, maar ook veele menschen en beesten verdronken. By de Dollaart scheurde een stuk lands af, op welke 10 a 12 zwaare beesten te weiden gingen, van het overige land in den Oldambte, en dreef over de Dollaart, in Reiderland, alwaar het vast en behouden bleef zitten; ‘t welk naderhand een oorzaak van proces gaf tusschen die van ‘t verdrevene en ‘t aangespoelde stuk land.

In den jaare 1511 ontstond եr te Leeuwarden een zwaare brand, die wel 200 huizen verteerde.

In den jaare 1512 wierd Koeverden door Roelof van Munster, gewezene Drost van ‘t Drenth, met verrassinge ingenomen. Doch zeer kort hier na, heeft de Bisschop Munster hem wederom belegert, en tot verlaatinge dier plaats gedwongen; stellende daar doe wederom tot Drost Adolf van Rechteren.

In den jaare 1513 zond de Keizer Maximiliaan een scherp mandaat aan Graaf Edzard, hem gebiedende, op zwaare straffe, de stad Groningen te verlaaten, en dezelve aan den Hertog van Saxen in te ruimen: doch vrugteloos.

In den jaare 1514, in het begin, deed de Hertog van Saxen, ziende dat hy ‘t met die van Groningen niet eens konde worden, een inval in Oostfriesland, doende allerlei wreedheden van moorden, brandschatten en branden. Zy belegerden zelfs Lieroort; doch dat zy, na de Hertog van Brunswyk zyn leeven daar voor had verlooren, moesten verlaaten.

Den 7de van Juny wonnen de Saxen in Groningerland het sterke klooster Selwert, doende het zelve versterken, en met een sterk guarnisoen bezetten. Ook hebben zy Delfzyl met geweld ingenomen, slaande aldaar alles dood dat zy vonden, slegten de werken, en staken het plaatsje in brand.

Voorts quam Graaf Edzard, na dat hy zyn eigen land tegen de Saxen had verdedigt, met 700 mannen hulptroepen te Groningen; die op den volgenden dag buiten de Bottinge Poort met de Saxen slaags raakten, waar door veelen sneuvelden.

Den 21ste van July, trok de Hertog van Saxen met zyn leger, om zich aan Groningen en Graaf Edzard te wreeken, voor den Dam, doende die plaats aan drie zyden belegeren. Daar binnen waren 800 kloeke welgewapende mannen, een goede meenigte boeren, en een strydbaare burgerye tot bezettinge. Otto van Diepholt was Commandeur; benevens hem waren եr noch eenige dappere Edelen. De belegeraars damden de slooten, en sloegen by nacht een brug over de vaart: zy aprocheerden, werkten in de aarde, en schooten met gloeijende kogels hevig op de stads vesten en poorten. Die van binnen queeten zich dapper: maar de groote menigte der vyanden stormde op den 3de van Augusty op de drie poorten te gelyk, met een afgrysselyk geweld: na dat zy tեlkens waren afgeslagen, met den jongen Hertog van Brunswyk achter hen, roepende vreesselyk, en dreef zyn volk alzo aan, tot dat zy eindelyk de belegerden overwonnen, en in de stad quamen; waar op het moorden aanging, wordende in de eerste furie noch kerken, noch autaaren, noch kraamhuizen gespaart. De jonge Hertog rende door de straaten, met het bloote zwaard in de hand, roepende: Sla dood, sla dood, tot wraake van myn Vader! Veelen zyn op de autaaren, eenige met de beelden omvat, en andere met het kruisifiks in hunne handen, omgebragt. Eylco Lewe stond met een lang slagzwaard in zyn hand, en sloeg zo gruwelyk onder de vyanden, dat եr veelen met hem gedood wierden. Het getal der dooden wierd in alles op 1136 gerekent. Omtrent 200 soldaaten en weinige burgers wierden եr gevangen genomen; doch 150 waren եr reeds in den beginne der overval ontkomen. De Commandant Diepholt, en noch een Kapitein, wierden gekeetent en gevangkelyk naar Medenblik gevoert. De vrouwen en kinderen wierden ook gevangen gezet en gepynigt, om de verborgene schatten aan te wyzen; en daar na naakt en bloot ter stad uitgejaagt. En de schoonste maagden en jonge vrouwen wierden door de soldaaten eenigen tyd tot vuile lusten gehouden.

Hier na heeft Graaf Edzard de Regeeringe van Groningen verlaaten: waar op de Groningers Karel van Egmond, Hertog van Gelderland, voor hunnen Beschutsheer hebben aangenomen; doende voorts den eed aan zyn Marschalk Willem van Ojen op den 3de van Novemb. in St. Walburgs kerk.

In den jaare 1515, omtrent Driekoningen Dag, hebben de Saxischen uit den Dam de kerk en ‘t geheele dorp Farmsum geplondert en ten eenemaal verbrand.

Den 17de van Maart namen de Groningers het kasteel of blokhuis by Aduwarderzyl in, en hebben het ten eenemaal geraseert en geslegt. Ook hebben zy, met hulpe Van Graaf Edzards volk, Delfzyl met geweld ingenomen: als mede den Dam, alwaar in ‘t uittrekken der Saxische troupen een groot tumult ontstond; want de burgers en eenige soldaaten, de oude bejegeningen noch in ‘t hoofd zittende, vielen in hunne achterhoede, plunderden de bagagie, en ontnamen hun vele goederen.

Daar na quam de zwarte Hoop, zynde een zamengeraapt volk van ruim 5000 koppen, in Friesland vallen; welke alle de dorpen, daarze aan quamen, in koolen zettede, als mede de steden Workum, Hindeloopen en Molkwerren ook afbranden.

Ook hebben de Groningers het kasteel Weerdenbras, by de Punterbrug, ingenomen.

Na dat Hertog Georg in voorige jaaren veel moeite met de Groningers en Graave van Oostfriesland hadde gehad, en de Graave met de Groningers hunne gerechtigheid aan Karel, Hertog van Gelderland, overgedraagen hadden, zo hebben de Gelderschen de Sevenwouden en ‘t grootste gedeelte van Westergo met een meenigte van volk afgeloopen. Waar op Georg van Saxen, geen middel ziende om de Friesen wer onder zyn geweld te krygen, uit het land vertrokken is; laatende zynen Stadhouder Everwyn, Graave van Benthem, alhier.

Ondertusschen maakten de Gelderschen in de Zuidhoek, als te Workum, Hindeloopen, Molkwerren, Staveren en Slooten, zeilschepen; om in de Zuiderzee op het ontzet der Hollanders te kruizen: onder dewelke zich Groote Pier, geboortig van Kimswert, mede begeeven heeft. Deze Groote Pier was door de Saxischen van alle zyne goederen en welvaart beroofd, ook hadden zy het dorp, daar hy woonde, in brand gestooken: waarom hy met een aanhang van meer dan 500 vrienden, op gemelde schepen gegaan was: en hebbende verscheidene gelukkige zeeslagen met de Hollanders gehouden, en veele scheepen van hen genomen, zo maakte hy verder de geheele Zuiderzee vry.

Hertog Georg, veel geld en moeiten te vergeefs verspilt hebbende, om de Friesen te vermeesteren, droeg, na alle zyne nederlagen, het erfrecht over aan den Prins van

In het jaar 1506 kwam hertog Georg in Friesland en werd ingehuldigd. Hij gebood om over geheel Friesland te gebruiken de Workumer ellen, de Bolswarder lopen, de Leeuwarder kan, het Keulse gewicht en het hof van gerecht, bij zijn vader te Franeker ingesteld, liet hij naar Leeuwarden vervoeren. Daarna liet hij het Bildt allereerst bedijken nadat het al enige jaren goed vast land was geweest en bij zijn vader Albrecht in eigendom was genomen, zonder dat de Staten des land daarin bewilligd hadden.

In deze tijd heeft gemelde hertog ook de Floreen (Florence?) rente over het land gesteld en elk naar hun schatting laten betalen; waarom, om het zo veel te gemakkelijker in te vorderen, hij het landschap in zijn hoofddelen onderscheiden heeft die we nu Grietenijen noemen.

In het jaar 1507 heeft de hertog van Saxen, nadat graaf Edzard Groningen in ‘t bezit had genomen, grote pretensien (geldbedragen?) van de graaf en de Groningers gevorderd. Doch deze kwesties zijn te Konstanz op de Rijksdag gebracht alwaar wederzijdse gezanten werden gezonden; maar naderhand ook te Keulen hervat.

In hetzelfde jaar is de vaart van Leeuwarden naar Franeker en naar Bolsward begonnen gegraven te worden.

In het jaar 1508 is Norden, in Oost-Friesland, door zijn eigen vuur voor ‘t grootste gedeelte verbrand. En op de 16de van oktober was de tweede St. Gallus watervloed die in Oost-Friesland en elders grote schade veroorzaakte en werd in die kabeljauw en wijting voor Groningen gevangen.

In het jaar 1509, de 26ste van september, was er een hoge watervloed over Friesland, Groningerland en elders waardoor niet alleen verscheidene dijken zijn weggespoeld, maar ook vele mensen en beesten verdronken. Bij de Dollard scheurde een stuk land af waarop 10 a 12 zware beesten te weiden gingen van het overige land in de Oldambt en dreef over de Dollard in Reiderland alwaar het vast en behouden bleef zitten; wat naderhand een oorzaak van proces gaf tussen die van ‘t verdrevene en ‘t aangespoelde stuk land.

In het jaar 1511 ontstond er te Leeuwarden een zware brand die wel 200 huizen verteerde.

In het jaar 1512 werd Coevorden door Roelof van Munster, gewezen drost van Drenthe, met verrassing ingenomen. Doch zeer kort hierna heeft de bisschop van Munster hem wederom belegerd en tot verlaten van die plaats gedwongen en stelde toen wederom tot drost Adolf van Rechteren.

In het jaar 1513 zond de keizer Maximiliaan een scherp mandaat aan graaf Edzard en gebood hem op zware straf de stad Groningen te verlaten en die aan de hertog van Saxen in te ruimen: doch vruchteloos.

In het jaar 1514, in het begin, deed de hertog van Saxen die zag dat hij ‘t met die van Groningen niet eens kon worden, een inval in Oost-Friesland en deed allerlei wreedheden van moorden, brandschatten en branden. Ze belegerden zelfs Lieroord; doch dat ze nadat de hertog van Braunschweig zijn leven daarvoor had verloren moesten verlaten.

De 7de van juni wonnen de Saxen in Groningerland het sterke klooster Selwerd en lieten het versterken en met een sterk garnizoen bezetten. Ook hebben ze Delfzijl met geweld ingenomen en sloegen aldaar alles dood dat ze vonden, slechten de werken en staken het plaatsje in brand.

Voorts kwam Graaf Edzard, nadat hij zijn eigen land tegen de Saxen had verdedigd, met 700 mannen hulptroepen te Groningen die op de volgende dag buiten de Boteringepoort met de Saxen slaags raakten waardoor velen sneuvelden.

De 21ste van juli trok de hertog van Saxen met zijn leger om zich aan Groningen en graaf Edzard te wreken voor den Dam en liet die plaats aan drie zijden belegeren. Daarbinnen waren 800 kloeke goed gewapende mannen, een goede menigte boeren en een strijdbare burgerij tot bezetting. Otto van Diepholt was commandeur; benevens hem waren er noch enige dappere edelen. De belegeraars damden de sloten en sloegen bij nacht een brug over de vaart: ze aprocheerden, werkten in de aarde en schoten met gloeiende kogels hevig op de stads vesten en poorten. Die van binnen kweten zich dapper: maar de grote menigte der vijanden stormde op de 3de van augustus op de drie poorten tegelijk met een afgrijselijk geweld: nadat ze telkens waren afgeslagen met de jonge hertog van Braunschweig achter hen en riep vreselijk en dreef zijn volk alzo aan totdat ze eindelijk de belegerden overwonnen en in de stad kwamen; waarop het moorden aanging en werden in de eerste furie noch kerken, noch altaren, noch kraamhuizen gespaard. De jonge hertog rende door de straten met het blote zwaard in de hand en riep: Sla dood, sla dood, tot wraak van mijn vader! Velen zijn op de altaren, enige met de beelden omvat en andere met het kruis in hun handen omgebracht. Eylco Lewe stond met een lang slagzwaard in zijn hand en sloeg zo gruwelijk onder de vijanden zodat er velen met hem gedood werden. Het getal der doden werd in alles op 1136 gerekend. Omtrent 200 soldaten en weinige burgers werden er gevangen genomen; doch 150 waren er reeds in het begin der overval ontkomen. De commandant Diepholt en noch een kapitein werden geketend en gevankelijk naar Medemblik gevoerd. De vrouwen en kinderen werden ook gevangen gezet en gepijnigd om de verborgen schatten aan te wijzen; en daarna naakt en bloot ter stad uitgejaagd. En de schoonste maagden en jonge vrouwen werden door de soldaten enige tijd tot vuile lusten gehouden.

Hierna heeft graaf Edzard de regering van Groningen verlaten waarop de Groningers Karel van Egmond, hertog van Gelderland, voor hun schutsheer hebben aangenomen; en deed voorts de eed aan zijn maarschalk Willem van Ojen op de 3de van november in de St. Walburgkerk.

In het jaar 1515, omtrent Driekoningen dag, hebben de Saksische uit den Dam de kerk en ‘t gehele dorp Farmsum geplunderd en ten enenmale verbrand.

De 17de van maart namen de Groningers het kasteel of blokhuis bij Aduarderzijl in en hebben het ten enenmale vernield en geslecht. Ook hebben ze met hulp van graaf Edzards volk Delfzijl met geweld ingenomen: als mede den Dam alwaar in ‘t uittrekken der Saksische troepen een groot tumult ontstond; want de burgers en enige soldaten die de oude bejegeningen noch in ‘t hoofd zaten, vielen in hun achterhoede en plunderden de bagage en ontnamen hun vele goederen.

Daarna kwam de Zwarte Hoop, (1) dat was een samengeraapt volk van ruim 5000 koppen, in Friesland vallen die alle de dorpen daar ze aankwamen in kolen zetten als mede de steden Workum, Hindelopen en Molkwerum ook afbranden.

Ook hebben de Groningers het kasteel Waardenbras, bij de Punterbrug, ingenomen.

Nadat hertog Georg in vorige jaren veel moeite met de Groningers en de graaf van Oost-Friesland had gehad en de graaf met de Groningers hun gerechtigheid aan Karel, hertog van Gelderland, overgedragen had, zo hebben de Geldersen de Zevenwouden en ‘t grootste gedeelte van Westergo met een menigte van volk afgelopen. Waarop Georg van Saxen, die geen middel zag om de Friezen weer onder zijn geweld te krijgen, uit het land vertrokken is en liet zijn stadhouder Everwyn, graaf van Bentheim alhier.

Ondertussen maakten de Geldersen in de Zuidhoek als te Workum, Hindelopen, Molkwerum, Stavoren en Sloten zeilschepen om in de Zuiderzee op het ontzet der Hollanders te kruizen waaronder zich Grote Pier, geboortig van Kimswerd, mede begeven heeft. Deze Grote Pier was door de Saksische van al zijn goederen en welvaart beroofd, ook hadden ze het dorp daar hij woonde in brand gestoken: waarom hij met een aanhang van meer dan 500 vrienden op gemelde schepen gegaan was en heeft verscheidene gelukkige zeeslagen met de Hollanders gehouden en vele schepen van hen genomen, zo maakte hij verder de gehele Zuiderzee vrij.

Hertog Georg die veel geld en moeiten tevergeefs verspild heeft om de Friezen te overmeesteren droeg na al zijn nederlagen het erfrecht over aan de prins van;

(1) Er zijn verschillende uitleggingen van die benaming, als: omdat zij met de hertog van Braunschweig gekomen waren, of omdat hun aangezicht was zwart en lelijk geworden vanwege het lijden van koude en overlast in den winter, of uit hoofde dat hun bij de dood der hertogen van Braunschweig zwart laken was gegeven tot teken van rouw; het is mogelijk, dat al het genoemde met elkaar tot de benaming aanleiding hebben gegeven.

2. het Huis van Bourgondien.

1. Karel de Vyfde.

In dit zelve jaar 1515, Karel, Koning van Spanje, en na een korten tyd Keizer van ‘t Roomsche Ryk, nu Erfheer van Friesland geworden zynde, stelde Graaf Floris van Ysselstein tot Stadhouder aan; die zich met de zynen eerst alleen binnen Leeuwarden, Franeker en Harlingen moest verhouden: zynde het overige des Lands meest door de Gelderschen bezet; tot welkers voordeel Sneek en Slooten in dien tyd met muuren en sterktens zyn vast gemaakt.

En gemelde Groote Pier, speelende alle zeilen blank, nam weg alles wat tegen de Gelderschen aanquam, werpende veele menschen overboord: en inzonderheid te Workum, dat hy inneemende, de Hollanders de voeten spoelde, daar by voegende dit grove Friesche vloekwoord: Sjug ho kenne dy D: tjietten swomme.

In den jaare 1516, in April, is Delfzyl, na dat de Graaf Edzard zyne bezetting daar uit had genomen, door Boele Ripperda, van haare vestingen beroofd. Daar op zyn de Groningers, met hulpe van zommige Ommelanders, uitgetrokken, hebbende den Dam gedemanteleert, en voorts Weerdenbras ook geraseert. Verder, het kasteel van Graaf Edzard, te Groningen gebouwd, wederom afgebroken.

In den jaare 1517 quam եr weder zulk een hooge watervloed, dat het water eene elle boven de dyken stond; waar men de schade wel kan afmeeten.

Groote Pier beschermde Sneek, tegen de belegeringe der Bourgoenschen; en nam Hindeloopen weder in, dat de gemelde Bourgoenschen vast gemaakt, en met 300 mannen bezet hadden: en daar na Medenblik, dat hy verbrande.

In dit jaar wierd ook tusschen de Bourgoenschen en den Hertog van Gelderland een verdrag gemaakt, na dat aan werszyden veele vyandelykheden waren voorgevallen; waar door de steden nu van de eene en dan van de andere zyde waren ingenomen, en de platte landen veel geweld, moord en brand hadden geleden. Doch Groote Pier, met die de Gelderschen aanhingen, zich hier noch niet toe verstaande, bleven even standvastig tegen de Bourgoenschen, en begeerden Pier voor een Beschermheer der vryheid geacht te wezen; dat hy voorheen ook zoude gedaan hebben, byaldien het zommigen niet verbrod hadden. Als hy door eenen Hollander in een brief tot afstand geraaden wierd, bespotte hy hem met een rymtje na dien tyd, voegende boven het zelve al boertende deze Eeretytelen: Ik, Groote Pier, Koning van Friesland, Hertog van Sneek, Graaf van Slooten, Vryheer van Hindeloopen, en Capitein-Generaal van de Zuiderzee.

Dus wierd de vereeniging door de Gelderschen verbrooken, en des Keizers volk moest, als voorheen, zich alleen in Leeuwarden, Franeker en Harlingen verhouden. Groote Pier deed ondertusschen de Keizerschen op de Zuiderzee veel afbreuk, neemende gestadig aan weg alles wat hem voorquam.

In den jaare 1518 heeft de Hertog van Gelder het accoord van Maarschalk Willem van Ojen met de Magistraat van Groningen, uit zyn naam ingegaan, geconfirmeert en gezegelt.

In den jaare 1519, den 6de van February, wierd te Arnhem het vorstelyke bruiloftsfeest van den Hertog van Gelder met de Hertoginne van Brunswyk Lunenburg zeer prachtig gehouden: zynde aldaar uit deze Provintie van Groningen mede verzogt, Ludolf Conders, en Klaas Schaffer, Burgemeesteren; Willem Frederiks, Priester van St. Martens kerk, wegens de stad; en Roelof Lennep, Ritmeester, wegens de Ommelanden. Dewelke allen zeer prachtig uitgedost waren; Willem op een wagen, en de anderen te paard, zynde alle de paarden eveneens met blinkende wapenen over hunne gansche ligchamen bedekt, verzelt met 30 ruiters, in heerlyke kleederen. Hunne geschenken, dieze voor het jonge paar mede bragten, bestonden in twee zilvere wynkannen, en twee zilvere schenkvaten, zeer konstig verguld en bearbeid, wegende over de 50 mark zilver. Daar nevens bragten zy 4 welgemeste ossen, van een buitengewoone zwaarte, en 4 schoone paarden.

In dit zelve jaar, als Groote Pier bemerkte, dat de Gelderschen het land, even als de Saxischen voorheen, onder het juk van slaavernye meenden te brengen, zo quiteerde hy daarom zyn ampt, en zettede zich gerust binnen Sneek ter ner, alwaar hy zyn leeven na eenigen tyd heeft geindigt.

In den jaare 1520 wierd het klooster te Aduard, het waereldsche gebied, mitsgaders het recht van patroonschap over Suidhorm en Wyrum ontnomen, om reden dat eenige monniken op St. Bernards dag, onder een gastmaal, dat jaarlyks wierd gehouden, twee Edellieden, Hendrik en Frederik Gaykinga, vegtenderhand hadden doodgeslagen.

Als Karel de vyfde nu tot Roomsch Keizer was verkooren, heeft hy in den jaare 1521 Georg Schenk tot Stadhouder over Friesland aangestelt: die, met zyn leger te Arum staande, de Geldersche steden, Sneek en Bolswert heeft gebrandschat: doch Stoffel van Meurs, Stadhouder der Gelderschen, vertrok naar Workum, dat hy vast maakte, om gemelde brandschatting der Bourgoenschen af te weeren.

Hier op dreven de Sneekers de Gelderschen uit; het welk die van Bolswert, weinig tyd daar na, mede deeden.

2. het Huis van Bourgondië.

1. Karel de Vijfde.

In ditzelfde jaar 1515 stelde Karel, koning van Spanje en na een korte tijd keizer van ‘t Roomse Rijk en nu erfheer van Friesland geworden, graaf Floris van IJsselstein tot stadhouder aan die zich met de zijnen eerst alleen binnen Leeuwarden, Franeker en Harlingen moest ophouden en was het overige van het land meest door de Geldersen bezet; tot wiens voordeel Sneek en Sloten in die tijd met muren en sterkten zijn versterkt.

En gemelde Grote Pier die speelde alle zeilen blank, (1) nam weg alles wat tegen de Geldersen aankwam en wierp vele mensen overboord en vooral te Workum dat hij innam en de Hollanders de voeten spoelde en daarbij voegde dit grove Friese vloekwoord: Sjug ho kenne dy D: tjietten swomme. (2)

In het jaar 1516, in april, is Delfzijl, nadat de graaf Edzard zijn bezetting daaruit had genomen, door Boele Ripperda van haar vestingen beroofd. Daarop zijn de Groningers met hulp van sommige Ommelanders uitgetrokken en hebben den Dam geopend en voorts Waardenbras ook geslecht. Verder het kasteel van graaf Edzard, te Groningen gebouwd, wederom afgebroken.

In het jaar 1517 kwam er weer zo’n hoge watervloed zodat het water een el boven de dijken stond waar men de schade wel kan afmeten.

Grote Pier beschermde Sneek tegen de belegering der Bourgondirs en nam Hindelopen weer in dat de gemelde Bourgondirs vast versterkt en met 300 mannen bezet hadden en daarna Medemblik dat hij verbrande.

In dit jaar werd ook tussen de Bourgondiërs en de hertog van Gelderland een verdrag gemaakt nadat aan weerszijden vele vijandelijkheden waren voorgevallen waardoor de steden nu van de ene en dan van de andere zijde waren ingenomen en de plattelanden veel geweld, moord en brand hadden geleden. Doch Grote Pier met die de Geldersen aanhingen zich hier noch niet toe verstond bleef even standvastig tegen de Bourgondirs en begeerden Pier voor een beschermheer der vrijheid geacht te wezen; dat hij voorheen ook zou gedaan hebben bij al dien het sommigen niet verbrod hadden. Toen hij door een Hollander in een brief tot afstand aangeraden werd bespotte hij hem met een rijmpje na die tijd en voegde boven het zelve al boertende deze eretitel: Ik, Grote Pier, koning van Friesland, hertog van Sneek, graaf van Sloten, vrijheer van Hindelopen en kapitein-generaal van de Zuiderzee.

Dus werd de vereniging door de Geldersen verbroken en de keizers volk moest als voorheen zich alleen in Leeuwarden, Franeker en Harlingen ophouden. Grote Pier deed ondertussen die van de keizer op de Zuiderzee veel afbreuk en nam gestadig aan weg alles wat hem voorkwam.

In het jaar 1518 heeft de hertog van Gelder het akkoord van maarschalk Willem van Ojen met de magistraat van Groningen uit zijn naam ingegaan bevestigd en gezegeld.

In het jaar 1519, de 6de van februari, werd te Arnhem het vorstelijke bruiloftsfeest van de hertog van Gelder met de hertogin van Braunschweig Lunenburg zeer prachtig gehouden en was aldaar uit deze provincie van Groningen mede verzocht Ludolf Conders en Klaas Schaffer, burgemeesters; Willem Frederiks, priester van St. Maartens kerk vanwege de stad; en Roelof Lennep, ritmeester, vanwege de Ommelanden. Die allen zeer prachtig uitgedost waren; Willem op een wagen en de anderen te paard en waren alle paarden eveneens met blinkende wapens over hun ganse lichamen bedekt, vergezeld met 30 ruiters in heerlijke kleren. Hun geschenken die ze voor het jonge paar mee brachten bestonden in twee zilveren wijnkannen en twee zilveren schenkvaten, zeer kunstig verguld en bearbeid, die wogen over de 50 mark zilver. Daar nevens brachten 4 goed gemeste ossen van een buitengewone zwaarte en 4 mooie paarden.

In ditzelfde jaar toen Grote Pier bemerkte dat de Geldersen het land evenals de Saksische voorheen onder het juk van slavernij meenden te brengen zo zag hij daarom af van zijn ambt en zette zich gerust binnen Sneek te neer alwaar hij zijn leven na enige tijd heeft geindigd.

In het jaar 1520 werd het klooster te Aduard, het wereldse gebied, mitsgaders het recht van patroonschap over Zuidhorn en Wierum ontnomen om reden dat enige monniken op St. Bernards dag onder een gastmaal dat jaarlijks werd gehouden twee edellieden, Hendrik en Frederik Gaykinga, vechtenderhand hadden doodgeslagen. (3)

Toen Karel de vijfde nu tot Roomse keizer was gekozen heeft hij in het jaar 1521 Georg Schenk tot stadhouder over Friesland aangesteld die met zijn leger te Arum stond de Gelderse steden, Sneek en Bolsward heeft gebrandschat: doch Stoffel van Meurs, stadhouder der Geldersen, vertrok naar Workum dat hij vastmaakte om gemelde brandschatting der Bourgondirs af te weren.

Hierop dreven die van Sneeks de Geldersen uit wat die van Bolsward weinig tijd daarna mede deden.

(1) dit gezegde heeft zijn oorsprong van de zeeroverij waarin men van vriend en vijand kaapt en rooft wat men vangen en grijpen kan: alles wegroven wat men op zee ontmoet.

(2) Hij smeet (zegt Winsemius fol. 446,) vele Hollanders in plaats van Bourgondirs over boord, volgens Martinus Ylst uit de overlevering van Bonne Haisma riep hij zijn metgezellen toe: Siuch faynten, ho kenne da deels kijetten swomma.

(3) Frederik Gaykinga die in het jaar 1360 abt van Aduard was had, tot nadeel van zijn geslacht, hoewel tot eer, dit klooster met vele goederen begiftigd; doch op zekere voorwaarden waartoe zijn geslacht altoos gerechtigd zou wezen. Het voornaamste bestond hierin dat die van Gaykinga voor eeuwig zouden hebben alle jaar op St. Maarten avond een witte zwaan, een kapoen en een kan wijn en zouden voor altijd een mis misse houden in ‘t kapittelhuis en een brandende lamp voor ‘t gehele geslacht. Wanneer iemand van ‘t geslachte kwam te verarmen zou hij aldaar voor zijn leven de kost hebben; ook wanneer ze met hun gezin kwamen zou de abdij voor hun geopend en de tafel gedekt worden, naar de waardigheid van het geslacht, in de voornaamste kamer; benevens jaarlijks op St. Bernards dag te gast genodigd worden. Aldus was Hendrik op dit jaar genodigd, maar Jan en Frederik kwamen vanzelf Waarop, onder de monniken een jalousie ontstond, die hen zeer kwalijk bejegende en waardoor het gevecht ontstond.

In dit zelve jaar, den 12de van May, is de Hertog van Gelder, door de Staaten der Ommelanden, mede tot hunnen beschutsheer aangenomen.

In den jaare 1522, den tweede van November, quam de Hertog van Gelder te Groningen; wordende door de Magistraat buiten de Oosterpoort opgehaalt, en tot aan de St. Martens Kerk geleid; alwaar hy door Mr. Willem, Kerkheer, ontfangen wierd, die hem mede naar zyn huis nam en logeerde. Des anderen daags ontfing hy op het raadhuis de sleutelen van de stads poorten, en den eed van de Magistraat en de Gezworene Gemeente, en vervolgens in St. Walburgs kerk van het gemeen. Des Sondags daar aan wierd hy door de Magistraat der stad op het Heeren Wynhuis zeer prachtig ter maaltyd onthaalt. Daar na, de Hertog vertrokken zynde, zond hy Jasper van Marwyk als Stadhouder te Groningen, die zyn logiment nam op Munnikeholm.

In den jaare 1523 bouwde Stoffel van Meurs een blokhuis te Workum, en den tooren versterkte hy met gragt en wallen, om de zeekust tegen de Bourgoenschen te beschermen. Maar wierden van Schenk vermeestert, die den tooren van boven af liet werpen, en het blokhuis met veel volk bezette. In welken tyd ook de geweldige Stins van Inthiema door de Keizerschen verbrand en vernietigt is. Doe zonden de Gelderschen eenige zeeroovers uit Dokkum; het welk de Bourgoenschen belegerden, en mede by verdrag inkreegen. Ook vlugten de Gelderschen van Bolswert naar Slooten; dat zich, belegert ziende, mede aan Schenk over gaf. En by een gemeen opbod der landlieden, zyn de Gelderschen tեenemaal uit het land gejaagt: en Karel de vyfde tot Erfheer over Friesland bevestigt.

Ook is Schenk en Wassenaar, uit naam des Keizers, in de Ommelanden gekomen, roovende en brandende zeer schielyk onder de landlieden; vervolgens ontboden zy hen om den Keizer te beedigen te Noorthorm, mits tot boete geevende 32000 goudguldens.

In den jaare 1525, des Vrydags voor St. Laurens, geraakte de stad Groningen in een groot oproer; alzo de Bouwmeesters en Gildens zich heimelyk verbonden hadden van hunne goederen եr by op te zetten, om alle de accynsen, uitgenomen de wyn en het Hamburger bier, af te schaffen. Zy hadden dieshalven by de twee Bouwmeesters, noch 24 van de voornaamste personen uit de Gildens gekooren, die het zelve aan den Raad zouden voordraagen. Als deze voorstellinge op het raadhuis geschiede, stond de geheele markt van het gemeen bezet, raazende en tierende als verwoede menschen, die door des Overigheids redenen niet te stillen waren. Een groote hoop liep als woedende op het stadshuis, met een groot stuk hout in de handen, en stoote de deur van de raadkamer daar mede open; voorneemens om den geheelen Raad dood te slaan. De geene die beneden stonden, met bloote messen in hunne handen, riepen: Sla dood, sla dood; werpt ons de verraaders ter vensteren uit! Waar door de Raad zich genoodzaakt vond, deze gecommitteerden te zeggen, hunne begeerte te zullen voldoen: doende daar op de klok luiden, en hunne wille publiceren. Waar door het woedende gepeupel wederom vertrok.

In den jaare 1527 was եr wederom een groote onlust te Groningen, waar door omtrent verscheidene magistraatspersoonen hun leeven zouden verlooren hebben: want een Jan Gryp, zynde een groot oproermaker, trok zyn zwaard uit, en riep: Sla dood! en sloeg den Bouwmeester Jan.... onder den voet, houwende nochmaals verscheidene keeren naar hem; doch wierd, door toedoen van anderen, noch gelukkig gered. De Raad, vergadert zynde, vlood van het stadshuis; ziende ieder om een goed heenkomen. De Burgemeester Hillebrands, Roltman en Rein Duirds, met noch eenige andere Raadsheeren, liepen in de St. Martens kerk; maar de Burgemeester Ludolf Conders viel by de waag onder het gespuis; waar door hy nochtans door eenige raadsgezinde burgers gelukkig wierd ontzet, neemende daar op de vlugt, de Heere Poort uit, naar Helpman op zyn hofstede.

Dit zelve jaar overleed Graaf Edzard van Oostfriesland, oud zynde 66 jaaren, binnen Embden; wordende des Vrydags na vastenavond tot Norden begraven. Na hem succedeerde Graaf Enno daar op, in zyns vaders plaats.

In den jaare 1530 heeft Keizer Karel aan zynen Stadhouder Schenk last gegeeven, om Dokkum en Slooten, welke Steden hy, na ‘t vertrek der Gelderschen, hadden doen vast maaken, de wallen wederom te slegten.

In dit zelve jaar, den 10 van July, nam Graaf Enno van Oostfriesland Widmond door verrassinge in; en belegerde voorts Ezens; waar op hy verscheidene maalen stormde, en veel volk verloor; doch op den 28ste van September hebben die van binnen zich aan hunne vyanden overgegeeven; waar op, Jonker Balthazar een voetval voor Graaf Enno doende, pardon bequam.

In ditzelfde jaar, de 12de van mei, is de hertog van Gelder door de Staten der Ommelanden mede tot hun schutsheer aangenomen.

In het jaar 1522, de tweede van november, kwam de hertog van Gelder te Groningen en werd door de magistraat buiten de Oosterpoort opgehaald en tot aan de St. Maartens Kerk geleid alwaar hij door mr. Willem, pastoor, ontvangen werd die hem mede naar zijn huis nam en logeerde. De volgende dag ontving hij op het raadhuis de sleutels van de stadspoorten, en den eed van de magistraat en de Gezworene Gemeente en vervolgens in St. Walburgkerk van het algemeen. De zondags daaraan werd hij door de magistraat der stad op het heren wijnhuis zeer prachtig ter maaltijd onthaalt. Daarna toen de hertog vertrokken was zond hij Jasper van Marwyk als stadhouder te Groningen die zijn logement nam op Munnekeholm.

In het jaar 1523 bouwde Stoffel van Meurs een blokhuis te Workum en de toren versterkte hij met gracht en wallen om de zeekust tegen de Bourgondirs te beschermen. Maar werd van Schenk overmeesterd die de toren van boven af liet werpen en het blokhuis met veel volk bezette. In welke tijd ook de geweldige stins van Inthiema die door die van de keizer verbrand en vernietigd is. Toen zonden de Geldersen enige zeerovers uit Dokkum die de Bourgondirs belegerden en mede bij verdrag inkregen. Ook vluchten de Geldersen van Bolsward naar Sloten dat zich belegerd zagen en zich mede aan Schenk over gaf. En bij een algemeen opbod der landlieden zijn de Geldersen ten enenmale uit het land gejaagd en Karel de vijfde tot erfheer over Friesland bevestigt.

Ook is Schenk en Wassenaar, uit naam der keizer, in de Ommelanden gekomen, rovende en brandende zeer schielijk onder de landlieden; vervolgens ontboden ze hem om de keizer te beëdigen te Nordhorn, mits tot boete geven 32000 goudguldens.

In het jaar 1525, de vrijdag voor St. Laurens, geraakte de stad Groningen in een grote oproer alzo de bouwmeesters en gilden zich heimelijk verbonden hadden van hun goederen er bij op te zetten om alle accijnzen, uitgezonderd de wijn en het Hamburger bier, af te schaffen. Ze hadden daarom bij de twee bouwmeesters noch 24 van de voornaamste personen uit de gilden gekozen die het aan de raad zouden voordragen. Toen deze voorstelling op het raadhuis geschiede stond de gehele markt van het algemeen bezet, razend en tierend als verwoede mensen die door de overheid redenen niet te stillen waren. Een grote hoop liep als woedende op het stadshuis met een groot stuk hout in de handen en stootte de deur van de raadkamer daarmee open en waren voornemens om de gehele raad dood te slaan. Diegene die beneden stonden met blote messen in hun handen riepen: Sla dood, sla dood; werpt ons de verraders ter vensters uit! Waardoor de raad zich genoodzaakt vond deze gecommitteerden te zeggen hun begeerte te zullen voldoen: lieten daarop de klok luiden en hun wil publiceren. Waardoor het woedende gepeupel wederom vertrok.

In het jaar 1527 was er wederom een grote onlust te Groningen waardoor omtrent verscheidene magistraat personen hun leven zouden verloren hebben: want een Jan Gryp, was een grote oproermaker, trok zijn zwaard uit en riep: Sla dood! en sloeg de bouwmeester Jan.... onder de voet, hieuw nogmaals verscheidene keren naar hem doch werd door toedoen van anderen noch gelukkig gered. De raad die vergaderd was vloog van het stadshuis en zag elk om een goed heenkomen. De burgemeester Hillebrands, Roltman en Rein Duirds, met noch enige andere raadsheren liepen in de St. Maartens kerk; maar de burgemeester Ludolf Conders viel bij de waag onder het gespuis waardoor hij nochtans door enige raadsgezinde burgers gelukkig werd ontzet en nam daarop de vlucht de Herenpoort uit naar Helpman op zijn hofstede.

Ditzelfde jaar overleed graaf Edzard van Oost-Friesland die oud was 66 jaren binnen Emden en werd de vrijdag na Vastenavond te Norden begraven. Na hem volgde op graaf Enno in zijn vaders plaats.

In het jaar 1530 heeft keizer Karel aan zijn stadhouder Schenk last gegeven om Dokkum en Sloten welke steden hij, na ‘t vertrek der Geldersen had vast laten maken, de wallen wederom te slechten.

In ditzelfde jaar, de 10 de van juli, nam graaf Enno van Oost Friesland Widmond door verrassing in en belegerde voorts Ezens waarop hij verscheidene malen bestormde en veel volk verloor; doch op de 28ste van september hebben die van binnen zich aan hun vijanden overgegeven waarop jonker Balthazar een voetval voor graaf Enno deed en pardon bekwam.

In den jaare 1531 heeft Jonker Balthazar een hoop krygsvolk aangenomen, waar mede hy in Graaf Enno’s land trekkende, alles in brand stak wat hem voor quam; sleepende een grooten buit met zich; en begaf zich naderhand onder den Vorst van Gelder.

In den jaare 1533 heeft Jonker Balthazar den Overste Meindert van Ham met omtrent 2000 Geldersche soldaaten te Jemmigen, in Reiderland, gezonden: maar Graaf Enno hen te gemoet trekkende, heeft van hen een Vendel Gelderschen, welke by de Noorth verachtert waren, ter ner geslagen. Doch een weinig tyd daar na, hebben de Gelderschen de Oostfrieschen aangegreepen, en deerlyk geslagen; waar door in ‘t geheel omtrent 400 mannen zyn gebleven, en waar onder veele braave persoonen van aanzien.

In den jaare 1535, den 30ste van Maart, zyn omtrent 300 zo genaamde Wederdoopers, na datze hunne leere in Friesland openbaar hadden voorgestelt, byeen getrokken, overvallende Oldenklooster, by Bolswert, en namen het in; noodzaakende de monniken daar uit te vlugten; en van gedachten zynde, by aldien de Landsheer hen mogt komen bestormen, zouden de bestormers zelve door hunne eigene wapenen gedood worden. Maar de Gouverneur G. Schenk zulks gewaar wordende, zond een troup soldaaten derwaarts, en overweldigde het klooster aanstonds; waar door in de eerste furie het meestedeel dier arme menschen door de kling wierden gejaagt: 24 zyn եr vervolgens aan galgen opgehangen, en 15 onthalst; en de vrouwen en maagden eenige te Leeuwarden, en andere in het Hempensermeer doen verdrinken.

In den jaare 1536 heeft Menno Simons, Priester te Witmaarsum, zyn priesterambt verlaaten, en zich tot de Wederdoopers begeeven: waar van dezelve den naam van Mennisten hebben bekomen, zo als zy noch in Friesland, zonder onderscheid, allen genoemt worden.

In dit zelve jaar, hebben de Groningers hunne hulpe aan den Hertog van Gelder tegens Graaf Enno van Oostfriesland opgezegt. Waar over de Hertog zeer te onvreden zynde, zyne krygsmacht deed vermeerderen, en den Overste Meinard van Ham met de zelve den 29ste van April naar den Dam zond; die aldaar ten eerste de vestingen deed versterken, steekende de voorstad by de Steenstil-en Poelepoort in brand; als ook de voorstad van de Ebbinge- en Botteringepoort; waar door, alzo de vlam over de wal quam, omtrent de Peperstraat 5 huizen en 30 schepen verbrande.

Waarom door de Staaten van Stad en Lande, door groote verbitteringe dieze tegens den Gelderschen Vorst gekregen hadden, geresolveerd wierd, zich aan het Huis van Bourgondien over te geeven; zendende derhalve hunne Gezanten aan Koningin Maria, zuster van Keizer Karel den vyfde, in Brabant, met verzoek, dat zy onder de bescherminge van zyn Keizerlyke Majesteit mogten aangenomen worden. De Koninginne heeft hen daar op met veele beleeftheid aangenomen, en voorts met een genoegzaame krygsmacht onder het bevel van Georg Schenk versterkt. Waar op Schenk den 7de van Juny met groote blydschap ter stad wierd ingehaalt, en als Stadhouder gehuldigt, doende de Raad en het Gemeen voorts den eed aan hem, uit naame des Keizers. Wordende dus de stad Groningen en Ommelanden aan de Nederlanden gehegt.

Hier na trok Schenk te velde, en sloeg de Holsteinschen in Westerwolde; nam Delfzyl in; won den Dam, Wedde en Koeverden van de Gelderschen. Hier na is de vrede tusschen den Keizer en Hertog van Gelder geslooten, welke te Groningen op den 8ste van December van ‘t stadshuis gepubliceert is geworden.

In den jaare 1538, of omtrent dezen tyd, overleed de trouwelooze Hertog Karel van Gelder, oud 70 jaaren; hebbende zyne nabuuren 50 jaaren lang met verscheidene oorlogen beroert.

En omtrent dien zelfden tyd leefde Vorperus Thaborita, Kanunnik te Thabor, by Sneek; die, tot op dien tyd, de oude Friesche Geschiedenissen heeft te zamen gestelt.

In den jaare 1540 overleed Georg Schenk, Stadhouder van Groningen, in wiens plaats, hem opvolgde Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buuren. En den 24ste van September overleed Graaf Enno van Oostfriesland, wordende te Embden begraven.

In den jaare 1542 is een watervloed over deze landen geweest, waar door veele schade aan menschen en beesten is veroorzaakt.

In den jaare 1545, omtrent St. Jan, quam Koninginne Maria te Groningen; wordende aldaar door de Magistraat op eene zeer plechtige wyze ingehaalt, en met ryke geschenken beschonken.

In den jaare 1546 is in ‘t Klooster Wittewyrum eene conferentie gehouden, over het verschil van de voorbyvaart van Embden, tusschen de Groningers en de Graavinne van Oostfriesland.

In den jaare 1548 overleed Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buuren, en Stadhouder van Groningen, in wiens plaatze hem opvolgde Jan van Ligne, Graaf van Arenberg.

In den jaare 1550 hebben de Groningers, benevens die van de Ommelanden, aan den Graaf van Arenberg hunnen eed gedaan, wegens Philippus den tweede, Koning van Spanje.

In den jaare 1552 was եr, na ‘t geweldig doorbreeken der dyken, en ‘t vloeijen van water, zulk een harde winter, dat men van Friesland naar Ter Schelling, van Medenblik naar Staveren, en van Amsterdam naar Kampen, met paard en slede, kon over de Zuiderzee ryden.

In den jaare 1555 droeg Keizer Karel de vyfde de bestiering der Nederlanden over aan zynen zoon Philippus.

In het jaar 1531 heeft jonker Balthazar een hoop krijgsvolk aangenomen waarmee hij in graaf Enno’s land trok en alles in brand stak wat hem voor kwam en sleepte een grote buit met zich en begaf zich naderhand onder de vorst van Gelder.

In het jaar 1533 heeft jonker Balthazar de overste Meindert van Ham met omtrent 2000 Gelderse soldaten te Jemigen in Reiderland, gezonden: maar graaf Enno trok hen tegemoet en heeft een vendel Geldersen die bij de Noorth verachterd waren ter neer geslagen. Doch een weinig tijd daarna hebben de Geldersen de Oost-Friezen aangegrepen en deerlijk geslagen waardoor in ‘t geheel omtrent 400 mannen zijn gebleven en waaronder vele brave personen van aanzien.

In het jaar 1535, de 30ste van maart, zijn omtrent 300 zo genaamde Wederdopers, nadat ze hun leer in Friesland openbaar hadden voorgesteld bijeen getrokken en overvielen het Oldenklooster bij Bolsward en namen het in; noodzaakten de monniken daaruit te vluchten en van gedachten waren bij al dien de landsheer hen mocht komen bestormen zouden de bestormers zelf door hun eigen wapens gedood worden. Maar de gouverneur G. Schenk die zulks gewaar werd zond een troep soldaten derwaarts en overweldigde het klooster aanstonds waardoor in de eerste furie het grootste deel der arme mensen over de kling werden gejaagd: 24 zijn er vervolgens aan galgen opgehangen en 15 onthalst en de vrouwen en maagden enige te Leeuwarden en andere in het Hempensermeer laten verdrinken.

In het jaar 1536 heeft Menno Simons, priester te Witmarsum, zijn priesterambt verlaten en zich tot de Wederdopers begeven waarvan die de naam van Mennisten hebben bekomen zoals ze noch in Friesland, zonder onderscheid, allen genoemd worden.

In ditzelfde jaar hebben de Groningers hun hulp aan de hertog van Gelder tegen graaf Enno van Oost-Friesland opgezegd. Waarover de hertog zeer te ontevreden was en liet zijn krijgsmacht vermeerderen en de overste Meinard van Ham met die de 29ste van april naar den Dam zond die aldaar ten eerste de vestingen liet versterken en stak de voorstad bij de Steenstil-en Poelpoort in brand; als ook de voorstad van de Ebbingepoort en Boteringepoort waardoor, alzo de vlam over de wal kwam, omtrent de Peperstraat 5 huizen en 30 schepen verbranden.

Waarom door de Staten van Stad en Land door de grote verbittering die ze tegen de Gelderse vorst gekregen hadden besloten werd zich aan het huis van Bourgondi over te geven en zonden derhalve hun gezanten aan koningin Maria, zuster van keizer Karel den vijfde, in Brabant met verzoek dat ze onder de bescherming van zijn keizerlijke majesteit mochten aangenomen worden. De koningin heeft hen daarop met veel beleefdheid aangenomen en voorts met een voldoende krijgsmacht onder het bevel van Georg Schenk versterkt. Waarop Schenk de 7de van juni met grote blijdschap ter stad werd ingehaald en als stadhouder gehuldigd en deed de raad en het algemeen voorts den eed aan hem uit naam der keizer. Zo werd dus de stad Groningen en Ommelanden aan de Nederlanden gehecht.

Hierna trok Schenk te velde en sloeg die van Holstein in Westerwolde; nam Delfzijl in; won den Dam, Wedde en Coevorden van de Geldersen. Hierna is de vrede tussen de keizer en de hertog van Gelder gesloten die te Groningen op de 8ste van december van ‘t stadshuis gepubliceerd is geworden.

In het jaar 1538, of omtrent deze tijd, overleed de trouweloze hertog Karel van Gelder, oud 70 jaren die zijn buren 50 jaren lang met verscheidene oorlogen had beroerd.

En omtrent diezelfde tijd leefde Vorperus Thaborita, kanunnik te Thabor bij Sneek, die tot op die tijd de oude Friese Geschiedenissen heeft tezamen gesteld.

In het jaar 1540 overleed Georg Schenk, stadhouder van Groningen, in wiens plaats hem opvolgde Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren. En de 24ste van september overleed graaf Enno van Oost-Friesland en werd te Emden begraven.

In het jaar 1542 is een watervloed over deze landen geweest waardoor vele schade aan mensen en beesten is veroorzaakt.

In het jaar 1545, omtrent St. Jan, kwam koningin Maria te Groningen en werd aldaar door de magistraat op een zeer plechtige wijze ingehaald en met rijke geschenken beschonken.

In het jaar 1546 is in ‘t klooster Wittewierum een conferentie gehouden over het verschil van de voorbijvaart van Emden tussen de Groningers en de gravin van Oost-Friesland.

In het jaar 1548 overleed Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren en stadhouder van Groningen, in wiens plaats hem opvolgde Jan van Ligne, graaf van Arenberg.

In het jaar 1550 hebben de Groningers, benevens die van de Ommelanden, aan de graaf van Arenberg hun eed gedaan vanwege Philippus de tweede, koning van Spanje.

In het jaar 1552 was er, na ‘t geweldig doorbreken der dijken en ‘t vloeien van water, zo’ n harde winter dat men van Friesland naar Terschelling, van Medenblik naar Stavoren en van Amsterdam naar Kampen met paard en slede over de Zuidzee kon rijden.

In het jaar 1555 droeg keizer Karel de vijfde het bestuur der Nederlanden over aan zijn zoon Philippus.

2. Philippus de Tweede, Koning van Spanje.

In dit jaar, Philippus de zeventien Nederlandsche Provintien van zynen vader verkreegen hebbende, in zo een vreedzaame en wettelyke stand, als Prins of Onderdaanen konden wenschen: kreeg het Land in tegendeel in Philippus te gelyk een nieuw Heer, met allerlei nasleep van onheilen en oproer. Want als hy niet wel overdagt hadde, dat zyn vader, door eene byzondere naarstigheid, op alles een wakend oog had gehouden, met overal zelve by te zyn; zo ondernam Philippus daar en tegen, deze Landen in goede rust te zullen houden door eenen Stadhouder, blyvende zelve in Spanje.

In den jaare 1559, na Philippus de Nederlanden doorreist hadde, is hy weder naar Spanje vertrokken; bestellende het gebied der Landen aan Margareta, Hertoginne van Parma, zyne Bastartzuster: en iedere byzondere Provintie aan hunne Stadhouders, en Friesland aan bovengemelden Graaf van Arenberg; die ook het opzicht over Overyssel, Groningen en Lingen hadde.

Onder deze aanstellinge gaf hy ook met eene last, die hy hun by zeer strenge placaaten, voor zyn vertrek, gegeven hadde, en die de waare oorzaaken van alle volgende onlusten zyn geweest; waar van deze drie de byzonderste waren: 1. Het aanstellen van 14 nieuwe Bisschoppen, boven de drie, die եr voorheenen hadden geweest. 2. Het openbaar bevel, om de besluiten van het Consilie van Trenten in den Lande uit te voeren: daar toe aanstellende Inquisiteurs en Kettermeesters, om het volk wegens hun geloove te onderzoeken. En ten 3de. Het onderhouden van 4000 vreemde krygsknegten, ten laste van den Lande, en dat in tyd van vrede.

In dit zelve jaar is te Groningen overleden Regnerus Predrinus, hebbende aldaar veel tyd Rector der Latynsche schoolen geweest, predikende op de feestdagen openlyk het Evangelium.

De leere tegen de Pausselyke dwaalingen, nu door geheel Europa zich uitgebreid hebbende, en in Vrankryk en Engeland daarom veele vervolgingen geschiedende, zo quam եr veel volk naar de Nederlanden vlugten. Welke vervolging strydig was tegen de oude privilegien en vryheden van den Lande, die de Koning hun beloofd hadde te behouden.

De Edelen van den Lande ondertusschen, om zulk een voorneemen naar vermogen af te weeren, kantteden zich eerst tegen de dwingnagel van de bovengemelde 4000 soldaaten, waar door het volk grooten overlast wierd aangedaan, van gevoelen zynde, dat dan de Inquisitie weinig klem zoude hebben.

Des zo beraadslaagdenze om den Koning te beweegen, dien last van soldaaten van hen af te ligten; en zyn, na veele moeijelykheden, naar Spanje afgescheept in den jaare 1561.

In dit zelve jaar is Groningen, by het aanstellen van nieuwe Bisschoppen in de Nederlanden, tot een Bisdom verheven; en wierd tot eerste Bisschop aangestelt, Heer Johan Cnyf, Minnebroeder.

In dezen tyd is wederom een watervloed over Oostfriesland gegaan, welke de dyken verbrekende, en veele beesten om ‘t leeven bragt.

In den jaare 1564 is aan de Staaten van Friesland, nevens andere Provintien, bevel gezonden van de Hertoginne van Parma, om den nieuwen Bisschop Cunerus Petri aan te neemen, en in te huldigen tot Bisschop van Friesland; zyn zetel te stellen binnen Leeuwarden, en hem in alles de hand te bieden: het welk de Staaten weigerden; verzoekende daar van ontslagen te zyn, als strydig tegens hunne vryheden en voorrechten.

2. Filip de Tweede, koning van Spanje.

In dit jaar, Philippus die de zeventien Nederlandsche Provincies van zijn vader verkregen had in zo’n vreedzame en wettelijke stand als een prins of onderdanen konden wensen: zo kreeg het land in tegendeel in Philippus tegelijk een nieuwe heer met allerlei nasleep van onheilen en oproer. Want toen hij niet goed overdacht had dat zijn vader die door een bijzondere naarstigheid op alles een wakend oog had gehouden met overal zelf bij te zijn zo ondernam Philippus daartegen om deze landen in goede rust te zullen houden door een stadhouder en bleef zelf in Spanje.

In het jaar 1559, nadat Philippus de Nederlanden doorreist had, is hij weer naar Spanje vertrokken; bestelde het gebied der landen aan Margareta, hertogin van Parma, zijn bastaardzuster, en elke aparte provincie aan hun stadhouders en Friesland aan bovengemelde graaf van Arenberg die ook het opzicht over Overijssel, Groningen en Lingen had.

Onder deze aanstelling gaf hij ook meteen last bij zeer strenge plakkaten die hij hen voor zijn vertrek gegeven had en die de ware oorzaken van alle volgende onlusten zijn geweest waarvan deze drie de bijzonderste waren: 1. Het aanstellen van 14 nieuwe bisschoppen boven de drie die er voorheen waren geweest. 2. Het openbaar bevel om de besluiten van het Concilie van Trente in de landen uit te voeren en stelde daartoe aan Inquisiteurs en Kettermeesters (of geloof onderzoekers) om het volk vanwege hun geloof te onderzoeken. En ten 3de. Het onderhouden van 4000 vreemde krijgsknechten, ten laste van de landen en dat in de tijd van vrede.

In ditzelfde jaar is te Groningen overleden Regnerus Predrinus die aldaar veel tijd rector der Latijnse school was geweest en preekte op de feestdagen openlijk het Evangelie.

De leer tegen de pauselijke dwalingen die zich nu door geheel Europa uitgebreid had en daarom in Frankrijk en Engeland vele vervolgingen geschiedde en zo kwam er veel volk naar de Nederlanden vluchten. Welke vervolging strijdig was tegen de oude privilegies en vrijheden van de landen die de koning hun beloofd had te behouden.

De edelen van de landen ondertussen, om zulk voornemen naar vermogen af te weren, kantten zich eerst tegen de dwingnagel van de bovengemelde 4000 soldaten waardoor het volk grote overlast werd aangedaan en waren van mening dat dan de Inquisitie weinig klem zou hebben.

Dus zo beraadslaagden ze om de koning te bewegen die last van soldaten van hen af te lichten en zijn, na vele moeilijkheden, naar Spanje afgescheept in het jaar 1561.

In ditzelfde jaar is Groningen bij het aanstellen van nieuwe bisschoppen in de Nederlanden tot een bisdom verheven en werd tot eerste bisschop aangesteld heer Johan Cnyf, Minnebroeder.

In deze tijd is wederom een watervloed over Oost-Friesland gegaan die de dijken doorbrak en vele beesten om ‘t leven bracht. (1)

In het jaar 1564 is aan de Staten van Friesland, nevens andere provincies, bevel gezonden van de hertogin van Parma om de nieuwe bisschop Cunerus Petri aan te nemen en in te huldigen tot bisschop van Friesland en zijn zetel te stellen binnen Leeuwarden en hem in alles de hand te bieden: wat de Staten weigerden en verzochten daarvan ontslagen te zijn als strijdig tegen hun vrijheden en voorrechten.

(1) In de maanden mei en juli hadden er twee overstromingen plaats waardoor, vooral de laatsten, ook vele mensen omkwamen.

In dit zelve jaar hebben de Engelschen de stapel der lakenhandel, in een tyd datze verschil met de Nederlanders hadden, te Embden geplant. Want daar quam den 23ste van May een groote vloot schepen met lakens, na dat եr reeds 6 gekomen waren, te Embden aan. Waar over de vreugde in die Stad zo groot was, dat եr eereschooten van werskanten wierden gedaan. Doch de blydschap, en het voordeel datze zich zelve daar van belooft hadden, verdween zeer haastig: over zulks de Engelschen, hun verschil met de Nederlanders vereenigt hebbende, van daar vertrokken, en bragten de lakens naar Antwerpen.

In den jaare 1565, als de Inquisitie hoe langer hoe wreeder voortging, hebben de Edelen, na lange te vergeefs by de Hertoginne vertooningen en verzoekschriften te hebben ingelevert, den Graave van Egmond aan den Koning gezonden. Dewelke, na eenigen tyd, eerst antwoord bequam, en hier op uit quam, dat des Konings meininge was, dat zyne beveelen en strenge placaaten moesten uitgevoert worden. Derhalven heeft de Gemeente ondertusschen, uit onverduldigheid, om bovenstaand langdraadig antwoord des Konings, de kerken overvallen, en alle Roomsche beelden daar uit gestormt.

Waar op in den jaare 1566 de Heer van Brederode, verzelt met meer dan 200 Edelen, uit alle Provintien, verzogten aan de Hertoginne te Brussel, om verzagtinge van die strenge beveelen des Konings te genieten. By welke gelegentheid de naam van Geusen, waar door de Gereformeerden beteekent worden, tot op dezen dag, van de geene die buiten zyn, zynen oorsprong heeft genomen: wat een van ‘t Hofgezin der Hertoginne, met naame de Heer van Barlemont, dezen hoop Edelen, die slegt in de kleederen waren, het eerste aan ‘t Hof ziende komen, zeide in de Fransche Spraak, dat եr een hoop Bedelaars voor de poort waren; gebruikende het Frans woord Gueux, dat een Bedelaar beteekent. De Edelen dit verstaan hebbende, schaamden zich hier niet over; maar begeerden na dien dag altyd Geusen genaamt te zyn: waarom veelen van hen graauwe kleederen aantrokken, als de bedelende Graauwe Monniken, en houte nappen aan hunne zyde hongen, met zilvere plaatjes beslagen, waar op in ‘t Latyn stond: Het gaa den Geuzen wel: of vivent les Geux.

Het voorige verzoek der Edelen naar den Koning gezonden zynde, maar het antwoord te laat aankomende, was եr ondertusschen weder alomme door het land een algemeene kerkrooving en beeldstormerye ontstaan; en de Gereformeerden, door toelaatinge des Prinsen van Oranje, bouwden openbaarlyk kerken binnen Antwerpen. Waar op de burgers, zo te Leeuwarden als Sneek, mede de vryheid namen om de beelden uit hunne kerken te breeken, en de zuivere leere te doen stand grypen; daar veelen reeds opentlyke belydenisse van deeden. Ondertusschen hebben de Inquisitiemeesters den nieuwen Bisschop te Leeuwarden toegestaan, van de inkomsten der kloosters Mariengaard en Lidlum, tot zyn jaarlyks onderhoud, een zomma van 3000 ducaten; en ‘t verdere overschot ten behoeve voor monniken en paapen.

In dit zelve jaar is de Minnebroeders kerk te Groningen door de Gereformeerden ingenomen, van de altaaren en beelden, met verlof van de Magistraat, gezuivert, en die hun stads arbeidsvolk bestelde, om de vloer van puin en belemmeringen te ontdoen, en bequaam tot de predikdienst te maaken. Doch deze zaak heeft naderhand, in den jaare 1569, eenige werklieden het leeven gekost. In de Ommelander dorpen, als te Winsum, Garshuizen, Westerembden, Ten Post, Middelstum en elders, wierd de boer door den adel opgehitst, en veele kerken, geplondert, tegens dank en wil der Overheden.

Arenberg, deze beeldstormerye verstaan hebbende, deed, uit last der Hertoginne, alle de predikanten het land uitjaagen, en alle Gereformeerden strengelyk vervolgen.

Als mede, uit naam van den Koning van Spanje, zond hy op eene listige wyze, vier compagnien Hoogduitsche soldaten in Groningen; welke aldaar, gedurende hunne inquartieringe, wegens den Koning, veel moetwil bedreven aan de burgers, inzonderheid de Gereformeerden; neemende de stads sleutels na zich, ontwapende de burgerye, en deeden een jongman, om opgelegt verraad, vierendeelen.

In den jaare 1567, als de Prins van Oranje zag, dat de zaken, na zo veele moeijelykheden, van erger tot erger vervielen, vertrok hy, met een groot gevolg van Edelen en andere aanzienlyke lieden naar Duitschland. En een schip met Edelen van Amsterdam naar Embden vlugtende zyn by Harlingen, door trouwloosheid van den schipper, in handen van Arenberg geraakt: waar onder de twee jonge Heeren van Baatenburg, en drie Friesche Edelen waren; die, nevens veele van de anderen, binnen weinig tyd daar na, te Brussel zyn omgebragt.

In dit zelve jaar hebben de Engelsen de stapel der lakenhandel, in een tijd dat ze verschil met de Nederlanders hadden, te Emden geplant. Want daar kwam de 23ste van mei een grote vloot schepen met lakens nadat er reeds 6 gekomen waren te Emden aan. Waarover de vreugde in die stad zo groot was dat er eren schoten van weerskanten werden gedaan. Doch de blijdschap en het voordeel dat ze zichzelf daarvan beloofd hadden verdween zeer haastig: omdat de Engelsen die hun verschil met de Nederlanders verenigd hadden vandaar vertrokken en brachten de lakens naar Antwerpen.

In het jaar 1565, toen de Inquisitie hoe langer hoe wreder voortging, hebben de edelen na lang tevergeefs bij de hertogin vertoningen en verzoekschriften te hebben ingeleverd de graaf van Egmond naar de koning gezonden. Die na enige tijd eerst antwoord kreeg en het kwam hierop uit dat de koning van mening was dat zijn bevelen en strenge plakkaten moesten uitgevoerd worden. Derhalve heeft de gemeente ondertussen, uit ongeduld om bovenstaand langdradig antwoord der koning, de kerken overvallen en alle Roomse beelden daaruit gestormd.

Waarop in het jaar 1566 de heer van Brederode, vergezeld met meer dan 200 edelen uit alle provincies, verzochten aan de hertogin te Brussel om verzachting van de strenge bevelen der koning te genieten. Bij welke gelegenheid de naam van Geuzen, waardoor de Gereformeerden betekend worden tot op deze dag van diegene van buiten hun oorsprong heeft genomen: wat een van ‘t hofgezin der hertogin, met name de heer van Barlemont, die deze hoop edelen die slecht in de kleren waren het eerste aan ‘t hof zag komen en zei in de Franse taal dat er een hoop bedelaars voor de poort waren en gebruikte het Frans woord Gueux, dat een bedelaar betekent. De edelen die dit verstaan hadden schaamden zich hier niet over; maar begeerden na die dag altijd Geuzen genaamd te zijn waarom velen van hen grauwe kleren aantrokken zoals de bedelende grauwe monniken en houten nappen aan hun zijde hingen met zilveren plaatjes beslagen waarop in ‘t Latijn stond: Het gaat de Geuzen goed: of vivent les Geux.

Het vorige verzoek der edelen dat naar de koning gezonden was, maar het antwoord te laat aankwam, wasեr ondertussen weer alom door het land een algemene kerkberoving en beeldstormerij ontstaan en de Gereformeerden, door toelaten van de prinsen van Oranje, bouwden openbaar kerken binnen Antwerpen. Waarop de burgers, zo te Leeuwarden als Sneek, mede de vrijheid namen om de beelden uit hun kerken te breken en de zuivere leer stand te laten grijpen daar velen reeds openlijke belijdenis van deden. Ondertussen hebben de Inquisitiemeesters de nieuwe bisschop te Leeuwarden toegestaan de inkomsten der kloosters Maringaarde en Lidlum tot zijn jaarlijkse onderhoud een somma van 3000 dukaten en ‘t verdere overschot ten behoeve voor monniken en papen.

In ditzelfde jaar is de Minnebroeders kerk te Groningen door de Gereformeerden ingenomen, van de altaren en beelden, met verlof van de magistraat, gezuiverd en die hun stads arbeidsvolk bestelde om de vloer van puin en belemmeringen te ontdoen en bekwaam tot de predikdienst te maken. Doch deze zaak heeft naderhand, in het jaar 1569, enige werklieden het leven gekost. In de Ommeland dorpen, als te Winsum, Garsthuizen, Westeremden, Ten Post, Middelstum en elders werd de boer door de adel opgehitst en vele kerken geplunderd tegen de dank en wil der overheden.

Arenberg, die deze beeldstormerij verstaan had, liet op last der hertogin alle predikanten het land uit jagen en alle Gereformeerden streng vervolgen.

Als mede, uit naam van de koning van Spanje, zond hij op een listige wijze vier compagnies Hoogduitse soldaten in Groningen die aldaar gedurende hun inkwartieren vanwege de koning veel moedwil bedreven aan de burgers en vooral de Gereformeerden en namen de stads sleutels naar zich en ontwapende de burgerij en lieten een jonge man om opgelegd verraad vierendelen.

In het jaar 1567, toen de prins van Oranje zag dat de zaken na zovele moeilijkheden van erger tot erger vervielen, vertrok hij met een groot gevolg van edelen en andere aanzienlijke lieden naar Duitsland. En met een schip met edelen van Amsterdam naar Emden vluchten ze en zijn ze bij Harlingen, door trouwloosheid van de schipper, in handen van Arenberg geraakt waaronder de twee jonge heren van Batenburg en drie Friese edelen waren die, nevens vele van de anderen, binnen weinig tijd daarna te Brussel zijn omgebracht.

De Koning van Spanje ziende, dat de verwerringe al grooter en grooter wierd, besloot zyne zuster van verdere moeite te ontlasten, en zond als Stadhouder in haar plaatze dien wreeden en alom beruchten Hertog van Alva; dewelke een groote krygsmacht mede bragt, van voornemen, om alles op een wreede en gruuwzame wyze te vervolgen; die ook dien wergaloozen bitteren bloedraad instelde, welke alles het onderste boven wentelde.

In den jare 1568, als de vlugtelingen door de wreedheid van Duc dՁlva dagelyks meer wierden, zoo dagten zy op middelen, om weder in beteren stand in hun Land te komen. De Prins dan, veel volk vergaderende, begon van dezen tyd af den Hertog te beoorlogen.

In dit zelve jaar, in May hebben de Graaven Lodewyk en Adolf van Nassau, nevens Graaf Joost van Schouwenburg en anderen, met hunne krygsmacht in Groningerland trekkende, het Huis te Wedde, den Dam, en daar na meer andere plaatzen ingenomen: hoewelze na een korten tyd gedwongen wierden den Dam wederom te verlaaten.

Ondertusschen was de Graaf van Arenberg, nevens den Graaf van Megen, met hunne krijgsmacht en zes stukken kanon afgekomen: het welk van Graaf Lodewyk vernomen zynde, trok zyne krygsbenden bijeen, vallende den 24ste van May met eene groote dapperheid bij Heiligerlee op de vijanden in, voor dat de Graaf van Megen daar noch was bygekomen, en sloegen zoo furieus met hun nieuwgeworven krygsvolk onder hen, dat er in ‘t kort veelen wierden neergevelt. Waarom Arenberg met eene groote bitterheid op Graaf Adolf los rende; en, schoon hy eerst met een kogel doorschooten wierd, heeft hy nochtans dies te verwoeder, eerst met ‘t pistool, en daar na met het rapier Graaf Adolf ook doodelyk gewond; waarop zy alle beide zyn nergevallen, en niet verre van den anderen gestorven. De rest van Arenbergs leger, alzo ‘t volk geen kennisse van ‘t Land hadde, en van de Nassauschen omsingelt zynde, is meestendeels gequetst of dood gebleven. Omtrent 1600 mannen, zo Spanjaarden als Duitschen, wierden եr verslagen, waar onder vele perzoonen van rang; daar by bequam Lodewyk veel buit, als alle de bagagie van Arenberg, zyn zilverwerk, en daar en boven veel geld, dat tot betaalinge der soldaaten gekomen was, en zes stukken kanon. Graaf Adolf wierd te Wedde, en de Graaf van Arenberg in de kerk van het klooster te Heiligerlee begraven.

Daar na trok Graaf Lodewyk met zyn leger voor Groningen, doende de stad aan twee zyden belegeren; maar de vastigheden van die plaats, groote bezettinge daar binnen, en den belegeraars zwaar geschut ontbreekende, deed hem niets vorderen: evenwel wierden եr verscheidene aanvallen gedaan, inzonderheid op den 22ste van Juny, alwaar wel 200 van de Nassauschen, en veelen van de beleegerden sneuvelden. Maar het afkomen van den Hertog van Alva met een leger van 16000 mannen, deed hem de belegeringe den 14de van July opbreken, marcherende daar mede langs de Eems, om zich aldaar te versterken; doch de Hertog is hem zeer haastig nagetrokken, en heeft Graaf Lodewyk op den 21ste dito by Jemmingen aangetast, en zeer afgryzelyk met al zyn volk, dat niet vegten wilde, verslagen; daar bleven եr weinigen over, en veelen wierden door ‘t zwaard gejaagd, of in ‘t water verdronken. Graaf Lodewyk zelve, als eenigen verhalen, ontquam het met zwemmen over de Eems; doch anderen willen, dat hy met een scheepje overgeraakt zoude zyn. Daar wierden verlooren 16 stukken kanon, omtrent 1500 paarden, 20 vendels, veele horenbeesten, en omtrent 7000 mannen.

Daar na trok de Hertog langs de dyken naar Delfzyl, voorneemens om die plaats en Farmsum tot een stad te maaken, en dezelve Marseburg te noemen: doch de smeekinge der Groningers heeft zulks terug gehouden. Vervolgens hebben de Spaanschen in het aftrekken veele dorpen in brand gestoken, eenige duizenden van horenbeesten uit het land gedreven en groote schade gedaan. Voorts quam de Hertog te Groningen, en ordonneerde aldaar een kasteel te bouwen, tusschen de Ooster- en Heere Poort, met 5 bolwerken; dat het jaar daar aan is begonnen.

Karel Brimeu, Graave van Megen, wierd Stadhouder van Friesland, van ‘s Konings wegen, na de dood van Arenberg.

Den 7de van December is te Leeuwarden, voor de eerstemaal des Heeren Avondmaal openbaar, naar de wyze der Gereformeerden, uitgedeelt, na dat de gewapende burgery de beelden, door last van Burgemeesteren, uit de kerken geworpen hadden, niet tegenstaande des Konings Stadhouder, en ‘t Hof zich daar tegen stelden. Ook hebben zy den Koning afgeswooren, en zich door sterke burgerwachten bevestigt. Ook wierpen verscheidene paapen hun priesterlyk gewaad weg, en verkondigden nu het zuivere Woord des Heeren.

In den jare 1569, in April, quam de Commissaris Quarre te Groningen, en informeerde zich wegens de kerkplonderinge en andere misdaaden, in den jaare 1566 gedaan. Waarop eenigen by den kop wierden gevat; doch de Bouwmeester, met twee arbeidsluiden braken uit de gevangkenis; maar de andere drie a vier zyn, niet tegenstaande het verlof van de Magistraat, om hunne begaane misdaad, op de markt onthoofd.

Voorts hier na quam de Bisschop Johan Cnyf ook te Groningen, neemende zijn lodgement in het huis dat nu des Stadhouders Hof is.

Ook wierd door bevel van den Hertog van Alva een kasteel geordonneert; men bouwde het met vyf bastions, waarvan drie buiten en twee binnen de stad quamen te leggen: schietende het eene met haar punt op der Pelsterstraat, en het andere op de Gelkingestraat: waar van de gragt wierd aangelegt op 100 voeten wyd; en de benedenste voet van de wal op 75 voeten breed.

De koning van Spanje zag dat de verwarring al groter en groter werd en besloot zijn zuster van verdere moeite te ontlasten en zond als stadhouder in haar plaats die wrede en alom beruchte hertog van Alva die een grote krijgsmacht mee bracht en van voornemen was om alles op een wrede en gruwzame wijze te vervolgen; die ook die weergaloze bittere Bloedraad instelde die alles het onderste boven wentelde.

In het jaar 1568, (1) toen de vluchtelingen door de wreedheid van Duc dՠAlva dagelijks meer werden, zo dachten ze op middelen om weer in betere stand in hun land te komen. De prins dan die veel volk verzamelde, begon van deze tijd af de hertog te beoorlogen.

In ditzelfde jaar in mei hebben de graven Lodewijk en Adolf van Nassau, nevens graaf Joost van Schouwenburg en anderen die met hun krijgsmacht in Groningerland trokken het huis te Wedde, de Dam en daarna meer andere plaatsen ingenomen: hoewel ze na een korte tijd gedwongen werden den Dam wederom te verlaten.

Ondertussen was de graaf van Arenberg, nevens de graaf van Megen, met hun krijgsmacht en zes stukken kanon afgekomen wat van graaf Lodewijk vernomen werd en trok zijn krijgsbenden bijeen en viel de 24ste van mei met een grote dapperheid bij Heiligerlee op de vijanden in, voordat de graaf van Megen daar noch was bijgekomen, en sloegen zo furieus met hun nieuw geworven krijgsvolk onder hen zodat er in ‘t kort velen werden neergeveld. Waarom Arenberg met een grote bitterheid op graaf Adolf los rende en, ofschoon hij eerst met een kogel doorschoten werd, heeft hij nochtans des te verwoeder en eerst met ‘t pistool en daarna met het rapier graaf Adolf ook dodelijk gewond; waarop ze alle beide zijn neergevallen en niet ver van elkaar zijn gestorven. De rest van Arenbergs leger, alzo ‘t volk geen kennis van het land had en van die van Nassau omsingeld waren, is het meestendeels gekwetst of dood gebleven. Omtrent 1600 mannen, zo Spanjaarden als Duitsers, werden er verslagen waaronder vele personen van rang; daarbij bekwam Lodewijk veel buit als alle de bagage van Arenberg, zijn zilverwerk en daarboven veel geld dat tot betaling der soldaten gekomen was en zes stukken kanon. Graaf Adolf werd te Wedde en de graaf van Arenberg in de kerk van het klooster te Heiligerlee begraven.

Daarna trok graaf Lodewijk met zijn leger voor Groningen en liet de stad aan twee zijden belegeren; maar de vastigheden van die plaats, grote bezetting daarbinnen en het ontbrak de belegeraars zwaar geschut deed hem niets vorderen: evenwel werden er verscheidene aanvallen gedaan en vooral op de 22ste van juni alwaar wel 200 van de Nassau en velen van de belegerden sneuvelden. Maar het afkomen van de hertog van Alva met een leger van 16 000 mannen deed hem de belegering de 14de van juli opbreken en marcheerde daarmee langs de Eems om zich aldaar te versterken; doch de hertog is hem zeer haastig nagetrokken en heeft graaf Lodewijk op de 21ste dito bij Jemmingen aangetast en zeer afgrijselijk met al zijn volk, dat niet vechten wilde, verslagen; daar bleven er weinigen over en velen werden door ‘t zwaard gejaagd of in ‘t water verdronken. Graaf Lodewijk zelf, zoals enigen verhalen, ontkwam het met zwemmen over de Eems; doch anderen willen dat hij met een scheepje over geraakt zou zijn. Daar werden verloren 16 stukken kanon, omtrent 1500 paarden, 20 vendels, vele horenbeesten en omtrent 7000 mannen.

Daarna trok de hertog langs de dijken naar Delfzijl en was van voornemen om die plaats en Farmsum tot een stad te maken en die Marseburg te noemen: doch het smeken der Groningers heeft zulks teruggehouden. Vervolgens hebben de Spaanse in het aftrekken vele dorpen in brand gestoken, enige duizenden van horenbeesten uit het land gedreven en grote schade gedaan. Voorts kwam de hertog te Groningen en ordonneerde aldaar een kasteel te bouwen tussen de Oosterpoort en Herenpoort met 5 bolwerken; dat het jaar daaraan is begonnen.

Karel Brimeu, graaf van Megen, werd stadhouder van Friesland vanwege de koning na de dood van Arenberg.

De 7de van december is te Leeuwarden voor de eerste maal de Heren Avondmaal openbaar naar de wijze der Gereformeerden uitgedeeld nadat de gewapende burgerij de beelden, op last van de burgemeesters, uit de kerken geworpen hadden, niet tegenstaande de koning-stadhouder en ‘t Hof zich daartegen stelden. Ook hebben ze de koning afgezworen en zich door sterke burgerwachten bevestigd. Ook wierpen verscheidene papen hun priesterlijk gewaad weg en verkondigden nu het zuivere Woord des Heren.

In het jaar 1569, in april, kwam de commissaris Quarre te Groningen en informeerde zich vanwege de kerkplunderingen en andere misdaden in het jaar 1566 gedaan. Waarop enigen bij de kop werden gevat; doch de bouwmeester met twee arbeidslieden braken uit de gevangenis; maar de andere drie a vier zijn, niet tegenstaande het verlof van de magistraat om hun begane misdaad, op de markt onthoofd.

Voorts hierna kwam de bisschop Johan Cnyf ook te Groningen en nam zijn logement in het huis dat nu de Stadhouders Hof is.

Ook werd door bevel van de hertog van Alva een kasteel geordonneerd; men bouwde het met vijf bastions waarvan drie buiten en twee binnen de stad kwamen te liggen en schoot de ene met haar punt op der Pelsterstraat en het andere op de Gelkingestraat waarvan de gracht werd aangelegd op 100 voeten wijd en de benedenste voet van de wal op 75 voeten breed.

(1) Niet in december 1568 is dit gebeurd, maar in het begin van herfstmaand 1566: want reeds in 1567 werd de Roomse godsdienst weer hersteld en in 1570 zond Alba Cunerus Petri als bisschop naar Leeuwarden alwaar hij de 1ste februari opnieuw de kerken inwijdde en de getrouw gebleven gemeente inzegende.

In den jaare 1570, den 1ste November, is ‘er een geweldig onweder, met een verschrikkelyke hooge watersnood, uit den noordwesten ontstaan; die tot heden met den naam van Allerheiligensvloed bekent is: waar door het water zeer hoog in Vlaanderen, Holland en Zeeland is opgeloopen, doch by den dag, en diensvolgens met minder schade, als in Friesland: alwaar het des avonds, omtrent 9 uuren, het geheele Land overstroomde tot aan Sevenwouden toe; blyvende Gaasterland, en wel voornaamentlyk Oud Mardum, Ruigehuizen en Sondel onbeschadigt. De schade aan menschen en beesten was ontelbaar, en is af te neemen uit 1800 menschen, die alleen in de Grieteny van Oostdongeradeel verdronken waren; daar de vloed tot elf voeten hooger, als een gemeen ty, was opgerezen. Van Sneek naar de Lemmer voer men regt uit op zeven en een halve voet water over ‘t vlakke land: rzeilen met drie masten dreven, met haar volle ladingen door de inbraaken der dyken. En een wieg, met een leevend kind en kat daar in, quam te Sneek aandryven.

In den jaare 1571 hebben de Friesen alomme, gelyk ook die van Braband en Vlaanderen, de beelden bestormt, en de paapen en monniken weder het land uitgejaagt.

In den jaare 1572, den 7de van January, overleed binnen Zwol, de Graaf van Megen, Gouverneur van Friesland, Groningen, enz. In wiens plaatze hem opvolgde Gillis van Barlamond, Heere van Hierges.

In dit zelve jaar namen de Watergeusen den Briel in; en de Prins van Oranje wierd in ‘t openbaar voor een Hoofd der Vereenigde Bontgenooten verklaart. Diederik van Bronkhorst nam Sneek, Bolswert en Franeker in, alzo het volk daar meest uit verloopen was. En des Konings Colonel, Casper de Robles, Heer van Billi, daarentegen lag bezettinge op de zeedyken.

Schouwenburgs volk, gesterkt met een party, van des Prinsen macht, dat van Ameland naar Oostmahorn over quam, heeft Dokkum ingenomen: maar de Colonel Robles, hen overvallende, heeft de plaats weder hernomen, laatende de soldaaten vermoorden en schenden, en de stad in brand steeken.

In September is Joost van Schouwenburg, als Stadhouder by den Prins van Oranje over Friesland, te Sneek gekomen; en, na eenigen tyd, trok hy binnen Franeker, en zette zich op Sjaardema’s Slot ter neder. Doch na zyn vertrek vielen zy weder in handen van Robles, gelyk ook die van Bolswert. Ondertusschen hebben ‘s Prinsen volk de zeekusten, behalven Harlingen en Staveren, weder onvry gemaakt; alwaar Gaasterland en de geheele zuidhoek veel verdriet heeft uitgestaan. En inzonderheid word verhaalt, dat die van Wykel van de roovers wierden overvallen; Wybren Wykel met zyn vrouwe Doed en dochter Bauk gedood; Foockel gevankelyk naar Enkhuizen gevoert, en noch eene van hunne zusters ter vensteren uitgeworpen; Hans, hunne broeder, ontquam het met de vlugt; en het huis wierd verbrand: van welker afkomst ons noch een aanzienlyk huisgezin in onze woonplaats bekent is. Robles moest hier na Sneek weder verlaaten. Diederik van Bronkhorst nam hier op Bolswert in; alwaar hy de Overigheid veranderde, en de Gereformeerden opentlyk liet prediken; welke eerste predikatie in de Broeren Kerk gedaan wierd. Hier van daan vertrok hy naar Sneek en Franeker, alwaar hy het Stadhoudersampt, in ‘t afzyn van Schouwenburg, bediende. Daar na nam ‘s Prinsen volk het blokhuis te Staveren in: maar daags daar aan herwonnen ‘s Konings volk het wederom, en staken de stad in brand.

Schouwenburg, eenige schattinge by een vergadert hebbende, tot reddinge der Provintie, is, na hy de zelve ontfangen had, met dien geroofden buit uit den Lande doorgegaan.

Ondertusschen heeft de Koning van Spanje, Don Louis de Requesens, Grootbevelhebber van Castilien, tot een Landvoogd der Nederlanden gezonden, in plaats van dien bloeddorstigen Hertog van Alva: die hier op aanstonds weder naar Spanje vertrok; welke roemde, dat եr door zyn bevel wel 18000 menschen alleen door beuls handen in Nederland waren omgebragt, behalven die in den kryg waren gesneuvelt.

In den jaare 1573, is Groningerland, Friesland en Embderland, door een watervloed aangetast: waar door de dyken wierden gebroken, en groote schade aan menschen en beesten geschiede.

In den jaare 1574 heeft Casper Robles, om de verschillen en oneenigheden, al van oude tyden af, die ontstaan waren over het maaken der zeedyken, weg te neemen, uitgevonden, en volgens zyne gedachten en raad voorgewend, dezelve dyken, tegen zulke zwaare en hooge watervloeden, waar van zy zo menigmaalen de smerten gevoelt hadden, in beter order te brengen, en beginnen te verzwaaren. Wordende omtrent twee jaaren hier na, ter gedachtenisse van dit loffelyke werk, het Steene Beeld, dat noch heden by Harlingen op den dyk te zien is, op ‘s Lands kosten, opgeregt: dienende met eene tot een Scheidbeeld van de afdeelinge der dyken.

Alschoon des Konings zaaken dagelyks te post verliepen, zo waren echter Staveren, Hindeloopen, de Schans te Makkum, Harlingen, en de geheele kust, na het doorgaan van Schouwenburg, weder met Robles volk bezet geworden. Doch Wouter Heegeman, Hopman van den Prins van Oranje, van Texel afvaarende, heeft Hindeloopen, by eene donkere nacht, met 300 mannen overvallen en ingenomen. Waar op die van Enkhuizen hem kruid en lood toezonden, om de plaats te versterken. Doch op het gerucht van Robles volk, dat op hem aanquam, deed hem resolveeren, de stad uit te plonderen en in brand te steeken. De Drost van Staveren begon ook zyne vestingen, daags daar aan, weder te versterken.

In het jaar 1570, de 1ste november, is er een geweldig onweer met een verschrikkelijke hoge watersnood uit het noordwesten ontstaan die tot heden met den naam van Allerheiligenvloed bekend is: waardoor het water zeer hoog in Vlaanderen, Holland en Zeeland is opgelopen, doch bij de dag en dientengevolge met minder schade dan in Friesland: alwaar het ‘S avonds omtrent 9 uur het gehele land overstroomde tot aan Zevenwouden toe en bleef Gaasterland en wel voornamelijk Oud Mardum, Ruigahuizen en Sondel onbeschadigd. De schade aan mensen en beesten was ontelbaar en is af te nemen uit 1800 mensen die alleen al in de Grietenij van Oostdongeradeel verdronken waren daar de vloed tot elf voeten hoger dan een gewoon getijde was opgerezen. Van Sneek naar de Lemmer voer men recht uit op zeven en een halve voet water over ‘t vlakke land: razeilen met drie masten dreven met hun volle ladingen door het inbreken der dijken. En een wieg met een levend kind en kat daarin kwam te Sneek aandrijven.

In het jaar 1571 hebben de Friezen alom, gelijk ook die van Brabant en Vlaanderen, de beelden bestormd en de papen en monniken weer het land uitgejaagd.

In het jaar 1572, de 7de van januari, overleed binnen Zwolle de graaf van Megen, gouverneur van Friesland, Groningen, enz. In wiens plaats hem opvolgde Gillis van Barlamond, heer van Hierges.

In ditzelfde jaar namen de Watergeuzen Den Briel in en de prins van Oranje ierd in ‘t openbaar voor een hoofd der Verenigde Bondgenoten verklaard. Diederik van Bronkhorst nam Sneek, Bolsward en Franeker in, alzo het volk daar meest uit gelopen was. En de kolonel van de koning, Casper de Robles, heer van Billi, daarentegen lag met bezetting op de zeedijken.

Schouwenburg ‘s volk, gesterkt met een partij van de prins macht dat van Ameland naar Oostmahorn overkwam heeft Dokkum ingenomen: maar de kolonel Robles die hen overviel heeft de plaats weer hernomen en liet de soldaten vermoorden en schenden en de stad in brand steken. (1)

In september is Joost van Schouwenburg, als stadhouder bij de prins van Oranje, over Friesland, te Sneek gekomen en na enige tijd trok hij binnen Franeker en zette zich op Sjaardema’s slot te neer. Doch na zijn vertrek vielen ze weer in handen van Robles, gelijk ook die van Bolsward. Ondertussen heeft het volk van de prins de zeekusten, behalve Harlingen en Stavoren, weder onvrij gemaakt alwaar Gaasterland en de gehele zuidhoek veel verdriet heeft uitgestaan. En vooral wordt er verhaald dat die van Wijckel van de rovers werden overvallen; Wybren Wykel met zijn vrouwe Doed en dochter Bauk gedood; Foockel gevankelijk naar Enkhuizen gevoerd en noch een van hun zusters ter venster uitgeworpen; Hans, hun broeder, ontkwam het met de vlucht en het huis werd verbrand: van welke afkomst ons noch een aanzienlijk huisgezin in onze woonplaats bekend is. Robles moest hier na Sneek weer verlaten. Diederik van Bronkhorst nam hierop Bolsward in alwaar hij de overheid veranderde en de Gereformeerden openlijk liet prediken welke eerste predicatie in de Broeren Kerk gedaan werd. Hier vandaan vertrok hij naar Sneek en Franeker alwaar hij het Stadhouders ambt, in ‘t afwezig zijn van Schouwenburg, bediende. Daarna nam het prinsen volk het blokhuis te Stavoren in: maar daags daaraan herwonnen het volk van de koning het wederom en staken de stad in brand.

Schouwenburg die enige schattingen bijeen verzameld had tot redding der provincie is nadat hij die ontvangen had met die geroofde buit uit het land doorgegaan.

Ondertussen heeft de koning van Spanje Don Louis de Requesens, grootbevelhebber van Castilië, tot een landvoogd der Nederlanden gezonden in plaats van die bloeddorstige hertog van Alva die hierop aanstonds weer naar Spanje vertrok die zich beroemde dat er op zijn bevel wel 18000 mensen alleen door beulshanden in Nederland waren omgebracht, behalve die in de krijg waren gesneuveld.

In het jaar 1573 is Groningerland, Friesland en Emderland door een watervloed aangetast waardoor de dijken werden gebroken en grote schade aan mensen en beesten geschiede.

In het jaar 1574 heeft Casper Robles, om de verschillen en onenigheden al van oude tijden af die ontstaan waren over het maken der zeedijken, weg te nemen uitgevonden en volgens zijn gedachten en raad voorgewend die dijken tegen zulke zware en hoge watervloeden, waarvan ze zo menigmaal de smarten gevoeld hadden, in betere orde te brengen en begon die te verzwaren. Werd omtrent twee jaren hierna, ter gedachtenis van dit loffelijke werk, het stenen beeld dat noch heden bij Harlingen op de dijk te zien is op landkosten opgericht en diende meteen als een Scheidbeeld van de afdeling der dijken.

Ofschoon de koningszaken dagelijks te post verliepen, zo waren echter Stavoren, Hindelopen, de Schans te Makkum, Harlingen en de gehele kust, na het doorgaan van Schouwenburg, weer met Robles volk bezet geworden. Doch Wouter Heegeman, hopman van de prins van Oranje die van Texel afvoer heeft Hindelopen bij een donkere nacht met 300 mannen overvallen en ingenomen. Waarop die van Enkhuizen hem kruit en lood toezonden om de plaats te versterken. Doch op het gerucht van Robles volk, dat op hem aankwam, deed hem besluiten de stad uit te plunderen en in brand te steken. De drost van Stavoren begon ook zijn vestingen daags daaraan weer te versterken.

(1). In de eerste druk van 1677 staat: ‘Toen de stadhouder Rennenberg zich door ontrouw omgekeerd had tot de Papisten; die van Leeuwarden,’ enz. Het woord Papen is overal in den tekst behouden, omdat de Schrijver er de Roomsgezinds over ‘t algemeen, zo leken als priesters, mee bedoeld en het dus hier voor geen scheldwoord moet worden gehouden, evenmin als Arminianen, Menisten, Calvinisten, enz.

In den jaare 1575 Bartel Entes, met eenig volk van Ter Schelling afvaarende, lande op Oostmahorn, alwaar hy een schans opwierp: doch na eenige schermutselingen, wierd hy door ‘t volk van Robles daar weder uitgedreeven.

In den jaare 1576 waaide het een geweldige storm, waar door veele boomen uit den grond wierden gerukt; en het dak van de Oude Hoofster Kerk te Leeuwarden, dat door oudheid geheel bouwvallig was geworden, deed instorten: en is tot op dezen dag niet weder opgebouwt. ‘t Was mogelyk een voorteeken, dat gelyk het heidendom, voor veele eeuwen, uit deze plaats uitgeroeit, alzo deze plaats het kerkhof was geweest, daar het altaar van den Afgod Staf gestaan had, en dezelve geviert wierd, alzo ook nu het gebouw des Pausdoms in deze Landen wel haast een geweldige krak zoude krygen. Waarom wy wel mogen zeggen:

Het oude Duivels Hof, door schynschrift

lang misbruikt,

Wat wonder, zo ‘t haar hoofd voor ‘t regt

Geloove duikt.

In dit jaar hebben de Staaten en Voornaamste des Lands met malkanderen binnen Gent een verbond gemaakt, om de welvaart des Lands, met raad en daad des Prinsen van Oranje te helpen bevorderen: wordende gemeld verbond gemeenelyk de Pacificatie van Gent genaamt. Het welk de Koning daar na ook met zyne onderteekening bevestigde. De inhoud van dit verdrag bestond voor ‘t meest: 1. Dat de vreemde krygslieden uit het Land zouden gevoert worden. 2. Dat de gebruikelykste wyze van regeeren zoude vastgestelt worden. 3. Dat ieder Provintie de zaaken van Godsdienst zoude handhaven, na dat het tot ruste des volks het beste zoude geoordeelt worden.

In dit jaar is te Madrid overleden Joachim Hopperus, geboortig van Heemelum; afkomstig van dat oud Geslacht der Hopheeren, waar van boven op het jaar 513 gemeld is; om zyne uitmuntende geleerdheid, heeft hy hooge bedieningen bekleed, als Professor der Rechten te Leuven; Heer van den Grooten Raad te Mechelen, en in den Geheimen Raad te Brussel, daar Viglius de voorzitplaats had; Heer van den Hoogen Raad der Nederlandsche Zaaken in Spanje, en ‘s Konings Zegelbewaarder; waar by hem de Koning tot Ridder van de Goude Spoor sloeg, te gelyk en op een uur met Don Jan van Oostenryk.

Ook overleed in dit zelve jaar, te Gent, Viglius Swichemius ab Aita, afkomstig van Swichum, by Leeuwarden; deze is mede om zyne uitsteekende geleerdheid in groot aanzien geweest, als Professor in de Rechten te Padua, in Italien, en na ‘t afslaan van veele eerampten, Ryksraad in de Kamer te Spiers; wederom wierd hy Professor te Ingolstad, Heer in den Grooten Raad te Mechelen, Praeses of Voorzitter in den Geheimen Raad en Raad van Staaten te Brussel, Ridder van ‘t Gulde Vlies, enz.

In dit jaar, den 7de van October, is te Groningen de Bisschop Johan Cnyf, Minnebroeder, aan de pest overleden.

In het jaar 1575 toen Bartel Entes met enig volk van Terschelling afvoer landde hij op Oostmahorn alwaar hij een schans opwierp: doch na enige schermutselingen werd hij door ‘t volk van Robles daar weer uitgedreven.

In het jaar 1576 waaide het een geweldige storm waardoor vele bomen uit de grond werden gerukt en het dak van de Oude Hoofster Kerk te Leeuwarden, dat door oudheid geheel bouwvallig was geworden, liet instorten en is tot op deze dag niet weer opgebouwd. Dat was mogelijk een voorteken, dat gelijk het heidendom voor vele eeuwen uit deze plaats uitgeroeid, alzo deze plaats het kerkhof was geweest daar het altaar van de afgod Staf gestaan had en die daar gevierd werd alzo ook nu het gebouw der pausdom in deze landen wel haast een geweldige krak zou krijgen. Waarom we wel mogen zeggen:

Het oude Duivels Hof, door schijnschrift

lang misbruikt,

Wat wonder, zo ‘t haar hoofd voor ‘t rechte

Geloof duikt.

In dit jaar hebben de Staten en voornaamste van het land met elkaar binnen Gent een verbond gemaakt om de welvaart van het land met raad en daad de prinsen van Oranje te helpen bevorderen: en werd gemeld verbond gewoonlijk de Pacificatie van Gent genaamd. Wat de koning daarna ook met zijn ondertekening bevestigde. De inhoud van dit verdrag bestond voor ‘t meest: 1. Dat de vreemde krijgslieden uit het land zouden gevoerd worden. 2. Dat de gebruikelijkste wijze van regeren zou vastgesteld worden. 3. Dat iedere provincie de zaken van Godsdienst zou handhaven naar dat het tot rust van het volk het beste zou geoordeeld worden.

In dit jaar is te Madrid overleden Joachim Hopperus, geboortig van Hemelum en afkomstig van dat oude geslacht der hopheren waarvan boven op het jaar 513 gemeld is; om zijn uitmuntende geleerdheid en heeft hoge bedieningen bekleed als professor der rechten te Leuven; heer van de grote raad te Mechelen en in de geheime raad te Brussel daar Viglius de voorzitplaats had; heer van de hoge raad der Nederlandsche zaken in Spanje en koning zegelbewaarder; waarbij hem de koning tot ridder van het gulden spoor sloeg tegelijk en op een uur met Don Jan van Oostenrijk.

Ook overleed in dit zelve jaar te Gent, Viglius Swichemius ab Aita, afkomstig van Swichum bij Leeuwarden; deze is mede om zijn uitstekende geleerdheid in groot aanzien geweest als professor in de rechten te Padua in Itali en na ‘t afslaan van vele ereambten rijksraad in de kamer te Spiers; wederom werd hij professor te Ingolstadt, heer in de grote raad te Mechelen, preses of voorzitter in de geheime raad en raad van Staten te Brussel, ridder van ‘t Gulden Vlies, enz.

In dit jaar, de 7de van oktober, is te Groningen de bisschop Johan Cnyf, Minnebroeder, aan de pest overleden.

Den 22ste van November ontstond te Groningen een groote onlust, door dien de Staaten Generaal, het oog op deze stad hebbende, eenen M. T. Stella herwaarts hadden gezonden, om de Magistraat en het krygsvolk tot het aannemen der Pacificatie van Gent te beweegen; als mede, dat zy ‘t met de Generaliteit zouden houden; waar voor zy beloofden, alle de achterstallige schulden, van de soldaten, die zeer groot waren, te zullen voldoen.

De Gouverneur Robles, hier kennis van krygende, deed Stella aanstonts apprehenderen en pynigen, om alzo zyn commissie uit hem gewaar te worden: doch alles te vergeefs. Ondertusschen wist Stella door zyn bequaamheden in ‘t geheim aan de soldaaten te kennen te geeven, dat zo zy zich voor de Staaten wilden verklaren, zy van alle hunne achterstallen ten vollen voldaan zouden worden. Hier op waren de soldaaten aanstonds als vol vuur, namen ten eersten hunnen Gouverneur Casper de Robles, benevens eenige Spaansche Kapiteinen, of die ‘t met hun hielden, gevangen; loopende voorts naar de Waag, en haalden de daar staande wippe omverre, en verbrandeze op de Markt, roepende: Lang leeve de Prins! lang leeven de Staaten! Waar op zy aanstonds heen liepen en maakten Stella los; bragten hem op de Markt, en deeden hem in de naame der Staaten den eed van getrouwheid. Vervolgens zonden zy Gecommitteerden met Stella naar Brussel; die aldaar de stad aan de Staaten opdroegen, en een Gouverneur van hen verzogten: waar op de Graaf van Rennenberg is afgezonden geworden, die aldaar in den jare 1577, den 7de van January, met eenige heeren is aangekomen, en betaalden de soldaaten hunne achterstallen ten vollen, dat eenige tonnen gouds beliep. Waar op de Waalen den 13de van Maart ter stad uittrokken; daar die van binnen zeer over verblyd waren, om hunne gepleegden moetwille, daar ze nu van verlost wierden, dat ze vreugdevuuren daar over aanstaken; waar door de St. Martens toren in brand geraakte en zeer beschadigt wierd. Daar na kreeg Rennenberg Delfzyl, en stelde daar een nieuwen Commandeur. Voorts deeden de Groningers hem en de Generaliteit den eed van getrouwigheid; doende daar na het kasteel, door den Hertog van Alva gebouwt, wederom afbreeken.

Op den eersten November deed de Gouverneur Rennenberg de Staaten van Stad en Lande te Groningen vergaderen, alwaar de Ommelander Jonkers en Hovelingen compareerden in groot getal, doch niet denkende, dat er iets quaads met hen voor handen was. Maar, als zy vergadert waren, voor Rennenberg zyn propositie nog had voorgesteld of gedaan, wierden beide de leden oneens; het welke niet verdraagen wierd; waar door de Heeren van de Ommelanden door de Heeren van de Stad zyn gevangen genomen, tot 24 in getal, en in leelyke gevangkenissen geworpen: niet tegenstaande het ontzach van hunnen Stadhouder, die daar tegenwoordig was. Daar op wierd de sterkte van Delfzyl den 20ste van December van hare vestingen berooft; waar afgevoert wierden 9 metaale en 7 yzere stukken kanon, en 14 bassen.

In den jaare 1578 zyn des Konings Raaden en Grietmannen in Friesland afgezet, en andere Heeren voor hen in de plaats verkooren. Waarop de Gereformeerden, die noch in ‘t heimelijk hunne oeffeningen deeden, verzogten om in ‘t openbaar te moogen leeren en jaargeld te genieten, om hunne Predikanten eerlyk te kunnen onderhouden: ‘t welk door den Religions Vrede, tusschen den Aartshertog Matthias en den Prins van Oranje, toegestaan zynde, zo bequamen die van Leeuwarden de Jacobiner kerk tot hun gebruik; alwaar zij voor de tweedemaal de Roomsche beelden afwierpen, en dezelve kerk tot de zuivere godsdienst inweiden.

In dit zelve jaar dagten de Ommelanders zich te wreeken; deeden derhalve in de maand February, onder den Heer Barthold Entes van Menteda, 12 vendelen soldaaten werven: maar de Groningers zulks gewaar wordende, vielen op hen uit, en verstrooidenze, waar van eenige wierden doodgeslagen, de vlugtenden nagezet, en Barthold Entes gevangkelyk van Koevorden mede naar Groningen gevoert; daar hy groot gevaar liep van met de andere gevangene Ommelanders onthoofd te worden. Doch de Aartshertog Matthias en de Staaten Generaal waren hunne voorspraaken, om het different by te leggen.

Den 28ste van Maart heeft het zeewater in Groningerland, Oostfriesland en elders, groote schade gedaan, en veele menschen en beesten verdronken.

In den jare 1579, om redenen, dat de Spanjaarden in geenen deele de articulen der Pacificatie van Gent na quamen, hebben de Staaten van Nederland goedgevonden, een naauwer verbintenisse te maaken binnen Utrecht, die men de nadere Unie van Utrecht noemt: waar in de zeven vereenigde Provintien, als Gelderland, Sutfen, Holland, Zeeland, Utrecht, Overyssel, Friesland, Groningen en Ommelanden, daar benevens Lingen en Drenth, hun eerste verbond maakten, bestaande voornaamentlyk in: 1. Dat deze Provintien een en gemeen zouden zyn, om nooit, onder wat naam ook, te mogen gescheiden worden: blyvende ieder nochtans by zyne eigene oude voorrechten. 2. Dat zy malkanderen, tegen alle vyandelyk geweld, met goed en bloed zullen helpen verdeedigen. En 3. In de oeffeninge van Godsdienst de Pacificatie van Gent na te komen.

De 22ste van november ontstond te Groningen een grote onlust doordat de Staten-Generaal die een oogje op deze stad had en een M. T. Stella herwaarts had gezonden om de magistraat en het krijgsvolk tot het aannemen der Pacificatie van Gent te bewegen; als mede dat ze ‘t met de Generaliteit zouden houden waarvoor ze beloofden alle achterstallige schulden van de soldaten, die zeer groot waren, te zullen voldoen.

De gouverneur Robles die hier kennis van kreeg liet Stella aanstonds arresteren en pijnigen om alzo zijn commissie uit hem gewaar te worden: doch alles tevergeefs. Ondertussen wist Stella door zijn bekwaamheid in ‘t geheim aan de soldaten te kennen te geven dat zo ze zich voor de Staten wilden verklaren ze van al hun achterstallige ten volle voldaan zouden worden. Hierop waren de soldaten aanstonds als vol vuur en namen ten eersten hun gouverneur Casper de Robles, benevens enige Spaanse kapiteins of die ‘t met hun hielden gevangen en liepen voorts naar de Waag en haalden de daar staande wippen omver en verbranden ze op de Markt en riepen; Լspan style='mso-bidi-font-style:italic'>Lang leve de prins! lang leve de Statenա Waarop ze aanstonds heen liepen en maakten Stella los en brachten hem op de Markt en deden hem in de naam der Staten de eed van getrouwheid. Vervolgens zonden ze gecommitteerden met Stella naar Brussel die aldaar de stad aan de Staten opdroeg en een gouverneur van hen verzochten: waarop de graaf van Rennenberg is afgezonden geworden die aldaar in het jaar 1577, de 7de van januari met enige heren is aangekomen en betaalden de soldaten hun achterstallige ten volle dat enige tonnen goud beliep. Waarop de Walen de 13de van maart ter stad uittrokken; daar die van binnen zeer verblijd over waren om hun gepleegde moedwil daar ze nu van verlost werden zodat ze vreugdevuren daardoor aanstaken waardoor de St. Maartens toren in brand geraakte en zeer beschadigd werd. Daarna kreeg Rennenberg Delfzijl en stelde daar een nieuwe commandeur. Voorts deden de Groningers hem en de generaliteit de eed van trouwheid en lieten daarna het kasteel dat door hertog van Alva gebouwd was wederom afbreken.

Op de eerste november liet de gouverneur Rennenberg de Staten van Stad en Land te Groningen vergaderen alwaar de Ommelanden jonkers en hovelingen in groot getal verschenen, doch niet dachten dat er iets kwaads met hen voor handen was. Maar toen ze verzameld waren en voor Rennenberg zijn propositie nog had voorgesteld of gedaan toen werden beide de leden het oneens, wat niet versteld werd waardoor de heren van de Ommelanden door de heren van de Stad zijn gevangen genomen, tot 24 in getal, en in een lelijke gevangenis geworpen: niet tegenstaande het ontzag van hun stadhouder die daar tegenwoordig was. Daarop werd de sterkte van Delfzijl de 20ste van december van zijn vestingen beroofd; waar afgevoerd werden 9 metalen en 7 ijzeren stukken kanon en 14 bassen.

In het jaar 1578 zijn de koningsraden en grietmannen in Friesland afgezet en andere heren voor hen in de plaats gekozen. Waarop de Gereformeerden, die noch in ‘t heimelijk hun oefeningen deden, verzochten om in ‘t openbaar te mogen leren en jaargeld te genieten om hun predikanten fatsoenlijk te kunnen onderhouden: wat door de Religie Vrede, tussen de aartshertog Matthias en de prins van Oranje, toegestaan werd en zo bekwamen die van Leeuwarden de Jakobijnen kerk tot hun gebruik alwaar zij voor de tweede maal de Roomse beelden afwierpen en die kerk tot de zuivere godsdienst inwijden.

In ditzelfde jaar dachten die van het Ommeland zich te wreken en lieten derhalve in de maand februari, onder den Heer Barthold Entes van Menteda, 12 vendels soldaten werven: maar de Groningers die zulks gewaar werden vielen op hen uit en verstrooiden ze waarvan enige werden doodgeslagen, de vluchtende nagezet en Barthold Entes gevankelijk van Coevorden mede naar Groningen gevoerd daar hij groot gevaar liep van met de andere gevangenen van de Ommelanden onthoofd te worden. Doch de aartshertog Matthias en de Staten-Generaal waren hun voorspraken om het verschil bij te leggen.

De 28ste van maart heeft het zeewater in Groningerland, Oost-Friesland en elders grote schade gedaan en vele mensen en beesten verdronken.

In het jaar 1579 om redenen dat de Spanjaarden in geen deel de artikelen der Pacificatie van Gent nakwamen hebben de Staten van Nederland goedgevonden een nauwe verbintenis te maken binnen Utrecht die men de nadere Unie van Utrecht noemt: waarin de zeven verenigde provincies als Gelderland, Zutphen, Holland, Zeeland, Utrecht, Overijssel, Friesland, Groningen en Ommelanden, daar benevens Lingen en Drenthe hun eerste verbond maakten dat bestond voornamelijk in: 1. Dat deze provincies een en algemeen zouden zijn om nooit, onder wat naam ook, te mogen gescheiden worden: blijft elk nochtans bij zijn eigen oude voorrechten. 2. Dat ze elkaar tegen alle vijandelijk geweld met goed en bloed zullen helpen verdedigen. En 3. In de oefening van Godsdienst de Pacificatie van Gent na te komen.

In dit zelve jaar hebben de Heeren van de Ommelanden den Riligions Vrede mede aangenomen, insgelyks de Graave van Rennenberg; maar die van Groningen, uit haat tegen de Ommelanden, kantede zich hier tegen. Waarom Rennenberg een Landdag te Visvliet deed uitschryven, om alle questien aldaar tusschen de beide leden in der minne by te leggen. Doch de Groningers, als strydende tegen hunne verbonden, weigerden aldaar te compareren. Rennenberg deed derhalve zyn krygsmacht ontbieden, om zich van Groningen nochmaals te verzekeren; doende de stad voorts op den 22ste van May, aan de noordwestzyde, met omtrent 2000 mannen, doch tot weinig schade der stad, berennen.

Den eersten van Juny begonnen de belegeraars met die van binnen handgemeen te worden, neemende hun een groot getal beesten af. Daar tegen bragten die van de stad 2300 boeren uit hunne jurisdictien op de been: welke terstond met weinig krygsvolk op de vlugt wierden gedreven, en daar boven nog met geld geeven gestraft. Den 6de dito verstonden die van binnen, dat er buskruid in het leger ontbrak, deeden derhalven met hun geweld van welgewapende boeren en eenig krygsvolk, met het geschut voor aan, een uitval op de vyanden, hebbende by hen 600 dienstmaagden, om het geschut te beschanssen. Dus in slagorde staande, wierd er aan werskanten dapper gevogten; waar door veele sneuvelden, en de partye genoodzaakt wierd te vlugten, welke tot aan de poorten, niet zonder verlies van volk, wierden vervolgt.

Daar na begonnen die van binnen naar vrede te luisteren, geevende zich op den 10de van Juny aan de Staaten Generaal over: de Gouverneur Rennenberg deed zyn publyke intrede op St. Jans Dag in de stad; die aldaar de Magistraat veranderde, en dezelve met Staatsgezinden bezettede; den Riligions Vrede verkondigde, en de Gereformeerden de St. Walburgs en Minnebroeder kerk deed inruimen. Vervolgens heeft Rennenberg de fortresse Koevorden wederom vastgemaakt: doch toonde zeer kort daar na dat hy ‘t met de Staaten niet wel meende.

Want in den jare 1580, den 3de van Maart, heeft de trouwlooze Graaf de stad wederom aan den Koning van Spanje gebragt, na dat hy dezelve maar 9 maanden voor de Staaten Generaal als Gouverneur hadde geregeert. Hy had zyn voorneemen zo geheim weeten houden, dat, schoon hy beschuldigt wierd, van heimelyk correspondentie te houden met den Hertog van Parma, hy nochtans den Burgemeester Hillebrands, zynde de voornaamste daar die van de Gereformeerde religie zich op vertrouwden, des avonds, voor dat hy de stad onder zyn geweld bragt, bedroog, terwyl deze hem voorstelde alle de quade geruchten die er van hem gingen, en dat hy niet hoopte dat de Graaf iets quaads met hen voor hadde. Waar op de Graaf antwoorde: ‘ Myn Vader! dien ik voor myn Vader houde! zou gy zulk een quaad vermoeden van my hebben? Wees hierin maar gerust: ‘en sloeg het hem dus uit den zin. Evenwel lag de Graaf op zyn luimen, laatende geen tyd passeeren; want op den tweeden van Maart, des avonds en des nachts, heeft hy met zyn geheele Hofgezin, en veele Spaanschgezinde burgers, als mede eenige verborgene krygsknegten, tegens den morgenstond, den 3de dito, hen gewapent. Zo dra als hy nu kennisse had bekomen, dat de Gereformeerde wacht in den dageraat was gaan slaapen, is hy met zyn volk, hebbende witte teekenen aan hunne linker armen, uit zyn logiment naar de Markt gereden, gewapent zynde van het hoofd tot de voeten, met de bloote sabel in de vuist, roepende: Sta by, sta by, goede Burgers! heden ben ik eerst regt Stadhouder dezer Landen. Op dit gerucht quam de Burgemeester Hillebrands, woonende in de Heerestraat, haastig met eenige Gereformeerden voor den dag springen, die direct op hem aanvielen: maar een van Rennenbergs knegts schoot op hem los, dat hy dood ter aarde viel. Waarom de anderen de vlugt namen. Eenigen wierden aanstonds gevangen genomen, en anderen verweerden zich noch in hunne huizen; maar daar bleef niemand dood als een perzoon. Voorts liepen en renden zij door de straaten, schietende naar allen, die het hoofd ter vensteren uitstaken. Daar na de stad doorzoekende, namen zy allen, die in der Spaanschgezinden ongunst stonden, tot over de 200 voornaamste burgers gevangen; waar van eenigen zeer qualyk wierden gehandelt; die evenwel naderhand door verscheidene middelen meest los quamen.

Op dien zelven dag, als Rennenberg de stad voor den Koning van Spanje had hernomen, wierd dezelve wederom door Barthold Entes belegert, met 13 vendelen soldaaten en 2 vendelen ruiters. Die van de stad maakten eenige beschansinge in de voorstad, gelegen op het Schuitendiep, en noch twee molenbergen buiten de stad, waarmede zy hunne beesten, die dagelyks in de weide gingen, beveiligden. Vervolgens zonden de Staaten Generaal den Graaf van Hohenlo, en Graaf Lodewyk van Nassau, met nog 16 vendelen naar ‘t beleg.

Den 16de van May deeden de belegeraars eene attaque op ‘t Schuitendiep, alwaar zeer hevig gevogten wierd, en Barthold Entes zyn leeven verloor. Ondertusschen ontstond een gerugt in ‘t leger, dat de Spanjaarden, onder ‘t bevel van Marten Schenk, afquamen om Groningen te ontzetten. Hier op trok Hohenlo met eenige vendelen uit de belegeringe naar Hardenberg, Schenk te gemoet; alwaar het gevegt op den 16de van Juny, tot groote schade van den Graaf van Hohenlo, wierd gehouden. Overzulks wierd Groningen door Graaf Lodewyk, na ruim drie maanden belegert geweest te zyn, wederom verlaaten.

Den 29 van July is Delfzyl door den Graaf van Rennenberg ingenomen; ook Enematil; doch wierd kort daar na door Hohenlo wederom herwonnen; ook joeg hy de Rennenbergschen uit de schans Weerdenbras, by de Ponterbrug, en nam daarop Koevorden in.

Den eersten September is Enematil door de Rennenbergschen wederom ingenomen en geslegt.

Den 4de dito wierd Hohenlo’s volk by de Bourtange door de Rennenbergschen geslagen.

Den 6de dito zyn de Rennenbergschen, door de Friesen uit Dokkum en Kollum, in ‘t klooster Aduard verrast en verslagen; waar op het klooster, uit vreeze van wederom overvallen te worden, is in brand gestoken; waar in de Rennenbergschen wel 300 mannen verlooren.

Den 20ste dito won Rennenberg Koevorden; onder voorwaarde, dat de bezettinge, uit 200 mannen bestaande, met zydgeweer zouden mogen uittrekken.

In dit zelve jaar, als de Stadhouder Rennenberg door ontrouw van de Staaten en Prins van Oranje was overgegaan tot den Koning van Spanje, en die van Leeuwarden door het blokhuis, dat noch vast was, en by hem bezet bleef, meende te dwingen, gelyk hy Groningen reeds al in zyne macht hadde; zo hebben de burgers, dit bemerkende, het zelve manmoedig ingenomen, en de wallen en sterktens geslegt: ook namen de Staaten de blokhuizen van Harlingen en Staveren mede in hunne macht, en roeiden uit de kerken der Paapen alle de beelden; en de kloosterinkomsten wierden allen geschikt tot onderhoud der Predikanten en schoolen.

De Geestelyken dus uitgeroeit zynde, verkreegen die van Oostergo de eerste stem in hunne plaats; en de steden de vierde stem in landszaaken. Koevorden wierd vaster beschanst; en Harlingen met nieuwe wallen en gragten versterkt. En wegens de ongetrouwigheid van Rennenberg, zogten de Staaten zich van eenen anderen Stadhouder te voorzien.

In ditzelfde jaar hebben de heren van de Ommelanden de religie vrede mede aangenomen, insgelijks de graaf van Rennenberg; maar die van Groningen, uit haat tegen de Ommelanden, kanten zich hier tegen. Waarom Rennenberg een landdag te Visvliet liet uitschrijven om alle kwesties aldaar tussen de beide leden in der minne bij te leggen. Doch de Groningers, als strijdend tegen hun verbonden, weigerden aldaar te verschijnen. Rennenberg liet derhalve zijn krijgsmacht ontbieden om zich van Groningen nogmaals te verzekeren en deed de stad voorts op de 22ste van mei aan de noordwestzijde met omtrent 2000 mannen, doch tot weinig schade der stad bereide.

De eerste van juni begonnen de belegeraars met die van binnen handgemeen te worden en namen hun een groot getal beesten af. Daartegen brachten die van de stad 2300 boeren uit hun jurisdictie op de been die terstond met weinig krijgsvolk op de vlucht werden gedreven en daarboven nog met geld geven gestraft. De 6de dito verstonden die van binnen dat er buskruit in het leger ontbrak en deden derhalve met hun geweld van welgewapende boeren en enig krijgsvolk, met het geschut vooraan, een uitval op de vijanden en hadden bij hen 600 dienstmaagden om het geschut te beschansen. Dus toen ze in slagorde stonden werd er aan weerskanten dapper gevochten waardoor velen sneuvelden en de partij genoodzaakt werd te vluchten die tot aan de poorten, niet zonder verlies van volk, werden vervolgd.

Daarna begonnen die van binnen naar vrede te luisteren en gaven zich op de 10de van juni aan de Staten-Generaal over: de gouverneur Rennenberg deed zijn publieke intrede op St. Jans dag in de stad; die aldaar de magistraat veranderde en die met staatsgezinde bezette; de Religie Vrede verkondigde en voor de Gereformeerden de St. Walburgkerk en Minnebroeder kerk liet inruimen. Vervolgens heeft Rennenberg het fort Coevorden wederom vastgemaakt: doch toonde zeer kort daarna dat hij ‘t met de Staten niet goed meende.

Want in het jaar 1580, de 3de van maart, heeft de trouweloze graaf de stad wederom aan de koning van Spanje gebracht nadat hij die maar 9 maanden voor de Staten Generaal als gouverneur had geregeerd. Hij had zijn voornemen zo geheim weten houden dat, ofschoon hij beschuldigd werd van heimelijk correspondentie te houden met de hertog van Parma, hij nochtans de burgemeester Hillebrands, die de voornaamste was daar die van de Gereformeerde religie zich op vertrouwde, ‘S avonds voordat hij de stad onder zijn geweld bracht bedroog terwijl deze hem voorstelde alle kwade geruchten die er van hem gingen en dat hijk niet hoopte dat de graaf iets kwaads met hen voor had. Waarop de graaf antwoorde: ‘Mijn vader! Die ik voor mijn vader hou! Zou ge zo’n kwaad vermoeden van mij hebben? Wees hierin maar gerust: ‘en sloeg het hem dus uit de zin. Evenwel lag de graaf op zijn luimen en liet geen tijd passeren want op de tweede van maart, ‘s avonds en ‘s nachts heeft hij met zijn gehele hofgezin en vele Spaansgezinde burgers als mede enige verborgen krijgsknechten tegen de morgenstond de 3de dito hen gewapend. Zodra als hij nu kennis had bekomen dat de Gereformeerde wacht in de dageraad was gaan slapen is hij met zijn volk, die hadden witte tekens aan hun linkerarmen, uit zijn logement naar de Markt gereden en was gewapend van het hoofd tot de voeten met de blote sabel in de vuist en riep: Sta bij, sta bij, goede burgers! Heden ben ik eerst rechte stadhouder van deze landen. Op dit gerucht kwam de burgemeester Hillebrands, die woonde in de Herestraat, haastig met enige Gereformeerden voor de dag springen die direct op hem aanvielen: maar een van Rennenbergՠs knechten schoot op hem los zodat hij dood ter aarde viel. Waarom de anderen de vlucht namen. Enigen werden aanstonds gevangen genomen en anderen verweerden zich noch in hun huizen; maar daar bleef niemand dood dan een persoon. Voorts liepen en renden zij door de straten, schoten naar allen die het hoofd ter venster uitstaken. Daarna doorzochten ze de stad en namen ze allen die de Spaansgezinde ongunstig stonden tot over de 200 voornaamste burgers gevangen; waarvan enigen zeer kwalijk werden behandeld die evenwel naderhand door verscheidene middelen meest loskwamen.

Op diezelfde dag toen Rennenberg de stad voor de koning van Spanje had hernomen werd die wederom door Barthold Entes belegerd met 13 vendels soldaten en 2 vendels ruiters. Die van de stad maakten enige verschansing in de voorstad, gelegen op het Schuitendiep, en noch twee molenbergen buiten de stad waarmee ze hun beesten die dagelijks in de weide gingen beveiligden. Vervolgens zonden de Staten-Generaal de graaf van Hohenlo en graaf Lodewijk van Nassau met nog 16 vendels naar ‘t beleg.

De 16de van mei deden de belegeraars een aanval op ‘t Schuitendiep alwaar zeer hevig gevochten werd en Barthold Entes zijn leven verloor. Ondertussen ontstond een gerucht in ‘t leger dat de Spanjaarden, onder ‘t bevel van Marten Schenk, afkwamen om Groningen te ontzetten. Hierop trok Hohenlo met enige vendels uit de belegering naar Hardenberg Schenk tegemoet alwaar het gevecht op de 16de van juli tot grote schade van de graaf van Hohenlo werd gehouden. Door zulks werd Groningen door graaf Lodewijk, na ruim drie maanden belegerd geweest te zijn, wederom verlaten.

De 29ste van juli is Delfzijl door de graaf van Rennenberg ingenomen; ook Enumatil; doch werd kort daarna door Hohenlo wederom herwonnen; ook joeg hij die van Rennenberg uit de schans Waardenbras bij de Ponterbrug en nam daarop Coevorden in.

De eerste september is Enumatil door die van Rennenberg wederom ingenomen en geslecht.

De 4de dito werd het volk van Hohenlo bij Bourtange door die van Rennenberg geslagen.

De 6de dito zijn die van Rennenberg door de Friezen uit Dokkum en Kollum in ‘t klooster Aduard verrast en verslagen; waarop het klooster, uit vrees van wederom overvallen te worden, in brand is gestoken waarin die van Rennenberg wel 300 mannen verloren.

De 20ste dito won Rennenberg Coevorden; onder voorwaarde dat de bezetting die uit 200 mannen bestond ment hun geweer zouden mogen uittrekken.

In ditzelfde jaar toen de stadhouder Rennenberg door ontrouw van de Staten en prins van Oranje was overgegaan tot de koning van Spanje en die van Leeuwarden door het blokhuis, dat noch vast was, en bij hem bezet bleef meende te dwingen gelijk hij Groningen reeds al in zijn macht had zo hebben de burgers die dit merkten dat manmoedig ingenomen en de wallen en sterkten geslecht: ook namen de Staten de blokhuizen van Harlingen en Stavoren mede in hun macht en roeiden uit de kerken der papen alle beelden en de kloosterinkomsten werden allen geschikt tot onderhoud der predikanten en scholen.

De geestelijken die aldus uitgeroeid waren toen kregen die van Oostergo de eerste stem in hun plaats en de steden de vierde stem in landszaken. Coevorden werd vaster beschanst en Harlingen met nieuwe wallen en grachten versterkt. En vanwege de ontrouw van Rennenberg zochten de Staten zich van een andere stadhouder te voorzien.

VII. Stadhouders der Staaten.

1. Willem, Prins van Oranje, Graave van Nassau, enz., wierd van de Staaten van Friesland, om het Stadhouderschap van deze Provintie mede waar te neemen, begroet. Doch, om de moeijelykheden, daar de andere Provintien in stonden, gaf het hem ongelegentheid, om overal zelve te gaan; derhalven zond hy Merode, Heer van Rummen, om van zynent wegen het Stadhoudersampt als Luitenant te bedienen. Hier na belegerde Rennenberg Steenwyk; neemt de Kuinder en Slooten in; trekt naar Staveren, daar hy ‘t kasteel weder opbouwt; werpt te Makkum weder een nieuwe schans op, en stroopt langs de zeekust tot aan de Harlinger Poort. Waar door Friesland weder in ‘t uiterste gevaar quam om overwonnen te worden. Doch daarentegen ontzette de Overste Norrits Zwartsluis, ‘t kasteel van Hattem en Steenwyk; waardoor Rennenbergs loop ten eenemaal gestuit wierd, en al het voorgemelde weder by de Staaten herwonnen.

De onzen verlooren ook een veldslag by Winsum, in Groningerland, dat Friesland in eene groote benaauwdheid bragt: maar als de Overste Norrits den vyand by Visvliet geslagen, en tot aan de poorten van Groningen verjaagt hadde, veranderde het zelve in vreugde. Even hier na wierd het bolwerk en wallen om Dokkum gemaakt.

In den jaare 1581, in May, quamen de Rennenbergschen uit Aduard, om een schans op het Reidiep te maaken, om alzo den Heer van Nienoort uit zee af te snijden: doch hy wierd zulks tydig gewaar, en voorquam niet alleen hunne aanslag, maar bragt hen zelve in hinderlaag; waar door veelen der vyanden wierden verslagen.

Daar na is Aduard door den Heer van Nienoort belegert; brengende grof geschut daar voor, om het klooster daar mede daadelijk te beschieten. Maar de Rennenbergschen van alom hunne macht byeen rukkende, trokken by Groningen over het Reidiep, om de belegerden te ontzetten. Nienoort was zulks wel verwittigt, maar door meerderheid van stemmen geresolveert de vyanden af te wagten: dewelke van achter het klooster straks quamen toeschieten: waar door de Nienoortschen de vlugt namen, achterlaatende verscheidene Officieren voor gevangenen, en eenige dooden aan hunne bespringers. Voorts trokken de Rennenbergschen op Aduarder-Zyl, en deeden het plaatsje aanstonds, doch vrugteloos, bestormen: maar met kanon daar voor komende, en een goede bresse geschoten zynde, quamen zy met de derde storm daar binnen; slaande doe alles dood wat եr in was; waar onder Schelto Jarges, een zeer geleerd en dapper Kapitein.

Den 9de van July sloeg Norrits de Rennenbergschen by Grypskerk, en vervolgden hen tot aan Groningen, waar van 700 mannen door de kling gejaagt, en veelen gevangen wierden genomen; vier stukken kanon, alle de bagagie, en veele paarden wierden tot buit gemaakt; zynde des overwinnaars verlies daar tegen zeer gering.

Den 23ste dito is in Groningen overleden die trouwelooze Graaf van Rennenberg, Stadhouder van Groningen, enz.; zynde door eene knaaginge zyner confidentie geheel uitgeteert van mismoedigheid en berouw, om dat hy de Staaten Generaal zo ontrouw had behandelt; wordende begraven in St. Martens Kerk, in ‘t choor. Hy had in zynen laatsten levenstyd zyne zuster verstooten, die hem tot dezen afval vervoert had. Daar na is Francois de Verdugo wegens den Prins van Parma, als Stadhouder van Groningen, in des overleedens plaatze gestelt.

De algemeene Staaten van gevoelen zynde, dat door deze geduurige vyandelykheden, de Koning van Spanje meer een openbaare vyand, als een beschermend Overheer was; hebben daarom geresolveert, hem van alle zyne voogdye af te zetten, en zyne gehoorzaamheid ten eenemaal afgezwooren: waar toe de Staaten van de andere Provintien, en Friesland mede, in dit zelve hebben bewilligt. Waarop des Konings wapenen alomme wierden afgebroken, uitgestreeken en vernietigt, de zegelen plat geklopt, en die der Staaten in deszelfs plaats gestelt.

Rennenberg overleden zynde, heeft de Koning, die de landen daarom noch niet verlooren gaf, eenen Francois Verdugo, Heer van Schenge, tot Stadhouder gezonden; die met 1500 Waalen te Groningen komende, de Friesen zeer verslagen maakte.

Aanstonds nam Verdugo Reide in. En kort daarna raakte hy in een gevegt tegen het Staaten volk, onder Norrits, by Noorthorn, dat hy deerlyk sloeg: alwaar omtrent de helft zo Grooten als gemeenen sneuvelde, en een groot gedeelte gevangen wierd genomen.

Des de landlieden, in de wapenen gebragt zynde, hebben in ‘t dorp Oudeboorn een schans opgeworpen; welke van Verdugo aangevallen, maar afgeslagen is: waar op hy, na eenige plonderingen, uit het land weder vertrok.

In den jaare 1582 heeft de Stad Groningen van den Koning van Spanje een bulle bekomen, omtrent het Stapelrecht.

In den jaare 1583 heeft een Spaansch Overste, Taxis genaamt, Steenwyk door list ingenomen: en in Friesland vallende, de schans te Oudeboorn en Rotserschans ingenomen; en alomme het land door stroopingen en plonderingen geplaagt.

In het zelve jaar in September is Oterdum door de Heeren van Nienoort en Azinga Entes verovert; jaagende de Spaanschen bezettinge daar uit, en deeden het plaatsje daar op versterken; waar mede zy veele dorpen daar omtrent tot contributie dwongen. Overzulks is Oterdum door de Spaanschen in de maand December wederom belegert: maar die van binnen dapper tegenstand biedende, is het beleg, wederom opgebroken.

VII. Stadhouders der Staten.

1. Willem, prins van Oranje, graaf van Nassau, enz., werd van de Staten van Friesland, om het stadhouderschap van deze provincie mede waar te nemen, begroet. Doch vanwege de moeilijkheden waarin andere provincies stonden gaf het hem ongelegenheid om overal zelf te gaan; derhalve zond hij Merode, heer van Rummen, om vanwege hem het stadhouders ambt als luitenant te bedienen. Hierna belegerde Rennenberg Steenwijk; nam de Kuinder (Tjonger) en Sloten in; trok naar Stavoren daar hij ‘t kasteel weer opbouwde; werpt te Makkum weer een nieuwe schans op en stroopt langs de zeekust tot aan de Harlinger Poort. Waardoor Friesland weer in ‘t uiterste gevaar kwam om overwonnen te worden. Doch daartegen ontzette de overste Norrits Zwartsluis, ‘t kasteel van Hattem en Steenwijk waardoor Rennenbergՠs loop ten enenmale gestuit werd en al het voorgemelde weer bij de Staten herwonnen.

De onzen verloren ook een veldslag bij Winsum in Groningerland dat Friesland in een grote benauwdheid bracht: maar toen de overste Norrits de vijand bij Visvliet geslagen en tot aan de poorten van Groningen gejaagd had veranderde het in vreugde. Even hierna werd het bolwerk en wallen om Dokkum gemaakt.

In het jaar 1581, in mei, kwamen die van Rennenberg uit Aduard om een schans op het Reitdiep te maken om alzo de heer van Nienoord de zee af te snijden: doch hij werd zulks tijdig gewaar en voorkwam niet alleen hun aanslag, maar bracht hen zelf in hinderlaag waardoor velen der vijanden werden verslagen.

Daarna is Aduard door de heer van Nienoord belegerd en bracht grof geschut daarvoor om het klooster daarmee dadelijk te beschieten. Maar die van Rennenberg die van alom hun macht bijeen rukten trokken bij Groningen over het Reitdiep om de belegerden te ontzetten. Nienoodt was zulks wel verwittigd, maar door meerderheid van stemmen werd besloten de vijanden af te wachten die van achter het klooster straks kwamen toeschieten waardoor die van Nienoord de vlucht namen en achterlieten verscheidene officieren voor gevangen en enige doden aan hun aanvallers. Voorts trokken die van Rennenberg op Aduarderzijl en lieten het plaatsje aanstonds, doch vruchteloos, bestormen: maar met kanon dat daarvoor kwam en toen een goede bres geschoten was kwamen ze met de derde stormloop daarbinnen en sloegen toen alles dood wat erin was; waaronder Schelto Jarges, een zeer geleerd en dappere kapitein.

De 9de van juli sloeg Norrits die van Rennenberg bij Grijpskerk en vervolgden hen tot aan Groningen waar van 700 mannen door de kling gejaagd en velen gevangen werden genomen; vier stukken kanon, alle bagage en vele paarden werden tot buit gemaakt en was het verlies der overwinnaars daartegen zeer gering.

De 23ste dito is in Groningen overleden die trouweloze graaf van Rennenberg, stadhouder van Groningen enz.; en was door een knaging van zijn geweten geheel uitgeteerd van mismoedigheid en berouw omdat hij de Staten-Generaal zo ontrouw had behandeld en werd begraven in St. Maartens Kerk in ‘t koor. Hij had in zijn laatste levenstijd zijn zuster verstoten die hem tot dezen afval gevoerd had. Daarna is Francois de Verdugo vanwege de prins van Parma als stadhouder van Groningen in de overleden zijn plaats gesteld.

De algemene Staten waren van mening dat door deze gedurige vijandelijkheden de koning van Spanje meer een openbare vijand dan een beschermende overste heer was en hebben daarom gesloten hem van al zijn voogdij af te zetten en zijn gehoorzaamheid ten enenmale afgezworen: waartoe de Staten van de andere provincies en Friesland mede in ditzelfde hebben bewilligd. Waarop de koningswapens alom werden afgebroken, uitgestreken en vernietigd, de zegels platgeklopt en die van de Staten in diens plaats gesteld.

Rennenberg die overleden was toen heeft de koning, die de landen daarom noch niet verloren gaf, een Francois Verdugo, heer van Schenge, tot stadhouder gezonden die met 1500 Walen te Groningen kwam en de Friezen zeer verslagen maakte.

Aanstonds nam Verdugo Reide in. En kort daarna raakte hij in een gevecht tegen het Staten volk onder Norrits bij Nordhorn dat hij deerlijk sloeg: alwaar omtrent de helft zo groten als gewone sneuvelden en een groot gedeelte gevangen werd genomen.

Dus de landlieden die in de wapens gebracht waren hebben in ‘t dorp Oldeboorn een schans opgeworpen die van Verdugo werd aangevallen, maar afgeslagen is: waarop hij na enige plunderingen weer uit het land vertrok.

In het jaar 1582 heeft de stad Groningen van de koning van Spanje een bulle bekomen omtrent het stapelrecht.

In het jaar 1583 heeft een Spaanse overste, Taxis genaamd, Steenwijk door list ingenomen en toen hij in Friesland viel de schans te Oldeboorn en Rotserschans ingenomen en alom het land door stropingen en plunderingen geplaagd.

In hetzelfde jaar in september is Oterdum door de heren van Nienoord en Azinga Entes veroverd en joegen de Spaanse bezetting daaruit en lieten het plaatsje daarop versterken waarmee ze vele dorpen daar omtrent tot contributie dwongen. Door zulks is Oterdum door de Spanjaarden in de maand december wederom belegerd: maar die van binnen boden dapper tegenstand en het beleg is wederom opgebroken.

Omtrent dezen tyd overleed binnen deze sterkte de Heer van Nienoort, na eene langduurige ziekte, en wierd aldaar begraven; zynde een Edelman geweest, die naar zyn vermogen, groote diensten aan het Vaderland had gedaan.

In den jaare 1584 heeft de Prins van Oranje den Graave van Merode uit Friesland opontboden, en Graaf Willem van Nassau tot Luitenant-Stadhouder in zyn plaats aangestelt. En, vermits de dagelyksche overvallen der vyanden, hebben de Staaten de schans in de Lemmer doen vast maaken.

In dit zelve jaar, den 10de van July, wierd tot groote droefheid van den lande, binnen Delft, de Prins van Oranje, door een boosaardigen Franschman met een pistool doorschooten; zynde door de Spanjaarden daar toe verraadelyk omgekogt.

2. Willem Lodewyk, Graave van Nassau, enz. wierd in deszelfs plaats van Luitenant-Stadhouder, door de Staaten van Friesland tot tweeden Stadhouder, na de afzweeringe van den Spanjaart, verkooren.

Verdugo, de schans Oterdum op den 18de van September wederom belegert hebbende, liet dezelve aanstonds met twee stukken kanon beschieten: doch die van binnen, benevens de schepen die op de Eems lagen, bleven hun niet schuldig; waar door veelen van de belegeraars gedood en gequetst wierden. Daar na, in de maand December, wierd de schans gesecoureert door allerlei nooddruft, alhoewel de belegering noch zyn gang ging; doch met weinig voordeel. Maar op Lichtmissenacht in het volgende jaar, zyn de schansen van Verdugo voor Oterdum, door een geweldigen storm en watervloed weggespoelt; waar door veelen der belegeraars verdronken; zo dat Verdugo zich genootzaakt vond het beleg op te breken. Oterdum had weinig door ‘t water geleden, en wierd ten eersten herstelt met vier bolwerken, schoone gragten, en een haven, waar in omtrent 30 schepen te gelyk konden leggen, gemaakt.

Den laatsten February deed Verdugo een vrugteloozen inval in Friesland. Maar de Westfriesen deeden insgelyks in Groningerland een inval van meer nadeel; verbrandende in de Marnkant, van Vierhuizen tot aan Baflo, meest alle de huizen af, om datze geen contributie wilden opbrengen.

Omtrent dezen tyd, had Roelof Ketel een aanslag op Groningen, om deze plaats aan der Staaten zyde te brengen. Hy begaf zich derhalve met 15 mannen daar binnen, verlaatende hem alleen op de slappigheid der wacht aan de poorten. Daar by was Graaf Willem van Nassau met 1500 mannen in ‘t Drenth, om hem, zo de aanslag gelukte, by te springen: doch de zaak wierd ontdekt, en Roelof Ketel by den kop gevat zynde, wierd het hoofd afgeslagen en gevierendeelt.

Insgelijks heeft Kapitein Schaay, leggende te Niezyl in bezettinge, een aanslag op Groningen gehad; zynde in een tyd dat de stad gebrek aan levensmiddelen had: maar dezelve voorts geproviandeert wordende, mislukte de aanslag.

In den jaare 1585 hebben de Staaten de bestieringe der landen opgedragen aan Hendrik den derde, Koning van Vrankryk; maar die hen, om zyne eigene inlandsche oorlog, alwaar hy zelve zeer mede belemmert was, moeste afwyzen. Waar op hy Elisabeth, Koninginne van Engeland, tot bescherminge liet verzoeken: doch die Majesteit weigerde mede de volle heerschappye. Doch hier na, Prins Maurits in zyns vaders plaatze en bedieningen gestelt zynde, is van gemelde Koninginne de Graave van Leicester, als Overste van haare hulpbenden, naar de Nederlanden gezonden; die de Staaten naderhand tot Stadhouder der Nederlanden hebben aangenomen.

Na dat de kloosterinkomsten, als wy boven reeds gemeld hebben, tot onderhoud van predikanten en schoolmeesters bestelt waren, heeft het de Staaten des Lands ook goed gedagt, uit de zelve ook een schoole van geleerdheid of Academie op te regten, en dezelve met bequaame leermeesters of professoren, en dat եr verders toebehoort, mildelyk te voorzien; dezelve plaatzende binnen de Stad Franeker.

In den jaare 1586 hebben de Spanjaards, over ‘t ys komende, alzo het zeer sterk gevrooren hadde, een uitval gedaan, trekkende met 2500 voetknegten en 400 ruiters de Wouden in, door Lemsterland, en vernachtende omtrent Workum en Hindeloopen; van waar zy voorby Bolswert, over Marnzyl, door Schettens en Witmarsum, te Tjum zich nederzettende, quamen ten derden dage te Spannum en Winsum, welke dorpen zy beide in brand staken: en als zy veel gevlugt volk op de Winsumer toren gewaar wierden, zo stookten zy een zeer smookend vuur van onderen aan dezelve, om gemelde vlugtelingen te doen verstikken: waar door eene zwangere vrouw, gevoelende haare kleederen en hoofdhairen gezengt, uit de klokgaten sprong; en gevallen zynde, noch door een Spanjaard op de naakte borst getrapt, en zeer gewond geworden, waar door zy haare zinnen verloor: doch na twee maanden quam zy weder tot haare voorige kennis en verstand. En eene andere, met twee kinderen in haare armen, sprong uit het hoofd van den toren, en bragt het eene kind noch leevendig te Franeker. De onze in aller yl met 1000 voetknegten en een Cornet paarden daar na toe trekkende, vonden zich niet in staat om de vyanden te keer te gaan: des zy van Oosterlittens naar Boxum afweeken, op hoop van eenige hulp, om zich dan voordeeliger te kunnen te wer stellen: maar de vyanden, hen spoedig nazettende, beletten dit, overvielenze, en een bloedige slag wierd getroffen, daar wederzyds veel volk sneuvelde; doch de onzen moesten eindelyk de vlugt neemen, zo naar Leeuwarden, als andere plaatzen; en een gedeelte wierd in de kerk bezet, en gevangen genomen. Van deze slag is zulken indruk in de gemoederen der menschen gebleven, dat եr in Friesland niets bekender is, als deze Boxumer Slag, voorgevallen op den 17 January.

In dit zelve jaar, ondernam Graaf Willem van Nassau een aanslag op Groningen: doch dezelve wierd door een zeer hoogen springvloed ontdekt en verydelt.

In den jaare 1587, in September, had Graaf Willem van Nassau nochmaals eene vergeefsche aanslag op Groningen.

Omtrent deze tijd overleed binnen deze sterkte de heer van Nienoord na een langdurige ziekte en werd aldaar begraven en is een edelman geweest die naar zijn vermogen grote diensten aan het vaderland had gedaan.

In het jaar 1584 heeft de prins van Oranje de graaf van Merode uit Friesland ontbonden en graaf Willem van Nassau tot luitenant-stadhouder in zijn plaats aangesteld. En, vermits de dagelijkse overvallen der vijanden, hebben de Staten de schans in de Lemmer laten vastmaken.

In ditzelfde jaar, de 10de van juli, kwam tot grote droefheid van het land omdat binnen Delft toen de prins van Oranje door een boosaardige Fransman met een pistool doorschoten werd die door de Spanjaarden daartoe verraderlijk was omgekocht. (1)

2. Willem Lodewijk, graaf van Nassau, enz. werd in diens plaats van luitenant-stadhouder door de Staten van Friesland tot tweede stadhouder, na de afzwering van de Spanjaard, gekozen.

Verdugo die de schans van Oterdum op de 18de van september wederom belegerd had liet die aanstonds met twee stukken kanon beschieten: doch die vanbinnen, benevens de schepen die op de Eems lagen bleven hun niets schuldig waardoor velen van de belegeraars gedood en gekwetst werden. Daarna, in de maand december, werd de schans voorzien van allerlei nooddruft, alhoewel de belegering noch zijn gang ging; doch met weinig voordeel. Maar op Lichtmisnacht in het volgende jaar zijn de schansen van Verdugo voor Oterdum, door een geweldigen storm en watervloed, weggespoeld waardoor velen der belegeraars verdronken zodat Verdugo zich genoodzaakt vond het beleg op te breken. Oterdum had weinig door ‘t water geleden en werd ten eerste hersteld met vier bolwerken, mooie grachten en een haven waarin omtrent 30 schepen tegelijk konden liggen gemaakt.

De laatste februari deed Verdugo een vruchteloze inval in Friesland. Maar de West Friezen deden insgelijks in Groningerland een inval van meer nadeel en verbranden in de Marne kant, van Vierhuizen tot aan Baflo, meest alle huizen af omdat ze geen contributie wilden opbrengen.

Omtrent deze tijd had Roelof Ketel een aanslag op Groningen om deze plaats aan de Staten zijde te brengen. Hij begaf zich derhalve met 15 mannen daarbinnen en verliet zich alleen op de slappigheid der wacht aan de poorten. Daarbij was graaf Willem van Nassau met 1500 mannen in Drenthe om hem zo de aanslag gelukte bij te springen: doch de zaak werd ontdekt en Roelof Ketel werd bij de kop gevat en werd het hoofd afgeslagen en gevierendeeld.

Insgelijks heeft kapitein Schaay die te Niezijl lag in bezetting een aanslag op Groningen gehad en dat was een tijd dat de stad gebrek aan levensmiddelen had: maar toen die van voedsel voorzien werden mislukte de aanslag.

In het jaar 1585 hebben de Staten het bestuur der landen opgedragen aan Hendrik de derde, koning van Frankrijk; maar die het om zijn eigen inlandse oorlog alwaar hij zelf zeer mee belemmerd was moest afwijzen. Waarop hij Elisabeth, koningin van Engeland, tot bescherming liet verzoeken: doch die majesteit weigerde mede de volle heerschappij. Doch hierna toen prins Maurits in zijn vaders plaats en bedieningen gesteld was is van gemelde koningin de graaf van Leicester als overste van haar hulpbenden naar de Nederlanden gezonden die de Staten naderhand tot stadhouder der Nederlanden hebben aangenomen.

Nadat de kloosterinkomsten, zoals we boven reeds gemeld hebben, tot onderhoud van predikanten en schoolmeesters besteld waren heeft het de Staten der Land ook goed gedacht daaruit ook een school van geleerdheid of academie op te richten en die met bekwame leermeesters of professoren en dat er verder toebehoort mild te voorzien en plaatsten die binnen de stad Franeker.

In het jaar 1586 hebben de Spanjaards, die over het ijs kwamen alzo het zeer sterk gevroren had, een uitval gedaan en trokken met 2500 voetknechten en 400 ruiters de Wouden in, door Lemsterland en overnachten omtrent Workum en Hindelopen vanwaar ze voorbij Bolsward over Marnezijl, door Schettens en Witmarsum, te Tzum zich neerzetten en kwamen de derde dag te Spannum en Winsum, welke dorpen ze beide in brand staken en toen ze veel gevlucht volk op de toren van Winsum gewaar werden zo stookten ze een zeer smokend vuur van onderen aan die om gemelde vluchtelingen te laten verstikken: waardoor een zwangere vrouw die voelde haar kleren en hoofdharen verzengd uit de klokgaten sprong en gevallen zijnde noch door een Spanjaard op de naakte borst getrapt en zeer gewond geworden is waardoor ze haar zinnen verloor: doch na twee maanden kwam ze weer tot haar vorige kennis en verstand. En een andere met twee kinderen in haar armen sprong uit het hoofd van de toren en bracht het ene kind noch levend te Franeker. De onze die in allerijl met 1000 voetknechten en een cornet paarden daarna toe trokken vonden zich niet in staat om de vijanden te keer te gaan: dus weken ze van Oosterlittens naar Boksum af op hoop van enige hulp om zich dan voordeliger te te weer kunnen stellen: maar de vijanden die hen spoedig nazaten beletten dit en overvielen ze en een bloedige slag werd getroffen daar wederzijds veel volk sneuvelde; doch de onzen moesten eindelijk de vlucht nemen, zo naar Leeuwarden als andere plaatsen en een gedeelte werd in de kerk bezet en gevangen genomen. Van deze slag is zo’ n indruk in de gemoederen der mensen gebleven dat er in Friesland niets bekender is dan de deze Boksumer slag, voorgevallen op de 17de januari.

In ditzelfde jaar ondernam graaf Willem van Nassau een aanslag op Groningen: doch die werd door een zeer hoge springvloed ontdekt en verijdeld.

In het jaar 1587, in september, had graaf Willem van Nassau nogmaals een vergeefse aanslag op Groningen.

(1). Balthazar Gerards genaamd, geboren te Villefans in Bourgondië, oud 26 a 27 jaren. Onder verschillende personen die zich op ‘t leven der prins toelegde moet ook zekere koopman te Vlissingen, Hans Hanses, geweest zijn wiens aanslag echter door een Fries uit het geslacht der Auckama ‘s was ontdekt. Toen hij gepakt werd had hij dat beleden. Gerards werd daarna als martelaar hoog vereerd en waardig geacht gecanoniseerd te worden en onder de beloningen, wil men, was ook de verheffing der familie in de adelstand.

Den 17de van December is een zwaare inbreuk van ‘t zoute water in de Ommelanden geweest, waar door alle hooge landen onder liepen, wezende het water byna zo hoog, als de Allerheiligen Vloed van den jaare 1570, maar deed zoo eene groote schade niet.

In den jaare 1589, in ‘t begin van den zomer, had de Gouverneur Graaf Willem eene vergeefsche aanslag op Delfzyl; doch besprong Reide, en maakte daar een beschanst Eiland van: ook won hy de schans Eemetille; en kort daar na Swaagsterzyl en Soltkamp; zynde een schans in de mond van ‘t Reidiep, en dat stormenderhand, voor ‘t gezigte van Verdugo, slaande 80 mannen dood, en nam veele gevangenen mede.

Daar na nam Verdugo Eemetille weder in; zond twee booswichten in ‘t leger by Kollum, om Graaf Willem te vermoorden: maar dezelve ontdekt zynde, wierden gevangen genomen en onthoofd.

In den jaare 1590, in Maart, hebben eenige burgers en inwoonders van Groningen hunne stad en Staat onder de bescherminge van de Koninginne van Engeland gepresenteert: doch wierd hun geweigert. Waar op Verdugo, meer volk van den Hertog van Parma ontfangen hebbende, de schans Enematil besprong; trekkende van daar op Nieuwezyl. Ondertusschen quam Graaf Willem, Gouverneur van Friesland, afzakken, en legerde te Kollum; en alhoewel de legers ruim een uur maar van malkander lagen, viel er echter werzyds niets aanmerkelyks voor.

In den jaare 1591, den tweeden van July, won Prins Maurits Delfzyl; waar in gevonden wierd 5 metaale stukken kanon, en 6 yzere gotelingen. Daar na deeden die van Friesland deze schans grooter en sterker bouwen; zelfs poogden zy daar van eene stad te maaken, en dezelve met groote Privilegien te begiftigen: om alzo de burgery van Groningen daar te trekken. Doch op hoope van Groningen ook te krygen, is zulks achter gebleven. Van hier trok het leger na de Opslag van Enematil, leggende op een water, genaamt Nieuwezyl, en dwong de bezettinge door geweld zich over te geeven, en met witte stokjes in hunne handen uit te trekken, sterk zynde 150 mannen. Voorts vertrok de Graaf naar Enematil, en beschoot de schans met 12 stukken kanon, tot dat de bezettinge zich op den 11de van July overgaven; als ook een weinig hier na de schans te Lettelbert.

In den jaare 1592, in Augusty, heeft Prins Maurits de sterke vesting Koeverden belegert. Graaf Fredrik van den Berg had het bevel daar binnen, hebbende voor des Prinsen komste alle de huizen buiten de vesting in brand doen steeken.

De belegeraars naderden hem met alle vlyt aan de loopgraaven, en benamen hun de sluizen; waar door zy het water uit de gragten leiden. Hier op begon het schieten aan werskanten dapper aan te gaan, wordende aan werszyden verscheidene mynen onder de wallen gegraven, die wel haast ter ner of invielen. Den 7de van September, quam Verdugo met zyn krygsmacht voor den dag springen, hebbende alle witte hemden over hunne harnassen, om de belegerden te ontzetten. Hier op maakte Prins Maurits zich gereed, telde zyn volk in slagorder, met ‘t grof geschut vooraan, en ontfong der vyanden macht zo onbeleefd, dat door ‘t losbranden van ‘t kanon, een meenigte van hen over hoop en in ‘t moeras raakte. Daar bleven in ‘t geheel 300 mannen dood, behalven de gequetsten: en van ‘s Prinsen zyde bleven er maar 3 mannen dood en 6 gequetsten, uitgenomen Graaf Willem van Nassau, die een schot, doch zonder gevaar, door ‘t dunne van zyn lyf kreeg. Daar na hebben die van Koeverden zich den 12de van September aan Prins Maurits overgegeven; mits met hunne vendelen, wapenen en brandende lonten uit te mogen trekken, behalven de Artillery en amunitie; daar wierden in gevonden 9 stukken kanon. Voorts is hier tot Gouverneur gestelt de Heer van Nienoort.

In den jaare 1593, den 8ste van April, heeft Graaf Willem de Bellingewolderzyl beginnen te versterken, om alzo het fort de Bourtange te benaauwen. Hier tegen quam Verdugo met zyn leger by Vlagtwedde, in ‘t geheel sterk zynde 2500 mannen, doch derfde niets uitvoeren tegen dat vast maken.

Den 29ste van Augusty nam Graaf Willem Wedde in; als mede de vaste pas Bourtange; ‘t welk aanstonts sterker wierd gemaakt, eer Verdugo daar by kon de komen.

Daar na heeft Verdugo de sterke schans van Aduarderzyl; na den derden storm, met geweld ingenomen, slaande de geheele bezettinge dood. Van daar trok hy naar Wedde; dat hy ook in nam, en sloeg van de 117 mannen, die daar op waren, 50 dood. Voorts legerde hy zich voor de Bourtange; zynde dit fort tegenwoordig tamelyk sterk, en alzo dat եr geen geschut voor gebragt konde worden; de wallen waren redelyk hoog, en de gragten wel voorzien van water. Vyf vendelen soldaaten, onder den Gouverneur de Jonge, lagen daar in bezettinge. Ondertusschen wierd Verdugo van andere gedagten; brak de belegeringe op, en trachte Graaf Willem aan te tasten; doch te vergeefs; hoewel er eenige schermutzelingen wierden gehouden, waar door veel volk is gebleven. Daar op trok Graaf Willem naar de Bourtange, neemende Wedde wederom in: en Verdugo naar Koeverden, beschanste daar de passagie; maar zyn volk is door ongemakken voor ‘t grootste gedeelte verstorven of verloopen.

In den jaare 1594, den 12de van February, des nachts, hadden de Groningers een aanslag op Delfzyl: doch die van binnen hen tydig gewaar wordende, is եr aan werskanten wel twee uuren lang scherp gevogten. Tot geluk van het Fort, was եr een oorlogschip, daar omtrent leggende, dat wat nader aanquam, en de Groningers met 16 stukken kanon dwars onder hun hoop sterk beschoot, dat zy met groote schade moesten aftrekken, sleepende wel 35 sleden met dooden en gequetsten met zich naar de stad, en noch 7 dooden, dieze lieten leggen. Die van binnen verlooren een Kapitein, een Vendrig, een Sergeant, en 9 Gemeenen.

De 17de van december is een zware inbreuk van ‘t zoute water in de Ommelanden geweest waardoor alle hoge landen onder liepen en was het water bijna zo hoog als de Allerheiligen Vloed van het jaar 1570, maar deed niet zo’ n grote schade.

In het jaar 1589, in ‘t begin van de zomer, had de gouverneur graaf Willem een vergeefse aanslag op Delfzijl; doch besprong Reide en maakte daar een beschanst eiland van: ook won hij de schans Enumatil en kort daar na Zwaagsterzijl en Zoutkamp; dat was een schans in de mond van ‘t Reitdiep, en dat stormenderhand voor ‘t gezicht van Verdugo en sloeg 80 mannen dood en nam vele gevangenen mede.

Daarna nam Verdugo Enumatil weer in; zond twee booswichten in ‘t leger bij Kollum om graaf Willem te vermoorden: maar dat werd ontdekt en werden gevangen genomen en onthoofd.

In het jaar 1590, in maart, hebben enige burgers en inwoners van Groningen hun stad en staat onder de bescherming van de koningin van Engeland gepresenteerd: doch werd hun geweigerd. Waarop Verdugo, die meer volk van de hertog van Parma ontvangen had, de schans Enumatil besprong en trok vandaar op Nieuwe zijlen. Ondertussen kwam graaf Willem, gouverneur van Friesland, afzakken en legerde te Kollum en alhoewel de legers ruim een uur maar van elkaar lagen viel er echter wederzijds niets aanmerkelijks voor.

In het jaar 1591, de tweede van juli, won prins Maurits Delfzijl waarin gevonden werden 5 metalen stukken kanon en 6 ijzeren gotelingen. Daarna lieten die van Friesland deze schans groter en sterker bouwen; zelfs poogden ze daarvan een stad te maken en die met grote privilegies te begiftigen om alzo de burgerij van Groningen daarheen te trekken. Doch op hoop van Groningen ook te krijgen is zulks achtergebleven. Van hier trok het leger naar de Opslag van Enumatil, dat lag op een water genaamd Nieuwezijl, en dwong de bezetting door geweld zich over te geven en met witte stokjes in hun handen uit te trekken, dat sterk was 150 mannen. Voorts vertrok de graaf naar Enumatil en beschoot de schans met 12 stukken kanon totdat de bezetting zich op de 11de van juli overgaf als ook een weinig hierna de schans te Lettelbert.

In het jaar 1592, in augustus, heeft prins Maurits de sterke vesting Coevorden belegerd. Graaf Fredrik van den Berg had het bevel daarbinnen en had voor de komst van de prins alle huizen buiten de vesting in brand laten steken.

De belegeraars naderden hem met alle vlijt aan de loopgraven en benamen hun de sluizen waardoor ze het water uit de grachten leiden. Hierop begon het schieten aan weerskanten dapper aan te gaan en werden aan weerszijden verscheidene mijnen onder de wallen gegraven die wel haast ter neer of invielen. De 7de van september kwam Verdugo met zijn krijgsmacht voor de dag springen en die hadden allen witte hemden over hun harnassen om de belegerden te ontzetten. Hierop maakte prins Maurits zich gereed en stelde zijn volk in slagorde met ‘t grof geschut vooraan en ontving de macht van de vijanden zo onbeleefd zodat door ‘t losbranden van ‘t kanon een menigte van hen over hoop en in ‘t moeras raakte. Daar bleven in ‘t geheel 300 mannen dood, behalve de gekwetsten: en van ‘s prinsen zijde bleven er maar 3 mannen dood en 6 gekwetsten, uitgezonderd graaf Willem van Nassau die een schot, doch zonder gevaar, door ‘t dunne van zijn lijf kreeg. Daarna hebben die van Coevorden zich de 12de van september aan prins Maurits overgegeven; mits met hun vendels, wapens en brandende lonten uit te mogen trekken, behalve de artillerie en ammunitie; daar werden in gevonden 9 stukken kanon. Voorts is hier tot gouverneur gesteld de heer van Nienoord.

In het jaar 1593, de 8ste van april, is graaf Willem de Bellingwolderzijl beginnen te versterken om alzo het fort de Bourtange te benauwen. Hiertegen kwam Verdugo met zijn leger bij Vlagtwedde dat in ‘t geheel sterk was 2500 mannen, doch durfde niets uit te voeren tegen dat vastmaken.

De 29ste van augustus nam graaf Willem Wedde in als mede de vaste pas Bourtange wat aanstonds sterker werd gemaakt eer Verdugo daarbij kon komen.

Daarna heeft Verdugo de sterke schans van Aduarderzijl; na de derde stormaanval met geweld ingenomen en sloeg de gehele bezetting dood. Vandaar trok hij naar Wedde dat hij ook in nam en sloeg van de 117 mannen die daar op waren 50 dood. Voorts legerde hij zich voor Bourtange en dit fort was tegenwoordig tamelijk sterk en alzo dat er geen geschut voor gebracht kon worden; de wallen waren redelijk hoog en de grachten goed voorzien van water. Vijf vendels soldaten onder de gouverneur de Jonge lagen daar in bezetting. Ondertussen werd Verdugo van andere gedachten; brak de belegering op en trachtte graaf Willem aan te tasten; doch tevergeefs; hoewel er enige schermutselingen werden gehouden waardoor veel volk is gebleven. Daarop trok graaf Willem naar Bourtange en name Wedde wederom in en Verdugo naar Coevorden en beschanste daar de passage; maar zijn volk is door ongemakken voor ‘t grootste gedeelte verstorven of verlopen.

In het jaar 1594, de 12de van februari ‘s nachts hadden de Groningers een aanslag op Delfzijl: doch die van binnen werden hen tijdig gewaar en is er aan weerskanten wel twee uren lang scherp gevochten. Tot geluk van het fort was er een oorlogschip dat daar omtrent lag dat wat nader aankwam en de Groningers met 16 stukken kanon dwars onder hun hoop sterk beschoot zodat ze met grote schade moesten aftrekken en sleepten wel 35 sleden met doden en gekwetsten met zich naar de stad en noch 7 doden die ze lieten liggen. Die van binnen verloren een kapitein, een vaandrig, een sergeant, en 9 algemenen.

Den 6de van May, quam Prins Maurits en Graaf Willem van Nassau met hun leger by Koeverden: welke aankomst van Verdugo bezigtigt zynde, hem deed resolveeren zyne beschansinge by nacht op te ruimen. Overzulks trok de Prins met zyn krygsbende direct naar Groningen; doende de stad op den 20 dito berennen, en aanstonds opeischen. Doch kreeg tot antwoord: Dat dit geen stad was, die zich zo haast konde overgeven. Prins Maurits liet derhalven al zyn oorlogstuig aan land zetten, en het kanon voor de stad planten. Onderwylen heeft Graaf Willem op den laatsten van May de sterke schans Aduarderzyl aangetast, hebbende over de 135 mannen tot bezettinge, en tot Commandant eenen Kapitein Prenger, die aan Graaf Willem ten antwoord gaf, als hy de schans opeischte: Dat hy het met hem zoude wagen, als met een meisje van 15 jaaren. Maar dit geviel hem niet wel; want de vesting wierd kort daar na zo gruwelyk sterk beschooten, datze dezelve met եr haast beklommen en inkreegen; doe wierd alles aan stukken geslagen wat եr in was, uitgenomen 8 a 9 perzoonen, die ‘t ontquamen.

Ondertusschen had Prins Maurits eenige andere schansen ingenomen, als Slogteren, Hogerbrugge, enz., waar door de leevensmiddelen in ‘t leger zeer goedkoop wierden.

De Stad Groningen was zeer wel voorzien van een wel in de wapenen geoeffende burgerye; en geeft ander guarnisoen binnen hebbende, dan de slegtste burgerye en inwoonders, dewelke al voor langen tyd, als soldaaten onder vendelen geoeffent, in plaats van bezetting, van den Koning wierden betaalt: behalven deze, hadden zy krygsvolk van Verdugo altoos onder haar gebied; en hadden nu onder het beleg 5 goede oude vendelen daar van, onder den Overste Luitenant Laukema, buiten de stad, op een gesterkte plaats aan ‘t Schuitendiep. Van krygstuig, voorraad enz., wasze alles wel voorzien. Die van de stad wenden vervolgens alles aan wat hun dacht dat den vyand zoude krenken. Waarom de Prins zyn begravinge van verre moest neemen, en aldaar zyne batteryen opwerpen, mits digt onder de stad de belegerden tegen-batteryen maakten; hebbende 400 groote tonnen met buskruit en geschut meer, als andere steden. De Groningers deeden verscheidene uitvallen, waar mede zy meenig braaf Kapitein en soldaat versloegen, en zelfs eenige vendels binnen bragten: weshalven de loopgraaven versterkt moesten worden. De belegeraars deeden alle afbreuk met hun geschut dieze doen konden; doch vorderden nochtans weinig, tot dat zy een poort met een brug, die na een rondeel liep, omverre hadden geschooten, eenige bolwerken ondergraven, en eenige gragten aldaar vulden, alles onder de bescherminge van ‘t geschut: dis deed de trouwe burgery gedwee worden, en begon naar verdrag uit te zien; overzulks zy Jan te Boer met brieven aan Prins Maurits en Graaf Willem uitzonden, om verdrag: wordende daarop werszyds gyselaars gegeven, en hielden op van schieten. Maar de burgemeester Jarges, zynde een hard Konings-gezinde, rukte een party voerlieden en schuitevoerders byeen, en stonden op tegen die geene, die van verdrag hadden gesproken. Hier na kregen de belegeraars een te smadelyk antwoord, te weeten, dat de belegerden besloten hadden, noch een tyd lang hun ontzet af te wagten. Hier op trad Maurits met Willem in de loopgraven, om een plaats tot een nieuwe batterye af te zien; ondertusschen komt een kogel zo sterk tegen de rondas, die Maurits voorgehouden wierd, dat hy achterover viel, doch zonder hem te quetzen.

Den tweeden van July waren de belegeraars over de gragt, en wel 30 voeten onder het rondeel gekomen, daar de heele stad haar winst of verlies aan hing. Drie dagen daar aan was de myn 30 voeten diep, en opgepropt met 5 a 6000 ponden buskruit, dat den 10de dito, des avonds, na het gegevene teeken, in brand wierd gestoken; waar door een groot gedeelte aarde, en alles wat եr op was, in de lucht sprong, met wel 140 menschen; waar van twee in ‘t leger vielen, en de een noch leevendig: hier op vielen drie vendelen Schotten los, die straks meester van het rondeel waren, en alles, wat noch leevendig bevonden wierd, doodsloegen, blyvende daar in ‘t geheel wel 200 dood. Daar boven sneuvelden 30 Schotten, behalven noch twee Kapiteins. Dit bragt onder de gezamentlyke soldaaten, en onder de allerhartigste burgerye zulk een schrik, bevreest zynde voor meer ondergravingen, datzy op verdrag dagten. Over zulks zonden zy Gecommitteerden uit, zo wegens de Geestelyke, Magistraat en Ambagten der stad, als ook wegens den Overste Luitenant Laukema; en op Ostagiers handelende van den 16de tot den 22ste van July, met Prins Maurits en Graaf Willem van Nassau, zyn daar op met advis van den Raad van Staaten eindelyk overeen gekomen. Dus is Groningen en de Ommelanden op den 24ste van July onder Maurits gebied gebragt, na dat եr wel 10000 schooten op waren gedaan, en 400 mannen voor zyn gebleven: waar tegen de belegerden ook 300 soldaaten en veele burgers hebben verloren. In de stad wierden gevonden 36 metaale stukken kanon, behalven de yzeren, en wierd daar over Graaf Willem van Nassau tot Stadhouder gestelt. Prins Maurits en Graaf Willem daar binnen komende, wierden verwellekomt door den klokspeelder, speelende de wys van den 6den Psalm. Daar na wierd de Magistraat verandert, wordende daar tot eerste Burgemeesters aangestelt, Mello Conders, Joachim Alting, Harmen Koning en Egbert Alberda. Voorts wierd de St. Martens Kerk van hare beelden gezuivert, en de eerste predikatie van de Gereformeerden daar in gedaan: doende de Magistraat en Burgerye daar na den eed van getrouwigheid aan Graaf Willem, hunnen Stadhouder en aan de Staaten Generaal.

In ‘t zelve jaar is de Aartshertog Ernestus, van ‘s Konings wegen, in Nederland tot Stadhouder gezonden.

In den jaare 1596 is uit last van de algemeene Staaten en den Prins van Oranje, het Collegie der Admiraliteit te Dokkum ingestelt; om alzo bequaamelyk over het werven der oorlogschepen van Friesland alle zaaken te kunnen beraamen.

In het zelve jaar, den 24ste van Augusty, is Graaf Willem van Nassau, Stadhouder van Groningen, mede tot Gouverneur over het Landschap Drenth aangestelt.

In dit jaar is de Cardinaal Albertus, Aartshertog van Oostenryk, tot Stadhouder des Konings, in Nederland gekomen; die naderhand huuwde met Isabelle, Dochter des Konings; en deze landen wierden hem tot een huwelyks goed toegezegt.

De 6de van mei kwam prins Maurits en graaf Willem van Nassau met hun leger bij Coevorden van wiens aankomst Verdugo bericht werd en hem liet besluiten zijn verschansing bij nacht te ruimen. Door zulks trok de prins met zijn krijgsbende direct naar Groningen en liet de stad op de 20ste dito berennen en aanstonds opeisen. Doch kreeg tot antwoord dat dit geen stad was die zich zo gauw kon overgeven. Prins Maurits liet derhalve al zijn oorlogstuig aan land zetten en het kanon voor de stad planten. Ondertussen heeft graaf Willem op het laatste van mei de sterke schans Aduarderzijl aangetast en had over de 135 mannen tot bezetting en tot commandant een kapitein Prenger die aan graaf Willem ten antwoord gaf toen hij de schans opeiste; Ԅat hij het met hem zou wagen zoals met een meisje van 15 jaren. Maar dit geviel hem niet goed; want de vesting werd kort daarna zo gruwelijk sterk beschoten zodat ze die met een haast beklommen en inkregen, toen werd alles aan stukken geslagen wat erin was, uitgenomen 8 a 9 personen die ‘t ontkwamen.

Ondertussen had prins Maurits enige andere schansen ingenomen als Slochteren, Hogerbrugge (?), enz., waar door de levensmiddelen in ‘t leger zeer goedkoop werden.

De stad Groningen was zeer goed voorzien van een goed in de wapenen geoefende burgerij en geeft voor een ander garnizoen binnen te hebben dan de slechtste burgerij en inwoners die al voor lange tijd als soldaten onder vendels geoefend in plaats van bezetting van de koning werden betaald: behalve dezen hadden ze krijgsvolk van Verdugo altijd onder haar gebied en hadden nu onder het beleg 5 goede oude vendels daarvan onder de overste luitenant Laukema, buiten de stad, op een gesterkte plaats aan ‘t Schuitendiep. Van krijgsbuit, voorraad enz., was ze alles goed voorzien. Die van de stad wenden vervolgens alles aan wat hun dacht dat de vijand zou krenken. Waarom de prins zijn graven van verre moest nemen en aldaar zijn batterijen opwerpen, mits dicht onder de stad de belegerden tegen-batterijen maakten en had 400 grote tonnen met buskruit en geschut meer dan andere steden. De Groningers deden verscheidene uitvallen waarmee ze menige brave kapitein en soldaat versloegen en zelfs enige vendels binnenbrachten: weshalve de loopgraven versterkt moesten worden. De belegeraars deden alle afbreuk met hun geschut die ze doen konden; doch vorderden nochtans weinig totdat ze een poort met een brug, die naar een rondeel liep, omver hadden geschoten, enige bolwerken ondergraven en enige grachten aldaar vulden, alles onder de bescherming van ‘t geschut: dit deed de trouwe burgerij gedwee worden en begon naar verdrag uit te zien waardoor ze Jan te Boer met brieven aan prins Maurits en graaf Willem uitzonden om verdrag en zo werden daarop weerszijden gijzelaars gegeven en hielden op van schieten. Maar de burgemeester Jarges, dat was een koningsgezinde, rukte een partij voerlieden en schuitenvoerders bijeen en stonden op tegen diegene die van verdrag hadden gesproken. Hierna kregen de belegeraars een te smadelijk antwoord, te weten, dat de belegerden besloten hadden noch een tijd lang hun ontzet af te wachten. Hierop trad Maurits met Willem in de loopgraven om tot een plaats tot een nieuwe batterij te zien; ondertussen komt een kogel zo sterk tegen de rondas die Maurits voorgehouden werd zodat hij achteroverviel, doch zonder hem te kwetsen.

De tweede van juli waren de belegeraars over de gracht en wel 30 voeten onder het rondeel gekomen, daar de hele stad haar winst of verlies aan hing. Drie dagen daaraan was de mijn 30 voeten diep en opgepropt met 5 a 6000 ponden buskruit dat de 10de dito ‘s avonds na het gegeven teken in brand werd gestoken; waardoor een groot gedeelte aarde en alles wat er op was in de lucht sprong met wel 140 mensen; waarvan er twee in ‘t leger vielen en een noch levend: hierop vielen drie vendels Schotten los die straks meester van het rondeel waren en alles wat noch levendig bevonden werd doodsloegen en bleven daarin ‘t geheel wel 200 dood. Daarboven sneuvelden 30 Schotten, behalve noch twee kapiteins. Dit bracht onder de gezamenlijke soldaten en onder de aller hardste burgerij zo’ n schrik die bevreesd waren voor meer ondergravingen zodat ze aan een verdrag dachten. Over zulks zonden ze gecommitteerden uit, zo vanwege de geestelijke, magistraat en ambachten der stad als ook vanwege de overste luitenant Laukema en op Ostagiers (1) (gijzelaars) onderhandelde van de 16de tot de 22ste van juli met prins Maurits en graaf Willem van Nassau en zijn daarop met advies van de Raad van Staten eindelijk overeengekomen. Dus is Groningen en de Ommelanden op de 24ste van juli onder Maurits gebied gebracht nadat er wel 10000 schoten op waren gedaan en ervoor wel 400 mannen zijn gebleven: waartegen de belegerden ook 300 soldaten en vele burgers hebben verloren. In de stad werden gevonden 36 metalen stukken kanon, behalve de ijzeren, en werd daarover graaf Willem van Nassau tot stadhouder gesteld. Prins Maurits en graaf Willem die daarbinnen kwamen werden verwelkomd door de klokspeler die speelde de wijze van de 6de Psalm. Daarna werd de magistraat veranderd en werd daar tot eerste burgemeesters aangesteld Mello Conders, Joachim Alting, Harmen Koning en Egbert Alberda. Voorts werd de St. Maartens Kerk van haar beelden gezuiverd en de eerste predicatie van de Gereformeerden daarin gedaan en deed de magistraat en burgerij daarna de eed van trouwheid aan graaf Willem, hun stadhouder, en aan de Staten-Generaal.

In hetzelfde jaar is de aartshertog Ernestus, vanwege de koning, in Nederland tot stadhouder gezonden.

In het jaar 1596 is uit last van de algemene Staten en de prins van Oranje het college der admiraliteit te Dokkum ingesteld om alzo bekwaam over het werven der oorlogsschepen van Friesland alle zaken te kunnen beramen.

In hetzelfde jaar, de 24ste van augustus, is graaf Willem van Nassau, stadhouder van Groningen, mede tot gouverneur over het landschap Drenthe aangesteld.

In dit jaar is de kardinaal Albertus, aartshertog van Oostenrijk, tot stadhouder der koning in Nederland gekomen; die naderhand huwde met Isabelle, dochter der koning; en deze landen werden hem tot een huwelijks goed toegezegd.

(1) Stagier betekent een gijzelaar; vandaar: op Ostagiers geven, handelen, nemen, dat betekent gijzelaars ten onderpand geven of ontvangen.

Omtrent dezen tyd was եr eene Friesche dochter, Margarita genaamt, zynde een jong vrouwsperzoon, of moedige Amazoone, en lang van persoon; deze heeft, in manskleederen, de Heeren Staaten zo binnen Oostende als elders zeven jaaren gedient, buiten kennisse haarer ouders, in alle eerbaarheid, eerst een spies gedraagen, en daar na een musquet gevoert, met een witte veder op de hoed, als een kloek en onvertzaagt krygsgezel, ja onder de Adelborsten gerekent, en zelve veele schansen om Groningen en Steenwyk helpen inneemen. Ten laatsten bekent geworden by haar medegezel, als zy een schoon hemd aandeed, hebbende groote borsten en rond opgewasschen, meer dan andere welgevleesde jongmans: op zyn vraage, heeft ze hem beleden, een vrouwsperzoon te zyn, dat hy verwonderende aanhoorde; is daar op met eere verlieft geworden, en in ‘t leger voor Koeverden met haar getrouwt. Zy waren noch woonende binnen Groningen in den jaare 1602, en veele jaaren daar na, een winkel doende van vette waaren, in alle stilheid en eerbaarheid huishoudende, en tպamen geneerende. Deze Amazoone heeft ook een lied gedicht, de jonge Dochters tot liefde des krygs, om ‘t Vaderland te beschermen, na haar voorbeeld vermaanende.

In den jaare 1597 verzogten die van Groningen aan de Staaten van Friesland, om Drenth en Twenth geheel vry te maaken, en den vyand van daar te vernestelen: welk verzoek uit last van de algemeene Staaten, door hulp van den Prins van Oranje, wierd vastgestelt: en alle sterktens en schansen, door de vyanden aldaar bezet, wierden overwonnen, namentlyk, Grol, Ootmarsen, Oldenzeel, Lingen, enz.

In dit zelve jaar, den eersten van Juny, is de Overste Sonoy, gewezen Gouverneur van Noordholland, op Dyxterhuis, een Heerlykheid in de Ommelanden, overleden; wordende deszelfs ligchaam tot Peterbuuren in de kerk, in tegenwoordigheid van zyn Genade Graaf Willem van Nassau, Stadhouder van Groningen, begraven.

Den 18de van Augusty was եr een zwaare watervloed in deze landen, waar door de Delfzylen en anderen uitbarsten, en veele menschen en beesten verdronken.

Den 8ste van December is Graaf Willem door de Groningers met groote toejuichinge ingehaalt.

In den jaare 1599 is te Groningen door de Heeren Burgermeesteren en Raad het Burger-Weeshuis opgericht.

In den jaare 1600 is te Groningen. omtrent de Heere Poort, wederom een kasteel gebouwt; zijnde ten zuidoosten van de stad, omtrent ter plaatze daar weleer de kasteelen van Graaf Edzard van Oostfriesland, en van den Hertog van Alva hadden geweest: welk kasteel over de 400000 guldens quam te kosten. Ook wierd de burgerye ontwapent, en Jonker Casper van Ewsum met 800 mannen op gemeld kasteel gelegt.

In dit zelve jaar ontstond եr groote oneenigheid tusschen de Heeren van den Lande en Steden, over het stuk van de gemeene lasten en bezwaaringen te draagen: doch wierd door Gemachtigden van de algemeene Staaten en den Stadhouder weder bygeleit.

In den jaare 1605, den 10de van Augusty, zyn te Groningen door de Heeren Burgemeesteren en Raad, in plaats van vier Kapiteinen der burgerye, hier Hopmans genaamt, acht aangestelt; en doende de Kapiteinen de nominatie van de Vendrigs, die door den Raad wierden geligeert op den zelfden dito.

Den 23ste van Augusty quam de Stadhouder Graaf Willem van Nassau met 18 vendelen, voetvolk en 6 compagnien ruiters binnen Groningen; waar door de stad van het haar gedreigde quaad bevryd wierd. Ook gaf men de burgerye hun geweer weder. Prins Maurits verzond ook eenige troupen ter versterkinge van Koeverden en de Bourtange; zijnde deze plaatzen alle met groote verbaastheid aangedaan, wegens de veroveringe van Lingen en Oldenzeel, door de Spaanschen, onder het commando van den Marquis de Spinola.

Ambrosius Spinola met zijn macht in Twenth zijnde, om op Friesland een kans te waagen, en welk land de Koning van Spanje hem reeds ten erve had geschonken; doch, God zij gedankt, hem nooit heeft kunnen leveren, moest zich vergenoegen met Lingen en Oldenzeel, en dat Friesland in groote benaauwtheid bragt. Maar Graaf Willem hield binnen Koeverden een oog in ‘t zeil, zo dat Spinola die plaats niet derfde aantasten, en vertrok druipstaartende weder naar Vlaanderen, ook eenigzints door de natte zomer verhindert.

In dit zelve jaar, in Maart, wierd met den Spanjaard een bestand van acht maanden geslooten.

In den jaare 1608 was ‘t zo een harden winter, dat men van de Friesche kusten naar de vooreilanden, als Ameland, Ter Schelling, en ook naar Grind niet alleen, maar zelf naar de Hollandsche kusten van Harlingen af met paard en slede konde overjaagen. Gelyk een Arin Wierds, den 9de van February uit de Haven rydende, voor ‘t poortsluiten te Amsterdam binnen quam. Ook drilde voor de Harlinger haven op het ys een compagnie soldaaten.

Omtrent deze tijd was er een Friese dochter, Margarita genaamd, dat was een jong vrouwspersoon of moedige Amazone en lang van persoon; deze heeft in mannenkleren de Heren Staten zo binnen Oostende als elders zeven jaren gediend, buiten kennis van haar ouders, in alle eerbaarheid en droeg eerst een spies en voerde daarna een musket met een witte veer op de hoed als een kloek en onversaagd krijgsgezel, ja onder de adelborsten gerekend en zelf hielp vele schansen om Groningen en Steenwijk in te nemen. Ten laatsten bekend geworden bij haar medegezel toen ze een schoon hemd aandeed en ze had grote borsten en rond opgegroeid, meer dan andere goed gevleesde jonge mannen, en op zijn vraag heeft ze het hem beleden een vrouwspersoon te zijn dat hij verwonderende aanhoorde en is daarop met eer verliefd geworden en in ‘t leger voor Coevorden met haar getrouwd. Ze woonden noch binnen Groningen in het jaar 1602 en vele jaren daarna in een winkel bezig van vette waren en in alle stilheid en eerbaarheid huishielden en tezamen zich geneerden. Deze Amazone heeft ook een lied gedicht de jonge dochters tot liefde der krijg om ‘t vaderland te beschermen die ze naar haar voorbeeld vermaande.

In het jaar 1597 verzochten die van Groningen aan de Staten van Friesland om Drenthe en Twente geheel vrij te maken en den vijand vandaar te vernestelen: welk verzoek uit last van de algemene Staten, door hulp van de prins van Oranje, werd vastgesteld en alle sterkten en schansen door de vijanden aldaar bezet werden overwonnen, namelijk, Grol, Ootmarsum, Oldenzaal, Lingen, enz.

In ditzelfde jaar, de eerste van juni, is de overste Sonoy, gewezen gouverneur van Noord-Holland, op Dijksterhuis, een heerlijkheid in de Ommelanden, overleden en werd zijn lichaam te Pieterburen in de kerk in tegenwoordigheid van zijne genade graaf Willem van Nassau, stadhouder van Groningen, begraven.

De 18de van augustus was er een zware watervloed in deze landen waardoor de Delfzijl en anderen uitbarsten en vele mensen en beesten verdronken.

De 8ste van december is graaf Willem door de Groningers met grote toejuichingen ingehaald.

In het jaar 1599 is te Groningen door de heren burgermeesters en raad het Burgerweeshuis opgericht.

In het jaar 1600 is te Groningen, omtrent de Herepoort, wederom een kasteel gebouwd, dat was ten zuidoosten van de stad omtrent ter plaatse daar weleer de kastelen van graaf Edzard van Oost-Friesland en van de hertog van Alva waren geweest: welk kasteel over de 400 000 guldens kwam te kosten. Ook werd de burgerij ontwapend en jonker Casper van Ewsum met 800 mannen op gemeld kasteel gelegd.

In ditzelfde jaar ontstond er grote onenigheid tussen de heren van de landen en steden over het stuk van de algemene lasten en bezwaringen te dragen: doch werd door gemachtigden van de algemene Staten en de stadhouder weer bijgelegd.

In het jaar 1605, de 10de van augustus, zijn te Groningen door de heren burgemeesters en raad in plaats van vier kapiteins der burgerij, hier hopmans genaamd, acht aangesteld en doen de kapiteins de nominatie van de vaandrigs die door de raad worden uitgekozen op dezelfde dito.

De 23ste van augustus kwam de stadhouder graaf Willem van Nassau met 18 vendels, voetvolk en 6 compagnies ruiters binnen Groningen waardoor de stad van het haar gedreigde kwaad bevrijd werd. Ook gaf men de burgerij hun geweer weer. Prins Maurits verzond ook enige troepen ter versterking van Coevorden en Bourtange en zijn deze plaatsen allen met grote verbazing aangedaan vanwege de verovering van Lingen en Oldenzaal door de Spaanse onder het commando van de Marquis de Spinola.

Ambrosius Spinola die met zijn macht in Twente was om op Friesland een kans te wagen en welk land de koning van Spanje hem reeds ten erve had geschonken; doch God zij gedankt, hem nooit heeft kunnen leveren, moest zich vergenoegen met Lingen en Oldenzaal dat Friesland in grote benauwdheid bracht. Maar graaf Willem hield binnen Coevorden een oogje in ‘t zeil zodat Spinola die plaats niet durfde aan te tasten en vertrok druipstaartende weer naar Vlaanderen, ook enigszins door de natte zomer verhindert.

In ditzelfde jaar, in maart, werd met de Spanjaard een bestand van acht maanden gesloten.

In het jaar 1608 was ‘t zo’ n harden winter dat men van de Friese kusten naar de vooreilanden als Ameland, Terschelling en ook naar Grind niet alleen, maar zelf naar de Hollandse kusten van Harlingen af met paard en slede kon overjagen. Gelijk een Arin Wierds, de 9de van februari die uit de haven reed en voor ‘t poortsluiten te Amsterdam binnenkwam. Ook drilde voor de Harlinger haven op het ijs een compagnie soldaten.

In dit zelve jaar zyn de nieuwe fortificatiewerken van de Groningers begonnen, wordende de stad aan de zuidkant daar door vergroot; ook is een gedeelte van het Groninger kasteel, tegens de burgers aldaar gebouwt, wederom afgebroken.

In den jaare 1609, den 9den van April, is te Antwerpen het twaalfjaarig bestand geslooten, tusschen den Koning van Spanje en de Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden; zynde wegens de Provintie van Groningen aldaar gecommitteert Abel Conders, Burgermeester te Groningen, wordende het zelve op den 18de dito in ‘s Hage gepubliceert.

In den jaare 1610, op Nieuwejaarsdag, hebben de burgers van Leeuwarden, na dat zy eenigen tyd met de Burgermeesteren oneens waren geworden, de deur van ‘t Raadhuis met een mast open geloopen, verbreekende de glazen, vensteren en alles wat hun voor quam.

Een Jan Cornelisz. Femmes, bestond in dit jaar een reukelooze daad, spruitende uit een wedspel, waar in hy aannam, om een rond jaar te willen woonen op het Kamper Zand (dat een droogte is, gelegen tusschen Ter Schelling en Ameland, loopende met alle etmaalse vloeden onder water). Op voorwaarde gaf hy aan zyn medewedder paarden, wagen, ploegen, en andere huismans gereetschappen; zullende hy, by aldien hy zyn voorneemen een rond jaar uitvoerde, een groote zomme geld in tegendeel genieten. Hier op bouwde Jan den 2de van Juny aldaar op eenige roeden of stutten een huisje; en om het zelve by springvloeden of hooge watertyden om hoog te heffen, gebruikte hy een tistel of vyzel, waar door hy het om hoog kon opvyzelen, of doen zakken: en dus hielde hy ‘t het bestemde jaar volkomen uit; zynde eene ongehoorde zaak.

In den jaare 1611, den 25ste van January, heeft Graaf Enno van Oostfriesland de sterke vesting Lieroort aan haar Hoog Mogende de Heeren Staaten Generaal overgegeven.

In den jaare 1612, en ‘t volgende jaar, is de stad Groningen rondom vergroot, doch meest naar ‘t noorden, en is doe vervolgens met zeven schoone groote poorten voorzien, benevens noch een kleen poortje bezyden het Schuitendiep; hebbende een zeer breede en hooge wal, met 17 dwingers of bastions en een diepe besloten gragt.

In den jaare 1614 is de Academie te Groningen opgericht, onder het Stadhouderschap van Graaf Willem Lodewyk van Nassau. De inwydinge geschiede op den 23ste van Augusty. De eerste Professoren zyn geweest Ubbo Emmius, Professor in de Historin en Grieksche Taal, als eerste Rector Magnificus. Herman Ravensberg, Professor in de Godgeleerdheid. Cornelius Pynaker, Professor in de Rechten. Nicolaas Mulerius, Professor in de Medicynen en Mathesis. Johan Epinus, Professor in de Philosophie en Ethic, en extr. in de Rechten, Guill. Macdowel, Professor in de Philosophie, Logicis, Phys: & Methaphysicis. De inleidings redevoeringe wierd uit naam der geheele Provintie gedaan, door Do. Pancratius, stads Syndicus. Na ‘t eindigen derzelve, deed Do. Ravensberg een andere, op deze handelinge passende. De eerste Rector in de Rechten, die hier zyn promotie bequam, was Hugo van Nyeveen; houdende zyn inauguraal dispuit op den 13de van November 1615, onder het Rectoraat van gemelden Professor Ravensberg.

In den jaare 1616, den 18de van Maart, is Graaf Willem Lodewyk door de Groningers zeer plechtig ingehaalt.

In den jaare 1618 is het Sapmeer droog gemaakt, en is het volgende jaar met gruppen en een doorgaande vaart voorzien. Waar op is gevolgt de aanvang en continuatie van deszelfs vaart of diep door ‘t hooge en wilde Veen, van Sapmeer tot aan Zuidbroek.

In den jaare 1619 bequamen die van Staveren vernieuwinge en handhavinge van hun onderrecht.

In dit zelve jaar, in July, is de Heerlykheid van Wedde, Westerwolde, Bellingewolde en Bleyham gekogt van Willem van den Hove, en den 2de Augusty in den Raad geapprobeert, voor de zomma van 140300 guldens. Voorts heeft de stad deszelfs possessie aanvaart, en is den 21ste van September Edzard Rengers tot Drost, en Michiel Visscher tot Richter van Bellingwolde en Bleyham gekoren.

In den jaare 1620, den laatsten van May, is binnen Leeuwarden overleden Graaf Willem, Stadhouder van Friesland; tot wiens loffelyke gedachtenisse die heerlyke begraafplaats of tombe in de Jacobyner Kerk is opgeregt; alwaar hy met zyn Gemalinne na ‘t leven in steen op uitgehouwen is: en is zedert dien tyd de rustplaats der Stadhouders altoos geweest en gebleven.

3. Ernst Casimier, Graave van Nassau, enz., wierd, na ‘t overlyden van zynen broeder, in de maand Augusty, tot Stadhouder van Friesland verkooren. En die van Groningen, Ommelanden en Drenth verkooren Prins Maurits tot hunnen Stadhouder. In December begon het zo geweldig te vriesen, dat men wederom naar Ter Schelling en Ameland met paard en slede overjoeg. Het volgende jaar, den 2de van February, quam een Harlinger schipper, met een sleetje en stok in de hand, van Friesland, over den Fliestroom, te Harlingen binnen treden. Graaf Ernst, geleidende den jongen Koning van Boheemen, quam met gezelschap van over de 100 sleden, van Leeuwarden tot op de zee voor Harlingen afjaagen.

In den jaare 1621, den 29ste van Maart, is de Burgerye te Groningen door de Heeren van den Raad in 12 vendelen verdeelt; wordende daar op den 30ste dito de Officieren gekooren, en den 13de van April door hun Edelheden goedgekeurt, dat voortaan de Vendrigs onder de Luitenants zouden staan.

De volgende winter van het jaar 1621 en 1622 was het mede een harde winter; waar in Anna Sophia, Gemalinne van den Stadhouder, vergezelschapt met een compagnie soldaaten, en hun byhebbende gereedschap, van Enkhuizen naar Staveren langs het ys overquam.

In ditzelfde jaar zijn de nieuwe fortificatiewerken van de Groningers begonnen en werd de stad aan de zuidkant daardoor vergroot; ook is een gedeelte van het Groninger kasteel, tegen de burgers aldaar gebouwd, wederom afgebroken.

In het jaar 1609, de 9de van april, is te Antwerpen het twaalfjarig bestand gesloten tussen de koning van Spanje en de Staten-Generaal der verenigde Nederlanden; en was vanwege de provincie van Groningen aldaar gecommitteerd Abel Conders, burgemeester te Groningen, en werd die op de 18de dito in Den Haag gepubliceerd.

In het jaar 1610, op Nieuwjaarsdag, hebben de burgers van Leeuwarden nadat ze enige tijd met de burgermeesters oneens waren geworden de deur van ‘t raadhuis met een mast opengelopen en braken de glazen, vensters en alles wat hun voorkwam.

Een Jan Cornelisz. Femmes bestond in dit jaar een roekeloze daad die sproot uit een weddenschap waarin hij aannam om een rond jaar te willen wonen op het Kamper Zand (dat een droogte is, gelegen tussen Terschelling en Ameland en loopt met alle etmaal vloeden onder water). Op voorwaarde gaf hij aan zijn medewedder paarden, wagen, ploegen en andere huisman gereedschappen en zou hij bij al dien hij zijn voornemen een rond jaar uitvoerde een grote som geld in tegendeel genieten. Hierop bouwde Jan de 2de van juni aldaar op enige roeden of stutten een huisje en om dat bij springvloeden of hoge watertijden omhoog te heffen gebruikte hij een tistel of vijzel, waardoor hij het omhoog kon opvijzelen of laten zakken: en dus hield hij ‘t het bestemde jaar volkomen uit; dat was een ongehoorde zaak.

In het jaar 1611, de 25ste van januari heeft graaf Enno van Oost-Friesland de sterke vesting Lieroord aan haar hoog mogende de Heren Staten Generaal overgegeven.

In het jaar 1612 en ‘t volgende jaar is de stad Groningen rondom vergroot, doch meest naar ‘t noorden en is toen vervolgens met zeven mooie grote poorten voorzien, benevens noch een klein poortje bezijden het Schuitendiep en had een zeer brede en hoge wal met 17 dwingers of bastions en een diepe besloten gracht.

In het jaar 1614 is de Academie te Groningen opgericht onder het stadhouderschap van graaf Willem Lodewijk van Nassau. De inwijding geschiede op de 23ste van augustus. De eerste professoren zijn geweest Ubbo Emmius, professor in de historin en Griekse taal als eerste rector magnificus. Herman Ravensberg, professor in de Godgeleerdheid. Cornelius Pynaker, professor in de rechten. Nicolaas Mulerius, professor in de medicijnen en mathesis. Johan Epinus, professor in de filosofie en ethica en extra in de rechten, Guill. Macdowel, professor in de filosofie, logici, Phys: & Metafysici. De inleiding redevoering werd uit naam der gehele provincie gedaan door doctor Pancratius, stads syndicus. Na ‘t eindigen ervan deed doctor Ravensberg een andere die op deze handelingen paste. De eerste rector in de rechten die hier zijn promotie bekwam was Hugo van Nyeveen en hield zijn inauguraal dispuut op de 13de van november 1615 onder het rectoraat van gemelde professor Ravensberg.

In het jaar 1616, de 18de van maart, is graaf Willem Lodewijk door de Groningers zeer plechtig ingehaald.

In het jaar 1618 is het Sappemeer droog gemaakt en is het volgende jaar met gruppen (greppels?) en een doorgaande vaart voorzien. Waarop is gevolgd de aanvang en continuatie van diens vaart of diep door ‘t hoge en wilde veen, van Sappemeer tot aan Zuidbroek.

In het jaar 1619 bekwamen die van Stavoren vernieuwing en handhaving van hun onderricht.

In ditzelfde jaar in juli is de heerlijkheid van Wedde, Westerwolde, Bellingwolde en Blijham gekocht van Willem van den Hove en de 2de augustus in de raad goed gekeurd voor de som van 140 300 guldens. Voorts heeft de stad die bezitting aanvaard en is de 21ste van september Edzard Rengers tot drost en Michiel Visscher tot rechter van Bellingwolde en Blijham gekozen.

In het jaar 1620, de laatste van mei, is binnen Leeuwarden overleden graaf Willem, stadhouder van Friesland tot wiens loffelijke gedachtenis die heerlijke begraafplaats (1) of tombe in de Jakobijnen Kerk is opgericht alwaar hij met zijn gemalin naar ‘t leven in steen op uitgehouwen is en is sedert die tijd de rustplaats der stadhouders altijd geweest en gebleven.

3. Ernst Casimier, graaf van Nassau, enz., werd na ‘t overlijden van zijn broeder in de maand augustus tot stadhouder van Friesland gekozen. En die van Groningen, Ommelanden en Drenthe kozen prins Maurits tot hun stadhouder. In december begon het zo geweldig te vriezen zodat men wederom naar Terschelling en Ameland met paard en slede overjoeg. Het volgende jaar, de 2de van februari, kwam een Harlinger schipper met een sleetje en stok in de hand van Friesland over de Vliestroom te Harlingen binnen treden. Graaf Ernst die geleide de jonge koning van Bohemen kwam met gezelschap van over de 100 sleden van Leeuwarden tot op de zee voor Harlingen afjagen.

In het jaar 1621, de 29ste van maart, is de burgerij te Groningen door de heren van de raad in 12 vendels verdeeld en werd daar op de 30ste dito de officieren gekozen en de 13de van april door hun edelheden goedgekeurd dat voortaan de vaandrigs onder de luitenants zouden staan.

De volgende winter van het jaar 1621 en 1622 was het mede een harde winter waarin Anna Sophia, gemalin van de stadhouder, vergezelschapt met een compagnie soldaten en hun bij zich hebbende gereedschap van Enkhuizen naar Stavoren langs het ijs overkwam.

(1) De Groote of Jakobijnen kerk is volgens Gabbema gebouwd in het jaar 1487, doch, volgens J. van den Bosch was het reeds door de heren van Cammingha en enige rijke burgers in 1228 gesticht en toen het daarna afbrandde werd het zij herbouwd in 1487. In diens koor aanschouwde men de prachtige marmeren graftombe van graaf Willem van Nassau en zijn gemalin Anna. En onder die tombe bevond zich de vorstelijke grafkelder waarin zijn bijgezet geworden;

1. Prinses Anna, gemalin van Willem Lodewijk.

2. Graaf Willem Lodewijk, eerste stadhouder.

3. Graaf Ernst Casimir, tweede stadhouder.

4. Graaf Hendrik Casimir, derde stadhouder.

5. Prinses Anna Sophia, weduwe van graaf Ernst Casimir.

6. Graaf Willem Frederik, vierde Stadhouder.

7. Prinses Sophia Hedwich, dochter van graaf Willem Frederik.

8. Prinses Albertina Agnes, weduwe van graaf Willem Frederik.

Nog stonden in deze grafkelder twee kleine kisten waarin waarschijnlijk de dochters van graaf Ernst Casimir zijn bijgezet; zo bevonden er zich drie kleine houten kistjes waarin tinnen dozen waren geplaatst die de ingewanden van gebalsemde vorstelijke lijken zullen hebben bevat.

Toen deze begraafplaats te klein geworden was is door Prinses Amelia een tweede aangelegd waarin zijn bijgezet:

1. Prins Willem Georg Friso, zoon van prins Casimir II, geboren te Leeuwarden 24 juni 1685.

2. Prins Hendrik Casimir II, vijfde stadhouder.

3. Prins Johan Willem Friso, zesde stadhouder.

4. De tweede dochter van prins Willem de 4de, bij de geboorte gestorven op 22 december 1739.

5. Prinses Anna, jongste dochter van prins Willem IV, geboren te Leeuwarden 15 november en de 29ste december 1746 overleden.

6. Prinses Maria Louisa, weduwe van prins Johan Willem Friso.

Van deze vorstelijke begraafplaats en het marmeren grafgesticht is niets meer overgebleven, dan het aandenken aan diens vorig bestaan. Niet door den vernielende tand des tijds die al wat onvergankelijk is aan stukken knaagt, maar door de gesel der verwoesting en het teugelloos geweld, uit overdreven vrijheidszucht, haat en partijschap geboren, wier blinde drift zelfs de graven der afgestorvenen niet eerbiedigt zijn deze gedenktekens vernietigd.

Van de zeven stadhouders, de prinsessen Amelia, Maria Louisa en Anna, benevens de graven Johan Maurits, Adolf, Jan en Albert van Nassau zijn op de Hof te Leeuwarden nog uitmuntend geschilderde beeltenissen bewaard gebleven.

In den jaare 1622, in Augusty, deeden de Spanjaards een aanval op Friesland, trekkende met 800 voetknegten en 70 ruiters door Oudeberkoop, naar Schoot, om ‘t Heerenveen te overvallen. En vermits het Staaten Volk zich meest aan den Rhyn nedergeslagen had, waren slegts maar drie compagnien verstrooit in de Zevenwouden gebleven; dewelke, naar ‘t Veen rukkende, den vyand, die een geweldigen storm deed op een schansje of redout op den weg naar Schoot, wakker afkeerde, en veelen van zyn volk deeden sneuvelen. De vyanden, misleid zynde, waren van gedachten geweest, dat եr boeren en geen soldaaten op het Veen lagen: en trokken na dit treffen weder af op Ommen: alwaar zy door des Prinsen volk van achteren bezet wierden, en in de kerk allen gevangen zyn genomen.

In October is Ernst Lodewig, Graaf van Mansveld, met zyn krygsbenden, wel 5000 mannen uitmaakende, in Oostfriesland gevallen, bedervende de inwoonders en landen elendig, zelfs zodanig, dat zyn eigen volk in den jaare 1624 meest van honger verliep. Hy had zyn hoofdquartier in de vesting Lieroort; en eer hy vertrekken wilde, dwong hy Graaf Enno van Oostfriesland een groote zomme geld af.

In den jaare 1623 was er een zwaare pestziekte in Groningen; als mede een groot oproer over het draagen der dooden: want op den 5de van Augusty zyn de oude lyken des voormiddags door de vrouwen, en de jonge lyken des namiddags door de maagden ter aarde gebragt.

In den jaare 1624 deeden de Spanjaards, onder het bevel van Lucas Cayro, Gouverneur van Lingen, een inval in den Oldambte; zy staken verscheidene dorpen in brand, als Winschoot, Heiligerlee, Noordbroek, Scheemda en Slogteren; verzonden in alle omleggende plaatzen brieven van brandschattinge: waar door de huislieden afquamen om de brand af te koopen. Maar het geruchte der aankomst van den Oversten Stakenbroek, deed hen haastelyk de vlugt neemen, doch een grooten roof mede voerende.

In den jaare 1625, den 8ste van Maart, is Oostfriesland door een schrikkelyke watervloed aangetast, alle dyken doorbrekende of beschadigende, zodanig datze met geen 800000 guldens te herstellen waren; en de huislieden, door de Mansvelder troupen ten eenemaal verarmt en bedorven zynde, hadden geen macht om die te repareren, dies de zee daar uit en in spoelde.

In dit zelve jaar, den 23ste van April, is Prins Maurits, na een langduurige krankheid uitgekwynt zynde, in ‘s Gravenhage ontslaapen. En zyn broeder Frederik Hendrik wierd aanstonds in zyn plaats tot opperste Veldoverste verkooren.

In dit jaar is Graaf Ernst van Nassau tot Stadhouder van Groningen en Ommelanden, en ‘t Drenth aangenomen.

Den 29ste van December overleed binnen Groningen de Hooggeleerde en wydvermaarde Ubbo Emmius, Professor dier Academie.

Omtrent den jaare 1627 is het groote Provinciale magazyn of Artilleryhuis alhier gebouwt, en het Orgel in ‘t H. Geest-Gasthuis nieuw gemaakt: ook het Orgel in de groote kerk, eertyds door Agricola gemaakt, vergroot en vernieuwt.

In den jaare 1628, in Augusty, is de Nieuwe of Lange-Akkerschans volveerdigt, en daar in drie compagnien soldaaten tot bezettinge gelegt, onder den Gouverneur Roussel; dewelke in October de Dylerschans innamen; doch zyn եr voort daar na door de Keizerschen wederom uitgejaagt.

In den jaare 1631 wierd Prins Frederik Hendrik, behalven Holland en Zeeland, ook het Stadhouderschap van Gelderland, Utrecht, en Overyssel opgedraagen. Maar Stad en Lande hebben Graaf Ernst aangenomen.

In dit zelve jaar, in de maand van May, ontstond door ‘t geheele Land een geweldige oploop van ‘t gemeene volk; waar door beide, zo Opper- als Onderregenten, by hen verdagt wierden, en alle aanzienlyke lieden in verachtinge quamen. En den eersten Augusty heeft Graaf Ernst Oldenzeel ingenomen, en des zelfs vestingen afgeworpen.

In den jaare 1632 wierd Graaf Ernst, zo als hy van Venlo op Roermond aankomende, en den grond aldaar bezigtigde, van de wal met een vuurroer door ‘t hoofd geschooten; en echter wierd hy dien dag noch meester van de stad.

4. Hendrik Ernst, Graave van Nassau, enz., wierd in de plaats van zynen vader tot Stadhouder van Friesland aangenomen; en weinig tyd daar na mede van Groningen, enz.

In den jaare 1633, omtrent Pinxter, was եr een watervloed in Oostfriesland, waar door al het koren op ‘t land verdronk.

In dezen tyd trokken twee compagnien of 350 burgers uit Groningen naar de Bourtange; dewelke op het verzoek van haar Hoog Mogende de Staaten Generaal, en Advis van zyne Exellentie, op 10 stuivers daags naar buiten zouden marcheren, om hun vaderland te dienen, en op de vyanden te waaken; en hebben alzo hunne huizen en familien een tydlang vrywillig verlaaten.

In den jaare 1634, wanneer de nieuwe Middelen, als Hoofd- en Schoorsteengelden, enz., ter ondersteuning van den oorlog, eerst in Friesland verpagt wierden, ontstond եr in verscheidene steden en dorpen een groote oploop; waar door zommige Heeren en heerenhuizen zeer slegt mishandelt wierden: maar door inlegering van soldaaten wierden de voornaamste belhamels gevat, en alzo weder tot stilte gebragt. In ‘t begin van dit voorjaar strande aan Ameland een Walvis: ook schryft men, dat եr op dit zelve Eiland mede in dit jaar vorsschen zyn geregent.

In den jaare 1635 was եr te Groningen een zwaare pestziekte, waar door over de 100 menschen in een week stierven.

In het jaar 1622, in augustus, deden de Spanjaards een aanval op Friesland en trokken met 800 voetknechten en 70 ruiters door Oldeberkoop, naar Oudeschoot om Heerenveen te overvallen. En vermits het Staten volk zich meest aan de Rijn neergeslagen had waren er slechts maar drie compagnies verstrooid en in de Zevenwouden gebleven die naar ‘t Veen trokken naar de vijand die een geweldigen bestorming deed op een schansje of redoute op de weg naar Oudeschoot en wakker afkeerden en velen van zijn volk lieten sneuvelen. De vijand die misleid was en van gedachten was geweest dat er boeren en geen soldaten op het Veen lagen trokken na dit treffen weer af op Ommen alwaar zij door de prinsen volk van achteren bezet werden en in de kerk allen gevangen zijn genomen.

In oktober is Ernst Lodewig, graaf van Mansveld, met zijn krijgsbenden die wel 5000 mannen uitmaakten in Oost-Friesland gekomen en bedierf de inwoners en landen ellendig, zelfs zodanig dat zijn eigen volk in het jaar 1624 meest van honger verliep. Hij had zijn hoofdkwartier in de vesting Lieroord en eer hij vertrekken wild dwong hij graaf Enno van Oost-Friesland een grote som geld af.

In het jaar 1623 was er een zware pestziekte in Groningen als mede een groot oproer over het dragen der doden: want op de 5de van augustus zijn de oude lijken de voormiddag door de vrouwen en de jonge lijken de namiddag door de maagden ter aarde gebracht.

In het jaar 1624 deden de Spanjaards onder het bevel van Lucas Cayro, gouverneur van Lingen, een inval in het Oldambt; ze staken verscheidene dorpen in brand als Winschoten, Heiligerlee, Noordbroek, Scheemda en Slochteren; verzonden in alle omleggende plaatsen brieven van brandschatting waardoor de huislieden afkwamen om de brand af te kopen. Maar het gerucht der aankomst van de overste Stakenbroek liet hen haastig de vlucht nemen, doch voerden een grote roof mede.

In het jaar 1625, de 8ste van maart, is Oost-Friesland door een verschrikkelijke watervloed aangetast die alle dijken doorbrak of beschadigde en zodanig dat ze met geen 800 000 guldens te herstellen waren en de huislieden die door de troepen van Mansveld ten enenmale verarmd en bedorven waren hadden geen macht om die te repareren, dus de zee daar uit en in spoelde.

In ditzelfde jaar, de 23ste van april, is prins Maurits na een langdurige ziekte uitgemergeld geweest en in ‘s Gravenhage ontslapen. En zijn broeder Frederik Hendrik werd aanstonds in zijn plaats tot opperste veldoverste gekozen.

In dit jaar is graaf Ernst van Nassau tot stadhouder van Groningen en Ommelanden en Drenthe aangenomen.

Den 29ste van december overleed binnen Groningen de hooggeleerde en wijdvermaarde Ubbo Emmius, professor van die academie.

Omtrent het jaar 1627 is het grote provinciale magazijn of artilleriehuis alhier gebouwd en het orgel in ‘t H. Geest-Gasthuis nieuw gemaakt: ook het orgel in de grote kerk, eertijds door Agricola gemaakt, vergroot en vernieuwd.

In het jaar 1628, in augustus, is de Nieuwe of Lange-Akkerschans vervolmaakt en daarin drie compagnies soldaten tot bezetting gelegd onder de gouverneur Roussel die in oktober de Dieler schans innamen; doch zijn եr voort daarna door die van de keizer wederom uitgejaagd.

In het jaar 1631 werd prins Frederik Hendrik, behalve Holland en Zeeland, ook het stadhouderschap van Gelderland, Utrecht en Overijssel opgedragen. Maar stad en land hebben graaf Ernst aangenomen.

In ditzelfde jaar, in de maand van mei, ontstond door ‘t gehele land een geweldige oploop van ‘t algemene volk waardoor beide, zo opper- als onder regenten bij hen verdacht werden en alle aanzienlijke lieden in verachting kwamen. En de eerste augustus heeft graaf Ernst Oldenzaal ingenomen en diens vestingen afgeworpen.

In het jaar 1632 werd graaf Erns toen hij van Venlo op Roermond aankwam en de grond aldaar bezichtigde van de wal met een vuurroer door ‘t hoofd geschoten; echter werd hij die dag noch meester van de stad.

4. Hendrik Ernst, graaf van Nassau, enz., werd in de plaats van zijn vader tot stadhouder van Friesland aangenomen en weinig tijd daarna mede van Groningen, enz.

In het jaar 1633, omtrent Pinksteren was er een watervloed in Oost-Friesland waardoor al het koren op ‘t land verdronk.

In deze tijd trokken twee compagnies of 350 burgers uit Groningen naar Bourtange die op het verzoek van haar hoogmogende Staten Generaal en advies van zijne excellentie op 10 stuivers daags naar buiten zouden marcheren om hun vaderland te dienen en op de vijanden te waken en hebben alzo hun huizen en families een tijdlang vrijwillig verlaten.

In het jaar 1634, wanneer de nieuwe middelen als hoofd- en schoorsteengelden, enz., ter ondersteuning van de oorlog eerst in Friesland verpacht werden ontstond er in verscheidene steden en dorpen een grote oploop waardoor sommige heren en herenhuizen zeer slecht mishandeld werden: maar door inlegering van soldaten werden de voornaamste belhamels gevat en alzo weer tot stilte gebracht. In ‘t begin van dit voorjaar strandde aan Ameland een walvis: ook schrijft men dat er op ditzelfde eiland mede in dit jaar kikkers zijn geregend.

In het jaar 1635 was er te Groningen een zware pestziekte waardoor over de 100 mensen in een week stierven.

In den jaare 1636 is Oostfriesland door twee watervloeden aangetast: de eerste op den 24ste van Juny, en de andere op den 25ste van July, waar door de huislieden, wegens gebrek van hooy, hunne beesten naar andere plaatzen in de kost moesten besteden.

In den jaare 1638, als het leger van den Prins voor de Graaf lag, en Graaf Hendrik naar ‘t huis te Gennip, om het zelve te bezichtigen, gezonden was, gebeurde het dat zyn paard op zekere plaats achteruit deinsde, en in een bedekte put tot op den grond nederschoot; maar Graaf Hendrik zulks voelende, in aller haast zyn voeten uit de beugels van de stegelreep rukkende, viel achter over de gemelde put heenen; buiten welke val hy elendig had moeten omkomen en versmooren.

In den jaare 1640, is Graaf Hendrik, zullende in de belegeringe van Hulst een schansje of redout bespringen, doodelyk gewond geworden; na hy en de zynen ongemeen manhaftig gestreden hadden; en onder andere zyn broeder Graaf Willem, die reeds al op zyn derde paard was gestegen. En den 17de van July overleed gemelde Graaf aan zyn quetzuur, die door geheel Nederland zeer beklaagt wierd.

5. Willem Frederik, Graave van Nassau, enz., wierd, na zyn broeders overlyden, tot Stadhouder van Friesland aangenomen. En de Prins van Oranje verkreeg het Stadhouderschap van Groningen en Ommelanden.

In den jaare 1643 is եr in veele landen door ‘t hooge water een onwaardeerlyke schade geschied, zodanig als by menschen geheugenisse niet was voorgevallen. In ‘t dorp Gaast spoelden de dooden uit de graaven. Door ‘t doorbreeken der dyken, was het land zo verre onder water, dat men dwars over het land van Groningen naar Zwartsluis konde overvaaren.

In den jaare 1645, den 22ste van January, is Oostfriesland wederom door een watervloed overstroomt; waar door veele dyken wierden gebroken, en tot Embden, zo եr gezegt word, de Corps de Guarde wegspoelde.

Dit jaar, den eersten van September, quam de Stadhouder Prins Willem van Oranje te Groningen, om aldaar de doe zwevende verschillen by te leggen; wordende door de Magistraat en burgerye met groote eertekenen ingehaalt, ‘t guarnisoen in de wapenen, benevens ‘t losbranden van het kanon, enz.

In dit zelve jaar, wierd de trekweg van Harlingen naar Leeuwarden gemaakt.

In den jaare 1647, den 14de van Maart, is Frederik Hendrik, Prins van Oranje, in ‘s Gravenhage ontslaapen. En dien zelven dag deed zynen Zoon, Willem de tweede, den eed van getrouwigheid aan de Staaten

In den jaare 1648, den 30ste van January, is binnen Munster in Westfaalen, na een oorlog van over de 80 jaaren gevoert, eene vrede gemaakt, tusschen den Koning van Spanje, en de Staaten der zeven Provintien: door welke gemelde Koning deze Landen voor eigene en vrygevogtene landen heeft moeten verklaaren; en zyn recht op dezelve eeuwig en erflyk afgestaan.

In dit zelve jaar gebeurde binnen Dokkum, op ‘t Raadhuis, een gering doch merkwaardig geval, zinnebeeldig op bovenstaande vrede; men zag een mossel een muis vangen: dat dus geschiede, een hoop mosselen aldaar leggende, quam de muis daar zyn aas zoeken, en een treffende, die gaapte, sloot de mossel haare schelpen toe, en de muis, in de zyde gevat, was gevangen.

In den jaare 1650, den 27ste van October, is Prins Willem van Oranje, in ‘s Gravenhage, aan de kinderpokjes overleden.

In den jaare 1651, den 22ste van February, was եr een watervloed over de Groninger Provintie, en elders; waar door de dyken wierden gebroken en groote schade geschiede.

Den 20ste van May is Graaf Willem Frederik van Nassau, Frieslands Stadhouder, te Groningen ingereden; wordende door de Magistraat en burgerye met groose staatsie opgehaalt, en ten zelven dage aldaar tot Stadhouder en Gouverneur over Stad en Lande aangenomen, gehuldigt, en in ‘t openbaar beedigt.

In den jaare 1653 is, uit vreeze voor de Engelschen, die zich voor onze kusten vertoonden, op Ameland, Ter Schelling, Flieland, enz., een goede wacht van krygsvolk gezet, om een waakend oog in ‘t zeil te houden.

Niet lang daar na quamen zy voor de zeegaten van Texel en ‘t Flie, met schrobbers en bezems op de masten braveerende; willende daar door te verstaan geeven, dat zy als Meesters van de zee, dezelve hadden schoon gemaakt.

Den 8ste van Augusty geschiede omtrent Texel het zeegevegt van drie dagen, waar in de Admiraal Tromp door een musquetschoot wierd getroffen, en dood op den overloop van ‘t schip ter nergeveld.

In den jaare 1654 was եr geheel Europa door een groote overvloed van graanen; alzo dat de Hollandsche kooplieden het zelve op hunne korenzolders niet kunnende bergen, naar Friesland moesten overvoeren.

In den jaare 1655, den 10de van November, zyn de eerste trekschuiten tusschen Groningen en Leeuwarden gevaaren.

In het jaar 1636 is Oost Friesland door twee watervloeden aangetast: de eerste op de 24ste van juni en de andere op de 25ste van juli waardoor de huislieden, vanwege gebrek van hooi, hun beesten naar andere plaatsen in de kost moesten besteden.

In het jaar 1638, toen het leger van de prins voor de Graaf lag en graaf Hendrik naar ‘t huis te Gennip om dat te bezichtigen gezonden was gebeurde het dat zijn paard op zekere plaats achteruitdeinsde en in een bedekte put tot op de grond neerschoot; maar graaf Hendrik die zulks voelde en in aller haast zijn voeten uit de beugels van de stegelreep rukte viel achterover de gemelde put heen; buiten welke val hij ellendig had moeten omkomen en versmoren.

In het jaar 1640, is graaf Hendrik die in de belegering van Hulst een schansje of redout zou bespringen dodelijk gewond geworden nadat hij en de zijnen ongemeen manhaftig gestreden hadden en onder andere zijn broeder graaf Willem die reeds al op zijn derde paard was gestegen. En de 17de van juli overleed gemelde graaf aan zijn kwetsing die door geheel Nederland zeer beklaagd werd.

5. Willem Frederik, graaf van Nassau, enz., werd na zijn broeders overlijden tot stadhouder van Friesland aangenomen. En de prins van Oranje verkreeg het stadhouderschap van Groningen en Ommelanden.

In het jaar 1643 is er in vele landen door ‘t hoge water een onwaardeerbare schade geschied, zodanig als bij mensen geheugenis niet was voorgevallen. In ‘t dorp Gaast spoelden de doden uit de graven. Door ‘t doorbreken der dijken was het land zo ver onder water zodat men dwars over het land van Groningen naar Zwartsluis kon overvaren.

In het jaar 1645, de 22ste van januari, is Oost-Friesland wederom door een watervloed overstroomd waardoor vele dijken werden gebroken en tot Emden, zo er gezegd wordt, de corps de Guarde wegspoelde.

Dit jaar, de eerste van september, kwam de stadhouder prins Willem van Oranje te Groningen om aldaar de toen zwevende verschillen bij te leggen en werd door de magistraat en burgerij met grote eretekenen ingehaald, ‘t garnizoen in de wapens, benevens ‘t losbranden van het kanon, enz.

In dit zelve jaar werd de trekweg van Harlingen naar Leeuwarden gemaakt.

In het jaar 1647, de 14de van maart, is Frederik Hendrik, prins van Oranje, in ‘s Gravenhage ontslapen. En diezelfde dag deed zijn zoon Willem de tweede de eed van trouw aan de Staten.

In het jaar 1648, de 30ste van januari, is binnen Munster in Westfalen na een oorlog van over de 80 jaren gevoerd een vrede gemaakt tussen de koning van Spanje en de Staten der zeven Provincies waardoor gemelde koning deze landen voor eigen en vrijgevochten landen heeft moeten verklaren en zijn recht op die eeuwig en erfelijk afgestaan.

In ditzelfde jaar gebeurde binnen Dokkum op het raadhuis een gering doch merkwaardig geval, zinnebeeldig op bovenstaande vrede; men zag een mossel een muis vangen: dat aldus geschiede, een hoop mossels die aldaar lagen kwam de muis daar zijn aas zoeken en trof er een die gaapte en sloot de mossel zijn schelp toe en de muis daarin gevat was gevangen.

In het jaar 1650, de 27ste van oktober, is prins Willem van Oranje in ‘s Gravenhage aan de kinderpokken overleden.

In het jaar 1651, de 22ste van februari, was er een watervloed over de Groninger provincie en elders; waardoor de dijken werden gebroken en grote schade geschiede.

De 20ste van mei is graaf Willem Frederik van Nassau, Frieslands stadhouder, te Groningen ingereden en werd door de magistraat en burgerij met grote staatsie opgehaald en dezelfde dag aldaar tot stadhouder en gouverneur over stad en land aangenomen, gehuldigd en in ‘t openbaar bedigd.

In het jaar 1653 is uit vrees voor de Engelsen die zich voor onze kusten vertoonden op Ameland, Terschelling, Vlieland, enz., een goede wacht van krijgsvolk gezet om een wakend oog in ‘t zeil te houden.

Niet lang daarna kwamen ze voor de zeegaten van Texel en ‘t Vlie met schrobbers en bezems op de masten braverende en wilden daardoor te verstaan geven dat zij als meesters van de zee die hadden schoon gemaakt.

De 8ste van augustus geschiede omtrent Texel het zeegevecht van drie dagen waarin de admiraal Tromp door een musketschot werd getroffen en dood op de overloop van ‘t schip ter neergeveld.

In het jaar 1654 was er geheel Europa door een grote overvloed van granen; alzo dat de Hollandse kooplieden het op hun korenzolders niet konden bergen en naar Friesland moesten overvoeren.

In het jaar 1655, de 10de van november, zijn de eerste trekschuiten tussen Groningen en Leeuwarden gevaren.

In den jaare 1656, den 8ste van Februarij, heeft de Magistraat van Groningen, ter gelegentheid van de Raads-keur, voor de eerstemaal met Goude Boonen beginnen te looten; zijnde het zelve bevoorens altoos met gemeene Turksche Boonen gedaan.

In den jaare 1657, den 17de van October, waaide het drie dagen lang zo een bittere stormende oosten wind, dat de zuiderzee en andere binnenstroomen het water op veele plaatzen ontliep; zo dat men van ‘t eilandje Ens droog over naar Friesland konde gaan. Odulfs Kerk, en andere oudheden, lagen by Staveren geheel bloot. Waar op volgde een felle en lange winter.

In het zelve jaar, den 23ste van October, zyn te Groningen de 12 vendelen burgerye door de Heeren van den Raad tot op 18 vendelen vermeerdert.

Ook was եr in dit jaar te Groningen zekere onlust; waar door eenige huizen wierden geplondert: doch door den Stadhouder Prins Willem wierdze wederom gestilt.

In den jaare 1659, den 6de van Juny, is de Vorst van Anhalt, Joan Georg, met de Prinsesse Henrietta Catharina van Oranje, enz., zeer prachtig te Groningen in de St. Martens Kerk getrouwt. De ingang van gemelde kerk tot aan het Vorstelyke Trouw-Theater was rondom zeer heerlyk behangen, en met tapyten belegt. De Prinsesse Bruid was zeer prachtig gekleed, met een heerlyke kroon vol diamanten op haar hoofd, enz., wordende verzelt van de Keurvorstinne van Brandenburg, Graaf Willem van Nassau en zyne Gemalinne, Prins Maurits en meer andere Grooten. Hier na wierd de geheele stad vervult van vreugde, zo door konstige vuurwerken, losbranden van het kanon, enz.

In den jaare 1662, den 28ste van February, heeft Oostfriesland door een watervloed wederom zeer veel geleden: want daar groote schade aan dyken geschiede, en tusschen Delfzyl en Embden 8 schepen vergingen.

In den jaare 1663, den 30ste van October, liep Oostfriesland wederom geheel onder; waar door veele beesten wierden weggerukt, en groote schade aan dyken geschiede.

In den jaare 1664, den 6de van July, is door Graaf Willem, Stadhouder van Friesland, de Eilerschans by verdrag verovert van den Bisschop van Munster.

Den 21ste van Augusty, is Willem Frederik, gemelde Stadhouder, binnen Leeuwarden, aan een quetzuur overleden; welke hy van onderen in de kin door een pistool bekomen had, als hy de proef daar van zoude neemen: schryvende zelf: als zy geen vuur wilde geeven, doe zag ik daar na, en willende den stempel daar uittrekken, zo ging ze in dien tyd los. Nalaatende een Prins van 8 jaaren en twee Prinsessen.

6. Hendrik Casimier, Graave van Nassau, enz., aan wien de Staaten des Lands al in den jaare 1659, by survivance of overlevinge, de toezegginge van ‘t Stadhouderschap, by ‘s Vaders leeven, hadden verleent, wierd nu mede het Kapiteinschap Generaal over Friesland opgedraagen; om deze bedieninge in het 20ste jaar zyns ouderdoms aan te vaarden.

In den jaare 1665, in January, als Prins Johan Maurits, wederkeerende van Leeuwarden van de begraaffenis van Prins Willem Frederik, Stadhouder van Friesland, en door Franeker reed, zo schoot hy met zyn paard, op een oude valbrug zynde, in ‘t water ter neder; doch, schoon in gevaar van zyn leeven te verliezen, wierd hy echter noch onbezeert gereddet.

Den 22ste van September trok de Bisschop van Munster, als een huurling en in dienst van Engeland, om Nederland aan deze zyde te plaagen, met zyne macht Twenthe en Drenthe in, daar hy alles verwoeste: en omtrent eene maand verloopen zynde, boorde hy by ‘t Roveen door; dat in Friesland geen kleene vrees veroorzaakte. Doch, voor Ommerschans afgeslagen zynde, vertrok hy naar Groningerland, en nam Winschooterzyl en Burgerschans in. Maar als hy een goede borstweering by Heiligerlee vond, en de Bourtang, Koeverden, Ommerschans en Friesland van alles wel voorzien zag, achte hy zich gelukkig, zonder van Maurits volk bezet te worden, zelve weder uit te geraaken.

Den 5de van December was եr weder een zwaare watervloed in veele Landen, die Zeeland, Holland, Friesland en de Ommelanden groote schade toebragt.

In den jaare 1666, den 15de van July, heeft de dappere en manhafte Zeeheld Tjerk Hiddes, Luitenant-Admiraal van Friesland, terwyl hy met den Zeeuwschen Luitenant-Admiraal Jan Evertsz. den Engelschen Admiraal van de witte vlag aan boord lag, en zeer moedig streed, zyn been te gelyk met het leeven verlooren: zyn ligchaam wierd staatelyk binnen Harlingen ter aarde bestelt.

Den 8ste van Augusty quamen de Engelschen, met menige scheepjes en vyf branders binnen ‘t Flie, daar zy de twee convojers, en een vloot van 170 koopvaarders in den brand staken; van welke ook veelen door de vlam verteert wierden: waar onder omtrent 30 schippers van Hindeloopen van hune schepen beroofd wierden; en ook eenige die ‘t ontvluchten. Daar op landen zy op Ter Schelling, en staken een onnoozel weerloos visschers dorpje in den brand: roemende in Engeland als of zy de geheele waereld gedwongen hadden. Maar Gods wraak vervolgde hen al te spoedig, alzo het beste gedeelte van de vermaarde stad Londen in vyf dagen, door een byna onuitblusbaare brand, in de assche wierd gelegt, tot een onwaardeerlyke schade van veele gegoede lieden. En de schade door 350 huizen, op Ter Schelling in den brand gestooken, had een geringe overeenkomst, tegen van hen ruim 35000 huizen door de vlammen verteert.

In den jaare 1672, wanneer Louis de veertiende, Koning van Vrankryk, trachtende na het Oppergebied van geheel Europa, en reeds zulks in ‘t werk stellende, het niet voor ‘t geringste gedeelte van zyne uitvoeringen achtede, de zeven Vereenigde Nederlanden alvoorens af te loopen, om onder zyn geweld te brengen; en Friesland, een gedeelte daar af zynde, na de gelykheid van de leden van het zelve ligchaam, kon hier niet ongevoelig van zyn.

In het jaar 1656, de 8ste van februari, heeft de magistraat van Groningen ter gelegenheid van de raads-keur, voor de eerste keer met gouden bonen beginnen te loten en werd het tevoren altijd met gewone Turkse bonen gedaan.

In het jaar 1657, de 17de van oktober, waaide het drie dagen lang zo’ n bittere stormende oostenwind dat de Zuiderzee en andere binnenstromen het water op vele plaatsen ontliep zodat men van ‘t eilandje Ens droog over naar Friesland kon gaan. Odulfs kerk en andere oudheden lagen bij Stavoren geheel bloot. Waarop volgde een felle en lange winter.

In hetzelfde jaar, de 23ste van oktober, zijn te Groningen de 12 vendels burgerij door de heren van de Raad tot op 18 vendels vermeerderd.

Ook was er in dit jaar te Groningen zekere onlust waardoor enige huizen werden geplunderd: doch door de stadhouder prins Willem werd het wederom gestild.

In het jaar 1659, de 6de van juni, is de vorst van Anhalt, Joan Georg, met de prinses Henrietta Catharina van Oranje, enz., zeer prachtig te Groningen in de St. Maartens Kerk getrouwd. De ingang van gemelde kerk tot aan het vorstelijke trouw-theater was rondom zeer heerlijk behangen en met tapijten belegd. De prinses bruid was zeer prachtig gekleed met een heerlijke kroon vol diamanten op haar hoofd, enz., en werd vergezeld van de keurvorstin van Brandenburg, graaf Willem van Nassau en zijn gemalin, prins Maurits en meer andere groten. Hierna werd de gehele stad vervuld van vreugde, zo door kunstige vuurwerken, losbranden van het kanon, enz.

In het jaar 1662, de 28ste van februari, heeft Oost-Friesland door een watervloed wederom zeer veel geleden want daar grote geschiede schade aan dijken en tussen Delfzijl en Emden 8 schepen vergingen.

In het jaar 1663, de 30ste van oktober, liep Oost-Friesland wederom geheel onder waardoor vele beesten werden weggerukt en grote schade aan dijken geschiede.

In het jaar 1664, dn 6de van juli, is door graaf Willem, stadhouder van Friesland, de Eilerschans bij verdrag veroverd van de bisschop van Munster.

Den 21ste van augustus is Willem Frederik, gemelde stadhouder, binnen Leeuwarden, aan een kwetsing overleden die hij van onderen in de kin door een pistool bekomen had toen hij de proef daarvan zou nemen en schreef zelf: als ze geen vuur wilde geven toen zag ik daarnaar en wilde de stempel daar uittrekken zo ging het in die tijd los. Hij liet na een prins van 8 jaren en twee prinsessen.

6. Hendrik Casimier, graaf van Nassau, enz., aan wie de Staten des Land al in het jaar 1659 bij survivance of overleving de toezegging van ‘t stadhouderschap bij zijn vaders hadden verleend werd nu mede het kapiteinschap gneraal over Friesland opgedragen om deze bediening in het 20ste jaar van zijn ouderdom te aanvaarden.

In het jaar 1665, in januari, toen prins Johan Maurits terug keerde van Leeuwarden van de begrafenis van prins Willem Frederik, stadhouder van Friesland, en door Franeker reed zo schoot hij met zijn paard die op een oude valbrug was in ‘t water ter neder; doch, ofschoon in gevaar van zijn leven te verliezen was werd hij echter noch zonder bezeerd te zijn gered.

Den 22ste van september trok de bisschop van Munster, als een huurling en in dienst van Engeland, om Nederland aan deze zijde te plagen met zijn macht in Twente en Drenthe daar hij alles verwoeste en toen omtrent een maand verlopen was boorde hij bij ‘t Rouveen door dat in Friesland geen kleine vrees veroorzaakte. Doch toen voor Ommerschans afgeslagen was vertrok hij naar Groningerland en nam Winschoterzijl en Burgerschans in. Maar toe hij een goede borstwering bij Heiligerlee vond en de Bourtange Coevorden en Ommerschans en Friesland van alles goed voorzien zag achtte hij zich gelukkig, zonder van Maurits volk bezet te worden, zelf er weer uit te geraken.

De 5de van december was er weer een zware watervloed in vele landen die Zeeland, Holland, Friesland en de Ommelanden grote schade toebracht.

In het jaar 1666, de 15de van juli, heeft de dappere en manhaftige zeeheld Tjerk Hiddes, luitenant-admiraal van Friesland, terwijl hij met den Zeeuwse luitenant-admiraal Jan Evertsz. de Engelse admiraal van de witte vlag aan boord lag en zeer moedig streed zijn been tegelijk met het leven verloren: zijn lichaam werd statelijk binnen Harlingen ter aarde besteld.

De 8ste van augustus kwamen de Engelsen met menige scheepjes en vijf branders binnen ‘t Vlie daar ze de twee konvooiers en een vloot van 170 koopvaarders in de brand staken waarvan ook velen door de vlam verteerd werden waaronder omtrent 30 schippers van Hindelopen van hun schepen beroofd werden en ook enige die ‘t ontvluchten. Daarop landen ze op Terschelling en staken een onschuldig weerloos vissersdorpje in de brand en roemden in Engeland alsof ze de gehele wereld bedwongen hadden. Maar Gods wraak vervolgde hen al te spoedig alzo het beste gedeelte van de vermaarde stad Londen in vijf dagen door een bijna onuitblusbare brand in de as werd gelegd tot een onwaardeerbare schade van vele gegoede lieden. En de schade door 350 huizen op Terschelling in de brand gestoken had een geringe overeenkomst tegen van hen ruim 35 000 huizen door de vlammen verteerd.

In het jaar 1672, toen Louis de veertiende, koning van Frankrijk trachtte naar het oppergebied van geheel Europa en reeds zulks in ‘t werk stelde en het niet voor ‘t geringste gedeelte van zijn uitvoeringen achtte de zeven Verenigde Nederlanden alvorens af te lopen om onder zijn geweld te brengen en Friesland, dat een gedeelte daar van is, naar de gelijkheid van de leden van hetzelfde lichaam, kon hier niet ongevoelig van zijn.

Den eersten van Juny, of na de oude Styl den 22ste van May, moet voor een Schrikdag van geheel Nederland aangeteekent worden: van welken tyd zy geen 50 dagen konden tellen, of was meer als 80 van hunne sterkste steden en vermaardste beschansingen door den vyand ontbloot.

Doe wierd Nederland met 6 legers, op 6 verscheidene plaatsen, te gelyk besprongen, namentlyk van 4 Franschen voor Orsou, Rynberk, Wezel, Burik, en 2 Bisschopschen voor Grol en in Twenthe. Na alle bovengemelde veroveringen, den vyand voorttrekkende, nam ook langs den Rhynstroom alle plaatzen in.

Den 2de van Juny, ruktenze voorby Schenkenschans, daarze by ‘t Tolhuis, langs een droogte in den Rhyn, doorbraaken: zynde die plaats door den Oversten A. W. van Ailua met eenige Friesen dies tyds bezet. Waar op Mombas, schynende de Franschen eerst te willen tegen gaan, dwars heen en wer met zyn ruitery door het Friesche voetvolk reed, dat zich zeer mannelyk weerde, alschoon zy door geduurig omzwerven, dan naar Nieumegen, dan naar Doesburg, Zutfen en Schenkeschans, zeer vermoeit en afgemat waren: geevende dien verraader Mombas daar door gelegentheid, dat het Friesche voetvolk onder de voeten van zyn ruitery, en diesvolgens in een groote verwarringe geraakte, zo dat zy genootzaakt wierden om quartier of lyfsgenade te roepen, en alzo elendig wierden overwonnen. Dit doorbreeken in de Betuw, door dien men meende, dat des vyands macht aan den Rhyn verbrooken zoude worden, was een droevig begin van alle volgende onheilen: waarom het ook in Holland zo een verbaastheid verwekte, dat men geene woorden zou kunnen uitvinden om het zelve uit te drukken. Waar op dat heel kort daar na het Sticht Utrecht mede onder de macht des vyands quam.

Den 13de van Juny heeft geheel Overyssel zich by verdrag mede schendig aan den vyand overgegeeven. En zo is Friesland, door ‘t verlies van de Kuinder, Blokzyl, Zwartsluis, Steenwyk, Ommerschans en Roveen zyn plegtanker afgekapt geworden. Waar over de verbaastheid, ontroeringe, en flaauwhartigheid, die de winkels innam, de handwerken aan een zyde wierp, de Rechtbanken toesloot, de Academien en Schoolen ledig maakten, de lieden van angst en benaauwtheid uit hunne huizen deed loopen, den eenen tegen den andere aanstootende, en zo alles in verwerringe bragt. De vreeze en benaauwdheid was te grooter, om dat alles hen zo schielyk en onverwagt overquam: waar van geen eigener beeldenis kan vertoont worden, als ieder gevoelig mensch zich, in herdenking van dien tyd, in zyne gedachten voorstelle: en die het slegts in een eenvoudig en naakt verhaal wilde te kennen geeven, zoude woorden moeten uitvinden, om eenigzints uit te drukken. Om daar evenwel iets van te zeggen, zullen wy daar over, als ook over de eerste gevolgen van dien, de woorden van Mr. P. Valkenier, Pleitbezorger voor den Hove van Holland, hier by voegen. Hy schryft: ‘De tydinge van dit schandelyk en haastig overgaan van de geheele Provintie van Overyssel, vloog aanstonds geheel Friesland en Groningerland door, en verwekte aldaar zo een groote vreeze en verbaastheid, als het doorbreeken der Franschen aan ‘t Tolhuis, en het verlies van Utrecht, in Holland veroorzaakte. Want elk stond verlegen, en verwagte alle omzien den vyand. Niemand wist wien het eerst zoude gelden; alzo het geheele land onbedekt, en zonder de minste afsnydinge voor hem open lag. Elk wilde met zyne beste losse goederen vluchten, maar niemand wist byna waar heen. Eenigen, die hunne goederen uit de steden wilden vervoeren, wierden dezelve of door oploop, of door plondering van ‘t gemeene volk kwyt. De Overheden, die mede wat meenden te bergen, moesten opentlyk het verwyt aanhooren, dat zy verraaders waren, en de gemeente in deze algemeene nood wilden verlaaten. De Regeeringe stond raadeloos, en het volk redenloos, alzo het zelve, als een pot te vuur, opliep, en voorts alles in verwarringe bragt. De Heeren Gedeputeerde Staaten van Friesland, ziende dat de geheele last van dit onheil op hunne schouderen aanquam, wierden te raade, om de Heeren Raaden van ‘t Hof van Gerichte te verzoeken, dat zy hen in deze verlegentheid met raad en daad geliefden by te staan. Waar op beide die aanzienlyke vergaderingen, tusschen den 13de en 14de van Juny, ‘s nachts, binnen Leeuwarden, in alle stilheid byeen vergaderden: alwaar voorgestelt wierd, de bedroefde staat van hunne Provintie. Hoe dat de doortocht van Meppel, regt naar Dokkum, en voort de Dongerdeelen in ‘t Bild door, tot Harlingen toe, om haare hoogte, niet konde onder water gezet worden. Dat de twee schansen, op die doortocht gelegen, als Breeberg en de Friesche Paalen, genoegzaam geslegt waren, en geen wezen meer hadden. Dat het krygsvolk, op hunne bezoldinge staande, tot bewaaringe der grenzen van andere Provintien zodanig was gebruikt, dat եr tot bezettinge van hunne eigene Provintie, niet een eenige soldaat over was, als alleen eenige compagnien onder den Luitenant-Generaal Ailua, die uit Overyssel quamen afzakken. En dat hunne wapenhuizen en de wallen der steden van geschut, wapenen en leevensmiddelen onvoorzien en geheel ontbloot waren, en alzo in ‘t geheel niet of weinig voorraad ter verweering. Hier op begon men te beraadslagen, hoe men de Provintie op het beste zoude bewaaren uit den tegenwoordigen nood en gedreigde gevaaren, die hen zo na boven ‘t hoofd hingen. Waar op wierd voorgeslagen, dat zulks zou moeten geschieden door een van deze twee middelen: of gemeenzamerhand en met alle ernst trachten te verweeren, en het uiterste te waagen: of dat men zich met een algemeene overgeeving der Provintie uit die onheilen zoude redden: en ingevalle van overgeeving, dat men dan behoorde indachtig te zyn, met wat voorwaarden men de gemeene welvaart het best zoude kunnen verzekeren.

De eerste van juni of naar de oude stijl (1) de 22ste van mei moet voor een schrikdag van geheel Nederland aangetekend worden: van welke tijd ze geen 50 dagen konden tellen of er waren meer dan 80 van hun sterkste steden en vermaardste verschansingen door de vijand ontbloot.

Toen werd Nederland met 6 legers op 6 verscheidene plaatsen tegelijk besprongen, namelijk van 4 Fransen voor Orsoy, Rijnberk, Wezel, Burik, en 2 van de bisschop voor Grol en in Twente. Na alle bovengemelde veroveringen trok de vijand voort en nam ook langs de Rijnstroom alle plaatsen in.

De 2de van juni rukten ze voorbij Schenkenschanz daar ze bij het tolhuis langs een droogte in de Rijn doorbraken en was die plaats door de overste A. W. van Ailua met enige Friezen in die tijd bezet. Waarop Mombas, die scheen de Fransen eerst te willen tegengaan, en dwars heen en weer met zijn ruiterij door het Friese voetvolk reed dat zich zeer mannelijk verweerde ofschoon ze door gedurig omzwerven, dan naar Nijmegen, dan naar Doesburg, Zutphen en Schenkeschanz zeer vermoeid en afgemat waren en gaven die verrader Mombas daardoor gelegenheid dat het Friese voetvolk onder de voeten van zijn ruiterij en dientengevolge in een grote verwarring geraakte zodat ze genoodzaakt werden om kwartier of lijfgenade te roepen en alzo ellendig werden overwonnen. Dit doorbreken in de Betuwe doordat men meende dat de vijand macht aan de Rijn verbroken zou worden was een droevig begin van alle volgende onheilen: waarom het ook in Holland zo’ n verbazing verwekte dat men geen woorden zou kunnen uitvinden om het uit te drukken. Waarop dat heel kort daarna het Sticht Utrecht mede onder de macht der vijand kwam.

De 13de van juni heeft geheel Overijssel zich bij verdrag mede schandalig aan de vijand overgegeven. En zo is Friesland door ‘t verlies van de Kuinder, Blokzijl, Zwartsluis, Steenwijk, Ommerschans en Rouveen zijn plechtanker afgekapt geworden. Waarover de verbazing, ontroering en flauwhartigheid die de winkels innam, de handwerken aan een zijde wierp, de rechtbanken toesloot, de academies en scholen ledig maakten, de lieden van angst en benauwdheid uit hun huizen liet lopen, de ene tegen de andere aanstootte en zo alles in verwarring bracht. De vrees en benauwdheid was te groter omdat alles hen zo schielijk en onverwacht overkwam waarvan geen eigen beeltenis kan vertoond worden dan ieder gevoelig mens zich in herdenking van die tijd in zijn gedachten voorstelt en die het slechts in een eenvoudig en naakt verhaal te kennen wil geven zou woorden moeten uitvinden om het enigszins uit te drukken. Om daar evenwel iets van te zeggen zullen we daarover als ook over de eerste gevolgen van die de woorden van Mr. P. Valkenier, pleitbezorger voor de Hof van Holland hierbij voegen. Hij schrijft: ‘De tijding van dit schandelijke en haastig overgaan van de gehele provincie van Overijssel vloog aanstonds geheel Friesland en Groningerland door en verwekte aldaar zo’ n grote vrees en verbaasdheid als het doorbreken der Fransen aan ‘t tolhuis en het verlies van Utrecht in Holland veroorzaakte. Want elk stond verlegen en verwachte allen omziende de vijand. Niemand wist wie het eerst zoude gelden; alzo het gehele land onbedekt en zonder de minste afsnijding voor hen openlag. Elk wilde met zijn beste losse goederen vluchten, maar niemand wist bijna waarheen. Enigen die hun goederen uit de steden wilden vervoeren werden die of door oploop of door plundering van ‘t gewone volk kwijt. De overheden die mede wat meenden te bergen moesten openlijk het verwijt aanhoren dat ze verraders waren en de gemeente in deze algemene nood wilden verlaten. De regering stond radeloos en het volk redeloos alzo het als een pot te vuur opliep en voorts alles in verwarring bracht. De heren Gedeputeerde Staten van Friesland zagen dat de gehele last van dit onheil op hun schouders aankwam en werden te rade om de heren Raden van ‘t Hof van gerecht te verzoeken dat ze hen in deze verlegenheid met raad en daad geliefden bij te staan. Waarop beide die aanzienlijke vergaderingen tussen de 13de en 14de van juni ‘s nachts binnen Leeuwarden in alle stilheid bijeen vergaderden alwaar voorgesteld werd de bedroefde staat van hun provincie. Hoe dat de doortocht van Meppel, recht naar Dokkum en voort de Dongeradeel in ‘t Bildt door tot Harlingen toe om haar hoogte niet onder water gezet kon worden. Dat de twee schansen op die doortocht gelegen als Breeberg en de Friese Palen genoegzaam geslecht waren en geen doel meer hadden. Dat het krijgsvolk dat op hun bezoldiging stond tot bewaring der grenzen van andere provincies zodanig was gebruikt zodat er tot bezetting van hun eigen provincie niet een enige soldaat over was dan alleen enige compagnies onder de luitenant-generaal Ailua die uit Overijssel kwamen afzakken. En dat hun wapenhuizen en de wallen der steden van geschut, wapens en levensmiddelen onvoorzien en geheel ontbloot waren en alzo in ‘t geheel niet of weinig voorraad ter verweering. Hierop begon men te beraadslagen hoe men de provincie op het beste zou bewaren uit den tegenwoordige nood en gedreigde gevaren die hen zo na boven ‘t hoofd hingen. Waarop werd voorgeslagen dat zulks zou moeten geschieden door een van deze twee middelen: of algemene hand en met alle ernst trachten te verweren en het uiterste te wagen: of dat men zich met een algemene overgeving der provincie uit die onheilen zou redden en in geval van overgeving dat men dan behoorde indachtig te zijn met wat voorwaarden men de algemene welvaart het best zou kunnen verzekeren.

(1) Voordat men de tijd naar behoren geregeld en verdeeld had of willekeurig verdeelde om te voorkomen dat de seizoenen zich niet verplaatsten was het opzicht hierover aan de priesters des volks aanbevolen. Een halve eeuw voor onze jaartelling maakte Julius Caesar een einde aan de verwarde tijdsberekeningen en diens gevolgen in zijn staat. Hij bepaalde het zonnejaar op 365 dagen en 6 uren. Het burgerlijk jaar werd dus verordend: er zouden telkens drie achtereenvolgende jaren ieder van 365 dagen lopen en het vierde of schrikkeljaar moest een dag meer bedragen, welke dag in de maand februari werd ingelast. Het jaar bestond uit 12 enigszins ongelijke maanden, zoals het nu nog bestaat. Dit was de Juliaanse Jaarrekening of Stijl, Oude Stijl genaamd.

‘Ja eenige onderlinge strydigheden, en na dat de Predikanten der stad Leeuwarden mede in deze vergaderinge verschenen, die byzonderlyk aanbevoolen, het stuk van godsdienst en gemeene vryheid, wierden alle zwaarigheden aan eene zyde gestelt, en een moedig en hartelijk besluit genomen, om, tot behoudinge van godsdienst en vryheid, gezamentlyk het uiterste te waagen, en goed en bloed tot den laatsten droppel aan te leggen. Men zond aanstonds uit het midden van deze vergaderinge eenige Heeren aan hunne Hoog Mogende, aan de Staaten van Holland, aan die van ‘t Noorder Quartier, aan die van Stad en Lande, en aan die van Amsterdam: welke alle, daar na, zonder troost of de minste hulpe weder te rugge zyn gekomen. Men besloot, om alle sluizen open, en alle Polders en bedykte landen onder water te zetten. Men deed een opontbod van alle Steden en Grietenyen; die daar op met vreugde uittrokken na het Heerenveen, om zich daar met de weinige aankomende krygslieden, onder den Heer Luitenant-Generaal Ailua, te vereenigen, en een legertje uit te maaken; om daar mede den vyand te verwagten, en te betoonen, dat zy noch van ‘t regte bloed der oude en beroemde Friesen waren, die in standvastigheid alle volkeren overtroffen.Ӎ Dus schryft die Hollander.

En alschoon het geruchte, wegens dat merkelyk verlies van de Friesche krygslieden aan het Tolhuis, van welke slegts maar eenige weinigen door den Oversten Hans W. van Ailua, ter naauwernood uit Zwol gered, naar de grenzen van Friesland, tot onder Leeuwarden quamen afzakken, de verslagentheid niet verminderde; zo begon echter evenwel de moed weder aan te wasschen, door ‘t bovengemelde legertje, dat ondertusschen tot 13 a 1400 soldaaten vermeerderde, behalven een goed getal burgers en boeren, die եr dagelyks toevloeiden. Dit gemelde legertje wierd zeer voorzichtig, onder het beleid van den Heer Ailua, op de grenzen in een geduurige beweeging gehouden, op dat niemand van de Bevelhebbers konde weeten, hoe sterk of zwak het was.

Middelertyd, als de vyand zyn aantocht over Steenwyk, op Friesland had genomen, bequam hy tyding, dat de Friesen met de Groningers zich wakker tot tegenweer stelden; waar over de Bisschop van Munster zeer bulderende en geweldig tegen de Friesen uitvoer, barstende onder anderen in dezen Bisschops vloek uit: Der Teuffel hoole die Pfhaffen! waar door hy de Predikanten van Leeuwarden verstond. Des hy van voorneemen veranderde, achte het dienstiger naar Koeverden te zetten, en heeft eerst dՍ Eiler-, Oude- en Nieuwe Schans, Winschooterzyl, en ‘t Huis te Wedde, met alles wat եr by of omtrent was, zonder slag of stoot ingenomen: de Bourtange eischte hy mede op, en bood aan den Commandeur of Opperbevelhebber Prot 200000 guldens, en aan ieder Kapitein of Hoofdman 50000 guldens, by aldien zy zich wilden overgeeven. Maar de Bevelhebber Prot gaf hierop tot antwoord: dat hy eerst met den Bisschop wel een gesprek wilde houden, daar hy hem zo veel kogels zou vereeren, als hem guldens waren aangeboden.

Hier na hield de Bisschop een krygsraad, en de vraag was, of men Friesland, of Delfzyl, of Groningen zoude overvallen? Het laatste wierd by hem beslooten. Doch van dien tyd af wierd hy wel degelyk in zyn raad verbystert, en in zyn voortgang zodanig gestuit, dat hy daarna niet een voet aarde meer heeft gewonnen.

Uit de zeesteden zond hy kapers uit, om de Zuiderzee onveilig te maken: dat, zo men zegt, geen drie dagen voortgang had: want alle zyne vaartuigen wierden hem afhandig gemaakt: gelyk ook eenige van zyn volk, meenende het eilandje Urk uit te plonderen, wierden van de inwoonderen gevangelyk naar Enkhuizen gevoert.

‘Ja, enige onderlinge strijdigheden en nadat de predikanten der stad Leeuwarden mede in deze vergadering verschenen die apart aanbevolen het stuk van godsdienst en algemene vrijheid werden alle zwarigheden aan een zijde gesteld en een moedig en hartelijk besluit genomen om tot behoud van godsdienst en vrijheid gezamenlijk het uiterste te wagen en goed en bloed tot de laatste druppel aan te leggen. Men zond aanstonds uit het midden van deze vergadering enige heren aan hun hoogmogende, aan de Staten van Holland, aan die van ‘t Noorderkwartier, aan die van Stad en Lande en aan die van Amsterdam: die allen daarna zonder troost of de minste hulp weer terug zijn gekomen. Men besloot om alle sluizen open en alle polders en bedijkte landen onder water te zetten. Men deed een opontbood van alle steden en Grietenijen die daarop met vreugde uittrokken naar Heerenveen om zich daar met de weinige aankomende krijgslieden onder de heer luitenant-generaal Ailua te verenigen en een legertje uit te maken om daarmee de vijand op te wachten en te betonen dat ze noch van ‘t rechte bloed der oude en beroemde Friezen waren die in standvastigheid alle volkeren overtroffen. ‘Aldus schrijft die Hollander.

En ofschoon het gerucht vanwege dat opmerkelijk verlies van de Friese krijgslieden aan het tolhuis waarvan slechts maar enige weinigen door de overste Hans W. van Ailua nauwelijks uit Zwolle gered naar de grenzen van Friesland tot onder Leeuwarden kwamen afzakken de verslagenheid niet verminderde; zo begon echter evenwel de moed weder aan te groeien door ‘t bovengemelde legertje dat ondertussen tot 13 a 1400 soldaten vermeerderde, behalve een goed getal burgers en boeren die er dagelijks toevloeiden. Dit gemelde legertje werd zeer voorzichtig onder het beleid van de heer Ailua op de grenzen in een gedurige beweging gehouden opdat niemand van de bevelhebbers kon weten hoe sterk of zwak het was.

Ondertussen toen de vijand zijn aantocht over Steenwijk op Friesland had genomen bekwam hij tijding dat de Friezen met de Groningers zich wakker tot tegenweer stelden waarover de bisschop van Munster zeer bulderde en geweldig tegen de Friezen uitvoer en barste onder anderen in deze bisschopsvloek uit: Der Teuffel hoole die Pfhaffen! Waardoor hij de predikanten van Leeuwarden verstond. Dus hij veranderde van voornemen en achtte het dienstiger naar Coevorden te zetten en heeft eerst dՠEiler-, Oude- en Nieuwe Schans, Winschoterzijl en ‘t Huis te Wedde, met alles wat erbij of omtrent was, zonder slag of stoot ingenomen: Bourtange eiste hij mede op en bood aan de commandeur of opperbevelhebber Prot 200 000 guldens en aan iedere kapitein of hoofdman 50000 guldens bij al dien ze zich wilden overgeven. Maar de bevelhebber Prot gaf hierop tot antwoord dat hij eerst met de bisschop wel een gesprek wilde houden daar hij hem zoveel kogels zou vereren als hem guldens waren aangeboden.

Hierna hield de bisschop een krijgsraad en de vraag was of men Friesland of Delfzijl of Groningen zou overvallen? Het laatste werd bij hem besloten. Doch van die tijd af werd hij wel degelijk in zijn raad verbijsterd en in zijn voortgang zodanig gestuit zodat hij daarna niet een voet aarde meer heeft gewonnen.

Uit de zeesteden zond hij kapers uit om de Zuiderzee onveilig te maken dat, zo men zegt, hij geen drie dagen voortgang had want al zijn vaartuigen werden hem afhandig gemaakt: gelijk ook enige van zijn volk die meenden het eilandje Urk uit te plunderen werden van de inwoners gevankelijk naar Enkhuizen gevoerd.

De steden ondertusschen, waar eenige schyn van bescherminge was, herstelden haare vestingen. Gelyk mede aan elke zyde van den Zwarten Weg, omtrent neeven Meedum wierd een schansje gebouwd, en by Tietjerk een schoone borstweering, reikende langs de weg naar Hardegaryp.

En door dien men bedugt was, of men in ‘t toekomende een geweldigen vyand, of overlastige stroopers te gemoet zag, hebben die van Hindeloopen, ten opzichte dat zy voor ‘t grootste gedeelte aan de zee genoeg bevryd waren, aan de zuidoostzyde, daar zy aan ‘t land vast zyn, een vesting van drie bolwerken opgeworpen: bestaande de werklieden uit de burgerye, die zulks uit eigen drift gewillig bij der hand namen: maar, nadien zy by ongelegentheid van dien tyd geen onderstand of fortificatiepenningen, in gelykheid van andere steden, uit de Gemeene Lands Middelen hebben kunnen bekomen, zo hebbenze het verdere opmaaken tot op beter gesteltheid van tyden willen opschorten.

In deze dagen hebben de Bisschopschen uit de Kuinder de Lemmer opgeeischt, en zoudenze overvallen hebben, ten waare zy de wagens met vlugtelingen langs de wegen niet voor toevoer van krygsvolk hadden aangezien: daar zij slegts een borstweering met eenige stukken geschut op de zeedyk hadden toegestelt; welks toegang zy in ‘t verborgen bedekten met heimelyk aan een gekeppelde eggen.

Den 4de van July heeft de Bisschop van Munster de sterke fortresse Koeverden met een macht van 16000 mannen belegert, doende dezelven dag noch aan de loopgraven werken. De twee volgende dagen liet hij zo een groote menigte bommen en granaaten werpen, dat het tuighuis daar binnen, met verscheide daar bystaande huizen, in brand geraakten. Den 7de dito liet hij de plaats opeischen, en eerlyke voorwaarden aan de bezettinge aanbieden. Doch de Commandant Johan van Burum, na die niet willende luisteren, wierd եr overzulks aan werskanten noch dapper vuur gegeven, tot den 10de der maand; wanneer de Bisschop de plaats voor de tweedemaal opeischte. Ter zelver tyd zond de Commandant drie Officieren aan den Bisschop, die den 12de de overgaaf der plaats, zonder consent van den Bevelhebber, doch op eerlyke voorwaarden, beslooten. Maar de Bisschop had Koeverden zo dra niet in ‘t bezit, of betoonde zyne trouwloosheid en barbaarsche wreedheid aan de uittrekkende soldaaten.

Ondertusschen maakte de Overste Ailua, met 1200 uitgeloote of gecommandeerde burgers en soldaaten, eenen aanslag op de Kuinder; alwaar de Bisschopschen veel roof hadden te hoop gesleept. Zy zouden het vermeestert hebben, en hadden reeds al 200 mannen van den vyand ter nedergeschooten, ten ware de besprookene Hollandsche kaapers, wegens onstuimig weder opgehouden, hadden kunnen aannaderen, en de vyand mede geen haastig ontzet van 2000 mannen, zo uit Kampen, als Zwol had bekomen. Waar op de Friesen, dit ziende, met verlies van 30 mannen, weder aftrokken. En zy afgetrokken zynde, hebben de vyanden het zelve uitgeplundert en hunnen buit vervoert.

Den 16de van July is de Friesche Brandwacht, leggende tusschen Bergum en de Drachten, niet wel op hun hoede zynde, van 13 standaarden Bisschopsche ruiters overvallen geworden. Doch zich in tyds noch naar het gros van ‘t leger te Bergum begeevende, quam het terstond in roeren, en viel de ruitery daar op in. Waar door de vyanden achteruit deinsden, en de Friesen alzo tot nevens hunne hinderlaagen uitlokkende, die het byna te quaad zouden gehad hebben, door dien een party volk van den vyand in ‘t korenland verborgen lag; doch echter, door hunne manmoedigheid, drevenze de Bisschopschen te rugge, met verlies van 150 ruiters, en maar 25 van hunne Friesen.

Daar na wierd de stad Groningen, op den 19de van July, door den Bisschop van Munster en den Keurvorst van Keulen, met eene macht van 22000 mannen, aan de zuidkant by twee poorten belegert. De stad had tot Gouverneur Karel Rabenhaupt, een dapper en ervaaren Kapitein. De Hertog van Holstein Pleun had het bestier van het voetvolk, en de Colonel Stoltzenburg van de ruitery. De bezetting bestond in ‘t begin maar uit 24 compagnien voetknegten, 4 standaarden ruiters, en 3 vendels dragonders, die alle te zamen omtrent 2000 mannen uitmaakten. Maar zy wierd meer dan de helft versterkt, door de 18 vendelen burgers, die geweer voerden. Daar na wierden եr noch vier compagnien van Advocaaten en andere lieden, die tot dezen tyd toe vry van de wacht hadden geweest, en een compagnie studenten, 150 mannen uitmaakende, opgericht: en voor dat de stad noch geheel berent was, quamen եr 200 met byltjes gewapende mannen, uit het regiment van Koningsmark binnen.

De sterktens en magazynen waren in goeden staat, met overvloed van wapenen, krygs- en leevensbehoeften voorzien; de Magistraat meende het zo wel als het volk, en waren altemaal de bevelen van Rabenhaupt onderdanig.

De steden ondertussen waar enige schijn van bescherming was herstelden hun vestingen. Gelijk mede aan elke zijde van de Zwarte Weg omtrent neven Medum werd een schansje gebouwd en bij Tietjerk een mooie borstwering die reikte naar Hardegarijp.

En doordat men beducht was of men in ‘t toekomende een geweldige vijand of overlast van stropers tegemoet zag hebben die van Hindelopen, ten opzichte dat ze voor ‘t grootste gedeelte aan de zee genoeg bevrijd waren, aan de zuidoostzijde daar ze aan ‘t land vast zijn een vesting van drie bolwerken opgeworpen die bestond uit de werklieden der burgerij die zulks uit eigen drift gewillig bij de hand namen: maar, nadien ze bij ongelegenheid van die tijd geen onderstand of fortificatiepenningen in gelijkheid van andere steden uit de gewone landsmiddelen hebben kunnen bekomen zo hebben ze het verdere opmaken tot op beter gesteldheid van tijden willen opschorten.

In deze dagen hebben die van de bisschop de Kuinder de Lemmer opgeist en zouden ze overvallen hebben tenzij ze de wagens met vluchtelingen langs de wegen niet voor toevoer van krijgsvolk hadden aangezien daar zij slechts een borstwering met enige stukken geschut op de zeedijk hadden klaar gemaakt wiens toegang ze in ‘t verborgen bedekten met heimelijk aan een gekoppelde eggen.

De 4de van juli heeft de bisschop van Munster het sterke fort Coevorden met een macht van 16000 mannen belegerd en liet dezelfde dag noch aan de loopgraven werken. De twee volgende dagen liet hij zo’ n grote menigte bommen en granaten werpen zodat het tuighuis daarbinnen met verscheiden daar bijstaande huizen in brand geraakten. De 7de dito liet hij de plaats opeisen en eerlijke voorwaarden aan de bezetting aanbieden. Doch de commandant Johan van Burum die daarnaar niet wilde luisteren daarom werd erover zulks aan weerskanten noch dapper vuur gegeven tot de 10de der maand toen de bisschop de plaats voor de tweede maal opeiste. Terzelfder tijd zond de commandant drie officieren aan de bisschop die de 12de die de plaats overgaf, zonder toestemming van de bevelhebber, doch op eerlijke voorwaarden besloten. Maar de bisschop had Coevorden zodra niet in ‘t bezit of hij betoonde zijn trouwloosheid en barbaarse wreedheid aan de uittrekkende soldaten.

Ondertussen maakte de overste Ailua met 1200 uitgelote of gecommandeerde burgers en soldaten een aanslag op de Kuinder alwaar die van de bisschop veel roof hadden te hoop gesleept. Ze zouden het overmeesterd hebben en hadden reeds al 200 mannen van de vijand ter neder geschoten, tenzij de besproken Hollandse kapers vanwege onstuimig weer opgehouden hadden kunnen naderen en de vijand mede geen haastig ontzet van 2000 mannen, zo uit Kampen als Zwolle, had bekomen. Waarop de Friezen die dit zagen met verlies van 30 mannen weer aftrokken. En toen ze afgetrokken waren hebben de vijanden het uitgeplunderd en hun buit weggevoerd.

De 16de van juli is de Friese brandwacht, die lag tussen Bergum en de Drachten, waren niet goed op hun hoede en werden door 13 standaarden van de bisschop ruiters overvallen. Doch ze begaven zich nog op tijd naar het gros van ‘t leger te Bergum en kwamen terstond in beweging en vielen de ruiterij daaropin. Waardoor de vijanden achteruitdeinsden en de Friezen alzo ze hen tot nevens hun hinderlagen uitlokten, die het bijna te kwaad zouden gehad hebben doordat een partij volk van de vijand in ‘t korenland verborgen lag, doch echter door hun manmoedigheid dreven ze die van de bisschop terug met verlies van 150 ruiters en maar 25 van hun Friezen.

Daarna werd de stad Groningen op de 19de van juli door de bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen met een macht van 22000 mannen aan de zuidkant bij twee poorten belegerd. De stad had tot gouverneur Karel Rabenhaupt, een dappere en ervaren kapitein. De hertog van Holstein, Pleun, had het bestuur van het voetvolk en de kolonel Stoltzenburg van de ruiterij. De bezetting bestond in ‘t begin maar uit 24 compagnies voetknechten, 4 standaarden ruiters en 3 vendels dragonders die allen tezamen omtrent 2000 mannen uitmaakten. Maar het werd meer dan de helft versterkt door de 18 vendels burgers die geweer voerden. Daarna werden er noch vier compagnies van advocaten en andere lieden, die tot deze tijd toe vrij van de wacht waren geweest, en een compagnie studenten die 150 mannen uitmaakten opgericht en voordat de stad noch geheel berent was kwamen er 200 met bijltjes gewapende mannen uit het regiment van Koningsmark binnen.

De sterkten en magazijnen waren in goede staat met overvloed van wapens, krijg- en levensbehoeften voorzien; de magistraat meende het zowel als het volk en waren allemaal de bevelen van Rabenhaupt onderdanig.

Deze Gouverneur de belegering al van langerhand voorzien hebbende, had derhalven alle de huizen en tuinen, die buiten die kant van de stad stonden, doen verbranden of slegten. Op de eerste aantocht der vyanden deed hy de sluizen openen, en de dyken doorsteeken, om alzo het land rondom te laten onder loopen. Doch dit weerhield den Munsterschen Bisschop niet, den 22ste van July zyne krygsbenden te doen aannaderen, en dien zelven avond aan de loopgraven te laaten werken. Hy deed den 27ste dito van een battery met 5 stukken kanon op de stad schieten; maar de braave konstapels, waar van de stad voorzien was, maakten de geheele battery, eer den dag ten einde was, onbruikbaar. Des anderendaags liet de Bisschop de mortieren te werk stellen, en met bomben en granaaten op de huizen werpen; doch door de goede voorzorg van Rabenhaupt en de naarstigheid der Mennoniten deden ze weinig schade. Maar de volgende dagen schooten de belegeraars geweldiger, waar door in de stad groote schade wierd veroorzaakt; ‘t welk de inwoonders noodzaakte met hun huisgezin naar het noordergedeelte van de stad, daar zy niet komen konden, te vertrekken.

Rabenhaupt schikte zyn mortieren zodanig op de wallen, dat hy op ‘t laatste van de maand de wyken van den Bisschop, en van de Keurvorst zeer begon te beschadigen. Hy liet verscheide uitvallen doen, waar door de belegeraars genootzaakt wierden met verlies te wyken, en nieuwe werken te beginnen. De burgers, die de beveelen des Gouverneurs gehoorzaamden, droegen zich zo manhaftig, als de beste in den oorlog geoeffende en geschikste krygsbenden. De Studenten queeten zich op zo een verwonderenswaardige manier, dat de Staaten der Provintie Gedenkpenningen tot hunner eer lieten slaan, om deszelfs geheugenis voor de nakomelingen over te laaten. Inmiddels zagen de belegeraars het getal hunner bomben verminderen, zonder veel uit te werken; en daarom begonnenze in de maand Augusty met gloeiende kogels te schieten: daar waren եr geen dan de eerste die schade bybragten, want door den grooten yver der Mennoniten wierden եr veelen uitgedooft. Daar na zond de Bisschop een trompetter en een tamboer aan den Magistraat, om eerlyke aanbiedingen voor te stellen, indien zy de stad wilden overgeeven. Doch hem wierd te kennen gegeven: dat in ‘t algemeen beslooten was, het uitterste af te wagten, en de stad, die een nieuwe versterkinge van soldaaten, kruid en geld bekomen had, van volk en allerlei behoeften voor veele maanden was voorzien, te verdedigen.

Het vuur van ‘t geschut en de bomben ging echter met dezelve hevigheid voort, tot dat het den 25ste van Augusty op de middag begon te verslappen, en de Bisschop de geheele hoop verloor van een generaale storm te waagen. Na dien tyd hoorde men in zyn leger niet meer als met musquetten schieten; ‘t welk de belegerden deed denken, dat zyn geschut onbruikbaar was, en vreesden derhalven voor een krygslist: doch 300 van de ongeduldigste mannen deeden een uitval op de loopgraven van den Keurvorst van Keulen, daar zy een groot bloedbad maakten, en eenige gevangenen mede in de stad bragten. De volgende nacht liet de vyand het gros des legers opbreeken, laatende de mynen, die zy vervaardigt hadden, springen, en verlieten alle hunne werken. Rabenhaupt kreeg hier kondschap van, deed daar op den 27ste dito de batteryen in brand steeken, de gragten vullen, en de wapenen, krygsbehoeftens en tuig, dat de vyanden achtergelaaten hadden, daar uit halen. De stad wierd den laatsten dag geheel verlaaten; welke dag door vasten en bidden gevierd wierd, om God over deze gelukkige verlossinge te danken.

Het verlies der belegerden was zeer gering, na de groote meenigte kogels, bomben, en granaaten, die op hen geschooten en geworpen waren; en daar wierden geen 100 menschen verloren. Maar dat der vyanden was zeer groot: van 22000 mannen, die zy in ‘t begin des belegs sterk waren geweest, gingen եr maar 12000 te rug; waar onder men 1400 zieken rekende: 600 quamen եr in de stad overloopen, en 5000 begaven zich naar andere plaatzen, zo dat եr omtrent 4500 dooden waren, waar onder de 3 Kolonellen,2 Luitenant-Kolonels en 63 Kapiteinen wierden gevonden.

Den 13de van Augusty heeft de Heer Dirk Baard en Kapitein Hania, geleidende 450 mannen van de Friesche burgery, en met verscheidene vaartuigen omtrent Blanckenham landende, Blokzyl vermeestert: de burgery van binnen had een goed gesprek met dezelve, en opende de poorten, ter beschaaminge van geheel Overyssel. Aanmerkelyk was ‘t, dat, terwyl de vyanden de zuiderpoort uitvluchten, zekere Mennoniet veelen van dezelve in zyn huis riep, zeggende, dat zy zich alle aldaar voor de eerste oploopentheid der Friesen konden verbergen, en leverde alzo by de 70 Bisschopsche soldaaten in handen van de onzen gevangen.

Den 2den van September, als de Kuinder, door het overgaan van Blokzyl, nu van toevoer afgesneden was, heeft Kapitein Holbarent, met 240 mannen, een aanval op dezelve gemaakt, met gering verlies van volk, alzo de Bisschopschen, schoon 250 mannen sterk, na eenige weinige tegenstand, de vlucht namen; achterlaatende eenigen buit, een karos en gespan van 6 paarden, en 28 gevangenen: zynde hunne voornaamste roof al te vooren weggepakt.

Deze gouverneur die de belegering al lange tijd voorzien had die had derhalve alle huizen en tuinen die buiten die kant van de stad stonden laten verbranden of slechten. Op de eerste aantocht der vijanden liet hij de sluizen openen en de dijken doorsteken om alzo het land rondom te laten onderlopen. Doch dit weerhield de bisschop van Munster niet, de 22ste van juli liet hij zijn krijgsbenden naden en diezelfde avond aan de loopgraven laten werken. Hij liet de 27ste dito van een batterij met 5 stukken kanon op de stad schieten; maar de brave konstabels waarvan de stad voorzien was maakten de gehele batterij eer de dag ten einde was onbruikbaar. De volgende dag liet de bisschop de mortieren te werk stellen en met bommen en granaten op de huizen werpen; doch door de goede voorzorg van Rabenhaupt en de naarstigheid der Mennonieten deden ze weinig schade. Maar de volgende dagen schoten de belegeraars geweldiger waardoor in de stad grote schade werd veroorzaakt wat de inwoners noodzaakte met hun huisgezin naar het noordergedeelte van de stad, daar ze niet komen konden, te vertrekken.

Rabenhaupt schikte zijn mortieren zodanig op de wallen zodat hij op ‘t laatste van de maand de wijken van de bisschop en van de keurvorst zeer begon te beschadigen. Hij liet verscheidene uitvallen doen waardoor de belegeraars genoodzaakt werden met verlies te wijken en nieuwe werken te beginnen. De burgers die de bevelen der gouverneurs gehoorzaamden gedroegen zich zo manhaftig als de beste in de oorlog geoefende en geschiktste krijgsbenden. De studenten kweten zich op zo’ n bewonderenswaardige manier dat de Staten der provincie gedenkpenningen tot hun eer lieten slaan om diens geheugenis voor de nakomelingen over te laten. Inmiddels zagen de belegeraars het getal van hun bommen verminderen, zonder veel uit te werken; en daarom begonnen ze in de maand augustus met gloeiende kogels te schieten: daar waren er geen dan de eerste die schade bijbrachten want door de grote ijver der Mennonieten werden er velen uitgedoofd. Daarna zond de bisschop een trompetter en een tamboer aan de magistraat om eerlijke aanbiedingen voor te stellen indien ze de stad wilden overgeven. Doch hem werd te kennen gegeven dat in ‘t algemeen besloten was het uiterste af te wachten en de stad, die een nieuwe versterking van soldaten, kruit en geld bekomen had en van volk en allerlei behoeften voor vele maanden was voorzien, te verdedigen.

Het vuur van ‘t geschut en het bommen ging echter met dezelve hevigheid voort totdat het de 25ste van augustus op de middag begon te verslappen en de bisschop de gehele hoop verloor van een generale bestorming te wagen. Na die tijd hoorde men in zijn leger niet meer dan met musketten schieten wat de belegerden liet denken dat zijn geschut onbruikbaar was en vreesden derhalve voor een krijgslist: doch 300 van de ongeduldigste mannen deden een uitval op de loopgraven van de keurvorst van Keulen daar ze een groot bloedbad maakten en enige gevangenen mede in de stad brachten. De volgende nacht liet de vijand het gros des legers opbreken en lieten de mijnen die ze vervaardigd hadden springen en verlieten al hun werken. Rabenhaupt kreeg hier kondschap van en liet daarop de 27ste dito de batterijen in brand steken, de grachten vullen en de wapens, krijgsbehoeften en tuig dat de vijanden achtergelaten hadden daaruit halen. De stad werd de laatste dag geheel verlaten; welke dag door vasten en bidden gevierd werd om God over deze gelukkige verlossing te danken.

Het verlies der belegerden was zeer gering naar de grote menigte kogels, bommen en granaten die op hen geschoten en geworpen waren en daar werden geen 100 mensen verloren. Maar dat der vijanden was zeer groot: van 22000 mannen die ze in ‘t begin der beleg sterk waren geweest gingen er maar 12 000 terug waaronder men 1400 zieken rekende: 600 kwamen er in de stad overlopen en 5000 begaven zich naar andere plaatsen zodat er omtrent 4500 doden waren waaronder de 3 kolonels, 2 luitenant-kolonels en 63 kapiteins werden gevonden.

De 13de van augustus geleidde heer Dirk Baard en kapitein Hania 450 mannen van de Friese burgerij met verscheidene vaartuigen die omtrent Blankenham landde en Blokzijl overmeesterde en de burgerij van binnen had een goed gesprek met hem en opende de poorten ter beschaming van geheel Overijssel. Opmerkelijk was het dat terwijl de vijanden de zuiderpoort uitvluchten een zekere Mennoniet velen van hen in zijn huis riep en zei dat ze zich alle aldaar voor de eerste oploop der Friezen konden verbergen en leverde alzo bij de 70 soldaten van de bisschop in de handen van de onzen gevangen.

De 2de van september toen Kuinder door het overgaan van Blokzijl nu van toevoer afgesneden was heeft kapitein Holbarent met 240 mannen een aanval er op gemaakt met gering verlies van volk, alzo die van de bisschop, ofschoon 250 mannen sterk, na enige weinige tegenstand de vlucht namen en achter lieten enige buit, een karos en gespan van 6 paarden en 28 gevangenen en was hun voornaamste roof al tevoren weggepakt.

Van den eersten September af begonnen de Groningers ook hunne handen ruim te krygen. En alles van binnen wel bestelt hebbende, heeft de Overste Jorman, met 2000 mannen, zo voetvolk als ruitery, Winschooten vermeestert. Waar op de vyand, door vreeze, de Winschooterschans, Zyl, ‘t Huis te Wedde, en Brugschans aanstonds heeft verlaaten.

Tusschen den 8 en 9de van September, zyn de Bisschopschen, met een groote furie, tot driemaalen in die zelve nacht, op de Schans van ‘t Heerenveen aangevallen; doch telkens manmoedig afgeslagen, alhoewel daar eene kleene bezetting in lag: hebbende de onzen voorheen een Ritmeester, een Luitenant, een Cornet, en 4 ruiters gevangen bekomen.

Den 17de van October is de Oude Schans door de Groningers, onder het commando van den Oversten Eybergen, wederom belegert, en met grof geschut beschooten. De belegeraars maakten zeer kort zo een benaauwtheid, door hun sterk schieten, in deze schans, dat die van de Nieuwe Schans, versterkt zynde met veel volk uit Munsterland, afquamen om de belegerden te ontzetten. Doch Eybergen wierd zulks tydig gewaar, zendende derhalven 250 mannen, onder het commando van den Oversten Wachtmeester Wyllers, met twee stukken kanon vooraan, hun tegen, stellende hen by Stoksterhorn in slagordre. Hier op quamen de vyanden, omtrent 1500 mannen sterk zynde, den 25ste van October op hen los: maar Wyllers hen zeer na onder het geschut laatende komen, deed hy tot twee keeren een generaale losbrandinge onder de vyanden; waar door zy ten eenemaal in confusie de vlugt namen, wordende veele Bevelhebbers en soldaaten doodgeslagen en eenige gevangenen mede gevoert.

Daar na verzogten die van de Oude Schans op den 27ste dezes te capituleren: ‘t welk den zelven avond noch wierd geslooten; wordende de plaats voort des anderendaags met 7 vendelen Staatsche troupen bezet.

Den 26ste van December heeft de Gouverneur Rabenhaupt, na dat hy alles, wat tot den aanslag op Koeverden noodig was, had laten vervaardigen, en waar toe een harde vorst, daar op een haastigen dooy en zwaare nevel, hem grootelyks bevoordeelde, deed hy het ys in de gragten om Groningen opbreeken. Hy gaf het opperbevel aan den Kolonel Eybergen; dat van het voetvolk aan den Oversten Wachtmeester Wyllers; en dat van de ruiterye aan den Majoor Jan Hendrik Sikkinge. Voorts liet hy de konstapels en grenadiers aannaderen, en het overige van het kleine leger, dat niet boven de 400 paarden en 1000 voetknegten sterk was, begaf zich in aantocht op den 27ste der maand. Den 30ste dezes, des morgens ten 3 uuren, quamen zy voor Koeverden, en verdeelden zich in drie ligchaamen, ieder op zyn bestemde post. God gaf, om den aanslag te begunstigen, met het aanbreken van den dag zo een zwaare mist, dat de geene, die malkanderen aanraakten, zich niet konden onderscheiden. Zy naderden daar op tot aan de conterscharp, zonder ontdekt te worden; maar door de biesbruggen over de gragt te leggen, wierdenze van de schildwacht ontdekt; die daar op alarm maakte. Voorts quam de bezettinge in de wapenen, en gaven dapper vuur van de wallen. Doch dit weerhield de bespringers niet, van tot aan de afschutzels en stormpaalen van de conterscharp te geraaken, die zy met bylen omverre hakten.

Hier op wierden de wallen, doch met groote moeite en verlies van hun volk, beklommen; zy geraakten եr op, en overweldigde den vyand met het rapier in de vuist, en wierden meester van de poorten des kasteels. Hier op overstelpte de vreugde de overwinnaars zodanig, dat de Bevelhebbers, in hunne eerste ontmoetinge op ‘t kasteel, geheel als verstomd waren: tot dat eene, als uit verrukkinge van zinnen opryzende, zeide: Wel hoe is het mogelyk! Waar op dezelve zeer wel voegende ten antwoord kreeg: Dit is niet anders als Gods hand.

De Gouverneur Jan de Mooy wierd եr gedood, na dat hy zyn plicht als Commandant zeer wel had waargenomen. Maar door zyn verlies liet de bezettinge de moed zakken, waar van եr 700 weerbaare mannen in gevonden wierden; die daar na zagen, datze door de groote meenigte hunner vyanden overmand waren, liepen եr 200 de poort uit; omtrent 150 zyn եr gesneuvelt, en de rest lieten het geweer vallen, en wierden ten getalle van 400 tot krygsgevangenen gemaakt, en in de kerk geslooten: ondertusschen stonden de overwinnaars de soldaaten toe de plaats te plunderen; alwaar zo wel de soldaaten als Officieren grooten buit bequamen; hebbende van hun kant in ‘t bespringen omtrent 60 mannen verlooren.

Deze buitengewoone daad trok de Hollanders, die onder het gebied der Staaten, in een tyd dat Nerland overweldigt scheen te worden, uit hunne algemeene verslagentheid.

En veele zullen ‘t noch indachtig zyn, hoedanig die overwinning de gemoederen in Friesland en Groningen ontroerde, en van vreugde veelen de traanen uit de oogen deeden barsten.

De Gouverneur Rabenhaupt wierd daar op van de Staaten, behalven Luitenant-Generaal dezer Provintie van Groningen en Ommelanden, en van Gouverneur der stad Groningen, met het Drossaartschap van het Landschap Drenth en Gouverneur van Koeverden begiftigt. De Kolonel Eybergen wierd Commandant binnen Koeverden, en Meester Meyndert van Thynen, die als voornaamste wegwyzer der bespringers had gediend, wierd aldaar tot Generaal-Commies gemaakt.

Van dien tyd af hebben de Groningers in ‘t Graafschap Benthem, Twenth, en tot onder Zwol en Deventer gestroopt; haalende van daar gestadig veel roof, en met veele gelukkige schermutselingen op de Bisschopschen.

Van de eerste september af begonnen de Groningers ook hun handen ruim te krijgen. En toen ze alles van binnen goed besteld hadden heeft de overste Jorman met 2000 mannen, zo voetvolk als ruiterij, Winschoten overmeesterd. Waarop de vijand, door vrees, de Winschoterschans, het Zijl, ‘t Huis te Wedde en Brugschans aanstonds heeft verlaten.

Tussen de 8 en 9de van september zijn die van de bisschop met een grote furie tot driemaal in dezelve nacht op de Schans van Heerenveen aangevallen; doch telkens manmoedig afgeslagen, alhoewel daar een kleine bezetting in lag zo hebben de onzen een ritmeester, een luitenant, een cornet en 4 ruiters gevangen bekomen.

De 17de van oktober is de Oudeschans door de Groningers onder het commando van de overste Eybergen wederom belegerd en met grof geschut beschoten. De belegeraars maakten zeer kort zo’ n benauwdheid door hun sterk schieten in deze schans zodat die van Nieuweschans, die versterkt waren met veel volk uit Munsterland, afkwamen om de belegerden te ontzetten. Doch Eybergen werd zulks tijdig gewaar en zond derhalve 250 mannen onder het commando van de overste wachtmeester Wyllers met twee stukken kanon vooraan hen tegen en stelde hen bij Stocksterhorn in slagorde. Hierop kamen de vijanden die omtrent 1500 mannen sterk waren de 25ste van oktober op hen los: maar Wyllers liet hen zeer na onder het geschut komen en deed tot twee keren een generale losbranding onder de vijanden waardoor ze ten enenmale in verwarring de vlucht namen en werden vele bevelhebbers en soldaten doodgeslagen en enige gevangenen meegevoerd.

Daarna verzochten die van de Oudeschans op de 27ste van deze te capituleren wat dezelfde avond noch werd gesloten en werd de plaats voort de volgende dag met 7 vendels Staatse troepen bezet.

De 26ste van december heeft de gouverneur Rabenhaupt, nadat hij alles wat tot de aanslag op Coevorden nodig was, had laten vervaardigen en waartoe een harde vorst en daarop een haastige dooi en zware nevel hem zeer bevoordeelde en liet hij het ijs in de grachten om Groningen opbreken. Hij gaf het opperbevel aan de kolonel Eybergen; dat van het voetvolk aan de overste wachtmeester Wyllers; en dat van de ruiterijen aan de majoor Jan Hendrik Sikkinge. Voorts liet hij de konstabels en grenadiers naderen en het overige van het kleine leger, dat niet boven de 400 paarden en 1000 voetknechten sterk was, begaf zich in aantocht op de 27ste der maand. De 30ste er van ‘S morgens ten 3 uur kwamen ze voor Coevorden en verdeelden zich in drie lichamen, ieder op zijn bestemde post. God gaf, om de aanslag te begunstigen, met het aanbreken van de dag zo’ n zware mist zodat diegene die elkaar aanraakten zich niet konden onderscheiden. Ze naderden daarop tot aan de vestingwerken zonder ontdekt te worden; maar door de biesbruggen over de gracht te leggen werden ze van de schildwacht ontdekt die daarop alarm maakte. Voorts kwam de bezetting in de wapen en gaven dapper vuur van de wallen. Doch dit weerhield de aanvallers niet van tot aan de afschutsels en stormpalen van de vesting te geraken die ze met bijlen omver hakten.

Hierop werden de wallen, doch met grote moeite en verlies van hun volk, beklommen; ze geraakten erop en overweldigde de vijand met het rapier in de vuist en werden meester van de poorten der kasteel. Hierop overstelpte de vreugde de overwinnaars zodanig zodat de bevelhebbers in hun eerste ontmoeting op ‘t kasteel geheel als verstomd waren: totdat er een als uit verrukking van zinnen oprees en zei: ‘Wel hoe is het mogelijk!’ Waarop dezelve zeer goed voegend ten antwoord kreeg: Dit is niets anders dan Gods hand.’De gouverneur Jan de Mooy werd er gedood nadat hij zijn plicht als commandant zeer goed had waargenomen. Maar door zijn verlies liet de bezetting de moed zakken waarvan er 700 weerbare mannen in gevonden werden die daarna zagen dat ze door de grote menigte van hun vijanden overmand waren en liepen er 200 de poort uit; omtrent 150 zijn er gesneuveld en de rest liet het geweer vallen en werden ten getal van 400 tot krijgsgevangenen gemaakt en in de kerk gesloten: ondertussen stonden de overwinnaars de soldaten toe de plaats te plunderen; alwaar zowel de soldaten als officieren grote buit bekwamen en hebben van hun kant in ‘t bespringen omtrent 60 mannen verloren.

Deze buitengewone daad trok de Hollanders die onder het gebied der Staten lagen in een tijd dat Nederland overweldigd scheen te worden uit hun algemene verslagenheid.

En velen zullen ‘t noch indachtig zijn hoedanig die overwinning de gemoederen in Friesland en Groningen ontroerde en van vreugde velen de tranen uit de ogen lieten barsten.

De gouverneur Rabenhaupt werd daarop van de Staten, behalve luitenant-generaal van deze provincie van Groningen en Ommelanden en van gouverneur der stad Groningen met het drostschap van het landschap Drenthe en gouverneur van Coevorden begiftigd. De kolonel Eybergen werd commandant binnen Coevorden en meester Meyndert van Thynen, die als voornaamste wegwijzer de aanvallers had gediend, werd aldaar tot generaal-commies gemaakt.

Van die tijd af hebben de Groningers in ‘t graafschap Bentheim, Twente en tot onder Zwolle en Deventer gestroopt; haalden vandaar gestadig veel roof en met vele gelukkige schermutselingen op die van de bisschop.

In den jaare 1673 is եr een vuur van oneenigheid opgeborsten uit de gemeene beroeringen des volks tusschen de Heeren der Regeeringe, die van de Gemeente zeer mistrouwd wierden, en dat al in ‘t einde van ‘t verloopene jaar had beginnen te smeulen. De oude en nieuwe Regeeringe wierd elk byzonder gehandhaafd, beide de Souverainiteit en Oppergezag der Provintie vertoonende, de eene te Leeuwarden en de andere te Sneek vergaderende, en neemende strydige besluiten tegen malkanderen, zonder malkanderen te kunnen verstaan; dat zeer schadelyk voor de Provintie was. Doch wierd gemeld verschil eindelyk weder door Gelastigden van hunne Hoog Mogenden en den Heer Stadhouder, als bemiddelaars, bemiddelt.

In ‘t begin van ‘t jaar, in January, bequam de Overste Ailua, in een hevige schermutzeling tegen den Graave van der Lip, twee trompetten en een vendel, die hy den Prins van Oranje vereerde.

In February quam եr een gerucht, als of de Munsterschen een inval op Friesland voorgenomen hadden: waar op een goed getal krygsvolk uit Holland wierd overgescheept.

In April hebben de Heeren Staaten, ten Landsdage vergadert zynde, beslooten, hoedaniger wyze men het Land zoude onder water zetten, indien een hoogdringende nood zulks vereischte: als mede om aan ‘t Heerenveen een schans te doen opwerpen, tot verzekeringe van ‘t Land. Voorts wierden de overige posten wel verzekert, hebbende Prins Johan Maurits het Oppergezach over de Hollandsche krygslieden, Ailua over de Friesche, en Rabenhaupt over de Groningers.

Den 29ste van April wierd een algemeen, opontbod der landzaaten en burgery gedaan; wordende ieder huisgezin belast, een weerbaar man, tusschen de 18 en 60 jaaren oud zynde, uit te leveren, en moetende binnen 14 dagen met snaphaanen en pieken gereed zyn; zullende ieder burger ter week 3 guldens soldy genieten.

Omtrent dezen tyd maakten de Friesche stroopers, uit het leger van den Oversten Ailua, dagelyks een goeden buit.

Den 6de van Juny vertoonde zich Houttuin met 18 standaarden ruiters, en 1500 voetknegten, aan de post te Sonnega, welke hy opeischte: andere 2000 ruiters, met eenige honderden voetvolk verzelt, wierden tusschen Steenwyk en Blesse ontdekt, waar van een groot gedeelte te paard, elk met een musquettier achter op, tot aan de Blesbrugge naderde: maar wierd, door de hulp van de ruitery van Wolvega en Oudeberkoop, rustig afgekeert. Waar op Prins Maurits met het gros van ‘t leger, in meeninge hem op den weg naar Steenwyk te onderscheppen, is afgekomen: doch zy reeds te verre afgeweken zynde, zo zond hy eenig volk hen achter na; waar uit zy verstonden, dat het gemelde voetvolk, behalven de 2000 ruiters, noch 1000 mannen sterk was. Van den vyand zyn twee Kapiteinen gedood, en 70 gequetsten wierden binnen Deventer gebragt. Na dit voorval deed Prins Maurits een ongemeenen iever, om het water in het land te doen loopen, dat door een sterken wind ook zeer schielyk voortging; en om het ingelaatene te bewaaren, liet hy een dyk in de Tjonger leggen: waar door het den vyand ondoenlyk wierd om ergens te kunnen doorbreeken. Ondertusschen quamen 3 geheele compagnien Munsterschen, met hunne Bevelhebbers, tot de onzen overloopen.

Den 10de van Juny heeft Rabenhaupt de Nieuwe Schans, na dat hy dezelve den geheelen winter door geblokkeert had gehad, met geweld van wapenen aangetast. Hy trok te water met veel volk, geschut en voorraad, aan geene zyde, en posteerde zich op de Bonder dyk, en daar omtrent, om de schans van drie zyden aan te doen.

De Bisschop van Munster deed aanstonds zyn uiterste best in ‘t werk stellen, om de belegerden te ontzetten; zendende derhalven een Overste met 600 dragonders en 400 fantaisyns, om het beleg door te breeken; doch wierden met groot verlies te rug gedreven. Overzulks wierd de belegeringe sterker voortgezet: zo dat de Bisschop voornam, tusschen den 29ste en 30ste van deze maand noch eene proef tot ontzet van deze plaats te neemen, en met een macht van 3500 mannen de post by Bonda te overvallen; meenende langs een nieuwe passagie door ‘t moeras heen eenige vyandlyke troupen af te snyden: doch Rabenhaupt zulks tydig gewaar wordende, zond aanstonds 9 vendelen, onder het commando van een Majoor, derwaards; die te zamen den vyand niet alleen afgekeert, maar hun zelfs met een groote furie hebben op de vlugt gedreven, laatende wel 300 zo dooden als gequetsten achter.

In het jaar 1673 is er een vuur van onenigheid opgebroken uit de algemene beroeringen des volks tussen de heren der regering die van de gemeente zeer mistrouwd werden en dat al in ‘t einde van ‘t verlopen jaar had beginnen te smeulen. De oude en nieuwe regering werd elk apart gehandhaafd die beiden de soevereiniteit en oppergezag der provincie vertoonden, de ene die te Leeuwarden en de andere te Sneek vergaderde en namen tegenstrijdige besluiten tegen elkaar zonder elkaar te kunnen verstaan; dat zeer schadelijk voor de provincie was. Doch werd gemeld verschil eindelijk weer door gelastigden van hun hoog mogende en de heer stadhouder, als bemiddelaars, bemiddeld

In ‘t begin van ‘t jaar, in januari, bekwam de overste Ailua in een hevige schermutseling tegen de graaf van der Lip, twee trompetten en een vendel die hij de prins van Oranje vereerde.

In februari kwam er een gerucht alsof die van Munster een inval op Friesland voorgenomen hadden: waarop een goed getal krijgsvolk uit Holland werd overgescheept.

In april hebben de Heren Staten die ten landdag vergaderd waren besloten op hoedanige wijze men het land onder water zou zetten indien een hoogdringende nood zulks vereiste: als mede om aan Heerenveen een schans te laten opwerpen tot verzekering van ‘t land. Voorts werden de overige posten goed verzekerd en had prins Johan Maurits het oppergezag over de Hollandse krijgslieden, Ailua over de Friese en Rabenhaupt over de Groningers.

De 29ste van april werd een algemeen verschijningsgebod der landzaten en burgerij gedaan en werd elk huisgezin belast een weerbare man die tussen de 18 en 60 jaren oud is uit te leveren en moest binnen 14 dagen met snaphanen en pieken gereed zijn en zal elke burger ter week 3 gulden soldij genieten.

Omtrent deze tijd maakten de Friese stropers, uit het leger van de overste Ailua, dagelijks een goede buit.

De 6de van juni vertoonde zich Houttuin met 18 standaarden ruiters en 1500 voetknechten aan de post te Sonnega, die hij opeiste: andere 2000 ruiter, met enige honderden voetvolk vergezeld, werden tussen Steenwijk en De Blesse ontdekt waarvan een groot gedeelte te paard en elk met een musket achterop die tot aan de Blessebrug naderde: maar werd door de hulp van de ruiterij van Wolvega en Olderberkoop rustig afgekeerd. Waarop prins Maurits met het gros van ‘t leger, in de mening hem op de weg naar Steenwijk te onderscheppen, is afgekomen: doch ze waren reeds te ver afgeweken zo zond hij enig volk hen achterna waaruit ze verstonden dat het gemelde voetvolk, behalve de 2000 ruiters, noch 1000 mannen sterk was. Van de vijand zijn twee kapiteins gedood en 70 gekwetsten werden binnen Deventer gebracht. Na dit voorval deed prins Maurits een ongemene ijver om het water in het land te laten lopen dat door een sterke wind ook zeer schielijk voortging en om het ingelaten te bewaren liet hij een dijk in de Tjonger leggen waardoor het de vijand ondoenlijk werd om ergens te kunnen doorbreken. Ondertussen kwamen 3 gehele compagnies van Munster met hun bevelhebbers tot de onzen overlopen.

De 10de van juni heeft Rabenhaupt de Nieuweschans, nadat hij die de gehele winter door geblokkeerd had gehad, met geweld van wapens aangetast. Hij trok te water met veel volk, geschut en voorraad aan gene zijde en posteerde zich op de Bunder dijk en daar omtrent om de schans van drie zijden aan te doen.

De bisschop van Munster deed aanstonds zijn uiterste best in ‘t werk stellen om de belegerden te ontzetten en zond derhalve en overste met 600 dragonders en 400 infanteristen om het beleg te doorbreken; doch werden met groot verlies terug gedreven. Vanwege zulks werd de belegering sterker voortgezet zodat de bisschop voornam tussen de 29ste en 30ste van deze maand noch een proef tot ontzet van deze plaats te nemen en met een macht van 3500 mannen de post bij Bunde te overvallen en meende langs een nieuwe passage door ‘t moeras heen enige vijandelijke troepen af te snijden: doch Rabenhaupt die zulks tijdig gewaar werd zond aanstonds 9 vendels onder het commando van een majoor derwaarts die tezamen de vijand niet alleen afkeerden, maar hun zelfs met een grote furie op de vlucht hebben gedreven en lieten wel 300 zo doden als gekwetsten achter.

Daar na, op den 18de dito, eischte Rabenhaupt de schans op: doch kreeg tot antwoord: Dat de Ravens dien Winter daar niet nestelen zouden. Hier op deed zyn Excellentie den Luitenant-Kolonel Tamminga met zyn krygsbenden aannaderen, en tusschen den 21ste en 22ste de aldaar leggende redoute aantasten. Des nachts ten een uur ging de attaque aan, die zo sterk wierd voortgezet, datze, na eenigen tegenstand, dezelve veroverden; vlugtende de Munsterschen met de uiterste verbaastheid langs de conterscharp naar de schans: maar de Staatschen volgden hen op de hielen, datze met hen in de poort, en vervolgens in de schans geraakten; hoewel zeer weinigen in ‘t getal, dewyl zy door de engte van de passagie, maar eene tեffens konden voortgaan: doch de vyand door deze onverhoedsche overval nochtans verbaast zynde, denkende dat de geheele macht van de Staatschen binnen quam, wierpen de wapenen ner en riepen om quartier, terwyl Rabenhaupt, niet weetende van dit vervolg, noch dapper op de schans schoot, daar ze al gewonnen was. Dat het meest te verwonderen is, is dat niet meer als twee mannen van de Staatschen in dit stormen zyn gebleven.

Den eersten van July quam Johan Maurits, vergezelt met de Heer Scheltinga, Gedeputeerde, en den Oversten Ailua, geleidende een hoop volk van 3000 ruiters, en 600 voetknegten, by zich hebbende 4 veldstukken, van ‘t Heerenveen, door Dieveren, om de Munsterschen, leggende tusschen de Wyk en Staphorst, achter een borstweering en schansje, doch zonder geschut, te vernestelen: als de dragonders den aanval deeden, zo wierd des vyands Overste Post gewond en gevangen, en op zyn woord van eer naar Hasselt gelaaten, neemende de overigen de vlucht: die door de achterlaage gekeert zouden zyn geweest, by aldien de bestelde 800 mannen uit Blokzyl, ter bestemder tyd op weg zynde, die van Hasselt naar ‘t Rooveen legt, had kunnen tegenwoordig zyn. Van den vyand wierden եr 20 by de onzen gevangen genomen, waar onder 10 Bevelhebbers, en 17 of 18 gedood. De onzen hebben 2 dragonders by misverstand geschooten.

Den 3de van Augusty hebben eenige dragonders de brandwacht der Bisschopschen, bestaande in 18 ruiters, van tot onder Steenwyk weggehaalt, en in het leger op ‘t Heerenveen gebragt.

Den 5de van Augusty zyn 7 vyandlyke ruiters, met hunne volle wapenrustinge, mede ingehaalt.

Den 25ste van Augusty zyn over de 8000 vyandlyke voetknegten, en 100 cornetten of standaarden ruitery, van Steenwyk uittrekkende, op Friesland aangekomen, die zich in zo veele benden afdeelden, dat zy de schansjes by Meldam, als Blesbrug, Bekaf, Donkerbroek, Makkinga en Wolvega, die maar bequaam waren om de huislieden voor strooperyen te beschermen, te gelyk konden bespringen: omtrent 1000 paarden en een regiment dragonders, quamen, onder ‘t beleid van Houttuin op Blesbrugge aanzetten, en anderen op Bekaf; ‘t was een Mornas, die de zynen door Makkinga, Donkerbroek en Nyjeberkoop, op Wolvega aanvoerde, alwaar de Overste Ailua het gezach voerde over 6 regimenten, als 3 te paard, 2 te voet en een dragonders.

Als Prins Maurits bemerkte, dat ‘s vyands voornemen was, om alle het bovengemelde van ‘t Heerenveen af te snyden, zo verwittigde hy den Overste Ailua en anderen, om gelykelyk naar ‘t Veen af te deinsen. Middelerwyl ontmoete de Graave van Dona met zyn 200 soldaaten, op de heide van Meldam 150 vyandelyke ruiters, waar mede hy een schermutseling hield, en schooten 26 Bisschopschen onder de voet, benevens 2 Bevelhebbers, waar van hy de eene, een Ritmeester zynde, met eigener piek doode. De onzen dus naar ‘t Veen de wyk genomen hebbende, zo wierden aanstonds eenigen naar de Jouwer, en anderen naar Gordyk gezonden. Van waar 60 mannen, den vyand, die over de Veenen meenden te komen, wierden tegengestelt; en met dezelve in schermutseling geraakende, liet de vyand 14 dooden, 25 gemeenen en 4 Bevelhebbers, als gevangenen na. Een andere party van 30 mannen, vervielen in handen van den vyand: als ook een brandwacht van 15 dragonders achter Bekaf.

De Bisschopschen dus nu de voet al te Schoot hebbende, konden wel ligt het Heerenveen trachten te overweldigen, om zo voort Friesland in te trekken, alzo zy wagens mei stroowerk mede voerden, om de gragten te kunnen vullen: waarom de Staaten van Friesland alomme de uitgeloote manschap, ten spoedigste, zo by nacht als dag, derwaards deed pressen.

Ondertusschen zo stelden zich de Bisschopschen als roofzieke wolven aan, in ‘t uitplonderen der onweerbare landzaaten: dat in die gewesten weder een groot vluchten veroorzaakten.

Den eersten September vertrokken zy, hebbende wel 600 mannen laaten zitten, zonder iets merkwaardigs uitgevoert te hebben; als dat zy het bederf van die boeren wat verhaastenden.

Den eersten October is de dyk, die de Bisschop van Munster met veele kosten over de Vecht gemaakt had, en meer als derdehalf uur gaans lang was, alleen om Koeverden door water te benaauwen, door een stormwind weggespoelt: waar door omtrent 1400 menschen verdronken. ‘t Is aanmerkelyk, dat dit geschiede juist op dien tyd, als men op ‘t Heerenveen raadpleegde, om die te overweldigen, en reeds daar toe al 3000 Friesche burgers om de grenzen, als ‘t Veen en andere te bezetten, waren uitgezonden.

Als de Prins, met de Keizersche en Spaansche Bondgenooten den vyand buiten ‘t Land lokte, om van krygsbodem te veranderen, in ‘t Sticht Keulen en elders waren ingevallen; zo wierden de Franschen daar door genoodzaakt, hunne veroverde plaatzen weder te verlaaten, gelyk zy dit jaar alles verlieten, behalven de Graaf.

Daarna op de 18de dito eiste Rabenhaupt de schans op: doch kreeg tot antwoord: Dat de Raven die winter daar niet nestelen zouden. Hierop liet zijne excellentie de luitenant-kolonel Tamminga met zijn krijgsbenden naderen en tussen de 21ste en 22ste de aldaar liggende route aantasten. ‘s Nacht ten een uur ging de aanval aan die zo sterk werd voortgezet zodat ze na enige tegenstand die veroverden en vluchten die van Munster met de uiterste verbaasdheid langs de vesting naar de schans: maar de Staatse volgden hen op de hielen zodat ze met hen in de poort en vervolgens in de schans geraakten; hoewel zeer weinigen in ‘t getal omdat ze door de engte van de passage maar een tegelijk kon voortgaan: doch de vijand die door deze onverhoedse overval nochtans verbaasd was en dacht dat de gehele macht van de Staatse binnen kwam wierpen de wapens neer en riepen om hulp, terwijl Rabenhaupt die niets wist van dit vervolg, noch dapper op de schans schoot daar ze al gewonnen was. Dat het meest te verwonderen is dat is dat er niet meer dan twee mannen van de Staatse in dit bestormen zijn gebleven.

De eerste van juli kwam Johan Maurits vergezelt met de heer Scheltinga, gedeputeerde en de overste Ailua die geleidde een hoop volk van 3000 ruiters en 600 voetknechten en had bij zich 4 veldstukken van Heerenveen door Diever om die van Munster die lagen tussen de Wijk en Staphorst achter een borstwering en schansje, doch zonder geschut te overvallen: toen de dragonders de aanval deden zo werd van de vijand de overste Post gewond en gevangen en op zijn woord van eer naar Hasselt gelaten en namen de overige de vlucht die door de achterlaag gekeerd zouden zijn geweest omdat de bestelde 800 mannen uit Blokzijl die ter bestemder tijd op weg waren, die van Hasselt naar ‘t Rouveen ligt, had kunnen tegenwoordig zijn. Van de vijand werden er 20 door de onzen gevangen genomen waaronder 10 bevelhebbers en 17 of 18 gedood. De onzen hebben 2 dragonders bij misverstand geschoten.

De 3de van augustus hebben enige dragonders de brandwacht van die van de bisschop, dat bestond uit 18 ruiters, van tot onder Steenwijk weggehaald en in het leger op Heerenveen gebracht.

De 5de van augustus zijn 7 vijandelijke ruiters met hun volle wapenuitrusting mede ingehaald.

De 25ste van augustus zijn over de 8000 vijandelijke voetknechten en 100 cornetten of standaarden ruiterij die van Steenwijk uittrokken op Friesland aangekomen die zich in zovele benden verdeelden zodat ze de schansjes bij Meldam, als Blesbrug, Bekaf, Donkerbroek, Makkinga en Wolvega die maar bekwaam waren om de huislieden voor stroperijen te beschermen tegelijk konden bespringen: omtrent 1000 paarden en een regiment dragonders kwamen onder ‘t beleid van Houttuin op Blesbrug aanzetten en anderen op Bekaf; ‘t was een Mornas die de zijnen door Makkinga, Donkerbroek en Nijeberkoop op Wolvega aanvoerde alwaar de overste Ailua het gezag voerde over 6 regimenten als 3 te paard, 2 te voet en een dragonder.

Toen prins Maurits bemerkt dat de vijand voornemen was om al het bovengemelde van Heerenveen af te snijden zo verwittigde hij de overste Ailua en anderen om gelijk naar ‘t Veen af te trekken. Ondertussen ontmoette de graaf van Dona met zijn 200 soldaten op de heide van Meldam 150 vijandelijke ruiters waarmee hij een schermutseling hield en schoten 26 van de bisschop onder de voet, benevens 2 bevelhebbers waarvan hij de ene, dat een ritmeester was, met zijn eigen piek doodde. De onzen die dus naar ‘t Veen de wijk genomen hebben zo werden aanstonds enigen naar Jouwer en anderen naar Gorredijk gezonden. Vanwaar 60 mannen die de vijand die ze over de Venen meenden te komen werden tegengesteld en toen ze met die in schermutseling raakten liet de vijand 14 doden, 25 gewone en 4 bevelhebbers als gevangenen na. Een andere partij van 30 mannen vielen in handen van de vijand: als ook een brandwacht van 15 dragonders achter Bekaf.

Die van de bisschop die dus nu te voet al te Oudeschoot hebben die konden wellicht Heerenveen trachten te overweldigen om zo voort Friesland in te trekken alzo ze wagens met strowerk mee voerden om de grachten te kunnen vullen: waarom de Staten van Friesland alom de uitgelote manschap ten spoedigste, zo bij nacht als dag, derwaarts liet pressen.

Ondertussen zo stelden zich die van de bisschop als roofzieke wolven aan in ‘t uitplunderen der onweerbare landzaten zodat in die gewesten weer een groot vlucht veroorzaakten.

De eerste september vertrokken zen hebben wel 600 mannen laten zitten, zonder iets merkwaardigs uitgevoerd te hebben; als dat ze het bederf van die boeren wat verhaasten.

De eerste oktober is de dijk die de bisschop van Munster met vele kosten over de Vecht gemaakt had en meer dan derdehalf uur gaan lang was, alleen om Coevorden door water te benauwen, door een stormwind weggespoeld waardoor omtrent 1400 mensen verdronken. ‘t Is aanmerkelijk dat dit geschiede juist op die tijd toen men op Heerenveen raadpleegde om die te overweldigen en reeds daar toe al 3000 Friese burgers om de grenzen, als ‘t Veen en andere te bezetten, waren uitgezonden.

Toen de prins met die van de keizer en Spaanse bondgenoten de vijand buiten ‘t land lokte om van krijgsbodem te veranderen in ‘t Sticht Keulen en elders waren ingevallen zo werden de Fransen daardoor genoodzaakt hun veroverde plaatsen weer te verlaten gelijk ze dit jaar alles verliete, behalve de graaf.

In den jaare 1674, den 10de van February, is er vrede gemaakt tusschen den Koning van Engeland, en de Staaten Generaal, welke den 9de van February, oude styl, te Londen van gemelden Koning wierd geteekent.

Den 12de Maart zijn de Bisschopschen, omtrent 1000 mannen sterk, over de hartgevroorene moerassen, by ‘t klooster ter Appel, in Groningerland gevallen, plonderende te Winschooten en daar omtrent. Waar op Rabenhaupt Nyjenhuys met stormen, en andere steden met bezettinge innam, en maakte Twenthe geheel zuiver en vry.

De Bisschop sloot ondertusschen den vrede met den Keizer, die te Keulen den 11de van April wierd geteekent: als mede daags daar aan met de Heeren Staaten Generaal. In de Meymaand volgde de Bisschop van Keulen mede. Waar op zy de overheerde plaatzen, die ze zoo schielyk hadden overrompelt, noch haastiger weder moesten ontleedigen: en ‘t geen zy zo greetig hadden ingeslokt, in weedom van hunne harten, weder uitbraaken. En alzo zijn de drie verloorene Provintien wederom aan de andere gehegt, en de bundel der Zeven Pylen weder te zamen gebonden.

In den jaare 1675 was ‘t een felle en lange winter; zo dat laat in ‘t voorjaar, van Harlingen naar Enkhuizen, over de Zuider-Zee, veele menschen met geheele gezelschappen, en beesten op ‘t ys overtrokken: ja eenigen hadden in ‘t laatst van April noch op ‘t ys gestaan.

In Maart, hebben de Friesen, overwegende beide de loffelyke daaden en voorzorge van ‘t Huis van Nassau, en in ‘t byzonder de groote gevaaren, die zyn Vorstelyke Doorluchtigheid, onze Heer Stadhouder, in groote manhaftigheid, had ten dienste van ‘t gemeen uitgestaan in de laatst voorigen slag in Henegouwen tegen de Franschen, het Stadhouderschap hem erflyk opgedraagen: alle de Heeren, zo van ‘t Land als Steden, leverden daar toe om de eerste te zijn, te meer, alzo de Hollanders den Prins van Oranje mede tot Erfstadhouder van hunne Provintie hadden aangenomen.

In het zelve jaar, den 12de van Augustij, is te Koeverden overleden Karel Rabenhaupt, Baron van Zucha en Crombach, Luitenant-Generaal der Vereenigde Nederlanden, wegens de Provintie van Stad en Lande, Gouverneur van Groningen, mitsgaders Drossaart van ‘t Landschap Drenth, en Gouverneur der fortresse Koeverden: zijnde een krijgsman geweest van een zonderling beleid en dapperheid. Tot ‘s mans lof heeft G. Bidloo, dit volgende bij zijne afbeeldinge gestelt:

Dit ‘s Rabenhaupt, die Dorsten won,

Die Nuis en Lingen temmen kon;

Die Karel, die Lamboy versloeg,

Van Groeningen den Bisschop joeg;

En knoopte aan zyn legerkrans

Van Koeverden, de Nieuwe Schans.

Zo waakt zynՠstaatzorg, deugd en hand

Ten dienst van ‘t Volk, en Kerk en Land.

Zynՠdapperheid is uit zyn weezen

Zo wel, als uit zynՠkling te leezen.

Als եr tusschen den 26ste en 27ste van October, met een noordweste wind, veele dyken, door de felle aanpersing van ‘t water, waren doorgebrooken, leeden die van Friesland mede geen kleene last: want een gat van 30 roeden brak by Staveren, en omtrent by Molkwerren was het niet veel kleender, zo dat die geheele landstreek blank van ‘t zeewater stond: ook was եr een gat van 30 roeden breed en zeer diep, by Zwartsluis.

In het jaar 1676 was men bezig om op de vredehandeling der Europische Prinsen, die in ‘t voorgaande jaar te Nieumegen was begonnen, alle geschillen, door welke Europa in de grootste verwerringe gebragt was, te beslechten; terwyl de geweldige oorlogstrompetten noch al geen minder krygstoerusting verkondigden, als voorheenen. Doch de sterke rustgeevende Vredevorst gaf hier toe, dat uit het blaakend oorlogsvuur schielyk ontsproot de heilzaame en zegenryke hoorn des vredes: en dus wierd de roemruchtigste Vryheid der Friesen weder als herbooren, en zy eindelyk verlost van de slaavernye des duivels.

In het jaar 1674, de 10de van februari, is er vrede gemaakt tussen de koning van Engeland en de Staten Generaal die de 9de februari oude stijl te Londen van gemelde koning werd getekend.

De 12de maart zijn die van de bisschop, omtrent 1000 mannen sterk, over de hard gevroren moerassen bij ‘t klooster Ter Apel in Groningerland gevallen en plunderden Winschoten en daar omtrent. Waarop Rabenhaupt Nijenhuis met bestormen en andere steden met bezetting innam en maakte Twente geheel zuiver en vrij.

De bisschop sloot ondertussen de vrede met de keizer die te Keulen de 11de van april werd getekend: als mede de dag daaraan met de heren Staten-Generaal. In de mei maand volgde de bisschop van Keulen mede. Waarop ze de over beheerde plaatsen die ze zo snel hadden overrompeld noch haastiger weer moesten legen en hetgeen ze zo gretig hadden ingeslokt in pijn van hun harten weer uitbraken. En alzo zijn de drie verloren provincies wederom aan de anderen gehecht en de bundel der Zeven Pijlen weer tezamen gebonden.

In het jaar 1675 was ‘t een felle en lange winter en zo dat laat in ‘t voorjaar dat van Harlingen naar Enkhuizen over de Zuidzee vele mensen met gehele gezelschappen en beesten op ‘t ijs overtrokken: ja enigen hadden in ‘t laatst van april noch op ‘t ijs gestaan.

In maart hebben de Friezen overwogen beide de loffelijke daden en voorzorgen van ‘t huis van Nassau en in ‘t bijzonder de grote gevaren die zijn vorstelijke doorluchtigheid, onze heer stadhouder, in grote manhaftigheid had ten dienste van ‘t algemeen uitgestaan in de laatst vorige slag in Henegouwen tegen de Fransen het stadhouderschap hem erfelijk opgedragen: alle heren, zo van ‘t land als steden, leverden daartoe om de eerste te zijn, te meer alzo de Hollanders de prins van Oranje mede tot erfstadhouder van hun provincie hadden aangenomen.

In hetzelfde jaar, de 12de van augustus, is te Coevorden overladen. Karel Rabenhaupt, baron van Zucha en Crombach, luitenant-generaal der Verenigde Nederlanden vanwege provincie van stad en land, gouverneur van Groningen, mitsgaders drost van ‘t landschap Drenthe en gouverneur van het fort Coevorden en is een krijgsman geweest van een zonderling beleid en dapperheid. Tot mans lof heeft G. Bidloo dit volgende bij zijne afbelding gesteld:

Dit ‘s Rabenhaupt die Dorsten won,

Die Nuis en Lingen temmen kon;

Die Karel, die Lamboy versloeg,

Van Groningen de bisschop joeg;

En knoopte aan zijn legerkrans

Van Coevorden, de Nieuweschans.

Zo waakt zijnՠstaatzorg, deugd en hand

Ten dienst van ‘t Volk en Kerk en Land.

Zijnՠdapperheid is uit zijn wezen

Zo wel, als uit zijn kling te lezen.

Toen er tussen de 26ste en 27ste van oktober met een noordwesten wind vele dijken door de felle aanpersing van ‘t water waren doorgebroken leden die van Friesland mede geen kleine last: want een gat van 30 roeden brak in bij Stavoren en omtrent bij Molkwerum was het niet veel kleiner zodat die gehele landstreek blank van ‘t zeewater stond: ook was er een gat van 30 roeden breed en zeer diep bij Zwartsluis.

In het jaar 1676 was men bezig om op de vredehandeling der Europese prinsen, die in ‘t voorgaande jaar te Nijmegen was begonnen, alle geschillen waardoor Europa in de grootste verwarring gebracht was te beslechten; terwijl de geweldige oorlogstrompetten noch al geen minder krijgstoerusting verkondigden zoals voorheen. Doch de sterke rustgevende vredevorst gaf hiertoe dat uit het blakend oorlogsvuur schielijk ontsproot de heilzame en zegenrijke hoorn der vrede en dus werd de roemruchtigste Vrijheid der Friezen weer als herboren en is eindelijk verlost van de slavernij der duivels.

In den jaare 1677 zyn de opgerezene staatsgeschillen tusschen Groningen en de Ommelanden, door de Heeren Staaten Generaal weder beslegt geworden; gelyk mede te Deventer.

In den jaare 1678, den 15de van February, is te Groningen de Landsdag weder aangevangen, na dat de Heere Osebrand Rengers van zyn zesjaarige gevangenis was ontslagen en herstelt.

In dit zelve jaar, den 10de van Augusty, is te Nieumegen, de vrede tusschen den Koning van Vrankryk en de Staaten Generaal geslooten.

In den jaare 1679, den 10de van April, stond Albertina Agnes, moeder van den Stadhouder Hendrik Kasimier, nu 20 jaaren oud zynde, haare Voogdye af, en vertrok naar haare landgoederen in Duitschland.

In den jaare 1681, den 2de van Augusty, zyn te Groningen vier ringen aan alle kanten van de zon gezien, en eenigen verhaalen, dat diergelyke zich mede te Rome en Tubingen hebben vertoont.

In den jaare 1682, in May, is in Groningerland en Oostfriesland een zeer hevige veeziekte geweest, waar door veel rundvee is gestorven: doch op ‘t uitgaan van het jaar is de sterfte weder opgehouden.

Den 4de van November is Grietzyl, in Oostfriesland, door de Baandenburgsche soldaaten overrompelt, die zich naderhand aldaar ook hebben nergelegt, als ook te Norden en Embden.

In den jaare 1683, in November, is de Erfstadhouder van Friesland, Hendrik Kasimier, en zyne Gemaalinne Amelia, te Leeuwarden, met staatsiewagens en vertooningen, nevens een groot en prachtig vuurwerk, ingehaald: doende, eenige dagen daar na, zynde den 17de van September, ook zyne intrede binnen Groningen.

In den jaare 1686, in July, overleed de jonge Prins van Nassau, zoon van den Erfstadhouder van Friesland, enz.; en omtrent een maand daar na beviel de Vorstinne weder van een jongen Prins.

In dit zelve jaar, den 22ste van November, wierd Groningerland, door een afgrysselyke watervloed aangetast, al het omleggende land overdekkende; waar door veele menschen en beesten het leeven verlooren. Het getal der verdronkene menschen beliep 1558, geheel weggespoelde huizen 631, en de zeer beschadigden 616, de verdronkene paarden 1387 en de koeyen 7861.

In den jaare 1687, den 2de van May, overquam Groningen een tweede ramp, door een schrikkelyke brand in de Veenen van Sapmeer, Wildervank en Pekel A, waar door alle de gegravene turf tot duizende van vuuren, eenige huizen en schepen verbranden, en de schade op eenige tonnen gouds wierd geschat.

In dit zelve jaar, den 14de van Augusty, is de Prins Jan Willem Friso, te Dessau gebooren.

In den jaare 1688, den 11de van November, deed Prins Willem van Oranje die vermaarde overtocht naar Engeland; landende met zyn byhebbende krygsbenden den 15de dezer in de haven van Torbay.

In den jaare 1689, den 11de van April, is de Prins van Oranje, Willem, nevens Maria, zyn Gemalinne, te Londen met de gewoonlyke plechtigheden gekroont als Koning en Koninginne van Engeland.

In den jaare 1690, den eersten van July, geschiede het bloedige gevegt in de vlakte van Fleury, door de Franschen onder Luxenburg, en de Geallieerden onder Waldek; waar van ‘t werzyds verlies op 16000 mannen wierd begroot.

In den jaare 1691, den 5de van February, is Koning Willem in ‘s Gravenhaage met zeer groote vreugde en eerteekenen, door praalpoorten, vol geschilderde zinnebeelden, opgehaalt en naar het Hof gevoert.

In den jaare 1692, den 3de van Augusty, sloeg het voetvolk der Geallieerden, onder den Hertog van Wirtenberg, tegens de Franschen onder Luxenburg, by Steenkerken, doch met weinig voordeel.

In den jaare 1693, den 29ste van July, geschiede het gevegt by het dorp Landen, tusschen de Geallieerden, onder Koning William en Keur-Beyeren, en de Franschen onder Luxenburg, 80000 tegens 40000 mannen: dus schade aan werszyden.

In den jaare 1694, den 15de van Augusty, wierd te Groningen gejubileert van des stads overgang voor 100 jaaren aan der Staaten zyde, door het beleid van Prins Maurits en Graaf Willem van Nassau; ook datze de Gereformeerde Religie aannam; by welke gelegentheid ook medaillien geslagen wierden; waar op staat:

Des Prinsen zwaard, met Godes arm,

Bragt Paap en Spanjaard in alarm,

Als leugen voor het licht verdween,

Wier zuivre glans in templen scheen.

Een regte vreugd voor klein en groot,

Die Groningen sluit in haar schoot.

Dit heeft des Heeren hand gedaan,

En deze Penningen doen slaan.

In den jaare 1695, den 7de van January, is de Koninginne van Engeland, Maria Stuart, eene zeer deugdzaame Prinsesse, te Londen overleden.

In den jaare 1696, den 25ste van Maart, overleed te Leeuwarden Hendrik Kasimier, Stadhouder van Friesland, enz., aan een borstquaal; nalaatende een zoon en eenige dochters. Tot wiens lof L. Smids zegt:

‘t Was Frieslands Stedevoogd, Vorst Willems Bloedverwant,

Zoon, Neef en Naneef van drie nooit volpreezen Helden,

Gedrochtetemmers in ‘t ontroerde Nederland,

Die, zich, gelyk een wal, voor haat en outer stelden:

Doch dit Geboorterecht nam Hendrik geenzins aan,

Maar stond na heldenroem, door eigene oorlogsdan.

In het jaar 1677 zijn de opgerezen staatsgeschillen tussen Groningen en de Ommelanden door de heren Staten Generaal weer beslecht geworden; gelijk mede te Deventer.

In het jaar 1678, de 15de van februari, is te Groningen de landsdag weer aangevangen nadat de heer Osebrand Rengers van zijn zesjarige gevangenis was ontslagen en hersteld.

In ditzelfde jaar, de 10de van augustus, is te Nijmegen de vrede tussen de koning van Frankrijk en de Staten Generaal gesloten.

In het jaar 1679, de 10de van april, stond Albertina Agnes, moeder van de stadhouder Hendrik Kasimier die nu 20 jaren oud is, haar voogdij af en vertrok naar haar landgoederen in Duitsland.

In het jaar 1681, de 2de van augustus, zijn te Groningen vier ringen aan alle kanten van de zon gezien en enigen verhalen dat diergelijke zich mede te Rome en Tbingen hebben vertoond.

In het jaar 1682, in mei, is in Groningerland en Oost Friesland een zeer hevige veeziekte geweest waardoor veel rundvee is gestorven: doch op ‘t uitgaan van het jaar is de sterfte weer opgehouden.

De 4de van november is Greetsiel, in Oost Friesland, door de Baandenburgsche soldaten overrompeld die zich naderhand aldaar ook hebben neergelegd als ook te Norden en Emden.

In het jaar 1683, in november, is de erfstadhouder van Friesland, Hendrik Kasimier en zijn gemalin Ameli, te Leeuwarden met staatsiewagens en vertoningen, nevens een groot en prachtig vuurwerk, ingehaald en deed enige dagen daarna, dat was de 17de van september, ook zijn intrede binnen Groningen.

In het jaar 1686, in juli, overleed de jonge prins van Nassau, zoon van de erfstadhouder van Friesland, enz.; en omtrent een maand daarna beviel de vorstin weer van een jonge prins.

In ditzelfde jaar, de 22ste van november, werd Groningerland door een afgrijselijke watervloed aangetast dat al het omleggende land bedekte waardoor vele mensen en beesten het leven verloren. Het getal der verdronkene mensen beliep 1558, geheel weggespoelde huizen 631 en de zeer beschadigden 616, de verdronkene paarden 1387 en de koeien 7861.

In het jaar 1687, (1) de 2de van mei, overkwam Groningen een tweede ramp door een verschrikkelijke brand in de Venen van Sappemeer, Wildervank en Pekela waardoor alle gegraven turf tot duizenden van vuren, enige huizen en schepen verbranden en de schade op enige tonnen goud werd geschat.

In ditzelfde jaar, de 14de van augustus, is de prins Jan Willem Friso te Dessau geboren.

In het jaar 1688, de 11de van november, deed prins Willem van Oranje die vermaarde overtocht naar Engeland en landde met zijn bij zich hebbende krijgsbenden de 15de deze in de haven van Torquay.

In het jaar 1689, de 11de van april, is de prins van Oranje, Willem, nevens Maria, zijn gemalin te Londen met de gewoonlijke plechtigheden gekroond als koning en koningin van Engeland.

In het jaar 1690, de eerste van juli, geschiede het bloedige gevecht in de vlakte van Fleury, door de Fransen onder Luxemburg en de geallieerden onder Waldek; waarvan ‘t wederzijds verlies op 16000 mannen werd begroot.

In het jaar 1691, de 5de van februari, is koning Willem in ‘s Gravenhage met zeer grote vreugde en eretekens, door praalpoorten vol geschilderde zinnebeelden, opgehaald en naar de Hof gevoerd.

In het jaar 1692, de 3de van augustus, sloeg het voetvolk der geallieerden onder de hertog van Wirtenberg tegen de Fransen onder Luxemburg bij Steenkerken, doch met weinig voordeel.

In het jaar 1693, de 29ste van juli, geschiede het gevecht bij het dorp Landen tussen de geallieerden onder koning William en keur-Beieren en de Fransen onder Luxenburg, 80000 tegen 40000 mannen: dus schade aan weerszijden.

In het jaar 1694, de 15de van augustus, werd te Groningen gejubileerd van de stads overgang voor 100 jaren aan der Staten zijde door het beleid van prins Maurits en graaf Willem van Nassau; ook dat ze de Gereformeerde Religie aannam; bij welke gelegenheid ook medailles geslagen werden waarop staat:

De prinsen zwaard, met Gods arm,

Bracht paap en Spanjaard in alarm,

Als leugen voor het licht verdween,

Wiens zuivere glans in tempels scheen.

Een rechte vreugde voor klein en groot,

Die Groningen sluit in haar schoot.

Dit heeft de Heren hand gedaan,

En deze penningen laten slaan.

In het jaar 1695, de 7de van januari, is de koningin van Engeland, Maria Stuart, een zeer deugdzame prinses, te Londen overleden.

In het jaar 1696, de 25ste van maart, overleed te Leeuwarden Hendrik Kasimier, stadhouder van Friesland, enz., aan een borstkwaal en liet na een zoon en enige dochters. Tot wiens lof L. Smids zegt:

‘t Was Frieslands stadsvoogd, vorst Willems bloedverwant,

Zoon, neef en naneef van drie nooit volprezen helden,

Gedacht het immers in ‘t ontroerde Nederland,

Die, zich, gelijk een wal, voor haat en altaar stelden:

Doch dit geboorterecht nam Hendrik geenszins aan,

Maar stond naar heldenroem, door eigen oorlogsdaden.

(1) In dit jaar werd het Benedictijnerklooster op het eiland Ameland, wat het jaar tevoren door de heer Haijo van Cammingha ter plaatse daar de tempel der Godin Foste gestaan had, was gesticht en met monniken bevolkt door Odilbaldus de 12de, bisschop van Utrecht. Uit hoofde echter dat dit klooster en zijn bewoners aanhoudend door de zeerovers werden geteisterd is het na verloop van bijna derdehalf eeuw onder Ferwerd in Ferwerderadeel verplaatst door de godvruchtige Anna van Cammingha, vrouw van graaf Adolf van Fronenberg. Het doel der stichters was een kweekschool voor de wetenschappen die destijds bijzonder door de Benedictijnen werden beoefend aan te leggen.

In dit zelve jaar, den 24ste van May, is op Oranjewoud, in Friesland, overleden Albertina Agnes, moeder van den overledenen Stadhouder, en dochter van Frederik Hendrik, Prins van Oranje, in den ouderdom van 62 jaaren. En in de maand van Augusty, is Amelia, weduwe van Hendrik Kasimier, Erfstadhouder van Friesland, enz., te Leeuwarden van eene Prinsesse bevallen.

In den jaare 1697, den 20ste van September, is de algemeene vrede op het huis Nieuburg, te Ryswyk, by ‘s Gravenhaage, geslooten, tusschen Engeland, Vrankryk, Spanje, het Duitsche Ryk en de Vereenigde Nederlanden; zynde hier over den 6de van November alomme vreugdevuuren aangestoken.

In den jaare 1698 zyn de sterke fortificatiewerken, aan de zuidkant buiten Groningen, door den Generaal Koehoorn begonnen; en na eenige jaaren met zeer vaste muuren opgemetzelt, en de halvemaanen of bastions met bruggen en poorten voorzien.

In den jaare 1699, den 15de van November, is in Oostfriesland een hooge watervloed ontstaan, waar door groote schade geschiede: want de nieuwshermaakte dyk, om ‘t dorp Gerdsweer, wierd byna geheel vernielt; zes huizen spoelden geheel weg, eenigen wierden beschadigt, en veele beesten zyn verdronken.

In den jaare 1700, den 27ste van November, heeft de Koning van Sweden, Karel de XIIde, met 12000 mannen geoeffende troupen, 80000 Moskovieters verslagen, op de vlugt gedreven, en aldus de stad Nerva geweldiger hand ontzet.

In den jaare 1701, in het begin, namen de Franschen alle de steden van de Spaansche Nederlanden in bezettinge; waar op de toebereidzels ten oorlog door den Keizer wierden gemaakt.

Den 28ste van May trokken de Keizerschen, met groote moeite en zwaaren arbeid, over het Alpische gebergte, in Tirol, maakende vervolgens in Italien een doortogt met de degen in de vuist.

In den jaare 1702, den 19de van Maart, is Willem de derde, Koning van Engeland, te Kensington overleden; zynde op de jagt met zyn paard gestruikelt, waar door hy het sleutelbeen brak; wordende op den 23ste van April daar aan volgende, in de Kapel van Westmunster, zonder uiterlyke pracht, begraven. Hy wierd in de regeeringe opgevolgt door Prinsesse Anna, Gemaalinne van Prins Georg van Denemarken.

Den 15de van May wierd byna overal de oorlog tegens den Koning van Vrankryk gepubliceert.

Den 11 de van Juny, hebben die van Nieumegen, met een groote dapperheid, der Franschen hevige aanval, onder den Maarschalk de Bouflers, van hunne vestingen afgekeert en te rug gedreven.

Den 16de dito is Keizerszwaard van de Geallieerden belegert en ingenomen.

Den 15de van Augusty heeft Prins Eugenius de Franschen met groot voordeel by Luzzara geslagen.

Den 8ste van September won Keur-Beyeren Ulm, in Swabenland.

Den 10de dito is Landau de Franschen ontweldigt; als ook den 23ste dito Venlo, en den 2de van October Stevenswaart.

Den 7de van October wierd Roermond met geweld door de Geallieerden tot overgaaf gedwongen, en den 13de dito is Luyk door de burgers aan de Geallieerden overgegeven.

Den 22, 23 en 24ste dito, wierd de Fransche Zilvervloot, by Vigos, door de Engelschen en Hollanders bemachtigt, geplondert, verbrand en geruneert.

In den jaare 1703, den 15de van February, is Rhynberg door de wapenen des Konings van Pruyssen bemachtigt; en omtrent dezen tyd Traarbach door Hessen-Kassel.

Den 8ste van April won de Beyervorst Regensburg.

Den eersten van May wierden de Polen door de Zweden, by Pultouw, geslagen: den 10de dito wonnen de Franschen Tongeren, en den 15de dito is Bon door de Geallieerden herwonnen.

Den eersten van July geschiede het bloedig gevegt by Eekeren en Wilmerdonk, waar in de Hollandsche dapperheid in ‘t byzonder heeft uitgeblonken; onaangezien de Generaal Obdam genoodzaakt geweest is naar Breda te vlugten.

Den 25ste dito is de stad Hoey den Franschen ontnomen.

Den 4de van September is Trente door de Franschen gebombardeert, en Brizak door hun gewonnen; als mede den 27ste dito Limburg door Marlboroug bemachtigt.

Den 14de van October wonnen de Zweden de stad Thoorn.

Den 8ste van December trof een ysselyke zuidweste stormwind, zo te water als te lande, Engeland, Vlaanderen, Holland, Friesland, en meer aangrenzende gewesten, waar door veele ongelukken gebeurden.

Den 16de dito is de stad Gelder door den Koning van Pruyssen verovert.

In den jaare 1704, in February, wierd Prins Friso in Friesland geavanceert; verwekkende dit eenig misnoegen by zommige andere Provintien.

In dit zelve jaar, den 27ste van Maart, overleed Menno Koehoorn, in ‘s Gravenhage; zynde lang ziekelyk geweest, en over de 70 jaaren oud. J. de Recht heeft op zyn afbeeldzel dit eervaars toegepast:

Ziet hier een Held, beproefd in oorlogsblixem vlammen;

Die voor ‘s Landt Vryheid spreekt uit monden van metaal;

Die ‘t opgezwolle nat door dyken jaagd en dammen,

En ‘s vyands krachten breekt door water, vuur en staal,

Den Vriessen Jupiter, die, met zyn donderslaagen,

Den Franssen Faton bonst uit zyn Zonnewagen.

Den 2de van July sloeg Marlboroug en Baden, in Beyeren, de Fransche en Beyersche krygsmacht, by den Schellenberg; en op den zelven dag is Brugge door de Geallieerden ook gebombardeert.

Den 3de dito is door de Geallieerden Donawerth bemachtigt, en den 11de dito Regensburg; als mede den 26, 27 en 28ste dito, de stad Namen, doch zonder voordeel, gebombardeert.

Den 4de van Augusty heeft de Geallieerden vloot, onder Hessen-Darmstad, Gibralter bemachtigt; en den 13de dito hebben de Geallieerden, onder de Generaals Marlboroug en Eugenius, de Franschen en Beyerschen by Hogstet geslagen; zynde hun verlies wel op 40000 mannen begroot.

Den 18de van November wonnen de Geallieerden, onder den Erfprins van Hessen-Kassel, Traarbach.

In den jaare 1705, den 5de van May, overleed te Weenen Keizer Leopoldus, oud zynde 65 jaaren; wordende van zynen zoon Josefus in ‘t Keizerryk gevolgt.

Den 5de van September zyn 96 schepen van de Groenlandsche vloot voor Delfzyl gearriveert, hebbende in alles gevangen 1100 vissen.

Den 14de van October gaf Barcellona zich aan Koning Karel over. Ook is Stanislaus omtrent dezen tyd tot Koning van Polen verklaart en gekroont.

In ditzelfde jaar, de 24ste van mei, is op Oranjewoud in Friesland overleden Albertina Agnes, moeder van de overleden stadhouder en dochter van Frederik Hendrik, prins van Oranje, in de ouderdom van 62 jaren. En in de maand van augustus is Amelia, weduwe van Hendrik Kasimier, erfstadhouder van Friesland, enz., te Leeuwarden van een prinses bevallen.

In het jaar 1697, de 20ste van september, is de algemene vrede op het huis Nieuburch, te Rijswijk bij ‘s Gravenhage, gesloten tussen Engeland, Frankrijk, Spanje, het Duitse Rijk en de Verenigde Nederlanden en werd hierover de 6de van november alom vreugdevuren aangestoken.

In het jaar 1698 zijn de sterke fortificatiewerken aan de zuidkant buiten Groningen door de generaal Koehoorn begonnen en na enige jaren met zeer vaste muren opgemetseld, en de halvemanen of bastions met bruggen en poorten voorzien.

In het jaar 1699, de 15de van november, is in Oost Friesland een hoge watervloed ontstaan waardoor grote schade geschiede: want de nieuw vermaakte dijk om ‘t dorp Gerdsweer werd bijna geheel vernield; zes huizen spoelden geheel weg, enigen werden beschadigd en vele beesten zijn verdronken.

In het jaar 1700, den 27ste van november, heeft de koning van Zweden, Karel de 12de, met 12000 mannen geoefende troepen 80 000 van Moskou verslagen op de vlucht gedreven en aldus de stad Nerva met geweldiger hand ontzet.

In het jaar 1701, in het begin, namen de Fransen alle steden van de Spaanse Nederlanden in bezetting waarop de toebereidselen ten oorlog door de keizer werden gemaakt.

De 28ste van mei trokken die van de keizer, met grote moeite en zware arbeid over de Alpen gebergte in Tirol en maakten vervolgens in Itali een doortocht met de degen in de vuist.

In het jaar 1702, de 19de van maart, is Willem de derde, koning van Engeland, te Kensington overleden en was op jacht met zijn paard gestruikeld waardoor hij het sleutelbeen brak en werd op de 23ste van april daarop volgende in de kapel van Westmunster, zonder uiterlijke pracht, begraven. Hij werd in de regering opgevolgd door prinses Anna, gemalin van prins Georg van Denemarken.

De 15de van mei werd bijna overal de oorlog tegen de koning van Frankrijk gepubliceerd.

De 11de van juni hebben die van Nijmegen, met een grote dapperheid, de hevige aanval der Fransen onder de maarschalk de Boufler, van hun vestingen afgekeerd en terug gedreven.

De 16de dito is Kaiserswerth van de geallieerden belegerd en ingenomen.

De 15de van augustus heeft prins Eugenius de Fransen met groot voordeel bij Luzzara geslagen.

De 8ste van september won keur-Beieren Ulm, in Zwaben land.

De 10de dito is Landau de Fransen ontweldigd; als ook de 23ste dito Venlo en de 2de van oktober Stevensweert.

De 7de van oktober werd Roermond met geweld door de geallieerden tot overgave gedwongen en de 13de dito is Luik door de burgers aan de geallieerden overgegeven.

De 22, 23 en 24ste dit, werd de Franse zilvervloot, bij Vigos, door de Engelsen en Hollanders bemachtigd, geplunderd, verbrand en geruneerd.

In het jaar 1703, de 15de van februari. is Rheinberg door de wapens der koning van Pruisen bemachtigd en omtrent deze tijd Trarbach door Hessen-Kassel.

De 8ste van april won de Beierse vorst Regensburg.

De eerste van mei werden de Polen door de Zweden bij Pultouw geslagen: de 10de dito wonnen de Fransen Tongeren en de 15de dito is Bonn door de geallieerden herwonnen.

De eersten van juli geschiede het bloedig gevecht bij Ekeren en Wilmarsdonk waarin de Hollandse dapperheid in ‘t bijzonder heeft uitgeblonken; zonder aan te zien de generaal Obdam genoodzaakt geweest is naar Breda te vluchten.

De 25ste dito is de stad Hoei de Fransen ontnomen.

Dn 4de van september is Trente door de Fransen gebombardeerd en Brizak door hun gewonnen; als mede de 27ste dito Limburg door Marlboroug bemachtigt.

De 14de van oktober wonnen de Zweden de stad Thoorn.

De 8ste van december trof een ijselijke zuidwester stormwind, zo te water als te land, Engeland, Vlaanderen, Holland, Friesland en meer aangrenzende gewesten waardoor vele ongelukken gebeurden.

De 16dedito is de stad Gelder door de koning van Pruisen veroverd.

In het jaar 1704, in februari, werd prins Friso in Friesland bevorderd wat verwekte enig misnoegen bij sommige andere provincies.

In ditzelfde jaar, de 27ste van maart, overleed Menno Koehoorn in ‘s Gravenhage en was lang ziekelijk geweest en over de 70 jaren oud. J. de Recht heeft op zijn afbeeldsel dit eren vers toegepast:

Ziet hier een held, beproefd in oorlogsbliksem vlammen;

Die voor ‘s land vrijheid spreekt uit monden van metaal;

Die ‘t opgezwollen nat door dijken jaagt en dammen,

En ‘s vijand ‘s krachten breekt door water, vuur en staal,

De Friese Jupiter, die met zijn donderslagen,

De Franse Faton bonst uit zijn zonnewagen.

De 2de van juli sloeg Marlboroug en Baden in Beieren de Franse en Beierse krijgsmacht bij de Schellenberg en op dezelfde dag is Brugge door de geallieerden ook gebombardeerd.

De 3de dito is door de geallieerden Donauworth bemachtigd en de 11de dito Regensburg; als mede de 26, 27 en 28ste dit, de stad Namen, doch zonder voordeel gebombardeerd.

De 4de van augustus heeft de geallieerden vloot, onder Hessen-Darmstad, Gibraltar bemachtigt en de 13de dito hebben de geallieerden, onder de generaals Marlboroug en Eugenius, de Fransen en die van Beieren bij Hogstedt geslagen en was hun verlies wel op 40000 mannen begroot.

De 18de van november wonnen de geallieerden onder de erfprins van Hessen-Kassel, Traarbach.

In het jaar 1705, de 5de van mei, overleed te Wenen keizer Leopold die oud was 65 jaren en werd van zijn zoon Josefus in ‘t keizerrijk opgevolgd.

De 5de van september zijn 96 schepen van de Groenlandse vloot voor Delfzijl gearriveerd en hadden in alles gevangen 1100 vissen.

De 14de van oktober gaf Barcelona zich aan koning Karel over. Ook is Stanislaus omtrent deze tijd tot koning van Polen verklaard en gekroond.

In den jaare 1706, den 23ste van May, sloegen de Geallieerden, onder Marlboroug, tegens de Franschen, by Ramellies, en bequamen een roemruchtige overwinninge; waar op zich verscheidene steden in Braband en Vlaanderen hebben overgegeven. Den 6de van July wonnen de Geallieerden Oostende: den 22ste van Augusty Meenen; den 5de van September Dendermonde; en den 7de dito is Turin door Prins Eugenius gewapenderhand ontzet: en den 3de van October is Aath mede door de Geallieerden gewonnen.

In den jaare 1707, den 16de van April, leeden de Geallieerden een groote nerlaag in Spanje, by Almanza. Den 20ste van July, heeft de stad Napels, met haar drie kasteelen, zich aan Koning Karel onderworpen.

In dit zelve jaar, in Augusty, is Johan Willem Friso, Stadhouder van Friesland, enz., getreden in zyn chargie als Generaal der Infantery of voetknegten. L. Smids, voegde dit onder zyn afbeeldzel:

Als Friesland zag het beeld van Frieso; reeds in ‘t weezen

Oranjes yver en Nassouwers moed kon leezen

Zo sprak zy, (drukkende dit konststuk aan haar mond)

Wat schooner dag beloofd my zulk een morgenstond!

In den jaare 1708, in February, is zyne Hoogheid Jan Willem Friso, Prins van Oranje en Nassau, en der Friesen Erfstadhouder, door de Edele Groot Mogende de Heeren Staaten van Stad en Lande, tot Stadhouder over derzelver Provintie aangenomen.

Den 5de van July is Gent en Brugge door de Franschen ingenomen; den 11de dito zyn de Franschen door de Geallieerden, onder Eugenius, Marlboroug en Ouwerkerk, by Oudenaarden geslagen.

In Augusty wierd aan Prins Friso het Oppergezach der belegeringe van Ryssel toevertrouwt, ondersteunt van Prins Eugenius; en wierd dit meesterstuk der krygsbouwkunde by verdrag gewonnen den 22ste van October, en ‘t kasteel den 8ste van December. En den 30ste dito wierd Brugge den Franschen weder ontnomen.

In den jaare 1709, den 4de van January, hebben de Franschen de stad Gent wederom verlaaten.

Den 29ste van April is zyn Hoogheid Jan Willem Friso, Prins van Oranje en Nassau, met Prinsesse Maria Louisa, dochter van den Landgraaf van Hessen-Kassel, op het kasteel van Kassel met zeer groote plechtigheid getrouwt.

Den 8ste van July wierd de Koning van Zweden, door de Moskovieters, in de Ukranie, by Pultowa, ten eenemaal geslagen: den 28ste dito is de stad Doornik aan de Geallieerden overgegaan: den 11de van September geschiede het wreede en bloedige gevegt der Franschen en Geallieerden by Malplaquet: en den 25ste dito wonnen de Geallieerden Bergen, in Henegouwen.

In den jaare 1710, den 2de van January, is Prins Friso, nevens zyne Gemalinne, te Leeuwarden, met een buitengemeene staatsie ingehaalt. Als mede den 18de van Maart te Groningen.

Den 25ste van Juny is Douay door de Bondgenooten verovert: den 28ste van Augusty Bethune: den 28ste van September St. Venant: den 8ste van November Arien.

In den jare 1711, den 17de van April, is Keizer Josephus te Weenen overleden, oud zynde 33 jaaren.

Den 14de van July, op den middag, is zyne Hoogheid, Prins Jan Willem Friso, Frieslands en der Groningers Stadhouder, in ‘t overvaaren van ‘t Hollandsche Diep, aan ‘t Stryensche Sas, zeer ongelukkig verdronken; wordende deszelfs ligchaam door een schipper, van de Klundert komende, op den 22ste derzelver maand eerst gevonden en opgevischt, voorts haar Dordrecht gebragt, en aldaar gebalsemt, en vervolgens naar Leeuwarden gevoert: alwaar het op den 25ste van February 1712 met eene heerlyke doch droevige lykstaatie in ‘t graf zyner Voorvaderen wierd bygezet.

En in hetzelve jaar, den eersten van September, is de Prinsesse van Friesland, Weduwe van den Stadhouder, van een Prins bevallen, en genaamt Willem Karel Hendrik Friso, zynde de tegenwoordige Stadhouder.

In het jaar 1706, de 23ste van mei, sloegen de geallieerden, onder Marlboroug, tegen de Fransen bij Ramillies en bekamen een roemruchtige overwinning waarop zich verscheidene steden in Brabant en Vlaanderen hebben overgegeven. De 6de van juli wonnen de geallieerden Oostende: de 22ste van augustus Menen; de 5de van september Dendermonde en de 7de dito is Turijn door prins Eugenius gewapenderhand ontzet en de 3de van oktober is Aat mede door de Geallieerden gewonnen.

In het jaar 1707, de 16de van april, leden de Geallieerden een grote nederlaag in Spanje bij Almanza. De 20ste van juli, heeft de stad Napels, met haar drie kastelen, zich aan koning Karel onderworpen.

In ditzelfde jaar, in augustus, is Johan Willem Friso, stadhouder van Friesland, enz., getreden in zijn functie als generaal der Infanterie of voetknechten. L. Smids, voegde dit onder zijn afbeeldsel:

Als Friesland zag het beeld van Frieso; reeds in ‘t wezen

Oranjes ijver en Nassau ‘s moed kon lezen

Zo sprak ze, (drukte dit kunststuk aan haar mond)

Wat schone dag beloofd me zulk een morgenstond!

In het jaar 1708, in februari, is zijne hoogheid Jan Willem Friso, prins van Oranje en Nassau en de Friezen erfstadhouder door de edele groot mogende heren Staten van Stad en Land tot stadhouder over die provincie aangenomen.

De 5de van juli is Gent en Brugge door de Fransen ingenomen; de 11de dito zijn de Fransen door de geallieerden, onder Eugenius, Marlboroug en Ouwerkerk, bij Oudenaarden geslagen.

In augustus werd aan prins Friso het oppergezag der belegering van Rijsel toevertrouwd, ondersteunt van prins Eugenius; en werd dit meesterstuk der krijgsbouwkunde bij verdrag gewonnen de 22ste van oktober en ‘t kasteel de 8ste van december. En de 30ste dito werd Brugge de Fransen weer ontnomen.

In het jaar 1709, de 4de van januari, hebben de Fransen de stad Gent wederom verlaten.

De 29ste van april is zijn hoogheid Jan Willem Friso, prins van Oranje en Nassau, met prinses Maria Louisa, dochter van de lLandgraaf van Hessen-Kassel, op het kasteel van Kassel met zeer grote plechtigheid getrouwd.

De 8ste van juli werd de koning van Zweden door die van Moskou in de Ukraine bij Pultowa, ten enenmale geslagen: de 28ste dito is de stad Doornik aan de geallieerden overgegaan: de 11de van september geschiede het wrede en bloedige gevecht der Fransen en geallieerden bij Malplaquet en de 25ste dito wonnen de geallieerden Bergen in Henegouwen.

In het jaar 1710, de 2de van januari, is prins Friso, nevens zijn gemalin, te Leeuwarden met een uitzonderlijke staatsie ingehaald. Als mede de 18de van maart te Groningen.

De 25ste van juni is Douay door de bondgenoten veroverd: de 28ste van augustus Bethune: de 28ste van september St. Venant: de 8ste van november Arien.

In het jaar 1711, de 17de van april, is keizer Josephus te Wenen overleden die oud was 33 jaren.

De 14de van juli, op de middag is zijne hoogheid prins Jan Willem Friso, Friesland en de Groninger stadhouder, in ‘t overvaren van ‘t Hollandse Diep, aan ‘t Stijensche Sas zeer ongelukkig verdronken en werd zijn lichaam door een schipper die van de Klundert kwam op dn 22ste van dezelfde maand eerst gevonden en opgevist, voorts naar Dordrecht gebracht en aldaar gebalsemd en vervolgens naar Leeuwarden gevoerd: alwaar het op de 25ste van februari 1712 met een heerlijke doch droevige lijkstaatsie in ‘t graf van zijn voorvaderen werd bijgezet.

En in hetzelve jaar, de eersten van september, is de prinses van Friesland, weduwe van de stadhouder, van een prins bevallen en genaamd Willem Karel Hendrik Friso en is de tegenwoordige Stadhouder.

Watervloeden in Friesland.

In het jaar 570 uit de geschreven kroniek van Ocko van Scharl, hem ten gebruik gegeven door Bern. Fullenius, (gelijk hij zegt), dat aldaar deze vloed gesteld wordt op het jaar 533. Ook de kroniekschrijver Twisk noemt hetzelfde jaar.

Door Dirk, burger van Schoorl, wordt in diens kroniek als eerste watervloed opgegeven die van 333 in Noord-Holland toen de Zijpe is ingebroken en 1200 jaren verdronken heeft gelegen. De stad Grebbe, door de Romeinen gesticht die lag aan ‘t Eimer Swin, thans nabij het Nieuwe Diep of een half uur gaans benoorden Wieringen, zou toen verdronken zijn ofschoon anderen dit voorval later stellen. In 435 was er weer een zware vloed over Friesland, zo als ook in 516. Na 570 volgde die van 584, met het wonder zeldzame vruchtbare jaar. In 586 of 626, of wellicht in beide jaren werd Friesland alweer overstroomd. Een viertal jaren later begon de wijze Adgillus vliedbergen en terpen te maken en gaf de bedijking zijn geboorte. Vele mensen en veel vee verdronken in de vloed van 792 of 793 en door al deze verwoestingen waren er een aantal steden, dorpen, bossen, alsmede een grote uitgestrektheid land verzwolgen en vernietigd waarvan de onder de golven der zee liggende zandbanken de sporen van het vorig bestaan aanwijzen.

De St. Thomas vloed van het jaar 806 was geducht voor Friesland en van die tijd tot op de helft der 12de eeuw moeten door verscheidene overstromingen Friesland, Noord-Holland, Zeeland en Vlaanderen deerlijk zijn geteisterd, vooral in het jaar 839 zou dit gewest bijna geheel overstroomd geweest zijn en er een ganse omwenteling in de bodem van ons vaderland te weeg zijn gebracht.

De St. Juliaans-vloed in ‘t begin van 1164 kostte het leven aan duizenden van mensen en beesten; waarop de alles verwoestende Allerheiligenvloed van 1178 volgde die de zeebaren tot aan Utrechts wallen voortjoeg. In deze tijd kreeg de Zuiderzee een grote uitgestrektheid terwijl de baatzuchtige Friese abten vele verderfelijke doorgravingen lieten maken die de zee in vernielende krachten deed aanwinnen. Ook in 1200 stroomde een deel van Friesland over; doch van de verschrikkelijke watervloed in Noord-Holland, in 1212, vindt men niets betrekkelijk Friesland vermeld. Dan bij den ijselijke Marcellus-vloed in januari 1219 was geen overstroming te vergelijken, hetgeen dan ook bij de nakomelingschap ten spreekwoord is geworden. Al wat tussen de Wezer en de Schelde op en over de oppervlakte van de grond aanwezig was werd op vele plaatsen vernield en vernietigd en duizenden mensen van ‘t leven beroofd. Deze vloed meenden velen te moeten toeschrijven aan de brooddronkenheid en de woestheid van een zekeren Fries en kampvechter die het hoogwaardig sacrament te Wijtwerd en Uskwerd, ter plaatse waar men naderhand het klooster van St. Jan stichtte, zeer hoonde en ontheiligde.

De jaren 1220, 1221, 1222, 1223, 1224, 1227, 1230, 1237, 1246, 1248, 1249, 1250, 1257, 1262, 1266, 1273, 1277, 1285, 1287, 1288 en 1290 waren uiterst rampzalig voor Friesland en wie kan er zich een denkbeeld van vormen? twintig overstromingen in een en dezelfde eeuw, in n en hetzelfde Gewest! En niet alleen door de vloeden, maar ook omstreeks het midden van deze eeuw werd Friesland door een vernielende pest onder mensen en vee jammerlijk geteisterd, terwijl haat en nijd, twist en tweedracht onder de ingezetenen aller onheil ten top voerden.

In deze eeuw verdwenen Ezonstad, Camminghaburg bij Leeuwarden, Britsenburg aan de Middelzee, de stedekens Wartena ten dele en Grind geheel.

In de veertiende eeuw werd Friesland achtmaal gedeeltelijk overstroomd en wel ten jaar 1313 waar in de beroemde Wijbo Sjoerds van Grovestins, voornaam hoofd der Vetkopers, het leven liet en waarop die overstroming weer een pestziekte zou gevolgd zijn: voorts in 1334, 1336, 1361, 1377, 1380, 1387 en in 1400, de Friese vloed genaamd, welke van belang is geweest voor de opkomst van Amsterdam, door het aanmerkelijk verbreden van het Marsdiep, het zeegat tussen Texel en den Helder.

Wederom vijftien overstromingen in de 15de eeuw, waren ons gewest ten gesel en ter vernieling. In 1403 was de 3de Catharina ‘s vloed, maar in 1421 richtte de St. Elisabet’s-vloed hare ijselijke verwoestingen aan waarin de 72 dorpen in den Zuid-Hollandse Waard bedolven werden zodat er twintig geheel te niet gingen. De volgende vloeden hadden plaats in 1425, 1426, 1427, 1428, 1429, 1434, 1437, 1446, 1464, 1470, 1474, 1477, en 1497; en geen wonder dat het land overstroomde, want de onderlinge twist en tweedracht gaf aan de oorlog voedsel terwijl de eendrachtige zorgen voor het behoud der land verloren waren. West-Workum, Westerbierum en Dijkshorn waren de golven ten prooi geworden: niet alles echter was verlies, want de Middelzee was nu geheel aangeslijkt en gaf kostelijk land.

Ook in de 16de eeuw was Friesland even ongelukkig door de ramp der vloeden zodat wel twintigmaal in dit tijdvak het land overstroomde. In de jaren 1502, 1503, 1509, 1516, 1517, 1520, 1524, 1525, wanneer er drie vloeden in een jaar waren; in 1530, 1531 en 1532 (misschien dezelfde), 1552 en 1559 richtten zij vele verwoestingen aan. Maar de geweldige Allerheiligenvloed van 1570 heeft het ganse land langs de zeekusten van Frankrijk tot aan Noorwegen toe als in een zee herschapen; terwijl in Friesland de schrik en ellende, die land en inwoners in een poel van jammer stortte door geen pen was te beschrijven, door geen woorden te vermelden. Wel 20 000 mensen, zeggen de schrijvers, zijn in onze provincie omgekomen: 1800 telde men er in een Grietenij.

Daarna had men weer met dit onheil te kampen in 1572, 1573, 1575, 1577 en 1578. Toen evenwel, door tussenkomst en dwang van Caspar de Robles, werd er gedijkt en gedamd.

Hoewel nu de vloeden in de 17de eeuw minder waren dan in de vorige was evenwel de zee niet in banden te houden, maar brak nog dikwijls door de dijken heen en bedierf een deel van het zo vaak geteisterd gewest. In 1610 liep de zuidwesthoek onder: 1623, 1625, 1643, 1651, 1665 en 1675 waren noodlottige jaren en vooral het jaar 1651 waarin de St. Pieters-vloed, nadat in januari de algemene rivier-overstroming in de Nederlanden had plaats gehad, in de volgende maand vele oorden in Friesland verwoestte. Voor Noord-Holland was die vloed verschrikkelijk.

In de aanvang der 18de eeuw en wel in 1701 en 1703, zo ook in 1715, leden door de overstromingen het land en de zeedijken veel schade, dan door de 7 kersvloeden in 1717 was de verwoesting groot, vooral in Oost-Friesland.

Ten jaar 1731 werd het paalwerk langs de kusten en sommige sluisdeuren door de wormen geheel doorgeknaagd en verteerd. Bijna zestig jaren lang bleef Friesland voor storm en vloed beveiligd, doch in 1775 en 1776 had de provincie door twee overstromingen en vooral door de laatste veel te lijden; dit was echter niet te vergelijken bij den geduchte watervloed van het jaar1825 die langs de zeekusten van Noord-Jutland af tot Frankrijk toe zijn vernielende kracht heeft uitgeoefend.

zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en : http://www.volkoomen.nl.