Chronyk van de stad Medenblik

Over Chronyk van de stad Medenblik

Dirk Burger van Schoorl, 1728, Met het begin en oorsprong van de Medemblik met omliggende gebieden, dorpen en eilanden, handvesten en privileges, dammen, bedijken, watermolens etc.

Uit; https://www.regionaalarchiefalkmaar.nl/images/Documenten/Artikelen/transcripties/kronieken/kron

Bibliotheek: 52 E 15. Transcriptie: transcriptiewerkgroep Regionaal Archief Alkmaar, 2013.

Bewerkt door Nico Koomen.

C H R O N YK

Van de STAD

M E D E N B L I K,

Waar in van deszelfs eerste begin, opkomst, en florizante staat uytvoerig wert gehandelt, midsgaders van het Castelynschap, en wat groote Heeren het zelve hebben bedient.

Beneffens

Ook een nette Beschryving van de verwonderlyke hoogte en swaarte van der selver Wierdyken.

Als ook

Een nette Beschryving van veele aanmerkenswaardige geschiedenissen, in Noorthollant voorgevallen

Mitsgaders

Ook een korte Beschryving van alle de Eylanden, onder dit Noorder-quartier sorterende.

Deze Druk vermeerdert met een Staat van Huysen en Morgentale van Zuyd-holland, sodanig desclve by redres generaal bevonden zyn. en wat deselve jaarlyks in de Verpondingen Contribueren, alles yder Stadt met zyn ressort van DORPEN en POLDERS, MEEREN, &c. gesepareert, Mitsgaders met veel andere aanmerkenswaardige zaaken.

DOOR

DIRK BURGER van SCHOOREL.

Tot HOORN,

Waarin van zijn eerste begin, opkomst, en florissante staat uitvoerig wordt gehandeld, mitsgaders van het Kasteleinschap (1), en wat grote heren het hebben bediend.

Daarnaast;

Ook een nette beschrijving van de verwonderlijke hoogte en zwaarte van dezelfde wierdijken.

Als ook;

Een nette beschrijving van vele opmerkelijk geschiedenissen, in Noord-Holland voorgevallen.

Mitsgaders.

Ook een korte beschrijving van alle eilanden die onder dit Noorderkwartier vallen.

Deze druk is vermeerderd met een staat van huizen en morgentale (2) van Zuid-Holland, zodanig als die bij algemene reden bevonden zijn en wat die jaarlijks in de verpondingen contribueren, alles elke stad met zijn resort van DORPEN en POLDERS, MEREN, &c. gescheiden. Mitsgaders met veel andere opmerkelijk zaken.

DOOR

DIRK BURGER van SCHOORL.

Te HOORN.

(1) Plaatsvervanger van de kasteelheer. Zie Casteleyn; kastelein.

(2) Van Morgen + getal= oppervlakte; morgen een oppervlaktemaat, iets kleiner dan een hectare, per plaats verschillend, als een Rijnlandse roede gebruikt werd die ruim 14 vierkante meter groot was dan gingen er 600 roedes in een morgen. Nu gaan er 700 Rijnlandse roeden in een ha.

Indien men met grote roedes werkte van 32 of 33 vierkante meter gingen er 300 roedes in een morgen. Die grootte is me onbekend, waarschijnlijk Rijnlandse roeden zoals die nog tot rond 1980 gebruikt werden.

Gedrukt by JACOB DUYN, Boekdrukker en Boekverkooper, op ‘t Oude Noort, by de Nieuwe-steeg. MDCCXXVIII.

Gedrukt bij JACOB DUYN, boekdrukker en boekverkoper, op de Oude (Grote) Noord bij de Nieuwesteeg. 1728.

VOOR-REDEN.

INdien de Liefhebbers der Oudheden, tՠallen tyden de gedenkwaardige zaken wel eer gebeurt, niet in geheugenisse hadden gehouden, maar in den vloed der vergetelheid alles hadden laten te gronde gaan, hoe zoude wy, hare nakomelingen, kennisse kunnen hebben van dat geene, ‘t welk voor ‘t beryk van onse korte leeftyd is gebeurt. Niet onaardigh geschiet de beschryving van de Vader der Roomsche Welsprekentheit Cicero genaamt, Nuncia Vetustatis & Vita Memoriӕ, dat is: Een Verkondigster van de Oudheyd, en ‘t het leven van de geheugenisse. Vermits dezelve zyn de oude dingen, ‘t die anders voor eeuwig onder de assche van vergetelheid hadden moeten bedolven blyven, vernieuwt en ‘t aan ons vertegenwoordigt, en even daar door voetsel geeft aan onse swakke geheugenis, die anders zoud konken levendig blyven; trouwens ‘t is onmogelyk alle gedenkwaaadige geschiedenisse in den Schatkisl der gedagten te kunnen bewaren, ten ware de stomme Veders hier te hulpe quame: ‘t was daarom dat de Keyzer Claudius Tacitus, de aantekeningen der Romeynsche geschiedenissen van C. Tacitus, alle jaren tien dubbeldt liet uytschryven, op dat dezelve niet vermist, ende de doorlugtige daden der Romeynen, te gelyk met de opkomst en voortgang van dat Roemrugtig Ryk niet in vergetenisse gebragt zouden worden.

Dat dit ook der persen gewoonte was, kan blyken uit die Rolle, die in des Konings Bewaarkamer gevonden wierd, wiens geschrift was Gedagtenisse, Ezra, 6: 1, 2. ‘En ‘t was wenschelyk, dat de oude Nederlanders dit ook hadde behertigt, dan zoude veele zaken aan ons bekent zyn; waar na nu altyd te vergeefts zal gezogt werden.

Dit is ook de reden waarde Leser die my aan gelokt heeft, om eenige gedenkwaardige zaken en Oudheden van myn Vaderland te onderzoeken, en ook om dezelve aan myns gelyke, te weten Liefhebbers der Vaderlands en der Oudheden mede te deelen, op een korte en beknopte wyze. Niet zoo zeer om dit geschrift voor een geheele Geschiet-schryving te doen doorgaan, als wel om andere van geslepener vernuft en beeter gelegentheydt voorzien als ik, op te wekken, en aanleydinge te geven tot volmaking van zoo noodigh een Werk; ‘t ‘t zal my genoegh zyn, indien ‘t maar eenige nuttigheydt door myn ‘t moeyte aan de weetgierige is toegebraght. Gelieft dan waarde Lezer, dees by een gestelde bladeren tot een Gedagtenisse door te ‘t leezen, en aan te nemen, met ‘t zoodaanigen hert en genegentheit, ‘t als het aan UE. wordt opgedragen, en ik sal altyt toonen, dat ik ben en wesen sal, voor ieder ten dienste voor ‘t welvaren des Vaderlands, UE, Virent en Dienaar. D. Burger.

VOORREDEN.

Indien de liefhebbers der oudheden te alle tijden de gedenkwaardige zaken die weleer gebeurd zijn niet in geheugenis hadden gehouden, maar in de vloed der vergetelheid alles hadden laten te gronde gaan, hoe zouden wij, hun nakomelingen, kennis kunnen hebben van datgene wat voor het bereiken van onze korte leeftijd is gebeurd. Niet onaardig geschiedt de beschrijving van de vader der Roomse welsprekendheid Cicero genaamd; Nuncia Vetustatis & Vita Memoriӕ, dat is: ‘Den verkondigster van de oudheid en ‘t het leven van de geheugenis. Omdat dit de oude dingen ‘t zijn die anders voor eeuwig onder de as van vergetelheid bedolven hadden moeten blijven, vernieuwt en ‘t aan ons vertegenwoordigt en even daardoor voedsel geeft aan onze zwakke geheugenis die anders levendig zou kunnen blijven. Trouwens het is onmogelijk alle gedenkwaardige geschiedenissen in de schatkist der gedachten te kunnen bewaren, tenzij de stomme schrijfveren hier te hulp kwamen: het was daarom dat de keizer Claudius Tacitus, de aantekeningen der Romeinse geschiedenissen van C. Tacitus, alle jaren tien dubbel liet uitschrijven opdat die niet vermist en de doorluchtige daden der Romeinen tegelijk met de opkomst en voortgang van dat roemruchtig rijk niet in vergetelheid gebracht zouden worden.

Dat dit ook de Perzen gewoon was kan blijken uit de rol die in de konings bewaarkamer gevonden werd wiens geschrift gedachtenis was, Ezra, 6: 1, 2.’En het was wenselijk dat de oude Nederlanders dit ook hadden behartigd, dan zouden vele zaken aan ons bekend zijn waarnaar nu altijd tevergeefs gezocht zal worden.

Dit is ook de reden, waarde lezer, die me aangelokt heeft om enige gedenkwaardige zaken en oudheden van mijn vaderland te onderzoeken en ook om die aan mijn gelijke, te weten liefhebbers der vaderland en de oudheden, mede te delen op een korte en beknopte wijze. Niet zo zeer om dit geschrift voor een gehele geschiedbeschrijving te laten doorgaan als wel om anderen van geslepener vernuft en betere gelegenheid te voorzien dan ik op te wekken en aanleiding te geven tot vervolmaking van zo’n nodig werk. Het zal me genoeg zijn indien ‘t maar enige nuttigheid door mijn ‘t moeite aan de weetgierige is toegebracht. Gelief dan, waarde lezer, deze bijeen gestelde bladeren tot een gedachtenis door te ‘t lezen en aan te nemen met ‘t zodanig hart en genegenheid ‘t als het aan u edele wordt opgedragen en ik zal altijd tonen dat ik ben en wezen zal voor iedereen ten dienste voor het welvaren van het vaderland, uw edele vriend en dienaar. D. Burger.

AAN Den LEEZER.

O Burgers! wilt dit Boek, van Burger wel doorlezen,

Waar door dՠAloude tyd op nieuw weer is verrezen,

Door zyne vlugge pen: en dit doorwrogte werk,

Veragt de zulke niet, wiens naam vliegt boven ‘t swerk,

‘t Is dienstig voor de jeugt, en nuttig voor de oude,

Te denken hoe wel eer, den Albestierder bouwde,

En weder stiet om ver, gelyk hier wordt getoont,

Gebruykt dit tot u nut, zo is de man geloont,

Hy doelt niet op u gelt, ook waght hy geen geschenken,

‘t Is om ons Vaderlands Aloudheid te gedenken,

Bedolven onder ‘t puyn, van ‘t water overstroomt,

Zoo de Opper Albestier de Zee niet had betoomt,

Daar Steden zyn geweest, en Dorpen vol Gebouwen,

Daar kan men nu een Vloed, van ziltig nat beschouwen,

Daar eertyds Weyland was, daar spruyt nu nuttig Wier,

En dus bewaart men nu, ons Lant door Godts bestier.

J. P. EGGES.

Aan de lezer.

O Burgers! Wil dit boek, van Burger goed doorlezen,

Waardoor de aloude tijd opnieuw weer is verrezen,

Door zijn vlugge pen en dit doorwrochte werk,

Veracht die niet, wiens naam vliegt boven het zwerk,

Het is dienstig voor de jeugd en nuttig voor de oude,

Te bedenken hoe weleer de Albestuurder bouwde,

En weer omver stootte gelijk hier wordt getoond,

Gebruik dit tot uw nut zo is de man beloond,

Hij doelt niet op uw geld, ook verwacht hij geen geschenken,

‘t Is om ons vaderlands al oudheid te gedenken,

Bedolven onder het puin, van het water overstroomt,

Zo de opper Albestuurder de zee niet had getoomd,

Daar steden zijn geweest en dorpen vol gebouwen,

Daar kan men nu een vloed van ziltig nat aanschouwen,

Daar eertijds weiland was daar spruit nu nuttig wier,

En dus bewaart men nu ons land door Gods bestuur.

J. P. EGGES.

ACROSTICON. ‘t

MAakt Medenblik zo slegt niet of

EY: denkt zy is u oudste Zuster,

DAalt zy door Gods bestier in ‘t stof

EManuel haar Heylands Ruster,

NOg even wel tot haaren troost, ‘t

BId die voor haar om zyn genaden,

LEyd zy ‘t is niet om dat zy ‘t snoost,

IN zonden is of booze daden,

CAstyd God haar ‘t is tot haar nut,

KEnt gy u selfs, u staat die schut.

J. P. EGGES

ACROSTICHON. ‘t (3)

Maak Medemblik niet zo vlak af

Ei, gedenk ze is uw oudste zuster,

Daalt zij door Gods bestuur in het stof

Emanuel haar Heilands zuster,

Nog evenwel tot haar troost, ‘t

Bid die voor haar om zijn genaden,

Leid zij het is niet omdat zij het snoodst,

In zonden is of boze daden,

Kastijd God haar het is tot haar nut,

Kent ge uw zelf, u staat de behoeding.

J. P. EGGES.

(3) Acrostichon is een gedicht, waarvan de beginletters van elk couplet of elke versregel een of ander woord geven, bijv. bij het Wilhelmus-lied verkrijgt men, als men de eerste letter van elk couplet neemt: Willem van Nassau.

MEDENBLIK SPREEKT.

IK blonk gelyk een Zon, in ‘t Oosten opgeresen,

Eer dat daar eenig Stad, in ‘t Wester-Vriesland was. ‘t

Mijn Koninglyke Troon, wierd wyd en veer geprezen, ‘t

Maar door mijn Vyands list, geraakt ik vaak

in dՠasch, ‘t

Ik hebbe zuur en zoet, veel heil en straf geleden,

Door Godes al-bestier, die alle dingen schikt:

Zyn hand die drukt mijn swaar, door bitse tegenheden, ‘t

Waar door myn gulden paal, schier tեenemaalverblikt. ‘t

O Zusters die zeer lang, na mij nog zyt gebooren, ‘t

Veragt mijn oudheid niet, u dreigt een sware val,

Ik voel veel tegenheid als blyken van Gods Tooren,

Maar immers weet gy niet, wat u gebeuren zal.

JAN PIETERSZ. EGGES.

MEDEMBLIK SPREEKT.

Ik blonk gelijk een zon, in het Oosten opgerezen,

Eer dat daar enige stad in het West-Friesland was ‘t

Mijn koninklijke troon werd wijd en ver geprezen, ‘t

Maar door mijn vijand’ s list geraakte ik vaak in de as, ‘t

Ik heb zuur en zoet, veel heil en straf geleden,

Door Gods Albestuur die alle dingen beschikt:

Zijn hand die drukt mij zwaar door bitse tegenheden, ‘t

Waar door mijn gouden paal snel te ene maal opblinkt. ‘t

O zusters die zeer lang na mij nog bent geboren, ‘t

Veracht mijn oudheid niet, u dreigt een zware val,

Ik voel veel tegenheid als blijk van Gods toorn,

Maar immer weet gij niet wat u gebeuren zal.

JAN PIETERSZ. EGGES.

ACROSTICON.

MYn glans blonk als een Zon, in ‘t Oosten opgerezen,

EEr dat եr eenig Stad, in ‘t Wester- Vriesland was;

DE Koninglyke Troon, wierd in my staag geprezen,

EN bragt my door de nyd, der Vriezen in de as:

NU dan nabuurig Volk, ziet wat ik heb geleden,

Beschouwt het wys bestier, van God die ‘t alles schikt,

LAgt niet om myn verderf, of om myn tegenheden,

IN voorspoed was ik eerst, nu is mijn goud verblikt,

COmt met ons tot berouw, de Godheid is verbolgen,

Krygt gy mee zonden straf, gy zult myn voet-stap volgen.

PETRUS EGGES.

ACROSTICHON. (3)

Mijn glans blonk als een zon in het Oosten opgerezen,

Eer dat er enige stad in het West-Friesland was;

De koninklijke troon werd in mij gestaag geprezen,

En bracht me door de nijd de Friezen in de as:

Nu dan naburig volk ziet wat ik heb geleden,

Beschouw het wijs bestuur van God die het alles beschikt,

Lach het niet om mijn verderf of om mijn tegenspoed,

In voorspoed was ik eerst, nu is mijn goud vergaan,

Kom met ons tot berouw, de Godheid is verbolgen,

Krijgt gij meer zonden straf, ge zal mijn voetstap volgen.

PETRUS EGGES.

[1] Chronyk Van MEDENBLIK. Kroniek van Medemblik.

MEDENBLIK,

IS, volgens ‘t schryven der Aloude Historien, geboud in den jare na de Geboorte Christi 334. (zoo Winsemius getuigt) door Diderich een Zoone Radbodi, een Kints Kint van Asconii, den eersten Hertog van Vriesland, welke in het Zuit-west 4. a 5. mylen van Stavoren ‘t heeft begonnen te bouwen binnen korten tyd, aldaar Fondamenten leggende van een Stad, welk namaals door toekomste veelեr Vreemdelingen en Inwoonders van Vriesland bewoond, en genaamd na dat water Medemelacha, aan het welke het gelegen was Daar ‘t na is het Medem-lek genaamd. De boven verhaalde Dirk ofte Diderik heeft het Slot of ‘t ‘t Casteel geboud, ‘t welk ten deele om zyn voortreffelykheids wille namaals de Hooft Stad van West-Vriesland geworden is.

West-Vriesland op den binnen Zee, dewelke by de Schryvers van de tyden der Romynsche Heerschappye; Plinius Natur Histori Lib. 4. Cap. 15. Pompon Mela: Lib. 3. Cap.2. flevo ofte flevum [2] in ‘t geheel ende by de volgende ontrent den jare 800.

Codex legum antiquarum tit lex Frisiorum vita Ludgeri Cap. 13. Fli ende ook Fleha, dog daar ter plaatze in ‘t bezonder, Willebaldus & Othlonus in vita Sti. Bonifaci hic. Cap. 19. ille Cap. 11. vs. 12. Almera ofte Almeri, ende by die van onze tyden in ‘t gemeen de ZuiderZee word genaamd, Almera: wert gedacht ontrent den jare 755. ende ontrent den jare ‘t 850. by dudo Sti. quintini Decanus ende Wilhelmus Gemmeticensis Scribo, ende zynde naast gelegen by de overblyfzelen van het Dorp Almeer-Dorp (te weten Medem-lek) de gedagtenisse van de oude naam nog huiden bewarende.

Daar werd by veele nieuwe Schryvers gezeid dat Medemlek een zeer oude Stad is, en de ook in de zelve ‘t Hof van den Frieschen Koning Radbodus zoude geweest hebben, doch ‘t de Geleerden in die dingen zyn tot op dezen dag van de waarheid noit voldaan, van dat gevoelen, en ook niet vergenoegt geweest met eenige bewyzen ende onvertwyfelde Schryvers van die tyden getrokken.

Wel is waar dat in zeekere bezegelde brieven, te weten: Hantveste van Koning Otto, ‘t in den jare 985. gegeven, gewag word gemaakt van de Vloet Medemelacha. Gelyk mede in zeker oude Blaffaart (4) der goederen des Bisdom van Uytregt, (Wilhelm Heda in Odibaldo) van de Koninglyke Tiende in Medemelacha, dog daar uit kan met geen goet bescheid ‘t voor verhaalde vast gemaakt werden. Ter zelver plaatze van de Koninglyke Tienden [3] in Aocastrop, dat is Oud-Dorp, ende in Holt-walde, dat is Hoogtwoude en andere plaatze, als ook daar en elders van de Tins der Koninglyke Tienden in Almere de Cog-schult werden genaamd, en vermaan gedaan wert zonder nogtans dat ter zelver oorzake van de voorschreven by iemand zulkx wert of gezeid kan werden, aangezien dan dat in ‘t leven van de H. Wolfranus, ofte ook van andere onvervaltste Schryvers, die van de Koning Radbodus en zyn doen hebben geschreven, de Stad ofte naam Medenblik niet en wert genoemd. Zoo zullen wy in ‘t kort alhier verhalen ‘t gene met waarschynlyk bescheid, ende met zeeker en vast bewys, daar van gezeid kan werden; Johannes Gerbrandi Leide Lib. I. Cap. 22. in zyn Latynsche Cronyk van Holland, dշelke ook van Jan Sever Zoon in ‘t duits in de derde Divisie Cap. 31. dog met eenige meerder byvoegzelen gevolgt wert, zeid van een Koning Theodoricus gelezen te hebben, die tot Medenblik zoude hebben gewoond. Met deze woorden: Men leest dat Anno D.CCC. West-Vriesland bewoond is geweest. Eerste lyk van vyf Heeren, te weten van Koning Theodoricus, van wien Radboldus Koning van Vriesland namaals is afgekomen, ende hy woond in Medemlek, alwaar hy het Hof van zyne Woonstad eerst-maal heeft gestelt. De tweede is geweest Gerardus uit den Wolde, die zyn verblyf plaatze nam, eerstelyk in ‘t Dorp Opdyk. De derde is geweest Rolandus van Wiernes, die in ‘t Dorp Wydenes een Burg heeft beginnen te timmeren, waar door [4] hy heeft verzeekert het regt van zyne Regeringe. De vierde is geweest Kenne Zoon van Heiken van Benningbroek, dewelke in ‘t voorzeide Dorp eerstmaal heeft beginnen te woonen. De vyfde is geweest Jonker Olboud, die genaamd wert den Godzaligen Adelboldus van Winkel, dewelke woonde in ‘t Dorp Winkel voornoemd, welk verhaal uit een oud en geloofwaardige History-Schryver schynt getrokken te zyn.

Als ‘t niet te min van eenige ingelyfde byvoegzelen en glossen gezuivert is, als namentlyk dat in plaatze van Koning Theodoricus, Hertoog ofte Graaf Theodoricus, ende van Radbodus Koning van Vriesland, Radbodus alleen zonder ‘t byvoegzel Koning van Vries-land herstelt werde, ende dat in de plaatze van, dat aldaar onvoorzigtelyk anno Domini drie- hondert is gelezen geweest, gelezen werde, Anno 800. den Cyfferletter D. voor 500. nemende, ende verstaan werde dat deeze vyf Heeren niet te gelyk, maar op byzondere tyden dեen na den anderen (als ‘t door de Deensche verwoesting niet verhindert is geweest) vervolgens aldaar geregeert zoude hebben, de redenen van dit myn gevoelen zyn deze.

Eerstelyk dat ontrent den jare ons Heeren 800. (Annalis de gestis Caroli magni versu Conscripti ad annum 793. & annales Eginhardi ad annos 782. en 791. en 793) Een Hartoog ofte Grave Theodoricus als Krygshooft ende Overste Leidsman der Vriezen, ende na Neve van Keizer Carel de Groot, meer dan eenmaal vermelt wert. De welke wel waarschynlyk [5] tot Medemlek (als zynde in die tyden na den loop van veel voudige Vriesche Historien ende Nedersaxische Oorlogen een zeekere en zeer bequame plaatze) zyn Hof geboud en gehouden zal hebben, ende vorders dat ontrent den jare 885. by Regino twee Vriesche Graven, als namentlyk Gerolfus ende Gardolphus, werden vermelt ende niet onwaarschynlyk is ‘t dat Gardolfus ende de hier vooren Gerardus werd genoemd, een ende de zelfde Perzoon zal zyn geweest; alzoo deze Latynsche namen van een en de zelfde Perzoon zal zyn geweest. En ook deze Latynsche namen, van een en de zelfde Duitze naam gemaakt werden, ende dat die in dit gedeelte van Vriesland, tusschen het Vlie ende den Kynheim ofte Keer-vloed gelegen, wel Grave ofte Regter kan hebben geweest, waar by komende dat omtrent den jare Christi 980. een Graaf Urbanus genaamd Ruosekyn, niet verre van ‘t Clooster tot Egmond gewoond heeft Vitasi. Adelberti a Monachis Medelacensibus Anno 990. Conscripta nondum edita nisi a surio contracta Cap. 23. extad apud me M, S. de welke na alle waarschynlykheid den zelfden Zoone van die zal zyn geweest, die hier vooren Roelandus genaamd, en door een Burg tot Wydenesse zyn Regeringe gezeid wert, verzeekert te hebben: vermits van de Deensche naam ROE (gelyk daar van nog andere overblyfzelen tot Wydenesse werden gevonden, als onder anderen den Roefwerf. Alzoo wel Ronsekinus ende Roesekynt, als Roelandus ofte Roelandi Filius gemaakt kan werden.

Aldervast doet my het voorverhaalde van Medemlek gelooven, dat met veele redenen uit [6] oude Schryvers getrokken, alhier te lang om te verhalen, genoegzaam vast gemaakt kan werden, ‘t gene van den vyfden Heer Jonker Albold van Winkel daar by werd gevoegt, te weten: dat den zelven eerste Keizerlyken Regter der Westvriezen, ende daar na in den jare 1008. Bisschop van Uytregt, daar het ‘t woord Godzaligen op is staande) geworden is geweest. Ook mede, zoo vinde ik boven dien ‘t in seker oud Boekje, dat ten tyden Jonker Ro, het huis te Wydenesse boude twe van syne Broeders, de eenen tot Muiden aan den uitgang van de Vegt, ende den anderen tot Medemlek van gelyken, ‘t ieder een Huis ofte Burg zoude hebben gebouwt ende ook bewoond. Dit is ‘t gene dat (over-slaande verzierde en onlangs gedigte verhalingen) met goede waarschynlykheid uit de oude Schryvers getrokken, van de verre oudheid ‘t van Medemlek myns wetens gezeid kan werden

Nu zal ik in ‘t kort verhalen ‘t gene ‘t vast ende zeeker onwederspreekelyk daar van ‘t kan werden bewezen. De Stad Medemlek ofte Medenblik, gelyk meest alle oude Schriften getuigen, (en niet Mediablinkt ofte Mediablik ‘t geen tեenemaal fabeleus is. ‘t Werd hedendaags genaamt Medenblik, ofte om de lichtheids wille in ‘t uitspreeken voort gekomen Memelik.) Is gelegen aan ‘t einde van een arm ofte uitwateringe van de Oude-vloet, eertyds geweest hebbende, en noch huidendaags genaamd, werdende de Leek ofte Leeck. Welke Vloed ‘t de twee vierendelen ofte ambagten van West-Vriesland, anders dit Noorder-Quartier genaamt, ‘t Regterland, ofte Dregterland, ende hoog- Holtwouder Ambagt (Alias) Leekzater Ambagt [7] ofte Overleeker Ambagt, anders gezeid ‘t de vier Noorder-Coggen, voor dezen was scheidende, ende noch tegenwoordig voor ‘t meerendeel scheid, gaande west aan, door ‘t het gehugt Wester-leek, ende als dan tusschen Ursem en Opdam door, in de Vlied-landen ‘t van de Heer Huigenwaard, ende van daar, voorts tot ende door Oter-leek, in de Schermer-meer. Ende anderdeels is hy Oostwaard aan, eensdeels door Werenfrids-hoeven, ende anderdeels door Medemlek, in ‘t water dat eertyds Flevum, ende namaals Fli ofte Fleha in ‘t gemeen, ende op die plaatze in ‘t byzonder Almera, ende nog op dezen huidigendag het Meer, dog in ‘t geheel de Zuider-Zee werd genaamd. Zoo dat genoegzaam, zoo klaar als den dag, en ook zoo zeeker, de naam van de Stad Medemlek, van de voorschreve Vloed ende uitwatering is voort gekomen, even als ook de namen van Lexzater ofte Overleeker Ambagt, van ‘t Gehugt Westerleek ende het Dorp Oterleek hier vooren gemelt; ik zoude niet zeker konnen zeggen, of de geheele Vloedleek, eertyds Medemmeleek, dan of die bezondere Arm ende uitwateringe, daar aan de Stad Medemlek gelegen is, alzoo alleen genaamd is geweest. Myn gevoelen is, dat alleen die Arm ofte uitwateringe alzoo genaamd werde, ter oorzaake dat Medemlek zoo veel schynt gezeid te wezen als een behulpige ofte Eem ofte Aam, dat is Uitwateringe van de eigentlyke Vloed-leek. De oudheid van de Plaatze en de Stad kan daar uit mede blyken, dat de naam (als zynde ouder dan de tegenwoordige [8] opryinge van de Zee) al eerder aan de Plaatze schynt gegeven en toegeeigent te zyn, dan doe men de Zee met Dyken en Dammen genoodtzaakt was uit en af te sluiten, vermits niet Medemelerdam, even als Amsterdam, Edam, Monnekedam &c. ende andere toegedamde Uitwateringen, die ik U. E. op een ander menigvuldig opnoem. Maar als van een vrye Uitwateringe de naam Medemlek is dragende.

De aanzienelykheyd van deze Plaats, in oude tyden kan daar uyt ligtelyk bespeurd werden, dat al in den jare onzes Heeren 1118. de Kerke van de Plaatze Medemlek met alle den Sins de Bisschoppelyken kamer rakende, ende alle de Vircatus, dat is ommegang ofte omring, gevolg ende profyt aan ‘t Dom-Capittel van de Canoniken van St. Marten, by zeekere open bezegelde brief van de Bisschop Godebaldus, gegeven is geweest, (gelyk Willem Heda schryft, in de Hollandse Chronyk in zyn agste divisie capp: 5.) Ende dat uyt kraghte van de gifte het zelve capittel de gantsche profyte van West-Vriesland verkregen, ende tot de veranderinge bezeten heeft, zoo dat de Kerke van Medemlek, hoewel nergens in de tyden van Willebordus ofte Bonefacius (zoo Janus Douza Lib. 6. zeyd] vermaard ende gedagt zynde, niet te min daar na in de voorschreve tyden genoegzaam de Hooft-kerke ofte immers aanzienlyke Kerke van gantsch West-Vriesland, schynt geweest te zyn.

Het welke boven het voorgaande, nog daar by mede geconfirmeert werd en bevestigt. Door dien alleen den Pastoor van de Kerke te Medemlek [9 ], een Perzonatum, ende byzondere ‘t stoel, in ‘t Choor van de Domkerk tot Uytreght onder de Canonyken, voor de veranderinge heeft gehad.

Ik vinde by Albertus Abbas Stadensis ad Annum 1256. In fine operis. Dat Koningh Willem, Graaf van Holland in den jare 1256. van de Vriezen dootgeslagen zoude zyn, die ‘t tot Medemlek woonde, vorders als in den jare anno 1288. Graaf Floris van Holland, met de vier ambagten ofte poorter-schappen van West-Vriesland (dat is) tՠRegter-land, of zoo men nu zeyd Dregter-land, Hoog-Holtwouder, Ambagt, Schagen, ende Nieuwdorper Ambagt, ende Geestman Ambagt, versoent ende verdragen was, dat zy hem op zeekere conditie hulden, ende tot een Heere van West- Vriesland aannemen zoude. Zoo heeft hy zonder eenige Zoen-brieven met die van Medemlek [die buyten het verdrag gelaten waren) te maken aan dezelve, weynig tyd daar na, het eerste Stads-regt van West-Vrieslant, ende een nieuw en byzonder Poorters ofte Burgerschap op den 25. Maart. 1288. (de voorschreve Graaf Floris heeft op deeze zelfden datum verleent en gegeven alle jaren een Jaarmakt te houden, beginnende ‘t op den dag van Bonefacius, zynde den 5 Junius, geduurende 14. dagen, daar na immediatelyk volgende aan die van Medemlek, by bezegelde Handveste) zulkx dat daar door ‘t de drie verdeelen van ‘t Hoogtwolder-Ambagt, met welke hy in ‘t byzonder verzoent was, geen meerder recht behielden dan Medemlek alleen, ende alle dingen het zelve Ambagt [10] betreffende, onder haar beider naam ende zegelen verdragen, ende gesterkt moste worde.

Gelyk zeekere brief noch overig zynde aan ‘t de zelve Grave Floris in den jare 1294. bezegelt, waar by hem een gedeelte buiten Dykx-land geschonken en vereert werde, klaarlyk uitwyzende, wezende het oude Zegel der voor- schreve Stede, een onderwys, een Schip met ‘t 13. Mannekens daar in, ende met deze Letteren daar omme Sigillum Burgentium in Medemlek. Ende staat hier mede te letten, dat Graaf Floris, ofte door voorgaande bedekte konschap, ofte door de aanzienlykheid ende gelegentheid van de plaats, met zonderlinge genegentheid beweegt is geweest, niet alleen een Burg ofte Wykhuis (dat is) Wapen huis aldaar te maken, ofte eerder den ouden vervallen Burgh ende Wyk-huis, daar van hier vooren verhaalt is, ‘t te vernieuwen, gelyk ook de muragie van de Groote-zaal van verscheiden oude ongelyke steenen gemaakt, ende nog overige zynde, schynt te getuigen; maar heeft boven dien de Munt-plaatze van West-Vriesland, die te vooren uit ‘t het oude Dorp Urshem in ‘t Dregterland altyd hadde geweest, aldaar laten stellen ende brengen, ende in teekenen van de hooge Overigheid over de West-Vriezen, onder zynen ende des voorschreve plaats name penningen (die tegenwoordig noch overig zyn) doen slaan ende munten, hebbende aan de eene zyde de gedaante van een Manshooft, ter regter zyde ziende, met deeze Letteren daar om F. Comes Hollandi, (dat is) Florentius Comes Hollandi, ende aan de andere zyde, een vier gelykhoekigh [11] kruis, met deze Letteren Mone Medenblek, ‘t welk is, Moneta Medenblik. Waar by noch boven dien is komende, dat den zelfden Grave Floris, aldaar de Vierschaare van ‘t Ooster Baljuschap van West Vriesland heeft ingestelt, ofte immers dat die te vooren in twee gedeelten geweest zyn, door de verwoestinge ende uitroeyinge van ‘t Huis te Wydenesse in ‘t Regterland in den jare 1296. geschiet, weinig na zyn dood aldaar gekomen ende verheelt is geweest, behelzende het zelve Baljuschap, alzoo verheelt wezende, de twee geheele Ambachten van West-Vriesland, te weten ‘t Regterland ende Overleeker ofte Hoogtwouder-Ambacht, ofte de vier Noorder Coggen te zamen, en ‘t welk Baljuwschap te zamen omtrent de zelve tyden is toegevoegt, het Dyk graafschap over aldezelve Plaatzen. Ende het Casteleynschap van de Burg aldaar, zulks dat die dienst seer groot ende eerlyk in sig selven, ende niet minder ten aanzien van de Stad Medenblek is geweest.

Ik kan niet anders uyt de omstandigheyd van de oude Schryvers bemerken, dan dat de Heer Hugo van Assendelft, een Werelds Heer, en Oom van Heer Hugo van Assendelft, Abt van Egmond, de welke tot Medemlek verslagen is geweest, als wy hier na zullen zeggen.

1379 Is die van Medemlek, by Handveste van Hertog Aalbregt, op St. Matthys avond gegeve. ,, Dat zy alle jaren, op den jaars avond haar ‘t ,, Poort-meesters en Raadsluyden kiesen zullen, ,, te weten: dat 30 van haar mede Poorteren, ,, die daar toe geloot zullen worden, uyt 120. de [12],, rykste van haar mede Poorteren, twee Poort- ‘t ,, meesters, en Raadsluyden (dat zyn Schepenen) ,, kiesen zullen.

Batavia illustrata foli 1441 Zedert den Jare 1288. tot 1296. toe, het Baljuwschap van ‘t Hoogtwouder ofte Overleker Ambagt, ende Castelynschap van Medemlek bedient heeft gehat, terwylen Heer Boudewyn van Naaldwyk, het Baljuwschap van ‘t Regterlandt ‘t ende Castelynschap van Wydenesse bediende. Van dezen Heer Gugo ofte Hugo schynen de Heer Huygen Cogge tot Werenfrids Hoeve, ende den Huygen- waard, hare toenamen gekregen te hebben. Naar desen is in den Jare 1296. gevolgt Heer Floris, Heer Wouters Zoone van Egmond, die ‘t Huys ofte Burgh tot Medemlek na des voor-noemde Heer Hugoos dood, in zynen hoede nam.

‘t Gemene spreekwoord zeyd, In troebel water, goed vissen.

Zoo ging ‘t in dit Jaar 1296. mede, na dat Graaf Floris dood was, en zyn Zoon nog jong ‘t en in Engeland, zoo quam de nieuw gekooren Bisschop Willem vam Mechelen, zynde de 41. Bisschop van Uytregt, in West-Vriesland vallen, en heeft het Huys tot Wydenesse en ‘t Huys Enigenburg beyde tot de grond toe verdestrueerd, en rukte, met alle haast met zyn Leger voor de Stad Medemlek, en in korten tyd ingenomen, [13 ] de Stad verwoest en verbrand; maar het Kasteel konde hy tot geen overgaaf dwingen, maar de Heer Floris van Egmond (Casteleyn voorschreve) en de andere die op het Casteel lagen, weerden haar manlyk, en sloegen de Vyand gedurig af, waarom zy ook de uytterste hongersnood quamen te lyden, want zy moesten door gebrek van Victaly, Paarden-vlees eeten. Eyndelyk zo quam Graaf Jan van Henegouwen, heeft de Stad ontzet, het Leger opgeslagen, en veele van de zyne ter neder gevelt, en West Vriesland uytgejaagd.

Marcus Zuerius Boxhornius Professor der welsprekentheyd, in de hooge Schoole tot Leyden, schryft in zyn boek genaamd het Tooneel van Holland, Fol. 374.

De Stad Medemlek heeft eertyds een groote jurisdictie gehad, zorterende onder den Baljuw van deze Plaatzen, die ik hebbe geschreven, uyt de gemeyne en openbare Registers, dit zyn de Plaatzen.

Hoorn, Enkhuizen.

MEDEMBLIK,

Is volgens het schrijven der aloude historin gebouwd in het jaar 334 na Christus geboorte (zo Winsemius betuigt) door Diderik een zoon van Radboud, een kleinkind van Asconii, de eerste hertog van Friesland die in het zuidwesten een 4 a 5 mijlen van Stavoren ‘t is beginnen te bouwen en legde daar binnen korte tijd de fundamenten van een stad die later in de toekomst door veel vreemdelingen en inwoners van Friesland bewoond werd. Het is genoemd naar het water Medemelacha waaraan het gelegen was. Daarnaar is het Medemlek genoemd. De boven verhaalde Dirk of Diderik heeft het slot of ‘t het kasteel gebouwd wat ten dele vanwege zijn voortreffelijkheid later de hoofdstad van West-Friesland geworden is.

West-Friesland op de binnen zee die bij de schrijvers van de tijden der Romeinse heerschappij; Plinius (Natur. Histori Lib. 4de kapittel 15.) flevo of in het geheel genoemd en bij Pompon Mela: (Lib. 3de kapittel 2) omtrent het jaar 800 flevum.

In de Codex legum antiquarum tit lex Frisiorum vita Ludgeri kapittel 13 wordt het Fli en ook Fleha genoemd, toch daar ter plaatse in het bijzonder. Bij Willebaldus & Othlonus in vita Sti. Bonifaci hic. kapittel 19 ille kapittel 11. vers 12 Almera of Almeri en bij die van onze tijden wordt het in het algemeen de Zuiderzee genoemd.

Almera werd herdacht omtrent het jaar 755 en omtrent het jaar ‘t 850 bij dudo Sti. quintini Decanus en Wilhelmus Gemmeticensis Scribo en ligt nabij de overblijfsels van het Almeer-Dorp (te weten Medem-lek) die de gedachtenis van de oude naam nog heden bewaart.

Daar wordt bij vele nieuwe schrijvers gezegd dat Medemlek een zeer oude stad is en die ook de hof van de Friese koning Radboud geweest zou zijn, doch ‘t de geleerden zijn in die dingen tot op deze dag van de waarheid nooit overtuigd van die mening en ook niet vergenoegd geweest met enige bewijzen en twijfelachtige schrijvers die van die tijden zijn getrokken.

Wel is waar dat in zekere bezegelde brieven te weten: handvest van koning Otto, in het jaar 985 gegeven, gewag wordt gemaakt van de vloed Medemelacha. Gelijk mede in zekere oude blaffaart (1) der goederen van het bisdom van Utrecht, (Wilhelm Heda in Odibaldo) van de koninklijke tienden in Medemelacha, toch daaruit kan met geen goed bescheid van het voor verhaalde vastgemaakt worden. Terzelfder plaats worden van de koninklijke tienden [3] in Aocastrop, dat is Ouddorp, en in Holt-alde, dat is Hoogwoud en andere plaatsen als ook daar en elders van de accijns der koninklijke tienden in Almere de koggen-schuld genoemd en vermaand worden zonder nochtans dat uit dezelfde oorzaak van de voorschreven door iemand zulks wordt of gezegd kan worden aangezien dan dat in het leven van de H. Wolfranus of ook van andere onvervalste schrijvers die van koning Radboud en zijn doen hebben geschreven de stad of naam Medemblik niet genoemd wordt. Zo zullen we in het kort alhier verhalen hetgeen dat met waarschijnlijke zekerheid en met zeker en vast bewijs daarvan gezegd kan worden; Johannes Gerbrandi Leide (Lib. I kapittel 22 in zijn Latijnse kroniek van Holland die ook van Jan Sever Zoon in het Duits in de derde Divisie kapittel 31 toch met enige meerdere bijvoegingen gevolgd wordt) zei van een koning Theodoricus gelezen te hebben die te Medemblik gewoond zou hebben. Met deze woorden: ԍen leest dat anno 800 West-Friesland is bewoond geweest. Eerst van vijf heren, te weten van koning Theodoricus van wie koning Radboud van Friesland later is gekomen en hij woonde in Medemblik alwaar hij de eerste maal de hof van zijn woonstad heeft gesteld. De tweede is geweest Gerardus uit De Wolde die zijn verblijfplaats nam en eerst in het dorp Opdijk. De derde is geweest Rolandus van Wiernes die in het dorp Wijdenes een burcht is beginnen te timmeren waardoor [4] hij het recht van zijn regering heeft verzekerd. De vierde is geweest Kenne de zoon van Heiken van Benningbroek die in het voor vermelde dorp voor de eerste keer begon te wonen. De vijfde is geweest jonker Olboud die de Godzalige Adelboldus van Winkel genoemd werd, die woonde in het dorp Winkel voornoemd. Welk verhaal uit een oud en geloofwaardige historieschrijver getrokken schijnt te zijn.

Als het niettemin van enige ingelijfde bijvoegsels en glossaria gezuiverd is als namelijk dat in plaats van koning Theodoricus, hertog of graaf Theodoricus en van Radboud koning van Friesland, Radboud alleen zonder de bijvoeging koning van Friesland hersteld wordt en dat in de plaats van dat aldaar onvoorzichtig anno Domini driehonderd is gelezen geweest en gelezen moet worden 800. Het cijfer letter D voor 500 nemen en verstaan moet dat deze vijf heren niet tegelijk, maar op aparte tijden en de ene na de andere (als het door de Deense verwoesting niet verhinderd geweest is) vervolgens aldaar geregeerd zouden hebben. De redenen van deze mijn mening zijn deze.

Eerst dat omtrent het jaar onze Heer 800 (Annalis de gestis Caroli magni versu Conscripti ad annum 793. & annales Eginhardi ad annos 782 en 791 en 793) een hertog of graaf Theodoricus als krijgshoofd en overste leidsman der Friezen en achterneef van keizer Karel de Grote meer dan eenmaal vermeld wordt. Die wel waarschijnlijk [5] te Medemblik (als zijnde in die tijden naar de loop van veelvoudige Friese historin en Neder Saksische oorlogen een zekere en zeer geschikte plaats) zijn hof gebouwd en gehouden zal hebben en verder dat omtrent het jaar 885 bij Regino twee Friese graven als namelijk Gerolfus en Gardolphus vermeld worden en het niet onwaarschijnlijk is het dat Gardolfus, die hiervoor Gerardus genoemd werd, een en dezelfde persoon geweest zal zijn; alzo deze Latijnse namen van een en dezelfde persoon zullen zijn geweest. En ook deze Latijnse namen van een en dezelfde Duitse naam gemaakt worden en dat die in dit gedeelte van Friesland tussen het Vlie en de Kinheim of Keer-vloed gelegen wel graaf of rechter geweest kan zijn. Waarbij komt dat omtrent het jaar 980 na Christus een graaf Urbanus genaamd Ruosekyn niet ver van het klooster te Egmond gewoond heeft, (zie Vitasti Adelberti a Monachis Medelacensibus anno 990 Conscripta nondum edita nisi a surio contracta kapittel 23 extad apud me M, S.), die na alle waarschijnlijkheid dezelfde zoon van die geweest zal zijn die hiervoor Roelandus genoemd werd en door een burcht te Wijdenes zijn regering gezegd wordt verzekerd te hebben: vermits van de Deense naam ROE (gelijk daarvan nog andere overblijfsels te Wijdenes gevonden worden zoals onder anderen de Roefwerf). Alzo goed kan er Ronsekinus en Roesekynt als Roelandus of Roelandi Filius van gemaakt worden.

Aller zekerst laat me uit het voor verhaalde van Medemblik geloven dat met vele redenen uit [6] oude schrijvers is getrokken en alhier te lang om te verhalen voldoende vast gemaakt kan worden hetgene van de vijfde heer jonker Albold van Winkel daarbij gevoegd wordt, te weten: dat die de eerste keizerlijke rechter der West-Friezen en daarna in het jaar 1008 bisschop van Utrecht (daar het ‘t woord Godzalige op staat) is geworden. Ook mede, zo vind ik bovendien ‘t in zeker oud boekje dat ten tijde van jonker Rolandus die het huis te Wijdenes bouwde twee van zijn broeders, de ene te Muiden aan de uitgang van de Vecht en de anderen te Medemblik een gelijke, ‘t elk een huis of burcht zou hebben gebouwd en ook bewoond. Dit is hetgeen dat (overslaande versierde en korte gedichte verhalen) met goede waarschijnlijkheid uit de oude schrijvers getrokken van de verre oudheid ‘t van Medemblik die naar mijn weten gezegd kan worden.

Nu zal ik in ‘t kortverhalen hetgene ‘t vast en zeker en onweersprekelijk daarvan ‘t kan worden bewezen. De stad Medemlik of Medenblik, gelijk meest alle oude schriften getuigen, (en niet Mediablinkt of Mediablik hetgeen te ene male een fabel is. Het wordt hedendaags Medenblik genoemd of vanwege de gemakkelijkheid in het uitspreken voortgekomen Memelik) is gelegen aan het einde van een arm of uitwatering van de Oude-vloed die er eertijds was en nog hedendaags de Leek of Leeck genoemd wordt. Welke vloed ‘t de twee vierendelen of ambachten van West-Friesland, anders dit Noorder-Kwartier genoemd, het Regterland of Drechterland en hoog-Holtwouder ambacht (alias) Leekzater ambacht [7] of Overleeker ambacht, anders gezegd ‘t de vier Noorder-Koggen die het vroeger scheidde en nog tegenwoordig voor het grootste deel scheidt. Het gaat westelijk door ‘t het gehucht Westerleek en dan tussen Ursem en Opdam door in de Vlied-landen ‘t van de Heer Huigenwaard (Heerhugowaard) en vandaar voort tot en door Oterleek in het Schermermeer. En anderdeels gaat het Oostwaarts, eensdeels door Werenfridus-hoeve, (Wervershoof?) en anderdeels door Medemblik in het water dat eertijds Flevum en later Fli ofte Fleha in het algemeen en op die plaats in het bijzonder Almera en nog op deze huidige dag het Meer, toch in het geheel de Zuiderzee wordt genoemd. Zodat het duidelijk en zo klaar als de dag is en ook zo zeker dat de naam van de stad Medemlek van de voor beschreven vloed en uitwatering is voortgekomen even als ook de namen van Lexzater of Overleeker Ambacht, van het gehucht Westerleek en het dorp Oterleek hiervoor vermeld. Ik zou niet zeker kunnen zeggen of de gehele vloedleek, eertijds Medemmeleek, dan of die bijzondere arm en uitwatering waaraan de stad Medemlek gelegen is alzo alleen genoemd is geweest. Mijn mening is dat alleen de arm of uitwatering alzo genoemd werd vanwege de oorzaak dat Medemblik zoveel schijnt te betekenen als een hulp of Eem of Aam, dat is een uitwatering van de eigenlijke Vloed-leek. De oudheid van de plaats en de stad kan daaruit mede blijken dat de naam (die ouder is dan de tegenwoordige [8] verhoging van de zee) al eerder aan de plaats gegeven schijnt te zijn dan toen men de zee met dijken en dammen genoodzaakt was uit en af te sluiten, vermits het niet Medemelerdam heet even als Amsterdam, Edam, Monnickendam &c. en andere ingedamde uitwateringen die ik u edele op een andere keer menigvuldig opnoem. Maar als van een vrije uitwatering de naam Medemlek draagt.

De aanzienlijkheid van deze plaats in oude tijden kan daaruit gemakkelijk bespeurd worden dat al in het jaar des Heren 1118 de kerk van de plaats Medemblik geheel de accijnzen van de bisschoppelijke kamer raakte en alle Vircatus, dat is omgang of omring, gevolg en profijt aan het Domkapittel van de Kanunniken van Sint-Maarten bij zekere open bezegelde brief van de bisschop Godebaldus gegeven is geweest, (gelijk Willem Heda schrijft in de Hollandse kroniek in zijn achtste divisie kapittel: 5.) En dat uit kracht van deze gift hetzelfde kapittel het ganse profijt van West-Friesland heeft verkregen en tot de verandering bezeten heeft zodat de kerk van Medemblik, hoewel nergens in de tijden van Willibrordus of Bonifatius (zo Janus Douza Lib. 6. zegt] vermaard en herdacht wordt, niettemin daarna in de voorschreven tijden genoegzaam de hoofdkerk of immers de aanzienlijkste kerk van gans West-Friesland schijnt geweest te zijn.

Het welke boven het voorgaande nog daarbij mede geconfirmeerd en bevestigd wordt. Doordat alleen de pastoor van de kerk te Medemblik [9 ] een Personatum en bijzondere ‘t stoel in het koor van de domkerk te Utrecht onder de kanunniken voor de verandering heeft gehad.

Ik vind bij Albertus Abbas Stadensis (ad Annum 1256 in fine operis) dat koning Willem, graaf van Holland in het jaar 1256 van de Friezen dood geslagen zou zijn dat die ‘t te Medemblik woonde. Verder toen in het jaar anno 1288 graaf Floris van Holland met de vier ambachten of poort-schappen van West-Friesland (dat is) het Regter-land of zo men nu zegt Drechterland, Hoog-Hoogwouder, Ambacht, Schagen en Nieuwdorper Ambacht en Geestman Ambacht verzoend en overeengekomen was dat ze hem op zekere conditie huldigen en tot een heer van West-Friesland zouden aannemen. Zo heeft hij zonder enige verzoening brieven met die van Medemlek (die buiten het verdrag gelaten was) te maken aan die weinig tijd daarna het eerste stadsrecht van West-Friesland en een nieuwe en bijzondere poorters (burgers) of burgerschap op de 25ste maart 1288 (de voor beschreven graaf Floris heeft op dezelfde datum verleend en gegeven alle jaren een jaarmarkt te houden, beginnende ‘t op de dag van Bonifatius, dat is de 5de juni en duurt 14 dagen, die daarna onmiddellijk volgt aan die van Medemblik bij bezegeld handvest) zulks dat daardoor ‘t de drie delen van het Hoogwouder-Ambacht waarmee hij vooral verzoend was geen meerder recht behielden dan Medemblik alleen en alle dingen die hetzelfde ambacht [10] betreffen onder hun beider naam en zegels verdragen en gesterkt moest worden.

Gelijk zekere brief die nog over is van dezelfde graaf Floris in het jaar 1294 verzegeld waarbij hem een gedeelte buiten dijks land geschonken en vereerd werd dat duidelijk bewijst met het oude zegel dat de voor beschreven stad een onderwijs, een schip met ‘t 13 mannetjes daarin en met deze letters daarom Sigillum Burgentium in Medemlek. En hiermee staat op te letten dat graaf Floris of door voorgaande bedekte kennis of door de aanzienlijkheid en gelegenheid van de plaats, met zonderlinge genegenheid bewogen is geweest, niet alleen een burcht of wijkhuis (dat is) een wapenhuis aldaar liet maken of eerder de oude vervallen burcht en wijkhuis, waarvan hiervoor verhaald is, ‘t te vernieuwen gelijk ook de muren van de grote zaal van verschillende oude ongelijke stenen gemaakt en nog over zijn schijnt te getuigen. Maar heeft bovendien de muntplaats van West-Friesland die tevoren uit ‘t het oude dorp Ursem in het Drechterland altijd was geweest aldaar laten stellen en brengen en waar tekens van de hoge overheid over de West-Friezen onder zijn en de voor beschreven plaatsnaam penningen (die er tegenwoordig noch over zijn) laten slaan en munten die aan de ene zijde de gedaante van een mannenhoofd hebben die naar de rechterkant kijken met deze letters daarom F. Comes Hollandi, (dat is) Florentius Comes Hollandi (Floris graaf van Holland) en aan de andere zijde een vier gelijkhoekig [11] kruis met deze letters Mone Medenblek, dat is, Moneta Medenblik. (munt van Medemblik) Waarbij noch bovendien komt dat dezelfde graaf Floris aldaar de vierschaar van het Ooster baljuwschap van West-Friesland heeft ingesteld of immers dat die tevoren in twee gedeelten geweest zijn door de verwoesting en uitroeiing van het Huis te Wijdenes in het Drechterland dat in het jaar 1296 is geschied, weinig na zijn dood aldaar gekomen en verborgen is geweest, behelzende hetzelfde baljuwschap dat alzo verheeld was de twee gehele ambachten van West-Friesland, te weten het Regterland en Overleeker of Hoogwouder-Ambacht of de vier Noorder-Koggen tezamen en ‘t welk baljuwschap tezamen omtrent dezelfde tijden is toegevoegd het dijkgraafschap over al dezelfde plaatsen. En het (1) Kasteleinschap van de burcht aldaar. Zulks dat die dienst zeer groot en op eervolle wijze op zichzelf en niet minder ten aanzien van de stad Medenblek is geweest.

Ik kan niet anders uit de omstandigheid van de oude schrijvers bemerken dan dat de heer Hugo van Assendelft, een wereldse heer en oom van heer Hugo van Assendelft, abt van Egmond, die te Medemblik verslagen is geweest zoals we hierna zullen zeggen.

1379. Is die van Medemblik bij handvest van hertog Aalbregt op Sint Mattheus avond gegeven. ,, Dat ze alle jaren op de Nieuwjaars avond hun Poortmeesters en raadslieden kiezen zullen, te weten: dat 30 van hun mede poorters (burgers) die daartoe geloot zullen worden uit 120 de [12] rijkste van hun mede poorters, twee poortmeesters en raadslieden (dat zijn schepenen) kiezen zullen’

(Batavia illustrata folio 1441.) Sinds het jaar 1288 tot 1296 toe heeft het baljuwschap van het Hoogwouder of Overleeker ambacht en (1) Kasteleinschap van Medemblik bediend gehad terwijl heer Boudewyn van Naaldwijk het baljuwschap van het Regterlandt ‘t en Kasteleinschap van Wijdenes bediende. Van deze heer Gugo of Hugo schijnen de Heer Huygen Kogge te Werenfridus Hoeve (Wervershoof?) en de Huygenwaard (Heerhugowaard) hun toenamen gekregen te hebben. Na deze is in het jaar 1296 gevolgd heer Floris, heer Wouters zoon van Egmond die het huis of burcht te Medemblik na de voorgenoemde heer Hugoՠs dood in zijn hoede nam.

Het gewone spreekwoord zegt; ԩn troebel water is goed te vissenծ

Zo ging het in dit jaar 1296 mede nadat graaf Floris dood was en zijn zoon nog jong ‘t en in Engeland zo kwam de nieuw gekozen bisschop Willem van Mechelen die de 41ste bisschop van Utrecht was in West-Friesland vallen en heeft het huis te Wijdenes en het huis Eenigenburg beide tot de grond toe vernield en rukte met alle haast met zijn leger voor de stad Medemblik en heeft het in korte tijd ingenomen, [13] de stad verwoest en verbrand; maar het kasteel kon hij niet tot overgave dwingen, maar de heer Floris van Egmond (1) (Kastelein voor beschreven) en de anderen die op het kasteel lagen weerden zich dapper en sloegen de vijand gedurig af waarom ze ook aan de uiterste hongersnood kwamen te lijden want ze moesten door gebrek van voedsel paardenvlees eten. Eindelijk zo kwam graaf Jan van Henegouwen, heeft de stad ontzet, het leger verslagen en veel van hen neergeveld en uit West-Friesland gejaagd.

Marcus Zuerius Boxhornius professor der welsprekendheid in de hoge school te Leiden schrijft in zijn boek genaamd het Toneel van Holland, folio 374; ‘De stad Medemblik heeft eertijds een grote jurisdictie gehad die sorteerde onder de baljuw van deze plaatsen die ik heb geschreven uit de algemene en openbare registers, dit zijn de plaatsen.

Hoorn, Enkhuizen.

(4) Tax register.

DORPEN.

1. Wervershoof. ‘t 2. Bovenkerspel. ‘t 3. De Stede van Grootebroek. 4. Lutjebroek. ‘t 5. Hoogcarspel. ‘t 6. Westwoud. Oosterblokker. 8. Westerblokker. ‘t 9. Swaag. ‘t 10. Hem. ‘t 11. Venhuizen. ‘t 12. Binnewyzent. ‘t 13. Wynes. (Wijdenes) ‘t 14. Schellinkhout. 15. Scherwoude. ‘t 16. Schardam. ‘t 17. Etershem. (onder Hoorn) ‘t 18. Oosthuizen. ‘t 19 . Opterbeets. ‘t 20. Nieuwerdyk. ‘t 21. Grosthuizen. ‘t 22. Avenhorn. ‘t 23. Outdorp. ‘t 24. Vier Dorpen Velangedyk. ‘t (Langedijk) 25. Koedyk. ‘t 26. Kalverdyk. (Tuitjehorn) ‘t 27. Warmenhuizen. ‘t 28. Renigenburg. ‘t (Eenigenburg, Schagen?) 29. Nyenburg. (Nijenburg, Heiloo) ‘t 30. St. Maarten. ‘t 31. Schagen. ‘t 32. Aarnighuizen. 33. Barringhorn. ‘t (Barsingerhorn) 34. De Keins. ‘t (Schagen) 35. Oude-Nierop (Niedorp). 36. Nieuwe-Nierop. 37. Winkel. ‘t 38. Eerswoud. (Aartswoud) [15] 39. Hoogtwoud. 40. Opmeer. ‘t 41. Hensbroek. 42. Opdam. 43. Veenhuizen. (Heerhugowaard) 44. Oterlik. ‘t (Oterleek) 45. Spanbroek. 46. Watway. 47. Woggenum. 48. Nibbixwoud. 49. Hauwert. ‘t 50. Midwoud. ‘t 51. Benningbroek. 52. Sypekerspel. 53. Abbekerk. ‘t 54. Lambarschaag. 55. Twisck. ‘t 56. Oostwoud. ‘t 57. Opperdoes. ‘t 58. Almerdorp. (bij Opperdoes in 1334 verdwenen in de golven)

Zyn eenige Dorpen, gemeenlyk gezeid de VEENHOOP, ontrokken van de macht des Baljuschaps Medenblik, en gestelt onder de Jurisdictie van den Magistraat van de Stad Hoorn, door beneficie ofte weldaat, van Willem van Beieren die daar brieven af heeft gegeven, de namen der Dorpen zyn, Berkhout de Gooren, Grosthuyzen, Scharwoude, behalven veele gebuurten. Boxhornius 358.

1408. Zijn enige dorpen, gewoonlijk de VEENHOOP genoemd onttrokken van de macht van het baljuwschap van Medenblik en gesteld onder de jurisdictie van de magistraat van de stad Hoorn door beneficie of weldaad van Willem van Beieren die daar brieven van heeft gegeven. De namen van de dorpen zijn, Berkhout, de Gooren, (De Goorn) Grosthuyzen, Scharwoude, behalven vele buurten. Boxhornius 358.

Om wederom tot ons voorgaande propoost te komen, is dit voorschreve Baljuschap en (1) Kasteleinschap tot Medemlek daar na door zeer [16] aanzienlyke ende Adelyke Heeren bedient geweest. Als onder anderen in den jare 1324. van Heer Dirk van Outshoorn, en in den jare 1356, van Johannes Bruelles, Ridder, in den jare 1392. van de Heer Floris van Alkmade, in den jare 1395. van Heer Gerrit van Heemskerke, in den jare 1398. van Heer Coen van Harlaar, in den jare 1404. van Heer Wouter van Gent, en ‘t de voor de laastemaal in den jare 1413. van Heer Daniel van Cralingen, ende daar na het Dykgraafschap en Kasteleinschap alleen, voor de eerstemaal by eenen Dirk van Santhorst. 1446. wierd Philippus Banjaart Kastelein op ‘t Slot tot Medenblik. ende President van Holland, genaamd Gooswyn de Wilde, beiden gevangen gebracht op het Huis te Heusden, om een leelyke en schandelyke zake die zy malkander opzeiden, na dat zy beide anderhalf jaar gevangen hadden gezeten, is de President voornoemt op het Huis te Leuvestein gevoert, en aldaar onthooft; maar de Kastelein van Medenblik is wederom in voorige qualiteit herstelt. De Groote Hollandze Cronyk fol. 188. Cap. 14. Dog gelyk alle voorspoed, niet zeer lang zonder hinder gemeenlyk zyn voortgang hebbende, zoo is ‘t mede met deeze Stad Medemlek vergaan.

Want recht na de dood van Graaf Floris, in den jare 1296. is de Poorte ofte Stad Medemlek nitgezondert den Burg (schryft de Rym-Kronyk van Holland, ende zeeker Latynsche nette hand geschreven) door de West-Vriezen zelfs van ‘t eene einden tot het ander verwoest, en ook verbrand, ende Heer Hugo van Essendelft [17] met nog wel 66 andere aldaar verslagen is geweest.

Na deze voorgaande verwoestinge van ‘t swaart ende ook van ‘t vuur, is in den jare 1334. ook ‘t water ende de slag van de Zee, de Stad Medemlek ende ook de Zee-dyken aldaar zoo lastig geworden, dat men dezelve nauwlyks langer heeft konnen houden, zoo dat by de voornoemde vier Poorterschappen van West-Vriesland, te weten, ‘t Regterland, Hoogtwouder Ambagt, Schagen en Niedorper Ambagt, met Geestmer-ambagt, goet gevonden is geweest, een groot stuk Landt uyt te werpen, ‘t ende den Dyk van Barsinghorn af tot Medemlek toe, agter in te leggen, dog alzo de Poorte ofte Stadt Medemlek, als sorgende daar door na korten tyd mede uytgedykt te zullen werden daar niet in wilden bewilligen, ende ook den Heer Grave daar in bedugt, ende bekommert was geworden, zoo is de zelve inlage ‘t niet anders toegestaan, dan onder voorwaarde, dat alle de andere West-Vriesen den Heer Grave by aldien ‘t noodt deede, zijne Poorte ende Burgh tot Medemlek te helpen versetten, ‘t ‘t welk de vier Ambagten ook by opene bezegelde brieven op St. Agnieten dag in ‘t Jaar 1334. belooft hebben te doen ende na te komen. Voorts zoo is in den Jare 1413. op den ‘t 2. February het voorschreve groote Baljuwschap van Medemlek, geheelyken in Steden verdeelt, ende vernietigt. Na dat alvoren eerst Enkhuysen, daar na Hoorn, ende weynig later Grootebroek, en daar aanvolgende Schellinghout, gelyk, ende even groot Stadts regt [18] verkregen hadden, als die van Medemlek, uyt kragte van de voorschreve Handtvesten, van Graaf Floris, ende andere volgende Graven tot die tyd toe, hadden gebruykt, is het zelve van gelyke, aan alle de verdeelde, andere Steden ‘t by Hartogh Willem van Beyeren, mede vergunt ende gegeven. (Hiervan is blykende by zekere brief van den Aarts-Hertogh Philiphs, op den 12. November 1503. gegeven) ende daar na, in den Jare 1503. is het Dykgraafschap, welke by ‘t Casteleynschap tot die tyd toe, aldaar was gebleven gesplits, ende in tween verdeelt, ende het Dykgraafschap, ‘t Regterland tot, en in de Stad Enkhuysen gebragt en verstelt geweest, daar toe eenigzinds aanleydinge ende occasie schynt gegeven te hebben. Het verswaren van de aanslag van ‘t water in de Zuyder-zee, door ‘t verdiepen van de stroomen, uytschuuren van de gronden, ende wegnemen van de voorlanden veroorsaakt, daar door de geheele ouden West-Vriesen Zee-dyk, by een Perzoon alleen, sonderling in tyd van stormen ende noodt, niet bequamelyk bezorgd scheen te konnen werden, gelyk ook naderhand gebleken is, dat niet tegenstaande deze meerder voorsorge in den Jare 1508. zoo Dirk Velius in zyn Chronyk van Hoorn, lib. 2. fol. 87. schryft, is in den Herfst, op St. Gallen- dagh, door een extraordinaren storm, ende hooge Vloed, niet alleen de Dyken in ‘t Regterland by Hoorn, tusschen Schardam ende Scharwoude, maar ook by Medenblik, op wel vier plaatsen zyn door gebrooken, tot een arme schade van de Ingesetenen, ende al [19] hoe wel, alle deze voorschreve tegenspoed, dեen op den ander volgende, zeer moeyelyk is geweest, en de voorschreve Stadt dapper in zyn welvaard heeft gekrenkt. Zoo is na dezen het alderswaarste daar op gevolgt, want in dit Jaar, als de Grave van Nassouw, die nu Stadhouder van Holland was (zynde des Grave Jan van Egmond te vooren op den Hoeff gestorven] begaf hem de Swarten-hoop, of de Gelderse-Vriesen, in dienst van den Grave ‘t van Gelder. Haar Overste waren Johan Selbach, en Goldsteen. Onze Gouverneur uyt vreese, dat de Swarten-hoop het een of het ander op ons Noorder-quartier mogten ondernemen, zond boden aan den Overste Rekalf, dat hy aanstonds, zonder tyd te versuymen, over al volk moste werven, en by een versamelen. Rekalf kreeg verscheyden honderden Soldaten by mal- kander, hy schikte vier Compagnie na ‘t Noorder-quartier, een zond hy na Uytdam, en het tweede zond hy tot Monnickendam, het derde tot Edam, en het vierde onder de Heer Jan van Wassenaar; behalven dit volk, hadde de Heer Floris van Yselsteyn, nog vier andere Compagnie, al voor een wyle tyds in dienst gehad, en wierden herwaarts aan geschikt, ‘t een Compagnie wierdեr onder Graaf Felix tot Medenblik geleyd, en het ander tot Enkhuysen, het derde tot Schagen, en in de Dorpen daar omtrent, het vierde, wierde op de Oorlogs- Scheepen verdeelt. Welke Oorlog-scheepen den 22. May tot Enkhuysen by malkander versamelde, door toedoen van den voorschreve Heere van Yselsteyn, en gingen voort tՠZee, [20] om op alle togten en aanslagen, van den Vyand wagt te houden; maar hoe goede kennisse dat men van des Vyands komste hadde, en hoe nauw dat het Land over al met Garnisoenen beset was, en hoe scherpe wagt datեr gehouden wierd, ‘t was altemaal zonder vrugt, want God en waakte niet mede. Dese Swarten-hoop ofte Gelderse Vriesen, quamen den 24. Juny, van de Lemmer, met 150. Scheepen zo groote als kleyne, met omtrent drie 4000. mannen, op dit Noorder-quartier afzakken. Den 25..dito op een Donderdagh, des ‘s morgens vroeg, landen zy voor Medenblik, en wonnen de Stad Stormenderhand, hoewel de Burgers haar vromelyk te weer stelde, dies veele in deeze hetten dood bleven, zommige vlugten op het Slot, andere quamen vlugten uyt de Stad, een groot deel die haar hier en daar nog in de huysen verstoken hadden, wierden opgesogt, en gevangen genomen, en geranzoeneert. Zy plunderde de Stad metեr haast, en hebben hem doen verbrand, datեr niet een huys staan bleef, behalven het Slot, dat konde zy niet krygen, door dien Joost van Buuren Castelyn haar vroomelyk afwees. Des zelven daags trokken zy voort, brandende eerst Opperdoes en Twisk af, verschoonde Midwoud, door voorbidden van den Pastoor, die een Rantzoen gaf van 150. guldens, alzoo in ‘t heele Dorp zoo veel gelts niet te vinden was. Dit gedaan zynde, gingen zy voort de Zwaagdyck op, en doen keerden zy by Hoorn langs, en sloegen de Berkhouter weg in, en trokken door Berkhout, Avenhorn, Ursem, en den Huygendyk [21] langs, tot voor de Stad Alkmaar, onderwegen dootslaande, roovende, verbrande ‘t al wat haar voorquam, en dede een onverwinnelyke schaden, aan de Huysman &c. Zoo dat Medemlek niet alleen onverwinnelyke schade heeft geleden, maar boven dien, het verlies van alle de oude Handvesten, brieven, ende bescheyden der zelver Stede geleden is, ende misschien ook van die gene door welke het voorverhaalde zeggen, dat Medemlek de Koninghlyke Woonlaats van den Koning Radbodus van Vriesland zoude zyn geweest, vast gemaakt ende bewezen zoude konnen werden. Daar ‘t by evenwel het ongeluk van de Stad noch niet en heeft stil gestaan, want in den Jare 1555. ‘t in April, is egter enen onverwagten brand ontstaan, daar nog de memorie van schynen vars te zyn, die even bewesten het Raadthuys

beginnende, ende slaande over de oude Haven heen, aan weder zyden ‘t meerendeel van de Stadt, die zedert den laast gemelde brand, ende verwoestinge qualyk haar adem geschept hadde, neffens de Kerk en het Klooster verbrand, en ‘t in koolen geleyd heeft. Den Toorn alleen (gelyk hy nog staat) behouden is gebleven: deze Toorn is de Bouwkonst niet aan vergeeten, want men kan onder door de zelve ryden, met Wagens en Paarden, gelyk men door een ‘t Poort ryt, alwaar een Klok boven in hangt, die elf duyzend pond swaar weegt, daar staat op dit navolgende in ‘t Latyn verduyts (aldus) [22]

By meerder en grooter verbreydinge van de Stad Medemlek, en door de dagelykse vermenigvuldinge van Volk, zoo heeft uyt Raadsbesluyt van de Magistraat en Regeeringe, my tot Zutphen in deze gestalte gegoten F. en P. Comonius, in ‘t Jaar onzes Heeren 1549.

Maar wederom in den Jare 1570. styf vyftien Jaren geleden, is op deze brand genoegsaam een Diluvie gevolgt, wanneer op Alderheyligendag zynde den 1. November, door een swaaren storm en verbolgen onweer, uyt den Noord- Westen het water zoo hoogh opgedreven wierde, dat diergelyke hoogte by menschen memorie noit in deze Landen gezien was, waar door bykans alle Zeedyken rondsom, of overliepen, of doorbraken, door den furieusen aanslag van ‘t water, voornamentlyk den Hoogendyk by de Stad Medemlek op wel vier plaatzen, dies alle het platte Land rontomme niet dan een gladde Zee was, of scheen te wezen, daar over de Schuyten regt toe, regt aan voeren, van dեne plaatze op dաnder, ende veele Menschen en Vee allenthalven vedronken.

Om wederom tot ons voorgaande voornemen te komen is dit voorschreven baljuwschap en Kasteleinschap (1) te Medemblik daarna door zeer [16] aanzienlijke en adellijke heren bediend geweest. Als onder anderen in het jaar 1324 van heer Dirk van Outshoorn en in het jaar 1356 van Johannes Bruelles, ridder, in het jaar 1392, van de heer Floris van Alkmade in het jaar 1395, van heer Gerrit van Heemskerke in het jaar 1398, van heer Coen van Harlaar in het jaar 1404, van Heer Wouter van Gent en ‘t die voor de laatse maal in het jaar 1413, van heer Daniel van Cralingen en daarna het dijkgraafschap en Kasteleinschap alleen voor de eerst keer bij een Dirk van Santhorst. In 1446 werd Philippus Banjaart kastelein op het slot te Medenblik en een president van Holland genaamd Gooswyn de Wilde die beiden gevangen gebracht werden op het Huis te Heusden om een lelijke en schandelijke zaak die ze van elkaar zeiden. Nadat ze beide anderhalf jaar gevangen hadden gezeten is de voor genoemde president op het Huis te Loevestein gevoerd en aldaar onthoofd. Maar de kastelein van Medemblik is wederom in vorige kwaliteit herstelt. De grote Hollandse kroniek folio 188 kapittel 14. Echter gelijk alle voorspoed dat niet zeer lang zonder hinder gewoonlijk zijn voortgang heeft zo is het mede met deze stad Medemblik vergaan.

Want net na de dood van graaf Floris in het jaar 1296 is de poort of stad Medemblik, uitgezonderd de Burg, (schrijft de Rijmkroniek van Holland en met zekere nette Latijnse hand geschreven) door de West-Friezen zelf van het ene einde tot het ander verwoest en ook verbrand en heer Hugo van Essendelft [17] met nog wel 66 anderen aldaar verslagen is geworden.

Na deze voorgaande verwoesting van het zwaard en ook van het vuur is in het jaar 1334 ook het water en de zeeslag de stad Medemblik en ook de zeedijken aldaar zo lastig geworden dat men die nauwelijks langer heeft kunnen behouden zodat bij de voornoemde vier poorterschappen van West-Friesland, te weten; het Drechterland, Hoogwouder Ambacht, Schagen en Niedorper Ambacht, met Geestmer-ambacht goed gevonden is geweest een groot stuk land uit te werpen ‘t en de dijk van Barsinghorn af tot Medemblik toe achter in te leggen toch alzo dat de poort of stad Medemblik en zorgde daardoor na korte tijd mede bedijkt te zullen worden, daarin niet wilden bewilligen en ook de heer graaf daarin beducht en bekommerd was geworden en zo is die inlage ‘t niet anders toegestaan dan onder voorwaarde dat alle andere West-Friezen de heer graaf die het node deed zijn poort en burcht te helpen verzetten wat de vier Ambachten ook bij open bezegelde brieven op Sint Agnieten dag in het jaar 1334 beloofd hebben te doen en na te komen. Voorts zo is in het jaar 1413 op de ‘t 2de februari het voorschreven grote baljuwschap van Medemblik geheel in steden verdeeld en vernietigd. Nadat daardoor eerst Enkhuizen, daarna Hoorn en wat later Grootebroek en daaropvolgende gelijk Schellinkhout even groot stadrecht [18] verkregen hadden als die van Medemblik uit kracht van de voor beschreven handvesten van graaf Floris en andere volgende graven tot die tijd toe hadden gebruik. Toen is het van gelijke aan alle verdeelde andere steden ‘t bij hertog Willem van Beieren mede vergund en gegeven. (Hiervan blijkt uit zekere brief van de aartshertog Philips op de 12de november 1503 gegeven) en daarna in dat jaar is het dijkgraafschap die tot die tijd bij het (1) Kasteleinschap was gebleven toen gesplitst en in tween verdeeld en het dijkgraafschap, het Drechterland tot en in de stad Enkhuizen gebracht en verzet geweest. Daartoe zou enigszins de aanleiding en gelegenheid schijnt gegeven te hebben het verzwaren van de aanslag van het water in de Zuiderzee door het verdiepen van de stromen, uitschuren van de gronden en wegnemen van de voorlanden wat daardoor veroorzaakte dat de gehele oude West-Friese zeedijk door een persoon alleen en vooral in tijd van stormen en nood niet bekwaam verzorgd scheen te kunnen worden. Dat is gelijk ook naderhand gebleken dat niet tegenstaande deze meerdere voorzorgen in het jaar 1508 (zo Dirk Velius in zijn kroniek van Hoorn, lib. 2. fol. 87 schrijft), is in de herfst op Sint Gallen dag door een extraordinaire storm en hoge vloed niet alleen de dijken in het Drechterland bij Hoorn tussen Schardam en Scharwoude, maar ook bij Medemblik op wel vier plaatsen zijn doorgebroken tot een arme schade van de ingezetenen. [19] Hoewel al deze voorschreven tegenspoed waar de ene op de andere volgde zeer moeilijk is geweest en de voorschreven stad dapper in zijn welvaart heeft verzwakt. Zo is na deze de allerzwaarste daarop gevolgd want in dit jaar toen de graaf van Nassouw die nu stadhouder van Holland was (de graaf Jan van Egmond was tevoren op de Hoef gestorven) ging hem de Zwarte-hoop of de Gelderse-Friezen af die in dienst van de graaf ‘t van Gelder traden. Hun overste waren Johan Selbach en Goldsteen. Onze gouverneur uit vrees dat de Zwartn-hoop het ene of het ander op ons Noorderkwartier mocht ondernemen zond boden aan de overste Rekalf dat hij aanstonds en zonder tijd te verzuimen overal volk moest werven en bijeen verzamelen. Rekalf kreeg verscheidenen honderden soldaten bij elkaar en hij stuurde vier compagnien naar het Noorderkwartier, een zond hij naar Uitdam en de tweede zond hij naar Monnickendam, de derde naar Edam en de vierde onder heer Jan van Wassenaar. Behalve dit volk had de heer Floris van IJsselstein nog vier andere compagnien daarvoor al tijdje in dienst gehad en die werden herwaarts gezonden. Een compagnie werd er onder graaf Felix naar Medemblik geleid en de ander naar Enkhuizen, de derde naar Schagen en in de dorpen daar omtrent, de vierde werd op de oorlogsschepen verdeeld. Welke oorlogsschepen de 22ste mei te Enkhuizen bij elkaar verzamelden door toedoen van de voorgeschreven heer van IJsselstein en gingen voort ter zee [20] om op alle tochten en aanslagen van de vijand in de gaten te houden. Maar hoe goede kennis dat men van de komst van de vijand had en hoe nauw dat het land overal met garnizoenen bezet was en hoe scherpe wacht dat er gehouden werd, het was allemaal zonder vrucht want God waakte niet mede. Deze Zwarte-hoop of Gelderse Friezen kwamen de 24ste juni van Lemmer met 150 schepen en zowel grote als kleine met omtrent drie 4000 mannen op dit Noorderkwartier afzakken. De 25ste.dito op een donderdag ‘s morgens vroeg landen ze voor Medemblik en wonnen de stad stormenderhand, hoewel de burgers zich dapper te verweer stelden waarvan velen in deze hitte doodbleven, sommigen vluchten naar het slot, anderen kwamen vluchten uit de stad, een groot deel die zich hier en daar nog in de huizen verstopt had werden opgezocht en gevangen genomen en op losgeld gesteld. Ze plunderden de stad met een haast en hebben het toen verbrand zodat er niet een huis staan bleef, behalve het slot, dat konden ze niet krijgen doordat de kastelein Joost van Buuren hen dapper tegen stond. Dezelfde dag trokken ze voort en branden eerst Opperdoes en Twisk af, verschoonde Midwoud door het bidden van de pastoor die een rantsoen van 150 guldens gaf alzo in het hele dorp niet zoveel geld te vinden was. Toen dit gedaan was gingen ze voort de Zwaagdijk op en keerden ze bij Hoorn langs en sloegen de Berkhouter weg in en trokken door Berkhout, Avenhorn, Ursem en de Huigendijk [21] langs tot voor de stad Alkmaar. Onderweg sloegen ze dood, roofden en verbrandden alles wat hun voorkwam en deden onoverwinnelijke schade aan de huisman &c. Zodat Medemblik niet alleen onoverwinnelijke schade heeft geleden, maar bovendien het verlies van al oude handvesten, brieven en bescheiden van die stad geleden heeft en misschien ook van datgene dat door het voor verhaalde zeggen dat Medemblik de koninklijke woonplaats van koning Radboud van Friesland zou zijn geweest vastgemaakt en bewezen zou kunnen worden. Daarbij heeft evenwel het ongeluk van de stad noch niet stil gestaan want in het jaar 1555 ‘t in april is echter een onverwachte brand ontstaan waar nog de memorie van schijnt vers te zijn die even bewesten van het raadhuis begon en sloeg over de oude haven heen aan weerszijden het grootste deel van de stad die sinds de laats gemelde brand en verwoesting nauwelijks zijn adem geschept had, neffens de kerk en het klooster verbrand en ‘t in kolen gelegd heeft. Alleen is de toren (gelijk die nog staat) is behouden gebleven. Deze toren is de bouwkunst niet gaan vergeten want men kan eronder door rijden met wagens en paarden gelijk men door een poort rijdt. Er hangt een klok boven in die elf duizend pond zwaar weegt en daarop staat dit navolgende in het Latijn en verduits; (aldus) [22]

Bij meerder en groter verbreiding van de stad Medemblik en door de dagelijkse vermenigvuldiging van volk zo heeft uit raadsbesluit van de magistraat en regering mij te Zutphen in deze gestalte gegoten F. en P. Comonius in het jaar onze Heer 1549.

Maar wederom in het jaar 1570 stijf 15 jaar later is op deze brand genoegzaam een overstroming gevolgd toen op Allerheiligen dag op 1 november door een zware storm en verbolgen onweer uit het Noordwesten het water zo hoog opgedreven werd dat diergelijke hoogte bij mensen geheugenis nooit in deze landen gezien was waardoor bijna alle zeedijken rondom of overliepen of doorbraken door de furieuze aanslag van het water, voornamelijk de hoge dijk bij de stad Medemblik op wel vier plaatsen zodat al het platteland rondom niets dan een gladde zee was of scheen te wezen waarover de schuiten recht toe, recht aan voeren van de ene plaats naar de andere en vele mensen en vee aan alle kanten verdronken.

1572. Den 11. Juny, heeft de nieuwe Gouverneur van Enkhuysen, genaamt Dirk Soni, getracht door middel van de kapitein Jacob Cabbeljauw, Claas Ruychaver, en Dirk Jansz: Brouwer aan haar zyde te krygen, onder de gehoorzaamheyd van Prins Maurits, die daar [23] over zoo lange arbeyde, dat ze die van Medemblik beweegde haar Burgermeesters tot Enkhuysen te zenden, maar zy konde niet accorderen, om dat zy groote versekertheid, en onmogelyke dingen begeerden, daarom rezolveerde zy schielyk, twee Compagnie Borgers van Enk huysen, onder Capiteyn Claas Croes en Jacob Cornelisz. in ‘t Hof, daar na toe te zenden met twee Compagnie Zoldaten, onder Cabbeljauw en Ruychaver, die heymelyk de Stad Medemblik hebben ingenomen. De Zoldaten quamen de Ooster-poort in, en de Enkhuyser Borgers de Wester-poort; zoo dat de Manschap van Medenblik aanstonds op het Casteel vlugte, de Enkhuysers en de Zoldaten, namen haar Vrouwen en Kinderen, en zette haar voor aan, tot een borstweering, doen zy het Casteel bestormde, de Mannen dit siende, dorsten niet toe schieten, om haar Vrouwen willen, en om haar trouw te betragten, dwongen haar al- dus het Casteel op te geven.

Terwyl zy hier mede besig waren, wierde Cornelis Pietersz. Lutsen, met Pieter van Gulik, Schout van Opmeer, uytgesonden, om al het Geweer en Wapenen uyt de twaalf omleggende Dorpen te halen, tot haar gebruyck, met genoegzame vrywilligheyd, door het in- nemen van de Stad Medenblik.

Weynig tyd hier naar, heeft deze Dirk So- noy de Stad Hoorn, niet zonder groote moeiten doen overgaan, want de Borgers in ‘t de Wapenen tegen malkanderen opstonden. Voorts zoo heeft hy al de Steden die in ‘t Noorder-quartier waren, als Alkmaar, Edam, [24]Monnekendam, en Purmerend ingekregen, over alle deze plaatzen heeft hy particuliere Gou- verneurs gestelt, als tot Medenblik, Jonker Jacob Cabbeljauw, tot Hoorn, Jonker Josue dՁlveringen, Heer van Hofwegen, tot Alk- maar Willem Mostert, en tot Edam, Jonker Willem de Grave. Sonoy kreeg den Overste Lazarus Muller, met een Regiment te hulp, en moeste vast alle dagen met zyn Vyand schermutseeren, &c.

Hier op slaat het Versje van Jan Jansz. Deutel van HOORN, in zyn Huwelykse Weegschaal, en luyd aldus,

‘t STerke Medenblicker Slot,

Wierd eens van ‘t Oorlogs-rot

Ingenomen, niet door kragt ‘t

Van de Wapծen, maar men bragt

Vrouw en Kindղen vooren aan, ‘t

Van, die men te keer woudՠgaan, ‘t

Met dees voortogt drong men voort,

Tot de Gragten, tot de Poort, ‘t

Van dees sterkte.

Al ‘t geschut, ‘t Quam de Burgers niet te nut, ‘t

Want zoo iemand schieten wouw, ‘t

Hy ontzag zyn Kind of Vrouw, ‘t

En dewyl hy die ontzag, ‘t

Most hy komen tot verdrag, ‘t

Met zyn Vyand, ‘t welk zoo niet,

Buyten dՍ egt zou zyn geschiet. 1572 .[25]

1572. Den 16. November, de Jonkheer ‘t Dirk Sonoy, wezende als Admiraal van de Noord-Hollandze Vloote, leggende voor Am- sterdam, zoo is in zyn Gouvernement, dewyle hy noch abzent was, binnen de Stad Medenblik een grooten oploop geweest, tusschen de Burgers van de Stad en den Capiteyn Jacob Cabbeljauw en zyn Zoldaaten. In dit oproer wierden de Burgers van de Stadt Medenblick meester van de Zoldaaten, zoo dat den meesten hoop de Stadt zyn uytgeloopen, de overgeblevenen wierden haar geweer afgenoomen, de Capiteyn zalveerde hem op het Stadthuys, staande op den Dam, en zyn Predikant Jan Mighiels vluchte in een huis daar bezyden, tot Willem Cornelisz. Daar na dwongen zy den Capiteyn, dat hy al de overgeblevenen Zoldaaten die noch op het Slot waren, de Burgers ‘t zelve in zoude ruimen, en daar op laten, ‘t welke aanstonts ook is geschiet, zy sloegen de Capitein zyn kamer op, en hebben daar eenige dingen uitgenomen. Deeze oproer geschiede door een kleine oorzaak ende misverstant, dan men vreesde voor erger, daarom zyn Excelentie aldaar terstont Meester Herman van der Meer, ende Hopman Nicolaas Ruighaver na toe zont, om den oproer te stillen, en ter neder te leg- gen. De voorschreve Nicolaas Ruighaver hadde zyn Vaandel Zoldaten, ontrent een ure gaans van de Stad leggen, men bevont de oorzake gesprooten te zyn, door dien een Jongman, zynde een Burgers Zoon van de Stad, over de wal was geklommen, waar over den Capitein hem [26] hadde gevangen genomen, doch gebeden zynde van dees Jongmans Oom, dat hy hem zoude ‘t los laten, heeft zulkx niet willen doen, en daarom zeer geinportuneert zynde, heeft den zelf- den mede gevangen genomen, ‘t welk by de Burgers gezien zynde, hebben tot den Capitein (die de gevangens op het Slot wilde brengen) gezeit, dat hy de Burgers zoude los laten, hy mogtze te recht stellen, de boete die daar toe stond was maar 20. stuivers. Maar hy bleef even opstinaat, en wilde haar niet los laten, dreigende eenige te slaan, en zeide ook daar by, dat hy de Gevangens wel wilde hangen (want vermits het een frontier Stad was, beelde hy hem ‘t in het lyf verbeurt te zyn) hier door is terstont het Rumoer gewassen, en zy hebben hem om- zingelt en de gevangens ontweldicht, dit hebben de Zoldaten willen keeren en allarm laten slaan, de Burgers daar en tegen, lieten de klokken kleppen, en de trommels roeren, en lieten het Burger Vaandel wayen op de straaten, zomma het stont zeer qualyk geschapen, maar is ten laatsten noch ten besten afgeloopen, en hebben zoo Burgers als Zoldaten, de tweedracht in min en vrintschap ter neder geleit. En hebben ook met eenen malkanderen belooft te reguleeren na de Ordonnantien, die by de Prince van Orangie zoude werden gemaakt, ende datze middelertyd zullen houden vreede, vrintschap ende eendragt, zonder dեen dաnder te injurieren in woorden ofte feiten, in eeniger manieren, op lyf- straffe, waar van zy een schriftelyke acte hebben gemaakt en onderteekent, op den 21. van November. 1572.

[27] 1573. In Augusto schreef de Grave van Bossu aan Cornelis van Ryswyk, Castelyn tot Medenblik, inhoudende, dat, indien hy het Slot ‘t en de Stad van Medenblik in zyn handen wilde leveren, hy zoude hem grootelykx begiftigen, ende dat hem alles dat hy misdaan hadde zoude vergeven wezen, daar voor hy zyn eigen Perzoon te pande stellen wouw, en voorts dat zulkx in alle haast moeste geschieden, want Lei- den was bezet, want hy was van meening om ‘t in het Noorderquartier te vallen, en voor Me- denblik te komen, daarom dat hy terstont ant- woort zoude schryven &c. Ryswyk was als ‘t den brief quam binnen Enkhuizen, en de Bode die den brief bracht was vertrokken, doen hy ‘t tot Medenblik quam, anders zoude hy hem vast gezet hebben; hy ontboot de Burgemeesters ‘t van de Stad, en de zyn Luitenant die hy de voorschreve brief heeft voor gelezen, en schreef ook zulkx terstont over aan den Governeur ‘t Dirk Sonoi, om alle suspicie van hem te weeren. 1588. Was tot Medenblik de Overste Heer Dirk Sonoi langen tyd Governeur geweest, over het geheele Noort-Holland. Hy hadde hem vromelyk gequeten en wel gedragen, in veel diensten en exploiten. Deeze hadde van Lei- cester nieuwe commissie, van zyn Governement van Noort-Holland bekomen, het welk was tot nadeel, en vermindering van de autoriteit van de Prince van Orangie of Maurits van Nassauw, zynde Stadhouder van Noort- en Zuit Holland, de welke toestont zulke commissie te geven, [28]als aan zyn Luitenant. Hem wert als andere, ‘t na het verraat van Deventer en Sutphen afgeist nieuwe eed aan Prins Maurits als Stadhouder te doen, ‘t welk hy weigerde uyt kracht van zyn nieuwe commissie, ten ware dat hy van de Grave van Leicester van zyn gedaane eed ont- slagen werde, ‘t welck alzoo procideerde ‘t uyt misverstant, zoo wierde dit spel door den Heer van Bochorst (die doen ter tyd der Koninginne Majesteits Ambassadeur was) geslist. Daar na heeft Prins Maurits het Vaandel Zoldaten van Jonker Aart van Duivenvoorde na Medenblik gezonden, maar het wierde door eenig misvertrouwen niet in de Stad genomen, maar moest daar buiten blyven; daarom gink Prins Maurits met de Grave van Hohenlo zelver met haar Hofgezin daar na toe, maar zy wierden daar mede buiten geslooten: doch dit wierde wederom ter nedergeleid, mits dat Sonoi zelver zeide hem leet te weezen, en dat hy geen ‘t oorzake van misvertrouwen hadde gehad; maar na veel handeling daar over, tot in January ‘t 1588. zo behielp Sonoi hem met zyn voorschreve commissie van Leicester, over Noort-Holland, gelyk hy die van de Prince van Orangie gehad hadde, zoo wou hy by zoodanig Gouvernement blyven, de Prins Maurits was wel Stadhouder genaamt, maar dat hy gelyke macht hadde in dien quartier, blykende zyn commissie. Onderwylen muiteneerde de 600. Zoldaten van Sonoi ‘t tot Medenblik gedurig, en wilde niet vertrekken, voor dat zy afreekening van 72. Maanden hadde, zy namen de Burgerye haar geweer ofte [29] wapenen af, en dwongenze alzoo verder weekelyk haar zoldy te geven. Dit quaat exempel maakte ook muitery in andere Steden.

Dit belegh duurde tot in April 1588. en ‘t mits dat de Engelsche die haar in ‘t eerste styf den haar anders begonnen te bedenken, ziende inzonderheid Leicesters Gouvernement de Staten opgedragen, en der zelviger autoriteit door vaste rezolutien toenemen, zoo wierden ten lesten de zake geaccordeert, invoegen dat het Krygsvolk met paspoorten zoude vertrekken, en het Prince volk trok daar aanstonts binnen. Den Oversten Gouverneur quam hem tot Alkmaar excuseeren, die namaals de Burgers van Medenblik en andere groote schade aan dede in zyne goe- deren, daar over hy hem beklaagde aan de Coninginne van Engeland.

1593. Gink de eerste Schipper uyt Holland, zynde een Burger alhier van Medenblik, na Gunea ofte Goutkust, uyt deze Haven.

1594. In deeze tydt, was Jelle Adriaansz. Wynsz. Dykgraaf van de vier Noorder Coggen, heeft aldereerst bedacht en uytgevonden, tot bescherming van de Zeedyk, zeekere werken buiten aan de Wierdyk, die men Crebbings noemde, en noch alzoo genaamt werden, die noch huiden by de Inwoonders (om haar groote onkosten) zeer wel bekent zyn, ‘t de eerste Crebbingh wierde doe geslagen voor de Spanbroekerdyk bewesten de Twisckerbrug.

1618. In October quam zyn Excellentie, Prins Maurits tot Medenblik, om de Magistraat te veranderen, en heeft zes van de oude Magistraat laten continueeren en tien nieuwe daar by verkooren, en ging doen voort, en verzette de Regeering in de andere Steden van gelyke.

1620. In ‘t voorjaar, wierden de vyf Watermolens die tusschen Medenblik en Opperdoes stonden, aan ofte by den Dyk, aan de Oost- kant van de Stad Medenblik gebracht, ende gestelt datze malkander het water konde afmalen, als een molen het tegens ofte boven het Zeewater niet konde malen. De oorzake waarom dit gedaan worde was daarom, dat de sluis daar de molens het water door maalde, lach op het feltste van de Zee, hadden dierhalven groote kosten, en was daar toe zeer veroudert, dat hy vernieuwt moste weezen, ende alzoo de Dyk bewesten Medenblik, daar de molens stonden, heel breet en hoogh is, zoo zouden het tot groote kosten van de Landen geweest zyn, zoo men daar een Nieuwe-sluis hadde geleid en gemaakt.

Nu komen wy tot den jegenwoordige tyden, ‘t in de welke de Stadt Medemlek, niet tegenstaande alle de voor verhaalde tegenspoeden, wederom als uyt de asschen opgekomen wezende, een wel betimmerde Stadt ende van bequame groote geworden, wezende aan de Zuydzyde voorzien met hooge wallen ende Bolwerken na de nieuwe ende moderne wyze gefortificeert ende gesterkt. Ende aan de Noortzyde ende Oostzyde, tegens de Zuyder-Zee met zeer sware Wier- ende Aard-dyken, die aldaar mede bewesten ende ook eensdeels beoosten de Stadt [31] zyn, zoo swaar, hoog ende breed, dat dierge- lyken in de Wereld niet en zyn te vinden: ja ‘t dat men van angst, als men daar by neer ziet, tot om laagh in de Zee, weezende de zelve Wierdyk en Perpendiculariter ofte waterpas uyt de Zee opgetrokken, onder met ried ende daar boven met wier opgezet ter breete van 18. 20. 22. a 24. en zomtyds meer voeten hoog boven ‘t water, wanneer het een ordinaar gety is, en dan blyft noch een diepte van 15 a. 16. voeten, ende voor de Stadt 17. ook 18. en meerder voeten water, ja zoo diep, dat zelfs in den jare 1601. dicht aan den Dyk van de Stadt, ‘t een groot en swaar Schip van 500. lasten heeft konnen leggen ende weder afgebracht werden, weezende daar en boven de zelve Wierdyken ‘t ‘t meerendeel onder tegens de Dyk gestyft en- de gesterkt, met sware Crebbing steenen ende eeken paalwerken, daar van de steekpalen, die recht in de grond staan 32. ende schoorpalen die schuyn in de grond gaan, ende voornament- lyk mede tegen den ysgang geslagen werden, om door ‘t schuyn op schuyven des zelfs magt daar op te breeken 36 voeten moeten lang zyn, ende ten minsten 15. op eene roede werden gestelt. Voorts met eeken gordingen en sluyt- balken ende sware yzere bouds en spylen in ende aan malkanderen geslooten ende vast g maakt, ende van binnen gevult met Noortze- sparren ofte Capravens tot de grond toe, ende dan daar op geleyd, de voornoemde swaare Noortze Crebbing-steenen, daar van ieder roede kost 400. a 500. en zomtyds meerder guldens.

[32] Behalven deeze Crebbingen, zoo zyn եr noch verscheiden swaare eeken hoofden ende paalwerken geslagen, gaande van den Dyk af Zeewaart in, hebbende 30. eeken zoo steek als schoorpalen op een roede, lang als vooren, mede van binnen, tot op de grond met Noortze Capravens, en daar op met sware steenen gevult, om den storm van den Dyk af te leiden ende het wegschuuren van de grond, ofte het verdiepen te verhinderen: behalven een menigte van an- dere, die zoo swaar niet en zyn, weezende dit wier een materie ofte gewas, dat de Zee opgeeft op de verdronken gronden en waarden tusschen Colhorn en het Eiland Wieringen, principaal en elders omtrent Medemlek, in ‘t Latyn geheeten Alga, welke Waarden deeze materie ofte gewas schynen voort te brengen, in revensie van de schade haar by de Zee aangedaan, tot dienst ende defensie van de na- buurige Landen noch gestadich tegen de Zee worstelende: ende staat te noteren, dat deeze ‘t Wier een gewas van zoodanige natuur en aard ‘t is, dat Perpendiculariter ende onder de Linie ‘t op malkanderen gehoopt weezende, zoo vast en dicht in malkanderen broeid, dat de zelve met scherpe spitlippen of graven heel qualyk kan af- gesteeken ende gebrooken werden, bekomende ‘t een gedaante van leer ofte lever, meerder sterk- ‘t te en tegenweer by brengende, als zelfs sware ‘t en dikke muuren zoude konnen doen, die den furieuzen ende ongelovelyken aanslagh van ‘t water niet langer zoude konnen uytstaan, vermits de zelve de gronden van de Dyken en alles wat daar [33] omtrent is, doet schudden ende beven, ‘t dat geen muuren zonder schuuren zoude kon- nen verdragen, zoo dat dit genoegzaam de eenige, immers de Principaalste stoffe schynt te weezen, daar door de Landen beneffens Godes zegen tot noch toe geconzerveert ende behou- den gebleven zyn. Ende mits dien alhier geen plaatze heeft het oude veersje van den Mantuaanschen Poet.

Projecta vilior Alga: ‘t dat is te zeggen als Wier, gemerkt de zelve alhier niet veracht; maar kostelyk ende ten hoogsten ‘t nut, noodich, ende salutaar is, van deze Wierdyken.. Als de zelve door water ofte ysgank uytgeslagen of uytgekrongen, ende in Zee geworpen werden, dan wort daar weder van de grond af ‘t met ried en wier een nieuw fondament geleid, ‘t en voort met palen en Crebbingen, gelyk ‘t de keure leid geheid en geslagen.

Het is nu al omtrent geleden, als de zelve ‘t in de Stadt benoorden de Kerk ende noch wat westelyker op twee verscheiden plaatzen geschieden moest by publyke bestedinge, dat de voet gekost heeft 50. gulden (dat is de roede) 600 gulden, ende als tegenwoordig daar van beste- dinge zoude werden gedaan, daar men by alle stormen ten hoogsten voor bevreest ende bekommert is, zoude nu ten aanzien van de meerder diepte, zedert aan den Dyk door de vloeden gevallen, als mede ten aanzien van de dierte der materialen van Wier, Eekenbalken, yzerwerk, en arbeids loon, dat op eenige specien een derde, en andere een vierdepart als nu [34]verscheelt, door malkander gereekent, maar de voet nu kosten 75. gulden, dat is de roede omtrent 900. gulden, in voegen dat onmoogelyk schynt omme de zelve langer te konnen bekostigen ende te onderhouden, gelyk het zelve inderdaat, als van jare tot jare lastiger werdende, onmogelyk werden zal, ten zy daar in door andere middelen zal werden voorzien, konnende alreede by goede reekeninge blyken, dat de vier Noorder-Coggen, waar in de Stad Medemlek gelegen is, van ouds geheeten Hoogtwouder-Ambacht, boven de eerste makinge van de Aartdyk, aan andere staande en ge- maakte Crebbingen Wierriemen, en hoofden, is beloopende de waardy van meer als 2079180. Caroli guldens, dat omtrent beloopt 21. Tonne gouds, en dat zonder en behalven alle voorgaande en noch te doene vernieuwinge ende onderhoudinge der zelver werken; welke werken, hoewel ze swaar en kostelyk zyn, nochtans ondertusschen niet alleen van ‘t gewelt van de Zee gekrengt ende afgerukt, maar zonderling daar en boven by heel stok stil weer, van den ysgang alleen door den vloed gedreven ende aangeparst, buyten verwachting om versgemeeten ende gebrooken, en de Wierriemen zoo massyf, dik, en breet, als vooren is verhaalt, door gesneden konnen werden, als in den jare 1621. in Maart achter en benoorden het Raad-huys van de Stadt Medemlek in ‘t aanzien van de Heeren Burgemeesteren, Abraham Comersteyn van den Briel, ende Jacob Clazen Jengs van Edam, als Comissarissen, van wegens de Ed. [35] groot Mog. Heeren Staten van Holland ende West-Vriesland, op ‘t instellen van de quohieren van den eerste duizentsten penning aldaar be soignerende, is gebleeken; kruydende het ys, hebbende de dikte van een voet, door de Wier- ‘t dyk aldaar, dik en breet 20. voeten, divers, ‘t dat het aan de andere zyde boven in de Aarddyk toe uyt quam, doende op dat pas, ende ee- nige dagen daar na, op andere plaatzen, aan ‘t den Dyk in een uur tyds boven de 300000. gulden aan schade, waar over die van de voorschreve vier Noorder Coggen, op hare klachten alleen met een zomma van 10000. gulden, by ‘t de Ed Groot Mogende Heeren Staaten van ‘t Holland en West-Vriesland, zyn gesoulageert geweest, weezende daar benevens deeze Wierdyk gestyft van de binne-kant, met een zeer swaaren Aarden-dyk, hoog uyt het binnen-water van 24. ‘t tot 30. voeten, en breed op de kruin op veele plaatzen, en voornamentlyk bewesten de Stadt Me- demlek 4, 5, 6. ja 7. Coggen en Dregterlandsche roeden, daar van de roeden, een zesdepart grooter is, als de Rynlandsche.

De Stadt alzoo tegen de Landt ende Zee-kant gefortificeert zynde: invoegen dat de zelve voor onwinnelyk wert geoordeelt by Adr. Junius, in zyn Batavia fol. 303. Deze Stadt Medemlek heeft behalven zyn eerste en Aloude Haven, nog drie groote en byzondere Havens, binnen hare Vestinge, in de welke meenigte van Scheepen konnen leggen, ende door de diepte der zelver, mitsgaders van de mond ofte ‘t gat van de Haven (dat met een dagelykx tye van 11. tot 16. [36] voeten diep is, ende gestadich diep gehouden wert) allerlei groote, ja aldergrootste Scheepen van ‘t Land konnen in komen. Ende is de ‘t goede gelegentheydt van de Plaats met een zonderling welvaren in deeze tyden door Godes zegen vergezelschapt, het welke getuygen kon- nen, niet alleen de vergrootinge van de Stadt en de opmakinge van een zeer goooten nieuwen Haven, ter wyte van 20. roeden, in den jare 1599 gedaan. En noch onlangs in den jare 1632. met een tweede nieuwe Haven met de zelve vergrootinge; als ook mede een derde, alles tot haar eigen kosten, (de tweede ter wyte 25. a 26. en de derde Haven 35. roede wyt, haar uytstrekkende in ‘t Zuyden langs de Stadt van het eene eynde tot omtrent het andere, en de ront-om met treffelyke Huyzen betimmert) daar opgevolgt. Maar ook een meenigte van Scheepen aldaar havenende, door de welke in Noorwegen ende Oosten, als ook in ‘t Westen, en de Middelandsche Zee, den name der zelver Stadt wel bekent ende vermaart is, daar tot ‘t ook niet weynig helpt, de goede situatie, groote en gelegentheden van de zelve Havens, die van oude tyden, en noch tegenwoordig, by de trafficquanten en de Zee-varentvolk voor het eenigste Azylum en de alderzeekerste Herbergh van hare Scheepen en goederen (waar inne zy de zelve by winter tyden, als zy van den ysgang en de vroege vorsten verrast, en de over rompelt, en de door ‘t opproppen van ‘t ys, in gevaar, als ook ondiepte van andere Havens en Zee-Steden afgesneden werden, gewoon zyn te [37] te bergen.) Zynde de zelve Havens in den jare 1632. als de zelve tot een groot geluk voor de Scheepen, noch ter nauwernood waren gemaakt, wanneer daar boven de ordinaris Scheepen, dewelke daar overwinterden, en doorgaans boven de hondert in ‘t getal waren, noch wel omtrent hondert daar by opgeleid wierden, alle van andere plaatzen.

En in den jare 1633. daar aanvolgende, zyn ‘t der wel over de twee hondert alle van andere Plaatzen gebergt, blyvende doen noch open ‘t een groote ruimte voor veel meer andere. Alle de Scheepen, welke met hun kostelyke ladinge, eenige Millioenen bedragende, buiten dit behulp van de Havens dezer Stad, na menschen oordeel in ‘t ys zoude moeten hebben vergaan, als aan weinig andere, die den Haven door den snellen ysgang afgesneden wierde, doenmaals met groot beklach in ‘t aanzien van veele die haar niet helpen konde, is gebleeken, en de is dit welvaren van de Stad naast Godes zegen voor een groot gedeelte door de wyze en voorzichtige bestieringe, en de beleid van de Magistraten der zelver Stadt voortkomende: vermids de zelve een mede lid van de vergaderinge der ‘t Ed. groot Mogende Heeren Staten van Holland ende West-Vriesland makende, niet alleen aldaar geleerde ende ervaren Pensionarissen zyn gebruikende, maar ook uyt hare Stads name in ‘t alle andere Collegien van ‘t Land Committeerden luyden van kennisse, en van groote en langduurige ondervindinge &c. [38]

1572. De 11de juni heeft de nieuwe gouverneur van Enkhuizen, genaamd Dirk Sonoy, getracht door middel van de kapitein Jacob Cabbeljauw, Claas Ruychaver en Dirk Jansz: Brouwer aan hun zijde te krijgen onder de gehoorzaamheid van prins Maurits die daarover [23] zo lang mee bezig was dat ze die van Medemblik bewogen hun burgermeesters naar Enkhuizen te zenden. Maar ze konden niet overeenkomen omdat ze grote zekerheid en onmogelijke dingen begeerden, daarom besloten ze snel twee compagnies burgers van Enkhuizen onder kapitein Claas Croes en Jacob Cornelisz. in de hof daar naar toe te zenden met twee compagnies soldaten onder Cabbeljauw en Ruychaver die heimelijk de stad Medemblik hebben ingenomen. De soldaten kwamen de Ooster-poort in en de Enkhuizer burgers de Westerpoort zodat de manschappen van Medemblik aanstonds op het kasteel vluchtten. De Enkhuizers en de soldaten namen hun vrouwen en kinderen en zetten die vooraan tot een borstwering toen ze het kasteel bestormden. Toen de mannen dit zagen durfden ze niet te schieten vanwege hun vrouwen en om hun trouw te betrachten dwongen ze aldus het kasteel op te geven.

Terwijl ze hiermee bezig waren werden Cornelis Pietersz. Lutsen met Pieter van Gulik, schout van Opmeer, uitgezonden om alle geweer en wapens uit de twaalf omliggende dorpen te halen tot hun gebruik met voldoende vrijwilligheid door het innemen van de stad Medenblik.

Weinig tijd hierna heeft deze Dirk Sonoy de stad Hoorn niet zonder grote moeite laten overgaan want de burgers stonden in wapens tegen elkaar op. Voorts zo heeft hij alle steden die in het Noorderkwartier waren zoals Alkmaar, Edam, [24] Monnickendam en Purmerend verkregen. Over al deze plaatsen heeft hij afzonderlijke gouverneurs gesteld als te Medemblik jonker Jacob Cabbeljauw, te Hoorn jonker Josue dՁlveringen, heer van Hofwegen, te Alkmaar Willem Mostert en te Edam jonker Willem de Grave. Sonoy kreeg de overste Lazarus Muller met een regiment te hulp en moest vast alle dagen met zijn vijand schermutselen &c.

Hierop slaat het versje van Jan Jansz. Deutel van HOORN in zijn huwelijkse weegschaal en luidt aldus,

Het sterke Medemblikker slot,

Werd eens van de oorlogsgroep

Ingenomen, niet door kracht ‘t

Van de wapens, maar men bracht

Vrouwen en kinderen voor aan, ‘t

Van die men te keren wilde gaan, ‘t

Met deze voortocht drong men voort,

Tot de grachten, tot de poort, ‘t

Van deze sterkte.

Al het geschut kwam de burgers niet tot nut, ‘t

Want zo iemand schieten wou, ‘t

Hij ontzag zijn kond of vrouw, ‘t

En omdat hij die ontzag, ‘t

Moest hij komen tot verdrag, ‘t

Met zijn vijand, het welke zo niet,

Buiten de echt zou zijn geschied. [25]

1572. De 16de november, de jonkheer ‘t Dirk Sonoy die admiraal van de Noord-Hollandse vloot was lag voor Amsterdam en zo is zijn gouvernement terwijl hij noch afwezig was binnen de stad Medenblik een grote oploop geweest tussen de burgers van de stad en de kapitein Jacob Cabbeljauw en zijn soldaten. In deze oproer werden de burgers van de stad Medemblik meester van de soldaten zodat de grootste hoop de stad zijn uitgelopen, de overgeblevenen werden hun geweren afgenomen. De kapitein stelde zich op het stadhuis staande op de dam en zijn predikant Jan Mighiels vluchtte in een huis daarnaast naar Willem Cornelisz. Daarna dwongen ze de kapitein dat hij alle overgebleven soldaten die noch op het slot waren dat de burgers dat in zouden nemen en daarop te verlaten wat aanstonds ook is geschied, ze sloten de kapitein in zijn kamer op en hebben daar enige dingen uitgenomen. Deze oproer geschiedde door een kleine oorzaak en misverstand, dan men vreesde voor erger, daarom zond zijne excellentie aldaar terstond meester Herman van der Meer en Hopman Nicolaas Ruighaver naartoe om de oproer te stillen en neer te leggen. De voor beschreven Nicolaas Ruighaver had zijn vaandel soldaten omtrent een uur gaans van de stad liggen. Men bevond dat de oorzaak ontsproten was doordat een jonge man die een burgers zoon van de stad was over de wal was geklommen waarom de kapitein hem [26] had gevangen genomen, doch werd hij gebeden van de oom van de jongeman dat hij hem los zou laten en heeft zulks niet willen doen en is daarom zeer lastig gevallen heeft hij die mede gevangen genomen. Dat werd door de burgers gezien en hebben tot de kapitein (die de gevangenen op het slot wilde brengen) gezegd dat hij de burgers los zou laten, hij mocht ze terecht stellen, de boete die daartoe op stond was maar 20 stuivers. Maar hij bleef even obstinaat en wilde hen niet loslaten en dreigde er enige te slaan en zei daarbij ook dat hij de gevangenen wel wilde hangen (want omdat het een grensstad was verbeeldde hij hem ‘t het lijf verbeurd te zijn) hierdoor is terstond het rumoer gegroeid en ze hebben hem omsingeld en de gevangen ontnomen. Dit hebben de soldaten willen keren en alarm laten slaan, de burgers daartegen lieten de klokken kleppen en de trommels roeren en lieten de burger vaandel waaien op de straten, somma; het stond zeer kwalijk geschapen, maar is tenslotte noch ten beste afgelopen en hebben zowel burgers als soldaten de tweedracht in minne en vriendschap neergelegd. En hebben ook meteen elkaar beloofd te regelen naar de ordonnantie die bij de prins van Oranje gemaakt zou worden en dat ze ondertussen vrede, vriendschap en eendracht zouden houden zonder de een de ander te verwonden in woorden of feiten in enige manier op lijfstraf war van ze een schriftelijke akte hebben gemaakt en ondertekend op de 21ste van november 1572.

[27] 1573. In augustus schreef graaf van Bossu aan Cornelis van Ryswyk, Kastelein te Medenblik, inhoudende dat indien hij het slot ‘t en de stad van Medenblik in zijn handen wilde leveren dan zou hij hem groot begiftigen en alles dat hij misdaan had hem vergeven zou wezen waarvoor hij zijn eigen persoon als pand wilde stellen. Voorts dat zulks in alle haast moest geschieden want Leiden was bezet want hij was van mening om ‘t in het Noorderkwartier te vallen en voor Medenblik te komen, daarom dat hij terstond antwoord zou schrijven &c. Ryswyk was toen de brief kwam binnen Enkhuizen en de bode die de brief bracht was vertrokken toen hij te Medenblik kwam, anders zou hij hem vastgezet hebben. Hij ontbood de burgemeesters ‘t van de stad en zijn luitenant die hij de voor beschreven brief heeft voorgelezen en schreef ook zulks terstond over naar de gouverneur ‘t Dirk Sonoy om alle verdachtmaking van hem te weren.

1588. Was te Medenblik de overste heer Dirk Sonoy lange tijd gouverneur geweest over het gehele Noord-Holland. Hij had hem dapper gekweten en goed gedragen in veel diensten en geruchtmakende zaken. Deze had van Leicester nieuwe commissie van zijn gouvernement van Noord-Holland bekomen wat tot nadeel was en vermindering van de autoriteit van de prins van Oranje of Maurits van Nassau die de stadhouder van Noord- en Zuid-Holland was die het alleen toestond zulke commissie te geven [28] zoals aan zijn luitenant. Hij werd zoals zoals anderen ‘t na het verraad van Deventer en Zutphen afgeist om een nieuwe eed aan prins Maurits als stadhouder te doen, wat hij weigerde uit kracht van zijn nieuwe commissie, tenzij dat hij van de graaf Leicester van zijn gedane eed ontslagen werd wat alzo voortkwam uit misverstand en zo werd dit spel door de heer van Bochorst (die toentertijd de ambassadeur van koningin majesteit was) geslist. Daarna heeft prins Maurits de vaandel soldaten van jonker Aart van Duivenvoorde naar Medemblik gezonden, maar het werd door enig wantrouwen niet in de stad genomen, maar moest daarbuiten blijven. Daarom ging prins Maurits met de graaf van Hohenlo zelf met zijn hofgezin daarnaartoe, maar ze werden daar mede buiten gesloten. Doch dit werd wederom neergelegd omdat Sonoy zelf zei dat het hem leed was en dat hij geen ‘t oorzaak van wantrouwen had gehad; maar na veel handeling daarover tot in januari ‘t 1588 zo behielp Sonoy hem met zijn voor beschreven commissie van Leicester over Noord-Holland, gelijk hij die van de prins van Oranje had gehad, zo wilde hij bij zodanig gouvernement blijven. Prins Maurits was wel stadhouder genoemd maar dat hij gelijke macht had in dat kwartier blijkt wel uit zijn commissie. Ondertussen muiten de 600 soldaten van Sonoy ‘t te Medenblik gedurig en wilden niet vertrekken voordat ze afrekening van 72 maanden hadden, ze namen de burgers hun geweer of [29] wapens af en dwongen ze alzo verder wekelijks hun soldij te geven. Dit kwade voorbeeld maakte ook muiterij in andere steden.

Dit beleg duurde tot in april 1588 en ‘t omdat dat de Engelsen die zich in het begin stijfden zich anders begonnen te bedenken en zagen vooral Leicesterՠs gouvernement aan de Staten opgedragen en die autoriteit door vaste resoluties toenemen zo kwamen ze tenslotte overeen in voegen dat het krijgsvolk met paspoorten zou vertrekken en het prinsen volk trok daar aanstonds binnen. De overste gouverneur kwam zich te Alkmaar excuseren die later de burgers van Medemblik en anderen grote schade aandeden in zijn goederen waarover hij zich beklaagde bij de koningin van Engeland.

1593. Ging de eerste schipper uit Holland die een burger alhier van Medenblik was naar Guinea of Goudkust uit deze haven.

1594. In deze tijd was Jelle Adriaansz. Wynsz. dijkgraaf van de vier Noorder-Koggen en heeft allereerst bedacht en uitgevonden tot bescherming van de zeedijk zekere werken buiten aan de wierdijk die men kribben noemde en noch alzo genoemd worden die noch heden bij de inwoners (om hun grote onkosten) zeer goed bekend zijn. De eerste crebbing (krib) werd toen geslagen voor de Spanbroekerdijk bewesten de Twiskerbrug.

1618. In oktober kwam zijne excellentie prins Maurits naar Medemblik om de magistraat te veranderen en heeft zes van de oude magistraat laten zitten en tien nieuwe daarbij gekozen en ging toen voort en verzette de regering in de andere steden dergelijk.

1620. In het voorjaar werden de vijf watermolens die tussen Medemblik en Opperdoes stonden aan of bij de dijk naar de Oost kant van de stad Medenblik gebracht en gesteld zodat ze elkaar het water konden afmalen als een molen het tegen of boven het zeewater niet kon wegmalen. De oorzaak waarom dit gedaan werd was daarom dat de sluis daar de molens het water door maalden op het felste van ze zee lagen en daarom grote kosten hadden en waren daartoe zeer verouderd zodat ze vernieuwd moesten worden en alzo de dijk bewesten Medenblik waar de molens stonden heel breed en hoog is zo zouden het tot grote kosten van de landen geweest zijn zo men daar een nieuwe sluis had geleid en gemaakt.

Nu komen we tot de tegenwoordige tijden waarin de stad Medemblik niettegenstaande alle voor verhaalde tegenspoeden wederom als uit de as opgekomen is een goed betimmerde stad en van bekwame grootte geworden die aan de zuidzijde voorzien was met hoge wallen en bolwerken naar de nieuwe en moderne wijze gefortificeerd en versterkt. En aan de Noordzijde en Oostzijde tegen de Zuiderzee met zeer zware wier- en aarden dijken die aldaar mede bewesten en ook eensdeels beoosten de stad [31] zijn en zo zwaar, hoog en breed dat diergelijke in de wereld niet zijn te vinden. Ja ‘t dat men van angst als men daarbij dezelfde wierdijk perpendiculariseert (5) of waterpas uit de zee is opgetrokken, onder met riet en daarboven met wier opgezet ter breedte van 18, 20, 22 a 24 en soms meer voeten hoog boven het water wanneer het een gewoon getij is en dan blijft noch een diepte van 15 a 16 voeten en voor de stad 17 en ook 18 en meer voeten water, ja zo diep dat zelfs in het jaar 1601 dicht aan de dijk van de stad ‘t een groot en zwaar schip van 500 lasten heeft kunnen liggen en weer weg gebracht werd. Daarboven werden dezelfde wierdijken het meeste deed onder tegen de dijk gestijfd en versterkt met zware kribben, stenen en eiken paalwerken waarvan de steekpalen, die recht in de grond staan, en schoorpalen, die schuin in de grond gaan, en voornamelijk mede tegen de ijsgang geslagen werden om door het schuin opschuiven zijn macht daarop te breken 36 voeten lang moeten zijn en tenminste 15 op een roede gesteld worden. Voorts met eiken gordingen en sluitbalken en zware ijzeren bouten en spijlen in en aan elkaar gesloten en vastgemaakt en van binnen gevuld met Noorse-sparren of Capraven (zelfde betekenis) tot de grond toe en dan daarop gelegd. De voornoemde zware Noorse kribben stenen waarvan iedere roede 400 a 500 en soms meer guldens kost.

[32] Behalve deze kribben zo zijn er noch verschillende zware eiken hoofden en paalwerken geslagen die gaan van de dijk zee waart in en hebben 30 eiken zo gestoken als schoorpalen op een roede, lang als voor en mede van binnen tot op de grond met Noorse Capravens en daarop met zware stenen gevuld om de storm van de dijk af te leiden en het wegschuren van de grond of het verdiepen te verhinderen. Behalve een menigte van anderen die niet zo zwaar zijn die van dit wier een materie of gewas zijn dat de zee opgeeft op de verdronken gronden en waarden tussen Kolhorn en het eiland Wieringen voornamelijk en elders omtrent Medemblik,. In het het zijn ze Latijn geheten Alga welke waarden deze materie of gewas schijnen voort te brengen als wraak van de schade haar bij de zee aangedaan tot dienst en verdediging van de naburige landen die noch gestadig tegen de zee worstelen. Het staat te noteren dat dit wier een gewas van zodanige natuur en aard ‘t is dat perpendiculariseert (5) en onder de linie ‘t op elkaar gehoopt zijn zo vast en dicht in elkaar gegroeid dat die met scherpe spitlippen of spaden heel slecht afgestoken en gebroken kan worden en krijgen ‘t een gedaante van leer of lever die meerder sterkte en tegenweer bij brengen zoals zelfs zware ‘t en dikke muren zouden kunnen doen die de furieuze en ongelofelijke aanslag van het water niet langer zouden kunnen weerstaan, vermits diezelfde gronden van de dijken en alles wat daar [33] omtrent is laat schudden en beven zodat geen muren het zonder scheuren zouden kunnen verdragen zodat dit voldoende de enigste en immers de voornaamst stof schijnt te wezen waardoor de landen naast Gods zegen tot noch toe geconserveerd en behouden gebleven zijn. En omdat alhier geen plaats heeft het oude versje van de poet van Mantua.

Projecta vilior Alga: ‘t dat is te zeggen als wier, gemerkt dat die alhier niet veracht; maar kostbaar en ten hoogste ‘t nut, nodig en het redden is van deze wierdijken. Als die door water of ijsgang uitgeslagen of uitgewrongen en in zee geworpen worden dan wordt daar weer van de grond af ‘t aan met riet en wier een nieuw fundament gelegd ‘t en voorts met palen en kribben gelijk de keur ligt geheid en geslagen.

Het is nu al omtrent geleden toen in de dezelfde stad benoorden de kerk en noch wat westelijker op twee verschillende plaatsen geschieden moest bij publiekelijke aanbesteding dat de voet gekost heeft 50 gulden (dat is de roede) 600 gulden. Toen tegenwoordig daarvan de aanbesteding zou gedaan worden daar men bij alle stormen ten hoogste voor bevreesd en bekommerd is zo nu ten aanzien van de meerdere diepte sinds aan de dijk door de vloed gevallen als mede ten aanzien van de duurte der materialen van wier, eikenbalken, ijzerwerk en arbeidsloon dat op enige soorten een derde en een andere een vierde deel als nu [34] verschilt, door elkaar gerekend, maar de voet zou nu 75 gulden kosten, dat is de roede omtrent 900 gulden. In voegen dat het onmogelijk schijnt om die langer te kunnen bekostigen en te onderhouden, gelijk dat inderdaad omdat het van jaar tot jaar lastiger wordt onmogelijk worden zal, tenzij daarin door andere middelen zal worden voorzien. Het kan alreeds uit goede rekeningen blijken dat de vier Noorder-Koggen, waarin de stad Medemblik gelegen is en van ouds geheten Hoogwouder-Ambacht, boven het eerste maken van aarddijk aan andere staande en gemaakte kribben, wierriemen en hoofden beloopt de waarde van meer dan 2079180 Carolus guldens dat omtrent 21 ton goud beloopt en dat zonder en behalve alle voorgaande en noch te doen vernieuwingen en onderhoud van die werken. Welke werken, hoewel ze zwaar en kostbaar zijn, nochtans ondertussen niet alleen van het geweld van de zee verzwakt en afgerukt, maar vooral daarboven bij heel stokstil weer van de ijsgang alleen door de vloed gedreven en aangeperst, buiten verwachting omgesmeten en gebroken en de wierriemen zo massief, dik en breed zoals voor is verhaald doorgesneden kunnen worden. Dat is gebleken in het jaar 1621 in maart achter en benoorden het raadhuis van de stad Medemblik in het aanzien van de heren burgemeesters Abraham Comersteyn van den Briel en Jacob Clazen Jengs van Edam als commissarissen vanwege de edele [35] groot mogende Heren Staten van Holland en West-Friesland op het instellen van de oorkondeboeken van de eerste duizendste penning aldaar behandeld. Daar had kruiend ijs heeft de dikte van een voet door de wierdijk, dik en breed 20 voeten, divers, ‘t zodat het aan de andere zijde boven in de aarddijk toen uitkwam en deed dat op die plaats en enige dagen daarna op andere plaatsen aan ‘t de dijk in een uur tijd boven de 300000 gulden aan schade. Daarover zijn die van de voorschreven vier Noorder-Koggen op hun klachten alleen met een somma van 10000 gulden bij de edele groot mogende heren Staten van ‘t Holland en West-Friesland vertroost geweest en daarnaast werd deze wierdijk verstevigd aan de binnenkant met een zeer zware aarden dijk hoog uit het binnenwater van 24 ‘t tot 30 voeten en breed op de kruin op vele plaatsen en voornamelijk bewesten de stad Medemblik 4, 5, 6 ja 7 koggen en Drechterlandse roeden waarvan de roeden een zesde deel groter zijn de Rijnlandse.

De stad werd alzo tegen de land en zeekant gefortificeerd: in voegen dat die voor onoverwinnelijk werd geoordeeld door Hadrianus Junius in zijn Batavia folio 303. Deze stad Medemblik heeft behalve zijn eerste en aloude haven nog drie grote en aparte havens binnen zijn vesting waarin menigte van schepen kunnen liggen en door de diepte ervan mitsgaders van de mond het gat van de haven (dat met een dagelijkse getijde van 11 tot 16 [36] voeten diep is en gestadig diep gehouden wordt) allerlei grote, ja allergrootste schepen van het land binnen kunnen komen. En vanwege de ‘t goede gelegenheid van de plaats met een bijzonder welvaren in deze tijden door Gods zegen vergezelschapt, wat niet alleen getuigen kan de vergroting van de stad en het maken van een zeer grote nieuwe haven met een breedte van 20 roede dat, in het jaar 1599 gedaan werd. En noch onlangs in het jaar 1632 met een tweede nieuwe haven met dezelfde vergroting; als ook mede een derde, alles tot haar eigen kosten, (de tweede ter breedte 25 a 26 en de derde haven 35 roeden breed die zich uitstrekt in het Zuiden langs de stad van het ene einde tot omtrent het andere en rondom met voortreffelijke huizen betimmert) daar opgevolgd. Maar ook een menigte van schepen die aldaar havenen waardoor in Noorwegen en Oosten als ook in het Westen en de Middellandse Zee de naam van deze stad goed bekend en vermaard werd waartoe ook niet weinig helpt de goede situatie, grootte en gelegenheid van deze havens die vanouds en noch tegenwoordig bij de reizigers en zeevarend volk voor het enigste asiel en aller zekerste herberg van hun schepen en goederen (waarin ze die in de wintertijd als ze vanwege de ijsgang en de vroege vorsten verrast en overrompelt en door ‘t opproppen van het ijs in gevaar raken, als ook ondiepte van andere havens en zeesteden afgesneden worden gewoon zijn te [37] te bergen.) Diezelfde havens zijn in het jaar 1632 toen die tot een groot geluk voor de schepen noch ternauwernood waren gemaakt toen daarboven de gewone schepen die daar overwinterden en doorgaans boven de honderd in het getal waren noch wel omtrent honderd daarbij opgelegd werden, allen van andere plaatsen.

En in het jaar1633 daar opvolgend zijn ‘t er wel over de twee honderd allen van andere plaatsen geherbergd en toen bleef noch open ‘t een grote ruimte voor veel meer andere. Alle schepen die met hun kostbare lading enige miljoenen bedragen, buiten deze hulp van de havens van deze stad naar menselijk oordeel, in het ijs zouden moeten hebben vergaan zoals aan weinig anderen die de haven door de snelle ijsgang afgesneden werden en toenmaals met groot geklaag in het aanzien van velen die hen niet helpen konden is gebleken. En dit is het welvaren van de stad naast Gods zegen voor een groot gedeelte door het wijze en voorzichtige bestuur en de beleid van de magistraten van die stad voort gekomen omdat die een mede lid van de vergadering der ‘t edele groot mogende heren Staten van Holland en West-Friesland uitmaken en niet alleen aldaar geleerde ende ervaren pensionarissen gebruiken, maar ook vanwege hun stadsnaam in ‘t alle andere collegia van het land gecommitteerden lieden van kennis en van grote en langdurige ondervinding &c. [38]

Op een Schipper van Medenblik, die hem tot Amsterdam op de Waag heeft laten wegen 1664. Doen ik oud was twee-en veertigjaar, Woog ik Jan Tamissen 433. Pond zwaar.

1670. Heeft de Burgermeester Stellingwerf van Medenblik, zynde doenmaals in sՇravenhage, aldaar een Schildery gevonden die daar te koop hing, alwaar de Koning Radboud na ‘t leven in geschildert stont, met een gouden kroon op zyn hooft, het wapen nevens hem, heeft het gekocht, en tot Medenblik gebracht. Alwaarom de Burgemeesteren van Medenblik gezamentlyken daar een vergulden lyst hebben laten ommaken, en op ‘t Stadhuis tot Medenblik, in de Burgermeesters kamer voor de schoorsteen geplaatst en opgehangen, tot een eeuwige gedachtenisse. Onder aan deeze Schilderye, staat met vergulden Romeinsche letteren, en het schrift in ‘t Latyn, gelyk ik hebbe gelezen op den 11. Juni 1708. gelyk hier na volgt.

Radbodus Aldegilli regis filius postremus Paganisme Frisiorum Rex, hostis Pipini Crassidis Herstalli & filii ejus Caroli Martelli Principum Franci, quibuscum aeriter varia fortuna pugnavit: tandem a Wolframo Baptizandus [39] offensus responso ejus, pedem lavacro retulit obiit ejus poulo post in infidelitate perseverans anno 734. Ut pleris computant ex Altero filiorum, aldegilli nepotes habuit Gaudebaldum Principem, & Radbodum Dominum Frisi occidentalis neptem Matrem Frederici VIII: Episcopi Ultrajecti.

Dat is te zeggen.

Radboud, Zoone van Konink Aldegil, de laatste Konink in ‘t Heidendom der Vriezen, Vyand van Pupyn, Crassus Herstallus en zyn Zoone Karel Martellus Prince van Vrankryk, met welke hy hevig heeft gevochten, met een verscheiden en wisselvalligen uytslach: als hy eindelyk van (Bisschop) Wolfraan zoude gedoopt werden, trok hy, verstoort zynde door het antwoort van dien Bisschop, zyn voet wederom uyt de doopvont te rug, en is alzoo kort daar na gestorven, volherdende ‘t in zyn ongeloovigheid: na de gemeene reekening in ‘t jaar 734. Uyt de andere Zoon van de Konink Aldegil, had hy ook twee Neven Gaudebald, Prince en Radboud Heere van West Vriesland, en een Nicht, de Moeder van Frederik de VIII. Bisschop van Uytrecht.

1667. Is gestorven Maartje Moer, Vroetvrouw tot Medenblik, de welke ontfangen hadde in de tyd van 40. jaren, dat zy haar ampt hadde bekleet 9727. Kinderen, uyt haar eigen aanteekening. [40]

Copie van de makinge ende het onderhouden van de West-Vriezen Zee-dyk, in ‘t Ooster Dykgraafschap by Medenblik.

Maximiliaan by der gratie Gods, Roomsch Konink &c. ende Philips by der zelver gratie, Aarts-Hartoge van Oostenryk &c. ‘t Doen kont, dat wy op de ongeregeltheid van ‘t het maken en het onderhout van de Vriezen-dyk, in ‘t Ooster Dykgraafschap by Medenblik, welken Dyk zoo quaat is geworden, by ongeregeltheid die zeekere jaren is geweest, in ‘t maken van den Dyk, en dat wy by goede Ordonnantien daar niet in voorzagen, zoo stont եr ‘t wel na, dat onze Landen van West-Vriesland wel in ‘t kort konde inbreeken, waar by onze Onderzaten groote schade zoude komen te lyden. Zoo hebben wy by advys en goetdunken van onze lieve en getrouwe, Neve, Ridder, Raad en Kamerling, den Grave van Egmond, Heer ‘t tot Baar &c. Stadhouder Generaal, ende luyden van onze rade ende reekeninge van onze Landen van Holland ende West-Vriesland, dat wy goet gevonden hebben te ordonneeren en de statueren, zoo als wy ordonneeren ende statueren by deezen.

In den eersten, zoo zal men van nu voortaan ordre stellen, dat uyt elken Dorp, gelegen binnen de vier Coggen van ‘t Ooster Dykgraafschap van West-Vriesland voorschreve, vier Perzoonen, die daar bequaam toe zyn, om de voornoemde [41] Dyk te maken en te onderhouden, als by den Dykgraaf, Heemraden ende Waarschappen van de Landen daar op gekeurt zal werden te maken, beginnende na de twaalfste nacht van Kermisse, en alzoo voortaan van jare tot jare, eeuwiglyk, en altoos. Wel verstaande dat men de vier Perzoonen verzetten en veranderen zal, na het goetdunken van den geenen die last hebben zulkx te doen.

Item: zoo zullen de voorschreve vier Perzoo- nen uyt elken Dorp geen Dykwerk by den hoop, of by de week besteeden, op geenderleye wyze, maar zullen Arbeids-lieden daar dagelykx toe huuren, voor haar dag-gelden, om daar aan te doen werken als van nooden wezen zal, en dat in haar tegenwoordigheid ofte ten minsten in een van dien. En zullen voorts gehouden zyn Riet, Wier, Yzer, Hout en al ‘t geen dat daar toebehoort koopen, ten meesten en naasten profyt.

Item: niemand zal zyn zelfs Dyk van nu voortaan meer mogen maken, op de verbeurte van zyn lyf en goet, om datter groot gebrek in voorleden tyden in ‘t maken van den Dyk geschiet zyn.

Item: en of ‘t gebeurde, dat daar eenige Perzoonen van de vier voorschreve uyt elke Dorp, geen Riet, Wier, Yzer, aarde ofte andere ma- terialen tot den Dyk niet konde krygen, of dat quaatwillige menschen het niet verkoopen wilde, zoo zullen zy het naaste, beste en profytelykste daar toenemen en aanvaarden, zonder iemands tegen zeggen, tot het maken en onder houden van de voorschreve Dykagie, en betalen [42] het dan tot taxatie van den Dykgraaf en Heemraden, ende Burgermeesteren van Medenblick. Ende waart zake dat iemand haar lieder Perzoonen met woorden ofte werken quamen te wederstaan, te hinderen ofte te beletten, die zal zyn lyf en goet tegen ons verbeuren. Ende zoo wie van de vier Perzoonen overlast leden in haar offitie ofte tegenstant, en dat niet aanbragte in de tyd van agt dagen, aan den Dyk- graaf, die zal verbeuren thien pont, uyt haar eigen goet, zonder eenig verdrag.

Item: zoo zullen de voorschreve vier Perzoonen van elken Dorpe, gehouden wezen de quaatste vakken zoo goet te maken als de besten, en de kleine vakken tot groote vakken, en elk vak in geschrift stellen, en de kosten van dien, tot dien einde dat den eygendom van elken ‘t vak, die dragen zal die koste van zyn zelfs ‘t Dyk, en niet meer.

Item: zoo daar iemant, die zyn Dyk langer aan besteet hadde te maken; dan tot den twaalfste nagt toe van kennisse lest leden, zoo zal de voorwaarde, daar dood en te niet van wezen, en zal ook voortaan staan in handen van de voorschreve vier Perzoonen.

Item: indien daar eenige van de vier Perzoonen van de voorschreve Dorpe in gebreeken waren den Dyk van haar Dorpen te ma- ken, zoo zal den Dyk en Heemraden haar de boeten afeisschen, dat zal den Dykgraaf by re den aan de gerfde in ieder Dorpe, de welke de boeten wederom verhalen zullen van de voorschreve vier Perzoonen.

Item: deze voorschreve vier Perzoonen zullen [43] elkx in ‘t zyne gehouden wezen, de onkosten van den Dyk, en de dagoonen in geschrift te stellen, van dag tot dag, als daar aan gearbeit wert, al de ontfang en uytgave, en daar van reekeninge en bewys van doen alle jaren binnen de vier Heilige-dagen van Kermisse, voor de geene die daar behooren overgeroepen te zyn. Te weten: eerstelyk de Medenblikker-Cogge ‘t op het Stadhuis aldaar, daar na Hoogtwouder- Cogge, in de Kerk van Hoogtwoud, daar na Wognummer-Cogge op het Stadhuis van Hoorn, ende daar na de Middel-Cogge tot Sype-Kerspel in de Kerk aldaar.

Item: nog zullen geordonneert ende gedeputeert wezen, by de Steden hier navolgende om over de reekeninge te staan om alles aan te hooren, 12. Perzoonen: te weten, twee Gedeputeerde van de Stad Haarlem, twee van Amsterdam, twee van Alkmaar, twee van Hoorn, twee van Enkhuizen, ende twee van Medenblik, elk op haar Stads kosten. Ende men zal geen rekeninge doen nog sluiten, dan in prezentie van deze voorschreve 12. Perzoonen, de welke ook gehouden zullen zyn, alle jaren binnen de voorschreve 12. na ofte van Kermisse in de voorschreve plekke te komen; op alzulken dage binnen den zelven twaalf nagten als die voorschreve Stad Medenblik, deze last daar van hebben zal, om al de andere Steden te dagvaarden en te schryven om aldaar de voorschreve reekeninge te aanhooren zonder vertrek, ten waar zake, dat men door onweer de wegen ‘t niet reisbaar waren, in welken gevallen zy gehouden zullen zyn als het onweder over is, te [44] schryven aan de Stad Medenblik, datze zullen komen en te doen dat voorschreve is.

Item: als de Reekeningen geslooten zyn van alles, zoo zullen de voorschreve. 12. Perzoonen, uyt de Steden, met de vier Perzoonen ende de notabelste van ieder Dorp een omslag maken, hoe veel dat elk morgen Lands tot de onkosten moet betalen.

Item: den omslag aldus gedaan wezende, zo ‘t zal men in ‘t openbaar, in de Kerken van ieder Dorp, hoe veel ieder morgen Lands moet be- talen uyt roepen laten, en dan kan een ieder ‘t zyn Land vryen binen acht dagen na St. Pontiaansdag, daar navolgende in hande van de voor schreve vier Perzoonen van elken Dorpe, afslaan de ende kortende, dat elk te vooren om de haa stige kosten te vervallen by omslag of anders betaalt zal hebben, welke voorschreve vier Perzoonen dan gehouden zullen wezen eenen iegelyk te betalen, ende te voldoen van ‘t gunt dat zy schuldig zullen wezen van ‘t voorschreve, ende hare reekeninge aangaande.

Item: indien dat iemand in gebreeke bleef en niet en betaalde, het geene dat op ieder morgen is omgeslagen, ten tyden als voorschreve is, zoo zal den Dykgraaf terstont, tot vermaninge voorschreve elk in ‘t zyne, met twee Heemraden of meer op den Dyk, ende aldaar de penningen die daar van onbetaalt zyn uytleggen en de betalen, ende die weder heerlyken en pan- den twee schat aan gelt, of vier schat aan pant, na uytwyzing alles na dykx regt.

Item: zoo zullen allen jaren die twaalf Gedeputeerde, die als dan Gedeputeert zullen ko[45] men uyt de voorschreve Steden, volkomen magt hebben te kiezen op ‘t laast einde van de reekening, uyt elken Dorpe voorschreve vier Perzoonen die ‘t voorleden jaar geweest hebben, ofte eenige anderen, die haar dunken daar toe bequamer te zyn: zonder iemands tegen zeggen. Welke vier perzoonen in elk Parochie geordonneert zal werden een salaris van de ingerfde elk Dorp voorschreve, voor haar voorschreve moeite en arbeid, ende dat by onze Stedehouder, Rade van Holland ende die Gedeputeerde van de voorschreve zes Steden.

Item: ten ware zake dat de Gedeputeerde ‘t van de voorschreve Steden, eenige werken ordonneerde nut en profytelyk te zyn, tot onderhout van de voorschreve Dyk, meer dan by den Dykgraaf ende Waarschappen daar opgekeurd waren, zoo zullen die voorschreve vier Personen van elken Dorp, gehouden wezen, alsoo ‘t te doen, en te maken, op zoodanigen manier, als ‘t den Dykgraaf, Heemraden, ende Waar-schappen van de Landen gekeurt hebben. Lasten voorts de voorschreve onzen Dykgrave ende Heemraden, de Waarschappen ende andere onze Officieren, ende Ondersaten van West- Vriesland, ende voorts alle andere Officieren, Justicieren ende Ondersaten, dat zy deze Or donnantien ende raminge onderhouden, agtervolgen ende nakomen, in alle deze voorschreve puncten articulen, sonder die te verminderen, of daar tegen doen, in wat manieren dat het mogte zyn: want ons dit alzoo belieft.

In oirkonde van dezen, hebben wy ‘t Signet van Holland hier aan doen hangen, in absentie [46] van onzen grooten Zegel. Gegeven op den 14 February 1492. na ‘t schryven van onze Hove van Holland, ende van den ryke van ons Konningryken, te weten, van de Roomsche ‘t zevenste, ende van den voorschreve Hongeren, &c. ‘t derde aldus getekent: by den Koningh, ende Aartshertoge: ter relatie van den Stadhouder Generaal, en de Raden van Holland, Zeeland, ende Vriesland, ende geteekent,

F. de Wyngaarden.

Op een schipper van Medenblik die hem te Amsterdam op de Waag heeft laten wegen in 1664.

Toen ik tweeënveertig jaar oud was,

Woog ik Jan Tamissen 433 pond zwaar.

1670. Heeft de burgemeester Stellingwerf van Medemblik die toenmaals in sՠGravenhage was aldaar een schilderij gevonden die daar te koop hing alwaar de koning Radboud naar het leven in geschilderd stond met een gouden kroon op zijn hoofd, het wapen naast hem en heeft het gekocht en naar Medemblik gebracht. Al waarom de burgemeesters van Medemblik gezamenlijk daar een vergulden lijst hebben laten opmaken en op het stadhuis van Medenblik in de burgermeesters kamer voor de schoorsteen geplaatst en opgehangen hebben tot een eeuwige gedachtenis. Onder aan deze schilderij staat met vergulde Romeinse letters en het schrift in het Latijn gelijk ik heb gelezen op de 11de juni 1708 gelijk hierna volgt;

Radbodus Aldegilli regis filius postremus Paganisme Frisiorum Rex, hostis Pipini Crassidis Herstalli & filii ejus Caroli Martelli Principum Franci, quibuscum aeriter varia fortuna pugnavit: tandem a Wolframo Baptizandus [39] offensus responso ejus, pedem lavacro retulit obiit ejus poulo post in infidelitate perseverans anno 734. Ut pleris computant ex Altero filiorum, aldegilli nepotes habuit Gaudebaldum Principem, & Radbodum Dominum Frisi occidentalis neptem Matrem Frederici VIII: Episcopi Ultrajecti.

Dat is te zeggen;

Radboud, zoon van koning Aldegil, de laatste koning in het heidendom der Friezen, vijand van Pepijn, Crassus Herstallus en zijn zoon Karel Martel, prins van Frankrijk waarmee hij hevig heeft gevochten met een verschillende en wisselvallige uitslag: toen hij eindelijk van (bisschop) Wolfraan gedoopt zou worden trok hij, verstoord zijnde door het antwoord van die bisschop zijn voet wederom uit de doopvont terug en is alzo kort daarna gestorven, volhardend ‘t in zijn ongelovigheid: naar de gewone rekening in het jaar 734. Uit de andere zoon van koning Aldegil had hij ook twee neven, Gaudebald, prins en Radboud, heer van West-Friesland en een nicht, de moeder van Frederik de 8ste, bisschop van Utrecht.

1667. Is gestorven Maartje Moer, vroedvrouw te Medemblik die ontvangen had in de tijd van 40 jaren dat ze haar ambt had bekleed 9727 kinderen, uit haar eigen aantekening. [40]

Kopie van het maken en het onderhouden van de West-Friese zeedijk in het Ooster dijkgraafschap bij Medenblik.

Maximiliaan bij de gratie Gods, Roomse koning &c. en Philips bij dezelfde gratie, aartshertog van Oostenrijk &c. ‘t maken bekend dat wij op de ongeregeldheid van ‘t het maken en het onderhoud van de Friese dijk in het Ooster dijkgraafschap bij Medenblik welke dijk zo slecht is geworden door ongeregeldheid die zekere jaren is geweest in het maken van de dijk en dat wij bij goede ordonnantin daarin niet voorzagen en zo stond het er wel naar dat onze landen van West-Friesland wel gauw konden inbreken waarbij onze onderzaten grote schade zouden komen te lijden. Zo hebben wij bij advies en goed dunken van onze lieve en getrouwe neef, ridder, raad en kamerling, de graaf van Egmond, heer ‘t te Baar &c. stadhouder generaal en lieden van onze raad en rekening van onze landen van Holland en West-Friesland dat wij goed gevonden hebben te bevelen en te verordenen zoals we bevelen en verordenen bij deze.

Ten eerste zo zal men van nu voortaan orde stellen dat uit elk dorp gelegen binnen de vier koggen van het Ooster dijkgraafschap van West-Friesland voor beschreven vier personen die daar geschikt toe zijn om de voornoemde [41] dijk te maken en te onderhouden als bij de dijkgraaf, heemraden en waarschappen van de landen waarop gekeurd zal worden te maken, te beginnen na de twaalfde nacht van Kerstmis en alzo voortaan van jaar tot jaar, eeuwig en altijd. Wel verstaande dat men de vier personen verzetten en veranderen zal naar het goed dunken van diegenen die last hebben zulks te doen.

Item: zo zullen de voorschreven vier personen uit elk dorp geen dijkwerk bij de hoop of bij de week besteden op generlei wijze, maar zullen arbeidslieden daar dagelijks huren voor hun daggelden om daaraan te laten werken als het nodig zal wezen en dat in hun tegenwoordigheid of tenminste in een van die. En zullen voorts gehouden zijn riet, wier, ijzer, hout en al hetgene dat daartoe behoort kopen, ter grootste en naaste profijt.

Item: niemand zal zijn dijk van nu voortaan meer mogen maken op de verbeuren van zijn lijf en goed omdat er groot gebreken in voorleden tijden in het maken van de dijk geschied zijn.

Item: en als het gebeurde dat daar enige personen van de vier voor beschreven uit elk dorp geen riet, wier, ijzer, aarde of andere materialen voor de dijk niet konden krijgen of dat kwaadwillige mensen het niet verkopen wilden zo zullen ze het naaste, beste en profijtelijkste daartoe nemen en aanvaarden, zonder iemands tegenspreken, tot het maken en onderhouden van de voorschreven dijkwerken en betalen [42] het dan tot taxatie van de dijkgraaf en heemraden en burgermeesters van Medemblik. En was het zaak dat iemand hun lieden personen met woorden of werken kwamen te weerstaan, te verhinderen of te beletten die zal zijn lijf en goed tegen ons verbeuren. En zo wie van de vier personen overlast leed in hun werk of tegenstand en dat niet aanbracht in de tijd van acht dagen aan de dijkgraaf, die zal verbeuren tien pond uit hun eigen goed zonder enige overeenkomst.

Item: zo zullen de voorschreven vier personen van elk dorp gehouden wezen de slechtste vakken zo goed te maken als de besten en de kleine vakken tot grote vakken en elk vak in geschrifte stellen en de kosten daarvan tot dit doel dat de eigendom van elk ‘t vak zal die dragen de kosten van zijn eigen dijk en niet meer.

Item: zo daar iemand die zijn dijk langer had aanbesteed te maken dan tot de twaalfde nacht toe van Kerstmis laats lgeeden zo zal de voorwaarde daar dood en teniet van wezen en zal ook voortaan staan in handen van de voorschreven vier personen.

Item: indien daar enige van de vier personen van de voorschreven dorpen in gebreke is de dijk van hun dorpen te maken zo zal de dijk en heemraden hem de boeten afeisen, dat zal de dijkgraaf met redenen aan de gerfde in ieder dorp die de boete wederom verhalen zullen van de voorschreven vier personen.

Item: deze voorschreven vier personen zullen [43] elk in het zijne gehouden wezen de onkosten van de dijk en de daglonen in geschrifte te stellen van dag tot dag als daaraan gearbeid wordt alle ontvangsten en uitgaven en daarvan rekening en bewijs van doen alle jaren binnen de vier Heiligendagen van Kerstmis voor diegene die daar behoren over geroepen te zijn. Te weten: eerst de Medenblikker-Kogge ‘t op het stadhuis aldaar, daarna Hoogwouder-Kogge in de kerk van Hoogwoud, daarna Wognummer-Kogge op het stadhuis van Hoorn en daarna de Middel-Kogge te Sijbekarspel in de kerk aldaar.

Item: nog zullen geordonneerd en gedeputeerd wezen bij de steden die hierna volgen om voor de rekening te staan om alles aan te horen 12 personen: te weten, twee gedeputeerden van de stad Haarlem, twee van Amsterdam, twee van Alkmaar, twee van Hoorn, twee van Enkhuizen en twee van Medemblik, elk op hun stadskosten. En men zal geen rekening doen nog sluiten dan in presentie van deze voorschreven 12 personen die ook gehouden zullen zijn alle jaren binnen de voorschreven 12 na of van Kerstmis in de voorschreven plek te komen; op al zulke dag binnen dezelfde twaalf nachten als die voorschreven stad Medemblik die deze last daarvan hebben zal om alle andere steden te dagvaarden en te schrijven om aldaar de voorschreven rekening aan te horen zonder te vertrekken, tenzij het zo was dat men door onweer de wegen ‘t niet bereisbaar waren, in welke gevallen ze gehouden zullen zijn als het onweer over is te [44] schrijven aan de stad Medemblik dat ze zullen komen en te doen dat voorschreven is.

Item: als de rekeningen van alles gesloten zijn zo zullen de voorschreven 12 personen uit de steden met de vier personen en de notabelste van ieder dorp een omslag maken hoeveel dat elk morgen land tot de onkosten moet betalen.

Item: de omslag die aldus gedaan is zo ‘t zal men in het openbaar in de kerken van ieder dorp uitroepen hoeveel elke morgen land moet betalen laten en dan kan iedereen ‘t zijn land vrij maken binnen acht dagen na Sint Pontiaans dag daarop volgende in de handen van de voorschreven vier personen van elk dorp, afslaan en verminderen zodat elk tevoren om de haastige kosten te vervallen bij omslag of anders betaald zal hebben, welke voorschreven vier personen dan gehouden zullen wezen iedereen te betalen en te voldoen van hetgene dat ze schuldig zullen wezen van het voorschreven en aangaande hun rekening.

Item: indien dat iemand in gebreke bleef en niet betaalde hetgeen dat op elke morgen is omgeslagen ten tijden zoals voorschreven is zo zal de dijkgraaf terstond tot vermaning voorschreven elk in het zijne met twee heemraden of meer op de dijk en aldaar de penningen die daarvan onbetaald zijn uitleggen en betalen en die weer eerlijk verpanden twee schat aan geld of vier schat aan pand naar uitwijzing alles naar dijkrecht.

Item: zo zullen alle jaren de twaalf gedeputeerden die dan als gedeputeerde zullen [45] komen uit de voorschreven steden volkomen macht hebben te kiezen op het laatste einde van de rekening uit elk dorp voorschreven vier personen die het voorleden jaar geweest zijn of enige anderen die ze denken daartoe bekwamer te zijn: zonder iemands weerspreken. Welke vier personen in elke parochie geordonneerd zal worden een salaris van de ingerfde van voorschreven dorp, voor haar voorschreven moeite en arbeid en dat bij onze stadhouder, raad van Holland en de gedeputeerde van de voorschreven zes steden.

Item: was het zaak dat de gedeputeerde ‘t van de voorschreven steden enige werken ordonneerde nuttig en profijtelijk te zijn tot onderhoud van de voorschreven dijk, meer dan bij de dijkgraaf en waarschappen daarop gekeurd waren, zo zullen die voorschreven vier personen van elk dorp gehouden wezen alzo ‘t te doen en te maken op zodanige manier als het de dijkgraaf, heemraden en waarschappen van de landen gekeurd hebben. Lasten voorts van de voorschreven onze dijkgraven en heemraden, de waarschappen en andere onze officieren en onderzaten van West-Friesland en voorts alle andere officieren, justitie en onderzaten dat ze deze ordonnantie en raming onderhouden, navolgen en nakomen en in alle deze voorschreven punten artikels, zonder die te verminderen of daartegen te doen in wat voor manieren dat het mag zijn: want ons dit alzo belieft.

In oorkonde van deze hebben wij het zegel van Holland hieraan laten hangen in afwezigheid [46] van onze grote zegel. Gegeven op de 14de februari 1492 naar het schrijven van onze Hof van Holland en van het rijk van ons koninkrijk, te weten; van de Roomse de zevende en van de voorschreven Hongaren, &c. het derde aldus getekend: bij de koning en aartshertog: ter relatie van de stadhouder generaal en de raden van Holland, Zeeland en Friesland ende getekend,

F. de Wyngaarden.

(5) Perpendicularity (van het Latijnse per-pendiculum, "loodlijn") is het karakter van twee geometrische entiteiten die elkaar snijden in een rechte hoek.

Handvesten ende Privilegien van Hertogh Willem.

Dat men alle Man Regt ende Vonnisse doen zal, die Regt begeert.

HArtoge Willem van Beyeren, Grave van Holland, van Zeeland, Heer van Vriesland, van beyder Graafschap van Henegouwen. Maken kond allen luyden, dat wy ‘t met goede voorzien en trouwe diensten, die onze lieven ende getrouwen Poorteren van onze Stede van Medenblik, ons ende onzen Ouderen gedaan hebben, ende ons ende onze nakomelingen nog doen mogen, gegeven hebben, ende geven regt alzulke gratie ende Vryheden, als hier na beschreven staan. [47]

In den eersten, zoo hebben wy gegeven ende geven onzen goeden luyden voorschreve, dat een Poorter niet meer verbeuren mag dan half zyn goet. Zoo wat Poorter van Medenblik syn lyf met regte verbeurt, die mag tegens ons niet meer verbeuren, dan half zyn eygelyken goe- den, ende de andere helft van zyn goed, zal blyven zyn Vrouwe, en wetagtige Kinderen, ofte zynen regte Erfgenamen, als hy geen Wyf ofte wettige Kinderen hadde.

Van Handvesten te vernieuwen.

Voorts: waar ‘t zake, dat onze lieve Stede voorschreve eenige Handvesten hadde, die veroud ofte verdonkert waren, ofte by ongevalle verloren waren, verbrand, ofte van ouderdom dooratig wierden, dat zy betuygen mogten met uytschriften, bezegelt met wetagtige luyden, die zullen wy haar vernieuwen ende bezegelen buyten haar lieder kosten.

Van Handvesten ende regten te onderhouden.

Voorts: zoo beloven en sweren wy onzen ‘t lieve ende getrouwe Poorteren van Medenblik voorschreve al haar Regten, Handvesten, brieven in allerleye manieren, gelyk als zy die hebben bezegelt van onzen lieven Oom Grave Willem (die van de Vriezen is doodgeslagen) Zaliger gedagten, ende van zynen Voor-ouderen Graven van Holland, vast ende gestade te houden, hem ende hare nakomelingen eeuwiglyk durende. In oirkonde dezen brieve met onze Zegelen. Gegeven tot Sinte Geerden-berge, den 4. September Anno 1355.

[48] Handvesten en de Privilegien van Hertogh Aalbregt.

Van een Bastaard die Poorter sterft.

AAlbregt by Gods genade Palsgrave op ‘t den Ryn &c. doen kond allen luyden dat ‘t wy hebben aangesien, menigen dienst die ‘t onze lieve en getrouwe Stede van Medenblick onze Voorvaderen ende ons gedaan hebben, en nog doen zullen, ende hebben gegeven, zo wat Bastaard Poorter sterft, binnen onze Stede van Medenblik, zonder wettige geboorte, zoo zullen alle zyn gegeven goederen, wederom gaan, daar zy van daan zyn gekomen, ofte aan de regte Erfgenamen die daar zyn. Ende alle andere goe- deren zullen wy deelen tegen de Moeders magen.

Ende dit voorschreve puncte hebben wy be- looft te houden, ende te doen houden, sonder verbreken voor ons, ende onze nakomelingen, ende alle dink zonder arg ofte list: in oirkonde dezen brief bezegelt met onze Zegele. Gegeven in den Hage, op St. Nicolaas-dag, Anno 1389.

Handvesten en Privilegies van hertog Willem.

Dat men alle man recht en vonnis zal doen die recht begeert.

Hertog Willem van Beieren, graaf van Holland, van Zeeland, heer van Friesland, van beide graafschappen van Henegouwen. Maakt bekend aan alle lieden dat wij ‘t met goede voorziening en trouwe diensten die onze lieve en getrouwe poorters van onze stad van Medenblik ons en onzen ouderen gedaan hebben en ons en onze nakomelingen nog doen mogen gegeven hebben en geven recht al zulke gratie en vrijheden zoals hierna beschreven staan. [47]

Als eerste zo hebben we gegeven en geven onze goede lieden voorschreven dat een poorter niet meer verbeuren mag dan half zijn goed. Zo welke poorter van Medemblik zijn lijf met recht verbeurt die mag tegen ons niet meer verbeuren dan half zijn eigen goed en de andere helft van zijn goed zal zijn vrouw blijven en wettige kinderen of zijn rechte erfgenamen als hij geen wijf of wettige kinderen heeft.

Van handvesten te vernieuwen.

Voorts: was het zaak dat onze lieve stad voorschreven enige handvesten had die verouderd of verdonkerd waren of bij ongeval verloren waren, verbrand of van ouderdom ondoorzichtig warenn dat zij dat betuigen mogen met afschriften, verzegeld met wettige lieden, die zullen we hen vernieuwen en bezegelen zonder de kosten van die lieden.

Van handvesten en rechten te onderhouden.

Voorts: zo beloven en zweren wij onze ‘t lieve en getrouwe poorters van Medemblik voorschreven al hun rechten, handvesten, brieven op allerlei manieren, gelijk als zij die bezegeld hebben van onze lieve oom graaf Willem (die van de Friezen is doodgeslagen) zaliger gedachtenis en van zijn voorouder de graaf van Holland, vast en gestadig te houden, hen en hun nakomelingen eeuwigdurend. In oorkonde van deze brief met onze zegels. Gegeven te Sint Geertruidenberg, de 4de september anno 1355.

[48] Handvesten en privilegies van hertog Aalbregt.

Van een bastaard die als poorter sterft.

Aalbregt bij Gods genade Paltsgraaf op de Rijn &c. Maakt alle lieden bekend dat ‘t we hebben aangezien menige dienst die ‘t onze lieve en getrouwe stad van Medemblik onze voorvaderen en ons gedaan hebben en nog doen zullen en hebben gegeven zo welke bastaard poorter sterft binnen onze stad van Medemblik, zonder wettige geboorte, zo zullen al zijn gegeven goederen wederom gaan daar ze vandaan zijn gekomen of aan de rechte erfgenamen die daar zijn. En alle andere goederen zullen we delen tegen de moeders verwanten.

En dit voorschreven punt hebben we beloofd te houden en te doen houden zonder verbreken voor ons ende onze nakomelingen en alle dingen zonder argwaan of list: in oorkonde deze brief bezegeld met onze zegel. Gegeven in Den Haag op Sint-Nicolaas-dag, anno 1389.

[paginanummers 49-64 zijn door de drukker abusievelijk overgeslagen]

Van MEDENBLIK. [65]

‘t Tegenwoordige

WEstvriesland en dit Noorderquartier, anders Noord-Holland genaamd, was in ‘t ‘t begin voor eenige eeuwen zonder beslooten Steden met Dorpen en minder Buurten hier en daar verstroit zynde bewoond, want zoo de Ingezetenen niet en leefden dan van ‘t Land, viel dit leven haar ‘t gemaklykste, dat haar meest verdeelde waar door een ieder by zyn bezitting ende Landen quam te woonen, en dewyl zy geen neringe ter Zee, nog verkeering met de vreemde hadden, zoo waren zy gering ‘t slegt en arm van middelen, om tot onderhout der Steden te beschikken, ende mosten haar alzoo met het open Land behelpen; en alhoewel dat het Land vrugtbaar was zoo en konden zy niet op de been en tot voorspoet komen, hetzy door haar slegt ongeregelt leven, alzoo zy nog zonderling geen ordre nog wetten hadden, ofte door groote watervloeden, die door de slegtigheyd der dyken, te weten Kadykjes, bykans van jaar tot jaar de Landen overstroomden, en ook menigmaal heele stukken Lands weg nam, tot groote schade van haar welvaart, te weten, in Vee.

En daar beneven waren zy ook mede verscheidemalen deerlyk geplaagt van de baldadige Deenen en Noormannen, die doenmaals nog Heidenen waren, ende ook meester op de Zee speelde, met gestadig plunderen ende rooven, dat zy noit tot eenige ademhalinge konde komen: en doen zy al Christenen geworden waren, [66], hebben zy haar rooven naulykx konnen ophouden, maar de Landen evenwel zeer beswaart, en daar beneven zogten de Grave van Holland haar heerschappye mede over deze Landen te strekken, het welk de Ingezetenen niet wilden gedoogen, en hebben langen veel voor haar vryheid gestreden, en of zy al zomtyds wel een weinig overheert wierden, zoo hebben zy nogtans altyd haar zelven met groote kloekmoedigheid wederom vry gevogten, gelyk het klaarlyk blykt by verscheidene Graven, die zelfs in deze Oorlogen tegens haar gebleven zyn.

Maar ten laatsten na veel nederlagen ende tegenspoets zyn zy gedwongen geweest, haar met haar Vyant te vereenigen, en haar voortaan onder zyn gehoorzaamheid te begeven, op zulke voorwaarden als zy doen ter tyd best konde krygen. Dit geschieden tot Alkmaar in ‘t jaar 1288 onder Graaf Floris de Vyfde, die daar na door Gerrit van Velzen Anno 1296. omquam.

Doen wierd Medenblik en Toornenburg wederom opgebout, en ‘t Huis van Wydennesse vernieuwt, en dat om de Westvriezen in toom te houden. Ook wierd Westvriesland de eerstemaal ter degen bedykt, indiervoegen als het nog tegenwoordig is, en wierd ook mede met nieuwe Heerewegen daar door geleid, om te ligter van dեene Cogge in de andere Cogge te konnen reizen, daar te vooren deze (om de vreemde minder opening te geven) zeer weinig waren, en de Dyken door luttel opzigts, slegt, klein en gantsch onbequaam tot [67] het stuiten der vloeden, die maar iet boven de gewoonte rezen. Ter zelver tyd kregen zy ook wetten en regulen daar zy haar voortaan na zoude hebben te gedragen, want niet alleen de ruste haar tot rykdom diende, maar zy begonnen door de verbintenisse met Holland te met wat buerlyker te werden en handelde wat meerder buitens Lands, zoo met die van Holland zelfs, als met andere van haar nabuuren, waar door zy haar suivel en vee wat duerder sleeten, en de vreemde van tyd tot tyd gelokt wierden, ‘t welk dan geschiede met zulke hantwerken en waren mede te brengen, als zy bequaamlykx wederom meende uitteslyten. Dit geschiede eerst by de nabueren, doen by de Bremers, Hamburgers en Deenen, die met haar Scheepen herwaarts komende, de gront geleid hebben van de groote Zeevaart op de Zuider-Zee.

Daar waren doen hier in ‘t Land nog geen zonderlinge merkten, zoo begrepen de lieden ‘t te met de plaatzen zelfs, daar zy met haar goeden te koop quamen, en dat de eene hier en ‘t de andere daar, zoo na ieders beste gelegentheid, als na der vreemde meeste loop. Tot deze Plaatzen daar de neringe liep, liepen ook de menschen, en werden te met grooter ende ryker, dat zy dաndere buuren over het hooft wossen, en door lankheid van tyden als tot kleine Steden wierden: uit zulke oorzake zyn de meeste Steden van Westvriesland opgekomen, zynde Medenblik alleen altyd geweest, een van de voornaamste ende treffelykste Plaatzen des Lands, daar de Koning Radbout zyn [68] stoel eertyds heeft gehad, ende andere gemeene Dorpen.

Westvriesland ofte dit Noorderquartier, is groot tegenwoordig, en heeft in zyn lengte van Petten af tot ‘t Ty-oort ofte Durgerdam toe 16550. Rynlansche Roeden. En in zyn breete van Enkhuizen tot aan Alkmaar toe 10400. en in zyn omkring 61130. Roeden.

Na dat Willem de ll. de XV. Graven van Holland, en onder de duitsche Keizeren de eerst gekoren was, en Rooms Koning, is hy uit Duytsland gekomen, na dat hy alles daar verregt hadde, trok hy na Holland, en heeft in sՇravenhage laten bouwen het Koninglyke Hof, dat nog het Hof van Holland word genaamd, 1249. de groote Zaal liet hy maken altemaal van houd dat hy uit Yrland liet halen, dit hout is van die natuur en eigenschap, dat daar noit geen spinnekoppen, nog ander fenynig gediert daar aan ofte by konnen duuren: en ordonneerd dat de Staten des Lands in ‘t zelfde hare vergaderinge zoude houden. Van dees tyd af hebben de Hollandsche Graven, haar Hof gehad in sՇravenhage, ‘t welk voortyds was geweest tot Vlaardingen, Leiden of Haarlem. Hy heeft ook laten maken het steenen Huis tot Heemskerk, in Kennemerland, en het Casteel Toornenburg beoosten Alkmaar 1254. (dus genaamd) om dat hy beslooten hadde de Westvriezen ofte Noort-hollanders, te onder te brengen ofte in ‘t geheel ganschelyk te verdelgen.

Den 23. van Jannuary trok Graaf Willem ‘t met een groot heirkragt van volk uit den Haege, [69] en ging na Alkmaar, en quam tot Vroonen ‘t op den Geest, om de Westvriezen op het onver-zienst op het lyf te vallen; door dien het sterk gevrooren hadde, reden zy over het ys op de West- vriezen los. Zond Heer Willem van Brederoode met dեene slagordre tegen de Dregtervriezen die hy verwon, de andere slagordre voerde Graaf Willem, zittende op een schoon paart, zelfs, deze Graaf brandende van toorn en wraakgierigheid, reed al voort op ‘t ys, van voornemem zynde om het Dorp Hoogtwoud in de brand te steeken, maar zyn paart op het ys struikelende viel daar in, met zyn sware Harnas ofte Wapen-rusting, met eenige van de zyne, waar op hy van de ‘t daar ontrent in ‘t ried verborgen Westvriezen wierd doodgeslagen, zonder dat zy wisten wie dat het was, daar waren eenige Hollandsche banditen daar ontrent, die de Koning aan zyn wapenrok kende, en zagen dat zy de Konink doodgeslagen hadde, verschrikten daar ‘t over en hebben hem in een Boeren huis begraven, dit is geschiet den 28 Jannuario 1255.

Daar na is Graaf Floris de Vyfde van dien naam, in zyns Vaders plaatze, de negentiende Grave van Holland geworden. Oud geworden zynde, nam hy voor zyn Vaders doodt te wreeken, Anno 1272. verslaat ten laasten (na verlies van veel Hollandse Heeren) de Westvriezen, sticht een sterck Casteel tot Wydenesse, heeft ook Victorie tot Schellinghout, en trok tot Hoogtwoud, daar hy over de 600. Westvriezen verslaat, en krygt een oud man gevangen, die hem zyns Vaders graf wees, hy liet het graf openen, en zyns Vaders gebeente tot [70] Middelburg in Zeeland brengen, en liet na dezen tot Hoogtwoud, daar het lighaam van zyn Vader hadde gelegen, een Kerk bouwen, die hy met goederen en renten begaafde, aldus is dezen handel tot een treurig einde afgeloopen, ende daar was altoos een gestadigen Oorlog en twist tusschen de Westvriezen en de Hollanders, tot ter tyd toe, datze onder een Regeeringe raakte.

Hoe, ende op wat manieren, die van West- vriesland verdragen zyn, met Graaf Floris van Holland, op ‘t Huis Thoonenburg buiten Alkmaar 1288.

WY Floris, Grave van Holland maken ‘t kont, alle den genen, die dezen brief zullen zien of hooren lezen. Dat wy van alle twisten, die geweest zyn, tusschen ons ende ons van dեen zyde, ende die van Dregterland aan de andere zyde, met hem over een gedragen hebben, onzen evelen moet, omme eenen eeuwiglyken zoene getrouwelyken te houden aan beide zyden, ende zy ons daar by hulden geswooren hebben, voor hem en alle hare nakomelingen, ons ende onze nakomelinge die Graven zyn van Holland, eeuwiglyk onderdanig te zyn, alzoo haren regten Heer in dezen manieren. Dat wy Burgen, wegen, ende vesten mogen maken, willen wy groot willen wy klein. [71]

Van ‘t Thiende-regt.

Ende zy zullen ons Thiende geven van den elfden schoof, ende den Thiende nemen, daar kooren thienbaar is, en daar kooren wast, zoo zal dien geenen, dies kooren dat het is, drie werven roepen, den Thiendenaar, elken werve alzoo luide, dat men ‘t hooren mag over zeven Akkers, ende komt de Thiendenaar ‘t dan niet, zoo zal de gene dies kooren dat het is, den Thiendenaar uit zetten, by twee zyner gebueren; ende de Thienden houden een etmaal: is ‘t dat daar naar, aan den Thiende gebrake, ofte schade geschiede, dat en zal men die mannen, dies dat koorn was niet tyen, ware dat zaak, dat men hem aanspraake, dat hy onregt gedaan hadde, aan Thienden, die zoude zyn onschuld doen. met twee zyner bueren, ende gebrak het aan zyner gebueren, zoo name hy twee zyner magen, gebraken zyner magen, zoo zoude hy ons den tienden vierschat gelden.

Van ‘t Vroone-schult.

Voorts zoo zullen zy ons gelden Vroone schult, ende Heere-Vaart, gemeenelyke ende ware dat wy hem der Heere-Vaart verdragen willen, ende voort dan eens zal onze Carspel twee schellinge gelden. Het schynt dat de Grave hier een betalinge wil hebben voor zyn volk, dat de Westvriezen, hem op Vrooner geest hadden afgeslagen 1272.

[72] Van een Regter te zetten.

Voort zullen wy hem zetten eenen Regter, uit onze Landen die wy willen regt te Regtenen, by Schepenen wyzing. waart dat ons de Regter onnutte dogte, ende de bueren onregt dede, wy zouden eenen anderen zetten, die ons goed dogte, ende de bueren nutte ware.

Van Tollen.

Ende zy zullen varen, door onzen Land met Tollen, alzoo vaaren die van Kennemerland, ‘t alle puncten die beschreven zyn, zullen wy ‘t regten ofte onze Regter doen regten, ende die ‘t hier niet beschreven zyn, by Scheepenen ende ‘t by zulken regten, alzoo onze Heere onze Vader Heer Willem Koning van Almangie. welke eere plag te hebben, te Vroonen ende tot Ouddorp, om dat wy willen dat deze dingen vast blyve ende gestadig, zoo hebben wy gebeden Heer Floris ‘t Abt van Egmond, Heere Siedrich, Heere van Brederoo, Willem van Egmond Ridder, dat zy haren zegelen, hangen aan dezen brief, gemeene met onze zegelen. Dezen brief was gegeven en geschreven in den Hage op St. Benedictus dag, in ‘t jaar onzes Heeren 1288. ‘t

Als nu de vrede op ‘t huis Toorenenburg

1288. den 21. January gemaakt was, met Graaf Floris de vyfde (die daar na van Gerrit van Velzen om ‘t leven quam) en dat de Casteelen, te weten van Medenblik, Eenigenburg, Nieuburgh, Middelburgh, Toornenburgh, en [73] het Huis te Wydenes, dat vervallen was, wederom hadde vernieuwt en opgeboud om de West Vriesen daar mede in dwang te houden; hy liet ook mede het Landt bedyken, by na ‘t zoo het nogh tegenwoordigh is, maar de Dyken waren niet half zoo hoog alsze nu wel zyn, ook liet hy ook mede verscheiden nieuwe Heere-wegen maken, op dat hy van de eene Dorp tot in het ander konde komen, want zy te vooren (om de vreemden minder opening te geven) zeer weinig waren, ook waren de Dyken (ik magh wel zeggen Kadyken) laag, klein en onbequaam, die tot het afkeeren der Zee- vloeden waren. Waarom ook het Zee-water ‘t als een hooge Vloet was, en over gants Westvriesland heene stroomde, waarom de Meeren in ‘t ons Land (door deze oorzake) nog zoo veele ‘t zyn, zoo bedykt als onbedykt, want de lage Landen en Plaatzen konden haar water niet ‘t quyt werden ofte in de Zee lossen, want de inventie van de Watermolens was nog by haar onbekent: ook hebben de Meeren, door verloop van tyden het Land afgeknaagt en opgeeten, de eene plaats ofte Meer wat meer en de ander wat minder, daar zyn ook mede veel schoone beemden en Landen, tusschen Texel, Wieringen, Enkhuizen en Vriesland, die altemaal door ‘t water zyn overstroomt en tot den huidigendag daar onder moeten blyven, zoo men ziet.

Van MEDEMBLIK. [65]

Het tegenwoordige West-Friesland en dit Noorderkwartier, anders Noord-Holland genoemd, was in ‘t het begin voor enige eeuwen zonder besloten steden met dorpen en minder buurten die hier en daar verstrooid waren bewoond, want zo de ingezetenen niet leefden dan van het land viel dit leven hen het gemakkelijkste dat hen meest verdeelde waardoor iedereen bij zijn bezitting en land kwam te wonen en omdat ze geen nering ter zee, nog omgang met vreemden hadden zo waren ze gering, recht en arm van middelen om tot onderhoud der steden te beschikken en moesten zich alzo met het open land behelpen. Hoewel dat het land vruchtbaar was zo konden ze niet op de been en tot voorspoed komen, hetzij door hun slechte ongeregelde leven alzo ze nog zonderling geen orde nog wetten hadden of door grote watervloeden die door de slechtheid der dijken, te weten kadijkjes, bijna van jaar tot jaar de landen overstroomden en ook menigmaal hele stukken land wegnam tot grote schade van hun welvaart, te weten in vee.

En daarnaast waren ze ook mede verschillende malen deerlijk geplaagd van de baldadige Denen en Noormannen die toentertijd nog heidenen waren en ook meester op de zee speelden met gestadig plunderen en roven zodat ze nooit tot enige ademhaling konden komen. En toen ze alle Christenen geworden waren [66], hebben ze hun roven nauwelijks kunnen ophouden, maar de landen evenwel zeer bezwaard en daarnaast zochten de graven van Holland hun heerschappij mede over deze landen te strekken wat de ingezetenen niet wilden gedogen en hebben lang veel voor hun vrijheid gestreden en als ze soms al wat beheerd werden zo hebben ze nochtans altijd zichzelf met grote dapperheid vrij gevochten gelijk het duidelijk blijkt bij verschillende graven die zelfs in deze oorlogen tegen hen gebleven zijn.

Maar tenslotte na veel nederlagen en tegenspoed zijn ze gedwongen geweest zich met hun vijand te verenigen en hen voortaan onder zijn gehoorzaamheid te begeven op zulke voorwaarden als ze toentertijd konden krijgen. Dit geschiedde te Alkmaar in het jaar 1288 onder graaf Floris de vijfde die daarna door Gerrit van Velzen anno 1296 omkwam.

Toen werd Medemblik en Torenburg wederom opgebouwd en het Huis van Wijdenes vernieuwd en dat om de West-Friezen in toom te houden. Ook werd West-Friesland de eerste maal terdege bedijkt, in die voegen zoals het nog tegenwoordig is en werd ook mede met nieuwe herenwegen daardoor gelegd om te gemakkelijker van de ene kogge in de andere kogge te kunnen reizen die daar tevoren deze (om de vreemden minder opening te geven) zeer weinig waren en de dijken door weinig toezicht slecht, klein en gans ongeschikt tot [67] het stuiten der vloeden die maar iets boven de gewoonte rezen. Terzelfde tijd kregen ze ook wetten en regels daar ze zich voortaan naar zouden hebben te gedragen, wat niet alleen de rust haar tot rijkdom dient maar ze begonnen door de verbinding met Holland bijna wat buurlijker te worden en handelden wat meer in het buitenland zelfs zo met die van Holland als met anderen van hun buren waardoor ze hun zuivel en vee wat duurder verkochten en de vreemden van tijd tot tijd gelokt werden wat dan gebeurde met zulke handwerken en waren mee te brengen zoals ze wederom weer goed meenden te verkopen. Dit geschiedde eerst bij de naburen, toen bij de Bremers, Hamburgers en Denen die met hun schepen herwaarts komen en de grond gelegd hebben van de grote zeevaart op de Zuiderzee.

Daar waren toen hier in het land nog geen bijzondere markten, zo deden de lieden ‘t dat bij de plaatsen zelf daar ze met hun goed te koop kwamen en dat de ene hier en ‘t de andere daar zo naar ieders beste gelegenheid als naar der vreemde grootste loop. Te deze plaatsen daar de nering liep liepen ook de mensen en werden geleidelijk aan groter en rijker zodat ze de andere buren over het hoofd groeiden en met lengte van tijden tot kleine steden werden. Uit zulke oorzaak zijn de meeste steden van West-Friesland opgekomen waar alleen Medenblik altijd een van de voornaamste en voortreffelijkste plaats van het land geweest is daar koning Radboud zijn [68] stoel eertijds heeft gehad en andere gewone dorpen.

West-Friesland of dit Noorderkwartier is tegenwoordig groot en heeft in zijn lengte van Petten af tot het Ty-oort of Durgerdam toe 16550 Rijnlandse roeden. En in zijn breedte van Enkhuizen tot aan Alkmaar toe 10400 en in zijn omvang 61130 roeden.

Nadat Willem de 2de de 15de graaf van Holland en onder de Duitse keizers de eerst gekozen was en Roomse koning is hij uit Duitsland gekomen nadat hij alles daar verricht had trok hij naar Holland en heeft in sՠGravenhage laten bouwen het koninklijke hof dat nog het Hof van Holland wordt genoemd in 1249, de grote zaal liet hij maken helemaal van hout dat hij uit Ierland liet halen, dit hout is van die natuur en eigenschap dat daar nooit geen spinnenkoppen, nog andere venijnig gedierte daaraan of bij kunnen verduren. Hij ordonneerde dat de Staten van het land daarin hun vergaderingen zouden houden. Van deze tijd af hebben de Hollandse graven hun hof gehad in sՠGravenhage wat voortijds geweest was te Vlaardingen, Leiden of Haarlem. Hij heeft ook laten maken het stenen huis te Heemskerk, in Kennemerland en het kasteel Torenburg beoosten Alkmaar 1254. (aldus genaamd) Dat omdat hij besloten had de West-Friezen of Noord-Hollanders onder te brengen of in het geheel gans te verdelgen.

De 23ste januari trok graaf Willem ‘t met een grote legermacht van volk uit Den Haag [69] en ging naar Alkmaar en kwam te Vroonen ‘t op de Geest om de West-Friezen onvoorziens op het lijf te vallen. Doordat het sterk gevroren had reden ze over het ijs op de West-Friezen los. De heer Willem van Brederoode zond met de ene slagorde tegen de Drechter Friezen die hij overwon, de andere slagorde voerde graaf Willem die op een mooi paard zat en deze graaf brandde van toorn en wraakgierigheid en reed al voort op het ijs en was van voornemens om het dorp Hoogwoud in brand te steken, maar zijn paard struikelde op het ijs en viel er in met zijn zware harnas of wapenuitrusting met enige van de zijne was zijne waarop hij van de ‘t daar omtrent in het riet verborgen West-Friezen werd dood geslagen, zonder dat ze wisten wie dat het was. Daar waren enige Hollandse bandieten daar omtrent die de koning aan zijn wapenrok herkenden en zagen dat ze de koning dood geslagen hadden en verschrikten daarvan en hebben hem in een boeren huis begraven, dit is geschied de 28ste januari 1255.

Daarna is graaf Floris de vijfde van die naam in zijn vaders plaats de negentiende graaf van Holland geworden. Toen hij oud werd nam hij voor zijn vaders dood te wreken, anno 1272 verslaat hij tenslotte (na verlies van veel Hollandse heren) de West-Friezen, sticht een sterk kasteel te Wijdenes en heeft ook victorie te Schellinghout en trok naar Hoogwoud waar hij over de 600 West-Friezen verslaat en krijgt een oude man gevangen die hem zijn vaders graf wees. Hij liet het graf openen en zijn vaders gebeente naar [70] Middelburg in Zeeland brengen en liet hierna te Hoogwoud daar het lichaam van zijn vader had gelegen een kerk bouwen die hij met goederen en renten begaafde. Aldus is deze handel tot een treurig einde afgelopen en daar was altijd een gestadige oorlog en twist tussen de West-Friezen en de Hollanders tot de tijd toe dat ze onder een regering raakten.

Hoe en op welke manieren die van West-Friesland overeengekomen zijn met graaf Floris van Holland op het Huis Torenburg buiten Alkmaar in 1288.

Wij Floris, graaf van Holland, maken ‘t bekend al diegenen die deze brief zullen zien of horen lezen. Dat wij van alle twisten die geweest zijn tussen ons en ons aan de ene zijde en die van Drechterland aan de andere zijde met hen overeengekomen zijn onze euvele gemoed om een eeuwige verzoening getrouw te houden aan beide zijden en zij ons daarbij hulde gezworen hebben voor hem en al zijn nakomelingen, ons en onze nakomelinge die graven van Holland zijn eeuwig onderdanig te zijn alzo hun rechte heer in deze manieren. Dat wij burchten, wegen en vestingen mogen maken willen wij groot willen wij klein. [71]

Van het tiende-recht.

En ze zullen ons tienden geven van de elfde schoof en de tienden nemen daar koren tienbaar is en daar koren groeit zo zal diegene diens koren dat het is driemaal roepen de tiendenaar, elke maal alzo luid dat men het horen mag over zeven akkers en komt de tiendenaar ‘t dan niet zo zal diegene diens koren dat het is de tiendenaar er uit zetten bij twee van zijn buren en de tienden een etmaal houden. Is het dat daarna aan de tienden ontbrak of schade geschiedde dat zal men die mannen, diens koren dat was, niet aantijgen was het zaak dat men hem aanspraak dat hij onrecht gedaan had aan tienden, die zou zijn onschuld doen met van zijn buren en ontbrak het aan zijn buren dan nam hij twee van zijn verwanten dan zou hij ons de tienden viermaal vergelden.

Van de Vroonen schuld.

Voorts zo zullen ze ons vergelden Vroonen schuld en Heren-Vaart, gewoonlijk tenzij dat we hen de Heren-Vaart verdragen (verzetten) willen en voort dan eens zal ons kerspel (parochie) twee schillingen vergelden.

Het schijnt dat de graaf hier een betaling wil hebben voor zijn volk dat de West-Friezen hem op de Vrooner geest hadden afgeslagen in 1272.

[72] Van een rechter te zetten.

Voort zullen we hen een rechter zetten uit onze landen die wij willen recht te berechten bij schepenen aan te wijzen en was het dat ons de rechter onnuttig leek en de buren onrecht deed dan zouden we een andere zetten die ons goed deugde en de buren nuttig was.

Van tollen.

En ze zullen gaan door ons land met tollen en alzo gaan die van Kennemerland en ‘t alle punten die beschreven zijn zullen we berechten of onze rechter laten berechten en die ‘t hier niet beschreven zijn bij schepenen en ‘t bij zulke rechten alzo onze heer onze vader heer Willem koning van Duitsland die de eer plag te hebben te Vroonen en te Oudorp. En omdat wij willen dat deze dingen vast blijven en gestadig zo hebben we gebeden heer Floris, ‘t abt van Egmond, heer Siedrich, heer van Bredero, ridder Willem van Egmond dat ze hun zegels aan deze brief hangen gewoon met onze zegels. Deze brief was gegeven en geschreven in Den Haag op St. Benedictus dag in het jaar onze Heer 1288. ‘t

Toen nu de vrede op het huis Torenburg 1288 de 21ste januari gemaakt was met graaf Floris de vijfde (die daarna door Gerrit van Velzen om het leven kwam) en dat de kastelen, te weten van Medemblik, Enigenburg, Nieuwburg, Middelburg, Torenburg, en [73] het huis te Wijdenes, dat vervallen was en wederom had vernieuwd en opgebouwd om de West-Friezen daarmee in bedwang te houden. Hij liet ook mede het land bedijken en bijna zo het noch tegenwoordig is, maar de dijken waren niet half zo hoog zoals ze nu wel zijn. Ook liet hij ook mede verschillende nieuwe Herenwegen maken zodat hij van het ene dorp tot in het andere kon komen want ze er tevoren (om de vreemden minder opening te geven) zeer weinig waren, ook waren de dijken (ik mag wel zeggen kadijken) laag, klein en onbekwaam die tot het afkeren der zee vloeden waren. Waarom ook het zeewater ‘t als het een hoge vloed was en over gans West-Friesland heen stroomt, waarom er nog zo veel meren in ‘t ons land (door deze oorzaak) er nog zijn zowel bedijkt als onbedijkt want de lage landen en plaatsen konden hun water niet ‘t kwijt worden of in de zee lossen, want de uitvinding van de watermolens was nog bij hen onbekend. Ook hebben de meren in de loop der tijd het land afgeknaagd en opgegeten, de ene plaats of meer wat meer en de andere wat minder. Er zijn ook mede veel mooie beemden en landen tussen Texel, Wieringen, Enkhuizen en Friesland die allemaal door het water zijn overstroomd en tot de huidige dag daaronder moeten blijven, zo men ziet.

[74] CHRONYK VERONEN.

VVeronen is de alderoudste Stad geweest ‘t der kleine Vriezen, bloeide zeer door de Scheepvaart en Koopmanschap, alzoo volgens gevoelen van zommige op den hoek van de uitwatering van den Ryn gelegen was, andere, het welke, wel het waarschynlykste is, meenen dat men van daar als met een Haven langs de Zane geeft naar Petten, en alzoo voort tot ‘t in Zee voer: was zeer wel gelegen om te Scheep uit en in te komen, en alle Koopmanschappen, die daar eerst moesten vertollen, en opgescheept werden, met kleinder Vaartuig ter Rynwaart te venten.

Wanneer dat deze Stad gebout is, dat is onzeker en zeer duister, ongetwyfelt ten tyde van de Romeinen tot hun verzeekering tegens de Zee-Rovers, zoo andere meinen tegens wederspannige Vriezen.

Zoo leest men by Tacitum Annal. lib. Xl. dat een Rooms Velt-Overste ten tyde van den Keizer Klaudius, ontrent 50. jaren na Christus geboorte, als hy de Gaulise Kust van de Zee- roovers verlost had, na de Vriezen optrok, waar mede hy bevredigt zynde, tot verzeekering tegens de zelve, om hun in tugt te houden een sterke legerplaats, en vestinge heeft doen maken, waar mede Matthys van der Hoeven in zyn Hanvest Cronyk het 111. boek 14. cap. meent dat Veronen te verstaan zoude zyn, het welck geen onbequame plaats daar toe was, als staande op de hoek van de waterloop, de welke Kennemerland en Westvriesland van malkander scheid, en dienende tot ‘t een genoegzaame Vestinge tusschen beide. Deze Vyandlyke volcken, doch andere houden het daar voor, dat dit maar een versterkinge geweest is van dezelve plaats, n dat het begin van de zelve plaats, veel ouder is.

Daar toe ook de woorden van Tacitus kunnen uitgeleid en verstaan werden, Senatum, Magistratus, leges imposuit ac ne justa exuerunt, presidium immunivit. Dat is, hy heeft haar, te weten de Vriezen, een Raad, Overigheden en wetten gestelt, en op dat zy tot onderhoud van zyne bevelen gehouden zouden kunnen werden, heeft ‘t hy zyn Legerplaats versterkt.

Sigonius betuigt op ‘t jaar 285. niet alleen dat Vroonen een Stad, maar een vrye Koopstad was, wel gelegen om ter Zee te handelen. Dat dit een bequame Zeehaven geweest is, bewyst het verdigtzel van St. Urzel, dewelke in ‘t jaar 220. andere zeggen in ‘t jaar 237. andere 383. andere 453. (zoo zeeker gaat het) met haar elfduizent maagden uit Engeland naar Keulen geschikt was, om ter bekeeringe der Heidenen, met gelyk getal in America ten huwelyk besteet te werden, dewelke by alle Schryvers, deze Zeehaven wert toegepast, daar zy met al haar by hebbende gezelschap gemakkelyk is ingeloopen, en zoo voorts den Rhyn ‘t is opgevaren, en ontrent Keulen den Picten en Kunnen in handen gevallen zynde, alle jam- merlyk zyn vermoort, alwaar de vergaderde [76] beenderen in de Magabeer-Kerke, in een zeer nette schik rondom de gansche Kerk ter gedagtenis ten toon staan. Die deeze geschiedenisse believe te lezen, zie Jan van Leiden den Karmeliter Monnik van Haarlem Chronyck Belg. lib. 1. cap. 4. daar uit de oude Hollandze Chronyk is na geschreven en verboost. En Broeder Jacob van Bergen Supplement: Histori in zyn 9. boek gemeenlyk genoemd, het Chronicum Chronicorum, dat, al is ‘t dat den tyd wanneer dit zoude gebeurt zyn, niet zeeker en is, het zelve nogtans by de Heilige Kerk voor ontwyfelyk wert gehouden.

Dit is ook de aankomst geweest (zoo men zeid) van St. Willebord, als hy met zyn andere elf mannen Priesters in ‘t jaar 690. uit Engeland overquam, om de ongeloovige tot het Christen geloove te brengen. Andere dat hy ‘t in Zeeland zoude ingekomen zyn, het welk ‘t het verdigtzel dapper versterkt, dat hy tot Vlissinge aankomende, aldaar van zyn by hebbende vaatwerk een zilvere vlesse verzuimelyk zoude hebbe laten staan, die zy tot zyn gedagtenis zoude gehouden hebben, daar van ‘t zy hun naam en wapen hebben aangenomen, voerende altans nog een flesje in haar wapen. De Gedenkschryvers zyn daar ook ‘t eens in, namentlyk, dat de Deenen en Noor- mannen als zy deze Landen tot verscheiden reize ofte tyden hebben overvallen en verwoest, wel meest, immers in den inval in Kennemerland, deze Haven zyn in gekomen, de laatste inval geschiede Anno 838. Wat de stad [77] Veroone aangaat, na dat zy door de verstoppinge van de Zee-Haven, den Oosterzen handel verlooren hadde, en met eenen al haar koophandel was te niet geloopen, is die naderhant een Legerplaats en zetel des Oorlogs geworden, tot dat de zelve by Graaf Jan van Henegouwen, in ‘t jaar 1303. om hunne trouloosheid, en dikmaals vernieuwde wederspannigheid ter neder geworpen, en tot den gronde uitgeroeid is, met verbod van weder op te bouwen, daar mede wy het zullen besluiten, met het gene Adr. Junius van deeze Stad zeer omstandelyk schryft in zyn Batav. Histori cap. 18. De benaminge der velden, niet verre van Alkmaar wyzen uit, dat ontrent 6000. passen van Alkmaar Veroonen gelegen heeft, een overvloedige bewoonde volkryke Stadt, onder de Westvriesen; doch van zoo grooten rykdom werden tans zeer weinige denkteekenen gesien, een omgeworpen grontveste en alleen eenige heuvelen uit de vervallene gebouwen (die men daar voor houd) over gebleven, de welke de gedagtenisse dezes naams tot op huiden beweeren, als zyn de Vroonlanden in een lange streek tusschen Koedyk en lange Dyk gelegen, zeer vrugtbaar van kooren gewas, daar by het gehugte St. Pankras toegeigent, gelegen is; het is waarschynlyk dat deze Stad de voornaamste der Westvrieze Steden geweest is, den stoel des Oorlogs, en verbolgene woetheid, om dat het een zeer gelegen plaats was, in Holland in te komen, derhalven dat Graaf Jan van Henegouwen dezelve om verbrooken trouwe, [78] en dikwils vernieuwde wederspannigheid ‘t eenemaal ter gronde heeft doen afwerpen, en den ploeg daar door gezet heeft, met verbod van wederom op te bouwen, en gene gedach tenis van den naam zelfs meer te houden; en zoo onverzoenlyk was den haat tegens de zelve, dat men zeide dat hy Engelsche heirkrachten tot verder verwoestinge van deze Stad had opgemaakt, en het volk, na dat den Burgemeester Foppe ofte Fobus den toegank tot de Stad verradelyk had aangewezen, aan de verwoedheid der Zoldaten ten proie had overgegeven; ter geheugen van het welke in de vervallen Kasteelen, ontrent de zelve gelegen hebbende, de grondvest van een Thoorn te zien is, Foppes ofte Fobes toorn genaamd, waar onder men zeid, dat hy een laars vol gelds, by hem voor het verraad genooten, met aarde overleid gebergt hadde, ik hebbe verstaan dat de omgeworpen vernielinge van deeze Stad by een Priester beschreven, in ‘t Klooster van Heiloo is bewaart geweest.

Hier van wert ook gewag gemaakt by Willem van der Goude, de welke met Erasmus van Rotterdam tot Stien in leeringen en manier van leven, ommegang en Broederschap hadde, in zyn geschagtdigten, van Hiero Schotus die van de Deenen vermoord wierd, in deeze verzen.

Gy die wel eer, gezegt de kleine Vriezen,

Uit het Anzeeze Flie van derwaards over quaamt,

Doen was Veroon u Hooft stad, wiens verliezen,

Den naam van Akkervelt, voor u alleen befaamt.

En een weing daar na.

De Vriezen als zy tot den Oorlog tragten,

Was haar Veroon den vasten zetel-stoel,

Daar zy verzeekert en versterkt, hun kragten,

Vergaarden tegens Vyands woedend woel.

Ter roem van ‘t wakkere volk, dat &c.

Waarom onze Gedenkschriften van deeze ‘t Stad zoo weinig gewag maken, en hier en ‘t daar maar een woord van aanroeren, dewyl zy die alleen met een enkele benaminge voor by gaan, kan ik myn niet bezeffen, of het waar ‘t dat zy de vaste seekerheid van dien niet hebben konnen vinden, ofte uit een haat tegens hare Vyanden, en soo groot een verlies liever met stil-swygen hebben willen dempen, daar nochtans het Jaartal-dicht van des zelfs ondergang genoeg be kent is. Zoo beduid ook de bekende plaatse daar het Kerkhof plag te staan, als noch zoo genoemt, daar van noch een houten kruis gesien wert, van de nakomelingen ter gedenking bewaard. De wech ofte dyk die noch huiden van Zanegeest afloopt na Schoorel dam toe by de Reekers (dat zyn Lage Landen) langs, ik zegge deze Dyk wort huiden noch genaamd de Even-dyk, dat is te zeggen de Haven-dyk, want in dien tyd zeide men Even, Heven, tegen een [80] Haven, ook mede leid daar noch een stuk Land bewesten Schooreldam aan deeze voorschreven Even, Heven ofte Haven-dyk, dat zeer hoogh is, waarop de fondamenten noch zyn te vinden van het Tolhuis van Vroonen, want al de Scheepen die bewesten Petten (daar ‘t Honsbos leid) quamen in zeilen, moesten alhier vertollen, eer dat zy aan de Stad Veroonen quamen, om haar waren aldaar te venten. De laaste geheugenisse is een oud koperen Klokxken, ‘t ‘t welk gehangen heeft in de Toorn van de Kerk ‘t tot Valkooge, waar op men vont, dat het tot Veroonen in ‘t jaar 1280. gegoten was, waar ‘t op geschreven stont. A. Vro. Domine, 1280. tempore Allerdi Presbiteri ac mensis Septembri. Ecce cadit Mater Frisiӕ. Siet hier de Hooft-stad van Vriesland valt ner.

N.B. Dit voorschreve Klokxken is geen meer ‘t tot Valkoog te vinden, want in ‘t jaar van 1647. doen de vreugdevueren ontsteeken, de Klokken geluid en geklept wierden, op den 5. van Juny doen de eeuwige Vrede met Spanjen wiert afgekondigt in alle Steden en Dorpen, is myn van een Burgemeester tot Valkoog verhaalt, doe ik daar was, dat het voorschreve Klokxken aan stukken gebeyert en geklept is, zoo dat de Burgemeesters aldaar na Amsterdam zyn gegaan en hebben een ander laten gieten, daar tegenwoordich op staat, Assuerus me fecit. Amstelredami 1649. Zoo ik zelfs hebbe gelezen.

De oude Noorthollanders verhalen noch onder malkanderen, dat het eens gebeurde, na ‘t ‘t stoppe van de Haven van Vroonen, een [81] Noorman ofte Deen met zyn Schip dicht onder het Land aan zeilen quam, om het gat in ‘t te loopen, en gewaarschout zynde van zyn Matroozen dieեr geen opening bespeurde, alzoo de Duinen geslooten en de stranden heel waren, wiert veroorzaakt op de Kaart te zien, waar hy de Haven duidelyk vont, willende hebben zy zouden ‘t voorstaan laten, doch met de oogen en door de reden overwonnen, zeide of daar is een gat, of de Kaart is valsch, en wende het wederom van ‘t Land af om zyn Schip te behouden.

Niet te min het was te vooren by de Noormannen en Oosterze volkeren een bekende Haven, daar zy veel in te zeilen hadde, maar gestopt zynde hield hunne aankomst op, en zy quamen niet weder.

De eerste Dam die in ons Noortholland wierde geleid dat was Crabbedam, om dat Zeewater buyten te keeren, door dien het Zoutwater met de hooge Vloeden dikwils wederom overstroomde, en die voorschreve Dam wierde alzoo genaamt, om dat daar heel veel Zee-Krabben voor quamen, door dien het dikwils daar voor droog lag.

Adrianus Junius, in zyn beschryvinge van oud Batavien, verhaalt: dat Niklaas Vorster, een man van groote geleertheit, Rechter over de Latynze Schoole tot Leiden, aan hem schryft onder andere, dat hy van Rechtsgeleerde van Keulen verstaan heeft: dat in de Gedenkschriften, daar van de reize, van de elfduizent Maagden wert verhandelt, verhaalt wert, dat zy [82] Scheep gegaan zynde, door Storm en onweer tot Veronen zyn ingeloopen, dat waarschynlyk van dit Veroone te verstaan is, om dat deeze Koopstad die Zee-haven aldernaast lach, de welke geschied was der Kermers uit den Rhyn, die voor by Crabbedam in Zee liep. ‘t Daar wert noch tegenwoordig in de laagte van de Vroonze-velden een poel vertoont, daar de mont van de Zeehaven voor de inkomende Schepen uitեr Zee zoude geweest zyn: waar van die gemeene Monniksoorte Schryvers noit gedacht ofte gedroomt hebbende, hebben dit Verona (daar nochtans het al over al opbergze tՠeene maal wert verworpen) zonder grontvesten, voor Bon boven Keulen beuzelmatig, op dat ik niet zegge valzelyk, verdicht.

Deze Koopstads macht en rykdom betoont het recht der Visseryen, die zy hadden in de Meeren en Rivieren, zoo van den Khyn als de ‘t maas, de welke na den ondergank van de Stadt ‘t tot ‘s Prinzen Schat en inkomst gevoegt zyn, daar van tot huyden onder den naam van Vroon zeker schatgelt verstaan wert, het welk voor het recht van de Visserye betaalt wierd, daar ook den Rent-meester van het Vroonze Landschap daar van noch de naam draacht.

Den zelven Vorster heeft by zeeker geval het wapen in koper gesneden, gevonden, het welk zoodanig van den roest verteert was, dat men by na geen gedaante daar van konde bekennen, het welk door een Vaatwerks Baas van zyn vuil gezuivert, en in wasch uitgedrukt, een afbeeltzel met het opschrift. [83]

Sigillum Civium de Vroonlegeist:

Dat is:

Het wapen der Burgeren van Vronergeest: vertoonde, daar op een Arent met uitgestrekte vlerken, het hooft naar om hoog, met een swaart, tot een teken van Macht en rechtvaardigheid, aan de rechter zyde. De Rivier Kinhem, die nu de Zaan genaamt wort, en by Petten uitgeloopen heeft, scheid Kennemerland van Westvriesland. Deeze Rivier Kinhem ofte Zaan heeft zyn begin gehad uit den Rhyn by Oostrum, een gehugt by Leiden, ontrent de Zyl gelegen, zoo voort na de Maas, langs de Heerlykheid oud Alkmade tot voor by oud Sassenhem, Lis, Hillegom, Heemstede, door het Nieukerker land, na Pelonen. tot dat hy in de Zaan, en zoo voort door Wormerland, Schermer, en ‘t de Zanergeest, tusschen de Vroonlanden voor by Alkmaar en, Veroone, tusschen Schoorel ‘t en Warmenhuizen Ban, by Petten in Zee storte. En alzoo Westvriesland, van Kennemerland van malkander heeft gescheiden. Na dat de Ryndeuren aldus toegeslooten waren, en het Honts-bos met drie regels palen beslagen was, konden de hooge Vloeden het lage Land zoo niet inkommoderen. Daar zyn verscheiden Dammen naderhand gemaakt, want verscheiden Steden, Dorpen en plaatzen in ons Noort- holland zyn եr die haar benamingen hebben, van Dammen, Dyken en Wouden, gelyk volgt.

[74] Kroniek van Vroonen.

Vroonen is de alleroudste stad geweest ‘t der kleine Friezen en bloeide zeer door de scheepvaart en koopmanschap, alzo volgens de mening van sommigen omdat het op de hoek van de uitwatering van de Rijn gelegen was, anderen, wat wel het waarschijnlijkste is, menen dat men vandaar als met een haven langs de Zaan naar Petten gaat en alzo voort tot ‘t in zee voer. Het was zeer goed gelegen om te scheep uit en in te komen en alle koopmanschap die daar eerst moesten vertollen en over gezet werden met kleiner vaartuig ter Rijn waart te venten.

Wanneer dat deze stad gebouwd is dat is onzeker en zeer duister, ongetwijfeld ten tijde van de Romeinen tot hun verzekering tegens de zeerovers, zo andere menen tegen weerspannige Friezen.

Zo leest men bij Tacitus (Annalen lib. XI.) dat een Romeinse veldoverste ten tijde van keizer Claudius omtrent 50 jaren na Christus geboorte toen hij de Gaul (Franse) kust van de zeerovers verlost had naar de Friezen optrok waarmee hij vrede verkreeg tot verzekering tegen diezelfde om hen in bedwang te houden een sterke legerplaats en vesting heeft laten maken waarmee Matthys van der Hoeven (in zijn handvest kroniek het 111 boek 14de kapittel) meent dat hiermee Vroonen te verstaan zou zijn wat er geen ongeschikt plaats daartoe was, als staande op de hoek van de waterloop die Kennemerland en West-Friesland van elkaar scheidt en diende tot ‘t een voldoende vesting tussen hen beide. Deze vijandige volkeren, toch anderen houden het daarvoor dat dit maar een versterking geweest is van dezelve plaats n dat het begin van dezelfde plaats veel ouder is.

Daartoe kunnen ook de woorden van Tacitus uitgelegd en verstaan werden, Senatum, Magistratus, leges imposuit ac ne justa exuerunt, presidium immunivit. Dat is; hij heeft hen, te weten de Friezen, een raad, overheid en wetten gesteld en opdat ze tot onderhoud van zijn bevelen gehouden zouden kunnen worden heeft ‘t hij zijn legerplaats versterkt.

Sigonius betuigt in het jaar 285 niet alleen dat Vroonen een stad, maar een vrije koopstad was en goed gelegen om ter zee te handelen. Dat dit een geschikte zeehaven geweest is bewijst het verdichtsel van Sint Ursula die in het jaar 220, anderen zeggen in het jaar 237, anderen 383, anderen 453 (zo zeker gaat het) met haar elfduizend maagden uit Engeland naar Keulen gestuurd was om ter bekering der heidenen met gelijk getal in Amerika te huwelijk besteed te worden die bij alle schrijvers deze zeehaven wordt toegepast daar zij met al haar gezelschap dat ze bij zich had gemakkelijk is ingelopen en zo voorts de Rijn ‘t is opgevaren en omtrent Keulen de Picten en Hunnen in handen gevallen is en allen jammerlijk zijn vermoord alwaar de verzamelde [76] beenderen in de Magabeer-Kerk in een zeer nette schikking rondom de ganse kerk ter gedachtenis ten toon staan. Die deze geschiedenis belieft te lezen; zie Jan van Leiden de Karmelieter monnik van Haarlem kroniek Belg. lib. 1. kap. 4.) waaruit de oude Hollandse kroniek is nageschreven en aangepast. En broeder Jacob van Bergen (supplement: Historie in zijn 9de boek gewoonlijk genoemd het Chronicum Chronicorum, dat is; al is het dat de tijd wanneer dit zou gebeurd zijn niet zeker is dat ditzelfde nochtans bij de Heilige Kerk voor zeker wordt gehouden.

Dit is ook de aankomst geweest (zo men zegt) van Sint Willibrord toen hij met zijn andere elf priester mannen in het jaar 690 uit Engeland overkwam om de ongelovige tot het Christelijke geloof te brengen. Anderen dat hij ‘t in Zeeland zou zijn binnengekomen wat het verdichtsel dapper versterkt dat hij te Vlissingen is aangekomen en aldaar van zij bij zich hebben van een vaatwerk een zilveren fles verzuimd zou hebben en laten staan die zij tot zijn gedachtenis gehouden zouden hebben waarvan ‘t zij hun naam en wapen hebben aangenomen en voeren althans nog een flesje in hun wapen. De gedenkschrijvers zijn het daar ook ‘t eens in, namelijk dat de Denen en Noormannen toen ze deze landen in verschillende keren of tijden hebben overvallen en verwoest wel meest, immers in de inval in Kennemerland, deze haven zijn binnen gekomen, de laatste inval geschiedde anno 838. Wat de stad [77] Vroonen aangaat, nadat ze door de verstopping van de zeehaven, de Oosterse handel verloren hadden en meteen al hun koophandel te niet was gelopen is die naderhand een legerplaats en zetel van oorlog geworden totdat die door graaf Jan van Henegouwen in het jaar 1303 om hun trouweloosheid en vaak vernieuwde weerspannigheid ter neer geworpen en tot de grond uitgeroeid is met verbod van weer op te bouwen waarmee we het zullen besluiten met hetgene Hadrianus Junius van deze stad zeer omstandig schrijft in zijn Batavia Histori kap. 18. De benaming der velden niet ver van Alkmaar wijzen uit dat omtrent 6000 passen van Alkmaar Vroonen gelegen heeft, een overvloedig bewoonde volkrijke stad onder de West-Friezen. Toch van zo grote rijkdom worden thans zeer weinige gedenktekens gezien, een omvergeworpen grondvest en alleen enige heuvels uit de vervallen gebouwen (die men daarvoor houdt) overgebleven die de gedachtenis van deze naam tot op heden beweren zoals zijn de Vroonlanden in een lange streek tussen Koedijk en Langedijk gelegen, zeer vruchtbaar van koren gewas, daarbij het gehucht Sint Pancras toegeigend gelegen is. Het is waarschijnlijk dat deze stad de voornaamste der West-Friese steden geweest is, de stoel van oorlog en verbolgene verwoedheid omdat het een zeer goed gelegen plaats was om in Holland te komen, derhalve dat graaf Jan van Henegouwen die om verbroken trouw [78] en dikwijls vernieuwde weerspannigheid te ene male ter grond heeft laten afwerpen en de ploeg daardoor gezet heeft met verbod van wederom op te bouwen en geen gedachtenis van de naam zelf meer te houden. Zo onverzoenlijk was de haat tegen die dat men zei dat hij Engelse legerkrachten tot verdere verwoesting van deze stad had gemaakt en het volk, nadat de burgemeester Foppe of Fobus de toegang tot de stad verraderlijk had aangewezen aan de verwoedheid der soldaten ten prooi had overgegeven. Ter herinnering hiervan zijn in de vervallen kastelen die daaromtrent gelegen hebben de grondvesten van een toren te zien, Foppes of Fobes toorn genaamd, waaronder men zegt dat hij een laars vol geld bij hem voor het verraad genoten en met aarde overlegd verborgen had. Ik heb verstaan dat de omgeworpen vernieling van deze stad door een priester beschreven in het klooster van Heiloo is bewaard geweest.

Hiervan wordt ook gewag gemaakt bij Willem van der Goude die met Erasmus van Rotterdam te Stien in leringen en manier van leven omgang en broederschap had in zijn gedichten van Hiero Schotus die van de Denen vermoord werd in deze verzen.

‘Gij die wel er, gezegd de kleine Friezen,

Uit het Anzeese Flie van derwaarts over kwam,

Toen was Vroonen uw hoofdstad, wiens verlies,

De naam van Akkerveld, voor u alleen befaamd.ՠ

En een weinig daarna.

‘De Friezen als ze tot de oorlog trachten,

Was hun Vroonen de vaste zetelstoel,

Daar ze verzekert en versterkt, hun krachten,

Verzamelden tegen de vijand woedend gewoel.

Ter roem van het wakkere volk, dat &c.

Waarom onze gedenkschriften van deze ‘t stad zo weinig gewag maken en hier en ‘t daar maar een woord van aanroeren terwijl ze die alleen met een enkele benaming voorbijgaan kan ik me niet beseffen of het waar ‘t is dat ze de vaste zekerheid van die niet hebben kunnen vinden of uit een haat tegen hun vijanden zo’n groot verlies liever met stilzwijgen hebben willen dempen, daar nochtans het jaartal gedicht van diens ondergang genoeg bekend is. Zo beduidt ook de bekende plaats daar het kerkhof plag te staan als noch zo genoemd waarvan noch een houten kruis gezien wordt die van de nakomelingen ter nagedachtenis bewaard wordt. De weg of dijk die noch heden van Zanegeest (bij Bergen) afloopt naar Schoorldam toe bij de Reekers (dat zijn lage landen) langs, ik zeg deze dijk wordt heden noch genaamd de Even-dijk, dat is te zeggen de havendijk want in die tijd zei men Even of Heven tegen een [80] haven, ook mede ligt daar noch een stuk land bewesten Schoorldam aan deze voorschreven Even, Heven of havendijk dat zeer hoog is waarop de fundamenten noch zijn te vinden van het tolhuis van Vroonen, want alle schepen die bewesten Petten (daar het Hondsbos ligt) kwamen binnen zeilen moesten alhier vertollen eer dat ze aan de stad Vroonen kwamen om hun waren aldaar te venten. De laatste geheugenis is een oude koperen klokje wat gehangen heeft in de toren van de kerk ‘t te Valkkoog waarop men vond dat het tet Vroonen in het jaar 1280 gegoten was waarop geschreven stond; A. Vro. Domine, 1280. tempore Allerdi Presbiteri ac mensis Septembri. Ecce cadit Mater Frisiӕ; Ziet hier de hoofdstad van Friesland valt neer.

N.B. Dit voorschreven klokje is niet meer ‘t te Valkkoog te vinden want in het jaar 1647 toen de vreugdevuren ontstoken, de klokken geluid en geklept werden op de 5de juni toen de eeuwige vrede met Spanje werd afgekondigd in alle steden en dorpen is mij van een burgemeester te Valkkoog verhaalt toen ik daar was dat het voorschreven klokje aan stukken gebeierd en geklept is zodat de burgemeesters aldaar naar Amsterdam zijn gegaan en hebben een andere laten gieten daar tegenwoordig op staat, Assuerus me fecit. Amstelredami 1649. Zo ik zelf heb gelezen.

De oude Noord-Hollanders verhalen noch onder elkaar dat het eens gebeurde, na het verstoppen van de haven van Vroonen een [81] Noorman of Deen met zijn schip dicht onder het land kwam aanzeilen om het gat in ‘t te lopen en werd gewaarschuwd van zijn matrozen die er geen opening bespeurden, alzo de duinen gesloten en de stranden heel waren werd genoodzaakt op de kaart te zien waar hij de haven duidelijk vond en wilde hebben dat zij het voortaan zouden laten, doch met de ogen en door de reden overwonnen zei of daar is een gat of de kaart is vals en draaide het wederom van het land af om zijn schip te behouden.

Niettemin het was tevoren bij de Noormannen en Oosterse volkeren een bekende haven daar ze veel in te zeilen hadden, maar verstopt zijnde hield hun aankomst op en ze kwamen niet weer.

De eerste dam die in ons Noord-Holland werd aangelegd dat was Krabbendam om dat zeewater buiten te keren doordat het zoute water met de hoge vloeden dikwijls wederom overstroomden en die voorschreven dam werd alzo genoemd omdat daar heel veel zeekrabben voor kwamen doordat het dikwijls daarvoor droog lag.

Hadrianus Junius in zijn beschrijving van het oude Batavia verhaalt: dat Niklaas Vorster, een man van grote geleerdheid, rechter over de Latijnse school te Leiden aan hem onder andere schrijft dat hij van een rechtsgeleerde van Keulen verstaan heeft: dat in de gedenkschriften waarvan de reizen, van de elfduizend maagden wordt verhandeld verhaalt wordt dat ze te [82] scheep gegaan zijn door storm en onweer tot Vroonen zijn binnen gelopen, dat waarschijnlijk van deze Vroone te verstaan is omdat deze koopstad die zeehaven allernaast lag die geschied was de Kermers uit de Rijn die voorbij Krabbedam in zee liep. ‘t Daar wordt noch tegenwoordig in de laagte van de Vroone velden een poel vertoond daar de mond van de zeehaven voor de inkomende schepen uit de zee geweest zou zijn. Waarvan de gewone monniken schrijvers nooit gedacht of gedroomd hebben en hebben dit Verona (daar nochtans het overal als bedrog wordt verworpen) zonder grondvest voor Bonn boven Keulen beuzelmatig opdat ik niet zeg vals, verdicht.

Deze koopstad macht en rijkdom betoont het recht der visserij die ze hadden in de meren en rivieren zo van de Rijn als de ‘t Maas die na de ondergang van de stad ‘t tot prinsen schat en inkomsten gevoegd zijn wat tot heden onder de naam van Vroon zeker schatgeld verstaan werd wat voor het recht van de visserei betaald werd waar ook de rentmeester van het Vrooner landschap daarvan noch de naam draagt.

Diezelfde zoeker heeft bij zeker toeval het wapen in koper gesneden gevonden wat zodanig van de roest verteerd was dat men bijna geen gedaante daarvan kon bekennen wat door een vaatwerker baas van zijn vuil gezuiverd en in was uitgedrukt een afbeelding vertoonde met het opschrift. [83]

Sigillum Civium de Vroonlegeist:

Dat is:

Het wapen der burgers van Vronergeest: en daarop een arend met uitgestrekte vleugels, het hoofd naar omhoog met een zwaard tot een teken van macht en rechtvaardigheid aan de rechterzijde. De rivier Kinheim die nu de Zaan genoemd wordt en bij Petten uitgelopen heeft scheidt Kennemerland van West-Friesland. Deze rivier Kinheim of Zaan heeft zijn begin gehad uit de Rijn bij Oostrum, een gehucht bij Leiden omtrent de Zijl gelegen en zo voort naar de Maas, langs de heerlijkheid oud Alkemade tot voorbij oud Sassenheim, Lisse, Hillegom, Heemstede, door het Nieuwkerk land naar Pelonen totdat het in de Zaan en zo voort door Wormerland, Schermer en ‘t de Zanergeest, tussen de Vroonlanden voorbij Alkmaar en Vroon, tussen Schoorl ‘t en Warmenhuizen Ban bij Petten in zee stort en alzo West-Friesland van Kennemerland van elkaar heeft gescheiden. Nadat de Rijndeuren aldus gesloten waren en het Hondsbos met drie regels palen beslagen was konden de hoge vloeden het lage land zo niet inkomen. Daar zijn verschillende dammen naderhand gemaakt want verschillende steden, dorpen en plaatsen in ons Noord-Holland zijn er die hun benaming hebben van dammen, dijken en wouden gelijk volgt.

[84] DAMMEN. DYKEN.

1 Crabbendam. ‘t 1 Zaandyk. ‘t

2 Schoreldam. ‘t 2 Krommenydyk.

3 Saardam of Zaandam. ‘t 3 Koedyk. ‘t

4 Ilpendam. 4 Kalverdyk. ‘t

5 Opdam. 5 Langendyk. ‘t

6 Edam. ‘t 6 Spierdyk.

7 Monnekendam. 17 Quadyk. ‘t (Kwadijk)

8 Nieuwendam. 8 Oudendyk.

9 Durgerdam. 9 Crieldyk.

10 Poppendam. 10 Luyendyk. ‘t (Luiendijk, nu Binnenluiendijk bij Hoorn)

11 Schaardam. 11 Swaagdyk.

12 Voolendam. 12 Myldyk. ‘t (Mijldijk bij Barsingerhorn)

13 Uitdam. 13 Langerysdyk. (

14 Dam op Wiering. 14 Huigendyk. (Huigendijk, bij Rustenburg)

15 Oostgraftdyk.

16 Westgraftdyk.

17 Andyk.

18 Spierdyk.

WOUDEN.

1 Noortscherwoud.

2 Zuitscherwoud.

3 Oostwoud. ‘t

4 Westwoud.

5 Hoogtwoud.

6 Eerswoud. ‘t

7 Nibbixwoud.

8 Midwoud.

9 Schaarwoud.

10 Katwoud. ‘t

11 Schellingwoud.

12 Suiderwoud. ‘t (Zuiderwoude bij Uitdam)

13 Oude Boxwoud, (of het oude gedeelte van Hauwert) [85]

Hier volgen eenige Plaatzen, die van ouds heel anders genaamt wierden.

Alkmaar. Altena ofte Almeer.

Abbestee. De Abt van Egmonds Hofstee.

Barsingerhorn. Versingerhorn.

Backum. Bachum. ‘t

Beverwyk. Bever, St. Aagten Kerk.

Batavieren. Catten nu Hollanders.

Castricom. Castorshum.

Dirkxhorn. De Horn, Duringerhorn.

Durkerdam. Dorrigendam. (Durgerdam)

Duinen. Zantbergen.

Egmond. Hallen, Rinechum, Hec munde.

Essendelft. Ascmannedilft. (Assendelft)

Emeloort. Maanhuizen. (of het 12de eeuw Emelwerth, Emmeloort op Schokland)

Enkhuizen. Enkelhuizen.

Evendyk. Havendyk. Evendijk bij Bergen.

Eenigenburg, (Bij Tuitjenhorn)

Geldersche. Celten, Kelters. ‘t

Helder. Tusi, Thusenland.

Huisduinen. Oudendorp 1129. (aldus genaamd.)

Hoogtwoud. Dynterus, Hontwoude

Heemskerk. Hemezenkerk.

Heiloo. Osden, Oesdom.

Hauwert. Oude Buexwoude. [86]

Jisp. Gisp. Ysp. Jhisp.

Knollendam. Noortdam van Zaanen

Krommenie. Cromme-ye. ‘t

Limmen. Linnen, Lumben.

Marsdiep. Marzati, Marsacerdiep.

Moqueren. Roodewier. (Molkwerum?)

Nibbixwoud. Nieuwe Buxwoude.

Nierop. Yerop, Nyendorp.

Noortscherwoud. Nosscherwoud, Nosschroud. ‘t

Opperdoes. Optoep, Oppen.

Outkerspel. Outkerspoel.

Otelik. ‘t Otterleek. ‘t

‘t Ooge. Callans. ‘t

Petten. Petthem. ‘t

Schoorl. Rel, ‘t School te Rel.

Schagens Cagen, Scagen.

Trecht, Drecht. Overtoom, Overtogt.

Tessel. Texlum. ‘t

Uitgeest. ‘t Eynde van de Geest, Duinlaagt.

Velzen. Velezam, Bevervoort.

Westzaanen. Westzegnem.

Wummenum. Wynen. ‘t

Watway. Watwoude.

Wormer. Were-meer. ‘t

Wormerveer. Zane. ‘t

Woggelem. Woggenem.

Wydenesse. Vindonissa. ‘t

Winkel. Wykel,

Zuitscherwoud. Susscherwoud, Suschroud. ‘t

Zaardam. )

Zaandendam.) Voordam van Zaanden. (Zaandam)

Noortholland wort verdeelt de een helft in Coggen, en de andere helft in Meeren, die bedykt en nog onbedykt zyn, gelyk hier na volgt.

Eerstelyk. ‘t

De 4 Noorder-Coggen, zyn

Medenblik. )

Opperdoes. )

Oostwoud. ) Medenblikker-Cogge.

Hauwerd. )

Twisck. ) ‘t

Sypekerspel. ) ‘t

Benningbroek.)

Midwoud )

Nibbixwoud. ) Twiscker ofte Middel-Cogge.

Hoogtwoud. )

Eerswoud. )

Opmeer. )

Swaag. ) Hoogtwouder-Cogge.

Woggelum. )

Watway. )

Spanbroek. ) Woggelemmer-Cogge. [88]

Nieuwe Nierop. )

Winkel. )

Oude Nierop. )

met Sytwint. ) (Koedijk) Nieroper Cogge.

Schagen. )

Barsinghorn. )

Colhorn. )

Haringhuizen. )

Burghorn. ) Schager-Cogge.

Valkoog. )

St. Maarten. )

dՅenigenburg.) Valkooger-Cogge.

Geestmer-Ambagt.

Warmenhuizen.

dՅenigenburg. ‘t

St. Maarten.

Haringkarspel.

Oudkarspel.

Noordschaarwoud.

Zuitschaarwoud.

Broek.

St. Panckras.

Ouddorp. ‘t

De Poorterye. ‘t

Koedyk en Huiswaard,

Nota: dit zyn de resolveerende (besluitende) en concludeerende stemmen van Geestmer-Ambagt. [89 ]

Haringkarspel is groot 1535 morgen, 44. roeden, hieronder 1500 Geerzer in Geestmer-Ambagt voor een gedeelte is. En in Waard- geerzen voor de rest.

Valkoog.

Ursem.

Otterleek.

Veenhuizen.

De Ooster-Cogge.

Enkhuizen. )

Bovenkerspel.)

Grootebroek. )

Luttjebroek. )

Hoogkerspel. ) Enkhuizer of Ooster-Cogge.

Westwoud. )

Binnenwyzent. )

Oosterblokker. )

Westerblokker.)

Swaag. )

Wervershoof. ) Middel-Cogge.

Venhuizen)

Hem. ) ‘t

Wydenes. )

Schellinkhout.)

Leek.) Zuider-Cogge.

[90] Hoorn. )

Dampten. ) (Dampten is een vermoedelijk verdronken dorp ten zuiden van Hoorn, in de Hoornse Hop.)

Berkhout. )

Grosthuizen. )

Avenhorn. )

Schaarwoud. ) Wester-Cogge, onder Hoorn.

Edam. )

Warder. )

Middelie. )

Quadyk. )

Oosthuizen. ) Zee-vank.

Purmerent )

Purmerland. )

Ilpendam en Nek. Afgescheiden van Waterland. ) 1515 Ultimo July.

Monnekendam.)

1 Raaroep. ) (Ransdorp)

2 Zuiderwoud. )

3 Lansmeer. ‘t )

4 Zindeldorp. ) (Zunderdorp)

5 Broek. )

6 Schellinkwoud. ) De 6 waterlandsche Dorpen. [91]

Graft. ) ‘t

Ryp. )

Grootschermer.)

Schermerhorn. ) ‘t Schermer-Eyland.

Nota: Dat hier het woord Eiland gebruikt wort, komt daar uit voort, om dat dien geheelen hoek Lands, daar nu de Dorpen Graft, Ryp, Grootschermer en Schermerhorn in leggen, een Eiland plagt te zyn, als beslooten zynde tusschen drie groote Meeren, namentlyk de Beemster, de Schermer en de Starre Meer, zulkx dat men uit dit Eiland niet en konde te voet gaan, maar men moest met schuiten daar uitvaren; maar naderhand is door de bedyking van de voorgenoemde Meeren, dit Eiland, tot een vast Eiland geworden, dat men daar uit en ingaan. en met wagens ryden kan. Evenwel heeft het dien naam behouden, dat het noch ten huidigen dage het Eiland by de Inwoonders aldaar wort genoemt. Is groot in zyn omkring 1825 morg. 334. roed.

Hier werden vertoont wel in de vyftig bedykte Meeren, die alle in ons Noorder- quartier leggen, en wat jaar zy bedykt zyn, en hoe veel Morgentale zy groot zyn, zo veel ikեr konde bekomen.

Nota: Dat hier het woord eiland gebruikt wordt komt daaruit voort omdat die gehele hoek land daar nu de dorpen Graft, Rijp, Grootschermer en Schermerhorn in liggen een eiland plag te zijn als besloten zijnde tussen drie grote meren, namelijk de Beemster, de Schermer en het Starnmeer, zulks dat men uit dit eiland niet te voet kon gaan maar men moest met schuiten daaruit varen; maar naderhand is door de bedijking van de voorgenoemde meren dit eiland tot een vast eiland geworden dat men daar uit en ingaan en met wagens rijden kan. Evenwel heeft het die naam behouden zodat het noch te huidige dagen het Eiland bij de inwoners aldaar wordt genoemd. Is groot in zijn omvang 1825 morgen en 334 roede.

Hier worden getoond wel een vijftig bedijkte meren die allen in ons Noorderkwartier liggen en wat jaar ze bedijkt zijn en hoeveel (2) morgentale ze groot zijn zoveel ik er kon bekomen.

De Zype bedykt 1553. is groot met wegen [92] en Slooten daar onder gereekent 9060 morgens.

De Beemster bedykt 1608. groot buiten de wegen en slooten 7545 morgens.

De Schermermeer bedykt. 1632. groot 6000. morgen.

De Hr. Huigewaart bedykt 1626. groot .... morgens.

De Purmermeer bedykt 1622. groot 3000. morgens.

De Wieringerwaart bedykt 1608. groot 1895. morgens.

De Wormermeer bedykt 1626. groot 1803. morgens ‘t 230. roede.

De Wormeer bedykt 1607. groot 733. morgens 230 roede.

De Starnmeer bedykt 1643. groot 689. morgens.

De Schagerwaart bedykt 1631. groot 600. morgens.

De Noordermeer bedykt, groot 600. morgens leit by de Ryp.

De Buikslootermeer bedykt groot 368. morgens 268. roeden.

De Burghorndermeer bedykt 1460. groot 326. morgens 2 geerzen.

De Broekermeer bedykt groot 304. morgens 375. roeden.

De Slootgaartmeer. bedykt groot 160 morgens.

De Belmermeer bedykt groot 148. morgens.

De Engewormer bedykt 1624. groot 114. mormorgens 80. roeden. [93]

De Kolkmeer bedykt 1640. groot 110. morgens.

De Schalsmeer bedykt groot 73. morgens.

De Malmeer (anders ) Noort Eindermeer.) bedykt, groot 50. mor.

De Braakmeer bedykt 1631. groot 33 1 tweede, morgen. (leid by Eerswoud.)

De Zapmeer bedykt groot 30. morgens. ‘t (Sapmeer)

De Neschmeer bedykt 1440. leid by Wervershooft.

De Aal ofte Daalmeer bedykt 1560.

De Vroondermeer bedykt. 1561.

De Swynsmeer bedykt 1567.

De Spierdykermeer bedykt 1608.

De Voormeer bedykt 1631. leit tegenwoordig onder de Bierkay in Alkmaar.

De Braakmeer. )

De Poelmeer. )

De Wymermeer. ‘t )

De Ligtewatersmeer. ) ‘t bedykt 1631. (deze 4 Meeren leggen alle by de Stad Medenblik)

De Berkhouterwaal bedykt. 1626.

De Groote-Waal bedykt 1628. leid by Hoorn.

De Agtermeer bedykt 1566. leid by Holisloot.

De Plompersmeertjen ofte Zantwervers-braak, bedykt 1630. groot 7. morgens, is ingebrooken 1675. en blyft nog huiden onder water.

De Marenwaardermeer bedykt.

De Veenhuizermeer of Hollekier bedykt.

De Bleekmeer bedykt.

De Diepsmeer bedykt.

De Kerkmeer bedykt.

De Kleimeer bedykt. [94]

De Debbemeer bedykt.

De Woud-meer bedykt.

De Schaaps kuilmeer bedykt by Outkarspel.

De Bennemeer bedykt by Twisck.

De Berkmeer bedykt, leid by Venhuizen.

De Baarsdorpermeer bedykt.

De Tjaarlingsmeer bedykt.

De Caagmeer bedykt by Wervershoof.

De Zuidmeer bedykt, leid by Graft.

De Coetenburgsmeer bedykt, leid by Dirkxhorn.t

Meeren in Kennemerland.

De Egmondermeer bedykt 1555. is groot 480. morgen 58. roeden.

De Bergermeer bedykt 1555. is groot 1637. Morgens 554. Roeden.

De Heilooեrmeer bedyk 1581.

De Boekelermeer bedykt 1580.

De Limmermeer bedykt 1430.

Nog volgen hier na in de tagtig Meeren en Meertjes, Poelen, Waalen, Braaken, ‘t en Dellen die nog onbedykt zyn in ons Noorderquartier.

Onder de Ooster-Coggen van Enkhuizen leggen nog onbedykt gelyk volgt.

1 ‘t Waaltje.

2 Modderwaaltje.

3 Oude Moerwaal. [95]

4 Cadykwaal.

5 Truidewaal.

6 Klokwaal

7 Zegerswaal.

Onder de Medenblikker-Cogge leggen nog onbedykt gelyk volgt.

8 De Vliet.

9 Gerrenbraak.

10 Hazewaal.

11 Voutermeertje.

12 Oostwoudermeerrje.

13 Egboetmeertje.

By Opdam.

14 Bommerotsmeertje

15 Oosterbraak.

16 Middelbraak.

17 Noordbraak.t

18 De Waal.

In de Banne van Hensbroek.

19 Oosterbraak.

20 Westerbraak.

21 Mantjebraak.

22 De Lei. [96]

In de Banne van Warder.

23 Moordenaarsbraak.

24 Zandbraak.

25 Wyde Zetbraak. ‘

By De Stad Edam.

26 ‘t Voor Yemertje.

27 Crap-Hooftsbraak.

28 Heerenbraak.

29 Grootewaal.

30 Kleinewaal. ‘

In de Banne van Catwoud.

31 Mayerbraak.

32 Wyde-Zetbraak.

33 Enge-Zetbraak.

In Ursem.

34 Spierdykerbraak.

35 Noortdykerbraak.

36 Cornelis Zimontsbraakje

37 Westerpoel.

In Oostzaanen.

38 Grootebraak.

39 Kleinebraak. [97]

40 Dykbraak.

41 Kouwhornbraak.

42 Nieuwebraak.

In Waterland.

43 Ronde-breekmeertje.

44 Kerk-Breekmeertje.

45 Blykmeertje.

46 Noortmeertje.

47 Mannekemeertje.

48 Keinzelmeertje.

49 Burkmeertjet

50 Grootemeertje.

51 Kleinemeertje.

52 Agtermeertje.

53 Agter Veerbreekmeertje.

54 Caddoele-Breekmeertje.

55 dՠYemeertje.t

56 Durgerdammer-ye.

57 Ooster Aa.

58 Kerke. Aa.

59 Paterspoeltje.

60 Okkerspoeltje.

61 De Poel.

In Wormer

62 ‘t Merkmeertje.

63 ‘t Poelmeertje.

In Quadyk.

64 Wester Draymeertje.

65 Kerk Draymeertje. ‘t [98]

66 Coogbraak.

67 Nieuwebraak.

68 Zuytbraak. ‘t 69

Monnekemeer ‘t

70 dՠNoortmeer.

71 de Zuidermeer.

72 Reinemeertje.

73 Debbemeertje.

74 De lange ofte Lantmeer, bezuiden de Schermeer.

Nog zynder in Geestmer-Ambagt verscheiden kleine Meertjes, met de namen DEL.

75 Oosterdel.

76 Zuiderdel.

77 Wittendel.

78 Heinkensdel.

79 Kromdel. 80 Graasdel.

81 Herpen-del. 82 Oudegrep.

83 Nieuwegrep.

ALKMAAR.

WErd by zommige gehouden voor een van ‘t de oudste Steden van Holland, Alekmeer ‘t van ouds genoemt, dat is een Lekmeer, ‘t want in de oude duitze taal beduid de letter A. voor een bywoord gestelt, zo veel als een; zommige meenen dat dezelve genoemt zoude zyn Almeer, gelyk het daar omtrent de Stad nu staat [99] Almeer, poel en moras plag te zyn, het welke met den grond en omleggende gelegentheid van dezelve Stad geenzins overeen komt. Wat de oudheid deezer Stad belangt, willen wy liever bekennen ‘t zelve niet zeker te weten, als het verzierde verdichtzel van de Stichter Adgillus, Konink der Friezen, en Zoone van Radboud, beide Frieze Koningen. Lodewyk Guicciardyn meent dat deeze Stadt gebouwd zoude wezen met het vervallen en af-spoelen van de oude Stadt Verona: de welke ‘t by Jan van Henegouwen omtrent het jaar 1300. om haar quade trouwe en Rebellie verbrant en afgeworpen is, en niet weer herbouwt, voort door de Zee is weggespoelt, overvloeid en op deze plaatze zoude overgebracht zyn; hier toe zoude de verzierde naam van Altena passen, gelyk als zommige deeze Stadt willen noemen, uyt oorzaake dat zeeker Vorst van Veroonen, aan de Borgers van Veroonen, vertrekkende, zoude vermaand hebben, dat zy haar niet al te na aan de Zee zouden verplaatzen, het welk in-dien zoo wel met de waarheid, als met de omstandigheid der zaake overeen quam wel aannemelyk zoude zyn, maar wat raad met de oude Chronyken de welke van lange voor dien tydt van Alkmaar vermelden; dus doende zoude het geen oude Stadt kunnen zyn, maar de jongste Stad van allen werden, met dat de zelve zoo te verstaan geen 400. jaar zoude kunnen bereiken.

De Oorlogen by die van Alkmaar tegens de Vriezen betuygen genoeg van haar oudheid, [100] daar van leest men by Joann. Leidis Chron. Belg. lib. 7. Cap. 11, by de groote Chronyk ‘t van Holland divis. 5. Cap. 4. mede in duits vertaalt: dat den zelven Grave Diderik met ‘t den aanvang van zyn Graafschap, in ‘t jaar 1303. de Vriezen naar een harden strydt tot gehoorzaamheid hadde gebracht, doch dat de zelve haar verbond niet en hielden en een jaar daar na met een groote macht van volk wederom op Holland aanquam, ende Stad Alkmaar stormenderhand innamen, en alles dood sloegen, wat ‘t zy daar in vonden.

Hier uyt kan men genoeg van de oudheid van de Stad oordeelen, dewyl die voor de tyd van de Grave van Holland al in wezen geweest is, en van haar eerste stichtinge by gene Schryvers vermelt wert; de naaste gissinge van de oudheid van de Stad Alkmaar is, dat de Stad er te weten, als het verzierde verdichtzel van de Stichter Adgillus, Vroon ofte Verona, zynde een frontier van Westvriesland tegen Holland en Kennemerland, en een bequame gelegentheid voor de Vriezen, om haar sterk te maken, tot een inval van Holland en Kennemerland, dat zy dikwils plunderde en beroofden, vermits zy gemeenlyk Vyanden waren tegen deeze Landen, daar onder de Rebellige Vriezen niet en wilden buygen, zoo dat die van Veroonen haar zelven ryk maakten met de buyt der geroofde Hollandsche goederen, zoo dat zy ook van ouds geweest waren ‘t de Herberge van de groote Zee-Roovers Ganascus en Carausus, ten tyde van de Romeinen, daar door zy luiden zeer gehaat wierden, zoo dat eenige van de Inwoonderen van dien nadenken [101] begonnen te krygen, dat hare zaken op het hoogste geweest waren, en vermits zy verscheiden brieven, met de Romeinze en andere Overhoofden dezer Landen gemaakt, hadden ver- brooken en tegen gegaan, haar met haar woon- steden buiten de Stad begaven, langs de Geest-kant, by den stroom van den Rhyn heen, omtrent een myl van de Stad Verona af, het welk men voor het eerste en oudste begrip van Alkmaar hout, dit is geschied zeid de Chronyk van Alkmaar omtrent 520. min of meer.

De Stad Alkmaar heeft veel ongemakken en ongevallen van de Vriezen moeten lyden, en ‘t zyn in geduurige aanloop en aanstoot tegen de zelve geweest, als onderen anderen in ‘t jaar 1072. onder den Bultenaar Govard is dezelve over de twee maanden zeer streng en zeer nauw belegert geweest, tot dat eindelyk dezelve by den Grave met hulpe van de Bisschop van Uytregt is ontzet geworden. In ‘t jaar 1132. is Alkmaar van Floris, bygenaamd de Zwarte, een tweede zoon van Diderik de VI. dier naam, Grave van Benthem, met gewelt ingenomen, en te vier en te swaart in den grond bedorven. Korts daar na zyn wederom die van Alkmaar van de Vriezen belegert, het welk volgens daar na noch eens, tweemaal en meer geschiet is, tot dat het gewelt der Vriezen by Konink Willem is begonnen gefnuit te werden, dewelke by de Stad het sterke Slot Thoornburg heeft doen bouwen, en tot meer zeekerheid en groote kosten een Dyk heeft doen leggen, van Alkmaar ‘t af tot de uytterste palen van West Vriesland toe, [102] op welke Dyk hy tegens de inbreuken der Vriezen in Holland, mede twee Kasteelen en sterkten heeft doen maken, het eene genaamt Nieuwburg en het ander genaamt Middelburg.

1595. Dient niet verswegen, dat binnen Alkmaar een Perzoon genaamt Pasquier Lammertyn heeft gevonden een konste om in ‘t Linnen te weven, door trekwerk, alderhande Beelden, Historien, Veltslagen, ja alles wat iemand begeert, ‘t welk noit te vooren is gezien of gevonden, voor welke konste hy van de Heeren Staten Generaal, Octroi gekregen heeft voor ettelyke jaren.

dՠAlkmaarders plachten haar eigen Burgemeesteren en Scheepenen te kiezen, achtervolgens ‘t het Hantvest van Vrouw Jacoba van den 11. April 1426. wegens het kiezen van Hooftman, Dekens, Burgermeesteren en Scheepenen verleent met deeze woorden.

Item zal onze Stede hebben en houden 16. Hooftmans en 9. Gilden, uyt elken Gilde een Deken, die dat Geregts kiezen en zetten zul len, in zulker voegen dat elk Deken, van de ‘t 9. Gilden, jaarlykx kiezen op den goeden Vrydag eenen anderen Deken, en die 9. Dekens zullen kiezen 16. Hooftmans, en die zelve 16. Hooftmans met den Deken zullen kiezen 3. Burgermeesteren en 7. Scheepenen, die dat jaar uyt dienen zullen, en niet langer, dog ‘t is by nader Octroi van den 26. Zeptember 1530. gestatueert, dat de Vroetschap op haren eed jaarlykx 6. dagen voor haren ordinaris dag van de vernieuwinge van de wet aldaar zal verkiezen [103] uyt den Rykdom der zelver Stede, en van de rykste en verstandichste, en rechtvaardichste, eerst 6. en daar na vier Perzoonen, om den Stadhouder van Holland geprezenteert, en by hem voor het naaste toekomende jaar 3. Burgermeesteren, en uyt de voorschreve vier twee Thesauriers te werden gekooren, het welk by nader Octroi van de Staten van Holland van den 6. December 1588. tot 8. en twee Perzoonen gebracht is, om daar uyt by den Stadhouder 4. Burgermeesteren en een Thesaurier te werden gekooren.

1672. Hebben de Ingezetenen van Alkmaar hare wallen die swak waren zeer verbetert, en met 9. goede Bolwerken verzien, de tiende konde niet voltrokken werden, vermits een molen, die in de weeg stont: de wal en Bolwerken zyn met een dik en vaste Borstwering de geheele Stad rontom bezet, en redelyk hoog, hebbende over al boven op de kruin, een breete van 10. voeten. Aan het grootste Bolwerk waren twee Storm katten, om de gracht te bestryken, de andere had een enkelde met geschut bezet, op de wallen bracht men 70. stukken, en onder die eenige van metaal en swaar, die ‘t op twee van de grootste Bolwerken zyn geleid, op een hoek van een weg daar men Noortwaarts uytryt ofte aankomt, konde men oppassen met 3. stukken, daar mede men kruiswys over de weg konde schieten, schietgaten waren եr overvloedig om des noots zynde, noch meer geschut aan te voeren, tot het maken wierden de Burgers gebruikt, en dat by verpoozingen, en [104] van de omleggende opgezetenen, de Vlugtelingen uyt beide Stichten van Overyzel en Uytrecht arbeide mede daar aan, maar wierde beloont.

1671. Is tot Alkmaar gestorven, een Stadsswaan, die oud was 102. jaren, uytwyzende zyn halsring daar op stont 1573. in welke tyd de Stad van Alkmaar 7. weeken van de Spanjaarts belegert was.

ALKMAAR.

Wordt van sommige gehouden voor een van de oudste steden van Holland en vanouds Alekmeer genoemd; dat is een Lekmeer, ‘t want in de oude Duitse taal wordt de letter A voor een bijwoord gesteld en betekent zoveel als een; sommige menen dat die Almeer genoemd zou zij gelijk het daar omtrent de stad nu staat [99] Almeer dat poel en moeras plag te betekend wat met de grond en omliggende gelegenheid van diezelfde stad geenszins overeenkomt. Wat de oudheid van deze stad aangaat willen we liever bekennen dat niet zeker te weten net zoals het versierde verdichtsel van de stichter Adgillus, koning der Friezen en zoon van Radboud, beide Friese koningen. Lodewyk Guicciardyn meent dat deze stad gebouwd zou wezen met het vervallen en afspoelen van de oude stad Vroonen (lees Ouddorp) die doorj Jan van Henegouwen omtrent het jaar 1300 om zijn slechte trouw en rebellie verbrand en afgeworpen is en niet weer herbouwd en voorts door de zee is weggespoeld, overvloeit en op deze plaats zou overgebracht zijn; hiertoe zou de versierde naam van Altena passen gelijk zoals sommigen deze stad willen noemen uit oorzaak dat een zekere vorst van Vroonen (Ouddorp) aan de burgers van Vroonen die vertrokken vermaand zou hebben dat ze zich niet al te nauw aan de zee zouden verplaatsen, wat indien zowel met de waarheid als met de omstandigheid der zaak overeen kwam wel aannemelijk zou zijn, (maar wat met de raad met de oude kronieken die van lang voor die tijd van Alkmaar vermelden); aldus doende zou het geen oude stad kunnen zijn, maar de jongste stad van allen worden met dat van die zo te verstaan geen 400 jaar zou kunnen bereiken.

De oorlogen waarbij die van Alkmaar tegen de Friezen getuigen genoeg van haar oudheid, [100] daarvan leest men bij Joann. Leidis Chron. Belg. lib. 7. kapittel 11, bij de grote kroniek ‘t van Holland divisie 5de kapittel 4 mede in Duits vertaald: dat diezelfde graaf Diderik met ‘t de aanvang van zijn graafschap in het jaar 1303 de Friezen na een harde strijd tot gehoorzaamheid had gebracht, doch dat die hun verbond niet hielden en een jaar daarna met een grote macht van volk wederom op Holland aankwamen en stad Alkmaar stormenderhand innamen en alles dood sloegen wat ‘t ze daarin vonden.

Hieruit kan men genoeg van de oudheid van de stad oordelen omdat die voor de tijd van de graaf van Holland al aanwezig geweest is en van haar eerste stichting bij geen schrijvers vermeld wordt. De naaste gissing van de oudheid van de stad Alkmaar is dat de stad er; te weten als het versierde verdichtsel van de stichter Adgillus, Vroonen of Verona, wat een grens van West-Friesland tegen Holland en Kennemerland was en een geschikte gelegenheid voor de Friezen om zich sterk te maken tot een inval van Holland en Kennemerland dat ze dikwijls plunderden en beroofden, omdat ze gewoonlijk vijanden waren tegen deze landen waaronder de rebellerende Friezen niet wilden buigen zodat die van Vroonen zichzelf rijk maakten met de buit der geroofde Hollandse goederen zodat ze ook vanouds geweest deden ‘t de herbergen van de grote zeerovers Ganascus en Carausus ten tijde van de Romeinen waardoor die lieden zeer gehaat werden zodat enige van de inwoners van die achterdocht [101] begonnen te krijgen dat hun zaken op het hoogste geweest waren en omdat ze verschillende brieven met de Romeinse en andere hoofdlieden van deze landen gemaakt hadden verbroken en tegen gegaan zich met hun woonsteden buiten de stad begaven langs de Geest-kant bij langs stroom van de Rijn, omtrent een mijl van de stad Vroonen af wat men voor het eerste en oudste begrip van Alkmaar houdt, dit is geschiedde zei de kroniek van Alkmaar omtrent 520 min of meer.

De stad Alkmaar heeft veel ongemakken en ongevallen van de Friezen moeten lijden en ‘t zijn in gedurige aanloop en aanstoot tegen die geweest zoals onderen anderen in het jaar 1072 onder de bultenaar Govard is het over de twee maanden zeer streng en zeer nauw belegerd geweest totdat het eindelijk bij de graaf met hulp van de bisschop van Utrecht ontzet is geworden. In het jaar 1132 is Alkmaar van Floris, bijgenaamd de Zwarte, een tweede zoon van Diderik de VI van die naam en graaf van Benthem, met geweld ingenomen en te vuur en te zwaard in de grond bedorven. Kort daarna zijn wederom die van Alkmaar van de Friezen belegerd wat vervolgens daarna noch eens, tweemaal en meer geschied is totdat het geweld der Friezen door koning Willem is begonnen gestuit te worden die bij de stad het sterke slot Torenburg heeft laten bouwen en tot meer zekerheid en grote kosten een dijk heeft laten aanleggen van Alkmaar ‘t af tot de uiterste grenzen van West-Friesland toe [102] op welke dijk hij tegen de inbreuken der Friezen in Holland mede twee kastelen en sterkten heeft laten maken, het ene genaamd Nieuwburg en het andere genaamd Middelburg.

1595. Dient niet verzwegen dat binnen Alkmaar een persoon Pasquier Lammertyn genoemd gevonden heeft een kunst om in het linnen te weven door trekwerk allerhande beelden, histories, veldslagen, ja alles wat iemand begeert wat nooit tevoren is gezien of gevonden, voor welke kunst hij van de Heren Staten Generaal octrooi gekregen heeft voor ettelijke jaren.

De Alkmaarders plachten hun eigen burgemeesters en schepenen te kiezen naar ‘t het handvest van brouw Jacoba van de 11de april 1426 wegens het kiezen van hoofdman, dekens, burgermeesters en schepenen verleend met deze woorden.

Item; zal onze stad hebben en houden 16 hoofdlieden en 9 gilden, uit elk gilde een deken die dat gerecht kiezen en zetten zullen, in zulke voegen dat elke deken, van de 9 gilden jaarlijks kiezen op de Goede Vrijdag een andere deken en die 9 dekens zullen kiezen 16 hoofdmannen en die 16 hoofdmannen met de dekens zullen kiezen 3 burgermeesters en 7 schepenen die dat jaar uit zullen dienen en niet langer, toch ‘t is bij later octrooi van de 26ste september 1530 beschreven dat de vroedschap op haar eed jaarlijks 6 dagen voor haar gewone dag van de vernieuwing van de wet aldaar zal verkiezen [103] uit de rijkdom van dezelfde stad en van de rijkste en verstandigste en rechtvaardigste eerst 6 en daarna vier personen om de stadhouder van Holland te presenteren en bij hem voor het naaste toekomende jaar 3 burgermeesters en uit de voorschreven vier twee Thesauriers (penning- of schatmeesters) te worden gekozen wat bij nader octrooi van de Staten van Holland van de 6de december 1588 tot 8 en twee personen gebracht is om daaruit bij de stadhouder 4 burgermeesters en een penningmeester te worden gekozen.

1672. Hebben de ingezetenen van Alkmaar hun wallen die zwak waren zeer verbeterd en met 9 goede bolwerken voorzien, de tiende kon niet voltrokken worden vermits een molen die in de weg stond. De wal en bolwerken zijn met een dikke en vaste borstwering de gehele stad rondom bezet en redelijk hoog en hebben overal boven op de kruin een breedte van 10 voeten. Aan het grootste bolwerk waren twee stormkatten om de gracht te bestrijken, de andere had een enkele met geschut bezet, op de wallen bracht men 70 stukken en onder die enige van metaal en zwaar die ‘t op twee van de grootste bolwerken zijn gelegd, op een hoek van een weg daar men Noordwaarts uit rijdt of aankomt kon men oppassen met 3 stukken waarmee men kruisvormig over de weg kon schieten, schietgaten waren er overvloedig en als het nodig was noch meer geschut aan te voeren, tot het maken werden de burgers gebruikt en dat bij pozen en [104] van de omliggende ingezeten, de vluchtelingen uit beide stichten van Overijssel en Utrecht werkten mede daaraan, maar werden beloond.

1671. Is te Alkmaar gestorven een stads zwaan die oud was 102 jaren wat uitwees zijn halsring waarop stond 1573 in welke tijd de stad van Alkmaar 7 weken van de Spanjaarden belegerd was.

HOORN.

DOctor Velius verhaalt in zyn Chronyk van Hoorn, in het eerste boek, met zeer waarschynlyke redenen van de naam reden, en opkomst der Stad Hoorn, dat եr eer tyds in den dyk aldaar een sluis met een overtoom, aan de Oostzyde van den Roodesteen ofte markt, van ouds alzoo genoemt geweest is, diendende tot lozinge van het binnen water, en in en overtocht der Landluiden naar de Zee, alwaar drie Brouwers van Hamburg die aldaar veel met hunnen bieren tot geryf van de binnen Lantzaten quamen handelen, bestonden drie Herbergen ter neder te stellen, daar van de voornaamste het teeken van een Hoorn gebruikte, door welke Herberge, en verder wooninge, dezelve plaats in neering en Koopmanschap zoo verre is aangewassen, dat het tot een welvarende Stad is geworden, de welke den naam van Hoorn, na de eerste der voorschreven drie Huizinge behouden heeft. Adrian. Junius meent dat het [105] het de naam heeft van de kromte van de Haven, dewelke zig als een Hoorn vertoont; ‘t deze eerste Huizingen zyn aldaar volgens oude Gedenkschriften by dezelve Brouwers tot voortzettinge van hare brouwneringe gebouwt in ‘t jaar 1316. by tyden van Grave Willem ‘t de derde, by genaamt de Goede; een van deze Huizen zoo Velius getuigt (dewelke daar van een omstandelyke beschryvinge doet) heeft nog gestaan tot het jaar 1560. Zoo dat dit ge- voelen op geen losse waan gevest is; van ouds vermaart, niet alleen van een binnenlandze Beestemarkt, daar op alle de magere beesten van gansch Noortholland ter markt komen, maar ook van den Deenzen Ossen handel, door dien de Koopluiden aldaar met hunnen Ossen aanquamen en overgescheept wierden.

Zie verder de beschryvinge van D. Velius daar toe wy om kortheids wille overwyzen, en na hem den Professoor Bokxhorn in zyn Toneel van Holland.

Die van Hoorn is in den jare 1400. by Privilegie van Hartog Aalbregt vergunt, de verkiezinge van 3. Raden of Burgermeesteren, op den goeden Vrydag, zoo zy van te vooren gewoon waren te doen, en van 7. Scheepenen, die den Hartoog, of iemand die zulkx van hem gelast was, uyt de Burgers zoude kiezen op Paas avond, met welke de Schout regt zoude plegen, voor dat loopende jaar &c. Hoe deze verkiezinge plag te geschieden, is te zien in het Hantvest van Jan van Beieren van den 5. Augusti 1322. dat alle Poorters van Hoorn die tot derdehalf nobel gegoet zyn en daar en boven [106] te loten zullen gaan op den H. goeden Vrydag, en zullen loten 9. mannen, welke ‘t 9. mannen kiezen zullen drie Raden dat zyn Burgermeesteren, en die zelve 9. mannen en ‘t den Schout van Hoorn ofte die geene die het bevolen zal werden, van den Graven wegen, ‘t zal kiezen en eeden, van de 21. mannen voorschreve 7. Scheepenen, op den Paasch avond daar aanvolgende. Welke 3. Raden ofte Burgermeesteren by Hantvest van Philips van Burgondien van den 25. May 1452. tot het getal ‘t van 4. Burgermeesteren gebragt zyn: in de Hantvesten van Hartog Jan van Beieren staat, de Schout van Hoorn, of die gene die het van de Grave bevolen zal werden, van des Graven wegen zal kiezen; daar uyt genoeg blykt, dat den Graaf de verkiezing aan hem ofte zynen Stadhouder heeft willen houden.

HOORN.

Doctor Velius verhaalt in zijn kroniek van Hoorn in het eerste boek met zeer waarschijnlijke redenen van de naamreden en opkomst der stad Hoorn dat er eertijds in de dijk aldaar een sluis met een overtoom aan de Oostzijde van de Rode Steen of markt die van ouds alzo genoemd geweest is en diende tot lozing van het binnenwater en in en overtocht der landlieden naar de zee, alwaar drie brouwers van Hamburg die aldaar veel met hun bieren tot gerief van de binnen landzaten kwamen handelen en bestonden drie Herbergen neer te stellen waarvan de voornaamste het teken van een hoorn gebruikte door welke herberg en verdere bewoning deze plaats in nering en koopmanschap zo ver is gegroeid dat het tot een welvarende stad is geworden die de naam van hoorn naar de eerste der voorschreven drie huizen behouden heeft. Hadrianus Junius meent dat het [105] het de naam heeft van de kromming van de haven die zich als een hoorn vertoont. Deze eerste huizen zijn aldaar volgens oude gedenkschriften door dezelfde brouwers tot voortzetting van hun brouwnering gebouwd in het jaar 1316 in de tijd van graaf Willem ‘t de derde, bijgenaamd de Goede. Een van deze huizen zo Velius getuigt (die daarvan een uitvoerige beschrijving doet) heeft nog gestaan tot het jaar 1560 zodat deze mening geen losse waan geweest is. Het is vanouds vermaard en niet alleen van een binnenlandse beestenmarkt waarop alle magere beesten van gans Noord-Holland ter markt kwamen, maar ook van de Deense ossen handel doordat de kooplui aldaar met hun ossen aankwamen en overgescheept werden.

Zie verder de beschrijving van D. Velius waartoe we vanwege de kortheid naar verwijzen en na hem de professor Bokxhorn in zijn toneel van Holland.

Die van Hoorn is in het jaar 1400 bij privilegie van hertog Aalbregt vergund de verkiezing van 3 raden of burgermeesters op de Goede Vrijdag zo zij van tevoren gewoon waren te doen en van 7 schepenen die de hertog of iemand die zulks van hem gelast was uit de burgers zou kiezen op Paasavond waarmee de schout recht zou plegen voor dat lopende jaar &c. Hoe deze verkiezing plag te geschieden is te zien in het handvest van Jan van Beieren van de 5de augustus 1322 dat alle poorters van Hoorn die tot derdehalf nobel goed hebben en daarboven [106] te loten zullen gaan op de heilige Goede Vrijdag en zullen loten 9 mannen en die ‘t 9 mannen zullen kiezen drie raden, dat zijn burgermeesters, en die weer 9 mannen en de schout van Hoorn of diegene die het bevolen zal worden vanwege de graaf ‘t zal kiezen en eed laten doen van de 21 mannen voorschreven 7 schepenen op de Paas avond daarop volgende. Welke 3 raden of burgermeesters bij handvest van Philips van Bourgondi van de 25ste mei 1452 tot het getal van 4 burgermeesters gebracht zijn. In het handvest van hertog Jan van Beieren staat dat de schout van Hoorn of diegene die het van de graaf bevolen zal worden vanwege de graaf zal kiezen; waaruit genoeg blijkt dat de graaf de verkiezing aan hem of zijn stadhouder heeft willen houden.

ENKHUYSEN.

WOrd alzo genoemt van de enkele Huizen die in den beginne en alleen op zig zelven gebouwt waren, en daar na digter vol timmert, eerst tot een Dorp, en daar na tot een groote Koopstad geworden zyn, welk woort Enkelhuizen in Enkhuizen is verandert. Daar van andere om dat juist in de oude Schriften de naam van Enkelhuizen niet en wert gevonden, het daar op duiden dat aldaar een Streek huizen gebouwd was, daar deeze bekoppelde bewooning het uytterste eynde van was, en dat deeze plaats Enkhuizen genoemd is; van het [107] woort Enke, want Enkede, en Enke, in onze oud duitze spraak, het uytterste eynde, en het Enkel beduid, welke woorden Enkel en Enke geen strydigheid en geven, en in een en den zelven zin kunnen aangenomen werden; de eerste beginzelen van dit Enkel, en Enke, nu Enkhuizen zyn al vry oud, en hacgelyk, wel van omtrent de tyd dat de Romeinen in deze Landen quamen; het wert by de Gedenkschryvers voor een bekende zaak gehouden, dat de Zuider-Zee, die nu zoo breet en wyt is tusschen Enkhuizen en Stavoren zeer nauw plag te wezen. Zoo dat voor Enkhuizen nog veel Voorland gelegen heeft, het welke metեr tyd als onbedykt, en onverzeekert tegens den vloed en het afspoelen, van het aandringende Zeewater, zoo verre is weggenomen, dat eindelyk, ook een gedeelte van de Stad ofte vlekke heeft ingenomen, eer het zelve is bedykt geworden, zoo nog tegenwoordig wert aangewezen, dat de zelve Huizen wel een gootelings-schoot buiten dykx gestrekt hebben, dewelke nu in Zee verdronken leggen, omtrent de droogte, die ten Zuit-oosten van ‘t Oosterhooft regt af te varen gevonden wert, daar men meent dat de Kerk en eerste Huyzen gestaan hebben, welke droogte noch tegenwoordig het oude Kerkhof genaamt wert. De eerste beginzelen van deze wooningen waren zeer slegt, en volgens de Gedenkschriften by Jan Zimonsz. Hulk uytgegeven, niet anders als kleine Hutjes, en luiden van zeer gering behelp, hebbende maar alleen een oven om brood te bakken, en een schuit ofte schip om [108 ]mede te varen, daar om ook in de eerste jaren, en in oude Gedenkschriften niet en wert vermelt, voor het jaar 1279. (omtrent welke tyd men zeid dat Vroonen zoude verbrand en verdelgt zyn) dat Jan van Arkel door Nikolaas van Putten, dien hy had afgezonden, om de wederspannige Vriezen te onderbrengen, dit Enkhuizen mede deed afbranden. Het is ook uyt de oude Frieze Gedenkschriften bekent, dat tusschen Enkhuizen en Stavoren, dog wel zoo na aan Stavoren een Bosch gelegen heeft de Kreil genaamt, daar van de duitze Chronyk van Vriesland verhaalt, dat Graaf Floris de tweede, als hy tot Enkhuizen ofte Medenblik quam, dikwils uyt jagen ging; die in ‘t jaar 1091. Graaf van Holland wierde, en in ‘t jaar 1122. is overleden.

Tot Enkhuysen werden de Burgermeesteren met briefkens en blinde looten op 72. Cedullen, daar van op elk drie namen van de eerlykste en gegoetste Burgeren by den Schout Thesaurier en Secretaris geschreven, en by den Burgermeesteren bezigtigt, verbetert en goet, gekent by de Scheepenen uyt een overdekte kop, geloot, en getrokken op den eerste dag van January, de Scheepenen plagten van den Schout op den zelven dag uyt 14. Perzoonen, by de Burgermeesteren van het voorleden jaar daags te vooren genomineert, verkooren te werden, dat zedert de veranderinge van het jaar 1650. benevens andere Steden volgens Octroi van den 17. February 1666. aan de Burgermeesteren vergunt, dog met het aannemen van de Stadhouderlyke Regeering, wederom aan den Stadhouder vervallen is.

[109] Deze Stad Enkhuizen mag met regt wel Neptuniana geheten werden: door dien dat haar Scheepen alle de hoeken des Werelts ter Zee door reizen, zy hebben de eer gehad, dat zy den Keizer Carolum de V. meer als eens over, en weder na Spanjen hebben gevoert, ‘t als ook mede den Koning van Spanjen zyn Zoone, ende zedert, Vrouwe Anna van Oostenryk zyn Gemaal, des Keizers Maximiliani Dogter, ook mede zoo voeren zy in haar Stadsapen wegens de Scheepvaart, drie zilvere Haringen, met twee goude Sterre, in een azueren Velt, beteekenende, datze doet gelyk de Haringen, alle de Zeen des Werelts bezeilende, aldus schryft Jan Francois le Petit, in ‘t zyn Nederlandsche Repub. fol. III.

Eertyds heeft men hier in deeze Stad gemaakt in grooten overvloed zout van turfassche en Zeewater, gelyk men nu het Zalpeter maakt, ‘t welk zy Zilt-zout noemden, daar zy groote nering in hadden, maar zedert den vont gekregen hebbende, om Frans en Spaans grof Zout te halen, zoo ging deze eerste middel te niet, want het konde ook zoo goet nog gezont niet wezen, als ‘t gene van grof Zout en Zeewater gemaakt wert.

1572. Die van Enkhuizen hielden haar in ‘t de Spaanze tyden voor eerst stil en nutraal, hoorende en omziende wat datեr al passeerde, toeziende datեr binnen niet geschiede tot groot voordeel van de Spanjaarts, daar een groot instrument toe was, Pieter Lutzen Buiskens genaamt, die secreete Commissie van de Prins van Orangie hadde, om de Stad Enkhuizen aan hem te verzeekeren, die met Dirk Jansz. Brouwer, ende zyn Zoonen, met Jacob Florisz, Jacob Erikzen ende Jan Vrederykx, die het volk ende de Magistraat, eerst tot een nutraliteit persuadeerde ende hielden, tot datեr oorzake gegeven wierde, (uyt vreeze van Duc d'Alba zyn Tyrannie) haar te begeven onder de bescherming van de Prince van Orangie. ‘t ‘t Gebeurde, dat die van Enkhuizen (gelyk ‘t die van Amsterdam ook dede) eenige Oorlogs- Scheepen gereet maakten, tot sՠLands bescherming, in April en May, waar over de Heer Boshuizen Admiraal zoude zyn, die met al die Scheepen voor de Stad van Enkhuizen leggen gink, daar hy geduurig veel Krygsvolk opbrogte, die haren vryen in en uytgank in de Stad namen, maer ten laasten, als het getal sterk vermenigvuldigde, zoo begonnen de Burgers van Enkhuizen agterdenken te krygen, mits dat zy verstonden by eenige dat haar mening was, om in Garnezoen te komen leggen, waar over de Burgers klaagden, en wilde geen grooter getal in laten, waarom Boshuizen zelver in de Stad quam, en verzogt instantelyk dat men zyn volk ‘t geryf van de Stad zoude laten gebruiken, het welke hem anstonts geweigert wierd. Om deze zake wierd Boshuizen gevangen genomen, maar is kort daar na wederom los gelaten.

Dit niet tegenstaande praktizeerde de Burgemeesters met haren aanhang, om door verscheiden middelen te beramen om het Krygsvolk in de Stad te brengen, maar ‘t was alles tevergeefs: maar brogten zoo veel te weeg, dat de [111] Oorlogs-Scheepen met haar amonnitie vertrokken: ten dienste van de Spanjaerts ook mede, zoo onbloote zy de Stad van koorn en voorraad, om de goede Burgers te dwingen.

Het gebeurde daar na in Juny, dat de Burgemeesters nog een Oorlogs-boot meer ten dienste van de Spaanze tot Amsterdam meende uyt te zende, maar wat gebeurtեr, de Burgerye raakten op de been, en vatte de wapenen op, ‘t en bezette de Magistraat en Schutterye, waar om de Bugermeesters Gecommitteerde uyt zonden na Amsterdam, en kregen een scharp antwoort, te weten: dat de Grave van Bossu wilde weten, wie zyn vrienden, of wie zyn Vyanden waren, en dat men den Hartoog ‘t van Alba voor Governeur aannemen en sweeren zoude, en Bossu, als Stadhouder, en zoo ‘t zy dat niet doen wilden, die zoude aanstonts uyt de Stad moeten vertrekken. Alzoo de last streng en hart was, zoo wierde het de Burgers fors aangezeid, de Burgermeesters toonden dat zy dien last wilde nakomen. Maar de Burgerye hier om verstoort, riepen overluid, zy wilden dien eed niet doen, nog zy wilden de Stad ook niet ruimen, en roerden aanstonts de trommel, en riepen overluid, wie de Koning van Spangien en de Prins van Orangie lief hadden, zouden haar in de wapenen begeven, en zyn aanstonts gewapent, en hebben het geschut voor het Stadhuis getrokken, daar de Burgermeersters met de Schutterye vergadert waren, en in het heen trekken, quamen haar veel wyven te gemoet, die haar smeekte datze zoude na huis trekken en vrede houden, of zy zoude [112] geslagen werden, maar de gewapende Burgers komende voor ‘t Stadhuys, begonnen de Burgers aanstonds op het Stadhuys te schieten, de Schuttery nam de vlucht en gingen stappen, de Burgers namen het Stadhuis in, en namen de Burgemeesters gevangen, die den 25. Augusti wederom los wierde gelaten voor vyf Burgers, die den Admiraal Boshuizen op zyn Schip gevangen hiel.

Den 10. Juny waren de Burgers in vryheid ‘t en de Prins van Orangie toegedaan, en waren meester van de Stad, zoo gingen zy aanstonts heen, en hebben alle haar ballingen thuis ontboden, zoo van de Gereformeerden als andere gezinten, en hebben de geuze Scheepen, die ‘t in ‘t Vlie lagen, ontboden en tot haar assistentie verzogt te komen, desgelykx aan de Grave van de Mark, Lemye &c. De Scheepen zyn terstont gekomen, en bragten veel Schepen met kooren en andere graanen mede, tot provisie voor ‘t de Burgers, van wegen Lumye quamen daar uyt den Briel, de Capitein Jacob Cabbeljauw en Klaas Ruighaver, Cornelis Loof, en Roobol, ‘t die een deel Krygsvolk mede bragten, en om ‘t dat daar geen swarigheid, wegens het Governement zoude zyn, zoo hebben zy een van haar Burgers, genaamt Ysbrant Jacobsz. na Dillenborg, aan de Prince van Orangie gezonden, om van hem een goede Governeur te verzoeken, ‘t die terstont een Gelders Edelman afzont, genaamt Jonker Dirk Sonoy, die haar vromelyk heeft by gestaan. Tot zyn komste toe wierd ‘t alles meest geregeert door Cornelis Pieters Lutzen, gelyk ik boven vermelt hebbe. Emanuel ‘t van Meteren fol. 53.

[113] Paalgeld krygen die van Enkhuizen.

1572 Den 21. May, Enkhuizen Spangien afvallende, verkreeg van Prins Willem voor ‘t hun trouwe dienste de vuur en Zeebakens te stellen, daar over ‘t Paalgeldt te mogen ontfangen: ‘t geen Amsterdam (ook met hem accorderende) niet volkomentlyk weder bequam, en luide de 13. Artykel, hier van aldus.

Dat ieder Stad op haar goet regt zoude blyven, zonder daar in aan dՠeen of dՠander zyde verkort te worden. Na lang pleiten verdroegen de partyen, dat Amsterdam de Vuurbakens onderhouden, Enkhuizen de Zeebakens stellen, en de Zeetonnen leggen zoude: daar voor ieder zyn deel van ‘t vuur en baken-gelt genieten.

Ordre op het vuuren aan de Zee-kusten, en Urk.

1636. Werde op het vuuren by de Staten ‘t van Holland en Westvriesland geordent, dat voortaan van den eersten van Zeptember tot den eersten April, alle nagten tot Egmond aan Zee ofte Egmond op Zee (zoo de gemene man zeid) met twee vuuren boven malkanderen, tot Schevelingen, Huisduinen, op ‘t oost einde van Vlieland, en het Eiland van der Schelling, met een vuur, als ook het Eiland Urk, doch op ‘t dit laatste, het geheele jaar door, zoude geviert worden. [114]

En voor dit vuuren betalen de Scheepen:

Die uyt Oost-Indien komen ieder last. 0-8-0

Die uyt Aleppo, Cypris, Alexandrette en andere omleggende plaatze komen moeten betalen. 0-6-0

Scheepen die van Venetien, Livorne en andere plaatzen in Italien, en de Straat gelegen komen. 0-5-0

De Scheepen van Guinea komende. 0-5-0

Die van West-Indien komen. 0-5-0

Die uyt Spangien, Portugaal en andere plaatze daar omtrent gelegen komen. 0-2-0

Scheepen van Moskovien, Groenland, of andere daar omtrent gelegen plaatze komende. 0-2-0

Scheepen van de West komende, als Vrankryk, Engeland &c. 0-1-0

Scheepen uyt Oosten komende, als Deenemarken &c. 0-1-0

Scheepen met Zout geladen, en geen stukgoederen in hebbende. 0-1-0

En worden alle Scheepen ‘t zy waar van daan datze komen gerekent na de lasten, die zy voeren mogen, ‘t zy datze half of heel geladen zyn. Maar de Scheepen die stukgoederen [115] in hebben, en met Zout geladen zyn, ieder ‘t last Zout een stuiver, en voor de overige lasten, na de groote van de Scheepen. En moet dit vuurgeld evenwel betaalt worden, ‘t zy de Scheepen, met haar heele ofte halve lasten weder uytzeilen.

Den ontfang van dit vuurgelt word gedaan en verantwoort by den wel Edelen en groot Agtbaaren Heer, den Heer Kornelis Witzen, oud Burgermeester, en Thresorier der Stede Amsterdam, hier toe byzonder gemagtigt, ‘t zy op konvoy tՠontvangen, of by een ander van hem daar toe gestelt.

1670. Den 4. Maart zynՠer over de bevrooren Zuider-Zee, tot Enkhuizen gekomen, 77. sleden met volk.

1671. Is de weg van Enkhuizen, door de streek tot Hoorn toe lang 4600. Roeden, met steen altemaal bestraat.

1688. Is het nieuwe Stadhuis gebouwt.

Terwyl ik dit Boek schreef, wierd dit navolgende van een Enkhuizer myn ter hand bestelt, zynde een gedrukt Begraaffenis briefje, luidende als volgt.

[116] In Enkhuizen Anno 1707.

Op Woensdag den 7. December na de middag ten drie uuren,

Wert U.E. ter Begraaffenisse verzogt met BARBER LINKERS,

Gebooren in ‘t jaar 1600. in February.

Dees oud verzorgde Weeuw, van hondert zeven jaren,

Werd gy verzogt als vriend, om agter ‘t Lyk te paren.

‘t Zal uytgedragen werden, in de St. Nikolaas-straat.

Z.K.

N.B. Deze Vrouw hadde 60. jaren van de Kerk geleeft. [117]

ENKHUIZEN.

Wordt alzo genoemd van de enkele huizen die in het begin en alleen op zichzelf gebouwd waren en daarna dichter vol getimmerd, eerst tot een dorp en daarna tot een grote koopstad geworden is welk woord Enkelhuizen in Enkhuizen is veranderd. Daarvan andere omdat juist in de oude schriften de naam van Enkelhuizen niet gevonden wordt het daarop duidt dat aldaar een Streek huizen gebouwd was waar deze gekoppelde bewoning het uiterste einde van was en dat deze plaats Enkhuizen genoemd is van het [107] woord Enke, want Enkede en Enke in onze oude Duitse spraak betekent het uiterste einde en het enkel, welke woorden Enkel en Enke geen strijdigheid geven, en in een en dezelfde zin kunnen aangenomen werden. De eerste beginselen van dit enkel en enke, nu Enkhuizen, zijn al vrij oud en hachelijk en wel van omtrent de tijd dat de Romeinen in deze landen kwamen. Het werd bij de gedenkschrijvers voor een bekende zaak gehouden dat de Zuiderzee die nu zo breed en wijd is tussen Enkhuizen en Stavoren zeer nauw plag te wezen. Zodat voor Enkhuizen nog veel voorland gelegen heeft, wat mettertijd als onbedijkt en onverzekerd tegen de vloed en het afspoelen van het aandringende zeewater zover is weg genomen dat het eindelijk ook een gedeelte van de stad of vlek heeft ingenomen eer dat het bedijkt is geworden zo het nog tegenwoordig wordt aangewezen dat dezelfde huizen wel een gootelings schot (klein soort geschut) buitendijks gestrekt hebben die nu in zee verdronken liggen omtrent de droogte die ten zuidoosten van het Oosterhoofd recht af te varen gevonden wordt waar men meent dat de kerk en eerste huizen gestaan hebben welke droogte noch tegenwoordig het oude kerkhof genoemd wordt. De eerste beginselen van deze woningen waren zeer slecht en volgens de gedenkschriften van Jan Zimonsz. Hulk uitgegeven niet anders dan kleine hutjes en lieden van zeer geringe behulp die maar alleen een oven hadden om brood te bakken en een schuit of schip om [108] mee te varen. Daarom wordt het ook in de eerste jaren en in oude gedenkschriften niet vermeld voor het jaar 1279 (omtrent welke tijd men zei dat Vroonen zou verbrand en verdelgd zijn) dat Jan van Arkel door Nikolaas van Putten dien hij had gezonden om de weerspannige Friezen onder te brengen dit Enkhuizen mede liet afbranden. Het is ook uit de oude Friese gedenkschriften bekend dat tussen Enkhuizen en Stavoren, toch wel zo nabij aan Stavoren een bos gelegen heeft de Kreil genoemd waarvan de Duitse kroniek van Friesland dat graaf Floris de tweede toen hij te Enkhuizen of Medemblik kwam dikwijls uit jagen ging die in het jaar 1091 graaf van Holland werd en in het jaar 1122 is overleden.

Te Enkhuizen worden de burgermeesters met briefjes en blinde loten op 72 schriftelijk bewijsstukken waarvan op elk drie namen van de eerlijkste en rijkste burgers bij de schout penningmeester en secretaris geschreven en door de burgermeesters bezien, verbeterd en voor goed gekend bij de schepenen uit een bedekte kop geloot en getrokken op de eerste dag van januari. De schepenen plachten van de schout op dezelfde dag uit 14 personen van de burgermeesters van het afgelopen jaar daags tevoren genomineerd en gekozen te worden. Dat is sinds de verandering van het jaar 1650 benevens andere steden volgens octrooi van de 17de februari 1666 aan de burgermeesters gegund, toch met het aannemen van de stadhouderlijke regering wederom aan den stadhouder vervallen is.

[109] Deze stad Enkhuizen mach met recht wel Neptuniana geheten worden doordat haar schepen alle hoeken van de wereld ter zee doorreizen. Ze hebben de eer gehad dat ze de keizer Karel de 5de meer dan eens over en terug naar Spanje hebben gevoerd ‘t als ook mede de zoon van de koning van Spanje sinds vrouw Anna van Oostenrijk van haar gemaal de keizer Maximilianus dochter, ook mede zo voeren ze in hun stads wapen vanwege de scheepvaart drie zilveren haringen met twee gouden sterren in een azuren veld wat betekent dat ze doet gelijk de haringen alle zeen van de wereld bezeilen, aldus schrijft Jan Francois le Petit in ‘t zijn Nederlandsche Repub. folio III.

Eertijds heeft men hier in deze stad gemaakt in grote overvloed zout van turfas en zeewater gelijk men nu het salpeter maakt wat ze zilt-zout noemden daar ze grote nering in hadden, maar sinds ze de vondst gekregen hebben om Frans en Spaans grof zout te halen zo ging dit eerste middel te niet want het kon ook zo goed nog gezond niet wezen dan datgene dat van grof zout en zeewater gemaakt werd.

1572. Die van Enkhuizen hielden hen in ‘t de Spaanse tijden eerst stil en neutraal, horende en omziende wat dat er al passeerde en zagen erop toe dat er binnen niets geschiedde tot groot voordeel van de Spanjaarden daar het een groot instrument toe was Pieter Lutzen Buiskens genoemd die geheime commissie van de prins van Oranje had om de stad Enkhuizen aan hem te verzekeren die met Dirk Jansz. Brouwer en zijn zonen met Jacob Florisz, Jacob Erikzen en Jan Vrederykx die het volk en de magistraat eerst tot een neutraliteit dwongen en hielden totdat er oorzaak gegeven werd, (uit vrees van hertog Alba zijn tirannie) zich te begeven onder de bescherming van de prins van Oranje. Het gebeurde dat die van Enkhuizen (gelijk ‘t die van Amsterdam ook deden) enige oorlogsschepen gereed maakten tot land bescherming in april en mei waar over de heer Boshuizen admiraal zou zijn die met al die schepen voor de stad Enkhuizen liggen ging daar hij gedurig veel krijgsvolk opbracht die hun vrije in en uitgang in de stad namen, maar tenslotte toen het getal sterk vermenigvuldigde zo begonnen de burgers van Enkhuizen achterdocht te krijgen omdat ze verstonden van enigen dat hun mening was om in garnizoen te komen liggen waarover de burgers klaagden en wilden geen groter getal binnen laten waarom Boshuizen zelf in de stad kwam en verzocht gelijk dat men zijn volk het gerief van de stad zou laten gebruiken wat hem aanstonds geweigerd werd. Om deze zaak werd Boshuizen gevangen genomen, maar is kort daarna wederom los gelaten.

Dit niettegenstaande praktiseerden de burgemeesters met hun aanhang om door verschillende middelen te beramen om het krijgsvolk in de stad te brengen, maar het was alles tevergeefs. Maar ze brachten zoveel te weeg dat de [111] oorlogsschepen met hum ammunitie vertrokken ten dienste van de Spanjaarden en ook mede en zo ontblootten ze de stad van koren en voorraad om de goede burgers te dwingen.

Het gebeurde daarna in juni dat de burgemeesters nog een oorlogsboot meer ten dienste van de Spanjaarden naar Amsterdam meenden uit te zenden, maar wat gebeurt er, de burgerij raakte op de been en vatte de wapens op ‘t en bezette de magistraat en schutterij waarom de burgermeesters gecommitteerde naar Amsterdam uitzonden en kregen een scherp antwoord. Te weten: dat de graaf Bossu wilde weten wie zijn vrienden of wie zijn vijanden waren en dat men de hertog Alba voor gouverneur aannemen en zweren zou en Bossu als stadhouder en zo ‘t ze dat niet wilden doen die zou aanstonds uit de stad moeten vertrekken. Alzo de last streng en hard was zo werd het de burgers fors aangezegd en de burgermeesters toonden dat ze die last wilden nakomen. Maar de burgerij was hierom verstoord en riepen overluid dat ze die eed niet wilden doen, nog ze wilden de stad ook niet ruimen en roerden aanstonds de trommel en riepen overluid wie de koning van Spanje en de prins van Oranje lief hadden zouden zich in de wapens begeven en zijn aanstonds gewapend en hebben het geschut voor het stadhuis getrokken daar de burgemeesters met de schutterij verzameld waren en in het weg trekken kwamen hen veel wijven tegemoet die hen smeekten dat ze naar huis zouden trekken en vrede houden of ze zouden [112] geslagen worden. Maar de gewapende burgers die voor het stadhuis kwamen begonnen de burgers aanstonds op het stadhuis te schieten, de schutterij nam de vlucht en gingen stappen, de burgers namen het stadhuis in en namen de burgemeesters gevangen die de 25ste augustus wederom los werden gelaten voor vijf burgers die de admiraal Boshuizen op zijn schip gevangen hield.

De 10de juni waren de burgers in vrijheid ‘t en de prins van Oranje toegedaan en waren meester van de stad, zo gingen ze aanstonds heen en hebben alle hun ballingen thuis ontboden, zo van de gereformeerden als andere gezindten en hebben de geuzen schepen die ‘t in het Vlie lagen ontboden en tot hun assistentie verzocht te komen, desgelijks aan de graaf van de Mark, Lemye &c. De schepen zijn terstond gekomen en brachten veel schepen met koren en andere granen mee tot provisie voor ‘t de burgers en vanwege Lumye kwamen daar uit Den Briel kapitein Jacob Cabbeljauw en Klaas Ruighaver, Cornelis Loof en Roobol ‘t die een deel krijgsvolk mee brachten en omdat daar geen zwarigheid vanwege het gouvernement zouden hebben zo hebben ze een van hun burgers, genaamd Ysbrant Jacobsz., naar Dillenburg naar de prins van Oranje gezonden om van hem een goede gouverneur te verzoeken die terstond een Gelderse edelman zond genaamd jonker Dirk Sonoy die hen dapper heeft bijgestaan. Tot zijn komst toe werd ‘t alles meest geregeerd door Cornelis Pieters Lutzen gelijk ik boven vermeld heb. Emanuel ‘t van Meteren folio 53.

[113] Paal geld krijgen die van Enkhuizen.

1572 De 21ste mei viel Enkhuizen van Spanje af en verkreeg van prins Willem voor ‘t hun trouwe dienst de vuur- en zeebakens te stellen waarover het paalgeld te mogen ontvangen: hetgene Amsterdam (ook met hem overeen kwam) niet volkomen goed bekwam en luidde het 13de artikel hiervan aldus;

‘Dat elke stad op zijn goede recht zou blijven zonder daarin aan de ene of de andere zijde verkort te wordenծ

Na lang pleiten kwamen de partijen overeen dat Amsterdam de vuurbakens onderhouden, Enkhuizen de zeebakens stellen en de zeetonnen leggen zou: daarvoor zou ieder zijn deel van het vuur- en bakengeld genieten.

Orde op het vuren aan de zeekusten en Urk.

1636. Werd op het vuren bij de Staten ‘t van Holland en West-Friesland geordend dat voortaan van de eerste van september tot de eerste van april alle nachten te Egmond aan Zee of Egmond op Zee (zo de gewone man zegt) met twee vuren boven elkaar te Schevelingen, Huisduinen, op het oost einde van Vlieland en het eiland van Terschelling met een vuur als ook het eiland Urk, doch op ‘t dit laatste het gehele jaar door zou gevierd worden. [114]

En voor deze vuren betalen de schepen:

Die uit Oost-Indi komen iedere last, 0-8-0.

Die uit Aleppo, Cyprus, Alexandri en andere omliggende plaatsen komen moeten betalen, 0-6-0.

Schepen die van Veneti, Livorno en andere plaatsen in Itali en de Straat gelegen komen, 0-5-0.

De schepen die van Guinea komen, 0-5-0.

Die van West-Indi (Amerika) komen, 0-5-0.

Die uit Spanje, Portugal en andere plaatsen daar omtrent gelegen komen, 0-2-0.

Schepen van Moskou, Groenland of andere daar omtrent gelegen plaatsen komen, 0-2-0.

Schepen van de West komende zoals Frankrijk, Engeland &c., 0-1-0.

Schepen die uit het Oosten komen zoals Denemarken &c., 0-1-0.

Schepen met zout geladen en geen stukgoederen in hebben, 0-1-0.

En worden alle schepen het zij waar ze vandaan komen gerekend naar de lasten die ze voeren mogen, hetzij dat ze half of heel geladen zijn. Maar de schepen die stukgoederen [115] in hebben en met zout geladen zijn, ieder ‘t last zout een stuiver en voor de overige lasten naar de grootte van de schepen. En moet dit vuurgeld evenwel betaald worden, hetzij de schepen met hun hele of halve lasten weer uitzeilen.

Het ontvangen van dit vuurgeld wordt gedaan en verantwoord bij de wel edele en groot achtbare heer, de heer Kornelis Witzen, oud burgemeester en penningmeester van de stad Amsterdam, hiertoe bijzonder gemachtigd, hetzij op konvooi te ontvangen of bij een andere van hem daartoe gesteld.

1670. De 4de maart zijn er over de bevroren Zuiderzee naar Enkhuizen gekomen 77 sleden met volk.

1671. Is de weg van Enkhuizen door de streek tot Hoorn toe, lang 4600 roeden, met steen helemaal bestraat.

1688. Is het nieuwe stadhuis gebouwd.

Terwijl ik dit boek schreef werd dit navolgende van een Enkhuizer mij ter hand gesteld wat een gedrukt begrafenis briefje was die als volgt luidt.

[116] In Enkhuizen anno 1707.

Op woensdag de 7de december na de middag te drie uren,

Werd u edele ter begrafenis verzocht met BARBER LINKERS,

geboren in het jaar 1600 in februari.

Deze oud verzorgde weduwe van honderd zeven jaren,

Wordt ge verzocht als vriend om achter het lijk te gaan.

Het zal uitgedragen worden in de Sint Nikolaas-straat. Z.K.

N.B. Deze vrouw had 60 jaren van de kerk geleefd. [117]

PURMERENT.

DEze plaats brengt zyn naam-reden zelfs mede, als gelegen aan het einde van de ‘t Rivier de Purmer, is zoo oud niet, alhoewel mede stem en zitting in Staatze vergadering heeft. De eerste Heer van Purmerende wert gezeid geweest te zyn eenen Wilem Eggert, de welke aan Willem van Beieren, Hartog Aalbregts Zoon, die om den toorn zyns Vaders gevlugt was, en bystand dede, om welke oorzaak hy na zyn Vaders dood, Graaf van Holland geworden zynde, den zelven Willem Eggert met de Heerlykheid van Purmerende, ende twee bygevoegde Dorpen, Nek en en Ilpendam begiftigde, die daar een zeeker sterk Slot heeft doen bouwen. Zyn zoon Jan Eggard verkogt dezelve Heerlykheid aan Gerrard van Pyl, heeft dezelve plaats woderom verkogt aan Jan Burggraaf van Monfoort, dewelke van Rebellye en muiterye beschuldigt zynde, wierd dezelve Heerlykheid by Maximiliaan van Oostenryk verbeurt verklaart, en aan Balthazar van Valkestein zyn Veltoverste gegeven, van wien dezelve, by Johan de I. Grave van Egmond, omtrent het jaar 1486. wierd afgekogt, zedert het zelve onder ‘t geslagt van Egmond is gebleven, tot het jaar 1590. als wanneer het zelve van de Weduwe van Philips Montmorenzy, grave van Egmond, dewelke in de troubelen tot Brussel den ..... May 1568. onthooft wierde, en by de Staten van Holland is ingekogt. [118]

Die van Purmerent hebben by Octroi van den 21. October 1626. verkregen dat haar Vroetschap voortaan zoude bestaan, in 20. Perzoonen, die professie zoude doen van de ware Christelyke Gereformeerde Religie, ofte ten minsten dezelve wel toegedaan. Dat alle jaren tydelyk voor St. Marcus de voorschreve Vroetschappen met meerderheid van stemmen de zelve Vroetschap zullen nommineeren 6. Perzoonen, twee aan twee, tot drie en vier, tot nieuwe Burgermeesteren, midsgaders 14. uyt het Corpus van de Stad tot Scheepenen, om ‘t by den Stadhouder in der tyd een enkel getal daar uyt verkooren te werden.

PURMEREND.

Deze plaats brengt zijn naamreden vanzelf mee als gelegen aan het einde van de ‘t rivier de Purmer. Het is niet zo oud, alhoewel het mede stem en zitting in Statenvergadering heeft. De eerste heer van Purmerend wordt gezegd dat het geweest is een Willem Eggert die aan Willem van Beieren, de zoon van hertog Aalbregts, die om de toorn van zijn vader gevlucht was en bijstand deed om welke oorzaak hij na zijn vaders dood graaf van Holland werd, diezelfde Willem Eggert die de heerlijkheid Purmerend en de twee bijgevoegde dorpen Neck en Ilpendam begiftigde die daar een zeker sterk slot heeft laten bouwen. Zijn zoon, Jan Eggard, verkocht dezelfde heerlijkheid aan Gerrard van Pyl en die heeft dezelve plaats wederom verkocht aan Jan, burggraaf van Monfoort, die van rebellie en muiterij beschuldigd werd en toen werd dezelfde heerlijkheid door Maximiliaan van Oostenrijk verbeurd werd verklaard en aan Balthazar van Valkestein zijn veldoverste gegeven van wie het door Johan de 1stegraaf van Egmond omtrent het jaar 1486 werd afgekocht en sinds is het onder het geslacht van Egmond gebleven tot het jaar 1590 toen het van de weduwe van Philips Montmorenzy, graaf van Egmond, die in de troebels te Brussel de ..... mei 1568 onthoofd werd en door de Staten van Holland is gekocht. [118]

Die van Purmerend hebben bij octrooi van de 21ste oktober 1626 verkregen dat hun vroedschap (college) voortaan zou bestaan uit 20 personen die professie zouden doen van de ware Christelijke Gereformeerde religie of tenminste die goed toegedaan. Dat alle jaren tijdig voor Sint Marcus de voorschreven vroedschappen met meerderheid van stemmen dezelfde vroedschap zullen nomineren 6 personen, twee aan twee tot drie en vier tot nieuwe burgermeesters, mitsgaders 14 uit het lichaam van de stad tot schepenen om ‘t bij de stadhouder indertijd een enkel getal daaruit gekozen te worden.

MONNEKENDAM.

HEeft de naam van het water dat midden ‘t door de Stad loopt de Monnik genaamt, ‘t dewelke in Zee plagt te loopen, en nu ‘t afgedamt is. Van Monnekendam werd vermelt ‘t in den jare 1297. dat de Vriezen aldaar aanquamen om de Bisschop van Uytregt bystant te doen. ‘t Is een groot uur gaans van Edam gelegen.

1574. In Zeptember zyn die van Amsterdam met omtrent 40. schuiten met Vaandelen en Zoldaten gekomen omtrent Monnekendam, en begaven haar te Land om te rooven de beesten en alles wat zy bekomen konde, maar de Burgers van Monnekendam zyn met haar Zoldaten uytgevallen, en hebben haar de beesten ontjaagt, de Vyand in der vlugt geslagen, en eenige die meenden aan de schuiten te swemmen, [119] verdonken, latende 18. a 19. schuiten agter, die de Monnekendammers in handen kregen, zoo dat zy daar kaal afquamen.

1499. Den 10. July verbrande de geheele Stad Monnekendam, behalve alleen 80. Huizen en de Kerk. Nauwlykx was deze plaats wederom herbouwt of ‘s Donderdags na Pinxteren brak een nieuw vier uyt, ‘t welk deze Stad vernielde, uytgezondert de Kerk, ‘t Vrouwen-Klooster, en eenige daar by staande Huizen.

Monnekendam by privilegie van Hartog Aalbregt gegeven op St. Lamberts-dag 1400. was den Ballieu of Schout gequalificeert alle jaar op St. Lambertsdag te stellen 7 Scheepenen, dog is zedert dien aldaar konstumen geweest, en geobserveert, dat daags te vooren, wanneer verkiezinge van Burgermeesteren (mede volgens ouder gewoonte) geschiet is, door de oude en nieuwe Burgermeesteren nominatie wert gedaan, van 14. Perzoonen, Poorteren binnen derzelver Stede, die malkander in ‘t bloet niet nader bestaan als agter Zusters Kinderen, hebbende ten minsten 6. agter een volgende jaren aldaar Poorters geweest, waar uyt dan Electie van 7. Scheepenen, by den Ballieu of Schout wert gedaan.

MONNICKENDAM.

Heeft de naam van het water dat midden ‘t door de stad loopt en de Monnik genaamd die in zee plag te lopen en nu ‘t afgedamd is. Van Monnikendam werd vermeld in het jaar 1297 dat de Friezen aldaar aankwamen om de bisschop van Utrecht bijstand te doen. Het is een groot uur gaan van Edam gelegen.

1574. In september zijn die van Amsterdam met omtrent 40 schuiten met vaandels en soldaten gekomen omtrent Monnikendam en begaven zich te land om de beesten te roven en alles wat ze konden bekomen, maar de burgers van Monnikendam zijn met hun soldaten uitgetrokken en hebben hen de beesten ontnomen, de vijand op de vlucht geslagen en enigen die meenden naar de schuiten te zwemmen, [119] verdronken en lieten 18 a 19 schuiten achter die de Monnikendammers in handen kregen zodat ze daar kaal afkwamen.

1499. De 10de juli verbrande de gehele stad Monnikendam, behalve alleen 80 huizen en de kerk. Nauwelijks was deze plaats wederom herbouwd of donderdags na Pinksteren brak een nieuw vuur uit wat deze stad vernielde, uitgezonderd de kerk, het vrouwenklooster en enige daarbij staande huizen.

Monnikendam bij privilegie van hertog Aalbregt gegeven op Sint Lamberts-dag 1400 was de baljuw of schout gekwalificeerd alle jaren op Sint Lambert dag te stellen 7 schepenen, toch is sindsdien aldaar gebruik geweest en geobserveerd dat daags tevoren wanneer verkiezing van burgermeesters (mede volgens oude gewoonte) geschied is door de oude en nieuwe burgermeesters nominatie werd gedaan van 14 personen, burgers binnen dezelfde stad die elkaar niet verwant zijn zoals achter zusters kinderen en zijn tenminste 6 achter een volgende jaren aldaar burgers geweest waaruit dan uit 7 schepenen de baljuw en schout gekozen werden.

EDAM.

Van ouds Idam, als den Dam van de Ye, gelegen aan de binnenkant van de Zuyder- Zee; haar doen heeft van ouds bestaan in Scheepmakerye: wanneer gebouwt is onzeker, [120] dՠEdammers by Octroi van den 6. April 1574. aan den Offikier en Burgermeesteren der zelver Stede vergunt de Electie, verkiezinge en zettinge van 7. Scheepenen, wezende van de redelykste, vroetste, en vrolykste knapen.

EDAM.

Vanouds Idam als de dam van de Ye, gelegen aan de binnenkant van de Zuiderzee. Ze zijn vanouds bezig geweest met de scheepmakerij. Wanneer het gebouwd is is onzeker. [120] De Edammers bij octrooi van de 6de april 1574 aan de officier en burgemeester van die stad zijn vergund te kiezen, verkiezing en zetten van 7 schepenen die van de redelijkste, verstandigste en vrolijkste knapen zijn.

Adelyke-huizen, Slooten (slot) ende Castelen, zoo die van ouds gelegen hebben en nog leggen in Noortholland en Westvriesland,

1 Het oude Casteel Cruptorix. (Zie Baduhenna bij Friezen onder volkoomen.nl)

2 Het Casteel van Medenblik.

3 ‘t Huis te Schagen.

4 ‘t Huis tot Wydenesse.

5 ‘t Huis Purmerstein.

6 ‘t Huis Eenigenburg.

7 Verona. (Vronen)

8 Toornenburg.

9 Nieuwburg.

10 Middelburg.

EGMONT.

DIt is een, van de oudste Adelyke geslagten, dewelke volgens getuigen der oude Gedenkschriften, lange jaren deze Landen ‘t met de Heeren van Arkel en Wassenaar bezeten en beschermt hebben, daarom zy ook het hooge [121] gebied der Graven, zoo lange zy mochten, hebben tegen gestaan, het welk de oorzaak is, waarom dat zy onder den Hollandschen Adel zoo laat gereekent en getelt werden. Den regten oorspronk en begin der zelver is onzeeker, en met zoo veel bygeloovige verdichtzels van gewaande Heiligheid vermengt, dat daar van byna niet zeekers kan geoordeelt werden: de gene dewelke het zelve aan de gewaande wonderen van het eerste Cristengeloove, door St. Willebort in deeze omleggende Landen ontdekr, willen vast maken, gelyk zy meest alle de Vorsten en Prinzen des Werelts, tot afkomst van zoodanige of gelyke heiligheid, zonder eenigh bewys, uyt enkele wonderdadige geopenbaarde verdigtzelen, en droomen hebben zoeken op te toien, hebben zoo veel eeuwen na dien tyd, dat het zoude geschiet zyn, ons zonder eenig aannemelyk bewys daar van te toonen, dit Aloude geslachte van Egmont, mede tot de afkomste van den Vrieschen Konink Radboud willen brengen, daar St. Willebort, en zynen Metgezel, Wolfrandus zoo veel vergeefze moeite om dede, om hem tot de aanneminge van het Christen geloof te brengen, dewelke liever met den grooten hoop zyner Voorouderen, in de duitsternisse der Hellen wilde blyven, als met de weynige Crist-geloovige de vreugden van het Paradys genieten. Deze Radbout den Friezen Konink is gestorven Anno 720. en liet na Adgild, die na hem Konink wiert. Deze wiert door St. Aalbrecht, des Koninks Zoon van Engeland, dewelke hem mede onder den dienst [122] van St. Wilbort, had begeven, tot het Christen geloof gebracht: troude Geertruy, Konink Dagoberts Dochter, uyt Engeland. Deze St. Aalbrecht hadde in korten tyd gans Kennemerland tot het Christen geloof gebracht. Ter eeren van dewelke Konink Adgild, dezelve Landstreek in zyn bescherming genomen had, daar een Huys timmerde, dat hy met het inkomen en met het omgelegen Land begiftigde, en na de woorden van St. Aalbrecht, daar hy het zelve Land mede gezegent hadde, zeggende Gratia Deo, haec Muna sunt. Liet hy het zelve, haec Mund, noemen, zoo veel als al gezuivert, dat nu Egmund ofte Egmond is. Deze vromen koning hadde een jonger Zoon mede Radboud genoemd, dien hy aan denzelven St. Aalbregt ter opvoedinge en leertugt beval, en maakten hem by zyn leven, den eersten Heer van Egmond, alzoo genaamd, ter gedachten van zyn Vader den Koninck Radboud, als ook om des beduyds wille, want Radboud is zoo veel als bout, dat is vaardig en goet; van Raad, gelyk als Koenraad, dat is koen en kloek van Raad, voorwaar heel wel verzint. Dezen Radboud, den eersten Heer van Egmond, zoude in ‘t jaar 739. met Amar des Konings Dochter van Ungarien getrouwt zyn geweest, by dezen Radbouds tydt zouden de vervallen Dorpen, Lunnen, Schorel, Warmenhuisen, en Huysduynen herboud en hersteld zyn. Stierf Anno 792. liet na Gerbrand en Wolbrand, beide na den anderen, Heeren ‘t van Egmond, de ene van het jaar 792. tot 845 ‘t en dՠandere tot 868. Na Wolbrand volgde zyn Zoon Radboud, de tweede van dien naam, vierde [123] Heer van Egmond, stierf Anno 919. en liet ‘t na Dodo de vyfde Heer van Egmond, die de Graft van Egmond tot Alkmaar heeft doen schieten, ofte maken: anderen noemen hem Otto, stierf in de Palts, in ‘t wederkeeren van den Oorlog met de Zariceenen, Anno 977. naar hem quam zyn Zoon Walger, den sesde Heer van Egmond, stichter van de Capelle van St. Agniet tot Egmond; was mede op Zee in de optocht tegens de Vriesen met, en voor Aarnoud de derde Graaf van Holland, stierf anno 1036. en liet na Dodo, de tweede van dier naam, en den sevende Heer van Egmond, en stierf anno 1074. en liet na Berwold den eerste van dien naam, en den achste Heer van Egmond, dewelke tot het jaar 1093. leefden.

Tot dese tyd toe wert het begin, en vervolg van de Heeren van Egmond by de regtzinnige Gedenkschryvers zeer verda t gehouden, ‘t en by na buyten geloof gestelt. Vide Adra. ‘t Jun. Batav. cap. 19. Want of wel boven alle Schryvers geheuge bekent is, dat het Huys en Hoeve van Egmond, anders Egmond op de Houve, onder het Patroonschap en gifte van de Abdye van Egmond behoort heeft, daar uyt en volgt niet, dat het zelve van den beginne aan, ‘t by zoo grooten aansienlyke Vorsten en Princen zoude beseten zyn; maar veel eer, dat dezelve Abdye tot een Geestelyke instellinge, by iemant uyt zyn eigen goeden is gesticht, en met eenich weynich inkomen begiftigt, en van een kleyn begin, metter tyd zoodanig is aangewassen en vergroot, dat het een Weereldsche Bescherm-Heer [124] van nooden heeft gehat, en alzoo een bediening en ampt van groot aanzien geworden is. Hier van getuygt Pontus Heuretus in zyn uytlegginge van de Genealogie en geslachtreekening van de Heeren van Egmond. Voorts verhaalt hy in de beschryving van Berwold den tweede van dier name, Heere van Egmond, dat hy in zeeker geschreven Boekxken, en Gedenkschrift by tyden van den zelven Berwoud gehouden, gevonden heeft, dat de Heeren van Egmond om haar wederspannigheid kleyn geworden en vervallen zynde, onder den voornamen Adel des Landts niet en wierde gereekent, maar onder die gene, dewelke in vromigheid van leven, en tydelyke middelen, de voornaamste des volkx geacht wierden. En dat daarom Heer Walter, Abt, by Diderik de zesde Graaf van Holland beroepen, dat hy de Abdye van Egmond zoude herstellen, en op den handel en wandel der Monneken goede acht nemen, en den Heiligen dienst, ‘t door de Ketters gestoort en verhindert, in zyn vorige stant zoude brengen. Dezen Berwold, by gemelde Walter en Grave Diderik, de voornaamste en eerste onder de andere beroepen Patroonen en voorzorgers der Abdye gekoren is, om zyn byzondere diensten, in de herstellinge van dezelve Abdye van dezelve Heer Walter, en in het zelve Patroonschap van dezelve Abdy bevesticht, en met een hoeve van 6. mansen, ten jaarlykzen Erfpachte en erkentenis begiftigt. Daar om hy de grontvest geleid heeft van het Huys, dat noch tegenwoordig Egmond op den Hoeve genoemt wert, doch met zyn overlyden, [125 ] is het zelve niet voltrokken geworden, dit verhaalt Pontus Heuterus in Explicatione Genealogiae Egmontanae. Van welke Berwold veele willen, dat ‘t het geslacht en afkomst van de Heeren van Egmond zyn begin heeft genomen, dewelke door ‘t tydelyke middelen, te met verrykt, den eigendom der zelver goederen aangekocht hebben, ‘t met den grootsten Adel van ‘t Land, door huwelyken verknocht, Hoog Achtbaar, en zelfs ‘t mede voorname Edel-lieden zyn geworden, ‘t waar van ons overig gebleven is, het gemeen spreekwoort:

Brederoe de Edelste,

Wassenaar de oudste,

Egmond de rykste

Arkel de stoutste.

1607. Zyn de goederen, van Lamoraal van Egmond, Grave van Egmond, Heer van Purmerent, Hoogtwoud en Eerswoude, overmits groote schulden en lasten, daar dezelve mede beswaart waren, verkocht: als Hoogtwoud en Eerswoud, dat kocht Cornelis van Nierop, Ontfanger Generaal van Holland, die goederen van Egmond werde verkocht aan diverze perceelen; dan het Graafschap van Egmond, met de Stede, Slot en Heerlykheid van Purmereinde kochte Anno 1607. de Staten ven Holland. ‘t

1707. Den 16. September is de Graaf van Egmond (van dien naam) tot Fraga in Spangien overleden.

‘t Huys te Egmond.

Schryft Goudhoven, ‘t gene volgt het Slot ‘t tՠEgmond op de Hoeve, daar men noch af ziet staan veele lange dikke muren, plag te zyn het grootste in gants Holland, daar de Heeren en Graven haar meestonthielden, al eer zy veel andere Heerlykheden by huwelyken ofte erffenisse bekomen hadde. Dit voorschreve Slot, was voor ‘t ‘t meerendeel gebouwt by Heere Arent van Egmond en van Yzelstein in den jare 1307. die ‘t het zelve mede met een wyde graft heeft doen omzingelen, en een vaart van Egmond op Alkmaar heeft doen leiden; dan de aldereerste beginzelen en fondementen van dit Slot zyn geleid by Heer Beerwoud van Egmond, die sturf Anno 1093. en wierd volmaakt by Heer Dodo ‘t van Egmond, die Anno 1200. stierf. Dit zelve ‘t Slot by Graaf Lodewyk van Loon, aan brand gestooken zynde, is by de Heer Wouter van Egmond wederom doen opbouwen, dewelke ‘t stierf Anno 1208. Jan de eerste Graaf van ‘t Egmond (van dien naam) die in ‘t jaar Anno ‘t 1516. stierf, heeft dit Slot op nieuws wederom doen repareren; maar is door de laatste Oorlogen verdistrueert; blyvende, maar residerende, de muren half vervallen.

‘t Huys te Coulster.

Omtrent Heiloo heeft van oude tyden toegekomen de Edele van der Coulster, en wierd Anno [127] Anno 1517. van de Geldersche verbrand. In den jare 1468. behylikt Pieter van Ruiven, Schiltknape, dit Huys met zyn toebehooren, met zyn Wyve Juffrou Maria van Coulster, Jacobs oudste Dochter en erfgenaam, en liet mede een Dochter na, Juffrou Josina van Ruiven, die te man hadde, Anno 1489. Anthonis van Nievelt, Schiltknaap, wiens Dochter Juffrou Anna van Nievel, bezat de goederen van der Coulster, met de Ambachts-Heerlykheid van Heiloo, en hadde te man Jonkheer Hubert van Vliet, en wan Jonkheer Jan van Vliet, Burgermeester van Haarlem, wiens eenige Dochter Juffrou Henrica van Vliet, (gewonnen by Maria van Duivenvoorde van Warmont) berfde de goederen van Coulster, maar stierf in ‘t Kinderbedde, Anno 1604. getrouwt zynde met Jonker Jan van Doornik van Amersfoort zonder Kinders.

EGMOND.

Dit is een van de oudste adellijke geslachten die volgens de getuigenis der oude gedenkschriften lange jaren deze landen ‘t met de heren van Arkel en Wassenaar bezet en beschermd hebben waarom ze ook het hoge [121] gebied der graven, zo lang ze mochten, hebben tegengestaan wat de oorzaak is waarom dat ze onder de Hollandse adel zo laat gerekend en geteld werden. De echte oorsprong en begin ervan is onzeker en met zoveel bijgelovige verdichtsels van gewaande heiligheid vermengd dat daarvan bijna niet zekers geoordeeld kan worden. Diegenen die het aan de gewaande wonderen van het eerste Christelijke geloof door Sint Willibrord in deze omliggende landen willen vast maken gelijk zij meest alle vorsten en prinsen van de wereld tot afkomst van zodanige of gelijke heiligheid zonder enig bewijs uit enkele wonderdadige geopenbaarde verdichtselen en dromen hebben zoeken op te tooien hebben en zo veel eeuwen na die tijd dat het geschied zou zijn ons zonder enig aannemelijk bewijs daarvan te tonen dit aloude geslacht van Egmond mede tot de afkomst van de Friese koning Radboud willen brengen daar Sint Willibrord en zijn metgezel Wolfrandus zoveel vergeefse moeite om deed om hen tot de aanneming van het Christelijke geloof te brengen die liever met de grote hoop van zijn voorouders in de duisternis van de hel wilde blijven dan met de weinige Christen gelovige de vreugden van het paradijs genieten. Deze Friese koning Radboud is gestorven anno 720 en liet na Adgild die na hem koning werd. Deze werd door Sint Aalbrecht, de zoon van de koning van Engeland, die hem mede onder de dienst [122] van Sint Willibrord had begeven en tot het Christen geloof gebracht. Hij trouwde Geertrui, de dochter van koning Dagobert uit Engeland. Deze Sint Aalbrecht had in korte tijd gans Kennemerland tot het Christelijke geloof gebracht. Ter ere van die koning Adgild die de landstreek in zijn bescherming genomen had en daar een huis timmerde dat hij met de inkomsten en met het omliggende land begiftigde en naar de woorden van Sint Aalbrecht daar hij dat land mee gezegend had en zei; Gratia Deo, haec Muna sunt liet hij hetzelfde; haec Mund noemen wat zoveel betekent ԡls geheel gezuiverdՠdat nu Egmund of Egmond is. Deze dappere koning had een jonge zoon die mede Radboud genoemd werd die hij aan dezelfde Sint Aalbregt ter opvoeding en lering beval en maakte hem bij zijn leven de eerste heer van Egmond, alzo genoemd ter gedachten van zijn vader de koning Radboud als ook vanwege de betekenis want Radboud is zoveel als boud; dat is vaardig en goed; van raad, gelijk als Koenraad, dat is koen en kloek van raad, voorwaar heel goed verzonnen. Deze Radboud, de eerste heer van Egmond zou in het jaar 739 met Amar de koningsdochter van Hongarije getrouwd zijn geweest. Bij deze zouden de in Radboud' s tijd de vervallen dorpen, Lunnen, (Limmen?) Schoorl, Warmenhuizen en Huisduinen herbouwd en hersteld zijn. Stierf anno 792 en liet na Gerbrand en Wolbrand, beide na de elkaar heren ‘t van Egmond, de ene van het jaar 792 tot 845 ‘t en de andere tot 868. Na Wolbrand volgde zijn zoon Radboud, de tweede van die naam en vierde [123] heer van Egmond, die stierf anno 919 en liet ‘t na Dodo de vijfde heer van Egmond die de gracht van Egmond tot Alkmaar heeft laten schieten of maken. Anderen noemen hem Otto en stierf in de Palts in het terug keren van de oorlog met de Sarasijnen anno 977. Na hem kwam zijn zoon Walger, de zesde heer van Egmond, stichter van de kapel van Sint Agnes te Egmond. Hij was mede op zee in de optocht tegen de Friezen en was voor Aarnoud de derde graaf van Holland, stierf anno 1036. Hij liet na Dodo, de tweede van die naam en de zevende heer van Egmond en stierf anno 1074. Hij liet na Berwold de eerste van die naam en de achtste heer van Egmond die tot het jaar 1093 leefde.

Tot deze tijd toe werd het begin en vervolg van de heren van Egmond bij de rechtzinnige gedenkschrijvers zeer ver gehouden ‘t en bijna buiten geloofwaardigheid gesteld. (Vita Hadrianus Junius. Batav. kapittel 19.) Want ofwel boven alle schrijvers geheugen bekend is, dat het huis en hoeve van Egmond, anders Egmond op de Hoef, onder het patroonschap en gift van de abdij van Egmond behoord heeft daaruit volgt niet dat het van het begin af aan zoՠn grote aanzienlijke vorsten en prinsen bezit zou zijn; maar veel eerder dat die abdij tot een geestelijke instelling door iemand uit zijn eigen goed gesticht is en met een weinig inkomen begiftigd en van een klein begin met de tijd zodanig is aangegroeid en vergroot zodat het een wereldse beschermheer [124] nodig heeft gehad en alzo een bediening en ambt van groot aanzien is geworden. Hiervan getuigt Pontus Heuretus in zijn uitlegging van de genealogie en geslachtsrekening van de heren van Egmond. Voorts verhaalt hij in de beschrijving van Berwold de tweede van die naam, heer van Egmond, dat hij in zeker geschreven boekje en gedenkschrift in de tijden van dezelfde Berwold gehouden gevonden heeft dat de heren van Egmond om hun weerspannigheid klein geworden en vervallen zijn onder de voorname adel van het land niet gerekend werden, maar onder diegene die in vroomheid van leven en tijdelijke middelen de voornaamste van het volk geacht werden. En dat daarom dat heer abt Walter, bij Diderik de zesde graaf van Holland beroepen, dat hij de abdij van Egmond zou herstellen en op de handel en wandel der monniken goede acht nemen en de Heilige dienst ‘t door de ketters verstoord en verhinderd in zijn vorige stand zou brengen. Deze Berwold, bij vermelde Walter en graad Diderik, de voornaamste en eerste onder de andere beroepen patronen en verzorgers van de abdij gekozen is om zijn bijzondere diensten in de herstelling van deze abdij van dezelfde heer Walter en in hetzelfde patroonschap van dezelfde abdij bevestigd en met een hoeve van 6 mansen, (geldbedrag) ten jaarlijkse erfpacht en erkentenis begiftigd. Daarom heeft hij de grondvest gelegd van het Huis dat noch tegenwoordig Egmond op de Hoeve genoemd wordt, maar met zijn overlijden, [125 ] is het niet voltrokken geworden. Dit verhaalt Pontus Heuterus in Explicatione Genealogiae Egmontanae. Van welke Berwold velen willen dat ‘t het geslacht en afkomst van de heren van Egmond zijn begin heeft genomen die door ‘t tijdelijke middelen, te met verrijkt, de eigendom van die goederen aangekocht heeft ‘t met de grootste adel van het land, door huwelijken verknocht, hoogachtbaar en zelfs ‘t mede voorname edellieden zijn geworden ‘t waarvan ons over gebleven is het gewone spreekwoord:

Bredero de edelste,

Wassenaar de oudste,

Egmond de rijkste

Arkel de dapperste.

1607. Zijn de goederen van Lamoraal van Egmond, graaf van Egmond, heer van Purmerend, Hoogwoud en Aartswoud vanwege grote schulden en lasten waar hij het mee bezwaarde verkocht: als Hoogwoud en Aartswoud, dat kocht Cornelis van Nierop, ontvanger generaal van Holland. De goederen van Egmond werden verkocht in diverse percelen; dan het graafschap van Egmond met de stad, slot en heerlijkheid van Purmerend kocht anno 1607 de Staten ven Holland. ‘t

1707. De 16de september is de graaf van Egmond (van die naam) te Fraga in Spanje overleden.

Ոet Huis te Egmond.

Schrijft Goudhoven hetgene volgt het slot ‘t te Egmond op de Hoeve waar men noch van ziet staan vele lange dikke muren. Het plag het grootste te zijn in gans Holland daar de heren en graven zich het meeste ophielden aleer ze veel andere heerlijkheden door huwelijken of erfenis bekomen hadden. Dit voorschreven slot was voor ‘t het grootste deel gebouwd bij de heer Arent van Egmond en van IJsselstein in het jaar 1307 die ‘t het mede met een wijde gracht heeft laten omsingelen en een vaart van Egmond op Alkmaar heeft laten leiden. Dan de allereerste beginselen en fundamenten van dit slot zijn gelegd bij heer Beerwoud van Egmond die stierf anno 1093 en werd volmaakt bij heer Dodo ‘t van Egmond die anno 1200 stierf. Dit slot is door graaf Lodewyk van Loon in brand gestoken en is bij heer Wouter van Egmond wederom opgebouwd die ‘t stierf anno 1208. Jan, de eerste graaf van ‘t Egmond (van die naam) die in het jaar anno ‘t 1516 stierf heeft dit slot opnieuw wederom laten repareren; maar is door de laatste oorlogen vernield; blijvend, maar residerend, de muren half vervallen.

Het Huis Ter Coulster.

Omtrent Heiloo zijn van oude tijden gekomen de edelen van der Coulster en werd anno [127] 1517 door de Gelderse verbrand. In het jaar 1468 verkreeg de schildknaap Pieter van Ruiven dit Huis met zijn toebehoren door het huwelijk met zijn wijf juffrouw Maria van Coulster, Jacobs oudste dochter en erfgenaam en liet mede een dochter na, juffrouw Josina van Ruiven die tot man had anno 1489 de schildknaap Anthonis van Nievelt wiens dochter juffrouw Anna van Nievel de goederen van Ter Coulster bezat met de ambachtsheerlijkheid van Heiloo en had tot man jonkheer Hubert van Vliet en won jonkheer Jan van Vliet, burgemeester van Haarlem wiens enige dochter juffrouw Henrica van Vliet, (gewonnen bij Maria van Duivenvoorde van Warmond) erfde de goederen van Ter Coulster, maar stierf tijdens het baren in bed anno 1604 en was getrouwd met jonker Jan van Doornik van Amersfoort zonder kinderen.

Het Edel geslagt van der Nienburg.

DIt geslacht is door Clandestin huwelyk van Willem van Egmond, Broeder van Graaf ‘t Jan van Egmond, met Margareta van Hoogtwoude, oorspronklyk uyt den Huyze van Egmond, gelyk dan de Edele en Ridderschappen van Holland, zulkx verklaart by brieven daar van gegeven tot Dordrecht Anno 1483. gelyk volgt. Willem van Egmond, Heer van Yzelstein, Leerdam, Schoonrevoort, Haastrecht, Baar, Ridder van den gulden Vlieze, Broeder van Arent van Egmond, Hartog van Gelder, en Anno 1473. Stadhouder van Gelderland [128] voor Haatog Karel van Borgonje, hadde uyt een Clandestyn huwelyk by Magareta van Hoogtwoude (wiens Vader Everhart Heer van Hoogtwoude, Aarswoude een Bastaart Zoone was, ‘t van van Hartog Willem van Beieren) verwekt, een Zoone Gerrit (te onrecht by Goudhoven Nikolaas genaamt) zoo als te zien is uyt zeekere parcament gezegelde brief, gegeven tot Dort, in tegenwoordigheid van de Edelen en Ridderschap van Westvriesland, dewelke gehoort en verstaan hebbende, het verzoek en verklaringe, by de voornoemde Willem van Egmond gedaan, rakende de geboorte, van Gerrard verschreven, ten eynde namentlyk, dezelven niet mochte worden gehouden als een Bastaart, of natuurlyk kint, maar voor een Schiltboortig Edelman, van Clandestyn huwelyk gebooren, verzoekende over zulkx aan de Ridderschap den meer gemelde zynen Zoone Gerrit daar voor aan te nemen, even als of de Clandestyne trouwe wettelyke was geconforneert geweest, ‘t welk dan de meer gemelde Ridderschap ter bede van den voornoemde Heere Willem gaarne geconsenteert hebben. Gerard van Egmond tot der Nienburg voorschreve hadde voor zyn partagie, het Slot en de Landen van Nienburg ‘t in Noortholland, het welk in den jare 1517. ‘t door de Gelderschen en Vrieschen Swarten hoop ‘t is verbrand. Johan van Egmond van der Nyenburg Casteleyn en Baljuw van der Nyenburg, Anno 1480. tot 1484. Schout van Alkmaar, Anno 1486. 1488 1490 1491, 1492. En naderhand Burgermeester, trouwde Judith Heerman van Oost-geest [129], hy storf den 25. Maart Anno 1523. zy den 5. April van ‘t zelfde jaar, lieten zamen na 17. Kinderen, alle gebooren op ‘t Kasteel van der Nyenburg: het verder Geslagt kont gy nazien, in Batavia Illustrata fol. 957.

Het edele geslacht van Nienburg.

Dit geslacht is door clandestien huwelijk van Willem van Egmond, broeder van graaf ‘t Jan van Egmond, met Margareta van Hoogwoud, oorspronkelijk uit het Huis van Egmond, gelijk dan de edelen en ridderschappen van Holland zulks verklaren bij brieven daarvan gegeven te Dordrecht anno 1483, gelijk volgt. Willem van Egmond, heer van IJsselstein, Leerdam, Schoonervoort, Haastrecht, Baar, ridder van het gulden vlies, broeder van Arent van Egmond, hertog van Gelder en anno 1473 stadhouder van Gelderland [128] voor hertog Karel van Bourgondi. Hij had uit een clandestien huwelijk met Margareta van Hoogwoud (wiens vader Everhart heer van Hoogwoud, Aartswoud een bastaard zoon was ‘t van van hertog Willem van Beieren) verwekt een zoon Gerrit (te onrechte bij Goudhoven Nikolaas genoemd) zoals te zien is uit zekere perkamenten gezegelde brief gegeven te Dordrecht in tegenwoordigheid van de edelen en ridderschap van West-Friesland die gehoord en verstaan hebben het verzoek en verklaring van de voornoemde Willem van Egmond gedaan dat de geboorte aangaat van Gerrit beschreven teneinde namelijk dat die niet als een bastaard mocht worden gehouden of natuurlijk kind, maar voor een schild geboren edelman van clandestien huwelijk geboren en verzoekt vanwege zulks aan de ridderschap de meer vermelde zijn zoon Gerrit daarvoor aan te nemen evenals of de clandestiene trouw wettig was bevestigd geweest wat dan de meer gemelde ridderschap ter bede van de voornoemde heer Willem gaarne toegestaan hebben. Gerard van Egmond te Nienburg voorschreven had voor zijn partij het slot en de landen van Nienburg ‘t in Noord-Holland wat in het jaar 1517 ‘t door de Gelderse en Friese Zwarte hoop ‘t is verbrand. Johan van Egmond van der Nijenburg, Kastelein en baljuw van Nijenburg anno 1480 tot 1484, schout van Alkmaar anno 1486, 1488, 1490, 1491 en 1492. En naderhand burgemeester, trouwde Judith Heerman van Oostgeest [129], hij stierf de 25ste maart anno 1523 en zij de 5de april van hetzelfde jaar, lieten samen na 17 kinderen die allen geboren waren op het kasteel van Nijenburg. Het verder geslacht kan ge nazien in Batavia Illustrata folio 957.

‘t Huys ter Nieuwburg.

Wel eer geweest hebbende, den burg der Graven van Holland, tegen de moetwilligheden der Westvriezen; was gebouwd van Graaf Floris Anno 1287. maar is verbrand van de Swarten-hoop ofte Geldersche Vriezen, heeft gelegen tusschen Alkmaar en Outdorp; dog leid nu als een puynhoop.

‘t Huys te Middelburg.

Heeft gelegen omtrent Alkmaar, was mede gebouwd door Graaf Floris de vyfde, van dien naam Anno 1287. is als boven van de Vriezen verdistrueert.

‘t Huys Toornenburg.

Heeft digt aan Alkmaar gestaan, was gebouwt van Koning Willem de tweede van dien naam, Grave van Holland, Anno 1254. tegen de aanval der Vriezen.

Hendrik van Toornenburg heeft geleeft in ‘t jaar 1410. Reeken-kamer van Holland. Niclaas Heer van Toornenburg Krygsman, hoog Officier van Alkmaar, begraven in de Reguliers Kerke tot Heiloo 1454.

[130] ‘t Huys Weidenesse.

‘t Huys Vindonissa zeid van der Hoeve of Weidenesse, een myle weegs benoort Oosten de Stad Hoorn, is aan komende den Heer van Weidenesse, gezeid Baans.

‘t Huys Veroone:

Daar van niets meer als de naam is overgebleven, van der Hoeve noemt het zelve, het vervallene Slot van Verone, de Moeder van Westvriesland.

‘t Oude Casteel Cruptorix.

Het oude Casteel Cruptorix, zeid van der Hoeve, nu genaamt de plate Kreupel, leid onder de golven van de Zuyder-Zee verdronken.

‘t Huys te Poelenburg.

Is mede geruineert geweest, dog insgelykx wederom opgetimmert in forme van een Hoeve, leid tot Aagtdorp, in de Banne van Schoorel.

De eerste Heer van Hoogtwoude was Everard Bastaart Zoone van Hertog Willem van Beyeren, Grave van Holland, en wiert ridder geslagen in den tweeden stryd by Alphen, zynde met Vrouw Jacoba zyn Zuster; hy wiert Heer van Hoogtwoude en Aartswoude in West- vriesland, en dede tot Hoogtwoude een Slot timmeren, leefde nog Anno 1451. en leid in Գ Gravenhage begraven, in de groote Kerk, voor ‘t hooge Altaar onder een blauwe zark, hadde eerst getrouwt N. van Kyfhoek, Dogter van Floris van Kyfhoek, uyt den huyze van de Baanderheeren van Arkel en van N. van Rossum in Gelderland, en daar na Alet van Sweten, Dogter van Boudewyn van Sweten, en van Luitgaart van Nyenrode, zy was Weduwe van Nicolaas van Diepenbroek &c.

Willem van Berkhout Heere van Berkhout, wiert ridder geslagen 1248. binnen Woeringen, door Willem Grave van Holland ten tyde zyner Krooning, tot Roomsch Koning.

Het huis te Nieuwburg.

Weleer is de burcht eerst geweest van de graven van Holland tegen de moedwilligheid der West-Friezen. Het was gebouwd van graaf Floris anno 1287, maar is verbrand van de Zwarte-hoop of Gelderse Friezen. Het heeft gelegen tussen Alkmaar en Ouddorp; doch ligt nu als een puinhoop.

Het huis te Middelburg.

Heeft gelegen omtrent Alkmaar en was mede gebouwd door graaf Floris de vijfde van die naam anno 1287 is zoals boven van de Friezen vernield.

Het huis Torenburg.

Heeft dicht bij Alkmaar gestaan en was gebouwd van koning Willem de tweede van die naam, graaf van Holland anno 1254 tegen de aanval der Friezen.

Hendrik van Toornenburg heeft geleefd in het jaar 1410, rekenkamer van Holland. Niclaas heer van Toornenburg krijgsman, hoge officier van Alkmaar, begraven in de Reguliers kerk te Heiloo in 1454.

[130] Het huis Weidenes.

Het huis Vindonissa zegt van de hoeve of Weidenes, een mijl weegs noordoosten van de stad Hoorn, is aangekomen aan de heer van Weidenesse, gezegd Baans.

Het huis Vronen:

Waarvan niets meer dan de naam is overgebleven, van der Hoeve noemt het zelf het vervallen slot van Vroonen de moeder van West-Friesland.

Het oude kasteel Cruptorix.

Het oude kasteel Cruptorix, zegt van der Hoeve, nu de platte Kreupel genoemd ligt onder de golven van de Zuiderzee verdronken.

Het huis te Poelenburg.

Is mede geruineerd geweest, toch gelijk wederom opgetimmerd in de vorm van een hoeve. Het ligt te Aagtdorp in de banne van Schoorl.

De eerste heer van Hoogwoud was Everard, de bastaard zoon van hertog Willem van Beieren, graaf van Holland, en werd ridder geslagen in de tweede strijd bij Alphen en was met vrouw Jacoba, zijn zuster. Hij werd heer van Hoogwoud en Aartswoud in West-Friesland en liet te Hoogwoud een slot timmeren en leefde nog anno 1451 en ligt in 's Gravenhage begraven in de grote kerk voor het hoge altaar onder een blauwe zerk. Hij was eerst getrouwd met N. van Kyfhoek, dochter van Floris van Kyfhoek, uit het huis van de baanderheeren van Arkel en van N. van Rossum in Gelderland. Daarna met Alet van Sweten, dochter van Boudewyn van Sweten en van Luitgaart van Nyenrode, zij was weduwe van Nicolaas van Diepenbroek &c.

Willem van Berkhout, heer van Berkhout,werd ridder geslagen in 1248 binnen Wieringen door Willem, graaf van Holland ten tijde van zijn kroning tot Roomse koning.

Het Edel geslagt van der Nienburg.

DIt geslacht is door Clandestin huwelyk van Willem van Egmond, Broeder van Graaf ‘t Jan van Egmond, met Margareta van Hoogtwoude, oorspronklyk uyt den Huyze van Egmond, gelyk dan de Edele en Ridderschappen van Holland, zulkx verklaart by brieven daar van gegeven tot Dordrecht Anno 1483. gelyk volgt. Willem van Egmond, Heer van Yzelstein, Leerdam, Schoonrevoort, Haastrecht, Baar, Ridder van den gulden Vlieze, Broeder van Arent van Egmond, Hartog van Gelder, en Anno 1473. Stadhouder van Gelderland [128] voor Haatog Karel van Borgonje, hadde uyt een Clandestyn huwelyk by Magareta van Hoogtwoude (wiens Vader Everhart Heer van Hoogtwoude, Aarswoude een Bastaart Zoone was, ‘t van van Hartog Willem van Beieren) verwekt, een Zoone Gerrit (te onrecht by Goudhoven Nikolaas genaamt) zoo als te zien is uyt zeekere parcament gezegelde brief, gegeven tot Dort, in tegenwoordigheid van de Edelen en Ridderschap van Westvriesland, dewelke gehoort en verstaan hebbende, het verzoek en verklaringe, by de voornoemde Willem van Egmond gedaan, rakende de geboorte, van Gerrard verschreven, ten eynde namentlyk, dezelven niet mochte worden gehouden als een Bastaart, of natuurlyk kint, maar voor een Schiltboortig Edelman, van Clandestyn huwelyk gebooren, verzoekende over zulkx aan de Ridderschap den meer gemelde zynen Zoone Gerrit daar voor aan te nemen, even als of de Clandestyne trouwe wettelyke was geconforneert geweest, ‘t welk dan de meer gemelde Ridderschap ter bede van den voornoemde Heere Willem gaarne geconsenteert hebben. Gerard van Egmond tot der Nienburg voorschreve hadde voor zyn partagie, het Slot en de Landen van Nienburg ‘t in Noortholland, het welk in den jare 1517. ‘t door de Gelderschen en Vrieschen Swarten hoop ‘t is verbrand. Johan van Egmond van der Nyenburg Casteleyn en Baljuw van der Nyenburg, Anno 1480. tot 1484. Schout van Alkmaar, Anno 1486. 1488 1490 1491, 1492. En naderhand Burgermeester, trouwde Judith Heerman van Oost-geest [129], hy storf den 25. Maart Anno 1523. zy den 5. April van ‘t zelfde jaar, lieten zamen na 17. Kinderen, alle gebooren op ‘t Kasteel van der Nyenburg: het verder Geslagt kont gy nazien, in Batavia Illustrata fol. 957.

Het edele geslacht van Nienburg.

Dit geslacht is door clandestien huwelijk van Willem van Egmond, broeder van graaf ‘t Jan van Egmond, met Margareta van Hoogwoud, oorspronkelijk uit het Huis van Egmond, gelijk dan de edelen en ridderschappen van Holland zulks verklaren bij brieven daarvan gegeven te Dordrecht anno 1483, gelijk volgt. Willem van Egmond, heer van IJsselstein, Leerdam, Schoonervoort, Haastrecht, Baar, ridder van het gulden vlies, broeder van Arent van Egmond, hertog van Gelder en anno 1473 stadhouder van Gelderland [128] voor hertog Karel van Bourgondi. Hij had uit een clandestien huwelijk met Margareta van Hoogwoud (wiens vader Everhart heer van Hoogwoud, Aartswoud een bastaard zoon was ‘t van van hertog Willem van Beieren) verwekt een zoon Gerrit (te onrechte bij Goudhoven Nikolaas genoemd) zoals te zien is uit zekere perkamenten gezegelde brief gegeven te Dordrecht in tegenwoordigheid van de edelen en ridderschap van West-Friesland die gehoord en verstaan hebben het verzoek en verklaring van de voornoemde Willem van Egmond gedaan dat de geboorte aangaat van Gerrit beschreven teneinde namelijk dat die niet als een bastaard mocht worden gehouden of natuurlijk kind, maar voor een schild geboren edelman van clandestien huwelijk geboren en verzoekt vanwege zulks aan de ridderschap de meer vermelde zijn zoon Gerrit daarvoor aan te nemen evenals of de clandestiene trouw wettig was bevestigd geweest wat dan de meer gemelde ridderschap ter bede van de voornoemde heer Willem gaarne toegestaan hebben. Gerard van Egmond te Nienburg voorschreven had voor zijn partij het slot en de landen van Nienburg ‘t in Noord-Holland wat in het jaar 1517 ‘t door de Gelderse en Friese Zwarte hoop ‘t is verbrand. Johan van Egmond van der Nijenburg, Kastelein en baljuw van Nijenburg anno 1480 tot 1484, schout van Alkmaar anno 1486, 1488, 1490, 1491 en 1492. En naderhand burgemeester, trouwde Judith Heerman van Oostgeest [129], hij stierf de 25ste maart anno 1523 en zij de 5de april van hetzelfde jaar, lieten samen na 17 kinderen die allen geboren waren op het kasteel van Nijenburg. Het verder geslacht kan ge nazien in Batavia Illustrata folio 957.

‘t Huys ter Nieuwburg.

Wel eer geweest hebbende, den burg der Graven van Holland, tegen de moetwilligheden der Westvriezen; was gebouwd van Graaf Floris Anno 1287. maar is verbrand van de Swarten-hoop ofte Geldersche Vriezen, heeft gelegen tusschen Alkmaar en Outdorp; dog leid nu als een puynhoop.

‘t Huys te Middelburg.

Heeft gelegen omtrent Alkmaar, was mede gebouwd door Graaf Floris de vyfde, van dien naam Anno 1287. is als boven van de Vriezen verdistrueert.

‘t Huys Toornenburg.

Heeft digt aan Alkmaar gestaan, was gebouwt van Koning Willem de tweede van dien naam, Grave van Holland, Anno 1254. tegen de aanval der Vriezen.

Hendrik van Toornenburg heeft geleeft in ‘t jaar 1410. Reeken-kamer van Holland. Niclaas Heer van Toornenburg Krygsman, hoog Officier van Alkmaar, begraven in de Reguliers Kerke tot Heiloo 1454.

[130] ‘t Huys Weidenesse.

‘t Huys Vindonissa zeid van der Hoeve of Weidenesse, een myle weegs benoort Oosten de Stad Hoorn, is aan komende den Heer van Weidenesse, gezeid Baans.

‘t Huys Veroone:

Daar van niets meer als de naam is overgebleven, van der Hoeve noemt het zelve, het vervallene Slot van Verone, de Moeder van Westvriesland.

‘t Oude Casteel Cruptorix.

Het oude Casteel Cruptorix, zeid van der Hoeve, nu genaamt de plate Kreupel, leid onder de golven van de Zuyder-Zee verdronken.

‘t Huys te Poelenburg.

Is mede geruineert geweest, dog insgelykx wederom opgetimmert in forme van een Hoeve, leid tot Aagtdorp, in de Banne van Schoorel.

De eerste Heer van Hoogtwoude was Everard Bastaart Zoone van Hertog Willem van Beyeren, Grave van Holland, en wiert ridder geslagen in den tweeden stryd by Alphen, zynde met Vrouw Jacoba zyn Zuster; hy wiert Heer van Hoogtwoude en Aartswoude in West- vriesland, en dede tot Hoogtwoude een Slot timmeren, leefde nog Anno 1451. en leid in Գ Gravenhage begraven, in de groote Kerk, voor ‘t hooge Altaar onder een blauwe zark, hadde eerst getrouwt N. van Kyfhoek, Dogter van Floris van Kyfhoek, uyt den huyze van de Baanderheeren van Arkel en van N. van Rossum in Gelderland, en daar na Alet van Sweten, Dogter van Boudewyn van Sweten, en van Luitgaart van Nyenrode, zy was Weduwe van Nicolaas van Diepenbroek &c.

Willem van Berkhout Heere van Berkhout, wiert ridder geslagen 1248. binnen Woeringen, door Willem Grave van Holland ten tyde zyner Krooning, tot Roomsch Koning.

Het huis te Nieuwburg.

Weleer is de burcht eerst geweest van de graven van Holland tegen de moedwilligheid der West-Friezen. Het was gebouwd van graaf Floris anno 1287, maar is verbrand van de Zwarte-hoop of Gelderse Friezen. Het heeft gelegen tussen Alkmaar en Ouddorp; doch ligt nu als een puinhoop.

Het huis te Middelburg.

Heeft gelegen omtrent Alkmaar en was mede gebouwd door graaf Floris de vijfde van die naam anno 1287 is zoals boven van de Friezen vernield.

Het huis Torenburg.

Heeft dicht bij Alkmaar gestaan en was gebouwd van koning Willem de tweede van die naam, graaf van Holland anno 1254 tegen de aanval der Friezen.

Hendrik van Toornenburg heeft geleefd in het jaar 1410, rekenkamer van Holland. Niclaas heer van Toornenburg krijgsman, hoge officier van Alkmaar, begraven in de Reguliers kerk te Heiloo in 1454.

[130] Het huis Weidenes.

Het huis Vindonissa zegt van de hoeve of Weidenes, een mijl weegs noordoosten van de stad Hoorn, is aangekomen aan de heer van Weidenesse, gezegd Baans.

Het huis Vronen:

Waarvan niets meer dan de naam is overgebleven, van der Hoeve noemt het zelf het vervallen slot van Vroonen de moeder van West-Friesland.

Het oude kasteel Cruptorix.

Het oude kasteel Cruptorix, zegt van der Hoeve, nu de platte Kreupel genoemd ligt onder de golven van de Zuiderzee verdronken.

Het huis te Poelenburg.

Is mede geruineerd geweest, toch gelijk wederom opgetimmerd in de vorm van een hoeve. Het ligt te Aagtdorp in de banne van Schoorl.

De eerste heer van Hoogwoud was Everard, de bastaard zoon van hertog Willem van Beieren, graaf van Holland, en werd ridder geslagen in de tweede strijd bij Alphen en was met vrouw Jacoba, zijn zuster. Hij werd heer van Hoogwoud en Aartswoud in West-Friesland en liet te Hoogwoud een slot timmeren en leefde nog anno 1451 en ligt in Գ Gravenhage begraven in de grote kerk voor het hoge altaar onder een blauwe zerk. Hij was eerst getrouwd met N. van Kyfhoek, dochter van Floris van Kyfhoek, uit het huis van de baanderheeren van Arkel en van N. van Rossum in Gelderland. Daarna met Alet van Sweten, dochter van Boudewyn van Sweten en van Luitgaart van Nyenrode, zij was weduwe van Nicolaas van Diepenbroek &c.

Willem van Berkhout, heer van Berkhout,werd ridder geslagen in 1248 binnen Wieringen door Willem, graaf van Holland ten tijde van zijn kroning tot Roomse koning.

Hoekx en Cabbeljauws-spel begint en duurt wel 200. jaren lang.

1350. Wasser onder de Hollandschen Adel groote jalouzyen tegens malkander ontstaan, doe nu Gravin Magaritha met haar Zoon Willem in oneenigheyd was geraakt, begon dit smokent vier uyt te barsten, tot een vollen brand. ‘t Eene gedeelte des Adels hielt het met Margaretha en ‘t andere met Willem. Die tegens Vrouw Margaretha waren, en haar wilden afgezet zien, namen de naam van Cabbeljausche aan, pogende, dat gelyk de Cabbeljauwen dՠandere kleyne Visschen verslinden en op eeten, zy ook alzoo de gene die voor Margaretha stonden zoude verdelgen. Deze om de snorkeryen der anderen te beschimpen, noemden zich Hoeksche, en wilden daar door te kennen geven, gelyk een kleyne Hoek, de onbelompene groote Vis de Cabbeljauw vangt, en tot zyn verderf brengt, datze ook even alzoo hare Vyanden wel meester zoude werden.

De Cabbeljauwschen droegen asgrauwen hoeden of bonnetten, de Hoekxsche roode hoeden. Deeze Edelen dus in twee partyen gedeelt zynde, zoo koozen ook de Steden, en al ‘t gemeene Hollandschs en Noorthollandsche volk, d'eene of dՠandere zyde. De Geslachten zelfs verdeelden zich onder en tegen malkander, ‘t was nu geen schande, dat de eene Neef, Swager, ja Broeder, den anderen om ‘t leven bracht. [140]

Van dՠOuders erfde deze eenzydigheid en haat op de Kinderen voort, langer als 140. jaren duurde deze dolligheid tot groote verwoestinge van Holland en het Noorderquartier.

De Cabbeljauwschen maakten verbonden, van niet te zullen rusten, voor datze al de Hoekxsche uyt het Land hadden verdreven, in den aanvang hadden de Cabbeljauwsche factie tot haar hoofden deze na geschreven.

De Heeren van Egmond.

De Heer van Arkel. ‘t

De Heer Gysbrecht van Heemskerk. ‘t

De Heer Johan van Parsche. ‘t

De Heer van Waterland. ‘t

Heer Johan en Heer Willem van Wateringen.

Heer Jan van Molenaar ‘t

Heer Jan van Bloemenstein. Alle Ridderen.

Jan van Cuylenburg. ‘t

Johan van Noordeloos. ‘t

Hendrik van Heemskerk. ‘t

Hendrik en Daniel van Tolloise Knapen &c.

Aan haar zyden stonden de Steden Alkmaar, Medenblik, Amsterdam, Haarlen, Leyden, Delft, Dort, Oudewater, Geertruydenberg, Schiedam en Rotterdam, daar na Kennemerland en West-Vriesland.

De Overste der Hoeksche waren Heer Dirk van Brederoede.

Heer Philips van Wassenaar, Burgraaf van Leyden.

Heer Johan van der Leek en Polaanen met zyne Broederen.

Heer Willem en Heer Arend van Duyven- Voorde. [141]

Heer Jacob, en Heer Herbert van den Binkhorst.

Heer Herbert van Ried. ‘t

Heer Floris van Bonkhorst. ‘t

Heer Gerrit van Heemstede. ‘t

Heer Jan van Meerestein. ‘t

Heer Willem van Outshoorn. ‘t

Heer Dirk van Raaphorst. ‘t

Heer Gerard Poelgeest, alle Ridderen.

Floris van Raaphorst en zyne Broederen.

Johan van Noortwyk.

Johan van der Made. ‘t

Reinier en Gerard d’Ever. ‘t

Arend en Dirk van Groenevelt. ‘t

Johan van der Burg, Knapen.

Met haar hielden ‘t de Steden Gouda, Schoonhoven en eenige andere.

Amsterdam en Leiden waren eerst anno 1350. met haar, doch vielen anno 1351. van haar af. Verschrikkelyk gingenze tegens malkander te werk, Kastelen en Huyzen wierden afgebrand, de Boeren konden hare Landen, de Reisigers ‘t de wegen, de Schippers de wateren niet veilig gebruyken, noch Geestelyke noch wereltlyke bleven verschoont. Men ontzag zich niet de kerken te schenden, de Kerkdiensten te ontheiligen, ‘t Recht des Lands wierd onder de voeten getreden. Allerwegen was moort en schrik; kortelyk, alles geraakte gelyk als het onderste boven. De Cabbeljauwsche waren wel sterker ‘t in ‘t getal, maar de Hoekxschen overtroffen haar in dapperheid, aldersnoodst gingen de Cabbeljauwsche te werk. [142]

Hoekse en kabeljauwse twisten begint en duurt wel 200 jaren lang.

1350. Was er onder de Hollandse adel grote jaloezie tegen elkaar ontstaan toen nu gravin Margaritha met haar zoon Willem in onenigheid was geraakt begon dit smokend vuur uit te barsten tot een volle brand. Het ene gedeelte van de adel hield het met Margaretha en de andere met Willem. Die tegen vrouw Margaretha waren en haar wilden afgezet zien namen de naam van Kabeljauwse aan, pogende dat gelijk de kabeljauw de andere kleine vissen te verslinden en op te eten en ze ook alzo diegene die voor Margaretha stonden zouden verdelgen. Deze om de opschepperij der anderen te beschimpen noemden zich Hoekse en wilden daardoor te kennen geven gelijk een kleine hoek de beschaafde grote vis die de kabeljauw vangt en tot zijn verderf brengt dat ze ook even alzo hun vijanden wel meester zouden worden.

De Kabeljauwse droegen asgrauwe hoeden of bonnetten, de Hoekse rode hoeden. Deze edelen waren dus in twee partijen verdeeld en zo kozen ook de steden en al het gewone Hollandse en Noord-Hollandse volk de ene of de andere zijde. De geslachten zelfs verdeelden zich onder en tegen elkaar, het was nu geen schande dat de ene neef, zwager, ja broeder de andere om het leven bracht. [140]

Van de ouders erfden deze eenzijdige haat op de kinderen voort en langer dan 140 jaren duurde deze dolligheid tot grote verwoesting van Holland en het Noorderkwartier.

De Kabeljauwse maakten verbonden om niet te zullen rusten voordat ze alle Hoekse uit het land hadden verdreven. In de aanvang had de Kabeljauwse fractie tot hun hoofden deze hierna geschreven;

De heren van Egmond.

De heer van Arkel.

De heer Gysbrecht van Heemskerk.t

De heer Johan van Parsche.

De heer van Waterland.

Heer Johan en heer Willem van Wateringen.

Heer Jan van Molenaar

Heer Jan van Bloemenstein. Allen ridders.

Jan van Cuylenburg.

Johan van Noordeloos.

Hendrik van Heemskerk.

Hendrik en Daniel van Tolloise, knapen &c.

Aan hun zijde stonden de steden Alkmaar, Medemblik, Amsterdam, Haarlem, Leiden, Delft, Dort, Oudewater, Geertruidenberg, Schiedam en Rotterdam, daarna Kennemerland en West-Friesland.

De overste der Hoekse waren heer Dirk van Brederode.

Heer Philips van Wassenaar, burggraaf van Leiden.

Heer Johan van der Leek en Polanen met zijn broeders.

Heer Willem en heer Arend van Duivenvoort. [141]

Heer Jacob en heer Herbert van den Binkhorst.

Heer Herbert van Ried.

Heer Floris van Bonkhorst.

Heer Gerrit van Heemstede.

Heer Jan van Meerestein.

Heer Willem van Oudshoorn.

Heer Dirk van Raaphorst.

Heer Gerard Poelgeest, allen ridders.

Floris van Raaphorst en zijn broeders.

Johan van Noortwyk.

Johan van der Made.

Reinier en Gerard d’Ever.

Arend en Dirk van Groenevelt.

Johan van der Burg, Knapen.

Met hen hielden het de steden Gouda, Schoonhoven en enige anderen.

Amsterdam en Leiden waren eerst anno 1350 met hen doch vielen anno 1351 van hen af. Verschrikkelijk gingen ze tegen elkaar te werk, kastelen en huizen werden afgebrand, de boeren konden hun landen, de reizigers ‘t de wegen, de schippers de wateren niet veilig gebruiken, noch geestelijke noch wereldlijke bleven verschoond. Men ontzag zich niet de kerken te schenden, de kerkdiensten te ontheiligen, het recht van het land werd onder de voeten getreden. Allerwegen was moord en schrik; in het kort, alles geraakte gelijk als ondersteboven. De Kabeljauwse waren wel sterker ‘t in het getal, maar de Hoekse overtroffen hen in dapperheid, allersnoodst gingen de Kabeljauwse te werk. [142]

Kazen Broods-spel begint alhier eerst aan te vangen in dit Noorderquartier.

1492. Den 11. April. quam de Heer Jan ‘t van Egmond Stadhouder van Holland met veel Ruyters en Zoldaten, om die van West-Vriesland Ruytergeld af te vorderen; ‘t viel de arme Huysluyden onmogelyk deeze schatting op te brengen, wyl beide Burger en Huysluyden nu lang neeringloos hadde gezeten onder sware gelt afvillingen, en door de duurte in kooren, was alles opgeteert. Door de laage afzetting van den prys des gelts geraakte al de munt uyt ‘t Land weg, wyl ‘t ander wegen veel hooger gink, dit veroorzaakte een zamen-rotting der Boeren. Opentlyk zeidenze zy waren tՠeenemaal geldeloos. Wou men haar nu de huyd afvillen, wilden zy noch eerst daarom vechten, ook veel liever sterven, als met Vrouw en Kinderen te gaan bedelen. De Schatting-eyssers sloegen twee Boeren dood, om datze de schatting niet konde (zy riepen, niet wilden) geven; flukx quamen al ‘t de Boeren uyt de Dorpen op de Been, trokken ‘t als verwoed na Alkmaar, smeeten in ‘t huys van Nicolaas Korf van Boshuyzen, Rentmeester van Noortholland alles in stukken, ‘t geen zy in ‘t huys vonden, en ten gelukke was hy zelfs in ‘t den Hage, dat hem voor die tyd zyn leven bate. ‘t Bleef by de Boeren alleen niet, de Steden en Dorpen in Noortholland en Waterland ‘t en Kennemerland, alleen Enkhuyzen uytgezondert, vergaderden binnen Hoorn en beslooten eendrachtig ‘t Ruytergeld niet meer te willen geven, al zoudenze tot den laatsten man daar om vechten. tՠAlkmaar viel ‘t grauw in de Burgers huyzen, en lieten haar heerlyk opdissen, zonder een duyt te betalen van ‘t geen zy verteerde, eindelyk wiert dit gespuys gestilt. Eindelyk quam de Stadhouder met een deel volkx voor deze Stad, om de Belhamers des tumults te straffen, doch de Burgery verscheen in de wapenen, en hielden hare poorten geslooten. ‘t dՠAlkmaarders hier door in de ongenade des Stadhouders gevallen, voegden haar by de Kennemers en Noorthollanders; Hartog Aalbrecht van Saxen, dit alles vernemende, quam met ‘t veel gewapent volk in Holland, onderschyn van de oproerige te straffen, maar in der daat om zyn buidel te vullen. De zyne maakten ‘t slimmer als dՠandere. Plonderden Noortwyk, Zantvoort, Velzen en veel andere Dorpen. Met rooven, moorden, branden en Vrouweschenden, gingenze voort tot voor de poorte van Haarlem; Hartog Aalbrecht wiert binnen Haarlem ontfangen, na dat de oproerige daar uyt gevlooden waren. Echter begeerde hy van deze Stad 34000. gouden Andries-guldens terstont te leveren, elk wiert hooft voor hooft geschad, zeer veele, gansch onschuldig aan deze oproer, moesten al haar zilverwerk op ‘t Stadhuys brengen om Albert daar mede te voldoen. Hier op lieten de Kennemers de moet zakken en verzochten genade, welke haar wel gegunt wierde, doch met ledichmaking van hare beurze, want zy moesten hem geven 5000. gouden Andries-guldens; ‘t [144] platte Land van West-Vriesland moest geven 6000. Alkmaar 2600. Hoorn 1000. Edam 800. Monnekendam 400. Medemblik 300. Texel 1000. Wieringen 200. der zelver guldens. Niet weynige moesten alles, ja zelfs haar bedden verkoopen, om dit geld by een te krygen. Boven dien moesten uyt Kennemerland, binnen Haarlem verschynen 100. der voornaamste Ingezetenen: uyt Alkmaar 25. uyt Texel 20. uyt Medenblik 10. uyt West-Vriesland 150. alle dezen moesten komen voorAalbrechts herberg blootshoofts, barvoets, met een stokje in de hand: opentlyk op haar knien vallen en om genade bidden, welkze wel verkregen: doch met uytsluyting van 100. West-Vriesland, 25. uyt Alkmaar , die Albert ‘t zyner tyd zoude noemen, om zyn wil methaar te doen, Behalven al die geene, die men zou schuldig bevinden aan ‘t opslaan der poorten, ‘t berooven der huyzen, ‘t styven van den oproer, &c. Waarlyk een genade zonder genade, eerst ten opzicht ‘t van de zeer wreede geld uytperzinge en smadelyke vergiffenisbiddinge. Daar na in aanmerking, dat niemand wist, of hy niet van den ‘t Hartog zouw mogen gereekent worden onder ‘t groot getal der uytgeslootene. Dus nam ‘t Kazen- broods-spel een eynde, te gelyk ook de Hoekxsche en Cabbeljanwsche Factie, welke in het Kaazenbroods-spel verandert was. Onder Maximiliaans Regering stond het in deeze Landen zeer slecht gestelt. Zyn Hof was een nest van gryp- vogelen; welke ‘t volk door sware lasten gansch verdrukten, en de Zoldaten onbetaalt lieten, [145] die dan de Boeren beroofden, en tot de bedelzak hielpen. Zynen Stadhouder Hartog Aalbert was een onvulbare geltzak, die niet ophielt van Holland en West-Vriesland door geduurige schattinge uyt te mergelen, waar uyt egter dit goet ontstont, dat de zoo zeer schadelyke partyen de Hoekxsche en Cabbeljauwsche hier door tot de uytterste armoede geraakt, nog lust nog moet meer hadden, om ‘t hooft weer op te steeken, gelyk zy anders gewisselyk gedaan zoude hebben. By de gedagte uyt- mergeling en verwoesting in Holland en West- Vriesland, quamen nog onvrugtbare jaren, sware watervloeden en onweren, uytvoering van gelt, Wegens de lage afzetting, stilstand van neeringe en ambagten, waardoor ‘t geheele Land schreeuwde van armoede, en raasde van gebrek.

Kazen en brood twist begint alhier eerst aan te vangen in dit Noorderkwartier.

1492. De 11de april kwam de heer Jan ‘t van Egmond, stadhouder van Holland, met veel ruiters en soldaten om die van West-Friesland ruitergeld af te vorderen. Het viel de arme huislieden onmogelijk deze schatting op te brengen, omdat beide burgers en huislieden nu lang zonder nering hadden gezeten en onder zware geld vermindering en door de duurte in koren was alles opgeteerd. Door de lage afzetting van de prijs van het geld geraakte alle munt uit het land weg terwijl het op andere wegen veel hoger ging, dit veroorzaakte een samen groepering der boeren. Openlijk zeiden ze dat ze waren te ten ene maal zonder geld. Wilde men hen nu de huid afvillen wilden ze noch eerst daarom vechten, ook veel liever sterven dan met vrouw en kinderen te gaan bedelen. De schatting eisers sloegen twee boeren dood omdat ze de schatting niet konden geven, (ze riepen dat ze niet wilden) fluks kwamen alle boeren uit de dorpen op de been en trokken ‘t als verwoed naar Alkmaar, smeten in het huis van Nicolaas Korf van Boshuyzen, rentmeester van Noord-Holland, alles in stukken van hetgeen ze in huis vonden en tot geluk was hij zelf in ‘t Den Haag zodat hem voor die tijd zijn leven baatte. Het bleef niet alleen bij de boeren, de steden en dorpen in Noord-Holland en Waterland ‘t en Kennemerland, uitgezonderd alleen Enkhuizen, vergaderden binnen Hoorn en besloten eendrachtig het ruitergeld niet meer te willen geven, al zouden ze tot de laatsten man daarom vechten. Te Alkmaar viel het grauw in de burgers huizen en lieten zich heerlijk opdissen, zonder een duit te betalen van hetgene ze verteerden, eindelijk werd dit gespuis gestild. Eindelijk kwam de stadhouder met een deel volk voor deze stad om de belhamels van het tumult te straffen, doch de burgerij verscheen in de wapens en hielden hun poorten gesloten. ‘t De Alkmaarders vielen hierdoor in de ongenade van de stadhouders en voegden zich bij de Kennemers en Noord-Hollanders, hertog Aalbrecht van Saksen die dit alles vernam kwam met ‘t veel gewapend volk in Holland en ogenschijnlijk om de oproerige te straffen, maar in de daad om zijn buidel te vullen. De zijnen maakten het nog erger dan de anderen en lunderden Noordwijk, Zandvoort, Velzen en veel andere dorpen. Met roven, moorden, branden en vrouwen schenden gingen ze voort tot voor de poort van Haarlem. Hertog Aalbrecht werd binnen Haarlem ontvangen nadat de oproerige daaruit vertrokken waren. Echter begeerde hij van deze stad 34000 gouden Andries-guldens terstond te leveren, elk werd hoofd voor hoofd aangeslagen en zeer velen die gans onschuldige aan deze oproer waren moesten al hun zilverwerk op het stadhuis brengen om Aalbrecht daarmee te voldoen. Hierop lieten de Kennemers de moed zakken en zochten om genade welke ze wel gegund werd, doch met leeg maken van hun beurzen, want ze moesten hem geven 5000 gouden Andries-guldens. Het [144] platteland van West-Friesland moest geven 6000, Alkmaar 2600, Hoorn 1000, Edam 800, Monnickendam 400, Medemblik 300, Texel 1000, Wieringen 200 van dezelfde guldens. Niet minder moesten allen, ja zelfs hun bedden verkopen om dit geld bijeen te krijgen. Bovendien moesten uit Kennemerland Haarlem verschijnen 100 van de voornaamste ingezetenen: uit Alkmaar 25, uit Texel 20, uit Medenblik 10, uit West-Friesland 150. Al dezen moesten komen voor Aalbrechtՠs herberg blootshoofds, barrevoets en met een stokje in de hand openlijk op hun knien vallen en om genade bidden, die ze wel verkregen doch met uitsluiting van 100 van West-Friesland, 25 uit Alkmaar die Albert te zijner tijd zou noemen om zijn wil met hen te doen. Behalve al diegene die men schuldig zou bevinden aan het open slaan der poorten, het beroven der huizen, het stijven van de oproer etc. Waarlijk een genade zonder genade, eerst ten opzicht ‘t van het zeer wrede geld afpersen en smadelijke vergiffenis bidden. Daarna in aanmerking genomen dat niemand wist of hij niet van de hertog gerekend zou mogen worden onder het grote getal der uitgeslotene. Dus nam het kazen- en brood twist een einde, tegelijk ook de Hoekse en kabeljauwse twist welke in het kazen en brood spel veranderd was. Onder Maximiliaanՠs regering stond het in deze landen zeer slecht gesteld. Zijn hof was een nest van grijpvogels die het volk door zware lasten gans verdrukten en de soldaten onbetaald lieten [145] die dan de boeren beroofden en tot de bedelzak hielpen. Zijn stadhouder hertog Aalbrecht was een niet te vullen geldzak die niet ophield van Holland en West-Friesland door gedurige schattingen uit te mergelen waaruit echter dit goede ontstond dat de zo zeer schadelijke partijen der Hoekse en Kabeljauwse hierdoor tot de uiterste armoede geraakten en geen lust nog moed meer hadden om het hoofd weer op te steken, gelijk ze anders zeker gedaan zoude hebben. Bij de gedachte uitmergeling en verwoesting in Holland en West-Friesland kwamen nog onvruchtbare jaren, zware watervloeden en onweren, wegstromen van het geld en vanwege de lage verkoop stilstand van nering en ambachten waardoor het gehele land schreeuwde van armoede en raasde van gebrek.

Wat tyd de Heidens ofte Landloopers eerst bekent zyn geworden.

1414. Hebben in dees tyd in Duytsland, en vervolgens in de omleggende gewesten aldereerst vertoont de snoode Landloopers, welke ‘t men in ‘t Hoogduytsch noemt Zigeuners (zo ‘t veel als Waarzegsters en Waarzeggers uyt de handen beschouwing) by ons Heydens, of door verbastering des woorts, Heyens. In Italien werdenze geheeten, Zingani, van andere Cingaros vermoedelyk hebben de Duytschen, ‘twoort Zingeuners hier van daan gehaalt. De Spanaarden geven haar de naam van Gittaners, [146] de Francoizen van Egiptenaars, en met den zelven zynze ook by ons bekent. Van haar oorspronk wert zeer verschydentlyk geoordeelt en geschreven, eenige meenen datze haar af komst hebben van Cus, de Zoon van Cham, en gesprooten zyn uyt Egipten en Morenland, dog zulkerwys, datze noch heden den vloek Chams dragen, en door de geheele Werelt Vagabondeeren moeten. Andere, en daar onder PolydorusVirgilius willen datze Assieriers en Ciliciers zouden zyn. Volaterranus hout het daar voor, datze haren oorspronk hebben van ‘t dՠUxiis uyt Perzien. Maar waarlyk dՍ ervarentheyd heeft geleert dat de zaak geheel anders lecht, gewisselyk zynze niet anders, als een hoop Dieven gespuys, die als enkele lediggangers door ‘t Land loopen, en veele van ‘t hare berooven, door steelen, liegen en bedriegen, ‘t ‘t is een hoop te zaam geloopen van veellerlye, alhoewel na by gelegene natien, gelyk dus van haar oordeelt Philippus Camerarius Cent 1. die daar by doet datze buyten de Steden, in de Dorpen op ‘t velt, op openbare wegen, hare hutten opslaan (by ons wetenze de Boeren schuuren ofte bergen ledigstaande huyzen, dikmaals met gewelt in te nemen) en haar geneeren van Diefstal, bedrog, waarzeggerye &c. Albertus Krantzius spreekter dusdanig van lib. 11. Saxon cap. 2. anno 1417. hebben zig in Duytsland aldereerst laten zien, leelyke, swarte menschen, van de Zon verbrand, in verscheurde lompen, vuyl, morzig, garstig in al haar doen, konstig kondenze speelen, inzonderheyd het Vrouwvolk, de gemeene man noemt ze Tartaren. [147]

Ook zynder Zoldaten onder haar, hebben haar Overste, welke zy eerbiedigen ende gehoorzamen &c. Doenmaals haddenze brieven van vrygeleide by haar, gegeven van Keyzer Sigismundus, en andere Vorsten, dat men haar allerwegen vry en zeeker zoude laten passeren: zy gaven voor, haar was ter boete opgelegt, dus rontom te moeten trekken, dog tegens waarheyd; ‘t zyn enkele lediggangers, die niet arbeyden willen, teelen veel Kinderen, trekken van het eene Land in het ander, zyn overal en nergens thuys, leven als de onvernuftige beesten, zonder Religie ofte Godsdienst, na eenige jaren komenze weer daar zy te voren waren geweest, verdeelen zig in verscheyden Dorpen, elk die met haar omswerven, nemenze aan, ‘t zyn wonderlyke menschen, spreeken en verstaan allerlye talen, inzonderheyd zynze de Boeren bezwaarlyk. Terwyl dezelve met hare Vrouwen en Kinderen op ‘t velt zyn, wetenze hare huyzen te berooven; Aventinus in zyne Beyersche Cronyk, schildert haar dus af, lib. 7. Ter dier tyd (Anno 1439.) zyn aldereerst de Zigeuners in dit Land gekomen, hadden een Opperhooft genaamt Zunel, trokken de gansche Christenheyd door, gaven voor datze uyt Egipten waren, en dat elken zeven jaren een Rot van haar moest uyttrekken, ter oorzaak, datze Maria niet hadden willen herbergen doeze met Jezus na Egipten was gevlooden. Ondertusschen geneerenze haar met steelen, toverye en waarzeggerye, hy noemd haar een Diefschen-hoop, van allerley volkeren, grenzende aan Turkyen en Hongaryen, ի heb (zegt [148] hy) zelfs ervaren datze de Venetiaansche spraak gebruyken, ‘t zyn bespieders en verraders, gelyk Keyzer Maximiliaan. de I. en Hartog Aalbregt van Saxen, haar in openbare Mandaten noemen. Egter zyn de menschen zoo overgeloovig, datze meenen qualyk gedaan te zyn, ‘t haar in gevankkenisse te leggen, of uyt het ‘t Land te bannen, P. Bellonius lib 2. observat. Laat zig dus hooren, ik meen dat geen Landschap in de gansche Wereld van deze Landloopers vry is, met hoopen trekken zy rontom. ‘t Met een valsche naam noemen wy haar Egiptenaars en Bohemiers, want als wy in Materea en Alkair waren, ook aan de Nyl, hebben ‘t wy in zeer veele Dorpen by de genoemde Rivier groote hoopen dezes volkx onder de Palmboomen gevonden, welke daar zo wel als by ons, voor Uytlanders werden gehouden. Stephanus in Recherch. de la France lib. 4. cap. ‘t 19. Verhaalt datze Anno 1427. eerst te Parys wierden gezien op den 17. Augustus, Fabricius Campanus leid haren naam af (te weten dien van Cingani, haar in Italien gegeven) van Cinolo, by de Latynen Motacilla, by de Bachstels, een kleyn vogelken, zoo ellendig ‘t dat het geen bestendige plaats heeft, zoo kragteloos, dat het zig geen eygen nest maken kan, maar zyn eyeren in die van andere Vogelen moet leggen. Marquardus Freherus, meend datze haren oorspronk hebben van de Landloopers, by de Grieken genoemd, Aginganos, gelykze dan ook nog heden zig roemen te zyn van Arabische afkomst. Nog zynder, welke meenen, dat ‘t Hoogduytsche Zigeuner, ‘t Italiaansche [149 ] Cingani of Zingaros moet aangemerkt werden te komen van Zeugitana, te weten Africa, eygentlyk zoo genoemd, als ofze haren oorspronk van daar hadden, schoonze voorwenden dat kleyn Egipten haar Vaderland was, en ook nog hedendaags deze leugen uytgieten. Meest plegen zy voor te geven dat hare Voorouders ‘t in Egipten van ‘t Christendom waren afgevallen, dat haar tot boete was opgelegt, eenige jaren lang door de Wereld te moeten swerven, gebedelt brood eeten, op geen bed te slapen, veragtelyk gekleet te gaan, altyd voort te wandelen &c. Doenze eerst in Vriesland, Holland en dit Noorderquartier quamen, Anno 1420. wierdenze ongemeen zeer gekoestert: maar wel haast brak uyt datze waren een zaam gekoppelden hoop van enkele Booswigten, ‘t schynt egter dat dՍ aldereerste, die in Duytsland verscheenen zoo een snood gespuys niet waren, want eenige Geschietschryvers diens tyds berigten, datze Anno 1414. in Hessen quamen, Anno 1417. met haren Hertog Michel sterk 1400. in Retien. Deze hielden goede ordre, betaalden alles; hadden pasbrieven van de ‘t Paus en Keyzer Sigismund. Doe ‘t jaar harer Pelgrimagie verloopen was, keerdenze weer ‘t na huys; daar na quam in haar plaats een schendige te zamenloop van Dieven, Schelmen, Moordenaars; schoon nu deeze alle leugenagtige Waarzeggers en boze boeven zyn, zoo hebbenze egter, door haar geduurige Vagabondeering, en nauwkeurige doorsnuffeling op de velden, de zonderlinge kragten van kruyden en [150] wortelen leeren kennen, waar door veele der haren hebben uytgevonden, eenige natuurlyke, voor andere verborgene konsten, van een wonderlyke uytwerkinge.

1695. Den 26. January, isեr een Placcaat uytgekomen tot demping van deze Vagabonden ofte Heydens, gelyk volgt.

De Staten van Holland en West-Vriesland, allen den geenen die dezen zullen zien ofte hooren lezen SALUIT. Doen te weten, dat wy ‘t in ervaringe gekomen zyn, dat onaangezien onze voorgaande Placcaten, mitsgaders de sware poenen ende straffen daar by gestatueert,veele Lantloopers, Vagabonden, Bedelaars, onder ‘t de naam van Heydenen, Egiptenaren ofte anderzints haar verstouten van andere Quartieren herwaarts aan te komen in deeze Provintien, voornamentlyk ten Platte Lande, ende aldaar ‘t in grooten getalle by den anderen vergaderen, ende van dՠeene plaatze, na den andere troeps gewyze passeeren, ende onderwegen, ofte daar zy blyve leggen, veel moetwilligheden, diverye ende publicque gewelt bedryven, ende dat zy dikwils met schiet en zytgeweer gewapent zyn, de Huysluyden allerleye overlast doen, haar dreigen te zullen brandstichten, en de zelve op die wyze geld, eten, drinken, ende andere zaken af dwingen, waar tegens ten hoogsten noodig wezende, dat ten spoedigste werden voorzien. ZOO IS ‘t: dat wy goet gevonden hebben te ordonneeren en statueeren, zoo als wy ordonneren ende statueeren by dezen, dat alle zoodanige lantloopers, Vagabonden ende Bedelaars, Mans ende Vrouwen, die van andere Quartieren hier te Lande zyn gekomen, [151] het zy onder den naam van Heydenen, Egiptenaren, ofte onder eenige andere naam ofte voorgeven, aanstonts zullen vertrekken uyt de Provintie, interdiceren voorts alle zoodanige Lantloopers, Vagabonden ende Bedelaars, het zy onder de naam van Heydenen, Egiptenaaren ofte anderzints, hier te Lande te komen ofte aldaar gekomen zynde, te verblyven, veel min troepsgewyze met den andere te marcheren ofte overlast diverye, ofte moetwilligheyd te plegen, op poene dat de gene, die de eerstemaal zullen werden geapprehendeert, openbaarlyk zullen werden gegeesselt, voor de tweedemaal gegeesselt ende gebrantmerkt, ende voor de derdemaal met de dood gestraft, gelyk ook met de dood zullen werden gestraft de gene, dewelke, schoon de eerstemaal geapprehendeert zynde, eenige overlast ofte gewelt zoude mogen hebben bedreven. Ende op dat onze goede meeninge te beter moge werden agtervolgt ende naar gekomen, lasten, en beveelen wy mits deezen alle onze Hooft-Officieren, mitsgaders onze Lantdrosten, zoodanige Lantloopers, Vagabonden ende Bedelaars op te vatten, ende die haar als vooren ‘t by den anderen voegen, te stooren, separeren ende zoo veel doenlyke te apprehendeeren: ‘t ende voorts zoo veel de voorschreve Lantdrosten aangaat die aanstonts over te leveren, aan den Officier van het district, waar onder die zal hebben geapprehendeert, en ingevalle de voorschreve Officieren ende Lantdrosten, vermits de menigvuldigheyd oft resistentie, eenige meerder resistentie van nooden mogte hebben, dat [152] zy in zulken gevalle de klok van de naaste Plaatze zullen vermogen te doen luyden, om ‘t een kompetent getal van menschen by den an- deren te doen komen, ende met assistentie van dezelve, de voorschreve stooringe, separatie, ende apprehensie te doen, ende zoo wanneer ‘t de voorschreve Vagabonden, Lantloopers ende Bedelaars, eenige resistentie ofte gewelt quamen te doen, Authoriseren wy de voorschreve Officieren, Lantdrosten, ende alle die haar ‘t zullen assisteren, zoodanige resistentie ende gewelt met de wapenen, die zy zouden mogen hebben, ende zulkx met gewelt te mogen afkeeren, ende voor zoo veel zy zulkx doende iemand van dezelve quame te quetzen, ofte te dooden, zullen zy daar voor in geenen deele aansprakelyk ofte kalangabel zyn, ende zullen ‘t de voorschreve Officieren, de voorschreve Lantloopers, Vagabonden, en Bedelaars, aanstonts te regte te stellen, ende de Regters gehouden wezen dezelven na regeur van dezen Placcate te straffen en doen straffen, zonder eenige de minste connuventie ofte dissimulatie &c.

Welke tijd de heidenen of landlopers het eerste bekend zijn geworden.

1414. Hebben in deze tijd in Duitsland en vervolgens in de omliggende gewesten allereerst vertoont de snode landlopers die ‘t men in het Hoogduits zigeuners noemt (zoveel als waarzegsters en waarzeggers om uit de handen te aanschouwen) bij ons heidens of door verbastering van het woord heyens. In Italie worden ze geheten Zingani, van anderen cingaros. Vermoedelijk hebben de Duitsers het woord zigeuners hier vandaan gehaald. De Spanjaarden geven hun de naam van gittaners, [146] de Fransen van Egyptenaren en met die naam zijn ze ook bij ons bekend. Van hun oorsprong wordt zeer verschillend geoordeeld en geschreven, enige menen dat ze hun afkomst hebben van Cus, de zoon van Cham en gesproten zijn uit Egypte en Morenland, doch op zo' n manier dat ze noch heden de vloek van Cham dragen en door de gehele wereld vagebonden moeten. Anderen en daaronder PolydorusVirgilius willen dat ze Assyrirs en van Cilici zouden zijn. Volaterranus houdt het daarvoor dat ze hun oorsprong hebben van ‘t de Uxiis uit Perzië. Maar waarlijk de ervaring heeft geleerd dat de zaak geheel anders ligt en zeker zijn ze niets anders dan een hoop dieven gespuis die als enkele lediggangers door het land lopen en velen van het zijne beroven door stelen, liegen en bedriegen. Het is een hoop tezamen gelopen van velerlei, ‘t alhoewel nabijgelegen naties, gelijk dus van hen oordeelt Philippus Camerarius Cent 1, die daarbij doet dat ze buiten de steden in de dorpen op het veld, op openbare wegen hun hutten opslaan (bij ons weten ze de boeren schuren of bereiken leegstaande huizen die ze vaak met geweld innemen) en zich generen met diefstal, bedrog, waarzeggerij etc. Albertus Krantzius spreekt er dusdanig van (lib. 11. Saxon kap. 2 anno 1417) hebben zich in Duitsland allereerst laten zien, lelijke zwarte mensen van de zon verbrand in verscheurde lompen, vuil, morsig, tegenstaande in al hun doen, kunstig kunnen ze spelen en vooral het vrouwvolk, de gewone man noemt ze Tartaren. [147]

Ook zijn er soldaten onder hen die hebben hun overste welke ze eerbiedigen en gehoorzamen &c. Toenmaals hadden ze brieven van vrijgeleide bij hen gegeven van keizer Sigismundus en andere vorsten dat men hen allerwegen vrij en zeker zou laten passeren. Ze gaven voor, hen was ter boete opgelegd aldus rondom te moeten trekken, doch tegen de waarheid. Het zijn enkel lediggangers, die niet arbeiden willen, telen veel kinderen, trekken van het ene land in het andere, zijn overal en nergens thuis, leven als de onverstandige beesten zonder religie of godsdienst, na enige jaren komen ze weer daar ze tevoren waren geweest en verdelen zich in verschillende dorpen, elk die met hen omzwerven nemen ze aan. Het zijn wonderlijke mensen, spreken en verstaan allerlei talen en vooral zijn ze voor de boeren bezwaarlijk. Terwijl ze met hun vrouwen en kinderen op het veld zijn weten ze hun huizen te beroven. Aventinus in zijn Beerse kroniek schildert ze aldus af, lib. 7. Te die tijd (anno 1439) zijn allereerst de zigeuners in dit land gekomen en hadden een opperhoofd genaamd Zunel, trokken de ganse Christenheid door en gaven voor dat ze uit Egypte waren en dat elke zeven jaren een groep van hen moest uittrekken ter oorzaak dat ze Maria niet hadden willen herbergen toen ze met Jezus naar Egypte was gevlogen. Ondertussen generen ze zich met stelen, toverij en waarzeggerij, hij noemde ze een dieven-hoop van allerlei volkeren die grenzen aan Turkije en Hongarije, ik heb (zegt [148] hij) zelf ervaren dat ze de spraak van Veneti gebruiken, het zijn spionnen en verraders gelijk keizer Maximiliaan de 1ste en hertog Aalbregt van Saksen ze in openbare mandaten noemen. Echter zijn de mensen zo bijgelovig dat ze menen kwalijk gedaan te zijn hen in gevangenis te leggen of uit het land te bannen. P. Bellonius (lib 2. observat.) laat zich dus horen; ik denk dat geen landschap in de ganse wereld van deze landlopers vrij is, met hopen trekken ze rondom. ‘t Met een valse naam noemen we ze Egyptenaren en Bohemers, want als wij in Materea en Cairo waren, ook aan de Nijl, hebben ‘t we in zeer vele dorpen bij de genoemde rivier grote hopen van dit volk onder de palmbomen gevonden welke daar zo wel als bij ons voor buitenlander werden gehouden. Stephanus (in Recherch. de la France lib. 4. kap. ‘t 19.) verhaalt dat ze anno 1427 eerst te Parijs werden gezien op de 17de augustus. Fabricius Campanus leidt hun naam af (te weten die van Cingani, hen in Itali gegeven) van Cinolo, bij de Latijnen Motacilla, van de Bachstels, (kwikstaart) een klein vogeltje en zo ellendig ‘t dat het geen bestendige plaats heeft en zo krachteloos dat het zich geen eigen nest kan maken, maar zijn eieren in die van andere vogels moet leggen. (verwarring met koekoek) Marquardus Freherus, meent dat ze hun oorsprong hebben van de landlopers die bij de Grieken Aginganos genoemd worden gelijk ze dan ook nog heden zich roemen te zijn van Arabische afkomst. Nog zijn er welke menen dat het Hoogduitse ziguener, het Italiaanse [149] Cingani of Zingaros moet aangemerkt worden te komen van Zeugitana, te weten Afrika, en eigenlijk zo genoemd alsof ze hun oorsprong van daar hadden, ofschoon ze voorwenden dat klein Egypte hun vaderland was en ook nog hedendaags deze leugen uitgieten. Meest plegen ze voor te geven dat hun voorouders ‘t in Egypte van het Christendom waren afgevallen en dat hen tot boete was opgelegd enige jarenlang door de wereld te moeten zwerven, gebedeld brood eten, op geen bed te slapen, verachtelijk gekleed te gaan, altijd voort te wandelen &c. Toen ze eerst in Friesland, Holland en dit Noorderkwartier kwamen anno 1420 werden ze ongemeen zeer gekoesterd: maar wel gauw kwam uit dat ze een samengekoppelde hoop van enkel booswichten waren, het schijnt echter dat de allereerste die in Duitsland verschenen niet zoՠn snood gespuis was want enige geschiedschrijvers van die tijd berichten dat ze anno 1414 in Hessen kwamen, anno 1417 met hun hertog Michel sterk 1400 in Retie. Deze hielden goede orde, betaalden alles; hadden pasbrieven van de ‘t paus en keizer Sigismund. Toen het jaar van hun pelgrimage verlopen was keerden ze weer ‘t naar huis; daarna kwam in hun plaats een schandalige tezamen loop van dieven, schelmen, moordenaars. Ofschoon nu dezen allen leugenachtige waarzeggers en boze boeven zijn zo hebben ze echter door hun gedurige vagebonden en nauwkeurige doorsnuffelen op de velden de bijzondere krachten van kruiden en [150] wortels leren kennen waardoor velen van hen uitgevonden hebben enige natuurlijke en voor anderen verborgen kunsten van een wonderlijke uitwerking.

1695. De 26ste januari is er een plakkaat uitgekomen tot demping van deze vagebonden of heidenen gelijk volgt;

De Staten van Holland en West-Friesland, al diegenen die dit zullen zien of horen lezen SALUIT. Laten we weten dat we ‘t ervaren hebben dat zonder aan te zien onze voorgaande plakkaten, mitsgaders de zware geldstraf en straffen daarbij gesteld vele landlopers of,bedelaars onder ‘t de naam van heidenen, Egyptenaren of anderszins zich verstouten van andere kwartieren herwaarts te komen in deze provincie, voornamelijk te platteland en aldaar ‘t in groot getal bij de anderen verzamelen en van de ene plaats naar de andere troep vormig passeren en onderweg of daar ze blijven liggen veel kwaadwilligheid, dieverij en publiek geweld bedrijven en dat ze dikwijls met schietgeweer en sabel gewapend zijn de huislieden allerlei overlast doen. Ze dreigen te zullen brandstichten en ze op die manier geld, eten, drinken en andere zaken af dwingen waartegen het hoognodig is dat er ten spoedigste in wordt voorzien. Zo is het dat wij goed gevonden hebben te ordonneren en stellen zoals we ordonneren en stellen bij deze dat alle zodanige landlopers, vagebonden en bedelaars, mannen en vrouwen die van andere kwartieren hier te lande zijn gekomen, [151] hetzij onder de naam van heidenen, Egyptenaren of onder enige andere naam of voorgeven aanstonds zullen vertrekken uit de provincie, verbieden voorts alle zodanige landlopers, vagebonden en bedelaars, hetzij onder de naam van heidenen, Egyptenaren of anderszins hier te lande te komen of aldaar gekomen zijn en verblijvend en veel minder troepvormig met de anderen te marcheren of overlast, dieverij of kwaadwilligheid te plegen op punten dat diegene die de eerste keer zullen gewaar worden openbaar zullen worden gegeseld, voor de tweede maal gegeseld en gebrandmerkt en voor de derde maal met de dood gestraft, gelijk ook met de dood zullen worden gestraft diegene die, ofschoon ze de eerste keer gegrepen zijn, enige overlast of geweld zouden mogen hebben bedreven. En opdat onze goede mening te beter nagevolgd en nagekomen zou mogen worden lasten en bevelen we mits deze alle onze hoofdofficieren, mitsgaders onze landdrosten zodanige landlopers, vagebonden en bedelaars op te pakken en die zoals voor bij de anderen te voegen, te verstoren, afzonderen en zoveel te doen is gevangen te nemen ‘t en voorts zoveel de voorschreven landdrosten aangaat die aanstonds over te leveren aan de officier van het district waaronder die gevangen zal zijn genomen en ingeval de voorschreven officieren en landdrosten vermits de menigvuldigheid of weerstand enige meerder weerstand nodig zullen hebben dat [152] ze in zoՠn geval de klok van de naaste plaats zullen mogen te doen luiden om ‘t een geschikt getal van mensen bij de anderen te laten komen en met assistentie van die de voorschreven storing, scheiding en gevangen te nemen en zo wanneer ‘t de voorschreven vagebonden, landlopers en bedelaars enige weerstand of geweld kwamen te doen machtigen we de voorschreven officieren, landdrosten en allen die hen ‘t zullen assisteren zodanige weerstand en geweld met de wapens die ze zouden mogen hebben en zulks met geweld te mogen afkeren en voor zover ze zulks iemand doen die daarvan kwam te kwetsen of te doden zullen ze daarvoor in geen deel aansprakelijk of verantwoordelijk zijn en zullen ‘t de voorschreven officieren de voorschreven landlopers, vagebonden en bedelaars aanstonds terecht stellen en de rechters zijn gehouden die naar recht van dit plakkaat te straffen en laten straffen zonder enige de minste toegefelijkheid of bagatelliseren &c.

Copie Extract.

Previlegien ende Hantvesten beroerende den Dorpe ofte Parochien van Schoorel, Bergen, Heiloo, Limmen ende Graft.

PHilips by der gratie Gods, Coning van Castilien, van Leon, van Aragon, van Engeland, van Vrankryk, van Navarre, van Secilien, van Majorca, van Sardanie, van den [153] Eylande Indien, ende de vaste Lande van der Zee Oceane, Aartshartoge van Oostenryk, Hartoge van Borgongie, van Lotteringe, van Braband, van Lemborg, van Luxenburg, van Geldre, van Milaanen, Grave van Habsburg, van Vlaanderen, van Artois, van Burgongie, Palsgrave van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen, ende van Sutphen, Prince ‘t van Swaben, Markgrave des H. Rykx, Heere ‘t van Vriesland, van Solms, van Meghelen, van der Stad Steen, en de Landen van Uytrecht, Overyzel ende Groeningen, ende Dominateur ‘t in Asia en Africa &c.

Allen den geenen die deeze tegenwoordige zien, Zaluit: wy hebben ontfangen de ootmoedige Supplicatie van de gemeene Ingezetenen van den Dorpen ende Parochie van Schoorel. Bergen, Heyloo, Limmen ende Graft, met het Zuydeynde van Schermer, Onderzaten van onze Lande van Kennemerland, ende Kennemergevolge, gelegen binnen onzen Graafschappe van Holland, inhoudende hoe dat dezelve supp. by wylen hooger memorien, Graven ende Gravinnen van Holland, onze voorzaten Zaliger gedachten, overmits menige getrouwe diensten by hen luyden in voorige tyden gedaan, verzien zyn geweest van diversche Privilegien, Vryheden ende Liberteyten, by de welke onder meer andere puncten hunluyden geoctroieert ende gewillekeurt is, dat zy van alle Tollen ende Wage-geld van Holland ende Zeeland vry en exempt zyn.

Ende dat geen Schout noch Priester binnen ‘t de voorschreve Parochie van Kennemerland ende [154]de Kennemergevolg, geen bier mogen verkoopen, noch Herberge houden. Als ‘t naarder blyken mach, by den Copie autentyke van dezelve Previlegie, daar van ‘t inhouden hier na volgt van woorden tot woorden.

Jacoba van Beyeren, by der gratie Gods, Hartoginne van Glonresten, Gravinne van Henegouwen, van Holland, Zeeland, van Pembroek, ende Vrouwe van Vriesland. Doen kont allen luyden van onze gemeene Onderzaten, Buure ende Gemeente van onzen Lande van Kennemerland ende Kennemergevolge, op dezer tyd tot onzer onderdanigheyd gekomen zyn, ende in onze dienste, ende ons belooft hebben, met haren lyve, ende met alle hare machten, ons by te staan, ende ons onze Lande ende Vaderlyke erve die ons een deel jare tegen goedrecht ende reden ontweldicht zyn geweest te helpe inkrygen ende bekrachtigen, ende alles te doen dat een goede getrouwe Onderzaten haren rechte Heere ofte rechte Landvrouwe schuldig zyn te doen, zoo hebben wy daar op en overmids meenige trouwe diensten wille, die zy onze Voorvaderen Graven te Holland Zaliger gedachten, in voorleden tyden gedaan hebben, ons nu tegenwoordig doen, ende God wille, noch doen zullen, ‘t als voor geroert staat, denzelven onzen Gemeene Onderzaten Buuren ende gemeenten, die nu zyn, ende namaals wezen zullen gegeven ende geven met dezen brieven, zulke puncten van Hantvesten, Privilegien ende Rechten als hier na geschreven staan, dat is te weten. [155]

1. ‘t Eerstelyk dat onze gemeene Onderzaten, Buuren en Gemeenten voorschreven eenen gemeenen werf houden zullen mogen, tot wat tyden dat zy willen, of wanneer zyեr te doen hebben zullen, met alle de geenen die zy by ‘t hun trekken willen, binnen onze Landen ende palen van Holland gezeten ende met hun we zen, ende in de voorschreve werve komen willen, ende deezen tyd gezamentlyk overdragen zyn in eenen verbande als Kennemers ende Kennemervolgers, die Stede van Beverwyk daar onze lieve Vrouwe verlyftocht is, ende al dat in die Baljuwschap gezeten is, onze Stede van Alkmaar, met hare toebehooren, onze Stede van Edam met den Zeevank, ende Geestmer-Ambacht, Nieuwe Nieropper-Cogge, Schager- Cogge, Langedyker-Cogge, ende dat Noort- eynde van Schermer ende Ursem niet te scheyden van onzen Lande van Kennemerland voorschreve, alzoo zy daar aan gekomen zyn zonder eenig wederzeggen van ons ofte iet tegen ons, of onzen Graaffelykheden of onze nakomelinge daar aan te verbeuren, in zulker voegen dat het Noort-eynde van Schermer ende Ursem anders geen Baljuw hebben zullen, dan onzen Baljuw van Kennemerland.

2. ‘t Voort zullen gemeinen Onderzaten, Buuren en Gemeenten voorschreve van alle bruyken ende misdaden, die zy tegen ons ende onze Heerlykheden gebruykt ende misdaan hebben mogen [156], ende van alle schulden ende geloofte die geschiet en gelooft mogen wezen tot dezen dage toe, vry ende quyt wezen.

3. ‘t Item als onze Baljuw van Kennemerland, die inder tyd wezen zal, een aanspraak doet, aan eenige van onze Onderzaten voorschreve, op ‘t verwyn ende die meeste helft van de Burgers aldaar niet en volgen, daar zy een eed voor doen willen, na den Rechten van den Lande, zoo zal daar mede dat verwyn te niete gaan ende de betigtige zal quyt wezen, ende die volgers en zullen daar aan niet verbeuren tegens ons of onze Graaflykheden.

4. ‘t Item zoo wanneer dat men aldaar panden zal op hooge ban, en op hooge boete, ende een Perzoon staan wil voor alle de schulden van de hooge Ban, ende hooge boeten, om gepant te worden, daar en zal men niemand anders om panden.

5. ‘t Voorts waart dat zy eenige dyk hadden die inbraake, zoo zullen de Schepenen van onzen Landen aldaar dat Heemraden op dien dyk mogen bij haren eeden, daar ‘t hun nut en oorbaar dunkt te wezen zonder verbeurtenisse, tegens ons ofte onze Graaflykheden.

6. Item zoo zullen die Scheepenen voorschreve, als Heemraden de Sluyzen ende Sluystochten, [157] zylen ende inwateringe mogen leggen, ende verleggen tot allen tyden van den jare als haar ‘t goet dunken zal by haaren eede zonder verbeuren, als ‘t voor geroert is.

7. ‘t Item dat men niemand gebieden en zal onzen Onderzaten voorschreve te delven noch te graven in eenige Heervaarden, die ons of onzen nakomelingen aanvare mogen.

8. ‘t Item dat onze voorschreve Onderzaten van onze Landen van Kennemerland ende Kennemergevolg, noch die gene, die op deeze tyd ‘t met haar in verbande gekomen zyn, geen Tollen of noch wissel geven zullen.

9. ‘t Item waar ‘t zake, dat zy eenige bede schuldig waren, ons ofte onze Graaflykheden ende op een Heervaart in onze Lande waren, zoo zouden zy een jaar na dien dage als dat alzoo geschiede van der betalinge, ongemaand blyven.

10. ‘t Item zy zullen ook geen wagegelt geven in eenige markten, in onze Landen van haaren goede, dat zy niet en doen wegen.

11. ‘t Item voorts zoo dat iemand van onze Onderzaten voorschreve eenige goeden, Land ofte [158] erven gebruykt hadde, van die gene die met ons uytgeweest hebben, die zal van dier schulden, ende zy, Willem den Bastaart, of iemand anders betaalt ende gegeven hebben tot deezen dage toe, quyt wezen zonder eenige aansprake, bate daar af te lyden.

12. ‘t Item zoo zullen onze voorschreve Onderzaten binnen onze Steden van der Gouda vare, haren Sluys-gelde, aldaar niet meer en betalen dan zy van ouds, en van rechtswegen schuldig zyn te betalen.

13. Item voorts zoo zal onze Baljuw, Schout en Boden, noch Dienaren, geen Heervaart varen, noch leggen, dan voor een man, van onzer buure-wegen voorschreven.

14. ‘t Item zoo wanneer wy of onze Graaflykheyd, eenige Heervaart begeeren die zullen die gesworen Scheepenen aldaar kiezen, zonder iets te verbeuren, met onzen Schout, van onzent wegen zal ‘t hem voort gebieden.

15. ‘t Item waar ‘t zake dat iemand van onzen Onderzaten voorschreve zyn goet of Have genomen of gestoolen ware, dat hy dat dan aanvaarden ende aantasten mach zonder verbeuren tegens ons of onzen Graaflykheden, uyt gezeyd binnen onze Sloten, als hy gevangen ware. [159]

16. ‘t Item voorts dat onze Onderzaten voorschreven welgebooren, noch Huysluyden tot geen Heertvaart varen en zullen, voor dat wy of onze nakomelingen met onze Steden uyt Holland voor varen.

17. ‘t Item dat men niemand van onzen Onderzaten voorschreve vangen, binden, noch voeren zal ‘t uyt onzen Lande, die borge te zetten heeft, alzoo goet ende alzoo veel als zy lyf ende goet waardig zyn, binnen onzer Baljuwschap van Kennemerland ende Kennemergevolg, en waar ‘t dat die vanger de borgtochte ontfangen woude, dat zy dan dien Gevangen houden mogen ende te rechte brengen tot den Hove daar zy hooren zonder verbeuren tegens ons of onze nakomelingen, ende waar ‘t ook dat die Vanger of binder die borgtochte niet ontfangen en woude dat ware op zynen dienste, ende achter die tyd niemant te rechten van onzer Heerlykheden.

18. ‘t Item of hy eenige Hantvesten hadde, daar gebrek in ware, het ware van ouderdom, van quet-zinge lazeringe of by andere verzuymenisse, die zullen wy haar wederom vernieuwen ende verbeteren, buyten hare kosten.

19. ‘t Item zoo wanneer onzen Baljuw in onzen tyd wezen zal, Heervaart gebied, zoo zullen de geboden mannen varen ende leggen heuren tyd [160] zonder dat af te koopen, tegen den Baljuw of tegen iemand anders.

20. ‘t Item dat de Baljuwen geen visiteringe zullen doen, noch wellekomen begeeren, als zy eerst Baljuwen in eenige Landen voorschreven.

21. ‘t Item dat zy geenen accys geven en zullen van Bier en Brood, noch van geenen goede.

22. ‘t Item zoo zullen onze Onderzaten voorschreve in alle puncten hebben en gebruyken zulke vryheden als onze gemeene buuren van Akersloot ende Uytgeest hebben en gebruyken zonder arg of list.

23. Item zoo en zullen zy geen schutgelt geven tot Sparendam, tot Monnekendam noch tot Uyrsluys.

Want wij voor ons ende voor onze naarkomelingen gelooft hebben onzen gemeenen Onderzaten ende Buren voorschreve, alle deze puncten vaste ende gestade te houden tot den eeuwige dagen, behoudelyk ons altyd onze hooge Heerlykheden ende eenen iegelyken zyns rechts. Zoo hebben wy des in getuygenisse dezen brief, uythangende bezegelt met onze Zignette, by gebrek ons zegels in dezer tyd, ende eerst dat wy onze zegel by ons hebben zullen, zoo belooven wy dezen brief van puncte te doen verschryven, vernieuwen ende bezegelen, met onze Zegels alեr manieren als hier voorschreven staat. Gegeven in onzer Heer voor onzer Stede van Haarlem, op den elfden dag van April, in ‘t jaar ons Heere 1426. Onderstont geschreve, gecollationeert tegens het orgineel wezende in de Tresorie van den Charte van Holland, uyt kragte van zeekere ordonnantie onder ‘t hantteyken van den Zecretaris van State Meistes, Nicolaas gestelt in de Marge van den Req. den Keyzerlyke Notaris overgegeven vanwegen de Regeerders van den Dorpe van Kennemerland ende Kennemergevolg, in dato den 18. Augustus 1540. En bevonden accorderende met den zelven by my onderteekent V. Dames. Ende onderstont geschreven accordeert naar een Coll. met gelyke Copie by my onderteekent J. Dam.

Gextraheert uyt het vyfde Memoriaalboek, gehouden by tyden Jan van Dam, in zyn leven Griffier van den Hove van Holland, Ic Lx. Verzo ende is deze voor zo veel ‘t gextraheerde aangaat, daar mede bevonden te accorderen, op den 24. July 1681. by my Griffier van den zelven Hove.

Kopie Extract.

Privilegies en handvesten aangaande de dorpen of parochies van Schoorl, Bergen, Heiloo, Limmen en Graft.

Philips bij der gratie Gods, koning van Castili, van Leon, van Aragon, van Engeland, van Frankrijk, van Navarra, van Sicilië, van Majorca, van Sardinië, van de [153] eiland Indië en de vaste landen van de zee oceaan, aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië, van Lotharingen, van Brabant, van Limburg, van Luxemburg, van Geldre, van Milaan, graaf van Habsburg, van Vlaanderen, van Artois, van Bourgondië, Palsgraaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen en van Zutphen, prins ‘t van Zwaben, markgraaf van het Heilige Rijk, heer van Friesland, van Solms, van Mechelen, van de stad Steen en de landen van Utrecht, Overijssel en Groningen en heerser in Azië en Afrika &c.

Al diegenen die dit tegenwoordig zien, saluut: wij hebben ontvangen het ootmoedige verzoekschrift van de gewone ingezetenen van de dorpen en parochie van Schoorl, Bergen, Heiloo, Limmen en Graft met het Zuideinde van Schermer, onderzaten van ons land van Kennemerland en Kennemergevolg, (de Zaanstreek) gelegen binnen ons graafschap van Holland inhoudende hoe dat hetzelfde verzoekschrift bij wijlen van hoge memorie, graven en gravinnen van Holland, onze voorzaten zaliger gedachtenis vanwege menige getrouwe diensten door die lieden in vorige tijden gedaan voorzien zijn geweest van diverse privilegies, vrijheden en de vrijheid waarbij onder meer andere punten die lieden octrooi is gegeven en goed gekeurd is dat ze van alle tollen en wagengeld van Holland en Zeeland vrij en vrij gesteld zijn.

En dat geen schout noch priester binnen ‘t de voorschreven parochie van Kennemerland en [154]de Kennemergevolg geen bier mogen verkopen, noch herberg houden. Zoals het nader blijken mag bij de authentieke kopie van hetzelfde privilegie daarvan de inhoud hierna volgt van woord tot woord.

Jacoba van Beieren, bij de gratie Gods hertogin van Glonresten, gravin van Henegouwen, van Holland, Zeeland, van Pembroek en vrouw van Friesland. Makt bekend alle lieden van onze gewone onderzaten, buren en gemeenten van ons land van Kennemerland en Kennemergevolg op deze tijd tot onze onderdanigheid gekomen zijn en in onze dienst en ons beloofd hebben met hun leven en met al hun macht ons bij te staan en ons onze land en vaderlijke erven en die ons een deel jaar tegen goed recht en reden ontnomen zijn geweest te helpen verkrijgen en bekrachtigen en alles te doen dat een goede getrouwe onderzaat hun rechte heer of rechte landvrouw schuldig zijn te doen. Zo hebben we daarop en vanwege menige trouwe dienst die ze onze voorvaderen, graven te Holland zaliger gedachtenis, in voorleden tijden gedaan hebben en ons nu tegenwoordig doen en als God het wil noch doen zullen zoals voor aangeroerd staat en die onze gewone onderzaten, buren en gemeenten die er nu zijn en later wezen zullen gegeven en geven met deze brieven zulke punten van handvesten, privilegies en rechten zoals hierna geschreven staan, dat is te weten; [155]

1. ‘t Eerst dat onze gewone onderzaten, buren en gemeenten voorschreven een algemene werf houden zullen mogen in welke tijden dat ze willen of wanneer zij het te doen hebben zullen met al diegenen die ze bij zich trekken willen binnen onze landen en grenzen van Holland gezeten en met hun zijn en in de voorschreven werf komen willen en deze tijd gezamenlijk overeen gekomen zijn in een verband zoals Kennemers en Kennemergevolg, de stad Beverwijk daar onze lieve vrouwe woont (?) is en al dat in het baljuwschap gezeten is, onze stad Alkmaar met haar toebehoren, onze stad Edam met de Zeevang en Geestmer-Ambacht, Nieuwe Niedorper-kogge, Schager-kogge, Langedijker-kogge en het Noordeinde van de Schermer en Ursem niet te scheiden van ons land van Kennemerland voorschreven alzo ze daaraan gekomen zijn zonder enige tegenspraak van ons of iets tegen ons of onze grafelijkheid of onze nakomelinge daaraan te verbeuren, in zulke voegen dat het Noordeinde van Schermer en Ursem anders geen baljuw zullen hebben dan onze baljuw van Kennemerland.

2. ‘t Voort zullen gewone onderzaten, buren en gemeenten voorschreven van alle misbruiken en misdaden die ze tegen ons en onze heerlijkheid gebruikt en misdaan hebben mogen [156] en van alle schulden en beloften die geschied en geloofd mogen wezen tot deze dag toe vrij en kwijt wezen.

3. ‘t Item; als onze baljuw van Kennemerland die indertijd wezen zal een aanspraak doet aan enige van onze onderzaten voorschreven op het verwyn (verwijt?) en de grootste helft van de burgers aldaar niet volgen waar ze een eed voor doen willen naar het recht van het land zo zal daarmee dat verwyn te niet gaan en de aangeklaagde zal het kwijt wezen en die volgers zullen daaraan niet verbeuren tegens ons of onze grafelijkheid.

4. ‘t Item; zo wanneer dat men aldaar verpanden zal op hoge ban en op hoge boete en een persoon wil staan voor alle schulden van de hoge ban en hoge boeten om verpand te worden, daar zal men niemand anders om verpanden.

5. ‘t Voorts was het dat ze enige dijk hadden die doorbrak dan zullen de schepenen van ons land aldaar dat heemraden op die dijk mogen bij hun eden daar het hun nuttig en oorbaar dunkt te wezen zonder verbeuring tegens ons of onze grafelijkheid.

6. Item; zo zullen de schepenen voorschreven als heemraden de sluizen en sluistochten, [157] sluizen en inwatering mogen leggen en verleggen ten alle tijden van het jaar zoals ze goed lijken zal bij hun eed zonder verbeuren zoals het voor aangeroerd is.

7. ‘t Item; dat men niemand gebieden zal onze onderzaten voorschreven te delven noch te graven in enige heren vaart die ons of onze nakomelingen aanvaarden mogen.

8. ‘t Item; dat onze voorschreven onderzaten van onze landen van Kennemerland en Kennemer gevolg, noch diegene die op deze tijd ‘t met hen in verband gekomen zijn geen tollen of noch wissel geven zullen.

9. ‘t Item; was het zaak dat ze enige bede schuldig waren, ons of onze grafelijkheid en op een reis in ons land waren dan zullen ze een jaar na die dag als dat alzo geschiedde van de betaling niet vermaand worden.

10. ‘t Item; ze zullen ook geen wagengeld geven in enige markten in onze landen van hun goed dat ze niet laten wegen.

11. ‘t Item; voorts zodat iemand van onze onderzaten voorschreven enige goederen, land of [158] erven gebruikt had, van diegene die met ons uit geweest zijn die zal van die schulden, tenzij Willem de Bastaard of iemand anders betaalt en gegeven heeeft tot deze dag toe, kwijt wezen zonder enige aanspraak, baat daarvan te lijden.

12. ‘t Item; zo zullen onze voorschreven onderzaten die binnen onze steden van Gouda varen hun sluisgelden aldaar niet meer betalen dan ze vanouds en van rechtswegen schuldig zijn te betalen.

13. Item; voorts zo zal onze baljuw, schout en boden, noch dienaren geen heren vaart gaan, noch leggen dan voor een man vanwege onze buren voorschreven.

14. ‘t Item; zo wanneer wij of onze grafelijkheid enige heren vaart begeren die zullen de gezworen schepenen aldaar kiezen zonder iets te verbeuren met onze schout, vanwege ons zal het voorts gebieden.

15. ‘t Item; was het zaak dat iemand van onze onderzaten voorschreven zijn goed of have genomen of gestolen was dat hij dat dan aanvaarden en aanpakken mag zonder verbeuren tegens ons of onze grafelijkheid, uitgezonderd als hij binnen ons slot gevangen was. [159]

16. ‘t Item; voorts dat onze onderzaten voorschreven goed geboren, noch huislieden tot geen heren vaart varen zullen voordat wij of onze nakomelingen met onze steden uit Holland voor varen.

17. ‘t Item; dat men niemand van onze onderzaten voorschreven vangen, binden, noch voeren zal ‘t uit onze landen die borg te zetten heeft, alzo goed en alzo veel als ze lijf en goed waard zijn binnen onze baljuwschap van Kennemerland en Kennemer gevolg, tenzij dat de ontvanger de borgtocht ontvangen wilde, dat ze dan die gevangen houden mogen en te recht brengen tot het hof daar ze bijhoren zonder verbeuren tegens ons of onze nakomelingen en was het ook dat die ontvanger of binnen die borgtocht niet ontvangen wilde dat is op zijn dienst en na die tijd niemand te berechten van onze heerlijkheid.

18. ‘t Item; als hij enige handvest had daar gebrek in was, hetzij van ouderdom, van kwetsing, ongeregeldheid of ander verzuim die zullen we hen wederom vernieuwen en verbeteren, buiten hun kosten.

19. ‘t Item; zo wanneer onze baljuw in onze tijd wezen zal in heren vaart gebied, zo zullen de geboden mannen gaan en leggen het hun tijd [160] zonder dat af te kopen tegen de baljuw of tegen iemand anders.

20. ‘t Item; dat de baljuws geen bezoeken zullen doen, noch welkom begeren dan als ze eerst bij baljuws gaan in enige landen voorschreven.

21. ‘t Item; dat ze geen accijns geven zullen van bier en brood, noch van geen goed.

22. ‘t Item; zo zullen onze onderzaten voorschreven in alle punten hebben en gebruiken zulke vrijheden als onze gewone buren van Akersloot en Uitgeest hebben en gebruiken zonder argwaan of list.

23. Item; zon zullen ze geen schutgeld geven te Sparendam, te Monnickendam noch te Uyrsluys.(?)

Want wij hebben voor ons en voor onze nakomelingen beloofd onze gewone onderzaten en buren voorschreven al deze punten vast en gestadig te houden tot de eeuwige dagen, behouden ons altijd onze hoge heerlijkheid en iedereen zijn recht. Zo hebben we als getuigen deze brief waarin onder bezegeld met onze zegeltje vanwege gebrek van onze zegel in deze tijd en ten eerste dat we onze zegel bij ons hebben zullen zo beloven we deze brief van punt af te laten herschrijven, vernieuwen en bezegelen met onze zegels op alle manieren zoals hier voorschreven staat. Gegeven in onze Heer voor onze stad Haarlem op de elfde dag van april in het jaar onze Heer 1426.

Onder stond geschreven, gecontroleerd tegen het origineel die in de schatkamer van de kaart van Holland is uit kracht van zekere ordonnantie. Onder satat de handtekening van de secretaris van Staat meester Nicolaas in de marge van de Req. de keizerlijke notaris overgegeven vanwege de regeerders van de dorpen van Kennemerland en Kennemergevolg, in dato de 18de augustus 1540. En bevonden overeenkomende door mij ondertekend, V. Dames. En er onder stond geschreven overeenkomende naar een Coll. met gelijke kopie van mij ondertekend, J. Dam.

Getrokken uit het vijfde memoriaalboek, gehouden bij tijden van Jan van Dam, in zijn leven griffier van het hof van Holland, Ic Lx. Verzo en is deze voor zoveel het uitgetrokken aangaat daarmee bevonden overeen te komen op de 24ste juli 1681 bij mij griffier van dezelfde hof.

ANTONI VAN KINSCHOT.

By na ongelooflyke goedkoop van eetwaren en andere dingen.

1464. Wy vinden bij Velius, de Chronykschryver van Hoorn, dat hy in de reekeninge van de Burgermeesters van dit jaar gevonden heeft, datze op het Stadhuys aldaar verteert [162] hebben drie stuyvers, als de Heer van Charlois daar was. En een weynig daar na nog eens op ‘t zelfde Stadhuys, als de zelfde Heer daar was, twee stuyvers en een half. Nog heeft hy ‘t in Stads Registeren van ‘t jaar 1464. gevonden, dat de Burgermeesteren aan een maaltyd, het bier daar onder gereekent, verteert hadde zestien braspenningen, en tien stuyvers aan Franze- wyn, op Paasch Dingsdag, als եr Kerkmeessters, Waardeins en andere bevelhebberen gekooren wierden. Nog was den Dykgraaf met ‘t zyn Waarschappen geschonken aan een maaltyd, de wyn daar onder gereekent 6. stuyvers, nog wierden, toenեr drie misdadige geregt, en op ‘t rad gelegt wierden, twaalf mingelen Rinschewyn, komende het mingelen op anderhalve stuyver te staan, gehaalt. Nog aan Meester Pieter Pensionaris tot zyn wedde of salaris ge- geven 26. Beyersche-schilden, waar van het stuk doen 14. stuyvers, bedragende in alles 18. gulden 4. stuyvers. De zelfde Pieter reysde van Stads wegen van Hoorn tot Avenhorn voor een braspenning, van Avenhorn tot Alkmaar voor een afgehuurde schuyt hadde hy betaalt twee stuyvers, en van daar op Leyden voor gelyke twee stuyvers

Men vint noch aangeteekent bij oude memorie dat in ‘t zelfde jaar 1464. alle de onderstaande waren verkogt zyn. ‘t

Voor 31. stuyvers.

Een mudde Tarwe.

Een mudde Rog.

Een mudde Garst.

Een mudde Haver. [163]

Een ton Appelen.

Een kanne Wyn.

Een vette Kapoen.

1473. Het is waarschynlyk, dat deze goedekoop van eetwaren, al eenige jaren moet geduurt hebben, want men vint in ‘t Gasthuys tot Amsterdam in een boekje geschreven met de hand, van eenen Klaas Stoter, dat een kinnetje Hollandsche boter hadde gekocht voor 13. stuyvers.

Een Timmermans-Baas verdiende daags twee stuyvers op zyn eygen koste, de Knecht een driegroot, mede op zyn eygen koste.

Men kogt tot Schoorl, op de Maandaagze Weekmarkt, een zak Tarw voor 12. stuyvers, een zak Rog voor 8. stuyvers, een zak Garst voor 4. stuyvers, 33. eyeren voor een stuyver, drie koppen boter voor een stuyver, het maal- loon van een zak Zaat was een oortje, als een man een geheelen dag tot Schoorel met de spa ofte graaf hadde gehaakt, zoo hadde hy geen meer dan een driegroot verdient. Een Kleer- maker verdiende een stuyver daags.

1548. Kon men deeze navolgende waren koopen, gelyk de prys daar achter ieder perzeel staat. ‘t

Een last Tarwe voor

Een last Rogge voor 21-0—0

Een last Garst voor 12-12-0

Een last Haver voor 11-14-0

Een halfvat boter. 9-0-0

300. pont kaas. 4-0-0

Een ton Haring. ‘t 3-0-0

Een ton Labberdaan. 2-0-0 [164]

Een vat Jopenbier. 5-0-0

Een tonne Zout. 0-16-0

Een ton Azyn. ‘t 1-10-0

Een Korf Rozynen. 1-12-0

Een Korf vygen. 0-18-0

Een kan oly. 0-6-0

Een Ham. ‘t 0-10-0

Een vet Schaap. ‘t 1-5-0

Een vette Gans. ‘t 0-4-0

Twee vette Kapoenen. 0-10-0

Twee Conynen. ‘t 0-2-8

Twee vette Vogelen. ‘t 0-3-8

Een stoop Rinschewyn. 0-5-0

Een nieuwe bonnet. ‘t 0-16-0

Een nieuwe wambuys. 2-2-0

Een paar hoozen. ‘t 2-10-0

Een nieuw paar schoenen. 0-6-0

Een nieuwe tasch. 0-7-0

Zomma 91-17-0

1472. Den 18. Juny is de Toorn van Hoogtwoud gevallen, maar den 18. July hebben zy hem wederom opgebouwt; maar 1499. wierde het spits daar eerst boven op gemaakt.

Ik hebbe gevonden in de oude brieven tot St. Maarten, hoe de jonge maats van ouds zyn gepreviligeert met een Gay-schut.

ANTONI VAN KINSCHOT.

Bijna ongelooflijke goedkoop van eetwaren en andere dingen.

1464. Wij vinden bij Velius, de kroniekschrijver van Hoorn dat hij in de rekening van de burgermeesters van dit jaar gevonden heeft dat ze op het stadhuis aldaar verteerd [162] hebben drie stuivers toen de heer van Charlois daar was. En een weinig daarna nog eens op hetzelfde stadhuis toen dezelfde heer daar was twee stuivers en een half. Nog heeft hij ‘t in stads registers van het jaar 1464 gevonden dat de burgermeesters aan een maaltijd, het bier daaronder gerekend, verteerd hadden zestien braspenningen en tien stuivers aan Franse wijn op Paas dinsdag toen er kerkmeesters, bewakers en andere bevelhebbers gekozen werden. Nog heeft de dijkgraaf met ‘t zijn waarschappen geschonken aan een maaltijd, de wijn daaronder gerekend, 6 stuivers, nog werden toen er drie misdadigers berecht en op het rad gelegd werden twaalf mingelen Rijnse wijn gehaald, komt de mingelen op anderhalve stuiver te staan. Nog aan meester Pieter, pensionaris tot zijn wedde of salaris gegeven 26 Beierse-schilden waarvan ze per stuk doen 14 stuivers, bedragende in alles 18 gulden en 4 stuivers. Diezelfde Pieter reisde van stadswege van Hoorn naar Avenhorn voor een braspenning, van Avenhorn naar Alkmaar voor een afgehuurde schuit had hij betaald twee stuivers en vandaar naar Leiden voor gelijke twee stuivers

Men vindt noch aangetekend bij oude memorie dat in hetzelfde jaar 1464 alle onderstaande waren verkocht zijn.

Voor 31 stuivers.

Een mud tarwe.

Een mud rogge.

Een mud gerst.

Een mud haver. [163]

Een ton appels.

Een kan wijn.

Een vette kapoen.

1473. Het is waarschijnlijk dat deze goedkoopte van etenswaren al enige jaren moet geduurd hebben want men vindt in het gasthuis te Amsterdam in een boekje met de hand geschreven van een Klaas Stoter die een kannetje Hollandse boter had gekocht voor 13 stuivers.

Een timmermansbaas verdiende daags twee stuivers op zijn eigen kosten, de knecht een driegroot, mede op zijn eigen kosten.

Men kocht te Schoorl op de maandagse weekmarkt een zak tarwe voor 12 stuivers, een zak rogge voor 8 stuivers, een zak gerst voor 4 stuivers, 33 eieren voor een stuiver, drie koppen boter voor een stuiver, het maalloon van een zak zaad was een oortje. Als een man een gehele dag te Schoorl met de spade of graaf had gehakt dan had hij die dag niet meer dan een driegroot verdient. Een klerenmaker verdiende een stuiver daags.

1548. Kon men deze navolgende waren kopen gelijk de prijs daarachter elk perceel staat. ‘t

Een last tarwe voor 21-0-0

Een last rogge voor 12-12-0

Een last gerst voor 11-14-0

Een last haver voor 8-8-0

Een half vat boter. 9-0-0

300 pond kaas. 4-0-0

Een ton haring. 3-0-0

Een ton labberdaan. 2-0-0 [164]

Een vat jopenbier. 5-0-0

Een ton zout. 0-16-0

Een ton azijn. 1-10-0

Een korf rozijnen. 1-12-0

Een korf vijgen. 0-18-0

Een kan olie. 0-6-0

Een ham. ‘t 0-10-0

Een vet schaap. 1-5-0

Een vette gans. 0-4-0

Twee vette kapoenen. 0-10-0

Twee konijnen. 0-2-8

Twee vette vogels. 0-3-8

Een stoop Rijnse wijn. 0-5-0

Een nieuwe bonnet. 0-16-0

Een nieuw wambuis. 2-2-0

Een paar hozen (laarzen) 2-10-0

Een nieuw paar schoenen. 0-6-0

Een nieuwe tas. 0-7-0

Somma 91-17-0

1472. de 18de juni is de toren van Hoogwoud gevallen, maar de 18de juli hebben ze het weer opgebouwd, maar in 1499 werd eerst de spits daarop gemaakt.

Ik heb gevonden in oude brieven van Sint-Maarten hoe de jonge maten vanouds zijn geprivilegieerd met een gaai-schut.

Copie.

Hantvesten van St. Maartens Schut.

1519. Dit Schut is geordonneert ende ingestelt ter eeren ende love Gods, ende de milde Broeder onzen eerwaardigen ende Heyligen Patroon St. Maarten. [165] Wy Pieter Gerritsz, Libbe Doedes, ende Jacob Eelmers, Scheepenen van St. Maarten, en Nieuwland, doen kond allen den geenen die dezen onzen Hantveste, ende Scheepenen brieve van St. Maartens Schutte-Broeders zullen zien ofte lezen, of daar menze van regtswege behoorden ende toonen zal, dat voor ons gekomen ‘t zyn de gemeene Schutte-Broeders ende Zusters van St. Maartens Schut en Nieuwland, ende hebben haar te zamen, te gelyk, ende elkx byzonder verwillekeurt, ende overgegeven te houden alzulke Ordonnantien, Keuren Puncten ende Articulen als hier na geschreven staan.

1. ‘t Item in den eersten is daar toe gevoegt ende geordonneert een Deken, ende twee Raadsluyden: elks met haar Wyven ofte Vrysters, die ‘t dat Schut van St. Maarten, tot Gods eeren ende ten besten oorbaar jagen zullen zonder woort ‘t ofte tegenspreeken van eenige Schutte-Broeders ofte Zusters, op de boete van een half pont was, en dat dan te brengen voor dat Beelt van St. Maarten, tot Gods eeren, en dat binnen de tyd van 14. dagen. Ende den Deken, met de Raadsluyden zullen elk een Schutte-Broeder mogen kiezen na haar welgevallen, ende deze 6. mogen kiezen van jaar tot jaar, tot eyndelyk het groote Hof (ofte Feest) gehouden wort. Een andere Deken met twee Raadsluyden, die zy kiezen zullen, zonder eenige woorden ofte tegenspreeken van die gekoozen zyn, op de boete van een schellinggroot.

2. ‘t Item zoo zal de Deken, met twee Raads [166] luyden, en met de gemeene Broeders en Zusters, alle jaren een gemeene Hof ofte Feest houden, op al zulken beteykende dag, en redelyke plaats ende huys tot St. Maarten by de Kerk of daar omtrent. zoo als ‘t den Deken met de Raadsluyden believen zal.

3. ‘t Voorts waar ‘t zake dat eenige van onze Schutte-Broeders ofte Zusters, in haar uytterste op ‘t sterven lag, en dat zy begeerde, dat by haar gewaakt mochte worden, zoo zal den Deken en Raadsluyden, den eersten nagt waken, en zoo wie gewaakt heeft, zal mogen zijn naasten Schutte-Broeder aanspreeken en verzoeken om te waken, op de boete van 2. schellingen, is ‘t een Schutte-Zuster, zoo zullen de Vrouwluyden waken, op de zelfde voet, uytgezeyd als geen quade ziekte is dat ons God verhoeden wil, ende zoo wie waakt zal hebben elk een pinte bier.

4. ‘t Item zoo wie sterft, die in dit Schut is, daar zal men 32. Zielmissen voor doen, en zoo daar een Schutte-Broer ofte Zuster gestorven is, zullen alle de Schutte-Broeders ofte Zusters, mede te begraaffenisse komen, om dan te beofferen de boete van een stuyver, of het waar zake dat hy van huys ofte ziek was.

5. ‘t Item als den Deken met de roede aan de wand slaat, en gebied list om te zwygen, of om te spreeken, en daar sprak iemand, en wilde [167] niet zwygen, die zal verbeuren ten Schutte behoeve 2. stuyvers, zoo dikwils hy bekeurt wort. 6. ‘t Item als de Deken, met de Raadsluyden, de Dekens kan afgetapt hebben, en die met malkanderen al te zamen uytgedronken hebben, ende gebiede de Schutte-Broeders en Zusters ‘t al te zamen op te ryzen en na huys te gaan, ‘t om des anderen daags daar aanvolgende wederom vrolyk te vergaderen, en by een te komen, maar zoo wie niet en komt zal verbeuren een halfpont was, om dat dan te brengen voor het Beelt van St. Maarten.

7. ‘t Item als de Deken, met de Raadsluyden, de naam komen te weten van iemand, die touw genomen, of de tap afgesneden hebben, en waar daar iemand die dat touw verstak ofte daar tegen sprak, tegens wil en dank van de Deken met de Raadsluyden, die zal verbeuren 2. schellingen-groot, en voor ‘t Beelt van St. Maarten brengen een kaars van een pont was, binnen 14. dagen.

8. ‘t Item zoo wie van de Schutte-Broederen, den anderen in gramschappe goyde, ofte een vuyslag gaf, ofte een mesch trok, die verbeurt twee stuyvers, zoo dikwils hy zulkx doet.

9. ‘t Item zoo wie een kanne goyt ofte werpt, ofte een pod breekt in gramschap, die verbeurt een stuyv. [168]

10. ‘t Item zoo zal niemand spys ofte drank, uyt een Gild-huys ofte Schutters-huys dragen, nog nemen buyten ‘t Schut van de Raadsluyden op een boete van 5. stuyvers, en een pont was voor het Beelt van St. Maarten.

11. ‘t Item zoo zal een iegelyk Schutte-Broeder, door begeerte van den Deken ende Raaden haare daggen (of messen) en toorne afleggen, op de boete van een pont was, zoo dikwils als hy het weygerde.

12. Item als de Schutters van St. Maarten schieten na de Papegay met de boogen, en daar wierde iemand van de bout gequest, zoo zullen zy niet verbeuren aan de Heer ofte Schout, zoo verre als zy den Schout om oorlof gevraagt hadde ofte hebben, ende het afgeroepen is in de Kerke.

13. ‘t Item zoo wie Konink wort zal vry wezen van zyn kost, ende elke Schutte-Broeder moet hebben 6. bouten, ende een iegelyk moetեr niet meer na schieten, op een boete van een schelling-groot, en dat zal tot het Schutte behoef gaan.

14. ‘t Item zoo mag den Deken met de Raadsluyden, een kaaloor keuren, alle jaar zelver op die man te dragen of anders. [169]

15. ‘t Item als daar eenig Perzoon Schut gaan wilde ofte komen, zoo zullen de Raaden heymelyk vragen aan alle de Broeders, of zy hem mede in het Schut hebben willen ofte niet, en zoo daar twee zyn die hem wraaken ofte niet hebben willen zoo zal men hem in ‘t Schut niet nemen. Ende niemand mach daar tegen zeggen, tegen de Broeders die hem wraaken, op de boete van een pont was.

16. ‘t Item waar ‘t zake dat daar een Perzoon in dat Schut quam, en de gemeene Schutte-Broeders vermaande hem, dat hy uyt dat Schut zoude gaan, zoo hy dan niet en wil, zoo mogen zy die Perzoon (zonder dat zy daar iets aan verbeuren) in ‘t water goyen ofte werpen, van de Heer ofte Schout.

17. ‘t Item is ‘t zaake dat dit Schut leggen blyft, by toedoen van de Deken en Raadsluyden, datեr aan schort spys en drank, zoo verbeuren zy elk een tonne-bier, tegen de andere Schutte-Broeders

18. Item daar mogen geen Buyten-luyden, na de bouten loopen op de boete van twee stuyvers.

19. ‘t Item als men schieten zal na de Papegay, zoo zal elke Schutte Broeder in een buydel leggen een stuk geld, tot zyn verdoen hebben om zyn eer daar mede te bewaren, daar voor zal de Konink [170] des anderen jaars de Papegay bezorgen, op zynen kosten. En is եr iemand, die zyn geld daar niet in leggen wil, die zal verbeuren een pont was, ‘t en dat te brengen voor het Beelt van St. Maarten binnen de tyd van 14. dagen.

20. ‘t Item is եr iemand, die op de Raad spreekt dat zy gekocht hebben, die verbeurt een halfpont was, en dat te brengen voor het Beelt van St. Maarten.

21. ‘t Item zoo moet een iegelyk zyn Caloor aan ofte by hebben, ende de gay, op een pont was, dat ‘t de Raadsluyden gevoegt hebben, en de andere Zonnedag daar na verbeuren des gelyks, zoo verre als hy ‘t niet en heeft.

22. ‘t Item ook zal niemand uyt de Schutte gaan, ofte zal op leggen 10. stuyvers aan reede gelde, en tot al dat geen dat hy van eygen kosten van ‘t Schutten ‘s wegen, tot dien dagen toe, datze gescheyden mochte wezen.

23. ‘t Item alle boeten die verscheenen zyn, zullen gaan tot het Schutte behoef, en de Raadsluyden met den Deken zullen inwinnen, ofte met recht verliezen aangaande in ‘t Gilde.

24. ‘t Item daar zullen geen Kinderen mogen komen in den Schut, op een boete van 2. stuyvers, -[177] ofte ‘t waar zaake datze haar Moeders borsten zoogen.

25. ‘t Item wat gast dat den Schut krygt, dat zullen de Broederen en Zusteren alle gelyk betalen, woonagtig binnen de Banne van St. Maarten of daar buyten.

26. ‘t Item alle boeten ende kost-geld, die verschynen in den Schutte van St. Maarten zullen ingewonnen worden, van den Deken ende Raadslui- den met den Schout voor den Wereltlyken Regter, als willekeurt geld, ende daar zal niemand tegen mogen doen nog zeggen met geenen regte.

27. ‘t Item waar ‘t zake dat daar eenige Broeders ofte Zusters bekeurt wort, binnen de Banne van St. Maarten, dat zal wezen tot dat Gilde behoef, alle boeten die beneden de 10. pont zyn, en daar boven zal wezen tot den Schout zyn behoeve.

28. ‘t Item dat deze Gilde-Broeders keuren, voor keuren mogen, tot der Gilde profyt, behoudelyk den Heer en Schout zyn Recht.

29. ‘t Item als de Gay opgerecht wert zoo moet een iegelyk Schutte-Broeder daar by wezen, op de boete van 2. schellingen uytgezeid die het niet en raken. [172]

30. ‘t Item de Schutte-Broeders mogen een dag visschen in het Schout Ambacht van St Maarten in wat water dat haar belieft, om een zoode visch te vangen, om de Gilde-Broederen met de Gilde- Zusteren in ‘t Schut daar lustig mede te brassen.

31. ‘t Voorts die ongeschikt in het Schut schiet, zal verbeuren 10. pont, dat zal men verblyven aan den Deken ende Schout, die hy daar toe neemt.

32. ‘t Item de Schutters van St. Maarten, zullen de Papegay des Maandags na den Pinxter dag.

In kennisse der waardheyd zoo wy Scheepenen zelver geen zegel en hebben, noch vooren zoo, hebben wy te zamen, en elkx byzonder gebeden, den eerbaren Adriaan Adriaansz. onze Schout van St. Maarten, hem alle puncten, Articulen en de Keuren voorschreven overgegeven, ende ys ... wilde, ‘t welk ik Adriaan Adriaansz. Schout van St. Maarten voorschreve, om liefste gunste ende ter eeren ende love Gods, ende den eerwaardigen onzen Heyligen Patroon St. Maarten, nu als Schout van zynent wegen in alle Pnncten, Articulen en Keuren geconzenteert ende overgegeven hebben, om bede wille, Pieter Gerrits, Libbe Doedes, ende Jacob Eelmers voorschreve gaarne gedaan, ende mynen Zegel hier beneden aan deze Handveste van St-Maartens Schutte gehangen hebbe. In ‘t jaar ons Heeren 1519.

Kopie.

Handvesten van Sint Maartens Schut.

1519. Dit schut is geordonneerd ende ingesteld ter eren en lof Gods en de milde broeder onze eerwaardige en heilige patroon Sint-Maarten. [165] Wij, Pieter Gerritsz, Libbe Doedes en Jacob Eelmers, schepenen van Sint Maarten en Nieuwland maken aan alle diegenen bekend die deze ons handvest en schepenen brieven van Sint Maarten’ s schutte-broeders zullen zien of lezen of daar men ze van rechtswege behoren en tonen zal dat voor ons gekomen ‘t zijn de gewone schutte-broeders en zusters van Sint Maarten’ s schut en Nieuwland en hebben zich tezamen, tegelijk en elk apart gewillekedrt en overgegeven te houden al zulke ordonnantiën, keuren, punten en artikels zoals hierna geschreven staan;

1. ‘t Item; als eerste is daartoe gevoegd en geordonneerd een deken en twee raadslieden: elk met zijn wijven of vrijsters die ‘t dat schut van Sint-Maarten tot Gods eer en ten beste oorbaar bejagen zullen zonder woord ‘t of tegenspreken van enige schutte-broeders of zusters op de boete van een half pond was en dat dan te brengen voor dat beeld van Sint Maarten tot Gods eer en dat binnen de tijd van 14 dagen. En de deken met de raadslieden zullen elk een schutte-broeder mogen kiezen naar hun welgevallen en deze 6 mogen kiezen van jaar tot jaar tot eindelijk het grote hof (of feest) gehouden wordt. Een andere deken met twee raadslieden die ze kiezen zullen zonder enige woorden of tegenspreken van die gekozen zijn op de boete van een schelling groot.

2. ‘t Item; zo zal de deken met twee raadslieden [166] en met de gewone broeders en zusters alle jaren een gewoon hof of feest houden op al zulke getekende dag en redelijke plaats en huis te Sint-Maarten bij de kerk of daar omtrent zoals het de deken met de raadslieden believen zal.

3. Voorts was het zaak dat enige van onze schutte-broeders of zusters in zijn uiterste op het sterven lag en dat die begeerde dat bij hen gewaakt mocht worden dan zal de deken en raadslieden de eerste nacht waken en zo wie gewaakt heeft zal zijn naaste schutte-broeder mogen aanspreken en verzoeken om te waken op de boete van 2 schellingen. Is het een schutte-zuster zo zullen de vrouw lieden waken op dezelfde voet, uitgezonderd als het geen kwade (besmettelijke) ziekte is dat ons God verhoeden wil en zo wie waakt zal elk een pint bier hebben.

4. ‘t Item; zo wie sterft die in dit schut is daar zal men 32 zielmissen voor doen en zo daar een schutte-broer of zuster gestorven is zullen alle schutte-broeders of zusters mede te begrafenis komen om dan te offeren de boete van een stuiver of tenzij dat hij van huis of ziek was.

5. ‘t Item; als de deken met de roede aan de wand slaat en luid gebiedt om te zwijgen of om te spreken en daar sprak iemand en wilde [167] niet zwijgen die zal verbeuren ten behoeve van de schut 2 stuivers zo dikwijls hij bekeurd wordt.

6. ‘t Item; als de deken met de raadslieden de dekens kan getapt hebben en die met elkaar alle tezamen uitgedronken hebben en gebieden de schutte-broeders en zusters ‘t alle tezamen op te staan en naar huis te gaan ‘t om de andere dag daaropvolgende wederom vrolijk te vergaderen en bijeen te komen, maar zo wie niet komt zal verbeuren een half pond was om dat dan te brengen voor het beeld van Sint-Maarten.

7. ‘t Item; als de deken met de raadslieden de naam komen te weten van iemand die touw genomen of de tap afgesneden heeft en was daar iemand die dat touw verstopte of daartegen sprak tegen wil en dank van de deken met de raadslieden die zal verbeuren 2 schellingen groot en voor het beeld van Sint Maarten brengen een kaars van een pond was binnen 14 dagen.

8. ‘t Item; zo wie van de schutte-broeders de andere in gramschap gooide of een vuistslag gaf of een mes trok die verbeurt twee stuivers zo dikwijls hij zulks doet.

9. ‘t Item; zo wie een kan gooit of werpt of een pot breekt in gramschap die verbeurt een stuiver. [168]

10. ‘t Item; zo zal niemand spijs of drank uit een gildehuis of schutters-huis dragen, nog nemen buiten het schut van de raadslieden op een boete van 5 stuivers en een pond was voor het beeld van Sint-Maarten.

11. ‘t Item; zo zal elke schutte-broeder door begeerte van de deken en raden zijn dolk (of messen) en toorn afleggen op de boete van een pond was, zo dikwijls als hij het weigerde.

12. Item; als de schutters van Sint-Maarten schieten naar de papegaai met de bogen en daar werd iemand van de bout gekwetst zo zullen ze niet verbeuren aan de heer of schout, in zo ver als ze de schout om verlof gevraagd hadden of hebben en het afgeroepen is in de kerk.

13. ‘t Item; zo wie koning wordt zal vrij wezen van zijn kost en elke schutte-broeder moet hebben 6 bouten en iedereen moet er niet meer naar schieten op een boete van een schelling groot en dat zal tot het schutte behoefte gaan. 14. ‘t Item; zo mag de deken met de raadslieden een caaloor keuren, alle jaar zelf op die man te dragen of anders. [169]

15. ‘t Item; als daar enig persoon schut gaan wilde of komen zo zullen de raden heimelijk vragen aan alle broeders of zij hem mede in het schut hebben willen of niet en zo daar twee zijn die hem wraken of niet hebben willen zo zal men hem in het schut niet nemen. En niemand mag daartegen zeggen tegen de broeders die hem wraakten op de boete van een pond was.

16. Item; was het zaak dat daar een persoon in die schut kwam en de gewone schutte-broeders vermaanden hem dat hij uit die schut zou gaan en zo hij dan niet wil zo mogen zij die persoon (zonder dat ze daaraan iets verbeuren) in het water gooien of werpen van de heer of schout.

17. Item; is het zaak dat dit schut liggen blijft door toedoen van de deken en raadslieden omdat er spijs en drank aan schort zo verbeuren ze elk een ton bier tegen de andere schutte-broeders.

18. Item; daar mogen geen buiten lieden naar de bouten lopen op de boete van twee stuivers.

19. Item; als men schieten zal naar de papegaai zo zal elke schutte-broeder in een buidel leggen een stuk geld om tot zijn verdoen hebben om zijn eer daarmee te bewaren daarvoor zal de koning [170] het volgende jaar de papegaai bezorgen op zijn kosten. En is er iemand die zijn geld daar niet in leggen wil die zal verbeuren een pond was ‘t en dat te brengen voor het beeld van Sint-Maarten binnen de tijd van 14 dagen.

20. Item; is er iemand die tegen de raad spreekt dat ze gekocht hebben die verbeurt een half pond was en dat te brengen voor het beeld van Sint-Maarten.

21. Item; zo moet iedereen zijn caloor aan of bij hebben en de gaai op een pond was dat ‘t de raadslieden gevoegd hebben en de volgende zondag daarna verbeuren desgelijks in zo verre als hij het niet heeft.

22. Item; ook zal niemand uit de schutte gaan of zal opleggen 10 stuivers aan gereed geld en tot al datgene dat hij van eigen kosten vanwege het schut tot die dagen toe dat ze gescheiden mochten wezen.

23. Item; alle boeten die verschenen zijn zullen gaan tot de behoefte van de schut en de raadslieden met de deken zullen het inwinnen of met recht verliezen aangaande in het gilde.

24. Item; daar zullen geen kinderen mogen komen in de schut op een boete van 2 stuivers [177] of was het zaak zat ze hun moeders borsten zogen.

25. Item; wat gasten dat de schut krijgt dat zullen de broeders en zusters allen gelijk betalen woonachtig binnen de banne van Sint-Maarten of daarbuiten.

26. Item; alle boeten en geld kosten die in de schut van Sint-Maarten verschijnen zullen ingenomen worden door de deken en raadslieden met de schout voor de wereldlijke rechter als willekeurig geld en daar zal niemand tegen mogen doen nog zeggen met geen recht.

27. Item; was het zaak dat daar enige broeders of zusters bekeurd worden, binnen de banne van Sint-Maarten, dat zal wezen tot de gilde behoefte, alle boeten die beneden de 10 pond zijn en daarboven zal wezen tot de schout zijn behoefte.

28. Item; dat deze gildebroeders keuren en voor keuren mogen tot de gilde profijt, behouden de heer en schout zijn recht.

29. Item; als de gaai opgericht wordt zo moet elke schutte-broeder daarbij wezen op de boete van 2 schellingen, uitgezonderd die het niet aangaat. [172]

30. Item; de schutte-broeders mogen een dag vissen in het schout ambacht van Sint-Maarten in wat water dat hen belieft om een zode vis te vangen om de gildebroeders met de gildezusters in het schut daar lustig mee te brassen.

31. Voorts die ongeschikt in het schut schiet zal verbeuren 10 pond, dat zal men laten blijven aan de deken en de schout die hij daartoe neemt.

32. Item; de schutters van Sint-Maarten zullen de papegaai de maandag na de Pinkster dag.

In kennis der waarheid zo wij schepenen zelf geen zegel hebben, noch voeren zo hebben wij tezamen en elk apart gebeden de eerbare Adriaan Adriaansz. onze schout van Sint Maarten en hem alle punten, artikels en keuren voorschreven over gegeven en is ... wilde wat ik Adriaan Adriaansz. schout van Sint Maarten voorschreven om liefste gunst en ter eer en lof Gods en de eerwaardige onze heilige patroon Sint Maarten nu als schout vanwege hem in alle punten, artikels en keuren overeen gekomen en overeen gegeven hebben om bede wil van Pieter Gerrits, Libbe Doedes en Jacob Eelmers voorschreven graag gedaan en mijn zegel hier beneden aan dit handvest van Sint-Maarten’ s schutte gehangen heb. In het jaar ons Heren 1519.

[173] St. PANCRAS.

Is gepreviligeert met een Gay-schut van dato den 3. January 1527.

LOF- DIGT.

Op de Patroon St. Pancras.

St. Pancras was maar vyftien jaar oud, ‘t

Als hy voor Diocletiaan heel stoud, ‘t

‘t Geloof beleed, de Afgoden tegen stond, ‘t

Daar om hy ook den hals verloor terstond, ‘t

Het werd ook gelooft, zoo iemand vasch sweert,

Op Pankras graf, ‘t leven wert hem geweert,

‘t Of hy wort van den Duyvel weg gedreven, ‘t

‘t Waar Ketterny, zoo men hier iets zy tegen.

De Keyzer Deocletiaan was een van de 10. Heidenze Romeynze Keyzers, zynde een Tyran. 1566. Omtrent St. Jan in de Zomer wierde in ‘t ‘t openbaar alhier in dit West-Vriesland de eerste Gereformeerde Predicatie gedaan, de Predicant was eenen Jan Arentsz. anders de Mandemaker genaamt, de vergaderinge geschiede buyten de Stad Hoorn, op ‘t velt, voor de Regliers Klooster, als men van Swaag en de Bangaart na Blokker te voet wil gaan, dit geschiede met groote toeloop van volk, zoo uyt de Stad als ten platte Lande, want daar waren եr wel 4000. in ‘t getal om de Predicatie te hooren, zyn Predikatie was uyt Psalm 127. Daar na heeft dezen voorschreve [174] Jan Arentsz. den 21. en 22. July omtrent Enkhuyzen in de Streek, en tot Alkmaar openbare Predikaties gedaan, daar zeer veel volk vergadert waren. Zyn derde Predikatie heeft hy gedaan in den Ulpe, uyt den Evangelio Mattheus cap. 16. Daar omtrent 3300. toehoorders by een vergadert waren, om ‘t woort Gods te aanhooren. De vierde Predikatie, heeft hy op den 31. July gedaan by Amsterdam op de Hooge-Noord, uyt Openbaringe Johannis cap. 3. Daar wel 5000. menschen by een waren. ‘t

Den 1. Augustus dede hy zyn vyfde Predikatie tot Buyksloot, uyt Openbaringe Johannis uyt het zelfde derde cap. daar ook wel 5000. toehoorders waren.

Den 4 Augustus heeft hy tusschen Munekendam en Edam, zyn zesde Predikatie gedaan, uyt Actor. cap. 2. daar mede wel 5000. menschen prezent waren.

Den 18. Augustus heeft Jan Arentsz. wederom zyn zevende Predikatie gedaan in ‘t Edammer Gebied, uyt den Evangelio Luce cap. 19. daar mede wel 5000. menschen verzamelt waren.

Uyt dit bovengemelde, kan men zeer wel verstaan, met wat een grooten iever, die na de God- zaligheyd was, dat deze Dienstknegt Gods, Jan Arentsz. ontsteeken heeft geweest, om de menschen het woort der waarheyd te verkondigen, en ook dat hy in zulken korten tyd, en op verscheyden plaatzen in ‘t openbaar, onder ‘t huys der vervolginge, heeft gepredikt. [175]

[173] Sint PANCRAS.

Is geprivilegieerd met een gaai-schut van dato de 3de januari 1527.

LOF-DICHT.

Op de patroon Sint Pancras.

Sint Pancras was maar vijftien jaar oud, ‘t

Toen hij voor Diocletianus heel dapper, ‘t

Het geloof beleed, de afgoden tegen stond, ‘t

Daarom hij ook terstond de hals verloor, ‘t

Het werd ook geloofd, zo iemand vals zweert,

Op Pancras graf, het leven werd hem geweerd,

‘t Of hij wordt van de duivel weggedreven, ‘t

Het was ketterij, zo men hier iets tegen zei.

De keizer Diocletianus was een van de 10 heidense Romeinse keizers en een tiran.

1566. Omtrent Sint Jan in de zomer werd in ‘t het openbaar alhier in dit West-Friesland de eerste gereformeerde predicatie gedaan. De predikant was ene Jan Arentsz. anders de Mandemaker genoemd, de verzameling geschiedde buiten de stad Hoorn op het veld voor het Regulier’ s klooster als men van Zwaag en de Bangerd naar Blokker te voet wil gaan. Dit geschiedde met grote toeloop van volk, zo uit de stad als te platteland want daar waren er wel 4000 in het getal om de predicatie te horen. Zijn predicatie was uit Psalm 127. Daarna heeft deze voorschreven [174] Jan Arentsz. de 21ste en 22ste juli omtrent Enkhuizen in de Streek en te Alkmaar openbare predicaties gedaan daar zeer veel volk verzameld was. Zijn derde predicatie heeft hij gedaan in de Ulpe (Wilp?) uit het Evangelie van Mattheus kapittel 16. Daar omtrent 3300 toehoorders bijeen verzameld waren om het woord Gods te aanhoren. De vierde predicatie heeft hij op de 31ste juli gedaan te Amsterdam op de Hoge-Noord uit Openbaringen van Johannes kapittel 3. Daar wel 5000 mensen bijeen waren. ‘t

De 1ste augustus deed hij zijn vijfde predicatie te Buiksloot uit Openbaringen van Johannes uit hetzelfde derde kapittel daar ook wel 5000 toehoorders waren.

De 4de augustus heeft hij tussen Monnickendam en Edam zijn zesde predicatie gedaan uit Handelingen kapittel 2 daar mede wel 5000 mensen present waren.

De 18de augustus heeft Jan Arentsz. wederom zijn zevende predicatie gedaan in het Edammer gebied uit het evangelie van Lucas kapittel 19 daar mede wel 5000 mensen verzameld waren.

Uit dit boven vermelde kan men zeer goed verstaan met wat een grote ijver die bijna de Godzaligheid was dat deze dienstknecht Gods, Jan Arentsz. ontstoken is geweest om de mensen het woord der waarheid te verkondigen en ook dat hij in zo’n korte tijd en op verschillende plaatsen in het openbaar onder het huis der vervolging heeft gepredikt. [175]

't Begin van Nederlands opgank, door de zegende hand Gods Anno 1572.

PRins Willem de I. geeft bestelling op de Zee. Die van Uytrecht spreeken en staan manlyk voor de Vryheid. Het eerste voet Landts gekregen door de Water-geuzen, met ‘t innemen van den Briel, Terveere geven zich onder de Prins. De Burgers van Enkhuyzen maken zich meester van de Stad voor de Prins die niet lang daar na aldaar in quam.

Medenblik en Hoorn doen van gelyken. (Graaf Lodewyk Princen Broeder krygt Bergen en Henegouwen in met list, maar word daar na weder aan Alva overgegeven) Oudewater, Gouda, Dort, Haarlem, Leyden, Gorcum &c. worden Prins. (Graaf Willem van den Berg krygt Zutphen. Overyzel met alle Steden. Vriesland en Groeningerland vallen ook de Prins toe, maar vallen dat zelfde jaar noch wederom af) Prins Willem de I. word voor Stadhouder, Capiteyn-Generaal en Admiraal aangenomen, Rotterdam wort ook Prins, die Roermonde met gewelt bemagtigt.

Zaardam en gansch Waterland word bevestigt tegen Amsterdam, dat bleef (met Middelburg) langst aan de Spanjaarden. Zoo ziet men dat gelyk Nederland Anno 1572. opgegaan is. Alzoo hondert jaar daar na 1672. schier ondergegaan was. In ‘t zelfde jaar op Bartholomeus dag, den 24. Augustus, geschiede de Parysche [176] Bruylofts moort aan de Hugenooten. 1574. Is om de eenige Stadt Leyden te ontzetten Zuyd-Holland onderwater gezet; met advys, beter ‘t Land verdorven als verloren.

1574. Den 26. Augustus is gestorven Adriaan van Dorp, Schout van Niedorpper-Cogge, en dat van een quetsuur die hy aan het hooft hadde gekregen. Welke was gekomen uyt ofte door oorzake dat hy een Perzoon om zyn misdaat meende te vangen, maar deze hem verweerende slaat hem een gat van achteren in zyn hooft, hy op deeze quetsuur weynig passende, en sloeg dezelve weynig acht, en gink in de Herberg zyn gank met drinken en klinken; maar zyn wonde quamen wel haast zwaare toevallen by, zoo dat de dood daar kort op na volgde. Alwaar omme zyn vrienden met de bloedige doeken en zwaare klachten in den Hage te weeg brachten, dat uyt den Hage wierde gezonden de geweldige Provoost met eenige Ruyters Deze om de schuldige man te zoeken liet al de menschen in de Banne van Niedorp in de Kerk ontbieden, en liet de Predikant op de Preekstoel gaan. Mits dat die met eeden moste verklaren of de schuldige man in de Kerk was of niet, maar de Predikant verklaarde, dat de schuldige man in de Kerk niet en was.

Dit komen in de Kerk, stonden veel Perzoonen niet aan, maar kozen het hazepat, de Provoost zent haar Ruyters achter na om haar in de Kerk te dwingen, eenige van een Ruyter achter volgt zynde, bleef in een sloot steeken, waar van eenige van de vervolgde, weer keeren woude om deze Ruyter de hals af te snyden, maar ten wierde niet gedaan, want dit zoude van slimmer tot erger geweest zyn. [177]

De Provoost de Huysluyden in dit Dorp heel lastig vallende, wierde van Jonker Dirk Sonoi (Overste alhier) geordonneert te vertrekken, ‘t ‘t welk geschieden, maar wierden van eenige Huysluyden agter na gevolgt en wel gewapent met roer en degen, en leyden hem lagen agter een wal bezuyden Alkmaar daar hy passeeren moste, met besluyt om niemand te treffen, dan de geweldige Provoost, deeze haar voor by rydende treffen hem met een schamschoot, in zyn voorhooft, hy het bloet met de hand afstrykende, gaf het paart de spooren, dog wierde van een ander getroffen, dat hy aanstonts van ‘t paart af viel. De Boeren op ter loop, en daar heeft noyt geen haan meer na gekrayt &c.

1574. den 13. May schreef de Prins aan onze Staten hoe hy verstaan hadde, dat den Vyand ofte de Spanjaarden met 15. a 16000. man van meening waren, om een inval in West-Vriesland te doen, vermaanende haar, goede wagt ‘t te houden, en dat zy de Steden die men wist, wel verzien zoude met vivres en amonitie van Oorlog, dit wierde gedaan ‘t beste dat men na die tyd konde. En om beter wagt te houden ‘t wert het heele Land door, zoo de Rink binnen als langs de Zeedyk buyten, voorzien met Wagthuyzen, en met vierbakens daar by, aan welke men by nacht brandende pik-kranzen, ‘t by dag Vaandels zoude opsteeken, als de Vyand iewers aanquam: om daar door te toonen, waar dat onraat was, en waar dat ieder hem tot de gemeene bescherminge zoude voegen. De Huysluyden wierden gansch Noortholland door op [178] M ‘t geweer ofte wapenen gestelt, en ook mede ‘t in ieder Dorp gemonstert. De advertentie, dat ‘t de Vyand een aanslag meende te maken op West- Vriesland, quamen nog hoe langer hoe meer, ‘t en zonder dat konde weten waar dat zoude aan komen of wat hy van meening was te doen, ‘t ten lesten brak de bommel uyt, en quam op ‘t den 27. May de groote Commandandeur Gillis van Barlemont, Heere van Hierges in die tyd Gouverner van Holland, Zeeland &c.met 6000. ‘t te voet, en met 700. Ruyters, om daar mede ‘t de Schooreldammer, en Slaper-schans in te nemen, en te overrompelen, maar zy stieten haar hooft, vonden de Schanzen wel verzien van manschap en van kruyt en loot, want zy waren voornemen om alhier door te booren om alzoo ‘t een weg te baanen, en ‘t Noorderquartier al ‘t wat zy vonden op ‘t Platte-land te stroopen en ‘t al de Dorpen in kolen te leggen. Hy hadde ‘t daar toe heymelyk verstand met verscheyden Huysluyden of andere Ingezetenen (immers zo men meende) daar van eenen Pieter van Hoef ‘t tor Hoorn woonagtig, het hooft en principaalste beleyder daar van was; en ‘t gerugt liep dat ‘t hy wel 400. medepligters hadde, deeze zoude ‘t zoo dra als zy aanquamen de brand hier en ‘t daar in de Dorpen steeken, en daardoor de Landluyden uyt de Schanzen naar huys trekken, op dat men minder wederstant vinden, en alzoo dezelve te ligter zoude innemen en vermeesteren.

Zy zoude tot een leverye hebben, roode zyde banden, daar de Vyand haar zoude aan kennen, maar de Gouverneur Zonoi, waarschouwt het [179] Krygsvolk datze goede wacht moste houden, en zont meer volk in de Schanzen. De Vyand quam op zyn gezette tyd, en stak de molen ‘t tot Schoorel in de brand, ‘t welk des Vyands zein was, om dat van de Verraders van binnen haar dingen zoude doen, maar door de nauwe toezigt die overal van Zonoi gestelt was, dorst niemand kikken nog openbaren. Dies hy van binnen geen gewag ziende (want hy wel dagt dat de zaak ontdekt was) trok hy wederom te rug, zonder iets uyt te regten. In ‘t voorleden jaar 73. wierden de Hontsbosscher, Slaper en Crabbedammer en Schooreldammer Schanze al gemaakt.

Tot Haringkarspel in ‘t begin van dit jaar geschiede alhier een ongehoort wetspel van een Huysman, gelyk hier na volgt. 1614. Zimon Pietersz. Poorter, Scheepen ‘t in het Dorp Haringkarspel, op drie Koningen dag, in de Herberg zittende met zyn mede-makkers, om een gelag te drinken, verkoopt aan zyn gezelschap die by hem in ‘t gelag zaten te drinken, al zyn Koeyen die op zyn stal stonden, aan de een, een Koe, aan de ander twee Koeyen, en voort tot dat hyze alle quyt was, op die konditie, dat hy de Stad van Jerusalem binnen ‘t jaar zoude bezoeken, en dan zoude hy dubbelt geld voor zyn Koeyen hebben, maar hy zoude zyn beraad hebben tot ‘s anderen daags de klokke twaalf uren, die afging most twee halfvaten bier in ‘t gelag geven [180], des anderen daags quamen zy alle by malkanderen te twaalf uren, en bragten by, maar niemand boste, de koopmanschap ofte het wetspel ging aan. En het wetspel moeste uytgevoert werden zoude het gewonnen werden. ‘t Wat had Zimon Pietersz. Poorter te doen, hy gaat heen, en laat Boelhuys houden, en verkoopt voorts al zyn bewint, als Schaapen, Verkens en Lammeren, en Huysraad ‘t geen hy ontbeeren wilde, mede op zyn Jerusalemze rys, dit gedaan zynde gaf hy aan ieder een Rykxdaalder ofte Rykxdaars dieze hebben woude op gelyke konditie. Maar nam van alle dit voorschreven notariale hantschrift. Dit alles aldus verricht hebbende, reyst deeze Zimon Pietersz. Poorter na Amsterdam, en verneemt eens wanneer daar Scheepen, na de Levand gingen, en komende op ‘t Prinzen-hof, hoort aldaar, dat daar een Convoyer na de Straat ofte Levand ging. Hy komende by den Capiteyn en accordeert met hem, hoe veel hy zal geven, om voor Passagier mede te varen. Zy accordeeren, dat hy zoude geven, voor zyn vragt en kost alle dagen een oort van een Rykxdaalder, zoo lang hy op het Schip was, op konditie dat hy een kisje mede nemen mogten, daar hy 300. gulden aan Koopmanschap in hadde. Tot Amsterdam zyn dingen verrigt hebbende, gaat naar huys, maakt zyn bultzak klaar: de ‘t tyd komende, dat de Scheepen in Texel quamen, en de zeyldag vastgestelt was, kreeg hy een brief van de Capiteyn, dat hy aan boort moste komen, zoo hy nog van meening was om mede te gaan. [181] Deze Zimon Pietersz. Poorter was niet luy, laat hem met zyn goet dat hem dienstig was (gepakt hebbende) na de Helder brengen, ‘t met een wagen, na dat hy afscheyd van zyn Vrouw en Kinderen hadde genomen, laat hem aan boort zetten, de zeyldag komende steeken zy met de Vloot (een goede wint hebbende) in Zee. Eenige Maanden daar na in de Levant komende voor het Heylige Land, liet hem van het Bootsvolk aan Land zetten, voor de Stad Joppe ofte Jaso, en reysde doen van daar op Rama, en tot de Stad van Jerusalem. Gemeenlyk wort de geenen, die de Stadt Jerusalem en andere gedenkwaardige plaatzen, de welk omtrent de zelve en in het overige Heylige Land gelegen zyn, bezocht en bizigtigt hebben, een brief in ‘t Latyn, tot bewys van hunnen verrigten arbeyd, door den Gardiaan of Opperste des Bergs Zions verleent. Daarom zal het ook niet ondienstig zyn, een ‘t afschrift [gelyk ik nog toonen kan] van dezen brief te laten volgen, uyt oorzake, in dezelve by na al de merkwaardigste plaatzen, dewelke men bezoekt en bezigtigt, gedagt werden. Als ‘t blykt onder anderen, uyt deeze achtervolgende brief, die onze Noorthollandder Zimon Pietersz. Poorter van Haringkarspel heeft mede gebragt.

Frater Angelus Messana, van orden der Minderbroeders des H. Francisci Regulaar observantie Provintie Principatus Guardian van den H. Berg Sion, bewaarder des H. Lands, ende in Orienten Apostolicen Comissaris. [182]

Alle ende eenen ieder Saluit: die dezen zullen lezen ofte hooren lezen, van God Almagtig. Wy geven te kennen, ende getuygen, hoe dat in deze Heylige Stad van Jerusalem is gekomen, den eerzamen deugdelyken ende vromen (als dat ook genoeg te verstaan doet, eenen Testimoniaal-brief gegeven in de Heerlykheyd Heerenkarspel.) Namentlyk Zimon Pietersz. Poorter, ende Inwoonder tot Heerenkarspel, die aandagtig, ootmoedig, ende devotelyk, Perzoonelyk heeft bezogt en gert. schier alle eerwaardige Plaatzen des Heyligen Lands. Principalyk Bethleem daar Jesus Christus in ‘t Cribbeken geboren zynde van de reyne Maget Ma- ‘t ria, geleyd is geworden, ende van de drie Koningen aangebeden, die alle eerwaardigste Heylige Graven, zoo onzes Heeren Jesu Christi, als ook Maria Xpi, ende alle regte getrouwe geloovige Moeder, in het dal van Josaphat. Die Heylige Bergen Calvaria, Oliveti ende Zion, daar het menschelyke geslagt door het overvloedig dierbaar Xpi bloet is verlost geworden, daar Xpi ten Hemel is gevaren. Ende daar naar gezonden in de harten zynՠer geloovigen den Heyligen Geest daar ook meer ons geloof, verborgentheden en de misterien zyn geschiet. Item hy heeft bezogt ende gezien in Bethania het graf van den Heyligen vriend Xpi, namentlyk Lazari, ‘t huys ende zyne wooninge, als ook Marthae en Maria Magdalena: daar en boven alle andere Heylige plaatzen, zoo in als buyten die Heylige voorschreve Stad Jerusalem, die van Pelgroms devotelyk jaarlyks worden bezogt, ende uw hebben konnen zonder notabel prykel geinstiteert [183] orden, alzoo hebbende verdient menigvuldige gratien ende genaden, deelachtig Xpi, en uytsprekelyke verdiensten hebben wy den voorschreve Zimon Pietersz. in ware getuygenisse zyn եr devotie ende pelgrimmatie ootmoediglyk gedaan, dezen bekragtigt, bevestigt, ende met onzen grootsten Zegel, als ook eygene name ende Handschrift, sterk ende autentyk willen maken in Herusalem, In ‘t Klooster St. Salvatoris 1614. den 7. Juny.

Fr. Angelus qui supra Mana prop.

In ‘t Zegel hier onder deze boven genoemde brief, ziet men onder de Apostelen de voeten wassen, en boven een geopende Hemel, met Heylige daar in.

Dit hedendaagse Jerusalem wert by de meeste Land-beschryvers geseyd te leggen op de hoogte van 32. graden, 44. minuten Noorderbreete en de lengte is 69 graden.

Jerusalem is tegenwoordig in zyn omtrek groot 4500 treden. en leyd 12 mylen van Joppe ofte de Middellandse Zee, Landwaard in ,als men daar na toe reyst.

Het zy Christen ofte Joden die eerst in ‘t Heilige Land komt, ende de Stadt Jerusalem wil besigtigen, moet groote schattinge geven, ook is ‘t hem niet geoorloft, voor de eerstemaal in de Stad te treden, dan door de poorte van [184] Damaskus, aan dewelke ten dien eynde een troep ofte Rot Janitsaren de wagt hebben, die ten zelven tyden, als iemand komt, vragen dan ‘t van wat Land-aard hy is, en doen hem stil staan, en gaan midlerwyle den Gardiaan ofte Overste des Bergs Zions daar van verwittigen, die daar op twee van de Geestelyke send. Daar na gaan zy by de Bassa verlof verzoeken, om hem te mogen doen inkomen, na dat zy verlof bekomen hebben. gaan zy hem van de poorte af halen, en geleyden hem in ‘t Klooster van onzen Heer en Zaligmaker, in geselschap van twee Zoldaten, of Krygsknegten, die al het reystuyg besoeken, om te zien of daar ook wapenen onder zyn: want het is de Christenen en Joden, op straffe van hun leven, verboden, gewapent ofte met wapenen in de Stad van Jerusalem te treden. So iemand een Musket heeft, die laat het aan de poorte blyven, dat hem, wanneer hy wederom uyt de Stad gaat, trouwlyk behandigt wort, mits aan de Krygsknegten wat te geven. Na de Jantitsaren het reystuyg besigtigt hebben, word hen ieder de waarde van vyf stuyvers, en een maaltyd eten in ‘t Klooster der Roomsgezinde gegeven. Dan komen al de Geestelyken des Kloosters den aankomeling, het zy dat hy Geestelyk ofte Werelds, Rooms of Onrooms is, ‘t met groote beleeftheyd ontfangen, en geleyden hem in de Kerke in het huys der Geestelyke, want ieder, hy zy Rooms ofte Onrooms, wort in het Klooster des Heyligen Zaligmakers gehuysvest, sonder een duyt te betalen. Een ieder werd ook door de Geestelyken van dit Klooster de voeten gewasschen, het welke tot Jerusalem [185] met veel grooter statie geschiet, als op eenige andere Plaatzen, en in dezer wyze. Ten zelven dage als men tot Jerusalem gekomen is, vergaderen alle de Geestelyken, voor de deur der Kerke, en gaan op een bank, met een tapyt overspreyd, neffens malkanderen zitten, als dan wast de Gardiaan met twee Akoliten en een Kruys-heer ofte Ridder, gekleet in Priesterlyk gewaad, hem in warm water, dat vol roozen en wel ruykende kruyden is, de voeten, de Geestelyken middelerwylen zingen verscheyden Psalmen en gebeden, die op dit werk passen, na dat de voeten gewassen zyn zoo kust de Gardiaan hem die: desgelykx doen alle de Geestelyken, de eene na dՠanderen het zelfde. Dan geeft de Gardiaan een ieder een waskaars in de hand, waar na het Te Deum Laudamus gezongen wort, onder het gaan, in manier van omgang, rontom het Klooster, en van daar na de Kerke, op den zelve wyze: alwaar alle de Altaren bezichtigt worden, onder het zingen van Lofzangen die op ieder Altaar passen.

De meeste bevaart Reyzigers, en andere, die Jerusalem en andere plaatzen des Heyligen Land bezoeken, doen zich gewoonlyken het Jerusalems kruys ofte wapen op de armen merken zetten, het welke gewoonlyk de Christenen van Bethlehem in dezer wyze doen. Zy hebben veele houten vormen, waar op de merken gegraveert en uytgesneden zyn, die op de armen gezet worden, ieder mag een van deeze vormen na zyn welgevallen uytkiezen, dewelke dan met stof van dove- kolen in het graveerzel op den arm gezet wort, zulkx zy den aftrek van het merk, dat daar op [186] gegraveert is, op den arm overzet, daar na hout ‘t een met de linkerhand den arm vast, waar van ‘t de huyd styf uytgerekt is, en heeft in de rechterhand een klein riet met twee naalden, welke naalden hy van tydtot tyd in inkt, met ossegalle gemengt, gedoopt, en daar mee de streepen die met de houten vorm gemerkt zyn, steekt, het welke pyne, en gewoonlyk een kleyn koorsje voor een korten tyd veroorzaakt: ook blyven de armen twee of drie dagen driemaal zoo dik opgeswol len, als zy anders zyn. Na dat men langs heen alle deze streepen gestooken heeft, zoo wast men de arm af, en ziet toe of եr ook eenig misslag is, als dan begint men wederom, en by wylen tot driemaal toe. Wanneer het gedaan is, zoo bewint men den arm dicht toe, op het steekzel of op de gestooken hand groeyt een korst, die twee of drie dagen daar na afvalt, maar de merken blyven blauw staan, en gaan noyt uyt, uyt oorzake, het bloet zich met deze verf van de Ossegal in inkt vermengende, tot van binnen onder ‘t de huyt doordringt en merken maakt.

Nu vorders tot ons voorige propoost te komen, deze voorschreve Zimon Pietersz. Poorter, quam binnen de tyd van drie vierendeel-jaars in het Dorp van Haringkarspel van zyn behouden reys, zyn wetspel gewonnen hebbende, vordert zyn geld in van de geene die tegen hem hadden gewet, en leefde met zyn Vrouw en Kinderen noch verschyden jaren hier na in vrede. Zyn kisje met 300. gulden Koopmanschap dat hy op de reys hadde mede genomen, daar hadde hy zoo veel mede gewonnen, dat hy zyn geheele reys te water en [187] te Land mede kon betalen en geld over hiel. Hy bracht een deeken mede, die op het graf Jesu Christi hadde gelegen, en is hier noch tegenwoordig aan de groote Sluys in de Zype.

1616. In de Zomer is eenen Jan Gerritsz. van ‘t de Myldyk met eenig geld na Texel gegaan, van meening zynde om een deel Lammeren te koopen, en in passant aan de oude Sluys in de Herberg komende om eens te ververschen, vind aldaar een perzoon van Tiel in ‘t gelach, die zoo hy zeyde mede dat heen wilde, hier op maken zy makkerschap, en gingen met malkander heen, maar pas over het Koeygras komende op het vlakke zand, heeft de makker van Jan Gerritsz. zyn moortgeweer uytgehaalt, en heeft Jan Gerritsz. zyn hiel zenuen aan stukken gehouwen, en alzoo deerlyk met verscheyden wonden vermoort.

1618 Is in ‘t West-ent van het Dorp Twisck, een wonderlyk Kalf van een Koe gehaalt, het hadde 2. hoofden en 8. beenen.

1619 Was het een heete en drooge Zomer, en heel sober gewas, een voer hoy wierde tot Barsingerhorn verkogt voor 20. gulden, een pont hoy voor een stuyver, de Koeyen vergingen meest van honger op het Land.

1620. Was alhier in Noortholland een Vogel- struys te kyken, de Eygenaar hadde hem gekogt zoo hy zeyde voor 900. gulden, en woog 170. pont zwaar, en kon tiendalf voet hoog van de aarde opwaart reyken, yzer en staal ofte spyker, slokte hy wel op, maar naderhand liet hyze wederom onbeschadigt uyt zyn fondament ofte aars-gat vallen. [188]

1620. In de hooy-tyd, is tot Schaarwoud een Kint gebooren, met de eene arm vast aen ‘t lyf, en de vingers aan malkanderen, de rechter ‘t arm als een bel daar de Kinderen meede speelen, de neuze was plat, en ‘t hooft heel mismaakt &c.

1624. In dit jaar hebben twee Gebroeders in het Dorp Oostwoud gewoont, die blint waren, dewelke het Nieuwe Testament van buyten konde na malkander opleezen.

Een droevig exempel van een trouwe Hond die zyn eygen Meester ombragt.

1623. In de Maand van Augustus, was tot Broek in Waterland een Pagter, die zyn pacht- schult niet wilde ofte niet konde betalen. Waar over hy dikwils van Jan van Cuylenburg Schout van Munnekendam gewaarschouwt wierde, dat hy zyn Pagt-penningen moeste opbrengen, of hy zoude hem in hegtenisse halen. de Pachter des Schouts dreygementen niet achtende, wierd eyndelyk van de voorschreve Schout) die een groote Hond by hem hadde) met zyn twee Dienaars geapprehendeert, en verwagte den avond, om hem na Monnekendam te voeren, ‘s nagts begaven zy haar in een Roey-schuyt, dat zy daar een Praam noemen, en voeren zoo voort. Onderwegen de Pachter zyn staat overdenkende, begon te klagen dat hy om zulken saak gevangen wierde, presenteerde de Schout een somma gelds, dat hy mocht losgelaten werden, die Ratione Officii, verklaarde dat niet te kennen ofte willen doen, [189] de Pachter disperaat, aan syn handen geboeyt, ‘t en geen uytkomste siende, slaat zyn beyde armen om den hals van de Schout, en roeyt het Praampjen om, zoo dat, dat zy beyde te gronde gingen ‘t al worstelende met malkander: eyndelyk raakten zy van malkander, soo dat de Schout wederom boven quam om hem te salveren, maar de Hond die zyn Meester de Schout miste, en hem van achter na boven quam, spronk door trouwigheyd op zyn Meesters hooft en lichaam, rondom swemmende om hem by te staan, daar hy geduurigh groote schade dede, want hy hiel zyn Meester geduurig onder water en was hem geduerig in de weeg, want hy nooit het hooft boven water kon- de krygen, dewyl hy nooit niet van hem week, gissende hem by te staan, soo dat eyndelyk de Schout met de Pachter beyde verdronken, maar de Dienaar die by hem was, salveerde syn leven boven op de Praam daar hy was op gekloutert, de Burgers dit vernemende, waren met de Weduw die veel Kinders hadden zeer droevig, tՠwelk selden gebeurt dat zy bemint zyn.

1572. Kocht men de geheele Zomer deur de 100. pont Kaas voor 2 gulden 10 stuyvers.

1573. Het Noorderquartier was in dit jaar niet wel van Geschut ofte Kanon voorsien, daarom wierden uyt alle Toorns daar twee ofte drie klokken in hingen, een uytgehaalt op het platte Land en na de Steden gebracht, om Kanon daar van te laten gieten, door eenen Mr. Hendrik van Trier, die dan op de Schepen wierde gebracht, om den Admiraal Bossu te keer te komen.

1579. Heeft in de Stad Alkmaar, een dartele [190] Jonkman, drie silvere Daalders, met een pot bier ingedronken, die hy drie dagen daar na van onderen is quyt geworden. Ook wasեr mede in ‘t dit jaar tot Alkmaar een swangere Vrouw, die met volle lepels Teer at, als of het een welbereyde pottagie hadde geweest.

1588. Den 15 Zeptember wierde door ordre van de Staten alle de wegen en wagenslagen in gantsch Noortholland en Westvriesland verwyd.

1589 Wierde het Kerk-pat tot Hauwert aldereerst gemaakt, hem strekkende by de Kerk uyt, tot aan Swaagdyk toe, tot dienst van veel menschen, maar het wierde in den Herfst, uyt last van de Regenten van Hoorn geraseert, ende de bruggen, die over de slooten gemaakt waren, zynde 14. a 15. voeten breet om met Koeyen daar over te gaan, wierden aan stukken gehouwen en verbrant. Dit werk was van haar uytgevoert, door twee Vaandels gewapende mannen komende van Hoorn hier tot Hauwert. Die van Hauwert lichten hier tegens een mandament, en riepen de Burgermeesters van Hoorn voor ‘t Hof van Holland, daar het hangen bleef. Daar na hebben die van Hauwert ‘t voorschreve voetpadt wederom opgemaakt daar de 4. Noorder-Coggen, zoo nu en dan verscheyden malen, oud molen- hout hebben toegegeven, uyt oorzake, dat het zelfde pad strekt tot dienst van alle de Coggen.

1601. Is tot Rustenburg een groote nieuwe overtoom gemaakt, anders gezeyd een wint aas, daar die van Schagen, Barsingerhorn, Langedyk en andere Dorpen van het Noorderquartier haar schuyten nu konde over krygen als zy na Hoorn varen wilde, met kaas en Koopmanschappen. [191]

1604. Wierdեr een nieuwe vaart gemaakt van ‘t Spierdyker Verlaat ofte sluys af, loopende by de Spierdyker weg langs, tot aan den Dam toe.

1608. Begon men de Wieringer-waart te bedyken, met groote menigte van kleyne schuytjes ofte bootjes, tusschen Ebbe ende Vloed, tot Zeeweer gebracht, ende daar na in de volgende jaren, zo met slykerwerk en schuytjes als kruywerk de Dyk, mitsgaders alle binnen werken zoo verre gebracht, dat de Landen daar inne bedykt tot No. 1895. morgen, van 720. roeden de morgen Geestmer-Ambacht, ofte 600. roeden binnenlandze ofte Zypze Dyk-mate; maar is op den 22. January ‘t 1610. ingebrooken, want het woey een sterke Noorst-Westen wint, en het water liep zoo hoog, dat het op verscheyden plaatzen over den nieuw gemaakten Dyk heen spoelde, zoo dat daar wel ‘t 8. a 9. gaten in doorbraken, het donderde ‘t ook vreeslyk, het wayde wel een maant a twee ‘t al aan zeer sterk zonder ophouden, maar in de Zomer vroeg wierd den Ringdyk wederom verhoogt en de gaten met steenen en wier gestopt, ‘t en slyk daar op geleyd.

1708. In deeze Polder van de voorschreve Wieringerwaart, hebbe ik deeze navolgende Huyzen getelt. ‘t

30 Huyzen aan de nieuwe-sluys.

55 Huyzen aan de twee wegen.

21 Huyzen aan de Barsingerweg.

12 Huyzen aan de Walingsweg.

8 Huyzen aan de Vrieze Zeedyk.

14 Huyzen aan Slykerdyk.

9 Huyzen aan de twee Molens. ‘t [192]

149. Huyzen in ‘t geheel.

Een Gereformeerde Kerk.

Een Menniste Kerk

5 Groote Watermolens.

1 Meelmolen.

1630. Was alhier in dit Noorderquartier en ook in gansch Holland, zulken dieren tyd alsՠer oyt by menschen heugenisse niet en was geweest. De Steden als Hoorn, Enkhuyzen, Medenblik ‘t en andere, verbooden, datեr geen Taruw noch Roch ofte brood daar van gebakken, uyt haar Steden mochte vervoert werden, en hadden tot dien eynde scharpe wacht in haar Stads-poorten gestelt. Den 16. November wierde het last Rog tot Amsterdam op de markt verkocht voor 316. Goutguldens, en de last Taruw voor 400. gulden, een brood van 12. pont gelden 22. stuyvers. Daar waren ook Dorpen in deze groote diere tyd, ziende dat de Steden haar alle toevoer van graanen en brood afsneeden, mede verboden dat men geen Taruw, Roch, Garst noch Haver uyt haar Dorpen moeste wegvoeren op zeekere boeten. Deeze duurte was zoo groot, dat na menschen oordeel ‘t geschapen stont, dat van dien Winter veel menschen van honger gestorven zoude hebben, het waar zaake, dat God de Heere de gever van alles, het verzach, dat hy in dees tyd een zachte Winter verleende, en dat de Schepen de geheele Winter door, op Vrankryk voeren om Zaat te halen.

In dit jaar wierden de eerste Meelmolen tot Wervershoof gemaakt. Insgelykx wierde de Sluyze in de Leegedyk gemaakt, met het wint- asch, dat men met de handen wind, over de waterschuttinge, om alzoo by het Dorp langs te konnen varen.

[193] 1631. In dit jaar wierde de Braakmeer by Eerswoud tot land gemaakt, en alzoo die van de 4. Noorder-Coggen, haar daar tegens stelden, van wegen dat haar Watermolens, staande by de Braak het water schepten (dat zy uytmaalden) een groot deel uyt deze Braak, ende een boezem was, om het water uyt den Gousloot daar eerst in te ontfangen, en dan voort uyt de Braak in de Kolk te malen. Om deze oorzake en woude ‘t de voorschreve Cogge met de Octroyanten niet van wegen de schade en de intrest die zy daar door quamen te lyden verdragen, maar is by Sententie van haar Edel. Mog. na eenige pleyten uytgesprooken. Dat de bedykers zoude leveren een Ringsloot, tot hare kosten van 16. voeten wyt, ende datze kontribueren zullen met 25. morgens molengelt, tot onderhout van de voorschreve Coggemolens. In dit jaar is mede bedykt het Westerste gedeelte van de Wymers. Beginnende van de sloot ‘t af, die na het water genaamt Suekevaart strekt, west aan zoo verre als hy bedykt is. Waar over dat ‘t veel misnoegentheden waren, van die geene die ‘t de Landen toequamen, ende dat niet zonder gewichtige reedenen, om dat men haar al ‘t het Riedland afnam, ende op zommige plaatze mede eenige gedeelte van ‘t Grasland, dat haar ‘t naar eenige pleytinge daar over gegaan was, zoo om dit water als om de Braak, Poel en Ligtewater, Riedlanden en andere die haar toequamen, hebben gevoert, ende tot taxatie van mannen is betaalt geworden. Na dat de Regenten ‘t van Medenblik haar Octroi, van de Staten van Holland en West-Vriesland, om een zeer kleyne [194] recognite hadde bekomen, om de Braak, Poel, Wymer ende Ligtewater te bedyken en dat onder een dekzel, dat deeze bedyking voor haar armen zoude wezen, zoo hebben de gentresseerde van de 4. Noorder-Cogge by Sententie van den Committeerden Raden van ‘t Noorderquartier, op St. Jacobsdag, zynde den 25. July, den Dyk en Ringsloot gaande om den Braak, Poel, Ligtewater, en een gedeelte van de Wymers besteet. Dit verzoek om Octroi te hebben van de voorschreve Meeren ofte waterkens, om die te bedyken tot profyte van haar armen, en geschiede niet met opregtigheyd, Want dat heeft hem in ‘t jaar 1635. ende 1636. geheel anders vertoont en geopenbaart, want deze twee jaren tyds, zyn het meesten deel van de Landen, van de voorschreve waterkens van de Regenten der Stede Medenblik, aan particuliere Eygenaars verkogt, ende de penningen geinployeert (zoo men in deze tyd hebben gehoort) tot de kosten gemaakt in ‘t bedyken, en slooten, kavelen der Landen der voorschreve waterkens, als mede tot vergelding van haar zeer grote kosten, gevallen in het maken van haar gespeeten nieuwe Haven in haar Stad. Schryft Barent Claasz. Hauwert, in zyn aanteekening.

1632. Verkogt Theunis Jorisz. van den Seuvel tot Hoogkarspel in de Streek, by Enkhuyzen, een stuk Groetland groot 2 1 tweede morgen, voor de Zomma van 3280. guldens het morgen Lands aan een Weduw Vrouw van de Stad Hoorn, waar uyt men genoegzaam kan bespeuren datՠer geld in ‘t Nooderquartier was en een florizante tyd &c. [195]

Het begin van Nederlands opgang door de zegende hand Gods anno 1572.

Prins Willem de 1ste geeft order op de zee. Die van Utrecht spreken en staan mannelijk voor de vrijheid. De eerste voet op land gekregen door de Watergeuzen met het innemen van Den Briel, Veere begeeft zich onder de prins. De burgers van Enkhuizen maken zich meester van de stad voor de prins die niet lang daarna aldaar binnenkwam.

Medenblik en Hoorn doen dergelijk. (graaf Lodewijk de broer van de prins krijgt Bergen en Henegouwen in met list, maar wordt daarna weer aan Alva overgegeven) Oudewater, Gouda, Dort, Haarlem, Leiden, Gorkum &c. worden van de prins. (graaf Willem van den Berg krijgt Zutphen, Overijssel met alle steden. Friesland en Groninger land vallen ook de prins toe, maar vallen datzelfde jaar noch wederom af) Prins Willem de 1ste wordt voor stadhouder, kapitein-generaal en admiraal aangenomen, Rotterdam wordt ook van de prins die Roermond met geweld bemachtigd.

Zaandam en gans Waterland worden bevestigd tegen Amsterdam, dat bleef (met Middelburg) het langst aan de Spanjaarden. Zo ziet men dat gelijk Nederland anno 1572 opgegeven is. Alzo het honderd jaar daarna 1672 vrijwel hier ondergegaan was. In hetzelfde jaar op Bartholomeus dag, de 24ste augustus, geschiedde de Parijse [176] bruiloft moord aan de Hugenoten.

1574. Is om de enige stad Leiden te ontzetten Zuid-Holland onder water gezet; met advies; beter het land bedorven dan verloren.

1574. De 26ste augustus is gestorven Adriaan van Dorp, schout van Niedorper-kogge en dat van een kwetsing die hij aan het hoofd had gekregen. Welke was gekomen uit of door oorzaak dat hij een persoon om zijn misdaad meende te vangen, maar deze verweerde zich en slaat hem een gat van achteren in zijn hoofd, maar hij lette weinig op deze kwetsing en sloeg er weinig acht op en ging in de herberg zijn gang met drinken en klinken; maar zijn wond kwam hem wel gauw met zware toevallen bij zodat de dood daar kort daarna op volgde. Al waarom zijn vrienden met de bloedige doeken en zware klachten in Den Haag teweegbrachten dat uit Den Haag de geweldige provoost met enige ruiters werd gezonden. Deze, om de schuldige man te zoeken, liet alle mensen in de ban van Niedorp in de kerk ontbieden en liet de predikant op de preekstoel gaan. Mits dat die met eden moest verklaren of de schuldige man in de kerk was of niet, maar de predikant verklaarde dat de schuldige man niet in de kerk was.

Dit komen in de kerk stonden veel personen niet aan, maar kozen het hazenpad, de provoost zond hen ruiters achterna om ze in de kerk te dwingen. Enige van de ruiters die achtervolgd werd bleef in een sloot steken waarvan enige van de vervolgde terug keren wilde om deze ruiter de hals af te snijden, maar het werd niet gedaan, want dit zou van kwaad tot erger geweest zijn. [177] De provoost viel de huislieden in dit dorp heel lastig en werd van jonker Dirk Sonoy (overste alhier) geordonneerd te vertrekken wat geschiedde, maar werd van enige huislieden achterna gevolgd en goed gewapend met geweer en degen en legden hem hinderlagen achter een wal bezuiden Alkmaar daar hij passeren moest met besluit om niemand te treffen dan de geweldige provoost, deze reed hen voorbij en werd getroffen met een schampschot in zijn voorhoofd en hij streek het bloed er met de hand af en gaf het paard de sporen maar werd van een andere getroffen zodat hij aanstonds van het paard afviel. De boeren op de loop en daarna heeft er nooit geen haan meer naar gekraaid etc.

1574. De 13de mei schreef de prins aan onze Staten hoe hij verstaan had dat de vijand of de Spanjaarden met 15 a 16000 man van mening waren om een inval in West-Friesland te doen en vermaande hen goede wacht ‘t te houden en dat ze de steden die men wist goed voorzien zouden met voedsel en oorlog ammunitie, dit werd gedaan het beste dat men naar die tijd kon. En om beter wacht te houden ‘t werd het hele land door, zo de ring binnen als langs de zeedijk buiten, voorzien met wachthuizen en vuurbakens daarbij waaraan men bij nacht pekkransen brandde en bij dag vaandels zou opsteken als de vijand ergens aankwam om daardoor te tonen waar dat onraad was en waar dat iedereen zich tot de algemene bescherming zou voegen. De huislieden werden gans Noord-Holland door op [178] het geweer of wapen gesteld en ook mede ‘t in ieder dorp gemonsterd. De vermeldingen dat ‘t de vijand een aanslag meende te maken op West-Friesland kwamen hoe langer hoe meer ‘t zonder dat men kon weten waar dat ze zou aankomen of wat ze van mening was te doen. Tenslotte brak de bom uit en kwam op ‘t de 27ste mei de groot commandant Gillis van Barlemont, heer van Hierges en in die tijd gouverneur van Holland, Zeeland etc. met 6000 ‘t te voet en met 700 ruiters om daarmee ‘t de Schoorldam en Slaperschans in te nemen en te overrompelen, maar ze stootten hun hoofd en vonden de schansen goed voorzien van manschappen en van kruit en lood want ze waren voornemens om alhier door te boren om alzo ‘t een weg te banen en het Noorderkwartier al ‘t wat ze vonden op het platteland te stropen en ‘t alle dorpen in as te leggen. Hij had ‘t daartoe heimelijk verstaan met verschillende huislieden of andere ingezetenen (immers zo men meende) waarvan ene Pieter van Hoef ‘t te Hoorn woonachtig het hoofd en voornaamste aanstichter daarvan was. Het gerucht liep dat ‘t hij wel 400 medeplichtigen had. Deze zou ‘t zodra als ze aankwamen de brand hier en ‘t daar in de dorpen steken en daardoor de landlieden uit de schansen naar huis trekken opdat men minder weerstand vinden en alzo die te lichter zou innemen en voermeesteren.

Ze zouden tot een herkenningsteken hebben rode zijden banden daar de vijand hen goed aan zou herkennen, maar de gouverneur Sonoy waarschuwt het [179] krijgsvolk dat ze goede wacht moesten houden en zond meer volk in de schansen. De vijand kwam op zijn gezette tijd en stak de molen ‘t te Schoorl in de brand wat het sein van de vijand was zodat de verraders van binnen hun dingen zouden doen, maar door het nauwe toezicht die overal van Sonoy gesteld was durfde niemand kikken nog openbaren. Dus zag hij van binnen geen gewag maken (want hij wel dacht dat de zaak ontdekt was) trok hij wederom terug zonder iets uit te richten. In het voorleden jaar 1573 werden de Hondsbos, Slaper en Krabbedam en Schoorldam schans al gemaakt.

Te Haringkarspel in het begin van dit jaar geschiedde alhier een ongehoord weddenschap van een huisman gelijk hierna volgt.

1614. Zimon Pietersz. Poorter en schepen ‘t in het dorp Haringkarspel zat op drie koningen dag in de herberg met zijn medemakkers om een gelag te drinken en verkoopt aan zijn gezelschap die bij hem in het gelag zaten te drinken al zijn koeien die op zijn stal stonden, aan de ene een koe, aan de ander twee koeien en voort tot dat hij ze allen kwijt was en op die conditie dat hij de stad van Jeruzalem binnen het jaar zou bezoeken en dan zou hij dubbel geld voor zijn koeien hebben. Maar hij zou zijn beraad hebben tot de andere dag klok van twaalf uur en die afging moest twee halve vaten bier in het gelag geven, [180] De volgende dag kwamen ze allen bij elkaar te twaalf uur en deden mee, maar niemand ging af, de koopmanschap of de weddenschap ging aan. En de weddenschap moest uitgevoerd worden zou het gewonnen worden. ‘t Wat had Zimon Pietersz. Poorter te doen, hij gaat heen en laat boelhuis houden en verkoopt voorts al zijn goederen zoals schapen, varkens en lammeren en huisraad hetgeen hij ontberen wilde mee op zijn Jeruzalemse reis. Toen dit gedaan was gaf hij aan iedereen een rijksdaalder of rykxdaars die ze hebben wilde op gelijke conditie. Maar nam alles van dit voorschreven notariële handschrift. Dit alles aldus verricht hebbende reist deze Zimon Pietersz. Poorter naar Amsterdam en verneemt eens wanneer daar schepen naar de Levant gingen en kwam op de Prinsenhof en hoort aldaar dat daar een konvooier naar de Straat of Levant ging. Hij komt bij de kapitein en komt met hem overeen hoeveel hij zal geven om voor passagier mee te varen. Ze komen overeen dat hij voor zijn vracht en kost alle dagen een oort van een rijksdaalder zou geven zo lang hij op het schip was op conditie dat hij een kistje mee nemen mocht daar hij 300 guldens aan koopmanschap in had. Te Amsterdam heeft hij zijn dingen verricht en gaat naar huis, maakt zijn (knapzak) bultzak klaar. De tijd komt dat de schepen in Texel kwamen en de zeildag vastgesteld was kreeg hij een brief van de kapitein dat hij aan boord moest komen zo hij nog van mening was om mee te gaan. [181] Deze Zimon Pietersz. Poorter was niet lui, laat hem met zijn goed dat hem dienstig was (dat hij gepakt heeft) naar Den Helder brengen ‘t met een wagen nadat hij afscheid van zijn vouw en kinderen had genomen en laat hem aan boord zetten. De zeildag is gekomen en ze steken met de vloot (een goede wind hebben ze) in zee. Enige maanden daarna is hij in de Levant gekomen voor het Heilige Land en liet hem van het bootsvolk aan land zetten voor de stad Joppe of Jaso en reisde toen vandaar naar Rama en tot de stad Jeruzalem. Gewoonlijk wordt diegene die de stad Jeruzalem en andere gedenkwaardige plaatsen er omheen doet en in het overige Heilige Land gelegen zijn bezoekt en als hij het bezichtigd heeft een brief in het Latijn tot bewijs van zijn verrichte arbeid door de gardiaan of opperste van de berg Sion verleend. Daarom zal het ook niet ondienstig zijn een ‘t afschrift [gelijk ik nog tonen kan] van deze brief te laten volgen uit oorzaak daarin dat bijna alle merkwaardigste plaatsen die men bezoekt en bezichtigt herdacht worden. Zoals het onder anderen blijkt uit deze navolgende brief die onze Noord-Hollander Zimon Pietersz. Poorter van Haringkarspel heeft meegebracht.

Frater Angelus Messana, van de orde der Minderbroeders der H. Franciscus regulair observantie provincie hoofd gardiaan van de H. berg Sion, bewaarder van het H. Land en in Oriënt Apostolische commissaris. [182]

Allen en iedereen saluut: die dit zullen lezen of horen lezen van God Almachtig. Wij geven te kennen en getuigen hoe dat in deze Heilige Stad van Jeruzalem is gekomen de eerzame deugdelijke en vrome. (als dat ook genoeg te verstaan doet een Testimoniaal-brief gegeven in de heerlijkheid Harenkarspel.) namelijk Zimon Pietersz. Poorter en inwoner te Harenkarspel die aandachtig, ootmoedig en devoot persoonlijk heeft bezocht en geerd vrijwel alle eerwaardige plaatsen van het Heilige Land. Voornamelijk Bethlehem daar Jezus Christus in het kribbetje geboren is van de reine maagd Maria gelegd is geworden en van de drie koningen aanbeden en de aller eerwaardigste Heilige graven zo onze Heer Jezus Christus als ook Maria Xpi (Grieks voor in de naam van Christus) de alle rechte getrouwe gelovige moeder in het dal van Josafat. De heilige bergen Calvarie, Olijfberg en Sion daar het menselijke geslacht door het overvloedig dierbaar Christus bloed is verlost geworden daar Christus ten Hemel is gevaren. En daarna gezonden in de harten van zijn gelovigen de Heiligen Geest daar ook meer ons geloof, verborgenheden en de mysteries zijn geschied. Item, hij heeft bezocht en gezien in Bethanië het graf van de Heilige vriend Christus, namelijk Lazarus, het huis en zijn woning als ook Martha en Maria Magdalena: daarboven alle andere Heilige plaatsen zo in als buiten de Heilige voorschreven stad Jerusalem die van pelgrims jaarlijks devoot worden bezocht en u het heeft gedaan zonder opmerkelijk perikel [183] orde ingesteld en alzo heeft verdiend menigvuldige gratie en genaden deelachtig Christus, en vanwege onuitsprekelijke verdiensten hebben we de voorschreven Zimon Pietersz. in ware getuigenis die zijn devotie en pelgrimage ootmoedig gedaan heeft deze bekrachtigd, bevestigd en met onze grootste zegel als ook eigen naam en handschrift sterk en authentiek willen maken in Jeruzalem in het klooster Sint Salvatoris 1614 de 7de juni.

Frater Angelus qui supra Mana prop.

In de zegel onder deze boven genoemde brief ziet men onder de apostels de voeten wassen en boven een geopende hemel met heiligen daarin.

Dit hedendaagse Jerusalem wordt van de meeste landbeschrijvers gezegd te liggen op de hoogte van 32 graden, 44 minuten Noorderbreedte en de lengte is 69 graden.

Jeruzalem is tegenwoordig in zijn omtrek groot 4500 treden en ligt 12 mijlen van Joppe of de Middellandse Zee landwaarts in als men daartoe reist.

Hetzij Christen of Jood die eerst in het Heilige Land komt en de stad Jeruzalem wil bezichtigen moet grote schatting geven. Ook is het hem niet geoorloofd voor de eerste maal in de stad te treden dan door de poort van [184] Damascus waaraan tot dat doel een troep of rot Janitsaren de wacht hebben die terzelfder tijd als er iemand komt vragen dan ‘t van wat landaard hij is hem laten stil staan en gaan ondertussen daarvan de gardiaan of overste van de berg Sion verwittigen die daarop twee geestelijken zendt. Daarna gaan ze bij Bassa verlof verzoeken om hem te mogen laten inkomen. Nadat zij verlof gekregen hebben gaan ze hem van de poort afhalen en geleiden hem in het klooster van onze Heer en Zaligmaker in gezelschap van twee soldaten of krijgsknechten die al het reisbagage doorzoeken om te zien of daar ook wapens onder zijn. Want het is de Christenen en Joden op straffe van hun leven verboden gewapend of met wapens in de stad Jerusalem te treden. Zo iemand een musket heeft die laat hij bij de poort blijven dat hem wanneer hij wederom uit de stad gaat trouw overhandigd wordt, mits aan de krijsknechten wat te geven. Nadat de Janitsaren de reisbagage bezichtigd hebben wordt hen ieder de waarde van vijf stuivers en een maaltijd eten in het klooster der Roomsgezinde gegeven. Dan komen alle geestelijken van het kloosters de aangekomene, hetzij hij geestelijk of werelds, Rooms of niet Rooms is, ‘t met grote beleefdheid ontvangen en geleiden hem in de kerk in het huis der geestelijken want iedereen, hij is Rooms of niet, wordt in het klooster der Heilige Zaligmakers gehuisvest zonder een duit te betalen. Iedereen wordt ook door de geestelijken van dit klooster de voeten gewassen wat te Jeruzalem [185] met veel groter statie geschiedt dan op enige andere plaatsen en op deze manier. Dezelfde dag als men te Jeruzalem is gekomen verzamelen alle geestelijken voor de deur der kerk en gaan op een bank, met een tapijt bedekt, naast elkaar zitten en dan wast de gardiaan met twee acolieten en een kruisheer of ridder gekleed in priesterlijk gewaad hem de voeten in warm water dat vol rozen en goed ruikende kruiden is. De geestelijken zingen ondertussen verschillende psalmen en gebeden die op dit werk passen nadat de voeten gewassen zijn zo kust de gardiaan hem die: desgelijks doen alle geestelijken de ene na de andere het elfde. Dan geeft de gardiaan iedereen een waskaars in de hand waarna het Te Deum Laudamus gezongen wordt onder het gaan in de manier van een ommegang rondom het klooster en vandaar naar de kerk op dezelfde wijze alwaar alle altaren bezichtigd worden onder het zingen van lofzangen die op elk altaar passen.

De meeste bedevaart reizigers en anderen die Jeruzalem en andere plaatsen van het Heilige Land bezoeken laten zich gewoonlijk het Jeruzalem kruis of wapen op de armen merken of zetten wat gewoonlijk de Christenen van Bethlehem op deze wijze doen. (tatoeage) Ze hebben vele houten vormen waarop de merken gegraveerd en uitgesneden zijn die op de armen gezet worden. Elk mag een van deze vormen naar zijn welgevallen uitkiezen die dan met stof van houtskool in het graveersel op de arm gezet wordt, zulks is de aftrek van het merk dat daarop [186] gegraveerd is op de arm overgezet, daarna houdt ‘t een hem met de linkerhand de arm vast waarvan ‘t de huid stijf uitgerekt is en heeft in de rechterhand een klein rietje met twee naalden welke naalden hij van tijd tot tijd in inkt met ossengal gemengd doopt en daarmee de strepen die met de houten vorm gemerkt zijn steekt. Dat geeft pijn en gewoonlijk een klein korstje voor een korte tijd veroorzaakt. Ook blijven de armen twee of drie dagen driemaal zo dik opgezwollen dan ze anders zijn. Nadat men langs henen alle deze strepen gestoken heeft zo wast men de arm af en ziet toe of er iets fout gegaan is, dan begint men wederom en soms tot driemaal toe. Wanneer het gedaan is zo omwindt men de arm dicht toe, op het gestoken of op de gestoken hand groeit een korst die twee of drie dagen daarna afvalt, maar de merken blijven blauw staan en gaan nooit weg uit de oorzaak dat het bloed zich met deze verf van de ossengal in inkt vermengt tot van binnen onder ‘t de huid doordringt en merken maakt.

Nu verder om tot ons vorige voornemen te komen, deze voorschreven Zimon Pietersz. Poorter kwam binnen de tijd van drie vierendeel jaar in het dorp Haringkarspel van zijn behouden reis, heeft zijn weddenschap gewonnen en vordert zijn geld in van diegene die tegen hem hadden gewed en leefde met zijn vrouw en kinderen noch verschillende jaren hierna in vrede. Zijn kistje met 300 gulden koopmanschap dat hij op de reis had meegenomen daar had hij zoveel mee gewonnen dat hij zijn gehele reis te water en [187] te land mee kon betalen en geld over hield. Hij bracht een deken mee die op het graf van Jezus Christus had gelegen en is hier noch tegenwoordig aan de grote sluis in Zijp.

1616. In de zomer is een Jan Gerritsz. van ‘t de Mijldijk met enig geld naar Texel gegaan en was van mening om een deel lammeren te kopen en in het passeren van de oude sluis in hij in de herberg gekomen om eens te verversen en vindt aldaar een persoon van Tiel in het gelach die zo hij zei mede daarheen wilde. Hierop maken ze vriendschap en gingen met elkaar heen, maar net over het koegras en komende op het vlakke zand heeft de makker van Jan Gerritsz. zijn moordgeweer uitgehaald en heeft Jan Gerritsz. zijn hiel zenuwen aan stukken gehouwen en alzo deerlijk met verschillende wonden vermoord.

1618 Is in het west einde van het dorp Twisk is een wonderlijk kalf van een koe gehaald, het had 2 hoofden en 8 benen.

1619 Was het een hete en droge zomer en heel sober gewas, een voer hooi werd te Barsingerhorn verkocht voor 20 gulden, een pond hooi voor een stuiver, de koeien vergingen meest van honger op het land.

1620. Was alhier in Noord-Holland een struisvogel te bekijken, de eigenaar had hem gekocht zo hij zei voor 900 gulden en woog 170 pond zwaar en kon tien en half voet hoog van de aarde opwaarts reiken, ijzer en staal of spijker slokte hij wel op, maar naderhand liet hij ze wederom onbeschadigd uit zijn fundament of aarsgat vallen. [188]

1620. In de hooitijd is te Scharwoude een kind geboren met de ene arm vast aan het lijf en de vingers aan elkaar, de rechter ‘t arm als een bel daar de kinderen mee spelen, de neus was plat en het hoofd heel mismaakt &c.

1624. In dit jaar hebben twee gebroeders in het dorp Oostwoud gewoond die blind waren die het Nieuwe Testament van buiten konden na elkaar oplezen.

Een droevig voorbeeld van een trouwe hond die zijn eigen meester ombracht.

1623. In de maand augustus was te Broek in Waterland een pachter die zijn pachtschuld niet wilde of niet kon betalen. Waarover hij dikwijls van Jan van Cuylenburg, schout van Monnickendam gewaarschuwd werd dat hij zijn pachtpenningen moest opbrengen of hij zou hem in hechtenis nemen. De pachter achtte niet op de dreigementen van de schout en werd eindelijk (van de voorschreven schout die een grote hond bij hem had) met zijn twee dienaars gevangen genomen en verwachtte die avond om hem naar Monnickendam te voeren. Die nacht begaven ze zich in een roeischuit dat ze daar een praam noemen en voeren zo voort. Onderweg overdacht de pachter zijn staat en begon te klagen dat hij om zo’n zaak gevangen werd en presenteerde de schout een som geld zodat hij losgelaten mocht worden, die uit hoofde van zijn ambt verklaarde dat niet te kennen of willen doen. [189] De wanhopige pachter en aan zijn handen geboeid zag geen uitkomst en slaat zijn beide armen om de hals van de schout en roeit het praampje om zodat ze beiden te gronde gingen ‘t al worstelend met elkaar. Eindelijk raakten ze van elkaar zodat de schout wederom boven kwam om zich te redden, maar de hond die zijn meester de schout miste en hem van achterna boven kwam sprong door trouwheid op zijn meesters hoofd en lichaam en zwom rondom hem om hem bij te staan daar hij gedurig grote schade deed want hij hield zijn meester gedurig onder water en was hem gedurig in de weg want hij kon nooit het hoofd boven water krijgen omdat hij nooit van hem week en dacht hem bij te staan zodat eindelijk de schout met de pachter beiden verdronken, maar de dienaar die bij hem was redde zijn leven boven op de praam daar hij op was geklauterd. De burgers die dat vernamen waren met de weduwe, die veel kinderen had, zeer droevig wat zelden gebeurt dat ze bemind zijn.

1572. Kocht men de gehele zomer door 100 pond kaas voor 2 gulden en 10 stuivers.

1573. Het Noorderkwartier was in dit jaar niet goed van geschut of kanon voorzien, daarom werden uit alle torens waar twee of drie klokken in hingen een eruit gehaald op het platteland en naar de steden gebracht om een kanon daarvan te laten gieten door een mr. Hendrik van Trier die dan op de schepen werden gebracht om de admiraal Bossu te hulp te komen.

1579. Heeft in de stad Alkmaar een dartele [190] jonkman drie zilveren daalders met een pot bier opgedronken die hij drie dagen daarna van onderen is kwijt geworden. Ook was er mede in ‘t dit jaar te Alkmaar een zwangere vrouw die met volle lepels teer at alsof het een goed bereide stamppot was geweest.

1588. De 15de september werd door orde van de Staten alle wegen en wagenslagen in gans Noord-Holland en West-Friesland verbreed.

1589. Werd het Kerkenpad te Hauwert allereerst gemaakt die zich strekt bij de kerk uit tot aan Zwaagdijk toe tot dienst van veel mensen, maar het werd in de herfst op last van de regenten van Hoorn geslecht en de bruggen die over de sloten gemaakt waren, zijnde 14 a 15 voeten breed om met koeien daarover te gaan, werden aan stukken gehouwen en verbrand. Dit werk was van hen uitgevoerd door twee vaandels gewapende mannen die van Hoorn naar Hauwert kwamen. Die van Hauwert lichten hiertegen een mandement en riepen de burgermeesters van Hoorn voor het hof van Holland daar het hangen bleef. Daarna hebben die van Hauwert het voorschreven voetpad wederom gemaakt daar de 4 Noorder-Koggen zo nu en dan verschillende malen oud molenhout hebben toe gegeven uit oorzaak dat hetzelfde pad strekt tot dienst van alle koggen.

1601. Is te Rustenburg een grote nieuwe overtoom gemaakt, anders gezegd een windas daar die van Schagen, Barsingerhorn, Langedijk en andere dorpen van het Noorderkwartier hun schuiten nu konden overkrijgen als ze naar Hoorn varen wilden met kaas en koopmanschap. [191]

1604. Werd er een nieuwe vaart gemaakt van het Spierdijker verlaat of sluis af en loopt bij de Spierdijker weg langs tot aan de dam toe.

1608. Begon men de Wieringerwaard te bedijken met grote menigte van kleine schuitjes of bootjes tussen eb en vloed tot zeewering gebracht en daarna in de volgende jaren zo met slijkwerk en schuitjes als kruiwerk de dijk, mitsgaders allen binnenwerken zo vee gebracht dat de landen daarin bedijkt tot No. 1895 morgen van 720 roeden de morgen Geestmer-Ambacht of 600 roeden binnenlandse of Zijpe dijkmaat; maar is op de 22ste januari ‘t 1610 ingebroken want er waaide een sterke Noordwesten wind en het water liep zo hoog dat het op verschillende plaatsen over de nieuw gemaakte dijk heen spoelde zodat daar wel ‘t 8 a 9 gaten in doorbraken, het donderde ‘t ook vreselijk, het waaide wel een maand a twee ‘t al aaneen zeer sterk zonder ophouden, maar in de zomer vroeg werd de ringdijk wederom verhoogd en de gaten met stenen en wier gestopt ‘t en slijk daarop gelegd.

1708. In deze polder van de voorschreven Wieringerwaard heb ik deze navolgende huizen geteld. ‘t

30 Huizen aan de nieuwe-sluis.

55 Huizen aan de twee wegen.

21 Huizen aan de Barsingerweg.

12 Huizen aan de Walingsweg.

8 Huizen aan de Friese zeedijk.

14 Huizen aan Slijkerdijk.

9 Huizen aan de twee molens. ‘t [192]

149. Huizen in het geheel.

Een gereformeerde kerk.

Een menisten kerk

5 grote watermolens.

1 meelmolen.

1630. Was alhier in dit Noorderkwartier en ook in gans Holland zulke dure tijd zoals er nooit bij mensen geheugenis was geweest. De steden als Hoorn, Enkhuizen, Medemblik ‘t en anderen verboden dat er geen tarwe noch rogge of brood daarvan gebakken uit hun steden mocht vervoerd worden en hadden tot dat doel scherpe wacht in hun stadspoorten gesteld. De 16de november werd een last rogge te Amsterdam op de markt verkocht voor 316 goudguldens en een last tarwe voor 400 gulden, een brood van 12 pond kostte 22 stuivers. Daar waren ook dorpen in deze grote dure tijd die zagen dat de steden hen alle toevoer van granen en brood afsneden mede verboden dat men geen tarwe, rogge, gerst noch haver uit hun dorpen mocht wegvoeren op zekere boete. Deze duurte was zo groot dat naar mensen oordeel het geschapen stond dat in die winter veel mensen van honger gestorven zouden hebben, was het zaak dat God de Heer, de gever van alles, het voorzag dat hij in deze tijd een zachte winter verleende en dat de schepen de gehele winter door op Frankrijk voeren om zaad te halen.

In dit jaar werden de eerste meelmolen te Wervershoof gemaakt. Insgelijks werd de sluis in de Leegedijk gemaakt met een windas dat men met de handen windt over de waterschutting om alzo bij het dorp langs te kunnen varen.

[193] 1631. In dit jaar werd de Braakmeer bij Aartswoud tot land gemaakt en alzo die van de 4 Noorder-Koggen zich daartegen stelden vanwege dat hun watermolens die bij de Braak staan het water schepten (dat ze uitmaalden) een groot deel uit deze Braak en een boezem was om het water uit de Gouwsloot daarin eerst te ontvangen en dan voort uit de Braak in de kolk te malen. Om deze oorzaak wilde de voorschreven kogge met de octrooianten niet vanwege de schade en de opbrengst die ze daardoor kwamen te lijden overeenkomen, maar is bij vonnis van haar edele mogendheid na enig pleiten uitgesproken. Dat de bedijkers zouden leveren een ringsloot tot hun kosten van 16 voeten breed en dat ze contribueren zullen met 25 morgen molengeld tot onderhoud van de voorschreven koggemolens. In dit jaar is mede bedijkt het Westerste gedeelte van de Wijmers. Beginnend van de sloot ‘t af die naar het water genoemd Suekevaart strekt, west aan zo ver als het bedijkt is. Waarover dat ‘t veel misgenoegens waren van diegene die ‘t de landen toekwamen en dat niet zonder gewichtige redenen omdat men hen al ‘t het rietland afnam en op sommige plaatsen mede enige gedeelte van het grasland dat hen ‘t na enige pleiten daarover gegaan was, zo om dit water als om de Braak, Poel en Lichtewater, Rietlanden en anderen die hen behoorden hebben gevoerd en tot taxatie van mannen is betaald geworden. Nadat de regenten ‘t van Medemblik hun octrooi van de Staten van Holland en West-Friesland om een zeer kleine [194] beloning hadden bekomen om de Braak, Poel, Wijmer en Lichtewater te bedijken en dat onder een deksel dat deze bedijking voor hun armen zou wezen zo hebben de geïnteresseerde van de 4 Noorder-Koggen bij vonnis van de gecommitteerde raden van het Noorderkwartier op Sint Jacobsdag, wat de 25ste juli is, de dijk en ringsloot die gaat om de Braak, Poel, Ligtewater en een gedeelte van de Wijmers aanbesteed. Dit verzoek om octrooi te hebben van de voorschreven meren of watertjes om die te bedijken tot profijt van hun armen geschiedde niet met oprechtheid. Want dat heeft zich in het jaar 1635 en 1636 geheel anders vertoond en geopenbaard, want in deze twee jaren tijd zijn het grootste deel van de landen van de voorschreven watertjes van de regenten der stad Medemblik aan particuliere eigenaars verkocht en de penningen gebruikt (zo men in deze tijd heeft gehoord) tot de kosten gemaakt in het bedijken en sloten, verkavelen der landen van de voorschreven watertjes als mede tot vergelding van hun zeer grote kosten dat gebeurd is in het maken van hun gespleten nieuwe haven in hun stad. Schijft Barent Claasz. Hauwert in zijn aantekening.

1632. Verkocht Theunis Jorisz. van de Seuvel te Hoogkarspel in de Streek bij Enkhuizen, een stuk groetland groot 2 een-tweetje morgen voor de somma van 3280 guldens het morgen land aan een weduwe vrouw van de stad Hoorn waaruit men voldoende kan bespeuren dat en er geld in het Noorderkwartier was en een florissante tijd etc. [195]

Quohier ofte hoe veel van alle Huyzen, en groote ‘t der Landerye. Mitsgaders alle onroerende goederen, staande ende leggende binnen de Steden en Platte Lande in West-Vriesland, zoo als dezelve jaarlykx in de verpondinge kontribueren ofte opbrengen, na het redres ofte herstelling van den jare 1632.

De 7. Noorthollandze Steden hebben mede cessie ofte overgeving in de Souvereyniteyt ofte oppermagt, en brengen na de 11 Zuythollandsche Steden, mede vervolgens, elk een stem in de vergadering van de Staten van Holland ende West-Vriesland.

Kohier (afschrift) of hoeveel van alle huizen en de grootte der landerijen. Mitsgaders alle onroerende goederen die staan en liggen binnen de steden en platteland in West-Friesland zoals die jaarlijks in de verponding contribueren of opbrengen naar het redres of herstelling (zelfde) van het jaar 1632.

De 7 Noord-Hollandse steden hebben mede cessie of (zelfde) overgeving in de soevereiniteit of oppermacht en brengen na de 11 Zuid-Hollandse steden mede vervolgens elk een stem in de vergadering van de Staten van Holland en West-Friesland.

Alkmaar 2582. Huyzen binnen de Stad, en 92. buyten de stad, met 765. morgen 469 roeden Lands, komt met de Heerlyke goederen. 20826-1-13

Castercum 88 Huyzen, 1012 morgen 283 roeden ‘t Lands. 5149-10-14

Limmen 140 Huyzen 1176 morgen, 200 roeden Lands. 7192-7-13

Uytgeest 440 Huyzen 1784 morgen 387 1 tw: roeden. 11297-10-4

Akersloot en Boeklermeer 297 Huyzen, 1332 morgen 691 roeden. 6343-10-7

Heyloo en Oesdom 126 Huyzen, 1800 morgen 120 1 tw: roeden. 9750-14-8

Bakkum 25 Huyzen, 382 morgen 62 1 tw. roeden. 1347-17-0

Egmond binnen en den Hoef 184 Huyzen, 1176 morgen 490 roeden. 7242-12-2

Egmondermeer 1 Huys, 480 morgen 58 roeden. 1249-14-0

Egmond op Zee 213 Huyzen. 279-2-8

Wimmenum 28 Huyzen, 242 morgen 257 roeden. 1334-3-4

Bergen 126 Huyzen, 1637 morgen 4 roeden ‘t 7619-10-2

[196] Bergermeer 9 Huyzen, 563 morgen 554 roeden. 1269-19-8

Schoorl, Hargen en Kamp 227 Huyzen. 1239 morgen

112 1 tw: roeden. 5585-12-1

Groed 50 Huyzen; 293 morgen 25 1 tw: roeden. 2277-11-4

Petten en Nolmerban 171 Huyzen, 214 morgen 200 roeden. 1170-19-8

Callans-ooge en Abbistee 105 Huyzen, 332 morgen ‘t 53 roeden. 1234-17-10

Huysduynen 230 Huyzen, 418 morgen 251 1 tw. roe- den. 2566-11-1

Outdorp 74 Huyzen, 234 morgen 552 reden. 1568-11-12

Oterlik 31 Huyzen 220 morgen 687 roeden. ‘t 811-8-10

Ursem 206 Huyzen, 1085 morgen 267 roeden. 5585-18-11

Veenhuyzen 35 Huyzen, 363 morgen 11 1 tw: roeden. 1105-4-4

Koedijk, Huyswaard, met een gedeelte van de Dalmeer,

Vroondermeer en Klaas haringslyk 250 Huyzen,

929 morgen 450 roeden. 6784-13-15

St. Pankras 96 Huyzen 477 morgen 377 roeden. 3388-15-10

Broek 138 Huyzen, 436 morgen 515 roeden. ‘t 3731-4-10

Zuytscharwoud 168 Huysen 478 morgen 631 roeden. 3981-6-10

Noortscharwoud 125 Huysen 494 morgen 367 roeden. 4148-19-12

Outkarspel 161 Huysen 1239 morgen 413 roeden. 8451-14-4

Haringkarspel, met Kalverdyk en Dirkxhorn 181 Huyzen

1535 morgen 483 roeden. 8960-10-10

Warmenhuyzen 209 Huyzen 1075 morgen 705 roeden. 7973-7-9 [197]

Eenigenburg 53 huyzen 164 morgen 290 roeden. 1398-0-0

St. Maarten 153 huyzen 601 morgen 100 roeden. 4721-7-12

Valkoog 96 huysen 542 morgen 690 roeden. ‘t 3902-7-1

Burghorn 9 Huysen, 315 morgen 360 roeden. 1567-13-13

Schagen 516 huysen 1777 morgen 360 roeden. 15394-6-0

Barsingerhorn en Kolhorn 372 huysen 983 morgen ‘t 190 roeden. 7714-14-6

Haringhuysen 60 Huysen 351 morgen 90 roeden. 2619-3-4

Nieuwe-Nierop 314 huysen 1445 morgen 98 1 tw. roeden. 12141-18-0

Oude-Nierop 179 huysen 996 morgen 381 roeden. 5614-3-8

Winkel 289 huysen 1003 morgen 342 roeden. ‘t 7386-5-8

Graft 622 huysen 639 morgen 733 roeden. 4175-11-9

Ryp 641. huysen 639 morgen 154 roeden. 3391-1-2

Noortschermer ofte Schermerhorn, 375 huysen 523 morgen 546 roeden. 2657-14 13

Zuytschermer 255 huysen 421 morgen 511 roeden. 1953-1-4

Wieringerwaard 22 huysen 1882 morgen 11 roeden. 575-11-10

Zype en Haze-polder 9031 morgen 273 1 tw. roeden. 19612-2-6

Zomma Alkmaar met zyn Dorpen, 254758-5-9

Hoorn 2556 huysen 209 morgen 503 roeden. 28284-11-4

Dampten 14 huysen 300 morgen 424 roeden. 1895-11-6 [198]

De groote Uytterdyk 1 huys 75 morgen 102 roeden. 143-1-2

Swaag 129 huysen, 735 morgen 533 roeden. 4104-2-12

Westerblokker 114 huysen 702 morgen 109 roeden. 4504-4-12

Oosterblokker 121 huysen 611 morgen 343 roeden. 5022-1-4

Binnen-wyzent 40 huysen 328 morgen 367 1 tw. roeden. 2692-3-14

Westwoud en Ouden-dyk 55 huysen 1151 morgen ‘t 768 1acht. roeden. 5896-14-13

Schellinghout 180 huysen 763 morgen 182 roeden. 4958-7-14

dՠUytterdyk van Schellinghout 49 morgen 333 roeden. 138-7-12

Wydenesse 100 huysen 607 morgen 458 1tw. roeden. 3940-15-9

Oosterleek 89 huysen 45 morgen 467 roeden. 497-18-11

Berkhout 136 huysen 1200 morgen 474 roeden. 3275-12-4

Scharwoude 40 huysen 103 morgen 312 roeden. 234-0-12

Schaardam 37 huysen 116 morgen 40 roeden. 372-3-11

Grosthuysen 59 huysen 625 morgen 405 roeden. 1549-9 8

Avenhorn 47 huyzen 115 morgen 150 roeden. ‘t 419-1-0

Oudendyk 133 huysen 206 morgen 351 roeden. 858-5-12

Beets 118 huysen 433 morgen 511 1 tw. roeden. 2290-4-0

Oostmysen 6 huysen 104 morgen 398 roeden. 437..18..14

[199] Hauwert 81 huysen 499 morgen 236 roeden. 1922..12..0

Nibbixwoud 54 huysen 403 morgen 375 roeden. 1818..8..5

Watway 35 huysen 173 morgen 20 1 tw. roeden. 897..5..0

Woggenum 184 huysen 1415 morgen 20 roeden. 8225..5..0

Spanbroek 172 huysen 1061 morgen 215 1 tw. roeden. 4047..17..0

Opmeer 72 huysen 439 morgen 514 1 tw. roeden. 2508..2..14

Opdam 136 huysen 439 morgen 514 1 tw. roeden. 1657..6..10

Hensbroek 127 huysen 383 morgen 567 roeden. 1664..3..8

Wogmeer of Dammeer 10 huysen 733 morgen 230 roeden. 3085..17..8

Boersdorp of Woglummer 3 huysen 191 morgen 100 roeden. 283..15..2

Zomma: Hoorn met zyn Dorpen. 97606..9.. 5

Enkhuysen 3615 huysen binnen de Stad 515 huysen buyten de Stad met 628 morgen 324 roeden en 151 morgen 236 roeden buyten Dykxland, met de Heerlyke goederen ‘t te zamen 31085..19..8

Bovenkarspel 398 huysen 783 morgen 240 roeden. 6464..15..6

Grootebroek 316 huysen 1026 morgen 407 roeden. 7683..5..3

Lutjebroek 179 huysen 642 morgen 202 roeden. 4976..7..2

Hoogkarspel 192 huysen 1065 morgen 553 roeden. 8598..16..2

Hem 159 huysen 802 morgen 177 roeden. 5121..8..0

[200] Venhuysen 223 huysen 872 morgen 53 roeden. 6438..5..6

Vlieland, Oost en West Eynde niet uytgedrukt,

maar geschat de Landen 700 huysen. 1617..2..2

Texel 969. Huysen 7258. Morgen 222. Roeden. 16119..16..0

Emeloort 47. Huysen 100. Morgen, 187 .4..0

Urk. 47 Huysen 24. delen Lands, ieder deel groot 16 1 tw. Hoys. 144..16..12

Zomma: Enkhuysen met zyn Dorpen, 88437..15..9

Edam 1141 Huysen binnen de Stad, 39. Huysen buyten de Stad. 1198 morgen 132 roeden Lands, 10:

Zoutkeeten, 30 Timmerwerven, 2 Lynbanen, 26. Houtwallen, 48 Thuynen met Heerlyke goederen te zamen. 8641..6..14

Middelie 207 Huysen 868 morgen 33 1 vierd roeden. 3809..18..0

Quadyk 154 Huysen 677 morgen 12 roeden. 2233..11..4

Warder 130 Huysen 931 morgen 33 roeden. 3617..16..12

Oosthuysen met Etershem en Hobreede 150 Huysen,

784 morgen 475 roeden. 3509..16..2

Purmerland 5 Huysen 2981 morgen 593 roeden. 13214..4..0

Jisp 381 Huysen 733 morgen 495. roeden. ‘t 4660..19..2

Zomma: Edam met zyn Dorpen, 45982..0..6.

Monnekendam 818 Huysen 592 morgen 205 roeden,

komt met de Heerlyke goederen. 5035..11..[201]

Kadwoude 97 Huysen 703 morgen 27 1 tw; roeden. 1802..15..0

Zunderwoude 117 Huysen 1208 morgen 138 1tw: roeden 3028..9..12

Landsmeer 209 huysen 1508 morgen 50 roeden . 3928..3.3

Schellinkhout, Buiksloot, met de Voorwyk, 260 huysen

474 morgen 85 roeden. 1235..19..8

Sundorp 121 huysen 675 morgen 168 1 tw: roeden. 1424..9..9

Broek 156 Huisen 563 morgen 557 1 tw: roeden. 1588..12..12

Ransdorp of Raarop 241 huysen 1238 morgen 107 1 tw: roeden. 2805..3..0

Marken in Zee 241 huysen 301 morgen 7 roeden. 1286..3..4

Buykslootermeer geen huysen 368 morgen 268 roeden. 957..19..0

Broekermeer geen huysen 304 morgen 375 roeden. 885..12..8

Bellemeer geen huysen 148 morgen 167 roeden. 385..10..0

Oostzanen en Zaardam 984 huysen 2023 morgen 96 roeden. 9712 .13..6

Westzanen en Zaardam 889 huysen 1886 morgen 424 roeden. 8536..2..0

Zomma: Monnekendam met zyn Dorpen, 42613..4..6.

Medenblik 818. Huysen 592 morgen 205 roeden,

komt met de Heerlyke goederen, 5035..11..8

Wervershoof 87 huysen 356 morgen 130 roeden. 2609..2..12

Opperdoes 96 huysen 152 morgen 100 roeden. 199..19..3 [202]

Oostwoud 79 huysen 331 morgen 505 roeden. ‘t 1316-13- 0

Twisck 227 huysen 516 morgen 473 l tw. roeden. 3305-14- 4

Lammerschaag 55 huysen 78 morgen 14 roeden. 474-18- 8

Abbekerk 107 huysen 507 morgen 305 l twed. roeden . 2715-18-12

Midwoud 49 huysen 361 morgen 375 roeden. ‘t 2184- 0- 4

Hoogtwoud 279 huysen 1779 morgen 369 roeden. 9966-10- 8

Eerswoud 116 huysen 258 morgen 192 roeden. 1838-15- 0

Sypekarspel 86 huysen 679 morgen 200 roeden, ‘t 3127- 2- 8

Benningbroek 99 huysen 631 morgen 237 l tw: roeden. 2659-13- 4

Wieringen over het oude en Nieuweland 326 Huysen

3579 morgen 550 l tw: roeden. 6873- 0- 0

Derschelling 467 huysen, de Landen niet uytgedrukt, maar geschat 2686-13- 4

‘t Eyland Grin geen huysen, egter in Verpondingh. 6-16- 0

Zomma; Medenblik met syn Dorpen, 55451-10- 1

Purmerent 457 Huysen 587 morgen 578 roeden in de Jurisdictie

gelegen, komt met de Heerlyke goederen. 5919-18- 4

Purmer en Yseldam 362 huysen 1783 morgen 467 roeden. 6364- 6-0

Beemster 78 huysen 7846 morgen 333 roeden. ‘t 39125- 4- 0

Wormermeer 15 huysen 1798 morgen 228 roeden. ‘t 3774- 0- 0

[103] Crommenye en Crommenysdyk 406 huysen

49 morgen 201 l tw: roeden. 3107- 6-12

Essendelft 410 huysen 2755 morgen 126 l tw: roeden. 13858- 3- 4

Zomma: Purmerentmet zyn Dorpen. 72148-18- 4

Bedragen alle de Steden en Dorpen ende Meeren van Noortholland te zamen in de Jaarlykse Verpondingen zes Tonnegouds, zes en-vijftig duyzend gulden, negen hondert, en acht en negentig gulden, drie stuyvers, acht penningen.

Ik zegge 6569998-3-8.

Staat van Huysen binnen de navolgende Steden, ende Dorpen van Zuyd Holland, mitsgaders de Morgentale in yders district, soodanig als in het Jaar 1632. dezelve by redres (herstelling) Generaal bevonden zyn; en wat dezelve jaarlyks in de Verpondinge contribueren. Alles yder Stad met syn Resort van Dorpen, Polders, Meren, &c. gesepareert; ende der zelver getal van Huysen, Morgentalen, ende Contributien, apart geexpresseert. [204]

Staat van huizen binnen de navolgende steden en dorpen van Zuid-Holland mitsgaders de (2) morgentale in elk district zodanig als in het jaar 1632 ze bij algemene hertelling bevonden zijn en wat die jaarlijks in de verponding contribueren. Alles elke stad met zijn resort van dorpen, polders, meren, etc. afgezonderd en hetzelfde getal van huizen, (2) morgentalen en contributies apart uitgedrukt. [204]

DORDRECHT groot 3278 Huysen, en de buyten ‘t de Stad 112 huysen, desselfs Jurisdictie 59 morgen 87 roeden, bedraagt met de Heerlijke Goederen. 33747- 5-13

De Merwe Polder 15 huysen 183 morgen 13 roeden. 1523-11-10

De Myl polder 2 huysen 220 morgen 471 roeden 1510-14- 4

Dubbeldam 56 huysen 1923 morgen 325 roeden. 6443- 4- 8

Sluysdrecht 104 huysen 1239 morgen 50 roeden. 3509- 0-13

Alblas 72 huysen 1221 morgen 550 roeden. 3737-13- 1

Alblasserdam 138 huysen 706 morgen 70 roeden. 2317-13- 7

Papendrecht 145 huysen 325 morgen 44 roeden 2172- 7- 1 ‘t

De Visscheryen toekomende zyn Hoogheyt voor 2 derde

en de Heer Goudriaan voor 1 derde part. 1106-13- 4

Nieuw Ackerloot 75 huysen 991 morgen 596 roeden. 1966- 7- 4

Streefkerk 106 huysen 1487 morgen 590 roeden. 3097- 7- 1

Wyngaarden ende Ruygbroek 40 huysen 648 morgen 575 roeden 1448-19- 4

Molenaars Graft 24 huysen 773 morgen 200 roeden. 1614- 8- 8

Brantwyk Gybeland 50 huysen 1045 morgen 388 roeden. 2085-13- 0

Blofkens Graft 60 huysen 960 morgen 4 roeden. 2187-12-14

Gyzen Nieuwerkerk 45 huysen 761 morgen 430 roeden. 2020-10-13

Hofweegen 10 huysen 177 morgen 500 roeden. 403- 6-14

[205] HardingVelt 94 huysen 748 morgen 472 roeden. 1562- 0- 6

Peursem 24 huysen 376 morgen 300 roeden. 988- 1-12

Singeland 13 huysen 251 morgen 100 roeden. 747-10- 0

Otteland 34 huysen 514 morgen 200 roeden. 1345-11-14

Laagblokland 22 huysen 339 morgen 109 1 tw. roeden. 995- 0- 0

Goudriaan 37 huysen 847 morgen 49 roeden. 789-13-12

Noreloos 59 huysen 1668 morgen 15 roeden. 438-15- 4

Amerschrave 49 huysen 802 morgen 500 roeden. 2017-6-2

Gelkenes 57 huysen 307 morgen 425 roeden. 1316-18-14

Pieterschonk 158 huysen 206 morgen 565 roeden. 1578-17- 4

Landen van Pieter schonk, met Bonavontura

bedykt, 12 huysen 88 morgen 383 roeden. 565- 7- 0

Maasdam 39 huysen 184 morgen 28 roeden. 931- 9- 0

Landen van maasdam by de Graaflykheyd Verkocht;

103 morgen 93 roeden. 521- 8- 0

Mynsheeren-Land 121 huysen 1680 morgen 146 roeden. 8771-14-12

Outheyenoordt 94 huysen 422 morgen 537 1 tw. roeden. 2296- 2- 6

Gods Chalckoort 34 huysen 179 morgen 109 roeden. 1098-13-14

[206] Oostzomerland 4 huysen 607 morgen 539 roeden . 3833-11-12

Strynsche-Waart, Outstryen met zyn appendixie

364 huysen 1581 morgen 462 1 tw. roeden. 8533- 3-11

Gertendale, anders genaamt de negen en veertig Roeden,

groot 96 morgen 410 roeden. 967-18-12

Nieuw bonavontura, ofte de morgen talen onder Stryen, op den grond

van Bonavontura bedykt, 335 morgen 320 1 vierd. roeden. 2858-15- 8

Nieuw stryen met de uyterdyk, of ‘t land van Effengroot

3 huysen 551 morgen 100 roeden. 3612- 9- 2

Suyd- en Noord Capel van den Broek groot 624 morgen 385 roeden. 3550- 6-10

Out Bonavontura 10 huysen 268 morgen 470 roeden. 1507- 3- 6

Gavendeel 35 huysen 1447 morgen 470 roeden. 9128- 0- 0

Group 11 huysen 359 morgen 424 roeden. 922- 3- 6

Crom stryen, met Numansgros, anders genaamt klaas waal,

93 huysen 701 morgen 569 roeden. 4621- 5- 0

Nieuw Cromstryen, Ao. 1625 bedykt groot 22 huysen

1180 morgen 300 roeden. 4051-13- 6

Silleshoek, is met geen morgentale bekent,

Contribueert echter voor 46 huysen: per zomma. 93-11- 0

Sint Anthonis polder, 51 huysen 447 morgen 405 roeden. 2096-15-12

[207] West-maze 71 huysen 305 morgen. 1985-17- 3

Heer Jans dam, 51 huysen 306 morgen 360 roeden. 1456-10- 0

Cleynelint, 17 huysen 316 morgen 174 roeden. 1131-14- 4

Grootelint, 34 huysen 314 morgen 425 roeden. 1222-14-12

Heer Oudelants Ambacht 14 huysen 338 morg gen 575 roeden. 1245- 7-10

Schobbelant, met molenaars Ambacht 92 huysen 263 morgen

540 roeden. 1409-15- 0

Henderik Idem Ambacht, 71 huysen 351 morgen 100 roeden. 1767- 0- 4

Rysoi 8 huysen 335 morgen 100 1 tw. roeden. 1291- 5- 4

Adriaan Pietersz. Ambacht, 16 huysen 340 morgen 169 roeden. 1421- 2- 6

Ryder Kerk 190 huysen 1862 morgen 100 roeden. 7555-14- 7

West en Oost-Yselmond, ende Smeetgulst 115 huysen

493 morgen 425 1 tw. roeden. 2220- 6-12

Oost en West-Yselmond 115 huysen 581 morgen 115 roeden. 2731-19- 3

Hier vinden wy Oost en West-Yselmond twee maal, met tweemaal de begrooting van een, en gelyk getal huysen, waar uyt schynen zouw, ‘t dit Fout te zyn. Dog by de eerstemaal, is ‘t Dorp, ofte plek Smeetlust genaamt, bygevoegt, en dit niet tegen staande, zoo heeft het minder getal Dorpen, meerder morgentale; moet derhalven, in gemelde Dorpen, zeekere Verdeeling ofte ordղe gepractiseert werde etc. [208]

De Visscherye van den Vroon. 114-16-12

Barendrecht, ende Carnessis 117 huysen 1407 morgen 347 roeden. 7878-13-12

Outbeyerland 322 huysen 1214 morgen 326 roeden. 8185- 6- 8

De Visscherye van den Hoeve. 58- 0- 3

Nieuw beyerland 94 huysen 1114 morgen 326 roeden. 7760-18- 0

Suyd-beyerland, 1 huys en Boomgaart, de rest onder Outbeyerland,

383 morgen 97 roeden. 3104- 8- 4

Ramsdonk, Waspyk, Capelle, Besoyen, Gravemoer,

ende Sprink Contribueert, 12634- 6- 8

Clunder 134 huysen binnen en buyten de Stad 135- 4- 0

Landen, onder de Clunder, Santbergen, Nieu- wendyk, en het buyten Landeken over Nardam groot 1679 bunder 238 morgen 300 roeden. 13359- 1-11

Bedraagt over Dordrecht, en deszelfs rezort. 232244- 0- 0

Welke zomma ‘t Dortsche Cantoor yder Verponding ontfangt. De huysen in dito Stad, ‘t en onderhebbende Dorpen, maaken uyt een een getal van 7059 des selfs Jurisdictie is groot in ‘t geheel; niet geaddeert. N.B. onder Dort zyn diverse Dorpen daar de huysen niet geex- presseert zyn, ergo meeder huysen als boven gezeyt wert.

Geertruydenberg, 430 huysen met 346 morgen Komt met desselfs

Heerlyke goederen. 8364- 0- 8

[209] De Visscherye van ‘t Graaftykheyd: en zyn Hoogheyt

de Prince van Orangien. 1038- 0- 8

De made, Dunamelen, Stanthazen, de hooge, en de laage Swaluwe,

ende Sevenbergen, 6 Dorpeu, Contribueeren, ‘s Jaarlyks. 29775- 0- 0

Komt voor Geertruydenberg: 39077-1-0 zynde des zelfs Cantoors inkomste yder Conzent buyten gemeene Lands impost &c.

Alhier zyn 6 Dorpen zonder expressie van Huysen, en dien volgende geen staat te maaken, dan gantsch onzeeker.

HAARLEM in de Stad 5377 Huysen, en de 1112 huysen buyten de Kruys- Sint Jans Schalkwyker ende Hooftpoort, daar onder 48 Verbrande huysen,

komt met de Heerlyke Goederen te zamen. 54489-11- 9

Beverwyk 332 huysen, 52 morgen 100 roeden. 1439-15-12

Wyk aan Duyn 22 huysen 669 mor. 194 roed 4092- 0- 0

Wyk op zee 114 huysen 41 mor. 20 roed. 461-10- 8

Tedrode, Albrechte berg, en Vogele-Sank,

‘t zamen ‘t 107 huysen, 1010 morgen 485 roeden. 7223- 1- 8

Velzen 122 huysen, 1498 morgen 13 roeden. ‘t 7696-13- 8

Heemskerk, 129 huysen, 1487 morgen 50 roeden. 9013-12- 9

Schoten, Ackerdam, Noortschooterbosem, ende Vlielant

33 huysen 791 morgen 100 roeden. 6073- 7- 8

Heemsteede, Bennenbroek, Berken-rooden

89 huysen 942 morgen 344 roeden. 8759-17- 4

Sparendam, 65 huysen 265 morgen 500 roeden. 1723- 8- 3

Spaarwoude 62 huysen 862 morgen 464 roed. 3581- 6- 8

[210] Hof-Ambacht, met Hontryk, ende Polanen

63 huysen 307 morgen 140 roeden. 3948-13- 5

Raasdorp 8 huysen 113 morgen 275 roeden. 291-13- 0

Haarlemmer-Liede 28 huysen 952 morgen 200 roeden. 4516- 0-10

Zuytschalk, en Vyfhuysen 17 huysen 357 morgen 341 roeden 900- 3-12

Nieuwkerk 28 huysen 654 morgen 369 roeden. 2129- 1- 0

Ryke, en Ryker oort 18 huysen 719 morgen 318 roeden. 1688- 1- 8

Sandvoort Collecteert haar Verponding de schreve na yders morgen,

148 huysen 40 morgen 37 roeden. 2325-15-14

Hillegom 77 huysen 962 morgen 480 roeden. ‘t 3677-13-10

De Contributien van Haarlem en Rezort van dien bedraagt

yder Verponding. 122030-16-14

‘t getal der zelver plaatze, huysen te zamen 7951.

Der zelver morgentale in ‘t geheel 11729 morgen 230 roeden.

DELFT 4323 huysen Komt met de Heerlyke Goederen. 33077- 3- 9

Poortland 11 huysen 566 morgen 62 roeden. ‘t 3982- 1- 8

Voorburg 229 huysen 882 morgen 71 roeden. 4958-19-12

Ryswyk 178 huysen 2663 morgen 64 roeden. ‘t 13654- 6-11

Wateringe 86 huysen 1208 morgen 544 roeden. ‘t 6365- 4-10

Monster poeldyk, half Loosduyne, Quintscheul, en terheyde,

te zamen 336 huysen 2093 morgen 306 roeden. 8830- 4- 8

[211] Naaltwyk 135 huysen 2273 morgen 592 roeden. ‘t 11177- 2- 7

Ik zegge ‘s Gravenzandt groot 106 huysen 154 morgen 150 roeden. 809- 1-14

Sandt-Ambacht 46 huysen 1724 morgen 281 roeden. 7172-15- 4

Hoog, ende Woudt harnasch, met Groenvelt,

4 huisen also de rest in ‘t hof van Delft leyt 672 mor: 387 roeden 3362-19-14

Heendervelt 12 huysen 200 morgen 100 roeden. 1608-13- 0

Liere 104 huysen 800 morgen 122 1 tw: roeden 4772-19- 0

Hodenpyl 13 huysen 505 morgen 90 roeden. 2555-14- 9

‘t Hof van Delft 103 huysen 1664 morgen 90 roeden. 10370- 7-10

Vrynbaan 1264 morgen 331 Roeden. 7695- 7- 7

Brieslant de huysen werden by de Landen verhoogt

71 morgen 447 roeden. 682- 0- 8

Ackerdyk ofte Vrouwenvecht, 21 huysen 377 morgen ‘t 89 roeden. 1763- 4- 5

Huyven 7 huysen 229 m Noortdorp 28 huisen 1296 morgen 475 roeden. 10293-10-15

Nieuwe-Veen 39 huysen 274 morgen 150 roeden. 1092-18-14

Hooge-Veen 18 huysen 263 morgen 507 roeden. ‘t 948- 4-13

Pynaken 131 huysen 1877 morgen 275 roeden. ‘t 7181-17- 6

Abstrecht 13 huysen 613 morgen 440 roeden. ‘t 2999- 2- 2

St. Maartens Recht 13 huysen 162 morgen 456 roeden. 874-12- 8

Dorp polder 14 huysen 436 morgen 321 roeden. ‘t 1770- 1- 2

[212] Berkel 144 huisen 2201 morg. 167 roed. 7910-8-13

dՠHofstede van den Rempel 12 morgen, 32- 0- 0

Maaslant 270 huysen 4144 morgen 346 roeden. 16987-12- 4

Maaslantsluys, 582 huysen, ende 8 kleyne Erve 68 roeden,

met de Heerlyke Goederen. 2217- 0- 0

Schip-luy 70 huysen 325 morgen 222 roeden. 2323-14- 4

Overschin 128 huysen 1921 morgen 415. roeden. 6265-15- 3

Schoonderloo 48 huysen 249 morgen 45 roeden. 1619-15- 3

Delfs Contributien, en Rezort van dien bedraagt te ‘t zamen. 186240-10-10

dito huysen 7212.

SCHIEDAM 1378 huysen Frankerlant met Galgroort ‘t te zamen

159 morgen 57 Roeden. 5826- 4- 4

Outmathenes 16 huysen 169 morgen 400 roeden. ‘t 882- 0- 0

Nieuwmathenes 135 morgen 88 roeden. 956-18-0

Hoogeban 34 huysen 280 morgen 207 roeden. 1506-2-14

Ketel 77 huysen, 1496 morgen 598 roeden. 6618-8-4

Spalant 4 huysen, 185 morgen 215 roeden. 618-8-4

De Stad Vlaardingen 547 huysen 86 gemeeten 144 roeden, met 31 Erven,

ende den Paarden hol, Komt ‘t met de Heerlyke Goederen. 2437- 1- 7

Babbers polder 7 huysen 77 gemeeten 300 roeden. ‘t 414- 1- 2

Soute Veen 37 huysen 715 gemeeten 10 roeden. ‘t 2180- 6-12

Poortegaal 105 huysen 1271 gemeeten 271 roeden. 3088-13-14

[213] Hooge-Vliet 63 huysen 550 gemeeten 140 roeden. 1109- 0- 0

Pernisse 69 huysen 438 gemeeten 260 roeden. ‘t 1046- 8- 4

Loekholsterlant ofte nieuw Engelant, groot 2 huysen

259 gemeeten 37 roeden. 804- 7- 6

Lange Bakkersloot, smallant, ende Isselbroek, groot een steenen plaats

624 gemeeten 174 roeden. 1718- 7- 6

Roon 88 huysen 1724 gemeeten 245 roeden. 4661- 0-10

Oud ende Nieuwpendrecht 23 huysen 210 gemeeten 68 roeden. 993- 4-12

Albertswart 34 huysen 368 gemeeten 135 roeden. 999- 9- 0

Rotzant 2 huysen 148 gemeeten 224 roeden. 243- 9-12

ճ Graven-Ambacht, Hey, ofte Bouwensterff, 16 huysen

443 gemeeten 593 roeden. 1516- 0- 0

Schiedam met des zelfs Rezort Contribueert. 37619-11-15

dito huysen te zamen 2637.

Փ GRAVENHAGE 3262 huysen, komt met de ‘t Heerlyke Goederen. 56014-19-10

Hage-Ambacht 32 huysen 856 morgen 431 roeden. 5509-11-14

Schevelingen 222 huysen is op de oude Verponding ge- laten namentlyk. 432- 8- 8

Haagse Comptoor Ontfangt, yder Conzent van zigs zelfs, dito Ambacht, en Schevelingen. 61957- 0- 0

dito huysen 3516.

LEYDEN 8358 huysen, komt met de Heerlyke Goederen. 62190- 2- 8

[214] Voorschooten 225 huysen 2202 morgen 40 1 tw: roeden. 10313-14- 6

Wassenaar, en Zuydwyk 172 huysen 3610 morgen ‘t 55 roeden. 11771-19- 2

Catwyk aan den Ryn binnen, 202 huysen 413 morgen 81 roeden. 3533-10- 7

Catwyk op Zee, 187 huysen, komt met de Heerlyke Goederen. 398-18- 1

Valkenburg 67 huysen 511 morgen 233 roeden. 3634-12-14

Rynsburg 250 huysen 468 morgen ende 293 roeden. 3396- 1- 1

Noortwyk binnen, en op Zee, Langevelt ende Assent

390 huysen 1604 morgen 496 roeden. 7783- 2-10

Noortwyker-hout 64 huysen 2036 morgen 13 roeden. 6611-13- 0

Vennip 136 morgen 244 roeden. ‘t 594-17-10

Lisse 148 huysen 1377 morgen 340 roeden. 5593-14-1

Lisserpoel 224 morgen 100 roeden. 742-16-0

Sassenhem 54 huysen 720 morgen 589 roeden. 3562-19- 8

Cleyn-peel 34 morgen 440 roeden. 125- 0- 0

Voorhout 54 huysen 1354 morgen 232 roeden. ‘t 5457-17- 8

Waarmont 254 huysen 1296 morgen 330 1 tw. roeden. 7610-19- 6

Vryn en Lage Bronkhorst 10 huysen 41 morgen 100 roeden. 206- 7- 8

Ackmade 407 huysen 2609 morgen 133 1 tw: roeden. 9758- 2- 7

Odegst 146 huysen 1943 morgen 495 roeden. ‘t 13208-12- 7

Leyderdorp 128 huysen 1657 morgen 552 roeden. 13164-15- 9

Hoinade 42 huysen 203 morgen 312 roeden. ‘t 669-10-14

[215] Koudekerk 106 huysen 1163 morgen 32 roeden. 4615-15- 0

Alphem, en Rietvelt 136 huysen 2644 morgen 41 roeden. 7505-12- 0

Outhoorn, en Genniphoek 64 huysen 1666 morgen ‘t 293 roeden. 5705-17- 2

Swammerdam 98 huysen 2024 morgen 250 roeden. 4015- 0- 8

Heer Jacobs Woudt, ofte Esselyker Woudt 210 huysen

2199 morgen 40 roeden. 485- 4- 0

Reynsaterwoudt 174 huysen 541 morgen 314 roeden. 1306-11-15

Ley muyden 206 huysen 580 morgen 544 1 tw. roeden. 1275- 8- 8

Calslagen 64 huysen 299 morgen 562 roeden. ‘t 535-13- 0

Aalsmeer 486 huysen 1900 morgen 449 1 tw. roeden. 5388-16-12

Cuyvelstraat 58 huysen 109 morgen 251 roeden. 179-12- 8

Schrevesrecht 5 huysen 44 morgen 495 roeden. ‘t 73-18- 0

Lang, en korte Ra 344 huysen 2027 morgen 550 roeden. 3450-18-10

Nieuweveen, en Wyterbeurt 133 huysen 337 morgen 500 roeden.842- 4-14

Aarlanderveen 221 huysen 2444 morgen 513 roeden. 6241-13- 4

Nieuw-Koop 256 huysen 1642 morgen 241 roeden. 3357-13-10

Achtien hooven 10 huyzen 379 morgen 100 roeden. 535-16- 7

Zevenhooven, en Noorden. 115 huysen 1117 morgen 500 roeden. 1680-17- 8

Vriesekoop 107 huysen 393 morgen 579 roeden. ‘t 876- 3-14

[216] Benthoorn 13 huysen 104 morgen 51 roeden. ‘t 259-17- 3

Sloot 77 huisen 477 morgen 425 roeden. Hazerwoudt

422 huisen 3483 morgen 247 roeden. 9971- 7-14

Hoogeveen 7 huisen 543 morgen 500 roeden. 430-13- 9

Zoeterwoude 237 huisen 3893 morgen 530 roeden. 20149- 0- 0

Benthuisen 100 huisen 694 morgen 593 roeden. 2576- 0- 0

Zoetermeer 274 huisen 1095 morgen 457 roeden. 4507- 8- 0

Schewaart 318 huisen 774 morgen 75 roeden. 3411- 0-10

Stempwyk, Wilzeveen, ende Tetingerbroek.

214 huisen 3039 morgen 500 roeden. 11456-13-14

Zoetermeersche-meer 9 huisen 612 morgen 109 roeden. 1556-15-10

De Vrynhoef, 72 morgen 200 roeden. 116-16- 8

Bedraagt over Leiden, en des zelfs Rezort. 278353- 7- 1

de huysen, in dito Jurisdictie bedragen 15694 huisen.

AMSTERDAM 14840 Huysen, item in de Voor- stede nog 1122 huysen,

komt met de Heerlyke. Goederen 311608-15- 4

Diemen, en Diemer-meer 91 huysen 1072 morgen, 2608- 8- 3

Amsterveen, en Legmeer 251 huysen 2671 morgen 100 roeden. 8966-15- 5

Ouwerkerk, Waarthuysen, ende Duyvendrecht 162 huysen

1542 morgen 100 roeden. 6870- 5- 5

Bochthol, Ruych-willen, en Waver 46 huysen 467 morgen 100 roeden 570- 2- 0

[217] Waverveen 85 huysen 268 morgen 100 roeden. ‘t 318- 2- 0

Loenen, ofte Croonenburgs 20 huysen 364 morgen ‘t 200 roeden. 1020-15- 4

Mynden 3 huysen 296 morgen 100 roed. 279- 5- 0

Loosdrecht 221 huysen 1807 morgen 300 roeden. ‘t 4221- 3- 8

Slooten, Slooterdyk en Oostdorp 167 huysen 4343 morgen 394 roeden 9944-15-10

Comptoir van Amsterdam bedraagt per zomma ‘t 346408- 7- 7

‘t getal der huysen van dito Stad, en desselfs Resort, bedraagt te zamen 17008 huysen.

NAARDEN 417 huysen Gouland, 294 Akkers buytendyks Land, 140 Swadt 6 voets, buytendyk 534 morgen, 445 roeden binnendyk, 528 morgen 512 roeden Geestland, dat is Zaadland, 4153-11- 2

De Visscherye van den Heer van Lek, 853-15- 0

Ouderkerk, 136 huysen 693 morgen 100 roeden. 4526-10- 4

Crimpen op den Lek 72 huysen 521 morgen 187 1 tw: roeden. 1192-16- 2

Crimpen op den Yzel 50 huysen 605 morgen 375 roeden. 1394-13- 4

Claringe en Strompolder 16 huysen 59 morgen 587 roeden. 287- 4- 8

Half de Nieupoort 145 huysen 7 1 twd: morgen ‘t 494- 1- 6

Komt over Naarden, en desselfs Resort te brdragen ‘t een Zomma van 12902-11-10

De huysen der selver Jurisdictie maken uyt een getal van 836 huysen. [218]

WOERDEN 528 huysen binnen de Stad, met ‘t 144 huysen in de Voorstede,

komt met de Heerlyke Goederen, 3344- 3- 6

‘t Oudelant van Tournoysvelt 83 huysen, ende Panne-bakkerye

195 morgen 71 roeden. 854-12-15

Znel, en Middelland 16 huysen 345 morgen 63 roeden. 1483-19-14

Crompwyk, en Bulwyk, de huysen syn onder Woerden getrocken,

243 morgen 265 roeden. 1060-10- 0

Geesdorp met Breevelt 17 huysen 462 morgen 15 roeden. 2267- 3- 3

Waarder 28 huysen 1276 morgen 532 roeden. 3199- 6- 3

Rietvelt met de Br, 18 huysen 803 morgen 15 roeden. 2000-12-12

Beverswaarde 29 huysen 417 morgen 400 roeden. 1357-19- 0

Teckop 21 huysen 488 morgen 125 roeden. ‘t 1305-10-14

Bodegraven 143 huysen 2796 morgen 212 1 tw: roeden. 9019-12- 5

Indyk 20 huysen 730 morgen 154 roeden. 2276- 3- 6

Comptoir van Woerden bedraagt yder Consent, 28069-14- 2

De Huysen van dito Stad de desselfs Resort, bedragen te zamen 1047 Huysen.

OUDEWATER 516 huysen 76 morgen 100 Roeden.

dit is met de Heerlyke Goederen, 1704- 1- 2

Vliet 9 huysen 112 morgen 227 1 tw: roeden. 402- 7-12

Heekedorp 53 huysen 673 morgen 100 roeden. ‘t 1979- 8- 6

Linschooten 37 huysen 1072 morgen 200 roeden. ‘t 2777- 3- 3

Bedraagt over Oudewater en desselfs Resort. 6863- 0- 7

Te zamen een getal van 615 huysen. [219]

ROTTERDAM 4860 huysen binnen de ‘t Stad, en 53 huysen met een Lijnbaan buiten ‘t de Stad,

komt met de Heerlijke Goederen te ‘t bedragen, 52695-10- 2

De Visscherye van Naarder Meer ‘t 110- 0- 0

Huizem 136 huisen 272 1 tw: zwadt, 11 voet Weydlant,

256 morgen 690 roeden Geestlant, ‘t ofte Zaadland.

Item nog 177 morgen 645 ‘t roeden Geestland,

gelegen in de Laag bussche contribueren te zamen, 1030-14- 0

Blaricum 107 huisen 101 zwat 9 voet Weyd- land,

159 morgen 336 roeden Geestland 504-15- 4

Larum 118 huisen 107 zwat 7 1 tw: voet Weid- land,

37 Akkers 12 1 tw: Dammen Weyd- land, 126 morgen 656 roeden best Geestland

129 morgen 622 roeden slegt Geestlandt, ende 15 bullingen. 697- 3- 8

Hilleuzum 146 huysen 92 zwat 8 voeten Weid-lant,

417 morgen 100 roeden. 309-11- 4

Muyerberg 34 huysen 150 morgen 100 roeden. ‘t 415- 8-14

‘t Rotterdammer Comptoirs inkomste bedraagt ‘t 55763- 3- 0

De huysen onder Rotterdam, en desselfs Resort te zamen 5454 huysen.

WEESP 341 huysen, komt met de Heerlyke ‘t Goederen 1929-17- 5

Weespercarspel 124 huysen 2207 morgen 550 roeden. 9381-7-4

Bedraagt een zomma van ‘t 11300-4-9

In ‘t geheel 465 huysen.

[220] NB. Weesp, en zoo ook Muyden met bey der Resorten, behoort apparent onder Rotterdam: staat hier van den anderen gesepareert, om dat het Steden zijn.

Muyden 146 huysen 1239 morgen 62 roeden,

komt met de Heerlyke Goederen 3663- 8-13

Komt 3663- 8-13

In ́t geheel 146 huysen.

GOUDA 2314 huysen binnen de Stad, met 138 huysen in de Voorstede,

komt met de Heerlyke Goederen , 18301- 0-10

Vryhoven en Calverheek 3 huysen 102 morgen 500 roeden. 139-16-12

Haastrecht 134 huysen 1564 morgen 100 roeden. 5497-19- 0

Bloemendaal 114 huysen 1364 morgen 500 roeden. 4480-13-12

Gouderaak 69 huysen 840 morgen 537 roeden. 2039- 9- 6

‘t Land van Steyn 34 huysen 547 morgen 100 roeden. ‘t 1846-16-15

Korte Haarlems, en Willems 27 huysen 422 morgen 150 roeden. 1176-12-7

‘t Broek, Thuyl, en ‘t Wegjen, 34 huysen 265 morgen 91 roeden. 286-16-10

Noordrecht 167 huysen 774 morgen 283 roeden,

en Broekhuysen 6 huysen 72 morgen 100 roeden. 360-17- 5

Nieuwerkerk 161 huysen 1110 morgen 450 roeden . 2584-14- 8

Sluypwyk 33 huysen 1074 morgen 500 roeden. ‘t 838-10- 0

[221] Waddinksveen over ‘t Noord- en Zuydeynde, 420 huysen

2387 morgen 297 roeden. 4184-10-14

Boskop 157 huysen 737 morgen 100 roeden. 1693-15- 6

Middelburg 8 huysen 435 morgen 350 roeden. 1427-14- 0

Rewyk 93 huysen 735 morgen 425 roeden. ‘t 1663-10-12

Comptoir van Gouda bedraagt 46522-18- 5

Dito Stads en desselfs Resort bedraagt een getal van 3912 huysen.

SCHOONHOVEN 656 huysen, komt met de Heerlyke Goederen 3204-19-4

Vlisten, Bovepas 53 huysen 1013. morgen 75 roeden. 2963-6-3

Sevender 13 huysen 297 morgen 100 roeden. 1033-8-7

Cabauw 17 huysen 248 morgen 275 roeden. 925- 8- 5

Zuidpolsbroek 56 huisen 692 morgen 100 roeden. 1842- 0- 0

Jaarsveldt 69 huysen 1020 morgen 576 roeden. ‘t 1808- 8- 0

Berg Ambagt 208 huysen, en klein Ammers. ‘t

1289 morgen 550 roeden. 4276- 0-10

Veraarbergen 450 huysen 2280 morgen 100 roeden. 3449- 5- 4

Berckauw 18 huysen 1051 morgen 450 roeden. 1034-11-12

Stolwyk zoo in ‘t land van belois met Reyers, ‘t als in Zuytholland

200 huysen 2672 morgen ‘t 290 roeden. 6622- 3- 5

[222] Leerbroek, en Zuyd-broek 164 huysen 1228 ‘t morgen

170 roeden. 1094- 4-11

Cartois, en Dirks meet genslandeken 117 huysen 875

morgen 312 roeden. 3758- 7- 9

Robbenoort, Plomp, ende Carnemelkxlant 10 ‘t huysen

553 morgen 360 roeden. 3114- 4-13

De Hille 240 morgen 150 roeden. 1046-10-13

Cattendrecht 36 huysen 105 morgen 394 roeden. 569-10-14

Benkelsdyk, en kool 78 huysen 454 morgen 35 ‘t roeden. 3459-11-12

Schiebroek 54 huysen 748 morgen 239 roeden. 1928-18- 4

Hillegersberg 294 huysen 4067 morgen 535 roeden . 11734- 3- 8

Cralingen 119 huysen 1540 morgen 505 roeden. ‘t 4714- 5- 9

Silvenhuysen 388 huysen 2350 morgen 208 1 tw: roeden. 7558-19- 6

Wilde Veenen 70 huysen 647 morgen 53 roeden. 407-14-14

Capelle 85 huysen 1213 morgen 528 roeden. ‘t 3580-13- 2

Bleyswyk 313 huysen 2310 morgen 200 roeden. ‘t 7176- 4-11

‘t Schoonhoovensche Comptoor erlangt yder ‘t Conzent een zumma van 78302-12- 6

de huysen in dito district, mitsgaders van dito Stad, maken een getal van 3423 huysen.

GRONICHEM 1588 huysen 813 morgen ‘t 250 roeden,

komt met de Heerlyke Goederen. 13804- 4- 0

[223] Arkel, en Rietvelt 14 huysen 728 morgen 400 ‘t roeden. 3635- 4- 5

Schellingen 5 huysen 303 morgen 450 roeden. ‘t 409-10- 0

Nieuwelant 26 huysen 1078 morgen 400 roeden. 1959-17- 8

Hoornaar 26 huysen 728 morgen 100 1

tw. roeden Hoogblokkerlant 46 huysen 728 1 tw. ‘t morgen 1771- 2- 4

Leerbroek Reyers-koop 29 huysen 788 morgen ‘t 550 roeden.1723-10- 4

Middel-koop 26 huysen 503 morgen 10 roeden. ‘t 837- 2-13

Oosterwyk, en Kichem 37 huysen 1095 morgen 150 roeden. 2848- 8-13

Neder-eynde van Spyk 14 huysen 172 1 derde ‘t morgen. 474-19- 0

Levesteyn, ‘t Lant op te Holbodem, met ‘t over-eynde,

de Visscherye, te zamen. 21-18-12

Asperen 128 huysen 1337 morgen 243 roeden. 3611- 7-15

Henkelen 104 huysen 1364 morgen 295 roeden. 3726-15- 8

Gorcum, en deszelfs Rezort. 34823- 9- 2

dito huysen, te zamen 2029.

WONDRICHEM, 156 huysen 554 morgen 250 roeden,

komt met de Heerlyke Goederen. 2719-15- 0

Steewyk 9 huysen 498 morgen 50 roeden. 938- 5- 0

Werken 25 huysen 763 morgen 279 roeden. 1516- 5- 0 [224]

Allemkerk 67 huysen 906 morgen 465 roeden. ‘t 2427- 9- 0

Emminkhoven 33 huysen 580 morgen 575 roeden 1120- 9- 4

Waarthuysen 7 huysen 630 morgen 217 roeden. 800-10- 8

Andel 91 huysen 459 morgen 200 roeden. 1508-18- 8

Uytwyk 21 huysen 413 morgen 400 roeden. 1435- 2- 8

Hille 17 huysen 410 morgen 225 roeden. 801-14- 0

Gyzen 33 huysen 604 morgen 467 roeden 1719- 2-14

Ryswyk in ‘t Land van Altena 17 huysen

398 morgen 400 roeden. 1206- 4- 0

Dussen zoo Monster als Muylkerk 74 huysen

1358 morgen 514 roeden. 3755- 7- 0

Werkdam 115 huysen 212 morgen 153 roeden. 1681- 2- 1

Komt voor ‘t Comptoir van Wondrichem per zomma van ‘t 2163-4-11

Dito Stads huysen en ‘t Resort van dien, te zamen 665.

HEUSDEN 645 huysen, komt met de Heerlyke Goederen 4769-6-4

Outheusden, Eelshout, Hutten, Heesboren, Baarwyk, Wynen, Doeveren, Engelen, Deugheren, Hedicken-huysen, Genderen, Babilonien, Onsenoort, Wijk, Aalbrugh, Veen, Eten, en Nieuwen, deze voorschreve [225] 18 Dorpen, ofte Plecken, contribueeren te zamen, 4500-0-0

Komt voor Heusden, en dito Dorpen, 9269- 6- 4

De huysen van Heusden 645. ‘t De huysen van dito Stads onderhebbende Dorpen, werden in ‘t generaal niet gementioneert, waarom wy geen volkomen sttaat van huysen onder Zuyt, en Noorthollant kunnen maken; zullen derhalven, ‘t zelve ter perfectie zoo verre brengen als doenlyk zyn zal.

VYANEN, de huysen niet gespecificeert maar getaxeert, volgens voorschreve Reekening, ‘t van dՠOntfanger Generaal van Hollant, ende ‘t het Quohier Ao. 1583 gemaakt, de Landen ‘t groot 963 morgen,

komt met de Heerlyke ‘t Goederen. 3256- 7-11

N.B. onder Vyanen is geen specificatie van huysen &c.

Meerkerk 1487 morgen 100 roeden. 3254-13- 4

Leekervelt 1087 morgen 50 roeden . 2014- 7- 6

Veykoop 1041 morgen 100 roeden. 2437- 6- 0

Leymonde 1118 morgen 10 roeden. 2642-15- 0

Ameyde, ende Thienhooven 716 morgen 2443- 7- 6

Everdingen, en Golverdingen Contribueert. 2056-12- 9

‘t Vyaanschen Comptoirs ontfang bedraagt. ‘t 18105- 9- 4

Hier is geen expressie van ‘t getal der huysen te doen. [226]

LEERDAM, de Huysen en Landen getaxeert, komt met de Heerlyke Goederen. 5491- 8- 1

Schoonevoort, de Huysen en Landen getaxeert, komt met de Heerlyke Goederen. 2288-13- 5

Bedraagt over Leerdam. 7780- 1- 6

YSELSTEYN, de Huysen en Landen getaxeert, komt met de Heerlyke Goederen. 5810- 2- 4

Benschop 2200 morgen, de huysen niet gespecificeert, komt met de Heerlyke Goederen. 6976-15- 6

Actoy, de huysen en Landen getaxeert, komt met de Heerlyke Goederen. 3355-14-10

Comptoir van Yselsteyn, bedraagt per Conzent. 16142-12- 4

BRIELE, 1080 huysen binnen de Vryheyt ‘t gelegen, 57gemeeten 295 1 tw. roeden lants ‘t

komt met de Heerlyke Goederen. 6655-16- 0

Oostvoorn 71 huysen 2520 gemeeten 46 1 vierde roeden. 5106-18- 8

Nieuwenhoorn 111 huysen 1774

gemeeten 234 ‘t 1 tw. roeden lands. 3991- 2- 0

Nieuwen 6 huysen 1362 gemeeten 244 1 tw. roeden. 3096-18- 4

Kleyn Oosterland 11 huysen 368 gemeeten 275 ‘t roeden. 68-13- 8

Nieuwhellevoet 68 huysen 1594 gemeeten 206 ‘t roeden. 3288- 8- 6

Oudenhoorn 112 huysen 1708 gemeeten 63 roeden. 3517-11- 4

[227] Stuysoek 10 huysen 351 gemeeten 216 roeden. ‘t 517- 1- 4

St. Annapolder 8 huysen 921 gemeeten 11 roeden. 957- 5-14

Swartwaal 175 huysen 500 gemeeten 168 roeden. 896-15-11

Vlietpolder 54 huysen 1736 gemeeten 261 roeden. 3465-18-12

Rockangie, met Stryp, en Lodderland 69 huysen

1767 gemeeten 189 1 tw: roeden. 2963-15-12

Rugge 35 huysen 500 gemt. 158 roed. 1272- 8-14

Naters, en Prangrasgros 14 huysen 803 gemeeten 253 roeden. 1679-11-12

Struyt 4 huysen 240 gemt 100 roeden. ‘t 417-11- 0

Omak, en Tweergers 33 huysen 768 gemeeten 71 1 tw: roeden. 1282- 7- 0

Abbenbroek 72 huysen 1803 gemeeten 166 roeden. 3903- 1- 8

Heenvliet met Coolwykpolder 111 huysen

2251 gemeeten 241 roeden. 5786- 0- 0

Dukland 277 huysen 2950 gemeeten 214 roeden. 5923-14-15

Oude tonge 217 huysen 3480 gemeeten 31 1 tw: roeden. 8683- 1- 0

Nieuwetonge 112 huysen 2290 gemeeten. 31 1 tw. roeden.3580- 6- 1

Rokkenesse 1 huys 334 gemeeten 3 roeden. ‘t 602- 3- 4

Meliszant 22 huysen 1339 gemeeten 25 roeden. ‘t 2623- 8- 0

Herkelingen, met nieuw Herkelingen 21 1

tw: ‘t huysen 939 gemeeten 74 roeden. 1791- 6- 3

Middelharnes 132 huysen 2645 gemeeten 152 ‘t roeden. 6477-16-10 P 2

[228] Oultgensplat 308 huysen 6767 gemeeten 239 1 tw: roeden. 16958-14-10

Stad 81 huysen 864 gemeeten 26 roeden. 2237-17- 0

Brielse Comptoirs ontfang yder 97745-13- 0

De huysen in deszelfs Rezort van Dorpen. 3215 1 tw.

GOEDEREDE, 206 huysen 7545 gemeeten ‘t 186 1 tw: roeden. 9094- 7- 4

Bommenede 77 huysen 1912 gemeeten 169 roeden. ‘t 2525-18-12

Geervliet 167 huysen 1322 gemeeten 93 1 tw: roeden. ‘t 4565- 4- 8

‘t Nieuwe Noorder Landeken, en andere aanbedyktepolders

7 huysen 294 gemeeten 292 roeden. ‘t 1102-6-0

Spykenes 158 huysen 1032 gemeeten 23 roeden. 3235- 1-15

Brabant de huysen onder Spykenes gestelt,

820 gemeeten 214 1 tw: roeden. 1734- 0- 8

Symonshaven 70 huysen 1173 gemeeten 16 roeden. 2284- 0- 0

Schuddebeurs 4 huysen 828 gemeeten 81 roeden. 1554-16- 4

Heekelingen, met Vriesland 76 huysen

1361 gemeeten 80 roeden. 3732- 0- 8

Bierten, Stompaart 17 huysen 744 gemeeten 42 roeden. 1896- 4-12

Veltgerdyk 1 huys, staande op de sluys,

538 gemeeten 147 roeden. 1108-16- 0

Westenryk, ofte Zuydland 233 huysen 2118

gemeeten 268 1 tw: roeden. 5907-16- 8

Corendyk 102 huysen 1600 gemeeten 16 1 tw ‘t roeden. 3787- 3- 0

Piers Hille 37 huysen 871 gemeeten 143 roeden. ‘t 6898- 1-12

Goederede, en deszelfs Rezort van Dorpen, ‘t bedraagt yder Conzent. 49425-17-11

Des huysen daar onder, en in begrepen, 1155 huysen.

Ik zegge Zuydholland 1827142-11-10

Zoo dat de jaarlykse Verpondingen van Noort-holland en Zuydholland, te zamen in ‘t geheel bedraagt vier-en-twintig Tonnengouds, zes-en tagtig duysent, en hondert veertig gulden, vyf- tien stuyvers, twee penningen.

Ik zegge 2486140-15- 2

Ommeslag van de zeven Provincien volgens der zelver rang.

1 Gelderland met Zutphen betaalt in de 100- gulden ter Generaliteit. 4- 6- 9

2 Holland en Westvriesland. ‘t 58- 6- 2 1 tw

3 Zeeland. ‘t 8- 3- 8

4 Uytregt. 5-16- 7 1 tw.

5 Vriesland. ‘t 11-13- 2 3 vierd.

6 Overyssel. ‘t 2- 5-11

7 Groeningen en Ommelanden met Drenthe. ‘t 5-16- 7 1 tw.

Wegens ‘t Land, voor de Steden Heusden, ‘t

Oudewater en woerden, Doublet. ‘t Te zamen 3-12- 0

Te zamen 100-0-0

[230] Betaalt in de 100. gulden ter Generaliteyt als ‘t volgt.

Dordrecht. 3- 9-15 1 tw.

Haarlem. ‘t 4-19-1 sevenagst

Delft. ‘t 309-15 l tw.

Leyden. ‘t 4-19-1 sevenag,

Amsterdam, met de Steden Muyden, Naarden en Weesp. 14-11-81 tw.

Gouda. 2-6-10 5 sestiend.

Rotterdam. 3-9-15 1 kw.

Gornichem. 1-3-55 te-en-dert.

Schiedam. 1-3-55 twe-en dert.

Schoonhoven. 0-11-101 sestiend.

Briele. 1-3-56 drientaggentigs.

Den Hage. 3-15-121 tw.

Noortholland ‘t 11-19

Doublet wegens ‘t Land. 1-3-55 twe-en dert.

Te zamen. 58-61 tw;

[231] NOORD-HOLLAND.

Alkmaar. 4-12- 1 5 agst.

Hoorn. 2- 6-10 2 agst.

Enkguysen. 2- 7-12 25 twe-en-dert.

Edam. 0-11- 1 3 sestiend.

Monnikendam. 0-11- 4 15 sestiend.

Medenblik. 1- 3- 8 15 sestiend.

Purmerende. 0- 6- 8 15 sestiend.

11-18-15 13 sestiend.

Ontbreekt. 0- 0- 3 sestiend.

Zomma  11-19- 0

Zoo men de voornoemde Zomma van Vier en-twintig hondert duysent, een duysent vyf- hondert een-en-seventig Gulden vyftien stuyvers, nu zoekt te brengen tot de andere middelen, dit ‘t uyt voornoemde Zuyd- en -Noordholland ‘s Jaarlykx komen, ‘t zoude een ongelooflyke zomma zyn, en om zulkx, zoo veel ons doenlyk is, eeniger maten te Remonstreeren, en te toonen, zoo breng ik de huysen in ‘t voor- noemde Zuyd- en Noortdholland te samen; zo zynder dan eerstelyk de geexpresseerde Zuydhollantse huysen, tot een getal 84039 1 tw. Item nog in Zuydholland de getaxeerde Plaatse, zonder specificatie van huysen, gelyk als eenige Dorpen onder Dort. Item Geertruydenbergh ‘t met ses onderhebbende Dorpen. Item Heusden met 18 Dorpen, Vyanen met 8 Dorpen, Leerdam met een Dorp, ende Yselsteyn met twee Dorpen, voor welke Steeden en Dorpen, ik stel te [232] zyn 7000 hnysen; ende eyndelyk de huysen van ‘t Noorderquartier: zynde 34336 huysen, maken te zamen; zoo Zuyd als Noortholland een getal van 125375 1 twede huysen. Indien ik nu yder Familie niet hooger estimeer als twee Perzoonen, en de zelve quotizeer ieder. voor alle Axcysen als namentlyk van de Bieren, Wynen, ‘t Gemaal, ‘t Beestiaal, Zout, Zeep, Turf, Hout, &c, op zes gulden, ‘t zoude uytbrengen 1504506 gulden; zynde met een enkelde Verponding te zamen negen-en-dertig tonnengouds en zes duysent zeven-en-zeventig gulden vyftien stuyvers, behalven nog andere Imposten. Als namenlyk de Zomer- en -Winter Hoorngelden, ‘t ‘t Zoutgelt van de Koeyen, Rondemaat, Koolen, Fruyten, Redemtie, ende Knechts, en ‘t Meysse gelt, de Waag, Karosse- en Paardecys, twintig, ende Veertigste Penning, Convoygelden, ende wat iets meer is, ‘t zoude genoeg schynen te zyn om de geheele Weerelt te over- heeren, te meer zoo hier nog by komen de extra ordinarie Conzenten, van Verpondinge heel en halff, duysentste Penning: mitsgaeers de thiende verhoginge over alle Axcysen, ‘t zoude te zamen veel meer bedragen dan hondert tonnen Schats.

Zo men de voornoemde somma van vier en twintig honderd duizend, een duizend vijf honderd, een en zeventig gulden (=2401571) en vijftien stuivers nu zoekt te brengen tot de andere middelen, dit uit voornoemde Zuid- en Noord-Holland ‘s jaarlijkse inkomsten, zou het een ongelofelijke som zijn en om zulks, zoveel ons te doen is, enige maten tegen te werpen en te tonen zo breng ik de huizen in het voornoemde Zuid- en Noord-Holland tezamen; dan zijn er dan eerste de uitgedrukte Zuid-Hollandse huizen tot een getal 84039 1tweede. Item; nog in Zuid-Holland de getaxeerde plaatsen zonder specificatie van huizen gelijk zoals enige dorpen onder Dort. Item; Geertruidenberg ‘t die zes dorpen onder zich heeft. Item; Heusden met 18 dorpen, Vianen met 8 dorpen, Leerdam met een dorp en IJsselstein met twee dorpen voor welke steden en dorpen ik stel te [232] zijn 7000 huizen. Eindelijk de huizen van het Noorderkwartier: zijn 34336 huizen maken tezamen; zo Zuid- als Noord-Holland een getal van 125375 1tweede huizen. Indien ik nu elke familie niet hoger schat dan twee personen en die schat elk voor alle accijnzen als namelijk van bieren, wijnen, het gemaal, de beesten, zout, zeep, turf, hout etc. op zes gulden dan zou het opbrengen 1504506 gulden; dat is met enkele verponding tezamen negenendertig tonnen goud en zes duizend zeven en zeventig gulden en vijftien stuivers, behalve nog andere inkomsten. Als namelijk de zomer- en winter hoorngelden, het zout geld van de koeien, ronde maten (kaas etc.) kolen, fruiten, vrije koop (?), en knechten en ‘t Meysse (?) geld, de waag, karossen- en paardenaccijns, twintig en veertigste penning, konvooi gelden en wat iets meer is het zou genoeg schijnen te zijn om de gehele wereld te overheren, te meer zo hier nog bij komen de extra ordinaire toestemmingen van verponding heel en half duizendste penning: mitsgaders de tiende verhoging over alle accijnzen zou tezamen veel meer bedragen dan honderd tonnen schat.

Welke zomma zoude gecontribueert werden uyt een Provintie alleen, konnen staat maken wat zomma men bekomen zoude, alle zeven Provintiens te zamen brengende. Welke zeven Provintien alle rezorteren, onder de Souvereyniteyt van de Heeren Staten Generaal, ‘t zoude honderden van tonnen gouts bedragen? over het Staate gebiedt.

Quote, van yder Stad dezes Quartiers, in de portie van de 10000. Guldens uyt de Provintie van Holland, zoo wel Zuyd, als Noord, aangedeelt.

Welke somma zou gecontribueerd worden uit een provincie alleen en zou men staat kunnen maken welke som men krijgen zou als men alle zeven provincies tezamen brengt. Welke zeven provincies allen ressorteren onder de soevereiniteit van de Heren Staten Generaal, zou het honderden tonnen goud bedragen? Over het Staatse gebied.

Quota van elke stad van dit kwartier in de portie van 10000 guldens uit de provincie van Holland, zo wel Zuid, als Noord, ingedeeld.

Alkmaar. 4577-10- 2

Hoorn. 332- 9-12

Enkhuysen 2402- 9- 4

Edam. 553-19- 5

Monnekendam. 571- 9- 3

Medenblik. 1183-14-12

Purmerend. 332- 7-10

Te zamen 11954- 0- 0

Resteert nog voor ‘t Zuyder Quartier over deede Repartitie 46358-10- 6

Wegens Morgentaale die tot den Honsbos, by Petten ‘s Jaarlyx Contribueeren.

Eerstelyk hooge Morgentale.

Velzen. 1500

Wyk binnen. 50

Wyk aan Duyn, met Hoftand en Wykerbroek. 610

Heemskerk. 1 300

Casterkum. 950

Backum. 380

Egmond. 856

Wummelen. 210

Bergen. ‘t 1600

Schorel, en Kamp. 1046

[234] Groed. ‘t 259 1 derde

Petten, in Kennemerland, met de Nollemeer. 115

Heyloo, en Oostdam. ‘t 1542

Limmen. ‘t 1070

Akersloot. ‘t 940

Alkmaar. ‘t 665

Die van Achtermeer, buyten Alkmaar. 311 tw:

te zamen. 14889 5 zesde morgen.

De Middel Morgens.

Eerst die van Waterland.

Oosthuysen. 750

Etershem. 90

Oostzanen 1850

Wormer. 806

Jisp. 723

Westzanen, Crommenie, en Crommenies-Dyk. 2544

Assendelft. 2625

Graft, en Ryp. 1000

Zuyd-Schermer. 400

Noort-Schermer. 600

Komt ‘t 11388 morgen.

De Morgentale van Geestmer-Ambacht.

Urzem. 1035

Oosterleek. 220

Outdorp. 123

Broek op Langedyk. 407

Koedyk, met St. Pankras 249 morgen 6 roeden,

Afgaande 43 morgen, in binnen Coog,

die niet Contribueren. 206-6

Zuydscherwoud. 491 [235]

Noordscherwoud, met Barrixweer, groot zynde 40 morgen,

‘t welk niet Contrebueert. Resteert. 414

Outkarspel. 747

Kerkmeer. 65

Warmenhuysen. 900

Grebbe. 49

St. Maarten. 500

Eenigenbnrg. 160

Valkoog. 400

Kalverdyk. 1100

Cromwater. 5

Veenhuysen 200

Komt te zamen 7033- 6 roeden.

De Morgentale van Schager, en Nieuwdorper Cogge

Schagen. ‘t 1500

Haringhuysen. 316

Barsingerhorn, en Colhorn. 934

Winkel. ‘t 880

Nieuwe Nierop. ‘t 1486

Oude Nierop. 791

5907

Noorder-Cogge.

Spanbroek. ‘t 1070

Opmeer. ‘t 500

Hoogtwoud, en Aartswoude. 1675

Abbekerk, en Lammertschaag. 565

Twisk. ‘t 460

Midwoud. ‘t 375

Sypekarspel. 672. [236]

Medenblik, Opperdoes, en Oostwoud. 1785

Benningbroek. ‘t 634

Hauwert. ‘t 501 1 tw:

Nibbixwoud. 400

Wognum, en Wadway. 1570

Opdam, en Hensbroek. 600

10807 1 tw. morgen.

Drechterland.

Dampten. 186

Swaag. 657

Westerblokker. 686

Hem. 744

Oosterblokker. 610

Hoorn. 206

Wervershoof. 323

Schaarwoud, Schardam, en Beeds, in Schardam. 205

Berkhoud. 1200

Grosthuysen. 619

Avenhorn. 113

Wydenes, met Leek. 637

Schellinkhout. 618

Westwoud. 767

Binnewyzent. 323

Venhuysen. 866

Enkhuysen 650

Hoogkarspel. 1080

Bovenkarspel. 824

Groote-broek. 1100

Lutje-broek. 640

Beets. 445

Oudendyk. 240

Myser-Cogge. [237] 133

13872

Komt voor al de Morgentale tot den Honsbosse Contribuerende, eerstelyk.

Hooge Morgens. ‘t 14889- 500

Waterland. 11388

Geestmer-Ambacht. ‘t 7033- 6

Schagen, en Niedorper-Cogge. 5907

Noorder-Cogge. 10807- 300

Drechterland. ‘t 13872

Te zamen. 63897- 206 roeden.

N.B. Zomma de Morgentale die tot den Honsbosse Contribueren, maaken een getal van 63897 morgen 206 roeden, gelyk hier boven bevonden wert; Zoo men nu yder morgen aanslaat tegens 2 stuyvers 4 penningen, gelyk nu veel achter eenvolgende Jaaren geschiet is, zoo zoud men des Jaarlykse inkomste, van den Honsbosse, noopende de voornoemde 2 stuyvers 4 penningen, konnen uytvinden ‘t welk komen zoud te bedragen een zomma van 7188 Guldens 9 stuyvers 9 vyf-en-twintigste penning.

N.B. Somma de (2) morgentale die te de Hondsbos contribueren maken een getal van 63897 morgen en 206 roeden gelijk hierboven bevonden wordt. Zo men nu elke morgen aanslaat tegen 2 stuivers en 4 penningen, gelijk nu veel achtereenvolgende jaren geschied is, zo zou men de jaarlijkse inkomsten van de Hondsbos, nopende de voornoemde 2 stuivers en 4 penningen, kunnen uitvinden wat te komen zou te bedragen een somma van 7188 guldens, 9 stuivers en 9 vijf en twintigste penning.

1637. Den 8. October zyn de Waarschappen van de 4. Noorder-Coggen vergadert tot Benningbroek by de Kerk, en hebben gerezolveert dat men de Watermolens derzelver Coggen by het jaar zoude besteeden, die van Oostwoud en Hauwert, alzoo zy verscheydenmaal verlegen waren geweest met het water, op haar Landen ‘t te hebben tot droogmakinge der zelven: nog wierdեr nieuwe Watermolens verzogt, om te stellen ter plaatze, daar de voorschreve lage Landen agten zouden, datze haar den meesten dienst zouden doen, en of de Cogge deezen eysch te groot was zoo hadden zy noch veel liever een Ban ofte waterdeelinge in de voorschreve 4. Noorder-Cogge, dan de voorschreve Molens. [238]

1638. Is tot Wydenesch aldereerst een Waag geordi- neert, om allerleye waren te wegen.

1651. Den 20. Zeptember is tot Emden achter de Vleeshal zoeker Schip, zynde een Kruys-zeyl afgeloopen, van de Timmerwerf, waar in hun vele zo jonge als oude Perzoonen hadde begeven, ‘t voorschreve nog op zyn houten staande, gaf een quaad voorteeken, door dien ‘t alzints zeer scheef vertoonde, als het nu even ‘t in ‘t water quam, geen drie treden van de wal, sloeg ‘t het om, zoo dat de kiel van ‘t Schip boven quam, ‘t zulkx dat de menschen die եr in waren, in ‘t hol om ‘t te smoren gevangen scheenen, de verbaastheyd van de omstanders was hier over heel groot, men kapte strakx met bylen een gat boven by de kiel van ‘t Schip, en trokken veele behouden uyt dezelve, waar van ettelyke haar aan spykers en enden houts vast gehouden hadden; evenwel heeft men nog by de 300 verdronken Perzoonen gevonden, welke op de wal by malkanderen wierde geleyd, alwaar elk van zyn Ouders en vrienden, met groote droefheyd is thuys gehaalt. De bedreven rouwe was doenmaals groot, om dat daar weynig geslagten binnen de Stad van dit ongeluk vry waren. Met deeze dooden was men drie dagen van ‘s morgens ten 8 uren tot ‘s avonds ten 6 uren doende, begraaffenisse te houden. Zulkx dat men op dees tyd, zonder lyken te ontmoeten, de straten niet passeeren konde, zynde een ongeluk daar niemand op verdagt was.

Hollandsche Mercurius 1651. fol. 105

1656. Quamen in Texel binnen drie Scheepen geladen met 3000. Joden, die uyt de Littouwen quamen vlugten, om de groote verwoesting aldaar zynde, te ontgaan, en gingen na Amsterdam, daar zy ingelaten wierden, en bleven aldaar metՠer woon, en zynder alsnog.

1657. Den 24. Maart is եr een accoort geslooten tusschen de Stede Hoorn, Enkhuyzen en Medenblik, de platte Land Steden en Dorpen van Dregterland, en de 4. Nooder-Cogge; mitsgaders Geestmer-Ambacht, Schager en Nieropper-Cogge, Valkoog, en Ursem, rakende het contribueeren of den Westvriezen Omringdyk.

Guld quote.

Dregterland zoude geven. 33 1 tw; ‘t

De 4 Noorder-Cogge zoude geven. 30 1 tw;

Geestmer-Ambagt met Valkoog, )

Waartgeerzen en Ursem, op. )

Schager-Cogge met Burghorn. ‘t ) 21

En Nierdorper zoude geven. 15

Ten 100

Egbert van den Hooff fol. 127. Memorie van groote van ieder van de vier Ambagten, gelegen in den Omringdyk van West-Vriesland, ende van ‘t geene elkx van dien dien Contribueert in de Verpondinge, waar uyt bevonden wert dat by Geestmer-Ambagt, Schagen en Niedorper-Coggen, Valkoog, Waartgeerzen ende Ursem, meerder in de Verpondinge wert betaalt, als by die van Dregterland en de 4 Noorder-Coggen voor af, moet werden betaalt tot de Dykx lasten, gecalculeert volgens de laatste metinge gedaan in Conformit van de ordre en de instructie van den hoogen Rade, afgetrokken de nieuwe bedykte Meertjens, die in de Verpondingen niet en kontribueren.

1637. De 8ste oktober zijn de waarschappen van de 4 Noorder-Koggen verzameld te Benningbroek bij de kerk en hebben bepaald dat men de watermolens van die koggen bij het jaar zouden aanbesteden, die van Oostwoud en Hauwert alzo ze verschillende malen verlegen waren geweest met het water om hun landen ermee droog te maken. Nog werd er om nieuwe watermolens verzocht om ze ter plaatse te stellen daar de voorschreven lage landen achten zouden dat ze hen de grootste dienst zouden doen en als het de koggen deze eis te groot was zo hadden ze noch veel liever een ban of waterdeling in de voorschreven 4 Noorder-Koggen, dan de voorschreven molens. [238]

1638. Is te Wijdenes allereerst een waag ingesteld om allerlei waren te wegen.

1651. De 20ste september is te Emden achter de vleeshal van zeker schip, wat een kruiszeil was, afgelopen van de timmerwerf waarin zich vele zowel jonge als oude personen hadden begeven, het voorschreven stond noch op zijn hout en gaf een slecht voorteken doordat het zich alleszins zeer scheef vertoonde en toen het net in het water kwam, geen drie treden van de wal, sloeg ‘t het om zodat de kiel van het schip boven kwam en zulks dat de mensen die er in waren in het hol om ‘t te versmoren gevangen schenen, de verbaasdheid van de omstanders was hierover heel groot, men kapte daarna met bijlen een gat boven bij de kiel van het schip en trokken velen behouden er uit waarvan ettelijke zich aan spijkers en einden hout vast gehouden hadden; evenwel heeft men nog bij de 300 verdronken personen gevonden die op de wal bij elkaar gelegd werden alwaar elk door zijn ouders en vrienden met grote droefheid thuis gehaald zijn. De gedreven rouw was toenmaals groot omdat daar weinig geslachten binnen de stad van dit ongeluk vrij waren. Met deze doden was men drie dagen van ‘s morgens te 8 uren tot ‘s avonds te 6 uren doende begrafenis te houden. Zulks dat men op deze tijd zonder lijken te ontmoeten de straten niet passeren kon, het was een ongeluk waar niemand op verdacht was.

Hollandsche Mercurius 1651. folio 105.

1656. Kwamen in Texel binnen drie schepen geladen met 3000 Joden die uit de Litouwen kwamen vluchten vanwege de grote verwoesting die aldaar was te ontgaan en gingen naar Amsterdam daar ze ingelaten werden en bleven al te met wonen en zijn er als nog.

1657. De 24ste maart is er een overeenkomst gesloten tussen de steden Hoorn, Enkhuizen en Medenblik, de platteland steden en dorpen van Drechterland en de 4 Noorder-Koggen; mitsgaders Geestmer-Ambacht, Schager- en Niedorper-kogge, Valkoog en Ursem betreffende het contribueren van de West-Friese omringdijk.

Guldens, quota.

Drechterland zou geven. 33 1 tw;

De 4 Noorder-Koggen zouden geven. 30 1 tw;

Geestmer-Ambagt met Valkoog, )

Waartgerzen en Ursem, op. )

Schager-Kogge met Burghorn. ) 21

En Niedorp zou geven. 15

Ten 100.

Egbert van den Hooff folio 127. memorie van grootte van ieder van de vier ambachten gelegen in de omringdijk van West-Friesland en van hetgeen elk van die contribueert in de verponding waaruit bevonden werd dat bij Geestmer-Ambacht, Schagen en Niedorper-Koggen, Valkoog, Waartgerzen en Ursem meer in de verponding werd betaald dan die van Drechterland en de 4 Noorder-Koggen vooraf moeten worden betaald tot de dijklasten, gecalculeerd volgens de laatste metingen gedaan in nakoming van de orde en de instructie van de hoge Raad, afgetrokken de nieuwe bedijkte meertjes die in de verpondingen niet contribueren.

Dregterland is groot 15378. morgens, geeft in de

Verpondinge. 72609-6-12

Komt over ieder morgen, 4-14-4 ‘t

De 4. Noorder-Coggen zyn groot 14515. morgens,

geven in de Verpondinge. 54601-1-6

Komt over ieder morgen. 3-15-3 ‘t

Zyn te zamen groot 29893 morgen, geven te zamen

in Verponding. 127210-8-2 [240]

Geestmer-Ambagt, Valkoog, Waartgeerzen en Ursem,

zyn groot 9548. morgen, geven in de Verponding. 60090-8-9

Komt over ieder morgen. 6-5-12 ‘t

Schager en Niedorper-Coggen zyn groot 6600. morgen,

geven in de Verpondinge. 47142-6-11

Komt over ieder morgen. 7-2-13 ‘t

Zyn te zamen groot 16148. morgen, geven te zamen in de Verpondinge. 107232-14-4

Als nu Geestmer-Ambagt, en Schager en de Niedorper-Cogge over 16148. morgen,

in de Verpondinge geven. 107232-14-4

Zoo moeten die van Dregterland, en de 4. Noorder- Coggen

over 29893. morgen in de Verpondinge geven. 198506-14-0

Ende zy en betalen in de Verponding niet meer als. 127210-8-2

Zoo blykt dat die van Dregterland, en die van de 4. Noorder-Coggen,

te zamen voor af tot den Dyk moeten betalen een zomma van. 71296-6-0

Eer dat zy met Geestmer-Ambagt, Schager, en Niedorper-Coggen,

gelyke lasten zyn dragende zegge. 71296-6-0

Dregterland met haar makkers hebben te zamen tot haren lasten te onderhouden. 28 Watermolens (heeft Dregterland te onderhouden).

42 Watermolens, de 4. Noorder-Coggen.

21 Zeesluyzen.

2 Verlaten.

80 a 90 Bruggen, Overmolen togten en Heere wegen.

Geestmer-Ambagt, met haar makkers hebben te zamen te onderhouden. ‘t 46 Watermolens (Geestmer-Ambagt met de Waart-geerzen.) [241]

30 Watermolens, Schager en Niedorper-Cogge

5 Zeesluyzen.

3 Duykersluyzen.

5 Binnensluyzen.

16 Verlaten.

100 En meer bruggen, overvaarten, togtslooten, ende Heere wegen.

1664. Den 29. April, des ‘s avonds omtrent ‘t 8. uren by schoon weer, vertoonde zig boven dit Noorderquartier, en gansch Holland, in de lugt een vierige kloot, gevende een bleek dog helder ligt, en als het verby ofte over ons hooft was, zoo verspreide het aan drie vlammen ofte ligten. Ieder een die het zag, meende dat het ‘t op het Aartryk neder viel. Waar op een groote pestilentie is gevolgt, myn is verhaalt dat եr tot Amsterdam in dit jaar aan de pest zyn gestorven 24148. menschen. ‘t

1664. Den 20. December brocht den regen voort, en nederkomende terstont ys wiert, zoo dat al de straten en wegen, by na onbruykbaar waren. En het meeste wonder vertoonde zich aan de boomen, want de neer gevallen regen, bevroor aan de takken der boomen, zoo dik op malkander, dat een takje van een vinger dikte, (door deezen yzel) zoo dik als een arm wierd. Waar van de boomen door dezen swaren yzel met haar takken op de Aarde neder hingen, andere spleeten midden door, andere verlooren haar takken en waren al haar leven geschent: andere waren met wortel met al uyt de Aarde neder gevallen door de swaarte, daar om we gen over al opgeruymt moste zyn eer zy konde gebruykt werden. [242]

1665. In de maant van January wierden alle ‘t het manschap, de geheele Duynkant langs, te weten: van de Helder af, en dat aan het Dorp ‘t ter Heyde toe op het geweer gezet, en gemonstert, door eenige Heeren nyt de Gecommitteerde Raden hier toe gelast, en daar wiertեr bevonden in ‘t geheel 36000. weerbare mannen. Hier na zette men de gansche Zeekust van de Maze af, tot de Helder toe, met Wagthuyzen, Vuurbakens, Postryders &c. alzoo men vry verzeekert scheen, dat de Engelsche voor hadden ergens te Landen.

In April gaf God de Opperste gever, in dit sayzoen, op de Zuyder-Zee, zulken overvloet van Haring, als by menschen geheugenisse was geschiet, zommige Vissers vongen in deeze Maant 800. last, elk, ‘t last 10000. Haringen, zyn 80. hondert duyzent Haringen Die zy de 800. last verkogten voor ofte om 15000. en 620. guldens.

1672. Den 1. July zag men van alle Kerken en Toorens de Prince vlag wayen.

Den 14. dito zynեr duyzenden van Boeren, na de Helder geprest.

Den 10. Augustus liet de Heer van Welderen 10. Compagnie Ruyters op het Koegras drillen, alles in batallie. Dit gedaan zynde, wierd եr een maaltyd gehouden aan een lange tafel, onder den blauwen Hemel in prezentie van duyzende van menschen.

1672. In Zeptember quam Jacob Keyzer, Schout tot Hoorn in ‘t Dorp tot Westerblokker by de tegenwoordige eerste Balkweyd, genaamd Hoogland, daar eertyds een Klooster heeft [243] gestaan. Uyt jagen met zyn honden na hazen, komende op het eynde van een omgeploegde akker, daar schrobben zyn honden een gat, en halen daar een zakje met 200. Rykxdaalders boven, Schout Keyzer gaat na het Boerenhuys toe en vraagt de Boer of hy geen geld hadde begraven op zyn akker, de Boer zeyde neen, de Schout zeyde zoo gy driemaal neen zegt zoo zal ‘t geld prys zyn, de Boer verlegen wordende, zeyd van ja, noemt de plaats, en de quantiteyt ‘t en ook wat munt, Schout Keyzer zeyde, zie ‘t daar is u geld, maar bewaart het wat beter, en vertrok wederom.

1672. In de Maant van July bragt ieder Ingezeten (dien het aanging) in de zeve Noorthollandsche Steden de vermogende haar Zilver-werk ofte gemaakt gout ofte zilver op ‘t Stadhuys tot voldoening van de capitale leening, in handen van de daar toe gestelde Perzoonen door ordre van de Staten dezer Landen. Ieder once gewerkt gout kregen zy voor 48 gulden 12 stuyvers, voor ieder once zilver kregen zy voor van de groote keur 3. gulden 5. stuyvers.

1676. Den 14. December is de bekende ‘t Vloot Scheepen uyt Texel gezeylt, na de Land- streeke Gujana, aan de vaste Kuste van America, op de Rivier Wiopoca, om aldaar een Colonie op te regten, en op de hoogte van 3 1 tw. graat zoude werden aangevat, staken des ‘s middags met een styve stooker van een Noordewint en harden ysgank in Zee. De Heer Hoogenkamp Schout van Schoorel hadde zyn Dienstboden, vivres en behoeften gescheept: zig in den Haag bevindende, zont een missive aan ‘t boort [244] van den Gouverneur; met verzoek zoo na als ‘t ‘t mogelyk was, de wal te houden, dat hy verandert zynde van resolutie, alle zyn regt en pretentie, Dienstboden, materialen, vivres ende behoeften hadde verkogt en getransporteert aan de Heer Johan Berkhoffer, gewezen Gouverneur van ‘t Prinsdom van Orangie (die als Hoge Raad mede ging) en dat dezelve gereet stont omme voor Schevelingen met een pinkje aan boord te komen, dog alzoo de Vloot de hoogte van Schevelinge al waren gepasseert, eer den Gouverneur de brief ontfing, wierde zyn Ed: agter uytgezeylt.

1682. Den 4 November is gestorven dien grooten Mathematicus, de geleerde en vermaarden Astronomicus Dirk Rembrants van Nierop Die veel Boeken in zyn leven, Voor de Stuurluy heeft geschreven.

1684. Den 20. May is եr tot nieuwe Nierop een stom en doove Bedelaar, die daar liep bedelen, door de Schout aangehouden, om dat de mompeling ging, dat hy veel geld by hem hadde, en hebben in der daat ook alzoo bevonden. Hy hadde aan geld by hem 300. ducatons en voorts aan enkelt geld tot de zomma van 1500. gulden: Schout en Scheepenen dit getelt hebbende, hebben hem dat altemaal wederom in handen gegeven, en zynեr straten laten gaan.

1685. Den 2. December heeft de Zoon van den Commandeur Outje, genaamt Hark Cornelisz. Outje tot Alkmaar by de Kuypers-breg, tot Jan Belys in de Herberg, gegeten tot een [245] ontbyt, een tarwen bol van 2. stuyvers met ‘t boter en kaas, nog 7. bokkens met 2. stukken boter en broot, ieder was wel twee vingeren breet dik, daar heeft hy doe een vane bier op gedronken, doen wedde hy nog om een half vierrendeel beste bier, dat hy aannam nog 25. bokkens op te eeten, ‘t welk hem aanstonts van die geene die in ‘t gelag zaten gegeven wierde, doen at hy nog 30. bokkens op, en heeft alzoo zyn wetspel gewonnen. ‘t

Tot Kwadyk.

1698. Den 25. Juny is in de Kerk (by occasie van reparatie) tusschen het verwulft en het dak van de Kerk gevonden een groot Boek in Folio, en heeft de dikte van een Kerk-bybel, ‘t de bladen zyn zuyver parkement, den inhout curieus en netjes, alles met de hand geschreven in de Latynschetaal, de Hooft-letters, en veele woorden, zyn met diverze koleuren zierlyk af- gezet, de materie ofte stof is over de Evangeli- sche leerstukken, met veele zangtoonen op noten componeerende, daar tusschen ingevoegt, de noten zyn na de oude gewoontens, op lynen gestelt, en zoude eertyds door de Monneken ‘t in een Klooster gebruykt zyn geweest, ten tyde der Reformatie Anno 1566. en anno 1570. na zommiger gevoelen, daar ter plaatse door de Roomsgezinde verborgen zyn geweest. Een over groote oudheyd, wert uyt de ongewoone nooten, en zommige onbekende letteren gepresumeert, het is nog soo schoon als of het noch eerst gemaakt was. [246]

1668. In November wierde striktelyk in dit Noorderquartier verbooden, door de Overig- heyd, de graanen niet te vervoeren, ja zelfs Steden en Dorpen mogten malkander niet by zetten, ieder Stad en Dorp deden beslag op de graanen. De schaarsheyd der graanen kwam door de voorgaande koude en natte Zoomer, waar door de prys der brooden op steygerde in deze Winter, dat men moeste geven voor een brood van 12 pont een gulden, naderhand 1699 van den 12 Maart tot den 16 dito, moeste men voor de brooden geven 22 stuyvers, naderhand is het gaande wegs tot minder prys gesakt.

1702. Den 18. Maart, is overleeden onze Stadhouder, en Admiraal te water en te Land, Koning van Engeland, Schotland en Yrland, binnen Londen. Zoo dat den Orangie stam ten eenmaal uytgegaan is.

Epitaphia.

Hier leyd begraven dՈelt Orangie,

De aldertrouwste Vorst voor ‘t Lant.

Hier leyd de Koning van Brittangie,

Beschermer voor de Protestant.

En tot beslot, ‘t

Hier leyd van God.

Het grootste werktuyg voor ‘t gemeen,

Dat men kan vinden onder deze steen.

[247] Op zyn Voor-Vaders.

Door Willems hand, Maurities verstand,

En Fredericus degen,

Gaf God ons Land, aan alle kant,

Voorspoet en zegen.

Willem Hendrik geboren den 14. November 1650. op den 8. dag na zyn Vaders doodt. Wierde in Zeeland Premier noble { 18. Zeptember 1668 noble gemaakt. Getrouwd den 14. November 1677. gekroondt den 2. April 1689. Capiteyn en Admiraal gemaakt, 24 February 1672. Stadhouder geworden, 7. July 1672. Gestorven den 18. Maart 1702., Oud zynde 51. jaar, 4. maanden, 5 dagen. Heeft het Engelsche Ryk als Koning geregeert 13. jaren, 3. maanden en 2. dagen.

1707. den 2. October heeft Jan Engelzen, woonende aan den Essendelverdyk, een Schil- pat gevangen aan den Beverwyker meer, die swaar was tusschen de 400. a 500. pont, en lang tegen de ses houtvoeten, hy at graag kleyne visjes en garnalen: hy verkogt deze Schilpat aan een Zaardammer, genaamd Jan Stoel voor 12 gulden. Deze Zaardammer heeft hem tot Zaardam in een openbare veyling verkogt aan een Amsterdammer, voor de zomma van 146. en naderhandt wierde hy nog voor wel 300 gulden verkogt. In December was hy al doodt. [248]

1664. De 29ste april, ‘s avonds omtrent ‘t 8 uur bij mooi weer vertoonde zich boven dit Noorderkwartier en gans Holland in de lucht een vurige kloot die een bleek doch helder licht gaf en toen het voorbij of over ons hoofd was zo verspreidde het zich in drie vlammen of lichten. Iedereen die het zag meende dat het ‘t op het aardrijk neer viel. Waarop een grote pestilentie is gevolgd. Mij is verhaald dat er te Amsterdam in dit jaar aan de pest zijn gestorven 24148 mensen. ‘t

1664 De 20ste december bracht regen voort en toen het neerkwam werd het terstond ijs zodat alle straten en wegen bijna onbruikbaar waren. En het meeste wonder vertoonde zich aan de bomen want de neer gevallen regen bevroor aan de takken der bomen en zo dik op elkaar dat een takje van een vinger dikte, (door deze ijzel) zo dik als een arm werd. Waarvan de bomen door deze zware ijzel met hun takken op de aarde neer hingen, andere spleten midden door, anderen verloren hun takken en waren al hun leven geschonden, anderen waren met wortel met al uit de aarde neergevallen door de zwaarte, daarom dat de wegen overal opgeruimd moesten zijn eer ze gebruikt konden worden. [242]

1665. In de maand januari werden alle manschappen de gehele duinkant langs, te weten: van Den Helder af en dat aan het dorp ‘t Ter Heide toe op het geweer gezet en aangemonsterd door enige heren uit de gecommitteerde raden hiertoe gelast en daar werd bevonden in het geheel 36000 weerbare mannen te zijn. Hierna zette men de ganse zeekust van de Maze af tot Den Helder toe met wachthuizen, vuurbakens, postrijders etc. alzo men vrij verzekerd scheen dat de Engelsen voor hadden ergens te landen.

In april gaf God de Opperste gever in dit seizoen op de Zuiderzee zulke overvloed van haring als nooit bij mensen geheugenis was geschied, sommige vissers vingen in deze maand 800 last, elk, het last 10000 haringen, dat zijn 800 000 duizend haringen. Die ze per 800 last verkochten voor of om de 15000 en 620 guldens.

1672. De 1ste juli zag men van alle kerken en torens de vlag van de prins waaien.

De 14de dito zijn er duizenden boeren naar Den Helder vertrokken.

De 10de augustus liet de heer van Welderen 10 compagnieën ruiters op het Koegras drillen, alles in bataljon. Toen dit gedaan was werd er een maaltijd gehouden aan een lange tafel onder de blauwe hemel in tegenwoordigheid van duizenden mensen.

1672. In september kwam Jacob Keyzer, schout te Hoorn, in het dorp Westerblokker bij de tegenwoordige eerste Balkweide, genaamd Hoogland, daar eertijds een klooster heeft [243] gestaan. Ging uit jagen met zijn honden en kwam op het einde van een omgeploegde akker daar groeven zijn honden een gat en haalden daar een zakje met 200 rijksdaalders boven, schout Keyzer gaat naar het boerenhuis toe en vraagt de boer of hij geen geld had begraven op zijn akker, de boer zei neen, de schout zei zo ge driemaal neen zegt zo zal het geld prijs (vrij) zijn. De boer werd verlegen en zei ja, noem de plaats en de hoeveelheid ‘t en ook welke munt, schout Keyzer zei, zie ‘t daar is uw geld, maar bewaar het wat beter en vertrok wederom.

1672. In de maand juli bracht iedere vermogende ingezeten (die het aanging) in de zeven Noord-Hollandse steden hun zilverwerk of gemaakt goud of zilver op het stadhuis tot voldoening van de kapitale lening in handen van de daartoe gestelde personen door orde van de Staten van deze landen. Ieder ons bewerkt goud kregen ze voor 48 gulden en 12 stuivers, voor elke ons zilver kregen ze voor van de grote keur 3 gulden en 5 stuivers.

1676. De 14de december is de bekende ‘t vloot schepen uit Texel gezeild naar de landstreek Guyana aan de vaste kust van Amerika op de rivier Wiopoc, om aldaar een kolonie op te richten en op de hoogte van 3 1tweede graad zou worden aangevat. Ze staken ‘s middags met een stijve stoker van een Noordenwind en harde ijsgang in zee. De heer Hoogenkamp, schout van Schoorl, had zijn dienstboden, levensmiddelen en behoeften gescheept. Toen hij zich in Den Haag bevond zond hij een brief naar de boord [244] van de gouverneur met verzoek zo gauw als het mogelijk de wal te houden en dat hij veranderd was van zijn besluit, al zijn rechten en pretentie, dienstboden, materialen, levensmiddelen en behoeften had verkocht en getransporteerd aan de heer Johan Berkhoffer, gewezen gouverneur van het prinsdom van Oranje (die als hoge raad mee ging) en dat die gereed stond om voor Scheveningen met een pinkje aan boord te komen, doch alzo de vloot de hoogte van Scheveningen al was gepasseerd eer de gouverneur de brief ontving werd zijn edele na gezeild.

1682. De 4de november is gestorven die grote mathematicus, de geleerde en vermaarde astronoom Dirk Rembrants van Nierop die veel boeken in zijn leven voor de stuurlui heeft geschreven.

1684. De 20ste mei is er te Nieuwe Niedorp een stomme en dove bedelaar die daar liep bedelen door de schout aangehouden omdat het mompelen ging dat hij veel geld bij hem had en heeft het inderdaad ook alzo bevonden. Hij had aan geld bij hem 300 dukaten en voorts aan enkel geld tot de somma van 1500 gulden. Schout en schepenen hebben dit geteld en hebben hem dat allemaal wederom in handen gegeven en zijn straten laten gaan.

1685. De 2de december heeft de zoon van de commandeur Outje, genaamd Hark Cornelisz. Outje te Alkmaar bij de Kuipersberg tot Jan Belys in de herberg gegeten tot [245] ontbijt een tarwe bol van 2 stuivers met ‘t boter en kaas, nog 7 bokkingen met 2 stukken boter en brood, elk was wel twee vingers breed dik, daar heeft hij toen een vaan bier op gedronken, toen wedde hij nog om een half vierendeel beste bier dat hij aannam nog 25 bokkingen op te eten wat hem aanstonds van diegene die in het gelag zaten gegeven werden, toen at hij nog 30 bokkingen op en heeft alzo zijn weddenschap gewonnen.

Te Kwadijk.

1698. De 25ste juni is in de kerk (bij gelegenheid van reparatie) tussen het gewelf en de dak van de kerk gevonden een groot boek in folio en heeft de dikte van een kerkbijbel, ‘t de bladeren zijn zuiver perkament, de inhoud zonderling en netjes, alles met de hand geschreven in de Latijnse taal, de hoofdletters en vele woorden zijn met diverse kleuren sierlijk afgezet, de materie of stof is over de Evangelische leerstukken met vele zangtonen op noten gecomponeerd daartussen ingevoegd, de noten zijn naar de oude gewoontes op lijnen gesteld en zou eertijds door de monniken in een klooster gebruikt zijn geweest ten tijde der reformatie anno 1566 en anno 1570 naar sommige meningen daar ter plaatse door de Roomsgezinde verborgen is geweest. Een over grote oudheid werd er uit de ongewone noten en sommige onbekende letters vermoed, het is nog zo mooi alsof het noch net gemaakt was. [246]

1668. In november werd strikt in dit Noorderkwartier verboden door de overheid de granen niet te vervoeren, ja zelfs steden en dorpen mochten elkaar niet helpen, elke stad en dorp deed beslag op de granen. De schaarste der granen kwam door de voorgaande koude en natte zomer waardoor de prijs der broden opstegen in deze winter dat men moest geven voor een brood van 12 pond een gulden, naderhand 1699 van de 12de maart tot de 16de dito moest men voor de broden geven 22 stuivers, naderhand is het gaandeweg tot mindere prijs gezakt.

1702. De 18de maart is overleden onze stadhouder en admiraal te water en te land, koning van Engeland, Schotland en Ierland binnen Londen. Zodat de Oranje stam ten ene maal verdwenen is.

Epitaphia.

Hier ligt begraven de held Oranje,

De allertrouwste vorst voor het land.

Hier ligt de koning van Brittannië,

Beschermer voor de protestant.

En tot besluit,

Hier ligt van God.

Het grootste werktuig voor het algemeen,

Dat men kan vinden onder deze steen.

[247] Op zijn voorvaders.

Door Willem’ s hand, Maurits’ s verstand,

En Fredeirk de held,

Gaf God ons land aan alle kant,

Voorspoed en zegen.

Willem Hendrik werd geboren de 14de november 1650 op de 8ste dag na zijn vaders dood. Werd in Zeeland edele premier op 18 september 1668 nobel gemaakt. Getrouwd den 14de november 1677, gekroond de 2de april 1689. Kapitein en admiraal gemaakt de 24ste februari 1672. Stadhouder geworden op 7 juli 1672. Gestorven de 18de maart 1702. Met een ouderdom van 51 jaar, 4 maanden en 5 dagen. Heeft het Engelse rijk als koning 13 jaren geregeerd, 3 maanden en 2 dagen.

1707. De 2de oktober heeft Jan Engelzen, wonende aan de Essendelverdijk een schildpad gevangen aan het Beverwijker meer die zwaar was tussen de 400 a 500 pond en lang tegen de zes houtvoeten, het at graag kleine visjes en garnalen. Hij verkocht deze schildpad een Zaandammer, genaamd Jan Stoel voor 12 gulden. Deze Zaandammer heeft hem te Zaandam in een openbare veiling verkocht aan een Amsterdammer voor de somma van 146 en naderhand werd het nog voor wel 300 gulden verkocht. In december was het al dood. [248]

ZYPE.

Naams oorzaak, gelegentheyd eerste inbreuk, eerste bedyking, tweede bedyking, den tweeden inbreuk, derde bedyking met den vierden inbreuk, den vierde bedyking met des zelfs inbreuk, grote vrugtbaarheyd &c.

DEze Polder heeft haar naam gekregen van een Canaal ofte Swin Zype, dat uyt de Noort-Zee door de Strand tusschen Ketelduyn en Petten door liep, en alzoo dagelyks met het Zee-water overstroomt wierde: en heeft deze naam daar van behouden. Deze Polder is gelegen tusschen Schagen en het Zeedorp Calants- ooge, in zyn breete, en in zyn lengte, leyd het tusschen de Schooreltzedyk ten Westen, en de Wieringerwaart ten Oosten. Volgens het schryven van den bekenden Dirk Adriaansz. Valkoogius, zoude de Zype in den jare 333. de eerstemaal ingebroken zyn. Maar in den jaare 1388. wierde de Zype de eerstemaal by der hant genomen te bedyken: ten tyde van Hartogh Aalbregt van Beyeren, door die van Rynland, ende die gene onder de schouwe van Sparendam geseten waren, en zoude doenmaals NOVA ROMA werden genaamt, om dat zy van mening waren om de 7. Kerke van Romen daar in te bouwen: als namentlyk 1. St. Jans Kerke, [249] dat zoude een Kruys-kerke zyn, en in ‘t midden van de Zype geboudt werden 2. St. Pieters Kerke die zoude na Petten toestaan. 3. St. Lourens Kerk, die zoude staan in de Zype tegen de Slaperdyk over. 4. St Marien Kerk, die zoude staan aan de groote Sloot tusschen St. Maarten en de Burgerbreg. 5. St. Crucis-kerk, die zoude staan in ‘t Oost-end van de Zype, tegen de Slikkerdyk aan. 6. St. Sebastiaan-kerk by de groote Sluys. 7. St. Poulus kerk zoude in ‘t Noord-oost van de Zype, omtrent de Keynse- merweg gestaan hebben. Maar deze bedykinge brak in weynig jaren wederom in, en dreef met ‘t de Zee gemeen wel hondert en sestig jaren eer ‘t de bedyking wederom by der hant wierde genomen; zoo dat deze eerste Bedykers, zeer weynig eer en veel minder voordeel daar van haalden. De tweede bedyking, heeft Philippus Koningh van Spangien, Octroy verleent in den jare 1552 in de maand van Maart, om de voorschreve Zype te bedyken, aan de Heer Johan van Schorel, Priester ende Canonik van der Collegiale Kerke van Uytregt, voor hem en zynen Consoorten, als Mr. Nicolaas Nicolai Griffier van de ordre van de gulden Vliese, een man zynde met een Goddelyke geest begaaft, was een Broeder van den vermaarden Poeet Johannis Secundus, ende Willem Mois. Maar door onvermogendheyd van de Ingelande daarse in vervallen waren, is het Octroy wederom vernieut, aan deselfde Ingelanden in den jare Anno 1561 den 26 Juny. Eenen Cornelis Poulisz. heeft in de Zype na dat het bedykt was, het eerste huys in de Polder gebouwt. Daar was een Jonkheer [250] van Boekholt, een vermaart man door zyn deugden en afkomste, dewelke in de Zype by ‘t Petten deede bouwen twee Zout-keeten, ‘t met zeekere Gragten daar rondom gedolven. De Zyp wierde in kort bewoont en bebouwt, en was ook zeer vruchtbaar, zoo dat een zak koorn in voorleden jaar gezayd zynde, meer dan 100 zakken koorn heeft voortgebracht. En dat noch meest te verwonderen was, alhier in de Zype was een akker, die zaat voortbrachte, zynde Roch, die ‘t dat bakken liet en het brood at, wierde daar bescheydelyk dronken van. In de Slikkerdyk was een houten Sluys gemaakt die wel 20000. gulden kosten, 7. Watermolens stonden in de Zype die het water daar na toe maalden. De eerste Sluys-wachter die daar op gestelt wierde, was genaamt Eelmer Bras, hy was geboren op de Stroet, bezuyden St. Maarten. De Eerste Dykgraaf van ‘t de Zype, was genaamt Helico Huyberts, hy hadde eertyds Schout tot Schagen geweest. De twede Dykgraaf was genaamt Albert Pietersz. Hoogland, hy hadde zoo lang het Gouvernement, tot dat ‘t de Zyp met ‘t water wierde geschent. De derde inbreuk van de Zype geschiede in den hoogen en swaren Alderheyligen vloet, in den jare ons Heeren 1570. den 1. November volgens het Incarnate ofte tyd ofte Taalschrift dat daar in de voorgaande tyd is opgemaakt.

Dեerste , daCh Van noVeMber , aeoLUs, ontstaCk ,

Doen door het feL bLazen , de ZIIp-dIICk InbraCk. [251]

Dezen geweldigen Noort-Westen stormvloet quam ‘s avonds ten 10. uren, en brak de Zand-dyk dwars door by Petten, alwaar men het minste gedachte van hadde, ‘t liep met den eersten vloed aanstonts dertien voet hoog, de twee Zoutkeeten die by Petten in de Zyp stonden, storte aanstonts omver, en noch 80. huysen spoelden door de vloed geheel en al wech, en daarby verdronken wel 200 menschen, daar waren 104. huysen in de Zype, zoo dat maar 24. over zyn gebleven Ԡalhoewel mede veele schade hadde geleden, Paarden, Koeyen, en Schapen verdronken in groote menichte. Aan de oude Vrieze-Zeedyk zach men kasten, stoelen en banken. wiegen en bakermatten, bed en bulster en allerleye Huysraad aan komen dryven. Ja op huyzen, daken ‘t en Hooybergen, quamenեr dikwyls 10 a 12 Menschen, kout, nat en naakt, dat erbarmlyk was ‘t om aan te zien, bedroeft met traanen in haar oogen dat een Menschen hart moest breeken die ‘t aanschoude, ieder riep berg, berg en help, ‘t help, help ons, maar den een keek na den anderen niet om, ieder hadde aan zich zelfs genoech ‘t te doen. Hier quamեr een by den Dyk op klouteren, daar gints lage andere die styf van de kouw, en door schrik genepen, het begrip noch belul ‘t niet en hadden om by den Dyk op te klouteren: hier lagen doode Menschen, gints lagen doode Paarden, Koeyen, Schapen, Hanen, Hennen, ‘t en allerleye doode lyken van Menschen en Vee dat sworf neffens het Huysraad in groote menigte. Het Hondsbosch leed meede groote schade. Het Dorp Callansooge, alwaar doen ter tyd wel 300. [252] huyzen stonden, is de Dyk mede ingebrooken, ‘t de huyzen zyn altemaal omver gespoelt, de Kerk bleef alleen staan: de Menschen vluchten om ‘t leven te bergen op de duynen aan de Helder, en doen voort in ‘t Land van Huysduynen, is het water mede door gevallen, alwaar mede veel huyzen omver stroomde, en veel beesten verdronken, ook mede al de Konynen die in de laagte waren. Het water quam in de tyd van twee uren, en is ook wederom in de tyd van twee ‘t uren vertrokken. De Zyp lach aldus, met het Zeewater gemeen, twee geheele Winters, en een Zomer, eer dat daar wederom van Dyken wierde gerept. De Dyken waren op zommige plaatzen weggespoelt en ook op veel plaatzen deerlyk ontramponeert.

ZIJPE.

Naam oorzaak, gelegenheid eerste inbreuk, eerste bedijking, tweede bedijking, de tweede inbreuk, derde bedijking met de vierde inbreuk, de vierde bedijking met diens inbreuk, grote vruchtbaarheid &c.

Deze polder heeft zijn naam gekregen van een kanaal of zwin Zijpe dat uit de Noordzee door het strand tussen Ketelduin en Petten door liep en alzo dagelijks met het zeewater overstroomd werd en heeft deze naam daarvan behouden. Deze polder is gelegen tussen Schagen en het zeedorp Callantsoog in zijn breedte en in zijn lengte ligt het tussen ten westen de Schoorlse dijk en ten Oosten de Wieringerwaard. Volgens het schrijven van de bekende Dirk Adriaansz. Valkoogius zou de Zijpe in het jaar (1)333 de eerste maal ingebroken zijn. Maar in het jaar 1388 werd de Zijpe de eerste maal bij de hand genomen te bedijken ten tijde van hertog Aalbregt van Beieren door die van Rijnland en diegene die onder de schouw van Spaarndam gezeten waren. Het zou toenmaals NOVA ROMA genoemd werden omdat ze van mening waren om de 7 kerken van Rome daarin te bouwen als namelijk 1. Sint Johannes kerk en [249] dat zou een kruiskerk zijn en in het midden van Zijpe gebouwd worden 2. Sint Petrus kerk die naar na Petten zou toestaan. 3. Sint Laurentius kerk die zou staan in de Zijpe tegen over de Slaperdijk. 4. Sint Maria kerk die zou staan aan de grote sloot tussen Sint-Maarten en Burgerbrug. 5. Sint Kruis kerk die zou staan in het Oosteinde van Zijpe tegen de Slikkerdijk aan. 6. Sint Sebastiaan kerk bij de grote sluis. 7. Sint Paulus kerk zou in het Noordoosten van de Zijpe omtrent de Keynse-merweg gestaan hebben. Maar deze bedijking brak in weinig jaren wederom in en dreef met ‘t de zee gewoon wel honderdzestig jaren eer ‘t de bedijking wederom bij de hand werd genomen zodat deze eerste bedijkers zeer weinig eer en veel minder voordeel daarvan haalden. De tweede bedijking heeft Philip, koning van Spanje, octrooi verleend in het jaar 1552 in de maand maart om de voorschreven Zijpe te bedijken aan de heer Johan van Schoorl, priester en kanunnik van de collegiale kerk van Utrecht voor hem en zijn consorten zoals meneer Nicolaas Nicolai, griffier van de orde van het gulden vlies vermaand, een man die met een goddelijke geest begaafd was en een broeder van den vermaarde poet Johannis Secundus ende Willem Mois. Maar door onvermogen van de ingelanden daar ze in vervallen waren is het octrooi wederom vernieuwd aan dezelfde ingelanden in het jaar anno 1561 de 26ste juni. Ene Cornelis Poulisz. heeft in de Zijpe nadat het bedijkt was het eerste huis in de polder gebouwd. Daar was een jonkheer [250] van Boekholt, een vermaard man door zijn deugden en afkomst die in de Zijpe bij ‘t Petten liet bouwen twee zoutketens met zekere grachten daar rondom gedolven. De Zijpe werd al gauw bewoond en bebouwd en was ook zeer vruchtbaar zodat een zak koren die vorig jaar gezaaid was meer dan 100 zakken koren heeft voortgebracht. En dat noch meest te verwonderen was, alhier in de Zijpe was een akker die zaad voortbracht, dat rogge was, die ‘t dat bakken liet en het brood at en werd er licht dronken van. In de Slikkerdijk was een houten sluis gemaakt die wel 20000 gulden kostte, 7 watermolens stonden er in de Zijpe die het water daarnaar toe maalden. De eerste sluiswachter die daarop gesteld werd was genoemd Eelmer Bras, hij was geboren op Stroet, bezuiden Sint-Maarten. De eerste dijkgraaf van ‘t Zijpe was genaamd Helico Huyberts, hij was eertijds schout te Schagen geweest. De tweede dijkgraaf was genaamd Albert Pietersz. Hoogland, hij had zo lang het gouvernement totdat ‘t de Zijpe met het water geschonden werd. De derde inbreuk van de Zijpe geschiedde in de hoge en zware Allerheiligenvloed in het jaar onze Heer 1570 de 1ste november volgens het inkarnate of tijd of taalschrift dat daarin de voorgaande tijd is opgemaakt.

‘De eerste dag van november ontstak aeolis,

Toen door het felle blazen de Zijper dijk doorbrak.’ [251]

Deze geweldige Noordwester stormvloed kwam ‘s avonds te 10 uur en brak de zanddijk dwars door bij Petten alwaar men het minste verwacht had. Het liep met de eerste vloed aanstonds dertien voet hoog, de twee zoutketens die bij Petten in de Zijpe stonden, stortten aanstonds omver en noch 80 huizen spoelden door de vloed geheel en al weg en daarbij verdronken wel 200 mensen. Daar waren 104 huizen in de Zijpe zodat maar 24 over zijn gebleven, alhoewel mede veel schade hadden geleden paarden, koeien en schapen verdronken in grote menigte. Aan de oude Friese zeedijk zag men kasten, stoelen en banken, wiegen en bakermatten, bed en bolster en allerlei huisraad aan komen drijven. Ja, op huizen, daken ‘t en hooibergen kwamen er dikwijls 10 a 12 mensen, koud, nat en naakt dat erbarmelijk was ‘t om aan te zien, bedroefd met tranen in hun ogen dat een mensen hart moest breken die het aanschouwde, ieder riep berg, berg en help, ‘t help, help ons, maar de een keek naar de andere niet om, ieder had aan zichzelf genoeg ‘t te doen. Hier kwam er een bij de dijk op klauteren, daar ginds lagen andere die stijf van de koude en door schrik bevangen het begrip noch besef ‘t niet hadden om bij de dijk op te klauteren, hier lagen dode mensen, ginds lagen dode paarden, koeien, schapen, hanen, hennen ‘t en allerlei dode lijken van mensen en vee dat naast het huisraad zwierf in grote menigte. Het Hondsbos leed mede grote schade. Het dorp Callantsoog alwaar toentertijd wel 300 [252] huizen stonden is de dijk mede doorgebroken, ‘t de huizen zijn allemaal omver gespoeld, de kerk bleef alleen staan. De mensen vluchtten om het leven te bergen op de duinen bij Den Helder en toen voort in het land van Huisduinen is het water mede doorgekomen alwaar mede veel huizen omver stroomden en veel beesten verdronken, ook mede al de konijnen die in de laagte waren. Het water kwam in de tijd van twee uren en is ook wederom in de tijd van twee ‘t uren vertrokken. De Zijpe lag aldus met het zeewater algemeen twee gehele winters en een zomer eer dat daar wederom van dijken gerept werd. De dijken waren op sommige plaatsen weggespoeld en ook op veel plaatsen deerlijk vernield.

KETEL-DUYN.

Heeft eertyds gelegen tusschen Callantsooge, ‘t en het Dorp van Petten, neffens de St. Maartens wech over, het was eertyds een zeer hoogen Duyn, uyt եr Zee aan te zien, zeer bekent van de Schippers die ons Land en Havens quamen aan te doen, als zy binnen onze Zee havens wilde zyn, ‘t was een Duyn die hem wit vertoonde zonder helm beplant, boven gespleeten met twee hooge heuvelen gelyk men hem aldus noch beschreven en geteekent kan vinden, in het oude Zeeboek, eertyds uytgegeven en gemaakt by eenen Govert Willemsz. Deeze voorschreve Ketel-duyn is door verscheyden harde Noort weste winden, en hooge vloeden over de Zype gestooven en gevloeyt zoo nu en dan, zoo dat de Landen in Zype die men [253] galamenten noemt op zommige plaatzen, daar wel 2. 3, a 4 voeten diep, daar onder bedolven leggen, ook leggen noch mede op verscheyden plaatze heele nollen als kleyne Duynen dat noch de Reliques en overblyfzelen zyn, gelyk men dagelykx noch kan zien. Voor deeze innundatie ofte inbreuk, by de eerste bedyking was de Zype groot 9378, morgens, tot 600. roeden ‘t morgen, de roe van 12. voeten Hontsbosscher mate.

1571. de derde bedyking, den 18. May heeft ‘t de Konink van Spanjen, Philippus de V. wederom het Octroy vernieuwt aan de voorschreve Mr. Jan van Schoorel, Mr. Nicolaas Nicolai, Willem Mois ende konzoorten om de Zype te bedyken, ‘t ‘t welk zy met malkanderen wederom by der hand hebben gevat, de 7. Molens stonden, en ‘t de bruggen lagen noch, hoewel veel schade hadde geleden, alles wierde wederom by derhand genomen om de Ringdyk dicht te krygen, ‘t welk geschiede. Maar wat was het, St. Nicolaas-dach brak de Zanddyk na Petten toe op verscheyden plaatzen door, en ‘t water stroomde op drie voeten na zoo hoog als te vooren. Hier ging ‘t weer op een hoofde klouwen en hande wringen, de nieuwe Slykerdyk, strekkende van de Vrieze Zee- dyk tot de Groote-sluys, spoelde meest geheel wech; zoo sterk quam het water van Petten afzakken, in deeze innundatie ofte hooge watervloet verdronken Menschen noch Beesten, dus bleef de Syp wel 25 jaren verdronken leggen, op de hooge plaatzen wierden Schapen en Lammeren geweyd, in de laagte wierden vogelen gevangen, ‘t en gevist met fuyken, want in ‘t jaar 1577 wierde op de Zype in fuyken gevangen voor 3000 gulden aan Maggen. [254]

1596. De vierde bedykinge, den 20. Zeptember heeft de Ridderschap, Edelen ende Steden ‘t van Holland en West Vriesland, reprezenterende de Staten van den zelve Landen, Octroy verleent om de Zype te bedyken, aan Willem Schouten, Elisabeth van Egmond, Weduwe wylen Frederyk van Zevender, Mr. Adriaan Anthonissen, oud Burgermeester der Stad Alkmaar, en Consoorten ofte medestanders. En hebben haar werk begonnen op den derden Paasch-dag 1597. dagelykx wrochten daar aan over 3000. Menschen. Ieder hadde 10. a 12. stuyvers daags. hier beneffens waren եr ook wel 1000. Paarden, die voor wagens gebruykt wierden. Ieder Perzoon die met ‘t een wagen en twee Paarden reed, hadde een nobel of drie gulden daags. De Dyk tusschen ‘t Petten en Callantsooge wierd eerst dicht gemaakt, en kregen het dicht tusschen Paasch en St. Jan. En doen aanstonts met macht aan de Dyk van Callants-ooge af, tot aan de groote Weel toe. ‘t En daar na de Slikkerdyk, maar dat gink slapjes aan. Ook mede maakten zy twee houten sluyzen, zoo dat de ring van de Dyk voor St. Mighiels-dag noch dicht raakten. Effen aldus dicht zynde quam եr den 15. Zeptember een storm uyt den Noort-Westen, zoo dat het water wel 8. voeten hoog liep, de groote houten sluys spoelde en stroomde meest wech, de boom van de sluys dreef op de Kreyl neffens de Barsinggerhornder- kerk, de drempel van de sluys deuren is nu eerst gevonden, in de Polder K. van een Hanskuier, genaamt Frerik Jansz, die een grippel maakte op ofte in een stuk Land voor Jan Older, gelyk ik zelfs hebbe gezien Anno 1695. De Slikkerdyk [255] waren ook veel gaten in gespoelt. Deeze voorschreve nieuwe bedyking die koste wel over de viermaal hondert duyzent gulden, de nieuwe bedykers waren wederom vervallen in nieuwe onverwachte moeyten en kosten, die zy als de furieusen niet en ontzagen, en hebben het werk-strakx wederom by der hand genomen en de ingebrooken gaten dicht gemaakt: door eenen Jelle Adriaansz. Dykgraaf van Medenblik die zy ontboden hadde, dewelke ordineerde dat men de groote Weeldyk moste inhalen, dewelke lang was, en lynrecht 1550. roeden, waar over hy ‘t prys behaalde, die niet weynig was, zoo dat de Zype, huyden ten dage nu groot bevonden wert, wegen en slooten daar onder begrepen 9060. morgens, tot 600. roeden ‘t morgen, ieder roe van 12. voeten, alles Hontsbosscher-mate gerekent.

1632. Is de groote sloote, ofte uytwatering van de Zype tot Koedyk toe opgegraven en gespeet. Wat voor vaste Dykgraven, Penningmeesteren ende Zecretarissen, datեr na de laatste bedykinge over de Zype hebben geweest en nog zyn.

KETELDUIN.

Heeft eertijds gelegen tussen Callantsoog ‘t en het dorp Petten, tegenover de Sint-Maarten weg. Het was eertijds een zeer hoge duin en uit de zee aan te zien, zeer bekend van de schippers die ons land en havens kwamen aan doen als ze binnen onze zeehavens wilden zijn. Het was een duin die zich wit vertoonde en zonder helm beplant, boven gespleten met twee hoge heuvels gelijk men het aldus noch beschreven en getekend kan vinden in het oude zee boek, eertijds uitgegeven en gemaakt bij ene Govert Willemsz. Deze voorschreven Ketelduin is door verschillende harde Noordwesten winden en hoge vloeden over de Zijpe gestoven en gevloeid zo nu en dan zodat de landen in Zijpe, die men [253] galamenten noemt op sommige plaatsen, daar wel 2, 3, a 4 voeten diep daaronder bedolven liggen, ook liggen noch mede op verschillende plaatsen hele nollen (van nes, met gras begroeide duinen) als kleine duinen dat noch de relikwieën en overblijfsels zijn gelijk men dagelijks noch kan zien. Voor deze inundatie of inbreuk bij de eerste bedijking was de Zijpe groot 9378 morgen tot 600 roeden de morgen, de roe van 12 voeten Hondsbosser maat.

1571. De derde bedijking, de 18de mei, heeft ‘t de koning van Spanje Philip de 5de wederom het octrooi vernieuwd aan de voorschreven meneer Jan van Schoorl, meneer Nicolaas Nicolai, Willem Mois en consorten om de Zijpe te bedijken wat ze met elkaar wederom bij de hand hebben genomen, de 7 molens stonden en ‘t de bruggen lagen er noch, hoewel ze veel schade hadden geleden en alles werd wederom bij de hand genomen om de ringdijk dicht te krijgen, wat geschiedde. Maar wat was het, op Sint-Nicolaas dag brak de zanddijk naar Petten toe op verschillende plaatsen door en het water stroomde op drie voeten na zo hoog als tevoren. Hier ging het weer op een hoofd krabben en handen wringen, de nieuwe slijkerdijk die zich strekte van de Friese zeedijk tot de grote sluis spoelde meest geheel weg. Zo sterk kwam het water van Petten af zakken. In deze inundatie of hoge watervloed verdronken mensen noch beesten, dus bleef de Zijpe wel 25 jaren verdronken liggen. Op de hoge plaatsen werden schapen en lammeren geweid, in de laagte werden vogels gevangen ‘t en gevist met fuiken, want in het jaar 1577 werden er te Zijpe in fuiken gevangen voor 3000 gulden aan Maggen. (?) [254]

1596. De vierde bedijking van de 20ste september heeft de ridderschap, edelen en steden ‘t van Holland en West-Friesland, die deze landen representeren, octrooi verleend om de Zijpe te bedijken aan Willem Schouten, Elisabeth van Egmond, weduwe van wijlen Frederyk van Zevender, meneer Adriaan Anthonissen, oud-burgemeester der stad Alkmaar, en consorten of medestanders. En zijn hun werk begonnen op de derde Paasdag 1597, dagelijks wrochten daaraan over 3000 mensen. Ieder had 10 a 12 stuivers per dag. Hiernaast waren er ook wel 1000 paarden die voor wagens gebruikt werden. Elke persoon die met ‘t een wagen en twee paarden reed had een nobel of drie gulden daags. De dijk tussen ‘t Petten en Callantsoog werd eerst dicht gemaakt en ze kregen het dicht tussen Pasen en Sint Jan. En toen aanstonds met macht aan de dijk van Callantsoog af tot aan de grote Weel toe. ‘t En daarna de Slikkerdijk, maar dat ging slapjes aan. Ook mede maakten ze twee houten sluizen zodat de ring van de dijk voor Sint Michael’ s dag noch dicht raakte. Net aldus dicht zijnde kwam er de 15de september een storm uit het Noordwesten zodat het water wel 8 voeten hoog liep, de grote houten sluis spoelde en stroomde meest weg, de boom van de sluis dreef op de Kreil naast de Barsinggerhorner kerk, de drempel van de sluisdeuren is nu eerst gevonden in de polder K. van een Hanskuier, genaamd Frerik Jansz, die een greppel maakte op of in een stuk land voor Jan Older gelijk ik zelf heb gezien anno 1695. De slikkerdijk [255] waren ook veel gaten doorgespoeld. Deze voorschreven nieuwe bedijking die kostte wel over de viermaal honderd duizend gulden, de nieuwe bedijkers waren wederom vervallen in nieuwe onverwachte moeite en kosten die ze als de furieuze niet ontzagen en hebben het werk later wederom bij de hand genomen en de ingebroken gaten dicht gemaakt door ene Jelle Adriaansz., dijkgraaf van Medenblik, die ze ontboden hadden die beval dat men de grote weeldijk moesten inhalen die lang was en lijnrecht 1550 roeden waarover hij ‘t eer behaalde die niet weinig was zodat de Zijpe heden ten dage nu groot bevonden wordt, wegen en sloten daaronder begrepen, 9060 morgens tot 600 roeden het morgen, ieder roede van 12 voeten en alles in Hondsbosse mate gerekend.

1632. Is de grote sloot of uitwatering van de Zijpe tot Koedijk toe omgegraven en gespit. Wat voor vaste dijkgraven, penningmeesters en secretarissen dat er na de laatste bedijking over de Zijpe hebben geweest en nog zijn.

DYKGRAVEN.

1 Arent Bood. 2 Pieter Pauw. ‘t 3 Nanning van Veen. 4 Pieter van Steenhuyzen. 5 Hendrik Day.

PENNING-MEESTEREN.

1 Adriaan du Guardyn. 2 Servaas Brasser. 3 Maarten Coetenburg. 4 Reynier Coetenburg. 5 Pieter de Carpentier.

ZECRETARISSEN.

1 Cornelis Capelman. 2 Cornelis de Haas. 3 Lourens Schagen. ‘t 4 Jan Schage. 5 Jacob van Steenhuyzen. 6 Adriaan van den Hoeve.

Anno 1708. stonden er in de Zype deze navolgende huyzen, zoo ik getelt hebbe, [256] gelyk volgt.

65 Huyzen aan de groote sluys. 7 Aan de Keynsemerbrug. 39 Aan de Schagerbrug. ‘t 14 Aan het Buurtje. ‘t 17 Aan de Pannen-stolpen. 34 Aan de St. Maartensbrug. 24 Aan de Burgerbrug. 225

Door de gansche Zyp. 425 Huyzen in de Zyp.

48 Huyzen in Hazepolder.

18 Groote, en 16 Kleyne Watermolens. 1 Meelmolen.

35 Molens in ‘t geheel. ‘t 4 Gereformeerde Kerken. 3 Mennonisten Kerken. ‘t 2 Roomsche Kerken.

De Beemster.

Wanneer en door wien hy de eerstemaal is bedykt, hoe veel Molens daar in staan, en hoe veel roeden deze Polder groot is &c.

BEEMSTER.

DE Beemster is van allen tyden, tot den ‘t jare 1608. toe, als wanneer de bedyking eerstmaal by der hand genomen wierde, ‘t een Meer en binnen-water geweest. Het welke met de langheyd des tyds, by afspoelinge van ‘t de omleggende Landen, over de 12000. roeden, Rynlandsche mate, in de ronte groot geworden, ende met 5, 6, 7. en het diepste 8 voeten ‘t en ook wel 9 voeten waters beladen zynde, een bequame deurvaart was van veel Scheepen, zoo buyzen als andere. Zelfs tot 70. a 80. lasten groot die daar omtrent binnen ‘s Lands gebouwd zynde, deur dezelve Meer ‘t Zeewaarts gebracht wierden. Invoegen dat de bedyking van de Beemster, ten aanzien van de grootheyd des werkx, by alle Menschen schier onmogelyk wierde geoordeelt, al het welke niet tegenstaande, zy evenwel in den jare 1608. ter hand genomen is, by eenige gequalificeerde Liefhebbers des Vaderlands, onder dewelke, zoo ten aanzien [258] van ‘t groote part ofte aandeel, dat hy van eersten af daar inne gehad ende gehouden heeft, als ook van de groote kouragie, iever en neer- stigheyd by hem tot de voltrekking, ende na de eerste inbreuk, tot de reparatie van ‘t werk betoont, een van de voornaamste geweest is, loffelyker gedagtenisse, DIRK VAN Os, een man niet alleen van wegen zyn perfectien en groote gaven, maar ook inzonderheyd door zyne goede diensten den gemeene Vaderlande gedaan, zoo by opregtinge nevens eenige andere Koopluyden van de Oost-Indische, Gunesche en andere vreemde Scheeps-vaarten, te voren hier te Landen onbekent, of immers onbezogt, als ook by ‘t vorderen en uytvoeren dezer treffelyker dykagie, aller eere ende een eeuwige memorie waardig, want na dat hy zig van de apparentie, deugt en qualiteyt des gronds, zoo by rapport van de nabuuren als by booringe van ‘t dien ende vergelykinge met andere te vooren bedykte Meeren , zeer neerstelyk onderregt had- de, ende ‘t zelve met andere Liefhebbers gecommuniceert, hebben zy met den anderen gemaakt een Compagnie ofte gezelschap, ende ‘t van de Ed. Mogende Heeren Staten des Lands ‘t in May 1607. Octroy verkregen, om de voorschreve Meer te mogen bedyken. Zyn de gene ‘t die ‘t zelve geoptineert ende dit loflyk werk metten anderen eerst begonnen hebben, nevens den voorschreve DIRK VAN OS, ende Hendrik zyn ouder Broeder, de Heeren Mr. Rombout Hoogerbeets, ende Jan van Santen Raadsheeren in den Hooge Raade, Mr. Nicolaas Cromhout, ‘t Jan Buys ende Adriaan Teding Berkhout, Raats- heeren in den Provinciale Rade, Mr. Jan Basius [259] Raad en Rendmeester van Holland, ‘t ende Elias van Oldenbarnevelt Raad en Pensio- naris der Stad Rotterdam, de Heeren Pieter Boom (in wiens plaatze namaals gesuccedeert is, zyn Zoon de Heer Scheepen Abraham Boom) ende Barthel Cromhout Burgermeester der Stad Amsterdam, de Heer Nicolaas Veen, Burgermeester der Stad Hoorn, de Heeren Jan ten Grootenhuys, ende Jacob Poppe, Raden ende Scheepenen der voorschreve Stede Amsterdam, Arent ten Grootenhuys Capiteyn aldaar, ende Bewinthebber van de Oost-Indische Campagnie, ende Jan Claasz. Krook, mede Burgers en Inwoonders derzelver Stad. Dewelke eerst en alvoorens geaccordeert zynde met Lambert Wingaarts van Vollenhove, ‘t als hem zeggende te hebben ‘t regt ende actie van de Gravinne van Arenberg in den voornoemde Beemster, hebben voorts, na dat eenige onder haar een goet deel van haar aanpart aan andere Inwoonders dezer Landen verkogt hadden, tot Dykgraaf over deze bedykinge gekooren den voorschreve Lambert Wingaartsz. van Vollenhoven, ende tot Heemraden deze 9. Perzoonen, te weten den voorschreve Jan Claasz. Krook, Jan Harmensz. (in wiens plaatze namaals gesuccedeert is Mr. Thomas Blomaart van Haarlem) Nicolaas van Bambeek, ende Cornelis Arentsz.van Amsterdam, de Heer Jacob Rypertsz. ende Frans Jansz. Molenwerf van Hoorn, Philips Landschot van Leyden, Cornelis Jansz. Melknap van Alkmaar, ende Dirk Fransz. van Monnekendam. Tot Zecretaris was gekoren Riewert Clazen allen, Zecretaris der Stede Purmerent, wiens bequaamheyd [260] getrouwigheyd, neerstigheyd, ende goede diensten niemand genoeg zoude konnen pryzen: gelyk ook over zulkx zyne dood by alle vroome zeer beklaagt is geweest, en in zyn plaatze is gesuccedeert Zimon Pietersz. van Ilpendam. ‘t Tot Penningmeester wierde gestelt Dirk Beugel van Alkmaar. Tot Landmeeters waren aangenomen, Lucas Sink van Amsterdam, Augustyn Bas van Alkmaar, en Jan Pietersz. Douw van Leyden. Dit alles alzoo geordineert zynde hebben de Hooft-ingelanden, met advys van haar voorschreve Dykgraaf en Heemraden, mitsgaders verscheyden Timmerluyden en Molenmeesters, voor eerst besteet 26. Watermolens, van ‘t 32. en 34. voeten styls, en die gestelt op alzulke plaatze als doenmaals tot de beste uytwateringe bevonden wierden bequaamst te wezen: hebben voorts ook met de nabuurige Steden, Dorpen, eygenaars van Landen, ende andere geintresseerde rakende de vergoedinge van haar intresten, ende taxatie van de Landen, die vergraven moesten worden, geaccoordeert zynde over al de gaten ende aankomste van de wateren in de voorschreve Meer vallende begonnen te stoppen, ende het opmaken van de Ringdyk by der hand genomen. ‘t Welk in den jare 1608 ende 1609. zoo verre gebragt zynde dat de Dyken rontomme genoegzaam voltrokken waren, dog niet in zodanige hoogte ende toeleg als men van meening was dezelve nog na de droogma kinge uyt den eygen gront van de Beemster te verswaren. Daar is in January 1610. een zoodanigen hoogen vloet gekomen, dat de buyten Dyken (gelyk als ook die van verscheyden [261] andere Landen ende Polders tot verscheyden plaatzen) doorgebroken waren. Deze nieuwe ende zoo gansch onlangs opgemaakte provisioneele Dyken is mede tot verscheyden plaatzen op den 20. der voorschreve maant January doorgebroken. De Beemster, die alreets tusschen de drie ende vier voeten waters was uytgemalen, was wederom vol water geloopen, ende meest alle ‘t de Dyken, inzonderheyd de stoppinge en de Dyken die door ‘t water afgespoelt, en weggenomen waren. Waar mede deze zoo treffelyke voorgenomen dykagie in disordre, ende met eenen disreputatie gekomen zynde, evenwel de Hooft-ingelanden als ook de andere gemeene Ingelanden, niet verslagen geweest, maar heb- ben de vervallen werken wederom by der hand genomen, en tot de vorderinge derzelve hebben zy van nieuws tot Hooft-ingelanden, beneffens dեerste 16. verkooren de Heer Louris Jansz. Spiegel Raad en Scheepen der Stad Amsterdam, Mr. Tobias de Koene Advocaat aldaar, ende tegenwoordiglyk Dykgraaf van de Beemster, Wybrand van Warwyk, Jan Hellinx, Nicolaas van Bambeke, ende Augustyn van Pein, Koopluyden der voorschreve Stede, de Heer Dirk Gerritsz. Meerman Scheepen van Delft, Mr. Jan Binnenblyf Burgermeester van Hoorn, in wiens plaatze namaals quam te succedeeren de Heer Willem Pietersz. Hases, een van de Burgermeesters van Purmerent, Mr. Thomas Bloemaart van Haarlem, ende Jan Pellecorn van Leyden, dewelke nevens den laast genoemde Heer Dyk graaf (die zy voor den tyd van 2. jaren tot dit ampt hadde verwilligt) tot Heemraden hebben [262] verwilligt de voornoemde Cornelis Arentsz. Frans Jansz. Molenwerf ende Dirk Fransz., mitsgaders nog Cornelis Kanter van Amsterdam, mede Ingelanden van de voorschreve Beemster geweest. Deze Heemraden hebben met hare geduurige neerstigheyd, en eenige van de Hooft- ingelande, inzonderheyd Dirk van Os en Jan Claasz. Krook, zoo veel te wege gebragt, dat al de Ringdyken, tot over 12000. roeden toe Rynlandsche-mate, binnen 4. maanden tyds, meest volmaakt, en in behoorlyke ordre gebragt, ook in 11. maanden tyds, namentlyk van den 24. Juny 1610. af (als wanneer de zeylen eerst aan de Watermolens wierde geslagen) tot uytgaande May, of ‘t beginzel van Junius 1611. toe al het water genoegzaam uyt- gemalen, ende de zaken zoo verre gevordert (buyten hope ende opinie van al die gene die het zagen) dat եr nog dat zelve jaar, veel slooten wierden gemaakt, ende ‘t geheele werk voltrokken hadde kunnen worden, indien de weekheid van de grond ende de overvallende Herfts en de Winter ‘t zelve niet hadde belet: waar door de laagste grond wederom tot by de derdehalfvoet onder water geraakt is, maar de buyten werken middeler tyd meer en meer verswaart ende gerepareert zynde, is voorts alle ‘t water goets tyds in ‘t voorjaar 1612. door de Molens (die tot het getal van 36. vermeerert ‘t waren) wederom daar uyt gebrogt, en de geheele Beemster op den 19. May 1612. geheel droog ende waterloosch gevonden. Zedert welken tyd de binnenwerken (die deur ‘t water meest wederom toegespoelt waren, van nieuws [263] by der hand genomen zynde, alle dezelve in min als vier maanden tyds zyn volmaakt geweest, ende alle perfectelyk in hare slooten, wegen, wateren en kavelen geleyd, zoo dat op den 30 July de kavelinge op het huys tot Purmerent tusschen alle ingelanden is gedaan, ende een ieder zyn Lande by de kaarte perfectelyk aangewezen, welke ingelanden hunne Landen hebben aangevaart, dezelve met huyzen bezet, ende ieder maakte zyn plantagie na zyn eygen believen en zinlykheyd, en planten en zaayden, en weyden aan alle kanten, in de plaatze van zoo een vervaarlyke Meer, die de Landen daar rontom leg gen dagelykx afknaagde: nu zulken schoonen grooten stuk Lands, tot over de 7500. morgen groot, behalven de Dyken, egalementen, slooten ende wegen, tպamen over de 1000. morgen bedragende, voor haar jaarlykx meer en meer voor haar gevaar stellende huyzen en wooningen hebben gekregen. Aangaande de gelegentheyd des bedykten Meers, en tot Land geworden is, heeft buyten om een sloot van 4. 5. 6. a 7. en op zommige plaatzen van 8. en 10. roeden wyt, en 5, 6. a 7. voeten diep, tot een boesem en uytwatering, zoo wel van zyn eygen water, wiens molen daar op malen, als ook ‘t van dat van de buyten Lande, ende tot een deurvaart van alle Scheepen en schuyten die te vooren door de voorschreve Meer plagten te varen: zal men weten, dat de Beemster gelegen is in een zeer bequame, ende rontsomme volkryke plaatze, als namentlyk in ‘t midden van heel veel groote, fraye treffelyke Dorpen, hebbende in ‘t Zuyden met een brugge daar aan vastgemaakt [264] de Stad Purmerent ende niet verre daar van daan, de twee ryke vermaarde Dorpen Wormer en Jisp, mitsgaders het gehugte van Nek. ‘t In ‘t Oosten, Oosthuyzen, Quadyk en Hobrede. In ‘t Noorden de Beets, Zomerdyk, het gehugte van Vierhuyzen, Oudendyk en Avenhorn. In ‘t ‘t Westen, de twee groote magtige Dorpen van Ryp en Graft, Zuyt en Noort-Schermer, Oost ‘t en West Myzen, met het gehugte van de volgers en vuyle graft. Den toeleg of groote van den Dyk is gemaakt op de breete van 8 roeden, Rynlandsche mate, daar op een Dyk geformeert is van twee roeden gloyens, anderhalf roed kruyns, ende twee tot zommige Steden derdehalf ende drie roeden druypens, 7. Zypze ofte 8. Hontsbossche voeten hoog, hebbende een binnen ofte not sloot tot afscheydinge van den Dyk, ende Landen ‘t van twee roeden, ende tot zommige plaatzen ‘t van derdehalf en drie roeden breed. Binnendykx zyn gemaakt 10. groote lini regt gaande wegen, op gelyke distantie van malkander afgeleyd, elk derzelver is breed 3, roeden, lang eenige 1900 eenige 2000. ende 2100. dog de middelweg meer dan 2900. roeden. Deze wegen hebben een ‘t sloot aan wederzyde die anderhalf roe wyd is, daar uyt de wegen gemaakt zyn, behalven nog verscheyden bywegen, tot aanleydinge op de nabuurige Dorpen, ende verkortinge van andere wegen gemaakt.Tusschen elken weg zyn op gelyke distantie geleyd agt groote deurgaande ende den anderen kruyzende watertogten, op ‘t de breete van twee roeden, ende 5. voeten ‘t diep, behalven eenige andere wateringen ende [265] Molentochten, zoo tot geryf van de vaart, ende omme bequaamlyk met de Schuyt aan alle de Landen te mogen varen, als ook insonderheydt ‘t om het regenwater uyt de Kavelslooten in de Molentochten, en zoo voort aan de Molens te brengen. Tusschen deze wateringen ende de wegen, zyn alle de Landen in zulker voegen in vierkante blokken van hondert morgens geleyt, ende wederom stukken van 20 morgens, op de lengte van 150 ende de breete van 50 roeden afgedeelt, ende met scheyslooten van 12 voeten breet, van den anderen gescheyden, dat de hoofden ofte vooreynden van alle de Landen aan eenige weg, en de dՠAchterlanden aan een der voorschreve watertochten ofte vaarten uytkomen. Ende alzo de Landen, niet alle van een der hoogte zyn, zoo is de gansche Beemster, in 4 Polders afgedeelt, ende elke Polder is van zoo veel Molens versien, dat hy zyn water bequamelyk, en by tyds kan ‘t quyt worden, tot welken eynde het getal van de molens tot 55 is vermeerdert. De Arenbergse Polder is groot omtrent 2000 morgen, en wort van 12 Molens bemalen. De boven Polder over de 1900 morgen groot, van 10 Molens. De Middel-polder met den ondersten Polder van drie en dertig. Om de voorschreve afpolderinge bequamelyk te doen, zoo is de grond van de Beemster nog onder water wesende, tot tweemaal toe perfectelyk over Ys gepeylt, ende gediept, en geboort, ende namaals droog ende afgerooyt zynde, in alle de stukken tot verscheyden plaatsen gespit ende geproeft geweest, omme de Landen zoo na als het doenlyk was met malkanderen te vergelyken en [266] de slechste by de beste te voegen, gelyk als nader gesien kan worden, uyt de konditien van de Kavelingen voor dezen in druk daar van uytgegaan. Waar mede onder anderen 5 plaatsen tot Kerken ende Kerkhoven, ende voorts verscheyden pleynen tot Markt plaatsen op de kruys wegen geordineert zyn. Makende voorts van dese loffelyke Polder een eynde.

De Beemster.

Wanneer en door wie het de eerste maal is bedijkt, hoeveel molens daarin staan en hoeveel roeden deze polder groot is &c.

BEEMSTER.

De Beemster is van alle tijden tot het jaar 1608 toe wanneer de bedijking de eerst maal bij de hand genomen werd een meer en binnenwater geweest. Wat in de lengte van tijd door afspoelen van ‘t de omliggende landen over de 12000 roeden, Rijnlandse maat, in de rondte groot geworden en met 5, 6, 7 en het diepste 8 voeten ‘t en ook wel 9 voeten water beladen was een bekwame doorvaart was van veel schepen, zo buizen als anderen. Zelfs tot 70 a 80 lasten groot die daar omtrent binnen het land gebouwd zijn door datzelfde meer zeewaarts gebracht weerden. In voegen dat de bedijking van de Beemster, ten aanzien van de grootheid van het werk, door alle mensen als vrijwel onmogelijk werd geoordeeld wat niet tegenstaande ze evenwel in het jaar 1608 ter hand genomen is door enige gekwalificeerde liefhebbers des vaderlands waaronder, zo ten aanzien [258] van het grootste part of aandeel dat hij van eerst af aan daarin gehad en gehouden heeft als ook van de grote moed, ijzer en vlijt bij hem tot de voltrekking en na de eerste inbreuk tot de reparatie van het werk betoont, een van de voornaamste geweest is ter loffelijke gedachtenis DIRK VAN OS, een man niet alleen vanwege zijn perfectie en grote gaven, maar ook inzonderheid door zijn goede diensten het gewone vaderland gedaan, zo bij oprichting naast enige andere kooplui van de Oost-Indische, Guinea en andere vreemde scheepvaarten, tevoren hier te landen onbekend of immers niet bezocht, als ook bij het bevorderen en uitvoeren van dit voortreffelijk dijkwerk aller eer en een eeuwige memorie waardig. Want nadat hij zich van het uiterlijk, deugd en kwaliteit van de grond, zo door rapport van de naburen als bij boringen van ‘t die en vergelijking met andere tevoren bedijkte meren, zeer vlijtig onderricht had en het met andere liefhebbers besproken hebben ze met de anderen gemaakt een compagnie of gezelschap en ‘t van de edele mogende heren Staten van het Land ‘t in mei 1607 octrooi verkregen om het voorschreven meer te mogen bedijken. Zijn diegene ‘t die de optie en dit loffelijke werk met de anderen eerst begonnen hebben naast de voorschreven Dirk van Os en Hendrik zijn oudere broeder, de heren meneer Rombout Hoogerbeets en Jan van Santen, raadsheren in de hoge raad, meneer Nicolaas Cromhout, ‘t Jan Buys en Adriaan Teding Berkhout, raadsheren in de provinciale raad, meneer Jan Basius [259] raad en rentmeester van Holland ‘t en Elias van Oldenbarnevelt, raad en pensionaris der stad Rotterdam, de heren Pieter Boom (in wiens plaats later opgevolgd is zijn zoon de heer schepen Abraham Boom) en Barthel Cromhout, burgemeester der stad Amsterdam, de heer Nicolaas Veen, burgemeester der stad Hoorn, de heren Jan ten Grootenhuys en Jacob Poppe, raden en schepenen der voorschreven stad Amsterdam, Arent ten Grootenhuys, kapitein aldaar en bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie, en Jan Claasz. Krook, medeburgers en inwoners dezelfde stad. Die eerst en al overeengekomen zijn met Lambert Wingaarts van Vollenhove en hem gezegd hebben het recht en acte van de gravin van Arenberg in de voornoemde Beemster. Ze hebben voorts nadat enige onder hen een goed deel van hun deel aan andere inwoners van dit land verkocht hebben tot dijkgraaf over deze bedijking gekozen de voorschreven Lambert Wingaartsz. van Vollenhoven en tot heemraden deze 9 personen, te weten de voorschreven Jan Claasz. Krook, Jan Harmensz. (in wiens plaats later opgevolgd is meneer Thomas Blomaart van Haarlem) Nicolaas van Bambeek en Cornelis Arentsz. van Amsterdam, de heer Jacob Rypertsz. en Frans Jansz. Molenwerf van Hoorn, Philips Landschot van Leiden, Cornelis Jansz. Melknap van Alkmaar en Dirk Fransz. van Monnikendam. Tot secretaris was gekozen Riewert Clazen al secretaris van de stad Purmerend wiens bekwaamheid, [260] trouwheid, vlijt en goede diensten niemand genoeg zou kunnen prijzen. Gelijk ook vanwege zijn dood bij alle vromen zeer beklaagd is geweest en in zijn plaats is opgevolgd Zimon Pietersz. van Ilpendam. Tot penningmeester werd gesteld Dirk Beugel van Alkmaar. Tot landmeters waren aangenomen Lucas Sink van Amsterdam, Augustyn Bas van Alkmaar en Jan Pietersz. Douw van Leiden. Dit alles alzo geordend zijnde hebben de hoofdingelanden met advies van hun voorschreven dijkgraaf en heemraden, mitsgaders verschillende timmerlui en molenmeesters voor eerst aanbesteed 26 watermolens van ‘t 32 en 34 voeten stijlen en die gesteld op al zulke plaatsen als toenmaals tot de beste uitwatering bevonden werden bekwaamst te wezen. Ze hebben voorts ook met de naburige steden, dorpen, eigenaars van landen en anderen die geïnteresseerd raakten de vergoeding van hun intresten en taxatie van de landen die vergraven moesten worden en overeengekomen zijnde overal de gaten ene aankomst van de wateren die in het voorschreven meer vallen begonnen te stoppen en het opmaken van de ringdijk bij de hand genomen. Wat in de jaren 1608 en 1609 zo ver gebracht was dat de dijken rondom genoegzaam voltrokken waren, toch niet in zodanige hoogte en toeleg als men van mening was die nog na de droogmaking uit de eigen grond van de Beemster te verzwaren. Daar is in januari 1610 een zodanige hoge vloed gekomen dat de buiten dijken (gelijk als ook die van verschillende [261] andere landen ende polders op verschillende plaatsen) doorgebroken waren. Deze nieuwe en zo gans onlangs opgemaakte provisorische dijken zijn mede op verschillende plaatsen de 20ste van voorschreven maand januari doorgebroken. De Beemster die alreeds tussen de drie en vier voeten water was uitgemalen was wederom vol water gelopen en meest alle ‘t dijken en vooral de stoppingen en de dijken die door het water afgespoeld en weggenomen waren. Waarmee deze zo voortreffelijke dijkwerk in wanorde en met een slechte reputatie gekomen was evenwel de hoofdingelanden als ook de andere gewone ingelanden niet verslagen geweest, maar hebben de vervallen werken wederom bij de hand genomen en tot bevordering ervan hebben ze opnieuw tot hoofdingeland, naast de eerste 16, gekozen de heer Louris Jansz. Spiegel, raad en schepen der stad Amsterdam, meneer Tobias de Koene advocaat aldaar en tegenwoordig dijkgraaf van de Beemster, Wybrand van Warwyk, Jan Hellinx, Nicolaas van Bambeke en Augustyn van Pein, kooplui der voorschreven stad, de heer Dirk Gerritsz. Meerman, schepen van Delft, meneer Jan Binnenblyf, burgemeester van Hoorn, in wiens plaats later kwam en opgevolgd werd door de heer Willem Pietersz. Hases, een van de burgemeesters van Purmerend, mijnheer Thomas Bloemaart van Haarlem en Jan Pellecorn van Leiden, die naast de laatstgenoemde heer dijkgraaf (die ze voor de tijd van 2 jaren tot dit ambt hadden bewilligd) tot heemraden hebben [262] gewilligd de voornoemde Cornelis Arentsz. Frans Jansz. Molenwerf en Dirk Fransz., mitsgaders nog Cornelis Kanter van Amsterdam, mede ingelanden van de voorschreven Beemster geweest. Deze heemraden hebben met hun gedurige vlijt en enige van de hoofdingelanden en vooral Dirk van Os en Jan Claasz. Krook zoveel te weeg gebracht dat alle ringdijken tot over 12000 roeden toe van Rijnlandse maat binnen 4 maanden tijd meest volmaakt en in behoorlijke orde gebracht. Ook in 11 maanden tijd, namelijk van de 24ste juni 1610 af (toen wanneer de zeilen eerst aan de watermolens werden geslagen) tot uitgang van mei of het begin van juni 1611 toe al het water genoegzaam uitgemalen en de zaken zo ver gevorderd (buiten hoop en opinie van al diegene die het zagen) dat er nog datzelfde jaar veel sloten werden gemaakt en het gehele werk voltrokken had kunnen worden indien de weekheid van de grond en de overvallende herfst en de winter het niet hadden belet waardoor de laagste grond wederom tot bij de derde half voet onder water geraakt is, maar de buitenwerken werden ondertussen meer en meer verzwaard en gerepareerd is voorts alle het water in een goed deels tijd van het voorjaar 1612 door de molens (die tot het getal van 36 vermeerderd ‘t waren) wederom daaruit gebracht en de gehele Beemster op de 19de mei 1612 geheel droog en waterloos gevonden. Sinds welke tijd de binnenwerken (die door het water meest wederom dicht gespoeld waren opnieuw [263] bij de hand genomen werden en die in minder dans vier maanden tijd volmaakt zijn geweest en alles perfect in zijn sloten, wegen, water en kavels gelegd zodat op de 30ste juli de verkaveling op het huis te Purmerend tussen alle ingelanden is gedaan en iedereen zijn land op de kaart perfect aangewezen, welke ingelanden hun landen hebben aanvaard en die met huizen bezet en elk maakte zijn beplanting naar zijn eigen believen en gevoel en zaaiden planten en weiden aan alle kanten, in de plaats van zo’n gevaarlijk meer die de landen die daar rondom liggen dagelijks afknaagde nu zo’n mooi en groot stuk land tot over de 7500 morgen groot, behalve de dijken, ook sloten en wegen tezamen over de 1000 morgen bedragen en voor zich jaarlijks meer en meer voor haar gevaar stellende huizen en woningen hebben gekregen. Aangaande de gelegenheid der bedijkte meer en tot land geworden is heeft buiten om een sloot van 4, 5, 6 a 7 en op sommige plaatsen van 8 en 10 roeden breed en 5, 6 a 7 voeten diep tot een boezem en uitwatering en zowel van zijn eigen water wiens molens daarop malen als ook ‘t van dat van de buiten landen en tot een doorvaart van alle schepen en schuiten die tevoren door het voorschreven meer plachten te varen zal men weten dat de Beemster gelegen is in een zeer bekwame en rondom volkrijke plaatsen als namelijk in het midden van heel veel grote, fraaie voortreffelijke dorpen hebben in het Zuiden met een brug daaraan vastgemaakt [264] de stad Purmerend en niet ver daarvandaan de twee rijke vermaarde dorpen Wormer en Jisp, mitsgaders het gehucht Nek. ‘t In het Oosten Oosthuizen, Kwadijk en Hobrede. In het Noorden de Beets, Zomerdijk, het gehucht Vierhuizen, Oudendijk en Avenhorn. In ‘t het Westen de twee grote machtige dorpen Rijp en Graft, Zuid en Noord-Schermer, Oost en West Myzen met het gehucht van de volgers en vuile gracht. De toeleg of grootte van de dijk is gemaakt op de breedte van 8 roeden, Rijnlandse maat, waarop een dijk gevormd is van twee roeden glooiend, anderhalf roede kruin ende twee te sommige steden derdehalf en drie roeden afdruipen, 7 Zijpse of 8 Hondsbosse voeten hoog en hebben een binnen of noodsloot tot afscheiding van de dijk en landen ‘t van twee roeden en op sommige plaatsen ‘t van derdehalf en drie roeden breed. Binnendijks zijn gemaakt 10 grote lijnen recht gaande wegen op gelijk afstand van elkaar gelegd en elk daarvan is breed 3 roeden en lang enige 1900, enige 2000 en 2100, doch gemiddeld meer dan 2900 roeden. Deze wegen hebben een sloot aan weerszijden die anderhalf roede breed is waaruit de wegen gemaakt zijn, behalve nog verschillende bijwegen tot aanleiding op de naburige dorpen en verkorten van andere wegen gemaakt. Tussen elke weg zijn op gelijke afstand gelegd acht grote doorgaande en de anderen kruisende watertochten op ‘t de breedte van twee roeden en 5 voeten ‘t diep, behalve enige andere wateringen en [265] molentochten zo tot gerief van de vaart en om bekwaam met de schuit naar alle landen te mogen varen als ook vooral om het regenwater uit de kavelsloten in de molentochten en zo voort naar de molens te brengen. Tussen deze wateringen en de wegen zijn alle landen in zulke voege in vierkante blokken van honderd morgens gelegd en wederom stukken van 20 morgens op de lengte van 150 en de breedte van 50 roeden ingedeeld en met scheidingssloten van 12 voeten breed van de andere gescheiden zodat de hoofden of vooreinden van alle landen aan enige weg en de achterlanden aan een der voorschreven watertochten of vaarten uitkomen. En alzo de landen niet allen van een hoogte zijn zo is de ganse Beemster in 4 polders verdeeld en elke polder is van zoveel molens voorzien dat het zijn water bekwaam en op tijd kan ‘t kwijt worden tot welk doel het getal van de molens tot 55 is vermeerderd. De Arenbergse polder is groot omtrent 2000 morgen en wordt van 12 molens bemaald. De boven polder over de 1900 morgen groot en van 10 molens. De middel polder met de onderste polder van drieëndertig. Om de voorschreven afpoldering geschikt te doen zo is de grond van de Beemster die nog onder water was tot tweemaal toe perfect boven het ijs gepeild en gediept en geboord en later toen het droog en gerooid was in alle stukken op verschillende plaatsen gespit en beproefd geweest om de landen zo goed mogelijk als te doen was met elkaar te vergelijken en [266] de slechtste bij de beste te voegen gelijk als nader gezien kan worden uit de conditie van de kavels die voor deze daarvan in druk is uitgegaan. Waarmede onder andere 5 plaatsen tot kerken en kerkhoven ende voorts verschillende pleinen tot marktplaatsen op de kruiswegen gesteld zijn. Maak voorts van deze loffelijke polder een einde.

‘t HONDS-BOSCH.

IS gelegen aan de Suydkant van het Dorp Petten, daar de Ryndeuren wel eer plagten te syn, die, na datse door verscheyden toevallen geslooten waren, dat եr geen Schepen noch Schuyten door varen mochten, eyndelyk tegens de onstuymige See, en dulle baren in spyt van Neptunus opgebouwt is. Het is zekerlyk dat in de eerste beginzelen de sluytinge niet zoo geweest moet zyn, ofte het heeft by Noordweste winden, veroorsaakt door een volle Maan, ofte andere beweginge, een groote overval van wateren in de binnen Landen, en ‘t verderf van Menschen, Vee, en Goederen, zulks menigmaal gebeurde, door dien dat եr de bequaamste ordre, omme de See uyt te weren noch niet gevonden was. Maar in ‘t jaar 1413. na dat de Landen over al, op haar onkosten waren gestelt, zoo heeft men tot het zelve gedaan sware dikke eyke Balken, en drie regels met groote kragt daar in geslagen en te samen gebonden, en van binnen met groote en sware Keysteenen gevult, om de kracht van de brieschende golven te stutten, en te breken, en voorts met zandt en aarde achter aangevult. De lasten [267] en onkosten moesten dragen alle de Landen die gelegen waren binnen den Vrieschen Dyk, ‘t en binnen den Zeeburg, tot aan de Stadt Haarlem toe. De Personen die verkooren wierden tot het opsicht van de Hondsbossche en Duynen van Petten, waren van de voornaamste mannen die Landeryen hadde in de voornoemde ommering, die men Hooft Ingelanden noemden, versien met een Dykgraaf van goeden Huysen. Het is niet te seggen wat het al koste, en gemaakt zynde, kosten moest van onderhout, want het gelykt een wilt en woest gedierte, alles verslont dat եr om en by was. Die van Westzanen en Crommenie brachten voor haar rekening in een jaar ‘t op in de 20 hondert gulden, ieder Dorp ambagt zyn op sekere lastdragende morgens gestelt, die uytbrachten in de eerste stellinge 73809. morgens, doch quamen namaals tot op de 63998. Alzoo in ‘t begin de lasten zeer hoog gestelt waren, en ‘t dat omtrent den jare 1538 de Dorpen ende Ambachten veel vervielen, mits de groote schade die de Meeren aan veele plaatsen veroorsaakte, waar door se niet en konde dragen alle de sware kosten die եr vielen op de reparatie van den Honds-bossche en Duynen van Petten, en dat եr noodsakelykheyd waar dat deselve wat verlicht werde: zoo zyn anno 1539 in den Hage in ‘t Convent der Predic[.]ren vergadert geweest de Hooft-ingelanden, kontribuerende in de onderhoudenisse van ‘t de Hondsbossche en Duynen van Petten, te weten:

1 Mr. Hendrik Aalbregtsz: Secretaris en Gedeputeerde van den Prelaat van Egmond.

2 Mr. Vrankboot Advocaat. [268]

3 Dirk van Teylingen Rentmeester, uyt de naam en als Gedeputeerde van den Grave van Egmond.

4 Wouter van Bekesteyn Schout. ‘t

5 Klaas van Heuffen Burgermeester. ‘t

6 Mr. Lambregt Jacobsz Pensionaris, Gedeputeerden der Stede Haarlem. ‘t

7 Joost Buyk Schepen. ‘t

8 Mr. Floris van Hogaarden Secretaris, Gedeputeerde der Stede Amsterdam.

9 Andries Pietersz: ‘t

10 Andries Buysschen Burgermeesters en Gedeputeerden der Stede Alkmaar, ende met henlieden de Heere van ‘t 1 Assendelft Ridder, eerste Presiderende Raad.

12 Mr. Willem Pynzen Raad Ordinaris. ‘t

13 Mr. Andries van der Boukhorst, ook Raad. ‘t

14 Mr. Jacob de Jonge, Mr- van de rekeninge, en ‘t

15 Johan Heere van Schagen, Rentmeester vande ‘t voorschreve Duynen van Petten, als Commissarissen tot desen geschikt, en als Hooft- Ingelanden.

Sy hebben eerst de handelinge aangevat met die van Drechterland, en quamen over een dat de Drechters van 15556. morgens volstaan zouden met 13054. morgens. Wyders hebben se de volmachten van de 4 Noorder-Cogge verhoort, die van 13024. tot 10807. gebracht wierden, op ‘t verzoek van die van Oostzanen, by een smeeckschrift gedaan, en gezien hebbende de onderrigtinge daar over, mitsgaders een kaarte daar op gemaakt, wierd bevonden dat in henlieder ‘t Ban wel 1000 morgen gelegen waren, op de Wormer langs de Zane, en langs de Zeedyk [269], die goet zyn, en geen verlichtinge behoef- den, en van de andere 1990. morgen was hen in de settinge van ‘t voorleden jaar 990 morgen quyt geschonden: en wat bevonden wert te wezen van de quaatste Landen, onder den Hondsbossche gelegen, die zouden noch 150 morgens vermindert zyn, zoo datze bleven staan met 1850 morgens. Desgelyks geschiede Westzanen, kreegen 400 morgens verlichtinge in haar Ban.

Morgens verm: Wormer en Jisp. 1956 1529

Assendelft. 2824 2625

Zuyd en Noord-Schermeer. 1324 1000

Graft en Ryp. 1100 100

Limmen. 1109 ‘t

Uytgeest. 1765 1765

Akersloot. 956 940

Heemskerk. 1356 1300

Bergen. 1781 1600

Schoorel met de Camp. 1152 1050

Petten in Kennemerland. 15 15

Petten in Nollemerban. 185 100

Daar benevens zyn եr noch wel 80. Dorpen die verlichtinge kregen, onder dezelve meest die gene die schade in haar landen leden door de Meeren, die dagelyks aanwiessen, hier te lang om te verhalen: en ook zyn եr plaatzen die enige Vronen hadden, als Broek op Langedyk, Noortscharwoude en Zuydscharwoude, tՠzamen 58 morgen Vroonlanden, maar Outkarspel had alleen 115. morgen dat Vroonlanden waren. [270]

NOTA. Deze Vroonen werden Keyzers Vroonen genaamt. Die van Koedyk en St. Pankras verzochte eenige Landen vry te hebben van de metinge, en volgens dien van de lastgelden, zeyden die te komen aan ‘s Keyzers Vronen; maar by den Rentmeester van Kennemerland is het tegendeel gevonden, en daarom nihil ut petuur; maar door dien hun Binnen koog, en Oosteren- dyk van dezelver hoedanigheyd bevonden zyn geworden als de Keyzers Vroonen, hebben de Hooft-Ingelanden daarom ingewilligt, dat de morgentale in de plaatse voorn: by de Rentmeester uytgegeven zoude worden, en zoude hy die korten aan de Dorpen daar onder, die gelegen zyn, ‘t ter tyd en wyle dat de voorschreve Keyzers Vronen vrydom te genieten hadde, en langer niet. Waar door de Hooft Ingelanden recht onverminder bleve. Van de Keyzers Vroonen als gesegt ‘t is, lagen den 38. in Broek, 10 tot Zuyd en 10 ‘t tot Noorscharwoud, voorts 115 tot Outkerspel, alle op Langedyk. De Vroonlande hadden dat voorregt, datze vry waren van alle des Graaflyk- heyds schatten en ongelden; maar alzoo zy haar ‘t in alle dykagie mede invoegen moesten, zo verstonden de Hooft-Ingelanden datze tot een zoo nootzakelyk werk als dat van den Hondsbossche behoorden, en geen meer vryheyd te hebben, alze hadden in de dykagien tot behoudenisse hunner Landen, verklaarden daaorm datze het zelve wilden doordryven. Zy hebben doen mede de Prelaat van Egmond eenige vryheyd verleent, desgelyks de Grave van Egmond van wegen zyn Hofstede op den Hoef, ruym 100 morgen groot, [271] te weten voor een tyd, want zoo haast alsze des Keyzers Vroonen tot den Hondsbossche mochten trekken, zoudenze ook moeten geven, gelyk de andere. Uyt de bovengemelde 73809. Morgen Lands, tot op het jaar van anno 1539. en van doen voorts de 63998. tot op dezen tyd, is een zeer grooten schat getrokken, ja menigen Tonne- gouds, en meest altemaal aan dien rasende Scylla te kosten gelegt, daar het alles verslonden is. Want op deze hedigen dag kan men het Paalwerk ja geen stomp noch stuk daar van zien, dan eenige steenen die men hier en daar zomtyds nog siet, of de Strand en ‘t water moet laag zyn, en noch zouden de verslindende baren alles verteren wat եr tegens gemaakt wierd, indien dat de goede God zyn genade niet vernieuwt hadde, met het opwerpen van hooge Zanddyken, wanneer men een wyl te vooren Dyken en wederdyken, wakers en slapers gemaakt hadden.

Hoe waren die van Italien by Regio, geplaagt met die woedende Scylla in ‘t midden van dulle honden, en die van Libien met de verderffelyke Syrten daar op menig Schip en volk vergaan is. Maar Holland niet weynig met deze Hondsbossche; want ook eer alles in zyn ploy gebracht was het gansche Land menigmaal beefde van verzaagtheyd, vrezende dat de Zee haar over het hooft zoude storten, gelyk ook zomtyds wel geschiede, eerst met het inbreeken van den Dyk by Petten (gelyk ik noch zal zeggen daar na met het door eten van den Hontsbossche. Op veele tyden van een hooge Zee-vloet, drongen de wateren door, ‘t en vervulden de binnen Landen, waar over een [272] Dykgraafschap van de uytwaterende sluyzen wierde opgerecht: ook moesten de Hooft-ingelanden sluyzen leggen in de Zeeburg, waar van wel de vernaamste is geweest die in den dam van Zaanden-dam, en by later tyden de nieuw gemaakte sluys in Nauwerdna, tusschen Essendelft en West Za- nen. In ‘t jaar 1544. maaktenze in den Dam de wanden van de sluys van hartsteen met yzeren ringen, en 4. schutdeuren met een wulft van baksteen, met een wooning daar op, voor de Sluys-pachter, want de Hooft ingelanden Gedeputeerden ten overstaan van hunne Dykgraaf, verhuuren die jaarlykx aan de meestbiedende, en heeft zomwylen gegolden 2800. gulden ‘s jaars, Hier is dan plaatze van den Hontsbossche, die zeer groote kosten եr toe gedaan, en de Landen die daar onder behoorden aangewezen: dit is de toestoppinge van de Ryndeuren by Petten, daar de Zaan zyn uytvloeyen heeft opgehouden, eerst door het inwerpen der zanden, daar na door ‘t maken van een Dyk, eyndelyk tot een belettinge, een Hontsbossche geslagen, op dat de Zee daar niet in, noch het binnen-water daar niet uytloopen zoude, eenen zoo dier gekochte Hontsbossche, de welke van de Zee is nedergevelt, en weynich litteekenen zyn եr van overgebleven.

‘t Zal ook dienen te weten, dat de naam van Hontsbossche, mogelyk ontstaan is uyt alle de groote en lange palen, die in menichte op de Strant geheyd waren, gelyk of ‘t een Bosch waar geweest, ‘t en datze het woeden der Zee vergeleeken hebben ‘t by het geraas van toornige honden, die zonder ophouden bassen en tieren, en alles wel verscheuren zouden daar zy by quamen, want ook [273] zoodanigen geraas en getier maakte de oploo pende Zee nagt en dag, tegen het paalwerk aan, zoo dat het dikwijls yslyk om aan te hooren was, en hebben ‘t dan waarlyk wel genoempt het Hontsbosch, daar in na volgende de Poten, die altyd met hunne voorstelling boven het natuurlyke gaan, hier om noemdeze die geweldige aanslagen des Zees by Regio, en het vreeslyk geluyd dat de baren maakten in de holligheyd der klippen, het geluyd van de bassende honden, die Scylla omzingelt hadde.

Die van den Hontsbossche gebruyken tot een wapen, eenen Neptunis die in een Zeeschulp, van Zee-paarden getrokken, die met zyn drie tanden een vork in de hand, tegens het Land aankomt om dat te overweldigen. Daar tegen ‘t is een bassende hond gestelt, even uyt het Bosch komende, die met al zyn vermogen ‘t beletten wil. ‘t De oude Hollanders hebben wel onder malkanderen verhaalt dat het eens gebeurden, na ‘t stoppen van de Haven van Vroon en ‘t Honts-bosch een Noorman of Deen digt voor ‘t Land by Petten quam aan zeylen, om ‘t gat in te loopen als van ouds , maar gewaarschouwt zynde van de Matroozen, die daar geen opening bespeurde, alzoo de Duynen geslooten en de Stranden heel waren, wierde genootzaakt op de kaart te zien, alwaar hy de Haven duydelyk vont, hy wilde hebben zy zouden het voorstaan laten, dog met de oogen, en door de reden overwonnen, zeyde of daar is een gat, of de kaart is valsch, en wendent ‘t wederom van ‘t lant af om ‘t Schip te behouden. Niet te min het was te vooren van [274] ouds by de Noormannen en andere Oosterse volkeren een bekende vaart en Haven geweest: maar nu aldus gestopt als voor verhaalt is.

Quohiere van de morgentale, kontribuerende tot den Hontsbossche ende Duynen van Petten hier na gestelt. Elke Stad en Dorp in zyn kavel, zoo die van ouds plegen te kontribueren, en hoe die hermeten zyn, ende hoe die nu tegenwoordig in gratie kontribueren in gelden, gelyk hier na volgt.

Het HONDSBOS.

Is gelegen aan de zuidkant van het dorp Petten daar de Rijndeuren weleer plachten te zijn die nadat ze door verschillende oorzaken gesloten waren zodat er geen schepen noch schuiten door varen mochten en eindelijk tegen de onstuimige zee en dolle in spijt van Neptunus opgebouwd is. Het is zeker dat in het eerste begin de sluiting niet zo geweest moest zijn of het heeft bij Noordwesten winden dat veroorzaakt werd door een volle maan of andere bewegingen een grote overval van water in de binnenlanden en het verderf van mensen, vee en goederen zoals zulks menigmaal gebeurde doordat er de bekwaamste orde om de zee te verweren noch niet gevonden was. Maar in het jaar 1413 nadat de landen overal op hun onkosten waren gesteld zo heeft men daartoe gedaan zware dikke eiken balken en drie regels met grote kracht daarin geslagen en tezamen gebonden en van binnen met grote en zware keistenen gevuld om de kracht van de briesende golven te stutten en te breken en voorts met zand en aarde erachter aangevuld. De lasten [267] en onkosten moesten dragen alle landen die gelegen waren binnen de Friese dijk en binnen de Zeeburg tot aan de stad Haarlem toe. De personen die gekozen worden het opzicht van de Hondsbos en duinen van Petten waren van de voornaamste mannen die landerijen in de voornoemde omring die men hoofdingelanden noemden en voorzien met een dijkgraaf van goeden huize. Het is niet te zeggen wat het al kostte en toen het gemaakt was het kosten moest van onderhoud, want het gelijkt een wild en woest gedierte dat alles verslond dat er om en nabij was. Die van Westzaan en Krommenie brachten voor hun rekening in een jaar ‘t op in de 20 honderd gulden, ieder dorp ambacht zijn op zekere last dragende morgens gesteld die opbrachten in de eerste stelling 73809 morgens, doch kwamen later tot op de 63998. Alzo in het begin de lasten zeer hoog gesteld waren en ‘t dat omtrent het jaar 1538 de dorpen en ambachten veel vervielen vanwege de grote schade die de meren aan vele plaatsen veroorzaakten waardoor ze niet konden dragen alle zware kosten die er vielen op de reparatie van de Hondsbos en duinen van Petten en dat er noodzakelijkheid was dat die wat verlicht zou worden zo zijn anno 1539 in Den Haag in het Convent der Predic[.]ren verzameld geweest de hoofdingelanden, contribuerende in het onderhoud van ‘t de Hondsbos en duinen van Petten te weten:

1. Mijnheer Hendrik Aalbregtsz: secretaris en gedeputeerde van de prelaat van Egmond.

2. Mijnheer Vrankboot, advocaat. [268]

3. Dirk van Teylingen, rentmeester uit de naam en als gedeputeerde van de graaf van Egmond.

4. Wouter van Bekesteyn, schout.

5. Klaas van Heuffen, burgemeester.

6. Mr. Lambregt Jacobsz, pensionaris, gedeputeerden der stad Haarlem.

7. Joost Buyk, schepen.

8. Mijnheer Floris van Hogaarden, secretaris, gedeputeerde der stad Amsterdam.

9. Andries Pietersz:

10. Andries Buysschen, burgemeesters en gedeputeerden der stad Alkmaar en met hen de heer van 11. Assendelft Ridder, eerste presiderende raad.

12. Mr. Willem Pynzen, raad ordinarius.

13. Mr. Andries van der Boukhorst, ook raad.

14. Mr. Jacob de Jonge, meester van de rekeningen en;

15. Johan Heere van Schagen, rentmeester van de ‘t voorschreven duinen van Petten als commissaris tot deze geschikt en als hoofdingeland.

Ze hebben eerst de handeling aangevat met die van Drechterland en kwamen overeen dat de Drechter van 15556 morgens volstaan zouden met 13054 morgens. Verder hebben ze de volmachten van de 4 Noorder-Kogge verhoord die van 13024 tot 10807 gebracht werden op het verzoek van die van Oostzaan bij een smeekschrift gedaan en gezien hebben de onderrichting daarover, mitsgaders een kaart daarop gemaakt werd bevonden dat in hun ‘t ban wel 1000 morgen gelegen waren op de Wormer langs de Zaan en langs de zeedijk [269] die goed zijn en geen verlichting behoefden en van de andere 1990 morgen was hen in de zetting van het voorleden jaar 990 morgen kwijt gescholden en wat bevonden werd te wezen van de slechtste landen onder de Hondsbos gelegen die zouden noch 150 morgens verminderd zijn zodat ze bleven staan met 1850 morgens. Desgelijks geschiedde te Westzaan en kregen 400 morgens verlichting in hun ban.

Morgens vermogen: Wormer en Jisp. 1956 1529

Assendelft. 2824 2625

Zuid en Noord-Schermer. 1324 1000

Graft en Rijp. 1100 100

Limmen. 1109 ‘t

Uitgeest. 1765 1765

Akersloot. 956 940

Heemskerk. 1356 1300

Bergen. 1781 1600

Schoorl met Camperduin. 1152 1050

Petten in Kennemerland. 15 15

Petten in Nollemer ban. 185 100

Daarnaast zijn er noch wel 80 dorpen die verlichting kregen en onder die meest diegene die schade in hun landen leden door de meren die dagelijks aangroeide en hier te lang om te verhalen. Ook zijn er plaatsen die enige Vronen hadden zoals Broek op Langedijk, Noord-Scharwoude en Zuid-Scharwoude, tezamen 58 morgen Vroonlanden, maar Oudkarspel had alleen 115 morgen dat Vroonlanden waren. [270]

NOTA. Deze Vroonen werden keizers Vroonen genoemd. Die van Koedijk en St. Pancras verzochten enige landen vrij te hebben van de meting en vervolgens die van de lastgelden, zeiden die toe te komen aan keizerՠs Vroonen; maar bij de rentmeester van Kennemerland is het tegendeel gevonden en daarom nihil ut petuur; (: niets te klagen) maar doordat hun binnen koog en Oosterse dijk van dezelfde hoedanigheid bevonden werd geworden als de keizers Vroonen hebben de hoofdingelanden daarom ingewilligd dat de morgentale in de plaatse voornoemd door de rentmeester uitgegeven zou worden en zou hij die korten aan de dorpen daaronder die gelegen zijn ter tijd en wijle dat de voorschreven keizers Vroonen vrijheid te genieten had en niet langer. Waardoor de hoofdingelanden recht onverminderd bleef. Van de keizers Vroonen zoals gezegd ‘t is lagen er 38 in Broek, 10 te Zuid en 10 ‘t te Noord-Scharwoude, voorts 115 te Oudkarspel, allen op Langedijk. De Vroonlanden hadden dat voorrecht dat ze vrij waren van alle grafelijke schatten en gelden; maar als ze zich in het dijkwerk mede invoegen moesten zo ver stonden de hoofdingelanden dat ze tot een zo nootzakelijk werk als dat van de Hondsbos behoorden geen vrijheid meer te hebben zoals ze hadden in het dijkwerk tot behoud van hun landen en verklaarden daarom dat ze dat wilden doordrijven. Ze hebben toen mede de prelaat van Egmond enige vrijheid verleend en desgelijks de graaf van Egmond vanwege zijn hofstede op de Hoef, ruim 100 morgen groot, [271] te weten voor een tijd want zo gauw als ze de keizers Vroonen tot de Hondsboss mochten trekken zouden ze ook moeten geven gelijk de anderen. Uit de bovengemelde 73809 morgen land tot op het jaar van anno 1539 en van toen voorts de 63998 tot op deze tijd is een zeer grote schatting getrokken, ja menige tonnen goud en meest allemaal aan die razende Scylla ten kosten gelegd daar alles verslonden is. Want op deze huidige dag kan men het paalwerk, ja geen stomp noch stuk daarvan zien dan enige stenen die men hier en daar soms noch ziet of het strand en het water moet laag zijn en noch zouden de verslindende baren alles verteren wat ertegen gemaakt werd indien dat de goede God zijn genade niet vernieuwd had, met het opwerpen van hoge zanddijken toen men een tijd tevoren dijken en weerdijken, wakers en slapers gemaakt hadden.

Hoe waren die van Italië bij Regio geplaagd met die woedende Scylla in het midden van dolle honden en die van Libië met de verderfelijke Syrten waarop menig schip en volk vergaan is. Maar Holland niet minder met deze Hondsbos, want ook eer alles in zijn plooi gebracht was beefde het ganse land menigmaal van angst en vreesden dat de zee hen over het hoofd zou storten gelijk ook soms wel geschiedde, eerst met het doorbreken van de dijk bij Petten (gelijk ik noch zal zeggen daarna met het dooreten van de Hondsbos. Op vele tijden van een hoge zee vloed drongen de wateren door ‘t en vervulden de binnenlanden waarover een [272] dijkgraafschap van de uitwaterende sluizen werd opgericht. Ook moesten de hoofdingelanden sluizen leggen in de Zeeburg waarvan wel de voornaamste is geweest die in de dam van Zaandam en in latere tijden de nieuw gemaakte sluis in Nauwerdam tussen Assendelft en West Zaan. In het jaar 1544 maakte ze in de dam de wanden van de sluis van hardsteen met ijzeren ringen en 4 schutdeuren met een gewelf van baksteen met een woning daarop voor de sluis-pachter want de hoofdingelanden gedeputeerde ten overstaan van hun dijkgraaf verhuren die jaarlijks aan de meestbiedende en heeft soms 2800 gulden per jaar opgebracht. Hier is dan de plaats van de Hondsbos die zeer grote kosten er toe gedaan en de landen die daaronder behoren aangewezen dit is het dicht maken van de Rijndeuren bij Petten daar de Zaan zijn uitstromen heeft opgehouden en eerst door het inwerpen van zand en daarna door het maken van een dijk, eindelijk tot een beletsel de Hondsbos geslagen zodat de zee daar niet in, noch het binnenwater daar niet uitlopen zou, een zo duur gekochte Hondsbos die van de zee is neergeveld en weinig littekens zijn er van overgebleven.

Het zal ook dienen te weten dat de naam van Hontsbossche mogelijk ontstaan is uit alle grote en lange palen die in menigte op het stand geheid waren gelijk of het een bos was geweest ‘t en dat ze het woeden der zee vergeleken hebben ‘t bij het geraas van toornige honden die zonder ophouden bassen en tieren en alles wel verscheuren zouden daar ze bij kwamen, want ook [273] zodanig geraas en getier maakt de oplopende zee nacht en dag tegen het paalwerk aan zodat het dikwijls ijselijk om aan te horen was en hebben het dan waarlijk wel genoemd het Hondsbos en volgen daarin de poten die altijd met hun voorstelling boven het natuurlijke gaan en hierom noemen ze die geweldige aanslagen der zee bij Regio en het vreselijke geluid dat de baren maakten in de holtes van de klippen het geluid van de bassende honden die Scylla omsingeld hadden.

Die van de Hondsbos gebruiken als een wapen een Neptunus die in een zeeschelp, van zeepaarden getrokken en die met zijn drietandige vork in de hand tegen het land aankomt om dat te overweldigen. Daartegen ‘t is een bassende hond gesteld die net uit het bos komt die met al zijn vermogen het beletten wil. ‘t De oude Hollanders hebben wel onder elkaar verhaald dat het eens gebeurde, na het verstoppen van de haven van Vroonen en het Hondsbos een Noorman of Deen dicht voor het land bij Petten kwam aanzeilen om het gat in te lopen zoals vanouds, maar gewaarschuwd werd door de matrozen die daar geen opening bespeurden, alzo de duinen gesloten en de stranden heel waren, werd genoodzaakt op de kaart te zien alwaar hij de haven duidelijk vond, hij wilde hebben dat zij het voortaan zouden laten, toch met de ogen en door de reden overwonnen zei hij of daar is een gat of de kaart is vals en wendde het wederom van het land af om het schip te behouden. Niettemin het was tevoren vanouds [274] bij de Noormannen en andere Oosterse volkeren een bekende vaart en haven geweest: maar nu aldus verstopt zoals voor verhaald is.

Oorkondeboek van de (2) morgentale, contribuerende tot de Hondsbos en de duinen van Petten hierna gesteld. Elke stad en dorp in zijn kavel, zo die vanouds plegen te contribueren en hoe die opnieuw gemeten zijn en hoe die nu tegenwoordig in gratie contribueren in geld gelijk hierna volgt.

De Morgentale zoo die van ouds plegen te kontribueren.

Duyn-kavel, Hooge-morgens. ‘t dus van outs dus hermeten dus na gratie.

Alkmaar. 663 673 665

Petten. 13 15 15

Nollemer-boom. 0 158 100

Groet. 190 272 259

Schoorl en Kamp. 1885 1153 1046

Bergen. 890 1781 1600

Wummenum. 226 217 210

Heiloo en Oosdom. 1297 1642 1542

Egmond. 480 1155 856

Bakkum. 316 419 380

Limmen. 650 1109 1070

Castricom. 1017 tw. 966 900

Akersloot. 900 956 940

Uytgeest. 1762 1765 1765

Heems-kerk. 951 1456 1300

Beverwyk en wyk aan Duyn. 454 763 610

Velzen. 1195 1782 1500

Komt aan morgens. 14758

Waterlands Middel-morgens.

Dus van outs. Dus hermeten dus na gratie

Assendelft. 1388 2824 2525

Wessanen en Crommenie. 1741 2944 2544

Oost-Zanen. 1320 2990 2544

Oosthuyzen. 700 760 )

Etershem. 103 90) 840

Wormer. 460 1134 825 1 tw;

Jisp. 700 833 703 1tw;

Graft en Ryp. 1100 1100 1000

Zuyd-Schermer 600 525 400

Noort-Schermer 800 800 600

Komt aan morgens. 11388

Geestmer-Ambagts Middel-morgens.

dus van outs. Dus hermeten dus na gratie

Warmenhuyzen. 517 1000 900

St. Maarten. 300 600 500

Valkoog. 260 437 400

dՅenigenburg. 130 176 176

[276] De Grebbe.

Dus van outs dus hermeten dus na gratie

Haringkarspel. }

Het Cromwater.} 269 1183 1100

Oudkarspel. }

De Kerkmeer. } 440 765 747 1 tw;

Noordscherwoud. 269 468 424

Zuydscherwoud. 247 501 491

Broek op Langedyk. 140 161 407 1 tw;

Koedyk en St Pankras 300 300 200

Ouddorp. 140 335 100

Oterleek. 200 236 133

Ursem. 680 1135 1055

Venhuyzen. 177 342 200

Komt aan morgens 6818

Schager en Nierper-Cogge, Lage-morgens.

dus van outs dus hermeten dus na gratie

Schagen. 1310 1510 1500

Barsingerhorn. 791 984 934

Haringhuyzen 0 316 396

Oude Niedorp. 428 891 791

Nieuwe Niedorp. 1267 1536 1486

Winkel. 626 916 880

Komt aan morgens.

5987 [277]

De 4. Noorder-Coggen, Lage-morgens.

dus van outs dus hermeten dus na gratie

Medenblik. 1780 2220 1785

Twisk. 566 0 460

Abbekerk en )

Lammerschaag.) 565 553 565

Nibbixwoud. 400 419 400

Midwoud. 438 438 375

Zypekarspel. 572 771 672

Benningbroek 534 775 634

Hantwerk en ‘t

Oude Buxwoude.) 501 552 501 1tw;

Wognum.Watway. ‘t 1570 1611 1570

Hensbroek. ‘t Opdam. ‘t 280 1274 600

Opmeer. ‘t 500 542 500

Spanbroek. 1070 1192 1070

Hoogtwoud. Eerswoud 1675 2030 1675

Komt aan morgens. 10807 1 tw:

[278] Dregterlands Lage-morgens.

Dus van outs dus hermeten dus na gratie

Enkhuyzen. 670 842 670

Hoorn. 220 206 206

De Eemxte. ‘t 200 272 168

Swaag. ‘t 632 724 657

Westerblokker. ‘t 686 698 686

Hem. ‘t Venhuysen. 891 1017 866

Schaarwoud.Schaardam. 169 209 205

Wervershoof. 330 348 333

Berkhout. 2244 2138 1200

Grosthuysen. 643 714 619

Avenhorn. 100 153 105

Wydenes en Leek. 470 694 637

Schellinghout. 600 637 618

Westwoud. 1115 1274 767

Binnewysend 0 0 323

Hoogkarspel. 1030 1240 1080

Bovenkarspel. 735 794 823

Lutjebroek.Grootebroek. 1770 1934 1740

Oudendyk. 0 446 240

Myzer-Coog. 150 133 133

Oosterblokker. 612 610 610

Den Beets. 0 445 445

Komt aan Morgens, 13875

Als den omslag op het Morgen is ses stuyv. zoo betaalt elk als ‘t volgt.

Duynkant ‘t 14748 6 stv. hoge morg.

Waterland. 11388 4 1 tw.stv.middel mr.

Geestmerambagt. 6818 4 1 tw.stv.middel mr.

Schager-Cogge. 5987 4 1 tw.stv.middel mr.

4 Noorder-Cogge 10807 3stv. lage morgens.

Dregterland. 13875 3stv. lage morgens

Morgens 63633

[279] Copie

Poincten en articulen voor een nieuw Reglement strekkende tot maintenue van den Hondsbossche ende aankleven van dien, geconcipieert by Commissarissen, op den 13. April 1654 daar toe by de Heeren Hooft-Ingelanden specialyk gecommitteert, volgens voorgaande acte Commissoriaal van dato den 19 deszelven jaars, ende aan de respective Leden toegesonden, waar op na voorgaande deliberatie by de Heeren Hooft-Ingelanden is geresolveert, in maniere als ‘t volgt:

1. ‘t Eerst dat de twee Steden, ende twe Cavels die ‘t haar toerbeurte zullen zyn, om op beloopen Paasschen, de bestedinge van de werken te doen, dat de vier Leden voortaan dezelve werken op Jacobi daar aan volgende zullen opnemen, beneffens den Dykgraaf, met twee Heemraden, ende den Waarschap die ‘t mede haar toebeurte zullen zyn, sonder iemand anders.

2. ‘t Item dat van nu voortaan, een Persoon tot Zaardam woonende, zullen stellen en committeren, om te letten op den Sluys aldaar, maar of daar iets aan diende gemaakt te zyn, en gerepareert te wesen, ‘t zelve te doen repareren na behooren, edog, zoo daar iets notabels of groots is, mogte komen aan te breken, ‘t selve aan den Dykgraaf, en Heemraad, en Waarsman haar toerbeurte zynde, bekent te maken, om [280] by haar alzulke ordre te doen stellen, ten mees ten dienste ende oirbaar van den voorsz: Honts-bossche daar zy daags zullen genieten, voor haar reysen, teerkosten een zomma van 2 Gulden, voor welken opsigte den voorsz. Opsiender zal jaarlyks genieten een zomma van 59 Gulden.

3. ‘t Item dat van nu voortaan jaarlyks maar 3. schouwen zullen gedaan worden, en dat ten ‘t tyde als ‘t behoort te wesen, ten zy by tyden ‘t van verandering, zoo als ‘t by de Hooft-Ingelanden als dan sal werden verstaan te behoren, ‘t te weten, die twee eerste schouwen by den Dykgraaf en drie Heemraden by haar toerbeurte, en op den lesten schouwdag, den Dykgraaf ende alle die Heemraden, alzoo op dien dag weder- om regt gehouden sal werden, zoo daar eenige Regtzaken mogte zyn, zonder iets meer.

4. ‘t Item ook den voorschreve Dykgraaf, Heemraden en Waarschappen, wanneer zy buyten komen te reysen, te weten: buyten het resort van den Lande, Resorterende van den Honds- bossche, zullen genieten voor haar luyder teer-kosten, dag-gelden, schuyt- en wagen-vragt daags, te weten: de Dykgraaf, de zomma van 2 gulden, de Heemraden, Waarschappen elkx de zomma van 6 gulden, zonder meer.

5. ‘t Item dat die Heemraden op die schouwdagen, elkx zullen genieten voor haar luyder dag-gelden, teerkosten, de zomma van 4 gulden: ieder schouw dag, drie dagen en niet meer, dog de [281] wagen-vragten, gelyk mede, de wagen-vragten van den Dykgraaf als van outs.

6. ‘t Item dat de Hooft-Ingelanden, Heemraden, Waarschappen op Letare, op beloken Paasschen en Jacobi, elk dag daar zynde, sullen genieten, voor haar luyder daggelden, en wagen- vragten, gelyk zy tegenwoordig genieten, ende ook den Dykgraaf zyn wagen-vragten, also op die tyden de teerkosten by de voorsz. Honds- bossche zal werden betaalt, zonder iets meer te genieten.

7. ‘t Item dat de rekeninge van de verteerde kosten, die op Letare beloken Paasschen en Jacobi, op ‘t gemene Landshuys tot Petten, verteert zullen werden by de Hooft-Ingelanden, ten bywesen van den Dykgraaf en Regenten, tեlkens opgenomen zal moeten werden, al eer sy van daar vertrekken, en dan daar te maken een Ordonnantie, die by twee Hooft-Ingelanden, en twee Heemraden zal werden getekent, sonder daar naar iets by iemand meer zal mogen verteert worden.

8. ‘t Item dat եr voor taan alle de werken de Honts-bossche behoorende, by openbare veylinge zal werden gedaan.

9. ‘t Item dat de Casteleyn voortaan, geen reparatie aan ‘t Gemeenlandshuys, met aankleven van dien, zal mogen laten doen, sonder kennisse en consent van de Hooft-Ingelanden, Dykgraaf [282] en Regenten, ‘t welk hy op belooken Paasch ofte Jacobi, aan de voornoemde Heeren, als dan vergadert zynde, zal moeten verzoeken, dog stroopinge van het dak, dat het zelve den Casteleyn zal mogen laten repareren en anders niet.

10. ‘t Dat ook mede, den Dykgraaf geen geld voor ‘t bedigen van de Heemraden tot kosten van ‘t gemeene Land zal mogen brengen, dat zoo hem iets toekomt, ‘t zelve te eysschen van de Committenten daarvan die zelve werden gecommitteert.

11. ‘t Item dat եr van nu voortaan geen Hooft-ingelanden, Dykgraaf ofte Regenten eenige playzier ofte vermaak van jagen ofte uytryden zal mogen doen, als op zyn eygen kosten, en ook geen gezelschap mede brengen tot koste van ‘t gemeene Land, dog, zoo iemand gezelschap mede brengt, dat die zelve voor een Mansperzoon zal betalen ‘t 25. stuyvers voor een Vrouwsperzoon 15 stuyvers, en voor een Kint 10 stuyvers ieder maaltyd, dat ook de Voerluyden, geen kort voer nog smeer tot hare wagens zullen genieten, maar dat het zelve zal moeten bekostigt werden by de Heeren.

12. ‘t Item dat voortaan om de minste kosten en de meesten kommoditeyt, de reekeninge van de respective Waarschappen op Letare in plaatze van binnen den Stad Alkmaar, op het Gemeenslandshuys tot Petten zal worden gedaan, dog dat de Heeren van Alkmaar in de conclusie van dit voorschreve Articul niet hebben geconzenteert, maar verzogt dat het mogte blyven by den ouden voet. [283]

13. ‘t Item dat den Dykgraaf, nog de Regenten zullen vermogen eenige processen te agtervolgen ofte te moveren, zonder voorgemelde last, en authogaders de Casteleyn. als Zecretaris ende Bode van ‘t voorschreve Hontsbossche jaarlykx voor haar tractement zullen genieten, gelyk zy voor dezen hebben genooten. 15. ‘t Item dat de Casteleyn jaarlykx voortaan; voor zyn turf en hout zal genieten, een zomma van 100. gulden zonder meer. 16. ‘t Item dat de Casteleyn jaarlykx mede voor pampier, penne en inkt zal genieten een zomma van 25. gulden.

Aldus gedaan en gearresteert, by ons onder ge- schreven Hooft-ingelanden van de Hontsbos- sche, tot gene voorschreve Staat geadmitteert, op den 13. May 1654. op ‘t Gemeen landshuys tot Petten. Onderstont was geteekent.

Jan Loo. ‘t Zalomon Coesaart. J. van der Pol. ‘t Jacop Jansz- Hinloopen. Hendrik Verwer. Corn Lammertsz. Willen Gerritsz. Ougert Luitjes. Floris Corn. Comits. J. Schagen. [284]J. Schagen Hoogland. Corn, Rippers. ‘t Claas Jager. ‘t De Hagu. Jan Aritsz. Lagedyk. Fredrik Jansz. Maars. Pieter Jacobsz. Jongert. Jan Jacobs Juk. Hark Jansz. Noortland. Volkert Jansz. Accordeert met de Copie, getoogen uyt het Rezolutieboek. Lager stont, Louris Croesen.

[279] Kopie

Punten en artikels voor een nieuw reglement die strekken tot handhaving van de Hondsbos en aangroeien van die, ontworpen door commissarissen op de 13de april 1654 daartoe bij de heren hoofdingelanden speciaal gecommitteerd volgens voorgaande akte commissoriaal van dato de 19de van hetzelfde jaar en aan de respectievelijke leden gezonden waarop na voorgaande overleg door de heren hoofdingelanden is besloten op de manier zoals volgt:

1. ‘t Eerst dat de twee steden en twee kavels die het op hun toerbeurt zullen zijn om op Beloken Pasen de aanbesteding van de werken te doen dat de vier leden voortaan die werken op Jacobus daaropvolgende zullen opnemen naast de dijkgraaf met twee heemraden en de waarschap die het mede hun toerbeurt zullen zijn zonder iemand anders.

2. ‘t Item dat van nu voortaan een persoon te Zaandam wonende zal stellen en opdracht geven om te letten op de sluis aldaar, maar als daaraan iets diende gemaakt te zijn en gerepareerd te wezen het zelf te laten repareren naar behoren, edoch zo daar iets notabels of groots is mocht komen aan te gebreken dat aan de dijkgraaf en heemraad en waarsman als het hun toerbeurt is bekend te maken om [280] door hen al zulke orde te doen stellen ten meeste dienst en oorbaar van de voor gezegde Hondsbos daar ze daags zullen genieten voor hun reizen, verteerkosten een somma van 2 gulden voor welk opzicht de voor gezegde opzichter jaarlijks zal genieten een somma van 59 gulden.

3. ‘t Item; dat van nu voortaan jaarlijks maar 3 schouwen zullen gedaan worden en dat ten ‘t tijde zoals het behoort te wezen, tenzij bij tijden ‘t van verandering zoals het bij de hoofdingelanden dan zal worden verstaan te behoren. Te weten; de twee eerste schouwen bij de dijkgraaf en drie heemraden om toerbeurt en op de laatste schouwdag de dijkgraaf en alle heemraden alzo op die dag wederom recht gehouden zal worden zo daar enige rechtszaken mochten zijn zonder iets meer.

4. ‘t Item; ook de voorschreven dijkgraaf, heemraden en waarschappen wanneer ze buiten komen te reizen, te weten: buiten het resort van het land, ressorterende van de Hondsbos zullen genieten voor hun lieden verteerkosten, daggelden, schuit- en wagenvracht daags, te weten: de dijkgraaf de somma van 2 gulden, de heemraden, waarschappen elk de somma van 6 gulden, zonder meer.

5. ‘t Item; dat de heemraden op de schouwdagen elk zal genieten voor hun lieden daggeld, verteerkosten de somma van 4 gulden: iedere schouwdag, drie dagen en niet meer, doch de [281] wagenvrachten gelijk mede de wagenvrachten van de dijkgraaf als vanouds.

6. ‘t Item; dat de hoofdingelanden, heemraden, waarschappen op Laetare, op Beloken Pasen en Jacobus en elke dag daar zijn zullen genieten voor hun lieden daggeld en wagenvrachten gelijk zij tegenwoordig genieten en ook de dijkgraaf zijn wagenvrachten, alzo op die tijden de verteerkosten bij de voor gezegde Hondsbos zal worden betaald zonder iets meer te genieten.

7. ‘t Item; dat de rekening van de verteerde kosten die op Laetare, Beloken Pasen en Jacobus op het gewone landhuis te Petten verteerd zullen worden door de hoofdingelanden in het bijwezen van de dijkgraaf en regenten, telkens opgenomen zal moeten worden aleer ze van daar vertrekken en dan daar te maken een ordonnantie die door die door twee hoofdingelanden en twee heemranden zal worden ondertekend zonder daarna iets door iemand meer zal mogen verteerd worden.

8. Item; dat er voortaan alle werken die de Hondsbos toebehoren bij openbare veiling zal worden gedaan.

9. Item; dat de kastelein voortaan geen reparatie aan het gemeentelandshuis met aankleven van die zal mogen laten doen zonder kennis en toestemming van de hoofdingelanden, dijkgraaf [282] en regenten wat hij op Beloken Pasen of Jacobus aan de voornoemde heren die dan verzameld zijn zal moeten verzoeken, doch opstropen van het dak dat dit de kastelein zal mogen laten repareren en niets anders.

10. ‘t Dat ook mede de dijkgraaf geen geld voor het beëdigen van de heemraden tot kosten van het gewone land zal mogen brengen dat zo hem iets overkomt het te eisen van de committenten waarvan diezelfde werden gecommitteerd.

11. ‘t Item; dat ervan nu af voortaan geen hoofdingelanden, dijkgraaf of regenten enige plezier of uit rijden zal mogen doen dan op zijn eigen kosten en ook geen gezelschap mee brengen ten koste van het gewone land, doch zo iemand gezelschap mee brengt dat die zelf voor een manspersoon zal betalen ‘t 25 stuivers, voor een vrouwspersoon 15 stuivers en voor een kind 10 stuivers elke maaltijd. Dat ook de voerlieden geen kortvoer nog smeer tot hun wagens zullen genieten, maar dat dit zal moeten bekostigd worden bij de heren.

12. ‘t Item; dat om de minste kosten en grootste goede gelegenheid de rekening van de respectievelijke waarschappen op Laetare in plaats van binnen de stad Alkmaar op het gemeentelandshuis te Petten zal worden gedaan, doch dat de heren van Alkmaar in conclusie van dit voorschreven artikel hebben toegestemd maar verzocht dat het op oude voet mocht blijven. [283]

13. ‘t Item; dat de dijkgraaf, nog de regenten zullen mogen enige processen te achtervolgen of te veranderen zonder voorgemelde last en autorisatie van de hoofdingelanden.

14. ‘t Item; dat de dijkgraaf, heemraden, waarschappen, mitsgaders de kastelein als secretaris en bode van het voorschreven Hondsbos jaarlijks voor hun traktement zullen genieten gelijk ze hiervoor hebben genoten.

15. ‘t Item; dat de kastelein jaarlijks voortaan voor zijn turf en hout zal genieten een somma van 100 gulden zonder meer.

16. ‘t Item dat de kastelein jaarlijks mede voor papier, pen en inkt zal genieten een somma van 25 gulden.

Aldus gedaan en geattesteerd door ons onder geschreven hoofdingelanden van de Hondsbos tot die voorschreven staat toegelaten op de 13de mei 1654 op het gemeente landshuis te Petten. Onder stond was getekend;

Jan Loo. ‘t Zalomon Coesaart. J. van der Pol. ‘t Jacop Jansz-Hinloopen. Hendrik Verwer. Corn Lammertsz. Willen Gerritsz. Ougert Luitjes. Floris Corn. Comits. J. Schagen. [284]J. Schagen Hoogland. Corn, Rippers. ‘t Claas Jager. ‘t De Hagu. Jan Aritsz. Lagedyk. Fredrik Jansz. Maars. Pieter Jacobsz. Jongert. Jan Jacobs Juk. Hark Jansz. Noortland. Volkert Jansz. accordeert met de kopie getrokken uit het resolutieboek. Lager stond Louris Croesen.

‘t COLLEGIE. ‘t Van den Hontsbossche bestaat uyt.

1 Dykgraaf.

6 Hooge Heemraden. ‘t

24 Hooft ingelanden zynde uyt 6. Steden: als Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuyzen en Medenblik, elk 2. ende uyt ieder Kavel, als Duyn-kavel Waterland, Geestmer-ambagt, Schager en Niedorper- Coggen, vier Noorder-Coggen en Dregterland mede 2.

Ende dan nog uyt ieder Kavel een Warsman, zynde dՠOntfangers van de Penningen der respective Kavels, ‘t gene zy volgens omslag. moeten invorderen, ende leveren ten Comptoire en in [285] handen van de Rentmeester, omme op ordre van den Dykgraaf en Hooge Heemraden gedistribueert ende betaalt te werden aan de Arbeyders en Werklieden.

Den tegenwoordigen Dykgraaf is dՠHoog Edele en welgebooren Heer Gerardus van Egmond van der Nieuwburg, Vry heere van Petten en Nolmerban &c.

De Heeren Hooge Heemraden zyn als volgt.

1 Johan Bilderbeek voor Duyn-Kavel. ‘t

2 Jan Jacob Ysz. voor Geestmer-Ambagt. ‘t

3 Josias Cos voor de 4. Noorder-Coggen. ‘t

4 Johan Kluppel voor Dregterland. ‘t

5 Jacobus Liets voor Waterland. ‘t

6 Pieter Kruyf voor Schager en Niedorper- ‘t Coggen. ‘t

De Zecretaris ende Rentmeester is. Abraham Bluze, woonende met eenen als ‘t Casteleyn op het Huys van den Hontsbossche tot Petten.

Het college van de Hondsbos bestaat uit;

1 Dijkgraaf.

6 hoge heemraden.

24 Hoofdingelanden dat zijn uit 6 steden: als Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, elk 2 en uit elke kavel, als duin-kavel, Waterland, Geestmer-ambacht, Schager en Niedorper-Koggen, vier Noorder-Koggen en Drechterland mede 2.

En dan nog uit elke kavel een waarsman wat de ontvangers zijn van de respectievelijke kavels hetgeen ze volgens omslag moeten invorderen en leveren te kantoor en in [285] handen van de rentmeester om op orde van de dijkgraaf en Hoge Heemraden gedistribueerd ende betaald te worden aan de arbeiders en werklieden.

De tegenwoordige dijkgraaf is de hoge edele en wel geboren heer Gerardus van Egmond van der Nieuwburg, Vrije heer van Petten en Nolmerban etc.

De heren Hoge Heemraden zijn als volgt.

1 Johan Bilderbeek voor Duin-Kavel.

2 Jan Jacob Ysz. voor Geestmer-Ambacht.

3 Josias Cos voor de 4 Noorder-Koggen.t

4 Johan Kluppel voor Dregterland.

5 Jacobus Liets voor Waterland.

6 Pieter Kruyf voor Schager en Niedorper-Koggen.

De secretaris en rentmeester is Abraham Bluze, wonende meteen als kastelein op het huis van de Hondsbos te Petten.

De Heeren Waarschappen zyn.

1 Ysbrand Jacobsz. van Vladerakken. 2 Reynier Cramer. ‘t 3 Cornelis Broersz. ‘t 4 Pieter van der Beek. 5 Claas Claasz. Eerswoud. 6 Mr. Johan Verschuur. [286]

‘t Gene te zien is op de Nieuwe Hensbeeker, onlangs gemaakt in ‘s Gravenhage. Waar op al de Wapens van den Hontsbossche kurieus afgemaalt zyn. Den Heer Dykgrave van den Hontsbossche wert absolutelyk aangestelt by de Souvereyne van de Lande.

De Heeren Hooge Heemraden op de nominatie van 3. Perzoonen, uyt ieder Cavel mede by electie ende Commissie van den Souvereyn doende op haar aankomste den eed in handen van den Heer Dykgraaf, ten overstaan van de andere Heeren Hooge Heemraden.

Over veele en lange jaren herwaarts plagt men ‘t de werken van den Hontsbossche te verzeekeren, sustenteren ende onderhouden met paal, hooft, ‘t rys en steenwerken, ende alzoo kontinuelyken ‘t met force te arbeyden, tegens het woelen van de Zee, jegens hooggaande vloeden, en ‘t de impetuositeyt van het water, ‘t gene by veele extraordinaire jaren en voorvallende omslagen zeer hoog dede steygeren. Ja zelfs het morgen tot ‘t 25. en 30. stuyvers. Dog naderhand by ervarentheyd oedervonden hebbende dat dit geduurig woedent element veel beter met kunst, als met kragt konde gestuyt ende getemt werden, ende dien Vyand (gelyk als in den Oorlog dikwils van een goet effect bevonden is) beter secuurder, ende ‘t met veel minder kosten, met list en practyk verwinnen, als met geduurige excessive tegenstant, hebben die van den Hontsbossche eenige jaren geleden begonnen, ende tot nog toe met een ‘t zeer goet gevolg in ‘t werk gestelt. [287] De Zee-weringen in de Wintertyd, door sware stormen afgenomen, in de volgende voor jaren ‘t de speciesteyl ende schor tegens de Zee aanstaande van buyten te laten afnemen, met mol-borden ‘t naar binnen te laten overbrengen, en tot een zeekere hoogte neder te storten, werdende daar door ‘t de buytenste specie voor verdere afneminge gepreserveert en agter bewaart, de werken veel verbreet ende verswoort, alzoo dat alles in een secure stant gebragt, en van die conditie gemaakt daarze ‘t te vooren met een hooge steylte, tegens de Zee aanstonden. En deszelfs forcen aanslag moesten keeren, en alzoo veel aanstoot en deklien subject waren, zy alsdan met een vlakke dorserende gloyingen van ‘t oplopende water, als geen tegenstant vindende, weynig of niet beschadigt wierden. ‘t En nog te minder, als die vlakke dorseringegelyk ‘t nu reets wel omtrent de halve lengte aan ‘t Honts-bosch geschiet is, men die gloyinge met de keysteenen komt te belasten, welke met de Zee zoodanig op en af spoelen, dat het water, en den aanslag daar op zyn loop, en de kragt tՍ eenemaal komt ‘t te verliezen, en zoo het by vehemente stormen, ‘t en hooggaande Zee-vloeden al komt te gebeuren, dat եr eenige afneminge geschieden, gaten ‘t te spoelen, werden tՠelkens wederom met riet-schuttinge, beplant omme het zand dat by moy-weer, door de Zee opgeworpen wort, en by ‘t Zuyd Westen en Westelyke winden, uyt ten ‘t Zuyden, Zuyd Westen en Westen komt te scheuren, wederom daar mede te vangen, ‘t gene veel malen van die volbrenging is geweest, dat men ‘t by Zomer dag door de voorschreve plantinge zoo veel ende meerder aangewonnen heeft als men een [288] een geheele Winter heeft verlooren, waar door ‘t de omslagen, ‘t zedert den jare 1680. niet hooger, als op ‘t alderhoogsten zyn geweest, 12. stuyvers op de hoogste morgens, 9. stuyvers, de middel morgens, en 6. stuyvers de laagtste morgens. Zynde behalven ‘t onderhouden der werken daar mede afgelost, zedert den jare 1694. een genegotieert capitaal, van meer dan 80000. gulden, in dien tijd gemployeert tot verhoging en verswaringe van den Hontsbossche Zeeweringe, als mede Binnendyken, Waker, Droomer en Slaper.

De heren waarschappen zijn.

1 Ysbrand Jacobsz. van Vladerakken. 2 Reynier Cramer. ‘t 3 Cornelis Broersz. ‘t 4 Pieter van der Beek. 5 Claas Claasz. Eerswoud. 6 Mr. Johan Verschuur. [286]

Hetgeen te zien is op de Nieuwe Hensbeek, onlangs gemaakt in’ s Gravenhage. Waarop alle wapens van de hondsbos curieus getekend zijn. De heer dijkgraaf van de Hondsbos werd absoluut aangesteld bij de soeverein van het land.

De heren hoge heemraden op de nominatie van 3 personen uit elke kavel mede bij verkiezing en commissie van de soeverein die doen met hun aankomst de eed in handen van de heer dijkgraaf ten overstaan van de andere heren hoge heemraden.

Zeer lang geleden plag men ‘t de werken van de Hondsbos te verzekeren, te sussen en te onderhouden met palen, hoofden, twijgen en steenwerken en alzo continu met kracht te arbeiden tegen het woelen van de zee, tegen hooggaande vloeden en ‘t de onstuimigheid van het water, hetgeen bij veel extraordinaire jaren en voorvallende omslagen zeer hoog liet opkomen. Ja, zelfs elke morgen tot ‘t 25 en 30 stuivers. Doch naderhand bij ervaring ondervonden hebben dat dit gedurige woedende element veel beter met kunst dan met kracht kon gestuit en getemd worden en die vijand (gelijk als in de oorlog dikwijls van een goed effect bevonden is) beter, secuurder en ‘t met veel minder kosten, met list en praktijk overwinnen dan met gedurige excessieve tegenstand zijn die van de Hondsbos enige jaren geleden begonnen en tot nog toe met een ‘t zeer goed gevolg in het werk gesteld. [287] De zeeweringen in de wintertijd door zware stormen afgenomen en in de volgende voorjaren speciesteil en schor tegen de aanstaande zee van buiten te laten afnemen met molborden ‘t naar binnen te laten overbrengen en tot een zekere hoogte neer te storten en werd daardoor ‘t de buitenste specie voor verdere afneming bewaard en achter beschermd, de werken veel verbreed ende verzwaard, alzo dat alles in een secure stand gebracht en van die conditie gemaakt daar ze ‘t tevoren met een hoge steilte tegen de zee aanstonden. En diens forcerende aanslag moesten keren en alzo veel aanstoot en vernieling onderhevig waren ze dan met een vlakke bestraatte (?0 glooiingen van het oplopende water omdat ze dan geen tegenstand vinden weinig of niet beschadigd werden. ‘t En nog minder als die vlakke bestrating gelijk ‘t nu reeds wel omtrent de halve lengte aan het Hondsbos geschied is men die glooiingen met keistenen komt te belasten wat met de zee zo ‘t dan op en af spoelen dat het water en de aanslag daarop zijn loop en de kracht te ene male komt ‘t te verliezen, en zo het bij hevige stormen ‘t en hoog gaande zeevloeden het al komt te gebeuren dat er enige afnemingen geschied en gaten ‘t gespoeld worden ze telkens met rietschuttingen beplant om het zand dat bij mooi weer door de zee opgeworpen wordt en bij Zuidwesten en Westelijke winden uit het Zuiden, Zuidwesten en Westen komt te schuren wederom daarmee te vervangen hetgeen veel malen van die volbracht is geweest dat men ‘t met zomerdag door de voorschreven beplanting zo veel en meer aangewonnen heeft als men een [288] een gehele winter heeft verloren waardoor ‘t de omslagen sinds het jaar 1680 niet hoger dan op het allerhoogste zijn geweest, 12 stuivers op de hoogste morgens, 9 stuivers de middel morgens en 6 stuivers de laagste morgens. Dat is behalve het onderhoud der werken daarmee afgelost sinds het jaar 1694 een gehandeld kapitaal van meer dan 80000 gulden in die tijd gebruikt tot verhoging en verzwaring van de Hondsbosse zeewering als mede binnendijken de waker, dromer en slaper.

Van het Dorp Petten.

Het Dorp van Petten zoo ik bevonde hebbe in ‘t ‘t verhaal van Beverwyk ofte St. Agaten Kerke was in ‘t jaar 1062. nog een Karspeldorp, verzien met een Moeder Kerke, als een Uytregtsche Schryver die noemt.

1489. In May op Kruys avond, quamen vier Scheepen voor het Dorp van Petten zeylen (zonder Opperhooft op zelfs Geley) quamen aan Land, plonderende en roofden in ‘t Dorp al wat zy konden, staken de Schoutshuys in de brand, en ruymde zoo met de stank.

1526. Hebben de Heeren van den Hontsbossche, een nieuwen Dyk lang 307. roeden laten maken, strekkende van de Zyperdyk tot aan Harregen toe, genaamt de Slaperdyk. Deze zelfden Dyk is in ‘t jaar 1694. wederom nog op zyn kruyn verhoogt 6. voeten, en nog 58. roeden tot aan de Schoorelze Duyn toe verlangt. [289]

1531. Is de nieuwe vaart die van Petten na Schooreldam toe gaat, gedolven en opgemaakt.

1537. In dit jaar wierde het Hontsbosch op de Pettemerstrant gemeten, door twee Landmeters, genaamt Jan Corvet en Willem Nannings Heemraad van Winkel, en bevonden dat het Hontsbosch lang was 1100. roeden. 1570, In den Alderheyligen vloet, spoelde alhier tot Petten, door het hooge water een geheele buurt huyzen tot aan het Moriaans- hooft toe weg, het Hontsbossche leed groote schade, het water was wel 13. voeten hoog.

1575. Brak het Hontsbosch bij Petten door, maar wierde aanstonts met varsche stoffe en ma- terialen en palen digt geslagen en gemaakt.

1624. Is voor ‘t Hontsbosch by Petten een nieuwe Wakerdyk van klay gemaakt.

1625. Den 8. Maart, was het water zoo hoog tot Petten datեr wel 100huyzen wierde weggenomen

1653. Tusschen den 9. en 10. November zyn door een West-Noord-Westen wint en harde storm elf sware Oorlogs-schepen op de Strant van Petten aanstukken gestooten en gebleven: zoo dat men wel kon reekenen dat եr 1400. menschen verdronken waren.

16 .. Hebben de Bazen van de Zout-keeten ‘t tot Alkmaar Octroy verkregen, om haar water door of over de Duynen van Petten te mogen halen. En dat moet de Heer van Petten leveren aan haar schuyten, op zyn kosten, met het onderhouden van pompen en gooten en wat daar meer aan dependeert &c. Waar voor de Heer van Petten wederom geniet van ieder Zoutwater- haalders schuyt vol water die zy halen, een gul- den zonder meer. [290]

‘t Gemeen Lands-huys, hebben de Heeren ‘t van den Hondsbossche doen bouwen in ‘t jaar ons Heeren anno 1628. volgens dit Incarnatie Vers.

aLs IVLII VIer VersCheen,

VerhVYsde ‘t geMlan Lans-hVYs,

door oCiaans geWeLt. ‘t

Van ‘t WeLk den eersten steen

geLeYt heeft en geVest,

dYckgraaf SonneVeLt.

1666. Den 22 Augustus, zyn voor Petten gebleven 5 Haring-schuyten met 29 man, die na lieten 75 Weduwen en Weesen. In dit selfde jaar is եr een huys onder de Kamperduyn van daan gekomen, daar wierde in gevonden 5. Tinne Schotelen, een bort daar kannen aanhingen, herken, vorken, en ‘t nog verscheyde boere gereetschap. nog quamեr in ‘t jaar 1679. een Bakkers Oven onder deeze Duyn vandaan, vermoedelijk is ‘t dat deeze huysen in de Spaanse troebel, daar onder zyn gestoven, door dien de meeste menschen van ‘t de gantsche Duynkant gevlugt waren. Als ‘t hard wayd, hebben de Burgers verhaalt, en droog weer is, zoo kan de Kamperduyn meer dan een voort loopen, ofte stuyven na binnen toe, over haar Land, en na haar Dorp toe, &c.

1691 In Januarius wierd de Heerlykheyt van Petten en Nolmerban verkogt, voor een zomma van 15000 gulden, aan de Heer Gerardus van Egmond van der Nieuwenburg, Burgermeester tot Alkmaar. [291]

Den 19 July in ‘t zelfde jaar, is de Spreeuwen- dyk besteet te maken. En het Krabwater bedykt, en tot Land gemaakt, groot 70 Morgens.

Het Dorp van Petten leyt van de Camperduyn. ‘t 5500 }

Van Egmond op Zee. 19388 )

Van Callants-ooge. 9000 )

Van de Helder. ‘t 38000 )

Van Schagen. ‘t 16300 )

Van Alkmaar. 32050 ) Treden gaans.

1701 Is de oude Kerk tot Petten afgebroken

1702. Is եr wederom een nieuwe Kerk besteet te maken, voor een zomma van negen duyzent gulden, daar zyn aan vermetzelt agtmaal hondert duyzent nieuwe baksteenen, en zes-en- dertig duyzent oude baksteenen.

1704. Den 17. Augustus is de eerste Predicatie van den Predicant Do.Wynkoop in deze nieuwe Kerk tot Petten gedaan; uyt Malachia het eerste cap. vers 11. Maar van de opgank der Zonne tot haren ondergang, zal myn name groot zyn onder de Heydenen, ende aan alle plaatzen zal myne name reukwerk toegebragt werden, ende een reyn spys-offer: want myn name zal groot zyn onder de Heydenen, zeid de Heere der Heyr- scharen.

1708. Hebbe ik deze navolgende huyzen tot Petten getelt.

136 Huyzen stonden եr in oud Petten.

48 Huyzen in de Haze-Polder. ‘t

23 Visschers schuyten. [292 ]

Van het dorp Petten.

Het dorp Petten zo ik bevonden heb in ‘t het verhaal van Beverwijk of Sint Agatha kerk was in het jaar 1062 nog een kerspeldorp voorzien met een moederkerk zoals een Utrechtse schrijver die noemt.

1489. In mei op kruis avond kwamen vier schepen voor het dorp Petten zeilen (zonder opperhoofd op die galeien) en kwamen aan land, plunderden en roofden in het dorp alles wat ze konden en staken het schuithuis in brand en ruimden zo met de stank.

1526. Hebben de heren van de Hondsbos een nieuwe dijk lang 307 roeden laten maken, strekkende van de Zijperdijk tot aan Hargen toe en genaamd de slaperdijk. Diezelfde dijk is in het jaar 1694 wederom nog op zijn kruin verhoogd met 6 voeten en nog 58 roeden tot aan de Schoorlse duin toe verlengt. [289]

1531. Is de nieuwe vaart die van Petten naar Schoorldam toe gaat gedolven en opgemaakt.

1537. In dit jaar werd de Hondsbos op het strand van Petten gemeten door twee landmeters, genaamd Jan Corvet en Willem Nannings, heemraad van Winkel, en bevonden dat het Hondsbos lang was 1100 roeden.

1570. In de Allerheiligen vloed, spoelde alhier tot Petten, door het hoge water een gehele buurt huizen tot aan het Moriaans-hoofd toe weg, de Hondsbos leed grote schade, het water was wel 13 voeten hoog.

1575. Brak de Hondsbos bij Petten door, maar werd aanstonds met verse stof en materialen en palen dicht geslagen en gemaakt.

1624. Is voor het Hondsbos bij Petten een nieuwe wakerdijk van klei gemaakt.

1625. De 8ste maart was het water zo hoog te Petten dat er wel 100 huizen werden weg genomen.

1653. Tussen de 9de en 10de november zijn door een West-Noord-Westen wind en harde storm elf zware oorlogsschepen op het strand van Petten aan stukken gestoten en gebleven zodat men wel kon berekenen dat er 1400 mensen verdronken waren.

16ɮHebben de bazen van de zoutketen te Alkmaar octrooi verkregen om hun water door of over de duinen van Petten te mogen halen. En dat moet de heer van Petten leveren aan hun schuiten op zijn kosten met het onderhouden van pompen en goten en wat daar meer aan onderworpen is &c. Waarvoor de heer van Petten wederom geniet van elke zoutwater haler schuit vol water die ze halen een gulden zonder meer. [290]

Het algemene landhuis hebben de heren ‘t van de Hondsbos laten bouwen in het jaar ons Heren anno 1628 volgens dit tijdschrift vers.

Toen IVLII vier verscheen,

Verhuisde het gewone landhuis

Door het geweld van de oceaan

Waarvan de eerste steen

Gelegd heeft en gevestigd,

Dijkgraaf Sonnevelt.

1666. De 22ste augustus zijn voor Petten gebleven 5 haringschuiten met 29 man die nalieten 75 weduwen en wezen. In hetzelfde jaar is er een huis onder de Camperduin vandaan gekomen waarin werd gevonden 5 tinnen schotels, een bord daar kannen aan hingen, harken, vorken en ‘t nog verschillend boeren gereedschap. Nog kwam er in het jaar 1679 een bakkersoven onder deze duin vandaan, vermoedelijk is het dat deze huizen in de Spaanse troebelen daaronder zijn gestoven doordat de meeste mensen van ‘t de ganse duinkant gevlucht waren. Als het hard waait, hebben de burgers verhaald, en droog weer is zo kan de Camperduin meer dan voort lopen of stuiven naar binnen toe over hun land en naar hun dorp toe, &c.

1691 In januari werd de heerlijkheid van Petten en Nolmerban verkocht voor een somma van 15000 gulden aan de heer Gerardus van Egmond van der Nieuwenburg, burgemeester te Alkmaar. [291]

De 19de juli van hetzelfde jaar is de spreeuwendijk aanbesteed te maken. En het krabwater bedijkt en tot land gemaakt, groot 70 morgens.

Het dorp Petten ligt van de Camperduin. ‘t 5500 }

Van Egmond op Zee. 19388 )

Van Callantsoog. 9000 )

Van Den Helder. ‘t 38000 )

Van Schagen. ‘t 16300 )

Van Alkmaar. 32050 ) Treden gaan.

1701. Is de oude kerk te Petten afgebroken

1702. Is er wederom een nieuwe kerk aanbesteed te maken voor een som van negen duizend gulden, daar zijn aan gemetseld acht maal honderd duizend nieuwe bakstenen en zes en dertig duizend oude bakstenen.

1704. De 17de augustus is de eerste predicatie van de predikant dominee Wynkoop in deze nieuwe kerk te Petten gedaan; uit Malachias het eerste kapittel vers 11. Maar van de opgang der zon tot zijn ondergang, zal mijn naam groot zijn onder de heidenen en aan alle plaatsen zal zijn naam reukwerk toegebracht worden en een rein spijsoffer: want mijn naam zal groot zijn onder de heidenen zegt de Heer der Heerscharen.

1708. Heb ik deze navolgende huizen te Petten geteld.

136 Huizen stonden er in oud Petten.

48 Huizen in de Hazenpolder. ‘t

23 Vissers schuiten. [292 ]

CALLANYS-OOGE.

Was voor ‘t jaar 1570. een Dorp van wel 300 huyzen, en lag onder de Heeren en Graven ‘t van Egmond. Het scheyt van Petten en Callants-ooge strekt Oost en West door de bommelgaten van de Tooren tot Schagen, strekkende over het Noort-eynde van St Maartens weg, daar Hansje op het rat heeft gezeten of daar de galg van Zyp gestaan heeft, gelyk men in de oude kaarte van Zype nog kan zien.

1641. den 5 October is alhier op de Strant van Callants-ooge een Walvis gestrand en aangespoelt (die Mecrocephale genaamt wierde) omtrent het buyzegat, hy was lang 68. voeten, hy spoog veel vet op Strand. Die hem kogte wiste de hersenen daar uyt te halen, die al te malen als honigraten aan malkander lagen, ‘t die hij rafineerde met een looge van kalk gemaakt, en doe hadde hy de schoonste Sparma Ceti, die men in de Apoteek kon vinden, en kreeg dan zeer veel gelt van &c.

In ‘t jaar 1707. warender in ‘t Dorp Callants-ooge dese navolgende Commandeurs.

1.Eelmer Jansz. ‘t 2.Zimon Willemsz. 3.Cornelis Pietersz. Duynker

In ‘t Dorp staan 75 Huyzen

13 Tot Abbestee ‘t

9 Enkelde huyzen

97 Huyzen in ‘t geheel.

Dit Dorp is een Heerlykheyd, en wort van 4. Heeren geregeert gelyk hier onder staan.

1. De Heer Johan van Oterla. ‘t

2. De Heer Johan Anthoni Graswinkel. ‘t

3. De Heer Johan de Veer ‘t

4. Susanna Huygens, Vrouwe van St. Anna-land. ‘t

Als ‘t gebeurt by tyden en wylen dat եr een swaren storm aan onze stranden is, en daar ‘t by naderhand een laag gety, zoo gebeurt ‘t dat de Strand van de Zank-banken is ontbloot. Zoo hebbe ik Dirk Burger, beneffens de Predicant Cornelis Mooy, en den Officier Cornelis van den Heuvel, beyde met myn in ‘t jaar 1704. in Grasmaant op ‘t Strant van het oude Callants- ooge gezien de fondamenten van de Kerk, ‘t veel dood-kisten, die open gespoelt waren. Met verwondering zagen wy alle aan de smal- ‘t heyd der dootkisten, want alle de dood-kisten op ‘t gansche Kerkhof eenparig, waren niet wyder dan een houtvoet en een duym-breed wyd, zoo wy niet anders konde bespeuren of de dooden moetenze van ouds op haar regterzyde in deze dood-kisten gelegt hebben. Ook zagen wy al- daar nog de geploegde akkers met haar voorens geploegt leggen net en klaar, als of zy maar ‘t een vierendeel jaars geploegt hadde geweest. Ja dat nog meer is, de wielslagen van de wagens die door en over de akkers waren getreden, ja zelfs de paardestappen konde men nog zien. alhoewel de Noort-Zee daar meer dan over de hondert jaren haar golven dikwils heeft over laten rollen. Wy bemerkten dat alle de Landen en geploegde akkers die in het oude [294] Callants-ooge lagen, van een zeer lymige en taye kley was om de kracht der golven te wederstaan.

CALLANTSOOG.

Was voor het jaar 1570 een dorp van wel 300 huizen en lag onder de heren en graven ‘t van Egmond. De scheiding van Petten en Callantsoog strekt van Oost en West door de galmgaten van de toren tot Schagen en strekt over het Noordeinde van Sint-Maarten ‘s weg daar Hansje op het rad heeft gezeten of daar de galg van Zijpe gestaan heeft gelijk men in de oude kaart van Zijpe nog kan zien.

1641. de 5de oktober is alhier op het strand van Callantsoog een walvis gestrand en aangespoeld (die Macrocephale genoemd werd wierde) omtrent het buizengat, hij was lang 68 voeten, hij spoog veel vet op strand. Die hem kocht wist de hersens daaruit te halen die helemaal als honigraten aan elkaar lagen ‘t die hij raffineerde met een loog van kalk gemaakt en toen had hij de mooiste spermaceti die men in de apotheek kon vinden en kreeg er dan zeer veel geld van etc.

In het jaar 1707 waren er in het dorp Callantsoog deze navolgende commandeurs.

1.Eelmer Jansz. ‘t 2. Zimon Willemsz. 3. Cornelis Pietersz. Duynker.

In het dorp staan 75 huizen.

13 Te Abbestee.

9 Enkele huizen.

97 huizen in het geheel.

Dit dorp is een heerlijkheid en wordt van 4 heren geregeerd gelijk hieronder staan.

1. De heer Johan van Oterla.

2. De heer Johan Anthoni Graswinkel.

3. De heer Johan de Veer ‘t

4. Susanna Huygens, vrouwe van Sint Anna-land.

Zoals het gebeurt bij tijd en wijle dat er een zware storm aan onze stranden is en daarbij naderhand een laag getij zo gebeurt het dat het strand van de zandbanken is ontbloot. Zo heb ik Dirk Burger met de predikant Cornelis Mooy en de officier Cornelis van den Heuvel beide met me in het jaar 1704 in april op het strand van het oude Callantsoog gezien de fundamenten van de kerk en ‘t veel doodskisten die open gespoeld waren. Met verwondering zagen we allen naar de smalheid van de doodskisten want alle doodskisten op het ganse kerkhof waren gelijk en niet breder dan houtvoet en een duimbreed wijd zo we niet anders konden bespeuren of de doden moeten ze vanouds op hun rechterzijde in deze doodskisten gelegd hebben. Ook zagen we aldaar nog de geploegde akkers met haar voren geploegd liggen net en gereed alsof ze maar ‘t een vierendeel jaar geploegd waren geweest. Ja, dat nog meer is, de wielslagen van de wagens die door en over de akkers waren gereden, ja zelfs de paardenstappen kon men nog zien alhoewel de Noordzee daar meer dan over de honderd jaar haar golven dikwijls heeft over laten rollen. We bemerkten dat alle landen en geploegde akkers die in het oude [294] Callantsoog lagen van een zeer lijmige en taaie klei was om de kracht der golven te weerstaan.

Huysduynen en de Helder.

Plagten eertyds onder de Graven van Egmond te wezen; maar tegenwoordig beyde onder de Reekenkamer van Hollend. 1707. Waren op Huysduynen, deze navolgende Commandeurs, varende op Groenland.

1 Cornelis Puyman.

2 Cornelis Jacobsz.

3 Dirk Slang.

4 Jacob Bras.

5 Jan Jansz Spyker.

6 Jacob Broersz.

7 Philips Wybrandsz.

8 Zimon Dek.

9 Zimon Roy.

Op Huysduynen staan 150. huyzen. En zy ‘t hebbender 6. trekschuyten.

1707. Hebben deze navolgende Commandeurs van de Helder op Groenland gevaren, en zyn de volgende.

1 Arien Claasz. de oude.

2 Claas Ariensz. de jonge.[295]

3 Arien Claasz. Oom. )

4 Jan Claasz. Oom. ) Broers

5 Arien Breed.

6 Broetje.

7 Cornelis Florisz.

8 Cornelis Pietersz.

9 Dirk Duynmeyer.

10 Dirk Rompot.

11 Dirk Jansz.

12 Frans Jansz. Swart.

13 Hilbrant de Groot.

14 Hendrik Dirksz. Leeuw.

15 Jonge Kees.

16 Jaap Schol.

17 Jan Sinjewels Broer.

18 Jacob Ariensz. Mansche.

19 Claas Bille.

20 Meyndert Spyker.

21 Zoetelief.

22 Pieter Claasz. Heertjes.

23 Pieter Claasz. Rykes.

24 Pieter Cornelisz.

25 Pieter Claasz. Buysman.

26 Zimon Jansz. ‘t

27 Theunis Wybrantsz.

28 Theunis Ysbrantsz. Tueke.

29 Willem de Leeuw. [296 ]

Op de Helder zyn tegenwoordig.

25 Kromsteevens.

5 Twyfelaars.

2 Loots ofte Visschers-Galjoots.

246 Huyzen staander op de Helder.

Daar leggen omtrent 30. tonnen alhier in ‘t Zeegat op de Haakx, ieder ton heeft van binnen 4. bodems, de kettings zyn 1400. a 1500. pont swaar, de yzeren hoepen aan ieder ton weegt over de 100. pont. De steen daar de tonnen ‘t aan drayen en vast zyn, weegt over de 1000. pont swaar. Als deze tonnen ende haakx ofte ketting een jaar in Zee hebben gelegen, zoo is elke reys daar wel een karre vol mossel aangegroeyt, die zeer goet zyn van smaak.

Van eenige Aarbevinge, die wy in dit Noorderquartier hebben vernomen, tot deeze tydt toe:

1342. In Louwmaand, was hier te Lande een vry groote Aardbevinge, welke van veel ongeluks is gevolgt, daarom veel Lieden dit haar voor een voorspook des ongeluks hielden.

1580. Op een Woensdag na Paasschen zynde den 6. April, des ‘s avonds omtrent 6 uuren, gevoelde men in dit Noorderquartier een Aardbevinge, by heel stil weer, met verwonderinge en niet zonder groote schrik, maar was wel haast over, de tyd is een beter gedagtenisse in dit navolgende Incarnatie Versken vervat.

dՠaprIL Met Vrees ‘t ‘s aVonds, zIIn zeste daCh, ‘t aartrIIk zoo Vast Van hoLLand sChVdden saCh.

1602. Den 3 January omtrent half eenen na de middag, gevoelde men in dit Noorderquartier een Aardbevinge, maar duurde niet lang, en dede geen schade, dat verhalens waardig is. 1692. [297]

1692. Den 18. September, Namiddag omtrent een quartier over twee uuren, is door Westvriesland, en gantsch Holland, en andere omleggende Quartieren, een Aardbevinge gevoelt, duurde omtrent drie quartiers-uur lank.

Van enige aardbeving die we in dit Noorderkwartier hebben vernomen tot deze tijd toe:

1342. In januari was hier te lande een vrij grote aardbeving welke van veel ongeluk is gevolgd, daarom dat veel lieden dit voor een voorspook van ongeluk hielden.

1580. Op een woensdag na Pasen de 6de april ‘s avonds omtrent 6 uur voelde men in dit Noorderkwartier een aardbeving bij heel stil weer, met verwondering en niet zonder grote schrik, maar was wel gauw over, de tijd is een betere gedachtenis en in dit volgende tijdschrift versje vervat.

‘De april met wreed te’ s avonds zijn zesde dag,

Het aardrijk zo vast van Holland schudden zag. ‘

1602. De 3de januari omtrent half een na de middag voelde men in dit Noorderkwartier een aardbeving, maar duurde niet lang en deed geen schade dat verhalen waard is. 1692. [297]

1692. De 1ste september, namiddag omtrent kwart over twee uur is door West-Friesland en gans Holland en andere omliggende kwartieren een aardbeving gevoeld en duurde omtrent drie kwartier lang.

Eenige branden, van Vyanden, aan Steden en Dorpen, door donder en blixem, ofte andere particuliere oorzaken veroorzaakt, gelyk volgt.

806. Den 4 July, ontstak de blixem en donder de Stad Medenblik op twee plaatze in de brand, zoo dat daar wel 40 huysen verbrande.

1166. De Westvriesen vernemende dat Graaf Floris de III. dier name elders veel te doen hadde, zoo zyn zy met een groot Leger over de Riviere Okkenvoort getrokken, hebben Alkmaar ingenomen, geplundert en verbrant, behalven de Kerk, die alleen overbleef.

1168. Vergaderde Allardus de XI. Heer van Egmond, zyn Krygsvolk tot Schoorl in de Winter, en trok van daar met zyn Volk na Schagen, ‘t en heeft dat Dorp berooft en verbrand, om dat ‘t de Westvriesen Almaar wel driemaal verbrandt hadden, maar de Schagers met haar medehulpers haar van agteren na trekkende, hebben de Heer van Egmond met veel van zyn Edelen doodgeslagen, en haar geroofde buyt wederom ontnomen.

1169 Quam de Heer van Egmond (doen wesende Stadhouder van Noordholland) met veel Volk uyt Kennemerland en met de Burgers van Alkmaar, en trokken Westvriesland in, en heb ben Winkel en Nierop in de brant gestoken, tot [298] weerwraak om dat de Westvriesen Alkmaar in ‘t jaar 1166 verbrant hadden.

1297 Is de Stadt Medenblik verbrand van de Vriesen, dat եr niet een huys staan bleef.

1378 Hebben de Hollanders de huysen op het Eyland der Schelling verbrand. ‘t

1514 Donderdags na Pinxteren, verbrande de Stad Munnekendam byna geheel af, uytgenomen de Kerk met het Vrouwen-Klooster en de huysen daar omtrent bleven alleen ongeschent. En dat quam door haar eygen vuur.

1521 Den 5 April, zyn tot Egmond op Zee verbrant 135 huysen, door de Zee-rover Bartel Entus.

եr 60 huysen op Wieringen verbrant.

1573 Den 4 en 5 October hebben de Spanjaarts verscheydene huysen tot Schoorl verbrand. Zy namen de bilstenen van de Meelmolen en staken hem in de brand, de steenen namen zy mede. ‘t Maar 1595 den 29 May heeft Jan Adriaansz. Roos, de eerste steen aan de nieuwe Kerk tot Schoorl geleydt. 1574 Hebben de Spanjaarts tot Bergen de Toorn en de Kerk tot het Choor toe afgebrand, en ook menigte van huysen.

1597 Den 12 May zyn tot Egmond binnen verbrand 10 huysen, zeer schielyk, met een styve Noord Ooste wint, de brand quam uyt een Smits huys.

1602. Op St. Jeroensdag, viel de donder in de groote Kerk tot Edam, de welke verbrande, beneffens nog 26 huysen en het Klooster.

1637. Den 21 Augustus, tegens de middernagt, ‘t rees եr een heel swaar weer op, (terwyl de menschen in haar eerste slaap lagen) van sware blixemen, [299] en wreede donderslagen, dat men de haaren te bergen stonden, en duurde wel ses uuren langh. Zoo dat daar beneffens zoo hier en daar ook ‘t veel schade geschieden. Want tot Ursem, wierde al de layen aan de eene zyde van de Kerk afgeslagen, en de donder nam een greep uyt een swaren balk van de Kerk. Tot Schagen wierde een Koe in ‘t Velt doodgeslagen. Tot Barsingerhorn wierde een Koe doodgeslagen, en een molen en een huys aan gruys gemalen. Op Lange-dyk een Watermolen in de brant, en verbrande. Tot Nieuwe Nierop is een Man met zyn Vrouw in ‘t Velt zynde, om de Koeyen te melken, van de donder doodgeslagen. In Wieringerwaart ofte anders de Nieuwe Zyp, wierde een Paart dootgeslagen in ‘t Velt, ook mede een huys aan de Notweg, wierde in de brant geslagen, en ververbrande alles wat daar in was, Man Wyf en Kinderen, de versengde lichamen wierde uyt de puyn en asse gesogt, en in de Kerk begraven, het ‘t waren de eerste doode Lyken die in de Wieringerwaarts Kerk begraven wierde; op haar Grafsteen, leest men huyden nog dit volgende.

Jan Gerritsz. liet het lyf, ‘t

En Maritje Gerrits het leven,

Door ‘t vuur dat ons God,

Van boven heeft gegeven.

Met hun 4 kinderen. ‘t

Treurt om haar doodt niet meer,

Zy leven door de doodt ‘t

In vreugt by God den Heer.

1603. Synder tot Hauwert twee huysen van de donder en blixem in de brand geslagen, en ook verbrandt. [300]

1614. Syn op Huysduynen wel 36 huysen ververbrandt. en in ‘t zelfde jaar in Calantsooge 18. huysen en 6 boeden.

1623. In Augustus, is door ongeluk buyten Munnekendam een Kruyt molen gesprongen, drie Menschen lieten het leven, en twee waren deerlyk gequest.

1641. Verbrande op Pinxter Dingsdag tot Oude Nierop, op de Horn 7 huysen.

1649. Verbrande in de maandt van July, tot Winkel by het Stadhuys, 8 huysen.

1654. Tusschen den 6 en 7 January, omtrent ten half-elf uuren, is het Dorp genaamt de Ryp, in de brandt geraakt door een Hennip-molen, die door een harde vreeselyke storm windt door de vang in de vlam geloopen, en met zyn brandende Hennip-poppen ende andere ligte stoffe na een stond het gantsche Dorp in de brandt geraakte. De brandende Hennip-poppen als vuur spouwende draken, benevens het gloeyende riet, als een regen van enkel vuur door kragt van den geweldigen storm-windt door de lugt swevende, bragt eerst de brand op de Lieflands-buurt, vervolgens op de Keyzers-buurt, welke buurte beyde in de assche wierde geleyt, gelyk ook het Zuyd-eynde, op eenige geringe huyskens na, staande op de straat aan ‘t eynde van ‘t Dorp. ‘t Zelfde lot trof ook de St. Jacobs en vorder oost waarts aan de Meelsaks-buurt, gelyk de schoone woningen rondomme den dam, ook niet verschoont en wierden. En wat de deftige huyzen van de Nieuwelands-straat aangaat, deselve gingen (uytgesondert eenige aan ‘t West-eynde desselfs) als mede deselfde droevige gang: ende ten [301] aansien van de regte straat des Dorps, beginnende met eenige huysen van bewesten den Dam af, zoo wierd alles ten Oost-eynde uyt, tՍ eenemaal tot assche verbrand, alleen dat maar een huys, staande een weynig op zyn selven, op den Dyk, als men na de Schermer ofte na Schermerhorn wil gaan, van die schoone straat overbleef, de Tuynbuurt regt tegen deze straat over, ende met veel schoone Koopmans huysen gebouwt zynde, wierd ook van dit swaar ongeval, in ‘t aldermin- ste niet verschoont. De Gereformeerde en Mennoniten Kerken, zyn beyde mede door de vlam verteert. Het Raadthuys dat 1630 was gebouwt, staande in het midden van het Dorp, en rontsom in de vlam, was nogtans ongeschent gebleven. ‘t Is aanmerkenswaardig, dat twee geheele ryen ‘t van schoone Haring-buysen tot 70 a 80 in ‘t getal, twee Havens beslaande, en digt aan malkanderen lagen, behouden syn gebleven, hoewel het Teer door de hetten van de Haring-buysen afdroop. Ja de Touwen en Palen, daar dezelve aan vast waren, op sommige plaatsen afbranden &c.

Notitie van ‘t geen in deze vreeselyken brant is verteert, te weten,

430 Huysen, hebbende omtrent

600 Wooningen. 100 Pakhuysen.

50 Hekelhokken. 4 Bruggen. ‘t 3 Schuyten .

60 Scheeps-tuygen. 4000 Netten.

400 Bonden Hennip. 4 Paarden.

18 Koe-beesten. 90 Schapen.

2 Naderhand och lacy! is dit schoone Dorp de Ryp aangetast van een tweede brandt.

1657 Op den elfden dag van November, zynde doenmaals St. Maartensdag, is de Buurt genaamt het Vlaander, wederom in der nagt door den brand aan koolen geleyt, zoo sloeg dit woedent Element over, op een Buurt daar ten Noorden regt tegen over, mede behoorende tot het gemelde Vlaander, en daar van een goet gedeelte in de assche leggende. Zoo wierd het West-eynde van ‘t Nieuweland in den eersten brant overgebleven, nu voor tՠeenemaal afgebrant, ‘t welk de Buurt of straat het Riet genaamt, beyde aan de Noort-zyde, met deszelfs Ooost-eynde beginnende, voor het meeste gedeelte ook te beurte viel, zulks dat tot een groote en bedroefde schade, voor de Burgers van de Ryp, wederom 70 a 80 huyzen door de brant vergingen.

1674. Den 25 dag van Julius; omtrent ten half ‘t een uur des nagts, is եr wederom ten derdemaal ‘t een swaren brand ontstaan, en dat op de regte ‘t straat aldaar, van de Wester-brug af Oostwaart ‘t aan: alleen in ruym drie uuren tyd, omtrent 73 ‘t zoo Wooningen als Pakhuysen wierde verbrand, ende tot assche en puyn gemaakt. Een Moeder ‘t met haar twee Kinders, is door de vlam verstikt ‘t en versengt op het Velt. Dier voegen dat dit schone en kostelyke Dorp de Ryp, alleen in 20 jaren, ‘t en ruym 6 maanden tyds, tՠenemaal tot in de gront toe (een geringe gedeelte alleen uytgenomen) is vergaan en afgebrant. Wy eyndigen met dit Versjen.

Op Huys nog Hof uw niet verlaat; Dat hier gebouwt wort, haast vergaat.

[303] 1664. Den 21. April, ‘s avonds ten tien uren, ontstont een swaren brand in het Dorp Jhisp ofte Jisp, alwaar wel over de 150. huyzen afbrande en in koolen raakte, ‘t welk ontstont door een Bakkers Vrouw die met haar boel op het bedde lag, en een brandende kaars tusschen twee bakhouten hadde gezet, die in brand raakten, en voorts het geheele huys en alzoo de gansche [302] massa met een sterke Zuyd-Westen wint. Nu tegenwoordig 1708. woonen wel 50. Kaaskoopers in het Dorp van Jisp.

1666. Den 19. en 20. Augustus geschiede den brand van de Scheepen in ‘t Vlie, te weten: na dat de laatste Zeeslag, op den 4. Augustus 1666 geeyndigt was, waar in de Nederlanders 2. en ‘t de Engelsche 3. Scheepen hadde verlooren, maar dewyl door ongelukkige schooten verscheyden Oversten en Capiteynen van de Nederlanders quamen te sneuvelen; ook eenige wanordens onder dezelve ontstonden, weeken zy na hare Kusten en quamen in de Wielingen ten anker. Zy wierden van de Engelsche vervolgt maar dezelve hier niet ziende uyt te regten drongen tegen de Noort-Oosten wint op, tot voor het Vlie. Een Heemskerk, een Hollands Capiteyn geweest, en om zyn trouloosheyd nu by de Engelsche overgeloopen, komt als een hooft van deze Brandstigters, op den 19. Augustus met 22. zoo ligte Oorlogschepen, Kitzen en Bran- ders de Vliestroom op, bragt ten eersten het vuur aan, en in twee Nederlandsche Oorlogschepen die daar lagen, als ook over de 100. Koopvaarders meest onweerbaar, gereet leggende om met den eersten goede wint uyt te loopen die alle in [304] koolen raakten, en of schoon zy haar kabels kapten, om met de vloet inwaart te dryven, zoo wierden zy van deze Brandstigters, die in de sloepen zynde haar riemen te baat hadden, agterhaalt en aangesteeken, hier over hadden zy pas ‘t tyd, om met hun boot het lyf en eenig geld te bergen. Zommige Schippers op het Vlie woonagtig, en bang voor de Engelsche, hadden haar Huys-raad nu te vergeefs in hare Scheepen gebragt, hier verbrande ook eenige kostelyke Moscovie-vaarders: maar zommige der zelver, beneffens verscheyden Kapers en Genuees-Vaarders, die geschut op hadden, wisten deze Brandstigters wel af te wyzen met haar Kanon, zoo dat daar eenige sloepen, met volk met al, in de gront wierden geschooten, en die swaarlyk gequest waren, ofte niet swemmen konde, doken na de gront, waar door 12. man (zelfs na ‘t zeggen der Engelsche) agter bleven. Hier mede zynze wederom ‘t Vlie uyt geraakt, maar vernomen hebbende, dar daar geen volk op het Eyland der Schelling als weer- looze Menschen waren, zynze des anderen daags, zynde den 20. Augustus, met 11. Compagnien aan de Brandaris geland. C. Holmes belaste terstont dat Vlek aan brand te steeken, ‘t welk boven de wint begonnen, wel haast 350. huyzen in de asse nederleyde. De arme Inwoonders konden niet anders als neffens hun eygen lyf en kinderen en ‘t gene zy slegs dragen konde, mede nemen: dit zoo verrigt zynde, stoven de Engelsche ‘t Zeewaart in, dog een van haar Oorlog- scheepen, genaamt Breda, met 60. stukken, dat eenige andere met montkost ofte noodzaaklykheyd na haar Vloot konvoyeerden, raakte by de [305] Helder aan de gront vast, het volk 160. man sterk, wierden gevangen genomen, en het Schip verbrand &c.

1676. Den 18. Augustus zynder tot Broek- oord, 3. huyzen verbrand, terwyl een Huysman met zyn Vrouw des sՠmorgens te melken waren gegaan, en een windige deur hadde laten openstaan, zoo dat het vuur van den haarstede in het hoy was gewayt, door dien het digt by malkander was, zoo dat եr 3. huyzen en twee van haar kinderen quamen te verbranden.

1687. Tusschen den 5. en 6. May verbrande in het Dorp Durgerdam over de 300. huyzen, de brand ontstont door een pot doovekoolen, met wat vuur aan de Oost-kant (de hoek waar uyt de wint juyst by ongeluk woey) in een hutje gezet, door ‘t vliegen van eenige vonken buyten de schuur veroorzaakt. Zoo dat de brand het gantsche Dorp, door de vlam van de Oost tot aan de West-kant verteerde, de Kerk, een Zaagmolen, en ettelyke huyzen na de Zuyd-ost-kant bleven staan.

1690. Tusschen den 24. en 25. zyn tot Outkarspel op Langedyk verbrand 15. huyzen, 4. Koeyen, 2 mest Kalveren.

1692. Is het Gemeenlandsmagazyn beneffens eenige huyzen tot Hoorn verbrand.

1699. Den 3. November, ontstont in het ‘t Dorp Schermerhorn, een zeer swaren en schrikkelyken brand, waar door in weynig uren in ‘t beste van ‘t Dorp, zyn verslonden en tՠeenemaal vernielt 63. huyzen, bewoont van 78. Familien, met nog eenige Pakhuyzen daar boven, en wel met zulken vehementie en snelheyd, dat van alles [306], wat in de gemelde huyzen was, zeer weynig heeft kunnen geborgen worden, niet tegenstaande alle mogelyke devooren tot stuytinge van de vlam, wierden aan gewent.

1700. Den 29. July verbrande in ‘t Dorp Crommenie wel 60. huyzen.

1701. Op Maandag den 18. April, ten half ‘t een uur is de Kruytmolen tot Purmerent gesprongen, daar raakten 3. Menschen deerlyk ‘t om ‘t leven, de een was zeer vermortzelt, en ‘t ‘t hart uyt het lyf geslagen, en lag zonder hooft, de derde lag in een hegge en zyn gekloofde kleeren hingen in ‘t geboomte, nog 2. warender swaar gequest.

1703. Den 1. February, ‘s morgens ten 10. uren is de Kruy-toorn ofte molen buyten de Stad Hoorn gesprongen, en verscheyden Menschen deerlyk om ‘t leven gekomen. Daar bleef niet een huys in de Stad onbeschadigt: want de schade wierde geschad wel vyfmaal hondert duyzent guldens te bedragen.

Den 16. Augustus verbrande in het West- eynde van de streek by Enkhuyzen, wel tusschen de 60. en 70. huyzen.

Den 26. dito zyn tot Kalverdyk in de Banne van Haringkarspel, verbrand door verzuym van ‘t hooy wel 9. huyzen.

1705. ‘s Nagts tusschen 28. en 29. July ‘t zyn in het vermaarde Dorp Graft wel 43. huyzen verbrand, met het Wees-huys. Was ont- staan, door een dronken man, die ‘s avonds thuys quam, en tegen zyn Vrouw aan krakeelen raakte, en malkander met koolen vuur om de ooren goyde. Een kintje van elf maanden van haar, verteerde door het vuur dat in de wieg lag.

1707. Den [307] 1707. Den 24. Zeptember des ‘s avonds verbrande 2. Boeren-huyzen, in boven Karspel in de Streek by Enkhuyzen, door ‘t hooy.

Enige branden van vijanden aan steden en dorpen door donder en bliksem of andere particuliere oorzaken veroorzaakt gelijk volgt.

806. De 4de juli stak de bliksem en donder de stad Medemblik op twee plaatsen in brand zodat daar wel 40 huizen verbrandden.

1166. De West-Friezen vernamen dat graaf Floris III van die naam elders veel te doen had zo zijn ze met een groot leger over de rivier Okkenvoort getrokken en hebben Alkmaar ingenomen, geplunderd en verbrand, behalve de kerk die alleen overbleef.

1168. Verzamelde Allardus de 12de, heer van Egmond, zijn krijgsvolk te Schoorl in de winter en trok vandaar met zijn volk naar Schagen ‘t en heeft dat dorp beroofd en verbrand omdat ‘t de West-Friezen Alkmaar wel driemaal verbrand hadden, maar de Schagers met hun medehelpers trokken ze van achteren na en hebben de heer van Egmond met veel van zijn edelen doodgeslagen en hun geroofde buit wederom ontnomen.

1169. Kwam de heer van Egmond (doen was hij stadhouder van Noord-Holland) met veel volk uit Kennemerland en met de burgers van Alkmaar en trokken West-Friesland in en hebben Winkel en Niedorp in de brand gestoken tot [298] weerwraak omdat de Westfriezen Alkmaar in het jaar 1166 verbrand hadden.

1297. Is de stad Medenblik verbrand van de Friezen zodat er niet een huis bleef staan.

1378. Hebben de Hollanders de huizen op het eiland Terschelling verbrand. ‘t

1514. Donderdag na Pinksteren verbrandde de stad Monnickendam bijna geheel af, uitgezonderd de kerk met het vrouwenklooster en de huizen daar omtrent bleven alleen ongeschonden. En dat kwam door hun eigen vuur.

1521. De 5de april zijn te Egmond aan Zee verbrand 135 huizen door de zeerover Bartel Entus.

1522. Zijn er 60 huizen op Wieringen verbrand.

1573. De 4de en 5de oktober hebben de Spanjaarden verschillende huizen te Schoorl verbrand. Ze namen de bilstenen van de meelmolen en staken het in brand, de stenen namen ze mee. ‘t Maar in 1595 de 29ste mei heeft Jan Adriaansz. Roosde de eerste steen aan de nieuwe kerk te Schoorl gelegd.

1574. Hebben de Spanjaarden te Bergen de toren en de kerk tot het koor afgebrand en ook menigte van huizen.

1597. De 12de mei zijn te Egmond Binnen verbrand 10 huizen, zeer snel met een stijve Noordoostenwind, de brand kwam uit een smids huis.

1602. Op Sint Jeroens dag viel de donder in de grote kerk te Edam en verbrandde die met nog 26 huizen en het klooster.

1637. De 21ste augustus tegen de middernacht ‘t rees er een heel zwaar weer op, (terwijl de mensen in hun eerste slaap lagen) van zware bliksem wel zes uur lang. Zodat daarnaast zo hier en daar ook ‘t veel schade geschiedde. Want te Ursem werden alle leien aan de ene zijde van de kerk afgeslagen en de donder nam een greep uit een zware balk van de kerk. Te Schagen werd een koe in het veld doodgeslagen. Te Barsingerhorn werd een koe doodgeslagen en een molen en een huis aan gruis gemalen. Op Langedijk een watermolen in de brand en verbrandde. Te Nieuwe Niedorp is een man met zijn vrouw die in het veld waren om de koeien te melken van de donder doodgeslagen. In Wieringerwaard of anders de Nieuwe Zijpe werd een paard doodgeslagen in het veld en ook mede een huis aan de Notweg werd in brand geslagen en verbrandde alles wat daarin was, man, wijf en kinderen, de verzengde lichamen werden uit het puin en as gezocht en in de kerk begraven, het ‘t waren de eerste dode lijken die in de Wieringerwaarder kerk begraven werden; op hun grafsteen leest men heden nog dit volgende.

Jan Gerritsz. liet het lijf

En Maritje Gerrits het leven,

Door het vuur dat ons God,

Van boven heeft gegeven.

Met hun 4 kinderen. ‘t

Treur om hun dood niet meer,

Ze leven door de dood

In vreugde bij God den Heer.

1603. Zijn er te Hauwert twee huizen van de donder en bliksem in de brand geslagen en ook verbrand. [300]

1614. Zijn op Huisduinen wel 36 huizen verbrand en in hetzelfde jaar in Callantsoog 8 huizen en 6 schuren.

1623. In augustus is door ongeluk buiten Monnickendam een kruitmolen gesprongen, drie mensen lieten het leven en twee waren deerlijk gekwetst

1641. Verbrandde op Pinkster dinsdag te Oude Niedorp op de Horn 7 huizen.

1649. Verbrandde in de maand juli te Winkel bij het stadhuis 8 huizen.

1654. Tussen de 6de en 7de januari omtrent half elf is het dorp genaamd de Rijp in de brand geraakt door een hennepmolen die door een harde vreselijke stormwind door de gang in de vlam gelopen en met zijn brandende henneppoppen en andere lichte stoffen na een tijd het ganse dorp in de brand raakte. De brandende henneppoppen als vuurspuwende draken benevens het gloeiende riet als een regen van enkel vuur door kracht van de geweldige stormwind door de lucht zweefde en bracht eerst de brand op de Lieflands-buurt, vervolgens op de Keizers-buurt welke buurten beide in as werden gelegd gelijk ook het Zuideinde op enige geringe huisjes die op de straat stonden aan het einde van het dorp. Hetzelfde lot trof ook de Sint Jacob en verder oostwaarts aan de Meelzakbuurt en gelijk de mooie woningen rondom de dam ook niet verschoond werden. En wat de deftige huizen van de Nieuwelandsstraat aangaat die gingen (uitgezonderd enige aan het Westeinde er van) als mede dezelfde droevige gang en ten [301] aanzien van de rechte straat van het dorp, beginnende met enige huizen bewesten van de Dam af zo werd alles ten Oosteinde uit helemaal tot as verbrand, alleen dat maar een huis dat wat op zichzelf stond op de dijk als men naar de Schermer of naar Schermerhorn wil gaan van die mooie straat overbleef, de Tuinbuurt recht tegenover deze straat en met veel mooie koopmanshuizen gebouwd werd ook van dit zware ongeval, in het allerminste niet verschoond. De Gereformeerde en Mennonieten kerken zijn beide mede door de vlam verteerd. Het raadhuis dat in 1630 was gebouwd en in het midden van het dorp staat en rondom in de vlammen was nochtans ongeschonden gebleven. Het is opmerkenswaardig dat twee gehele rijen ‘t van mooie haringbuizen tot 70 a 80 in het getal en twee havens beslaan en dicht aan elkaar lagen behouden zijn gebleven, hoewel het teer door de hitte van de haringbuizen afdroop. Ja, de touwen en palen daar die aan vast waren op sommige plaatsen afbranden etc.

Notitie van hetgeen in deze vreselijke brand is verteerd, te weten;

430 Huizen, die hebben omtrent

600 Woningen. 100 Pakhuizen.

50 Hekelhokken. 4 Bruggen. ‘t 3 Schuiten.

60 Scheepstuigen. 4000 Netten.

400 Banden hennep. 4 Paarden.

18 Koe beesten. 90 Schapen.

2 Naderhand helaas! is dit mooie dorp de Rijp aangetast van een tweede brand.

1657 Op de elfde dag van november wat toen Sint-Maarten dag was is de buurt genaamd het Vlaander wederom in de nacht door de brand in kolen gelegd, zo sloeg dit woedende element over op een buurt die daar ten Noorden recht tegenover licht en mede behoorde tot het vermelde Vlaander en waarvan een goed gedeelte in de as werd gelegd. Zo werd het Westeinde van het Nieuwland dat in de eerste brand overgebleven was nu helemaal afgebrand wat de buurt of straat het Riet genaamd, beide aan de Noordzijde en met diens Oosteinde te beginnen voor het grootste gedeelte ook te beurt viel, zulks dat tot een grote en bedroefde schade voor de burgers van de Rijp wederom 70 a 80 huizen door de brand vergingen.

1674. De 25ste dag van juli omtrent half ‘t een uur ‘s nachts is er wederom ten derde maal ‘t een zware brand ontstaan en dat op de rechte ‘t straat aldaar, van de Westerbrug af Oostwaarts ‘t aan en alleen in ruim drie uur tijd omtrent 73 ‘t zo woningen als pakhuizen verbrand werden en tot as en puin gemaakt. Een moeder ‘t met haar twee kinderen is door de vlam verstikt ‘t en verzengd op het Veld. In dier voege dat dit mooie en kostbare dorp de Rijp alleen al in 20 jaren ‘t en ruim 6 maanden tijd te ene male tot in de grond toe (een gering gedeelte alleen uitgezonderd) is vergaan en verbrand. Wij eindigen met dit versje.

‘Op huis nog hof u niet verlaat;

Dat hier gebouwd wordt gauw vergaat. ‘

[303] 1664. De 21ste april ‘s avonds te tien uur ontstond een zware brand in het dorp Jhisp of Jisp alwaar wel over de 150 huizen afbrandden en in kolen raakten wat ontstond door een bakkersvrouw die met haar boel (vriend) op het bed lag en een brandende kaars tussen twee bakhouten had gezet die in brand raakten en voorts het gehele huis en alzo de ganse [302] massa met een sterke Zuidwesten wind. Nu tegenwoordig, 1708, wonen wel 50 kaaskopers in het dorp Jisp.

1666. De 19de en 20ste augustus geschiedde de brand van de schepen in het Vlie, te weten: nadat de laatste zeeslag, op de 4de augustus 1666 geëindigd was waarin de Nederlanders 2 en ‘t de Engelsen 3 schepen hadden verloren, maar terwijl door ongelukkige schoten verschillende oversten en kapiteins van de Nederlanders kwamen te sneuvelen en ook enige wanorde onder hen ontstonden weken ze naar hun kusten en kwamen in de Wielingen ten anker. Ze werden van de Engelsen gevolgd maar die zagen dat ze hier niets konden uitrichten en drongen tegen de Noordoostenwind op tot voor het Vlie. Een Heemskerker die een Hollands kapitein geweest was en om zijn trouweloosheid nu bij de Engelsen overgelopen komt als een hoofd van deze brandstichters op de 19de augustus met 22 zulke lichte oorlogsschepen, kitzen en branders de Vliestroom op en bracht ten eersten het vuur aan in twee Nederlandse oorlogsschepen die daar lagen, als ook over de 100 koopvaarders meest niet weerbaar waren en gereed lagen om met de eerste goede wind uit te lopen die alle in [304] kolen raakten en ofschoon ze hun kabels kapten om met de vloed naar binnen te drijven zo werden ze van deze brandstichters die in de sloepen waren en hun hun riemen tot baat hadden achterhaald en aangestoken, hierna hadden ze pas tijd om met hun boot en lijf en enig geld te bergen. Sommige schippers die op het Vlie woonden en bang voor de Engelsen hadden hun huisraad nu te vergeefs in hun schepen gebracht, hier verbrandde ook enige kostbare waar van Moskou vaarders: maar sommigen er van en naast verschillende kapers en vaarders naar Guinea die er geschut op hadden wisten deze brandstichters wel af te wijzen met hun kanon zodat dat daar enige sloepen met volk en al in de grond werden geschoten en die zwaar gekwetst waren of niet zwemmen konden doken naar de grond waardoor 12 man (zelfs naar het zeggen der Engelsen) achter bleven. Hiermee zijn ze wederom het Vlie uit geraakt maar hebben vernomen dat daar geen volk op het eiland Terschelling dan weerloze mensen waren zijn ze de volgende datum, dat is 20 augustus, met 11 compagnies aan de Brandaris geland. C. Holmes belaste terstond dat vlek in brand te steken wat boven de wind is begonnen en wel haast 350 huizen in de as legde. De arme inwoners konden niets dan naast hun eigen lijf en kinderen en hetgeen ze slechts dragen konden mede nemen. Toen dit verricht was stoven de Engelse te zee waart, doch een van hun oorlogsschepen, genaamd Breda, met 60 stukken dat enige andere met mondkost of noodzakelijkheid naar hun vloot voer raakte bij Den [305] Helder aan de grond vast, het volk, 160 man sterk, werd gevangengenomen en het schip verbrand etc.

1676. De 18de augustus zijn er te Broekoord (Andijk) 3 huizen verbrand terwijl een huisman met zijn vrouw ‘s morgens te melken waren gegaan en een winderige deur hadden laten openstaan zodat het vuur van de haardstede in het hooi was gewaaid doordat het dicht bij elkaar was zodat er 3 huizen en twee van hun kinderen kwamen te verbranden.

1687. Tussen de 5de en 6de mei verbrande in het dorp Durgerdam over de 300 huizen. De brand ontstond door een pot houtskool met wat vuur aan de Oostkant (de hoek waaruit de wind juist bij ongeluk waaide) in een hutje gezet en door het vliegen van enige vonken buiten de schuur veroorzaakt. Zodat de brand het ganse dorp door de vlam van de Oost tot aan de Westkant verteerde, de kerk, een zaagmolen en ettelijke huizen aan de Zuidoost kant bleven staan.

1690. Tussen de 24ste en 25ste zijn te Oudkarspel op Langedijk verbrand 15 huizen, 4 koeien, 2 mest kalveren.

1692. Is het gemeenlands magazijn met enige huizen te Hoorn verbrand.

1699. De 3de november ontstond in het ‘t dorp Schermerhorn een zeer zware en verschrikkelijke brand waardoor in weinig uren in het beste van het dorp zijn verslonden en te ene male vernield 63 huizen die bewoond werden door 78 familie met nog enige pakhuizen daarboven en wel met zulke onstuimigheid en snelheid dat van alles [306] wat in de gemelde huizen was zeer weinig geborgen heeft kunnen worden, niet tegenstaande alle mogelijke voornemens tot stuiting van de vlam werden aangewend.

1700. De 29ste juli verbrandde in het dorp Krommenie wel 60 huizen.

1701. Op maandag de 18de april te half ‘t een is de kruitmolen te Purmerend gesprongen, daar raakten 3 mensen deerlijk ‘t om het leven, de ene was zeer vermorzeld en ‘t het hart uit het lijf geslagen en lag zonder hoofd, de derde lag in een heg en zijn gekloofde kleren hingen in het geboomte, nog 2 waren er zwaargekwetst.

1703. De 1ste februari ‘s morgens om 10 uur is de kruittoren of molen buiten de stad Hoorn gesprongen en verschillende mensen deerlijk om het leven gekomen. Daar bleef niet een huis in de stad onbeschadigd want de schade werd geschat wel vijf maal honderdduizend gulden te bedragen.

De 16de augustus verbrandde in het Westeinde van de Streek bij Enkhuizen wel tussen de 60 en 70 huizen.

De 26ste dito zijn te Kalverdijk in de ban van Haringkarspel verbrand door verzuim van het hooi wel 9 huizen.

1705. ‘s Nachts tussen 28 en 29 juli ‘t zijn in het vermaarde dorp Graft wel 43 huizen verbrand met het weeshuis. Was ontstaan door een dronken man die ‘s avonds thuiskwam en tegen zijn vrouw aan het krakelen raakte en elkaar met kolen vuur om de oren gooiden. Een kindje van elf maanden van haar verteerde door het vuur dat in de wieg lag.

1707. [307]. De 24ste september s ‘s avonds verbrandde 2 boerenhuizen in Bovenkarspel in de Streek bij Enkhuizen door het hooi.

Van verscheyden storm-winden en hooge Watervloeden die in dit Noorder-quartier zyn geweest tot huyden toe.

1375. Op Marcellusdag, was alhier een vreezelyke storm-wind uyt den Noort-Westen, daar door het water zoo hoog opgedreven wierd, ‘t dat de Dyken over al in Noort-Holland en op verscheyden plaatzen doorbraken. Zoo dat de lieden anders niet meenden of het hele Land ging verlooren: maar tegens den avond begon ‘t sterk te donderen, na dien tyd viel de wint zeer subyt, als by mirakel, en ‘t water begon voorts te dalen, tot groote vreugde van ieder een, hoe wel de schade groot was. En het Zeewater lang ‘t tot de gaten uyt en wederom liep, eerze wederom opgemaakt konde worden.

1464. In dit jaar was եr een hooge water- vloet, daar brak een groot gat in den Dyk ‘t by Wydenes, ‘t welk de Huysluyden aldaar niet wel bequam.

1502. In de Herftst was եr wederom een zeer hoogen vloet, zoo dat եr veel Dyken doorbraken, het Landt stont by Hoorn de gantsche Winter door, min nog meer, als een volle Zee.

1508. In de Herftst, op St. Gallen-dag was hier een zeer hooge watervloet, daar door veel Dyken inbraken, als by Medenblik op de [308] Noorder-Caag, in ‘t deel des Dykx van Zype-karspel, voorts by Wervershooft wel op 3. plaatzen, ook mede tusschen Schaardam en Schaarwoude. St. Maartens-dag quam daar wederom een harde wint dat verscheyden Dyken nog inbraken, die zoo lang ‘t water hadde uyt- gekeert met groote moeyten en kosten.

1509. Op Palm-dag was եr wederom een hoogen vloet, daar door de nieuw gemaakte Dyk by Schaardam andermaal inbrak, en dat al weerenderhant, zoo dat door den grooten aanpars des waters negen Huysluyden met een stuk van den Dyk wegstroomde, en verdronken alle, in ‘t aanzien van haar makkers, die haar niet konde helpen, van welke de verdronken lig- hamen naderhand noyt gevonden konde werden, en niet lang daar na, was weder geen minder vloet, drie dagen aan malkanderen, met een zeer sterke wint, en dede veel schade op nieuw. Want door dien de vloeden zoo kort op malkander quamen, was եr geen tyd om de Dyken te repareren, en te maken, waarom het water twee geheele Winters tot de gaten in en uytstroomde, en verdreef derhalven de Huysluyden in de lage Landen van haar haartsteden: doode veel Menschen en Beesten, door kommer, armoet en ongemak; en ook mede gingen de meeste part van de boomen uyt, die op het platte Land waren.

1514. Op St. Jeroens-dag, was hier in dit Noorderquartier wederom een hooge vloet van ‘t Zeewater, daar door tՠEnkhuyzen een stuk van de Vesten met een heel deel huyzen wegspoelden. Tot Hoorn liep een groot gat in de Dyk en maakte daar het meer, dat nu de kleyne [309] waal heet, en wat verder van de Stad, een ‘t weynig dees zyde van Schaarwoude, liep een ander nog grooter gat, dat wel 250. voeten wyt was, daar door meer als 20. morgens Land teffens wegspoelde, en veroorzaakte nog een an- ‘t der groote Meer, dat nog zedert veel aangewassen is, door het stadig aanslaan van ‘t water, voornamentlyk aan de Noort-Oost-Zyde, en hiet ‘t nu Berhouter ofte Groote-Waal.

1532. In ‘t begin van November op Allerzielendag wayden ‘t een harde storm uyt den Noort-Westen, en ‘t water liep zoo hoog, dat het water een gantsche voet over de Dyken heen vloeyde, ‘t welk nu in hondert jaren niet geschiet ‘t was, dies de Zeedyken op verscheyden plaat- zen deurbraken, namentlyk by Hoorn een stuk van de Westerpoort, daar een gat liep zoo groot dat het jammer was om te zien, twee groote stukken van den Dyk werden geschooven uyt haar plaatze, en gezet in de Groote-waal, daar ‘t zy een lange tyd stonden. Ook bleven in dit onweer veel Scheepen, en daar verdronken veel Menschen, zoo op Zee als op ‘t platte Land, die met haar huyzen wegspoelden; ook bleven de Dyken, door dien daar een harde vorst op dien Winter was, ongemaakt leggen, dies het water vast door de gaten in en uyt vloeyde, en bedekte veeltyds het gantsche Land, zoo dat veel luyden uyt haar huyzen moeste vlugten, en by den Huysman groote kommer en benautheyd veroorzaakte.

1533. Wierde de gaten wederom digt gemaakt, en de Dyken tusschen Enkhuyzen en Hoorn, zyn 4. voeten verhoogt, en ook mede op veel meer andere plaatzen, daar het van nooden was. [310] Den hoogen Alderheyligen vloet, die ‘t van menigte van Menschen is betreurt, en veele duyzenden hebben het met de dood bekogt.

1570. Op Alderheyligen-dag waayden ‘t een vervaarlyke, sterke en verbolgen storm-wind ‘t uyt den Noort-Westen, waar door het water ‘t in de Noort-Zee, zoo sterk en hart wierde opgedreven dat het by Menschen gedenken noyt zoo hoog in deze Landen geweest was. Veel Zeedyken liepen over, of braken door, voornamentlyk den hoogen Dyk by Medenblik be- oosten de Stad, beneffens de Nesse, in ‘t quartier van de Opdammerdyk, alzoo het water den eersten instantie hier zoo hoog niet liep, maar daar na quam het water dat in Waterland door de Waterlandsche inbreuke, van haar Dyken was ingeloopen, hier in dit Quartier van de 4. Noorder-Coggen, Dregterland, en de Veenhopper-Cogge zoo hoog, dat het Land niet anders als een gladde Zee geleek, waar over de Schuyten- regt toe regt aanvoeren, uytgenomen de Swaagdyk, den Huygendyk, en weynig andere hooge wegen, die hier en daar boven lagen. Tot Edam dreven twee groote Scheepen door het gat, aldaar in den Dyk gebrooken, en wierden boven op het groeneland gezet. De Zyp liep weg met alles dat եr op stont, de Zanddyk by Petten brak door. ‘t Hontsbosch leed groote schade. Als ook Callants-ooge met zyn 300. huyzen stroomde glad weg; de Kerk bleef alleen staan; en is afgebroken, en in nieuwe Callants-ooge gebragt, en uyt de ruinen opgebouwt daar [311] hy tegenwoordig nog staat. De meeste Dorpen aan de Zeekant in en aan de Duynen leden groote schade. Dit water liep 13. voeten hoog in de tyd van twee uren, en het is wederom in de tyd van twee uren vertrokken. Goyland, Vriesland, Groeningerland, Emderland en over al aan de Zeeplaatzen hebben zy het zelfde zop gezoopen.

1572. Den 22. January was եr een swaren storm alhier, zoo dat veel Dyken doorbraken, onder anderen in ‘t Noorderquartier brak den Huygendyk in, en den Galgdyk, zoo dat Geestmer-Ambagt, van het binnen-water inundeerde ofte inbrak, en al de molens waayde op een na om, zoo dat hier groote schade geschiede, aan de huyzen: de Zeedyken hielden ‘t nog tegen, maar wierden zeer beschadigt.

Incarnatie Vers op de groote Alderheyligen vloed 1570.

geen VVaternood Men hIer VoortIIts grooter zaCh

dan oCh LaCI op den aLderzIeLen daCh.

Hoe zeer de gedagtenisse des Hertog van Alba by ons regtvaardiglyk in vervloeking is, zoo hebben egter de Vriezen hem dank te weten, datze nu zoo veel waterverwoesting niet onderworpen zyn, want by gelegentheyd dezer Alder-heyligen vloed, gaf hy om zulke onheylen in ‘t toekomende te verhinderen een bevel, van langs geheel Vriesland een stevigen en onbreekelyken Dyk te leggen, tegens het woeden der Zee. Al de Ingezeetenen, niemand uytgezondert moesten [312] zelver hier aan werken, of geld geven, de Edele wenden voor, datze altyd van zulke lasten waren vry geweest, dog hy vaardigde haar af met dit antwoord; haal uwe Vrybrieven voor den dag, en legtze op den Oever tegens de Zee aan, als dezelve op ‘t alderverbolgsten is: indienze dan de golven konnen afweeren, zoo zult gy vrydom genieten, anders met de andere moeten arbeyden, of betalen.

1610. Den 22. January was hier in dit Noorderquartier deurgaans zulken swaren storm- wind uyt den Noort-Westen, en zulken hoogen water-vloed daar by, als het in de tyd van 40. jaren niet en was geweest, en hadde ook op veel plaatzen zoo hoog geweest, als de Alder-heyligenvloed, die om zyn grote schade zoo vermaart is, door dien daar veele die nog in ‘t leven waren, daar van gevoelig waren. Dies veele van de nabuurige Dorpen en Dyken doorbraak leden, als Vriesland en Waterland, en ‘t nog meer andere plaatzen, dog hier omtrent gene, maar zy werden op veel plaatzen met louter gewelt gehouden, en ook behouden om zoo te zeggen, en dat ook niet zonder groote kosten. Als voornamentlyk bewesten de Stad Medenblik aan den Dyk, beoosten het Dorp van Wervershoof by Crimpen, ‘t water was boven op de kruyn van den Dyk, op een treet na door-gespoelt. By de Gelderzehorn, buyten Enkhuyzen, was het mede in grote perykel om door ‘t te breeken, neffens Schellinghout was den Dyk mede op twee plaatzen boven op den kruyn, op drie voeten spatie na doorgebroken. Men leerde in deeze tyd van ‘t Zeewater breeken ofte te stutten, en zyn kragt te benemen met [313] Scheeps-zeylen, die men door swaarte van steenen, aan het onderste van de zeylen vast maakte, alzoo over den Dyk heenen wierp, en na den gront sakken liet, als een Plegt-anker en vulden ‘t voort van binnen het zeyl met stroo. Dit bevont men ‘t het beste remedie te wesen, om den slag van ‘t water te breken, dienen in zulke gelegentheyt konde gebruyken tot bescherminge van den Dyk. Nogtans konde het wel gebeuren, dat men door ‘t den sterken wint, dat men geen stroo onder de zeylen konde krygen, dan liet men het onder ‘t ‘t stroo gewerden. De Wierriem daar men sorge voor hadde dat hy voor over in Zee mogten storten, door de groote kragt van het geduurige aanslag des waters, zoo maakte men de Wier-riem met lange balken, met palen in de aarde ‘t vast, en dit hield het by malkander gelyk een anker, zonder deze inventie scheen ‘t onmogelyk ‘t dat men het Zee-water daar uyt gekeert zoude hebben, want de sterke wint en de vloed duurden ‘t heel lang, ‘t begon ‘s morgens ten 6 uuren, en ‘t hiel den gantschen dag en nagt aan, tot des anderen daags ‘s middags zonder ophouden. De Wieringerwaart brak op verscheyden plaatsen in, die in de voorleden Zomer eerst begonnen was te bedyken, want haar Dyken nog swak waren. De grootste schade die hier omtrent geschiede, was het inbreken van de Waterlandsche Dyken, waar door het water van binnen zoo hoog opliep, dat ‘t de nieuwe bedykte Beemster, die al bykans leeg van water was inbrak, en wederom vol water liep, zoo dat van de nieuw gemaakte Dyk op eenige plaatsen veel aarde is weggespoelt, en verscheyden [314] gaten in de Dyk quam te breken. De Nessedyk was byna altemaal weggespoelt, dese vloed hielp de Bedykers aan nieuwe moeyten, en ook voorwaar aan geen kleyne kosten. Men was van gevoelen, dat in deze hooge vloeden een groot gedeelte van het Zeewater, over het Koegras, tusschen de Zyp en Huysduynen over quam, waarom by de Staten ofte Haar Edele Mog: van Westvriesland, wierde by der hant genomen, om zelfs ‘t Koegras dwars over, van de Huysduyner Dubbelduynen af, tot aan de Keeten toe te bedyken, om alzoo in ‘t toekomende den inval des waters te beletten, indien ‘t mogelyk was, want zonder het selve scheen dat het Noorder-quartier niet langer konde beschermt blyven, en ook niet te houden wezen. Zeer ligtelyk konder een diepte geloopen hebben, waar uyt groote swarigheyt konde ontstaan. Dit beraat wierde in ‘t werk gestelt, en zoo dra het water afgeloopen was by der hant genomen, en daar wierde een Dyk gemaakt, genaamt de Zantdyk, met groote vlyt, en niet sonder groote kosten. en dat in de tyd van 2 maanden. In dit zelfde jaar 1610. deze Dyk is door het aanstuyven van het zant, en door het gestadig beplanten met helm, nu tegenwoordig meer een Duyn gelykt, dan na een Dyk.

1615. Den 18. July, quam alhier onvoorsiens een swaar onstuymig onweer, van wint, donder, blixem, hagel en swaare plasregen, de boomen scheurde met wortel met al uyt de aarde, veel huysen en dakken leden groote schade, twee wagens tusschen Schellinghout en Hoorn, wierden van den wint gegrepen, en met paarden met al [315] van den Dyk om laag geset. In ‘t voorste van Berkhout, wierde de heele kap van een nieuw Boeren-huys afgeligt, en ter zyden neergeset, ‘t ook wierden zoo hier en daar verscheyden menschen beschadigt, of van den donder doodgeslagen.

1625. Den 8. Maart, woey het alhier een harde storm, en daar op quam een seer hooge watervloed, zoo dat daar veel Dyken doorbraken, ‘t op Texel, Wieringen, in Waterland braken drie ‘t gaten in de Dyken, een by Durkerdam, twe tusschen Uytdam en Durkerdam, waar door het ‘t gantsche Waterland een gladde Zee geleek, alzo ‘t het water aan den Oudendyk ende aan Avenhorn toeliep. Daar den Veenhopper-Cogge, Noorder-Cogge, ende die van Dregterland in groot perykel waren, om het Zeewater over het Land te ‘t krygen, zoo hebben die van Dregterlaud en de ‘t 4 Noorder Coggen, de hoogte van Keern en Swaagdyk, boven langs met palen aan wederzyden, omtrent 3 voeten hoog, en anderhalf voeten hoog beschoeyt, en met aarde aangevult, en ‘t op meer andere plaatzen wierden de binnen Dyken verhoogt, de Nessedyk brak op verscheyden paatsen door. De Nesse aan ‘t Oosteynd van Wervershoof brak ook op verscheyden plaatsen door, en ‘t van deze tyd af is de Nesse met het Zeewater bedekt gebleven, het Watermolentje dat daar opstond, is naderhant afgebroken, en van daar gehaalt.

1638. den 3 November, hadde wy alhier een swaren storm uyt den Zuydwesten, met donkere Maan, daar bleven wel 35 Schepen in Texel, 2 Schepen van Hoorn, die met Suyker geladen [316] waren, komende uyt Brazilje, de een was groot 250 en de ander 200 lasten. Nog bleef եr een Straats-Vaarder, die met stukgoederen geladen was, tot Enkhuysen tՠhuys hoorende; daar bleven ook verscheyde Scheepen die na Fernambucq met Victalie gingen, desgelyks blevender Schepen die uyt Vrankryk quamen, en met Rog en Garst geladen waren, en eenige die nog heen driegde om lading te halen. De Schade wierde geestimeert meer dan 10 Tonnegouts te bedragen.

1654 Tusschen den 6 en 7 January, stormde ‘t het zoo hart, dat եr verscheyden Dyken doorbraken, in Texel geschiede groote schade aan de aldaar leggende Schepen, een Boeyer neffens een ander Schip sinkende, bleef egter al ‘t Volk behouden, die, als zy nu op een ander Schip gebergt waren, daar men haar vraagde, waar haar Schip gebleven was, zoo antwoorde zy goddelooslyk, ons Schip is voor den Duyvel: foey, ligtvaardige guyten, is dit uw dankbaarheyt voor de genade Gods, maar even aan uw bewesen, ‘t Het Oost-Indies Schip de Lelye, dreef op een droogte, en viel op zy, omtrent 60 Matroosen hebben sig daar af begeven, maar verdronken alle, ‘t en die op het Schip bleven, zyn met al haar goederen daar behouden afgekomen, ‘t welk naderhant met 4 kisten gelt, in ‘t ander Oost-Indies Schip de Roos wierde geembarqueert.

1660 Den 18 December, hadde wy alhier wederom een heele swaren storm, zoo dat in Texel al spilde byna wat daar op de Reede lag, met een Noordweste wint, daar lagen wel 155 Scheepen, daar van den 21 dito maar 38 Schepen haar Ankers [317] hielden, en leggen bleven, 6 a 8 korven haar Masten, 16 a 17 lagen aan de Geldersche hoek tegen den Dyk aan. Verscheyden warender aande Vrieze kust gedreven, en in de palen gesmeeten. Daar men zeyde, dat de Vriesen geen raat toe siende, om alles, nogtans veel goets hebbende gebergt, stopten den Dyk met Peper-balen. Een Jongen op seker Schip dat gesonken was, en op droog sat, dese storm in de hut doorgeslapen hebbende, alzoo het water zoo hoog niet by hem was, wort ‘s morgens wakker, en opkykende, siet de Schipper en veel Maats, in de Touwen gehegt, die de gantsche storm waren uytgestaan, doch seer flaauw zynde, roepen de Jongen, verwondert zynde dat hy nog leefden, vragen om Brandewyn, de Jongen brengt haar een vles, waar door zy wederom kragt kregen, tot Hoorn aanquamen, haar handen en vingers tot ‘t gebeente door de touwen gesleten. Veele Menschen en een Koninkryks waardye aan Koopmanschappen is hier vergaan, de St. Jacob, Gidion Stoven, Capiteyn Pater, Marseveen, Taanman, Take Jansz. ‘t en St. Catran sonken, &c. De ellende was ongelooflyk groot, Noortholland wierde vervult met Weduwe en Weesen. De Koopluyden in de plaats datse na de Beurs gingen, gingen na ‘t Hof om een Cessie-brief, in zomma, dese Texel schade, heeft veele Menschen geruineert.

1661. In de maand van December, was ‘t bedroefst te hooren, dat arme Vissers van de Hollandse Zeedorpen, van Petten, Egmond, Wyk ‘t op Zee, Santvoort, Noortwyk en Katwyk, des ‘t ‘s nagts met mooy weer om het sobere kosje [318] uytgevaren, ‘s anderen daags wierden verrast, van een opstaande water, genaamt bij de oude Zeeluyden de Moer-Zee, die (zoo sommige seggen) al 7 jaren eens, ofte om de 21 jaar eens komt, ‘t zoo dat van die arme Zeeluyden, daar ordinaris 5 Man op een Schuytje is, 15 a 16 Schuytjes met Volk en al bleven, zelfs aan de wal in ‘t gezigt van die aan Land stonden. Voor Egmond aan Zee, wierde een Pink door de kragt van de Zee, regt op zyn end geset. Want ‘t water (zonder dat եr eenige wint als een draying was) verhefte hem tot in de lugt, dat heel vreemt was te zien, en een ander Schuytje sloeg het onderste boven, de 5. Man klouterde daar boven op, maar wierden door 2 a 3 baren, als met een hant daar afgeslagen, waar op de Zeeluyden die aan Land stonden, hant aan hant van de Strand in stapten, en van het derde Bootje een touw kregen, waar mede ‘t zelve met de menschen behouden bleef.

1665 Den 26 November zag men langs de See-kust, van Texel, tot ter Heyde, wederom een Moer-zee, als eertyds, dat is een opheffinge der Zee-baren, tot hoog in de lugt, gelyk men ‘t Roode-meer met de Israeliten schildert, alles met een stille lugt, en sonder wint, als een gewis voorteken van Tempeest en onheyl. Den 5 December quam alhier in dit gewest, sulken vrees- lyken stormwint en hooge vloed, daar Engeland en Vrankryk mede gevoelig van waren, alles met donder en blixem vermengt. Deze vloed brack tusschen Huysduynen in, wegnemende de groote Sanddyk. En op de Helder spoelde wel 17 huysen tot aan de Roode Leeuw toe weg, de Schans op [319] ‘t Nieuwe Diep by de Helder, wierd geheel weggespoelt en geruineert, invoegen dat de Helder in ‘t geheel perykel stont, om van de Zee opgeswolgen te werden, de Dyk op Texel brak door by ‘t Schild, zoo dat de laagte gansch onder water stont. Het Eyland Wieringen wierde midden deur gescheurt. ‘t Eyland Marken, wierde van de Zee overloopen, den Dyk by Durgerdam brak door, zoo dat geheel Waterland onderliep, met diversche uytgemalen Meeren, &c.

1674. Den eersten Augustus, in den avondstont zag men uytter Zee opkomen, een sware donkere lugt, verzelt met vinnige blixem stralen, door malkander kruyslings, en sware donderslagen, de ‘t 4 winden, waayden gelyk, uyt alle hoeken, synde een zoorte van een Orcaan, (gelyk zy veel in Oost- en West-Indien hebben) de meeste menschen zulk weer ongewoon zynde, kermden en riepen het schynt dat den jongsten dag voor handen is. Storten vierige Gebeden uyt, kreten en kermde, sagen niet anders, als een ontydige doot voor handen. Bij dit swaar onweer, leed men tot ‘t Zaardam aan de Oost en West zyde, de meeste schade aan de glasen die na ‘t Westen stonden, daar het getal oneyndig was, ‘t Schip van Cornelis Spek, wierde op zy geworpen. Schuyten wierden over, en op ‘t Land geset, de dikste boomen, wierden uyt de aarde gerukt, ofte ter neder geworpen, en verbroken, veel Torens, Kerken, ‘t en Huysen, wierde geschonden en verbrooken, het Spits in Purmerland, de Toorn tot Purmerent wierde afgeslagen, de Kerk tot Hoogtwoud wierde ter neder geslagen, de Kerk op Hipolitus Hoef [320] tot Wieringen, is ter nedergestort, en andere zeer beschadigt, verscheyden huyzen wierden van haar Gevels en Schoorsteenen ontbloot, men vond nauwlykx een Huys dat niet aan Pannen-glazen, ofte ergens anders aan beschadigt was. Verscheyden molens wayden om, en ‘t onderste boven gezet.

Dat onstuymig Tempeest had bezonderlyk het Dorp Hilversum in ‘t Gooyland aangetast, en boven de 30. huyzen aangetast, en ter nedergeworpen, en eenige van haar plaatzen gezet, en ‘t ook Menschen daar onder versmagt, Tot Uytregt was het nog al quader, want in een vierendeel van een uur, waren de meeste huyzen van haar gevels en dakken ontblood, gelyk ook mede St. Jacobus Toorn tot aan het Uurwerk, de twee Toorens van St. Pieter, en die van St. Klaas troffen het zelfde geval, het dak van de Buurkerk, ‘t dat van ‘t Duytsche-huys, de Toorn van St. Aagten Klooster, en dat van St. Magdalenen storte insgelykx na binnen, de Domkerke wierde met zuylen met al tot het Choor toe ter aarden gesmeeten &c.

Een ongehoorde swaren Water-vloet in dit Noorderquartier.

1675. Den 1. November is եr een swaren storm uyt den Noort-Westen opgerezen, en duurde 3. a 4. dagen lang, zoo dat het dapper op de Noortdyk by Medenblik aanquam, die met veel volk en groote moeyten, met Gods hulp behouden, alhoewel hy op verscheyden plaatzen meest doorgebrooken was. Maar de Zuytdyk by het [321] Swarte-kerkje ofte Schaarwoud, is des ‘s morgens ten 2. uren, een gat gebrooken lang zynde 30. roeden, en diep 30. voeten. Zoo dat het water met den eersten loop liep, aan Rusten- burg, de Waart en Berkmeer, tot aan Medenblik toe, maar het Dregterland bleef met den eersten loop nog boven water, die van de Langereys en Geestmer-Ambagt hebben het gekeert met groote moeyten. Het gat by het Swarte- kerkje begonnen zy mooi aan te hayen, en met palen digt te maken, maar, och lacy! wat was ‘t het, den 15. dito der zelver maand, is եr wederom een swaren storm uyt den Noort-Westen opgerezen, zoo dat de palen dapper wegdreven, en het vloeyde wel 2. a 3. duym hooger dan de eerstemaal. Den 17. derzelver maand liep Opmeer, Hoogtwoud en Eerswoud mede onder water, zoo dat men konde reekenen, dat daar 20000. morgen Land onder water lag, en dat ‘t daar 24. Kerken in het water stonden. Die van Dregterland en Swaagdyk sprongen dapper om haar kring droog te houden. Maar die van Geestmer-ambagt hebben եr niet veel toegedaan. Nu begonnen zy wederom aan het gat te hayen, met 2. regels palen, boven stonden zy agtien voet van malkander, en bragten daar in hooy, stroo en andere ruygte, maar het wou niet al te wel digt, eyndelyk kregen zy het nog omtrent digt, en hoopende nu uyt alle prykel te zyn.

N.B. Met den eersten vloet verdronken եr ‘t by honderde van Beesten in de Spierdykermeer, tot Berkhout en Grosthuyzen, en op andere ‘t lage plaatzen en Landen. De ellende van Menschen en Beesten is niet te beschryven, het ging [322] overal op een vlugten door malkander, want ‘t het waayde alle dagen even styf, by na zoo dat ‘t de luyden met haar Beesten op de drooge plaatzen voor eerst niet konde komen. Ja het duurde wel 3. etmaal eer zy op het drooge konde komen, de Koeyen stonden tot haar middel-lyf ‘t toe in ‘t water. Twee maats van Opdam (die ‘t aan het overschepen waren, met haar Beesten) zyn verdronken, tusschen Opdam ende Berkmeer-dyk. De Beemster, Waart, Schermer, en Berkmeer liep het vol van de gevlugte beesten, ‘t op Zantwerven liepenze by honderden op de Geest, om het leven te zalveren. Zoo dat ieder ‘t het quaat genoeg hadde om zyn beesten uyt dien grooten hoop te zoeken of te vinden. Nu de merkten quamen aan, St. Maarten en St. Ca- trynemerkt tot Schoorel, waar na eenige trokken, en verkogten haar Beesten, daar zy geld genoeg voor kregen, te weten: 40. 54. en 60. gulden het stuk, die half verkoopen wouw die konder wel heel toe komen. Maar de meeste hoop der Huysluyden, konden daar toe niet rezolveren, om haar beesten te verkoopen, om ‘t dat daar een gerugt ging dat het gat digt was, waarom zy verlangde en hoopten datze met haar Vee wederom op haar Wooninge en plaatze zoude geraaken, maar het viel heel anders uyt, gelyk gy hier voor en agter kunt hooren.

Den 4. en 5. December quam daar wederom een swaren storm. Des ‘s morgens ten 4. uren, is het nieuw gemaakte gat wederom ingebroken met 2. gaten, den eenen 6. roeden en den anderen 14. roeden, en zy waren wel 50. voeten diep, zoo dat daar schrik van een water, in [323] quam loopen, want het liep wel 12. a 15. duym hooger, als het oyt gedaan hadden, zoo dat ‘t daar op het laagste Land wel 5. a 6. voeten water stond. Den 6. December waayden ‘t wederom heel styf, zoo dat Swaagdyk by de Weel, neven den Oudendyk een gat is gebrooken van 16. a 17. roeden lang. Het Manschap haar dapper wee- rende kregen het zelve wel haast digt met palen en wier, zoo dat daar nog eenige Dorpen droog bleven, maar het lage Land, by Swaagdyk langs, lag altemaal onder water.

N. B. In ‘t deze storm viel de Zee met groot gewelt op de Helder in, en nam een groot stuk van dezelve weg. Maar die van Geestmer ambagt dit hoorende, dat het water weer quam, zyn zy aanstonts aan het dyken gegaan, zoo dat daar op den Dyk van de Langereys, Veenhuyzen, Berkmeer en de Waart, op den 9. December met spade wrogten op de Dyken 4800. mannen. Den 19. December rees եr wederom een sterken wint op, zoo dat Swaagdyk voor de tweedemaal ingebrooken is, het zelfde gat, en nog ‘t 4. gaten daar by: zoo dat het doen altemaal onder water lag. Den 12. December waren zy wederom aan ‘t gat in de Zeedyk by het Swarte- kerkje begonnen te arbeyden om digt te krygen, zy sloegen eerst drie regels palen, buyten het eerste werk om, de buytenste regels 18. voet, ‘t en de binnenste regels 24. voet, toen palen daar binnen in, dat aan kassen of hokken, en maakte het doen heel sterk.

Den 19. December hebben die van Geestmer Ambagt, Veenhuyzen en de Berkmeer, haar Langereys besteet te maken 3. voeten hooger als [324] het hoogste water oyt hadde geweest, en op zyn kruyn 8. voeten breed. En wierde aldus gemaakt in de tyd van 14. dagen.

1676. Den 23. January is het gat in de Zeedyk by het Swarte-kerkje digt gemaakt, en is digt gebleven tot op huyden deze dag.

Den 24. dito begonnen de molens de eerste maal te gaan, aan de Noort en Zuyt-kant. Die van Opdam, Ursem, Berkmeer, en de Wester- dyken van Spanbroek, hebben haar ring geslooten, en den 3. en 4. February zyn haar molens beginnen te malen, en kreegen 8. Strykmolens. En die van de Mulme hebben haar ring geslooten, van den 28. January tot den 5. Febryary, haar Polder droog gekregen. En die van de Leege-hoek, hebben haar ring geslooten op den 3. February boven, en den 6. February hebben zy haar zelfs gesepareert met de paad, met de Boekelweg, en zyn op een kort droog gekomen. Maar die van Opmeer, Hoogtwoud ‘t en Eerswoud, haar gesepareert hebbende van de Cogge, en dat met Meyersdyk, en de Gouwerweg, nu de hooge Landen quamen heel mooy boven, maar het water viel heel zagjes, maar zyn op den 2. Maart droog gekomen, maar moesten doen een gat tot Eerswoud maken, om de gansche massa te helpen malen. En die van Opdam hebben even als zy haar ring geslooten, en dat op 11 tweede voet water, maar daar quam een Ooste wind, en woey heel sterk, zoo dat de Opdammer Molendyk, bewesten Opdam meest weg dreef: na een week, wederom sluytende ‘t op een voet water, is voort digt gebleven, ‘t maar maalden sterk, dog zy hadden ook veel [325] stilte, zomtyds, nogtans quam de Kaag voor May droog, maar moest Opdam helpen malen, en de Cogge mede, en doen Opdam droog was, moesten zy de Coggen mede helpen malen.

Dregterland en de Cogge bleven gemeen op Swaagdyk, om datze beyde droog waren, en den 26. May moeste de Coggen den Veenhoop helpen malen, of zy wilde den Molendyk doorsteken, en hadden ook begonnen, en die van de Coggen holpen haar doen 3. weken. En die ‘t van Swaag holpen haar mede. Die van Hensbroek verzogten mede hulp van de Coggen, maar kregen geen gehoor, alzoo Opdam haar nader was, en droog was, maar hadder mede geen zin aan. En Hensbroek quam in ‘t voorst van July eerst droog. Aangaande het gewas 1676. waren de hooge Landen, daar het water van zig zelfs afgeloopen was, dat was nog al redelyk, maar de laage Landen, daar het water afgemalen moeste zyn, quamen swart boven ‘t en met de droogte wit van flab, en daar na wierde het rood of het verbrand was, uytgezondert tot Oostwoud en Hauwert, en buyten dik die waren met waterheyd en haarde. Doen de Menschen zagen dat եr geen gewas quam in ‘t Voor-jaar, besteeden haar Beesten, en andere verkogtenze.

1683. In ‘t laastvan dit jaar quamen onze Oorlogschepen van Gottenburg uyt Zweeden alhier voor Gaats, van meening zynde om bin- nen te komen, maar wierden overvallen van een heele swaren storm-wind, zoo dat verscheiden Scheepen hier van quamen te verongelukken, gelyk volgt: ‘t Schip Hollandia, voerende [326] 84. stukken Kanon en 450. man, gecom- mandeert door den Grave van Stirum, Vice Admiraal van Amsterdam, ‘t welk na dat zyn masten had verlooren, en Ged. Vice Admiraal en al ‘t volk op Capiteyn Elsevier was overgescheept, voor de haakx voor Texel te gronde ging. ‘t Schip Woerden voerende 72. stukken Kanon en 350. man, gecommandeert door Capiteyn de Wit, Swager van den gestorvenen Luytenant Admiraal Generaal de Ruyter, waar van alleen 58. man wierde gebergt, verdrinkende de Capiteyn met zyn Zoon, en al het ander volk voor het Dorp van Petten, alwaar de doode lyken van de Capiteyn en zyn Zoon, en eenige andere op ‘t Strant wierde geworpen, en na Amsterdam wierden getransporteert. ‘t Schip Tydverdryf, van 54. stukken Kanon en 230. man, gecommandeert door Capiteyn Hartwyk, waar van den Capiteyn met 13. a 14. man aan Land quam dryven op wrakken, en swemmende, verdrinkende voorts al de rest. ‘t Schip de Prins te Paart, voerende 54. stukken en 230. man, gecommandeert door Capiteyn Jan Minne, waar van de Capiteyn met al ‘t volk zonder een af te komen, verdronken voor Wyk op ‘t Zee. ‘t Schip Leeuwen, Capiteyn Gilles Schay, bemant met 54. stukken Canon, en 230. man, ‘t het welk op de haakx aan stukken stiet, dog de Capiteyn en het volk wierde gebergt. ‘t Schip Gouda, Capiteyn van Zyl, bemant met 42. stukken Canon, en 175. man, is mede op de haakx aan stukken gestooten en gezonken, dog de Capiteyn en de meeste part van ‘t volk wierde nog gebergt. En dan nog een Oorlogschip van [327] de Stad Enkhuyzen, gevoert by Capiteyn Carseboom. Den Vice Admiraal David Vlug van Hoorn, lag mede voor de wal, en in groote ‘t nood zonder dat men hem konde helpen, zoo ‘t dat men vermoet, dat hy met Schip en volk is gezonken voor de haakx. Daar zyn ook verscheyden Koopvaardy Scheepen gebleven en gezonken, zoo dat de schade op eenige miljoenen wierden begroot.

Van verschillende stormwinden en hoge watervloeden die in dit Noorderkwartier zijn geweest tot heden toe.

1375. Op Marcellus dag was alhier een vreselijke stormwind uit het Noordwesten en waardoor het water zo hoog opgedreven werd dat de dijken overal in Noord-Holland en op verschillende plaatsen doorbraken. Zodat de lieden niet anders meenden of het hele land ging verloren: maar tegen de avond begon het sterk te donderen en na die tijd viel de wind zeer subiet als bij mirakel en het water begon voorts te dalen tot grote vreugde van iedereen, hoewel de schade groot was. En het zeewater lang ‘t via de gaten er ui ten terugliep eer ze wederom gemaakt konden worden.

1464. In dit jaar was er een hoge watervloed, daar brak een groot gat in de dijk ‘t bij Wijdenes wat de huislieden aldaar niet goed bekwam.

1502. In de herfst was er wederom een zeer hoge vloed zodat er veel dijken doorbraken, het land stond bij Hoorn de ganse winter door min of meer als een volle zee.

1508. In de herfst op Sint Gallen dag was hier een zeer hoge watervloed waardoor veel dijken inbraken als bij Medemblik op de [308] Noorder-Kaag, in het deel van de dijk bij Sijbekarspel, voorts bij Wervershoof wel op 3 plaatsen, ook mede tussen Schaardam en Scharwoude. Sint-Maartens dag kwam daar wederom een harde wind zodat verschillende dijken nog inbraken die ze lang het water hadden uitgekeerd met grote moeite en kosten.

1509. Op Palm zondag was er wederom een hoge vloed waardoor de nieuw gemaakte dijk bij Schaardam andermaal inbrak en dat al gelijker tijd zodat door de grote druk van het water negen huislieden met een stuk van de dijk wegstroomden en verdronken allen in ‘t aanzien van hun makkers die ze niet konden helpen. De verdronken lichamen werden naderhand nooit gevonden. Niet lang daarna was weer geen mindere vloed van drie dagen na elkaar met een zeer sterke wind en deed veel schade opnieuw. Want doordat de vloeden zo kort op elkaar kwamen was er geen tijd om de dijken te repareren en te maken waarom het water twee gehele winters bij de gaten in en uitstroomden en verdreef derhalve de huislieden in de lage landen van hun haardsteden, doodde veel mensen en beesten door kommer, armoede en ongemak en ook medegingen het grootste deel van de bomen dood die op het platteland waren.

1514. Op Sint Jeroen dag, was hier in dit noorderkwartier wederom een hoge vloed van het zeewater waardoor te Enkhuizen een stuk van de Vest met een heel deel huizen wegspoelden. Te Hoorn liep een groot gat in de dijk en maakte daar het meer dat nu de kleine [309] waal heet en wat verder van de stad wat aan deze kant van Scharwoude liep een ander nog groter gat dat wel 250 voeten breed was waardoor meer dan 20 morgens land gelijk wegspoelde en veroorzaakte nog een ander groot meer dat nog sinds veel aangegroeid is door het stadig aanslaan van het water en voornamelijk aan de Noordoostzijde en heet ‘t nu Berhouter of Grote-Waal.

1532. In het begin van november op Allerzielendag waaide een harde storm uit het Noordwesten en het water liep zo hoog dat het water een ganse voet over de dijken heen vloeiden wat nu in honderd jaar niet geschied ‘t was, dus de zeedijk op verschillende plaatsen doorbraken en namelijk bij Hoorn een stuk van de Westerpoort daar een gat liep zo groot dat het jammer was om te zien, twee grote stukken van de dijk werden uit hun plaats geschoven en gezet in de Grote-waal daar ‘t ze een lange tijd stonden. Ook bleven in dit onweer veel schepen en daar verdronken veel mensen zowel op zee als platteland die met hun huizen wegspoelden. Ook bleven de dijken doordat er een strenge vorst die winter opvolgde ongemaakt liggen, dus het water vast door de gaten in- en uitvloeide en bedekte vaak het ganse land zodat veel lieden uit hun huizen moesten vluchten en bij de huisman grote kommer en benauwdheid veroorzaakte.

1533. Werden de gaten wederom dicht gemaakt en de dijken tussen Enkhuizen en Hoorn zijn 4 voeten verhoogd en ook mede op veel meer andere plaatsen daar het nodig was. [310] De hoge Allerheiligenvloed die ‘t van menigte van mensen is betreurd en vele duizenden hebben het met de dood bekocht.

1570. Op Allerheiligen dag waaide een vervaarlijke sterke en verbolgen stormwind ‘t uit het Noordwesten waardoor het water ‘t in de Noordzee zo sterk en hard werd opgedreven dat het bij mensen geheugenis nooit zo hoog in deze landen geweest was. Veel zeedijken liepen over of braken door en voornamelijk de hoge dijk bij Medenblik beoosten der stad naast de Nes in het kwartier van de Opdammer dijk alzo het water in de eerste instantie hier niet zo hoog liep, maar daarna kwam het water dat in Waterland door de Waterlandse inbreuk van hun dijken was ingelopen hier in dit kwartier van de 4 Noorder-Koggen, Drechterland en de Veenhopper-Kogge zo hoog dat het land niet anders dan een gladde zee geleek waarover de schuiten recht toe aanvoeren, uitgezonderd de Zwaagdijk, de huigendijk en wat andere hoge wegen die hier en daar boven lagen. Te Edam dreven twee grote schepen door het gat aldaar in de dijk ingebroken en werden boven op het groene land gezet. De Zijpe liep weg met alles dat erop stond, de zanddijk bij Petten brak door. De Hondsbos leed grote schade. Als ook Callantsoog met zijn 300 huizen stroomde glad weg; de kerk bleef alleen staan en is afgebroken en in nieuw Callantsoog gebracht en uit de rune opgebouwd daar het [311] tegenwoordig nog staat. De meeste dorpen aan de zeekant in en aan de duinen leden grote schade. Dit water liep 13 voeten hoog in de tijd van twee uren en het is wederom in de tijd van twee uren vertrokken. Gooiland, Friesland, Groningerland, Emmerland en overal aan de zeeplaatsen hebben ze hetzelfde sop gezopen.

1572. De 22ste januari was er een zware storm alhier zodat veel dijken doorbraken en onder andere in het Noorderkwartier brak de huigendijk in en de galgendijk zodat Geestmer-Ambacht van het binnenwater inundeerde of inbrak en alle molens waaiden op een na om zodat hier grote schade geschiedde aan de huizen, de zeedijken hielden het nog tegen maar werden zeer beschadigd.

Tijdschrift vers op de grote Allerheiligenvloed van 1570.

‘Een waternood men hier voorts groter zag

dan helaas op de Allerzielen dag.’

Hoezeer de gedachtenis van de hertog Alba bij ons rechtvaardig vervloekt wordt zo hebben echter de Friezen hem dank te weten dat ze nu aan zoveel waterverwoesting niet onderworpen zijn want bij gelegenheid van deze Allerheiligenvloed gaf hij om zulke onheil in de toekomst te verhinderen een bevel om langs geheel Friesland een stevige en onbreekbare dijk aan te leggen tegen het woeden der zee. Alle ingezetenen en niemand uitgezonderd moesten [312] zelf hieraan werken, of geld geven, de edelen wenden voor dat ze altijd van zulke lasten waren vrij geweest, doch hij vaardigde hen af met dit antwoord; haal uw vrijbrieven voor de dag en leg ze tegen de oever van de zee aan en als die op het aller verbolgenste is: indien ze dan de golven kunnen afweren zo zal ge vrijheid genieten, anders met de andere moeten arbeiden of betalen.

1610. De 22ste januari was hier in dit Noorderkwartier doorgaans zulke zware stormwind uit het Noordwesten en zulk hoge watervloed daarbij zoals het in de tijd van 40 jaren niet was geweest en was ook op veel plaatsen zo hoog geweest zoals de Allerheiligenvloed die om zijn grote schade zo vermaard is doordat daar velen die nog in het leven waren daarvan gevoelig waren. Dus vele van de naburige dorpen en dijken doorbraak leden zoals Friesland en Waterland en ‘t nog meer andere plaatsen, doch hier omtrent geen, maar ze werden op veel plaatsen met louter geweld behouden en ook behouden om zo te zeggen en dat ook niet zonder grote kosten. Als voornamelijk bewesten de stad Medemblik aan de dijk, beoosten het dorp van Wervershoof bij Krimpen, het water was boven op de kruin van de dijk op een trede na doorgespoeld. Bij de Geldersehorn, buiten Enkhuizen, was het mede in groot perikel om door ‘t te breken, naast Schellinkhout was de dijk mede op twee plaatsen boven op de kruin en op drie voeten ruimte bijna doorgebroken. Men leerde in deze tijd het zeewater te breken of te stutten en zijn kracht te benemen met [313] scheepszeilen, die men door zwaarte van stenen aan het onderste van de zeilen vast maakten alzo over de dijk heen wierp en naar de grond zakken liet als een plechtanker en vulden het voorts van binnen het zeil met stro. Dit bevond men ‘t de beste remedie te wezen om de slag van het water te breken dien men in zulke gelegenheid kon gebruiken tot bescherming van de dijk. Nochtans kon het wel gebeuren dat men door ‘t de sterke wind dat men geen stro onder de zeilen kon krijgen, dan liet men het onder ‘t het stro geworden. De wierriemen daar men zorgen om hadden dat het voorover in zee mochten storten door de grote kracht van de gedurige aanslag der water zo maakte men de wierriemen met lange balken en met palen in de aarde ‘t vast en dit hield het bij elkaar gelijk een anker, zonder deze uitvinding scheen het onmogelijk ‘t dat men het zeewater daaruit gekeerd zou hebben want de sterke wind en de vloed duurde ‘t heel lang, het begon ‘s morgens te 6 uur en ‘t hield de ganse dag en nacht aan tot de andere dag ‘s middags zonder ophouden. De Wieringerwaard brak op verschillende plaatsen in die in de voorleden zomer eerst begonnen was te bedijken omdat hun dijken nog zwak waren. De grootste schade die hier omtrent geschiedde was het inbreken van de Waterlandse dijken waardoor het water van binnen zo hoog opliep dat ‘t de nieuwe bedijkte Beemster, die al bijna leeg van water was, inbrak en wederom vol water liep zodat van de nieuw gemaakte dijk op enige plaatsen veel aarde is weggespoeld en verschillende [314] gaten in de dijk kwam door te breken. De Nesserdijk was bijna helemaal weggespoeld, deze vloed hielp de bedijkers aan nieuwe moeiten en ook voorwaar aan geen kleine kosten. Men was van mening dat in deze hoge vloeden een groot gedeelte van het zeewater over het Koegras, tussen de Zijpe en Huisduinen overheen kwam, waarom bij de Staten of haar edele vermogende van West-Friesland werd bij de hand genomen om zelfs het Koegras dwars over, van Huisduinen dubbele duinen of tot aan de Keten toe te bedijken om alzo in de toekomst de inval van het water te beletten, indien het mogelijk was, want zonder dat scheen het dat het Noorderkwartier niet langer beschermd kon blijven en ook niet behouden wezen. Zeer gemakkelijk kon er een diepte gelopen hebben waaruit grote zwarigheid kon ontstaan. Dit beraad werd in het werk gesteld en zodra het water afgelopen was bij de hand genomen en daar werd een dijk gemaakt, genaamd de zanddijk, met grote vlijt en niet zonder grote kosten en dat in de tijd van 2 maanden in hetzelfde jaar 1610. Deze dijk is door het opstuiven van het zand en door het gestadig beplanten met helm nu tegenwoordig meer een duin gelijk dan een dijk.

1615. De 18de juli kwam alhier onvoorzien een zwaar onstuimig onweer van wind, donder, bliksem, hagel en zware plasregen, de bomen scheurden met wortel en al uit de aarde, veel huizen en daken leden grote schade, twee wagens tussen Schellinkhout en Hoorn werden van de wind gegrepen en met paarden en al [315] van de dijk omlaag gezet. In het voorste van Berkhout werd de hele kap van een nieuw boerenhuis afgelicht en ter zijde neergezet, ‘t ook werden zo hier en daar verschillende mensen beschadigd of van de donder dood geslagen.

1625. De 8ste maart waaide het alhier een harde storm en daarop kwam een zeer hoge watervloed zodat daar veel dijken doorbraken op Texel, Wieringen, in Waterland braken drie ‘t gaten in de dijken, een bij Durgerdam, twee tussen Uitdam en Durkerdam waardoor het ‘t ganse Waterland een gladde zee geleek, alzo ‘t het water aan de Oudedijk ende aan Avenhorn toeliep. Daar de Veenhopper-Kogge, Noorder-Kogge en die van Drechterland in groot perikel waren om het zeewater over het land te ‘t krijgen, zo hebben die van Drechterland en de ‘t 4 Noorder-Koggen de hoogte van Keern en Zwaagdijk boven langs met palen aan weerszijden omtrent 3 voeten hoog en anderhalf voeten hoog beschoeid en met aarde aangevuld en ‘t op meer andere plaatsen werden de binnen dijken verhoogd, de Nesserdijk brak op verschillende plaatsen door. De Nes aan het Oosteinde van Wervershoof brak ook op verschillende plaatsen door en ‘t van deze stijf af is de Nesse met het zeewater bedekt gebleven, het watermolentje dat daarop stond is naderhand afgebroken en vandaar gehaald.

1638. de 3de november hadden we alhier een zware storm uit het Zuidwesten met donkere maan, daar bleven wel 35 schepen in Texel, 2 schepen van Hoorn die met suiker geladen [316] waren en uit Brazilië kwamen, de ene was groot 250 en de andere 200 lasten. Nog bleef er een straatsvaarder die met stukgoederen geladen was en te Enkhuizen thuishorende. Daar bleven ook verschillende schepen die naar Pernambuco met levensmiddelen gingen, desgelijks bleven er schepen die uit Frankrijk kwamen en met rogge en gerst geladen waren en enige die nog heen wilden om lading te halen. De schade werd geschat meer dan 10 ton goud te bedragen.

1654. Tussen de 6de en 7de januari stormde ‘t het zo hard dat er verschillende dijken doorbraken, in Texel geschiedde grote schade aan de aldaar liggende schepen, een boeier zonk met een ander schip, maar al het volk bleef behouden die toen ze nu op een ander schip geborgen waren waar men hen vroeg waar hun schip gebleven was zo antwoordden ze goddeloos; ԯns schip is voor de duivel;’ foei, lichtvaardige guiten, is dit uw dankbaarheid voor Gods genade maar net aan u bewezen. ‘t Het Oost-Indische schip de Lelie dreef op een droogte en viel opzij, omtrent 60 matrozen hebben zich daaraf begeven maar allen verdronken die op het schip gebleven zijn en zijn met al hun goederen daar behouden afgekomen wat naderhand met 4 kisten geld in het andere Oost-Indische schip de Roos werd ingescheept.

1660. De 18de december hadden we alhier wederom een hele zware storm zodat in Texel bijna alles verspilde wat daar op de rede lag met een Noordwestenwind, daar lagen wel 155 schepen waarvan de 21 dito maar 38 schepen hun ankers [317] hielden en liggen bleven, 6 a 8 korven haar masten, 16 a 17 lagen aan de Gelderse hoek tegen de dijk aan. Verschillenden waren er naar de Friese kust gedreven en in de palen gesmeten. Daar men zei dat de Friezen die er geen raad mee wisten om alles, nochtans veel goed hebben geborgen en stopten de dijk met peperbalen. Een jongen op zeker schip dat gezonken was en droog zat en in deze storm in de hus door geslapen heeft omdat het water niet zo hoog bij hem was wordt ‘s morgens wakker en opkijkend ziet de schipper en veel maten in de touwen gehecht die de ganse storm hadden uitgestaan maar zeer flauw waren en riepen de jongen en waren verwonderd dat hij nog leefde en vroegen om brandwijn. De jongen brengt hen een fles waardoor ze wederom kracht kregen en te Hoorn aankwamen en hun handen en vingers waren tot het gebeente door de touwen gesleten. Vele mensen en een koninkrijk aan waarde en koopmanschap is hier vergaan, de St. Jacob, Gidion Stoven, kapitein Pater, Marseveen, Taanman, Take Jansz. en St. Catran zonken, etc. De ellende was ongelooflijk groot, Noord-Holland werd vervuld met weduwen en wezen. De kooplui in de plaats dat ze naar de beurs gingen, gingen naar het hof om een beëindiging brief, in somma, deze Texelse schade heeft vele mensen geruïneerd.

1661. In de maand van december was het droevig aan te horen dat arme vissers van de Hollandse zeedorpen van Petten, Egmond, Wijk ‘t op Zee, Zandvoort, Noordwijk en Katwijk ‘t ‘s nachts met mooi weer om het sobere kostje [318] uit gevaren de andere dag werden verrast van een opstaand water, genaamd bij de oude zeelieden de moer zee, die (zo sommige zeggen) alle 7 jaren eens on om de 21 jaar eens komt ‘t zo dat van die arme zeelieden daar gewoonlijk 5 maar op een schuitje is 15 a 16 schuitjes met volk en al bleven, zelfs aan de wal in het gezicht van die aan land stonden. Voor Egmond aan Zee werd een pink door de kracht van de zee rechtop zijn eind gezet. Want het water (zonder dat er enige wind als een draaiing was) verhief zich in de lucht dat heel vreemd was om aan te zien en een ander schuitje sloeg het onderste boven, de 5 mannen klauterden daar bovenop maar werden door 2 a 3 baren, als met een hand daaraf geslagen waarop de zeelui aan land stonden hand aan hand van het strand in stapten en van het derde bootje een touw kregen waarmee het met de mensen behouden bleef.

1665. De 26ste november zag men langs de zeekust van Texel tot ter Heide wederom een moer-zee zoals eertijds, dat is een opheffing der zeebaren tot hoog in de lucht gelijk men de Rode Zee met de Israëlieten schildert, alles met een stille lucht en zonder wind als een zeker voorteken van tempeest en onheil. De 5de december kwam alhier in dit gewest zo’n vreselijke stormwind en hoge vloed daar Engeland en Frankrijk mede gevoelig van waren, alles met donder en bliksem vermengt. Deze vloed brak tussen Huisduinen in en nam weg de grote zanddijk. En op Den Helder spoelde wel 17 huizen tot aan de Rode Leeuw toe weg, de schans op [319] het Nieuwe Diep bij Den Helder werd geheel weggespoeld en geruïneerd, in voegen dat Den Helder in het geheel in perikel stond om van de zee verzwolgen te worden, de dijk op Texel brak door bij het Schild zodat de laagte gans onder water stond. Het eiland Wieringen werd midden doorgescheurd. Het eiland Marken werd van de zee overlopen, de dijk bij Durgerdam brak door zodat geheel Waterland onder liep met diverse uitgemalen meren, etc.

1674. De eersten augustus in den avondstond zag men uit de zee opkomen een zware donkere lucht vergezeld met vinnige bliksem stralen door elkaar kruislings en zware donderslagen, de ‘t 4 winden waaiden gelijk uit alle hoeken, het was een soort orkaan (gelijk ze veel in Oost- en West-Indi hebben) de meeste mensen waren zulk weer ongewoon kermden en riepen het schijnt dat de jongste dag voor handen is en storten vurige gebeden uit, kreten en kermden en zagen niets anders dan een ontijdige dood voor handen. Bij dit zware onweer leed men te ‘t Zaandam aan de Oost- en Westzijde de meeste schade aan de glazen die naar het Westen stonden waarvan het getal oneindig was, het schip van Cornelis Spek werd opzij geworpen. Schuiten werden over en op het land gezet, de dikste bomen werden uit de aarde gerukt of te neder geworpen en gebroken, veel torens, kerken ‘t en huizen werden geschonden en gebroken, de spits in Purmerland, de toren te Purmerend werd afgeslagen, de kerk te Hoogwoud werd neer geslagen, de kerk op Hippolytushoef [320] te Wieringen is neer gestort en anderen zeer beschadigd, verschillende huizen werden van hun gevels en schoorstenen ontbloot, men vond nauwelijks een huis dat niet aan dakpannen of ergens anders aan beschadigd was. Verschillende molens waaiden om en onderste boven gezet.

Dat onstuimig tempeest had vooral het dorp Hilversum in het Gooiland aangetast en boven de 30 huizen aangetast en neergeworpen en enigen van hun plaatsen gezet en ‘t ook mensen daaronder versmacht. Te Utrecht was het nogal kwader want in een kwartier waren de meeste huizen van hun gevels en daken ontbloot gelijk ook mede Sint Jacobus toren tot aan het uurwerk, de twee torens van Sint Pieter en die van Sint Nicolaas troffen hetzelfde geval, het dak van de buurkerk, ‘t dat van het Duitse huis, de toren van Sint Aagten klooster en dat van Sint Magdalena stortte insgelijks naar binnen, de domkerk werd met zuilen met al tot het koor toe ter aarde gesmeten etc.

Een ongehoorde zware watervloed in dit Noorderkwartier.

1675. De 1ste november is er een zware storm uit het Noordwesten opgerezen en duurde 3 a 4 dagen lang zodat het dapper op de Noorddijk bij Medemblik aankwam die met veel volk en grote moeite en met Gods hulp behouden werd, alhoewel het op verschillende plaatsen meest doorgebroken was. Maar de zuiddijk met [321] het zwarte kerkje of Scharwoude is ‘s morgens te 2 uren, een gat gebroken die lang 30 roeden was en diep 30 voeten. Zodat het water met de eerste loop liep aan Rustenburg, de Waard en Berkmeer tot aan Medemblik toe, maar het Drechterland bleef met de eerste loop nog boven water, die van de Langereis en Geestmer-Ambacht hebben het gekeerd met grote moeiten. Het gat bij het zwarte-kerkje begonnen ze mooi aan te heien en met palen dicht te maken, maar, helaas! Wat was ‘t het, de 15 dito dezelfde maand is er wederom een zware storm uit het Noordwesten gerezen zodat de palen dapper wegdreven en het vloeide wel 2 a 3 duim hoger dan de eerste maal. De 17de van dezelfde maand liep Opmeer, Hoogwoud en Aarswoud mede onder water zodat men kon berekenen dat daar 20000 morgen land onder water lag en dat ‘t daar 24 kerken in het water stonden. Die van Drechterland en Zwaagdijk sprongen dapper om hun kring droog te houden. Maar die van Geestmer-ambacht hebben er niet veel toe gedaan. Nu begonnen ze wederom aan het gat te heien met 2 regels palen, boven stonden ze achttien voet van elkaar en brachten daarin hooi, stro en andere ruigte, maar het wilde niet al te goed dicht, eindelijk kregen ze het nog omtrent dicht en hoopten nu uit alle perikels te zijn.

N.B. Met de eersten vloed verdronken er ‘t bij honderden van beesten in de Spierdijkermeer, te Berkhout en Grosthuizen en op andere ‘t lage plaatsen en landen. De ellende van mensen en beesten is niet te beschrijven, het ging [322] overal op een vlucht door elkaar want ‘t het waaide alle dagen even stijf en bijna zodat ‘t de lieden met hun beesten op de droge plaatsen voor eerst niet konden komen. Ja het duurde wel 3 etmaal eer ze op het droge konden komen, de koeien stonden tot hun middelste lijf ‘t toe in het water. Twee maten van Opdam (die ‘t aan het overschepen waren met hun beesten) zijn verdronken tussen Opdam ene Berkmeer-dijk. De Beemster, Waard, Schermer en Berkmeer liepen vol van de gevluchte beesten, ‘t op Zandwerven liepen ze bij honderden op de Geest om het leven te redden. Zodat iedereen ‘t het kwaad genoeg had om zijn beesten uit die grote hoop te zoeken of te vinden. Nu de markten aankwamen, Sint-Maarten en Sint Catharijne markt te Schoorl waar naar enige trokken en verkochten hun beesten daar ze geld genoeg voor kregen, te weten: 40, 54 en 6o gulden het stuk, die half verkopen wilde die kon er wel goed toekomen. Maar de grootste hoop der huislieden konden daartoe niet besluiten om hun beesten te verkopen omdat daar een gerucht ging dat het gat gedicht was waarom ze verlangden en hoopten dat ze met hun vee wederom op hun woning en plaats zouden geraken, maar het viel heel anders uit gelijk ge hiervoor en hierna kan horen.

De 4de en 5de december kwam daar wederom een zware storm. ‘s Morgens te 4 uren is het nieuw gemaakte gat wederom ingebroken met 2 gaten, de ene 6 roeden en de andere 14 roeden en ze waren wel 50 voeten diep zodat daar schrik van een water in [323] kwam lopen, want het liep wel 12 a 15 duim hoger dan het ooit had gedaan zodat ‘t daar op het laagste land wel 5 a 6 voeten water stond. De 6de december waaide het wederom heel stijf zodat Zwaagdijk bij de Weel, (het weeltje) naast de Oudedijk een gat is gebroken van 16 a 17 roeden lang. De manschappen die zich dapper verweerden kregen het wel gauw dicht met palen en wier zodat daar nog enige dorpen droog bleven, maar het lage land, langs Zwaagdijk lag helemaal onder water.

N. B. In ‘t deze storm viel de zee met groot geweld op Den Helder in en nam een groot stuk er van weg. Maar die van Geestmer-ambacht die dit hoorden dat het water weer kwam zijn aanstonds aan het bedijken gegaan zodat daar op de dijk van de Langereis, Veenhuizen, Berkmeer en de Waard op de 9de december met spaden wrochten op de dijken 4800 mannen. De 19de december rees er wederom een sterke wind op zodat Zwaagdijk voor de tweede maal doorgebroken is, hetzelfde gat en nog ‘t 4 gaten daarbij, zodat het toen allemaal onder water lag. De 12de december waren ze wederom aan het gat in de zeedijk bij het zwarte kerkje begonnen te arbeiden om dicht te krijgen, ze sloegen eerst drie regels palen buiten het eerste werk om, de buitenste regels 18 voet ‘t en de binnenste regels 24 voet, toen palen daar binnen in en dat aan kassen of hokken en maakte het toen heel sterk.

De 19de december hebben die van Geestmer-Ambacht, Veenhuizen en de Berkmeer hun Langereis aanbesteed te maken 3 voeten hoger dan [324] het hoogste water ooit was geweest en op zijn kruin 8 voeten breed. En werd aldus gemaakt in de tijd van 14 dagen.

1676. De 23ste januari is het gat in de zeedijk bij het zwarte kerkje dicht gemaakt en is dicht gebleven tot op de huidige dag.

De 24ste dito begonnen de molens de eerste maal te gaan aan de Noord en Zuid kant. Die van Opdam, Ursem, Berkmeer en de westerdijken van Spanbroek hebben hun ring gesloten en de 3de en 4de februari zijn hun molens beginnen te malen en kregen 8 strijk molens. En die van de Mulme hebben hun ring gesloten van de 28ste januari tot de 25ste februari hun polder droog gekregen. En die van de Lage-hoek hebben hun ring gesloten op de 3de februari en de 6de februari hebben ze zichzelf gescheiden met een pad met de Boekelweg en zijn in het kort droog gekomen. Maar die van Opmeer, Hoogwoud ‘t en Aartswoud die zich gescheiden hebben van de Kogge en dat met meiersdijk en de Gouwerweg, nu kwamen de hoge landen heel mooi boven, maar het water viel heel zachtjes maar zijn op de 2de maart droog gekomen, maar moesten toen een gat te Aartswoud maken om de ganse massa te helpen malen. En die van Opdam hebben evenals zij hun ring gesloten en dat op 11 tweede voet water, maar daar kwam een Oostenwind en waaide heel sterk zodat de Opdammer molendijk, bewesten Opdam, meest weg dreef, na een week wederom gesloten ‘t op een voet water is voorts dicht gebleven, ‘t maar maalden sterk, doch ze hadden ook veel [325] stilte, soms, nochtans kwam de Kaag voor mei droog, maar moest Opdam helpen malen en de Kogge mede en toen Opdam droog was moesten ze de Koggen mede helpen malen.

Drechterland en de Kogge bleven gewoon op Zwaagdijk omdat ze beide droog waren en de 26ste mei moest de Koggen de Veenhoop helpen malen of ze wilden de molendijk doorsteken en waren ook begonnen en die van de Koggen helpen hen toen 3 weken. En die ‘t van Zwaag hielpen hen mede. Die van Hensbroek verzochten mede hulp van de Koggen, maar kregen geen gehoor alzo Opdam hen nader en droog was, maar hadden er mede geen zin aan. En Hensbroek kwam in het voorste van juli eerst droog. Aangaande het gewas 1676 waren de hoge landen, daar het water van zichzelf afgelopen was, dat was nogal redelijk, maar de lage landen daar het water afgemalen moest zijn kwam zwart boven ‘t en met de droogte wit van flab en daarna werd het rood of het verbrand was, uitgezonderd te Oostwoud en Hauwert en buiten die dik waren met waterigheid en hard. Toen de mensen zagen dat er geen gewas kwam in het voorjaar besteedden hun beesten en anderen verkochten ze.

1683. In het laatste van dit jaar kwamen onze oorlogsschepen van Gotenburg uit Zweden alhier voor Gaats en waren van mening om binnen te komen, maar werden overvallen van een hele zware stormwind zodat verschillende schepen hiervan kwamen te verongelukken gelijk volgt: het schip Hollandia die voer [326] 84 stukken kanon en 450 man, gecommandeerd door de graaf van Stirum, viceadmiraal van Amsterdam, wat nadat het zijn masten had verloren en gedachte viceadmiraal al het volk op kapitein Elsevier was overgescheept voor de haak voor Texel te gronde ging. Het schip Woerden voerde 72 stukken kanon en 350 man, gecommandeerd door kapitein de Wit, zwager van de gestorven luitenant-admiraal generaal de Ruyter, waarvan alleen 58 man werden geborgen en verdronk de kapitein met zijn zoon en al het andere volk voor het dorp Petten alwaar de dode lijken van de kaptein en zijn zoon en enige anderen op het strand werden geworpen en naar Amsterdam werden getransporteerd. Het schip Tydverdryf van 54 stukken kanon en 230 man, gecommandeerd door kapitein Hartwyk waarvan de kapitein met 13 a 14 man aan land kwamen drijven op wrakken en zwemmend en de hele rest verdronk. Het schip de Prins te Paart, voerde 54 stukken en 230 man, gecommandeerd door kapitein Jan Minne waarvan de kapitein met al het volk zonder een er af te komen verdronken voor Wijk aan ‘t Zee. Het schip Leeuwen, kapitein Gilles Schay, bemand met 54 stukken kanon en 230 man die op de haak aan stukken stootte, doch de kapitein en het volk werd geborgen. Het schip Gouda, kapitein van Zyl, bemand met 42 stukken kanon en 175 ma, is mede op de haak aan stukken gestoten en gezonken, doch de kapitein en het grootste deel van het volk werd nog geborgen. En dan nog een oorlogsschip van [327] de stad Enkhuizen, gevoerd door kapitein Carseboom. De viceadmiraal David Vlug van Hoorn lag mede voor de wal en in grote ‘t nood zonder dat men hem kon helpen zodat men vermoedt dat hij met schip en volk is gezonken voor de haak. Daar zijn ook verschillende koopvaardijschepen gebleven en gezonken zodat de schade op enige miljoenen werden begroot.

Van eenige strenge en harde Winters , die wy hebben gehad in de 16. Eeuw, en daar na gelyk volgt.

1608. Gelyk de Winter te vooren heel zagt geweest was, zoo was deze volgende uyttermaten kout, zulkx by Menschen geheugenisse niet geweest was. De vorst begon den 19. December 1607. en duurde tot den 26. dito. Daar na dooyden ‘t 3. a 4. dagen an malkanderen. Den eersten January 1608. begon het weder fel te vriezen, en duurde, hoewel de lugt zomtyds wel een weynig ontliet tot diep in de Maart toe. De principaalste koude was in January, dog in February niet veel minder, de Ryn boven Keulen, de Sehelde voor Antwerpen, de Hont tus schen Vlaanderen en Zeeland vroren digt toe. Desgelykx de Zuyder Zee, dat men een langen tyd met geladen sleeden, van Harlingen op Enkhuyzen regt toe regt aan reed alle dagen: ja zelfs kon men van Texel op Wieringen te voet gaan, daar alle dagen nogtans zulken snellen stroom gaat. Veel Menschen vroren zoo hier en daar [328] op de Wegen dood van koude. Veel Ooftbomen als Appelen, Peereboomen vroren uyt, die wel 50 a 60 jaren hadde gestaan.

N. B. Een Esschenboom tot Benningbroek, die wel 200. jaren hadde gestaan, en dus oud was, spleed door de harde vorst, van boven tot beneden toe van malkander, meest al de Wyngaarden vrooren uyt; tot aan de wortel toe, veele ook met wortel met al, de Weydlanden waren zoo verzengt, dat zy de geheele Zomer niet weder groen konde worden. De Visschen storven by gebrek van lugt, en de Water-Vogels by gebrek van voetzel, en andere wiltgedierte mede, ook vroorender veel Bakken en Kelders aan stukken, die met zument gemetzelt waren: in ‘t kort het was een ongehoorde Winter. Het is zeer aanmerkelyk, te weten: dat God den Heere der Heyrscharen alle de voorleden jaren doen de Vyand met groote magt van volk op de Frontieren lag, om by tyd en wylen als het sterk vroor, een inval te doen, ons niet gaf als slappe Winters, en dat hy nu zoo haast het bestant ingewilligt was, terstont zulken harden strengen Winter verleende, regt of hy de Winter te voren gebreydelt hebbende, nu als buyten onzen hinder geschieden, zyn agterstal voor veel jaren wilde laten in halen. In de voortyd doen het ys al weg was, hiel het weer nog al kout, het scheen of de warmte in de lugt niet weer konde komen, de Zomer was ook by na, niet anders ‘t of ‘t een gestadigen regen waar, zoo dat het gewas over al heel sober was, ja dat de graanen en alle eetwaren tot een hoogen prys steygerde. De tonne Boter gelde 112. gulden, ende hondert [329] pont Kaas 13 gulden, en alles na advenant te reekenen.

1621 In ‘t laaste van January, op een morgenstond, begon het seer schielyk met een heele sterken Oosten wint heftig te waayen, en daar by heel sterk te vriezen, het welke wel 14 etmaal duurden, eer dat de Lugt wat verzagte; alle Zee ծ en Rivieren vrooren digt toe, en het ‘t ys was in korten tyd heel dik, zoo dat men ‘t over al regt toe regt aan met Sleden loopen en ryden kon, ja zelfs op veel plaatsen daar men ‘t in de voorschreven Winter van 1608 niet hadde konnen doen: men reed van Vriesland op Vlie- land, van Vlieland op Texel, van Texel op Wieringen, insgelyks over de Maas, en over de Wielingen, de Noord-Zee, was zyn Strandt ‘t langs altemaal bevroren, tot op 38 vadem diepte, daar waren ook zoo de Schippers getuygen, in ‘t ‘t midden van de Zee, stukken ys die zy hadden zien dryven, van een myl of twee groot. daar men veylig op loopen mogt, ‘t welk by menschen geheugen nooyt geschiet was. Den 12 February begon de uyttermaten groote koude wat te lig- ten, ende was zeer schoon weer, maar nog al vriezende, den 20 begon ‘t eerst te dooyen, maar ‘t ys was zoo dik, dat het een lange tyd van doen hadde, eer het wederom smelten konde, en lag tot in de Maart toe nog in ‘t water, veel luyden hadden ‘t oogmerk daar op, dat de Treves in ‘t jaar 1608 met zulken harde en wreeden winter begonnen zynde, nu met zulken straffen Winter eyndigen, ende hielden ‘t voor een sonderling werk Gods. [330]

1622 In de maant van December, begon het heel sterk te vriezen, zoo dat de Zuyder Zee ‘t vol ys quam, maar een maant daar na begon het ‘t te dooyen, en ‘t ys op de Zuyder zee begon van malkander te barsten, met een heele sterke Noord- Westen wint, waarom het ys met zulken kragt op de Medenblikker Noorderdyk aan quam zetten, en krong met zulken gewelt, tegens de palen en wierriem, dat alles kraakten en scheurden daar het ys aan, en by quam. Na dat dit geschiet was, begon ‘t egter veel sterker te vriesen, als ‘t te vooren, soo dat het ys in Zee heel dik en sterk wierd, want in ‘t begin van de Maart dooyde ‘t het met een harde en sterke Noord-Westen wint, zoo dat het ys met zulken kragt door de wint en stroom tegen de voorschreve Dyk aangedreven wierd, dat het ys door de wierriem over de Dyk heen wierd geschoven, en een groote meenigte van palen omver en weg, op veel plaatsen. De schade, die de 4 Noorder-Coggen aan haar Dyk hadden geleden, was meer dan anderhalf hondert duysent guldens. Hier op versogten de Coggen hulp en bystant, aan de Staten van Holland en Westvriesland, waar op haar thien duysend Gul- den wierde geconsenteert, en toegestaan.

1683 Begon ‘t, en in ‘t jaar 1684 vroor het zo sterk, als in ‘t jaar 1608., want men konde van Kamperduyn af geen water in Zee komen te sien: ook mede dat te verwonderen was, daar vroor ‘t een Helders Galjoot, een Visscher, op de Breeveertien zoo vast, dat se in Zee rondom het Galjoot over het ys met gemak konde gaan. Al de Konynen aan de Duynkant vrooren de meeste part doodt, en ook veel boomen en kruyden. [331]

1708 Veertien dagen voor Kerstyd, begon ‘t alhier te vriesen. Maar 1709 in ‘t begin van January, sette het zoo sterk aan met vriesen, en daar ‘t by met zulken swaren sneeuw jagt, dat het by na onbeschryflyk was, want niet alleenig hier in Holland, maar ook in alle Koningryke van Europa, gelyk men door de Couranten alles hebben in memorie gehouden. Want den 10. January wierd ‘t ons berigt van Coningsbergen, Dantzig, Riga en daar om streekx, in de Oost-zee, en andere Noortze gewesten, dat daar zoo veel sneeuw was gevallen, en zoo sterk vroor, als het ooit by menschen geheugenisse hadden gedaan, en dat daar verscheyden doot vrooren, ook 3 Passagiers. En de Vogels in de lugt vliegende, vielen op de dakken van de huysen, en op ‘t aardryk doot ter neder. Den 11 dito, uyt Praag wierde geschreven, de koude is hier zoo doordringende, dat ‘t oude menschen diergelyke nooyt beleeft hebben, door de dezelve koude sterft alhier veel Vee, en binnen de tyd van agt dagen zyn alhier wel 40. menschen dood gevroren; de sneeuw leyt alhier meer dan een ellen hoog, op ‘t Land verneemt men, dat daar veel Reysigers handen en voeten afgevrooren waren, en verscheyden onder de sneeuw dood wierden gevonden. Den 12 dito schreef men uyt Venetie, vrooren al de Poelen en Canalen digt, en verscheyden menschen doot. Den 14 dito wierd ons van Parys berigt, dat het gantsche Koningryk vol sneeuw lag, en dat al de Rievieren digt gevroren waren, en dat al de molens stonden en konde niet malen, daar storven veel menschen doot op de straten. Men vond in [332] huysen van arme familie 4. 5. a 6. Perzonen zoo van koude als ellende doot. Zoo dat binnen en buyten Parys wel 3500 doot waren gevroren: en de prys van ‘t brood sloeg dagelyks op, als ook mede van hout en koolen. Den 8 February schreven zy wederom uyt Parys. Al de Couriers wierden door de menigvuldige sneeuw opgehouden, menschen geheugen niet diergelyke gesien heeft. Zoo dat men zegt, dat geheele Dorpen tot aan de dakken der huyzen die in ‘t gemeen zeer laag zyn, daar mede bedekt waren, ‘t welk nog het getal der dooden die de sterke vorst van alder- hande ouderdom, qualiteyten en sexten weggenomen heeft, zal vermeerderen. Den 4 Maart, schreven zy uyt de gantsche Provintie van Vrankryk, eenpariglyk, dat de koude en de vorst met zoo veel rigeur continueerde als in January, en dat zulks de wyngaarden en al de vrugten op het Land uytvroren, ‘t pont broot koste 6 stuyvers. en na een maant wel twee wel 8 stuyvers, en het hont ende koolen waren buyten prys, de ellende was grooter als ooyt, en ‘t getal der Struykroovers, in de Stad van Parys, en op het Land nam dagelyks toe, men hangt եr nogtans veel op, en meer als 500. hebben deze straf ondergaan, behalven een groot getal die gerabraakt zyn.

De 16 January schreven die van Hamburgh, dat al de Rivieren daar rondom heen waren digt gevroren. De Posten manqueerden over al, verscheyden Posten waren by Weysenburg dood gevroren. [333] Den 21 January wierd uyt Spangien geschre- ‘t ven van Bilboa, dat al de Rivieren daar digt gevroren waren, en de Schepen aldaar in haar Rivier zeer sterk bevroren lagen, ‘t welk nooit voor dezen was geschiet, ook mede zoo vielen եr duyzende van Vogels door de koude lugt doot op ‘t aardryk neder. Menkonde alhier, en ook op de Rivier van Bajoene over ‘t ys van een nagt vriezens ryden.

Den 23 January wierd van Weenen in Duytslant geschreven, dat de felle koude daar ongehoort geagt wierde: door dien men veel reysende Persoonen langs de wegen dood gevroren vond: ook lieten de Wolven sig hier, en daar sterk zien, en hadden den Postiljon tusschen Grats en Indeburg met zyn Paart opgevreeten, zonder daar van iets over te laten dan de beenen, kleederen, den zadel, spooren en toom, en de yzers van ‘t Paart. ‘t Ja van Romen, Napels, en uyt gantsch Italien, quam in ‘t laatste van January tyding, dat de felle koude nog al continueerde, en veel Vee en Menschen aldaar van koude quamen te sterven, en dat de wegen door het vallen van het menigvuldige sneeuwen onbruykbaar zyn geworden. Datum als vooren wierd եr uyt Bergen in Henegouwen geschreven, dat een Frans Regiment Voet-volk passeerde van hier, na de Stad Namen, waar van wel 70 a 80 Soldaten onderwegen zyn dood gevroren. Op de Stads-wallen vrooren de Sintenellen van tyd tot tyt dood, en om zulks te beletten, heeft men dezelve alle half uuren moeten aflossen. Door deze groote koude, en over al, zoo hier als in Duytsland, zyn veel schoone eyken Boomen in Bosschen, van onder tot aan boven toe geborsten, en van een gescheurt. [334]

Den 25 January passeerde van Buyksloot over het Y, na Amsterdam, 40 vette Paarden agter malkander, staart aan staart gebonden. Ook quam in deze maand een Galjoot uyt Vrankryk met 130 vat Wyn in Texel binnen, en liet zyn anker vallen, wierde van de ysgank om gesmeten als een vogeltouw, en gink te gronde, het Volk salveerden haar op de ysschotsen. Nog dreef aldaar een Boeyer met een mast, tegen de Caap-toorn aan, ‘t Schip was genaamt de Stad Samale, en de Schip per Pieter Wyngaard van Amsterdam, zyn lading was drie Tonnegouds waardig, stiet aan stukken en was weg, ‘t Volk wierde ter nauwernoot behouden. Nog een Tjalk van Oosterend dreef ‘t Zeegat uyt, en quam tot Jarmuyden behouden in Engeland, is naderhand, doe het dooyend weer was, behouden tot Oosterend gekomen by zyn Vrouw en Kinderen. Den 5 February wierd van Keulen geschreven, dat de Ryn aldaar zoo hoog op vloeyde, door ‘t het sterk vriesen, dat men met Vaartuygen, door de Poorten in deze Stad varen konde. In verscheyden Kelders en Pakhuysen is veel schade geschiet. Beneden de Stad van Mulheym, zag ‘t եr zeer erbarmlyk uyt, dewyl het ys aldaar huyzen hoog op malkanderen schoof, waar door de Ryn aan deze zyde het platte Land tՠeenemaal onder water heeft geset. Zoo dat men de Niel, (leggende een uur beneden deze Stad) Hutaf, Westorf, Grimlinghuysen, Dormagen, Monheym, Zons &c. met Schuytjes over de huysen varen kan, en reets veel Menschen en Vee verdronken zyn, ook saten daar veel Menschen op de Daken [335] van de huysen, en wagten aldaar zoo lang ‘t zy van Schuyten ofte Schepen afgehaalt wierden, de ellende is alhier niet te beschryven. Tusschen Luyk en Mastrigt stonden mede drie Dorpen onder water, door den swaren ysgank; tot Aken in de Stad was het BAD digt gevroren; dat in geen 118 jaren was gebeurt.

Den 6 February schreef de Courant van Haarlem, dat door de sware wint en extraordinaire hoog gevallen sneeuw, waren de wegen al om onbruykbaar, en niet passabel geworden, zodat tot nog toe geen Posten uyt den Haag, Leyden, &c. waren aangekomen.

Den 7 February quamen tusschen de 30 en 40. Paarden met sleden tot Enkhuysen over de Zuyder-Zee. En den 17 dito, reden twee Bakkers ‘t met Paart en Slede van Enkhuysen na Stavoren, maar in ‘t wederom keeren overviel haar een swaren sneeuwjagt, zoo dat zy verdwaalde, opde Zuyder-Zee op ‘t ys, 17 uuren agter malkanderen, en quamen eyndelyk tot Naarden te Landt.

Den 9 February wierd uyt Croatien geschreen, als de Inwoonders van Waradyn, het ys van een toe gevroren Rivier wilde breeken, om zig van de overval van de Coruzzen te dekken, het ys brak, waar door omtrent 300 menschen, die daar op stonden ellendig verdronken,

Den 16 February reden de menschen alhier in ‘t dit Noorderquartier en in Waterland over ‘t ys, ‘t en des anderen daags ging men met Schuyten langs de Slooten onverhindert door de snelle dooy. Maar den 18 dito begon ‘t wederom zoo snel te vriesen, en zoo sterk als ‘t ooyt te vooren hadde gedaan, [336] en dat duurde tot het laatste van de maant van Maart toe.

Den 19 February wierde uyt Mosschovien geschreven, dat daar zoo veel sneeuw was gevallen, dat de Sleden met Reysigers in ‘t sneeuw wegzonken. En het vroor zoo sterk tot Sumy, in ‘t Leger van den Czaar, dat եr wel 2000 van koude waren gestorven, behalven nog ontelbare, die de vingers en toonen quyt raakten.

Den 19 Maart wierd van Londen geschreven, dat in verscheyden Landschappen van dit Koningryk, door het sterk vriesen, het gezayde Koorn was dood gevroren. Maar uyt Schotland wierd geschreven, dat de Winter zagter als in veele jaren aldaar hadde geweest: ‘t welk te verwonderen is. Nog eens, in dit Noorderquartier, en door gantsch Holland waren van deze harde ongehoorde en felle Winter, al de groote Note-boomen, Moerbesy-boomen, Queepeere-boomen, de Hulst, Klyf en Wyngaarden dood gevroren. Ook mede het Winter-zaat, als Tarruw en Rog, ook mede het Kool zaat. De Konynen aan de Duynkant, waren de meeste part doot. Alle Herbaristen klaagden datze veel Bloemen en Kruyden hadden verloren, ‘t welk ook de waarheyt was, &c.

Van enige strenge en harde winters die we hebben gehad in de 16de eeuw en daarna, gelijk volgt.

1608. Gelijk de winter tevoren heel zacht geweest was zo was deze volgende uitermate koud zulks als bij mensen geheugenis niet geweest was. De vorst begon de 19de december 1607 en duurde tot de 26ste dito. Daarna dooide het 3 a 4 dagen na elkaar. Dn eerste januari 1608 begon het weer fel te vriezen en duurde, hoewel de lucht zich soms wel wat ontliet, tot diep in maart toe. De voornaamste koude was in januari, doch in februari niet veel minder, de Rijn boven Keulen, de Schelde voor Antwerpen, de Hond tussen Vlaanderen en Zeeland vroor dicht toe. Desgelijks de Zuiderzee zodat men een lange tijd met geladen sleden, van Harlingen op Enkhuizen recht toe recht aan reed alle dagen: ja zelfs kon men van Texel op Wieringen te voet gaan daar alle dagen nochtans zulke snelle stroom gaat. Veel mensen bevroren zo hier en daar [328] op de wegen dood van koude. Veel ooftbomen als appels, perenbomen vroren weg die wel 50 a 60 jaren hadden gestaan.

N. B. Een essenboom te Benningbroek die wel 200 jaren had gestaan en dus oud was spleet door de harde vorst van boven tot beneden toe van elkaar, meest alle wijngaarden vroren weg tot aan de wortel toe, velen ook met wortel met al, de weide landen waren zo verzengd dat ze de gehele zomer niet weer groen konden worden. De vissen stierven bij gebrek van lucht en de watervogels bij gebrek van voedsel en andere wild gedierte mede, ook bevroren er veel bakken en kelders aan stukken die met cement gemetseld; in het kort; het was een ongehoorde winter. Het is zeer aanmerkelijk, te weten: dat God de Heer der Heerscharen alle de voorleden jaren toen de vijand met grote macht van volk op de grenzen lag om bij tijd en wijle als het sterk vroor een inval te doen en ons niet gaf dan slappe winters en dat hij nu zo haast het bestand ingewilligd was terstond zulke harde strenge winter verleende, recht of hij de winter tevoren gebreid heeft en nu als buiten onze hinder geschieden zijn achterstand voor veel jaren wilde laten in halen. In de voortijd toen het ijs geheel weg was hield het weer nogal koud, het scheen of de warmte in de lucht niet weer kon komen, de zomer was ook bijna niet anders ‘t of het een gestadige regen was zodat het gewas overal heel sober was, ja dat de granen en alle eetwaren tot een hoge prijs stegen. De ton boter kostte112 gulden en de honderd [329] pond kaas 13 gulden en alles navenant te rekenen.

1621 In het laatste van januari op een morgenstond begon het zeer snel met een hele sterke Oostenwind heftig te waaien en daarbij heel sterk te vriezen wat wel 14 etmalen duurden eer dat de lucht wat verzachtte. Alle zeen en rivieren vroren dicht toe en het ‘t ijs was in korte tijd heel dik zodat men ‘t overal recht toe recht aan met sleden lopen en rijden kon, ja zelfs op veel plaatsen daar men ‘t in de voorschreven winter van 1608 niet had kunnen doen. Men reed van Friesland op Vlieland, van Vlieland op Texel, van Texel op Wieringen, insgelijks over de Maas en over de Wielingen, de Noordzee was zijn strand ‘t langs helemaal bevroren tot op 38 vadem diepte, daar waren ook zo de schippers getuige van dat in het midden van de zee stukken ijs die ze hadden zien drijven van een mijl of twee groot daar men veilig op lopen kon wat bij mensen geheugenis nooit geschied was. De 12de februari begon de uitermate grote koude wat te verlichten en was zeer mooi weer, maar nogal vriezend, den 20ste begon het eerst te dooien, maar het ijs was zo dik dat het een lange tijd nodig had eer het wederom smelten kon en lag tot in maart toe nog in het water, veel lieden hadden het oogmerk daarop dat de wapenstilstand in het jaar 1608 met zulke harde en wrede winter begonnen zijnde nu met zulke straffe winter eindigde en hielden het voor een bijzonder werk Gods. [330]

1622. In de maand december begon het heel sterk te vriezen zodat de Zuiderzee ‘t vol ijs kwam, maar een maand daarna begon het ‘t te dooien en het ijs op de Zuiderzee begon van elkaar te barsten met een hele sterke Noordwestenwind waarom het ijs met zo’n kracht op de Medemblikker noorderdijk aan kwam zetten en kraakte met zo’n geweld tegen de palen en wierriemen dat alles kraakte en scheurde daar het ijs aan en bij kwam. Nadat dit gebeurd was begon het echter veel sterker te vriezen dan ‘t tevoren zodat het ijs in zee heel dik en sterk werd want in het begin van maart dooide ‘t het met een harde en sterke Noordwestenwind zodat het ijs met zo’n kracht door de wind en stroom tegen de voorschreven dijk aangedreven werd dat het ijs door de wierriem over de dijk heen werd geschoven en een grote menigte van palen omver en weg op veel plaatsen. De schade die de 4 Noorder-Koggen aan hun dijk hadden geleden was meer dan anderhalf honderdduizend guldens. Hierop verzochten de koggen hulp en bijstand aan de Staten van Holland en West-Friesland waarop hen tienduizend gulden werd overeengekomen en toegestaan.

1683. Begon het en in het jaar 1684 vroor het zo sterk als in ‘t jaar 1608 want men kon van Camperduin af geen water in zee komen te zien. Ook mede dat te verwonderen was daar vroor ‘t een Helderse galjoot, een visser op de Breeveertien, zo vast dat ze in zee rondom de galjoot over het ijs met gemak konden gaan. Alle konijnen aan de duinkant vroren voor het grootste deel dood en ook veel bomen en kruiden. [331]

1708 Veertien dagen voor Kersttijd begon het alhier te vriezen. Maar 1709 in het begin van januari zette het zo sterk aan met vriezen en daarbij met zo’n zware sneeuwjacht dat het bijna onbeschrijflijk was want niet alleen hier in Holland, maar ook in alle koninkrijken van Europa, gelijk men door de kranten alles in memorie hebben gehouden. Want den 10de januari werd ‘t ons bericht van Koningsbergen, Danzig, Riga en daarom streek in de Oostzee en andere Noorse gewesten dat daar zo veel sneeuw was gevallen en zo sterk vroor als het nooit bij mensen geheugenis had gedaan en dat daar verschillende dood vroren, ook 3 passagiers. En de vogels die in de lucht vliegen vielen op de daken van de huizen en op het aardrijk dood neer. De 11de dito uit Praag werd geschreven, de koude is hier zo doordringend dat ‘t oude mensen diergelijke nooit beleefd hebben. Door dezelfde koude sterft alhier veel vee en binnen de tijd van acht dagen zijn alhier wel 40 mensen doodgevroren. De sneeuw ligt alhier meer dan een el hoog, op het land verneemt men dat daar veel reizigers handen en voeten afgevroren waren en verschillende onder de sneeuw dood werden gevonden. De 12de dito schreef men uit Venetië dat alle poelen en kanalen dicht vroren en verschillende mensen dood. De 14de dito werd ons van Parijs bericht dat het ganse koninkrijk vol sneeuw lag en dat alle rivieren dicht gevroren waren en dat alle molens stonden en niet konden malen, daar stierven veel mensen dood op de straten. Men vond in [332] huizen van arme families 4, 5 a 6 personen zo van koude als ellende dood. Zodat binnen en buiten Parijs wel 3500 dood waren gevroren en de prijs van het brood sloeg dagelijks op als ook mede van hout en kolen. De 8ste februari schreven ze wederom uit Parijs. Alle koeriers worden door de menigvuldige sneeuw opgehouden dat sinds mensen geheugenis niet diergelijke gezien is. Zodat men zegt dat gehele dorpen tot aan de daken der huizen die in het algemeen zeer laag zijn daarmee bedekt waren, wat nog het getal der doden die de sterke vorst van allerhande ouderdom, kwaliteiten en sekse weggenomen heeft zal vermeerderen. De 4de maart schreven ze uit de ganse provincies van Frankrijk eenparig dat de koude en de vorst met zo veel strengheid vervolgde als in januari en dat zulks de wijngaarden en al de vruchten op het land bevroren. Een pond brood kostte 6 stuivers en na een maand wel twee 8 stuivers en het hout en kolen waren niet te betalen, de ellende was groter dan ooit en het getal der struikrovers in de stad Parijs en op het land nam dagelijks toe, men hangt er nochtans veel op en meer dan 500 hebben deze straf ondergaan, behalve een groot getal die geradbraakt zijn.

De 16de januari schreven die van Hamburg dat alle rivieren daar rondom heen waren dicht gevroren. De posten mankeerden overal, verschillende posten waren bij Weisssenburg doodgevroren. [333] De 21ste januari werd uit Spanje geschreven van Bilbao dat alle rivieren daar dicht gevroren waren en de schepen aldaar in hun rivier zeer sterk bevroren lagen wat nooit voor deze was geschied, ook mede zo vielen er duizenden vogels door de koude lucht dood op het aardrijk neer. Men kon alhier en ook op de rivier van Bajoene over het ijs van een nacht vriezen rijden.

De 23ste januari werd van Wenen in Duitsland geschreven dat de felle koude daar ongehoord geacht werd: doordat men veel reizende personen langs de wegen doodgevroren vond. Ook lieten de wolven zich hier en daar sterk zien en hadden de postiljon tussen Grats en Indeburg met zijn paard opgevreten zonder daarvan iets over te laten dan de benen, klederen, de zadel, sporen en toom en de ijzers van het paard. ‘t Ja, van Rome, Napels en uit gans Italië kwam in het laatste van januari tijding dat de felle koude nogal doorging en veel vee en mensen aldaar van koude kwamen te sterven en dat de wegen door het vallen van het menigvuldige sneeuw onbruikbaar zijn geworden. Datum zoals voor werd er uit Bergen in Henegouwen geschreven dat een Frans regiment voetvolk passeerde van hier naar de stad Namen waarvan wel 70 a 80 soldaten onderweg zijn dood gevroren. Op de stadswallen bevroren de schildwachten van tijd tot tijd dood en om zulks te beletten heeft men die alle half uren moeten aflossen. Door deze grote koude en overal, zo hier als in Duitsland, zijn veel mooie eikenbomen in bossen van onder tot boven aan toe gebarsten en vaneen gescheurd. [334]

De 25ste januari passeerde van Buiksloot over het IJ naar Amsterdam 40 vette paarden achter elkaar, staart aan staart gebonden. Ook kwam in deze maand een galjoot uit Frankrijk met 130 vat wijn in Texel binnen en liet zijn anker vallen en werd van de ijsgang omver gesmeten als een vogeltouw en ging te gronde, het volk redde zich op de ijsschotsen. Noch dreef aldaar een boeier met een mast tegen de Kaap toren aan, het schip was genaamd de Stad Samale en de schipper Pieter Wyngaard van Amsterdam, zijn lading was drie ton goud waard en stootte in stukken en was weg, het volk werd ternauwernood behouden. Nog een tjalk van Oosterend dreef het zeegat uit en kwam te Yarmouth behouden in Engeland en is naderhand toen het dooiend weer was behouden tet Oosterend gekomen bij zijn vrouw en kinderen. De 5de februari werd van Keulen geschreven dat de Rijn aldaar zo hoog omhoog vloeide door ‘t het sterk vriezen dat men met vaartuigen door de poorten in deze stad varen kon. In verschillende kelders en pakhuizen is veel schade geschied. Beneden de stad Mülheim zag het er zeer erbarmelijk uit omdat het ijs aldaar huizenhoog op elkaar schoof waardoor de Rijn aan deze zijde van het platte land ten ene maal onder water heeft gezet. Zodat men de Niel, (ligt een uur beneden deze stad) Hutaf, Westorf, Grimlinghauzen, Dormagen, Monheim, Zons etc. met schuitjes over de huizen varen kon en reeds veel mensen en vee verdronken zijn. Ook zaten daar veel mensen op de daken [335] van de huizen en wachten aldaar zo lang ‘t tot ze door schuiten en of schepen er af gehaald werden, de ellende is alhier niet te beschrijven. Tussen Luik en Maastricht stonden mede drie dorpen onder water door de zware ijsgang; te Aken in de stad was het bad dicht gevroren dat in geen 118 jaren was gebeurd.

De 6de februari schreef de krant van Haarlem dat door de zware wind en extraordinaire hoog gevallen sneeuw de wegen alom onbruikbaar waren en niet begaanbaar geworden zodat tot nog toe geen post uit Den Haag, Leiden, etc. was aangekomen.

De 7de februari kwamen tussen de 30 en 40 paarden met sleden te Enkhuizen over de Zuiderzee. En de 17de dito reden twee bakkers ‘t met paard en slede van Enkhuizen naar Stavoren, maar in het terug keren overviel hen een zware sneeuwjacht zodat ze verdwaalden op de Zuiderzee op het ijs, 17 uren achter elkaar en kwamen eindelijke te Naarden aan land.

De 9de februari werd uit Kroatië geschreven toen de inwoners van Varadin het ijs van een dicht gevroren rivier wilden breken om zich van de overval van de Coruzzen te dekken brak het ijs waardoor omtrent 300 mensen die daarop stonden ellendig verdronken.

De 16de februari reden de mensen alhier in ‘t dit Noorderkwartier en in Waterland over het ijs en de volgende dag ging men met schuiten ongehinderd door de sloten en door de snelle dooi. Maar de 18de dito begon het wederom zo snel te vriezen en zo sterk zoals het nooit tevoren had gedaan [336] en dat duurde tot het laatste van de maand maart toe.

De 19de februari werd uit Moskou geschreven dat daar zoveel sneeuw was gevallen dat de sleden met reizigers in de sneeuw wegzonken. En het vroor zo sterk te Sumy, in het leger van de tsaar, dat er wel 2000 van koude waren gestorven, behalve nog ontelbare die de vingers en tenen kwijtraakten.

De 19de maart werd van Londen geschreven dat in verschillende landschappen van dit koninkrijk door het sterk vriezen het gezaaide koren dood was gevroren. Maar uit Schotland werd geschreven dat de winter zachter dan in vele jaren aldaar was geweest, wat te verwonderen is. Nog eens in dit Noorderkwartier en door gans Holland waren van deze harde ongehoorde en felle winter alle grote walnotenbomen, moerbeibomen kweeperen bomen, de hulst, klimop en wijngaarden doodgevroren. Ook mede het winterzaad zoals tarwe en rogge, ook mede het koolzaad. De konijnen aan de duinkant waren voor het grootste deel dood. Alle herbaristen klaagden dat ze veel bloemen en kruiden hadden verloren wat ook de waarheid was, etc.

Muysen Jaren, hoe veel die in ons Noortholland zyn geweest, en wanneer, zoo veel ons bekent is.

1540 Was het een heete en drooge Zomer, het Land alhier, en gantsch Noortholland door, was ‘t zoo vol Muysen, dat op sommige plaatsen de [337] Beesten vroeg op stal moesten gehaalt werden, uit oorsake dat de Muysen het Land zoo hol en zoo bol maakten, dat al het gras dat op het Veldt stonde verdorde.

1617 Was het wederom een Muysen jaar, niet alleen hier in gantsch Holland, maar zoo men verstond in Hoogduytsland, en in Italien mede. De Muysen waren op verscheyde plaatsen veel grooter, dan andere Muysen, hebbende scherpe tumpen ofte muylkens, eenige hadden witte hoofden, maar het lighaam was swart, dՠsommige hadden witte pootjes, andere hadden een oog, en de rest ‘t op ‘t velt waren meest swart. In andere Landen hadden de Muysen de meeste schade in de Zomer gedaan, want als ‘t Koorn op ‘t Velt stond, aten zy het op, de wortel met de aaren, en nog dat zy ‘t niet op aten, dat sleepten zy in haar hoolen en spelonken; en verdistrueerde niet alleen de geheele Akkers met Zaat, maar bedorven byzonder alhier in Noortholland en Waterlant veel Weydlanden die vol gras stonden, datse het naaste jaar qualyk op verhaal konde komen: om dat de Muysen het Land over al hadde doorboort, met reten ‘t en hoolen; en was by na zoo swart, of het geploegt hadde geweest. Dog op andere plaatzen in Nederland, hebben de Huysluyden de meeste schade in de Winter geleden, doen zy haar Zaat-gewas ‘t in de schuuren hadden gehaalt, het kriewelde in zommige schuuren van dit gedierte, want al sloeg men եr ettelyke duysende doot, nogtans konden men evenwel het Koorn niet beschermen, en het Koorn en het stroo wierde zoo kleyn gekapt, als ‘t kaf. Van deze Muysen zyn verscheyden gevoelens [338] en reedenen geweest, eenige zeyden dat ‘t het Tooveressen dede, daar wierden ook eenige Tooveressen op andere plaatzen gevangen, die bekende datze muyzen hadde voort doen komen van Musschen, en andere Vogelkens. Maar og lacy! vergeefze redenen, want zy konnen geen hair wit of swart maken, ‘t zy hoe kleyn het is, buyten de wille Gods. Voorwaar ‘t zyn de roeden Gods, waar mede hy ons Menschen bezoekt, ‘t en dat met kleyne en nietige gediertens. Want om der zonde wille zoo bezoekt hy ons. en kastyd ons. Maar zoo men natuurlyke oorzake eens zoeken wilde, zoo wort by experentie bevonden, dat op heete Zomers, en Winters die weynig sneeuw en regen geven, dusdanige en andere gedierten volgen. Dewyle drie heete Zomers voor af waren gegaan, en daar quam een Winter, die weynig sneeuw en regen gaf. De Muyzen verdweenen in February ofte Sprokkelmaant, door ‘t hooge water en strenge vorst, dat men zoude zeggen, waar zynze gebleven, ‘t was ofze weg geveegt wierden. ‘t

1653. Quamen եr zoo veel Muyzen alhier in dit Noorderquartier, by miljoenen van duyzenden, datze alles op aten wat op ‘t Velt stond, gelyk als hier vooren gemelt is, tot dat de Winter quam, te weten: 1654. den 6. en 7. January zynde door een hooge Watervloed alle verdronken, daar by maakten het in deze Winter geen ofte weynig ys in dit Noorderquartier.

1670. Was ‘t remarcabel, dat in Waterland, het Dorp West-Zanen, alleen van de muyzen was aangetast, en geen van de nagebuurde, maar Vriesland en Groeningen hadde mede haar [339] deel hier in, waarom het zuyvel ook schaars wierde dit jaar.

1678. Was het wederom een Muyzen-jaar, ‘t al het gras en de wortels wierden opgegeten, ‘t zy swommen over de Meeren, dՠeen zyn neus ‘t op dՠandere zyn naars, en gingen van dՠeene plaats op dՠandere om alles af te knappen.

1700. In May en Juny quamen wederom by miljoenen van duyenden van Muyzen alhier in dit Noorderquartier en Waterland, die alles af-aten wat op ‘t Veld stond, met Wortel met al, ‘t ‘t Land scheen niet alleen verzengt, maar ver- toonde zig swart in ‘t aanzien, de Muyzen waren vaal, kort en dik met korte staarten, de Huysluyden kogten zommige katten om haar te vangen, en zettenze in het velt, andere maakten kuylen, daarze eenige duyzende mede konde vangen. Myn is voor de waarheyd verhaalt van de Heer Cousebant, dat hy op zyn Land-hoeve door zyn Huysman en Dienaaren hadde gevangen op een dag en verscheyde dagen 13000. Muyzen, eens hadde hy in drie weeken tyds gevangen 90000. Muyzen; nogtans konde zy niet ‘t zien dat het minderde, zoo dat men moet ‘t zeggen:

De hand des Heeren,

Kan niemand keeren.

Muizen jaren, hoeveel die in ons Noord-Holland zijn geweest en wanneer voor zover als ons bekend is.

1540.Was het een hete en droge zomer, het land alhier en gans Noord-Holland door was het zo vol muizen dat op sommige plaatsen de [337] beesten vroeg op stal moesten gehaald worden uit oorzaak dat de muizen het land zo hol en bol maakten dat al het gras dat op het veld stonde verdorde.

1617. Was het wederom een muizen jaar, niet alleen hier in gans Holland, maar zo men verstond in Hoog-Duitsland en in Italië mede. De muizen waren op verschillende plaatsen veel groter dan andere muizen en hebben scherpe tumpen of muiltjes, enige hadden witte hoofden, maar het lichaam was zwart, sommigen hadden witte pootjes, anderen hadden een oog en de rest ‘t op het veld waren meest zwart. In andere landen hadden de muizen de meeste schade in de zomer gedaan want als het koren op het veld staat aten ze het op, de wortel met de aren, en nog dat ze ‘t niet open dat sleepten ze in hun holen en spelonken en vernielden niet alleen de gehele akkers met zaad, maar bedorven vooral alhier in Noord-Holland en Waterland veel weide landen die vol gras stonden zodat ze het volgende jaar kwalijk op verhaal konden komen omdat de muizen het land overal hadden doorboord, met reten ‘t en holen en was bijna zo zwart of het geploegd was geweest. Doch op andere plaatsen in Nederland hebben de huislieden de meeste schade in de winter geleden toen ze hun zaadgewas in de schuren hadden gehaald, het krieuwelde in sommige schuren van dit gedierte want al sloeg men er ettelijke duizenden dood, nochtans kon men evenwel het koren niet beschermen en het koren en het stro werd zo klein gekapt als ‘t kaf. Van deze muizen zijn verschillende meningen [338] en redenen geweest, enige zeiden dat ‘t het toveressen het deden, daar werden ook enige toveressen op andere plaatsen gevangen die bekenden dat ze muizen hadden laten voortkomen van mussen en andere vogeltjes. Maar helaas! Vergeefse redenen want ze kunnen geen haar wit of zwart maken, hetzij hoe klein het is buiten de wil van God Voorwaar het zijn de roeden Gods waarmee hij ons mensen bezoekt ‘t en dat met kleine en nietige diertjes. Want vanwege de zonde zo bezoekt hij ons en kastijdt ons. Maar zo men natuurlijke oorzaak eens wilde zoeken zo wordt bij onderzoek bevonden dat met hete zomers en winters die weinig sneeuw en regen geven dusdanige en andere gedierten volgen. Omdat er die hete zomers vooraf waren gegaan en daar kwam een winter die weinig sneeuw en regen gaf. De muizen verdwenen in februari of sprokkelmaand door het hoge water en strenge vorst zodat men zou zeggen; waar zijn ze gebleven, het was of ze weggeveegd werden. ‘t

1653. Kwamen er zoveel muizen alhier in dit Noorderkwartier, bij miljoenen van duizenden zodat ze alles opaten wat er op het veld stond, gelijk als hiervoor vermeld is, totdat de win ter kwam, te weten: 1654 de 6de en 7de januari zijn ze door een hoge watervloed allen verdronken, daarbij maakte in deze winter geen of weinig ijs in dit Noorderkwartier.

1670. Was het opmerkelijk dat in Waterland, het dorp Westzaan alleen van de muizen was aangetast en geen van de buren, maar Friesland en Groningen hadden mede hun [339] deel hierin waarom het zuivel ook schaars werd dit jaar.

1678. Was het wederom een muizen jaar, ‘t al het gras en de wortels werden opgegeten, ‘t ze zwommen over de meren, de ene zijn neus ‘t op de andere zijn aars en gingen van de ene plaats naar de andere om alles af te knabbelen.

1700. In mei en juni kwamen wederom met miljoenen van duizenden muizen alhier in dit Noorderkwartier en Waterland die alles afaten wat op het veld stond met wortel en al, ‘t het land scheen niet alleen verzengd, maar vertoonde zich zwart in het aanzien, de muizen waren vaal, kort en dik met korte staarten. De huislieden kochten sommige katten om ze te vangen en zetten die in het veld, anderen maakten kuilen daar ze enige duizenden mee konden vangen. Mij is voor de waarheid verhaald van de heer Cousebant dat hij op zijn landhoeve door zijn huisman en dienaren op een dag en verschillende dagen gevangen had 13000 muizen; nochtans konden ze niet zien dat het vermindert zodat men moet ‘t zeggen:

‘De hand des Heren,

Kan niemand keren.’

Hier na volgen eenige Justities die ‘t in dit Noorderquartier op verscheyden plaatzen zyn geschiet, by onze geheugenisse. 1665. Den 13. July zyn in de Schans van ‘t Nieuwediep op de Helder, over haar blooheyd, [340] deze navolgende Capiteyns gestraft, Capiteyn Onklaar, van der Marre, en Bruyning (alias) Bruynvis, wierden alle drie, ieder met drie ko-gels, (aan een paal gebonden zynde) doorschoten van haar Zoldaten, door ordre van den Krygsraad. Capiteyn Codde, van der Burg, ‘t van der Marsche en Appoloni Pool, ‘t geweer ‘t voor haar voeten door den Scherpregter van Haarlem gebrooken, en met eenen Huysman inhabiel verklaart, van der Kamme afgezet, en Cortenaars Stuurman, Ate intes justra den schandelyken looper, ende de causa movens van al dit onheil, is met een strop om den hals onder een mik, eeuwig ten Lande uytgebannen. Andere zyn gesuspendeert, of ook met verbygaan vergeten. Want daar is geen grooter brandmerk dan levende zyn schande te gedenken, en zyn ooren onder eerlyke luyden niet te mogen schudden.

1669 In de week voor Paasch is tot Hoorn publicq gegezelt den vermaarden Pagter Daniel Floquet, om dat hy het Gemeenlands geld hadde doorgebragt.

1676. Den 2. November, is tot Winkel onthooft een Burger genaamt Kleyn Dit, om dat dezelve (door Duyvels ingeven) zyn 2. Broeders Kinderen, rottekruyt ingegeven hadde. Waar van het eene Kind is gestorven, maar het andere Kind is եr doorgekomen, door dien het sterk aan ‘t braaken raakten, en dat, om als de twee Kinderen dood waren, hy erfgenaam van zyn Broeders goederen meende te zyn. ‘t

1685. Den 19. May is Aaf Maartens (alias) Aaf Tayen-hals, om haar menigvuldige diverye, en andere Boosheyd, die zy menigmaal hadde [341] bedreeven, aan een paal in de Beemster gewurgt.

1699. Den 30. May is in de Stad Alkmaar onthooft, een Jan Gerritsz. Knods, geboortig van Dirkxhorn, om een neerlaag die hy in de Zyp hadde gedaan, over de drie jaar geleden

1699. Den 3. October, is tot Alkmaar gehangen, eenen Roelof Jansz. van Edam, om zyn menigvuldige Huysbraken en Diverye die hy gepleegt hadde.

1700. Den 24. April, is op den Burg, op ‘t Texel op het schavot aan een paal gewurgt Aaltje Claas Dogter, om dat zy haar eerst gebooren Kind hadde omgebragt.

1700. Den 28. Augustus is tot Alkmaar opgehangen den vermaarden Gauwdief Bastiaan den Brabander.

1701. Den 16. October, zyn tot Alkmaar opgehangen, Heyn Kas van Zaardam, en Lammert Meyndertsz. van Hoorn, zy hadden in Zeeland Huysbraak gedaan, en tot Alkmaar de groote Kerk bestoolen en de Diaconie.

1705. Den 11. Juny, zyn tot Edam twee ‘t Dieven en Moordenaars op ‘t schavot gebragt, namentlyk, Jan Roothair (geboortig van St. Pankras) die wierd gerabraakt, en Jan Pietersz. ‘t die wierde gehangen, de eerste bekende, dat hy zyn Nigt die ziek te bed lag de keel hadde digt genepen; en zoo omgebragt, en naderhand met ‘t syn maat by een Boer in dePurmerkomende alwaar een Moffin woonde, die hy om 39. gulden aan geld met zyn das de keel heeft toegewurgt, en ‘t in de aarde begraven, en kort daar na, hebben ‘t zy 4. Koeyen van een Weduw-Vrouw tot Purmerent gestoolen &c. [342]

1706. Den 19. October is tot Schagen een Perzoon genaamt . . . de Grove Grendel, geboortig van drie Huyzen, publyk op het schavot gegeesselt, en met een gloeyent swaart kruyslings over zyn rug gebrantmerkt, om verscheyde moetwillige misdaden, die hy hadde bedreven, zoo tot Schagen als elders. ‘t

1707. Den 2. Zeptember heeft den manhaftigen Capiteyn Zimon Binks van Stavoren, voerende het Schip Schooterbosch, leggende op de Reede voor de Helder, Justitie gedaan, aan 5. Perzoonen, genaamt,

1 Jan Francisco van Barcelona. ‘t

2 Anthoni Francisco van Loco, ‘t

3 Hermen Schryver van Bylevelt. ‘t

4 Barent Schryver van Worcum. ‘t

5 Pieter Jansz. Dik van Amsterdam.

Om datze op zyn Schip verkeerde en onmenzelyke vermenginge van mans met mannen hadde gepleegt, gelyk de Zodomiten. Deuternomium cap. 29. vers 23. Zy zyn tot een exempel gezet, den genen die Goddeloozelyk zoude leven, 2. Zendtbrief Pet. 2. vs. 6. als ook mede gelyk Zodom en Gomorra,en de Steden rontomme dezelve, die op gelyke wyze gehoereert hebben, en de andere vlees zyn na gegaan, tot een exempel voorgestelt zyn, dragende de straffe des eeuwige viers. De Zentbrief Jude cap. 1. vs. 7. Zy zyn alle 5. Perzoonen, op een rye, op een Timmermans stelling buyten boord gezet, ieder met een knuppel-koogel aan de beenen gebonden, ‘t hooft in een zak gestooken zynde, en ‘t het gebed gedaan wezende, dՠeen voor dՠander na, door de Bootsman, levendig van boord [343] voor over in Zee gestooten, en na de grond gestuurt, dat was haar eynde.

1708. Den 22. December, is dien grooten Booswigt genaamt Juriaan Gerritsz. geboortig van Uytregt, om zyn menigvuldige Schelmstukken, Huysbraak en Diefstallen, tot Medenblik opgehangen, blyvende hartnekkig tot de laatste uure van zyn dood, zonder eenig teeken van berouw.

1709. Op Maandag den 6. May, is de Brandstigster Liefjen Elberts Dr. tot Lammerschaag by Medenblik, op ‘t schavot aan een paal gewurgt, om dat zy haar Meesters huys tweemaal in de brand hadde gestooken. ‘t In ‘t zelfde jaar den 10. July zynde Woensdag, is Anna Reyers van Valkoog tot St. Maarten aan een paal gewurgt, om datze haar Kind hadde omgebragt, en ook mede verscheyde diefstallen hadde begaan.

Hierna volgen enige justities die ‘t in dit Noorderkwartier op verschillende plaatsen zijn geschied uit ons geheugen.

1665. De 13de juli zijn in de schans van het Nieuwediep op Den Helder, vanwege hun bangheid [340] deze navolgende kapiteins gestraft, kapitein Onklaar, van der Marre en Bruyning (alias) Bruynvis, ze werden alle drie, ieder met drie kogels, (aan een paal gebonden zijnde) doorschoten van hun soldaten door orde van de krijgsraad. Kapitein Codde, van der Burg, ‘t van der Marsche en Appoloni Pool, het geweer ‘t voor hun voeten door de scherprechter van Haarlem gebroken en met een huisman ongeschikt verklaard, van der Kamme afgezet en Cortenaars stuurman, via gerecht de schandelijke landloper en de stichter van al dit onheil is met een strop om de hals onder een mik (metalen steun) eeuwig het land uitgebannen. Andere zijn opgeschort of ook met voorbij gaan vergeten. Want daar is geen groter brandmerk dan levend zijn schande te gedenken en zijn oren onder eerlijke lieden niet te mogen schudden.

1669. In de week voor Pasen is te Hoorn publiekelijk gegijzeld de vermaarde pachter Daniel Floquet omdat hij het gemeenlands geld had doorgebracht.

1676. De 2de november is te Winkel onthoofd een burger genaamd Kleyn. Dit omdat die (door duivels ingeven) zijn 2 broeder kinderen, rattenkruid ingegeven had. Waarvan het ene kind is gestorven, maar het andere kind is er doorgekomen doordat het sterk aan het braken raakte en dat toen de twee kinderen dood waren hij erfgenaam van zij broeders goederen meende te zijn. ‘t

1685. De 19de mei is Aaf Maartens (alias) Aaf Tayen-hals om haar menigvuldige dieverij en andere boosheid die ze menigmaal had [341] bedreven aan een paal in de Beemster gewurgd.

1699. De 30ste mei is in de stad Alkmaar onthoofd een Jan Gerritsz. Knods, geboortig van Dirkshorn om een neersteken die hij in de Zijpe had gedaan meer dan drie jaar geleden

1699. De 3 oktober is te Alkmaar gehangen een Roelof Jansz. van Edam om zijn menigvuldige huisbraken en diefstal die hij gepleegd had.

1700. De 24ste april is op den Burg, op ‘t Texel, op het schavot aan een paal gewurgd Aaltje Claas Dogter omdat ze haar eerstgeboren kind had omgebracht.

1700. De 28 augustus is te Alkmaar opgehangen de vermaarde gauwdief Bastiaan de Brabander.

1701. De 16de oktober zijn te Alkmaar opgehangen Heyn Kas van Zaardam en Lammert Meyndertsz. van Hoorn, ze hadden in Zeeland huisbraak gedaan en te Alkmaar de grote Kerk bestolen en de diaconie.

1705. De 1ste juni zijn te Edam twee ‘t dieven en moordenaars op het schavot gebracht, namelijk Jan Roothair (geboortig van Sint Pancras) die werd geradbraakt en Jan Pietersz. ‘t die werd gehangen, de eerste bekende dat hij zijn nicht die ziek te bed lag de keel had dicht genepen en zo omgebracht en naderhand kwam hij met ‘t zijn maat bij een boer in de Purmer alwaar een moffin woonde die hij om 39 gulden aan geld met zijn das de keel heeft dicht geknepen en ‘t in de aarde begraven en kort daarna hebben ‘t ze 4 koeien van een weduwe te Purmerend gestolen etc. [342]

1706. De 19de oktober is te Schagen een persoon genaamd . . . de Grove Grendel, geboortig van Drie-Huizen, publiekelijk op het schavot gegeseld en met een gloeiend zwaard kruislings over zijn rug gebrandmerkt om verschillende moedwillige misdaden die hij had bedreven zo te Schagen als elders.

1707. De 2de september heeft de manhaftige kapitein Zimon Binks van Stavoren die het schip Schooterbosch vierde en op de rede lag voor Den Helder justitie aan 5 personen gedaan genaamd;

1 Jan Francisco van Barcelona.

2 Anthoni Francisco van Loco.

3 Hermen Schryver van Bylevelt.

4 Barent Schryver van Worcum.

5 Pieter Jansz. Dik van Amsterdam.

Omdat ze op zijn schip verkeerde en onmenselijke vermenging van mannen met mannen (homo) hadden gepleegd gelijk de Sodomiten in Deuteronium kapittel 29, vers 23. Ze zijn tot een voorbeeld gezet voor diegenen die goddeloos zouden leven, 2de zendbrief van Petrus 2 vers 6 als ook mede gelijk Sodom en Gomorra en de steden rondom die op dergelijke wijze gehoereerd hebben en het ander vlees zijn nagegaan tot een voorbeeld voorgesteld zijn en dragen de straf van het eeuwige vuur. De zendbrief van Jude kapittel 1 vers 7. Ze zijn alle 5 personen op een rij op een timmerman stelling buiten boord gezet, ieder met een knuppelkogel aan de benen gebonden, het hoofd in een zak gestoken en ‘t het gebed gedaan is de ene voor en de andere na door de bootsman levend van boord [343] voorover in zee gestoten en naar de grond gestuurd, dat was hun einde.

1708. De 22ste december is die groten booswicht genaamd Juriaan Gerritsz. geboortig van Utrecht om zijn menigvuldige schelstukken, huisbraken en diefstallen te Medenblik opgehangen en bleef hardnekkig tot het laatste uur van zijn dood zonder enig teken van berouw.

1709. Op maandag de 6de mei is de brandstichtster Liefjen Elberts dochter te Lambertschaag bij Medemblik op het schavot aan een paal gewurgd omdat ze haar meesters huis tweemaal in de brand had gestoken. ‘t In hetzelfde jaar op woensdag de 10de juli is Anna Reyers van Valkoog te Sint Maarten aan een paal gewurgd omdat ze haar kind had omgebracht en ook mede verschillende diefstallen had begaan.

Beschryving van nog 7. Eylanden zorterende by dit Noorderquartier, gelyk volgt.

1 Ameland. ‘t

2 Der-Schelling.

3 Vlieland. ‘t

4 Texel.

5 Wieringen.

6 Schokland.

7 Urk.

AMELAND.

BY brieven van Hartog Aalbregt en Willem van Beyeren, gedateert tot Stavoren, ‘s Zondags na St. Lourensdag Anno 1398, is het Land [344] van Ameland, dat gelegen is aan de Schellinge, gegeven aan Heer Arent Heere van Egmond ‘t en Yzelsteyn, Marschalk van Holland &c. Ende zyn erven en zyn nakomelingen tot een Erf- leen, met alle zyn toebehooren (dat is te verstaan putte en galge) hooge en laage Jurisdictie, als een vrye Heerlykheyd toebehoord, uytgezeyt de Zeevond en de Tollen, die de Graven aan haar behouden hebben, blykende by de brieven daar van zynde. En hebben ‘t zedert dien tyd de Heeren en daar na de Graven van Egmond successivelyk van tyd tot tyde, de voorschreeven Heerlykheyd, indiervoegen van de Graaflykheyd verheven, en zyn by de Grave van Holland, en de Heeren van Vriesland, in dier tyd daar mede beleent geworden. Zulkx dat daar door de Graaflykheyd altyd gebleven is in possessie van de overheyd, en ‘t Regt van Vassalagie over de voorschreve Eylande, zonder dat het zelve Regt van de Graaflykheyd, ende Lan- den van Holland en West-Vriesland, kan verstaan werden verlooren, ofte vermindert te wezen, uyt zake, dat de voorschreve Heeren ofte Graven van Egmond, in lange jaren niet mogen geweest zyn, in possessie Utilis Dominus van den voorschreve Eylande. Alzoo dat naar Regten notoir is Dominus ob neligentiam vel culpam Vassalli directum suum Dominium niet en kan verliezen. Te min, zoo wanneer Dominus altyd een Leenman daar van heeft gehad als in dezen. ‘t De Ingezetenen en de Inwoonders van den voorschreve Eylanden, hebben mede altyd aan de Graaflykheyd van Holland, ten Comptoire [345] van de Rentmeester van Kennemerland en West-Vriesland, haar luyder huysgeld betaalt, te weten: agt goude Philips Schilden in specie, ofte ‘t de waarde van dien, verscheynende alle jaren op St. Jacobs-dag &c. ‘t

AMELAND.

Was eertyds een leen van de Keyzer, maar ‘t nu een vry Eyland, het heeft zyn eygen vrye Erf- Heer, gesprooten uyt den wel Edelen huyze ‘t CAMMINGA. Dit Eyland heeft 9. mylen in zyn lengte, en 3. mylen in zyn breete, bebouwt met 450. huyzen. In ‘t jaar 1654. wierd verzogt van onze Gezanten, die doen ter tyd in Engeland waren, by den Protector Olivier Cromwel; dat dit Eyland als nutraal mogte gehandelt worden, ‘t welk haar wierden toegestaan. Op dit Eyland zyn drie Dorpen, als ‘t 1. Hollum. 2. Ballum. 3. Nes, met een Slot ‘t daar de Heeren van Camminga haar Residentien op houden, ofte opgehouden hebben. Want doen ik dit schreef, hebbe ik gehoort dat deze Heerlykheyd van Ameland 1707. zoude zyn verkogt, aan de Gravinne van Vriesland ofte ‘t aan haar Zoon.

Beschrijving van nog 7 eilanden sorterende bij dit Noorderkwartier, gelijk volgt;

1 Ameland.

2 Terschelling.

3 Vlieland.

4 Texel.

5 Wieringen.

6 Schokland.

7 Urk.

AMELAND.

Bij brieven van hertog Aalbregt en Willem van Beieren, gedateerd te Stavoren, zondags na Sint Laurentius dag anno 1398 is het land [344] van Ameland dat gelegen is aan Terschelling, gegeven aan heer Arent heer van Egmond ‘t en IJsselstein, maarschalk van Holland etc. En zijn erven en zijn nakomelingen tot een erfleen met al zijn toebehoren (dat is te verstaan putten en galgen) hoge en lage jurisdictie zoals een vrije heerlijkheid toebehoort uitgezonderd de zeevondsten en de tollen die de graven aan zich behouden hebben wat blijkt uit de brieven die daarvan zijn. En hebben het sinds die tijd de heren en daarna de graven van Egmond successievelijk van tijd tot tijd de voorschreven heerlijkheid in die voegen van de graaflijkheid verheven en zijn door de graaf van Holland en de heren van Friesland in die tijd daarmee beleend geworden. Zulks dat daardoor de grafelijkheid altijd gebleven is in bezit van de overheid en het recht van vazalheid over het voorschreven eiland zonder dat hetzelfde recht van grafelijkheid en de landen van Holland en West-Friesland kan verstaan worden verloren of verminderd te wezen uit zaak dat de voorschreven heren of graven van Egmond in lange jaren niet mogen geweest zijn in bezit van nuttige huizen van het voorschreven eiland. Alzo dat naar bekend recht is bezittingen niet genegeerd kan worden als gevolg van verwarring richting en eigendom van de vazalheid niet kan verliezen. Niettemin zo wanneer het bezit altijd een leenman daarvan heeft gehad als in deze. ‘t De ingezetenen en de inwoners van het voorschreven eiland hebben mede altijd aan de grafelijkheid van Holland ten kantoor [345] van de rentmeester van Kennemerland en West-Friesland hun lieden huisgeld betaald, te weten: acht gouden Philips schilden in specie of ‘t de waarde van die verscheidene alle jaren op Sint Jacobs-dag etc. ‘t

AMELAND.

Was eertijds een leen van de keizer, maar ‘t nu een vrij eiland en heeft zijn eigen vrije erfheer gesproten uit de wel edele huis ‘t Camminga. Dit eiland heeft 9 mijlen in zijn lengte en 3 mijlen in zijn breedte, bebouwd met 450 huizen. In het jaar 1654 werd verzocht van onze gezanten die toentertijd in Engeland waren bij de beschermer Olivier Cromwell dat dit eiland als neutraal mag behandeld worden wat hen werd toegestaan. Op dit eiland zijn drie dorpen als ‘t 1, Hollum. 2, Ballum, 3, Nes met een slot ‘t daar de heren van Camminga hun residenties op houden of opgehouden hebben. Want toen ik dit schreef heb ik gehoord dat deze heerlijkheid van Ameland in 1707 zou zijn verkocht aan de gravin van Friesland of aan haar zoon.

DERSCHELLING.

Heeft drie Dorpen, als 1. Westerschelling, alwaar een Kerk zonder Toorn staat. 2. Mitsland, alwaar een oud Kerkje staat. 3. Hons, heeft een Kerk met een Toorn, en twee [346] Preicanten, als namentlyk Do. Johannis Visch, Do. Adrianus Byman. De Brandaris op dit Eyland is hoog 218. voeten. Is gebouwt 1594. ‘t dit Eyland heeft in de lengte 2. uren en 1 vierde uur in zyn breete. De Inwoonders generen haar met de Scheepvaart en Visscherye.

TERSCHELLING.

Heeft drie dorpen als 1 West Terschelling, alwaar een kerk zonder toren staat. 2. Midsland, alwaar een oud kerkje staat. 3. Hoorn, heeft een kerk met een toren en twee [346] predikanten als namelijk dominee Johannis Visch, dominee Adrianus Byman. De Brandaris op dit eiland is hoog 218 voeten. Is gebouwd in 1594. ‘t Dit eiland heeft in de lengte 2 uren en 1 vierde uur in zijn breedte. De inwoners generen zich met de scheepvaart en visserij.

TEXEL

Is een van de voornaamste Eylanden van West-vriesland en het Noorderquartier, was eertyds ‘t een Graafschap, gelegen in ‘t Noorden tegen over de Helder, omtrent een myle weegs, gelyk men ‘t kan lezen in de groote Hollandsche Chronyk, divisie 5. cap. 20. Staat dat de Keyzer Otto van Romen, aan Dirk de II. Graaf van Holland, het ‘t Eyland Texlum ofte Texel, als een Graafschap ‘t heeft geschonken in den jare 985. tot Nimwegen. Dit Eyland was over 400 jaren nog aan Wieringen [349] vast, is aan de Noordwest kant met Duynen, en aan de Zuydwest kant met Wierdyken voorsien. Van binnen is het meesten deel met Weydland door ontellyke meenigte van Schapen en Koebeesten beslagen, en maken van de Schapenmelk, die goede en vermaarde Tesselaarsche groene Kaasjes, die door gantsch Holland werden gesonden en verkogt, om datse heel aangenaam van smaak zyn. Dit Eyland (neffens Wieringen) leyt geen Mollen nog Huys-ratten, alwaar ‘t dat zy opgebragt wierden, gelyk dit voor desen wel on- dervonden is.

1203 Is ADA de XII. Gravinne van Holland, Zeeland, en Vrouwe van Vriesland, op dit Eyland Texel gevangen, en op den Burg in een heusche en eerlyke hegtenisse bewaart: zy was nog geen 18 jaren oud, zynde een ongelukkige Princesse, hebbende getrouwt tegens wil en dank en raad des Ridderschaps, en de Staten des Gemenen Lands, Graaf Lodewyk van Loon, die ‘t met gestadige Oorloogen van Jonker Willem haar Vaders Broeder vervolgt wierd. Maar binnen ‘t jaar is deze Gravinne komen te overlyden.

1300. In dit jaar zyn door de meenigvuldige vloeden en inbreuken, die nu en dan quamen, de Schut-sluysen aldaar eerst gepractiseert.

1312. Zyn de Tempeliers Monneken (die een Klooster hadde in Gerrits-land, tusschen de Koog en de Burg) om haar goddeloos leven doot uytgeroeyt en gebannen, alle op een nagt, gelyk ook mede in alle plaatsen en Landen, daar de Paus het hooft erkent wierd, gebeurt is. Schryft Gerrit Brant in zyn Reformatie-boek, fol. 37 en breder kunt nasien. [350]

1346 Wierd tot versterking van den Burg, een diepe Gragt en hooge Wal, en drie Poorten om het zelve Dorp gemaakt.

1398 Verbrande de Vriezen op dit Eyland van Texel, een Dorp geheeten den ouden Hoorn, leggende bezuyden den tegenwoordigen Hoorn, tegen de Kuyl aan.

1436 Heeft de Ambagts-Heerlykheyt van Walenburg, haar eerste Octrooy verkregen, om bedykt te mogen worden. In dit zelfde jaar is de binnen Kuyl, leggende tegen den ouden Hoorn aan bedykt.

1476 Begon men het Choor aan de Kerk op den Burg te maken, en wierd in ‘t jaar 1481 voltooit.

1481 Wierd Hoogeberg geslegt tot een Kerk- hof, en een Capel daar op gemaakt.

1488 Is Walenburg eerstemaal bedykt, en ‘t 44 jaren aldus bedykt gebleven, maar in ‘t jaar 1532 wanneer al de Dyken in Zeeland inbraken, als ‘t mede op Texel, alwaar 18. gaten, die heel diep waren, die men Weelen noemt, door deze Dyk waren gescheurt. Zoo dat Walenburg aldus wel ‘t 80. jaren onbedykt is gebleven, tot het jaar 1612 wanneer den Dyk wederom wierde digt gemaakt.

N.B, De Heeren Bedykers meenden het met ‘t zoo een 8. a 10. duyzent gulden digt te krygen, ‘t het scheen zoo, want het kosten haar wel eer het voltrokken was, wel 100000. gulden.

1522. Quamen de Geldersche Vriezen op dit Eyland, en hebben het wel tweemaal gebrandschat (zy hadden wel 20. Scheepen) de eerste-maal voor 8000. Philips guldens, en de tweede [351] reys op 10000. guldens. Zynde ieder Philips- gulden 25. stuyvers, en veel Inwoonders wierden van haar goederen berooft. Zy namen drie van haar Burgermeesters tot Gyzelaars, en bragtenze tot Sneek. Zy deden op Wieringen van gelyken, hebben het gebrandschat op 3500. Philips-guldens. Omtrent deze tyd plegender wel 200. Scheepen, veelmalen in het Diep voor den Hoorn te leggen, maar is naderhand tՠeenemaal verloopen, en nu niet te vinden. In deze tyd waren եr aan den Hoorn wel 17 Pinken die Cabbeljauw en andere Vis voeren, en wel 7 a 8 Doggers: daar voeren in dees tyd ook mede wel 4 a 500 Bootsgesellen van dit Eyland ten Haringh, alle jaren.

1539 Op de Octaaf van St. Agniet, des ‘s avonts ten 9 uuren, viel het spits van de Burger-toorn ‘t die met layen bedekt was van boven neer; maar ‘t is wederom 1604 van steen opgemetselt

1544 Is dit Eyland Texel tot een Schout ampt de eerstemaal geworden.

1549 Is de Polder Grie, bedykt aan ‘t Spyk.

1556 Is de Buyten-kuyl, bezuyden de Binnen-kuyl, aan den ouden Hoorn gelegen bedykt.

1559 Is ‘t Konings land, door eenen Jacob Koning van Haarlem de eerstemaal bedykt, maar is in ‘t jaar 1570 in dien grooten Alderheyligen Vloed wederom ingebroken, en met de Zee gemeen geworden.

1559 In October, wierd ‘t heele Eyland van ‘t Texel gemeten, tusschen de Dyken en Duynen, ‘t groot bevonden te wezen 3688 Morgen. De Lantmeter was Louwrens Pietersz. en de Commissarissen waren Dirk van Alkmaar en Md. Van Heusden. [352]

1560. Den 29 May des ‘s avonds ten 9. uren, quam uyt եr Zee een groot gedruys, zoo vreeslijk dat alle Menschen daar verschrikt van waren, en daar vielen hagelsteenen zoo groot als Henne-eyeren, over ‘t geheele Land.

1563. Wanneer in de Reformatie alhier de Beeltstorminge was, hebben de Zoldaten de orgel en de Beelden uyt de Kerk aan den Hoorn afgebroken, en op de Driesprong, benoorden de Kerk, dat na den Westen gaat, verbrand.

1571, Was alhier op Texel, gelyk op veel meer plaatzen, een groot tumult om de Religie. In ‘t ‘t begin van de maand Maart, quamen de Water- geuzen op Texel, zy hadden 3. groote Oorlogs-Scheepen en 23. Jagten, en namen een geheele Vloot Scheepen wel tot 31. toe. Zy quamen voor den Burg, maar de Burgers moesten vlugten, terwijl zy handgemeen waren. Zy verbrande het huys daar de Schout Jacob van Haarlem in woonde, van Vrouw Jacoba daar toe gemaakt. Als mede de Klooster Kerk van ‘t Weeshuys, waar van nog een gedeelte, van de muur nog kan gezien werden.

1591. In dit jaar is de buyten-kuyl by den Hoorn, na dat hy ingebrooken was, wederom bedykt. Welke Polder nu door het afspoelen van de Zee, en het overstuiven van de Duinen, by na in Zee en onder de Duinen leid. ‘t

1598 Hebben de Wollen- en Linnen-wevers op Texel een Gild verkregen, dog naderhand en nu ter tyd is dat tՠeenemaal vervallen; de Wollen hebben gehad een Volmolen en 7. a 8. getouwen alhier voor dezen. [353]

1624 Heeft Barent Bakker aan den Burgh, een Wetspel aangegaan, te weten: dat hy met zijn Baktrog daar in hy bakte, na ‘t Eylandt Wieringen zoude varen, ‘t welk hy behouden heeft volbragt, en het wetspel van zijn makker gewonnen, blykende bij acte notariaal daar van gemaakt zynde.

1628. en 1629. Zyn de Zeedyken op Texel ‘t ten Noorden en ten Zuyden doorgebrooken, en verscheyde huyzen en huysraad, kasten en kisten tot aan Wieringen komen dryven. ‘t Water ‘t was zoo hoog, dat het aan den Burg tusschen ‘t de huyzen door in de gragt van den Burg is geloopen.

1629. en 1630. Wierd den Zand-dyk, die van Texel na het Eyerland gaat gemaakt, zoo dat het aan malkander vast is.

1654. In April, quamen alhier twee Ingenieurs op Texel, Jan Crab en Adriaan Dooren, gezonden van haar Edel. Mogende, om de half begonnen schans te voltrekken. Wagthuyzen wierden եr op de Duynen, om een wakent ‘t oog op de Zeestranden te houden, geordonneert.

1665. Op St. Klaas avond, is de Zuyderdyk op Texel ingebrooken, maar gekayt zynde by provisie, brak in ‘t naaste voor-jaar al wederom in; met dezelve storm, brak den Dyk op Oost ook in, waar van een diepe weel liep. Het eerste heeft gekost aan aard en wierwerk, 7. a 8. duyzent gulden.

1697. Is de Waalderdyk ingebrooken op den 1. October, dit gat kosten van maken de zomma van 6000. gulden. [354] 1700. Den 17. Maart wierd op den Burg gevonden in een Mandeken ofte Bentje, een jong geboren Kind in de aarde gestopt. Den 19. dito wierd Aagje Schuurmans daar over by de kop gevat, en in hegtenisse gezet, dewelke bekende dat kind, haar kint was, en dat zy het levendig om den hals hadde gebragt, dewelke den 4 May over deze Misdaad, aan een paal door Beuls- handen is gewurgt, op den Burg.

1703. Den 8. December is door een sware storm, een groot gat wederom in de voorschreven Dyken gebrooken, en heeft gekost doen het gemaakt was 73255-8-0. In deze storm geschiede onwaardeerlyke schade aan de Scheepen die op onze Reede lagen.

1704. Den 30. Augustus, was ‘t alhier een swaar weer van Donder en Blixem, waar door ‘t 4 huyzen zyn verbrand aan de Weel, te weten Lubbert Basse, Meyert Meyersz. Swarte Aris ‘t en Zybrand Jacobsz. huyzen. In dit jaar heeft Abel Sitzen Timmerman, een nieuwe galg en rad op dit Eyland gemaakt, in de plaats van de oude, die gemaakt was in ‘t jaar van 1653. ‘t

Om wederom tot onze Propoost te komen, ‘t op dit voorschreve Eyland van Texel zyn 6. schoone Dorpen, en ieder Dorp heeft een Predikant. Het eerste en vermaarste Dorp dat is ‘t den Burg, leggende omtrent in ‘t midden van dit Eyland, wegens zyn groote en zierlykheyd, is met Stads Privilegien verzien, alwaar het Geregt gehouden werd. Dit Dorp leyd in ‘t... ‘t en was eertyds met Wallen en Gragten verzien, heeft schoone straaten en brave huyzen, met een schoone groote Kerk, en lange Toorn, en het [355] Raadhuys van gelyken, ‘t welk gebouwt is in ‘t jaar 1611. en accordeert met de voortreffelykheyd des Dorps, zynde met brave kamers die daar toe dienen heel wel verzien, tot geryf voor Burgermeesteren en andere Regenten.

Den Hoorn is mede een schoon Dorp, leggende op het West-eynde van het Eyland, en is het grootste naast den Burg, het leyd in de lengte uytgestrekt, ten meestendeel met een schoone straat beleyd.

Ooster-end, ‘t gene het Oostelykste Dorp van dit Eyland is, is een vermakelyke plaats en ‘t by na in ‘t ront, met boomen en Tuynen om- ringt, waarom veel Menschen als de Boom- vrugten ryp zyn, derwaarts gelokt worden, zo dat het in deze tyd, daar alle weeken wel scheen Markt te zyn, de Kruyskerk staat in het midden des Dorps, en is een heel oud gebouw. Een ‘t ding zal ik hier nog verhalen, ‘t geen door oude verhaal, tot onze kennisse is gekomen, te weten: dat in de tyd der Reformatie, wanneer de Kerken aan de Gereformeerde wierde ingeruymt, deeze laatste het Beeld van St. Maarten, ‘t welk doen in de Kerk stond, niet door de deur daar uyt konde dragen, vonden goed, om een gat in de muur te breeken, agter in de Kerk, dat gedaan zynde, wierd het Beeld daar door heen gestooken, en doen wederom digt gemetzelt, gelyk men nog heden kan zien. Dit gedaan zynde, is het Beeld in een huys, dat nog tegenwoordig agter de Kerk staat, tot veragting verbrand. Doen het Beeld verbrande, knipte en kraakte het zelve wakker, gelyk wel meer het hout doet, wanneer het zelve met verbrande [356] materie is overstreeken, dit wierde van de Roomsgezinde voor een mirakel gehouden.

De Waal leyd omtrent een half uur gaans, in ‘t Noort-Oost van den Burg, is wel het kleynste van de Dorpen des Eylands, maar niet onvermakelyk, ‘t is met een straat beleyd, en met boomen en Tuynen rontom beplant, het plagte eertyds ten Noorden aan de Zee te leggen ‘t gene nu Walenburg is, maar door dien deze polder bedykt is, is dit Dorp van de Zee afgescheyden.

De Koog leyd aan de Noort-west kant van dit Eyland onder duyn, plagt van ouds wel eer het geregt te hebben, gelykze nu aan den Burg hebben, en de Hooft-plaats des Eylands te zyn, gelyk verhaalt word, en bloeyde door haar neering, principaal in de Visserye, maar is nu in verval gekomen.

Het Schilt leggende aan de Zuyd-zyde van het Eyland, daar de Scheepen op de Ree leggen, ‘t is omtrent by oude lieden geheugenisse gebouwt, gelyk nu is, verzien met pragtige huyzen, en verzien met overvloed van Menschen, men telt daar wel elf kostelyke Herbergen, daar men Vorsten en Prinzen zouden konnen logeren, ‘t en ook verscheyde Herbergen voor Bootsgezellen, dit Dorp floreert zeer in den Oorlog, door dien de Oorlog-Scheepen en andere Scheepen daar geduurig op de Reede leggen, en of en aankomen met Booten en Chaloepen. Het werd alle jaren met veel nieuwe huyzen aangetimmert, en word dagelykx nog grooter Dorp.

De Fortres ofte Schans, leyd een weynig bewesten het Schilt, en is met een wyde en diepe-gragt, [357] en met een hooge Wal en Palen omringt, van binnen met barakken en geschut op de wallen wel verzien, en nog van twee Reduiten, en twee Batteryen aan weerkanten op den Dyk, staande heel wel beschermt, in tyd van nood.

Is gemaakt in ‘t jaar Anno 1572. ‘t Het Eyerland leggende aan de Noort-Oost- kant van Texel, plagte eertyds een Eyland apart te zyn, maar is naderhand, te weten: in ‘t jaar 1629. met een nieuwe Zand-dyk, aan Texel vastgemaakt, het heeft zyn naam niet te ver- geefs, want de Vogelen leggen daar een groote menigte van eyeren, en Konynen zijn եr ook abondant, waar op een Kasteleyn woont, die daar alle jaren goede prophyten van trekt.

Nog zyn op dit Eyland, deze navolgende gehugten.

Oost. ‘t De Dauk. ‘t De Vyfhuyzen. Lieshorn. Westerbuurt. Zevenhuyzen. Hennebuurt. Trintgeest. ‘t ‘t Nieuwe-Schil. De Nesch. Harkenbuurt. Zuurebuurt. Noorderbuurt. Spykdorp. [358] Hoogerspyk. Dykmans-huys. Het Spang. Eys. Nunningen. Yzelsteyn. Meulenbuurt. Barning. Tienhoven. Ongeren. Den Hal. Hoogeberg. De Waddel. Westergeest. Zuyd-haffel. Noort-haffel. Akenbuurt. De Kamp. ‘t Zeewe-land. Otter-zaad. Het Zand. ‘t Het Spyk. Het Westerspyk. Het Nieuwe-land. De Buyten-kuyl. Binnen-kuyl. Groot-wambas, De Haar. De Westen. Operen. Driehuyzen. Emmerbuurt. Bremen. Gerrits-land. [359] Walenburg. Everste-koog. De Nollen. Pieperke-dik. De Naal. Zoutland. Ouden Hoorn.

Op dit Eyland Texel staan tegenwoordig tusschen de 1400. a 1500. huyzen.

De Inwoonders geneeren haar een party met het Vee, en de andere, die aan de Zeekant woonen, met Visschen en Lootzen.

TEXEL

Is een van de voornaamste eilanden van West-Friesland en het Noorderkwartier. Het was eertijds ‘t een graafschap gelegen in het Noorden tegenover Den Helder omtrent een mijl ver gelijk men ‘t kan lezen in de grote Hollandse kroniek, divisie 5, kapittel 20 staat dat keizer Otto van Rome aan Dirk de II, graaf van Holland, het ‘t eiland Texlum of Texel als een graafschap ‘t heeft geschonken in het jaar 985 te Nijmegen. Dit eiland was voor 400 jaren nog aan Wieringen [349] vast, is aan de Noordwest kant met duinen en aan de Zuidwest kant met wierdijken voorzien. Van binnen is het grootste deel met weideland door ontelbare menigte schapen en koebeesten beslagen en maken van de schapenmelk die goede en vermaarde Texelse groene kaasjes die door gans Holland worden gezonden en verkocht omdat ze heel aangenaam van smaak zijn. Dit eiland (neffens Wieringen) liggen geen mollen nog huisratten alwaar ze opgebracht worden gelijk het voor dit wel ondervonden is

1203. Is Ada de 12de gravin van Holland, Zeeland en vrouwe van Friesland op dit eiland Texel gevangen en op Den Burg in een heuse en eerlijke hechtenis bewaard. Ze was nog geen 18 jaren oud en was een ongelukkige prinses die tegen wil en dank en raad van ridderschap en staten van het gewone land getrouwd is met graaf Lodewijk van Loon die met gestadige oorlogen van jonker Willem de broer van zijn vader achtervolgd werd.

Maar binnen het jaar is deze gravin komen te overlijden.

1300. In dit jaar zijn door de menigvuldige vloeden en inbreuken die nu en dan kwamen de schutsluizen aldaar eerst in gebruik genomen.

1312. Zijn de Tempeliers monniken (die een klooster had in Gerritsland, tussen de Koog en Den Burg) om hun goddeloze leven dood uitgeroeid en verbannen, allen op een nacht, gelijk ook mede in alle plaatsen en landen daar de Paus als hoofd erkend werd gebeurd is schrijft Gerrit Brant in zijn Reformatie-boek, folio 37 en uitvoeriger kan nazien. [350]

1346. Werd tot versterking van Den Burg een diepe gracht en hoge wal en drie poorten om hetzelfde dorp gemaakt.

1398. Verbrandden de Friezen op dit eiland Texel een dorp geheten de Oude Hoorn en lag bezuiden het tegenwoordige Hoorn, tegen de Kuil aan.

1436. Heeft de Ambacht-Heerlijkheid van Walenburg haar eerste octrooi verkregen om bedijkt te mogen worden. In hetzelfde jaar is de binnen Kuil, gelegen tegen de ouden Hoorn bedijkt.

1476. Begon men het koor aan de kerk op Den Burg te maken en werd in het jaar 1481 voltooid.

1481. Werd Hoogeberg geslecht tot een kerkhof en een kapel daarop gemaakt.

1488. Is Walenburg de eerste maal bedijkt en ‘t 44 jaren aldus bedijkt gebleven, maar in het jaar 1532 toen al de dijken in Zeeland inbraken als ‘t mede op Texel alwaar 18 gaten, die heel diep waren die men weelen noemt, door deze dijk waren gescheurd. Zodat Walenburg aldus wel ‘t 80 jaren onbedijkt is gebleven tot het jaar 1612 toen de dijk wederom werd dicht gemaakt.

N.B, De heren bedijkers meenden het met ‘t zo een 8 a 10 duizend gulden dicht te krijgen, ‘t het scheen zo, want het kostte hen weleer het voltrokken was wel 100000 gulden.

1522. Kwamen de Gelderse Friezen op dit eilanden hebben het wel tweemaal gebrandschat (ze hadden wel 20 schepen) de eerste maal voor 8000 Philips guldens en de tweede [351] keer op 10000 guldens. En elke Philips gulden is 2 stuivers en veel inwoners werden van hun goederen beroofd. Ze namen drie van hun burgermeesters tot gijzelaar en brachten die naar Sneek. Ze deden op Wieringen dergelijk en hebben het gebrandschat op 3500 Philips guldens. Omtrent deze tijd plagen er wel 200 schepen vaak in het Diep voor Den Hoorn te liggen, maar is naderhand te ene maal verlopen en nu niet te vinden. In deze tijd waren er aan Den Hoorn wel 17 pinken die kabeljauw en andere vis voeren en wel 7 a 8 doggers. Daar voeren in deze tijd ook mee wel 4 a 500 bootsgezellen van dit eiland voor haringvangst alle jaren.

1539. Op de octaaf van Sint Agnes ‘s avonds om 9 uur viel de spits van de Burger toren die met lei bedekt was van boven neer; maar ‘t is wederom in 1604 van steen opgemetseld.

1544. Is dit eiland Texel tot een schoutambt de eerste maal geworden.

1549. Is de polder Grie bedijkt aan de Spijk.

1556. Is de buitenkuil, bezuiden de binnenkuil aan de Oude Hoorn gelegen bedijkt.

1559. Is het konings land door ene Jacob Koning van Haarlem de eerste maal bedijkt, maar is in het jaar 1570 in die grote Allerheiligenvloed wederom ingebroken en met de zee gelijk geworden.

1559. In oktober werd het hele eiland Texel opgemeten tussen de dijken en duinen, ‘t groot bevonden te wezen 3688 morgen. De landmeter was Louwrens Pietersz. en de commissarissen waren Dirk van Alkmaar en Md. Van Heusden. [352]

1560. De 29ste mei ‘s avonds te 9 uur kwam er uit de zee een groot gedruis en zo vreselijk dat alle mensen daarvan verschrikt waren en daar vielen hagelstenen zo groot als kippeneieren over het gehele land.

1563. Toen in de Reformatie alhier de beeldbestorming was hebben de soldaten het orgel en de beelden uit de kerk aan Den Hoorn afgebroken en op de Driesprong, benoorden de kerk dat naar het Westen gaat, verbrand.

1571. Was alhier op Texel gelijk op veel meer plaatsen een groot tumult om de religie. In ‘t het begin van de maand maart kwamen de Watergeuzen op Texel, ze hadden 3 grote oorlogsschepen en 23 jachten en namen een gehele vloot schepen wel tot 31 toe. Ze kwamen voor Den Burg, maar de burgers moesten vluchten terwijl ze handgemeen waren. Ze verbrandden het huis daar de schout Jacob van Haarlem in woonde en van vrouw Jacoba daartoe gemaakt. Alsmede de kloosterkerk van het weeshuis waarvan nog een gedeelte van de muur nog kan gezien werden.

1591. In dit jaar is de buiten kuil bij Den Hoorn, nadat het ingebroken was, wederom bedijkt. Welke polder nu door het afspoelen van de zee en het overstuiven van de duinen bijna in zee en onder de duinen ligt.

1598. Hebben de wollen- en linnenwevers op Texel een gilde verkregen, doch naderhand en nu ter tijd is dat te ene male vervallen. De wollen hebben gehad een volmolen en 7 a 8weef getouwen alhier voor deze. [353]

1624. Heeft Barent, bakker te Den Burg, een weddenschap aangegaan, te weten: dat hij met zijn baktrog waarin hij bakte naar het eiland Wieringen zou varen wat hij behouden heeft volbracht en de weddenschap van zijn makker gewonnen wat blijkt uit notariële akte die daarvan gemaakt is.

1628 en 1629. Zijn de zeedijken op Texel ten Noorden en ten Zuiden doorgebroken en verschillende huizen en huisraad, kasten en kisten tot Wieringen komen aandrijven. Het water ‘t was zo hoog dat het aan Den Burg tussen ‘t de huizen door in de gracht van Den Burg is gelopen.

1629 en 1630. Werd de zanddijk die van Texel naar het Eierland gaat gemaakt zodat het aan elkaar vast is.

1654. In april kwamen alhier twee ingenieurs op Texel, Jan Crab en Adriaan Dooren, gezonden van haar edele vermogende om de half begonnen schans te voltrekken. Wachthuizen werden er op de duinen om een wakend ‘t oog op de zeestranden te houden geordonneerd.

1665. Op Sinter Klaas avond is de zuiderdijk op Texel ingebroken, maar met keien belegd bij voorraad brak in het naaste voorjaar al wederom in, Met dezelve storm brak de dijk op Oost ook in waarvan een diep weel liep. Het eerste heeft gekost aan aarde en wierwerk 7 a 8 duizend gulden.

1697. Is de Waalderdijk ingebroken op de 1ste oktober, dit gat maakte kosten met de som van 6000 gulden. [354] 1700. De 17de maart werd op Den Burg gevonden in een mandje of bentje een jonggeboren kind in de aarde gestopt. De 19de dito werd Aagje Schuurmans daarvoor bij de kop gevat en in hechtenis gezet die bekende dat kind haar kind was en dat ze het levend om de hals had gebracht die de 4de mei voor deze misdaad aan een paal door beulshanden is gewurgd op Den Burg.

1703. De 8ste december is door een zware storm een groot gat wederom in de voorschreven dijken gebroken en heeft gekost toen het gemaakt was 73255-8-0. In deze storm geschiedde onbetaalbare schade aan de schepen die op onze rede lagen.

1704. De 30ste augustus was het alhier een zwaar weer van donder en bliksem waardoor ‘t 4 huizen zijn verbrand aan de Weel, te weten Lubbert Basse, Meyert Meyersz. Swarte Aris ‘t en Zybrand Jacobsz. huizen. In dit jaar heeft de timmerman Abel Sitzen een nieuwe galg en rad op dit eiland gemaakt in de plaats van de oude die gemaakt was in het jaar 1653. ‘t

Om wederom tot ons voorstel te komen, ‘t op dit voorschreven eiland Texel zijn 6 mooie dorpen en elk dorp heeft een predikant. Het eerste en vermaardste dorp dat is ‘t Den Burg en ligt omtrent het midden van dit eiland, vanwege zijn grootte en sierlijkheid is het met stads privilegies voorzien alwaar het gerecht gehouden wordt. Dit dorp ligt in het... ‘t en was eertijds met wallen en grachten voorzien en heeft mooie straten en keurige huizen met een mooie grote kerk en lange toren en het [355] raadhuis dergelijk wat gebouwd is in het jaar 1611 en komt overeen met de voortreffelijkheid van het dorp en is met keurige kamers die daartoe dienen heel goed voorzien tot gerief voor burgemeesters en andere regenten.

Den Hoorn is mede een mooi dorp en ligt op het Westeinde van het eiland en is het grootste naast Den Burg, het ligt in de lengte uitgestrekt en het grootste gedeelte met een mooie staat belegd

Oostereind, hetgeen het Oostelijkste dorp van dit eiland is, is een vermakelijke plaats en ‘t bijna in het rond met bomen en tuinen omringd waarom veel mensen als de boomvruchten rijp zijn derwaarts gelokt worden zodat het in deze tijd daar alle weken wel scheen markt te zijn, de kruiskerk staat in het midden van het dorp en is een heel oud gebouw. Een ‘t ding zal ik hier nog verhalen hetgeen door een oud verhaal tot onze kennis is gekomen, te weten: dat in de tijd der Reformatie toen de kerken aan de Gereformeerden werden bezet deze laatste het beeld van Sint-Maarten, wat toen in de kerk stond, niet door de deur daaruit gedragen kon worden en vonden het goed om een gat in de muur te breken dat achter in de kerk gedaan werd en het beeld daardoor gestoken en toen wederom dicht gemetseld gelijk men nog heden kan zien. Dit gedaan zijnde is het beeld in een huis dat nog tegenwoordig achter de kerk staat tot verachting verbrand. Toen het beeld verbrandde knipte en kraakte het wakker gelijk wel meer het hout doet wanneer het met verbrandde [356] materie is overstreken, dit werd van de Roomsgezinde voor een mirakel gehouden.

De Waal ligt omtrent een half uur gaan in het Noordoosten van Den Burg, is wel het kleinste van de dorpen van het eiland, maar niet onvermakelijk, het is met een straat belegd en met bomen en tuinen rondom beplant, het placht eertijds ten Noorden aan de zee te liggen hetgeen nu Walenburg is, maar doordat deze polder bedijkt is dit dorp van de zee afgescheiden.

De Koog ligt aan de Noordwest kant van dit eiland onder duin, plag vanouds weleer het gerecht te hebben gelijk het nu Den Burg heeft en de hoofdplaats van het eiland te zijn gelijk verhaald wordt en bloeide door zijn nering, voornamelijk in de visserij, maar is nu in verval gekomen.

Het Schild ligt aan de Zuidzijde van het eiland daar de schepen op de rede liggen en ‘t is omtrent bij oude lieden geheugenis gebouwd gelijk het nu is en voorzien met prachtige huizen met overvloed van mensen, men telt daar wel elf kostbare herbergen daar men vorsten en prinsen zouden kunnen logeren ‘t en ook verschillende herbergen voor bootsgezellen. Dit dorp floreerde zeer in de oorlog doordat de oorlogsschepen en andere schepen daar gedurig op de rede liggen en op en aankomen van boten en chaloepen. Het wordt alle jaren met veel nieuwe huizen aangetimmerd, en wordt dagelijks nog groter dorp.

De fort of schans ligt weinig bewesten het Schild, en is met een wijde en diepe gracht [357] en met een hoge wal en palen omringd, van binnen met barakken en geschut op de wallen goed voorzien en nog van twee flanken en twee batterijen aan weerskanten op de dijk en staat heel goed beschermd in tijd van nood.

Is gemaakt in het jaar anno 1572. ‘t Het Eierland ligt aan de Noordoost kant van Texel, plag eertijds een eiland te zijn maar is naderhand, te weten; in het jaar 1629 met een nieuwe zanddijk aan Texel vastgemaakt, Het heeft zijn naam niet tevergeefs want de vogels leggen daar een grote menigte van eieren en konijnen zijn er ook overvloedig waarop een kastelein woont die daar alle jaren goede profijt van trekt.

Nog zijn op dit eiland deze navolgende gehuchten.

Oost. ‘t De Dauk. ‘t De Vijfhuizen. Lieshorn. Westerbuurt. Zevenhuizen. Hennebuurt. Trintgeest. ‘t Nieuwe-Schild. De Nesch. Harkenbuurt. Zuurebuurt. Noorderbuurt. Spijkdorp. [358] Hoogerspijk. Dijkmans-huis. Het Spang. Eis. Nunningen. IJsselstein. Meulenbuurt. Barning. Tienhoven. Ongeren. Den Hal. Hoogeberg. De Waddel. Westergeest. Zuid-haffel. Noort-haffel. Akenbuurt. De Kamp. ‘t Zeewe-land. Otter-zaad. Het Zand. ‘t Het Spijk. Het Westerspijk. Het Nieuwe-land. De Buiten-kuil. Binnen-kuil. Groot-wambas, De Haar. De Westen. Operen. Driehuizen. Emmerbuurt. Bremen. Gerrits-land. [359] Walenburg. Everste-koog. De Nollen. Pieperke-dik. De Naal. Zoutland. Oude Hoorn.

Op dit eiland Texel staan tegenwoordig tussen de 1400 a 1500 huizen.

De inwoners generen zich een deel met het vee en de anderen die aan de zeekant wonen met vissen en loodsen.

WIERINGEN.

Wieringen heeft zyn naam van het kruyd Fucus in ‘t Latyn genaamt, maar by ons in ‘t Neder- duyts Wier ofte Meergras. Het welke rontom ‘t dit Eyland in groote menigte, in Zee op de Waarden of verdronken Landen wast en groeyt, dat in ‘t najaar van verscheyden Vaartuygen word opgevist, en gebragt aan de Westvriezen Zeedyken, die daar mede versterkt en onderhouden werden, om voor de inbreuk der hooge vloeden te bevryden, neffens het Eyland van Wieringen en Texel mede. Aan de West-kant van dit Eyland, by Dam, aan de afgespoelde hoogtens van het Land, is veel lym-aard, dat ‘t de Bakkers konnen gebruyken, om haar ovens boven te bestryken. De grond van ‘t Land ‘t schynt wel doorzayd met hondert duyzenden van miljoenen van kleyne keysteentjes, ook zyn եr in gansch West-Vriesland geen meer padden te [360] vinden dan hier, ja zelfs in al de Putten en Waterbakken. Mollen nog Rotten, worden op ‘t dit Eyland nooyt gevonden.

Dit Land is ook zeer vrugtbaar in Kooren en Schapen, die daar in menigte zyn. Op de hoogten en in de laagte, hebben zy heel vet en goed Weyland, daar de schoonste witte Klaver op staat, die men ergens zoude kunnen vinde. De Inwoonders geneeren haar met de Bouwerye, en op den Oever aan de Oost-kant met de Scheepvaart, zyn ook als men daar komt vriendelyk, en gastvrye luyden. Leyd van Koegras ‘t en de vaste Kust van de Wieringerwaart 1600. roeden, heeft in zyn lengte 12000. treden, en ‘t in zyn breete 4000. treden, in zyn omkring zoo ik hebbe bevonden. 32000. treden, Op dit Eyland staan vier Kerken, en een Kapel; en worden bediend van twee Predikanten. Het eerste Hooft-dorp is Hypolitis-hoof, het tweede Dorp ‘t is Westerland, werden beyde bedient van Do. Meynardus Wydenes, het derde Dorp is Oosterland, het vierde Stroe, het vyfde den Oever, ‘t deze drie Dorpen worden bedient van Do. Albertus Hellingman, daar zyn nog verscheyden gehugtens langs dit Eyland, als No. 1. Ooster- klif. 2. Wester-klif. 3. de Haukes. 4. de Oelum. 5. Dam. 6. Normer. 7. Kliverstee. ‘t 8. Burg. 9. Buurwey. 10. Noortstroe. 11. Vertrop. 12. Beelt. 13. Noortgeest. 14. Zant- burum. 15. Oudgest. 16. Gest. 17. Groote-elft. 18. Kleyne-elft. 19. Nortbuurum. 20. Smeerop.

Daar staan op Wieringen in ‘t geheel 325. huyzen. [361]

De Eylanders voeren in haar vleugels en vlaggen van haar Schepen, het Wapen-teken als de Prins van Coerland in de Oost-Zee, root en wit.

1680. Zyn եr door last en bevel van Haar Ed: Mogende Gecommitteerde Raden van ‘t Noorder- quartier, twee klokken, een uyt de Toorn van Westerlant, en een uyt de Toorn van Oosterlant gehaalt, na Amsterdam gevoert, gesmolten en vergoten, en doen op de Helder gebragt en aldaar in de Toorn opgehangen.

1683. Den 16 February is het Nieuweland op Wieringen ingebroken, door dien de Dyken niet suffisant genoeg waren, de groote van 1800 geersen, dat is1600 morgens.

WIERINGEN.

Wieringen heeft zijn naam van het kruid Fucus in het Latijn genaamd, maar bij ons in het Nederduits wier of zeegras. Wat rondom ‘t dit eiland in grote menigte in zee op de waarden of verdronken landen wast en groeit dat in het najaar door verschillende vaartuigen wordt opgevist en gebracht aan de West-Friese zeedijken die daarmee versterkt en onderhouden worden om voor de inbreuk der hoge vloeden bevrijd te worden, neffens het eiland Wieringen en Texel mede. Aan de Westkant van dit eiland bij Dam, aan de afgespoelde hoogten van het land is veel leemaarde dat ‘t de bakkers kunnen gebruiken om hun ovens boven te bestrijken. De grond van het land ‘t schijnt wel door gezaaid met honderdduizenden van miljoenen kleine keisteentjes, ook zijn er in gans West-Friesland niet meer padden te [360] vinden dan hier, ja zelfs in alle putten en waterbakken. Mollen nog ratten worden op ‘t dit eiland nooit gevonden.

Dit land is ook zeer vruchtbaar in koren en schapen die daar in menigte zijn. Op de hoogten en in de laagten hebben ze heel vet en goed weideland waar de mooiste witte klaver op staat die men ergens zou kunnen vinden. De inwoners generen zich met de bouwerij en op de oever aan de Oostkant met de scheepvaart. Ze zijn ook als men daar komt vriendelijke en gastvrije lieden. Ligt van Koegras en de vaste kust van de Wieringerwaard 1600 roeden. Het heeft in zijn lengte 12000 treden en ‘t in zijn breedte 4000 treden, in zijn omgang zo heb ik bevonden 32000 treden. Op dit eiland staan vier kerken en een kapel die bediend worden van twee predikanten. Het eerste hoofddorp in Hippolytushoef, het tweede dorp ‘t is Westerland, ze worden beide bediend door dominee Meynardus Wydenes, het derde dorp is Oosterland, het vierde Stroe, het vijfde Den Oever, ‘t deze drie dorpen worden bediend van dominee Albertus Hellingman. Er zijn nog verschillende gehuchten langs dit eiland als no. 1. Ooster-klif. 2. Wester-klif. 3. de Haukes. 4. de Oelum. 5. Dam. 6. Normer. 7. Kliverstee. 8. Burg. 9. Buurwey. 10. Noortstroe. 11. Vertrop. 12. Beelt. 13. Noortgeest. 14. Zand-burum. 15. Oudgest. 16. Gest. 17. Grote-elft. 18. Kleine-elft. 19. Nortbuurum. 20. Smeerop.

Daar staan op Wieringen in het geheel 325 huizen. [361]

De eilanders voeren in de vleugels en vlaggen van hun schepen het wapenteken zoals de prins van Coerland in de Oostzee, rood en wit.

1680. Zijn er door last en bevel van haar edele vermogende gecommitteerde raden van het Noorderkwartier twee klokken, een uit de toren van Westerland en een uit de toren van Oosterland, gehaald en naar Amsterdam gevoerd, gesmolten en vergoten en toen naar Den Helder gebracht en aldaar in de toren opgehangen.

1683. De 16de februari is het Nieuweland op Wieringen ingebroken doordat de dijken niet voldoende genoeg waren, de grootte van 1800 geersen, dat is 1600 morgens.

SCHOKLAND.

Dit Eyland leyt in de Zuyder-zee, is twe mylen groot in zyn omtrek; daar zyn twee Dorpen op, als namentlyk Emmeloort, en Ens. Het eerste Dorp Emmeloort heeft omtrent hondert Koe beesten die zy melken, en boter van karnen, ‘t maar maken geen kaas: ook zyn եr in dit Dorp ‘t 239 oude en jonge menschen, waar van 39 paren getrouwdt zyn, en zy zyn alle op dit Dorp (Roomsgesinde) behalven de Koster met syn Vrouw, dewelke Gereformeert zyn, daar zyn 39 huysen. ‘t Op het Dorp Ens woonen meest alle Gereformeerde, en weynig Catholyken, Zy hebben ‘t een predikant Do. Liet, maar geen Priester, ‘t nog Medicyn Meester. Zy hebben op dit Eyland tegenwoordig 19 Kagen en Koffen. 15 Vischers Schuyten. [362]

SCHOKLAND.

Dit eiland ligt in de Zuiderzee en is twee mijlen groot in zijn omtrek. Er zijn twee dorpen op als namelijk Emmeloord en Ens. Het eerste dorp Emmeloord heeft omtrent honderd koe beesten die ze melken en boter van karnen, ‘t maar maken geen kaas. Ook zijn er in dit dorp ‘t 239 oude en jonge mensen waarvan 39 paren getrouwd zijn en ze zijn allen in dit dorp, (Roomsgezinde) behalve de koster met zijn vrouw die gereformeerd zijn. Er zijn 39 huizen. ‘t Op het dorp Ens wonen meest alle Gereformeerden en weinig Katholieken. Ze hebben ‘t een predikant dominee Liet, maar geen priester, ‘t nog medicijn meester. Ze hebben op dit eiland tegenwoordig 19 kagen en koffen, 15 Vissersschuiten. [362]

URK.

Leyt mede by Schokland in de Zuyder-Zee, ‘t is een myle groot in zyn omtrek, de helft van ‘t dit Eyland is van binnen als zand en waterpoelen. Ten Noordwesten en ten Zuyden vint men groote steenen, dewelke tegenwoordig altemets voor en agter het Paalwerk toe werden gebragt. Daar is een steen die is zoo groot dat եr een wagen met twee paarden wel zoude konnen op om- drayen, zy hebben եr elf paarden voorgeslagen, maar zy konden hem niet van zyn plaats krygen. Op dit Eyland woonen anders niet dan Visschers; zy hebben op dit Eyland tegenwoordig 50. Visschers Schuyten. 5 Bothaken, daar zy de Bot en andere Visch mede aan de markt brengen, aan de vaste Kust ende Steden.

1617 Heeft de Burgermeester G.J. Witsen, uyt last van de Edele Groot Mogende Heeren Staten een Vuurbaak op dit Eyland doen stellen.

1709 Des nagts tusschen den 7 en 8 Juny, is de voorgenoemde Lief Elberts van het Rat gehaalt, zonder dat men weet door wie, of uyt wiens naam sulks is geschiet, hebbende zy van den 13 May af daar opgeseten, zynde een tydt van 25 dagen.

URK.

Ligt mede bij Schokland in de Zuiderzee, ‘t is een mijl groot in zijn omtrek, de helft van ‘t dit eiland is van binnen als zand en waterpoelen. Ten Noordwesten en ten Zuiden vindt men grote stenen die tegenwoordig af en toe voor en achter het paalwerk toe worden gebracht. Daar is een steen die is zo groot dat er een wagen met twee paarden wel zouden kunnen op omdraaien, ze hebben er elf paarden voor geslagen, maar ze konden het niet van zijn plaats krijgen. Op dit eiland wonen niets anders dan vissers, ze hebben op dit eiland tegenwoordig 50 vissersschuiten, 5 bothaken daar ze bot en andere vis mede naar de markt brengen aan de vaste kust en steden.

1617. Heeft de burgemeester G.J. Witsen op last van de edele groot mogende heren staten een vuurbaak op dit eiland laten stellen.

1709. ‘s Nachts tussen de 7de en 8ste juni is de voorgenoemde Lief Elberts van het rad gehaald zonder dat men weet door wie of uit wiens naam zulks is geschied en heeft er van de 13de mei af daarop gezeten wat een tijd is van 25 dagen.

Den 14 October is tot Medenblik voor het Stadhuys publyk gegeesselt een Meyt van Wervershoof, genaamt Elik, dewelke onlangs alleen een Kint heeft gebaart, en doen aanstonds in ‘t water geworpen, zynde het zelve zoo zy zeyde, en wilde ook buyten de Pynbank anders niet belyden, als dat het doot ter werelt was gekomen. [363]

In ‘t laast van dit jaar was het een diere tydt, want een broot van 12 pont koste 18 stuyvers, een sak Rog wel 7 en ook wel 8 gulden. Een ‘t sak Erwten wel 12 en ook wel meer guldens. De Kaas 11 guld: en 11 1 vierd: ook 11 1 twed: guld: het 100 pont, en zoo veel andere waren na advenant. Maar insonderheyt was de dierte in Rog, Tarruw, Garst, Boonen en Boekweyd &c. alzoo dat het veel menschen zeer lastig viel.

1710 Den 3 Juny des avonds tusschen elf en twaalf uuren, ontstond in ‘t Oostend van Oostwoud een groote brant, waar door in een uur of anderhalf 13 Huysen tot een puynhoop zyn geworden, ook een oude Vrouw in een van de zelve Huysen verbrant, nog soude het hier niet by ge bleven hebben, hadden die van Twisk met de Brantspuyt daar niet by gekomen, en in de Predicants Huys dat reets al in de vlam stond, maar alzoo het selve veel van steen en met panne gedekt was, tot haar groot geluk nog gestuyt, en ‘t het zelve gedempt en uytgeblust.

Den 2 October hebben die van Twisk, Opperdoes en Medenblik, een party van 30 a 40 stucks Heydens zoo oude als jonge, tot Abbekerk gebragt, dewelke daar in ‘t gat wierde geset, ende den volgende dag zynde den 3 October, wierden եr 4 a 5 aan de Potboef geset, en met modder gegooyt, en doe altemaal uytgebannen, behalven een Mans Persoon, dewelke sat tot den 6 October, en wierd doen mede aan de Potboef geset ‘t en met modder gegooyt, en voor 25 jaar gebannen.

1713 Den 29 Juny begon het weer wat te veranderen, alzoo dat het dagelyks altemet regenagtig [364] wierd, en mede de volgende maant July van het begin tot het eynde toe, en voort tot den sevende Augustus wanneer het even na de middag soo ongemeen sterk regende, alzoo dat veel menschen van sulk een harde regen niet willen, waar door het water by na een voet verhoogde, waarom de Water-molens by dag en nagt moeste malen, want de lage Landen waren seer na by onder water, en het Land was altemaal zeer nat ‘t en week, en ‘t bleef al regenagtig, zoo dat in de ‘t St. Louwrens week die was van den 13 tot den 19 Augustus toe, de wegen zoo diep in dit quartier dat deselve genoegsaam voor de Wagens onbruykbaar bevonden wierd, maar vervolgens den 21 en 22 Augustus begon het op te droogen, en mooy weer te worden, het welk tot dees tyd zynde den 4 September reets heeft geduurt. ‘t

Den 11 November is tot Hoorn Gerabraakt, ende op een Rat geset, eenen Jan Tamisz van Edam, out omtrent 22 Jaren, over het vermoorden of althans om ‘t leven te brengen, van een Waardin op de Koepoorts-weg even buyten de Stadt.

In dit voorleden voorjaar in de May maant begon men van Siekte en Sterfte onder het Hoorn-Vee omtrent Amsterdam, en andere plaatsen, als mede in ‘t Noorder-quartier te hooren: het welke men eerst meende (of worde zoo gezeyd) als dat het met de Ossen was overgekomen, maar het ‘t nam al voort, tot in ‘t vervolg van de Zoomer ‘t toe, en quam op veel plaatsen daar geen Ossen waren, of hadde geweest, alzoo dat het in de ‘t maant van Augustus in deze omleggende Steden en [365] Dorpen van dit quartier van tyd tot tyd genoegzaam verspreyt was. alzoo dat եr duysende van Beesten quamen te sterven, want in geheele Dorpen storven de Beesten by na alle weg, alzoo dat եr weynig over bleven. Welke ongeval ons hier en daar (hoewel wy lang verschoont bleven) mede te beurt viel, alzoo dat եr verscheyden malen wel ‘t 3 a 4 ook is ‘t gebeurt van 5 a 6 in een huys op ‘t een dag zyn gestorven, welke sterfte zoo hard doordrong, dat եr in een maant of voor het uyt- ‘t gaan van dit jaar 1713. meenigte Koe Beesten hier en daar van het leven waren berooft, en de ondervinding leerde dat die geene die het in zyn stal kreeg, by na niet een overbleef, die niet siek wierde, nogtans waren եr van die siekte weynige, hoewel nog eenige die genesen wierde: alzo dat dit een bedroefde en ellendige tyd was, en tegenwoordig al eenige maanden had geduurt, waar over op verscheyde plaatsen weekelykse Bede stonden zyn gehouden, gelyk hier en op andere plaatsen is geschiet, om God de Heere met een waar berouw en erkentenis, van onze groote en menigvuldige zonden en ongeregtigheden te bidden om vergevinge der zelve: als mede om den Heere vieriglyk te smeken, dat hy dog dese welverdiende plage in het afsterven van onze Beesten, genadelyk in zyne gunst en genade wilde laten ophouden. 1714. Den eersten February bevonden wy door neerstig ondersoek en optelling, als dat de siekte en sterven der Beesten, voornamentlyk tot Twisk, zoo hard was doorgedrongen, alzoo het getal der dooden in de voorleden maant Jauuary beliep [366] 583 Beesten, en voor die tyd gelyk sommige hebben aangetekent, waren եr 168 gestorven: dien volgens waren եr voor den eersten February reets al 751 door de doot weggehaalt. Mede zo blyft de siekte en sterfte na het getal der Beesten die nog overig zyn als vooren.

De 14de oktober is te Medemblik voor het stadhuis publiek gegeseld een meid van Wervershoof, genaamd Elik, die onlangs alleen een kind heeft gebaard en toen aanstonds in het water geworpen, dat gebeurde zoals ze zelf zei en wilde ook buiten de pijnbank niets anders niet belijden dan dat het dood ter wereld was gekomen. [363] In het laatste van dit jaar was het een dure tijd want een brood van 12 pond kostte 18 stuivers, een zak rogge wel 7 en ook wel 8 gulden. Een ‘t zak erwten wel 12 en ook wel meer guldens. De kaas 11 gulden en 11 een vierde, ook 11 een tweede gulden 100 pond en zoveel andere waren na advenant. Maar vooral was de duurte in rogge, tarwe gerst, bonen en boekweit etc. alzo dat het veel mensen zeer lastig viel.

1710. De 3de juni ‘s avonds tussen elf en twaalf uur ontstond in het Oosteind van Oostwoud een grote brand waardoor in een uur of anderhalf 13 huizen tot een puinhoop zijn geworden, ook een oude vrouw in een van dezelfde huizen verbrand, nog zou het hier niet bijgebleven zijn waren die van Twisk met de brandspuit er niet bijgekomen en in het predikanten huis dat alreeds in de vlam stond, maar alzo het veel van steen en met pannen gedekt was tot hun groot geluk nog gestuit en ‘t het gedempt en uitgeblust.

De 2de oktober hebben die van Twisk, Opperdoes en Medemblik een partij van 30 a 40 stuk heidenen en zo oude als jonge naar Abbekerk gebracht die daar in het gat werden gezet en den volgende dag, de 3de oktober, werden er 4 a 5 aan de potboef (pot; schelm) gezet en met modder gegooid en toen helemaal verbannen, behalve een manspersoon die tot de 6de oktober zat en werd toe mede aan de potboef gezet en met modder gegooid en voor 25 jaar verbannen.

1713. De 29ste juni begon het weer wat te veranderen alzo dat het dagelijks al te met regenachtig [364] werd en mede de volgende maand juli van het begin tot het einde toe en voorts tot de zevende augustus toen het even na de middag zo ongemeen sterk regende alzo dat veel mensen van zo’n harde regen niet wisten waardoor het water bijna een voet verhoogde waarom de watermolens bij dag en nacht moesten malen want de lage landen waren zeer nabij onder water en het land was helemaal zeer nat ‘t en week en het bleef al regenachtig zodat in de ‘t Sint Laurentius week, die was van de 13de tot de 19de augustus toe, de wegen zo diep in dit kwartier dat die genoegzaam voor de wagens onbruikbaar bevonden werd, maar vervolgens de 21ste en 22ste augustus begon het op te drogen en mooi weer te worden wat tot deze tijd, de 4de september, reeds heeft geduurd.

De 11de november is te Hoorn geradbraakt en op een rad gezet ene Jan Tamisz van Edam, oud omtrent 22 jaren over het vermoorden of althans om het leven te brengen van een waardin op de Koepoortsweg even buiten de stad.

In dit voorleden voorjaar in de mei maand begon men van ziekte en sterfte onder het hoornvee omtrent Amsterdam en andere plaatsen als mede in het Noorderkwartier te horen. Wat men eerst meende (of wordt alzo gezegd) als dat het met de ossen was overgekomen, maar het ‘t nam al voort tot in het vervolg van de zomer ‘t toe en kwam op veel plaatsen daar geen ossen waren of geweest waren alzo dat het in de ‘t maand augustus in deze omliggende steden en [365] dorpen van dit kwartier van tijd tot tijd genoegzaam verspreid was. Alzo dat er duizenden beesten kwamen te sterven want in gehele dorpen stierven de beesten bijna alle weg alzo dat er weinig over bleven. Welk ongeval ons hier en daar (hoewel we lang verschoond bleven) mede te beurt viel alzo dat er verschillende keren en wel ‘t 3 a 4. Ook is het gebeurd dat in huis op een dag 5 a 6 zijn gestorven welke sterfte zo hard doordrong dat er in een maand of voor het uitgaan van dit jaar 1713 een menigte koe beesten hier en daar van het leven waren beroofd en de ondervinding leerde dat diegene die het in zijn stal kreeg er bijna niet een overbleef die niet ziek werd, nochtans waren er van die ziekte weinig, hoewel nog enige die genezen werden alzo dat dit een bedroefde en ellendige tijd was en tegenwoordig al enige maanden had geduurd waarvoor in verschillende plaatsen wekelijkse bedestonden zijn gehouden, gelijk hier en op andere plaatsen is geschied om God de Heer met een waar berouw en erkenning van onze grote en menigvuldige zonden en ongerechtigheid te bidden om vergeving er van. Als mede om de Heer vurig te smeken dat hij toch deze welverdiende plaag in het afsterven van onze beesten genadig in zijn gunst en genade wilde laten ophouden. 1714. De eerste februari bevonden we door vlijtig onderzoek en optellen dat de ziekte en sterven der beesten, voornamelijk te Twisk, zo hard was doorgedrongen alzo het getal der doden in de voorleden maand januari beliep [366] 583 beesten en voor die tijd gelijk sommige hebben aangetekend ware er 168 gestorven, daaruit volgt dat er voor de eerste februari alreeds 751 door de dood weggehaald waren. Mede zo blijkt de ziekte en sterfte naar het getal der beesten die nog over zijn zoals voren.

Getal der gestorvene Beesten, alleen in het Dorp TWISK, als:

In het Jaar 1713. 143 Koeyen. 25 Hokelin: (hokkeling)

Te samen 168 beesten

In het Jaar 1714. 596 Koeyen. 22 Hokelin:

te samen 718 beesten

In het Jaar 1715. 207 Koeyen. 80 Hokelin:

Te samen 287 beesten

In het Jaar 1716. 144 Koeyen. 42 Hokelin:

Te samen 186 beesten

In het Jaar 1717. 54 Koeyen. 17 Hokelin:

Te samen 71 beesten

In het Jaar 1718. 253 Koeyen. 104 Hokelin:

Te samen 357 beesten

In het Jaar 1719. 27 Koeyen. 7 Hokelin:

Te samen; 44 beesten [367]

Den 26 February, hadde ‘t wel 10 dagen een sterke wint geweest uyt den Zuyd-westen, en somtijds Westelyk, ook wel benoorden ‘t West, zynde veeltyds een halve storm. Maar op den voornoemden 26 February de wint als vooren, ‘t zoo wat besuyden ‘t West over dag hebbende geweest, zoo veranderde dezelve des avonds omtrent 8 uuren, heel schielyk, en liep de wint Noorden, en waayde tot ‘s avonds 10 uuren toe een omgemeene harde storm, alzoo dat veele ‘t oude menschen oordeelden in veele Jaren zulken storm niet te hebben beleeft: zynde vermengt ‘t (zoo men zeyde) met eenigsints beweging van de Aarde, en dit duurde voort den geheele nagt, dat het een harde wint woey, waar door te Land veel Huysen zyn beschadigt, menigte Boomen onder de voet vielen, verscheyden zoo Water- als Meel Molens de Kappen van boven neer waayde, ook hier en daar in dit quartier aan Huysen, de een min en de ander meer aan Dak, Schoorsteen, ofte andersints beschadigt heeft, door deze sterke wint, alzoo het hier te Lande veel schade heeft veroorsaakt. Ende ter Zee is de schade seer groot geweest, zynde veel Schepen zoo hier en daar gebleven, en veel menschen het leven heeft gekost, want voor dese storm lagen der in de Middel- Gronden zoo men schreef 20 Schepen: maar na die storm van 26 dito, waren maar 2 Scheepen van leggen gebleven, de andere 18 waren altemaal weg gedreven, de eene hier en de ander daar aan de gront, sommige geheel weg, andere vol water, en ettelyke nog digt.

[368] Den 2 Maart hadden wy weder een swaren Stormwint, waar door het water seer hoog vloeyde, tot Petten als het by menschen geheugen oit geweest had, waar de Hondsbosscher Dyk of Duynen merkelyk zyn afgespoelt en groote schade geleden hebben, in dese voornoemde stormen.

Den 16 September des namiddags tusschen vier en vyf uuren, is de Prins George Ceurvorst van Bronswyk en Lunenburg &c. nu zynde verkoren tot Koning van Engeland, Schotland, en Ierland, in den Haag gekomen, om met de eerste gelegentheyt na Engeland over te varen.

Den 27 Dito is de voornoemde Prins George Ceurvorst van Bronswyk &c. uyt den Haag vertrokken, en Scheep gegaan, om na Engeland over te varen, alwaar hy den 28 dito is aangekomen.

Den 31 October is de bovengenoemde Prins George Ceurvorst van Bronswyk &c. tot Londen met groote magnificentie en meenigte van Menschen die het aanschouwden, tot Koning van Engeland, Schotland en Ierland Gekroont, waar op door ‘t breeken van een Stellagie, veel menschen zyn doot gebleven, en veele gequest.

In deze voorgaande maant September, rees de Kaas van week tot week merkelyk in prys; alzo ‘t dat de prys was 14, 15, Ja ook 16 gulden ‘t 100 pont, en voort tot in ‘t midden van October was ‘t ‘t nog al rysende, alzoo dat de kleyne Kaasjes gelde 18 gulden, ook daar en boven de middelbare en groote 15 a 16 gulden. Maar na den 18 October daalde het kort weer op 13 a 14 gulden ‘t en daar beneden, en den 11 December zoo geldense 12 1 twed: en 13 guld: en daar omtrent in de laaste marktdagen, zo tot Hoorn als Alkmaar. [369]

1715 Den eersten Maart heeft Jacob Hermansz. Bakker woonende tot Lammerschaag by de Kerk, verhaalt als dat hy op dien morgen by zyn Schapen was gekomen, en bevond dat եr een van had geoont, het welke seven Lammeren had gebragt, waar van եr doe al ses doot waren, en een nog in leven, maar is kort daar na ook gestorven, diergelyke gevallen gebeuren zeer weynig, derhalven is het wat bysonders.

Den 3 Maart hadden wy hier wederom een swaren storm uyt den Noord-westen, waar door het water soo hoog vloeyde, als het in geen 40 jaren hadde geweest, het water was zoo hoog of hooger als in jaar 1702 den 5 April, en als op den 4 en 5 November 1675, en op 5 a 6 duymen na zoo hoog als in ‘t jaar 1665., waar door den Vriese Zeedyk tusschen Worcum en Hinloopen is doorgebrooken, beneffens veel meer andere Dyken daar het water over heen is geloopen, en doorgebrooken, waar door veel schade is geschiet.

Den 10 July hadden wy alhier even na de middag een swaar weer van donder en blixem, waar door het huys van Claas Pietersz. Byehouwer tot Twisk seer schielyk in de vlam geraakte, alzoo daar geen tyd was om eenig goet van belang te bergen: zynde het een groot geluk dat het by dit eene huys is gebleven.

Den 13 en 14 September quamen in dese Noort-hollandse Steden eenige Ruyters, als tot Medenblik 11, tot Hoorn 21, en tot Euckhuysen 20, Alkmaar, Purmerent, Edam en Monnikkendam mede na advenant, met wat oogmerk weet men niet. [370]

1717 den 23 Augustus des morgens of voor-middags, verbrande op de Opmeerder padt een Boeren-huys, het door lochten van een Kind of een jong Meysjen is bygekomen.

Den 24 December hadden wy alhier eenige dagen een sterke Zuydwesten en Westelijke winden, ende op dezen dag zynde den 24 dito als boven, waayden ‘t ongemeen sterk uyt den Zuyd- westen, waar op de wint even na de middag met een sware buy Noordwest schoot, en waayde dien avond en geheele nagt door een harde wint, waar door het water dien nagt seer hoog vloeyde, ende den volgende dag zynde den 25 dito, was het weer nog als vooren, waar door het water tot Medenblik zoo hoog opliep, als bij Menschen geheugen niet was gesien: ja het was het seggen van verscheydene Menschen 7 a 8 duym hooger, als de Sinte Nicolaas vloed, in den 1665 voorgevallen, waar op dese tyd verscheyde Dyken door braken, gelyk omtrent Monnekendam gebeurden, en veel Land onder water stond, als mede omtrent of by Assendelft daar de Dyk op 7 of 8 plaatsen doorbrak, waar door meenigte van Beesten verdronken, de Landen stonden onder water tot aan de Wiele aan dees kant Alkmaar toe: als mede aan Rustenburg, Etershem, Avenhorn, en den Oudendyk, op welke plaatsen het hier en daar met verhoogen van binnen Dyken, door veel Menschen tot ons geluk tot nu toe is gestuyt.

In de Stadt Hoorn, was het water mede tot zulken buyten gewonen hoogte geresen, als by menschen geheugen niet was geschiet: ja het [371] vloeyde zoo hoog, dat voor de Nakoomelingen ongelooffelyk sal schijnen, en al evenwel waaragtig geschiet is, dat twee Persoonen sittende in een kleyn Schuytje, daar mede over het Oost heen voeren, zynde het hoogste van de Stad, en maakten het zelve met een Touw aan de Leuning van het Huys van den Heer Burgermeester de Vries vast; zoo dat de geheele Stad door, langs den Dyk en ‘t Oost, van de Wester Poort af, tot aan de Ooster Poort toe, met Planken moest geschoeyt worden, met Paarde en Koe Mis daar voor, om het water te keeren, ‘t welk in ‘t kort met veel naarstigheyt was verrigt.

NOTA. Alzoo wy vervolgens hebben verstaan, dat deze voornoemde storm en hooge watervloed van den 25 December 1717 hier vooren verhaalt, niet alleen hier in Noortholland is geweest, maar ook in Vriesland, alwaar op verscheyden plaatzen de Dyken zyn doorgebroken, en veele Landen overstroomd. Welk ongeval mede in Groninger Land te beurte viel, waar door veel Dyken door- gebroken en veele Landen als tot een volle Zee geworden: mede zyn hier ontellyke Huysen weggespoelt, duysende van Menschen en Beesten verdronken, en vorders van koude en ellende gestorven. Dit ongeval trof Oost-Vriesland of Eemder Land mede, alzoo met doorbreken van en overloopen van Dyken, waar door veel Huysen zyn weggedreven, duyzende van Menschen en Beesten verdronken: het welke die geene die verder Oostwaart op woonde, tot aan de Elve toe, en mede de Elf op, tot aan Hamburg en over de Elf in ‘t Lant van Holsteyn, die alle dese [372] storm en hooge Watervloed niet minder hebben gevoelt en ondervonden, als de bovengenoemde Landstreken of Provincien; ja veel groter en swaarder, Volgens berigten uyt de Maandelykse Post-Ryder, waren in de laatste Plaatsen by duysende van Huysen weggespoelt en geruineert, en veel duysende Menschen en Beesten verdronken, en van gebrek en ongemak vergaan: alzoo dat dit in ‘t algemeen een bedroefde Watervloed is geweest, zynde hier door een onwaardeerlyke schade geschiet.

1718 Den 19 Maart des avonds omtrent 8 of 9 uren, vertoonde sich hier in ‘t Noorden, en Noodwesten, ook in ‘t Noordoosten, het soogenaamde ‘t Noorder Licht, ‘t welk van dese Winter verscheyde malen is gesien, maar noit zoo klaar als op dees tyd, want daar waren somtyds 2 a 3 stralen te gelyk een weynig boven de kimmen, beginnende en strekkende na boven toe, wel half aan de top, dan op de eene plaats de eene straal verduysterende, en dan een op de andere plaats verligtende, ‘t welk lang duurde. Of dit iets voorbeduyt is onbekent, maar wy hebben hier van den 19 Maart tot den 29 dito, mooy weer gehadt.

Den 24 December zynde daags voor Kerstyd, doe zyn de Zeyle voor de eerste maal in de Winter en deze voorleden geheele Herfst op de Water Molens geleyt, om te malen, dat zeer selden gebeurt, dat zy zoo lang staande blyven.

1719 den 16 October des avonds even over 8 uuren, verbrande tot Midwoud op de Buurt, [373] een Huys, welke zoo men vermoede door Tabak rooken van de Darschers is toe gekomen.

1720 Den 18 July des voormiddags, ontstond tot Oost Zanen een groote brandt, waar door 12 a 13 Huysen zyn tot een puynhoop geworden, het welk door lochten of riet branden in een Bleekers Wasch-huys is veroorsaakt.

1721 Den 27 Augustus, is tot Enkhuysen aan een paal op ‘t Schavot gewurgt en geblakert, dat եr de doot na volgde, eenen Phlipje, out omtrent 44 jaren, geboortig van Stokholm, maar hebbende lang tot Enkhuysen gewoont, over begane brantstigtinge tot Oostwoud, alsoo dat եr 13 Huysen en een oude Vrouw zyn verbrant, door hem gedaan op den 3 Juny in het jaar 1710, hier voorens aangehaalt.

1724 Den 19 May verbrande op de Helder in een korten tyd 9 huysen.

1725 Den 28 November worde tot Secretaris van de vier Noorder-Cogge aangestelt Gerrit Agricola, in plaats van zyn overleden Schoon vader Adriaan Kistemaker, die op den 11 November met zyn Vrouw met de Chees in Wognum in ‘t Westend is omgevallen, en hy alzoo in het water verongelukt.

1726 Den 12 November hadden wy hier des avonds ten 5 uuren, een ongehoort hard weer, ‘t na de tyd van ‘t jaar, van ongemene sware donderslagen, en verschrikkelyke felle blixems, vermengt met harde regen en groote hagelstenen: en op den volgende morgen zynde 13 dito, hadden wy hier weder een variabel weer, met eenige donderslagen, die men somtyds konde hooren [374], maar tot Egmond binnen was het weer als doen zoo swaar, dat եr aldaar een Huys is door verbrand, en een Vrouw in ‘t zelve dootgeslagen.

1727 Den 13 Maart des avonds omtrent ten ‘t 9 of 10 uuren, verbrande niet ver van Outdorp by de halvemaans brug een Boeren Huys met 27 of 28 Koeyen en 2 Paarden.

Op den 12 September is tot Twisk overleden Lysabeth Jans Keyser, in den Ouderdom van 98 Jaren, en eenige dagen.

NOTA Deze Vrouw heeft nagelaten 4 Kinderen, zynde de Oudste Dochter omtrent 73 en ‘t 1 twede Jaar. De tweede Dochter omtrent 66 Jaar. De derde een Zoon, oud omtrent 59 Jaar. De vierde een Dochter, oud omtrent 52 1 twed. Jaar

EYNDE. ‘t

De 26ste februari had het wel 10 dagen een sterke wind geweest uit het Zuidwesten en soms westelijk, ook wel benoorden het Westen wat vaak een halve storm was. Maar op de voornoemde 26ste februari de wind als voor ‘t zowat bezuiden het Westen over dag is geweest zo veranderde die ‘s avonds omtrent 8 uur heel snel en liep de wind in het Noorden en waaide tot ‘s avonds 10 uur toe een ongemene harde storm alzo dat vele ‘t oude mensen oordeelden in vele jaren niet zo’n storm te hebben beleefd. Het was vermengd ‘t (zo men zei) met enigszins beweging van de aarde en dit duurde voort de gehele nacht dat er een harde wind waaide waardoor te land vele huizen zijn beschadigd, menigte van bomen onder de voet vielen, verschillende huizen en zo water- als meelmolens de kappen van boven neer waaiden, ook hier en daar in dit kwartier aan huizen, de ene minder en de ander meer aan dak, schoorsteen of anderszins beschadigd heeft door deze sterke wind alzo het hier te lande veel schade heeft veroorzaakt. En ter zee is de schade zeer groot geweest en zijn veel schepen zo hier en daar gebleven en veel mensen het leven heeft gekost, want voor deze storm lagen er in de middel-gronden zo men schreef 20 schepen, maar na die storm van 26ste dito waren er maar 2 schepen die daar lagen gebleven, de andere 18 waren allemaal weg gedreven, de ene hier en de ander daar aan de grond, sommige geheel weg, andere vol water en ettelijke nog dicht.

[368] De 2de maart hadden we weer een zware stormwind waardoor het water zeer hoog vloeide te Petten zoals het bij mensen geheugenis nooit geweest was waar de Hondsbosser dijk of duinen opmerkelijk zijn afgespoeld en grote schade geleden hebben in deze voornoemde storm.

De 16de september des namiddag tussen vier en vijf uur is de prins George, keurvorst van Brunswijk en Lunenburg etc. en nu tot koning van Engeland, Schotland en Ierland gekozen in Den Haag gekomen om met de eerste gelegenheid naar Engeland over te varen.

De 27ste dito is de voornoemde prins George, keurvorst van Brunswijk etc. uit Den Haag vertrokken en scheepgegaan om naar Engeland over te varen alwaar hij de 28ste dito is aangekomen.

De 31ste oktober is de bovengenoemde prins George, keurvorst van Brunswijk etc. te Londen met grote heerlijkheid en menigte van mensen die het aanschouwden tot koning van Engeland, Schotland en Ierland gekroond waarop door het breken van een stellage veel mensen zijn dood gebleven en velen gekwetst.

In deze voorgaande maand september rees de kaas van week tot week opmerkelijk in prijs alzo ‘t dat de prijs was 14, 15, ja ook 16 gulden het 100 pond en voort tot in het midden van oktober was ‘t het nogal rijzend alzo dat de kleine kaasjes golden 18 gulden, ook daarboven de middelbare en grote 15 a 16 gulden. Maar na de 18de oktober daalde het kort weer op 13 a 14 gulden ‘t en daar beneden en de 11de december zo golden ze 12 1tweede en 13 gulden en daar omtrent in de laatste marktdagen, zo te Hoorn als Alkmaar. [369]

1715. De eerste maart heeft bakker Jacob Hermansz. die woonde te Lammerschaag bij de kerk verhaald dat hij op die morgen bij zijn schapen was gekomen en bevond dat er een van had geoooid wat zeven lammeren had gebracht waarvan er toen al zes dood waren en een nog in leven, maar is kort daarna ook gestorven. Diergelijke gevallen gebeuren zeer weinig, derhalve is het wat bijzonders.

De 3de maart hadden we hier wederom een zware storm uit het Noordwesten waardoor het water zo hoog vloeide als het in geen 40 jaren had geweest, het water was zo hoog of hoger dan in het jaar 1702 de 5de april en als op de 4de en 5de november 1675 en op 5 a 6 duimen na zo hoog als in het jaar 1665 waardoor de Friese zeedijk tussen Workum en Hindelopen is doorgebroken, benevens veel meer andere dijken daar het water overheen is gelopen en doorgebroken waardoor veel schade is geschied.

De 10de juli hadden we alhier even na de middag een zwaar weer van donder en bliksem waardoor het huis van Claas Pietersz., bijenhouder te Twisk, zeer snel in de vlam raakte alzo daar geen tijd was om enig goed van belang te bergen: het was een groot geluk dat het bij dit ene huis is gebleven.

De 13de en 14de september kwamen in deze Noord-Hollandse steden enige ruiters als tet Medenblik 11, te Hoorn 21, en tet Enkhuizen 20, Alkmaar, Purmerend, Edam en Monnickendam ede na advenant en met wat oogmerk weet men niet. [370]

1717. de 23ste augustus ‘s morgens of voormiddag verbrandde op het Opmeerder pad een boerenhuis, het is door lichten van een kind of jong meisje veroorzaakt.

De 24ste december hadden we alhier enige dagen een sterke Zuidwesten en Westelijke winden en op deze dag en de 24ste dito waaide het ongemeen sterk uit het Zuidwesten waarop de wind even na de middag met een zware bui Noordwest schoot en waaide die avond en gehele nacht door een harde wind waardoor het water die nacht zeer hoog vloeide en de volgende dag de 25ste dito was het weer nog als voor waardoor het water te Medemblik zo hoog opliep als bij mensen geheugenis niet was gezien. Ja, het was het zeggen van verschillende mensen 7 a 8 duim hoger dan de Sint Nicolaas vloed in 1665 voorgevallen waarop deze tijd verschillende dijken doorbraken, gelijk omtrent Monnickendam gebeurde en veel land onder water stond, als mede omtrent of bij Assendelft daar de dijk op 7 of 8 plaatsen doorbrak waardoor menigte van beesten verdronken, de landen stonden onder water tot aan de Wiel aan deze kant Alkmaar toe: als mede aan Rustenburg, Etershem, Avenhorn en de Oudendijk op welke plaatsen het hier en daar met verhogen van binnen dijken door veel mensen tot ons geluk tot nu toe is gestuit.

In de stad Hoorn was het water mede tot zulke buiten gewone hoogte gerezen als bij mensen geheugenis niet was geschied. Ja, het [371] vloeide zo hoog dat voor de nakomelingen ongelooflijk zal schijnen en al evenwel waar geschied is, dat twee personen die in een klein schuitje zaten daarmee over het Oost heen voeren wat het hoogste van de stad is en maakten het met een touw aan de leuning van het huis van de heer burgemeester de Vries vast zodat de gehele stad door, langs de dijk en het Oost, van de Westerpoort af tot aan de Oosterpoort toe met planken moest geschoeid worden, met paarden en koeien mest daarvoor om het water te keren, wat in het kort met veel vlijt was verricht.

NOTA. Alzo we vervolgens hebben verstaan dat deze voornoemde storm en hoge watervloed van de 25ste december 1717 hiervoor verhaald, niet alleen hier in Noord-Holland is geweest, maar ook in Friesland alwaar op verschillende plaatsen de dijken zijn doorgebroken en vele landen overstroomd. Welk ongeval mede in Groninger land te beurt viel waardoor veel dijken doorgebroken en vele landen als tot een volle zee geworden. Mede zijn hier ontelbare huizen weg gespoeld, duizenden mensen en beesten verdronken en verder van koude en ellende gestorven. Dit ongeval trof Oost-Friesland of Eemder land mede alzo met doorbreken van en overlopen van dijken waardoor veel huizen zijn weggedreven, duizenden mensen en beesten verdronken. Wat diegene die verder Oostwaarts woonden, tot aan de Elbe toe en mede de Elf op tot aan Hamburg en over de Elf in het land van Holstein die allen deze [372] storm en hoge watervloed niet minder hebben gevoeld en ondervonden als de bovengenoemde landstreken of provincies, ja veel groter en zwaarder. Volgens berichten uit de maandelijkse Post-Rijder waren in de laatste plaatsen bij duizenden van huizen weggespoeld en geruïneerd en veel duizenden mensen en beesten verdronken en van gebrek en ongemak vergaan alzo dat dit in het algemeen een bedroefde watervloed is geweest en is hierdoor onschatbare schade geschied.

1718. De 19de maartՠs avonds omtrent 8 of 9 uur vertoonde zich hier in het Noorden en Noordwesten, ook in het Noordoosten het zogenaamde ‘t Noorderlicht wat deze winter verschillende malen gezien is, maar nooit zo helder als op deze tijd want daar waren soms 2 a 3 stralen tegelijk die een weinig boven de kim beginnen en strekken naar boven toe wel half aan de top, dan op de ene plaats de ene straal verduisterde en dan een op de andere plaats verlichtte wat lang duurde. Of dit iets voor betekende is onbekend, maar wij hebben hiervan de 19de maart tot de 29ste dito mooi weer gehad.

De 24ste december is de dag voor Kersttijd toen de zeilen voor de eerste maal in de winter en deze voorleden gehele herfst op de watermolens gelegd zijn om te malen dat zeer zelden gebeurt dat ze zo lang staan blijven

1719. de 16de oktober ‘s avonds even over 8 uur verbrandde te Midwoud op de Buurt [373] een huis welke zo men vermoedt door tabak roken van de dorsers is veroorzaakt.

1720. De 18de juli in de voormiddag ontstond te Oost Zaan een grote brandt waardoor 12 a 13 huizen tot een puinhoop zijn geworden wat door luchten of riet branden in een blekers washuis is veroorzaakt.

1721. De 27de augustus is te Enkhuizen aan een paal op het schavot gewurgd en geblakerd zodat er de dood opvolgde ene Phlipje, oud omtrent 44 jaren en geboren te Stockholm, maar heeft lang te Enkhuizen gewoond over brandstichting te Oostwoud alzo dat er 13 huizen en een oude vrouw zijn verbrand door hem gedaan op de 3de juni in het jaar 1710, hiervoor aangehaald.

1724. De 19de mei verbrandde op Den Helder in een korte tijd 9 huizen.

1725. De 28ste november werd tot secretaris van de vier Noorder-Kogge aangesteld Gerrit Agricola in plaats van zijn overleden schoonvader Adriaan Kistemaker die op de 11de november met zijn vrouw met de sjees in Wognum in het Westend is omgevallen en hij alzo in het water verongelukte.

1726. De 12de november hadden we hier Գ avonds te 5 uur een ongehoord hard weer, ‘t naar de tijd van het jaar, van ongemene zware donderslagen en verschrikkelijke felle bliksems vermengd met harde regen en grote hagelstenen en de volgende morgen, de 13de dito, hadden we hier weer een variabel weer met enige donderslagen die men soms kon horen [374], maar te Egmond Binnen was het weer toen zo zwaar dat er aldaar een huis door is verbrand en een vrouw daarin doodgeslagen.

1727. De 13de maart ‘s avonds omtrent 9 of 10 uur verbrandde niet ver van Ouddorp bij de halvemaan brug een boeren huis met 27 of 28 koeien en 2 paarden.

Op de 12de september is te Twisk overleden Lysabeth Jans Keyser in de ouderdom van 98 jaren en enige dagen.

NOTA Deze vrouw heeft nagelaten 4 kinderen, de oudste dochter was omtrent 73 en ‘t 1 tweede jaar. De tweede dochter omtrent 66 jaar. De derde een zoon en oud omtrent 59 jaar. De vierde een dochter en oud omtrent 52 een tweede jaar.

EINDE.

REGISTER Van de Kronyk Van ‘t M E D E N B L I K.

A.

AArdbeving alhier in Noortholland gevoelt in ‘t ‘t jaar 1342. In ‘t jaar 1580. In ‘t jaar 1602. ‘t In ‘t jaar 1692. fol. 296

Ada de XII. Gravinne van Holland, wierd op ‘t Eiland Texel gevangen gezet. 349

Adelyke huizen, hoe veel dat alhier in dit Noorderquartier zyn geweest, en hoe veel tegenwoordig. 120

Adelyke geslagte van der Nyenburg, haren oorspronk ‘t krygen het Slot en Landen van den Nyenburg. Wanneer het Slot verdistrueert is, en van wie ook mede ‘t op het huis of Slot gebooren is, en waar het gestaan heeft. 127

Adelyke geslagte van Poelenburg, en haar wapen. 131

Adriaan van Dorp, Schout van de Niedorper-Cogge sterft aan zyn quetsuur. 176

Ameland, een beschryving daar van wat voor vrydom het heeft. 344

Alkmaar een korte beschryving daar van 99. Een Jonkman drinkt in een teug bier drie Daalders door. Een ‘t beluste Vrouw eet Teer met lepels. 190. Een Swaan die ‘t 100. jaren oud was, sterft. De Stad word versterkt ‘t met Canon en Bolwerken. 103

Alle weerbare mannen langs de Duinkant, van de Helder tot de Maze toe, werden op ‘t geweer gezet. 242

Alle Meeren, die bedykt en onbedykt in ons land zyn. ‘t 94

Alderheiligen groote Water-vloed. 310

B.

BAn ofte waterdeeling wert verhandelt. 237. Bedykte Meeren,wel in de 50. in Noortholland, in wat jaar zy bedykt zyn, en hoe veel morgen-talen zy groot zyn. 194

Barber Linkers oud 107. jaren sterf. 116

Barent Bakker vaart met zyn trog over Zee na Wieringen. 353

Bedelaar tot Nieuwe Nierop, die doof en stom was; ‘t wat hem daar is wedervaren. 244

Brief die tot Jerusalem is geschreven van den Guardiaan, ‘t van den H. Berg Zion, en om wat oorzaak. 182

Braakmeer by Medenblik, by Eerswoud en wanneer. ‘t 193 Zy bedykt zyn, en hoe groot. 94

By na ongelooflyke goetkoop eetwaren. 163

Brand tot Medenblik. Tot Alkmaar. 297 Tot Winkel en Nierop. Derschelling. 298. Tot Munnikendam. Tot Wieringen. Tot Schoorel. Tot Bergen. 298. Tot Edam. Tot Egmond op Zee. Tot Egmond Binnen. Tot Schermerhorn. Tot Crommenie. De Kruitmolen tot Purmerent. De Kruitmolen tot Hoorn. 306. Tot lang Kalverdyk. Tot Hauwert. Op Huisduinen. In Callansooge. De Kruitmolen by Munnekendam. 300. Op de Horn by oude Nierop, tot Winkel. In de Ryp drie verscheide reizen. 300. Tot Jisp, in ‘t Vlie en op Vlieland. 303 Tot Graft. Tot Bovenkarspel in de Streek. Tot. Broekoord. Tot Durgerdam. Tot Hoorn. Tot Oost-Zaardam, Schermerhorn. 305

Beemster-meer beschreven. 257

Bergermeer, Boeklermeer, wanneer zy bedykt zyn, en hoe veel morgentale datze groot zyn. 94

C.

CAllantsooge wanneer het is ingebrooken, de oude ‘t Kerk afgebrooken, een nieuwe geboud, hoe ‘t veel huizen dat daa in ‘t Dorp staan, en gestaan ‘t hebben. 192. Van ouds de Lemeit scheiding tusschen ‘t Petten en dit Dorp, wat voor Heeren dit Dorp regeeren. 293. Smalle Dood-kisten op Strant gevonden. 293. Ploegde Akkers vertoonen haar zomwylen ‘t op Strant daar de Zee dagelykx over rolt. 293. Een ‘t Potvis komt aan Strant, daar veel Sperma-Ceti in ‘t gevonden wierd. Commandeurs hoe veel. 292

Camminga de Heer van Ameland. 344

Commandeurs hoe veel daar op de Helder, Huisduinen en in Callantsooge zyn. 294

Coning Willem sterft. Zyn Graft-schrift. 246 Coggen wat datze kontribueeren tot den Westvriezen Zeedyk, hoe veel Dorpen dat onder ieder Cogge zyn. 89 C

rabwater by Petten, wanneer het bedykt is. 291

Crabbedam naams oorzaak, was de eerste Dam in ons Noorderquartier. 81

D.

DAm, daar zyn wel 14. Steden en Dorpen die ‘t het woord van Dam agter aanvoeren, tegenwoordig. 84

De wagens en wagenslagen, werden verwyt, door ‘t ordre. 190

De Burg op Texel beschreven 354

De Hoorn op Texel beschreven. 355

De Koog op Texel beschreven. 356

De Waal op Texel beschreven. 356

De Schans op Texel beschreven. 356

Derschelling beschreven. 345

Dirk Rembrands tot Nierop sterft, en wanneer. 244

Dyk, wel 17. Dorpen alhier voeren het woord van Dyk agter aan. 84

Dierentyd in de Graanen alhier, en in eetwaren. En in de Landeryen van de Streek. 192

Dregterland hoe veel watermolens Zeesluizen, Verlaten ‘t en Bruggen dat daar in zyn. 240

De Schagerwaart-meer wanneer hy dedykt is, en hoe ‘t groot. 94

Dieps-meer., Debbe-meer. 95

Duc dՁlba heeft eenmaal wat goets gedaan, na de storm in Vriesland 1572. 311

De eerste watermolens en sluizen in ons Land, en wanneer gemaakt. 135

E.

EEn Provoost uyt den Haag komende, dryft de ‘t Burgers van Nierop met Ruiters in de Kerk, ‘t en wat daar voorts is geschiet. 176

Een trouwe hond, brengt zyn Meester om den hals ‘t tot Broek in Waterland. 188

Een vraat van St. Maarten, eet tot Alkmaar. ‘t Eerste Meelmolen tot Wervershoof. ‘t Eerste Predicatie in dit Noorderquartier, en van wie hy is gedaan, en wanneer. ‘t Eerste opkomst van ons Vaderland, door de gezegende hand Gods.

Edam een korte beschryving daar van. ‘t Egmonds opkomst, naams oorzaak, een netter bewys als voor deeze, was eerst door verdigtzelen gansch verdonkert, wanneer het Slot gebouwt is en van wie, en wanneer het verdistribueert is, wie de eerste, en wie de laatste Graaf is geweest.

Enkhuizen een beschryving daar van.

Engewormer-meer wanneer bedykt en hoe groot.

Egmonder-meer &c.

F.

FLoris de V. Grave van Holland verzoend met die van Dregterland Anno 1288. en laat de Heere wegen door gansch Westvriesland maken.

G.

GEestmer-Ambagt hoe veel Dorpen dat daar in leggen. 88. Wat zy tot den Hontsbossche Contri- bueeren moeten. Hoe groot het in morgetalen ‘t leid, neffens de Waartgeerzen. Hoe veel Watermolens, Zeesluizen, Duikersluizen, Binnensluizen, Verlaten en Bruggen dat daar in zyn.

Graanen werden verboden uyt te voeren ieder Stad, en ieder Dorp te gelyk.

Groote, langte, wyte, en breete van dit Noorderquartier.

H.

HAntvesten verschyden. ‘t 46, 48

Hantvesten van Schoorl, Bergen, Heiloo, Limmen en Graft. ‘t 153.

Harde winters in ‘t jaar 1608. 1621. 1622. 327.

Haringkarspel geschiet een wonderlyk wetspel. 179.

Heidenen ofte Landloopers, een nette beschryving daarvan. 145

Hoorn een korte beschryving daar van. 104. Goetkoop eetwaren aldaar verkogt. Honden van de Schout Jacob Keizer, vinden een zak met geld op de jagt zynde. 241

Hoe veel menschen die aan de Pest zyn gestorven tot Amsterdam in ‘t jaar 1664. 241

Hoe veel huizen dat op Oost- en West-Zaardam staan. ‘t 139

Hoe veel Cromstevens, Lootsboots en Twyfelaars, ‘t midsgaders trekschuiten daar zyn. 295

Hoekx en Cabeljauw-spel neemt zyn begin, en hoe ‘t lang het heeft geduurt. 139

Hiusduinen en de Helder, hoe veel Commandeurs daar tegenwoordig zyn, en hoe veel huizen. 294

Hr. Huigens Waartmeer. 94

Hylooermeer. 94

I.

JAn Gerritsz: van de Myldyk wert vermoort. 187

Jan Tamissen een Schipper weegt swaar 433. pond. 38

Jerusalem hoe groot de Stad tegenwoordig is, en op ‘t hoe veel graden hy leid, en op wat wys het wapen ‘t op de armen van de Pelgroms ofte Reisigers werd ‘t gezet. 183

Justitie gedaan op ‘t Nieuwediep, aan de Staten Capeteins, om haar wandevoor 339 Aan Daniel Floquet tot Hoorn. Aan Kleindit tot Winkel. Aan Jan Knods ‘t tot Alkmaar. 340. Aan Aaltje Claas op Texel. 343. Aan Roelof Jansz. tot Alkmaar. 343. Aan Bastiaan den Brabander tot Alkmaar. 344. Aan Hein Kas en Lambert Meindersz. tot Alkmaar. 344. Aan Jan Roothair en Jan Pietersz. tot Edam. 344. Aan de Grovegrendel tot Schagen. 344. Aan 5. Perzoonen op de Ree, voor de Helder. 345. Aan Juriaan Gerritsz. tot Medenblik. 345. Aan Aaf Tayenhals. 343. Aan Liefjen Elberts tot Lamberschaag. 346. Aan An na Reyers tot St. Maarten. 343 K.

K.

KAazen Broods-spel begint. 142

Kaas ongehoort goetkoop. 200

Ketelduin werd beschreven. 239

Kerkpat tot Hauwert, wanneer gemaakt en wat daar is voorgevallen in dien tyd. 190

Klokken werden uyt de Toorens gehaalt, en tot Kanon gegoten. 189

Klokxken tot Valkoog aangehaalt. 80

Kinderen, hoe veel duizent van een Vroetvrouw tot Medenblik ontfangen. 39

Kwadyk wort wat wonders in ‘t verwulft van de Kerk gevonden van de Timmerlui aldaar. 245

Kennemerze-meeren, wanneer bedykt. 94

Kleimeer,) ‘t Kerkmeer. 94

Koegras bedykt. 314

L.

LIgtewater, de Wymers, Poel en Braak by de Stad Medenblik, wanneer zy bedykt zyn. 194

Limmermeer wanneer bedykt, en hoe groot. 94

M.

MEdenblik wanneer de Stad eerst gebouwt is en ‘t het Casteel, en door wie. 6. Heeft eertyds Medemlek geheten. 7. De Kerk was eertyds ‘t de aanzienelykste in gansch Westvriesland. 8. Graaf Floris geeft Handvesten en een Jaarmarkt. Wat wa-pen en zegel zy eertyds hebben gehad. 9. En wat daar in ‘t Latyn op stond te lezen. 10. Graaf Floris herbouwt het Casteel. 10. Laat penningen slaan, en wat voor beeltenisse. 11. Krygt Handvesten van Hertog Aalbregt van Beieren. 11. Baljuwschap en Caste- lynschap, by wie het verschyde reizen is bedient. 12. De Stad word ingenomen en verdistrueert. 13. De vlugtelingen op ‘t Casteel moesten paarde-vlees eeten. 13. Maar wierden naderhand nog ontzet. 13. 58. Dorpen hebben onder Medenblikx Baljuwasie gestaan. 15 Philippus Banjaart, Castelyn tot Med: wert anderhalf- jaar op ‘t huis tot Heusden gevangen gezet. 16. 1413. Wierd het Baljuwschap de eerstemaal verdeelt. 17. ‘t De Geldersche-Vriezen verbranden de Stad. 20. 1555. Verbranden veel huizen in de Stad, door haar eigen vuur. 21. 1570. Brak den Dyk by de Stad op wel 4. plaatzen door. 22. De Burgers Vrouwen worden tot Borstweerings gebruikt van de Vyand voor het Casteel, 23. Een gedigt daar op gemaakt van Deutel. 24. Een oploop in de Stad, maar wierde gestilt 25. Een ‘t brief van Bossu aan de Castelyn, tot overgaaf verzogt zynde. 27. Slaat het af, en maakt het bekent. 27. ‘t Prins Mourits komt voor de Stad, wort buiten gehouden. 28. 1593. Een Schipper van Medenblik was ‘t de eerste die uyt Holland na Guinea is gevaren. 29. Wanneer de Krebbings de eerstemaal zyn bedagt en ge maakt. 29. 5. Watermolens werden van haar plaats verzet. 30. Hoe hoog en hoe breed de Wierdyk tegenwoordig is. 31. En Krebbings-steenen, en hoe ‘t veel ieder roe kost. 31. 1621. Snyd een ysgank den ‘t Dyk dwars door. 35. En koste in een uur meer dan ‘t een Tonnegouts. 35. Wanneer de drie groote en diepe ‘t en wyde Havens zyn gemaakt, en hoe wyd datze zyn. ‘t 36. 1633 Waren եr meer dan 200. Scheepen in de Haven. 37. Lop vind Radbouts Schildery in den Hage 38. Van ‘t maken en onderhouden van de Vrieze Zee-dyk in ‘t Oosterdykgraafschap van Medenblik. 40 Meelmolen tot Schoorl, werd van de Spanjaarden in de brand gestooken, en de bilsteenen namen zy mede. 178

Meeren, Weelen, Poelen, Braken en Walen die in ‘t ons Land nog onbedykt zyn, en waar zoo. En ook ‘t wel in de 50. die bedykt zyn, en hoe veel morgentale zy groot zyn. 94

Memorie van de groote van ieder 4 Ambagten gelegen ‘t in den Ringdyk van Westvriesland. 239

Molens hoe veel dat daar tegenwoordig tot Zaardam ‘t staan, van ieder zoorte, en &c. 138

Munnekendams korte beschryving. 118

Muize-jaren, en in wat jaren zy daar zyn geweest ‘t als Ao. 1540. 1617. 1653. 1670. 1700. 336

Malmeer ofte Noord-eindermeer, anders genaamt Marenwaardermeer. 95

Moer-Zee wat is het. 318

N.

Niedorper-Cogge, wat Dorpen daar onder zyn, ‘t en hoe veel zy contribueren moeten. 88

Noordermeer wanneer bedykt en hoe groot. 94

O.

ONgehoorde langduurige storm. 320

Oude namen aangehaalt en verklaart. 85

Ooster-ent een Dorp op Texel, werd beschreven. 355

Olymolen, wanneer de eerste is gemaakt. en waar. 134

P.

PAalgeld krygen die van Enkhuizen, moeten de Zeebakens stellen, en boey-tonnen leggen. 113

Pasquier Lammertyn tot Alkmaar, vint een konst om in ‘t linnen te weven, door trekwerk, allerhande Historie, beelden en Zeeslagen &c. 102

Petten wanneer het een Karspel-dorp was. 288. Wanneer het Dorp geplundert wierd. 288. Een Buurt huizen spoelde weg in ՠjaar 1570. ‘tHondsboschbrak door, en 100. huizen spoelen weg. Zoutwater haalders accoort met de Heere. 11. Oorlogscheepen blyven voor Petten. 289. ‘t Gemeenlands-huis gebouwt, en wanneer. 289, Incarnatie Vers daar op dienende. 296. Een huis komt onder den Kamperduin te voorschyn. 290. De Heerlykheid van Petten verkogt, en aan wie 290. Crabwater de laatstemaal bedykt. 291. Hoeveel treden Petten van de nabuurige Dorpen leid. Wan ‘t neer de oude Kerk is afgebrooken. 291. Wanneer de ‘t nieuwe Kerk gebout is. 291. Hoe veel duizent stee- ‘t nen aan de nieuwe Kerk zyn verarbeid. Wie de eerste Predicatie daar heeft in gedaan. 291. De Slaperdyk ‘t gemaakt, verhoogt. 289. Hoe veel huizen dat in oud ‘t Petten staan, en hoe veel in nieuw Petten ofte Haze-Polder. Hoe veel Visschuiten dat daar zyn. 291

Prince vlaggen wayen op een dag van Casteelen, Kerken, Toorns, en door gansch Holland. 242

Purmerent een korte beschryving daar van. 117

Purmermeer wanneer bedykt. 94

Plompers-meertje ofte Zantwerversbraak. 95

Q.

QUeesten geschiet op Vlieland nog huiden, een ‘t korte en nette beschryving daar van. 347

Quohier van de morgentale contribueerende tot ‘t den Hondsbossche van Petten. 233

Quohier van al de Huizen en Landeryen in gancsh Westvriesland, en dit Noorderquartier, en watze in verponding moeten betalen. 203

Idem van Zuyd-Holland. 229

R.

REdres van ‘t jaar 1632. van den Staat. 203

Roe een Deensche naam. 5

Rustenburgs overtoom wanneer eerst gemaakt. 190

S.

SAardam, hoe veel Zaagmolens, Olymolens, Pelmolens, Pappiermolens, Verfmolens, Volmolens-, Tabaksmolens, en Mostermolens, dat op ‘t Oost- en West-Zaardam staan. 138

Scheepen die na Gunea varen in West-Indien. 243

Scheepen vol Joden komen in Texel. 238

Schermer Eiland, hoe veel Dorpen daar onder zorteren, en hoe veel morgentalen het Eiland groot is. 93

Schermermeer bedykt, en hoe groot. 94

Schalsmeer bedykt, Schaapskuilmeer. 95

Schilpad, een in de Wykermeer gevangen, die heel groot was. 247

Slootgaartmeer bedykt, en hoe groot. 95 Slaperdyk wanneer hy gemaakt en ook verhoogt is, en hoe veel roeden hy lang is. 288

Spanjaarden komen met 6000. man voor de Schans tot Schooreldam, om die te overrompelen. 178

Schoorel krygt Handvesten van Koning Philippus in ‘t jaar 1426. neffens Bergen, Heiloo, Limmen en Graft. 160.

De Heer Schoorel sterft. 152

Spierdykervaart werd eerst gemaakt. 191

Spierdyker-meer werd bedykt. 95

Ses Waterlandze Dorpen zorteren onder Monnekendam. ‘t 90

St. Maartens Gayschut werd beschreven. 165

St. Pancras Gayschut, en Lofdigt verhaalt. 173

Starmeer, ‘t Swynsmeer. 95

Swaren storm in Texel 1660. voor de wal 1683. Orcaanwind 1674. alhier in ons Land. 316

Sluizen wanneer zy eerst in ons Land zyn gemaakt, waar, en hoedanig. 140

T.

TExel, een nette beschryving daar van 348. Wanneer het nog aan ‘t vaste Land vast was, heeft ‘t in de 50. gehugten. 357 Tempeliers Monneken, wierden alle op een nagt vermoort. 349

‘t Hondsbosch, waar het gelegen heeft. 266. En wanneer het geslagen is, en waarom zoo genaamt 266 Wanneer de Landen die daar onder behooren, de eerstemaal op haar onkosten zyn gestelt. 267. Wanneer de Landen verligting hebben gekregen. 268. Vroon-landen krygen Nihil op ‘t Request. 269. Een spreekwoortt by occasie voorgevallen. 270. ‘t Wapen van ‘t ‘t Hondsbosch werd uytgeleid. 270. Quohier van de de morgentale die daar toe geven. 271. Reglement ‘t tot maintenue van ‘t Hondsbossche. 274. Waar uyt het Collegie van ‘t Hondsbosch bestaat. 284. Wie ‘t dat Dykgraaf is. Wie dat Hooge Heemraden tegenwoordig zyn. 284. Wie dat Waarschappen zyn. Wie dat Zecretaris en Rentmeester is. 285. Op wat manier het Hondsbosch nu onderhouden word. 286. Een groot genegotieert Capitaal afgelost. 288. Hoe veel roeden het Hondsbosch lang is geweest. 289. Wanneer het Hondsbosch doorgebroken is. 289. Wanneer de nieuwe Wakerdyk gemaakt is. 289. Wanneer ‘t Gemeenlandshuis tot Petten gebouwt is. 290

Tien Compagnie Ruiters laat de Heer van Welderen op ‘t Koegras by de Helder drillen, en hout aldaar ‘t een maaltyd in ‘t open velt, in prezentie van wel ‘t duizende van menschen. 242

Ք huis Middelburg wie het gebouwt heeft. Waar het ‘t gestaan heeft, en hoe lang, en van wie het verdistrueert is. 129

Ք huis Toorenburg, wie dat het heeft gebouwt, waar dat het gestaan heeft, en wie het heeft verdistrueert.

Ք huis Nieuwburg, wie het gebouwt heeft, waar het ‘t gestaan heeft, en van wie het verdistrueert is. 129

Ք huis Poelenburg. 130. ‘t Huis Eenigenburg. 130. ‘t

‘t Huis Vroonen. ‘t Huis Wydenesse. 130.

‘t Huis ‘t ofte Casteel Cruptorix. 130

Tot voldoening van de Capitale leening, wierde al het gemaakt gout en zilver, op ‘t Stadhuis gebragt in Steden en Dorpen.

Trekwerk in Linne, wanneer eerst gevonden.

‘s jaarlings-meer. ‘t

‘s huis tot Egmont. ‘t

‘s huis te Coulster.

U. ‘t

Urk, dit Eiland werd beschreven.

V.

VRoon een Stad eertyds zyn beschryving in ‘t kort en Vroon-landen. 74

Valkooger Cogge, hoe veel Dorpen daar onder behoorden, en hoe veel dat zy contribueeren 88 en 197

Vierpylen in de lugt, over Holland en elders gezien. 241

Vlieland en deszelfs beschryving. ‘t 346

Vogelstruis alhier te zien, woog 170 pond swaar. 199

Vroondermeer bedykt. Voormeer bedykt. Veenhuizermeer ofte Holle-kier bedykt. 93

W.

Waardgeerzen watze zyn, en geven. 89

Watervloeden in ons Land alhier. 1373. 1375. 1508. 1509. 1514. 1570. 1572. 1610. ‘t 1615. 1625. 1628. 1654. 1661. 1665. 1675. en hoedanig, 243

Wagthuizen, Vierbakens, Postryders, werden langs de Duinkant over al gestelt, en ‘t Volk gemonstert.

Wester ofte Hoorns-cogge beschreven. 90

Willem de II. valt met zyn paart in ‘t ys en wert doodgeslagen. 69

Wieringen beschreven. 359

Wieringerwaart wanneer die eerst bedykt is. 191

Woud, daar zyn wel 13, Dorpen daar woud agter aan staat. 84

Wymers, Ligtewater, Poel, en Braakmeer bedykt. 194

Wolphart, Heer van Brederoede sterft. 134

Watermolen wanneer de eerste gemaakt is, en waar zoo. 134

Wervershoof 192

Z.

ZYpe des naams oorzaak. 248.

De eerste inbreuk ‘t en eerste bedyking. 249.

Wat voor Perzoonen bedykers zyn geweest, en wat voor Dyk-graven. 255.

Hoe veel huizen daar zyn weggespoelt. ‘t 251. Hoeveel Menschen daar zyn verdronken. Hoe ‘t veel geld koste van bedyking. Hoe groot de Zype ‘t eertyds was. 254. Hoe groot hy tegenwoordig is. ‘t Hoe veel Huizen, Molens, en Kerken daar tegenwoordig in staan, en hoe veel huizen in Haze polder. 256

Zaagmolen, waneer de eerste is gemaakt. 136 Zanddyk tusschen het Eyerland en Texel. 353. Wat tyd hy is gemaakt. 357 Zeevank, hoeveel Dorpen daar onder hooren, en hoe zy genaamt werden. ‘t

Zout wierde eertyds van turf, asch en Zeewater gemaakt. 109

EYNDE



Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl

Kroniek van de STAD MEDEMBLIK.

Waarin van zijn eerste begin, opkomst, en florissante staat uitvoerig wordt gehandeld, mitsgaders van het Kasteleinschap (1), en wat grote heren het hebben bediend.

Daarnaast;

Ook een nette beschrijving van de verwonderlijke hoogte en zwaarte van dezelfde wierdijken.

Als ook;

Een nette beschrijving van vele opmerkelijk geschiedenissen, in Noord-Holland voorgevallen.

Mitsgaders.

Ook een korte beschrijving van alle eilanden die onder dit Noorderkwartier vallen.

Deze druk is vermeerderd met een staat van huizen en morgentale (2) van Zuid-Holland, zodanig als die bij algemene reden bevonden zijn en wat die jaarlijks in de verpondingen contribueren, alles elke stad met zijn resort van DORPEN en POLDERS, MEREN, &c. gescheiden. Mitsgaders met veel andere opmerkelijk zaken.

DOOR

DIRK BURGER van SCHOORL.

Te HOORN.

(1) Plaatsvervanger van de kasteelheer. Zie Casteleyn; kastelein.

(2) Van Morgen + getal= oppervlakte; morgen een oppervlaktemaat, iets kleiner dan een hectare, per plaats verschillend, als een Rijnlandse roede gebruikt werd die ruim 14 vierkante meter groot was dan gingen er 600 roedes in een morgen. Nu gaan er 700 Rijnlandse roeden in een ha.

Indien men met grote roedes werkte van 32 of 33 vierkante meter gingen er 300 roedes in een morgen. Die grootte is me onbekend, waarschijnlijk Rijnlandse roeden zoals die nog tot rond 1980 gebruikt werden.

Gedrukt bij JACOB DUYN, boekdrukker en boekverkoper, op de Oude (Grote) Noord bij de Nieuwesteeg. 1728.

VOORREDEN.

Indien de liefhebbers der oudheden te alle tijden de gedenkwaardige zaken die weleer gebeurd zijn niet in geheugenis hadden gehouden, maar in de vloed der vergetelheid alles hadden laten te gronde gaan, hoe zouden wij, hun nakomelingen, kennis kunnen hebben van datgene wat voor het bereiken van onze korte leeftijd is gebeurd. Niet onaardig geschiedt de beschrijving van de vader der Roomse welsprekendheid Cicero genaamd; Nuncia Vetustatis & Vita Memoriӕ, dat is: ‘Den verkondigster van de oudheid en ‘t het leven van de geheugenis. Omdat dit de oude dingen ‘t zijn die anders voor eeuwig onder de as van vergetelheid bedolven hadden moeten blijven, vernieuwt en ‘t aan ons vertegenwoordigt en even daardoor voedsel geeft aan onze zwakke geheugenis die anders levendig zou kunnen blijven. Trouwens het is onmogelijk alle gedenkwaardige geschiedenissen in de schatkist der gedachten te kunnen bewaren, tenzij de stomme schrijfveren hier te hulp kwamen: het was daarom dat de keizer Claudius Tacitus, de aantekeningen der Romeinse geschiedenissen van C. Tacitus, alle jaren tien dubbel liet uitschrijven opdat die niet vermist en de doorluchtige daden der Romeinen tegelijk met de opkomst en voortgang van dat roemruchtig rijk niet in vergetelheid gebracht zouden worden.

Dat dit ook de Perzen gewoon was kan blijken uit de rol die in de konings bewaarkamer gevonden werd wiens geschrift gedachtenis was, Ezra, 6: 1, 2.’En het was wenselijk dat de oude Nederlanders dit ook hadden behartigd, dan zouden vele zaken aan ons bekend zijn waarnaar nu altijd tevergeefs gezocht zal worden.

Dit is ook de reden, waarde lezer, die me aangelokt heeft om enige gedenkwaardige zaken en oudheden van mijn vaderland te onderzoeken en ook om die aan mijn gelijke, te weten liefhebbers der vaderland en de oudheden, mede te delen op een korte en beknopte wijze. Niet zo zeer om dit geschrift voor een gehele geschiedbeschrijving te laten doorgaan als wel om anderen van geslepener vernuft en betere gelegenheid te voorzien dan ik op te wekken en aanleiding te geven tot vervolmaking van zo’n nodig werk. Het zal me genoeg zijn indien ‘t maar enige nuttigheid door mijn ‘t moeite aan de weetgierige is toegebracht. Gelief dan, waarde lezer, deze bijeen gestelde bladeren tot een gedachtenis door te ‘t lezen en aan te nemen met ‘t zodanig hart en genegenheid ‘t als het aan u edele wordt opgedragen en ik zal altijd tonen dat ik ben en wezen zal voor iedereen ten dienste voor het welvaren van het vaderland, uw edele vriend en dienaar. D. Burger.

Aan de lezer.

O Burgers! Wil dit boek, van Burger goed doorlezen,

Waardoor de aloude tijd opnieuw weer is verrezen,

Door zijn vlugge pen en dit doorwrochte werk,

Veracht die niet, wiens naam vliegt boven het zwerk,

Het is dienstig voor de jeugd en nuttig voor de oude,

Te bedenken hoe weleer de Albestuurder bouwde,

En weer omver stootte gelijk hier wordt getoond,

Gebruik dit tot uw nut zo is de man beloond,

Hij doelt niet op uw geld, ook verwacht hij geen geschenken,

‘t Is om ons vaderlands al oudheid te gedenken,

Bedolven onder het puin, van het water overstroomt,

Zo de opper Albestuurder de zee niet had getoomd,

Daar steden zijn geweest en dorpen vol gebouwen,

Daar kan men nu een vloed van ziltig nat aanschouwen,

Daar eertijds weiland was daar spruit nu nuttig wier,

En dus bewaart men nu ons land door Gods bestuur.

J. P. EGGES.

ACROSTICHON. ‘t (3)

Maak Medemblik niet zo vlak af

Ei, gedenk ze is uw oudste zuster,

Daalt zij door Gods bestuur in het stof

Emanuel haar Heilands zuster,

Nog evenwel tot haar troost, ‘t

Bid die voor haar om zijn genaden,

Leid zij het is niet omdat zij het snoodst,

In zonden is of boze daden,

Kastijd God haar het is tot haar nut,

Kent ge uw zelf, u staat de behoeding.

J. P. EGGES.

(3) Acrostichon is een gedicht, waarvan de beginletters van elk couplet of elke versregel een of ander woord geven, bijv. bij het Wilhelmus-lied verkrijgt men, als men de eerste letter van elk couplet neemt: Willem van Nassau.

MEDEMBLIK SPREEKT.

Ik blonk gelijk een zon, in het Oosten opgerezen,

Eer dat daar enige stad in het West-Friesland was ‘t

Mijn koninklijke troon werd wijd en ver geprezen, ‘t

Maar door mijn vijand’s list geraakte ik vaak in de as, ‘t

Ik heb zuur en zoet, veel heil en straf geleden,

Door Gods Albestuur die alle dingen beschikt:

Zijn hand die drukt mij zwaar door bitse tegenheden, ‘t

Waar door mijn gouden paal snel te ene maal opblinkt. ‘t

O zusters die zeer lang na mij nog bent geboren, ‘t

Veracht mijn oudheid niet, u dreigt een zware val,

Ik voel veel tegenheid als blijk van Gods toorn,

Maar immer weet gij niet wat u gebeuren zal.

JAN PIETERSZ. EGGES.

ACROSTICHON. (3)

Mijn glans blonk als een zon in het Oosten opgerezen,

Eer dat er enige stad in het West-Friesland was;

De koninklijke troon werd in mij gestaag geprezen,

En bracht me door de nijd de Friezen in de as:

Nu dan naburig volk ziet wat ik heb geleden,

Beschouw het wijs bestuur van God die het alles beschikt,

Lach het niet om mijn verderf of om mijn tegenspoed,

In voorspoed was ik eerst, nu is mijn goud vergaan,

Kom met ons tot berouw, de Godheid is verbolgen,

Krijgt gij mee zonden straf, ge zal mijn voetstap volgen.

PETRUS EGGES.

MEDEMBLIK,

Is volgens het schrijven der aloude historiën gebouwd in het jaar 334 na Christus geboorte (zo Winsemius betuigt) door Diderik een zoon van Radboud, een kleinkind van Asconii, de eerste hertog van Friesland die in het zuidwesten een 4 a 5 mijlen van Stavoren ‘t is beginnen te bouwen en legde daar binnen korte tijd de fundamenten van een stad die later in de toekomst door veel vreemdelingen en inwoners van Friesland bewoond werd. Het is genoemd naar het water Medemelacha waaraan het gelegen was. Daarnaar is het Medemlek genoemd. De boven verhaalde Dirk of Diderik heeft het slot of ‘t het kasteel gebouwd wat ten dele vanwege zijn voortreffelijkheid later de hoofdstad van West-Friesland geworden is.

West-Friesland op de binnen zee die bij de schrijvers van de tijden der Romeinse heerschappij; Plinius (Natur. Histori Lib. 4de kapittel 15.) flevo of in het geheel genoemd en bij Pompon Mela: (Lib. 3de kapittel 2) omtrent het jaar 800 flevum.

In de Codex legum antiquarum tit lex Frisiorum vita Ludgeri kapittel 13 wordt het Fli en ook Fleha genoemd, toch daar ter plaatse in het bijzonder. Bij Willebaldus & Othlonus in vita Sti. Bonifaci hic. kapittel 19 ille kapittel 11. vers 12 Almera of Almeri en bij die van onze tijden wordt het in het algemeen de Zuiderzee genoemd.

Almera werd herdacht omtrent het jaar 755 en omtrent het jaar ‘t 850 bij dudo Sti. quintini Decanus en Wilhelmus Gemmeticensis Scribo en ligt nabij de overblijfsels van het Almeer-Dorp (te weten Medem-lek) die de gedachtenis van de oude naam nog heden bewaart.

Daar wordt bij vele nieuwe schrijvers gezegd dat Medemlek een zeer oude stad is en die ook de hof van de Friese koning Radboud geweest zou zijn, doch ‘t de geleerden zijn in die dingen tot op deze dag van de waarheid nooit overtuigd van die mening en ook niet vergenoegd geweest met enige bewijzen en twijfelachtige schrijvers die van die tijden zijn getrokken.

Wel is waar dat in zekere bezegelde brieven te weten: handvest van koning Otto, in het jaar 985 gegeven, gewag wordt gemaakt van de vloed Medemelacha. Gelijk mede in zekere oude blaffaart (1) der goederen van de bisdom van Utrecht, (Wilhelm Heda in Odibaldo) van de koninklijke tienden in Medemelacha, toch daaruit kan met geen goed bescheid van het voor verhaalde vast gemaakt worden. Terzelfder plaats worden van de koninklijke tienden [3] in Aocastrop, dat is Ouddorp, en in Holt-alde, dat is Hoogwoud en andere plaatsen als ook daar en elders van de accijns der koninklijke tienden in Almere de koggen-schuld genoemd en vermaand worden zonder nochtans dat uit dezelfde oorzaak van de voorschreven door iemand zulks wordt of gezegd kan worden aangezien dan dat in het leven van de H. Wolfranus of ook van andere onvervalste schrijvers die van koning Radboud en zijn doen hebben geschreven de stad of naam Medemblik niet genoemd wordt. Zo zullen we in het kort alhier verhalen hetgeen dat met waarschijnlijke zekerheid en met zeker en vast bewijs daarvan gezegd kan worden; Johannes Gerbrandi Leide (Lib. I kapittel 22. in zijn Latijnse kroniek van Holland die ook van Jan Sever Zoon in het Duits in de derde Divisie kapittel 31 toch met enige meerdere bijvoegingen gevolgd wordt) zei van een koning Theodoricus gelezen te hebben die te Medemblik gewoond zou hebben. Met deze woorden: ԍen leest dat anno 800 West-Friesland is bewoond geweest. Eerst van vijf heren, te weten van koning Theodoricus van wie koning Radboud van Friesland later is gekomen en hij woonde in Medemblik alwaar hij de eerste maal de hof van zijn woonstad heeft gesteld. De tweede is geweest Gerardus uit De Wolde die zijn verblijfplaats nam en eerst in het dorp Opdijk. De derde is geweest Rolandus van Wiernes die in het dorp Wijdenes een burcht is beginnen te timmeren waardoor [4] hij het recht van zijn regering heeft verzekerd. De vierde is geweest Kenne de zoon van Heiken van Benningbroek die in het voor vermelde dorp voor de eerste keer begon te wonen. De vijfde is geweest jonker Olboud die de Godzalige Adelboldus van Winkel genoemd werd, die woonde in het dorp Winkel voornoemd. Welk verhaal uit een oud en geloofwaardige historie schrijver getrokken schijnt te zijn.

Als het niettemin van enige ingelijfde bijvoegsels en glossaria gezuiverd is als namelijk dat in plaats van koning Theodoricus, hertog of graaf Theodoricus en van Radboud koning van Friesland, Radboud alleen zonder de bijvoeging koning van Friesland hersteld wordt en dat in de plaats van dat aldaar onvoorzichtig anno Domini driehonderd is gelezen geweest en gelezen moet worden 800. Het cijfer letter D voor 500 nemen en verstaan moet dat deze vijf heren niet tegelijk, maar op aparte tijden en de ene na de andere (als het door de Deense verwoesting niet verhinderd geweest is) vervolgens aldaar geregeerd zouden hebben. De redenen van deze mijn mening zijn deze.

Eerst dat omtrent het jaar onze Heer 800 (Annalis de gestis Caroli magni versu Conscripti ad annum 793. & annales Eginhardi ad annos 782 en 791 en 793) een hertog of graaf Theodoricus als krijgshoofd en overste leidsman der Friezen en achterneef van keizer Karel de Grote meer dan eenmaal vermeld wordt. Die wel waarschijnlijk [5] te Medemblik (als zijnde in die tijden naar de loop van veelvoudige Friese historin en Neder Saksische oorlogen een zekere en zeer geschikte plaats) zijn hof gebouwd en gehouden zal hebben en verder dat omtrent het jaar 885 bij Regino twee Friese graven als namelijk Gerolfus en Gardolphus vermeld worden en het niet onwaarschijnlijk is het dat Gardolfus, die hiervoor Gerardus genoemd werd, een en dezelfde persoon geweest zal zijn; alzo deze Latijnse namen van een en dezelfde persoon zullen zijn geweest. En ook deze Latijnse namen van een en dezelfde Duitse naam gemaakt worden en dat die in dit gedeelte van Friesland tussen het Vlie en de Kinheim of Keer-vloed gelegen wel graaf of rechter geweest kan zijn. Waarbij komt dat omtrent het jaar 980 na Christus een graaf Urbanus genaamd Ruosekyn niet ver van het klooster te Egmond gewoond heeft, (zie Vitasti Adelberti a Monachis Medelacensibus anno 990 Conscripta nondum edita nisi a surio contracta kapittel 23 extad apud me M, S.), die na alle waarschijnlijkheid dezelfde zoon van die geweest zal zijn die hiervoor Roelandus genoemd werd en door een burcht te Wijdenes zijn regering gezegd wordt verzekerd te hebben: vermits van de Deense naam ROE (gelijk daarvan nog andere overblijfsels te Wijdenes gevonden worden zoals onder anderen de Roefwerf). Alzo goed kan er Ronsekinus en Roesekynt als Roelandus of Roelandi Filius van gemaakt worden.

Aller zekerst laat me uit het voor verhaalde van Medemblik geloven dat met vele redenen uit [6] oude schrijvers is getrokken en alhier te lang om te verhalen voldoende vast gemaakt kan worden hetgene van de vijfde heer jonker Albold van Winkel daarbij gevoegd wordt, te weten: dat die de eerste keizerlijke rechter der West-Friezen en daarna in het jaar 1008 bisschop van Utrecht (daar het ‘t woord Godzalige op staat) is geworden. Ook mede, zo vind ik bovendien ‘t in zeker oud boekje dat ten tijde van jonker Rolandus die het huis te Wijdenes bouwde twee van zijn broeders, de ene te Muiden aan de uitgang van de Vecht en de anderen te Medemblik een gelijke, ‘t elk een huis of burcht zou hebben gebouwd en ook bewoond. Dit is hetgeen dat (overslaande versierde en korte gedichte verhalen) met goede waarschijnlijkheid uit de oude schrijvers getrokken van de verre oudheid ‘t van Medemblik die naar mijn weten gezegd kan worden.

Nu zal ik in ‘t kortverhalen hetgene ‘t vast en zeker en onweersprekelijk daarvan ‘t kan worden bewezen. De stad Medemlik of Medenblik, gelijk meest alle oude schriften getuigen, (en niet Mediablinkt of Mediablik hetgeen te ene male een fabel is. Het wordt hedendaags Medenblik genoemd of vanwege de gemakkelijkheid in het uitspreken voortgekomen Memelik) is gelegen aan het einde van een arm of uitwatering van de Oude-vloed die er eertijds was en nog hedendaags de Leek of Leeck genoemd wordt. Welke vloed ‘t de twee vierendelen of ambachten van West-Friesland, anders dit Noorder-Kwartier genoemd, het Regterland of Drechterland en hoog-Holtwouder ambacht (alias) Leekzater ambacht [7] of Overleeker ambacht, anders gezegd ‘t de vier Noorder-Koggen die het vroeger scheidde en nog tegenwoordig voor het grootste deel scheidt. Het gaat westelijk door ‘t het gehucht Westerleek en dan tussen Ursem en Opdam door in de Vlied-landen ‘t van de Heer Huigenwaard (Heerhugowaard) en vandaar voort tot en door Oterleek in het Schermermeer. En anderdeels gaat het Oostwaarts, eensdeels door Werenfridus-hoeve, (Wervershoof?) en anderdeels door Medemblik in het water dat eertijds Flevum en later Fli ofte Fleha in het algemeen en op die plaats in het bijzonder Almera en nog op deze huidige dag het Meer, toch in het geheel de Zuiderzee wordt genoemd. Zodat het duidelijk en zo klaar als de dag is en ook zo zeker dat de naam van de stad Medemlek van de voor beschreven vloed en uitwatering is voortgekomen even als ook de namen van Lexzater of Overleeker Ambacht, van het gehucht Westerleek en het dorp Oterleek hiervoor vermeld. Ik zou niet zeker kunnen zeggen of de gehele vloedleek, eertijds Medemmeleek, dan of die bijzondere arm en uitwatering waaraan de stad Medemlek gelegen is alzo alleen genoemd is geweest. Mijn mening is dat alleen de arm of uitwatering alzo genoemd werd vanwege de oorzaak dat Medemblik zoveel schijnt te betekenen als een hulp of Eem of Aam, dat is een uitwatering van de eigenlijke Vloed-leek. De oudheid van de plaats en de stad kan daaruit mede blijken dat de naam (die ouder is dan de tegenwoordige [8] verhoging van de zee) al eerder aan de plaats gegeven schijnt te zijn dan toen men de zee met dijken en dammen genoodzaakt was uit en af te sluiten, vermits het niet Medemelerdam heet even als Amsterdam, Edam, Monnickendam &c. en andere ingedamde uitwateringen die ik u edele op een andere keer menigvuldig opnoem. Maar als van een vrije uitwatering de naam Medemlek draagt.

De aanzienlijkheid van deze plaats in oude tijden kan daaruit gemakkelijk bespeurd worden dat al in het jaar des Heren 1118 de kerk van de plaats Medemblik geheel de accijnzen van de bisschoppelijke kamer raakte en alle Vircatus, dat is omgang of omring, gevolg en profijt aan het Domkapittel van de Kanunniken van Sint-Maarten bij zekere open bezegelde brief van de bisschop Godebaldus gegeven is geweest, (gelijk Willem Heda schrijft in de Hollandse kroniek in zijn achtste divisie kapittel: 5.) En dat uit kracht van deze gift hetzelfde kapittel het ganse profijt van West-Friesland heeft verkregen en tot de verandering bezeten heeft zodat de kerk van Medemblik, hoewel nergens in de tijden van Willibrordus of Bonifatius (zo Janus Douza Lib. 6. zegt] vermaard en herdacht wordt, niettemin daarna in de voorschreven tijden genoegzaam de hoofdkerk of immers de aanzienlijkste kerk van gans West-Friesland schijnt geweest te zijn.

Het welke boven het voorgaande nog daarbij mede geconfirmeerd en bevestigd wordt. Doordat alleen de pastoor van de kerk te Medemblik [9 ] een Personatum en bijzondere ‘t stoel in het koor van de domkerk te Utrecht onder de kanunniken voor de verandering heeft gehad.

Ik vind bij Albertus Abbas Stadensis (ad Annum 1256 in fine operis) dat koning Willem, graaf van Holland in het jaar 1256 van de Friezen dood geslagen zou zijn dat die ‘t te Medemblik woonde. Verder toen in het jaar anno 1288 graaf Floris van Holland met de vier ambachten of poort-schappen van West-Friesland (dat is) het Regter-land of zo men nu zegt Drechterland, Hoog-Hoogwouder, Ambacht, Schagen en Nieuwdorper Ambacht en Geestman Ambacht verzoend en overeengekomen was dat ze hem op zekere conditie huldigen en tot een heer van West-Friesland zouden aannemen. Zo heeft hij zonder enige verzoening brieven met die van Medemlek (die buiten het verdrag gelaten was) te maken aan die weinig tijd daarna het eerste stadsrecht van West-Friesland en een nieuwe en bijzondere poorters (burgers) of burgerschap op de 25ste maart 1288 (de voor beschreven graaf Floris heeft op dezelfde datum verleend en gegeven alle jaren een jaarmarkt te houden, beginnende ‘t op de dag van Bonifatius, dat is de 5de juni en duurt 14 dagen, die daarna onmiddellijk volgt aan die van Medemblik bij bezegeld handvest) zulks dat daardoor ‘t de drie delen van het Hoogwouder-Ambacht waarmee hij vooral verzoend was geen meerder recht behielden dan Medemblik alleen en alle dingen die hetzelfde ambacht [10] betreffen onder hun beider naam en zegels verdragen en gesterkt moest worden.

Gelijk zekere brief die nog over is van dezelfde graaf Floris in het jaar 1294 verzegeld waarbij hem een gedeelte buiten dijks land geschonken en vereerd werd dat duidelijk bewijst met het oude zegel dat de voor beschreven stad een onderwijs, een schip met ‘t 13 mannetjes daarin en met deze letters daarom Sigillum Burgentium in Medemlek. En hiermee staat op te letten dat graaf Floris of door voorgaande bedekte kennis of door de aanzienlijkheid en gelegenheid van de plaats, met zonderlinge genegenheid bewogen is geweest, niet alleen een burcht of wijkhuis (dat is) een wapenhuis aldaar liet maken of eerder de oude vervallen burcht en wijkhuis, waarvan hiervoor verhaald is, ‘t te vernieuwen gelijk ook de muren van de grote zaal van verschillende oude ongelijke stenen gemaakt en nog over zijn schijnt te getuigen. Maar heeft bovendien de muntplaats van West-Friesland die tevoren uit ‘t het oude dorp Ursem in het Drechterland altijd was geweest aldaar laten stellen en brengen en waar tekens van de hoge overheid over de West-Friezen onder zijn en de voor beschreven plaatsnaam penningen (die er tegenwoordig noch over zijn) laten slaan en munten die aan de ene zijde de gedaante van een mannenhoofd hebben die naar de rechterkant kijken met deze letters daarom F. Comes Hollandi, (dat is) Florentius Comes Hollandi (Floris graaf van Holland) en aan de andere zijde een vier gelijkhoekig [11] kruis met deze letters Mone Medenblek, dat is, Moneta Medenblik. (munt van Medemblik) Waarbij noch bovendien komt dat dezelfde graaf Floris aldaar de vierschaar van het Ooster baljuwschap van West-Friesland heeft ingesteld of immers dat die tevoren in twee gedeelten geweest zijn door de verwoesting en uitroeiing van het Huis te Wijdenes in het Drechterland dat in het jaar 1296 is geschied, weinig na zijn dood aldaar gekomen en verborgen is geweest, behelzende hetzelfde baljuwschap dat alzo verheeld was de twee gehele ambachten van West-Friesland, te weten het Regterland en Overleeker of Hoogwouder-Ambacht of de vier Noorder-Koggen tezamen en ‘t welk baljuwschap tezamen omtrent dezelfde tijden is toegevoegd het dijkgraafschap over al dezelfde plaatsen. En het (1) Kasteleinschap van de burcht aldaar. Zulks dat die dienst zeer groot en op eervolle wijze op zichzelf en niet minder ten aanzien van de stad Medenblek is geweest.

Ik kan niet anders uit de omstandigheid van de oude schrijvers bemerken dan dat de heer Hugo van Assendelft, een wereldse heer en oom van heer Hugo van Assendelft, abt van Egmond, die te Medemblik verslagen is geweest zoals we hierna zullen zeggen.

1379. Is die van Medemblik bij handvest van hertog Aalbregt op Sint Mattheus avond gegeven. ,, Dat ze alle jaren op de Nieuwjaars avond hun Poortmeesters en raadslieden kiezen zullen, te weten: dat 30 van hun mede poorters (burgers) die daartoe geloot zullen worden uit 120 de [12] rijkste van hun mede poorters, twee poortmeesters en raadslieden (dat zijn schepenen) kiezen zullen’

(Batavia illustrata folio 1441.) Sinds het jaar 1288 tot 1296 toe heeft het baljuwschap van het Hoogwouder of Overleeker ambacht en (1) Kasteleinschap van Medemblik bediend gehad terwijl heer Boudewyn van Naaldwijk het baljuwschap van het Regterlandt ‘t en Kasteleinschap van Wijdenes bediende. Van deze heer Gugo of Hugo schijnen de Heer Huygen Kogge te Werenfridus Hoeve (Wervershoof?) en de Huygenwaard (Heerhugowaard) hun toenamen gekregen te hebben. Na deze is in het jaar 1296 gevolgd heer Floris, heer Wouters zoon van Egmond die het huis of burcht te Medemblik na de voorgenoemde heer Hugoՠs dood in zijn hoede nam.

Het gewone spreekwoord zegt; ԩn troebel water is goed te vissen.’

Zo ging het in dit jaar 1296 mede nadat graaf Floris dood was en zijn zoon nog jong ‘t en in Engeland zo kwam de nieuw gekozen bisschop Willem van Mechelen die de 41ste bisschop van Utrecht was in West-Friesland vallen en heeft het huis te Wijdenes en het huis Eenigenburg beide tot de grond toe vernield en rukte met alle haast met zijn leger voor de stad Medemblik en heeft het in korte tijd ingenomen, [13] de stad verwoest en verbrand; maar het kasteel kon hij niet tot overgave dwingen, maar de heer Floris van Egmond (1) (Kastelein voor beschreven) en de anderen die op het kasteel lagen weerden zich dapper en sloegen de vijand gedurig af waarom ze ook aan de uiterste hongersnood kwamen te lijden want ze moesten door gebrek van voedsel paardenvlees eten. Eindelijk zo kwam graaf Jan van Henegouwen, heeft de stad ontzet, het leger verslagen en veel van hen neergeveld en uit West-Friesland gejaagd.

Marcus Zuerius Boxhornius professor der welsprekendheid in de hoge school te Leiden schrijft in zijn boek genaamd het Toneel van Holland, folio 374; ‘De stad Medemblik heeft eertijds een grote jurisdictie gehad die sorteerde onder de baljuw van deze plaatsen die ik heb geschreven uit de algemene en openbare registers, dit zijn de plaatsen.

Hoorn, Enkhuizen.

(4) Tax register.

DORPEN.

1. Wervershoof. ‘t 2. Bovenkerspel. ‘t 3. De Stede van Grootebroek. 4. Lutjebroek. ‘t 5. Hoogcarspel. ‘t 6. Westwoud. Oosterblokker. 8. Westerblokker. ‘t 9. Swaag. ‘t 10. Hem. ‘t 11. Venhuizen. ‘t 12. Binnewyzent. ‘t 13. Wynes. (Wijdenes) ‘t 14. Schellinkhout. 15. Scherwoude. ‘t 16. Schardam. ‘t 17. Etershem. (onder Hoorn) ‘t 18. Oosthuizen. ‘t 19 . Opterbeets. ‘t 20. Nieuwerdyk. ‘t 21. Grosthuizen. ‘t 22. Avenhorn. ‘t 23. Outdorp. ‘t 24. Vier Dorpen Velangedyk. ‘t (Langedijk) 25. Koedyk. ‘t 26. Kalverdyk. (Tuitjehorn) ‘t 27. Warmenhuizen. ‘t 28. Renigenburg. ‘t (Eenigenburg, Schagen?) 29. Nyenburg. (Nijenburg, Heiloo) ‘t 30. St. Maarten. ‘t 31. Schagen. ‘t 32. Aarnighuizen. 33. Barringhorn. ‘t (Barsingerhorn) 34. De Keins. ‘t (Schagen) 35. Oude-Nierop (Niedorp). 36. Nieuwe-Nierop. 37. Winkel. ‘t 38. Eerswoud. (Aartswoud) [15] 39. Hoogtwoud. 40. Opmeer. ‘t 41. Hensbroek. 42. Opdam. 43. Veenhuizen. (Heerhugowaard) 44. Oterlik. ‘t (Oterleek) 45. Spanbroek. 46. Watway. 47. Woggenum. 48. Nibbixwoud. 49. Hauwert. ‘t 50. Midwoud. ‘t 51. Benningbroek. 52. Sypekerspel. 53. Abbekerk. ‘t 54. Lambarschaag. 55. Twisck. ‘t 56. Oostwoud. ‘t 57. Opperdoes. ‘t 58. Almerdorp. (bij Opperdoes in 1334 verdwenen in de golven)

1408. Zijn enige dorpen, gewoonlijk de VEENHOOP genoemd onttrokken van de macht van het baljuwschap van Medenblik en gesteld onder de jurisdictie van de magistraat van de stad Hoorn door beneficie of weldaad van Willem van Beieren die daar brieven van heeft gegeven. De namen van de dorpen zijn, Berkhout, de Gooren, (De Goorn) Grosthuyzen, Scharwoude, behalve vele buurten. Boxhornius 358.

Om wederom tot ons voorgaande voornemen te komen is dit voorschreven baljuwschap en Kasteleinschap (1) te Medemblik daarna door zeer [16] aanzienlijke en adellijke heren bediend geweest. Als onder anderen in het jaar 1324 van heer Dirk van Outshoorn en in het jaar 1356 van Johannes Bruelles, ridder, in het jaar 1392, van de heer Floris van Alkmade in het jaar 1395, van heer Gerrit van Heemskerke in het jaar 1398, van heer Coen van Harlaar in het jaar 1404, van Heer Wouter van Gent en ‘t die voor de laatse maal in het jaar 1413, van heer Daniel van Cralingen en daarna het dijkgraafschap en Kasteleinschap alleen voor de eerst keer bij een Dirk van Santhorst. In 1446 werd Philippus Banjaart kastelein op het slot te Medenblik en een president van Holland genaamd Gooswyn de Wilde die beiden gevangen gebracht werden op het Huis te Heusden om een lelijke en schandelijke zaak die ze van elkaar zeiden. Nadat ze beide anderhalf jaar gevangen hadden gezeten is de voor genoemde president op het Huis te Loevestein gevoerd en aldaar onthoofd. Maar de kastelein van Medemblik is wederom in vorige kwaliteit herstelt. De grote Hollandse kroniek folio 188. kapittel 14. Echter gelijk alle voorspoed dat niet zeer lang zonder hinder gewoonlijk zijn voortgang heeft zo is het mede met deze stad Medemblik vergaan.

Want net na de dood van graaf Floris in het jaar 1296 is de poort of stad Medemblik, uitgezonderd de Burg, (schrijft de Rijmkroniek van Holland en met zekere nette Latijnse hand geschreven) door de West-Friezen zelf van het ene einde tot het ander verwoest en ook verbrand en heer Hugo van Essendelft [17] met nog wel 66 anderen aldaar verslagen is geworden.

Na deze voorgaande verwoesting van het zwaard en ook van het vuur is in het jaar 1334 ook het water en de zeeslag de stad Medemblik en ook de zeedijken aldaar zo lastig geworden dat men die nauwelijks langer heeft kunnen behouden zodat bij de voornoemde vier poorterschappen van West-Friesland, te weten; het Drechterland, Hoogwouder Ambacht, Schagen en Niedorper Ambacht, met Geestmer-ambacht goed gevonden is geweest een groot stuk land uit te werpen ‘t en de dijk van Barsinghorn af tot Medemblik toe achter in te leggen toch alzo dat de poort of stad Medemblik en zorgde daardoor na korte tijd mede bedijkt te zullen worden, daarin niet wilden bewilligen en ook de heer graaf daarin beducht en bekommerd was geworden en zo is die inlage ‘t niet anders toegestaan dan onder voorwaarde dat alle andere West-Friezen de heer graaf die het node deed zijn poort en burcht te helpen verzetten wat de vier Ambachten ook bij open bezegelde brieven op Sint Agnieten dag in het jaar 1334 beloofd hebben te doen en na te komen. Voorts zo is in het jaar 1413 op de ‘t 2de februari het voorschreven grote baljuwschap van Medemblik geheel in steden verdeeld en vernietigd. Nadat daardoor eerst Enkhuizen, daarna Hoorn en wat later Grootebroek en daaropvolgende gelijk Schellinkhout even groot stadrecht [18] verkregen hadden als die van Medemblik uit kracht van de voor beschreven handvesten van graaf Floris en andere volgende graven tot die tijd toe hadden gebruik. Toen is het van gelijke aan alle verdeelde andere steden ‘t bij hertog Willem van Beieren mede vergund en gegeven. (Hiervan blijkt uit zekere brief van de aartshertog Philips op de 12de november 1503 gegeven) en daarna in dat jaar is het dijkgraafschap die tot die tijd bij het (1) Kasteleinschap was gebleven toen gesplitst en in tween verdeeld en het dijkgraafschap, het Drechterland tot en in de stad Enkhuizen gebracht en verzet geweest. Daartoe zou enigszins de aanleiding en gelegenheid schijnt gegeven te hebben het verzwaren van de aanslag van het water in de Zuiderzee door het verdiepen van de stromen, uitschuren van de gronden en wegnemen van de voorlanden wat daardoor veroorzaakte dat de gehele oude West-Friese zeedijk door een persoon alleen en vooral in tijd van stormen en nood niet bekwaam verzorgd scheen te kunnen worden. Dat is gelijk ook naderhand gebleken dat niet tegenstaande deze meerdere voorzorgen in het jaar 1508 (zo Dirk Velius in zijn kroniek van Hoorn, lib. 2. fol. 87 schrijft), is in de herfst op Sint Gallen dag door een extraordinaire storm en hoge vloed niet alleen de dijken in het Drechterland bij Hoorn tussen Schardam en Scharwoude, maar ook bij Medemblik op wel vier plaatsen zijn doorgebroken tot een arme schade van de ingezetenen. [19] Hoewel al deze voorschreven tegenspoed waar de ene op de andere volgde zeer moeilijk is geweest en de voorschreven stad dapper in zijn welvaart heeft verzwakt. Zo is na deze de allerzwaarste daarop gevolgd want in dit jaar toen de graaf van Nassouw die nu stadhouder van Holland was (de graaf Jan van Egmond was tevoren op de Hoef gestorven) ging hem de Zwarte-hoop of de Gelderse-Friezen af die in dienst van de graaf ‘t van Gelder traden. Hun overste waren Johan Selbach en Goldsteen. Onze gouverneur uit vrees dat de Zwartn-hoop het ene of het ander op ons Noorderkwartier mocht ondernemen zond boden aan de overste Rekalf dat hij aanstonds en zonder tijd te verzuimen overal volk moest werven en bijeen verzamelen. Rekalf kreeg verscheidenen honderden soldaten bij elkaar en hij stuurde vier compagnien naar het Noorderkwartier, een zond hij naar Uitdam en de tweede zond hij naar Monnickendam, de derde naar Edam en de vierde onder heer Jan van Wassenaar. Behalve dit volk had de heer Floris van IJsselstein nog vier andere compagnien daarvoor al tijdje in dienst gehad en die werden herwaarts gezonden. Een compagnie werd er onder graaf Felix naar Medemblik geleid en de ander naar Enkhuizen, de derde naar Schagen en in de dorpen daar omtrent, de vierde werd op de oorlogsschepen verdeeld. Welke oorlogsschepen de 22ste mei te Enkhuizen bij elkaar verzamelden door toedoen van de voorgeschreven heer van IJsselstein en gingen voort ter zee [20] om op alle tochten en aanslagen van de vijand in de gaten te houden. Maar hoe goede kennis dat men van de komst van de vijand had en hoe nauw dat het land overal met garnizoenen bezet was en hoe scherpe wacht dat er gehouden werd, het was allemaal zonder vrucht want God waakte niet mede. Deze Zwarte-hoop of Gelderse Friezen kwamen de 24ste juni van Lemmer met 150 schepen en zowel grote als kleine met omtrent drie 4000 mannen op dit Noorderkwartier afzakken. De 25ste.dito op een donderdag ‘s morgens vroeg landen ze voor Medemblik en wonnen de stad stormenderhand, hoewel de burgers zich dapper te verweer stelden waarvan velen in deze hitte doodbleven, sommigen vluchten naar het slot, anderen kwamen vluchten uit de stad, een groot deel die zich hier en daar nog in de huizen verstopt had werden opgezocht en gevangen genomen en op losgeld gesteld. Ze plunderden de stad met een haast en hebben het toen verbrand zodat er niet een huis staan bleef, behalve het slot, dat konden ze niet krijgen doordat de kastelein Joost van Buuren hen dapper tegen stond. Dezelfde dag trokken ze voort en branden eerst Opperdoes en Twisk af, verschoonde Midwoud door het bidden van de pastoor die een rantsoen van 150 guldens gaf alzo in het hele dorp niet zoveel geld te vinden was. Toen dit gedaan was gingen ze voort de Zwaagdijk op en keerden ze bij Hoorn langs en sloegen de Berkhouter weg in en trokken door Berkhout, Avenhorn, Ursem en de Huigendijk [21] langs tot voor de stad Alkmaar. Onderweg sloegen ze dood, roofden en verbrandden alles wat hun voorkwam en deden onoverwinnelijke schade aan de huisman &c. Zodat Medemblik niet alleen onoverwinnelijke schade heeft geleden, maar bovendien het verlies van al oude handvesten, brieven en bescheiden van die stad geleden heeft en misschien ook van datgene dat door het voor verhaalde zeggen dat Medemblik de koninklijke woonplaats van koning Radboud van Friesland zou zijn geweest vastgemaakt en bewezen zou kunnen worden. Daarbij heeft evenwel het ongeluk van de stad noch niet stil gestaan want in het jaar 1555 ‘t in april is echter een onverwachte brand ontstaan waar nog de memorie van schijnt vers te zijn die even bewesten van het raadhuis begon en sloeg over de oude haven heen aan weerszijden het grootste deel van de stad die sinds de laats gemelde brand en verwoesting nauwelijks zijn adem geschept had, neffens de kerk en het klooster verbrand en ‘t in kolen gelegd heeft. Alleen is de toren (gelijk die nog staat) is behouden gebleven. Deze toren is de bouwkunst niet gaan vergeten want men kan eronder door rijden met wagens en paarden gelijk men door een poort rijdt. Er hangt een klok bovenin die elf duizend pond zwaar weegt en daarop staat dit navolgende in het Latijn en verduits; (aldus) [22]

Bij meerder en groter verbreiding van de stad Medemblik en door de dagelijkse vermenigvuldiging van volk zo heeft uit raadsbesluit van de magistraat en regering mij te Zutphen in deze gestalte gegoten F. en P. Comonius in het jaar onze Heer 1549.

Maar wederom in het jaar 1570 stijf 15 jaar later is op deze brand genoegzaam een overstroming gevolgd toen op Allerheiligen dag op 1 november door een zware storm en verbolgen onweer uit het Noordwesten het water zo hoog opgedreven werd dat diergelijke hoogte bij mensen geheugenis nooit in deze landen gezien was waardoor bijna alle zeedijken rondom of overliepen of doorbraken door de furieuze aanslag van het water, voornamelijk de hoge dijk bij de stad Medemblik op wel vier plaatsen zodat al het platteland rondom niets dan een gladde zee was of scheen te wezen waarover de schuiten recht toe, recht aan voeren van de ene plaats naar de andere en vele mensen en vee aan alle kanten verdronken.

1572. De 11de juni heeft de nieuwe gouverneur van Enkhuizen, genaamd Dirk Sonoy, getracht door middel van de kapitein Jacob Cabbeljauw, Claas Ruychaver en Dirk Jansz: Brouwer aan hun zijde te krijgen onder de gehoorzaamheid van prins Maurits die daarover [23] zo lang mee bezig was dat ze die van Medemblik bewogen hun burgermeesters naar Enkhuizen te zenden. Maar ze konden niet overeenkomen omdat ze grote zekerheid en onmogelijke dingen begeerden, daarom besloten ze snel twee compagnies burgers van Enkhuizen onder kapitein Claas Croes en Jacob Cornelisz. in de hof daar naar toe te zenden met twee compagnies soldaten onder Cabbeljauw en Ruychaver die heimelijk de stad Medemblik hebben ingenomen. De soldaten kwamen de Ooster-poort in en de Enkhuizer burgers de Westerpoort zodat de manschappen van Medemblik aanstonds op het kasteel vluchtten. De Enkhuizers en de soldaten namen hun vrouwen en kinderen en zetten die vooraan tot een borstwering toen ze het kasteel bestormden. Toen de mannen dit zagen durfden ze niet te schieten vanwege hun vrouwen en om hun trouw te betrachten dwongen ze aldus het kasteel op te geven.

Terwijl ze hiermee bezig waren werden Cornelis Pietersz. Lutsen met Pieter van Gulik, schout van Opmeer, uitgezonden om alle geweer en wapens uit de twaalf omliggende dorpen te halen tot hun gebruik met voldoende vrijwilligheid door het innemen van de stad Medenblik.

Weinig tijd hierna heeft deze Dirk Sonoy de stad Hoorn niet zonder grote moeite laten overgaan want de burgers stonden in wapens tegen elkaar op. Voorts zo heeft hij alle steden die in het Noorderkwartier waren zoals Alkmaar, Edam, [24] Monnickendam en Purmerend verkregen. Over al deze plaatsen heeft hij afzonderlijke gouverneurs gesteld als te Medemblik jonker Jacob Cabbeljauw, te Hoorn jonker Josue dՁlveringen, heer van Hofwegen, te Alkmaar Willem Mostert en te Edam jonker Willem de Grave. Sonoy kreeg de overste Lazarus Muller met een regiment te hulp en moest vast alle dagen met zijn vijand schermutselen &c.

Hierop slaat het versje van Jan Jansz. Deutel van HOORN in zijn huwelijkse weegschaal en luidt aldus,

Het sterke Medemblikker slot,

Werd eens van de oorlogsgroep

Ingenomen, niet door kracht ‘t

Van de wapens, maar men bracht

Vrouwen en kinderen voor aan, ‘t

Van die men te keren wilde gaan, ‘t

Met deze voortocht drong men voort,

Tot de grachten, tot de poort, ‘t

Van deze sterkte.

Al het geschut kwam de burgers niet tot nut, ‘t

Want zo iemand schieten wou, ‘t

Hij ontzag zijn kond of vrouw, ‘t

En omdat hij die ontzag, ‘t

Moest hij komen tot verdrag, ‘t

Met zijn vijand, het welke zo niet,

Buiten de echt zou zijn geschied. [25]

1572. De 16de november, de jonkheer ‘t Dirk Sonoy die admiraal van de Noord-Hollandse vloot was lag voor Amsterdam en zo is zijn gouvernement terwijl hij noch afwezig was binnen de stad Medenblik een grote oploop geweest tussen de burgers van de stad en de kapitein Jacob Cabbeljauw en zijn soldaten. In deze oproer werden de burgers van de stad Medemblik meester van de soldaten zodat de grootste hoop de stad zijn uitgelopen, de overgeblevenen werden hun geweren afgenomen. De kapitein stelde zich op het stadhuis staande op de dam en zijn predikant Jan Mighiels vluchtte in een huis daarnaast naar Willem Cornelisz. Daarna dwongen ze de kapitein dat hij alle overgebleven soldaten die noch op het slot waren dat de burgers dat in zouden nemen en daarop te verlaten wat aanstonds ook is geschied, ze sloten de kapitein in zijn kamer op en hebben daar enige dingen uitgenomen. Deze oproer geschiedde door een kleine oorzaak en misverstand, dan men vreesde voor erger, daarom zond zijne excellentie aldaar terstond meester Herman van der Meer en Hopman Nicolaas Ruighaver naartoe om de oproer te stillen en neer te leggen. De voor beschreven Nicolaas Ruighaver had zijn vaandel soldaten omtrent een uur gaans van de stad liggen. Men bevond dat de oorzaak ontsproten was doordat een jonge man die een burgers zoon van de stad was over de wal was geklommen waarom de kapitein hem [26] had gevangen genomen, doch werd hij gebeden van de oom van de jongeman dat hij hem los zou laten en heeft zulks niet willen doen en is daarom zeer lastig gevallen heeft hij die mede gevangen genomen. Dat werd door de burgers gezien en hebben tot de kapitein (die de gevangenen op het slot wilde brengen) gezegd dat hij de burgers los zou laten, hij mocht ze terecht stellen, de boete die daartoe op stond was maar 20 stuivers. Maar hij bleef even obstinaat en wilde hen niet loslaten en dreigde er enige te slaan en zei daarbij ook dat hij de gevangenen wel wilde hangen (want omdat het een grensstad was verbeeldde hij hem ‘t het lijf verbeurd te zijn) hierdoor is terstond het rumoer gegroeid en ze hebben hem omsingeld en de gevangen ontnomen. Dit hebben de soldaten willen keren en alarm laten slaan, de burgers daartegen lieten de klokken kleppen en de trommels roeren en lieten de burger vaandel waaien op de straten, somma; het stond zeer kwalijk geschapen, maar is tenslotte noch ten beste afgelopen en hebben zowel burgers als soldaten de tweedracht in minne en vriendschap neergelegd. En hebben ook meteen elkaar beloofd te regelen naar de ordonnantie die bij de prins van Oranje gemaakt zou worden en dat ze ondertussen vrede, vriendschap en eendracht zouden houden zonder de een de ander te verwonden in woorden of feiten in enige manier op lijfstraf war van ze een schriftelijke akte hebben gemaakt en ondertekend op de 21ste van november 1572.

[27] 1573. In augustus schreef graaf van Bossu aan Cornelis van Ryswyk, Kastelein te Medenblik, inhoudende dat indien hij het slot ‘t en de stad van Medenblik in zijn handen wilde leveren dan zou hij hem groot begiftigen en alles dat hij misdaan had hem vergeven zou wezen waarvoor hij zijn eigen persoon als pand wilde stellen. Voorts dat zulks in alle haast moest geschieden want Leiden was bezet want hij was van mening om ‘t in het Noorderkwartier te vallen en voor Medenblik te komen, daarom dat hij terstond antwoord zou schrijven &c. Ryswyk was toen de brief kwam binnen Enkhuizen en de bode die de brief bracht was vertrokken toen hij te Medenblik kwam, anders zou hij hem vastgezet hebben. Hij ontbood de burgemeesters ‘t van de stad en zijn luitenant die hij de voor beschreven brief heeft voorgelezen en schreef ook zulks terstond over naar de gouverneur ‘t Dirk Sonoy om alle verdachtmaking van hem te weren.

1588. Was te Medenblik de overste heer Dirk Sonoy lange tijd gouverneur geweest over het gehele Noord-Holland. Hij had hem dapper gekweten en goed gedragen in veel diensten en geruchtmakende zaken. Deze had van Leicester nieuwe commissie van zijn gouvernement van Noord-Holland bekomen wat tot nadeel was en vermindering van de autoriteit van de prins van Oranje of Maurits van Nassau die de stadhouder van Noord- en Zuid-Holland was die het alleen toestond zulke commissie te geven [28] zoals aan zijn luitenant. Hij werd zoals zoals anderen ‘t na het verraad van Deventer en Zutphen afgeist om een nieuwe eed aan prins Maurits als stadhouder te doen, wat hij weigerde uit kracht van zijn nieuwe commissie, tenzij dat hij van de graaf Leicester van zijn gedane eed ontslagen werd wat alzo voortkwam uit misverstand en zo werd dit spel door de heer van Bochorst (die toentertijd de ambassadeur van koningin majesteit was) geslist. Daarna heeft prins Maurits de vaandel soldaten van jonker Aart van Duivenvoorde naar Medemblik gezonden, maar het werd door enig wantrouwen niet in de stad genomen, maar moest daarbuiten blijven. Daarom ging prins Maurits met de graaf van Hohenlo zelf met zijn hofgezin daarnaartoe, maar ze werden daar mede buiten gesloten. Doch dit werd wederom neergelegd omdat Sonoy zelf zei dat het hem leed was en dat hij geen ‘t oorzaak van wantrouwen had gehad; maar na veel handeling daarover tot in januari ‘t 1588 zo behielp Sonoy hem met zijn voor beschreven commissie van Leicester over Noord-Holland, gelijk hij die van de prins van Oranje had gehad, zo wilde hij bij zodanig gouvernement blijven. Prins Maurits was wel stadhouder genoemd maar dat hij gelijke macht had in dat kwartier blijkt wel uit zijn commissie. Ondertussen muiten de 600 soldaten van Sonoy ‘t te Medenblik gedurig en wilden niet vertrekken voordat ze afrekening van 72 maanden hadden, ze namen de burgers hun geweer of [29] wapens af en dwongen ze alzo verder wekelijks hun soldij te geven. Dit kwade voorbeeld maakte ook muiterij in andere steden.

Dit beleg duurde tot in april 1588 en ‘t omdat dat de Engelsen die zich in het begin stijfden zich anders begonnen te bedenken en zagen vooral Leicesterՠs gouvernement aan de Staten opgedragen en die autoriteit door vaste resoluties toenemen zo kwamen ze tenslotte overeen in voegen dat het krijgsvolk met paspoorten zou vertrekken en het prinsen volk trok daar aanstonds binnen. De overste gouverneur kwam zich te Alkmaar excuseren die later de burgers van Medemblik en anderen grote schade aandeden in zijn goederen waarover hij zich beklaagde bij de koningin van Engeland.

1593. Ging de eerste schipper uit Holland die een burger alhier van Medenblik was naar Guinea of Goudkust uit deze haven.

1594. In deze tijd was Jelle Adriaansz. Wynsz. dijkgraaf van de vier Noorder-Koggen en heeft allereerst bedacht en uitgevonden tot bescherming van de zeedijk zekere werken buiten aan de wierdijk die men kribben noemde en noch alzo genoemd worden die noch heden bij de inwoners (om hun grote onkosten) zeer goed bekend zijn. De eerste crebbing (krib) werd toen geslagen voor de Spanbroekerdijk bewesten de Twiskerbrug.

1618. In oktober kwam zijne excellentie prins Maurits naar Medemblik om de magistraat te veranderen en heeft zes van de oude magistraat laten zitten en tien nieuwe daarbij gekozen en ging toen voort en verzette de regering in de andere steden dergelijk.

1620. In het voorjaar werden de vijf watermolens die tussen Medemblik en Opperdoes stonden aan of bij de dijk naar de Oost kant van de stad Medenblik gebracht en gesteld zodat ze elkaar het water konden afmalen als een molen het tegen of boven het zeewater niet kon wegmalen. De oorzaak waarom dit gedaan werd was daarom dat de sluis daar de molens het water door maalden op het felste van ze zee lagen en daarom grote kosten hadden en waren daartoe zeer verouderd zodat ze vernieuwd moesten worden en alzo de dijk bewesten Medenblik waar de molens stonden heel breed en hoog is zo zouden het tot grote kosten van de landen geweest zijn zo men daar een nieuwe sluis had geleid en gemaakt.

Nu komen we tot de tegenwoordige tijden waarin de stad Medemblik niettegenstaande alle voor verhaalde tegenspoeden wederom als uit de as opgekomen is een goed betimmerde stad en van bekwame grootte geworden die aan de zuidzijde voorzien was met hoge wallen en bolwerken naar de nieuwe en moderne wijze gefortificeerd en versterkt. En aan de Noordzijde en Oostzijde tegen de Zuiderzee met zeer zware wier- en aarden dijken die aldaar mede bewesten en ook eensdeels beoosten de stad [31] zijn en zo zwaar, hoog en breed dat diergelijke in de wereld niet zijn te vinden. Ja ‘t dat men van angst als men daarbij dezelfde wierdijk perpendiculariseert (5) of waterpas uit de zee is opgetrokken, onder met riet en daarboven met wier opgezet ter breedte van 18, 20, 22 a 24 en soms meer voeten hoog boven het water wanneer het een gewoon getij is en dan blijft noch een diepte van 15 a 16 voeten en voor de stad 17 en ook 18 en meer voeten water, ja zo diep dat zelfs in het jaar 1601 dicht aan de dijk van de stad ‘t een groot en zwaar schip van 500 lasten heeft kunnen liggen en weer weg gebracht werd. Daarboven werden dezelfde wierdijken het meeste deed onder tegen de dijk gestijfd en versterkt met zware kribben, stenen en eiken paalwerken waarvan de steekpalen, die recht in de grond staan, en schoorpalen, die schuin in de grond gaan, en voornamelijk mede tegen de ijsgang geslagen werden om door het schuin opschuiven zijn macht daarop te breken 36 voeten lang moeten zijn en tenminste 15 op een roede gesteld worden. Voorts met eiken gordingen en sluitbalken en zware ijzeren bouten en spijlen in en aan elkaar gesloten en vastgemaakt en van binnen gevuld met Noorse-sparren of Capraven (zelfde betekenis) tot de grond toe en dan daarop gelegd. De voornoemde zware Noorse kribben stenen waarvan iedere roede 400 a 500 en soms meer guldens kost.

[32] Behalve deze kribben zo zijn er noch verschillende zware eiken hoofden en paalwerken geslagen die gaan van de dijk zee waart in en hebben 30 eiken zo gestoken als schoorpalen op een roede, lang als voor en mede van binnen tot op de grond met Noorse Capravens en daarop met zware stenen gevuld om de storm van de dijk af te leiden en het wegschuren van de grond of het verdiepen te verhinderen. Behalve een menigte van anderen die niet zo zwaar zijn die van dit wier een materie of gewas zijn dat de zee opgeeft op de verdronken gronden en waarden tussen Kolhorn en het eiland Wieringen voornamelijk en elders omtrent Medemblik,. In het het zijn ze Latijn geheten Alga welke waarden deze materie of gewas schijnen voort te brengen als wraak van de schade haar bij de zee aangedaan tot dienst en verdediging van de naburige landen die noch gestadig tegen de zee worstelen. Het staat te noteren dat dit wier een gewas van zodanige natuur en aard ‘t is dat perpendiculariseert (5) en onder de linie ‘t op elkaar gehoopt zijn zo vast en dicht in elkaar gegroeid dat die met scherpe spitlippen of spaden heel slecht afgestoken en gebroken kan worden en krijgen ‘t een gedaante van leer of lever die meerder sterkte en tegenweer bij brengen zoals zelfs zware ‘t en dikke muren zouden kunnen doen die de furieuze en ongelofelijke aanslag van het water niet langer zouden kunnen weerstaan, vermits diezelfde gronden van de dijken en alles wat daar [33] omtrent is laat schudden en beven zodat geen muren het zonder scheuren zouden kunnen verdragen zodat dit voldoende de enigste en immers de voornaamst stof schijnt te wezen waardoor de landen naast Gods zegen tot noch toe geconserveerd en behouden gebleven zijn. En omdat alhier geen plaats heeft het oude versje van de poet van Mantua.

Projecta vilior Alga: ‘t dat is te zeggen als wier, gemerkt dat die alhier niet veracht; maar kostbaar en ten hoogste ‘t nut, nodig en het redden is van deze wierdijken. Als die door water of ijsgang uitgeslagen of uitgewrongen en in zee geworpen worden dan wordt daar weer van de grond af ‘t aan met riet en wier een nieuw fundament gelegd ‘t en voorts met palen en kribben gelijk de keur ligt geheid en geslagen.

Het is nu al omtrent geleden toen in de dezelfde stad benoorden de kerk en noch wat westelijker op twee verschillende plaatsen geschieden moest bij publiekelijke aanbesteding dat de voet gekost heeft 50 gulden (dat is de roede) 600 gulden. Toen tegenwoordig daarvan de aanbesteding zou gedaan worden daar men bij alle stormen ten hoogste voor bevreesd en bekommerd is zo nu ten aanzien van de meerdere diepte sinds aan de dijk door de vloed gevallen als mede ten aanzien van de duurte der materialen van wier, eikenbalken, ijzerwerk en arbeidsloon dat op enige soorten een derde en een andere een vierde deel als nu [34] verschilt, door elkaar gerekend, maar de voet zou nu 75 gulden kosten, dat is de roede omtrent 900 gulden. In voegen dat het onmogelijk schijnt om die langer te kunnen bekostigen en te onderhouden, gelijk dat inderdaad omdat het van jaar tot jaar lastiger wordt onmogelijk worden zal, tenzij daarin door andere middelen zal worden voorzien. Het kan alreeds uit goede rekeningen blijken dat de vier Noorder-Koggen, waarin de stad Medemblik gelegen is en van ouds geheten Hoogwouder-Ambacht, boven het eerste maken van aarddijk aan andere staande en gemaakte kribben, wierriemen en hoofden beloopt de waarde van meer dan 2079180 Carolus guldens dat omtrent 21 ton goud beloopt en dat zonder en behalve alle voorgaande en noch te doen vernieuwingen en onderhoud van die werken. Welke werken, hoewel ze zwaar en kostbaar zijn, nochtans ondertussen niet alleen van het geweld van de zee verzwakt en afgerukt, maar vooral daarboven bij heel stokstil weer van de ijsgang alleen door de vloed gedreven en aangeperst, buiten verwachting omgesmeten en gebroken en de wierriemen zo massief, dik en breed zoals voor is verhaald doorgesneden kunnen worden. Dat is gebleken in het jaar 1621 in maart achter en benoorden het raadhuis van de stad Medemblik in het aanzien van de heren burgemeesters Abraham Comersteyn van den Briel en Jacob Clazen Jengs van Edam als commissarissen vanwege de edele [35] groot mogende Heren Staten van Holland en West-Friesland op het instellen van de oorkondeboeken van de eerste duizendste penning aldaar behandeld. Daar had kruiend ijs heeft de dikte van een voet door de wierdijk, dik en breed 20 voeten, divers, ‘t zodat het aan de andere zijde boven in de aarddijk toen uitkwam en deed dat op die plaats en enige dagen daarna op andere plaatsen aan ‘t de dijk in een uur tijd boven de 300000 gulden aan schade. Daarover zijn die van de voorschreven vier Noorder-Koggen op hun klachten alleen met een somma van 10000 gulden bij de edele groot mogende heren Staten van ‘t Holland en West-Friesland vertroost geweest en daarnaast werd deze wierdijk verstevigd aan de binnenkant met een zeer zware aarden dijk hoog uit het binnenwater van 24 ‘t tot 30 voeten en breed op de kruin op vele plaatsen en voornamelijk bewesten de stad Medemblik 4, 5, 6 ja 7 koggen en Drechterlandse roeden waarvan de roeden een zesde deel groter zijn de Rijnlandse.

De stad werd alzo tegen de land en zeekant gefortificeerd: in voegen dat die voor onoverwinnelijk werd geoordeeld door Hadrianus Junius in zijn Batavia folio 303. Deze stad Medemblik heeft behalve zijn eerste en aloude haven nog drie grote en aparte havens binnen zijn vesting waarin menigte van schepen kunnen liggen en door de diepte ervan mitsgaders van de mond het gat van de haven (dat met een dagelijkse getijde van 11 tot 16 [36] voeten diep is en gestadig diep gehouden wordt) allerlei grote, ja allergrootste schepen van het land binnen kunnen komen. En vanwege de ‘t goede gelegenheid van de plaats met een bijzonder welvaren in deze tijden door Gods zegen vergezelschapt, wat niet alleen getuigen kan de vergroting van de stad en het maken van een zeer grote nieuwe haven met een breedte van 20 roede dat, in het jaar 1599 gedaan werd. En noch onlangs in het jaar 1632 met een tweede nieuwe haven met dezelfde vergroting; als ook mede een derde, alles tot haar eigen kosten, (de tweede ter breedte 25 a 26 en de derde haven 35 roeden breed die zich uitstrekt in het Zuiden langs de stad van het ene einde tot omtrent het andere en rondom met voortreffelijke huizen betimmert) daar opgevolgd. Maar ook een menigte van schepen die aldaar havenen waardoor in Noorwegen en Oosten als ook in het Westen en de Middellandse Zee de naam van deze stad goed bekend en vermaard werd waartoe ook niet weinig helpt de goede situatie, grootte en gelegenheid van deze havens die vanouds en noch tegenwoordig bij de reizigers en zeevarend volk voor het enigste asiel en aller zekerste herberg van hun schepen en goederen (waarin ze die in de wintertijd als ze vanwege de ijsgang en de vroege vorsten verrast en overrompelt en door ‘t opproppen van het ijs in gevaar raken, als ook ondiepte van andere havens en zeesteden afgesneden worden gewoon zijn te [37] te bergen.) Diezelfde havens zijn in het jaar 1632 toen die tot een groot geluk voor de schepen noch ternauwernood waren gemaakt toen daarboven de gewone schepen die daar overwinterden en doorgaans boven de honderd in het getal waren noch wel omtrent honderd daarbij opgelegd werden, allen van andere plaatsen.

En in het jaar1633 daar opvolgend zijn ‘t er wel over de twee honderd allen van andere plaatsen geherbergd en toen bleef noch open ‘t een grote ruimte voor veel meer andere. Alle schepen die met hun kostbare lading enige miljoenen bedragen, buiten deze hulp van de havens van deze stad naar menselijk oordeel, in het ijs zouden moeten hebben vergaan zoals aan weinig anderen die de haven door de snelle ijsgang afgesneden werden en toenmaals met groot geklaag in het aanzien van velen die hen niet helpen konden is gebleken. En dit is het welvaren van de stad naast Gods zegen voor een groot gedeelte door het wijze en voorzichtige bestuur en de beleid van de magistraten van die stad voort gekomen omdat die een mede lid van de vergadering der ‘t edele groot mogende heren Staten van Holland en West-Friesland uitmaken en niet alleen aldaar geleerde ende ervaren pensionarissen gebruiken, maar ook vanwege hun stadsnaam in ‘t alle andere collegia van het land gecommitteerden lieden van kennis en van grote en langdurige ondervinding &c. [38]

Op een schipper van Medenblik die hem te Amsterdam op de Waag heeft laten wegen in 1664.

Toen ik tweeënveertig jaar oud was,

Wo