Afbeeldingen der artseny-gewassen 2
Over Afbeeldingen der artseny-gewassen 2
Dirk Leonard Oskamp, 1796.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Afbeeldingen der artseny-gewassen.htm Uit. www.BioLib.de Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.
Plaat XXIV.
Alpische meesterwortel.
Imperatoria ostruthium..
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 183.
Meesterkruid, met lancetvormige, 2 of 3 kwabbige, getande Bloembladen.
a, a. De algemeene Sonnescherm.
b. de bijzondere, vijfbladige Bloemkrans, met de vijf hairswyze Meeldraden van boven.
c. Dezelve van onderen met het onder Bloem zittende Vrucht-beginzel.
d. Het Vrucht-beginzel met de twee omgeboogene Stijlen.
e. De twee eijronde Zaad-korrels, waar van de ene geheel, ende andere doorgesneden is.
Bloeitijd.
In de maand Junij, aan den voet der hoogste bergen van Switzerland en Oostenrijk, ter hoogte van 3 a 4 voeten.
Gebruik,
De Poeder der Wortel kan, uitwendig op eene wonde gestrooid, dezelve zuiveren; en inwendig bij hartnekkige gaande en koomende Koortzen (Febres intermittentes) naar sommigen tot twee Scrupels gegeeven, en met meer voordeel als den Koorts-Bast (Cortex Peruvianus) aangewend worden.
Plaat XXV.
Zwart wollekruid.
Verbascum nigrum.
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 87de St., bl. 626
Wollekruid, met langwerpige, hartswijze, gesteelde Bladen.
a. De kleine, eenbladige, vijfdeelige Bloemdop met rechtopstaande Blaadjes.
b. De eenbladige raderwijze Bloemkrans, met een uitgebreid vijfdeelig Boord, en vijf Meeldraden korter, dan de Bloembladen
c. Het rondagtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen gebogen Stijl, en den stompen Stempel.
Bloeitijd.
In de maand Junij, langs de weegen in den omtrek van ճ Hage, en op den Uilenpas aan de wal en de Grachten, ter hoogte van 3 of 4 voeten.
Gebruik.
Van sommigen (Gelijk Linnaeus) is de Wortel dikwijls aangepreesen; doch teegenwoordig wordt zij byna door geene Geneesheeren meer voorgeschreeven.
Plaat XXVI.
Witte plompen.
Nymphaea alba.
De XIIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 110.
Water-roozen, meirbladen, met hartswijze, volmaakt effene Bladen, en een vierspleetigen Kelk.
a. De groote vierbladige Bloemdop van onderen.
b. Deselve van boven, met de, om den ronden Stempel, op ‘t Vrucht-beginzel zittende, Straalen.
c. De veelbladige Bloemkrans (veelal 15 Bloembladen.)
d. Twee platte, stompe, van beide zijden afgezonderde, Meeldraden.
e. Het eijronde Vrucht-beginzel, in de lengte doorgesneden, met de daar in zittende onrijpe Zaaden.
f. Twee bijblijvende Stempels
Bloeitijd.
In de maand Julij door geheel Europa, in de Rivieren en andere heldere Wateren, dikwijls met een steng van vier voeten.
Gebruik.
Het gedistilleerde water van de Bladen en Bloemen wordt van eenigen, volgends hun getuigenis, voor verfrisschende en verkoelende gehouden; doch van weinigen voorgeschreeven.
Plaat XXVII.
Gemeene Malrove.
Marrubium vulgare.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 357.
Witte Andoorn, met de Kelktandjes borstelig, en haakig omgebogen.
a. De bijblyvende, eenbladige, pijpswijze Bloemdop, benevens den Bloemkrans.
b. Dezelve opengesneden, met vijf grootere, en even zoo veel kleine hairswijze tandjes.
c. De geopende eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de vier hairswijze Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen.
d. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.
e. Het zelve van boven.
Bloeitijd.
In de maand Julij op zandige, en steenige Gronden, gelijk tusschen Maas en Waal, over Tiel, buiten Zutphen, en by Deventer, omtrend twee voeten hoog.
Gebruik.
Het Kruid en wel voornamentlijk de Knoppen der jonge spruiten zyn openend en oplossend; weshalven zy in alle verstoppingen der Ingewanden, verouderde Borstkwaalen, tot verwekking der Maandstonden, en het verdrijven der Vrijsterziekte (Chlorosis) met veel voordeel gebruikt kunnen worden.
Plaat XXVIII.
Knoopig scrofelkruid.
Scrophularia nodosa.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 513.
Groot speenkruid, helmkruid, met hartswyze, drie ribbige Bladen, en een stomphoekigen Steng.
a. De Bijblijvende, eenbladige, vijfspleetige Bloemdop, met den Stamper.
b. De geopende, ongelijke, eenbladige Bloemkrans, met de vier liniaalswyze Helmdraden, waar van ԥr twee langer zyn, dan de twee anderen.
c. Een Meeldraad ter lengte van den Bloemkrans.
d. Het eijronde Vrucht-beginzel, met den enkelden Stijl, en Stempel.
e. Het rondachtig, tweehokkig Zaad—doosje.
f. Het zelve doorgesneden, met zeer veele kleine Zaad-korlen.
Bloeitijd.
In de maand Julij op schaduwachtige plaatsen, en langs de wegen by Tiel, om Arnhem, in ‘t Haagsche Bosch, den Haarlemmer Hout en elders, ter hoogte van twee voeten.
Gebruik.
De Wortel en Bladen wierden voorheen inwendig ter oplossing, en uiterlijk tot zuivering van Zweeren, en wegneeming van Schurft gegeeven.
Plaat XXIX.
Gemeen duizend-blad.
Achillea millefolium.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 802.
Haaze-gerwe, geruwe, met dubbeld gevinde, hairlooze Bladen, liniaalswys getande Slippend, en gesleufde Stengen.
a. De gemeene, geschubde, eijronde Kelk.
b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.
c. De 10 a 12 gepijpte, tweespleetige Bloemkransjes van de Schijf.
d. Een afgezonderd, tweeslachtig Bloemkransje met de Teel-deelen.
e. Een vrouwelijk Bloemkransje, met den Stijl, en twee omgeboge Stempels.
f. Een opengesneden tweeslachtig Bloemkransje.
g. De vijf afgezonderde, zeer korte Meeldraden, met de samengegroeide Helmtjes,
h. De, midde door dezen gaande, draadswyze Stijl, met den tweespleetigen Stempel.
Bloeitijd.
Geduurende de drie Zomer-maanden, overvloedig langs der wege, aan de kanten der Akkers, en in de Weiden, omtrend een voet hoog.
Gebruik.
Aan het Kruid en de Bloemen werden door de Italiaanen voorheen groote eigenschappen toegeschreeven.
Plaat XXX.
Gemeen Valkruid.
Arnica montana.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 708.
Wolverlei, St. Luciaans woud-kruid, met eijronde, geheele, Bladen, en gepaarde Stengbladen.
a. De gemeene, geschubde Kelk.
b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.
c. Een uitgestrekt, lancetswijs, vrouwelijk Bloemkransje, met den Stijl, en den tweespleetigen Stempel.
d. Een tweeslachtig, vijfspleetig, Bloemkransje, met de Teel-deelen, en het Duil.
e. Het zelve opengesneden.
f. De vijf zeer korte Meeldraden, met de samengegroeide Hemltjes.
g. Het zaad met het lang, en hairig Duil.
NB. De vijf, door Linnaeus aangehaalde, gelubde Meeldraden waren in geen van meer dan 100 voorbeelden te vinden.
Bloeitijd.
In de maanden van Julij en Augustus, op Bergen Heuvels, en Weiden, gelijk in eene weide bij Harderwijk, den Uilenpas, Zuideras, en elders in ‘t Graafschap Zutphen, en in de Provintie van Friesland, en Groningen, ter hoogte van bijkans een voet.
Gebruik.
Het Kruid, de Wortel, en hoofdzakelijk de Bloemen kunnen, in verschillende gevaarlijke ziekten, als in Lammigheid der Ledematen (paralijsis) Kramp- Zenuw en Stuip-trekkingen (spasmi & convulsiones) rotachtige en gaande en komende Koortzen (Febres putridae & intermittentes), door een voorzichtig Geneesheer, ter rechter tijd gebruikt, met de beste verwachtingen aangewend worden.
Plaat XXXI.
Gemeen St. Jans-kruid.
Hypericum perforatum.
De XVIIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 335.
St. Jans-kruid, Jaagt den Duivel, met driewijvige Bloemen, een tweesnijdenden Steng, en stompe, doorschijnend-gestipte Bladen.
a. De vijfdeelige Bloemdop, met de drie enkelde Stijlen.
b. De uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans.
c. De veelvuldige, hairswijze, van onderen in vijf colommen samengegroeide, Meeldraden.
d. Een afgezonderd Meeldraadje.
e. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met de drie Stijlen, en de enkelde Stempels.
f. Het rondachtig, driehokkig Zaad-doosje.
g. Ҕ zelve in de lengte, en
h. Dwars doorgesneeden.
i. Drie langwerpige Zaad-korlen.
Bloeitijd.
In de maand Julij en Augustus, genoegzaam op alle Akkers, Weilanden, en Wegen, ter hoogte van omtrent een voet,
Gebruik,
Als een uitmuntend Wond-Middel wierdt eertijds dit Kruid, benevens het Zaad en de Bloemen door Theophrastus, Paracelsus, Fallopius en anderen, zo wel in- als uitwendig aangepreezen; doch, daar deszelfs gebruik voornamentlijk inwendig, gelijk Boerhaave heeft aangeteekend, gevaarlijk is, wordt het tegenswoordig zeer zelden meer voorgeschreeven.
Plaat XXXII.
Gemeen Steen-raket.
Erysimum officinale.
De XVIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 684.
Steen-raket, met de Haauwen tegen de Air aangedrukt, en geschaarde Bladen.
a. De vierbladige Bloemdop, met de Teel-deelen.
b. De vierbladige, kruiswyze Bloemkrans.
c. De ses Meeldraden ter lengte van de Kelk, waar van de twee tegenoverstaande korter zijn, dan de overigen.
d. Het vierkante Vrucht-beginzel met den zeer korten stijl, en klijnen gekopten Stempel.
e. f, De liniaalswijze, ongeopende, en geopende Haauwtjes.
g. Een der onderste geschaarde Bladen.
Bloeitijd.
In de maand Julij en Augustus, op steenachtige plaatsen, en bijna op alle wegen, ter hoogte van twee voeten.
Gebruik.
Het Kruid en het Zaad worden voor een goed pisdrijvend, en voortreffelijk Borst-middel gehouden. De vermaarde Borst-Sijroop van Lobel (Sijrupus de Erijsimo Lobelii), In Vrankrijk onder den naam van Sijrop du chantre bekend, bestaat hoofdzakelijk uit ‘t versche Kruid van Steen-Raket. Zie de Ph. Paris, pag. 30. & de Ph. Danica pag. 254.
Plaat XXXIII.
Boersche Tabak.
Nicotiana rustica.
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 1de St., bl. 651.
Geel Bilsenkruid, met gesteelden, eijronde, effenrandige Bladen, en stomp-gepunte Bloemen.
a. De eenbladige, eijronde, half-vijfspleetige Bloemdop.
b. De eenbladige, tregterwijze, opengesneden Bloemkrans, en de vijf elsvormige, aan de Bloemkrans gehegte, Meeldraden.
c. Het eijronden Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de gekopten Stempel.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, in het zuidelijke gedeelte van America, en in onze tuinen, zomtijds ter hoogte van 3 a 4 voeten.
Gebruik.
Deeze soort verschilt zeer veel van de gewoone Tabak (Nicotiana Tabacum L.) waar van de Bladen in veelen opzichten ook in de geneeskunde zomtijds met voordeel gebruikt worden.
Plaat XXXIV.
Alsem, Bijvoet.
Artemisia absijnthium.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 581.
Alsem, met samengestelde, veeldeelige Bladen, byna klootronde hangende Bloemen, en een ruigen Steel.
a. de gemeene, geschubde Kelk.
b. de samengestelde Bloemkrans.
c. het gepijpte, tweeslachtige Bloemkransje.
d. ‘t Zelve opengesneden, met de samengegroeide Helmtjes.
e. d. De vyf zeer korte, hairswyze Meeldraden, met dezelve.
f. De Stamper, met de tweespleetige, weerom gerolde Stempel.
g. een vrouwelijk Bloemkransje, met den Stijl, en den Stempel.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, op drooge stenige plaatsen, en langs de wegen, overvloedig in Holland, Gelderland, ‘t Sticht van Utrecht, en Groningen, ter hoogte van 3 a 4 voeten.
Gebruik.
Het Kruid en wel hoofdzakelyk de Toppen of Bloemknoppen zyn reeds van ouds als een voortreffelijk middel voor de Maag, en verscheide andere kwaalen, die uit kwaade gesteldheid of onwerkzaamheid der Chijl bereidende Werktuigen voortkoomen, als mede uiterlijk, in Zee water gekookt, voor een verrotting-weerend, en bij zuurachtig Bier op ‘t vat gedaan, als een verbeeterend middel genoegzaam bekend.
Deszelfs Bereidingen en Samenmengsels zijn de Conserf, de Olie, ‘t Uitkooksel, ‘t Zout, en de Tinctuur van Alsem.
Plaat XXXV.
Getrost Kristoffel-Kruid.
Actaea racemosa.
De XIIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 19e St., bl. 83.
Zwarte Slangen-wortel, met zeer lange Trossen, en drooge Vruchten.
a. De vierbladige, huikvormige, kortduurende Bloemkrans, welkers vier Bloembladen, zoo dra de Bloem volkoomen is, van onderen, alwaar zij aan den Bloemsteel gehecht zijn, afspringen, zoo dat de naakte, uitgespreide Meeldraden alleen overig blijven, en een zeer schoone Air uit maken.
b. De zeer veele Meeldraden (gewoonelijk dertig.)
c. Een afgezonderd Helmdraadje, met zijn rondachtig, tweehoekig Helmtje.
d. Het eijronde Vrucht-beginsel, met de schuinschen Stempel, zonder Stijl.
NB. De vier Kelk-bladen van Linnaeus konden in geene der Planten, welke in den tuin gevonden wierden, zelfs niet by haar eerste uitbotting, bemerkt worden.
Bloeitijd.
Het groeit in Noord America, en bereikt in onze tuinen de hoogte van 7 tot 8 voeten met Airen en Bladen van meer dan een voet lang, in de open lucht een koude van 20. gr. onder ‘t vriespunt van Reaum. uitstaande.
Gebruik heeft men van deeze Plant niet in de Geneeskunde.
Plaat XXXVI.
Water-Look, Gamander.
Teucrium scordium.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de, ,St., bl. 384.
Water-Look, met langwerpige, ongesteelde, tandswys-ingesnede Bladen, twee in de Oxelen gesteelde Bloemen, en een verspreide Steng.
a. De eenbladige, bijblijvende, half vijfspleetige Bloemdop.
b. De geheele Bloem.
c. De eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de voer elsvormige Meeldraden, waar van er twee korter zijn, dan de twee anderen.
d. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadwyzen Stijl en den tweespleetigen Stempel.
Bloeitijd.
In de maand July of Augustus, in de Slooten van ‘t Graafschap Zutphen, en in de vochtige Duin-Valeijen, agter ‘t dorp Lisse, met een kruipende steng.
Gebruik.
Het Kruid hersteld de sterkte der Maag, gaat de verrotting kragtdadig tegen, ontbindt de verstoppingen der Ingewanden, en veroorzaakt zweeten.
De bladen zijn een hoofd middel in ‘t Electuarium Diascordium, het welk, offschoon van veelen ten sterksten verheven, het veiligst egter buiten de Koorts wordt gegeeven, tot het stillen van te hevige stoelgang.
Plaat XXXVII.
Wilde Suikereij.
Cichorium intijbus.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels Xde St., bl. 446.
Cicoreij, of Suikereij, met gepaarde, ongesteelde Bloemen, en geschaarde Bladen.
a. de tweevoudige, eijronde Kelk, uit agt lange en vijf kortere Schubben bestaande.
b. Dezelve van binnen.
c. –in de lengte doorgesneden.-
d. De eenvormige Bloemkrans, uit twintig tweeslachtige Bloemkransjes samengesteld.
e. Het tweeslachtige Bloemkransje, met de samengegroeide Helmtjes, en den Stamper.
f. de vijf zeer korte Meeldraden.
g. Het langwerpige Vrucht-beginzel, met de draadswijzen Stijl, en twee omgebooge Stempels.
Bloeitijd.
In de maand July en Augustus, bijna langs alle wegen, en in de meeste Zaai- en Koornvelden, als mede in de tuinen, een voet hoog of iets daar boven.
Gebruik.
Het wilde Kruid, ‘t welk het geplante verre overtreft, is een uitmuntend voedsel niet alleen, maar zelfs een voorbehoedingsmiddel tegens verschillende ziekten der Schaapen, en behoort tot de voornaamste der Melkgeevende Planten. De Wortel wordt, als Coffij gebrand, dikwerf voor of onder dezelve gedronken; doch, daar zij even zo wel van derzelver goede als kwade eigenschappen berooft is, kan zijn door ‘t verslappen der Zenuwen meer schade als voordeel (vooral dewijl zij door de goed koope prijs in ruimer mate veeltijds genoomen wordt) veroorzaken. Het Zaad wordt onder de vier kleine verkoelende Zaaden (Semina quatuor frigida minora) gereekendt. Van ‘t Kruid, de Wortel, en de Rhabarber (Rheum palmatum) maakt men de Sijroop van Cicoreij met Rhabarber (Syrupus Cichorei cum Rheo) om zagtjes af te gaan en bij buikzuiverende samenmengsels en afkookzels gevoegt te worden.
Plaat XXXVIII.
Gemeen Yzer-kruid
Verbena officinalis.
De IIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 145.
Iser-kruid, dat viermannig is, met draadswijze, gepluimde Airen, veelvoudig gesnipperde Bladen, en een enkelden Steng.
a. De eenbladige, pijpvormige, vijftandige Bloemdop.
b. Dezelve zonder het vijfde bijblijvende, geknotte Tandje.
c. De eenbladige, gepijpte Bloemkrans, met een vijfspleetige opening en (in deeze soort voorhanden zynde) twee lange en twee korte Meeldraden, en den Stamper.
d. Een zeer kort afgezonderd Meeldraadje.
e. Het vierzydig Vrucht-beginzel, met den enkelden, draadswyzen Stijl, en tweespleetigen Stempel.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, langs de wegen en op steenachtige gronden, bij Tiel, in de Betuwe, rondom ճ Hage, buiten Haerlem, en op de Wallen te Utrecht, ter hoogte van twee voeten.
Gebruik.
Het Kruid, dat eigentlijk tot de Wond-Kruiden behooren, en volgends sommigen der Ouden tegens hartnekkige Hoofdpijnen met voordeel gebruikt soude kunnen worden, wordt hedendaagsch zelden meer voorgeschreeven. De Wortel, bij Agurkjes ingelegd, doet dezelve een aangenaame smaak verkrijgen.
Plaat XXXVIII.
Euphrasia officinalis. Tekst ontbreekt.
Plaat XL.
Wilde Vlier.
Sambucus ebulus.
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 424.
Laage Vlier, Haddig, met driedeelige Kroontjes, bladerige Stoppeltjes, en een kruidachtigen Steng.
a. De langduurige, eenbladige, vijfdeelige Bloemdop.
b. De raderwijze, eenbladige, vijfspleetige Bloemkrans.
c. Dezelve van onderen.
d. De vijf elsvormige Meeldraden.
e. Een afgezonderd Meeldraadje.
f. Het Vrucht-beginzel zonder Stijl.
g. Een rondachtige, eenhokkige, geheele, en geopende Bezie.
H. De drie Zaad-korrels.
NB. Het Kroontje wordt even zo dikwils vijfdeelig, als driedeelig gevonden.
Bloeitijd.
In de Maand Julij, bijna langs alle wegen, en op veele vochtige plaatsen, in Gelderland, Holland, Ք Sticht van Utrecht, en Friesland, ter hoogte van 2 a 3 voeten.
Gebruik.
Dit gewas heeft een veel sterker reuk dan de Vlierboom (Sambucus nigra L.) waarom het van veelen voor vergiftig gehouden is. Het bezit egter dezelve eigenschappen; doch in een veel hooger graad, weshalven het inwendig niet dan met omzichtigheid gebruikt moet worden, uitwendig zullen de Bladen in Wyn gekookt, tot een zeer oplossende pap of stooving verstrekken, en volgends Linnaeus, tusschen het Koorn gelegd, kunnen zij de muizen verdrijven.
Plaat XLI.
Orego.
Mariolein.
Origanum majorana.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 49e St., bl. 388.
Mariolein, met eijronde, stompe Bladen, en rondachtige, gedrongen Airen, die eenigermate ruig zijn.
a. De ongelyke Bloemdop.
b. Het vierzijdige, Airswijze Omwindsel.
c. Het zelve doorgesneden.
d. De eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de Teel-deelen.
e. Dezelve opengesneden, met de vier draadswyze Meeldraden, waarvan ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen.
f. Het vierspleetige Vrucht-beginzel, met den draadswijzen, geboogen Stijl, en tweespleetigen Stempel.
Bloeitijd.
In de Maand Augustus, bij ons alleen in de tuinen, wijl tot heden deszelfs Vaderland onbekend is, ter hoogte van een voet.
Gebruik.
Het Kruid behoort tot de oplossende, openende, en verwarmende Kruiden; doch wordt zeer spaarzaam gebruikt in de Geneeskunde, uitwendig versch, en bij tijts aangewend, heeft het zomtijds de verharde geswellen der Borsten(tumores mammarum scirrhosi) gelukkiglyk geneezen.
Plaat XLII.
Gemeene Heemst.
Althaea officinalis.
De XVIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 48.
Witte Heemst, Heemst-wortel, met enkelde, woelige Bladen.
a. De tweevoudige Bloemdop.
b. De vijfbladige, hartswijze, van onderen tճamen gewassene Bloemkrans.
c. De veelvuldige, van onderen samengegroeide Meeldraden.
d. Een afgezonderd Meeldraadje, met een nierachtig Helmtje.
e. Het ronde Vrucht-beginzel.
f. De rolronde Stijl, met de veelvuldige Stempels (gemeenlijk twintig)
g. Dezelve opengesneden en uitgebreid.
Bloeitijd.
In de Maand Augustus, op vochtige plaatsen in Holland, Overijssel en Gelderland, en overvloedig in Waterland, langs het Y kant, ter hoogte van 4 a 5 voeten.
Gebruik.
Het Kruid en de Wortel kunnen als verzachtende en slijmachtige (Emollentia & Mucilaginosa) middelen in Borstkwaalen en verschillende andere Ziekten met veel voordeel gebruikt worden. De Wortel wordt doorgaans inwendig in een Afkooksel van twee of drie drachma op een pond water gegeeven, daar de Bladen, die veel minder slijm in zich bevatten, en tot de vijf verzachten Kruiden behooren ( Herbae quinque emollientes) ‘t meest uitwendig aangewend worden.
Deszelfs Bereidingen en samenmengsels zijn de Sijroop, Koekjes, en Zalf van Heems-Wortel, (Sijrupus, Pastae & Unguentum Althaea.)
Plaat XLIII.
Klimmende nagtschade.
Solanum dulcamara.
De VIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 140. Slechte kopie.
Bitterzoet, of Hoe langer hoe liever, met een ongedoornden, heesterachtigen, bogtigen Steng. De bovenste Bladen piekvormig, en gekroonde Trosjes.
a. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspleetige, Bloemdop.
b. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspleetige, omgebogene Bloemkrans.
c. Een afgezonderd Bloemblad.
d. De vereenigde Teel-deelen.
e. De vijf aan elkander gehegte Meeldraden.
f. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de stompen Stempel.
g. Eene rondachtige, rijpe Bezie.
h. Dezelve opengesneden, met de nestelende Zaaden.
i. Twee afgezonderde Zaad-korrels.
Bloeitijd.
In de maand Julii en Augustus, aan de kanten der slooten, ter hoogten van 3 a 4 voeten.
Gebruik.
Bijna alleen worden thans de gedroogde Ranken van deeze Plant (Stipites Dulcamarae) in het begin der Lente of op ‘t einde der Herfst verzameld, in zeer veel krankheden, als in verstoppingen der Lever en Milt, (Obstructiones Hepatis & Lienis) in de Geel- en Waterzucht (Icterus Hydropis) verscheidene Borst- en Venus-kwaalen ( diversi Morbi Pectoris & Venerei) en in zwaare en langduurige Huit-ziekten (Morbi cutanei) met het beste gevolg en op aanraading der voornaamste Geneesheeren gegeeven.
Zij worden ‘t best in een Aftreksel (Infusio) van twee of vier drachma op een pond water, dat, naar een half uur getrokken te hebben, een half quartier even moet opgekookt worden, of in een Afkookzel van twee drachma op een pond water, tot de helft verkookt, in het begin met een weinig melk, of met de schelle van Citroenen of Orange appelen (Cortices Citri vel Aurantiorum) zoo de Maag het niet anders kan verdraagen, of in de gedaante van Pillen, uit ‘t Uittrekzel (Extractum) vervaardigd, voorgeschreeven.
Plaat XLIV.
Zwarte Nagtschade.
Solanum nigrum.
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 673.
Tuin- Winkel- Nagtschade, dol-kruid, met een ongedoornden, kruidachtigen Steng, eironde, tandswijze, gehoekte Bladen, en tweezijdige, knikkende trosjes.
a. De voortduurende, eenbladige, half vijfspleetige Bloemdop.
b. De eenbladige, raderwijze, omgebogene Bloemkrans.
c. De vijf zeer kleine Meeldraden.
d. Derzelver samenhang.
e. Het rondachtige Vrucht-beginzel, met den Stijl, en den Stempel.
f. De rondachtige, onrijpe Bezie.
g. Een rijpe Bezie,
h. Dezelve opengesneden, met de nestelende Zaaden.
i. Twee afgezonderde Zaad-korrels.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, langs de wegen en op steenachtige plaatzen, ter hoogte van omtrend een voet.
Gebruik.
Inwendig wordt dit Kruid niet gebruikt; doch uitwendig wordt het in Keelziekten (Morbi frucium( en bij Aambeijen (Haemorrhoides) volgens Haller door sommigen aangepreezen.
Plaat XLV.
Balsamike Spring-vrucht.
Momordica balsamina.
De XXste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 295.
Mannetjes Balsamina, Balsem-appel, met een hoekige, gerobbelde Appeltjes, en gladde, uitgebreide, handpalmige Bladen.
De Mannelijke Bloem.
a. De eenbladige, sterk vijfspleetige Bloemdop, met vijf zigtbaare Meeldraden.
b. De groote, vijfdeelige Bloemkrans van boven.
c. Dezelve van onderen, aan den Kelk vastgehegt.
d. De Helmdraden scheiden van zelfs in twee deelen, waar van
e. f. Het eene wederom in tween verdeelde gedeelte drie, en
g,h., De andere insgelijks verdeelde gedeelte twee zichtbaare Helmtjes heeft.
De Vrouwelijke Bloem.
i. De eenbladige, vijfdeelige Bloemdop.
k. De vijfdeelige Bloemkrans; Beide deeze Deelen zijn kleinder, dan in de mannelijke Bloem.
l. Het groote, onder zittende, Vrucht-beginzel.
m. Het zelve in de lengte doorgesneden, met het halve gedeelte van den Stijl.
n, n. De driespleetige, in tween verdeelde Stijl, met de drie rondachtige Stempels.
o. De rijpe, langwerpige Vrucht.
p. Dezelve opengesneden, met de, in een zachte huid geslootene, Zaaden.
q. Een afgezonderde Zaad-korrel.
Bloeitijd.
In de maand Juny en Augustus, bij ons alleen in de tuinen, in de gedaante als Komkommers, uit Oostindie afkomstig.
Gebruik.
De Vruchten, zijnde langwerpige Appeltjes, werden in Olie gezet, en leveren een Wond-balsem uit, waarvan zy, haaren naam ontleend hebben.
Plaat XLVI.
Europische Boom-Varen.
Polypodium vulgare.
De XXIVste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 152.
Eiken-varen, Engelsoet, met vierdeelige Bladen, langwerpige, eenigermaate getande, stompe Vinnen, en een geschubde Wortel.
a. Het bevruchtings-gedeelte van ‘t Blad afgezonderd, en vergroot, van beide zijden.
b. Een afgezonderd, gesteeld, stuifmeels Kogeltje.
c. Een Blad van boven.
d. - - van onderen.
Bloeitijd.
Het is een voortduurend Plantje, groeiende door geheel Europa, aan oude muuren, wallen, wegen, en aan de wortels van oude veelal Eike Boomen, zelden de hoogte van een voet bereikende.
Gebruik.
Aan de Wortels, welke een walgelijk zoeten, en bitteren nasmaak hebben, wierd eertijds door de ouden als Hippocrates, Theophrastus en Dioscorides een sterke purgeerende kragt toegeschreeven, en voor al aan die, welke op de Eike Boomen groeiden; Doch thands worden zij zelden, offschoon zij eenige oplossende en openende eigenschappen schijnen te bezitten, in de Geneeskunden voorgeschreeven.
Plaat XLVII.
Harts-tong.
Asplenium scolopendrium.
De XXIVste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 121.
Harts-Tong, met enkelde, hartsvormige, tongachtige, effenrandige Bladen, en ruige Bladstelen.
a. Het vergoote Bevruchtings-gedeelte.
b. Een afgezonderd, gesteeld, Stuifmeels-kogeltje.
c. Een, van deeze Stuifmeels-kogeltjes bevrijde, Schubbe.
d. Een blad van boven.
e. - - onderen.
Bloeitijd.
Het is een voortduurend Plantje, groeiende op steenachtige plaatzen, gelijk aan sommige oude muuren te Utrecht, en te Zwolle, omtrend een voet hoog.
Gebruik.
De smaak van dit Kruid is walgelijk en saamentrekkend, hier om wordt het heden in Zwitserland als een Wondmiddel aangemerkt; maar buiten dien zeer zelden meer gebruikt in de Geneeskunde.
Plaat XLVII.
Gevlakte Scheerling.
Conium maculatum
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 55.
Dolle Kervel, Scheerling, met ongewapende Zaaden, en een zeer takkigen, gevlakten, gladden Steng.
a. De algemeene Sonnescherm, met zeer veele uitgebreide Straalen.
b. Het zeer korte, algemeene, veelvuldige Omwindzel.
c. De algemeene Bloemkrans.
d. De eigentlijke, vijfbladige, ongelijke Bloemkrans van boven, met de vijf enkelde Meeldraden.
e. Dezelve van onderen.
f. Een afgezonderd Meeldraadje.
g. Het onder zittende Vrucht-beginzel, met de twee Stijlen.
h. Het geheele en opengesnede Zaad-doosje, met de twee gestreepte Zaad-Korrels.
Bloeitijd.
In het midden der Zomer, langs veele wegen en slooten, ter hoogte van 5 ook wel van 6 voeten.
Gebruik.
Aan dit Kruid, ‘t welk door de Ouden onder de vergiftige geteld werdt, is omtrend ‘t Jaar 1760 door den beroemden Storck eene niet alleen uitmuntende, maar bijna alles overtreffende hoedanigheid in verschillende hartnekkige kwaalen, ja zelfs in den Kanker, en Kankerachtige Zweeren, bij herhaaling toegeschreeven, dan, eene menigte proeven hier mede door de ervarenste Geneesheeren, zo hier als elders genoomen, hebben daar na ten duidelijksten beweezen, dat, alhoewel Ԡer zeer veele voortreffelijke eigenschappen in dit Kruid worden gevonden, het echter geenzins in allen opzichten aan de waarnemingen van den Heer Storck kan beantwoorden.
Van de Pillen, uit ‘t Uittrekzel (Ectratum) van dit Kruid, de zoete Kwikzilver, (Mercurius dulcis) en de goude zwavel van Spiesglas, (Sulphur auratum Antimonii tertiae saltem praecipitationis) bestaande, heb ik zelf zeer goede uitwerkingen in Verstoppingen der Edle Ingewanden (Obstructiones Viscerum nobiliorum) en verschillende Venerische ziekten ( Morbi diversi Venerei) dikwijls ondervonden.
Plaat XLIX.
Gemeene Monniks-kappen
Aconitum napellus.
De XIIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 161.
Duivels-kruid of Wolfs-dood, met de lineaalswijze slippen der Bladen aan ‘t eind breeder, en door ‘t midden gestreept.
a. De geheele, vijf bladige, ongelijke Bloemkrans.
b. Dezelve opengesneden, waar in
a. Het bovenste, helmswijze, opengesneden Bloemblad.
bb. De twee zydelingsche, rondachtige Bloembladen.
yy. De twee onderste, langwerpige Bloembladen.
c. Het Honingbakje, waar van ԥr twee in de Bloem zijn, met de daar nevens, op de Bloemsteel zittende, kleine Schubben.
d. De Veelvuldige, elswijze Meeldraden.
e. Een afgezonderd Meeldraadje.
f. De drie Vrucht-beginzels, met de enkelde, omgeboge Stempels.
g. De drie eenklappige Zaad-doosjes.
h. Een geopend Zaad-doosje, met zeer veele Zaaden.
Bloeitijd.
In de maand Juny en July, in de Bosschen en op bergachtige plaatzen van Vrankrijk, Zwitzerland en Duitschland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.
Gebruik.
Reeds kan men aan den naam de vergiftige aart van deeze Plant bemerken, als wordende dikwerf gebruikt, om even als door ‘t Rottekruid (Arsenicum) de Rotten, hier mede de Wolven te dooden. Door de proeven echter van den Heer Storck en andere vermaarde Geneesheeren met het waterachtig Uittreksel (Extractum aquesum) van dit Kruid genoomen hebben wij geleerd ‘t zelve hoofdzakelijk in Rheumatische en Venerisch Ziekten ( Morbi Rheumatici & Venerei) met veel voordeel te gebruiken
Plaat L.
Hennip-Bladig Leverkruid
Eupatorium cannabinum.
De XIX Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10e St., bl. 555.
Boelkens-Kruid, Basterd Lever-Kruid, met gevingerde Bladen.
a. de gemeene, langwerpige Kelk, met de vyf buitenste (waarvan ԥr maar zelden vier zijn) en de drie binnenste Blaadjes.
b. De eenvormige, uit vijf tweeslachtige Kroontjes samengestelde, Bloemkrans.
c. Het eenbladige, trechterwijze Bloemkransje, met een vierspleetig Boord, en het Duil van ‘t Zaad.
d. Het zelve zonder Zaad.
e. - opengesneden, met de Teel-deelen.
f. De vijf zeer korte Meeldraden, met de samengegroeide Helmtjes.
g. De zeer lange, draadswijze, tweespleetige Stijl, met het kleine Vrucht-beginzel.
h. Een langwerpige Zaad-korl, met ‘t lange, vederachtige Duil.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, aan de kanten der Slooten, byna overal in Noordholland, onder Դ Riet en op veele andere plaatsen, ter hoogte van 3 of 4 voeten.
Gebruik.
Door Boerhaave en Tournefort is het Kruid en de Wortel in verschillende Verstoppinge der Ingewanden (Obstructiones viscerum) en in gaande en komende Koortsen (Febres intermittentes) zeer sterk aangepreezen, en ook als zoodanig by de Landlieden, als meede tegens de Scheurbuik, voor een algemeen middel bekend.
Plaat LI.
Gemeen Schuimblad
Cardamine pratensis.
De XVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 665.
Koekkoeks-Bloem of Water-Violen, met rondachtige Wortel, en lancetswijze Stengblaadjes.
a.a. De vierbladige Bloemdop.
b.b. De kruiswyze, vierbladige Bloemkrans.
c. Een langwerpig-eijvormig Bloemblad, met den rechtopstaanden Nagel, d.)
e. De zes elsvormige Meeldraden, waar van twee tegenoverstaande korter en ingebogen zyn.
f. Een vergroot Meeldraadje.
g. Het dunne, rolronde Vrucht-beginzel, met den stomp-gekopten Stempel.
h. De lange, twee-hokkige Haauw.
Bloeitijd.
In de maand Maij, bijna in alle vochtige wei- en hooilanden, en langs de slooten voornamentlijk in Holland, Utrecht en Friesland, ter hoogte van omtrend een halve voet.
Gebruik heeft deeze Plant byna niet meer in de Genees- of Heel-kunde, maar strekt hoofdzakelijk tot sieraad van de weiden en hooi-landen.
Plaat LII.
Gewoone Laurier.
Laurus nobilis.
De Xde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 347.
Laurierboom, met lancetswyze, geaderde, bijblijvende Bladen, en vierspleetige Bloemkransjes.
a. De zes (somtijds vier) bladige Bloemkrans.
b. Dezelve van ter zyde met de Teel-deelen.
c. De negen stompe Meeldraden, die korter dan de Bloemkrans, en drie aan drie verdeeld zyn.
d. Een afgezonderd Meeldraadje, met de twee klootswijze Kliertjes, die aan elk der drie onderste Helmdraadjes vastgehecht zyn.
e. Het eyrondachtig Vrucht-beginzel, met den stompen Stempel, den enkelden Stijl en de daar aan gehechte Kliertjes.
f. De geheele Vrucht, (zynde een eijronde Steenvrucht.)
g. De doorgesneede.
Bloeitijd.
In de maand Juny, in de Zuidelijke Deelen van Europa, dikwijls ten hoogten van 20 a 30 Voeten, bij ons alleen in de tuinen zonder de gewoone winterkoude te kunnen verdragen.
Gebruik.
Uit de Vruchten, die in ‘t Latijn bij uitneemendheid Baccae, en bij ons Bakelaar-Boontjes genaamd worden, verkrijgt men door Persing of Kooking, en nog beter door Destillatie een Olie (Oleum Laurinum). Zij wordt in- en uitwendig als verwarmende en windbreekende aangewend, de de Bladen, die in een Aftrekzel tot Baading of Stoving niet geheel ondienstig zijn, kunnen ook bij visch of andere spijzen zonder eenig nadeel gekookt worden om een aangenaame geur te verwekken.
Plaat LIII.
Gewoone Lavendel.
Lavandula spica.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 5de St., bl. 280.
Lavendel, met lancetvormige, liniaalswijze, effenrandige Bladen, en naakte afgebrokene Aairen.
a. De eenbladige, eijronde Bloemdop, met ‘t Lovertje.
b. Dezelve geopend.
c. De eenbladige, gelipte, agterovergebogenen Bloemkrans, met de vier Meeldraden, waar vanեr twee korter zijn, dan de twee overigen.
d. Een kort afgezonderd Meeldraadje.
e. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, in het Zuidelijke gedeelte van Europa, bij ons alleen in de tuinen, ter hoogte van omtrend 1 ½ voet.
Gebruik.
Heeft men van deeze Plant in die gevallen, waar een groote slapheid der Zenuwen, en eene taaiheid of overvloed van koude vogten heerscht, doch zij moet altijd met voorzichtigheid aangewend worden. De Bloemen hebben een bijzondere kragt tot verjaaging en vernieling van ‘t Ongedierte, weshalven zij hier om bij de Boomen geplant, of op de Planten gestrooit, gelijk zij gedroogd in de Kleerkassen en Koffers met vrugt tegen de Mot gelegd worden. Deszelfs Bereidingen zijn ‘t gedestilleerde Water, (Aqua Lavandulae distillata), de Olie, (Oleum destillatum Lavandeulae v. Spicae), de Geest, (spiritus, Gallis Eau de Lavande) en de samengestelde Geest, (spiritus Lavandulae compositus, Anglis Palsij drops) conf, Ph. Lond, pag. 58. & Ph. Edinb. Pag. 33.
Plaat LIV.
Geknodst Wolfs-Klaauw.
Lycopodium clavatum.
De XXIVdte Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 368.
Wolfs-Klaauw, met verspreide, veezelige Bladen, en spilronde, gesteelde, tweelingsche Aairen.
a. Een ongeopende Air.
b. Dezelve rijp, en opengeborste.
c. Het nierswijze Zaad-doosje, zo als het onder ieder opgesponge Blad gevonden wordt.
d. Het Helmtje, zijnde de dekzel van ‘t Zaad-doosje.
e. Het alderfeinste Stuifmeel, dat by ‘t openspringen van ‘t Zaad-doosje wegvliegt.
Bloeitijd.
In de bosschen en op de heiden bij Uilenpas, Harderwijk, en in ‘t Sourse Bosch, in Gelderland, bij Naarden en Velsen in Holland, bij Amersvoordt, en Doorn in ‘t Sticht van Utrecht, en te Bergum en Dragten in Friesland &c.
Gebruik.
Het Kruid en het Stuifmeel (Herba & Pollen) worden in- en uitwendig gebruikt in de Genees en Heel-kunde, voornamentlijk het laatste, dat door de bijzondere fijnheid uitmunt in het geneezen van Wonden, Kloven ter Tepelen, Dauwworm, en Ontvelling (Intertrigo) der Billen van Kinderen.
Plaat LV.
Overblijvende Maagdelieve.
Bellis perennis.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 721.
Maij-Zoetjes, Margarieten, Kransjes of Fenne-Bloemen, met een naakte Bloemsteel.
a. De regtopstaande Kelk, uit 10-20, in een dubbelde rije geplaatste Blaadjes bestaande.
b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.
c. Het tweeslachtige, tregterwijze, vijfbladige Kroontje.
d. Het zelve geopend.
e. De vijf zeer korte vastgegroeide Meeldraden.
f. Het eyronde Vrucht-beginzel, met den enkelden Stijl, en den uitgepunten Stempel,
g. De vrouwelijke Bloem.
h. Het eyronde Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de twee uitgespreide Stempels.
i. De Stijl afzonderlijk, met de stempels.
Bloeitijd.
Hoofdzaakelijk in de Lente en in den Herfst, overvloedig in alle weilanden.
Gebruik.
Men heeft voorheen de Bloemen tegen Borst kwaalen en andere ongemakken aangepreezen. De Blaadjes worden nog heden als een Wondmiddel op kneuzingen en blaauwe plekken gelegd.
Plaat LVI.
Pepermunt.
Mentha piperita.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 324.
Peper-Munt, met Hoofdjes-Bloemen, eijronde, gesteelde Bladen, en Meeldraden, die korter zijn dan de Bloemkrans.
a. De eenbladige, half vijfspleetige Bloemdop.
b. Dezelve met de eenbladige, vierspleetige, onregelmatige Bloemkrans.
c. De geopende Bloemkrans, met den Stamper, en de vier Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen.
d. Een afgezonderde, elsvormige Helmdraad, met zijn rondachtig Helmtje.
e. Het vierspleetig Vrucht-beginzel, met den langen, regtopstaanden Stijl, en den uitgebreiden, tweespleetigen Stempel.
f. Het afgescheide Vrucht-beginzel.
Bloeitijd.
In de maand July, in Engeland op vochtige plaatsen, en ook dikwerf in onze tuinen zonder het verlies van veele krachten, ter hoogte van 2 voeten.
Gebruik.
De poeder, tot een halve scrupel alle twee uuren genomen, of het gedestilleerde water der gedroogde Bladen, (Aqua Menthae piperitae destillata) kan met veel voordeel in Zenuw en andere Koortzen tot herstel der krachten aangewend worden.
Plaat LVII.
Gemeene Orego.
Origanum vulgare.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 386.
Wilde Orego, of Mariolein, met rondachtige, pluimswijze rondgestreepte Aairen, de Lovertjes eijrond, en langer dan de Kelk.
a. Het Airswijze Omwindzel, met de Bloemdop.
b. De ongelijke, eenbladige, vijftandige Bloemdop.
c. De ongelijke, gelipte Bloemkrans.
d. Dezelve geopend, met de vier draadswijze Meeldraden, waar van ‘t er twee langer zijn.
e. Twee afgezonderde, van onder aan elkander vastgegroeide, Meeldraden.
f. Het vierspleetig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, overvloeidig op de bergen en aan de heggen, bij Nijmegen, Zutphen en Doesburg, in de duinen bij Scheveningen, om Wijk bij Duurstede, Bij Utrecht en elders, ter hoogte van omtrend twee voeten.
Gebruik.
Het kruid wordt in- en uitwendig gebruikt bij wijze van een Aftrekzel, of in Stovingen en Baden, in Borstkwaalen en andere ongemakken , waar verstoppingen plaats hebben, die uit koude Slijm ontstaan.
Plaat LVIII.
Tamme Goudsbloem.
Calendula officinalis.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels IIde St., bl. 78.
Goudsbloem, met schuitachtige, gedoornde Zaaden, die alle krom zijn.
a. De gemeene, gelijke, veelbladige Kelk.
b. De samengestelde, gestraalde Bloemkrans.
c. Een tweeslagtig Bloemkransje.
d. Een geopend - -.
e. De vijf hairswijze, aan elkander gegroeide, Meeldraden.
f. Een afgezonderd Meeldraadje.
De Vrouwelijke Bloem.
g. Een zeer lang, drietandig, van onder vlokkig, vrouwelijke Bloemkransje, met den Stamper.
h. Het langwerpig, driezijdig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stempel, en de twee omgebogene Stempels.
i. De vliezige, langwerpige, gekronde, driehoekige, geheele, en opengesneede Zaaden.
k. De Kelk met de gekromde Zaaden.
Bloeitijd.
In de maand Julij en Augustus, in de tuinen, ter hoogte van omtrend 2 voeten; insgelijks op de Akkers van ‘t Zuidelijk gedeelte van Europa, met bleeke geele en enkelde Bloemen.
Gebruik.
Met de Blaadjes der Bloemen wordt door veele de Saffraan( Crocus sativus L.) vervalscht. De Asijn, waar op deeze Bloemen gestaan hebben, wordt als een zeer goed middel tot uitdrijving van kwaadaardige stoffen aangepreezen, en een Pap van dezelve door kneuzing met wijn en een weinig zout bereid, vermuwt dikwerf zeer harde Gezwellen, even gelijk de Bloemen en Bladen de Wratten en Lijkdoorns naar sommigen door aanwrijving wegneeme.
Plaat LIX.
Karoben-Boom.
Ceratonia siliqua.
De XXIIIste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 3de St., bl. 646.
St. Jans Brood, met ongewapende Takken.
a. De vijfdeelige, zeer groote Bloemdop.
b. De vijf uitgespreide, op de Bloemdop zittende, Meeldraden.
c. Dezelve van boven.
d. Een afgezonderd Meeldraadje.
e. De lange, draadswijze Stijl, met den geknopten Stempel; terwijl ‘t Vrucht-beginzel zig in den Stoel (a) verbergt.
f. Een Tros van tweeslachtige Bloemen, die bij de vrouwelijke alleen langer zijn.
g. De geheele vrucht, zijnde een zeer groote stompe Peul.
h. Een geopende, om de Schotjes en Tusschen-engtes van de Zaaden, en de Pap aantetoonen.
1. Een harde, rondachtige Zaad-korl.
Bloeitijd.
Daar zijn ook sommigen deezer Boomen, die alleen mannelijke, andere, die alleen vrouwelijke Bloemen draagen. Zij, waar na deeze Plaat gemaakt is, was maar 5 voeten hoog, en bloeide in September in ‘t Orange huis.
Gebruik.
In de oostersche Landen is zij, even gelijk de Vruchten van de Dadeldraagende Palmboom (Phoenix dactijlifera L.) een algemeens voedsel voor Menschen en Beesten.
In de Genees-kunde wordt het zelden meer gebruikt als tot stilling der Hoest of verzachting van de Borst, bij wijze van Honing of in een Afkookzel uit de Haauwen.
Plaat LX.
Sijrische Gamander.
Teucrium marum.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 277.
Echte Marum, met effenrandige, spits-eironde, gesteelde Blaadjes, in een getroste, eenzijdige Bloemen.
a. De eenbladige, half vijfspleetige, ongelijke, en van onderen gebulte Bloemdop.
b. De gelipte, eenbladige Bloemkrans, met de Teel-deelen.
c. Dezelve, met de vier Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn, dan de twee anderen, en den Stamper.
d. Twee afgezonderde, elswijze Meeldraden, met kleine Helmtjes.
e. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en de twee dunne Stempels.
Bloeitijd.
In de maand Augustus en September in Spanje, bij ons in de Stookkasten, ter lengte van omtrent twee voeten.
Gebruik maakt men van deeze Plant zeer weinig, offschoon zij door sommigen mogelijk wegens deszelfs aangenaamen Reuk bijzonder is aangepreezen.
Plaat LXI.
Gewoone Hijsop.
Hijssopus officinalis.
De XIVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 298.
Hijsop, door verbastering IJzoop, met eenzijdige Airen, en lancetvormige Bladen.
a. De eenbladige, gelipte, geopende Bloemkrans, met de vier rechtopstaande Meeldraden, waar van Ԡer twee langer zijn, dan de twee anderen.
b. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.
c. Het vierdeelig Vrucht-beginzel.
d. Een verscheidenheid met een vleeskleurige.
e. Een andere met een witte Bloem.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, veelal op muuren, gelijk te Harderwijk op de muur van ‘t Choor der vervallen Broederen Kerk, ter hoogte van bijna anderhalf voet.
Gebruik,
Het Aftrekzel (Infusio) van het Kruid en ‘t gedestilleerde Water hebben een uitmuntende kragt in Borstkwaalen, te meer, wijl ze door haaren eenigszins scherpen en bitterachtigen smaak den maag versterken, daar de slijmige Borstmiddelen en Sijroopen denzelven bederven. Uitwendig wordt het Kruid in een zakje gedaan, of in wijn afgekookt, door Rosenstein in de onsteeking der Oogen (Ophthalmia) aangepreezen.
Plaat LXII
Beeren-Druif.
Arbutus uva ursi.
De XIe Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 5de St., bl. 94.
Beeren-Druif, met neerleggende Stengen, en effenrandige, langwerpig-eironde Bladen.
a. De zeer kleine, vijfdeelige, gekleurde Bloemdop.
b. De eenbladige, eivormige, doorschijnende Bloemkrans, met een vijfspleetige Boord, en kleine stompe, omgekrulde Plaatjes.
c. Dezelve opengesneede, met de tien Meeldraden, die van onderen aan de Bloemkrans gehegt zijn.
d. Een afgezonderd, en vergroot Meeldraadje, met zijn nikkend Helmtje.
e. ‘t Klootachtig Vrucht-beginzel, met den rolronden Stijl, en den stompen Stempel.
f. De rijpe, rondachtige Bessen.
Bloeitijd.
In de maand Maart en April, in de bosschen en op de bergen zoo wel van ‘t Zuidelijk als Noordelijk gedeelte van Europa, met zeer lange kruipende Stengen.
Gebruik.
Hoofdzakelijk worden de Bladen in een waterachtig Afkookzel naar sommigen met veel voordeel tegen den Steen gegeeven.
De Bessen worden veel van de Vogels gegeeten, en de Bladen, met Aluin gekookt, geeven een schoone greize en, met Vitriool, een zeer goede zwarte kleur aan de Wolle Stoffen; zij worden ook onder de Tabak (Nicotiana Herba L.) gemengd, om een aangenaamen reuk en smaak te verkrijgen, naar ‘t voorbeeld der Noordelijke Americaanen.
Plaat LXIII.
Dille, Venkel.
Anethum foeniculum.
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 215.
Venkel, met veeldeelige, hairswijze Bladen, en een eironde, langwerpige, wederzijds nevens den anderen geschikte, Zaaden.
a. De algemeene, veelvoudige Sonnescherm.
b. De afzonderlijke, veelvoudige Sonnescherm.
c. Het eigentlijke, vergroote Bloemkransje, uit vijf zeer korte, effene, ingerolde Bloemblaadjes bestaande.
d. De vijf hairswijze Meeldraden, met de rondachtige Helmtjes.
e. Het Vrucht-beginzel, dat onder de Bloem zit, met de twee digt aan elkander staande Stijlen, en stompe Stempels.
f. Het doorgesneede Vrucht-beginzel, met de onrijpe Vrucht.
Bloeitijd.
In de maand Augustus, in Italien, Vrankrijk, Engeland, Duitschland, en ook hier en daar in ons Vaderland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.
Gebruik.
Het Kruid, Het Zaad, en de Wortel worden in- een uitwendig hoofdzaakelijk als een windbreekend middel, en in Hoest en Borstkwaalen met veel voordeel aangewend.
De twee eerste gebruiken de Duitschers, en de Italiaanen ook zeer dikwerf in de Huishoud-kunde, en de Wortels zijn de kragtigste der vijf openende Wortelen.
Deszelfs Bereidingen zijn ‘t Waater van Venkel zonder Wijn (Aqua foeniculi sine vino,) en de gedestilleerde Olie, (Oleum destillatum,) beide uit de Zaaden.
Plaat LXIV.
Gewoon Hoefblad.
Tussilago farfara.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels Xde St., bl. 632.
Hoefblad, Paarden-Klauw, met een geschubden Steng, de Bladen bijna hartvormig, hoekig en met kleine tandjes.
a. De rolronde, schubbige Kelk.
b. De samengestelde Bloemkrans.
c. Het vrouwelijke, effene, lintswijze Bloemkransje van de Schijf.
d. Het eigentlijke, tweeslachtig Bloemkransje, met een vijfspleetig, omgebogen Boord.
e. Deszelfs vijf zeer kortem, samengewassene, uitgebreide Meeldraden.
f. Het korte Vrucht-beginzel.
g. De draadswijze Stijl, met de eenigszis groven Stempel.
h. Het korte Vrucht-beginzel van ‘t vrouwelijke Bloemkransje.
i. De draadswijze Stijl, met den eenigszins grove tweespleetigen Stempel.
Bloeitijd.
In het begin van de Lente, in klei-gronden, in de bouwlanden en langs de dijken, omtrend van dezelfde hoogte als op de Plaat.
Gebruik.
Het kruid heeft een Hoeststillede, en Borstverzachtende eigenschap, weshalve nog heden de Bladen in Zwitzerland als Tabak (Nicotiana Herba L.) voor den Hoest en Aamborstigheid gerookt worden.
De gedroogte Wortel, onder Honing gemengd, wierd reeds van Hippocrates in versweeringen der Longen aangepreezen.
Plaat LXV.
Tros-Varen.
Osmunda Lunaria.
De XXIVste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 51.
Maankruid, met een enkelden Bloemsteel, een zijdelingsch Trosje, en een enkeld, gevind Blad.
Het heeft afzonderlijke, zittende, klootachtige Zaaddoosjes, die doorgaands in een Trosje geschikt zijn, zonder Ringetje, en met zeer veele, en zeer kleine Zaaden.
Van dit Geslagt moeten die Soorten wel afgezonderd worden, die de Zaaddoosjes met een veerkragtig Ringetje voorzien hebben.
Bloeitijd.
Bijna door geheel Europa, op bergachtige plaatsen en duin-valeijen, ook veel achter ‘t Joodse Kerkhof bij ճ Hage, omtrent van deeze hoogte.
Gebruik.
Het is een weinig samentrekkende en wordt als een Wond-middel aangepreezen.
Plaat LXVI.
Speen-kruid.
Ranunculus ficaria.
De XIIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 228.
Kleine Gouwe, met hartvormige, gehoekte, gesteelde Bladen, de Stengen enkelbloemig.
a. De driebladige, zomtijds ook vierbladige Kelk.
b. Een afgezonderd Kelk-blad.
c. De veelbladige, doch by de meeste negen of tienbladige, Bloemkrans.
d. Een Bloemblad met ‘t Honingbakje, zijnde een uitgeput Schubbetje, dat hier afzonderlijk gezien wordt.
e. Een afgezonderd Meeldraadje, met ‘t regtopstaande, langwerpig, tweedeelig Helmtje; er zijn veele Meeldraden, gelijk in de Bloem (c ) te zien is.
f. De talrijke, in een Hoofdje verzamelde Vrucht-beginzels, zonder Stijlen, maar met zeer kleine, omgeboge Stempels.
g. Een ingedrukte Zaad-korl.
Bloeitijd.
In de maand May en April, overvloedig op vochtige schaduwachtige plaatsen, in de bosschen, hoven, en onder de heggen, omtrend van deeze hoogte.
Gebruik.
Deeze Plant, die in Arnheim Haane-Klootjes genaamd wordt, is inwendig geheel buiten gebruik gekomen, uitwendig wordt zij door sommigen, doch altoos met veel omzichtigheid, als zijnde een zeer sterk Blaarentrekkend Middel, nog zomtijds aanbevoolen.
Plaat LXVII.
Kleine Maagde-Palm
Vinca minor.
De Vde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 726.
Maagde-Palm, Vincoorde, met leggende Stengen, lancetswijs-eijronde Bladen, en gesteelde Bloemen.
a. De vijfdeelige, bijblijvende, rechtopstaande Bloemdop.
b. De eenbladige, trompetswijze Bloemkrans, met een van onderen rolronde, en van boven breedere Pijp, en een horizontaal, vijfdeelig Boord.
c. Dezelve geopend, met de vijf Meeldraden.
d. Een afgezonderd, zeer kort, gebogen en wederom geboge Meeldraadje, met zijn vliezig, ingekromd Helmtje.
e. De twee rondachtige Vrucht-beginzels, met de twee rondachtige zijdelingsche, aan dezelve leggende, lichaampjes.
f. DeStijl, met de twee Stempels, waar van de bovenste
g. Geheel gezoomd is.
Bloeitijd.
In de maand Maart en April, in de bosschen en aan de heggen b.v. in het bosch voor Uilenpas, en te Maurik in de Betuwe, bij Haren, aan de hooiweg naar de waterhuizen buiten Groningen, ter hoogte van acht of nege duimen.
Gebruik.
Door Boerhaave wierd aan het Sap der Bladen een groote kragt tot Bloedzuivering, en bijzonder tegen de Scheurbuik (Scorbutus) toegeschreeven, offschoon thands het Kruid genoegzaam alleen in een Gorgeldrank (Gargarisma) tegen een Keel-Ontsteeking (Angina inflamatoria), bijwijze van een Aftrekzel of afkookzel met wat Honing van Roozen, naar Tissot wordt aanbevoolen.
Plaat LXVIII.
Hoefblad, Poddeblad,
Tussilago Petasites.
De IXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 10de Deels 7de St., bl. 636.
Poddebladen, Dokkebladen, met een eijronde Bloemtros, en weinige, naakte, vrouwelijke Bloempjes.
a. De gewoone, rolronde, geschubde Kelk.
b. De samengestelde Bloemkrans.
c. Het eigentlijk, tweeslachtig, trechterwijs Bloemkransje, met een vijfspleetig, spits, omgeboge Boord, dat langer is, dan de Kelk
d. De vijf zeer korte Meeldraden, die in een tweeslachtig Kroontje gelijk een zijliner staan rondom den
e. Draadswijzen Stijl, die langer is, dan de Meeldraden, en van een groven Stempel voorzien is.
Bloeitijd.
In ‘t begin van de Lente, aan de dijken en wegen, als bij Tiel, bij ‘t Dorp Voorst op de Veluwe, aan den dijk bij Rotterdam en Gouda, te Elshout, en buiten Haarlem, ter groote van de Plaat.
Gebruik.
De ouden gebruikten alleen uitwendig de Wortel, met welkers gedroogde Poeijer zij door opstroijing allerleij lopende Verzweeringe (Ulcera maligna & phagadaenica) genazen, tegenwoordig wordt zij ook inwendig als openende en zweetdrijvende van eenigen aangepreezen.
Plaat LXIX.
Gewoone Paardenbloem.
Leontodon Taraxacum.
De XIXde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 387.
Mol-Salaade, met de Kelk-schubben benedenwaarts omgeboogen, de Bladen geschaard, met kleine Tandjes en glad.
a. De gemeene, geschubde, langwerpige Kelk, waarvan de bovenste Blaadjes, liniaalswijs parallel en gelijk, de onderste omgebogen zijn.
b. De samengestelde, eenvormige, geschubde Bloemkrans.
c. Het eigentlijk, eenbladig, lintswijs, vijftandige Bloemkransje met de Teel-deelen.
d. De vijf hairswijze Helmdraden.
e. Het eijrondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, ter lengte van de Bloemkrans, en de twee weerom gerolde Stempels.
f. Het langwerpige, ruuwe Zaad, met het haairswijze, gesteelde Duil.
g. De onrijpe Vrucht of pit.
Bloeitijd.
In de Lente en in den Herfst, overvloedig in meest alle weilanden, en langs de weegen zoo van geheel Europa als van ons Vaderland, ter hoogte van omtrend een halve voet.
Gebruik.
Zoo algemeen deeze Plant door geheel Europa gevonden wordt, even zoo groot is insgelijks derzelver nuttigheid in de Genees-kunde. Zij bevat een Melk, die het geheele Kruid inzonderheid de Wortel bitter maakt; weshalven het versch uitgeparste Sap of een Afkookzel, der geheele Plant niet alleen in Meijdranken als een der kragtigste oplossende Middelen, maar behoorlijk vermengd, in de zwaarste ziekten, uit Verstoppingen der Ingewanden onstaande, met het grootste voordeel kan dienen. Het jonge loof is zeer nuttig en aangenaam om als Salade gegeeten te worden, en de gebrande Wortels kan men in een Aftrekzel als Koffij gebruiken. Uitwendig wordt de Zalf, uit deeze Wortel en Verkens Reusel (Axungia porcina) vervaardigd, tegen Klier-verhardingen (Scrophulae) van sommigen zeer aangepreezen. Deszelfs Bereidingen zijn het Uittrekzel (Extractum) en het Water door gisting vervaardigd (Aqua Taraxaci per fermentationem parata), welke eerste hier genoeg en ook met veel voordeel gebruikt wordt, doch welk laatste ongelukkiglijk nog niet genoeg in Holland bekend is.