Afbeeldingen der artseny-gewassen 4
Over Afbeeldingen der artseny-gewassen 4
Dirk Leonard Oskamp, 1796.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Afbeeldingen der artseny-gewassen.htm Uit. www.BioLib.de Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.
Plaat XCI.
Knoflook-Kruid.
Erysimum alliaria.
De XVde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 687.
Look zonder Look, met hartvormige Bladen.
a. De vierbladige Bloemdop.
b. De vierbladige, kruiswijze Bloemkrans.
c. De zes elswijze Meeldraaden, ter langte van de Kelk, waarvan ԥr vier langer, en de twee tegenoverstaande korter zijn.
d. Een afgezonderd Meeldraadje.
e. Een lange, juist vierzijdige, tweehokkige Haauw.
Bloeitijd.
In de Maand Maij en Junij, overvloedig bij Tiel, aan de wallen te Zutphen, en Arnheim, aan ruige wallen bij Beverwijk, Bredenrode, Bloemendaal, en in den Alkmaarder Hout, in d ehoven bij Harderwijk, Amsterdam, aan de wegen bij ճ Hage, Utrecht, Franeker, Zwol en Groningen, ter hoogte van omtrend een en een halve voet.
Gebruik.
Het versche Kruid is in reuk en smaak zodanig aan de Knoflook (Allium) gelijk, dat zelfs deeze in de melk der Koeijen, die hier van hebben gegeeten, merkbaar is. Oudtijds wierd het door C. Bauhinus en naderhand zelfs door Boerhaave als een kragtig Zweetmiddel en Tegengift (Sudoriferum & Antidotum) aangepreezen, en ook zomtijds in de Huishoudkunde bij sauze en inzoutinge der spijzen aangewend.
Plaat XCII.
Duizendknoop.
Polygonum bistorta.
De VIIIste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 460.
Naten- Dlangen-Adder-Wortel of Bloeiende Harts-Tong, met een geheel enkelden, eenairigen Steng, en eyronde, in den Bloemsteel afloopende, Bladen.
a. De vyfdeelige, gekleurde Bloemdop (of liever Bloemkrans), met de agt Meeldraden.
b. Een Lovertje.
c. Een afgezonderd, elswys Meeldraadje, met een langwerpig, opleggend Helmtje.
d. Het driekante Vrucht-beginzel, met de drie draadswyze Stylen, en enkelde Stempels.
e.e. Een nieuw Bloem-knopje, dat onder de eerste verborgen ligt.
Bloeitijd.
In de maanden Maij en Junij, op vochtige en bergachtige plaatzen, op Essenburg bij Harderwyk, aan den Dijk tusschen Muiden en Weesp, in ‘t Sticht van Utrecht en den omtrek van Groningen, tot de hoogte van anderhalf voet.
Gebruik.
De Wortel behoort tot de samentrekkendste middelen uit ‘t Planten-Rijk, zij kan inwendig niet dan met de grootste voorzichtigheid, doch uitwendig veiliger in een Mondspoeling (Collutio) tot bevestiging der Tanden, of tegen de Scheurbuik (Scorbutus) in den mond gegeeven worden.
Plaat XCIII.
Paarschbloemige Klaver.
Trifolium pratense.
De XVIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 292.
Roode-Beemd-Veld of Varkens-Klaver, met ronde, pluisachtige Hoofdjens, omringd met gepaarde, vliezige, Stoppeltjens.
a. De eenbladige, pijpvormige, bij blijvende, vijftandige Bloemdop.
b. De vlinderwijze, dikwijls bijblijvende Bloemkrans.
c. Dezelve geopend, met de dubbel; broederige, of in twee lichaamen zamengegroeide Meeldraden ( een enkeld en een negenspleetig)
d. De negen zamengegroeide, van elkandere gescheide, Helmdraaden, met de enkelde Helmtjes.
e. Een enkelde.
f. Het eirondachtige Vrucht-beginzel, met den elswyzen, opklimmenden Styl, en den enkelden Stempel.
Bloeitijd.
Voornamentlijk in Maij, Junij en Julij, overvloedig in de Weilanden, en aan de wallen en wegen, ter hoogte van bijna een voet.
Gebruik.
De Ieren gebruiken deeze Klaver onder den naam van Chambroch tot spijze, en de Laplanders maaken bij gebrek van Koorn brood van de Bloemen. Bij ons maakt zij de Velden tot vette Weiden; en wordt hierom dikwerf gezaait in de Landen; alleen echter is zij geen bekwaam Voer voor de Beesten, geweldige Opspanningen veroorzaakende, waar aan zelfs de Paarden sterven kunnen, weshalven zijn altoos met Hooij of gekapt Stroo gemengd moet worden; uit de Bloemen zuigen de Bijen veel Honing.
Plaat XCIV.
Dalkruid
Convallaria majalis.
De VIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 18ste St., bl. 347.
Lelie van den Dale, Zegeltjes, Maij-Bloemen, met een naakten Bloemsteng, en gedoornde, zittende Bloemen
a. De eenbladige, klokswijzze, gladde Bloemkrans, met een sesspleetig, stomp, en wijduitgestrek Omgebogen Boord, en de ses, daar gehechte, Meeldraden.
b. Een afgezonderd, elswijze Meeldraadje, dat korter is dan de Bloemkrans, met een langwerpig, regtopstaande Helmtjen.
c. De klootswijze Vrucht-beginzel, met den Stijl, die langer is dan de Meeldraden, en den driekantigen, stompen Stempel.
Bloeitijd.
Met het begin van de Lente, in de Bosschen en op schaduwachtige plaatzen in Gelderland op Schaffellen bij Barneveld, en op Clarenbeek en Roozendaal bij Aarheim, in het Haagsche Bosch en de Haarlemmer Hout in Holland, op Hardenbroek bij Amersfoort in’t Sticht van Utrecht, in ‘t Swartzenburg-Bosch in Friesland, en op de Mickelhorst buiten Groningen ter hoogte bijna als op de plaat.
Gebruik.
De Bloemen, die zeer aangenaam van reuk zijn en waar van een Water en Geest gedestilleerd wordt, en de Bessen wierden eertijds dikwerf, doch thands bijna niet meer in de Geneeskunden voorgeschreeven.
Van de Bladen kan men met kalk een zeer schoonen groenen kleur maken, die zeer duurzaam is.
Plaat XCV.
Wederdood.
Asplenium trichomanoides.
De XXIVste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 14de St., bl. 130.
Steenbreek, met gevind Loof, de Vinnen rondachtig, gekarteld.
a. De Bevruchtings-deelen (zijnde kleine in regte lijnen geplaatste Zaad-doosjes) worden op ‘t onderste gedeelte van het Blad gevonden.
Bloeitijd.
Het groeit bij ons voortduurend aan oude Muuren, gelijk aan de groote Kerk te Harderwijk, aan de Kerk en Pastorij-muur te Zoelen in de Betuwe, aan het huis te Zwanenburg, en aan de Muur van de oude Brug van ‘t huis Sijpenstein bij Alkmaar, in andere Landen veel al in de klooven van Rotsen, gelijk ik het zeer dikwijls gevonden heb bij Frankfort en Marburg, ter groote bijna als op de plaat.
Gebruik.
Het afkookzel van het Kruid is bitter en samentrekkende, het Sap zeer zoet en bitterachtig, waar in het Eijwit stremt.
Het behoort tot de vijf Haairkruiden (Herbae Capillares,) en wierd eertijds in een Heeschheid en Hoest, die uit een verzameling van Slijm ontstaan was, zeer sterk aangepreeezen, en ook hierom in de Borst-Sijroop van Haairplanten (Sijrupus capillorum veneris) gedaan.
Plaat XCVI.
Pruimboom.
Prunus lauro-cerasus.
De XIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 559.
Laurier-kers, met getroste Bloemen, en altijd groene Bladen, die op de rug twee Klieren hebben.
a. De eenbladige, klokswijze, vijfspleetige, afvallende Bloemdop.
b. De wijduitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans van onderen.
c. Dezelve van boven.
d. De Bloemkrans, met de Kelk, en de, in dezelve vastgehechte (van 20 tot 30), Meeldraden.
e. Een afgezonderd, elswijze Meeldraadje, met het tweeballig Helmtjen.
f. Een afgezonderd, hol Bloemblad.
g. Het bovenzittend, rondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den ronden Stempel.
h. Een rijpe, rondachtige Steenvrucht.
i. Een geopende.
k. De rondachtige Noot.
l. De twee Klieren, die onder aan ieder Blad gevonden worden.
Bloeitijd.
In Maij of Junij, bij de Zwarte Zee, alwaar zij van zelfs voortkomt.
Gebruik.
Het gedestilleerde Water, dat van sommigen in de Geneeskunden is aangepreezen, en in Engeland zelfs wegens den aangenaamen Geur en Smaak onder de spijzen en dranken gemengd wordt, kan om deszelfs vergiftige eigenschap niet voorzigtich genoeg gebruikt worden.
Plaat XCVII.
Paarden-Karstengen-Boom.
Aesculus hippocastanum..
De VIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 2de St., bl. 249.
Wilde Karstengen-Boom, met zevenmannige, openstaande, Bloemen.
a. De eenbladige, kleine, buikige, vijftandige Bloemdop.
b. De platte, vijfbladige, rondachtige Bloemkrans.
c. Een afgezonderd Bloemblad.
d. De zeven elswijze, neergebogene Meeldraden, met de opklimmende Stempels.
e. Het rondachtig Vrucht-beginzel, dat eindigt in den elswijzen Stijl, met den elspuntigen Stempel.
Bloeitijd.
In de maand Junij, eigentlijk in ‘t Noordelijk gedeelte van Asia; Doch in ‘t jaar 1550 in Europa overgebracht zijnde, wordt zij bij ons meest overal in de Steden en bij groote Landhuizen gevonden.
Gebruik.
Het Poeder der Karstengen is een goed Niesmiddel (Ptarmicum), wanneer het als Snuif genomen wordt; De Karstengen worden op sommige plaatzen eerst doorboort, daarna eenige dagen in de Kalk gelegd, en vervolgens wederom met water uitgetrokken zijnde, om dezelve de grootste bitterheid te beneemen, tot mesting van ‘t Vee gebruikt, offschoon zij geen bekwaam voedsel voor de Menschen opleeveren. De Bijen aazen gaarn op de Bloemen, gelijk men hun dikwerf bijna geheel rood van het Stuifmeel (Pollen Antherarum) van dezelve ziet te rugkeeren.
Plaat XCVIII.
Dunne Osterlucie.
Aristolochia clematitis.
De XXste Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 6de St., bl. 213.
Dunne Hol-Wortel, Serratijns-Kruid, met hartvormige Bladen, regtopstaande Stengen, en getropte Oxel-Bloemen
a. De eenbladige, pijpvormige, onregelmatige Bloemkrans, van onderen buikachtig, met een langwerpige Pijp, en een verwijderd Boord van boven.
b. Dezelve van onderen.
c. Dezelve geopend
d. Het onderzittend, langwerpig Vrucht-beginzel, met den klootrondachtigen, sesdeeligen Stempel, waar op de Helmtjes vastgegroeit zijn, wijl de Helmdraden en de Stijlen ontbreeken.
e. Een tweehokkig, afgezonderd Helmtjen.
d. De Stempel, met de Helmtjes van boven.
Bloeitijd.
In de maand Junij, in de Zuidelyke en middelste deelen van Europa, bij ons overvloedig niet verre van Zutphen, in de Duinen bij Wijk op Zee, bij de Beverwijk aan de weg naar de herberg Romen, op de Kruidberg by Brederode, en om Utrecht, ter hoogte van byna twee voeten.
Gebruik.
Deeze dunne Hol-Wortel wordt in de Geneeskunde het meest gebruikt, en maar zeldzaam de Lange en Ronde (Aristolochia longa & rotunda). Zij verdunnen alle inwendig de Slijmige Vogten, drijven dezelve uit, en prikkelen de Zenuwen, waarom zij als Hoofd- en Borstmiddelen worden aangemerkt. De Dunne is echter verre boven de anderen te verkiezen, wijl zij veel beeter en zagter laxeert, en de Jichtpijnen vermindert; doch Boerhaave heeft waargenomen, dat zij wel de pijnen der Podagristen verzagt, maar derzelver leven door verzwakking der Lichaamskragten tevens aanmerkelijk verkort.
De Poeder der Bladeren of de, in olie gekookte, Wortel wordt op verouderde gezwellen der Paarden gestrooit of gesmeerd, voor onfeilbaar gehouden.
Plaat XCIX.
Tuin-Zuuring
Rumex scutatus.
De VIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 402.
Spaanschen Zuuring, met tweeslachtige Bloemen, piekswijzՠhartvormige Bladen, en een ronden Steng.
a. De driebladige Bloemdop, met de bijblijvende, stompe Blaadjens.
b. De driebladige, bijblijvende Bloemkrans, met de drie Stempels.
c. De zes zeer korte, hairswijze Meeldraden.
d. Een afgezonderd Helmdraadjen, met het regtopstaande, tweeballig Helmtjen.
e. Het Vrucht-beginzel, met de drie hairswijze, omgebogen Stijlen, en de groote, slippige Stempels.
Bloeitijd.
In de Maand Juny op Muuren, warme plaatzen en in de meeste tuinen, overvloedig b.v. aan de Muur van ‘t huis te Bronkhorst in ‘t Graafschap Zutphen, omtrend anderhalf voet hoog.
Gebruik.
Algemeen genoeg is deeze Plant bekend voor de Huishouding, waarin zij niet alleen allerlei soort van spijzen smaakelijker, maar tevens gezonder maakt door haare verkoelen hoedanigheid.
Het uitgeperste Sap of Afkookzel der Bladen is insgelijks een voortreffelijk Geneesmiddel hoofdzaaklijk in Galachtige Koortsen.
Het Zaad heeft eene samentrekkende en stoppende eigenschap, inzonderheid de Wortel, die aan ‘t Afkookzel een roode Kleur mededeelt.
Plaat C.
Roode-Oijevaarsbek.
Geranium robertianum.
De XVIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 10de St., bl. 26.
Robberts-Kruid, met drievoudige gevinde, ingesnede Bladen, en hairige, tienstreepige Kelk.
a. De vijfbladige Bloemdop, met de eironde, spitse, bijblijvende Blaadjens.
b. De groote, uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans, van boven.
c. Dezelve van onderen.
d. Een afgezonderd, hartachtig Bloemblad.
e. De tien samengegroeide Meeldraden.
f. Een afgezonderd elswijzՠHelmdraadjen, met het langwerpig, beweegbaar Helmtjen.
g. Het vijfhoekig, gebekt Vrucht-beginzel, met den bijblijvenden, elswijzen Stijl, en de vijf omgeboge Stempels.
h. De vijfknoppige, dwars doorsnede Vrucht.
Bloeitijd.
In Juny en July aan oude Muuren en Boomen, in Bosschen, Wildernissen en op steenachtige gronden, in ‘t Haagsche Bosch, in de Haarlemmer en Alkmaarder Hout en niet ver van Utrecht, omtrend anderhalf voet hoog.
Gebruik.
Onder alle de Soorten, die van dit Geslacht voorheen onder de Geneesmiddelen geteld werden, is deeze alleen nog maar in gebruik gebleeven. Het Kruid is een goed middel voor uit- en inwendige Kwetzuuren, voornamentlijk indien het als een Pap of Stooving opgelegd wordt, kunnende als dan ook ‘t Water afdrijven, Gezwellen doen verslaan, en tegens de Roos (Erijsipelas) met veel voordeel gebruikt worden. Het Afkookzel in water (Decoctum aquosum) of Aftrekzel in Wijngeest (Infusio Spiritiosa) geneest de Barsten en Kloven der Lippen en Tepels, en dient tot Bloedstemping, en naar sommigen ook tegens de Scheurbuik (Scorbutus) en de Kanker (Carcinoma S. Cancer).
Voorbericht.
Voorts zal ik daar de platen ook in 't vervolg alhier worden gesneden alle soorten (species) van 't zelfde geslacht (Genus) die in 't Hoogduits verstrooid gevonden worden na elkaar volgen laten en bij de zesde of laatste deel een generale Nederduitse en Latijnse alfabetische en systematische lijst van alle planten opgeven.
En hetgeen verder in de beschrijvingen der plantendelen zelf op ieder bladzijde is veranderd en bijgevoegd zal ik aan մ onpartijdig oordeel van die kundige overlaten welke zelf de gelegenheid zullen hebben om deze Nederduitse uitgave met de oorspronkelijke Hoogduitse, waarvan thans bijna niets meer dan alleen het ontwerp is over gebleven te kunnen vergelijken.
Amsterdam D. L. Oskamp
De 29de december Doctor in de geneeskunde en wijsbegeerte.
1795.
Pulmonaria officinalis.
De 5de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie Door Houttuyn, 2de deel, 7de. St., bladzijde 438.
Wrangkruid of wolvenla met eironde, hartvormige wortelbladen.
a. De eenbladige, vijfhoekige en vijf getande kelkblad.
b. De opengesneden, eenbladige trechterwijze bloemkrans met een half vijf spletige boord en vijf in de keel gehechte meeldraden.
c. Een afgezonderde helmdraad met zijn helmknop.
d. De vier vruchtbeginsels met de stijl en de stempel.
Bloeitijd.
In april en mei aan lommerrijke heggen, bv. in մ bos te Buren en in den hout te Haarlem, ter hoogte van ¾ voet.
Gebruik.
Aan dit kruid werden eertijds bevochtigende, verzachtende en week makende eigenschappen van sommigen toegeschreven, doch, daar մ niets dan een weinig slijm in zich schijnt te bevatten word het hedendaags niet meer gebruikt in de geneeskunde.
Cochlearia officinalis.
De 15de klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie Door Houttuyn, IIde deel, 9de. St., bladzijde 629.
Lepelblad, met rondachtige, hartvormige wortel en een weinig uit gehoekte langwerpige stengelbladeren.
a. De vierbladige kelkblad met zes meeldraden en de stamper.
b. De vierbladige, kruiswijze bloemkrans met de kelk en de overige teeldelen.
c. De zes buisvormige meeldraden waarvan er vier langer zijn dan de twee tegenovergestelde, met de stamper,
d. Een vergroot meeldraadje.
e. Het hartvormige vruchtbeginsel met de stijl en de stamper maar een weinig vergroot.
f. De twee hokkige, hartvormige vrucht met de vier zaden.
g. Een zaadkorrel.
Bloeitijd.
In de maand mei op schaduwachtige en vochtige plaatsen, gelijk aan de dijken van'tմ IJ buiten Amsterdam en langs de duinen aan de zeekant bij Scheveningen ter hoogte van ¾ voet.
Gebruik.
Zij is ‘t beste zo wel uit- als inwendig geneesmiddel dat tot heden tegen de scheurbuik bekend is; zodat wij het als een wijze schikking der Schepper moeten aanmerken dat Hij deze plant in zo grote menigte op die plaatsen gegeven heeft waar de mensen 't meest hiermee aangedaan worden. Zij behoort tot de scherpe en hete middelen van deze klasse gebracht te worden, weshalve met ook verplicht is dezelfde te verzachten, 't geen 't beste door zuren kan geschieden die zelfs tegen de scheurbuik werken.
Diens bereidingen en samen gestelde zijn de geest en konserf en voor het grootste gedeelte het bier van Sydenham tegen de scheurbuik.
De 8ste Klasse,
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 4de. St., bladzijde 532.
Wijfjes Laureola met ongesteelde, drie bij elkander aan de stengel zittende bloemen, lancetvormige, afvallende bladen, en klootswijze bessen.
a. De eenbladige, trechterwijze bloemkrans met een vierspletig boord.
b. Dezelfde opengesneden met de acht meeldraden waarvan ԥr vier korter zijn dan de vier overige en het vruchtbeginsel.
c. Een afgezonderd meeldraadje.
d. Het eivormige vruchtbeginsel met een korte stijl en geknopte stempel.
e.e.e. Het vruchtbeginsel in 't midden doorgesneden met մ beginsel van 't aanstaande zaad.
f. De onrijpe, rondachtige bes,
g. De rijpe eenhokkige bes.
Bloeitijd.
In maart en april aan de heiningen en in de bossen, bv. bij Դ huis de Eese en in 't Klembroekse bos, bij Olthuisen, ter hoogte van 4 of 5 voeten.
Gebruik.
De bast der wortel wordt somtijds (doch altoos met de grootste voorzichtigheid) in een afkooksel, met zoethout vermengd in verouderde venerische kwalen gegeven; doch zijn voornaamste gebruik is uitwendig tot afleiding in verschillende langdurige ziektes waartoe een stukje der bast van de takken, stam, of wortel ter lengte van enige lijnen մ meest op de arm of vers of gedroogd zijnde dikwijls enige uren in wijn azijn geweekt en met een sappig blad, bij voorbeeld van sla of kool bedekt in 't begin der morgen en de avond en daarna eenmaal des daags of om de anderen dag ververst 't best gebruikt kan worden.
Plaat IV.
Slee-Pruim.
De XIIde Classe.
Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde deel, 2de St., bl. 576.
Slee-doorn, met enkele steeltjes, lancetsgewijze, gladde bladen, en gedoornde takken.
a. De eenbladige, vijfspleetige, klokswijze Bloemdop, met de Stamper.
b. De vijf holle, en uitgestrekte Bloembladen der Bloemkrans, en 't bovenste gedeelte der Teeldeelen.
c. Het onderste gedeelte derzelven met de Kelk.
d. Een gedeelte der Kelk met de daar aan vastzittende Helmdraden, waar van ԥr van 20 tot 30 gevonden worden.
e. Het vergroote boven Vruchtbeginsel met de Stijl, en de Stempel.
f. De Vrucht.
Bloeitijd.
In April, en Maij aan de heggen, en op drooge, en digtgeboomde plaatzen, als te Doorn in մ Sticht van Utrecht, bij Haarlem agter Overveen, en in մ Haagsche Bosch, van 5 tot 8 voeten hoog.
Gebruik.
De Bloemen, Vrucht, Bast, en Wortel kan men na մ getuigenis van sommige oude Geneesheeren tot verschillende oogmerken met veel voordeel gebruiken; weshalven ook nog hedendaags 't Water, en de Stroop der Bloemen, mitsgaders մ verdikte Sap der rijpe vruchten, (Succus acaciae nostratis, S. germanica) in eenige Winkelboeken wordt gevonden, offschoon 't een en ander zelden meer word voorgeschreeven.