Afbeeldingen der artseny-gewassen 7
Over Afbeeldingen der artseny-gewassen 7
Dirk Leonard Oskamp, 1796.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Afbeeldingen der artseny-gewassen.htm Uit. www.BioLib.de Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.
Plaat 51.
Gewoon schuimblad
Cardamine pratensis.
De 15de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 665.
Koekoeksbloem of water-violen met rondachtige wortel en lancetvormige stengelblaadjes.
a.a. De vierbladige kelkblad.
b.b. De kruiswijze, vierbladige bloemkrans.
c. Een langwerpig-eivormig bloemblad met de rechtopstaande nagel, d.)
e. De zes buisvormige meeldraden, waarvan twee tegenoverstaande korter en ingebogen zijn.
f. Een vergroot meeldraadje.
g. Het dunne, rolronde vruchtbeginsel met de stomp-gekopte stempel.
h. De lange, twee-hokkige hauw.
Bloeitijd.
In de maand mei bijna in alle vochtige wei- en hooilanden en langs de sloten voornamelijk in Holland, Utrecht en Friesland, ter hoogte van omtrent een halve voet.
Gebruik heeft deze plant bijna niet meer in de genees- of heelkunde, maar strekt hoofdzakelijk tot sieraad van de weiden en hooilanden.
Plaat 52.
Gewone laurier.
Laurus nobilis.
De 10de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 347.
Laurierboom met lancetvormige, geaderde, bijblijvende bladen en vierspletige bloemkransjes.
a. De zes (somtijds vier) bladige bloemkrans.
b. Dezelfde van ter zijde met de teeldelen.
c. De negen stompe meeldraden die korter dan de bloemkrans en drie aan drie verdeeld zijn.
d. Een afgezonderd meeldraadje met de twee klootswijze kliertjes die aan elk der drie onderste helmdraadjes vastgehecht zijn.
e. Het ei-rondachtig vruchtbeginsel met de stompe stempel, de enkele stijl en de daar aan gehechte kliertjes.
f. De gehele vrucht, (is een eironde steenvrucht.)
g. De doorgesneden.
Bloeitijd.
In de maand juni in de Zuidelijke delen van Europa, dikwijls ten hoogten van 20 a 30 voeten, bij ons alleen in de tuinen zonder de gewone winterkoude te kunnen verdragen.
Gebruik.
Uit de vruchten die in ‘t Latijn bij uitnemendheid Baccae, en bij ons bakelaar-boontjes genaamd worden, verkrijgt men door persing of koken en nog beter door destillatie een olie (Oleum Laurinum). Zij wordt in- en uitwendig als verwarmend en wind brekend aangewend, de bladen, die in een aftreksel tot baden of stoving niet geheel ondienstig zijn, kunnen ook bij vis of andere spijzen zonder enig nadeel gekookt worden om een aangename geur te verwekken.
Plaat 53.
Gewone lavendel.
Lavandula spica.
De 14de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 5de St., bladzijde 280.
Lavendel met lancetvormige, liniaalswijze, effen gerande bladen en naakte afgebroken aren.
a. De eenbladige, eironde kelkblad met ‘t lovertje.
b. Dezelfde geopend.
c. De eenbladige, gelipte, achterovergebogen bloemkrans met de vier meeldraden, waarvan եr twee korter zijn dan de twee overige.
d. Een kort afgezonderd meeldraadje.
e. Het vierdelig vruchtbeginsel met den draadvormige stijl en de tweespletige stempel.
Bloeitijd.
In de maand augustus in het Zuidelijke gedeelte van Europa, bij ons alleen in de tuinen, ter hoogte van omtrent 1 ½ voet.
Gebruik.
Heeft men van deze plant in die gevallen waar een grote slapheid der zenuwen, en een taaiheid of overvloed van koude vochten heerst, doch zij moet altijd met voorzichtigheid aangewend worden. De bloemen hebben een bijzondere kragt tot verjaging en vernieling van ‘t ongedierte, weshalve zij hier om bij de bomen geplant of op de planten gestrooid, gelijk zij gedroogd in de kleerkasten en koffers met vrucht tegen de mot gelegd worden. Diens bereidingen zijn ‘t gedestilleerde water, (Aqua Lavandulae distillata), de olie, (Oleum destillatum Lavandeulae v. Spicae), de geest, (spiritus, Gallis Eau de Lavande) en de samengestelde geest, (spiritus Lavandulae compositus, Anglis Palsij drops) conf, Ph. Lond, pag. 58. & Ph. Edinb. Pag. 33.
Plaat 54.
Geknotte wolfsklauw.
Lycopodium clavatum.
De 24ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 368.
Wolfsklauw met verspreide, vezelige bladen en spilronde, gesteelde, tweelingse aren.
a. Een ongeopende aar.
b. Dezelfde rijp en opengebarsten.
c. Het niervormige zaaddoosje zoals het onder ieder opengesprongen blad gevonden wordt.
d. Het helmknop, zijnde de deksel van ‘t zaaddoosje.
e. Het allerfijnste stuifmeel dat bij ‘t openspringen van ‘t zaaddoosje wegvliegt.
Bloeitijd.
In de bossen en op de heiden bij Uilenpas, Harderwijk, en in ‘t Sourse Bos, in Gelderland, bij Naarden en Velsen in Holland, bij Amersfoort, en Doorn in ‘t Sticht van Utrecht en te Burgum en Drachten in Friesland &c.
Gebruik.
Het kruid en het stuifmeel (Herba & Pollen) worden in- en uitwendig gebruikt in de genees en heelkunde, voornamelijk het laatste, dat door de bijzondere fijnheid uitmunt in het genezen van wonden, kloven ter tepels, dauwworm en ontvelling (Intertrigo) der billen van kinderen.
Plaat 55.
Overblijvende madelieven.
Bellis perennis.
De 19de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 721.
Meizoetjes, Margarieten, kransjes of fenne-bloemen met een naakte bloemsteel.
a. De rechtopstaande kelk die uit 10-20, in een dubbelde rij geplaatste blaadjes, bestaat.
b. De samengestelde, gestraalde bloemkrans.
c. Het tweeslachtige, trechtervormige, vijfbladige kroontje.
d. Het zelve geopend.
e. De vijf zeer korte vastgegroeide meeldraden.
f. Het eironde vruchtbeginsel met de enkele stijl en de uitgepunte stempel,
g. De vrouwelijke bloem.
h. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de twee uitgespreide stempels.
i. De stijl afzonderlijk met de stempels.
Bloeitijd.
Hoofdzakelijk in de lente en in de herfst, overvloedig in alle weilanden.
Gebruik.
Men heeft voorheen de bloemen tegen borst kwalen en andere ongemakken aangeprezen. De blaadjes worden nog heden als een wondmiddel op kneuzingen en blauwe plekken gelegd.
Plaat 56.
Pepermunt.
Mentha piperita.
De 14de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 324.
Pepermunt met hoofdjes-bloemen, eironde, gesteelde bladen en meeldraden die korter zijn dan de bloemkrans.
a. De eenbladige, half vijfspletige kelkblad.
b. Dezelfde met de eenbladige, vierspletige onregelmatige bloemkrans.
c. De geopende bloemkrans met de stamper en de vier meeldraden, waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.
d. Een afgezonderde, buisvormige helmdraad met zijn rondachtig helmknop.
e. Het vierspletig vruchtbeginsel met de lange rechtopstaande stijl en de uitgebreide tweespletige stempel.
f. Het afgescheiden vruchtbeginsel.
Bloeitijd.
In de maand juli in Engeland op vochtige plaatsen en ook dikwerf in onze tuinen zonder het verlies van vele krachten, ter hoogte van 2 voeten.
Gebruik.
De poeder, tot een halve scrupel alle twee uren genomen of het gedestilleerde water der gedroogde bladen, (Aqua Menthae piperitae destillata) kan met veel voordeel in zenuw en andere koortsen tot herstel der krachten aangewend worden.
Plaat 57.
Gewone Orego.
Origanum vulgare.
De 14de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 386.
Wilde Orego of marjolein met rondachtige, pluimvormige rond gestreepte aren of lovertjes eirond en langer dan de kelk.
a. Het aarvormige omwindsel met de kelkblad.
b. De ongelijke, eenbladige, vijftandige kelkblad.
c. De ongelijke, gelipte bloemkrans.
d. Dezelfde geopend met de vier draadvormige meeldraden waarvan ‘t er twee langer zijn.
e. Twee afgezonderde, van onder aan elkander vastgegroeide, meeldraden.
f. Het vierspletig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.
Bloeitijd.
In de maand augustus overvloedig op de bergen en aan de heggen, bij Nijmegen, Zutphen en Doesburg, in de duinen bij Scheveningen, om Wijk bij Duurstede, Bij Utrecht en elders, ter hoogte van omtrent twee voeten.
Gebruik.
Het kruid wordt in- en uitwendig gebruikt bij wijze van een aftreksel of in stoven en baden, in borstkwalen en andere ongemakken waar verstoppingen plaats hebben die uit koude slijm ontstaan.
Plaat 58.
Tamme goudsbloem.
Calendula officinalis.
De 19de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 78.
Goudsbloem met schuitachtige, gedoornde zaden die allen krom zijn.
a. De gewone gelijke, veelbladige kelk.
b. De samengestelde gestraalde bloemkrans.
c. Een tweeslachtig bloemkransje.
d. Een geopend - -.
e. De vijf haarvormige aan elkaar gegroeide meeldraden.
f. Een afgezonderd meeldraadje.
De vrouwelijke bloem.
g. Een zeer lange drietandig, van onder vlokkig, vrouwelijke bloemkransje met de stamper.
h. Het langwerpig driezijdig vruchtbeginsel met de draadvormige stempel en de twee omgebogen stempels.
i. De vliezige, langwerpige, gekromde, driehoekige, gehele en opengesneden zaden.
k. De kelk met de gekromde zaden.
Bloeitijd.
In de maand juli en augustus in de tuinen, ter hoogte van omtrent 2 voeten; insgelijks op de akkers van ‘t Zuidelijk gedeelte van Europa met bleke gele en enkele bloemen.
Gebruik.
Met de blaadjes der bloemen wordt door velen de saffraan( Crocus sativus L.) vervalst. De azijn waarop deze bloemen gestaan hebben wordt als een zeer goed middel tot uitdrijving van kwaadaardige stoffen aangeprezen en een pap van dezelfde door kneuzing met wijn en een weinig zout bereid vermurwt vaak zeer harde gezwellen, even gelijk de bloemen en bladen de wratten en likdoorns naar sommigen door aanwrijving wegnemen.
Plaat LIX.
Carob-boom.
Ceratonia siliqua.
De 23ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 3de St., bladzijde 646.
St. Jansbrood met ongewapende takken.
a. De vijfdelige, zeer grote kelkblad.
b. De vijf uitgespreide, op de kelkblad zittende, meeldraden.
c. Dezelfde van boven.
d. Een afgezonderd meeldraadje.
e. De lange draadvormige stijl met de geknopte stempel; terwijl ‘t vruchtbeginsel zich in de stoel (a) verbergt.
f. Een tros van tweeslachtige bloemen die bij de vrouwelijke alleen langer zijn.
g. De gehele vrucht, zijnde een zeer grote stompe peul.
h. Een geopende om de schotjes en tussen-engtes van de zaden en de pap aan te tonen.
1. Een harde, rondachtige zaadkorrel.
Bloeitijd.
Daar zijn ook sommigen van deze bomen die alleen mannelijke, andere, die alleen vrouwelijke bloemen dragen. Zij, waar naar deze plaat gemaakt is, was maar 5 voeten hoog en bloeide in september in ‘t Oranje huis.
Gebruik.
In de oosterse landen is zij, even gelijk de vruchten van de dadel dragende palmboom (Phoenix dactilifera L.) een algemeen voedsel voor mensen en beesten.
In de geneeskunde wordt het zelden meer gebruikt als tot stilling der hoest of verzachting van de borst, bij wijze van honing of in een afkooksel uit de hauwen.
Plaat 60.
Syrische gamander.
Teucrium marum.
De 14de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 277.
Echte Marum met effen gerande, spits-eironde, gesteelde blaadjes in een getroste, eenzijdige bloemen.
a. De eenbladige, half vijfspletige, ongelijke en van onderen gebulte kelkblad.
b. De gelipte, eenbladige bloemkrans met de teeldelen.
c. Dezelfde met de vier meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen en de stamper.
d. Twee afgezonderde, gebogen meeldraden met kleine helmknopjes.
e. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de twee dunne stempels.
Bloeitijd.
In de maand augustus en september in Spanje, bij ons in de stookkasten, ter lengte van omtrent twee voeten.
Gebruik maakt men van deze plant zeer weinig, ofschoon zij door sommigen mogelijk wegens zijn aangename reuk bijzonder is aangeprezen.
Plaat 61.
Gewone hysop.
Hyssopus officinalis.
De 14de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 298.
Hysop, door verbastering IJzoop, met eenzijdige aren en lancetvormige bladen.
a. De eenbladige, gelipte, geopende bloemkrans met de vier rechtopstaande meeldraden waarvan Ԡer twee langer zijn, dan de twee anderen.
b. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.
c. Het vierdelig vruchtbeginsel.
d. Een verscheidenheid met een vleeskleurige.
e. Een andere met een witte bloem.
Bloeitijd.
In de maand augustus veelal op muren, gelijk te Harderwijk op de muur van ‘t koor der vervallen Broederen Kerk, ter hoogte van bijna anderhalf voet.
Gebruik,
Het aftreksel (Infusio) van het kruid en ‘t gedestilleerde water hebben een uitmuntende kracht in borstkwalen, te meer omdat ze duur hun enigszins scherpen en bitterachtige smaak de maag versterken, daar de slijmige borstmiddelen en siropen die bederven. Uitwendig wordt het kruid in een zakje gedaan of in wijn afgekookt en door Rosenstein in de ontsteking der ogen (Ophthalmia) aangeprezen.
Plaat 62
Berendruif.
Arctostaphylos uva-ursi.
De 11de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 5de St., bladzijde 94.
Berendruif met neerliggende stengels en effen gerande langwerpig-eironde bladen.
a. De zeer kleine, vijfdelige, gekleurde kelkblad.
b. De eenbladige, eivormige, doorschijnende bloemkrans met een vijfspletige boord en kleine stompe, omgekrulde plaatjes.
c. Dezelfde opengesneden met de tien meeldraden die van onderen aan de bloemkrans gehecht zijn.
d. Een afgezonderd en vergroot meeldraadje met zijn nikkende helmknop.
e. ‘t Klootachtig vruchtbeginsel met de rolronde stijl en de stompe stempel.
f. De rijpe, rondachtige bessen.
Bloeitijd.
In de maand maart en april in de bossen en op de bergen zo wel van ‘t Zuidelijk als Noordelijk gedeelte van Europa met zeer lange kruipende stengels.
Gebruik.
Hoofdzakelijk worden de bladen in een waterachtig afkooksel naar sommigen met veel voordeel tegen den steen gegeven.
De bessen worden veel van de vogels gegeten en de bladen, met aluin gekookt, geven een mooie grijze en met vitriool, een zeer goede zwarte kleur aan de wollen stoffen; zij worden ook onder de tabak (Nicotiana Herba L.) gemengd om een aangename reuk en smaak te verkrijgen naar ‘t voorbeeld der Noordelijke Amerikanen.
Plaat 63.
Dille, Venkel.
Foeniculum vulgare.
De 5de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 215.
Venkel met veeldelige, haarvormige bladen en een eironde, langwerpige, wederzijds nevens den anderen geschikte zaden.
a. De algemene veelvoudige zonnescherm.
b. De afzonderlijke veelvoudige zonnescherm.
c. Het eigenlijke vergrote bloemkransje die uit vijf zeer korte, effen, ingerolde bloemblaadjes bestaat.
d. De vijf haarvormige meeldraden met de rondachtige helmknopjes.
e. Het vruchtbeginsel dat onder de bloem zit met de twee dicht aan elkander staande stijlen en stompe stempels.
f. Het doorgesneden vruchtbeginsel met de onrijpe vrucht.
Bloeitijd.
In de maand augustus in Itali, Frankrijk, Engeland, Duitsland en ook hier en daar in ons vaderland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.
Gebruik.
Het kruid, het zaad en de wortel worden in- een uitwendig hoofdzakelijk als een wind brekend middel en in hoest en borstkwalen met veel voordeel aangewend.
De twee eerste gebruiken de Duitsers en de Italianen ook zeer dikwerf in de huishoudkunde en de wortels zijn de krachtigste der vijf openende wortels.
Diens bereidingen zijn ‘t water van venkel zonder wijn (Aqua foeniculi sine vino,) en de gedestilleerde olie, (Oleum destillatum,) beide uit de zaden.
Plaat 64.
Gewoon Hoefblad.
Tussilago farfara.
De 19de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 632.
Hoefblad, paardenklauw, met een geschubde stengel, de bladen bijna hartvormig, hoekig en met kleine tandjes.
a. De rolronde, schubbige kelk.
b. De samengestelde bloemkrans.
c. Het vrouwelijke, effen, lintvormige bloemkransje van de schijf.
d. Het eigenlijke tweeslachtig bloemkransje met een vijfspletig omgebogen boord.
e. Diens vijf zeer korte samen gegroeide uitgebreide meeldraden.
f. Het korte vruchtbeginsel.
g. De draadvormige Stijl, met de enigszins grove stempel.
h. Het korte vruchtbeginsel van ‘t vrouwelijke bloemkransje.
i. De draadvormige stijl met de enigszins grove tweespletige stempel.
Bloeitijd.
In het begin van de lente in kleigronden, in de bouwlanden en langs de dijken, omtrent van dezelfde hoogte als op de plaat.
Gebruik.
Het kruid heeft een hoeststillende en borstverzachtende eigenschap, weshalve nog heden de bladen in Zwitserland als tabak (Nicotiana Herba L.) voor den hoest en aamborstigheid gerookt worden.
De gedroogde wortel, onder Honing gemengd, werd reeds van Hippocrates in verzweringen der longen aangeprezen.
Plaat 65.
Tros-varen.
Botrychium lunaria.
De 24ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 51.
Maankruid, met een enkele bloemsteel, een zijdelings trosje en een enkel gevind blad.
Het heeft afzonderlijke, zittende, klootachtige zaaddoosjes die doorgaans in een trosje geschikt zijn zonder ringetje en met zeer vele en zeer kleine zaden.
Van dit geslacht moeten die soorten wel afgezonderd worden die de zaaddoosjes met een veerkrachtig ringetje voorzien hebben.
Bloeitijd.
Bijna door geheel Europa op bergachtige plaatsen en duinvalleien, ook veel achter ‘t Joodse Kerkhof bij Den Haag, omtrent van deze hoogte.
Gebruik.
Het is een weinig samentrekkende en wordt als een wondmiddel aangeprezen.
Plaat 66.
Speenkruid.
Ficaria verna.
De 3de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 228.
Kleine gouwe met hartvormige, gehoekte, gesteelde bladen, de stengels enkelbloemig.
a. De driebladige, somtijds ook vierbladige kelk.
b. Een afgezonderd kelkblad.
c. De veelbladige, doch bij de meeste negen of tienbladige bloemkrans.
d. Een bloemblad met ‘t honingbakje, zijnde een uitgeput schubbetje dat hier afzonderlijk gezien wordt.
e. Een afgezonderd meeldraadje met ‘t rechtopstaande, langwerpig, tweedelig helmknop; er zijn vele meeldraden gelijk in de bloem (c ) te zien is.
f. De talrijke in een hoofdje verzamelde vruchtbeginsels zonder stijlen, maar met zeer kleine, omgebogen stempels.
g. Een ingedrukte zaadkorrel.
Bloeitijd.
In de maand mei en april, overvloedig op vochtige schaduwachtige plaatsen, in de bossen, hoven, en onder de heggen, omtrent van deze hoogte.
Gebruik.
Deze plant die in Arnhem hanen-klootjes genaamd wordt, is inwendig geheel buiten gebruik gekomen, uitwendig wordt zij door sommigen, doch altoos met veel omzichtigheid ,als zijnde een zeer sterk blaren trekkend middel, nog soms aanbevolen.
Plaat 67.
Kleine maagdenpalm
Vinca minor.
De 5de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 726.
Maagdenpalm, vincoorde, met liggende stengels, lancetvormige-eironde bladen en gesteelde bloemen.
a. De vijfdelige, bijblijvende, rechtopstaande kelkblad.
b. De eenbladige, trompetvormige bloemkrans met een van onderen rolronde, en van boven bredere pijp en een horizontaal, vijfdelig boord.
c. Dezelfde geopend met de vijf meeldraden.
d. Een afgezonderd, zeer kort, gebogen en wederom gebogen meeldraadje met zijn vliezig, ingekrompen helmknop.
e. De twee rondachtige vruchtbeginsels met de twee rondachtige zijdelingse, aan dezelfde liggende, lichaampjes.
f. De stijl met de twee stempels, waarvan de bovenste
g. Geheel gezoomd is.
Bloeitijd.
In de maand maart en april, in de bossen en aan de heggen b.v. in het bos voor Uilenpas en te Maurik in de Betuwe, bij Haren, aan de hooiweg naar de waterhuizen buiten Groningen, ter hoogte van acht of negen duimen.
Gebruik.
Door Boerhaave werd aan het sap der bladen een grote kracht tot bloedzuivering en bijzonder tegen de scheurbuik (Scorbutus) toegeschreven, ofschoon thans het kruid genoegzaam alleen in een gorgeldrank (Gargarisma) tegen een keelontsteking (Angina inflamatoria), bij wijze van een aftreksel of afkooksel met wat honing van rozen, naar Tissot, wordt aanbevolen.
Plaat 68.
Hoefblad, poddenblad, (kikkerblad)
Petasites hybridus.
De 9de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 10de Deel 7de St., bladzijde 636.
Poddenbladen, dokke-bladen, met een eironde bloemtros, en weinige, naakte, vrouwelijke bloempjes.
a. De gewone, rolronde, geschubde kelk.
b. De samengestelde bloemkrans.
c. Het eigenlijke tweeslachtig, trechterwijs bloemkransje met een vijfspletig, spits, omgebogen boord dat langer is dan de kelk
d. De vijf zeer korte meeldraden die in een tweeslachtig kroontje gelijk een cilinder staan rondom de
e. Draadvormige stijl die langer is dan de meeldraden en van een grove stempel voorzien is.
Bloeitijd.
In ‘t begin van de lente, aan de dijken en wegen als bij Tiel, bij ‘t dorp Voorst op de Veluwe, aan de dijk bij Rotterdam en Gouda, te Elshout en buiten Haarlem, ter grootte van de plaat.
Gebruik.
De ouden gebruikten alleen uitwendig de wortel met wiens gedroogde poeder zij door het op te strooien allerlei lopende verzweringen (Ulcera maligna & phagadaenica) genazen, tegenwoordig wordt zij ook inwendig als openend en zweetdrijvend van enigen aangeprezen.
Plaat 69.
Gewone paardenbloem.
Taraxacum officinale.
De 19de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 387.
Molsalade met de kelk-schubben benedenwaarts omgebogen, de bladen geschaard met kleine tandjes en glad.
a. De gewone geschubde, langwerpige kelk waarvan de bovenste blaadjes liniaalswijs parallel en gelijk, de onderste omgebogen zijn.
b. De samengestelde, eenvormige, geschubde bloemkrans.
c. Het eigenlijke eenbladige lintvormige, vijftandige bloemkransje met de teeldelen.
d. De vijf haarvormige helmdraden.
e. Het ei rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl, ter lengte van de bloemkrans, en de twee weerom gerolde stempels.
f. Het langwerpige, ruwe zaad met het haarvormige gesteelde kluwen.
g. De onrijpe vrucht of pit.
Bloeitijd.
In de lente en in de herfst, overvloedig in meest alle weilanden en langs de wegen zo van geheel Europa als van ons vaderland, ter hoogte van omtrent een halve voet.
Gebruik.
Zo algemeen deze plant door geheel Europa gevonden wordt, even zo groot is insgelijks zijn nuttigheid in de geneeskunde. Zij bevat een melk die het gehele kruid inzonderheid de wortel bitter maakt; weshalve het vers uitgeperste sap of een afkooksel der gehele plant niet alleen in meidranken als een der krachtigste oplossende middelen, maar behoorlijk vermengd, in de zwaarste ziekten uit verstoppingen der ingewanden ontstaan met het grootste voordeel kan dienen. Het jonge loof is zeer nuttig en aangenaam om als salade gegeten te worden en de gebrande wortels kan men in een aftreksel als koffie gebruiken. Uitwendig wordt de zalf, uit deze wortel en varkens reuzel (Axungia porcina) vervaardigd, tegen klierverhardingen (Scrophulae) van sommigen zeer aangeprezen. Diens bereidingen zijn het uittreksel (Extractum) en het water door gisting vervaardigd (Aqua Taraxaci per fermentationem parata), welke eerste hier genoeg en ook met veel voordeel gebruikt wordt, doch welk laatste ongelukkiglijk nog niet genoeg in Holland bekend is.
Plaat 70.
Veld-zuring.
Rumex acetosa
De 6de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 409.
Veld-zuring, zurkel, met tweehuizige bloemen en langwerpige, pijlvormige bladen.
a. De driebladige kelkblad van onderen met de drie vooruitstekende bloembladen.
b. De kelkblad met de bloemkrans van boven.
c. De kelk met de zes zeer korte helmdraden en de rechtopstaande met twee ballen helmknopjes.
De vrouwelijke bloem.
d. De bloemschaal en bloemkrans met de drie stijlen en ‘t vruchtbeginsel.
e. Een afgezonderd stijltje.
f. De drie bloembladen van de bloemkrans met de drie haarvormige stijlen die tussen de spleten der samengevoegde bloembladen uitsteken.
Alle deze delen zijn merkelijk vergroot.
Bloeitijd.
In de maand juni of juli in de weilanden, ter hoogte van omtrent een voet; zij wordt echter in de meeste tuinen geplant waardoor alle haar delen vergroot en verbeterd worden.
Gebruik.
In alle ziekten waar zuren vereist worden kan men de bladen van dit kruid met veel voordeel inwendig gebruiken. Uitwendig, met rode wijn gestampt, kan men naar Boerhaave daar mede het tandvlees, door scheurbuik aangedaan, bewaren. Men kan dezelfde ook in de huishoudkunde als salade of bij andere groenten gebruiken. In de koude landen eten het de ingezetenen en ‘t scheepsvolk, dat er aanlandt tegen de scheurbuik, gelijk de Groenlanders de bladen van veld-zuring en lepelblad (Cochlearia officinalis L) hierom insgelijks in hun stamppot gebruiken.
Zijn bereiding is ‘t wezenlijke zout (Sal essentiale), dat door Boerhaave zeer sterk is aangeprezen.
Plaat 71.
Aalbesbladige braam.
Rubus chamaemorus.
De 12de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 1Ide St., bladzijde 418.
Aalbesbladige braam met enkele, gegolfde bladen, een ongedoornde, eenbloemige stengel en tweehuizige bloemen.
a. De eenbladige kelkblad met de talrijke meeldraden die aan de kelk vastgehecht zijn of de mannelijke bloem.
b. De rondachtige bloemkrans met de mannelijke bloesem.
c. De kelkblad met de talrijke vruchtbeginsels of de vrouwelijke bloem.
d. De bloemkrans met de vrouwelijke bloesem.
e. De samengestelde bes.
f. Een enkele, langwerpige zaadkorrel.
Bloeitijd.
Uit een en dezelfde wortel groeit de mannelijke en vrouwelijke bloem, overvloedig in veenachtige en moerassige plaatsen van Zweden, Rusland en Noorwegen.
Gebruik.
De bessen die een aangename en rinse smaak hebben worden door de Laplanders in rendieren melk tot pap gewreven en voor een lekkernij gegeten en gedurende de gehele winter onder de sneeuw op de gebergten begraven wanneer zij in ‘t voorjaar even smakelijk zijn als toen zij eerst geplukt waren. In Noorwegen, vers of met suiker toegemaakt, worden zij voor ‘t beste middel tegen de scheurbuik gehouden.
Plaat 72.
Europese varkensbrood.
Cyclamen purpurascens.
De 5de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 491.
Varkensbrood, met een omgebogen bloemkrans en ronde, gekartelde bladen.
a. De half vijfspletige, bijblijvende rondachtige kelkblad.
b. De eenbladige bloemkrans met een kleine nikkende, klootrondachtige pijp, een zeer groot, vijfdelig, opwaarts wederom gebogen boord en lancetvormige plaatjes.
c. De vijf kleine meeldraden met de rechtopstaande, dicht bij elkander gevoegde helmknopjes.
d. Twee afgezonderde meeldraden, van binnen en van buiten.
e. Het rondachtig vruchtbeginsel met de rechte stijl en de stompe stempel.
Bloeitijd.
In de maand april en mei op droge belommerde plaatsen van Oostenrijk en Zwitserland, ter hoogte omtrent als op de plaat.
Gebruik.
De wortel die niet dan als gebraden door de mensen en dan nog zeer zelden wegens de grote scherpte gebruikt wordt, strekt nochtans tot voedsel voor de zwijnen; uitwendig dient het uitgeperste sap tot zuivering van oppervlakkige zweertjes in de huid en maakt een voornaam hoofdmiddel van ‘t Unguentum (zalf) de Arthanita uit.
Plaat 73.
Kruipend aardveil.
Glechoma hederacea.
De 14de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 330.
Klein hondsdraf, onderhave, met niervormige gekartelde bladen.
a. De eenbladige, pijpvormige, rolronde kelkblad met een ongelijk, vijfspletig boord.
b. De geopende, eenbladige, gelipte bloemkrans met de vier meeldraden waarvan ԥr twee korter zijn, dan de overige.
c. Twee afgezonderde meeldraden, de helmknopjes van ieder paar buigen zich kruiswijs tegen de anderen.
d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de lange draadvormige stijl en de tweespletige, spitse stempel.
Bloeitijd.
In de maand april en mei overvloedig op alle vochtige wegen en paden, veel al bij oude bomen, omtrent een voet hoog.
Gebruik.
Aan het kruid werd door de ouden een grote openende, pis drijvende en wond-helende kracht toegeschreven; weshalve het met voordeel tegen de steen in een poeder of in een geestig aftreksel ( Infusio spirituosa) en in verzweringen der longen met andere kruiden in een aftreksel als thee (Infusio Theae-formis) door hun werd aanbevolen.
Plaat 74.
Europese Mansoor.
Asarum europaeum.
De 11de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 698.
Mansoor met niervormige, stompe, tweevoudige bladen.
a. De eenbladige, klokvormige, drie of vierspletige, harige, gekleurde kelkblad waarvan het voorste blaadje is afgesneden en waaraan de bloemkrans ontbreekt.
b. De twaalf buisvormige meeldraden die om de stamper zitten.
c. Het vruchtbeginsel dat in de kelk verborgen ligt met den rolronde stijl ter engte van de meeldraden en de zesdelige stervormige stempel.
d. Het bovenste gedeelte van den Stempel.
e. Het zeshokkige zaaddoosje met een eironde zaadkorrel.
Bloeitijd.
In de maand april, in de bossen van Duitsland en Frankrijk, bij ons in de kruidhoven, ter hoogte van de plaat.
Gebruik.
Deze plant heeft een aangename reuk en is bitter en scherp van smaak. De wortel en de bladen zijn beide in de geneeskunde in gebruik, de eerste hoofdzakelijk als een braak of sterk purgeermiddel in een poeder of een aftreksel met wijn (Infusio vinosa) genomen, want door koken verliest zij geheel deze eigenschappen en verandert in een pis en zweetdrijvend middel. De bladen waarvan het poeder in zemelen nat gemengd van een tot twee lood als een voortreffelijk middel tegen de vaarnen (uitwendige wormen)de paarden wordt ingegeven, zijn insgelijks als een sterk niesmiddel voor de mensen tegen langdurige hoofdpijn aangeprezen. Zie Pulvis sternutatorius, ph, Lond. pag. 89. & Pulvis cephalicus ph. Edinb. P. 21.